|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
59e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
||
|
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 2 juli 2013 |
|
|
2016/C 75/01 |
||
|
2016/C 75/02 |
||
|
2016/C 75/03 |
||
|
2016/C 75/04 |
||
|
2016/C 75/05 |
||
|
2016/C 75/06 |
||
|
|
Woensdag 3 juli 2013 |
|
|
2016/C 75/07 |
||
|
2016/C 75/08 |
||
|
2016/C 75/09 |
||
|
2016/C 75/10 |
||
|
2016/C 75/11 |
||
|
2016/C 75/12 |
||
|
2016/C 75/13 |
||
|
|
Donderdag 4 juli 2013 |
|
|
2016/C 75/14 |
||
|
2016/C 75/15 |
||
|
2016/C 75/16 |
||
|
2016/C 75/17 |
||
|
2016/C 75/18 |
||
|
2016/C 75/19 |
||
|
2016/C 75/20 |
||
|
2016/C 75/21 |
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over connected tv (2012/2300(INI)) |
|
|
2016/C 75/22 |
||
|
2016/C 75/23 |
||
|
2016/C 75/24 |
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de crisis in Egypte ((2013/2697(RSP)) |
|
|
2016/C 75/25 |
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de situatie in Djibouti (2013/2690(RSP)) |
|
|
2016/C 75/26 |
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de situatie in Nigeria (2013/2691(RSP)) |
|
|
II Mededelingen |
|
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 2 juli 2013 |
|
|
2016/C 75/27 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
EUROPEES PARLEMENT |
|
|
|
Dinsdag 2 juli 2013 |
|
|
2016/C 75/28 |
||
|
2016/C 75/29 |
||
|
2016/C 75/30 |
||
|
2016/C 75/31 |
||
|
2016/C 75/32 |
||
|
2016/C 75/33 |
||
|
2016/C 75/34 |
||
|
2016/C 75/35 |
||
|
2016/C 75/36 |
||
|
|
Woensdag 3 juli 2013 |
|
|
2016/C 75/37 |
Besluit van het Europees Parlement van 3 juli 2013 houdende verkiezing van de Europese Ombudsman |
|
|
2016/C 75/38 |
||
|
2016/C 75/39 |
||
|
2016/C 75/40 |
||
|
2016/C 75/41 |
||
|
2016/C 75/42 |
||
|
2016/C 75/43 |
||
|
2016/C 75/44 |
||
|
2016/C 75/45 |
||
|
2016/C 75/46 |
||
|
|
Donderdag 4 juli 2013 |
|
|
2016/C 75/47 |
||
|
2016/C 75/48 |
||
|
2016/C 75/49 |
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
|
NL |
|
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2013-2014
Vergaderingen van 1 t/m 4 juli 2013
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 319 E van 5.11.2013.
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag 2 juli 2013
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/2 |
P7_TA(2013)0290
Extern luchtvaartbeleid
Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het externe luchtvaartbeleid van de EU — De aanpak van toekomstige uitdagingen (2012/2299(INI))
(2016/C 075/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie „Het externe luchtvaartbeleid van de EU — De aanpak van toekomstige uitdagingen” (COM(2012)0556), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 juni 2011 over Internationale luchtvaartovereenkomsten in het kader van het Verdrag van. Lissabon (1), |
|
— |
gezien zijn besluit van 20 oktober 2010 over de herziening van het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie („het kaderakkoord”) (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de luchtvervoersovereenkomst tussen de EU en de VS (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 april 2007 over de totstandbrenging van een gemeenschappelijke Europese luchtvaartruimte (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 januari 2006 over de ontwikkeling van de agenda voor het externe luchtvaartbeleid van de Gemeenschap (5), |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 90, artikel 100, lid 2, en artikel 218, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0172/2013), |
|
A. |
overwegende dat de luchtvaart zowel binnen als buiten de Unie, vooral in Azië en het Midden-Oosten, een snel groeiend onderdeel van de economie is; |
|
B. |
overwegende dat de luchtvaart een belangrijke rol speelt als schakel tussen mensen en bedrijven, zowel binnen de Unie als wereldwijd, met name op zich ontwikkelende markten; |
|
C. |
overwegende dat de personeelsinkrimping die de Europese luchtvaartmaatschappijen hebben doorgevoerd en gepland sinds 2012 meer dan 20 000 banen vertegenwoordigt; |
|
D. |
overwegende dat de Europese sociale partners van de luchtvaartsector in het kader van een dialoog over de gevolgen van de wereldwijde crisis in de burgerluchtvaart op 29 januari 2013 het erover eens waren dat een gecoördineerd en veelomvattend optreden op internationaal niveau noodzakelijk is; |
|
E. |
overwegende dat de mededeling van de Commissie van 2005 een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van het externe luchtvaartbeleid van de Unie; |
|
F. |
overwegende dat een nieuwe herziening gezien de ontwikkelingen van de afgelopen zeven jaar geboden is; |
Algemeen
|
1. |
wijst op de vooruitgang die geboekt is bij de verwezenlijking van één open regionale markt van de Unie en tegelijkertijd bij de totstandbrenging van een gemeenschappelijke aanpak van de Unie op het gebied van het externe luchtvaartbeleid; |
|
2. |
is ingenomen met de mededeling van de Commissie, die een goed beeld geeft van de huidige situatie en de sinds 2005 geboekte vorderingen in het externe luchtvaartbeleid, alsook van de uitdagingen waarmee de luchtvaartsector van de EU te kampen heeft op de mondiale luchtvaartmarkt, waar een zeer felle concurrentie woedt; |
|
3. |
onderstreept dat de luchtvaartsector een vitale rol speelt voor de economie van de Unie en in het bijzonder voor de groei en de schepping van banen, aangezien deze sector goed is voor meer dan 5 miljoen banen in Europa en voor 2,4 % van het bbp van de Unie, en ook bijdraagt aan de verbindingsmogelijkheden tussen de Unie en de rest van de wereld; benadrukt dat het noodzakelijk is een sterke en concurrentiekrachtige EU-luchtvaartsector te behouden; |
|
4. |
is van mening dat er belangrijke vorderingen zijn geboekt bij de formulering en uitvoering van mechanismen en systemen van de Unie zoals het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SES), het onderzoekprogramma betreffende het beheer van het luchtverkeer in het gemeenschappelijke Europese luchtruim (Single European Sky Air Traffic Management Research — Sesar), het Clean Sky-initiatief, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en het wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS), waarmee de veiligheid verbeterd wordt en voorzien wordt in de behoeften van passagiers; is van mening dat er op deze gebieden verdere vooruitgang moet worden geboekt; |
|
5. |
is echter verontrust over de vertragingen die zich bij de tenuitvoerlegging van SES en Sesar voordoen, gezien de nodeloze kosten die daaruit voortvloeien voor luchtvaartmaatschappijen en hun klanten; is het ermee eens dat de Commissie sancties oplegt aan lidstaten die de termijn van december 2012 niet hebben gehaald en die geen vorderingen hebben gemaakt ten aanzien van de functionele luchtruimblokken; |
|
6. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten vaart te zetten achter de tenuitvoerlegging van SES Sesar; merkt op dat het SES, wanneer het eenmaal volledig tot stand is gebracht, zal zorgen voor aanzienlijke directe en indirecte werkgelegenheidskansen; |
|
7. |
wijst erop dat deze programma's van de Unie niet alleen belangrijk zijn voor de interne markt, maar ook voor het extern beleid; is van mening dat de voltooiing en tenuitvoerlegging van deze instrumenten de positie van de EU-industrie op de concurrerende wereldmarkten zullen helpen consolideren; |
|
8. |
benadrukt het belang van de huidige herziening van de verordening inzake luchtvaartpassagiersrechten en is voorstander van krachtige en uiterst klantvriendelijke Europese wetgeving; |
|
9. |
beseft dat de impact van de financiële crisis per wereldregio verschilt; is van mening dat de luchtvaartmaatschappijen van de Unie daardoor concurrentieproblemen hebben ondervonden en dat bilaterale overeenkomsten inzake luchtvaartdiensten niet altijd de beste oplossing zijn om marktrestricties of oneerlijke subsidies te bestrijden; |
|
10. |
constateert dat er ondanks alle inspanningen van de afgelopen zeven jaar geen alomvattend extern luchtvaartbeleid is bereikt en is van mening dat er daarom zo spoedig mogelijk een beter gecoördineerde en ambitieuzere EU-aanpak moet komen om eerlijke en open mededinging te verwezenlijken; |
|
11. |
is van mening dat convergentie van de regelgeving op Europees niveau zeer belangrijk is voor een sterke Europese positie op de wereldmarkten en voor de interactie met derde landen; |
De mededeling van 2005 en de resolutie van het Parlement
|
12. |
is ingenomen met de vorderingen die ten aanzien van de drie pijlers van het beleid van 2005 zijn geboekt: het beginsel van EU-aanwijzing is inmiddels in meer dan 100 derde landen erkend, en bijna 1 000 bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten zijn in overeenstemming gebracht met het recht van de Unie, wat voor rechtszekerheid zorgt; betreurt dat belangrijke partners als China, India en Zuid-Afrika deze beginselen nog moeten aanvaarden; |
|
13. |
wijst erop dat de tenuitvoerlegging van het externe luchtvaartbeleid van de Unie heeft geholpen het potentieel van de interne markt te maximaliseren omdat het de consolidatie van de luchtvaartsector van de Unie bevordert op een moment dat de mondialisering sterkere economische actoren verlangt om het hoofd te bieden aan buitenlandse concurrentie; |
|
14. |
wijst erop dat met de buurlanden een gemeenschappelijke luchtvaartruimte tot stand is gebracht die nog steeds groeiend is; is van mening dat deze overeenkomsten belangrijke economische voordelen hebben opgeleverd; is ingenomen met de aanzienlijke inspanningen die geleverd zijn om de verschillende regelgevingskaders op de Uniewetgeving af te stemmen op gebieden als veiligheid, beveiliging, milieu, passagiersrechten, economische regulering en sociale aspecten; |
|
15. |
is verheugd over de brede luchtvaartovereenkomst van de EU met de Verenigde Staten en de positieve gevolgen daarvan voor beider economieën evenals over de naar schatting 80 000 nieuwe arbeidsplaatsen die de eerste vijf jaar gecreëerd werden; |
|
16. |
is van mening dat een sterk extern luchtvaartbeleid van de Unie dat gericht is op de belangrijkste groeimarkten voor vluchten op langeafstandsroutes, met name in de regio Azië/Stille Oceaan, nieuwe economische kansen kan bieden voor de luchtvaartmaatschappijen in de Unie; |
|
17. |
benadrukt dat de onderhandelingen met sommige essentiële partners, waaronder Brazilië, nog moeten worden afgerond en dat brede overeenkomsten inzake luchtvaartdiensten met die landen aanzienlijke economische voordelen zouden kunnen opleveren; |
|
18. |
benadrukt dat nog steeds niet is voldaan aan sommige verzoeken die het Parlement in zijn resolutie van 2006 had geformuleerd; wijst met name op de noodzaak van de bevordering van passende internationale veiligheids- en beveiligingsnormen, van gelijke behandeling van EU- en niet-EU-luchtvaartmaatschappijen en van vermindering van de negatieve effecten op het milieu; |
|
19. |
benadrukt de noodzaak van instrumenten zoals het systeem van gezamenlijke commissies om gemeenschappelijke benaderingen uit te werken voor luchtvaartspecifieke kwesties; |
|
20. |
is verheugd dat andere punten uit de resolutie van 2006 wel verwezenlijkt zijn, zoals de uitbreiding van het takenpakket van EASA; |
Markt
|
21. |
merkt op dat het aantal vluchten naar en vanuit de regio Azië/Stille Oceaan fors aan het stijgen is, wat een weerspiegeling vormt van de economische groei die die regio doormaakt; is bezorgd dat de luchtvaartmaatschappijen en andere bedrijven in de Unie grote kansen in dit deel van de wereld zouden kunnen mislopen en hun vermogen tot het maken van winst zouden kunnen verliezen als er niets wordt ondernomen; |
|
22. |
constateert tevens dat de positie van niet-EU-maatschappijen op de wereldmarkt sterker is geworden als gevolg van subsidies en het feit dat in diverse delen van het Midden-Oosten, het Verre Oosten en Zuid-Amerika grootscheeps geïnvesteerd is in luchtvloot en infrastructuur; |
|
23. |
wijst erop dat de interne markt van de Unie ingrijpend verandert als gevolg van het groeiende marktaandeel van low-costmaatschappijen; is van mening dat de twee bedrijfsmodellen, ook al zijn ze concurrerend, elkaar zouden kunnen aanvullen wanneer het erom gaat het hoofd te bieden aan externe marktuitdagingen; |
|
24. |
merkt op dat sommige Europese low-budgetvliegers die extreem lage ticketprijzen aanbieden, dit compenseren door middel van oneerlijke praktijken wat betreft arbeidsomstandigheden, zoals ondermaatse normen voor het personeel met betrekking tot het sociaal en arbeidsrecht; merkt tevens op dat minimale investering in veiligheidsnormen en ongerechtvaardigde regionale subsidies een rol lijken te spelen bij de prijsstelling van deze tickets; |
|
25. |
wijst erop dat er onder de luchtvaartmaatschappijen een sterke concurrentie bestaat door toedoen van low-costmaatschappijen, een segment dat 40 % van de luchtvaartmarkt van de Unie vertegenwoordigt; beklemtoont dat, wanneer een lidstaat de IAO-overeenkomsten 87 en 98 heeft geratificeerd, de luchtvaartmaatschappijen de daarin omschreven grondrechten betreffende de vrijheid van vergadering en de erkenning van werknemersvertegenwoordigers en cao's in acht moeten nemen, en dat de naleving daarvan moet worden gecontroleerd en overtredingen moeten worden bestraft; |
|
26. |
benadrukt het belang van hub-luchthavens, waaronder de ontwikkeling van secundaire hubs, gespecialiseerde hubs en meervoudige hubs, en de dringende behoefte aan publieke en private langetermijninvesteringen in luchthaveninfrastructuur ter vergroting van de capaciteit, bijvoorbeeld door het aanleggen van nieuwe banen, alsook aan een doeltreffender gebruik van bestaande infrastructuur — onder meer op regionale luchthavens, bijvoorbeeld in het Middellandse Zeegebied en aan de oostelijke grenzen van de Unie — dankzij een betere toewijzing van slots; |
|
27. |
benadrukt dat het concurrentievermogen van de EU-luchtvaartmaatschappijen op mondiaal niveau belemmerd wordt door factoren als een gebrek aan gelijke spelregels ten gevolge van, onder andere, verschillende nationale belastingen, overvolle luchthavens, hoge ATM- en luchthavenheffingen, overheidssteun aan bepaalde concurrenten, de kosten van koolstofemissies, de toepassing van lagere sociale normen en andere regels voor staatssteun buiten de Unie; |
|
28. |
is van mening dat deze factoren potentiële belemmeringen vormen voor groei en werkgelegenheid; |
|
29. |
verzoekt de Commissie een studie te maken van de sterk uiteenlopende luchtvervoertarieven, -rechten, -heffingen en -belastingen in de lidstaten en de gevolgen daarvan voor de ticketprijzen en de winsten van de luchtvaartmaatschappijen, en ook een studie te maken van de mogelijk aan concurrenten op mondiaal niveau verleende staatssteun en de gevolgen hiervan voor de luchtvaartmaatschappijen van de Unie; |
|
30. |
is ingenomen met de nieuwe voorschriften van de Unie inzake sociale zekerheid voor mobiele werknemers; |
Maatregelen voor de toekomst
|
31. |
is van mening dat het externe luchtvaartbeleid volledig moet stroken met het wederkerigheidsbeginsel, onder meer op punten als markttoegang, openheid en eerlijke mededinging, met gelijke voorwaarden voor iedereen, en dat het twee hoofddoelen moet nastreven, en wel dat het de consumenten en het bedrijfsleven ten goede moet komen en dat het de luchtvaartmaatschappijen en de luchthavens van de EU hun positie van mondiale marktleiders moet helpen behouden; |
|
32. |
beklemtoont daarom dat luchtvervoersovereenkomsten met de buurlanden en gelijkgezinde partners een regelgevingskader voor eerlijke concurrentie moeten omvatten; |
|
33. |
dringt erop aan dat voor onderhandelingen over brede luchtvaartovereenkomsten op Unieniveau steeds gebruik wordt gemaakt van procedures die stoelen op Europese eenheid en waarvoor toestemming is verleend door de Raad; |
|
34. |
verzoekt de Commissie bij de overeenkomsten de belangen van de Unie te behartigen en te beschermen en de normen, waarden en goede praktijken van de Unie te bevorderen en te delen; |
|
35. |
roept op tot intensievere samenwerking en coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten bij onderhandelingen over overeenkomsten inzake luchtvaartdiensten met vooraanstaande partners, om de invloed van de Unie en haar kansen op toegang tot nieuwe markten te vergroten; |
|
36. |
verzoekt de Commissie de regels inzake veiligheid, beveiliging, rechten van vliegtuigpassagiers, opleiding van het personeel en certificatie op te nemen in de alomvattende overeenkomsten; |
|
37. |
verzoekt de Commissie de lopende onderhandelingen met buurlanden als Oekraïne, Libanon, Tunesië, Azerbeidzjan en Algerije af te ronden; merkt op dat de nabijheid van de deze landen en hun markten en de economische groei die enkele van deze landen de laatste tijd doormaken kunnen worden gezien als een groeimogelijkheid voor de regionale en secundaire luchthavens in de EU; is van mening dat de regionale luchthavens beschikken over een hoge luchthavencapaciteit en derhalve kunnen bijdragen aan het verminderen van de congestie op de belangrijkste Europese hub-luchthavens, waardoor deze beter kunnen concurreren op mondiaal niveau; |
|
38. |
verzoekt de Raad om de Commissie per geval onderhandelingsmandaten te verstrekken voor andere buurlanden, zoals Turkije, Armenië en Libië; |
|
39. |
is van mening dat de Unie haar betrekkingen met de belangrijkste partners van geval tot geval moet bezien en verzoekt de Commissie de onderhandelingen over alomvattende luchtvaartovereenkomsten met landen als Australië en Brazilië zo spoedig mogelijk af te ronden; verzoekt de Raad de Commissie een mandaat te geven om over dergelijke overeenkomsten te onderhandelen met snelgroeiende economieën zoals China, India, de ASEAN-landen en de Golfstaten; |
|
40. |
is van mening dat een eventuele toekomstige handels- en investeringsovereenkomst tussen de Unie en de VS ook van invloed kan zijn op de luchtvaartsector; vindt derhalve dat de Commissie voldoende informatie moet verstrekken, zodat het Parlement de komende onderhandelingen op de voet kan volgen; |
|
41. |
benadrukt dat de in de luchtvervoersovereenkomst met vooraanstaande partners — voornamelijk de VS en Canada — vastgelegde doelstellingen volledig moeten worden bereikt, inclusief de opheffing van de beperkingen op buitenlandse eigendom en zeggenschap over luchtvaartmaatschappijen; dringt aan op maatregelen om een einde te maken aan de voortdurende wanverhouding tussen de mogelijkheid van luchtvaartmaatschappijen van de Unie om cabotage uit te voeren op de Amerikaanse markt, en die van Amerikaanse bedrijven om dat in Europa te doen; herinnert eraan dat internationale kruisinvesteringen bijdragen tot de economische levensvatbaarheid van de luchtvaartsector en moedigt de Commissie aan een internationaal juridisch kader te bevorderen dat gunstig is voor de ontwikkeling en de ondersteuning van deze investeringen en bevorderlijk is voor een actief beleid dat gericht is op het vaststellen van normen en optimale werkwijzen voor internationale investeringen; |
|
42. |
is van mening dat bilaterale overeenkomsten een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van een extern luchtvaartbeleid, maar benadrukt tevens het belang van een gemeenschappelijke aanpak van de Unie; |
|
43. |
wijst op het belang van eerlijke en open mededinging bij alle activiteiten die verband houden met luchtvaartdiensten; verzoekt om opneming van standaardclausules inzake eerlijke mededinging in bilaterale overeenkomsten inzake luchtvaartdiensten; |
|
44. |
verzoekt de Commissie om een minimumpakket juridische vereisten van de Unie vast te stellen die met name betrekking hebben op samenwerking op het gebied van regelgeving, arbeids- en milieunormen en passagiersrechten, die in bilaterale overeenkomsten moeten worden opgenomen, en die er duidelijk op zijn gericht om voor de luchtvaartmaatschappijen van de Unie kansen te creëren en belemmeringen uit de weg ruimen, en verzoekt de lidstaten zich aan die regels te houden; |
|
45. |
verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een spoedeisende herziening of vervanging van Verordening (EG) nr. 868/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende bescherming tegen aan communautaire luchtvaartmaatschappijen schade toebrengende subsidiëring en oneerlijke tariefpraktijken bij de levering van luchtdiensten vanuit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (6); |
|
46. |
steunt de voorstellen van de Commissie voor de waarborging van vrije en eerlijke concurrentie in betrekkingen en overeenkomsten met derde landen en voor de ontwikkeling van nieuwe handelsbeschermingsinstrumenten die geschikter en doeltreffender zijn om oneerlijke praktijken tegen te gaan, zoals discriminatie, inconsistente toepassing van het regelgevingskader en gebrek aan transparantie op het gebied van financiële verslaggeving door bedrijven, wat kan leiden tot marktverstoringen; |
|
47. |
verzoekt de Commissie een dialoog met de Golfstaten aan te gaan met het oog op het verbeteren van de transparantie en het waarborgen van eerlijke concurrentie; |
|
48. |
merkt op dat de Russische Federatie weigert zich te houden aan de overeenkomst betreffende het uitfaseren van de rechten voor trans-Siberische vluchten, die werd gesloten in het kader van de toetreding van de Russische Federatie tot de WTO in 2011; is van mening dat, aangezien de luchtvaartmaatschappijen van de Unie voor langere tijd discriminatoire voorwaarden krijgen opgelegd in de vorm van deze illegale heffingen op het overvliegen, de Unie de mogelijkheid moet hebben om op haar beurt gelijkwaardige maatregelen te treffen door vluchten over haar gebied te weigeren of te beperken of door in het algemeen voor luchtvaartmaatschappijen uit de Russische Federatie een maatregel te treffen inzake het gebruik van het EU-luchtruim teneinde de Russische Federatie aan te sporen de hierboven genoemde heffingen op te heffen, die illegaal zijn, aangezien zij in strijd zijn met internationale verdragen (het Verdrag van Chicago); verzoekt de Commissie en de Raad derhalve mogelijke maatregelen te onderzoeken die ervoor zorgen dat het gebruik van het luchtruim op wederkerigheid tussen de Russische Federatie en de Unie berust; |
|
49. |
onderstreept dat een ambitieus Uniebeleid ter bescherming van de rechten van vliegtuigpassagiers een kwaliteitsvoordeel kan creëren voor luchtvaartmaatschappijen van de Unie in de wereldwijde concurrentie; verzoekt de Commissie verdere stappen te ondernemen om de hoge normen van de Unie op het gebied van passagiersrechten te bevorderen en de omzetting en toepassing ervan te controleren; |
|
50. |
verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een nieuw regelgevingskader op te zetten voor de tenuitvoerlegging van het SES, gebaseerd op een top-downbenadering, met een verbeterd samenwerkingsmechanisme voor de Europese verleners van luchtvaartnavigatiediensten, en de noodzakelijke voorwaarden te scheppen om een aanvang te maken met de invoering van Sesar; |
|
51. |
verzoekt de Raad eindelijk een standpunt vast te stellen inzake het standpunt van het Parlement van 5 mei 2010 over het voorstel voor een richtlijn inzake heffingen voor de beveiliging van de luchtvaart (7), die met een grote meerderheid van 96 % in het Parlement werd aangenomen, en door de Raad nog steeds wordt tegengehouden; |
|
52. |
is van mening dat de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) een belangrijke rol moet spelen bij de opstelling van het regelgevingskader voor de wereldluchtvaart, bijvoorbeeld op het punt van de liberalisering van de eigendom en zeggenschap van luchtvaartmaatschappijen en de wereldwijde interoperabiliteit van luchtverkeersbeheer; spoort de ICAO aan tot het ontwikkelen van wereldwijde, op de markt gebaseerde maatregelen om de geluidsoverlast van luchthavens te reduceren en alle relevante broeikasgasemissies terug te dringen; beschouwt het als een cruciaal punt dat er binnen de ICAO zo spoedig mogelijk een overeenkomst wordt bereikt over een wereldwijde aanpak; |
|
53. |
wenst dat de Commissie onderhandelingsmandaten krijgt om de vertegenwoordiging van de Unie binnen de ICAO te verduidelijken en te versterken; |
o
o o
|
54. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 5.
(2) PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 98.
(3) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 121.
(4) PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 506.
(5) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 84.
(6) PB L 162 van 30.4.2004, blz. 1.
(7) PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 164.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/7 |
P7_TA(2013)0291
Exportkredietinstellingen van de lidstaten
Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het eerste jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over de activiteiten van de exportkredietinstellingen van de lidstaten (2012/2320(INI))
(2016/C 075/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (1), |
|
— |
gezien de gedelegeerde Verordening van de Commissie van 14 maart 2013 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten (C(2013)1378), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over financiering van de handel en investeringen van kleine en middelgrote ondernemingen uit de EU: vereenvoudigde toegang tot krediet ten behoeve van internationalisering (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de EUROPA 2020-strategie (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het internationaal handelsbeleid met de verplichtingen zoals door de klimaatverandering geboden (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (7), |
|
— |
gezien het EU-Handvest van de grondrechten (2010/C 83/02), |
|
— |
gezien de mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 12 december 2011 (COM(2011)0886), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010 getiteld „Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie” (COM(2010)0573), |
|
— |
gezien het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie van de Europese Raad van 26 juni 2012 (11855/2012), |
|
— |
gezien het briefingdocument van de beleidsondersteunende afdeling van het Parlement met als titel „Benchmarks inzake mensenrechten voor het extern beleid van de EU” (EXPO/B/DROI/2011/15), |
|
— |
gezien de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten van 16 juni 2011 (HR/PUB/11/04, 2011 United Nations), |
|
— |
gezien het voorstel van 16 april 2013 van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (COM(2013)0207), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0193/2013), |
|
A. |
overwegende dat de exportkredietprogramma's van de lidstaten een belangrijk instrument vormen om de handels- en zakenmogelijkheden voor Europese bedrijven te verbeteren; |
|
B. |
overwegende dat in Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten jaarlijkse verslagleggingsvereisten van de lidstaten aan de Commissie worden gespecificeerd en bevoegdheden worden gedelegeerd aan de Commissie, om een zo snel mogelijke omzetting van wijzigingen aan de toepasselijke OESO-regelingen in EU-recht te realiseren; |
|
C. |
overwegende dat krachtens artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) de gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie; |
|
D. |
overwegende dat de beginselen over hoe de Unie haar betrekkingen met de rest van de wereld moet organiseren en de grondbeginselen van het optreden van de Unie op de internationale scene zijn opgenomen in artikelen 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), dat een bindende overeenkomst is tussen de lidstaten; |
|
E. |
overwegende dat in de mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van december 2011 wordt bevestigd dat „Europese ondernemingen moeten worden aangespoord zorgvuldigheid te betrachten en ervoor te zorgen dat zij bij de uitoefening van hun activiteiten de mensenrechten in acht nemen”; |
|
F. |
overwegende dat in het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie van de Europese Raad wordt bekrachtigd dat de EU de mensenrechten zal bevorderen op alle gebieden van haar externe optreden, zonder uitzondering; |
|
G. |
overwegende dat het EU-Handvest van de grondrechten juridisch bindend is voor de EU-instellingen en -lidstaten, behalve voor de lidstaten die een opting-outclausule hebben, wanneer zij EU-recht ten uitvoer leggen en overwegende dat in de strategie van de Commissie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie expliciet wordt erkend dat het Handvest van toepassing is op het extern optreden van de EU; |
|
H. |
overwegende dat de Unie en haar lidstaten ingenomen waren met de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten, waarvan in richtsnoer 4 over de betrekkingen tussen de overheid en het bedrijfsleven expliciet wordt verwezen naar exportkredietinstellingen; |
|
I. |
overwegende dat exportkredietsteun vaak wordt verleend aan grote projecten die moeilijkheden ondervinden om toegang te krijgen tot commerciële kredieten wegens grote commerciële, economische of milieurisico's, waarvoor exportkredietinstellingen (Export Credit Agencies, ECAs) overeenkomstig de prijs moeten vaststellen; |
|
J. |
overwegende dat de Commissie op 14 maart 2013 een gedelegeerde Verordening tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 heeft voorgesteld; |
|
1. |
is verheugd over de moeite van de Commissie om overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1233/2011 een kader uit te werken voor de jaarlijkse rapportage van de lidstaten over hun exportkredietactiviteiten teneinde de transparantie op EU-niveau te verhogen; benadrukt dat de belangrijkste doelstelling van deze verslaglegging is te controleren of de exportkredietinstellingen van de lidstaten de internationale regels voor exportkredieten en de EU-verdragsverplichtingen naleven; |
|
2. |
erkent de informele ontvangst op 14 december 2012 van het eerste jaarverslag van de Commissie over de activiteiten van de exportkredietinstellingen van de lidstaten, waarin de antwoorden worden geëvalueerd van de 20 van de 27 lidstaten die actieve exportkredietprogramma's hebben, alsmede de ontvangst van de verslagen van deze lidstaten als bijlage; Commissie heeft sindsdien deze documenten goedgekeurd, zodat zij openbaar kunnen worden gemaakt ter vervulling van de doelstelling van de basisverordening om de transparantie te verhogen; |
|
3. |
looft het feit dat in het verslag van de Commissie duidelijk wordt aangegeven hoe groot en belangrijk de exportkredietactiviteiten van de lidstaten in 2011 waren, die opliepen tot een totaal risico van meer dat 250 miljard EUR — met inbegrip van 260 transacties die volgens melding hoge milieugevolgen hebben — en die aanzienlijke handels- en zakenmogelijkheden opleverden voor Europese bedrijven; |
|
4. |
erkent dat de EU-lidstaten in hun jaarlijks activiteitenverslag de financiële en operationele informatie over exportkredieten aan de Commissie hebben verstrekt, die wordt vereist in het eerste lid van bijlage I van Verordening (EU) nr. 1233/2011; |
|
5. |
benadrukt, in verband met de schaal van de exportkredietactiviteiten van de lidstaten, het belang van overweging 4 van Verordening (EU) nr. 1233/2011, waarin de lidstaten worden opgeroepen zich te houden aan de algemene uitgangspunten van de Unie voor het externe optreden, zoals consolidering van de democratie, eerbiediging van de mensenrechten, samenhang in het ontwikkelingsbeleid en bestrijding van klimaatverandering; herinnert in deze zin aan het belang van de specifieke rapportagevereisten in bijlage I van de verordening om ervoor te zorgen dat de Commissie en het Parlement kunnen beoordelen of de lidstaten zich hieraan houden; |
|
6. |
benadrukt dat de jaarverslagen van de lidstaten en de evaluatie van de Commissie van deze verslagen nog niet voldoen aan de intentie van het Parlement om te kunnen beoordelen of de exportkredietactiviteiten van de lidstaten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het buitenlands beleid van de Unie, zoals vastgelegd in artikelen 3 en 21 VEU, en de behandeling van milieurisico's in de berekening van de premies van de ECA's; |
|
7. |
is verheugd over de „duidelijke, algemene bereidheid” van de zijde van de lidstaten — vermeld door de Commissie in het huidige jaarverslag — om „op hun exportkredietprogramma's een beleid toe te passen waarvan de doelstellingen overeenstemmen met de algemene formuleringen van artikelen 3 en 21”; looft de inspanningen van sommige lidstaten, met inbegrip van Duitsland, Italië, België, Nederland, voor een betekenisvollere verslaglegging over de inachtneming van sommige doelstellingen van het externe optreden van de Unie; |
|
8. |
erkent dat de Commissie in staat moet zijn te beoordelen of de exportkredietactiviteiten van de lidstaten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het externe optreden van de Unie en beveelt daarom aan dat moet worden nagegaan of de door de overheid gesteunde exportkredietinstellingen een al dan niet doeltreffend beleid hebben om ervoor te zorgen dat hun activiteiten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het externe optreden van de Unie; |
Benchmarks voor de inachtneming van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie door de ECA's
|
9. |
deelt de vaststelling van de Commissie in het jaarverslag dat „het moeilijk is precieze benchmarks te definiëren om de inachtneming van het EU-recht te meten”; herhaalt echter dat de bepalingen van artikel 21 de belangrijkste benchmark blijven vormen waartegen het beleid van toepassing op exportkrediettransacties moet worden geëvalueerd; |
|
10. |
benadrukt dat de Unie alleen een betrouwbare en sterke globale speler zal zijn als de lidstaten en de Europese instellingen een consistent extern beleid voeren; |
|
11. |
beveelt de Groep exportkredieten van de Raad en de Commissie aan de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) te raadplegen om een methodologie te ontwikkelen voor een betekenisvolle rapportage over de overeenstemming met artikel 21 en over de toepassing in de EU van bepaalde OESO-richtsnoeren op het vlak van door de overheid gesteunde exportkredieten, vóór het volgende jaarverslag wordt verwacht; dringt erop aan dat openbare raadpleging deel uitmaakt van dit proces; |
|
12. |
acht het van essentieel belang de lidstaten op te roepen toezicht te houden op en melding te maken van het bestaan, de resultaten en de doeltreffendheid van zorgvuldigheidsprocedures bij de screening van officieel door exportkredieten gesteunde projecten met betrekking tot hun potentiële impact op mensenrechten; |
|
13. |
is zich ervan bewust dat ECA's vertrouwen op de informatie die hun projectpartners verschaffen; is ervan overtuigd dat als een gestructureerde aanpak van zorgvuldigheidsprocedures door de ECA's wordt vereist opdat de projectpartners in aanmerking zouden komen voor projectfinanciering, zij het op prijs zouden stellen deze zelf uit te voeren, en daardoor bijkomende administratieve kosten voor de ECA's zouden worden voorkomen; |
|
14. |
meent dat vooruitgang in de rapportage over de eerbiediging van mensenrechten door de ECA's een voorloper is voor betere rapportage over andere in artikel 21 vastgestelde doelstellingen van het Europees extern optreden, zoals de bestrijding van armoede en de behandeling van milieurisico's; |
Rapportage over de behandeling van milieurisico's in de berekening van de premies van de ECA
|
15. |
stelt de ECA's van de lidstaten voor te blijven rapporteren over hun beoordeling van milieurisico's en vindt dat deze verslaglegging door alle OESO- en niet-OESO-ECA's essentieel is om te zorgen voor een level playing field; |
Rapportage over voorwaardelijke verplichtingen
|
16. |
merkt op dat de ECA's van de lidstaten momenteel op verschillende manieren rapporteren over risico's voor voorwaardelijke verplichtingen; vraagt de Commissie te zorgen voor een gemeenschappelijke definitie waarin wordt rekening gehouden met de wens van het Parlement om te worden geïnformeerd over risicoposities buiten de balans; |
Aanwijzingen en evaluatie door de Commissie
|
17. |
roept de Commissie op aanwijzingen te geven aan de lidstaten voor de volgende verslagleggingsperiode, onder andere over hoe zij moeten rapporteren over het bestaan en de doeltreffendheid van zorgvuldigheidsprocedures met betrekking tot hun beleid inzake mensenrechten en over hoe zij moeten rapporteren over de behandeling van milieurisico's; |
|
18. |
verwacht dat de Commissie in het volgende jaarverslag verklaart of zij in staat is geweest te evalueren in hoeverre de lidstaten zich houden aan de doelstellingen en verplichtingen van de Unie en, indien dit niet het geval is, aanbevelingen doet over hoe de verslaglegging met het oog hierop kan worden verbeterd; |
Verslag van de Commissie over toenadering tot niet-OESO-landen
|
19. |
looft de inspanningen van de Commissie en de VS in 2012 om China, Brazilië, Rusland en andere grote opkomende economieën te betrekken bij de oprichting van de internationale werkgroep van grote verstrekkers van exportfinanciering (IWG); |
|
20. |
stelt voor de relevantie van een sectorale aanpak na te gaan voor de ontwikkeling van de IWG om de basis te bouwen voor horizontale bepalingen tijdens een tweede fase die zullen zorgen voor de gemeenschappelijke aanname van effectieve en strenge normen en van nieuwe internationale regels over ECA's door alle OESO- en niet-OESO-landen om te zorgen voor een level playing field; |
o
o o
|
21. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de regeringen en nationale parlementen van de lidstaten en het OESO-secretariaat. |
(1) PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0469.
(3) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 87.
(4) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 34.
(5) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 94.
(6) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.
(7) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/11 |
P7_TA(2013)0293
Statuut van de Europese stichting
Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese stichting (FE) (COM(2012)0035 — 2012/0022(APP))
(2016/C 075/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2012)0035), |
|
— |
gezien de effectbeoordeling van de Commissie bij het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese stichting (FE), |
|
— |
gezien de verklaring van het Europees Parlement van 10 maart 2011 betreffende het tot stand brengen van Europese statuten voor onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen (1), |
|
— |
gezien de haalbaarheidsstudie van het Max Planck Instituut voor rechtsvergelijking en internationaal privaatrecht en de Universiteit van Heidelberg over de invoering van een statuut voor de Europese stichting (2008), |
|
— |
gezien de arresten van het Europees Hof van Justitie in de zaken C-386/04, Centro di Musicologia Walter Stauffer/Finanzamt München für Körperschaften (2), C-318/07, Hein Persche/Finanzamt Lüdenscheid (3) en C-25/10, Missionswerk Werner Heukelbach eV/België (4), |
|
— |
gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Europees burgerschap) (5), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2012 (6), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 29 november 2012 (7), |
|
— |
gezien artikel 81, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het interimverslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0223/2013), |
|
A. |
overwegende dat in de Unie meer dan 110 000 stichtingen bestaan die doelen van algemeen belang nastreven en dat deze stichtingen samen beschikken over activa ter waarde van circa 350 miljard EUR, in totaal circa 83 miljard EUR uitgeven, en werk bieden aan 750 000 tot 1 000 000 Europese burgers; |
|
B. |
overwegende evenwel dat een deel van de mensen die werkzaam zijn in stichtingen, vrijwilligers zijn die niet voor hun inzet worden beloond; |
|
C. |
overwegende dat stichtingen en de activiteiten die zij in de Unie ontplooien ter verwezenlijking van doelen van algemeen belang van groot belang zijn op het vlak van onderwijs, opleiding, onderzoek, maatschappelijk werk en gezondheidszorg, historisch besef en verzoening tussen volkeren, milieubescherming, jeugd en sport, alsmede op het vlak van kunst en cultuur, en dat veel van hun projecten een impact hebben die veel verder reikt dan de nationale grenzen; |
|
D. |
overwegende dat er voor stichtingen binnen de Unie op het gebied van burgerlijk en fiscaal recht meer dan 50 verschillende wetten en veel verschillende ingewikkelde administratieve procedures gelden, waardoor de kosten voor juridisch advies jaarlijks oplopen tot naar schatting 100 miljoen EUR, en dat deze middelen derhalve niet meer beschikbaar zijn voor doelen van algemeen belang; |
|
E. |
overwegende dat juridische, fiscale en administratieve belemmeringen die leiden tot dure en tijdrovende procedures en het ontbreken van passende rechtsinstrumenten ervoor zorgen dat het voor stichtingen moeilijk of onmogelijk wordt in een andere lidstaat activiteiten te beginnen of uit te bouwen; |
|
F. |
overwegende dat, in tijden waarin overheden moeten bezuinigen, financiële en sociale betrokkenheid van stichtingen bij gebieden als kunst en cultuur, onderwijs en sport onontbeerlijk is, maar dat stichtingen hierbij slechts een aanvullende rol kunnen spelen en de taak van de staat bij het verwezenlijken van doelen van algemeen belang niet kunnen overnemen; |
|
G. |
overwegende dat geen harmonisatie van belastingwetgeving wordt voorgesteld, maar veeleer toepassing van het non-discriminatiebeginsel, inhoudende dat Europese stichtingen en donoren in beginsel onderworpen zijn aan dezelfde fiscale bepalingen en dezelfde belastingvoordelen genieten als nationale entiteiten die doelen van algemeen belang nastreven; |
|
H. |
overwegende dat invoering van een gemeenschappelijk statuut voor de Europese stichting de bundeling en kanalisering van middelen, kennis, donaties en de uitvoering van activiteiten in de hele EU enorm kan vergemakkelijken; |
|
I. |
overwegende dat het Europees Parlement het Commissievoorstel toejuicht omdat het stichtingen beter in staat zal stellen doelen van algemeen belang in de hele EU te ondersteunen; |
|
J. |
overwegende dat met het voorgestelde statuut een facultatieve Europese rechtsvorm in het leven wordt geroepen voor stichtingen en financiers die in verschillende lidstaten actief zijn, maar die niet bedoeld is om bestaande stichtingswetgeving te vervangen of harmoniseren; |
|
K. |
overwegende dat het in economisch moeilijke tijden steeds belangrijker wordt dat stichtingen beschikken over de juiste instrumenten om op Europees niveau doelen van algemeen belang na te kunnen streven en middelen te kunnen bundelen, waarbij tegelijkertijd de kosten worden gedrukt en de rechtsonzekerheid wordt verminderd; |
|
L. |
overwegende dat het essentieel is dat Europese stichtingen (FE's) op een duurzame basis op lange termijn functioneren en daadwerkelijk activiteiten verrichten in ten minste twee lidstaten, omdat anders hun bijzondere status niet gerechtvaardigd is; |
|
M. |
overwegende dat enkele terminologische kwesties en definities in het Commissievoorstel verduidelijking behoeven; |
|
N. |
overwegende dat het Commissievoorstel op een aantal punten aangevuld of aangepast moet worden om de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van FE's te verbeteren, bijvoorbeeld ten aanzien van de naleving van juridische en ethische voorschriften, het absolute vereiste dat de FE zich moet richten op een doel van algemeen belang, de grensoverschrijdende component, het minimumbedrag van de activa en het vereiste dat de FE tijdens haar hele bestaan over dit minimumbedrag moet kunnen beschikken, een bepaling inzake tijdige betaling, de minimumlevensduur van de FE en de bezoldiging van de leden van de Raad van bestuur of andere organen van de FE; |
|
O. |
overwegende dat bescherming van schuldeisers en werknemers zeer belangrijk is en dus tijdens de hele levensduur van de FE gewaarborgd moet worden; |
|
P. |
overwegende dat met betrekking tot de vertegenwoordiging van werknemers de verwijzing naar Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (herschikking) (8) aangescherpt moet worden om duidelijk te maken dat de procedurele voorschriften van die richtlijn van toepassing zijn; overwegende dat er op inbreuken zwaardere sancties gesteld moeten worden, bijvoorbeeld door voor inschrijving van een FE in het register, naar analogie met artikel 11, lid 2, van Verordening van de Raad (EG) nr. 1435/2003 van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (9), als voorwaarde te stellen dat aan de vereisten van Richtlijn 2009/38/EG moet zijn voldaan; overwegende dat daarnaast bepalingen moeten worden ingevoerd met betrekking tot de rol van werknemers in de organen van de FE, overeenkomstig Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (10), zodat de rechtsvorm FE niet misbruikt kan worden om werknemers hun recht op medezeggenschap te ontnemen of ontzeggen; |
|
Q. |
overwegende dat een bepaling inzake de vertegenwoordiging van vrijwilligers in de FE zeer welkom is, aangezien in deze sector 2,5 miljoen vrijwilligers actief zijn; |
|
R. |
overwegende dat bij stichtingen steeds meer vrijwilligers werken die een zeer waardevolle bijdrage leveren en daarmee bijdragen aan het bereiken van de doelen van algemeen belang die stichtingen nastreven; overwegende dat het, gezien het feit dat met name jongeren steeds vaker vrijwilligerswerk moeten doen om aan werkervaring te komen, voor stichtingen de moeite waard kan zijn om na te denken over manieren en instrumenten waarmee jongeren op doeltreffende wijze aan informatie kunnen komen om vrijwilligerswerk te gaan doen, bijvoorbeeld via de Europese ondernemingsraad; |
|
S. |
overwegende dat verduidelijkt moet worden dat de statutaire zetel en het hoofdbestuur van een FE zich in dezelfde lidstaat moeten bevinden, om ontkoppeling van de statutaire zetel en het hoofdbestuur of de hoofdvestiging te voorkomen en toezicht te vergemakkelijken, aangezien het toezicht op de FE wordt uitgeoefend door de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de FE haar statutaire zetel heeft; |
|
T. |
overwegende dat financiering van Europese politieke partijen niet het doel mag zijn van de FE; |
|
U. |
overwegende dat ten aanzien van belastingen toepassing van het door het Europees Hof van Justitie geformuleerde non-discriminatiebeginsel als uitgangspunt dient te gelden; overwegende dat door de sector wordt bevestigd dat automatische gelijke fiscale behandeling, zoals voorgesteld, de aantrekkelijkheid van het statuut van de FE zal vergroten, omdat daardoor de belastingdruk en de administratieve lasten aanzienlijk zullen dalen, waardoor het statuut dus meer is dan slechts een civielrechtelijk instrument; overwegende dat deze aanpak in de Raad echter zeer omstreden is omdat sommige lidstaten zich verzetten tegen inmenging in hun binnenlandse belastingwetgeving; overwegende dat het om die reden passend lijkt eventuele alternatieve scenario's niet te verwerpen; |
|
V. |
overwegende dat het belangrijk is vaart te zetten achter de onderhandelingen over dit belangrijke wetgevingsvoorstel, teneinde de stichtingensector dit nieuwe instrument te bieden waar zij zo overduidelijk dringend behoefte aan heeft; |
|
1. |
dringt er bij de lidstaten op aan deze kans te benutten en stappen te nemen voor een snelle en brede invoering van het statuut, op een zo transparant mogelijke wijze, zodat stichtingen bij grensoverschrijdende activiteiten niet langer last hebben van belemmeringen, en gemakkelijk nieuwe stichtingen kunnen worden opgericht die inspelen op de behoeften van de inwoners van de EU of die zich richten op het algemeen nut of taken vervullen van algemeen belang; onderstreept dat de oprichting van het statuut daadwerkelijk invulling geeft aan het EU-burgerschap en het pad effent voor een statuut voor de Europese vereniging; |
|
2. |
benadrukt dat de FE een bijdrage moet gaan leveren aan de ontwikkeling van een daadwerkelijk Europese cultuur en identiteit; |
|
3. |
wijst erop dat met de FE een nieuwe rechtsvorm in het leven wordt geroepen, maar dat deze via de bestaande structuren in de lidstaten moet worden gerealiseerd; |
|
4. |
is tevreden met het feit dat in het statuut minimumnormen inzake transparantie, verantwoordingsplicht, toezicht en aanwending van middelen worden vastgelegd die voor burgers en donoren als kwaliteitskenmerk kunnen fungeren, op die manier het vertrouwen in FE's kunnen vergroten en de FE's kunnen stimuleren om hun activiteiten in de EU ten behoeve van alle burgers uit te bouwen; |
|
5. |
wijst erop dat stichtingen met het scheppen van banen voor jongeren een positieve bijdrage kunnen leveren aan het verlagen van de jeugdwerkloosheid, die momenteel schrikbarend hoog is; |
|
6. |
stelt voor om in de verordening duidelijk te maken dat de lidstaat die de financiële controle over de stichting heeft, erop moet toezien dat de stichting wordt beheerd in overeenstemming met de statuten; |
|
7. |
stelt vast dat er nog geen mogelijkheid is gecreëerd om bestaande FE's te fuseren; |
|
8. |
wijst erop dat de duurzaamheid, het belang en de levensvatbaarheid van stichtingen, alsmede de effectiviteit van het toezicht op stichtingen, centraal moeten staan om het vertrouwen in FE 's te schragen, en verzoekt de Raad in dat kader om rekening te houden met de volgende aanbevelingen en wijzigingen:
Wijziging 1 Voorstel voor een verordening Overweging 15 bis (nieuw)
Wijziging 2 Voorstel voor een verordening Overweging 18
Wijziging 3 Voorstel voor een verordening Artikel 2 — punt 1
Wijziging 4 Voorstel voor een verordening Artikel 2 — punt 2
Wijziging 5 Voorstel voor een verordening Artikel 2 — punt 5
Wijziging 6 Voorstel voor een verordening Artikel 4 — lid 2 — letter b bis (nieuw)
Wijziging 9 Voorstel voor een verordening Artikel 5 — lid 2 — alinea 2 — inleidende formule
Wijziging 7 Voorstel voor een verordening Artikel 5 — lid 2 — alinea 2 — letter s bis (nieuw)
Wijziging 8 Voorstel voor een verordening Artikel 5 — lid 2 — alinea 2 — letter s ter (nieuw)
Wijziging 10 Voorstel voor een verordening Artikel 5 — lid 2 bis (nieuw)
Wijziging 11 Voorstel voor een verordening Artikel 6
Wijziging 12 Voorstel voor een verordening Artikel 7 — lid 2
Wijziging 13 Voorstel voor een verordening Artikel 7 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)
Wijziging 14 Voorstel voor een verordening Artikel 12 — lid 2
Wijziging 15 Voorstel voor een verordening Artikel 15 — lid 2 — letter d bis (nieuw)
Wijziging 16 Voorstel voor een verordening Artikel 15 — lid 3
Wijziging 17 Voorstel voor een verordening Artikel 17 — lid 1
Wijziging 18 Voorstel voor een verordening Artikel 18 — lid 3
Wijziging 19 Voorstel voor een verordening Artikel 20 — lid 1
Wijziging 20 Voorstel voor een verordening Artikel 23 — lid 1 — letter g
Wijziging 21 Voorstel voor een verordening Artikel 23 — lid 2 bis (nieuw)
Wijziging 22 Voorstel voor een verordening Artikel 32 — lid 1
Wijziging 23 Voorstel voor een verordening Artikel 32 — lid 3
Wijziging 24 Voorstel voor een verordening Artikel 34 — lid 2
Wijziging 25 Voorstel voor een verordening Artikel 34 — lid 4
Wijziging 26 Voorstel voor een verordening Artikel 34 — lid 5
Wijziging 27 Voorstel voor een verordening Artikel 35
Wijziging 28 Voorstel voor een verordening Artikel 37 — lid 2 — letter e bis (nieuw)
Wijziging 29 Voorstel voor een verordening Artikel 37 — lid 5 — alinea 2
Wijziging 30 Voorstel voor een verordening Artikel 38 — lid 2 — alinea's 1 en 2
Wijziging 31 Voorstel voor een verordening Artikel 38 — lid 2 — alinea 3
Wijziging 32 Voorstel voor een verordening Artikel 38 — lid 3
Wijziging 33 Voorstel voor een verordening Artikel 44 — lid 2
Wijziging 34 Voorstel voor een verordening Artikel 45
|
|
9. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 187.
(2) Jurispr. 2006, blz. I-8203.
(3) Jurispr. 2009, blz. I-359.
(4) Jurispr. 2011, blz. I-497.
(5) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(6) PB C 351 van 15.11.2012, blz. 57.
(7) PB C 17 van 19.1.2013, blz. 81.
(8) PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28.
(9) PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1.
(10) PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/24 |
P7_TA(2013)0300
Blauwe groei — Bevordering van duurzame groei in de mariene, maritieme en toeristische sectoren
Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over blauwe groei: bevordering van de duurzame ontwikkeling in de mariene, maritieme en toeristische sectoren in de EU (2012/2297(INI))
(2016/C 075/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2012 getiteld „Blauwe groei — Kansen voor duurzame mariene en maritieme groei” (COM(2012)0494), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 11 september 2012 getiteld „Voortgang van het geïntegreerd maritiem beleid van de EU” (COM(2012)0491) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2012)0255), |
|
— |
gezien de Verklaring van Limassol van 8 oktober 2012 over een mariene en maritieme agenda voor groei en werkgelegenheid, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS) dat op 16 november 1994 in werking is getreden, |
|
— |
gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd kustbeheer (COM(2013)0133), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 31 oktober 2012 getiteld „Overview of EU policies, legislation and initiatives related to marine litter” (SWD(2012)0365), |
|
— |
gezien het Groenboek van de Commissie van 29 augustus 2012 getiteld „Mariene kennis 2020 — van zeebodemkaarten tot oceaanprognoses” (COM(2012)0473), |
|
— |
gezien het Witboek van de Commissie van 28 maart 2011 getiteld „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem” (COM(2011)0144), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 30 juni 2010 getiteld „Europa, toeristische topbestemming in de wereld — een nieuw beleidskader voor het toerisme in Europa” (COM(2010)0352), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 21 januari 2009 getiteld „Mededeling en actieplan met het oog op de instelling van een Europese maritieme ruimte zonder grenzen” (COM(2009)0010), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2007 getiteld „Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie” (COM(2007)0575), |
|
— |
gezien het Groenboek van de Commissie van 7 juni 2006 getiteld „Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën” (COM(2006)0275), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over Europa, toeristische topbestemming in de wereld — een nieuw beleidskader voor het toerisme in Europa (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 21 oktober 2010 over het geïntegreerde maritieme beleid van de EU — beoordeling van de bereikte vooruitgang en nieuwe uitdagingen (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 over de strategische doelstellingen en aanbevelingen voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2018 (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 december 2008 over de impact van het toerisme op kustregio's: aspecten van regionale ontwikkeling (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 mei 2008 over een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 juli 2007 over een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën" (6), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2013 met als onderwerp „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Blauwe groei: Kansen voor duurzame mariene en maritieme groei”, |
|
— |
gezien het advies van de Comité van de Regio's van 31 januari 2013 met als onderwerp „Blauwe groei: Kansen voor duurzame mariene en maritieme groei”, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en van de Commissie visserij (A7-0209/2013), |
|
A. |
overwegende dat meer dan 70 % van het aardoppervlak wordt bedekt door oceanen en zeeën die een cruciale rol kunnen vervullen bij het aanpakken van de langetermijnuitdagingen waarvoor de EU zich gesteld ziet, bijvoorbeeld op het gebied van de klimaatverandering en het mondiaal concurrentievermogen; |
|
B. |
overwegende dat op het grondgebied van de EU zes grote kustgebieden zijn gelegen (Atlantische Oceaan, Noordzee, Oostzee, Zwarte Zee, Middellandse Zee en ultraperifere gebieden), die verschillen wat betreft bestaansmiddelen en het soort bedrijvigheden dat ze ontwikkelen; |
|
C. |
overwegende dat ongeveer de helft van de Europese bevolking aan de 89 000 km lange Europese kustlijn woont, en dat er derhalve door de regionale en lokale overheden bij de implementatie van het overheidsbeleid rekening moet worden gehouden met deze demografische druk; |
|
D. |
overwegende dat de technologische vooruitgang en de zoektocht naar nieuwe bronnen van duurzame groei naar verwachting zullen leiden tot een groei van de maritieme economie tot 590 miljard euro tegen 2020, waarmee in totaal 7 miljoen banen gemoeid zijn; |
|
E. |
overwegende dat de verwachte toename van de menselijke activiteit zal plaatsvinden in een kwetsbare mariene omgeving, waarin slechts 10 % van de mariene habitats en 2 % van de mariene planten en dieren in een goede toestand verkeren, hetgeen aangeeft dat mariene economische activiteiten de mariene duurzaamheid niet mogen ondermijnen; |
|
F. |
overwegende dat investeringen in de natuurlijke rijkdommen en het menselijke kapitaal essentieel zijn om de huidige uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, zoals met name de economische en sociale duurzaamheid van de menselijke activiteiten, de goede milieutoestand en de aanpassing aan klimaatverandering voor het bestrijden van kusterosie en verzuring van de zee en het behoud van de biodiversiteit, en dat gezonde en productieve ecosystemen onmisbaar zijn voor de ontwikkeling van een duurzame en concurrerende blauwe economie; |
|
G. |
overwegende dat de omvang en reikwijdte van de milieueffecten van de Prioriteitsgebieden voor blauwe groei erg onzeker en mogelijkerwijs schadelijk zijn gezien onze beperkte kennis over de fijnmazige complexiteit van de mariene ecosystemen, en dat de desbetreffende besluitvorming derhalve moet zijn gebaseerd op het in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geformuleerde voorzorgsbeginsel; |
|
H. |
overwegende dat het kust- en maritiem beleid opgenomen moet worden in het algemene kader van de programmering voor 2014-2020 en gericht moet zijn op de verwezenlijking van de in de Europa 2020-strategie uiteengezette doelstellingen; |
|
I. |
overwegende dat bij het streven naar de doelstelling van slimme, duurzame en inclusieve groei in de kust- en eilandgebieden een grondige analyse van de systemische en structurele nadelen van deze gebieden onmisbaar is; |
|
J. |
overwegende dat de eilandgebieden van de EU voor zeevervoer veel hogere kosten moeten betalen dan de andere kustgebieden van de EU; |
|
K. |
overwegende dat het seizoensgebonden karakter van de activiteiten in de toeristische sector een zware hypotheek legt op de ontwikkeling van de kust- en eilandgebieden en er een ad-hocstrategie uitgewerkt moet worden om dit verschijnsel aan te pakken; |
|
L. |
benadrukt derhalve dat er coördinatie nodig is tussen de macroregionale strategieën en de relevante actieplannen op het gebied van de Europese zeegebieden; |
|
M. |
overwegende dat dit verslag de routekaart van het Europees Parlement is voor de ondersteuning van blauwe groei; |
Algemene context
|
1. |
is verheugd over de mededeling van de Commissie over blauwe groei, die de maritieme dimensie vormt van de Europa 2020-strategie en duidelijk wijst op de mogelijkheden van de maritieme economie met het oog op het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei en het creëren van werkgelegenheidskansen; |
|
2. |
is verheugd over het verslag van de Commissie over de vooruitgang die is geboekt met het geïntegreerd maritiem beleid; herhaalt zijn steun voor het geïntegreerd maritiem beleid en onderstreept dat bevordering van dit beleid onverminderd een van de voornaamste instrumenten is voor het aanzwengelen van blauwe groei; |
|
3. |
erkent de cruciale rol die de zee en de oceanen in toenemende mate spelen bij de toekomstige wereldwijde economische groei; is van mening dat de „Blauwe groei”-strategie, als onderdeel van het geïntegreerd maritiem beleid, synergieën en gecoördineerd beleid zal bevorderen, en hierdoor een Europese meerwaarde zal genereren en aan de groei van de werkgelegenheid in de maritieme sector zal bijdragen; |
|
4. |
is van mening dat plaatselijke, regionale, nationale en Europese instanties, ter versterking van de concurrentiepositie van de maritieme economische sectoren van de Unie op de wereldmarkt, de voor duurzame groei noodzakelijke voorwaarden moeten scheppen, zoals systemen voor maritieme ruimtelijke ordening, verbetering van de infrastructuur, toegang tot beroepsvaardigheden en financiering; onderstreept het belang van uitwisseling van informatie en goede praktijken tussen overheden op de verschillende niveaus door middel van de oprichting van een specifiek daarop gericht platform op het niveau van de EU; |
|
5. |
merkt op dat het verkrijgen van toereikende financiering een uitdaging vormt voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die actief zijn in de blauwe economie en verwelkomt derhalve initiatieven zoals de nieuwe EU-voorschriften voor durfkapitaalfondsen, die de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen tot financiering zullen vereenvoudigen; |
|
6. |
is van oordeel dat het, in een tijd van bezuinigingen op de overheidsinvesteringen in de lidstaten, van cruciaal belang is dat het ontwikkelingsbeleid en met name kostbare projecten, bijvoorbeeld op het gebied van vervoer-, energie- en communicatie-infrastructuur, gedurende de programmeringsperiode 2014-2020 en daarná toereikende financiering ontvangen; verzoekt de lidstaten middelen uit de beschikbare Europese fondsen en financiële instrumenten naar projecten in het kader van de blauwe economie door te sluizen; |
|
7. |
benadrukt dat er — met name in het volgende meerjarig financieel kader 2014-2020 — rekening dient te worden gehouden met de specifieke behoeften van de lidstaten die financiële hulp ontvangen en voor het wie het steeds moeilijker is dure projecten te implementeren, alsook met die van de ultraperifere en eilandregio’s, die vanwege hun perifere positie en natuurlijke kenmerken te kampen hebben met structurele beperkingen; |
|
8. |
neemt nota van de economische crisis en de sociale nood in diverse gebieden en vooral op de eilanden in met name het Middellandse Zeegebied en in het bijzonder op de ver van het vasteland gelegen eilanden; onderstreept dat de eilanden door hun perifere ligging ten opzichte van de interne markt geconfronteerd worden met verschijnselen als economische en industriële stagnatie en ontvolking, waarvoor door de EU-instellingen specifieke maatregelen moeten worden genomen; verzoekt de Commissie derhalve om te overwegen vrije zones in te stellen die een instrument kunnen zijn voor het verminderen van de belastingdruk en het aantrekken van rechtstreekse buitenlandse investeringen waardoor de recessieve spiraal waarin de eilandgebieden verzeild zijn geraakt, kan worden afgeremd en groei en ontwikkeling kunnen worden bevorderd; |
|
9. |
wijst op de rol van zeebekkenstrategieën bij het bevorderen van regionale ontwikkeling en van economische, territoriale en sociale cohesie, het herstel van de Europese economie, het stimuleren van inclusieve blauwe groei, het scheppen van werkgelegenheid en het beschermen van de biodiversiteit van zee en kust; is van oordeel dat dit soort strategieën, gekoppeld aan bestaande en toekomstige regio-overschrijdende strategieën, moeten worden ontwikkeld voor alle Europese maritieme bekkens, en dat passende EU- en andere financiële en administratieve bronnen aan geboord moeten worden voor de implementatie ervan; is van mening dat regio’s een grotere rol moeten spelen bij het uitwerken van zeebekkenstrategieën; onderkent in dit verband de bijdrage van territoriale en grensoverschrijdende samenwerking aan het oplossen van de problemen van kust- en maritieme regio’s; |
|
10. |
verwelkomt de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de EU-strategieën voor het Oostzeegebied en het gebied van de Atlantische Oceaan, en herhaalt zijn aan de Commissie om een EU-strategie voor het Zwarte Zeegebied op te stellen; |
|
11. |
verzoekt de Unie en de lidstaten sterke steun te geven voor de oprichting van regionale en grensoverschrijdende maritieme clusters; benadrukt het strategische belang van deze clusters als expertisecentra voor aan blauwe groei gerelateerde economische activiteiten; is van mening dat de ontwikkeling ervan kennisdeling, uitwisseling van goede praktijken en synergieën tussen de sectoren van de blauwe economie zal voortbrengen, en investeringen zal helpen aantrekken; |
|
12. |
benadrukt de inherente verbanden tussen economische groei en klimaatverandering, en onderstreept dat alle maritieme activiteiten moeten worden afgestemd op de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering om bij te dragen aan een klimaatbestendiger Europa; |
|
13. |
onderstreept in het bijzonder dat de grotere economische activiteit in verband met blauwe groei niet ten koste mag gaan van de gezondheid van onze mariene en kustecosystemen, die uiterst gevoelig zijn en als eerste te lijden hebben onder de gevolgen van klimaatverandering; onderstreept dat blauwe groei moet stroken met de milieudoelstellingen en de ecosystemenbenadering van de kaderrichtlijn mariene strategie (KRMS), alsook met de richtlijn strategische milieubeoordeling, en wijst erop dat in geval van twijfel het voorzorgsbeginsel in acht moet worden genomen; onderstreept dat alle economische activiteiten in het kader van blauwe groei de veiligheid en beveiliging van de maritieme ruimte moeten waarborgen; |
|
14. |
neemt met bezorgdheid kennis van de milieueffecten van zwerfvuil in alle Europese zeebekkens en verzoekt de Commissie en de lidstaten zich te richten op de volledige tenuitvoerlegging en handhaving van de desbetreffende richtlijnen van de EU, zoals die op het gebied van het afvalstoffenbeheer, havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval, de waterkwaliteit en de mariene strategie; |
|
15. |
benadrukt dat alle maritieme activiteiten, met inbegrip van de activiteiten in het kader van het GMB, moeten plaatsvinden overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS); onderstreept de noodzaak om bij de exploratie, de exploitatie, het behoud en het beheer van de mariene hulpbronnen een gemeenschappelijke EU-benadering te volgen, hetgeen het mogelijk maakt de exclusieve economische zones (EEZ) tussen EU-lidstaten en derde landen op een effectieve en zekere manier af te bakenen overeenkomstig het internationaal recht; |
|
16. |
wijst in dit verband op de noodzaak van rechtszekerheid voor alle belanghebbenden die in maritieme sectoren investeren en pleit voor nieuwe stimuleringsmaatregelen om het potentieel van de exclusieve economische zones van de lidstaten optimaal te benutten; |
Maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd beheer van kustgebieden
|
17. |
verwelkomt het wetgevingsvoorstel van de Commissie over de maritieme ruimtelijke ordening (MRO) en het geïntegreerd beheer van kustgebieden (GBKG), dat noodzakelijke maatregelen omvat om het groeiende aantal maritieme en kustactiviteiten in goede banen te leiden en het mariene milieu te beschermen, de diverse activiteiten op harmonieuze wijze naast elkaar te laten bestaan en conflicten over het gebruik van kust- en zeegebieden te voorkomen; acht het in dit kader noodzakelijk voorrang te geven aan een ecosysteembenadering van het beheer van de menselijke activiteiten in de kustgebieden en op zee; |
|
18. |
wijst erop dat de MRO naar verwachting zal leiden tot een verlaging van de bedrijfskosten en een verbetering van het investeringsklimaat, terwijl het GBKG de coördinatie van de activiteiten in de kustzone zal vereenvoudigen en ook zal leiden tot een algehele verbetering van het beheer van de kustzone; |
|
19. |
vraagt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat beste praktijken worden verspreid en lering wordt getrokken uit voorbereidende activiteiten in dit verband, gezien de grote verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot de ontwikkeling van systemen voor het beheer van zee- en kustgebieden; is desalniettemin van oordeel dat een passende benadering is vereist, teneinde de lidstaten de mogelijkheid te bieden om samen met de lokale autoriteiten de Europese richtsnoeren inzake de ruimtelijke ordening van de maritieme en kustgebieden ten uitvoer te leggen met inachtneming van de lokale specifieke kenmerken en behoeften; |
|
20. |
acht het noodzakelijk in de ruimtelijke ordening het raakvlak tussen land en zee te versterken, teneinde de continuïteit van de menselijke activiteiten en de logistieke keten alsook de onderlinge verbindingen tussen kustgebieden en achterland te waarborgen; is van mening dat hiermee het verschijnsel dat kustgebieden als grenzen worden beschouwd, kan worden vermeden; |
|
21. |
beklemtoont dat de hiaten in de wetenschappelijke kennis over maritieme activiteiten en het milieu waarin deze plaatsvinden een obstakel vormen voor de ruimtelijke ordening en onderstreept het belang onderstrepen van het initiatief „Mariene kennis 2020” en hieraan gerelateerde concrete doelstellingen, zoals het voor 2020 in kaart brengen van de zeebodem van de Europese wateren; dit in kaart brengen van de zeebodem dient op uniforme wijze te worden uitgevoerd, om de toegankelijkheid van de informatie voor de verschillende betrokken Europese instanties, in het bijzonder onderzoekscentra, universiteiten en overheidsinstellingen, te waarborgen; |
|
22. |
vraagt de Commissie met klem de lidstaten te helpen plannen te lanceren om gezonken schepen en verzonken archeologische vindplaatsen, die een belangrijk aandeel vertegenwoordigen in het historische en culturele erfgoed van de Unie, te onderzoeken en in kaart te brengen; onderstreept de noodzaak om de kennis en de studie van dergelijke plaatsen te bevorderen en de plunderingen te helpen voorkomen die vele reeds hebben moeten ondergaan, zodat deze goed bewaard kunnen blijven; |
Maritieme vaardigheden en werkgelegenheid
|
23. |
is van oordeel dat de totale werkgelegenheid in de blauwe economie het geraamde aantal van 7 miljoen banen tot 2020 kan overschrijden, mits dit wordt ondersteund door een scholingsbeleid dat gericht is op het opleiden van flexibele arbeidskrachten met een voldoende kwalificatie- en ervaringsniveau; |
|
24. |
dringt opnieuw aan op een significante verbetering van de arbeidsomstandigheden en de gezondheid en veiligheid van maritieme beroepen; moedigt de Commissie en de lidstaten aan hun inspanningen op dit vlak te intensiveren om meer zekerheid te creëren met betrekking tot de beroepstrajecten en zo de aan de blauwe economie en aanverwante sectoren gerelateerde beroepen aantrekkelijker te maken; |
|
25. |
onderstreept dat het belangrijk is de arbeidsomstandigheden van zeevarenden met passende middelen te verbeteren, het IAO-Verdrag betreffende maritieme arbeid in het recht van de Unie op te nemen en een programma voor te stellen voor de kwalificatie en opleiding van zeevarenden en met name de werving van jongeren, ook uit derde landen; |
|
26. |
verzoekt de Commissie de pogingen op regionaal vlak om de door de blauwe economische sectoren gevraagde vaardigheden en beroepen te evalueren, op de voet te volgen en te steunen, alsmede erop toe te zien dat initiatieven als het „EU Skills Panorama” beantwoorden aan de behoeften van de blauwe economie; |
|
27. |
acht het van belang dat de Commissie samen met de lidstaten een actieplan uitwerkt om beroepen te stimuleren die direct of indirect te maken hebben met de blauwe economie, teneinde deze beroepen aantrekkelijker te maken voor de burgers; |
|
28. |
verzoekt de Commissie om initiatieven met het oog op de mobiliteit van de werknemers tussen economische sectoren en tussen lidstaten te bevorderen, zoals een meerjarenactie voor de uitwisseling van studenten, docenten en jonge beroepskrachten, in de trant van het Erasmusprogramma; steunt de samenwerking tussen bedrijven en opleidingsverstrekkers die tot doel heeft afgestudeerden klaar te stomen voor banen in nieuwe sectoren; |
|
29. |
verzoekt de Commissie om zich samen met vertegenwoordigers van de maritieme economische sectoren en opleidingsaanbieders in te spannen voor de oprichting en financiering van „Europese sectorale raden voor werkgelegenheid en vaardigheden”, met als doel de banen, de veranderingen in de gevraagde vaardigheden en de daarmee verband houdende onderwijsbehoeften in kaart te brengen; |
|
30. |
verzoekt de Commissie om een initiatief te ontplooien ter bevordering van de mobiliteit van onderzoekspersoneel in met name de kustgebieden, met een specifieke verwijzing naar de sector van het toerisme, de energie en de biotechnologie, en dit initiatief te enten op het Erasmus-model en bij voorbaat ten uitvoer te leggen in het laagseizoen om ervoor te zorgen dat de mensenstromen binnen steeds gevoeliger wordende ecosystemen op een duurzame wijze worden aangevuld en tegelijkertijd het gebruik van de in de kust- en eilandgebieden voorhanden infrastructuur wordt geoptimaliseerd; |
Onderzoek en innovatie
|
31. |
wijst op de wereldwijd toonaangevende onderzoekscapaciteit van de EU op maritiem gebied en op het belang daarvan voor een goed onderbouwde beleidsvorming en een door innovatie gedreven bedrijfsleven, maar ook op de moeilijkheden die het bedrijfsleven ondervindt bij de commercialisering van de resultaten van onderzoek; |
|
32. |
onderstreept dat het Horizon 2020-programma, voortbouwend op de ervaringen met de projecten in het kader van „De oceaan van morgen”, met eenvoudigere procedures en betere ondersteuning van innovatie in belangrijke mate zou kunnen bijdragen tot het mariene en maritieme onderzoek ter stimulering van de marktintroductie; |
|
33. |
verzoekt de Commissie haar Europese strategie voor mariene en maritieme onderzoek uiterlijk in 2014 bij te werken en concrete voorstellen te doen om de synergie en kennisverspreiding tussen onderzoekers in de EU te verbeteren; |
|
34. |
wijst erop dat alleen gezonde mariene ecosystemen als basis kunnen dienen voor een gezonde en duurzame blauwe economie; verzoekt de Commissie de cumulatieve effecten van het gebruik van het mariene milieu door de mens en van maritieme activiteiten in alle sectoren te blijven onderzoeken; |
|
35. |
verzoekt de Commissie te zorgen voor adequate milieumonitoring op de lange termijn en onderzoek te doen naar systemen voor vroegtijdige waarschuwing; |
|
36. |
benadrukt het belang van projecten zoals het Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet) ter bevordering van de uitwisseling en beschikbaarheid van onderzoeksgegevens; |
Scheepvaart en scheepsbouw
|
37. |
uit zijn bezorgdheid over het feit dat de scheepvaart in de EU nog steeds te kampen heeft met administratieve formaliteiten en douaneprocedures die de visie van een Europese maritieme vervoersruimte in het gedrang brengen en de groei van de sector en met name de ontwikkeling van zeecabotage en zeesnelwegen in de weg staan; acht het noodzakelijk een uniforme regelgeving voor de intracommunautaire zeevaart in te voeren, aangezien deze onmisbaar is om het vrije verkeer van goederen en personen op de communautaire wateren te waarborgen; |
|
38. |
prijst het succes van het proefproject „blauwe gordel” en vraagt de Commissie de wetgevingsvoorstellen in te dienen die noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van de „blauwe gordel”, met inbegrip van de noodzakelijke herziening van het douanewetboek van de Europese Unie, vóór eind 2013; |
|
39. |
wijst erop dat het bevorderen van het zeevervoer niet alleen bijdraagt aan de economische groei en de werkgelegenheid, maar ook aan de doelstelling in het witboek „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte”, volgens welke tegen 2050 50 % van de goederen die nu nog over de weg worden vervoerd, via het spoor en over het water moet wordt vervoerd; |
|
40. |
onderstreept dat het belangrijk is om de rol van de snelwegen op zee als belangrijkste Europese corridors te verruimen en wijst er met klem op dat het, teneinde het concurrentievermogen op lange termijn van het Europees zeevervoer te waarborgen, essentieel is om vervoersketens voor passagiers en cargo te creëren waarin de verschillende vervoersmodi naadloos op elkaar aansluiten; verzoekt de Commissie in dit verband een mededeling uit te brengen over de voortgang, ontwikkelingen en vooruitzichten op dit gebied; is van mening dat de eilanden volledig moeten worden geïntegreerd in het netwerk van zeesnelwegen, teneinde ze toegankelijker en in economisch opzicht concurrentiekrachtiger te maken; |
|
41. |
benadrukt dat maritieme veiligheid cruciaal is voor de duurzame bevordering van het zeevervoer, duurzame economische groei, maritieme werkgelegenheid en duurzame milieunormen in deze sector; benadrukt dat het beginsel van preventie moet worden toegepast om te anticiperen op nieuwe risico's en alle soorten rampen in het zeevervoer te voorkomen; wijst erop dat ter zake actie moet worden ondernomen binnen de EU, maar ook op internationaal niveau, en met name binnen de Internationale Maritieme Organisatie; |
|
42. |
onderstreept dat de tenuitvoerlegging van het derde pakket maritieme veiligheid heeft geleid tot een verbetering van de kwaliteit van onder de Europese vlag varende schepen, de door classificatiemaatschappijen verrichte werkzaamheden, de inspectie van vaartuigen in havens, de monitoring van het scheepvaartverkeer, het onderzoek naar ongevallen en de bescherming van slachtoffers; roept de lidstaten op de doeltreffende tenuitvoerlegging van dit wetgevingspakket te versnellen; |
|
43. |
onderstreept dat bij het maritieme vervoersbeleid rekening moet worden gehouden met alle relevante economische, milieu- en volksgezondheidsoverwegingen; verzoekt de Commissie de naleving van de milieu- en volksgezondheidsregels door de scheepvaartsector van de EU nauwlettend te volgen en te evalueren, en, indien van toepassing, concrete maatregelen voor te stellen om eventuele negatieve gevolgen van deze naleving voor het concurrentievermogen tegen te gaan; merkt op dat de wettelijke vereisten met betrekking tot het ontmantelen van schepen en het zwavelgehalte van mariene brandstoffen een hoog niveau van milieubescherming moeten garanderen, en er toe moeten bijdragen dat daadwerkelijk wordt overgestapt van vervoer over de weg op vervoer over water, in overeenstemming met de EU-doelstellingen op het vlak van klimaatverandering; |
|
44. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen om te komen tot een internationale overeenkomst inzake de vermindering van broeikasgasemissies afkomstig van vervoer op zee aanmerkelijk op te voeren en daarbij rekening te houden met de toenemende impact van broeikasgasemissies vanaf schepen; |
|
45. |
wijst erop dat milieuvriendelijke brandstoffen, zoals vloeibaar gemaakt aardgas (lng), een belangrijke rol kunnen spelen bij het halen van de doelstelling om de CO2 uitstoot door het gebruik van bunkerbrandstoffen in de scheepvaart in de EU tegen 2050 met ten minste 40 % te verminderen; |
|
46. |
onderstreept dat de ontwikkeling van efficiënte en duurzame havendiensten en -infrastructuur moet worden ondersteund om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen in verband met de verwachte toename van het scheepvaartverkeer, de afname van de milieu- en geluidshinder, de verschuiving van vervoer over land naar vervoer over zee en de vlotte doorstroming en intermodaliteit van het personen- en goederenvervoer; is het ermee eens dat in de Europese havens tevens scheepsreparatie- en scheepsontmantelingsactiviteiten dienen te worden ontwikkeld; |
|
47. |
vestigt de aandacht op de mogelijkheid van het creëren van logistieke platformen om het goederenvervoer tussen Europa en andere mondiale economieën te vergemakkelijken; benadrukt het strategische belang van zeevervoer en van verbindingen tussen de ultraperifere gebieden en de andere continentale gebieden; |
|
48. |
benadrukt dat de scheepsbouwsector van de EU zijn bijdrage aan de groei en de werkgelegenheid kan vergroten door te profiteren van de kansen die voortvloeien uit de vraag naar „schone schepen” (met een hogere energie-efficiëntie en een lagere uitstoot van SOx en NOx), alsmede naar vaartuigen en structuren voor de aanleg, installatie en exploitatie van offshorewindparken; verzoekt de EU-scheepsbouwindustrie van deze mogelijkheid gebruik te maken, met name gezien de verwachte toename van de korte vaart langs de kusten van de EU; |
|
49. |
dringt er bij de Raad op aan een akkoord met het Parlement te bereiken over de vaststelling van een verordening die voorziet in de ontmanteling van schepen op een wijze die getuigt van respect voor het milieu en de werkomstandigheden van de arbeiders zodat de scheepvaartindustrie in de Unie de recycling op meer concurrerende wijze tot stand kan brengen; |
|
50. |
verzoekt de Commissie de uitvoering van de LeaderSHIP 2020-strategie te vereenvoudigen door de maatregelen te ondersteunen waarmee de toekomstige uitdagingen waarvoor de Europese scheepsbouwindustrie staat, zoals de toegang tot financiering en vaardigheden en de internationale concurrentiepositie, moeten worden aangepakt; |
Maritiem en kusttoerisme
|
51. |
vraagt de lidstaten om, met de rechtstreekse betrokkenheid van de plaatselijke en regionale overheden, alsmede van maatschappelijke organisaties, initiatieven ter ontwikkeling en opwaardering van duurzame toeristische infrastructuur te steunen, en daarbij in het bijzonder rekening te houden met de behoeften van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, alsook al het mogelijke in het werk te stellen om een eind te maken aan de bureaucratie en het gebrek aan transparantie in de sector, met inachtneming van de milieuwetgeving; |
|
52. |
verzoekt om bevordering en ondersteuning van het toerisme als zijnde een bron van groei en werkgelegenheid in kustgebieden; is van oordeel dat een gezond milieu van essentieel belang is voor elke vorm van toerisme in de kustgebieden en dat bijgevolg alles in het werk moet worden gesteld om het te beschermen; benadrukt dat er duurzame infrastructuur moet komen voor nieuwe vormen van toerisme, met name voor toeristische sectoren met een hoog groeipotentieel, zoals ecotoerisme, agrotoerisme, hengeltoerisme en duurzame watersport; is blij met initiatieven om grensoverschrijdende, voor een heel zeebekken bestemde toerismestrategieën te bevorderen; |
|
53. |
onderstreept dat de erosie van de Europese kusten, de instandhouding van het milieu en de fauna van Europa en de verbetering van de waterkwaliteit belangrijke problemen zijn die nog altijd moeten worden opgelost; onderstreept derhalve de noodzaak van adequate investeringen in deze gebieden om een duurzaam en kwalitatief kust- en onderwatertoerisme te ontwikkelen; |
|
54. |
onderstreept dat bij het uitwerken van maatregelen voor de exploitatie en benutting van de kustgebieden terdege rekening moet worden gehouden met maatregelen gericht op instandhouding en herstel van het maritiem en marien erfgoed; |
|
55. |
wijst er evenwel op dat het van belang is gespecialiseerde scholen van hoog niveau (voor bestuur en economie van toeristische ondernemingen, voor toeristische beroepen, zeevaartscholen, koksscholen, enzovoort) op te richten of op te waarderen, het aanbod van opleidingen voor verbetering van de kwaliteit van toeristische diensten en producten te versterken, nieuwe technologieën te gebruiken en te zorgen voor aanpassing aan klimaatverandering; |
|
56. |
benadrukt de noodzaak om de procedures voor de afgifte van visa te vereenvoudigen en de kosten voor de afgifte van meervoudige visa aan bezoekers uit derde landen, met name uit de BRIC-landen, te verlagen; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar nieuwe, „intelligente” manieren om toeristenvisa af te geven en deze onverwijld in te voeren om de instroom te maximaliseren; |
|
57. |
benadrukt dat de cruisesector een belangrijke bron van inkomsten is voor de Europese havens en voor de daar aanwezige plaatselijke bevolking en tevens van cruciaal belang is voor de ontwikkeling en het gebruik van energie-efficiëntere schepen met een lagere uitstoot; moedigt het opzetten van aantrekkelijke toeristische projecten aan die bedoeld zijn om bezoekers meer waar voor hun geld te bieden door de nadruk te leggen op de nautische, culturele en historische betekenis van de bestemmingshavens; |
|
58. |
verzoekt de Commissie intensiever te streven naar een verbetering van de concurrentiepositie van de Europese havens door haveninfrastructuur te ondersteunen en te coördineren, en door de dienstverlening te verbeteren (bijvoorbeeld middels aanpassing aan de eisen van het Schengenakkoord), zodat de Europese havens voor cruiseschepen aantrekkelijker en voor de plaatselijke bevolking en visserijgemeenschappen lucratiever worden, waardoor deze hun activiteiten zullen kunnen diversifiëren; verzoekt de Commissie rekening te houden met de specifieke kenmerken van havens op eilanden en in de perifere regio's; |
|
59. |
roept ertoe op om bij de modernisering en uitbreiding van havens verplicht te stellen dat passagiersterminals en nieuwe passagiersschepen worden voorzien van faciliteiten voor personen met beperkte mobiliteit; |
|
60. |
herinnert aan het belang van passagiersvervoer over zee in de zee- en kustgebieden, in het bijzonder met ferry's en cruiseschepen, en wijst op de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1177/2010 betreffende de rechten van passagiers die op deze wijze reizen, die naar verwachting een bijdrage zal leveren aan de versterking van kwalitatief hoogwaardig maritiem toerisme; verzoekt de Commissie in dit verband actie te ondernemen ter verbetering van de kwaliteit van het passagiersvervoer en het vervoer met cruiseschepen wat betreft de rechten van de passagiers, met als uitgangspunt de beste praktijken van de exploitanten; |
|
61. |
onderstreept het belang van de pleziervaart en de watersport voor het maritiem toerisme; verzoekt de Commissie om in het kader van de toekomstige mededeling over het maritiem toerisme te onderzoeken wat de sociale en economische gevolgen van de sector zijn en of het mogelijk is de regels voor het verlenen van vergunningen, de navigatie- en operationele condities, de voorschriften op het gebied van veiligheid, onderhoud en reparatie van pleziervaartuigen en de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties in de sector op Europees niveau te harmoniseren en te vereenvoudigen; |
|
62. |
bevestigt het belang van strandtoerisme dat typisch is voor bepaalde Europese kustgebieden; verzoekt de Commissie een effectbeoordeling te verrichten om te vast te stellen of Richtlijn 2006/123/EG eventueel negatieve gevolgen voor het mkb in deze sector heeft en om, indien nodig, maatregelen voor te stellen om deze gevolgen te milderen en ervoor te zorgen dat bij de toepassing van de richtlijn rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van deze beroepsactiviteit; |
|
63. |
verzoekt de Commissie om de lidstaten, regio's, autonome gemeenschappen en andere belanghebbenden in de kust- en eilandgebieden ertoe aan te moedigen om het door het Parlement in het kader van de begroting 2013 goedgekeurde initiatief „antieke handelsroutes” systematisch te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen in zowel de Middellandse Zee, als andere Europese zeebekkens, met name met het oog op de diversificatie van de toeristische productie en de spreiding van het toeristische seizoen; |
|
64. |
verzoekt de Commissie om duurzaam maritiem, eiland- en kusttoerisme op te nemen in relevante maatregelen en programma's, zoals de initiatieven „Europese topbestemmingen” (EDEN) en Calypso, en initiatieven te steunen waarmee de diversificatie van de diverse vormen van toerisme in de kustgebieden en de maritieme en mariene ruimte kan worden bevorderd, het seizoengebonden karakter van toeristische activiteiten en beroepen kan worden afgezwakt en aanpassing aan klimaatverandering mogelijk wordt; is in dat verband van mening dat de diversificatie van het toeristisch aanbod de maritieme gebieden kan helpen bij het verbeteren van hun aantrekkingsvermogen en het openbreken van het traditionele model van een op zon, strand en zee gebaseerd aanbod; |
|
65. |
roept op tot het stimuleren van maritieme resorts, om de seizoensgebonden effecten te reduceren en een multiplicatoreffect voor de lokale en regionale economieën te creëren, door de integratie van visserijgemeenschappen en de totstandbrenging van een goede balans tussen economische groei en duurzaamheid; |
|
66. |
verzoekt de Commissie rekening te houden met de bijdrage en de rol van de plaatselijke cultuur en ambachtelijke gastronomie in verband met het Europees kusttoerisme; vindt het noodzakelijk dat de bestaande beleidsmaatregelen en instrumenten worden ingezet en gecoördineerd, en dat er nieuwe initiatieven en maatregelen worden ontwikkeld om ervoor te zorgen dat synergieën tussen met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) in de primaire en de tertiaire sector worden aangemoedigd in de kustgebieden in de EU; |
|
67. |
spoort de Commissie aan om in het „virtueel waarnemingscentrum voor toerisme” een speciale sectie over maritiem en kusttoerisme op te nemen die zorgt voor contacten tussen onderzoeksinstellingen, bedrijven en overheidsinstanties, met als doelstelling het bevorderen van marktonderzoek, het aan bedrijven en overheidsinstanties verstrekken van langetermijninformatie over de ontwikkeling van vraag en aanbod, en het ontwikkelen van een gunstiger ondernemingsklimaat, en die informatie verschaft over het verband tussen de biodiversiteit, klimaatbescherming en initiatieven voor duurzaam toerisme; |
Blauwe energie
|
68. |
stelt vast dat klimaatverandering een van de grootste bedreigingen voor de mariene biodiversiteit wereldwijd is en dat de energieaspecten van een „blauwe groei”-strategie moeten worden gebaseerd op hernieuwbare energie en energie-efficiëntie; |
|
69. |
erkent in dit verband het belang van Europa’s zeeën en oceanen voor de energiezekerheid van de EU en de diversificatie van haar energiebronnen en voorzieningsroutes; |
|
70. |
wijst op het potentieel dat offshore windparken, getijdenenergie, golfenergie en thermische energie uit de oceanen, alsook de conventionele offshore-energiesector, bieden voor het scheppen van duurzame werkgelegenheid in kustregio's, het terugdringen van emissies en het helpen verwezenlijken van de middellange- en langetermijndoelen van de EU op het gebied van energie; benadrukt dat er fors moet worden geïnvesteerd in de aanpassing van netaansluitingen en transmissiecapaciteit om dit potentieel te kunnen exploiteren; |
|
71. |
onderstreept dat blauwe energie een voorname troef vormt voor de Europese maritieme economie; spoort de Commissie en de lidstaten aan door middel van zeebekkenstrategieën te helpen de kansen die deze energie biedt te benutten, met bijzondere aandacht voor het potentieel van de ultraperifere gebieden op grond van hun ligging en natuurlijke kenmerken; |
|
72. |
verzoekt de Commissie de wereldwijde voortrekkersrol van de EU op dit gebied actief te steunen door een Europese industriestrategie voor blauwe energie te ontwikkelen, zoals zij dit in het verleden voor andere sectoren heeft gedaan; |
|
73. |
verzoekt de Commissie in haar volgende mededeling hierover een geïntegreerde benadering te volgen voor de ontwikkeling van maritieme energiebronnen door de synergieën tussen windenergie en andere vormen van hernieuwbare mariene energiebronnen te benutten; dringt erop aan dat deze benadering een complete, duurzame energiemix moet kunnen bieden, het voorzorgsbeginsel moet naleven en de maritieme veiligheid en beveiliging moet waarborgen, en daarnaast ook moet voorzien in de ontwikkeling van geschikte infrastructuren voor het aan land brengen van op zee geproduceerde energie en de aansluiting op het conventionele elektriciteitsnet; |
|
74. |
verzoekt de lidstaten samen te werken om de duurzame aanleg van het offshorenetwerk in de Noordzee voor hernieuwbare energie te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie met een overeenkomstig voorstel voor een regelgevingskader te komen; |
Visserij en aquacultuur
|
75. |
benadrukt dat aquacultuur en visserij moeten bijdragen aan een duurzame voedselproductie in de gehele Unie, een langdurige voedselzekerheid en consumentenbescherming; is van mening dat de ontwikkeling en modernisering van een duurzame visverwerkende industrie en aquacultuursector gestimuleerd moet worden door de bureaucratie te verminderen en de werkgelegenheid in deze sectoren te bevorderen, en de levenskwaliteit in zowel kust- als plattelandsgebieden te verbeteren; |
|
76. |
onderstreept het belang van een zich ontwikkelende duurzame aquacultuursector ter terugdringing van de overbevissing van de Europese visbestanden en de afhankelijkheid van de invoer van vis uit derde landen, waaruit meer dan 60 % van de vis die in de Europese Unie geconsumeerd wordt, afkomstig is; |
|
77. |
wijst erop dat de aquacultuur in de EU inmiddels goed is voor 80 000 banen en in staat is de economie in de kustgebieden aanzienlijk te verbeteren, mede gezien het oordeel van de VN dat de productie van gekweekte vis de traditionele visserij in 2019 zal overstijgen; |
|
78. |
verzoekt de Commissie om in de volgende strategische richtsnoeren voor de aquacultuur in de EU vormen van offshore-aquacultuur te bevorderen die kunnen worden gecombineerd met installaties voor de opwekking van blauwe energie, zodat de druk van de intensieve aquacultuur op kustecosystemen en andere activiteiten wordt verminderd; wijst erop dat het, om deze activiteit te stimuleren, nodig is de administratieve procedures te vereenvoudigen en te zorgen voor de aanwijzing van geschikte gebieden binnen de betreffende plannen van de lidstaten op het gebied van geïntegreerde ruimtelijke ordening; |
|
79. |
onderstreept het belang van het toekomstige Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), waarin voor het eerst de financiering van het geïntegreerd maritiem beleid en die van het visserijbeleid gezamenlijk worden ondergebracht, alsook de financiering door de Europese Investeringsbank (EIB), voor de ondersteuning van de duurzame en milieuvriendelijke ontwikkeling van visserij, aquacultuur en visverwerkende industrie, alsmede economische diversificatie in de visserijgemeenschappen die van deze sectoren afhankelijk zijn, met name wat betreft de kleinschalige kustvisserij, de beroepsopleiding van vrouwen en jongeren en het aantrekken van nieuwe ondernemers in deze sector; |
|
80. |
erkent dat de bescherming van de Europese maritieme grenzen een probleem is voor de lidstaten; is van oordeel dat voor een succesvolle blauwe economie de maritieme grenzen van de EU beveiligd moeten zijn, met het oog op de bescherming van het mariene milieu, visserijcontroles, de strijd tegen de illegale visvangst, en wetshandhaving; wijst in dit opzicht op het belang van de invoering van een Europese kustwacht teneinde activiteiten en bewaking op zee te coördineren; benadrukt voorts dat het belangrijk is de regionale samenwerkingsinitiatieven met betrekking tot de visserijsector te intensiveren; |
Winning van delfstoffen op zee
|
81. |
erkent dat het klimaat voor de delfstoffenwinning op zee gunstig is; benadrukt evenwel dat het zeebodemmilieu via de uitwisseling van materiaal, energie en biodiversiteit is verbonden met de rest van de aarde en dat bij verstoring hiervan onvoorziene veranderingen in de visbestanden en verlies van biodiversiteit kunnen optreden; |
|
82. |
verzoekt de Commissie om speciale aandacht te schenken aan de milieueffecten van mijnbouw op de zeebodem, met name in zeer kwetsbare mariene omgevingen, onderzoeksprojecten op dit gebied te steunen, het voorzorgsbeginsel toe te passen en samen te werken met de autoriteiten van derde landen die hierbij zijn betrokken teneinde te proberen de bestaande hiaten in de wetenschappelijke kennis sneller te dichten; |
|
83. |
onderkent dat een efficiënter gebruik van de hulpbronnen in combinatie met een versterkt recyclingbeleid een kosteneffectievere en duurzamere manier is om aan onze minerale behoeften te voldoen dan de intensieve exploitatie van onderwaterhulpbronnen; betreurt dat de tekortkomingen op het gebied van recycling van grondstoffen en zeldzame aardmetalen bijdragen tot de toename van afval en roept daarom op tot krachtige maatregelen voor de uitbouw van de recyclingketen, teneinde een alternatief te bieden voor zeemijnbouw; wijst erop dat deze alternatieve aanpak meer werkgelegenheidsperspectieven op een langere termijn biedt; |
Blauwe biotechnologie
|
84. |
erkent dat blauwe biotechnologie hooggespecialiseerde arbeidsplaatsen kan scheppen op belangrijke terreinen als gezondheidszorg, voeding en innovatie; is verheugd over het voornemen van de Commissie om de voor de bevordering van deze activiteit noodzakelijke onderzoeken en innovaties bij bedrijven te steunen; |
|
85. |
benadrukt de mogelijkheden die de mariene biodiversiteit voor de sector blauwe biotechnologie biedt, met name in de nog grotendeels onontdekte diepzee, maar onderstreept de noodzaak van een voorzichtig onderzoek van dit uiterst gevoelige ecosysteem; |
|
86. |
verzoekt de Commissie de problemen en uitdagingen in verband met blauwe biotechnologie duidelijk in kaart te brengen (bijvoorbeeld bio-nanotechnologie, biomaterialen en de introductie van genetisch gemodificeerde vissen, schaal- en schelpdieren en micro-organismen) en een op het voorzorgsbeginsel gebaseerde wetenschappelijk verantwoorde benadering toe te passen om de bijbehorende risico's voor het milieu en de gezondheid vast te stellen en te beoordelen; |
|
87. |
verzoekt de Commissie om partnerschappen tussen de privésector en onderzoeksinstellingen alsook grensoverschrijdende partnerschappen, zoals het Europees Centrum voor biologisch onderzoek van de zee, te stimuleren, aangezien mariene biotechnologie en toegang tot mariene biodiversiteit wetenschappelijke kennis en geavanceerde, dure apparatuur vergen; |
o
o o
|
88. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede de regeringen en de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 41.
(2) PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 70.
(3) PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 10.
(4) PB C 45 E van 23.2.2010, blz. 1.
(5) PB C 279 E van 19.11.2009, blz. 30.
(6) PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 531.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/34 |
P7_TA(2013)0301
Bijdrage van coöperaties aan de bestrijding van de crisis
Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over de bijdrage van coöperaties aan de bestrijding van de crisis (2012/2321(INI))
(2016/C 075/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 54, |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 3, lid 3, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 maart 2012 over het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering (3), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (4), |
|
— |
gezien Aanbeveling 94/1069/EG van de Commissie van 7 december 1994 inzake de overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen (5), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie over de overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen (6), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa (COM(2004)0018), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie over het initiatief voor sociaal ondernemerschap (COM(2011)0682), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake coöperaties en herstructurering (7), |
|
— |
gezien IAO-aanbeveling 193 over de bevordering van de coöperatieve verenigingen, die door de regeringen van alle 27 huidige lidstaten is goedgekeurd, gezien de resolutie van 2001 van de Algemene Vergadering van de VN over coöperaties in menselijke ontwikkeling en gezien het feit dat de Verenigde Naties 2012 hebben uitgeroepen tot het Internationaal Jaar van de coöperaties, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0222/2013), |
Inleiding
|
1. |
wijst erop dat coöperaties, samen met andere ondernemingen van de sociale economie, binnen de Europese economie een essentiële rol spelen, met name in een periode van crisis, door een combinatie van rendabiliteit en solidariteit, met de schepping van kwalitatief hoogstaande banen, een versterking van de sociale, economische en regionale cohesie en de creatie van sociaal kapitaal; merkt voorts op dat er voor ondernemingen van de sociale economie een duidelijker en coherenter wetgevingskader moet zijn, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de rijke diversiteit van de instellingen van de sociale economie en met de specifieke kenmerken hiervan; |
|
2. |
merkt op dat coöperaties in de EU steeds belangrijker worden en dat er ongeveer 160 000 ondernemingen zijn die in handen zijn van 123 miljoen leden en die aan 5,4 miljoen personen werk verschaffen — inclusief ongeveer 50 000 coöperatieve ondernemingen in de industrie en de dienstensector die aan 1,4 miljoen personen werk verschaffen — en dat coöperaties gemiddeld ongeveer 5 % bijdragen aan het bbp van de lidstaten; merkt op dat de voorbije jaren honderden coöperatieve ondernemingen in de industrie en de dienstensector werden opgericht ten gevolge van de herstructurering van bedrijven in crisis of zonder opvolgers, waardoor lokale economische activiteiten en banen werden gered en herontwikkeld; merkt op dat coöperatieve groepen in de industrie en de dienstensector een belangrijk effect hebben gehad op de regionale ontwikkeling in sommige van de meest geïndustrialiseerde regio's van de EU; merkt op dat „sociale” coöperaties die gespecialiseerd zijn in arbeidsintegratie, werk verschaffen aan meer dan 30 000 gehandicapte en benadeelde personen in de industrie- en de dienstensector; wijst erop dat coöperaties een model zijn geworden voor zelfstandigen en beoefenaars van een vrij beroep en dat dit model aanzienlijk is gegroeid in nieuwe sectoren, zoals sociale diensten en gezondheidszorg, digitale- en bedrijfsondersteuningsdiensten en diensten van algemeen belang die voorheen werden verstrekt door de overheid (bijvoorbeeld milieudiensten en beheer van natuurlijke ruimten, onderwijs en cultuur en de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen); merkt op dat coöperaties bijgevolg in de EU een erg belangrijke rol spelen op economisch en sociaal gebied en op het gebied van duurzame ontwikkeling en werkgelegenheid en dat zij daarnaast fungeren als springplank voor sociale innovatie, een thema dat erg belangrijk is zowel in het kader van de Europa 2020-strategie als in het kader van Horizon 2020, en merkt op dat coöperaties mee het doel dienen van de duurzame economische en sociale ontwikkeling van regionale en lokale gemeenschappen; |
|
3. |
benadrukt dat het coöperatieve bedrijfsmodel bijdraagt tot echt economisch pluralisme, een onmisbaar element is van de socialemarkteconomie en volledig strookt met de waarden van het EU-Verdrag en de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; |
|
4. |
wijst erop dat coöperaties in tijden van crisis zelfs veerkrachtiger zijn gebleken dan veel conventionele ondernemingen, zowel wat het werkgelegenheidscijfer als wat het aantal bedrijfssluitingen betreft; merkt op dat er ondanks de crisis vele coöperaties zijn opgericht in nieuwe en innoverende sectoren en dat er beduidend bewijs is van de genoemde veerkracht, in het bijzonder met betrekking tot coöperatieve banken en coöperaties in de industrie en de dienstensector (werknemerscoöperaties, sociale coöperaties en coöperaties van kmo's); wijst erop dat als model, de ontwikkeling van coöperaties beter in staat is gebleken om te reageren op nieuwe behoeften en de schepping van banen te stimuleren dan andere modellen, als gevolg van het feit dat coöperaties zich beter kunnen aanpassen aan veranderingen en er beter in slagen hun bedrijfsactiviteiten te laten voortgaan, wanneer het bedrijf in gevaar is, door hun opdracht te blijven uitvoeren; onderstreept voorts het feit dat een strategische rol wordt gespeeld door coöperaties die worden gevormd door kmo’s, omdat deze collectieve oplossingen kunnen bieden voor gemeenschappelijke problemen en de ontwikkeling van schaalvoordelen mogelijk maken; wijst tevens op het groeiende belang van „gemeenschapscoöperaties”, die vooral in afgelegen en minder ontwikkelde gebieden rechtstreekse participatie van de burgers mogelijk maken bij het voorzien in diverse behoeften, zoals sociale en gezondheidsdiensten, schooldiensten, commerciële diensten, communicatie enz.; |
|
5. |
is van mening dat coöperaties in tijden van recessie het bedrijfsleven op micro-economische schaal doeltreffend kunnen stimuleren, aangezien zij kleine ondernemers, in veel gevallen groepen burgers, in staat stellen ondernemingsverantwoordelijkheden op zich te nemen; steunt in deze context het opzetten van coöperaties in de sociale en welzijnssector, omdat daarmee de maatschappelijke participatie van zwakkere groeperingen gewaarborgd wordt; |
|
6. |
is van mening dat het coöperatieve model door zijn gedecentraliseerde karakter een significante bijdrage levert tot de tenuitvoerlegging van de prioriteiten voor 2020 van de richtlijn hernieuwbare energiebronnen (Richtlijn 2009/28/EG) en tot de transitie van fossiele energie naar energie uit hernieuwbare bronnen; wijst in verband hiermee op het feit dat door burgers meer dan 1000 coöperaties zijn opgericht op het gebied van hernieuwbare energiebronnen; is van mening dat coöperaties die actief zijn op het gebied van hernieuwbare energiebronnen, burgers in staat stellen coöperatief lid te worden van lokale projecten en investeringen in projecten op het gebied van hernieuwbare energiebronnen aanmoedigen, hetgeen op zijn beurt de sociale aanvaarding van installaties voor hernieuwbare energiebronnen doet toenemen; is van mening dat de deelname van burgers aan energieproductie zowel hun bewustzijn van de behoefte aan een duurzame en efficiënte energieconsumptie als hun controle over de energieprijzen kan doen toenemen; vraagt de Commissie speciale aandacht te besteden aan de rol die energiecoöperaties kunnen spelen om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te laten toenemen en de energie-efficiëntie te verbeteren; |
|
7. |
is van mening dat de genoemde grotere veerkracht grotendeels te danken is aan het coöperatieve bestuursmodel, dat gebaseerd is op mede-eigendom, democratische economische participatie en controle, organisatie en beheer door de leden-eigenaren en op een engagement voor de gemeenschap; benadrukt het feit dat de veerkracht van coöperaties ook het gevolg is van de kenmerkende methode ervan voor kapitaalopbouw, die minder afhankelijk is van de ontwikkeling van de financiële markten en zowel verband houdt met de toewijzing van overschotten aan reservefondsen, indien mogelijk deels ondeelbaar (met name in de vorm van activa die de coöperatieve beweging als geheel versterken, na betaling van eventuele uitstaande schulden in geval van liquidatie), als met de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van de onderneming, inclusief evenwichtige sociale en economische doelstellingen en het streefdoel de werking en de activiteit ervan te verbeteren; meent dat dit model er mee voor zorgt dat coöperaties een langetermijnbenadering volgen gedurende meer generaties en dat zij in de lokale economie zijn verankerd, hetgeen bijdraagt tot duurzame lokale ontwikkeling en ervoor zorgt dat zij niet delokaliseren, zelfs wanneer zij internationaliseren; |
|
8. |
stelt vast dat coöperatieve ondernemingen in staat zijn doeltreffend en doelmatig te voorzien in bestaande en nieuwe behoeften in sectoren als die van het beheer van cultuurgoederen, de creatieve sector en ecologische duurzaamheid in verband met nieuwe leefstijlen en consumptiepatronen; benadrukt dat coöperaties ook al waarden garanderen als de bescherming van de legaliteit, bijvoorbeeld in Italië, waar aan coöperaties het beheer wordt toevertrouwd van in beslag genomen goederen van de maffia; |
|
9. |
is van mening dat coöperaties volledig moeten worden opgenomen in de industriebeleidsdoelstellingen van de EU en bij de acties die in verband daarmee worden ontplooid, ook vanwege hun fundamentele bijdrage aan de herstructurering in de industrie, die een essentieel onderdeel van het nieuwe EU-industriebeleid vormt; |
|
10. |
merkt eveneens op dat coöperaties door samen te werken kunnen profiteren van schaalvoordelen en ervaringen en beste praktijken kunnen uitwisselen, alsmede personeel en financiële middelen kunnen samenbrengen of overhevelen, indien nodig; stelt dat coöperaties zich dankzij deze inherente flexibiliteit in stand kunnen houden, zelfs in de beroerdste tijden; |
|
11. |
merkt op dat er in de verschillende lidstaten talrijke goede praktijken bestaan die tekenend zijn voor de uitstekende resultaten die coöperatieve ondernemingen hebben neergezet op het gebied van groei, werkgelegenheid, bedrijfsoverleving en bedrijfsstarts, zoals het systeem van „eenmalige betaling” (pago único) in Spanje en de wet-Marcora in Italië, die helpen de oprichting van nieuwe coöperaties te financieren met werkloosheidsuitkeringen, en de „coöperaties voor werkgelegenheid en bedrijvigheid” in Frankrijk, Zweden en België; wijst voorts op groepen van afzonderlijke coöperaties die op vrijwillige basis grote bedrijvenconcerns kunnen vormen die sectoren beslaan als industrie, landbouw, distributie, financiën, O&O en onderwijs op hoog niveau; merkt op dat de coöperatieve vennootschap, bijvoorbeeld naar het model van de Britse trust, ook een efficiënt model kan zijn voor goed bestuur van (semi)professionele sportorganisaties, dat tegelijk een nauwe betrokkenheid mogelijk maakt van de belangrijkste stakeholders — de supporters — bij het beheer van een (prof)club; verzoekt de Commissie deze goede praktijken grondig te onderzoeken en te overwegen of zij kunnen worden opgenomen in bedrijfsvriendelijke EU-beleidsmaatregelen; |
|
12. |
is van mening dat coöperaties een belangrijke bijdrage leveren aan de Europese economie en een stabiele werkgelegenheid, vooral in tijden van crisis; |
|
13. |
benadrukt dat onder andere het model van de activiteiten- en werkcoöperatie moet worden ontwikkeld, waarmee ondernemingen geleidelijk kunnen worden opgebouwd om te voldoen aan de behoeften van de ondernemers en kunnen evolueren met de ontwikkeling van hun zakelijke activiteiten; |
|
14. |
merkt echter op dat coöperaties kunnen mislukken; |
|
15. |
merkt op dat in de diverse lidstaten diverse situaties kunnen worden aangetroffen, als gevolg van de juridische en conceptuele verschillen; verzoekt de Commissie derhalve de bestaande wetgeving onder de loep te nemen om raaklijnen te zoeken die het mogelijk maken om, met inachtneming van de subsidiariteit, de belangrijkste elementen te harmoniseren en zo de obstakels die de ontwikkeling van coöperaties belemmeren, weg te werken; |
|
16. |
benadrukt dat werknemers met de oprichting van een coöperatie of bij de overdracht van een bedrijf aan de werknemers een beduidend financieel risico ingaan; merkt op dat goed bestuur, in het bijzonder in een werknemerscoöperatie, sterk afhangt van de ondersteuning van en controle op de bedrijfsvoering van de werknemers; |
Regelgevingskader
|
17. |
meent dat deze ingebouwde capaciteit voor veerkracht moet worden versterkt door aan coöperaties voldoende aandacht te schenken in alle relevante EU-beleidsdomeinen die zijn ontworpen om bij te dragen aan een slimme, duurzame en inclusieve groei, mede via een andere vorm van economische ontwikkeling, waarbij het Europese sociale model wordt geëerbiedigd, en door de bestaande EU-wetgeving over coöperaties te stroomlijnen; is met name van mening dat in het actieplan ondernemerschap 2020 naar de belangrijke rol van coöperaties moet worden verwezen; is van mening dat de nodige stappen moeten worden ondernomen om gelijke voorwaarden te scheppen voor coöperaties en andere ondernemingsvormen en tegelijkertijd de doelstellingen en werkmethodes van coöperaties, alsmede hun sociale karakter te behouden; |
|
18. |
herinnert eraan dat de Europese Unie de verschillende ondernemingsvormen in de wetgeving op gelijke wijze moet erkennen en behandelen, om ervoor te zorgen dat het beginsel van de vrijheid van ondernemerschap wordt geëerbiedigd ongeacht het statuut van de onderneming; betreurt het feit dat de Commissie in haar actieplan Ondernemerschap 2020 geen nadruk heeft gelegd op de rol van ondernemingen van de sociale economie en zich ertoe heeft beperkt eraan te herinneren dat zij bijdragen tot het scheppen van banen en tot sociale innovatie, noch op het feit dat deze ondernemingen in vergelijking met kmo’s meer moeilijkheden ondervinden op het gebied van financiering; |
|
19. |
verzoekt de Commissie daarom haar diensten te versterken door een voor coöperaties en andere organisaties van de sociale economie (zoals onderlinge verzekeringsmaatschappijen, stichtingen en verenigingen die zich bezighouden met economische en financiële activiteiten) bevoegde eenheid in het leven te roepen, teneinde meer aandacht te besteden aan maatregelen om te zorgen voor voldoende middelen en aan het volgen en aanpakken van de ontwikkeling van het beleid op het gebied van organisaties van de sociale economie; zet de Commissie ertoe aan haar aandacht voldoende te richten op de herstructurering van industriële en dienstenondernemingen in crisis of zonder opvolgers tot coöperaties, via de oprichting van speciaal hiervoor bedoelde diensten; |
|
20. |
roept de Commissie op om met betrekking tot de regels voor openbare aanbestedingen meer flexibiliteit toe te staan aan door de werknemers geleide ondernemingen, bijvoorbeeld door de invoering van een in de tijd beperkte reservatie; |
|
21. |
roept de Commissie ook op ervoor te zorgen dat de maatregelen in het kader van het initiatief voor sociaal ondernemerschap worden gecoördineerd en dat de administratieve belemmeringen tussen de twee initiatieven worden verminderd; |
|
22. |
dringt er bij de lidstaten op aan om overeenkomstig aanbeveling 193/2002 van de IAO over te gaan tot een herziening van hun wetgeving die van toepassing is op coöperaties in het algemeen en op specifieke soorten van coöperaties in het bijzonder, bijvoorbeeld werknemerscoöperaties, sociale coöperaties, ambachtcoöperaties en coöperatieve banken, teneinde een alomvattend beleid te voeren om het coöperatieve bedrijfsmodel te ondersteunen en een regelgevingskader te scheppen waarin de erkenning van de rol van coöperaties en de beheersorganisaties ervan wordt bevorderd, vooral op terreinen en in sectoren waar dit model zijn meerwaarde op sociaal en economisch gebied en op het gebied van milieu heeft bewezen; verzoekt de lidstaten om in samenwerking met de sociale partners en andere belanghebbenden op regionaal en lokaal niveau strategische sectoren te identificeren die geschikt zijn voor coöperatieve projecten; benadrukt dat de lidstaten hiervoor passende financiële instrumenten moeten invoeren en de rol van coöperaties in de nationale sociale dialoog moeten erkennen, alsook de rol van coöperatieve kredietbanken die van oudsher bijzonder belang hechten aan duurzame en sociaal verantwoorde financiering en die sterke lokale wortels hebben; vraagt rekening te houden met deze aanbeveling bij de herziening van de verordening betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap; |
|
23. |
wijst erop dat het van belang is regelgeving in een solide rechtskader en in overeenstemming met internationale normen tot stand te brengen, teneinde verschillen in nationale interpretaties en risico's van concurrentievoordelen of -nadelen op regionaal, nationaal en macroregionaal niveau te voorkomen; |
|
24. |
benadrukt hoe belangrijk het is coöperaties te betrekken bij alle stappen van het proces van de toekomstige initiatieven en ondernemingen van de Unie met betrekking tot coöperaties; |
Overdracht van bedrijven en herstructurering
|
25. |
is van mening dat de overdracht van een bedrijf aan de werknemers door de oprichting van een coöperatie en andere vormen van werknemereigenaarschap de beste manier kunnen zijn om de continuïteit van een bedrijf te garanderen; benadrukt dat dit soort overdracht van ondernemingen aan hun werknemers, met name wanneer het gaat om werknemerscoöperaties of bedrijfsopvolgingen door werknemers (workers buy-out), moet worden ondersteund door een specifieke EU-begrotingslijn die ook financiële instrumenten omvat; vraagt om met de deelname van de Europese Investeringsbank (EIB) en de sociale partners en met belanghebbenden van de coöperatieve beweging dringend een Europees stelsel op te richten om de ontwikkeling van coöperaties en in het bijzonder overdrachten van bedrijven in de vorm van een coöperatie te bevorderen, met via bijvoorbeeld het instrument van fondsen voor onderlinge risicowaarborging; |
|
26. |
benadrukt dat bedrijfsopvolging door werknemers in de lidstaten steeds vaker voorkomt, als reactie op de economische crisis; verzoekt de Commissie derhalve financieringsinstrumenten vast te stellen of de bestaande instrumenten uit te breiden om deze praktijk aan te moedigen; |
|
27. |
benadrukt de actieve rol van sociale coöperaties bij de herstructurering van kmo's, met name door middel van „sociale spin-offs” die bevorderend werken voor de integratie van werknemers die weinig kansen hebben en in een kritieke werkgelegenheidssituatie verkeren, doordat door middel van solidariteit steeds vaker kan worden voldaan aan de sociale vraag; |
|
28. |
merkt op dat het probleem bij de overdracht van bedrijven aan de werknemers zeer vaak niet alleen een kwestie van de lengte van de toepasselijke procedures is, maar ook, en zelfs nog belangrijker, van een gebrek aan kennis over dit bedrijfsscenario bij de relevante beroepsbeoefenaars (bv. juristen en boekhouders) en binnen het rechts- en onderwijssysteem; benadrukt dat opleiding en bewustmaking van alle actoren die tussenbeide komen bij de oprichting van bedrijven of bij de overdracht van het eigenaarschap ervan enorm zouden bijdragen tot de bevordering van deze praktijk; beveelt daarom aan dat de coöperatieve ondernemingsvorm een vaste plaats krijgt in de relevante curricula van universiteiten en managementscholen; is voorts van mening dat meer kennis over coöperaties eveneens moet worden bevorderd en dat de overdracht van bedrijven aan de werknemers in de vorm van een coöperatie financieel moet worden ondersteund, inclusief via een gericht, intelligent gebruik van de structuurfondsen, bij vakbonden en organen die als opdracht hebben informatie over de oprichting of overdracht van bedrijven te verstrekken; onderstreept dat in bepaalde lidstaten deskundigheid is verworven inzake de oprichting of overdracht van bedrijven in de vorm van een coöperatie door coöperatieve federaties en vraagt de Commissie bepalingen in te voeren om meer bepaald de samenwerking en de uitwisseling van goede praktijken en methodes hieromtrent tussen ondernemingen te vergemakkelijken en om hierover verslag uit te brengen aan de Raad en het Parlement; |
|
29. |
dringt er bij de lidstaten op aan een kader te ontwikkelen om de overdracht van een bedrijf aan de werknemers te faciliteren, met inbegrip van financiële mechanismen die erop zijn gericht werknemers te helpen investeren in bedrijven in crisis of zonder opvolger en van preferentiële rechten voor werknemers, om de beste voorwaarden te scheppen voor een overnamebod op een bedrijf dat met sluiting wordt bedreigd; |
|
30. |
is eveneens van mening dat de lidstaten beleidsmaatregelen moeten nemen ter facilitering van acties van werknemers om te participeren in het kapitaal en de prestaties van hun ondernemingen, via concrete fiscale mechanismen, ook in andere vormen van industriële en dienstenondernemingen, en met de nodige wettelijke bescherming en de overeenstemmende deelnemingsgraad in het bestuur, de controle, de besluitvorming en de verantwoordelijkheid van de onderneming; herinnert eraan dat deze activiteiten het concurrentievermogen van de betrokken sector als geheel kunnen doen stijgen; |
|
31. |
benadrukt de positieve eigenschappen van mechanismen die kenmerkend zijn voor het coöperatieve model, zoals de ondeelbaarheid van de reserves, d.w.z. het feit dat de reserves zelfs bij liquidatie niet kunnen worden verdeeld onder de leden, maar moeten worden gebruikt voor de ontwikkeling van de coöperatieve beweging, en juridische bepalingen waarmee derden de mogelijkheid krijgen om met of zonder stemrecht risicokapitaal in coöperaties in te brengen, bijvoorbeeld fondsen voor onderlinge risicowaarborging en de Cooperazione Finanza Impresa (CFI) in Italië, het Institut de Développement de l'Economie Sociale (ESFIN-IDES) in Frankrijk en de beleggingsstructuur van de Mondragon Corporation in Spanje; |
|
32. |
roept de Commissie op beleid en maatregelen te bevorderen ten voordele van het behoud van bestaande banen en niet alleen de creatie van nieuwe banen in startende ondernemingen; vraagt de Commissie nieuwe diensten voor startende ondernemingen te creëren om de coöperatieve ondernemingsvorm te ondersteunen via bewustmakings- en opleidingsinitiatieven; |
|
33. |
benadrukt dat de omschakeling van ondernemingen in crisis naar economisch duurzame coöperaties een precieze en vroege diagnose vergt; roept de autoriteiten op alle niveaus op samen te werken met de sociale partners en de coöperatieve beweging om deze diagnoses vroeg te stellen en na te gaan of de omvorming van bedrijven tot coöperaties mogelijk en zinvol is; is van mening dat vakbonden en coöperatieve federaties eveneens bij dit proces moeten worden betrokken; |
|
34. |
verzoekt de Commissie een volledige inventaris te maken met een vergelijking van de beste praktijken die in de lidstaten worden toegepast en de nationale wetten waarmee herstructurering in de vorm van een coöperatie wordt bevorderd, met name de voorzieningen inzake bedrijfsovernames, faillissementen, financieringsregelingen, instellingen voor bedrijfsondersteuning en de oprichting van clusters van coöperaties; benadrukt het feit dat het belangrijk is coöperaties bij het maken van deze inventaris te betrekken, om prioriteiten te stellen; verzoekt de Commissie met het oog hierop te overwegen een gegevensbank op te zetten waarin automatisch alle gevallen van en informatie over herstructurering in de vorm van een coöperatie worden opgenomen, om ervoor te zorgen dat goede praktijken circuleren en er sprake is van een coherente gegevensverzameling; |
|
35. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten het ontstaan van clusters van coöperaties en sociale ondernemingen te faciliteren en te bevorderen om deze te helpen bij het vinden van de middelen die zij nodig hebben om een grotere rol te spelen binnen de productie- en distributieketen en om de schaaleconomieën te ondersteunen die nodig zijn om onderzoek, ontwikkeling en innovatie te financieren; |
Toegang tot financiering en bedrijfsondersteuning
|
36. |
onderstreept het feit dat coöperatieve ondernemingen in de industrie en de dienstensector, in het bijzonder kmo’s, om verschillende redenen, onder andere de aard van hun ondernemerschap, op de kapitaalmarkten geen toegang kunnen krijgen tot durfkapitaal en krediet; merkt ook op dat werknemerscoöperaties in kapitaalintensieve sectoren doorgaans moeilijkheden ondervinden om van hun leden grote hoeveelheden kapitaal te verkrijgen en dat daarom passende financiële instrumenten moeten worden gecreëerd om ervoor te zorgen dat hun vormen van ondernemerschap worden geëerbiedigd; |
|
37. |
wijst erop dat het onderwerp toegang tot krediet voor coöperaties bijzonder belangrijk is, gezien de bijzondere kenmerken van hun structuur; verzoekt de Commissie, het Comité van Bazel en de EIB derhalve kwaliteitsparameters te ontwikkelen en te gebruiken, ook voor de toekenning van krediet en financiering, teneinde onderscheid te maken tussen de rol van coöperaties en sociale ondernemingen en die van andere bedrijfsvormen; |
|
38. |
acht het nodig dat de kapitalisatie van coöperaties versterkt wordt door beter gebruik te maken van de middelen die door hun aandeelhouders kunnen worden ingebracht; verzoekt de Commissie kapitalisatie-initiatieven te bevorderen, onder meer in de vorm van — eventueel tijdelijke — fiscale voordelen na de oprichting of de bedrijfsopvolging, zonder dat die als staatssteun worden beschouwd; |
|
39. |
wijst erop dat in sommige lidstaten derden aan coöperaties durfkapitaal mogen verstrekken in ruil voor beperkte of geen stemrechten, om de leden-eigendom en de controlestructuur te eerbiedigen, en dat coöperaties hierdoor hun dialoog met andere financiële instellingen hebben kunnen verbeteren; spreekt zijn goedkeuring voor dit beleid uit en spoort alle lidstaten aan de toegang van coöperaties tot krediet te vergemakkelijken; |
|
40. |
is van mening dat de Commissie er samen met de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF) voor moeten zorgen dat coöperaties toegang hebben tot financiële regelingen op EU-niveau — met inbegrip, wanneer dit passend is, van het in het wetgevingspakket eengemaakte markt voorgestelde actieplan ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's — en dat zij samen met de coöperatievebanksector een speciale inspanning moeten leveren om hiervoor te zorgen; benadrukt dat deze acties de werking van de eengemaakte markt kunnen verbeteren; |
|
41. |
is van mening dat bij de regulering van de financiële markten en de daaropvolgende uitvoeringswetten rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van coöperatieve banken; |
|
42. |
benadrukt het feit dat de programma's en fondsen die in het kader van het meerjarig financieel kader (2014-2020) worden vastgesteld, belangrijke instrumenten voor de ondersteuning van coöperaties moeten zijn; voert aan dat bij de vaststelling van operationele programma's de focus moet liggen op het faciliteren van de oprichting van nieuwe coöperaties, op het verstrekken van steun aan duurzame bedrijfsontwikkeling en verantwoorde herstructurering, met name via maatregelen op het gebied van de overdracht van bedrijven aan de werknemers en sociale coöperaties, en op lokale ontwikkeling en sociale, technologische en procesinnovatie, met behulp van algemene subsidies en andere financiële instrumenten, met inbegrip van het Fonds voor aanpassing aan de globalisering; |
|
43. |
is van mening dat bij de financiële programmering van de Unie en de lidstaten bijzondere aandacht moet worden geschonken aan (of een percentage moet worden uitgetrokken voor) coöperaties die tot doel hebben de toegang tot de arbeidsmarkt te bevorderen voor benadeelde groeperingen zoals die onder meer gedefinieerd zijn in Verordening (EG) nr. 2204/2002, teneinde het peil van de sociale bescherming te consolideren en te verhogen; |
|
44. |
verzoekt de Commissie in het komende begrotingsjaar een proefproject te ondersteunen om te helpen bij de overdracht van bedrijven in crisis aan de werknemers, zodat zij kunnen blijven werken, en zo nieuwe coöperaties te creëren die ondernemingen in crisis of in staat van faillissement er weer bovenop kunnen helpen; |
|
45. |
verzoekt de Commissie initiatieven te ontwikkelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid voor jongeren in de coöperatieve sector; verzoekt de Commissie ook de verbreiding van het coöperatieve model in de lidstaten aan te moedigen als bevoorrecht instrument voor het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen; |
|
46. |
is van mening dat de lidstaten ook maatregelen moeten nemen om de toegang van coöperaties tot het volledige scala van diensten ter ondersteuning van bedrijven te vergemakkelijken, aangezien dit hen zal helpen te blijven bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van de activiteiten ervan; dringt er in verband hiermee bij de lidstaten op aan maatregelen in te voeren ter facilitering van coöperaties tot krediet, met name voor werknemerscoöperaties, sociale coöperaties, ambachtcoöperaties en coöperaties die bestaan uit micro-ondernemingen; |
|
47. |
is van mening dat de lidstaten passende maatregelen moeten nemen voor de opheffing van elke wettelijke, administratieve of bureaucratische belemmering die de groei van coöperaties verhindert of beperkt; |
|
48. |
gelooft dat in heel Europa de toegang van kleine coöperatieve kredietverenigingen tot de markt moet worden vergemakkelijkt; |
|
49. |
is voorts van mening dat samenwerkingsnetwerken tussen kmo's, zoals die in de EU al bestaan in de vorm van coöperaties (ambachtcoöperaties, kmo-coöperaties, activiteiten- en werkgelegenheidscoöperaties enz.), moeten worden aangemoedigd, aangezien deze netwerken de oprichting en duurzaamheid van micro- en kleine ondernemingen aanzienlijk versterken door producten gezamenlijk op de markt te brengen, gezamenlijke aankoop of andere gezamenlijke diensten en micro- en kleine ondernemingen helpen een innovatiebron te worden; |
|
50. |
vindt dat diensten voor startende coöperaties moeten worden ontwikkeld om de oprichting van nieuwe coöperaties te steunen; is voorts van mening dat zowel op nationaal als op Europees niveau initiatieven ter bevordering van het coöperatieve model bij potentiële nieuwe ondernemers moeten worden aangemoedigd (bijvoorbeeld in curricula van universiteiten); |
o
o o
|
51. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 16.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0071.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0005.
(4) PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1.
(5) PB L 385 van 31.12.1994, blz. 14.
(6) PB C 93 van 28.3.1998, blz. 2.
(7) PB C 191 van 29.6.2012, blz. 24.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/41 |
P7_TA(2013)0302
Een bio-economie voor Europa
Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa (2012/2295(INI))
(2016/C 075/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa” (COM(2012)0060), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020 — Een Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 over efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa (1), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Grondstoffen en grondstoffenmarkten: uitdagingen en oplossingen” (COM(2011)0025) en zijn resolutie van 13 september 2011 over deze mededeling (2), |
|
— |
gezien de conclusies van het voorzitterschap van 2005 (Verenigd Koninkrijk) over een Europese op kennis gebaseerde bio-economie, van 2007 (Duitsland) over een Europese op kennis gebaseerde bio-economie, en van 2010 (België) over een Europese op kennis gebaseerde bio-economie: resultaten en uitdagingen, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid alsmede de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0201/2013), |
|
A. |
overwegende dat de wereldbevolking naar verwachting zal toenemen van 7 miljard tot ruim 9 miljard in 2050, hetgeen tot een geschatte toename van de vraag naar voedsel met 70 % en een zeer beperkte beschikbaarheid van water zal leiden; |
|
B. |
overwegende dat de schaarste aan natuurlijke hulpbronnen in de wereld, de toegenomen vraag naar hernieuwbare grondstoffen en de klimaatverandering tot efficiënt hulpbronnengebruik nopen; |
|
C. |
overwegende dat een innovatieve en efficiënte langetermijnaanpak niet alleen de duurzaamheid bevordert maar ook bijdraagt tot de ontwikkeling van platteland en regio's, mogelijke terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen, een duurzamere productiecyclus en bovendien verbreiding van industriële innovatie in de gehele waardeketen; |
|
D. |
overwegende dat bij overschakeling op een duurzame economie de industriële concurrentiekracht van Europa en de landbouwsector behouden kan blijven, de economische groei gestimuleerd zal worden en ook de werkgelegenheid een forse impuls zal krijgen; |
|
E. |
overwegende dat een succesvolle bio-economie voor Europa afhankelijk is van de beschikbaarheid van duurzaam beheerde en geproduceerde voedselvoorraden (afkomstig uit de landbouw en de bosbouw, alsmede uit biologisch afbreekbare afvalstoffen); |
|
F. |
overwegende dat de bio-economie van de EU al bijna een omzet van 2 biljoen euro vertegenwoordigt en dat er forse groei te verwachten is van duurzame primaire productie, voedselverwerking, industriële biotechnologie en bioraffinaderijen; |
Algemene opmerkingen
|
1. |
is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld „Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa” en het daarin opgenomen actieplan voor de uitvoering van de strategie voor de bio-economie; |
|
2. |
is van mening dat de bio-economie de mogelijkheid biedt om de kosten voor de productie van industrie- en consumptiegoederen laag te houden, terwijl er minder energie wordt verbruikt en het milieu minder wordt vervuild; |
|
3. |
deelt de opvatting dat de overschakeling op een slimme, duurzame en inclusieve bio-economie niet alleen gebaseerd moet zijn op de productie van hernieuwbare natuurlijke grondstoffen met geringe milieueffecten maar ook op het ecologisch, economisch en sociaal duurzaam gebruik van deze grondstoffen, terwijl het gebruik van biotische grondstoffen binnen de grenzen van ecosysteemherstel moet blijven; |
|
4. |
acht het dringend geboden dat er nu actie wordt ondernomen om innovatie en investeringen in nieuwe technieken en bedrijfsmodellen te ondersteunen en om de stimulansen te creëren die langetermijnvoordelen voor de economie zullen opleveren; benadrukt de sleutelrol die de particuliere sector bij de totstandbrenging van duurzame economische groei speelt; |
|
5. |
is van oordeel dat de bio-economie een eerste vereiste is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, en met name van de vlaggenschipinitiatieven „Innovatie-Unie” en „Efficiënt gebruik van hulpbronnen”; |
|
6. |
is ingenomen met de steun van de Commissie voor een radicale ommezwaai in de manier waarop de EU omgaat met de productie, consumptie, verwerking, opslag, recycling en verwijdering van biologische hulpbronnen; |
|
7. |
merkt op dat er al 22 miljoen mensen werkzaam zijn in de bio-economie, hetgeen 9 % van de totale werkgelegenheid in de EU vertegenwoordigt, en dat deze sector een groot potentieel heeft om nog miljoenen anderen tewerk te stellen; |
|
8. |
steunt het voorstel van de Commissie om een taskforce in te stellen en een stappenplan „biologische industrie” te formuleren waarin de nadruk ligt op de bijdrage van hernieuwbare hulpbronnen en biotechnologie aan duurzame ontwikkeling en waarmee regio's en marktdeelnemers worden aangespoord om nieuwe innovaties voor de bio-economiesector te ontwikkelen; |
|
9. |
roept de lidstaten op nationale en regionale actieplannen voor de bio-economie op te stellen en verzoekt de Commissie het Parlement een halfjaarlijks verslag voor te leggen over de verwezenlijking van de bio-economie; |
|
10. |
benadrukt dat de EU op diverse gebieden van biowetenschappen en biotechnologie mondiaal koploper is; is van oordeel dat Europa door over te schakelen op bio-economie aanzienlijke vooruitgang kan boeken op het vlak van de koolstofarme economie, innovatie en concurrentiekracht en een grotere rol op het wereldtoneel kan gaan spelen; |
|
11. |
wijst op het grote belang en het enorme potentieel van hulpbronnen- en energie-efficiëntie; wijst op de noodzaak van „meer produceren met minder” om ervoor te kunnen zorgen dat de bio-economie duurzaam blijft; |
|
12. |
is van mening dat een bio-economie voor Europa niet enkel de huidige op fossiele hulpbronnen gebaseerde economie moet vervangen, noch het huidige verspillingsgedrag mag herhalen, maar moet evolueren naar een efficiënter en duurzamer model, rekening houdend met sociale en milieubescherming binnen alle op de bio-economie gebaseerde waardeketens; |
|
13. |
is verheugd over de huidige herziening van de Europese wetgeving inzake biobrandstoffen, die gericht is op beperking van de negatieve gevolgen van de indirecte verandering van het bodemgebruik (indirect land-use change — ILUC) en op bevordering van de markt voor en ontwikkeling van meer geavanceerde biobrandstoffen, die een ruimere toepassing van nonfoodgrondstoffen als afval, residuen, lignocellulose- en cellulosemateriaal mogelijk moeten maken; |
|
14. |
herinnert eraan dat ILUC-factoren voor biobrandstoffen en biovloeistoffen, alsook bindende criteria voor duurzaam gebruik van vaste en gasvormige biomassa moeten worden opgenomen in de richtlijn hernieuwbare energie en de richtlijn brandstofkwaliteit; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een kaderrichtlijn biomassa die alle toepassingen van biomassa omvat (energie, brandstoffen, materialen en chemische stoffen) en een biomassahiërarchie introduceert; |
Investeringen in kennis, innovatie en vaardigheden
|
15. |
spoort de Commissie aan haar coördinatiewerk op het vlak van grensoverschrijdende en interdisciplinaire research voort te zetten en onderstreept met name dat moet worden onderzocht waar de duurzaamheidsgrenzen van biotische grondstoffen liggen, rekening houdend met ecosysteemfuncties en natuurlijke voedselketens, naast de voedselbehoefte van de mens; |
|
16. |
dringt aan op nader onderzoek naar de sociale en ecologische mogelijkheden, alsook de potentiële kosten van de bio-economie, gezien de verscheidenheid aan potentiële effecten van de bio-economie en de mogelijke verkeerde wijzen van benutting van de bio-economie in termen van gebruik van schaarse natuurlijke hulpbronnen, mogelijke milieuschade en verlies van biodiversiteit, en de behoudsmogelijkheden; |
|
17. |
is voorstander van de instelling van een bio-economiepanel van deskundigen om synergieën en samenhang tussen beleid en initiatieven te bevorderen en van de oprichting van een waarnemingscentrum voor de bio-economie om wederzijds leren te bevorderen door te zorgen voor een permanente uitwisseling van kennis en informatie tussen onderzoeksinstituten, ondernemingen, overheid, universiteiten, regionale spelers, boeren en burgers op het platteland, en van de spoedige totstandbrenging van een regelgevingskader dat onderzoek en toepassingen daarvan en commercieel gebruik van innovaties bevordert; |
|
18. |
wijst andermaal op het belang van de toepassing van het voorzorgsbeginsel bij het gebruik van biotechnologie, met name op het gebied van genetisch gemanipuleerde organismen en synthetische biologie; |
|
19. |
acht het noodzakelijk dat er vakgebied- en bedrijfstakoverstijgende voorlichtings- en opleidingsprogramma's komen om de onderzoeksresultaten toegankelijk te maken voor belanghebbenden, met inbegrip van consumenten, en aldus mogelijkheden te creëren om inzicht en betrokkenheid te verhogen; |
|
20. |
dringt aan op wegneming van hindernissen voor innovatie in de waardeketen, met name door snelle en wetenschappelijk gefundeerde EU-goedkeuringsprocedures voor biotechnologische producten en veel snellere markttoegang; |
|
21. |
verzoekt de Commissie concrete maatregelen op brede regionale basis voor te stellen ter bevordering van de productie en consumptie op regionaal niveau van producten van de bio-economie; |
|
22. |
benadrukt dat de bio-economie verdere ontwikkeling en/of integratie van nieuwe vaardigheden, nieuwe kennis en nieuwe disciplines vereist om de maatschappelijke veranderingen op het gebied van bio-economie op te kunnen vangen, het concurrentievermogen, de ontwikkeling van groei en werkgelegenheid en de behoeften van de industrie te bevorderen en vaardigheden en arbeidsplaatsen beter op elkaar af te stemmen; |
|
23. |
benadrukt dat de bio-economie behoefte heeft aan een hoog kennisniveau en gekwalificeerd personeel; stelt dat er beroepsopleiding en hoger onderwijs in de regio's van de Europese Unie beschikbaar moet zijn, rekening houdend met de specifieke regionale kenmerken; wijst erop dat een breed onderwijsaanbod in de regio's ook bijdraagt tot de groei van ondernemingen; |
|
24. |
is ingenomen met het door de Commissie voorgestelde budget 4,5 miljard euro in het kaderprogramma voor onderzoek (Horizon 2020) en hoopt dat dit beschikbaar komt voor alle bio-economiesectoren en -instrumenten en voor verdere verfijning van innovaties, met inbegrip van onderzoek naar ecosysteemgrenzen en hergebruik en recycling van biomateriaal; |
|
25. |
beschouwt bioraffinage gebaseerd op lokaal duurzaam biomateriaal dat voedsel of andere waardevollere toepassingen niet verdringt, als een essentieel instrument om stilgelegde installaties een nieuwe bestemming te geven en noodlijdende gebieden weer op gang te brengen met behulp van innovatie en investeringen die naar een kringloopeconomie leiden, en verlangt dat hiervoor steun beschikbaar zal blijven; |
|
26. |
benadrukt dat er voldoende hoeveelheden duurzame grondstoffen nodig zijn om bioraffinaderijen in Europa goed te laten werken; wijst erop dat dit ook een verbetering van opslag- en vervoersvoorzieningen en de ontwikkeling van de nodige logistiek vereist; |
|
27. |
wijst erop dat er in Europa slechts een beperkt aantal modelinstallaties zijn en dat er meer investeringen nodig zijn om de koppositie van de Europese ondernemingen in de sector bioraffinage te behouden; roept de Commissie en de lidstaten op proef- en modelactiviteiten voor de opschaling van producten en processen te ondersteunen; |
|
28. |
onderstreept dat het bio-economiebeleid beter opgezet moet zijn om cascadering bij biomassagebruik te garanderen; dringt in verband daarmee aan op de ontwikkeling van een rechtsinstrument om de weg te banen voor efficiënter en duurzamer gebruik van deze kostbare grondstof; beklemtoont dat met dit instrument het beginsel van cascadering in de „biomassapiramide” moet worden verankerd waarbij de verschillende segmenten ervan in aanmerking worden genomen en de hogere niveaus meer gewicht krijgen; wijst erop dat een dergelijke benadering tot een hiërarchisch, slim en efficiënt biomassagebruik zal leiden, alsook tot toepassingen met meerwaarde en steunmaatregelen als coördinatie van research in de gehele waardeketen; |
Sterkere beleidsinteractie en betrokkenheid van belanghebbenden
|
29. |
pleit voor een geïntegreerde, samenhangende, vakgebied- en bedrijfstakoverstijgende benadering van de bio-economie en voor harmonisatie van de diverse Europese beleidslijnen en daarmee samenhangende leidraden, zoals het voorzorgsbeginsel, op de verschillende deelterreinen (stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik, innovatie-unie, grondstoffeninitiatief, Horizon 2020, milieuactieprogramma 2020, cohesiebeleid, gemeenschappelijk landbouwbeleid, gemeenschappelijk visserijbeleid, richtlijn hernieuwbare energie, kaderrichtlijn water, kaderrichtlijn afvalstoffen, richtlijn verpakkingsafval, specifieke regels inzake bioafval); acht daarnaast een uniform en stabiel regelgevingskader voor de lange termijn op Europees en nationaal niveau noodzakelijk, gericht op bevordering en verhoging van de investeringen in de bio-economie in Europa; |
|
30. |
verzoekt de Commissie te voorzien in financiële instrumenten om precommerciële investeringen te steunen, onderzoeksresultaten tot een commercieel succes te maken en innovatieve bedrijven, met name kmo's, in staat te stellen financiële en andere ondersteunende instrumenten te vinden die de ontwikkeling van de bio-economie ten goede komen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het regionaal fonds en de structuurfondsen of van voorzieningen voor risicodeling van de Europese Investeringsbank, door sterkere samenhang tussen de verschillende onderzoeks- en innovatiefondsen van de EU, en via de oprichting van één enkel loket voor informatie over alle biogebaseerde economisch relevante initiatieven teneinde een zo groot mogelijk effect te bewerkstelligen; beseft dat het commercieel toepassen en in de handel brengen van bio-economische innovaties lastig is en financieel risico oplevert; |
|
31. |
pleit voor de ontwikkeling van een industriële infrastructuur en de optimalisatie van de bevoorradingsketens voor biologische producten in plattelands- en kustgebieden teneinde werkgelegenheid te creëren in landbouw, bosbouw en aquacultuur; dringt erop aan dat hiervoor Europese middelen voor plattelandsontwikkeling ter beschikking worden gesteld en dat dit zodanig geschiedt dat de milieuschade en het verlies van biodiversiteit afnemen in plaats van toenemen; |
|
32. |
dringt aan op gerichte en concrete stappen ter vereenvoudiging en bekorting van de vergunningsprocedures die de ontwikkeling van bioraffinaderijen hinderen en het risico in zich bergen dat innovatieve en geavanceerde technologie zijn heil buiten de EU zoekt; |
|
33. |
stemt ermee in dat gebruik zal worden gemaakt van de figuur van het publiek-private partnerschap (PPP), waarbij de nodige lering moet worden getrokken uit de knelpunten die zich voordeden bij de toepassing ervan in andere sectoren; verzoekt de Commissie voldoende middelen uit te trekken om de ontwikkeling van dit soort partnerschappen te stimuleren, in de overtuiging dat het een cruciaal instrument is om nieuwe waardeketens te creëren, de bestaande te schragen en een impuls te geven aan investeringen in modeltechnologieën en -installaties waarmee onderzoeksresultaten op de markt kunnen worden geïntroduceerd; |
|
34. |
onderschrijft dat er een meerlagige benadering moet worden gevolgd en verlangt dat er gestaag meer aandacht komt voor de regionale en lokale dimensie van de bio-economie en voor initiatieven van onderaf; stemt in met de oprichting van regionale, nationale en Europese bio-economiepanels die de geboekte vooruitgang in een gegeven sector moeten beoordelen en knowhow en best practices moeten uitwisselen teneinde het niveau van ontwikkeling van bio-economie in de gehele EU gelijk te trekken; dringt erop aan dat de Commissie deskundigen uit de bio-economiesector en alle betrokken vakgebieden alsmede vertegenwoordigers van consumenten en burgers erbij betrekt; herinnert eraan dat er bij de verwezenlijking van slimme, duurzame en inclusieve groei een centrale rol weggelegd is voor de regionale economieën; |
|
35. |
is van mening dat initiatieven van onderaf belangrijk zijn voor de totstandbrenging van een biogebaseerde maatschappij en dat hierbij het bedrijfsleven en de vraagzijde in combinatie met de overheid de drijvende factoren moeten zijn; acht het noodzakelijk dat er voldoende mogelijkheden worden geboden aan regionale initiatieven; verzoekt de Commissie dergelijke netwerken en clusters ten behoeve van de uitwisseling van ervaringen te ondersteunen; |
Versterken van markten en concurrentievermogen
|
36. |
verzoekt de Commissie om haar financiële steun te richten op innovatie die aansluit bij de innovatie-unie, met inbegrip van de prioriteiten van Horizon 2020, om op die manier te stimuleren dat onderzoeksresultaten worden gebruikt ter voorbereiding van het op de markt brengen van producten, met als doel om de zogeheten vallei des doods van het onderzoek in Europa te overbruggen; |
|
37. |
wijst erop dat we de beschikking hebben over een groot aantal uitstekende instrumenten (overheidsopdrachten, normalisatie, belastingprikkels, certificering, specifieke etikettering) waarmee voor een voldoende aanbod aan duurzame en hoogwaardige biogebaseerde producten en voor hulpbronefficiënte productiesystemen kan worden gezorgd; is van mening dat een hervorming van de bestaande wetgeving noodzakelijk is; verzoekt de Commissie duurzaamheidscriteria voor biomassagebruik te formuleren waarop tevens instrumenten voor marktcreatie gebaseerd kunnen worden; |
|
38. |
benadrukt dat een degelijk politiek kader, waarbinnen niet alleen rekening wordt gehouden met economische levensvatbaarheid, maar ook met sociale en ecologische duurzaamheid, richtinggevend moet zijn voor een bio-economie die stoelt op exploitatie van biologische hulpbronnen in plaats van fossiele energie; |
|
39. |
acht het van fundamenteel belang dat de consument hierbij betrokken wordt en dat hij informatie krijgt over biogebaseerde producten en diensten; dringt in dit verband aan op standaardisatie van de bioproductie in de EU op basis van toereikende duurzaamheidscriteria omdat de Europese markt voor deze producten daar baat bij heeft; |
|
40. |
is van mening dat de levensduur van het biogebaseerde product niet kunstmatig bekort mag worden en dat een product voor een zo lang mogelijke levensduur moet worden ontworpen; |
|
41. |
beklemtoont dat de bio-economie een aanzienlijke bijdrage zal leveren tot de ontwikkeling van plattelands- en kustgebieden; is van oordeel dat synergie en nauwe samenwerking in de gehele waardeketen, met inbegrip van lokale producenten van grondstoffen uit land- en bosbouw en bioraffinaderijen, tot versterking van het concurrentievermogen en inkomensstijging in plattelandsregio's kan leiden; stelt dat er een langetermijnstrategie voor de bio-economie moet worden ontwikkeld, onder meer met het oog op de voedselvoorziening; |
|
42. |
verlangt dat de tot ontwikkeling gebrachte biologische en biotechnologische procedés toegepast kunnen worden bij de benutting van hernieuwbare grondstoffen van biologische oorsprong zoals afval en nonfoodgewassen, alsook het gebruik van componenten van bestaande land- en bosbouwbedrijven; |
|
43. |
is van mening dat de bio-economie onder meer als uitgangspunt heeft dat de hulpbronnenefficiëntie verhoogd moet worden en de afhankelijkheid van geïmporteerde grondstoffen, energie en niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen moet verminderen; benadrukt het belang van de bosbouw en andere biogebaseerde sectoren en wijst erop dat koolstofneutrale hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen, zoals hout en houtvezel, een vervanging kunnen vormen voor niet-hernieuwbare fossiele grondstoffen; wijst erop dat de bio-economische sector een groot aantal hoogwaardige producten voortbrengt, zoals chemische stoffen, geneesmiddelen, kunststoffen en andere innovatieve nieuwe materialen en dat hij werkgelegenheid creëert; onderstreept het potentieel van biotechnologie op basis van mariene hulpbronnen; |
|
44. |
verzoekt de Commissie maatregelen te stimuleren om het grondstofpotentieel op duurzame wijze op te voeren, dergelijke grondstoffen beter te mobiliseren, biologisch afbreekbaar afval in te zamelen — zonder omslachtig vervoer — en ervoor te zorgen dat het gebruik van biomassa binnen de ecologische grenzen blijft en de koolstofopnamefunctie niet vermindert; acht het in deze context dringend noodzakelijk duurzaamheidscriteria vast te stellen voor energiegebruik van biomassa om te zorgen voor de beschikbaarheid van biomassa voor hulpbronefficiëntere verwerking, waarbij wel moet worden voorkomen dat stimulansen voor energieproductie uit biomassa marktverstorend werken en negatief uitwerken op de beschikbaarheid van biomassa voor producenten; |
|
45. |
wijst erop dat het van belang is aandacht te besteden aan de toeleveringsketens van de bio-economie, teneinde de beschikbaarheid van grondstoffen te waarborgen; benadrukt dat bio-economische strategieën niet alleen een doeltreffender benutting van huishoudelijk en gemeentelijk afval moeten stimuleren, maar ook moeten bijdragen tot de terugwinning van bij- en restproducten uit land- en bosbouw; dringt aan op betere en praktische wetgeving die rechtszekerheid en krachtige ondersteuning biedt voor duurzaam gebruik van hulpbronnen voor de bio-economie en benutting van grondstoffen, en op een beleid dat in alle opzichten stoelt op een flexibele langetermijnbenadering die bevorderlijk is voor investeringen; |
|
46. |
is van oordeel dat de bio-economie in aansluiting op de invulling van de nieuwe strategie voor het Europees industriebeleid een belangrijke bijdrage kan leveren tot het keren van de-industrialisatietrend waar Europa onder gebukt gaat, dankzij nieuwe strategieën die marktstimulerend werken en de concurrentiekracht van het regionale systeem weer op gang brengen; |
|
47. |
verzoekt de Commissie met klem milieuonvriendelijke subsidies te definiëren als „een resultaat van een overheidsmaatregel die consumenten of producenten een voordeel verleent om hun inkomen aan te vullen of hun kosten te verlagen, maar hiermee goede milieuvriendelijke praktijken benadeelt” (3); roept de Commissie en de lidstaten op onverwijld en uiterlijk in 2014 concrete plannen vast te stellen op basis van deze definitie om alle milieuonvriendelijke subsidies uiterlijk in 2020 af te bouwen, met inbegrip van subsidies die inefficiënt gebruik van hernieuwbare hulpbronnen stimuleren en subsidies voor fossiele brandstoffen, en hierover verslag uit te brengen via de nationale hervormingsprogramma's; is er in dit verband bezorgd over dat subsidies voor het gebruik van biomateriaal voor energie de doeleinden inzake het efficiënt gebruik van hulpbronnen nu al ondermijnen; |
|
48. |
merkt bezorgd op dat de toenemende vraag naar biomassa, met name hout, kan leiden tot verregaande ontbossing in de ontwikkelingslanden, waar de broeikasgasemissies in het kader van het Kyoto-protocol niet worden meegerekend; wijst erop dat dit gevolgen kan hebben voor de bodemkwaliteit, de waterkringlopen en de biodiversiteit en dat hierdoor tevens overeenkomsten als het verdrag inzake biodiversiteit (CBD) en het VN-programma voor terugdringing van emissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie (REDD) onder grotere druk komen te staan; vreest daarnaast, gelet op het feit dat de bodemgovernancesystemen in vele ontwikkelingslanden zwak zijn, dat de toenemende vraag naar houtproducten aanleiding kan geven tot illegaal kappen en ten koste kan gaan van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten in het kader van het programma wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT); |
|
49. |
onderstreept dat de overschakeling op een bio-economie zal bijdragen tot verdere integratie van de resultaten van Rio+20 in het EU-beleid; is van mening dat de EU sterker moet bijdragen aan initiatieven die de overschakeling op een inclusieve, groene economie op internationaal niveau bevorderen; |
|
50. |
verlangt dat de EU op het internationale toneel een zeer dynamisch onderzoeks- en innovatiecentrum wordt, wat het onderzoek op het gebied van bio-economie betreft; is van mening dat de ontwikkeling van nieuwe producten, nieuwe procedés en diensten op basis van hernieuwbare hulpbronnen het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven zal versterken, zodat het internationaal koploper kan worden; |
|
51. |
acht het van cruciaal belang dat er internationale juridisch bindende normen voor duurzaamheid worden ontwikkeld voor alle sectoren die van biomassa gebruikmaken, naast bindende criteria voor duurzaam bosbeheer; verlangt dat de EU de totstandkoming van multilaterale overeenkomsten nastreeft en vooral aan de minst ontwikkelde landen de daarmee samenhangende institutionele en technische steun biedt, zodat duurzaam gebruik van biomassa kan worden gegarandeerd; |
|
52. |
is van oordeel dat dankzij het in het kader van die strategie uitgewerkte bio-economiemodel de eventuele knelpunten kunnen worden weggenomen en dat er op den duur duurzamer en werkzamer modellen voor productie, consumptie, ontwikkeling en lifestyle tot stand kunnen komen waardoor de groei in Europa weer op gang komt dankzij een nieuwe synthese tussen economie, milieu en kwaliteit van samenleven; |
o
o o
|
53. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0223.
(2) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 21.
(3) Naar OECD (1998 en 2005) in IEEP et al. 2007, zie http://ec.europa.eu/environment/enveco/taxation/index.htm
Woensdag 3 juli 2013
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/47 |
P7_TA(2013)0304
Politiek akkoord over het MFK
Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het meerjarig financieel kader 2014-2020 (2012/2799(RSP))
(2016/C 075/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de artikelen 310, 311, 312 en 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 met het oog op het bereiken van een positief resultaat van de goedkeuringsprocedure voor het meerjarig financieel kader 2014-2020 (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de conclusies van de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 betreffende het meerjarig financieel kader (2), |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 8 februari 2013, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 juni 2013, |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
1. |
is verheugd over het politieke akkoord dat op 27 juni 2013, na lange en intensieve onderhandelingen, op het hoogste politieke niveau is bereikt tussen het Parlement, het voorzitterschap van de Raad en de Commissie over het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020; prijst de belangrijke bijdrage van het Ierse voorzitterschap aan het bereiken van dit akkoord; |
|
2. |
benadrukt dat, dankzij de vasthoudendheid van het Parlement bij de onderhandelingen, voor het eerst een aantal bepalingen zijn aangenomen die aanzienlijk bijdragen aan de inzetbaarheid, de samenhang en de doorzichtigheid van het nieuwe financiële kader en het beter doet aansluiten op de behoeften van de Europese burgers; benadrukt in het bijzonder de nieuwe regelingen betreffende de herziening van het MFK, flexibiliteit, eigen middelen en de eenheid en de doorzichtigheid van de begroting, die in de onderhandelingen sleutelprioriteiten van het Parlement waren; |
|
3. |
is bereid de MFK-verordening en het nieuwe Interinstitutioneel Akkoord in het begin van de herfst in stemming te brengen, zodra aan de noodzakelijke technische en juridische voorwaarden voor de afronding van de teksten in kwestie is voldaan, zodat het algemene akkoord tussen de Raad en het Parlement in laatstgenoemde teksten tot uiting komt; |
|
4. |
herhaalt echter zijn standpunt, zoals verwoord in eerdergenoemde resolutie over het MFK van 13 maart 2013, dat het Parlement de MFK-verordening niet kan goedkeuren zonder dat het de absolute garantie krijgt dat de nog niet gehonoreerde betalingsaanvragen voor 2013 volledig worden gedekt; verwacht dan ook dat de Raad uiterlijk tijdens de Raad Ecofin op 9 juli 2013 een formeel besluit neemt over het ontwerp van gewijzigde begroting 2/2013 voor een bedrag van 7,3 miljard EUR; benadrukt dat de Raad zich aan zijn politieke verbintenis dient te houden om onverwijld een andere gewijzigde begroting aan te nemen om een tekort aan betalingskredieten, met als eventueel gevolg een structureel tekort op de EU-begroting eind 2013, te voorkomen; verklaart dat het Parlement de MFK-verordening niet zal goedkeuren, of de Begroting 2014 niet zal vaststellen, voordat de Raad deze nieuwe gewijzigde begroting, ter dekking van het resterende tekort zoals bepaald door de Commissie, heeft goedgekeurd; |
|
5. |
benadrukt bovendien dat de MFK-verordening niet rechtmatig kan worden aangenomen zonder politiek akkoord over de relevante juridische rechtsgronden, in het bijzonder betreffende punten die eveneens tot uiting komen in de MFK-verordening; is bereid de onderhandelingen over de rechtsgronden voor alle meerjarenprogramma's zo spoedig mogelijk af te sluiten en herhaalt het beginsel aan te houden dat er geen akkoord is zolang niet over alles een akkoord is bereikt; benadrukt dat het Parlement zijn wetgevende bevoegdheden op grond van het Verdrag van Lissabon volledig moeten kunnen uitoefenen en verzoekt de Raad om daadwerkelijke onderhandelingen te voeren over de zogeheten MFK-gerelateerde delen van de rechtsgronden; is verheugd over de reeds gesloten politieke akkoorden over een aantal nieuwe EU-meerjarenprogramma's; |
|
6. |
erkent de inspanningen van de lidstaten met het oog op begrotingsconsolidatie; is evenwel van mening dat het algemene niveau van het komende MFK, zoals vastgesteld door de Europese Raad, ontoereikend is met het oog op de politieke doelstellingen van de EU en de noodzaak met de Europa 2020-strategie de gewenste resultaten te bereiken; is verontrust over het feit dat de middelen ontoereikend kunnen blijken om de EU voldoende uit te rusten om op gecoördineerde wijze uit de huidige crisis te komen en sterker te worden; betreurt dat de lidstaten de bijdrage die de EU-begroting kan leveren aan de versterking van het economisch bestuur en de begrotingsconsolidatie in de gehele EU blijven onderschatten; vreest bovendien dat de lage maxima van het MFK de speelruimte van het Parlement in de jaarlijkse begrotingsprocedures aanzienlijk zullen beperken; |
|
7. |
benadrukt het belang van een verplichte herziening en een verdere revisie van het komende MFK vóór eind 2016, om de volgende Commissie en het volgende Parlement in staat te stellen de politieke prioriteiten van de EU opnieuw te beoordelen, het MFK aan nieuwe uitdagingen en behoeften te kunnen aanpassen en volledig rekening te kunnen houden met de laatste macro-economische voorspellingen; benadrukt dat de verplichte herziening door de Commissie van zowel de uitgavenzijde als de ontvangstenzijde van de EU-begroting vergezeld moet gaan van een wetgevingsvoorstel voor een revisie van de MFK-verordening, overeenkomstig de aan die verordening gehechte verklaring van de Commissie; is voornemens deze verplichte revisie van het MFK tot een hoofdvereiste bij de benoeming van de nieuwe voorzitter van de Commissie te maken; |
|
8. |
herhaalt het cruciale belang van meer flexibiliteit in het MFK 2014-2020 om volledig gebruik te kunnen maken van de respectievelijke MFK-maxima voor vastleggingen (960 miljard EUR) en betalingen (908,4 miljard EUR), zoals voorgeschreven door de Raad; is dan ook verheugd over het feit dat de Raad twee sleutelvoorstellen van het Parlement heeft goedgekeurd, namelijk de invoering van een overkoepelende marge voor betalingen en van een overkoepelende marge voor vastleggingen, waardoor ongebruikte kredieten automatisch naar het volgende begrotingsjaar kunnen worden overgeheveld; betreurt evenwel de door de Raad opgelegde beperkingen (wat betreft termijnen en bedragen) waardoor deze instrumenten misschien niet volledig kunnen worden benut; is van mening dat de verbetering van deze mechanismen een integraal onderdeel moet vormen van de revisie van het MFK op voorstel van de Commissie na de verkiezingen; |
|
9. |
benadrukt dat de nieuwe regels inzake flexibiliteit van vastleggingen in de loop van het MFK 2014-2020 moeten leiden tot extra kredieten voor programma's op het gebied van groei en werkgelegenheid, in het bijzonder het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, om continue financiering te waarborgen en ervoor te zorgen dat zo doeltreffend mogelijk gebruik wordt gemaakt van de overeengekomen maxima; |
|
10. |
is verheugd over de vroegtijdige voorziening in 2014 en 2015 in de kredietbehoefte van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en benadrukt dat bijkomende kredieten vanaf 2016 nodig zullen zijn om de duurzaamheid en doeltreffendheid van dit programma te waarborgen; |
|
11. |
benadrukt dat, dankzij de volharding van het Parlement, in 2014 en 2015 eveneens vroegtijdig zal worden voorzien in de kredieten voor Horizon 2020, Erasmus en COSME, om de financieringskloof tussen de betrokken kredieten in de begrotingen voor 2013 en 2014 te verkleinen; benadrukt daarnaast dat het essentieel is om verdere financiering beschikbaar te stellen voor de Digitale agenda; |
|
12. |
is verheugd over het feit dat is voorzien in een bijkomende verhoging van de middelen van maximaal 1 miljard EUR voor de regeling voor voedselverstrekking ten behoeve van de lidstaten die met die verhoging de meest hulpbehoevenden in de Unie willen bijstaan; verwacht dat de Raad en het Parlement zo spoedig mogelijk overeenstemming zullen bereiken over de concrete modaliteiten voor de uitvoering van deze toezegging in het kader van de lopende onderhandelingen over de rechtsgrond voor de regeling in kwestie; |
|
13. |
betreurt dat de Raad geen vooruitgang heeft weten te boeken bij de hervorming van het stelsel van eigen middelen op basis van de wetgevingsvoorstellen van de Commissie; beklemtoont dat de EU-begroting gefinancierd moet worden uit werkelijke eigen middelen, zoals bepaald in het Verdrag, en pleit voor een hervorming die inhoudt dat het aandeel van de bijdragen op basis van het bni aan de EU-begroting tot ten hoogste 40 % wordt beperkt; verwacht dan ook dat met de gemeenschappelijke verklaring van de drie EU-instellingen over de eigen middelen merkbare vooruitgang kan worden geboekt, in het bijzonder met het oog op de tussentijdse herziening/revisie van het MFK; wenst daarom dat de werkgroep op hoog niveau inzake de eigen middelen ten tijde van de formele goedkeuring van de MFK-verordening bijeen wordt geroepen, met als taak alle aspecten van de hervorming van het stelsel van eigen middelen te bestuderen; |
|
14. |
is verheugd over de uitkomst van de onderhandelingen over de eenheid en doorzichtigheid van de EU-begroting; is van mening dat een eventuele toekomstige begroting voor de eurozone ofwel deel moet uitmaken van ofwel gehecht moet worden aan de EU-begroting; |
|
15. |
acht het zeer betreurenswaardig dat bij de procedure die heeft geleid tot dit akkoord over het MFK 2014-2020, het Parlement in de praktijk zijn daadwerkelijke begrotingsbevoegdheden uit hoofde van het VWEU zijn ontnomen; is van mening dat de vele bijeenkomsten van de afgelopen jaren tussen zijn delegatie en de opeenvolgende Raadsvoorzitters in de marge van de bijeenkomsten in kwestie van de Raad algemene zaken, evenals zijn deelname aan de informele Raadsbijeenkomsten over het MFK, geen duidelijk doel hebben gediend, aangezien deze geen effect hebben gehad op de geest, het tijdsschema en de inhoud van de onderhandelingen en het standpunt van de Raad, met inbegrip van de noodzaak een onderscheid te maken tussen de wetgevings- en begrotingsaspecten van het MFK-akkoord; |
|
16. |
verzoekt dan ook zijn Begrotingscommissie om in samenwerking met zijn Commissie constitutionele zaken de noodzakelijke conclusies te trekken en nieuwe voorstellen te doen inzake de modaliteiten van dergelijke onderhandelingen, om de democratische en transparante aard van de gehele begrotingsprocedure te waarborgen; |
|
17. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten alsmede de overige betrokken instellingen en organen. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0360.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0078.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/49 |
P7_TA(2013)0314
Verkeersveiligheid
Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over verkeersveiligheid 2011-2020 — Eerste stappen op weg naar een strategie inzake letsels (2013/2670(RSP))
(2016/C 075/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over de verkeersveiligheid in Europa 2011-2020 (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over het stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem (2), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie met als titel „Naar een Europese verkeersveiligheidsruimte: Strategische beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020” (COM(2010)0389), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over de uitvoering van doelstelling 6 van de beleidsoriëntaties van de Europese Commissie inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020 — Eerste stap naar een strategie inzake letsels (SWD(2013)0094), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's getiteld „Beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2010-2020” (3), |
|
— |
gezien het gezamenlijk door de Wereldbank en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 2004 uitgebrachte verslag „World report on road traffic injury prevention”, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 3 juli 2012 over eCall: een nieuwe 112-dienst voor burgers (4), |
|
— |
gezien de vraag aan de Commissie over verkeersveiligheid 2011-2020 — Eerste stappen op weg naar een strategie inzake letsels (O-000061/2013 — B7-0211/2013), |
|
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat er in 2011 bij verkeersongevallen in de Europese Unie meer dan 30 000 mensen zijn omgekomen en bijna 1 500 000 gewonden zijn gevallen (waaronder ruim 250 000 ernstig gewonden); |
|
B. |
overwegende dat er voor elk dodelijk ongeval vier ongevallen zijn die tot permanente invaliditeit leiden, veertig die lichte verwondingen en tien die ernstige verwondingen tot gevolg hebben; |
|
C. |
overwegende dat ruim de helft van alle ernstige verwondingen wordt opgelopen in stadsgebieden en in het bijzonder voetgangers, motorrijders, fietsers (inclusief gebruikers van fietsen met trapondersteuning) en andere kwetsbare weggebruikers betreft; |
|
D. |
overwegende dat defecte uitrustingen, wegontwerp, ontoereikend wegonderhoud en bestuurdersgedrag, onder meer met betrekking tot snelheid, de belangrijkste oorzaken zijn van verkeersongevallen met een dodelijke afloop of met ernstige verwondingen tot gevolg; overwegende dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen snelheid en de ernst van verwondingen en overwegende dat sommige lidstaten momenteel overwegen om de toegelaten maximumsnelheid op hun autosnelwegen op te trekken; |
|
E. |
overwegende dat betrokkenheid bij verkeersongevallen één van de voornaamste redenen is voor de ziekenhuisopname van EU-burgers jonger dan 45 jaar, en dat veel ernstige verwondingen levenslang lijden of blijvende invaliditeit veroorzaken; |
|
F. |
overwegende dat de interventiesnelheid van de hulpdiensten (het beginsel van 'het gouden uur'), de verstrekking van levensreddende eerste hulp en de kwaliteit van de verpleging een belangrijke rol spelen bij het verhinderen van een dodelijke afloop bij ongevallen; |
|
G. |
overwegende dat de sociaal-economische kosten van door verkeersongevallen veroorzaakte verwondingen op 2 % van het bbp geraamd worden, wat voor 2012 neerkomt op ongeveer 250 miljard euro (5); |
|
H. |
overwegende dat de Europese maatregelen op dit vlak positieve resultaten opleveren; |
|
1. |
steunt het initiatief van de Commissie om de kwestie van ernstige verwondingen in het kader van de werkzaamheden rond verkeersveiligheid als een belangrijke prioriteit te beschouwen; |
|
2. |
is ingenomen met de goedkeuring door de Commissie van een gemeenschappelijke EU-definitie voor ernstige verwondingen, die gebaseerd is op de wereldwijd erkende classificatie van verwondingen, beter bekend als de MAIS-schaal (Maximum Abbreviated Injury Scale); |
|
3. |
vraagt dat de lidstaten de gemeenschappelijke EU-definitie voor ernstige verwondingen bij verkeersongevallen snel in gebruik nemen en in 2014 op basis hiervan per type weggebruiker (onder meer kwetsbare weggebruikers) en per type weginfrastructuur statistische gegevens verzamelen en doorgeven; |
|
4. |
vraagt de Commissie met klem om op basis van de verzamelde gegevens een ambitieuze doelstelling vast te leggen die een vermindering van het aantal verkeersgewonden met 40 % in de periode 2014-2020 omvat, en de zogenaamde 'nulvisie' als het streefdoel op lange termijn te blijven beschouwen; |
|
5. |
is van mening dat de uitwerking van een gemeenschappelijk mechanisme voor de verzameling en melding van gegevens geen belemmering mag vormen voor het nemen van dringende maatregelen op EU-niveau om het aantal mensen dat bij verkeersongevallen ernstig gewond raakt, te verminderen; |
|
6. |
verheugt zich over de prioriteiten die de Commissie zich gesteld heeft voor de uitwerking van haar algemene strategie, namelijk de behandeling van de schokkracht bij botsingen, een strategie voor ongevallenbeheer, eerste hulp en noodhulpdiensten en revalidatie op lange termijn, en vraagt dat deze prioriteiten snel worden uitgevoerd; |
Ogenblikkelijke vermindering van het aantal gewonden op de Europese wegen
|
7. |
benadrukt dat een groot deel van de bestaande wetten en maatregelen beter ten uitvoer moet worden gelegd, en wel meteen, om de schokkracht bij botsingen te verkleinen, de veiligheid van weggebruikers te vergroten en het aantal ernstige verwondingen te verminderen; |
|
8. |
vraagt dat de Commissie haar wetgeving over de passieve en actieve veiligheid van voertuigen herziet en aanpast aan de nieuwste technische vorderingen, en het gebruik van handhavingstechnologie in de voertuigen steunt; |
|
9. |
vraagt de Commissie om de ontwikkeling van veilige en intelligente wegeninfrastructuur te steunen; |
|
10. |
vraagt de Commissie om gedetailleerde informatie te verschaffen over de manier waarop de lidstaten Richtlijn 2011/82/EU ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen omzetten; |
|
11. |
dringt erop aan dat de lidstaten hun inspanningen ter bestrijding van rijden onder invloed van alcohol en drugs voortzetten en onderling goede praktijken uitwisselen met betrekking tot de evaluatie en rehabilitatie van verkeersovertreders; |
Bescherming van kwetsbare weggebruikers
|
12. |
stelt vast dat voetgangers en fietsers samen de helft van alle dodelijke slachtoffers van verkeersongevallen in de stad uitmaken en vaak ernstige verwondingen oplopen; |
|
13. |
is voorstander van de controle en verdere ontwikkeling van technische normen en beleidsmaatregelen ter bescherming van de kwetsbaarste weggebruikers, namelijk oudere mensen, kleine kinderen, personen met een handicap en fietsers, als onderdeel van een gezamenlijke inspanning om de „rechten van kwetsbare weggebruikers” in de wetgeving en het vervoersbeleid van de EU te beschermen; |
|
14. |
vraagt dat de Commissie een overzicht verstrekt van stedelijke gebieden met een maximumsnelheidsbeperking van 30 kilometer per uur en van de impact van deze beperking op het aantal doden en ernstig gewonden bij verkeersongevallen; |
|
15. |
vraagt de lidstaten het belang te benadrukken van voorlichtings- en trainingscampagnes inzake veiliger fietsen en lopen en van beleidsmaatregelen waarmee fietsen en lopen worden gepromoot, aangezien de veiligheid van fietsers en voetgangers in stedelijke gebieden nauw samenhangt met de gangbaarheid van fietsen en lopen als vervoermiddel, waar van toepassing in combinatie met publieke en collectieve mobiliteit; |
|
16. |
verzoekt de Commissie om richtsnoeren op te stellen voor de verkeersveiligheid in steden die zouden kunnen worden opgenomen in de plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit, en te overwegen om de aanwezigheid van de EU-doelstellingen inzake de vermindering van het aantal doden en ernstig gewonden in verkeersongevallen in deze plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit als een criterium te hanteren voor de cofinanciering van stadstransportprojecten door de EU; |
Verbetering van eerste hulp en noodhulpdiensten
|
17. |
vraagt de lidstaten met klem om het Europese noodnummer 112 te ondersteunen, ervoor te zorgen dat de publieke noodoproepcentrales tegen 2015 volledig operationeel zijn en zo snel mogelijk een voorlichtingscampagne te voeren betreffende de invoering van deze centrales; |
|
18. |
verheugt zich over het voorstel van de Commissie voor de verplichte invoering in alle lidstaten van een openbaar, op het 112-nummer gebaseerd eCall-systeem in alle nieuwe typegoedgekeurde auto’s, met inachtneming van de voorschriften inzake gegevensbescherming; |
|
19. |
vraagt dat de Commissie op basis van de beste praktijken in de lidstaten overweegt om voor oudere minderjarigen begeleid rijden in te voeren; |
|
20. |
roept de lidstaten op tot de systematische promotie van EHBO-training als een manier om de reactiviteit van omstanders bij ongevallen te vergroten opdat slachtoffers al voor de komst van de noodhulpdiensten bijstand ontvangen; |
|
21. |
vraagt dat de lidstaten noodhulpdiensten en ontwerpers en fabrikanten van voertuigen ertoe aanmoedigen samen te werken met als doel een efficiënte en veilige interventie te garanderen voor zowel redders als gewonden; |
|
22. |
vraagt de lidstaten om noodhulpteams ertoe aan te moedigen e-gezondheidssystemen en vooral intelligente vervoers- en communicatiesystemen te gebruiken, onder meer in noodhulpvoertuigen; |
Verpleging na ongevallen en revalidatie op lange termijn
|
23. |
spoort de lidstaten ertoe aan om in hun gezondheidsbeleid de nadruk te leggen op het belang van de zorg na ongevallen en voor verdere verbeteringen te zorgen op het vlak van verzorging tijdens langere ziekenhuisopnames en na het verlaten van het ziekenhuis en revalidatie, alsook op het vlak van traumazorg en psychologische bijstand voor overlevenden en getuigen van verkeersongevallen, bijvoorbeeld door steunpunten op te richten die deze personen helpen om hun levenskwaliteit te verbeteren; |
|
24. |
vraagt de lidstaten om hun burgers beter bewust te maken van de gevolgen van ernstige verwondingen, zoals het niveau van letsels, handicaps en functionele beperkingen, en daartoe parallellen te trekken met andere maatregelen met een sociale impact, en om onderwijsprogramma's inzake verkeersveiligheid uit te werken; |
o
o o
|
25. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 54.
(2) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 72.
(3) PB C 166 van 7.6.2011, blz. 30.
(4) Aangenomen teksten P7_TA(2012)0274.
(5) Werkdocument van de diensten van de Commissie over de uitvoering van doelstelling 6 van de beleidsoriëntaties van de Europese Commissie inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020 — Eerste stap naar een strategie inzake letsels.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/52 |
P7_TA(2013)0315
Situatie op het gebied van de grondrechten: normen en praktijken in Hongarije
Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over de situatie op het gebied van de grondrechten: normen en praktijken in Hongarije (naar aanleiding van de resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2012) (2012/2130(INI))
(2016/C 075/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin de waarden zijn vastgelegd waarop de Unie is gegrondvest, |
|
— |
gezien de artikelen 3, 4, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), de artikelen 49, 56, 114, 167 en 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over de recente politieke ontwikkelingen in Hongarije (1), waarin de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken wordt verzocht om, in samenwerking met de Europese Commissie, de Raad van Europa en de Commissie van Venetië, te controleren of en hoe de aanbevelingen in die resolutie zijn uitgevoerd, en om de bevindingen hieromtrent in een verslag te presenteren, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 maart 2011 over de mediawet in Hongarije (2) en zijn resolutie van 5 juli 2011 over de herziene Hongaarse grondwet (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 december 2010 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2009) — effectieve tenuitvoerlegging na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 december 2012 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2010 — 2011) (5), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie over artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie getiteld „Eerbiediging en bevordering van de waarden waarop de Unie is gegrondvest” (COM(2003)0606), |
|
— |
gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie tijdens het debat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 18 januari 2012 over de recente politieke ontwikkelingen in Hongarije, |
|
— |
gezien de verklaringen van de Hongaarse minister-president Viktor Orbán, die het Europees Parlement toesprak tijdens het debat in de plenaire vergadering van 18 januari 2012 over de recente politieke ontwikkelingen in Hongarije, |
|
— |
gezien de hoorzitting van 9 februari 2012 van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, |
|
— |
gezien het verslag van een delegatie van leden van het Europees Parlement over hun bezoek aan Budapest van 24—26 september 2012, |
|
— |
gezien de werkdocumenten over de situatie van de grondrechten: normen en praktijken in Hongarije (naar aanleiding van de resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2012), te weten werkdocument Nr. 1 — Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, Nr. 2 — Grondbeginselen en fundamentele rechten, Nr. 3 — Mediawetgeving, Nr. 4 — De beginselen van de democratie en de rechtsstaat en Nr. 5 — Slotopmerkingen van de rapporteur, die door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken zijn behandeld op respectievelijk 10 juli 2012, 20 september 2012, 22 januari 2013, 7 maart 2013 en 8 april 2013, alsmede de opmerkingen van de Hongaarse regering ter zake, |
|
— |
gezien de op 18 april 2011 door het parlement van de Republiek Hongarije aangenomen nieuwe grondwet of Basiswet die op 1 januari 2012 in werking trad (hierna „de Basiswet”), en de overgangsbepalingen van de Hongaarse Basiswet die op 30 december 2011 door het Hongaarse parlement zijn aangenomen en die eveneens op 1 januari 2012 in werking zijn getreden (hierna „overgangsbepalingen”), |
|
— |
gezien het eerste voorstel tot wijziging van de Basiswet, ingediend op 17 april 2012 door de minister van Nationale Economie en goedgekeurd door het Hongaarse parlement op 4 juni 2012, waarmee werd vastgelegd dat de overgangsbepalingen deel uitmaken van de Basiswet, |
|
— |
gezien het tweede voorstel tot wijziging van de Basiswet, ingediend op 18 september 2012 in de vorm van een wetsvoorstel van een individueel parlementslid en goedgekeurd door het Hongaarse parlement op 29 oktober 2012, waarmee de verplichte inschrijving op kiezerslijsten werd opgenomen in de overgangsbepalingen, |
|
— |
gezien het derde voorstel tot wijziging van de Basiswet, ingediend op 7 december 2012 en goedgekeurd door het Hongaarse parlement op 21 december 2012, waarmee werd vastgelegd dat de limieten en voorwaarden voor de verwerving van de eigendom en voor het gebruik van landbouwgrond en bossen en de voorschriften voor de organisatie van geïntegreerde landbouwproductie worden vastgesteld in organieke wetten, |
|
— |
gezien het vierde voorstel tot wijziging van de Basiswet, ingediend op 8 februari 2013 in de vorm van een wetsvoorstel van een individueel parlementslid en goedgekeurd door het Hongaarse parlement op 11 maart 2013, waarmee, naast andere bepalingen, alle overgangsbepalingen (met bepaalde uitzonderingen waaronder de bepaling inzake de verplichte inschrijving in het kiesregister) die door het Grondwettelijk Hof van Hongarije op 28 december 2012 om procedurele redenen nietig werden verklaard (uitspraak nr. 45/2012), en de overige bepalingen van werkelijk tijdelijke aard in dit document, zijn opgenomen in de tekst van de Basiswet, |
|
— |
gezien wet CXI van 2012 inzake wijziging van wet CLXI van 2011 inzake de organisatie en het bestuur van rechtbanken en wet CLXII van 2011 inzake de wettelijke status en de bezoldiging van rechters in Hongarije, |
|
— |
gezien wet XX van 2013 inzake de wetswijzigingen met betrekking tot de leeftijdsgrenzen die worden toegepast in bepaalde rechtsbetrekkingen, |
|
— |
gezien wet CCVI van 2011 inzake de vrijheid van gedachte en godsdienst en de juridische status van kerken, gezindten en religieuze gemeenschappen in Hongarije (de Kerkwet), die is goedgekeurd op 30 december 2011 en in werking is getreden op 1 januari 2012, |
|
— |
gezien de adviezen nrs. CDL(2011)016, CDL(2011)001, CDL-AD(2012)001, CDL-AD(2012)009, CDL-AD(2012)020 en CDL-AD(2012)004 van de Europese Commissie voor democratie door recht (Commissie van Venetië) over de nieuwe Grondwet van Hongarije, over de drie juridische kwesties die naar voren kwamen in het ontwerpproces van de nieuwe Grondwet van Hongarije, over wet CLXII van 2011 over de wettelijke status en de bezoldiging van rechters in Hongarije en wet CLXI van 2011 over de organisatie en het bestuur van rechtbanken in Hongarije, over wet CLI van 2011 over het Grondwettelijk Hof van Hongarije, over de organieke wetten op de rechterlijke macht die zijn gewijzigd na goedkeuring van advies CDL-AD(2012)001 inzake Hongarije, en de wet inzake de vrijheid van gedachte en godsdienst en de juridische status van kerken, gezindten en religieuze gemeenschappen in Hongarije, |
|
— |
gezien het gezamenlijke advies nr. CDL-AD(2012)012 van de Commissie van Venetië en de OVSE/ODIHR over de wet inzake de verkiezing van de leden van het parlement van Hongarije, |
|
— |
gezien de opmerkingen van de Hongaarse regering nrs. CDL(2012)072, CDL(2012)046 en CDL(2012)045 inzake het ontwerpadvies van de Commissie van Venetië over de organieke wetten op de rechterlijke macht die zijn gewijzigd na goedkeuring van advies CDL-AD(2012)001, inzake het gezamenlijk ontwerpadvies over de wet inzake de verkiezing van de leden van het parlement van Hongarije en inzake het ontwerpadvies over wet CLI van 2011 over het Grondwettelijk Hof van Hongarije, |
|
— |
gezien de initiatieven van de secretaris-generaal van de Raad van Europa, Thorbjørn Jagland, met inbegrip van de aanbevelingen betreffende de rechterlijke macht in zijn schrijven van 24 april 2012 aan de Hongaarse vice-minister-president, Tibor Navracsics, |
|
— |
gezien de schriftelijke antwoorden van 10 mei 2012 en 7 juni 2012 van dhr. Navracsics, waarin wordt verklaard dat de Hongaarse autoriteiten voornemens zijn maatregelen te treffen naar aanleiding van de aanbevelingen van dhr. Jagland, |
|
— |
gezien de brief van 6 maart 2013 van de secretaris-generaal van de Raad van Europa, dhr. Jagland, aan dhr. Navracsics, waarin hij zijn bezorgdheid uit over het vierde voorstel tot wijziging van de Basiswet en oproept tot uitstel van de eindstemming, en het schriftelijk antwoord van 7 maart 2013 van dhr. Navracsics, |
|
— |
gezien de brief van 6 maart 2013 van de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Nederland, Denemarken en Finland aan de voorzitter van de Commissie, José Manuel Barroso, waarin zij oproepen tot instelling van een mechanisme om de eerbiediging van de fundamentele waarden in de lidstaten te bevorderen, |
|
— |
gezien de brief van 8 maart 2013 van de Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken, dhr. János Martonyi, aan al zijn collega's in de lidstaten van de EU, waarin hij het doel van de vierde wijziging toelicht, |
|
— |
gezien de brief van 8 maart 2013 van dhr. Barroso aan dhr. Orbán, waarin hij uiting geeft aan de bezorgdheid van de Europese Commissie over de vierde wijziging van de Basiswet, en het schriftelijk antwoord van dhr. Orbán aan de voorzitter van de Commissie, dat in kopie is toegezonden zowel aan de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, als aan de voorzitter van het Europees Parlement, Martin Schulz, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van 11 maart 2013 van voorzitter Barroso en secretaris-generaal Jagland, waarin zij nogmaals uiting geven aan hun bezorgdheid over de vierde wijziging van de Basiswet ten aanzien van de naleving van het beginsel van de rechtsstaat; en gezien de bevestiging van minister-president Orbán, in zijn brief aan voorzitter Barroso van 8 maart 2013, van de volledige inzet van de Hongaarse regering en het parlement voor de Europese normen en waarden, |
|
— |
gezien het verzoek om een advies van de Commissie van Venetië over de vierde wijziging van de Basiswet van Hongarije, op 13 maart 2013 door dhr. Martonyi toegezonden aan dhr. Jagland, |
|
— |
gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie over de situatie met betrekking tot de grondwet in Hongarije, afgelegd tijdens het debat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 17 april 2013, |
|
— |
gezien de brief van 16 december 2011 van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, Thomas Hammarberg, aan dhr. Martonyi, waarin bezorgdheid wordt geuit over de kwestie van de nieuwe Hongaarse wet inzake de vrijheid van gedachte en godsdienst en de juridische status van kerken, gezindten en religieuze gemeenschappen, en gezien het antwoord van dhr. Martonyi van 12 januari 2012, |
|
— |
gezien advies nr. CommDH(2011)10 van 25 februari 2011 van de Commissaris voor de Mensenrechten over de Hongaarse mediawetgeving in het licht van de normen inzake mediavrijheid van de Raad van Europa, alsmede gezien de repliek van 30 mei 2011 van de Hongaarse staatssecretaris van Overheidscommunicatie op dat advies, |
|
— |
gezien de verklaringen van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten van de VN (OHCHR) van 15 februari 2012 en van 11 december 2012, waarin Hongarije wordt opgeroepen om respectievelijk de wetgeving die lokale overheden de mogelijkheid geeft dakloosheid te bestraffen te heroverwegen en het besluit van het Grondwettelijk Hof om de strafbaarheid van dakloosheid af te schaffen, te respecteren, |
|
— |
gezien de verklaringen van het OHCHR van 15 maart 2013 waarin bezorgdheid wordt geuit over de goedkeuring van de vierde wijziging van de Basiswet, |
|
— |
gezien de door de Europese Commissie gestarte en momenteel lopende inbreukprocedure in zaak C-288/12 tegen Hongarije betreffende de rechtsgeldigheid van de beëindiging van het mandaat van de voormalige commissaris voor gegevensbescherming, die momenteel aanhangig is bij het Europees Hof van Justitie, |
|
— |
gezien de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 november 2012 over de drastische verlaging van de pensioenleeftijd voor Hongaarse rechters, en gezien de latere goedkeuring van wet nr. XX van 2013 tot wijziging van wet CLXII van 2011 — aangenomen door het Hongaarse parlement op 11 maart 2013 — na het besluit van het Europees Hof van Justitie, |
|
— |
gezien de uitspraken van het Grondwettelijk Hof van Hongarije van 16 juli 2012 (Nr. 33/2012) over de verlaging van de pensioenleeftijd van rechters in Hongarije, van 28 december 2012 (Nr. 45/2012) over de overgangsbepalingen van de Basiswet, van 4 januari 2013 (Nr. 1/2013) over de wet inzake de verkiezingsprocedure en van 26 februari 2013 (Nr. 6/2013) over de wet inzake de vrijheid van godsdienst en de juridische status van kerken, |
|
— |
gezien het rapport van het Comité van Toezicht van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, |
|
— |
gezien wet LXXII van 2013 ter vaststelling van nieuwe regels en voorschriften voor het toezicht op de nationale veiligheid; gezien de brief van 27 mei 2013 van dr. András Zs. Varga aan dr. András Cser-Palkovics, voorzitter van de Commissie constitutionele, juridische en procedurele zaken van het Hongaarse parlement, waarin hij zijn bezorgdheid uit over de aangenomen wetgeving inzake de vaststelling van nieuwe regels en voorschriften voor het toezicht op de nationale veiligheid, |
|
— |
gezien de komende evaluatie door de Europese Commissie van de vierde wijziging van de Basiswet, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0229/2013), |
I - Achtergrond en belangrijkste kwesties<BR>
Gemeenschappelijke Europese waarden
|
A. |
overwegende dat de Europese Unie is gegrondvest op de waarden van menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, zoals bepaald in artikel 2 VEU, op de ondubbelzinnige eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het EVRM, en op de erkenning van de rechtswaarde van genoemde rechten, vrijheden en beginselen, waarvan de op handen zijnde toetreding van de EU tot het EVRM overeenkomstig artikel 6, lid 2, VEU verder blijk geeft; |
|
B. |
overwegende dat de gemeenschappelijke waarden vastgelegd in artikel 2 VEU de kern vormen van de rechten van personen die op het grondgebied van de EU leven, en met name van de burgers van de EU, ongeacht nationale, culturele of religieuze achtergrond, en overwegende dat ze alleen volledig gebruik kunnen maken van deze rechten indien de hand wordt gehouden aan de fundamentele waarden en beginselen van de Europese Unie; |
|
C. |
overwegende dat de politieke en juridische inachtneming van de in artikel 2 VEU vastgelegde waarden een wezenlijk fundament van onze democratische samenleving vormt en dat derhalve alle lidstaten en alle instellingen van de EU deze duidelijk en ondubbelzinnig moeten onderschrijven; |
|
D. |
overwegende dat de eerbiediging en bevordering van deze gemeenschappelijke waarden niet alleen een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de identiteit van de Europese Unie, maar ook een expliciete verplichting vormt uit hoofde van artikel 3, lid 1 en 5, VEU, en derhalve een absolute voorwaarde is voor toetreding tot de EU, alsmede voor het volledig behoud van de voorrechten van het lidmaatschap; |
|
E. |
overwegende dat de verplichtingen die in het kader van de criteria van Kopenhagen op de kandidaat-lidstaten rusten, na toetreding tot de EU op grond van artikel 2 VEU en het beginsel van loyale samenwerking van toepassing blijven op de lidstaten, en overwegende dat alle lidstaten derhalve geregeld moeten worden beoordeeld ten einde te controleren of zij de gemeenschappelijke waarden van de EU blijven naleven; |
|
F. |
overwegende dat in artikel 6, lid 3, VEU wordt bevestigd dat de grondrechten, zoals gewaarborgd door het EVRM en zoals ze uit de grondwettelijke tradities voortkomen die de lidstaten gemeen hebben, algemene beginselen van het recht van de Unie vertegenwoordigen, en overwegende dat deze rechten een gezamenlijk erfgoed en een kracht van de democratische Europese landen vormen; |
|
G. |
overwegende dat het Handvest, met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en in overeenstemming met artikel 6 VEU, dezelfde rechtsgeldigheid heeft als de verdragen, waarmee de waarden en beginselen zijn omgezet in concrete en afdwingbare rechten; |
|
H. |
overwegende dat Artikel 7, lid 1, VEU de EU-instellingen door middel van een vaste procedure de bevoegdheid verleent om te beoordelen of er sprake is van een duidelijk risico van ernstige inbreuk op de in artikel 2 genoemde gemeenschappelijke waarden door een lidstaat, en om zich politiek met het betrokken land te bemoeien om schendingen te voorkomen en te corrigeren; overwegende dat, voordat een dergelijke constatering wordt gedaan, de Raad de betrokken lidstaat hoort, overeenkomstig dezelfde procedure; |
|
I. |
overwegende dat het bereik van artikel 2 VEU niet wordt ingeperkt door de beperking van artikel 51, lid 1, van het Handvest, overwegende dat het bereik van artikel 7 VEU niet beperkt blijft tot de beleidsterreinen die vallen onder het EU-recht, en overwegende dat de EU op grond daarvan ook kan optreden indien er sprake is van inbreuk of een duidelijk risico op inbreuk op de gemeenschappelijke waarden op terreinen die binnen de bevoegdheden van de lidstaten vallen; |
|
J. |
overwegende dat krachtens het beginsel van loyale samenwerking zoals vastgelegd in artikel 4, lid 3, VEU de lidstaten de vervulling van de taken van de Unie moeten vergemakkelijken en zich dienen te onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen, met inbegrip van de doelstelling van eerbiediging en bevordering van de gemeenschappelijke waarden van de Unie; |
|
K. |
overwegende dat de eerbiediging van de gemeenschappelijke waarden van de Unie ook inhoudt dat de EU zich sterk moet maken voor verscheidenheid, waaruit de verplichting voor de Unie voortvloeit om „de gelijkheid van de lidstaten voor de Verdragen, alsmede hun nationale identiteit die besloten ligt in hun politieke en constitutionele basisstructuren,” te eerbiedigen, zoals bepaald in artikel 4, lid 2 VEU; overwegende dat de Europese kernwaarden zoals vastgelegd in artikel 2 VEU het resultaat zijn van de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben en derhalve niet kunnen worden veronachtzaamd onder verwijzing naar artikel 4 VEU, maar het kader vormen waarbinnen de lidstaten kun nationale identiteit kunnen behouden en ontwikkelen; |
|
L. |
overwegende dat in het kader van de Verdragen het respecteren van de „nationale identiteit” (artikel 4, lid 2, VEU) en de „verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten” (artikel 67 VWEU) onlosmakelijk verbonden zijn met de beginselen van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, VEU), wederzijdse erkenning (artikelen 81 en 82 VWEU) en daarmee ook wederzijds vertrouwen, evenals met de eerbiediging van de verscheidenheid van cultuur en taal (artikel 3, lid 3, VEU); |
|
M. |
overwegende dat een schending van de gemeenschappelijke beginselen en waarden van de Unie door een lidstaat niet gerechtvaardigd kan worden door nationale tradities, noch door de uiting van een nationale identiteit, wanneer een dergelijke schending resulteert in een verminderde eerbiediging van de beginselen die de kern vormen van de Europese eenwording, zoals de democratische waarden, de rechtsstaat of het beginsel van wederzijdse erkenning, wat betekent dat een verwijzing naar artikel 4, lid 2, VEU alleen geldig is voor zover een lidstaat de waarden van artikel 2 VEU eerbiedigt; |
|
N. |
overwegende dat de doelstelling van de Unie van het handhaven van en zich inzetten voor haar waarden en belangen in de betrekkingen met de rest van de wereld, zoals vastgelegd in artikel 3, lid 4, VEU, verder wordt ondersteund door de specifieke verplichting om het internationaal optreden te laten berusten op de beginselen die aan de oprichting, de ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen: de democratie, de rechtsstaat en de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden (art. 21, lid 1, VEU); |
|
O. |
overwegende dat derhalve niet alleen de geloofwaardigheid van de lidstaten en van de EU in de wereld, maar ook de doelstellingen van het internationaal optreden van de Unie ondermijnd zouden worden indien de lidstaten zich niet zouden kunnen of willen conformeren aan de normen die zij zijn overeengekomen en waaraan zij zich middels verdragen hebben verbonden; |
|
P. |
overwegende dat eerbiediging door de lidstaten van dezelfde fundamentele waarden een onontbeerlijke voorwaarde is voor het waarborgen van wederzijds vertrouwen en daarmee een juiste werking van wederzijdse erkenning, hetgeen het fundament vormt voor de totstandkoming en ontwikkeling van de interne markt en van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en overwegende dat derhalve elke vorm van veronachtzaming of verzwakking van die gemeenschappelijke waarden leidt tot het ondergraven van het bouwwerk van economische, sociale en politieke integratie in Europa; |
|
Q. |
overwegende dat de gemeenschappelijke waarden, zoals vastgelegd in artikel 2 VEU, afgekondigd in de preambules bij de verdragen en het Handvest van de grondrechten en genoemd in de preambule bij het EVRM en in artikel 3 van het Statuut van de Raad van Europa, een scheiding van de machten vereisen tussen onafhankelijke instellingen op basis van een goed functionerend systeem van controlemechanismen, en overwegende dat deze beginselen gekenmerkt worden door: eerbiediging van de legaliteit, met inbegrip van een transparant, controleerbaar democratisch wetgevingsproces; rechtszekerheid; een krachtige representatieve democratie op basis van vrije verkiezingen en eerbiediging van de rechten van de oppositie; een effectieve toetsing om na te gaan of de wetgeving strookt met de grondwet; een doeltreffende, transparante, participatieve en controleerbare regering en administratie; een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke macht; onafhankelijke media; en eerbiediging van de grondrechten; |
|
R. |
overwegende dat de Europese Commissie, krachtens artikel 17 VEU, toeziet op de toepassing van de Verdragen en op de toepassing van het recht van de Unie onder de controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie; |
Hervormingen in Hongarije
|
S. |
overwegende dat Hongarije het eerste voormalig communistische land was dat toetrad tot het EVRM, en de eerste lidstaat van de EU was die het Verdrag van Lissabon ratificeerde op 17 december 2007, en overwegende dat Hongarije actief deelnam aan de werkzaamheden van de Conventie en de Intergouvernementele Conferentie in 2003 en 2004, onder meer wat betreft de opstelling van artikel 2 VEU, en het initiatief nam om de rechten van personen die tot een minderheid behoren ook op te nemen; |
|
T. |
overwegende dat in de eeuwenlange geschiedenis van Hongarije het vreedzaam samenleven van de verschillende nationaliteiten en bevolkingsgroepen positieve effecten op de culturele rijkdom en welvaart van het land heeft gehad; en overwegende dat er bij Hongarije op moet worden aangedrongen deze traditie voort te zetten en alle pogingen om afzonderlijke groeperingen te discrimineren resoluut een halt toe te roepen; |
|
U. |
overwegende dat Hongarije ook partij is bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en andere internationale rechtsinstrumenten die Hongarije verplichten tot eerbiediging en toepassing van internationale democratische beginselen; |
|
V. |
overwegende dat na de algemene verkiezingen van 2010 in Hongarije de regerende meerderheid meer dan tweederde van de zetels in het parlement innam, waardoor het in staat werd gesteld snel verregaande wetgevingsactiviteiten te ontplooien met als doel om de volledige grondwettelijke structuur van het land op de schop te nemen (de voormalige Grondwet is twaalf keer gewijzigd en de Basiswet tot nu toe al vier keer) en daarmee het institutioneel kader alsmede een aantal fundamentele aspecten van niet alleen het openbare leven maar ook het particuliere leven te wijzigen; |
|
W. |
overwegende dat het elke lidstaat van de Europese Unie volkomen vrij staat om zijn grondwet te herzien en overwegende dat het beginsel van democratische machtswisseling juist bedoeld is om een nieuwe regering in staat te stellen wetgeving door te voeren die in overeenstemming is met haar waarden en politieke doelstellingen en met de wens van de bevolking, op voorwaarde dat de in de Europese Unie geldende waarden en beginselen van de democratie en de rechtsstaat worden geëerbiedigd; overwegende dat alle lidstaten speciale constitutionele procedures kennen die ervoor zorgen dat grondwetswijzigingen moeilijker door te voeren zijn dan normale wetswijzigingen, met name door gekwalificeerde meerderheid verplicht te stellen, alsmede bijkomende besluitvormingsprocessen, termijnen en referenda; |
|
X. |
overwegende dat de geschiedenis van de democratie in Europa laat zien dat de hervorming van een grondwet moet plaatsvinden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid en met inachtneming van procedures en waarborgen om onder meer de rechtsstaat, de scheiding der machten en de hiërarchie van de rechtsnormen te garanderen, waarbij de grondwet de hoogste wet van het land vormt; |
|
Y. |
overwegende dat de omvang van de grootschalige en systematische constitutionele en institutionele hervormingen die de nieuwe Hongaarse regering en volksvertegenwoordiging in uitzonderlijk korte tijd hebben doorgevoerd ongekend is en verklaart waarom een groot aantal Europese instellingen en organisaties (de Europese Unie, de Raad van Europa, de OVSE) het nodig hebben geacht de gevolgen van een aantal van de hervormingen te beoordelen; overwegende dat er tussen de lidstaten niet met twee maten mag worden gemeten, wat inhoudt dat de situatie in andere lidstaten ook moet worden gevolgd, waarbij de hand moet worden gehouden aan het beginsel van gelijkheid van de lidstaten voor de verdragen; |
|
Z. |
overwegende dat er in het kader van bovengenoemde gemeenschap van democratische waarden een dialoog moet worden gevoerd op basis van openheid, toenadering, solidariteit en wederzijds respect tussen de Europese instellingen en de Hongaarse autoriteiten; |
|
AA. |
overwegende dat de Europese Commissie, in de uitoefening van haar verantwoordelijkheid voor het toezicht op de toepassing van het recht van de Unie, moet optreden met zo groot mogelijke deskundigheid, met eerbiediging van de onafhankelijkheid van anderen en op zorgvuldige, snelle en doortastende wijze, met name wanneer een mogelijke ernstige schending van de waarden van de Unie door een lidstaat moet worden aangepakt; |
De Basiswet en de overgangsbepalingen
|
AB. |
overwegende dat de vaststelling van de Basiswet in Hongarije, die op 18 april 2011 in het parlement werd goedgekeurd met uitsluitend stemmen van de leden van de regeringscoalitie en op basis van een ontwerptekst opgesteld door vertegenwoordigers van de regeringscoalitie, in de korte periode van 35 kalenderdagen gerekend vanaf de indiening van het voorstel (T/2627) bij het parlement plaatsvond, wat de mogelijkheden voor een zorgvuldig en diepgaand debat met de oppositiepartijen en maatschappelijke organisaties over de ontwerptekst ernstig beperkte; |
|
AC. |
overwegende dat de ontwerptekst van de Basiswet die op 14 maart 2011 aan het Hongaarse parlement werd voorgelegd, het door verkozen vertegenwoordigers van de coalitie Fidesz-KDNP opgestelde ontwerp was en niet het werkdocument op basis van het overleg in de ad hoc parlementaire commissie, hoewel deze commissie uitdrukkelijk in het leven was geroepen voor het opstellen van de nieuwe Basiswet; overwegende dat dit de situatie van het niet raadplegen van de oppositie nog erger maakte; |
|
AD. |
overwegende dat de „nationale raadpleging” over de totstandkoming van de Basiswet slechts bestond uit een lijst van twaalf vragen over zeer specifieke kwesties, opgesteld door de regeringspartij op een wijze die in feite alleen voor de hand liggende antwoorden toeliet, en overwegende dat de tekst van de ontwerp-Basiswet niet was bijgevoegd; |
|
AE. |
overwegende dat, naar aanleiding van een constitutionele petitie van de Hongaarse commissaris voor de Grondrechten, het Grondwettelijk Hof van Hongarije op 28 december 2012 (uitspraak nr. 45/2012) meer dan tweederde van de overgangsbepalingen nietig verklaarde met als reden dat deze bepalingen niet tijdelijk van aard waren; |
|
AF. |
overwegende dat de meeste van de door het Grondwettelijk Hof nietig verklaarde overgangsbepalingen, alsmede andere eerder ongrondwettelijk bevonden bepalingen, in de tekst van de Basiswet zijn opgenomen met de vierde wijziging van de Basiswet, goedgekeurd op 11 maart 2013; |
Ruim gebruik van organieke wetten
|
AG. |
overwegende dat in de Basiswet van Hongarije 26 terreinen worden genoemd die nader moeten worden ingevuld met organieke wetten (waarvoor een tweederde meerderheid is vereist) inzake een groot aantal kwesties die verband houden met het institutionele stelsel van Hongarije, de uitoefening van de grondrechten en belangrijke maatschappelijke regelingen; |
|
AH. |
overwegende dat het parlement sinds de goedkeuring van de Basiswet 49 organieke wetten heeft vastgesteld (6) (in anderhalf jaar); |
|
AI. |
overwegende dat een aantal kwesties, zoals specifieke aspecten van het familierecht en het belasting- en pensioenstelsel, die gewoonlijk onder de normale besluitvormingsbevoegdheden van de wetgever vallen, bij organieke wet worden geregeld; |
Versnelde wetgevingsprocedures, praktijk van wetsvoorstellen van individuele leden, parlementair debat
|
AJ. |
overwegende dat belangrijke wetgeving, waaronder de Basiswet, de tweede en vierde wijziging van de Basiswet, de overgangsbepalingen van de Basiswet en een aantal organieke wetten, is vastgesteld op basis van wetsvoorstellen van individuele leden, waarop de regels van wet CXXXI van 2010 inzake de participatie van het maatschappelijk middenveld aan de opstelling van wetgeving en van decreet 24/2011 van de minister van Openbaar Bestuur en Justitie inzake voorafgaande en ex-postbeoordeling niet van toepassing zijn, met als gevolg dat over de wetgeving die volgens deze gestroomlijnde procedure is goedgekeurd slechts een beperkt publiek debat heeft kunnen plaatsvinden; |
|
AK. |
overwegende dat de goedkeuring van een groot aantal organieke wetten in een zeer kort tijdsbestek, waaronder de wetten inzake de wettelijke status en de bezoldiging van rechters in Hongarije en inzake de organisatie en het bestuur van rechtbanken in Hongarije, alsmede de wetten inzake de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en inzake de Nationale Bank van Hongarije, de mogelijkheden voor passend overleg met de oppositiepartijen en het maatschappelijk middenveld, waaronder in voorkomend geval werkgeversorganisaties, vakbonden en belangengroepen, onvermijdelijk heeft beperkt; |
|
AL. |
overwegende dat wet XXXVI van 2012 inzake het parlement de voorzitter van het parlement een ruime discretionaire bevoegdheid heeft toegekend om de vrijheid van meningsuiting van parlementsleden in het parlement te beperken; |
Verzwakking van controlemechanismen: Grondwettelijk Hof, parlement, Toezichthouder voor gegevensbescherming
|
AM. |
overwegende dat in de Basiswet de mogelijkheid voor twee nieuwe soorten grondwettelijke klachten bij het Grondwettelijk Hof is ingevoerd, terwijl de „actio popularis” voor ex-postbeoordeling afgeschaft is; |
|
AN. |
overwegende dat wet LXXII van 2013 ter vaststelling van nieuwe regels en voorschriften voor het toezicht op de nationale veiligheid is gepubliceerd op 3 juni 2013; overwegende dat deze wet bezorgdheid heeft gewekt, waaraan met name uiting is gegeven door de Hongaarse vice-procureur-generaal, in verband met de eerbiediging van het beginsel van de scheiding der machten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de eerbiediging van het privé- en gezinsleven en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte; |
|
AO. |
overwegende dat in de Basiswet de bevoegdheden van het Grondwettelijk Hof inzake het achteraf beoordelen van de grondwettelijkheid van wetgeving op het gebied van begroting inhoudelijk gezien aanzienlijk zijn beperkt tot schendingen van een beperkte lijst van rechten, hetgeen tot gevolg heeft dat het onmogelijk is de grondwettelijkheid te beoordelen in gevallen van schendingen van andere grondrechten, zoals het recht op eigendom, het recht op een eerlijk proces en het recht op non-discriminatie; |
|
AP. |
overwegende dat de vierde wijziging van de Basiswet geen einde heeft gemaakt aan de reeds bestaande bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof tot beoordeling van wijzigingen van de Basiswet op procedurele gronden, en overwegende dat het Hof in de toekomst niet meer bevoegd zal zijn wijzigingen van de Basiswet inhoudelijk te beoordelen; |
|
AQ. |
overwegende dat het Grondwettelijk Hof in bovengenoemde uitspraak 45/2012 het volgende heeft bepaald: „Grondwettelijke orde heeft niet alleen procedurele, formele en aan de geldigheid van het publiekrecht gerelateerde eisen, maar ook inhoudelijke. De constitutionele criteria van een democratische rechtsstaat zijn tegelijkertijd constitutionele waarden, beginselen en fundamentele democratische vrijheden die zijn neergelegd in internationale verdragen en aanvaard en erkend door gemeenschappen van democratische rechtsstaten, evenals „ius cogens”, wat gedeeltelijk hetzelfde als het voorgaande is. Het Grondwettelijk Hof kan zelfs de vrijwillige handhaving en de constitutionalisering van de wezenlijke eisen, waarborgen en waarden van democratische rechtsstaten onderzoeken.” (Punt VI.7 van de uitspraak); |
|
AR. |
overwegende dat de vierde wijziging van de Basiswet verder bepaalt dat de uitspraken van het Grondwettelijk Hof van vóór de inwerkingtreding van de Basiswet herroepen worden, en dat deze hiermee expliciet indruist tegen het besluit van het Grondwettelijk Hof nr. 22/2012, waarin het bepaalde dat zijn uitspraken ten aanzien van de fundamentele waarden, mensenrechten en vrijheden alsook ten aanzien van de grondwettelijke instellingen die niet fundamenteel veranderd zijn als gevolg van de Basiswet, van kracht blijven; overwegende dat met de vierde wijziging een aantal bepalingen die eerder door het Grondwettelijk Hof ongrondwettelijk waren verklaard opnieuw in de Basiswet zijn opgenomen; |
|
AS. |
overwegende dat een niet-parlementair orgaan met beperkte democratische legitimiteit, te weten de Begrotingsraad, het vetorecht heeft gekregen over de goedkeuring van de algemene begroting, waardoor de democratisch gekozen volksvertegenwoordiging in haar functioneren wordt beperkt en de president van de Republiek het parlement kan ontbinden; |
|
AT. |
overwegende dat met de nieuwe wet op de vrijheid van informatie, goedgekeurd in juli 2011, het ambt van commissaris voor gegevensbescherming en vrijheid van informatie verdween, waarmee vroegtijdig een einde kwam aan het zesjarig mandaat van de commissaris en zijn bevoegdheden werden overgedragen aan de nieuwe Nationale Autoriteit voor Gegevensbescherming; overwegende dat deze wijzigingen momenteel worden onderzocht door het Hof van Justitie van de Europese Unie; |
|
AU. |
overwegende dat de Commissie op 8 juni 2012 een inbreukprocedure is gestart tegen Hongarije, daarbij als reden aangevend dat Hongarije heeft nagelaten zijn verplichtingen krachtens Richtlijn 95/46/EG na te komen, door de toezichthouder voor gegevensbescherming voortijdig uit zijn ambt te ontzetten en daarmee de onafhankelijkheid van de betreffende instantie in gevaar te brengen; |
Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht
|
AV. |
overwegende dat overeenkomstig de Basiswet en de bijbehorende overgangsbepalingen de zesjarige ambtstermijn van de voormalig president van het Hooggerechtshof (hernoemd tot „Kúria”) na twee jaar voortijdig is beëindigd; |
|
AW. |
overwegende dat Hongarije op 2 juli 2012 de organieke wetten inzake de rechterlijke macht (wet CLXI van 2011 inzake de organisatie en het bestuur van rechtbanken en wet CLXII van 2011 inzake de wettelijke status en de bezoldiging van rechters) heeft gewijzigd en de aanbevelingen van de Commissie van Venetië gedeeltelijk heeft doorgevoerd; |
|
AX. |
overwegende dat belangrijke waarborgen voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, zoals onafzetbaarheid, een gegarandeerde ambtstermijn en de structuur en de samenstelling van de bestuursorganen, niet geregeld zijn in de Basiswet, maar samen met de gedetailleerde regels voor de organisatie en het bestuur van de rechterlijke macht, nog altijd vastgelegd zijn in de gewijzigde organieke wetten; |
|
AY. |
overwegende dat de onafhankelijkheid van het Grondwettelijk Hof niet is vastgelegd in de Basiswet van Hongarije, evenmin als de onafhankelijkheid van het bestuur van de rechterlijke macht; |
|
AZ. |
overwegende dat de wijziging van de organieke wetten inzake de rechterlijke macht voor wat betreft de bevoegdheid van de voorzitter van de Nationale Gerechtelijke Autoriteit om zaken over te hevelen van een bevoegde rechtbank naar een andere rechtbank, om te waarborgen dat zaken binnen een redelijke termijn worden toegewezen, geen objectieve normatieve criteria omvat voor de selectie van zaken die overgeheveld kunnen worden; |
|
BA. |
overwegende dat na de inwerkingtreding van de Basiswet, de overgangsbepalingen en organieke wet nr. CLXII van 2011 inzake de wettelijke status en de bezoldiging van rechters, de verplichte pensioenleeftijd voor rechters is verlaagd van 70 naar 62 jaar; |
|
BB. |
overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn uitspraak van 6 november 2012 stelt dat de radicale verlaging van de pensioenleeftijd voor Hongaarse rechters, aanklagers en notarissen van 70 naar 62 jaar een ongerechtvaardigde discriminatie inhoudt op basis van leeftijd, en overwegende dat bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op 20 juni 2012 twee klachten aanhangig zijn gemaakt door twee groepen Hongaarse rechters, teneinde vast te stellen dat de Hongaarse wetgeving inzake het verlagen van de pensioenleeftijd voor rechters indruist tegen het EVRM; |
|
BC. |
overwegende dat het Hongaarse parlement op 11 maart 2013 wet nr. XX van 2013 heeft goedgekeurd tot wijziging van de leeftijdsgrenzen, om deels tegemoet te komen aan de uitspraken van het Hongaarse Grondwettelijk Hof van 16 juli 2012 en van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 november 2012; |
Hervorming van het kiesstelsel
|
BD. |
overwegende dat de regeringsmeerderheid in het parlement eenzijdig het kiesstelsel gewijzigd heeft zonder consensus te zoeken met de oppositie; |
|
BE. |
overwegende dat de recente hervorming van het kiesstelsel die het Hongaarse parlement op 26 november 2012 heeft goedgekeurd op basis van een wetsvoorstel van een individueel parlementslid, onder meer de wet inzake de verkiezingsprocedure omvat, bedoeld om de eerdere automatische registratie van alle burgers die in Hongarije verblijven te vervangen door een systeem van vrijwillige registratie als voorwaarde voor de uitoefening van het recht om te mogen stemmen; |
|
BF. |
overwegende dat de tweede wijziging van de Basiswet, ter vastlegging van het vereiste van inschrijving op de kiezerslijsten, was ingediend als wetsvoorstel van een individueel parlementslid, en wel op dezelfde dag als de ontwerpwet inzake de verkiezingsprocedure, te weten 18 september 2012, en werd goedgekeurd op 29 oktober 2012; |
|
BG. |
overwegende dat de Commissie van Venetië en de OVSE/ODIHR op 15 en 16 juni 2012 een gezamenlijk advies over de wet inzake de verkiezing van de leden van het Hongaarse Parlement hebben uitgebracht; |
|
BH. |
overwegende dat het Grondwettelijk Hof, naar aanleiding van de petitie van de president van de Republiek Hongarije van 6 december 2012, heeft bepaald dat het vereiste van inschrijving een ongerechtvaardigde beperking van het stemrecht van Hongaarse ingezetenen vormt, en derhalve ongrondwettelijk is; |
|
BI. |
overwegende dat het Grondwettelijk Hof in zijn uitspraak van 4 januari 2013 verklaarde van mening te zijn dat de registratie op kieslijsten voor burgers die in het buitenland verblijven gerechtvaardigd was, maar daarnaast stelde dat de uitsluiting van de mogelijkheid voor kiezers die in Hongarije wonen maar er geen adres hebben om zich persoonlijk in te schrijven, discriminerend is en dat de bepalingen waarin wordt vastgesteld dat politieke reclame tijdens de verkiezingscampagne uitsluitend in openbare media mag plaatsvinden en de voorschriften om de publicatie van opiniepeilingen in de zes dagen voorafgaand aan de verkiezingen te verbieden een onevenredige inperking inhouden van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid; |
Mediawetgeving
|
BJ. |
overwegende dat de Europese Unie gegrondvest is op de waarden van democratie en de rechtsstaat, en bijgevolg de vrijheid van meningsuiting en informatie waarborgt en bevordert, zoals vastgelegd in artikel 11 van het Handvest en in artikel 10 van het EVRM, en overwegende dat deze rechten de vrijheid van meningsuiting inhouden alsook de vrijheid om informatie te ontvangen en te verspreiden zonder controle, inmenging of druk van de overheid; |
|
BK. |
overwegende dat het EHRM heeft geoordeeld dat de lidstaten krachtens artikel 10 EVRM de uitdrukkelijke verplichting hebben de pluriformiteit van de media te waarborgen, en overwegende dat de bepalingen van het EVRM overeenkomen met de bepalingen van artikel 11 van het Handvest, als onderdeel van het acquis communautaire; |
|
BL. |
overwegende dat een autonome en sterke openbare ruimte, gebaseerd op onafhankelijke en pluriforme media, het klimaat biedt waarbinnen de collectieve burgerlijke vrijheden, zoals de vrijheid van vergadering en vereniging, evenals de individuele vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting en het recht op toegang tot informatie, kunnen gedijen, en overwegende dat journalisten moeten kunnen opereren zonder druk van eigenaren, managers en regeringen, en zonder financiële dreigingen; |
|
BM. |
overwegende dat de Raad van Europa en de OVSE door middel van verklaringen, resoluties, aanbevelingen, adviezen en verslagen over mediavrijheid, pluriformiteit en concentratie, hebben gezorgd voor een aanzienlijke hoeveelheid gemeenschappelijke pan-Europese minimumnormen op dit gebied; |
|
BN. |
overwegende dat de lidstaten de taak hebben om de vrijheid van mening, meningsuiting, informatie en de media permanent te bevorderen en te beschermen, en overwegende dat indien deze vrijheden serieus worden bedreigd of worden geschonden in een lidstaat, de Unie tijdig en effectief moet interveniëren op grond van haar bevoegdheden die zijn verankerd in de Verdragen en in het Handvest, om de Europese democratische en pluriforme orde en de grondrechten te beschermen; |
|
BO. |
overwegende dat het Parlement herhaaldelijk zijn bezorgdheid heeft geuit over mediavrijheid, -pluriformiteit en -concentratie in de EU en haar lidstaten; |
|
BP. |
overwegende dat een aantal bepalingen van de Hongaarse mediawetgeving is bekritiseerd door het Parlement en de Commissie, de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid en de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa, alsmede door de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van mening en meningsuiting en een groot aantal internationale en nationale beroepsorganisaties van journalisten, redacteurs en uitgevers, ngo's op het gebied van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden, alsook door de lidstaten; |
|
BQ. |
overwegende dat kritiek is geuit die voornamelijk was gericht op het feit dat de wetten via wetsvoorstellen van individuele parlementsleden tot stand waren gekomen, het sterk hiërarchische karakter van het mediatoezicht, de zeggenschap van de voorzitter van de Toezichthoudende Autoriteit, het gebrek aan waarborgen voor de onafhankelijkheid van de Autoriteit, de ruime bevoegdheden inzake toezicht en sancties waarover de Autoriteit beschikt, de sterke invloed van bepaalde voorschriften op de inhoud van de programmering, het ontbreken van mediumspecifieke regelgeving, het gebrek aan transparantie bij de veiling van licenties, en de vaagheid van voorschriften met als gevolg de mogelijkheid van willekeur bij toepassing en handhaving; |
|
BR. |
overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 10 maart 2011 over de mediawet in Hongarije benadrukte dat de Hongaarse mediawet met spoed moet worden opgeschort en herzien op basis van de opmerkingen en voorstellen van de Commissie, de OVSE en de Raad van Europa en overwegende dat het Parlement er bij de Commissie op aandrong te blijven zorgen voor nauwlettend toezicht op en controle van de conformiteit van de gewijzigde Hongaarse mediawet met de Europese regelgeving, en met name met het Handvest van de grondrechten; |
|
BS. |
overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa heeft benadrukt dat de wetgeving moet worden gewijzigd om bepaalde gevallen van aantasting van de mediavrijheid aan te pakken, zoals voorschriften voor de berichtgeving door alle media, sancties voor de media, preventieve inperkingen van de persvrijheid in de vorm van een registratieverplichting en uitzonderingen op het verschoningsrecht van journalisten, en overwegende dat de commissaris met betrekking tot de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van de media wees op de noodzaak om kwesties aan te pakken zoals de verzwakking van de grondwettelijke waarborgen voor de pluriformiteit, de te geringe onafhankelijkheid van de toezichthouders, het gebrek aan waarborgen voor de onafhankelijkheid van de publieke omroep en het ontbreken van nationale beroepsmogelijkheden voor de media tegen besluiten van de Mediaraad; |
|
BT. |
overwegende dat de Commissie haar bezorgdheid heeft geuit over de conformiteit van de Hongaarse mediawet met de richtlijn audiovisuele mediadiensten en het acquis communautaire in het algemeen, in het bijzonder wat betreft de verplichting tot evenwichtige berichtgeving voor alle aanbieders van audiovisuele mediadiensten, en zich ook heeft afgevraagd of de wet in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, en het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting en informatie zoals vastgelegd in artikel 11 van het Europees Handvest van de grondrechten, het beginsel van het land van oorsprong en de registratieverplichtingen eerbiedigt, en overwegende dat het Hongaarse parlement in maart 2011 na onderhandelingen met de Commissie de wet heeft gewijzigd naar aanleiding van de punten die de Commissie naar voren heeft gebracht; |
|
BU. |
overwegende dat de OVSE ernstige bezwaren heeft geuit over de materiële en geografische reikwijdte van de Hongaarse wetten, de politiek homogene samenstelling van de Media-Autoriteit en -Raad, de onevenredig strenge straffen die zijn opgelegd, het ontbreken van een procedure voor de automatische opschorting van straffen in geval van een beroepsprocedure tegen een uitspraak van de Media-Autoriteit, de schending van het beginsel van vertrouwelijkheid van de bronnen van journalisten en de bescherming van gezinswaarden; |
|
BV. |
overwegende dat de OVSE onder meer heeft aanbevolen (7) om de wettelijke voorschriften inzake evenwichtige berichtgeving en andere voorschriften inzake inhoud uit de wet te schrappen, de onafhankelijkheid van redacties te waarborgen, afzonderlijke regelingen in te voeren voor de verschillende media (geschreven pers, omroep, internet), de buitensporig geachte registratieverplichtingen te schrappen, de onafhankelijkheid en competentie van de toezichthouder te waarborgen, te zorgen voor objectiviteit en pluriformiteit bij de samenstelling van bestuursorganen in de mediasector, de geschreven pers te vrijwaren van controle door de toezichthouder, en aan te sporen tot zelfregulering; |
|
BW. |
overwegende dat, ondanks het feit dat de wetten in 2011 zijn gewijzigd na onderhandelingen met de Europese Commissie en in mei 2012 naar aanleiding van de uitspraak van het Grondwettelijk Hof van december 2011 — waarmee een aantal bepalingen ten aanzien van de regulering van de inhoud van de gedrukte pers, de bescherming van journalistieke bronnen, de verplichte verstrekking van gegevens en het ambt van de commissaris voor de media en telecommunicatie als ongrondwettelijk werden aangemerkt — de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid heeft betreurd dat een aantal wijzigingen met spoed en zonder inspraak van de belanghebbenden tot stand waren gekomen, en dat bepaalde wezenlijke elementen van de wetgeving geen verbetering hadden ondergaan, te weten de benoeming van de voorzitter en de leden van de Media-Autoriteit en -Raad, hun zeggenschap over de inhoud van radio- en tv-uitzendingen, de hoge boetes, en het ontbreken van waarborgen voor de financiële en redactionele onafhankelijkheid bij de publieke omroep; |
|
BX. |
overwegende dat de speciale VN-rapporteur voor bevordering en bescherming van de vrijheid van mening en meningsuiting de in maart 2011 goedgekeurde wijzigingen van de mediawetgeving verwelkomde, maar tegelijkertijd wees op de nog aan te pakken kwesties betreffende regulering van de media-inhoud, onvoldoende waarborgen voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de Media-Autoriteit, buitensporige boetes en andere administratieve sancties, de toepasbaarheid van de mediawet op alle soorten media, ook pers en internet, de registratieverplichting, en ontoereikende bescherming van journalistieke bronnen; |
|
BY. |
overwegende dat in een rapport van deskundigen van de Raad van Europa (8) (over de verenigbaarheid van de volgens het voorstel van mei 2012 gewijzigde mediawetten met normatieve teksten van de Raad van Europa op het gebied van media en vrijheid van meningsuiting) werd aanbevolen specifieke bepalingen inzake registratie en transparantie, regulering van inhoud, verplichtingen ten aanzien van berichtgeving, bescherming van bronnen, publieke media en toezichthouders ingrijpend te herzien, te verduidelijken of in sommige gevallen te schrappen; |
|
BZ. |
overwegende dat, aansluitend op de dialoog met de EU en de secretaris-generaal van de Raad van Europa in de vorm van een briefwisseling en bijeenkomsten van deskundigen, in februari 2013 verdere wetswijzigingen zijn ingediend teneinde de onafhankelijkheid van de mediatoezichthouders te versterken en te waarborgen, met name wat betreft de voorschriften inzake de voorwaarden voor de aanstelling en verkiezing van de president van de Nationale Media- en Telecommunicatieautoriteit en de Mediaraad en met betrekking tot respectievelijk de benoemingsprocedure en degene die de aanstelling en de verlenging daarvan vaststelt; |
|
CA. |
overwegende dat de Hongaarse autoriteiten hebben verklaard voornemens te zijn de regels inzake de beperking van politieke reclame tijdens verkiezingscampagnes te herzien; overwegende dat de Hongaarse regering overleg voert met de Europese Commissie over de kwestie van politieke reclame; overwegende dat de vierde wijziging echter een breed en mogelijkerwijs onduidelijk verbod oplegt op uitingen gericht op aantasting van de waardigheid van groepen, waaronder de Hongaarse natie, dat gebruikt kan worden voor een willekeurige aantasting van de vrijheid van meningsuiting en een onderdrukkend effect kan hebben op journalisten, maar ook op kunstenaars en anderen; |
|
CB. |
overwegende dat de Nationale Media- en Telecommunicatieautoriteit en de Mediaraad geen beoordelingen hebben uitgevoerd van de effecten van de wetgeving op de kwaliteit van de journalistiek, de mate van redactionele vrijheid en de arbeidsomstandigheden van journalisten; |
Eerbiediging van de rechten van leden van minderheden
|
CC. |
overwegende dat de eerbiediging van de rechten van personen die tot minderheden behoren uitdrukkelijk wordt gerekend tot de waarden waarnaar wordt verwezen in artikel 2 VEU en overwegende dat de Unie zich ertoe heeft verbonden deze waarden uit te dragen en sociale uitsluiting, racisme, antisemitisme en discriminatie tegen te gaan; |
|
CD. |
overwegende dat het recht op non-discriminatie een in artikel 21 van het Handvest verankerd grondrecht vormt; |
|
CE. |
overwegende dat de verantwoordelijkheid van de lidstaten om erop toe te zien dat ieders fundamentele rechten ongeacht zijn bevolkingsgroep of overtuiging in acht worden genomen, alle overheidsniveaus en rechtshandhavingsinstanties beslaat en ook het actief bevorderen van tolerantie en het resoluut afkeuren van fenomenen als raciaal geweld en haatzaaiende uitingen tegen joden en Roma met zich meebrengt, in het bijzonder op officiële of publieke fora zoals het Hongaarse parlement; |
|
CF. |
overwegende dat het uitblijven van een reactie van rechtshandhavingsinstanties in gevallen van door rassenhaat ingegeven misdrijven (9) heeft geleid tot wantrouwen tegenover de politiemacht; |
|
CG. |
overwegende dat dient te worden opgemerkt dat het Hongaarse parlement strafrechtelijke en civielrechtelijke wetgeving heeft vastgesteld ter bestrijding van het aanzetten tot rassenhaat en van haatzaaiende uitingen; |
|
CH. |
overwegende dat problemen in verband met intolerantie ten opzichte van leden van de Roma- en joodse gemeenschappen niet uitsluitend in Hongarije voorkomen en dat andere lidstaten met dezelfde problematiek te maken hebben, maar dat recente gebeurtenissen bezorgdheid hebben gewekt over de toename van anti-Roma- en antisemitische haatzaaiende uitingen in Hongarije; |
|
CI. |
overwegende dat de invoering van belasting- en pensioenwetgeving met terugwerkende kracht tot een drastische toename van de sociale kwetsbaarheid en armoede heeft geleid, hetgeen niet alleen grote onzekerheid onder de bevolking teweeg heeft gebracht, maar ook een schending van het recht van particuliere eigendom inhoudt en de fundamentele vrijheden ondermijnt; |
Vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en erkenning van kerken
|
CJ. |
overwegende dat de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst zoals vastgelegd in artikel 9 van het EVRM en artikel 10 van het Handvest een van de fundamenten vormt van een democratische samenleving, en overwegende dat de overheid in dit verband een neutrale en onpartijdige rol moet spelen door het recht op uitoefening van verschillende religies, geloven en overtuigingen te waarborgen; |
|
CK. |
overwegende dat met de Kerkwet een nieuw rechtsregime is ingevoerd voor de regulering van religieuze verenigingen en kerken in Hongarije, waarbij een aantal vereisten is vastgelegd voor de erkenning van kerken, die pas kan plaatsvinden na goedkeuring door het parlement met een tweederde meerderheid; |
|
CL. |
overwegende dat de in de Kerkwet vastgelegde bepaling dat de oprichting van een kerk pas mogelijk is na erkenning door het parlement, door de Commissie van Venetië werd beschouwd als een aantasting van de vrijheid van godsdienst (10); |
|
CM. |
overwegende dat meer dan 300 geregistreerde kerken hun wettelijke status als kerk hebben verloren nadat bepalingen van de Kerkwet met terugwerkende kracht in werking zijn getreden; |
|
CN. |
overwegende dat het Grondwettelijk Hof op verzoek van verschillende godsdienstige gemeenschappen en de Hongaarse commissaris voor de grondrechten de grondwettelijkheid van de bepalingen van de Kerkwet heeft beoordeeld en in zijn uitspraak 6/2013 van 26 februari 2013 sommige van die bepalingen als ongrondwettelijk heeft verklaard en ze met terugwerkende kracht nietig heeft verklaard; |
|
CO. |
overwegende dat het Grondwettelijk Hof in die uitspraak niet heeft willen tornen aan het recht van het parlement om de inhoudelijke voorwaarden voor erkenning als kerk te specificeren, maar van mening was dat de toekenning van de status als kerk door een stemming in het parlement zou kunnen leiden tot politiek gemotiveerde besluiten, en overwegende dat het Grondwettelijk Hof heeft verklaard dat de wet niet voorzag in een verplichting tot grondige motivering van een besluit om de status van kerk niet te verlenen, dat er geen termijnen waren vastgesteld voor de besluiten van het parlement en dat de wet niet voorzag in doeltreffende beroepsmogelijkheden in geval van weigering of uitstel van een besluit; |
|
CP. |
overwegende dat de vierde wijziging van de Basiswet, goedgekeurd twee weken na de uitspraak van het Grondwettelijk Hof, een aanpassing inhield van artikel VII van de Basiswet waarmee de bevoegdheid van het parlement om organieke wetten vast te stellen en bepaalde organisaties die religieuze activiteiten ontplooien te erkennen als kerk, werd opgewaardeerd tot grondwettelijk niveau, daarmee ingaand tegen de uitspraak van het Grondwettelijk Hof; |
II — Beoordeling
De Basiswet van Hongarije en de implementatie daarvan
|
1. |
herinnert eraan dat eerbiediging van de legaliteit, met inbegrip van een transparant, controleerbaar en democratisch wetgevingsproces, ook bij de vaststelling van een Basiswet, en van een krachtige representatieve democratie op basis van vrije verkiezingen en eerbiediging van de rechten van de oppositie onlosmakelijk verbonden zijn aan de beginselen van de democratie en de rechtsstaat zoals vastgelegd in artikel 2 VEU, waarin het volgende wordt bepaald: „De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen”, en zoals vermeld in de preambules bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest; betreurt dat de EU-instellingen in het verleden niet altijd hun eigen normen hebben kunnen waarmaken ten aanzien van de bescherming van de Europese fundamentele waarden; onderstreept derhalve hun bijzondere verantwoordelijkheid om zich op Unie- en nationaal niveau in te spannen voor de eerbiediging van de Europese grondrechten als bedoeld in artikel 2 VEU; |
|
2. |
overwegende dat de opstelling en goedkeuring van een nieuwe grondwet weliswaar binnen de bevoegdheden van de lidstaten vallen, maar dat de lidstaten en de EU verplicht zijn ervoor te zorgen dat de totstandkoming en de inhoud van grondwetten in overeenstemming zijn met de verbintenissen die elke lidstaat is aangegaan in zijn toetredingsverdrag tot de Europese Unie; namelijk de gemeenschappelijke waarden van de Unie, het Handvest en het EVRM; |
|
3. |
betreurt dat het proces van opstelling en goedkeuring van de Basiswet van Hongarije gekenmerkt werd door het ontbreken van de transparantie, openheid, participatie en consensus die verwacht zouden mogen worden van een modern democratisch grondwettelijk proces, waardoor de legitimiteit van de Basiswet zelf is ondermijnd; |
|
4. |
neemt kennis van bovengenoemde uitspraak van het Grondwettelijk Hof van 28 december 2012 waarin wordt verklaard dat het Hongaarse parlement zijn wetgevende bevoegdheden te buiten is gegaan met de vastlegging van een aantal permanente en algemene regels in de overgangsbepalingen van de Basiswet, onder meer dat „het de taak en verantwoordelijkheid van de grondwetgevende macht is om na de gedeeltelijke intrekking helderheid te brengen in de situatie. Het Parlement dient zorg te dragen voor een juridische duidelijke situatie”, waaraan werd toegevoegd dat dit niet de automatische invoeging mag inhouden van de nietig verklaarde bepalingen in de Basiswet zonder enig onderscheid te maken, omdat het parlement „de onderwerpen moet evalueren waar de nietig verklaarde niet-overgangsbepalingen op van toepassing zijn, en moet besluiten welke onderwerpen herhaaldelijk geregeld moeten worden, en op welk niveau van rechtsbronnen. Tevens heeft het parlement tot taak vast te stellen welke bepalingen, inzake onderwerpen waarvoor herhaaldelijk regelgeving nodig is, in de Basiswet moeten worden opgenomen, en voor welke onderwerpen regelgeving moet worden vastgelegd middels een parlementair besluit”; |
|
5. |
uit sterke kritiek op de bepalingen van de vierde wijziging van de Basiswet, die het primaat van de Basiswet ondermijnen door de herinvoering in de tekst van de Basiswet van een aantal regels die eerder door het Grondwettelijk Hof ongrondwettelijk waren verklaard, dat wil zeggen onverenigbaar met de Basiswet om procedurele of inhoudelijke redenen; |
|
6. |
herinnert eraan dat het Grondwettelijk Hof in zijn bovengenoemde uitspraak van 28 december 2012 een duidelijke uitleg heeft gegeven van de normen voor grondwettelijkheid door het volgende te verklaren: „In democratische rechtsstaten zijn grondwetten gebonden aan constante wezenlijke en procedurele normen en eisen. De wezenlijke en procedurele grondwettelijke eisen worden in het tijdperk van de Basiswet niet op een lager niveau vastgesteld dan ten tijde van de oude grondwet. De eisen van een constitutionele rechtsstaat blijven voortdurend opgelegde eisen in het heden en zijn programma's voor de toekomst. De constitutionele rechtsstaat vormt een systeem van constante waarden, beginselen en waarborgen”; is van mening dat deze duidelijke en waardige verklaring geldig is voor de gehele Europese Unie en al haar lidstaten; |
|
7. |
herinnert eraan dat de gemeenschappelijke waarden van de Unie van democratie en de rechtsstaat een krachtige representatieve democratie vereisen op basis van vrije verkiezingen en eerbiediging van de rechten van de oppositie, en dat overeenkomstig artikel 3 van protocol nr. 1 bij het EVRM verkiezingen „de uitdrukking van de opvatting van de bevolking in de keuze van de wetgever” moeten waarborgen; |
|
8. |
is van mening dat het gebruik van wetten met tweederde meerderheid weliswaar gebruikelijk is in andere lidstaten en sinds 1989 een kenmerk is van de Hongaarse constitutionele en rechtsorde, maar dat het ruime gebruik van organieke wetten voor het vastleggen van zeer specifieke en gedetailleerde regels het beginsel van democratie en de rechtsstaat ondermijnt, aangezien het de huidige regering, die de steun geniet van een gekwalificeerde meerderheid, in staat stelt politieke keuzes te verankeren met als gevolg dat het voor toekomstige regeringen die slechts een enkelvoudige meerderheid in het parlement hebben moeilijker wordt om te reageren op maatschappelijke ontwikkelingen, wat het belang van nieuwe verkiezingen kan aantasten; is van mening dat dit gebruik opnieuw moet worden geëvalueerd, om te waarborgen dat toekomstige regeringen en parlementaire meerderheden in staat zijn op zinvolle en omvattende wijze aan wetgeving te doen; |
|
9. |
is van mening dat het gebruik van de procedure van wetsvoorstellen van individuele leden voor het implementeren van de Basiswet (door middel van organieke wetten) niet past bij een transparant, controleerbaar en democratisch wetgevingsproces, aangezien hierdoor geen betekenisvol maatschappelijk debat en publieke raadpleging kunnen worden gewaarborgd, en dat dit gebruik kan indruisen tegen de Basiswet zelf, waarin een verplichting voor de regering (en niet voor individuele leden) is opgenomen om bij het parlement de wetsvoorstellen in te dienen die nodig zijn voor het implementeren van de Basiswet; |
|
10. |
neemt kennis van advies van de Commissie van Venetië (in advies Nr. CDL-AD(2011)016) waarin wordt gesteld: „is verheugd over het feit dat deze nieuwe grondwet een constitutionele orde in het leven roept die democratie, de rechtstaat en bescherming van de fundamentele rechten als onderliggende beginselen heeft”; neemt verder kennis van het advies van de Commissie van Venetië (in advies Nr. CDL-AD(2012)001) waarin wordt gesteld dat de goedkeuring van een grote hoeveelheid wetgeving in een zeer kort tijdsbestek kan verklaren waarom sommige van de nieuwe bepalingen niet overeenstemmen met Europese normen; neemt daarnaast kennis van het advies van de Commissie van Venetië over de vierde wijziging van de Hongaarse Basiswet (Nr. CDL-AD(2013)012) waarin wordt gesteld: „De vierde wijziging brengt tekortkomingen van het constitutionele stelsel van Hongarije met zich mee of continueert deze”; |
|
11. |
is ingenomen met het feit dat de Hongaarse Basiswet de artikelen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aanhaalt en herbevestigt en dat Hongarije als vierde land in de EU de Hongaarse gebarentaal als volwaardige taal erkent en deze krachtens artikel H beschermt als onderdeel van de Hongaarse cultuur; |
|
12. |
is ingenomen met het feit dat artikel XV van de Hongaarse Basiswet een specifiek verbod bevat op discriminatie op basis van ras, huidskleur, geslacht, handicap, taal, godsdienst, politieke of andere meningen, nationale of sociale herkomst, financiële omstandigheden, geboorte of anderszins, alsook dat Hongarije overeenkomstig artikel 20 t/m 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voornemens is speciale maatregelen te treffen ter bescherming van kinderen, vrouwen, ouderen en personen met een handicap; |
Democratisch systeem van controlemechanismen
|
13. |
herinnert eraan dat democratie en de rechtsstaat een scheiding van de machten vereisen tussen onafhankelijke instellingen op basis van een goed functionerend systeem van controlemechanismen en doeltreffende controle van de overeenstemming van wetgeving met de grondwet; |
|
14. |
brengt in herinnering dat de grondwettelijke meerderheid het aantal rechters dat zitting heeft in het Grondwettelijk Hof heeft verhoogd van 11 naar 15 en de vereiste dat er ten aanzien van de benoeming van deze rechters overeenstemming moet worden bereikt met de oppositie heeft afgeschaft; is bezorgd over het feit dat als gevolg van deze maatregelen 8 van de huidige 15 rechters van het Grondwettelijk Hof uitsluitend met tweederde meerderheid zijn benoemd (met één uitzondering), waaronder twee nieuwe rechters die rechtstreeks vanuit hun positie als parlementslid zijn gekozen; |
|
15. |
verwelkomt de invoering van de mogelijkheid voor twee nieuwe soorten grondwettelijke klachten bij het Grondwettelijk Hof en beseft dat een democratisch stelsel dat is gegrondvest op de rechtsstaat niet noodzakelijkerwijs een grondwettelijk hof nodig heeft om goed te kunnen functioneren; wijst echter op advies Nr. CDL-AD(2011)016 van de Commissie van Venetië, waarin wordt gesteld dat in landen die beschikken over een grondwettelijk hof, dit hof de bevoegdheid moet hebben om van alle wetten de verenigbaarheid met de mensenrechten zoals gewaarborgd in de grondwet te toetsen; is derhalve van mening dat de beperking van de grondwettelijke jurisdictie met betrekking tot begrotings- en belastingwetgeving een verzwakking inhoudt van de institutionele en procedurele waarborgen voor de bescherming van een aantal grondwettelijke rechten en voor de controle op de bevoegdheden van het parlement en de regering op begrotingsgebied; |
|
16. |
wijst erop dat het Grondwettelijk Hof in uitspraak 45/2012 heeft gesteld: „Grondwettelijke orde heeft niet alleen procedurele, formele en aan de geldigheid van het publiekrecht gerelateerde eisen, maar ook inhoudelijke […]. Het Grondwettelijk Hof kan indien nodig zelfs de vrijwillige handhaving en de constitutionalisering van de wezenlijke eisen, waarborgen en waarden van democratische rechtsstaten onderzoeken”; |
|
17. |
is van mening dat gezien de systematische wijzigingen van de Basiswet door de politiek het Grondwettelijk Hof niet langer zijn taak als hoogste orgaan voor grondwettelijke bescherming kan uitoefenen, in het bijzonder omdat de vierde wijziging het Hof uitdrukkelijk verbiedt grondwetswijzigingen die strijdig zijn met andere grondwettelijke vereisten en beginselen te toetsen; |
|
18. |
benadrukt het belang van het beginsel van de scheiding der machten en een goed werkend systeem van controlemechanismen, rekening houdend met het recht van een democratisch gekozen parlement om wetten vast te stellen die in overeenstemming zijn met de grondrechten, met inachtneming van politieke minderheden, en door middel van een democratische en transparante procedure, alsmede met de plicht van gewone en constitutionele rechtbanken om de overeenstemming van de wetten met de grondwet te waarborgen; is in dit verband bezorgd over de verschuiving van bevoegdheden in grondwettelijke aangelegenheden ten bate van het parlement en ten koste van het Grondwettelijk Hof, en beschouwt dit als een ernstige ondermijning van het beginsel van de scheiding der machten en van een goed functionerend systeem van controlemechanismen, wat belangrijke uitvloeisels van de rechtsstaat zijn; verwelkomt in dit verband de gezamenlijke verklaring van Eger van 16 mei 2013 door de presidenten van de Grondwettelijke Hoven van Hongarije en Roemenië, Péter Paczolay en Augustin Zegrean, waarin zij benadrukten dat grondwettelijke hoven een speciale verantwoordelijkheid dragen in landen met een regering die steunt op een tweederde meerderheid; |
|
19. |
is tevens uiterst bezorgd over het feit dat de vierde wijziging bepalingen bevat tot annulering van 20 jaar constitutionele jurisprudentie, die een volledig systeem omvat van grondbeginselen en constitutionele vereisten, met inbegrip van jurisprudentie die van invloed kan zijn op de toepassing van EU-wetgeving en van de Europese mensenrechtenwetgeving; wijst erop dat het Grondwettelijk Hof bij zijn uitlegging van wetgeving reeds heeft teruggegrepen op eerdere uitspraken; is echter bezorgd over het feit dat andere rechtbanken niet de mogelijkheid zullen hebben hun uitspraken te baseren op de eerdere jurisprudentie van het Grondwettelijk Hof; |
|
20. |
is tevens bezorgd over de conformiteit met EU-wetgeving van de bepaling van de vierde wijziging waarmee de Hongaarse regering de bevoegdheid krijgt een speciale belasting te heffen ten behoeve van de implementatie van uitspraken van het Hof van Justitie van de EU die verplichtingen tot betaling inhouden, indien de overheidsbegroting onvoldoende middelen bevat en indien de staatschuld meer bedraagt dan de helft van het BBP; neemt kennis van de lopende dialoog tussen de Hongaarse regering en de Europese Commissie over dit onderwerp; |
|
21. |
uit kritiek op het versnelde proces van vaststelling van belangrijke wetten, aangezien daarmee het recht van oppositiepartijen om actief betrokken te zijn bij het wetgevingsproces wordt ondermijnd, wat het toezicht van die partijen op de activiteiten van de meerderheid en van de regering beperkt en uiteindelijk negatieve gevolgen heeft voor het systeem van controlemechanismen; |
|
22. |
is bezorgd over verschillende bepalingen van wet LXXII van 2013 ter vaststelling van nieuwe regels en voorschriften voor het toezicht op de nationale veiligheid, aangezien deze een mogelijk negatief effect kunnen hebben op de scheiding der machten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de eerbiediging van het privé- en gezinsleven en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte; |
|
23. |
wijst erop dat de onafhankelijkheid van toezichthouders voor gegevensbescherming wordt gegarandeerd door artikel 16 VWEU en artikel 8 van het Handvest; |
|
24. |
benadrukt dat overeenkomst het EU-recht bescherming tegen ontheffing van het ambt tijdens de ambtstermijn een wezenlijk onderdeel vormt van de eisen die de onafhankelijkheid van nationale toezichthouders voor gegevensbescherming moeten waarborgen; |
|
25. |
wijst erop dat Commissie een inbreukprocedure tegen Hongarije heeft ingeleid betreffende de rechtsgeldigheid van de beëindiging van het mandaat van de voormalige commissaris voor gegevensbescherming, met name wat betreft de adequate onafhankelijkheid van dat ambt, en dat deze zaak momenteel aanhangig is bij het Europees Hof van Justitie; |
|
26. |
betreurt dat bovengenoemde institutionele wijzigingen hebben geleid tot een duidelijke verzwakking van het systeem van controlemechanismen dat uit hoofde van de rechtsstaat en het democratisch beginsel van de scheiding der machten vereist is; |
Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht
|
27. |
wijst erop dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht verplicht wordt gesteld in artikel 47 van het Handvest en artikel 6 van het EVRM, en een essentieel vereiste is uit hoofde van het democratisch beginsel van de scheiding der machten, voortvloeiend uit artikel 2 VEU; |
|
28. |
herinnert eraan dat het Grondwettelijk Hof in bovengenoemde uitspraak 33/2012 heeft gesteld dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en van de rechters is te danken aan de historische grondwet van Hongarije, en heeft verklaard dat „het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid, met alles wat dat inhoudt, een verworvenheid is die boven alle twijfel is verheven. Om die reden is het Grondwettelijk Hof van mening dat rechterlijke onafhankelijkheid en het daaruit voortvloeiende beginsel van onafzetbaarheid niet alleen een norm van de Basiswet vormen, maar ook een verworvenheid van de historische grondwet. Daarmee vormt het een voor eenieder geldend uitleggingsbeginsel, gebaseerd op de bepalingen van de Basiswet, dat ook moet worden toegepast bij de eventuele uitlegging van andere bepalingen van de Basiswet” (11); |
|
29. |
benadrukt dat een effectieve waarborging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht de hoeksteen van de democratie in Europa vormt en een vereiste is voor het versterken van het wederzijds vertrouwen tussen de gerechtelijke autoriteiten van de verschillende lidstaten en daarmee voor een soepele grensoverschrijdende samenwerking binnen de gemeenschappelijke rechtsruimte, op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning zoals vastgelegd in artikel 81 VWEU (burgerlijke zaken) en 82 VWEU (strafzaken); |
|
30. |
betreurt het feit dat de vele goedgekeurde maatregelen, alsmede een aantal lopende hervormingen, onvoldoende verwijzingen naar grondwettelijke waarborgen bevatten wat betreft de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en het Grondwettelijk Hof van Hongarije; |
|
31. |
is van mening dat de vroegtijdige beëindiging van de ambtsperiode van de president van de Hoge Raad een schending inhoudt van de waarborg van een vaste benoemingstermijn, wat een wezenlijk element is van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; |
|
32. |
is ingenomen met bovengenoemde uitspraak 33/2012 van het Grondwettelijk Hof, inhoudende dat de verplichte pensionering van rechters op 62-jarige leeftijd ongrondwettelijk is, alsmede met bovengenoemde uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 6 november 2012, waarin wordt bepaald dat de radicale verlaging van de pensioenleeftijd van rechters in Hongarije een ongerechtvaardigde discriminatie op grond van leeftijd vormt en daarmee een schending van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad inhoudt; |
|
33. |
is ingenomen met de wijzigingen van wet CLXI van 2011 inzake de organisatie en het bestuur van rechtbanken in Hongarije en van wet CLXII van 2011 inzake de wettelijke status en de bezoldiging van rechters in Hongarije, goedgekeurd door het Hongaarse parlement op 2 juli 2012, waarmee tegemoet wordt gekomen aan veel van de bezwaren die het Europees Parlement in zijn resolutie van 16 februari 2012 en de Commissie van Venetië in haar advies naar voren hebben gebracht; |
|
34. |
betreurt echter dat niet alle aanbevelingen van de Commissie van Venetië zijn uitgevoerd, met name wat betreft de noodzaak om de beoordelingsvrijheid van de voorzitter van de Nationale Gerechtelijke Autoriteit te beperken op het gebied van de overdracht van zaken, met het oog op de mogelijke gevolgen daarvan voor het recht op een eerlijk proces en het recht op een door de wet aangewezen rechter; neemt kennis van het voornemen van de Hongaarse regering om het systeem van de overdracht van zaken te herzien; is van mening dat de aanbevelingen van de Commissie van Venetië op dit gebied moeten worden uitgevoerd; |
|
35. |
is ingenomen met de goedkeuring van wet XX van 2013 inzake wetswijzigingen in verband met de leeftijdsgrenzen die worden toegepast in bepaalde rechtsbetrekkingen, waarmee de pensioenleeftijd voor rechters wordt bepaald op 65 jaar, na een overgangsperiode van 10 jaar, en rechters die onrechtmatig zijn ontslagen opnieuw worden aangesteld; |
|
36. |
betreurt echter dat wet XX van 2013 slechts voorziet in de hernieuwde aanstelling van voorzittende rechters in hun oorspronkelijke uitvoerende functie indien deze rechterlijke posten nog vacant zijn, wat betekent dat slechts enkele onrechtmatig ontslagen rechters gegarandeerd zullen terugkeren naar exact dezelfde functie met dezelfde plichten en verantwoordelijkheden die zij bekleedden voor hun ontslag; |
|
37. |
is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een permanent scorebord voor het recht in alle 27 lidstaten van de EU, zoals voorgesteld door vicevoorzitter Reding, wat aangeeft dat het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht een algemeen aandachtspunt van de EU vormt; onderstreept dat er in sommige lidstaten ernstige verontrusting zou kunnen ontstaan over deze kwesties; dringt aan op uitbreiding van het scorebord, zodat ook het strafrecht, de grondrechten, de rechtsstaat en de democratie hieronder vallen, zoals reeds eerder verzocht; |
|
38. |
complimenteert de Hongaarse rechterlijke gemeenschap met haar professionaliteit, toewijding en inzet voor de rechtsstaat, en wijst erop dat het Grondwettelijk Hof sinds het begin van het democratische proces in Hongarije in heel Europa en de rest van de wereld een reputatie heeft opgebouwd als eminente grondwettelijke instantie; |
Hervorming van het kiesstelsel
|
39. |
herinnert eraan dat de herindeling van de kiesdistricten, de goedkeuring van de wet op de verkiezing van leden van het Hongaarse parlement en de wet op de verkiezingsprocedure het juridische en institutionele kader voor de volgende verkiezingen in 2014 aanzienlijk hebben gewijzigd, en betreurt dan ook dat deze wetten unilateraal zijn aangenomen door de regeringspartijen, zonder brede raadpleging van de oppositie; |
|
40. |
is bezorgd dat in het huidige politieke klimaat de evenwichtige vertegenwoordiging en de onafhankelijkheid van de nationale kiescommissie niet op adequate wijze kunnen worden gewaarborgd door de bestaande bepalingen van de benoemingsprocedure van de leden van deze commissie; |
|
41. |
is verheugd over het feit dat de Hongaarse autoriteiten de Commissie van Venetië op 20 januari 2012 hebben geraadpleegd over de wet op de verkiezing van leden van het Hongaarse parlement; is echter van mening dat er een grootschalige analyse moet worden uitgevoerd voor de evaluatie van het fundamenteel veranderde verkiezingslandschap; |
|
42. |
is ingenomen met het feit dat wet nr. XXXVI van 2013, met name artikel 42, bepaalt dat personen met een handicap op verzoek instructies in braille en relevante informatie in eenvoudig te lezen vorm moeten ontvangen, en dat zij bij verkiezingen recht hebben op voorbeeldstembiljetten in braille en volledig toegankelijke stemlokalen, met specifieke aandacht voor rolstoelgebruikers; bovendien kunnen gehandicapte stemgerechtigden op basis van artikel 50 van bovengenoemde wet verzoeken om registratie bij een ander, beter toegankelijk stemlokaal voor het uitbrengen van hun stem in hun kieskring, overeenkomstig de verplichting van artikel 81 om in elke kieskring tenminste één volledig toegankelijk stemlokaal in te richten; |
Pluriformiteit van de media
|
43. |
wijst op de inspanningen van de Hongaarse autoriteiten om wetswijzigingen door te voeren met betrekking tot een aantal vastgestelde tekortkomingen, om zo de mediawetgeving te verbeteren en deze in overeenstemming te brengen met de normen van de EU en de Raad van Europa op dit gebied; |
|
44. |
is ingenomen met de permanente constructieve dialoog met internationale actoren en benadrukt dat de samenwerking tussen de Raad van Europa en de Hongaarse regering tastbare resultaten heeft opgeleverd, zoals weerspiegeld in wet XXXIII van 2013, waarin een aantal van de problemen worden aangepakt die werden genoemd in de juridische beoordeling van de mediawetgeving, in het bijzonder met betrekking tot de benoemings- en verkiezingsprocedures van de presidenten van de Media-Autoriteit en de Mediaraad; wijst echter op de nog steeds bestaande bezorgdheid over de onafhankelijkheid van de Media-Autoriteit; |
|
45. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over de gevolgen van de bepaling van de vierde wijziging inzake het verbod op politieke reclame in de commerciële media, aanzien het officiële doel van deze bepaling weliswaar is om de kosten van de politieke campagnes te verlagen en gelijke kansen voor de partijen te creëren, maar de bepaling in feite een bedreiging vormt voor een evenwichtige informatievoorziening; neemt kennis van het overleg dat de Hongaarse regering met de Europese Commissie voert over de regels inzake politieke reclame; wijst erop dat ook andere Europese landen beperkingen op dit gebied kennen; wijst op het advies van de Commissie van Venetië over de vierde wijziging van de Hongaarse Basiswet (Nr. CDL-AD(2013)012), waarin wordt gesteld: „beperkingen voor politieke reclame moeten worden beschouwd tegen de juridische achtergrond van de betreffende lidstaat” en „het verbod op politieke reclame in de commerciële mediadiensten, die in Hongarije meer worden gebruikt dan publieke omroepdiensten, berooft de oppositiepartijen van een belangrijke mogelijkheid om hun standpunten doeltreffend te uiten en daarmee een tegenwicht te vormen voor de dominante positie van de regering in de media”; |
|
46. |
herhaalt zijn oproep aan de Hongaarse autoriteiten om actie te ondernemen om regelmatige proactieve beoordelingen uit te voeren of te laten uitvoeren van de effecten die de wetgeving heeft op de media-omgeving (verlaging van de kwaliteit van de journalistiek, gevallen van zelfcensuur, beperking van redactionele vrijheid en afkalving van de arbeidsomstandigheden en arbeidsveiligheid voor journalisten); |
|
47. |
betreurt het feit dat de aanwijzing van de staatsomroep MTI (Hongaars Persbureau) als enige nieuwsdienst voor de publieke omroep, terwijl van alle particuliere omroepen wordt verwacht een eigen nieuwsdienst te hebben, ertoe heeft geleid dat MTI een virtueel monopolie op de markt heeft, aangezien de meeste door het agentschap geleverde nieuwsberichten gratis beschikbaar zijn; herinnert aan de aanbeveling van de Raad van Europa om de verplichting voor publieke omroepen om van de diensten van het nationaal persbureau gebruik te maken op te heffen, aangezien het een onredelijke en oneerlijke beperking van de pluriformiteit van de nieuwsvoorziening inhoudt; |
|
48. |
wijst erop dat de nationale mededingingsautoriteit een geregelde beoordeling dient uit te voeren van de mediaomgeving en -markten, met speciale aandacht voor mogelijke gevallen van aantasting van de pluriformiteit; |
|
49. |
benadrukt dat maatregelen ter regulering van de toegang van mediakanalen tot de markt via omroeplicenties en -vergunningen, regels voor de bescherming van de staatsveiligheid, de nationale en militaire veiligheid en de openbare orde, en regels voor de bescherming van de openbare zedelijkheid niet mogen worden misbruikt om politieke of partijdige controle en censuur uit te oefenen op de media, en benadrukt dat op dit gebied een juist evenwicht moet worden gewaarborgd; |
|
50. |
is bezorgd dat de publieke omroep wordt gecontroleerd door een extreem gecentraliseerd institutioneel stelsel waarin de feitelijke operationele besluitvorming plaatsvindt zonder publieke controle; benadrukt dat vooringenomen en ondoorzichtige aanbestedingspraktijken en de gekleurde voorlichting door de publieke omroep, die een breed publiek bereikt, de mediamarkt verstoren; onderstreept het feit dat overeenkomstig het aan het Verdrag gehechte Protocol nr. 29 (betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten) het openbare-omroepstelsel in de lidstaten rechtstreeks verband houdt met de democratische, sociale en culturele behoeften van elke samenleving en met de noodzaak om het pluralisme van de media te behouden; |
|
51. |
wijst erop dat regulering van de inhoud duidelijk moet zijn, waardoor burgers en media-ondernemingen kunnen inschatten in welke gevallen zij de wet overtreden en kunnen nagaan wat de juridische gevolgen van eventuele overtredingen zijn; wijst met bezorgdheid op het feit dat, ondanks de gedetailleerde voorschriften voor inhoud, recente tegen de Roma gerichte openbare uitingen tot nu toe niet door de Hongaarse Media-Autoriteit zijn bestraft, en roept op tot een evenwichtige handhaving van de wetgeving; |
Rechten van personen die tot een minderheid behoren
|
52. |
wijst erop dat het Hongaarse parlement strafrechtelijke en civielrechtelijke wetgeving heeft vastgesteld ter bestrijding van het aanzetten tot rassenhaat en van haatzaaiende uitingen; is van mening dat wetgevingsmaatregelen een belangrijk uitgangspunt vormen voor de verwezenlijking van de doelstelling van het totstandbrengen van een Europese samenleving die vrij is van intolerantie en discriminatie, aangezien concrete maatregelen enkel op basis van krachtige wetgeving tot stand kunnen worden gebracht; wijst er echter op dat de wetgeving ook actief ten uitvoer moet worden gelegd; |
|
53. |
onderstreept het feit dat de autoriteiten in alle lidstaten de uitdrukkelijke verplichting hebben om maatregelen te nemen die schending van de rechten van leden van een minderheid moeten voorkomen, dat zij niet neutraal mogen blijven en de nodige juridische, educatieve en politieke maatregelen moeten nemen wanneer zich dergelijke schendingen voordoen; neemt nota van de wijziging in 2011 van het wetboek van strafrecht ter voorkoming van acties van extremistische groeperingen gericht op intimidatie van Roma-gemeenschappen, op basis waarvan „provocatief asociaal gedrag” dat leidt tot angst onder leden van een nationale, etnische, raciale of religieuze gemeenschap kan worden bestraft met tot drie jaar gevangenisstraf; wijst op de rol van de Hongaarse regering bij het opzetten van het Europees kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tijdens haar EU-voorzitterschap in 2011; |
|
54. |
neemt met bezorgdheid kennis van de herhaaldelijke wijzigingen van de rechtsorde waardoor de rechten van lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders (LGBT'ers) worden ingeperkt, bijvoorbeeld door te trachten paren van hetzelfde geslacht en hun kinderen, maar ook andere afwijkende gezinsvormen uit te sluiten van de definitie van „gezin” in de Basiswet; benadrukt dat dit in strijd is met recente jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en een klimaat van intolerantie ten aanzien van LGBT-mensen aanwakkert; |
|
55. |
verwelkomt dat met de vierde wijziging van de Basiswet bepalingen zijn opgenomen die inhouden dat „Hongarije ernaar zal streven elke persoon te voorzien van fatsoenlijke woonruimte en toegang tot openbare diensten” en dat „de overheid en lokale instanties tevens zullen bijdragen aan het bieden van fatsoenlijke woonruimte door te streven naar onderdak voor alle dakloze personen”; is echter bezorgd over het feit dat „ter bescherming van de openbare orde, de publieke veiligheid, de volksgezondheid en de culturele waarden, een besluit van het parlement of een plaatselijke verordening kan worden vastgesteld waarmee het permanent verblijf in bepaald deel van een openbare zone als illegaal kan worden aangemerkt”, hetgeen ertoe kan leiden dat dakloosheid wordt aangepakt met strafrechtelijke maatregelen; herinnert eraan dat het Hongaarse Grondwettelijk Hof soortgelijke maatregelen in de Wet lichte vergrijpen ongrondwettelijk had verklaard als zijnde een inbreuk op de menselijke waardigheid; |
Vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en erkenning van kerken
|
56. |
stelt met bezorgdheid vast dat met de vierde wijziging van de Basiswet het parlement de bevoegdheid heeft gekregen om door middel van organieke wetten bepaalde organisaties die zich met religieuze activiteiten bezighouden te erkennen als kerken, zonder grondwettelijk verplicht te zijn om een weigering van een dergelijke erkenning te motiveren, hetgeen een nadelige invloed kan hebben op de opdracht aan de staat om neutraal en onpartijdig te zijn in zijn omgang met verschillende godsdiensten en overtuigingen; |
Conclusie
|
57. |
benadrukt opnieuw het hoogste belang te hechten aan de eerbiediging van het beginsel van gelijkheid van alle lidstaten en weigert om bij de behandeling van lidstaten met twee maten te meten; onderstreept dat gelijksoortige situaties of rechtskaders en wettelijke bepalingen op dezelfde wijze moeten worden beoordeeld; is van mening dat het wijzigen en goedkeuren van wetten als zodanig niet als onverenigbaar met de waarden in de Verdragen kan worden beschouwd; roept de Europese Commissie op om gevallen van onverenigbaarheid met EU-wetgeving vast te stellen, en het Europees Hof van Justitie om in dergelijke uitspraak te doen; |
|
58. |
concludeert, om bovenvermelde redenen, dat de systematische en algemene praktijk van het herhaaldelijk en in zeer kort tijdsbestek wijzigen van het grondwettelijk en juridisch kader, alsmede de inhoud van deze wijzigingen, onverenigbaar is met de waarden genoemd in artikel 2 VEU, artikel 3, lid 1, en artikel 6 VEU, en afwijken van de beginselen genoemd in artikel 4, lid 3, VEU; is van mening dat deze ontwikkeling, tenzij deze tijdig en op afdoende wijze wordt gecorrigeerd, zal uitmonden in een duidelijk risico van een ernstige inbreuk op de in artikel 2 VEU vastgelegde waarden; |
III - Aanbevelingen
Preambule
|
59. |
bevestigt opnieuw dat onderhavige resolutie niet uitsluitend betrekking heeft op Hongarije, maar noodzakelijkerwijs ook op de Europese Unie als geheel, de democratische wederopbouw en de ontwikkeling van Europa na de val van de totalitaire regimes van de twintigste eeuw. Deze resolutie betreft de Europese familie, haar gemeenschappelijke normen en waarden, haar inclusiviteit en haar vermogen om een dialoog aan te gaan. Ze betreft de noodzaak om de Verdragen ten uitvoer te leggen waarmee alle lidstaten vrijwillig hebben ingestemd. Ze betreft de wederzijdse hulp en het wederzijds vertrouwen dat de Unie, haar burgers en de lidstaten in elkaar moeten hebben als deze verdragen meer moeten zijn dan slechts woorden op papier, maar de rechtsgrondslag moeten vormen voor een waar, rechtvaardig en open Europa dat de grondrechten eerbiedigt; |
|
60. |
onderschrijft het idee van een Unie die niet alleen een „unie van democratieën” is, maar ook een „Unie van democratie”, bestaande uit pluralistische samenlevingen waar de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat het uitgangspunt is; |
|
61. |
bevestigt opnieuw dat in tijden van economische en sociale crisis de verleiding aanwezig kan zijn om grondwettelijke beginselen te veronachtzamen, maar dat de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van grondwettelijke instellingen een cruciale rol spelen als fundament voor het economisch, begrotings- en sociaal beleid en de sociale samenhang; |
Oproep aan alle lidstaten
|
62. |
roept de lidstaten op tot onverwijlde nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de verdragen om de gemeenschappelijke waarden van de Unie te respecteren, te waarborgen, te beschermen en te bevorderen, hetgeen een onontbeerlijke voorwaarde is voor de eerbiediging van de democratie en dus van de inhoud van het burgerschap van de Unie en voor het opbouwen van een cultuur van wederzijds vertrouwen, om een doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking en een werkelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid mogelijk te maken; |
|
63. |
beschouwt het als de morele en juridische plicht van alle lidstaten, alsmede van de instellingen van de Unie, om de Europese waarden als vastgelegd in de Verdragen, het Handvest van de grondrechten en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waar alle lidstaten bij zijn aangesloten en waartoe de EU binnenkort zal toetreden, te verdedigen; |
|
64. |
roept de nationale parlementen op hun rol als controleur van de naleving van de fundamentele waarden te versterken en mogelijke gevaren voor aantasting van deze waarden binnen de EU te voorkomen, met het oog op het handhaven van de geloofwaardigheid van de Unie tegenover derde landen, die afhangt de mate waarin de Unie en haar lidstaten de waarden die zij als fundament hebben vastgesteld serieus nemen; |
|
65. |
verwacht van alle lidstaten dat zij de nodige maatregelen treffen, met name binnen de Raad van de Europese Unie, om loyaal bij te dragen aan de bevordering van de waarden van de Unie, en met het Parlement en de Commissie samenwerken bij het controleren van de naleving daarvan, in het bijzonder in het kader van de in paragraaf 85 bedoelde „artikel 2-trialoog”; |
Oproep aan de Europese Raad
|
66. |
herinnert de Europese Raad aan zijn verantwoordelijkheden in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid; |
|
67. |
stelt teleurgesteld vast dat de Europese Raad de enige politieke instelling van de EU is die zich niet heeft uitgesproken, terwijl de Commissie, het Parlement, de Raad van Europa, de OVSE en zelfs de regering van de VS hun bezorgdheid hebben geuit over de situatie in Hongarije; |
|
68. |
is van mening dat de Europese Raad niet passief kan blijven toezien in gevallen waarin een lidstaat de grondrechten schendt of wijzigingen doorvoert die tot aantasting van de rechtsstaat in dat land kunnen leiden en daarmee van de rechtsstaat in de Europese Unie als geheel, in het bijzonder indien het wederzijds vertrouwen in het rechtsstelsel en de juridische samenwerking bedreigd worden, aangezien dit nadelige gevolgen heeft voor de Unie zelf; |
|
69. |
vraagt de voorzitter van de Europese Raad het Parlement op de hoogte te brengen van zijn beoordeling van de situatie; |
Aanbevelingen aan de Commissie
|
70. |
verzoekt de Commissie als hoedster van de Verdragen en als verantwoordelijk orgaan voor de correcte toepassing van het EU-recht, onder toezicht van het Hof van Justitie van de Europese Unie:
|
|
71. |
herinnert de Europese Commissie eraan dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede de aanstaande toetreding van de Unie tot het EVRM een bevestiging inhouden van de nieuwe architectuur van het recht van de Europese Unie, waarin de rechten van de mens centraal worden gesteld, wat de Europese Commissie als hoedster van de verdragen meer verantwoordelijkheid op dit gebied geeft; |
Aanbevelingen aan de Hongaarse autoriteiten
|
72. |
dringt er bij de Hongaarse autoriteiten op aan zo snel mogelijk alle maatregelen uit te voeren die de Europese Commissie als hoedster van de verdragen nodig acht om de EU-wetgeving volledig na te leven, de uitspraken van het Hongaarse Grondwettelijk Hof volledig uit te voeren en zo snel mogelijk gevolg te geven aan de volgende aanbevelingen, overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie van Venetië, de Raad van Europa en andere internationale organen voor de bescherming van de rechtsstaat en de grondrechten, met het oog volledige eerbiediging van de rechtsstaat en de basisvereisten daarvan inzake het grondwettelijk stelsel, het systeem van controlemechanismen en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, alsmede inzake krachtige waarborgen voor de grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, de mediavrijheid, de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, de bescherming van minderheden, discriminatiebestrijding en het recht op eigendom: |
Inzake de Basiswet:
|
— |
het primaat van de Basiswet volledig te herstellen door de bepalingen die eerder door het Grondwettelijk Hof ongrondwettelijk waren verklaard weer te schrappen; |
|
— |
het herhaalde gebruik van organieke wetten te beperken en beleidsterreinen zoals gezins-, sociaal, fiscaal en begrotingsbeleid te regelen door middel van gewone wetgeving en meerderheden; |
|
— |
de aanbevelingen van de Commissie van Venetië uit te voeren en met name de lijst van beleidsterreinen waarop een gekwalificeerde meerderheid vereist is te herzien, zodat verkiezingen ook in de toekomst zinvol zullen zijn; |
|
— |
een levendig parlementair stelstel te waarborgen waarin ook de oppositie serieus wordt genomen, door redelijke termijnen vast te stellen voor een werkelijk debat tussen de meerderheid en de oppositie en voor de participatie van het publiek aan de wetgevingsprocedure; |
|
— |
te zorgen voor een zo breed mogelijke deelname van alle parlementaire partijen aan het grondwettelijk proces, hoewel de desbetreffende bijzondere meerderheid volledig wordt gevormd door de regerende coalitie; |
Inzake controlemechanismen:
|
— |
de bevoegdheden van het Grondwettelijk Hof als hoogste orgaan van grondwettelijke bescherming volledig te herstellen, en daarmee het primaat van de Basiswet, door het verwijderen van de bepalingen die strekken tot beperking van de bevoegdheden van het Grondwettelijk Hof om de grondwettelijkheid van wijzigingen van de Basiswet te beoordelen, en daarnaast het buiten werking stellen van twee decennia grondwettelijke jurisprudentie terug te draaien; de bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof tot toetsing van alle wetgeving, zonder uitzonderingen, te herstellen, als tegenwicht tegen de activiteiten van het parlement en de uitvoerende macht en ter waarborging van een volledige rechterlijke toetsing; een dergelijke juridische en grondwettelijke toetsing kan in de verschillende lidstaten op verschillende manieren plaatsvinden, afhankelijk van de specifieke kenmerken van elke nationale grondwettelijke geschiedenis, maar indien een grondwettelijk hof is opgericht, zoals in Hongarije, waar dit Hof na de val van het communisme in korte tijd een goede reputatie heeft opgebouwd onder de hooggerechtshoven in Europa, mag een dergelijk hof niet worden onderworpen aan maatregelen die bedoeld zijn om zijn bevoegdheden in te perken en daarmee de rechtsstaat te ondermijnen; |
|
— |
de mogelijkheid voor gerechtelijke instanties herstellen om terug te grijpen op de jurisprudentie van vóór de inwerkingtreding van de Basiswet, met name op het gebied van de grondrechten (12); |
|
— |
te streven naar consensus bij het kiezen van de leden van het Grondwettelijk Hof, de oppositie daar op zinvolle wijze bij te betrekken, en ervoor te zorgen dat de leden van het Hof gevrijwaard blijven van politieke invloed; |
|
— |
de bevoegdheden van het parlement op begrotingsgebied en daarmee de volledige democratische legitimiteit van begrotingsbesluiten te herstellen, door de met de niet-parlementaire Begrotingsraad ingevoerde beperkingen van de parlementaire bevoegdheden op te heffen; |
|
— |
samen te werken met de Europese instellingen om te waarborgen dat de nieuwe wet inzake de nationale veiligheid overeenstemt met de grondbeginselen van de scheiding der machten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de eerbiediging van het privé- en gezinsleven en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte; |
|
— |
te verduidelijken hoe de Hongaarse autoriteiten voornemens zijn de vroegtijdige beëindiging van de ambtsperiode van hogere functionarissen terug te draaien, om de institutionele onafhankelijkheid van de gegevensbeschermingsautoriteit te waarborgen; |
Inzake de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht:
|
— |
de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht volledig te waarborgen door erop toe zien dat de beginselen van onafzetbaarheid en gegarandeerde ambtstermijn van rechters, de regels voor de structuur en samenstelling van de bestuursorganen van de rechterlijke macht en de waarborgen voor de onafhankelijkheid van het Grondwettelijk Hof worden vastgelegd in de Basiswet; |
|
— |
bovengenoemde uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 november 2012 en van het Hongaarse Grondwettelijk Hof onverwijld en correct ten uitvoer te leggen, door de ontslagen rechters indien zij dit wensen weer aan te stellen in hun eerdere functie, met inbegrip van voorzittende rechters wier oorspronkelijke uitvoerende posten niet langer vacant zijn; |
|
— |
objectieve selectiecriteria vast te stellen, of de Nationale Gerechtelijke Raad opdracht te geven dergelijke criteria vast te stellen, om te waarborgen dat de regels voor de overdracht van zaken overeenstemmen met het recht op een eerlijk proces en het beginsel van een door de wet aangewezen rechter; |
|
— |
de resterende aanbevelingen uit te voeren in het advies van de Commissie van Venetië nr. CDL-AD(2012)020 over de organieke wetten inzake de rechterlijke macht die zijn gewijzigd na goedkeuring van advies CDL-AD(2012)001; |
Inzake de hervorming van het kiesstelsel:
|
— |
de Commissie van Venetië en de OVSE/ODIHR te verzoeken gezamenlijk het ingrijpend gewijzigde juridische en institutionele kader van de verkiezingen te analyseren en de ODIHR uit te nodigen voor een werkbezoek om te inventariseren waar behoefte aan bestaat, alsmede voor een verkiezingswaarnemingsmissie op de langere en de korte termijn; |
|
— |
te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging in de nationale kiescommissie; |
Inzake de media en pluriformiteit:
|
— |
de belofte gestand te doen om verder overleg te voeren over samenwerking op deskundigenniveau inzake het perspectief op langere termijn voor de mediavrijheid, aansluitend bij de belangrijkste resterende juridische aanbevelingen van 2012 van de Raad van Europa; |
|
— |
een tijdige en nauwe betrokkenheid te waarborgen van alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van vertegenwoordigers van de media, de oppositie en het maatschappelijk middenveld, bij de herziening van deze wetgeving, die een essentieel aspect van de werking van een democratische maatschappij reguleert, alsmede bij het proces van tenuitvoerlegging; |
|
— |
de uitdrukkelijke verplichting na te komen die voortvloeit uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in verband met artikel 10 EVRM tot bescherming van de vrijheid van meningsuiting, als een van de voorwaarden voor een goed werkende democratie; |
|
— |
het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting en informatie, alsmede de vrijheid en pluriformiteit van de media te respecteren, te waarborgen, te beschermen en te bevorderen, en af te zien van de ontwikkeling of ondersteuning van mechanismen die een bedreiging vormen voor de mediavrijheid en de journalistieke en redactionele onafhankelijkheid; |
|
— |
toe te zien op de invoering van objectieve, wettelijk verbindende procedures en mechanismen voor de selectie en benoeming van directeuren en bestuursraden van publieke media-organisaties, mediaraden en regulerende instanties overeenkomstig de beginselen van onafhankelijkheid, integriteit, ervaring en professionaliteit, afspiegeling van het volledige politieke en sociale spectrum, rechtszekerheid en continuïteit; |
|
— |
te voorzien in juridische garanties voor een volledige bescherming van het beginsel van de vertrouwelijkheid van bronnen, en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op dit gebied strikt toe te passen; |
|
— |
toe te zien op de vaststelling van voorschriften met betrekking tot politieke informatie in de hele sector van audiovisuele media, om, met name bij verkiezingen en referenda, alle politieke kandidaten, standpunten en meningen op een eerlijke manier aan bod te laten komen, zodat burgers een eigen mening kunnen vormen zonder daarbij beïnvloed te worden door een dominante macht die de publieke opinie bepaalt; |
Inzake eerbiediging van de grondrechten, met inbegrip van de rechten van personen die tot een minderheid behoren:
|
— |
positieve actie te ondernemen en doeltreffende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de grondrechten van iedereen, dus ook van personen die behoren tot een minderheid en van daklozen, worden geëerbiedigd en door alle bevoegde overheidsinstanties worden geïmplementeerd; bij de herziening van de definitie van „gezin” rekening te houden met de juridische trend in Europa om het bereik van het begrip gezin te verbreden en met de negatieve gevolgen die een beperkte definitie van gezin heeft voor de grondrechten van personen die door een nieuwe en beperktere definitie uitgesloten raken; |
|
— |
een andere benadering te kiezen om eindelijk hun verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van dakloze en daardoor kwetsbare personen, zoals bepaald in de internationale mensenrechtenverdragen die Hongarije heeft ondertekend, zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en zo de grondrechten te bevorderen in plaats van ze te schenden door bepalingen in de Basiswet op te nemen om dakloosheid strafbaar te stellen; |
|
— |
alles in het werk te stellen om het mechanisme van de sociale dialoog en een alomvattend overleg te versterken en de daaraan gekoppelde rechten te waarborgen; |
|
— |
activiteiten voor de integratie van de Roma te intensiveren en passende maatregelen voor de bescherming van deze bevolkingsgroep te treffen; racistische bedreigingen van de Roma-bevolking ondubbelzinnig en resoluut aan te pakken; |
Vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en erkenning van kerken:
|
— |
duidelijke, neutrale en onpartijdige vereisten en institutionele procedures vast te stellen voor de erkenning van godsdienstige organisaties zoals kerken, waarbij wordt gewaarborgd dat de overheid neutraal en onpartijdig blijft in haar betrekkingen met de verschillende godsdiensten en overtuigingen, en te zorgen voor doeltreffende beroepsmogelijkheden in gevallen van niet-erkenning of het uitblijven van een besluit, overeenkomstig de grondwettelijke vereisten zoals omschreven in bovengenoemde uitspraak 6/2013 van het Grondwettelijk Hof; |
Aanbevelingen aan de instellingen van de EU inzake de invoering van een nieuw mechanisme voor een doeltreffende handhaving van artikel 2 VEU
|
73. |
wijst nogmaals op de dringende noodzaak van het vinden van een oplossing voor het zogeheten „dilemma van Kopenhagen”, dat inhoudt dat de EU zeer strenge regels hanteert met betrekking tot de eerbiediging van de gemeenschappelijke normen en waarden door kandidaat-landen, maar niet beschikt over doeltreffende instrumenten voor het uitoefenen van controle en het opleggen van sancties zodra landen tot de EU zijn toegetreden; |
|
74. |
dringt erop aan dat geregeld wordt beoordeeld of alle lidstaten de fundamentele waarden van de Unie blijven eerbiedigen en de vereisten van democratie en de rechtsstaat blijven naleven, er daarbij op lettend dat niet met twee maten wordt gemeten en dat deze beoordelingen gebaseerd moeten zijn op algemeen aanvaarde Europese constitutionele en juridische normen; verzoekt verder met klem dat gelijksoortige situaties in lidstaten op dezelfde wijze in het oog worden gehouden, om eerbiediging van het principe van gelijkheid van de lidstaten voor de Verdragen te waarborgen; |
|
75. |
dringt aan op een nauwere samenwerking tussen de instellingen van de Unie en andere internationale organen, met name de Raad van Europa en de Commissie van Venetië, en gebruik te maken van de expertise van deze organen bij het hoog houden van de beginselen van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat; |
|
76. |
neemt nota van en is ingenomen met de initiatieven, analyses en aanbevelingen van de Raad van Europa, in het bijzonder van de secretaris-generaal, de Parlementaire Vergadering, de commissaris voor de Mensenrechten en de Commissie van Venetië; |
|
77. |
roept alle instellingen van de EU op een gezamenlijk overleg en debat op te zetten, zoals ook is gevraagd door de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Nederland, Denemarken en Finland in hun bovengenoemd schrijven aan de voorzitter van de Commissie, over manieren om de Unie te voorzien van de nodige instrumenten om toe te zien op naleving van de verplichtingen van het Verdrag inzake democratie, rechtsstaat en grondrechten, waarbij moet worden voorkomen dat met betrekking tot de lidstaten met twee maten wordt gemeten; |
|
78. |
is van mening dat een toekomstige herziening van de verdragen moet leiden tot een beter afgebakende beginfase, gericht op het beoordelen van mogelijke gevaren voor ernstige schending van de fundamentele waarden van artikel 2 VEU, en een efficiëntere procedure in een daaropvolgende fase, indien maatregelen moeten worden getroffen om feitelijke ernstige en aanhoudende schendingen van de fundamentele waarden aan te pakken; |
|
79. |
herhaalt, gezien het huidige institutionele mechanisme zoals vastgelegd in artikel 7 VEU, zijn eerdere oproep in zijn resolutie van 12 december 2012 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2010 — 2011) voor de invoering van een nieuw mechanisme om te waarborgen dat alle lidstaten de gemeenschappelijke waarden zoals vastgelegd in artikel 2 VEU naleven en de continuïteit van de „criteria van Kopenhagen” niet in gevaar komt; dit mechanisme zou de vorm kunnen hebben van een „Kopenhagen-commissie” of groep op hoog niveau, een „groep van wijzen” of een evaluatie overeenkomstig artikel 70, en zou gebaseerd kunnen zijn op de hervorming en versterking van het mandaat van het Bureau voor de Grondrechten van de Europese Unie, alsmede op het kader voor een versterkte dialoog tussen de Commissie, de Raad, het Europees Parlement en de lidstaten over de te nemen maatregelen; |
|
80. |
herhaalt dat de invoering van een dergelijke mechanisme gepaard kan gaan met een herformulering van het mandaat van het Bureau voor de Grondrechten van de Europese Unie, dat moet worden uitgebreid met de geregelde controle van de naleving van artikel 2 VEU door de lidstaten; beveelt aan dat een dergelijke „Kopenhagen-groep op hoog niveau” of een mechanisme op dit gebied voortbouwt op en samenwerkt met bestaande mechanismen en structuren; wijst op de rol van het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten, dat het uiterst waardevolle werk van de verschillende controleorganen van de Raad van Europa en de gegevens en analyses van het Bureau zelf kan bijeenbrengen voor het uitvoeren van onafhankelijke, vergelijkende en geregelde beoordelingen van de naleving door de EU-lidstaten van artikel 2 VEU; |
|
81. |
beveelt aan dat dit mechanisme:
|
|
82. |
verzoekt zijn commissie die bevoegd is voor de bescherming van de rechten van de burger, de mensenrechten en de grondrechten binnen de Unie, en voor de vaststelling van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending door een lidstaat van de gemeenschappelijke beginselen, een gedetailleerd voorstel in de vorm van een verslag in te dienen bij de Conferentie van Voorzitters en de plenaire vergadering; |
|
83. |
verzoekt zijn commissie die bevoegd is voor de bescherming van de rechten van de burger, de mensenrechten en de grondrechten binnen de Unie, en voor de vaststelling van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending door een lidstaat van de gemeenschappelijke beginselen, alsmede zijn commissie die bevoegd is voor de vaststelling van een ernstige en aanhoudende schending door een lidstaat van de gemeenschappelijke beginselen van de lidstaten, de ontwikkeling van de situatie in Hongarije te volgen; |
|
84. |
is voornemens voor het einde van 2013 een conferentie over dit onderwerp te organiseren voor vertegenwoordigers van de lidstaten, de Europese instellingen, de Raad van Europa, nationale grondwettelijke hoven en hoge raden, het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; |
IV - Follow-up
|
85. |
roept de Hongaarse autoriteiten op om het Parlement, de Commissie, het voorzitterschap van de Raad en de Europese Raad, en de Raad van Europa op de hoogte te stellen van de tenuitvoerlegging van de maatregelen die worden gevraagd in paragraaf 72; |
|
86. |
verzoekt de Commissie en de Raad elk een vertegenwoordiger aan te wijzen die, samen met de rapporteur en schaduwrapporteurs van het Parlement („artikel 2-trialoog”) een beoordeling zullen uitvoeren van de door de Hongaarse autoriteiten toegezonden informatie inzake de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van paragraaf 72, alsmede stappen te ondernemen naar aanleiding van eventuele toekomstige wijzigingen ter waarborging van de naleving van artikel 2 VEU; |
|
87. |
verzoekt de Conferentie van Voorzitters de passendheid te beoordelen van gebruikmaking van de mechanismen waar het Verdrag in voorziet, onder meer in artikel 7, lid 1, VEU, indien de antwoorden van de Hongaarse autoriteiten niet overeen lijken te stemmen met de vereisten van artikel 2 VEU; |
o
o o
|
88. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan het parlement, de president en de regering van Hongarije, de voorzitters van het Grondwettelijk Hof en de Kúria, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-landen, het Bureau van de Grondrechten, de Raad van Europa en de OVSE. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0053.
(2) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 154.
(3) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 17.
(4) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 49.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0500.
(6) Het gaat hierbij om organieke wetten waarvan voor alle bepalingen een tweederde meerderheid vereist is, organieke wetten waarvan voor specifieke bepalingen een enkelvoudige meerderheid vereist is en wetten waarvan voor de specifieke bepalingen een tweederde meerderheid van de aanwezige parlementsleden vereist is.
(7) Juridische analyse toegezonden aan de Hongaarse regering op 28 februari 2011: http://www.osce.org/fom/75990.
Zie tevens de analyse en beoordeling van september 2010: http://www.osce.org/fom/71218.
(8) Expertise by Council of Europe experts on Hungarian media legislation: ACT CIV of 2010 on the freedom of the press and the fundamental rules on media content and ACT CLXXXV of 2010 on media services and mass media, 11 May 2012.
(9) Rapport van de speciale VN-rapporteur over hedendaagse vormen van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante vormen van intolerantie (A/HRC/20/33/Add. 1).
(10) Advies van de Commissie van Venetië 664/2012 van 19 maart 2012 over wet CCVI van 2011 inzake de vrijheid van geweten en godsdienst en de juridische status van kerken, gezindten en religieuze gemeenschappen in Hongarije (CDL-AD(2012)004).
(11) Punt (80) van de uitspraak.
(12) Zie werkdocument nr. 5.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/78 |
P7_TA(2013)0316
Recente overstromingen in Europa
Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over de overstromingen in Europa (2013/2683(RSP))
(2016/C 075/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 191 en 196, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, de mededeling van de Commissie over de toekomst van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (COM(2011)0613) en zijn resolutie van 15 januari 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 september 2002 over overstromingen in Europa (2), van 8 september 2005 over natuurrampen (branden en overstromingen) in Europa (3), van 18 mei 2006 over natuurrampen (bosbranden, droogtes en overstromingen) — landbouwaspecten (4), regionale-ontwikkelingsaspecten (5) en milieuaspecten (6), van 7 september 2006 over bosbranden en overstromingen (7), van 17 juni 2010 over de overstromingen in Midden-Europese landen, met name Polen, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Hongarije en Roemenië, en in Frankrijk (8), en van 11 maart 2010 over de grote natuurramp in the autonome regio Madeira en de gevolgen van de storm Xynthia in Europa (9), |
|
— |
gezien het witboek van de Commissie getiteld „Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader” (COM(2009)0147), de mededeling van de Commissie over een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen (COM(2009)0082), en de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp” (COM(2010)0600), |
|
— |
gezien het interne werkdocument van de Commissie getiteld „Regio's 2020 — een beoordeling van de toekomstige uitdagingen voor de EU-regio's” (SEC(2008)2868), |
|
— |
gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat vele Europese landen, waaronder, Oostenrijk, de Tsjechische Republiek, Duitsland, Hongarije, Polen, Slowakije, Frankrijk en Spanje kort geleden zijn getroffen door een ernstige natuurramp, namelijk overstromingen; |
|
B. |
overwegende dat de frequentie, ernst, complexiteit en impact van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen in heel Europa de afgelopen jaren snel zijn toegenomen; |
|
C. |
overwegende dat de overstromingen ernstige schade hebben veroorzaakt in steden en gemeenten, aan infrastructuur en bedrijven, alsook aan de landbouw en plattelandsgebieden, en overwegende dat hierdoor onderdelen van natuurlijk en cultureel erfgoed zijn verwoest, doden en gewonden zijn gevallen en duizenden mensen hun huizen hebben moeten verlaten; |
|
D. |
overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) in het leven is geroepen om hulp te kunnen bieden bij grote nationale rampen en om financiële bijstand te verlenen aan landen die door een ramp zijn getroffen; |
|
E. |
overwegende dat duurzaam herstel van de door de natuurrampen vernielde of beschadigde gebieden noodzakelijk is om de economische en sociale verliezen en de milieuschade in die gebieden ongedaan te maken; |
|
F. |
overwegende dat het vermogen van de Europese Unie om alle soorten natuurrampen te voorkomen moet worden vergroot, en overwegende dat de werking en de coördinatie van de verschillende instrumenten van de Unie moeten worden verbeterd om tot duurzame rampenpreventie te komen; |
|
G. |
overwegende dat een aantal berggebieden en gebieden langs rivieren en in dalen een deel van hun waterabsorptievermogen hebben verloren ten gevolge van niet-duurzame ontbossing, intensieve landbouw, grote bouwprojecten voor infrastructuur, verstedelijking en bodemafdekking langs deze rivieren en in deze dalen; |
|
1. |
uit zijn medeleven en solidariteit met de bewoners van door de natuurramp getroffen lidstaten, regio's en gemeenten; beseft dat deze natuurramp ernstige economische gevolgen heeft en betuigt eveneens zijn medeleven aan de families van de slachtoffers; |
|
2. |
waardeert de niet-aflatende inspanningen van de diensten voor veiligheid en burgerbescherming, reddingsteams en vrijwilligers om levens te redden en de schade in de getroffen gebieden te beperken; |
|
3. |
spreekt zijn waardering uit voor de acties van de lidstaten die de getroffen gebieden te hulp zijn gekomen, aangezien Europese solidariteit ook inhoudt dat men elkaar in moeilijke tijden steunt; |
|
4. |
wijst erop dat bodemaantasting, veroorzaakt of verergerd door menselijke activiteiten, zoals de toepassing van ongeschikte methoden in land- en bosbouw, ervoor zorgt dat de bodem het vermogen verliest om zijn essentiële functie, het voorkomen van natuurrampen, ten volle te vervullen; |
|
5. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om bijzondere aandacht te schenken aan de ontwikkeling en evaluatie van beleid op het gebied van duurzaam grondgebruik, het absorptievermogen van ecosystemen en optimale werkwijzen, en aan de vergroting van de capaciteit van infrastructuren voor overstromingsbeheersing en afwatering; |
|
6. |
benadrukt dat overstromingspreventie alleen efficiënt is indien deze gericht is op interregionale en grensoverschrijdende strategieën voor risicobeheersing, in het kader waarvan veel mogelijkheden bestaan voor coördinatie en een betere gemeenschappelijke respons in noodsituaties; |
|
7. |
erkent dat het Europees mechanisme voor civiele bescherming de lidstaten heeft geholpen om samen te werken en de gevolgen van deze uitzonderlijke noodsituatie te beperken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de voorschriften en procedures voor het gebruik van dit mechanisme te vereenvoudigen; |
|
8. |
benadrukt dat in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” lidstaten en de betrokken regio's de mogelijkheid hebben risicobeheer tot investeringsprioriteit te maken in de komende programmeringsperiode, waarover momenteel wordt onderhandeld, en roept de lidstaten en betrokken regio's op dit ook daadwerkelijk te doen; |
|
9. |
wijst erop dat de lidstaten overstromingspreventieprogramma's ten uitvoer moeten leggen, uitgaande van alomvattende preventieve strategieën; onderstreept dat het beleid in noodsituaties, zowel in de preventie- als in de responsfase, een nauwere betrokkenheid vereist van regio's, steden en lokale gemeenschappen, die moeten worden aangemoedigd om strategieën voor noodsituaties te ontwikkelen; |
|
10. |
verzoekt de Raad en de Commissie om, onmiddellijk na ontvangst van de noodzakelijke aanvragen van de lidstaten, de maatregelen te nemen die nodig zijn om met het SFEU snelle en adequate financiële steun te kunnen bieden; benadrukt dat de financiële steun uit hoofde van het SFEU voor de landen die door deze natuurramp zijn getroffen dringend beschikbaar moet worden gesteld; |
|
11. |
verzoekt de Commissie een nieuwe, vereenvoudigde verordening voor het Solidariteitsfonds op te stellen, die onder andere de Commissie de mogelijkheid biedt om een aanbetaling te verrichten zodra een getroffen lidstaat een steunaanvraag heeft ingediend; |
|
12. |
wijst erop dat voor investeringen in overstromingspreventie in het kader van de desbetreffende programma's passende financiële middelen moeten worden uitgetrokken, daar dit de regeringen van de lidstaten in staat stelt beleid voor de preventie van overstromingen te ontwikkelen en uit te voeren; benadrukt dat investeringen ter ondersteuning van rampenpreventie moeten uitgaan van een op ecosystemen gebaseerde aanpak; |
|
13. |
is van mening dat de gevolgen van rampen een negatieve impact hebben op de verlaging van EU-middelen; pleit voor de noodzakelijke flexibiliteit wat betreft herprogrammering in de lidstaten ter ondersteuning van de wederopbouw van de getroffen gebieden en de selectie van de meest geschikte projecten; |
|
14. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten in de getroffen gebieden. |
(1) Aangenomen teksten P7_TA(2013)0003.
(2) PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 471.
(3) PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 322.
(4) PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 363.
(5) PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 369.
(6) PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 375.
(7) PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 240.
(8) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 128.
(9) PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 88.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/80 |
P7_TA(2013)0317
Structurele hervorming van de bankensector in de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over de structurele hervorming van de bankensector in de EU (2013/2021(INI))
(2016/C 075/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 120 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid, |
|
— |
gezien het verslag van de deskundigengroep op hoog niveau (HLEG) van 2 oktober 2012 over de structurele hervorming van de bankensector in de EU (1), |
|
— |
gezien de conclusies van de G20-bijeenkomsten die in 2009 in Londen, in 2011 in Cannes en in 2013 in Moskou hebben plaatsgevonden, |
|
— |
gezien Richtlijn 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer en de voorstellen van 20 juli 2011 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (COM(2011)0453) respectievelijk voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (COM(2011)0452), |
|
— |
gezien het voorstel van 6 juni 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 82/891/EEG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (COM(2012)0280), |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 13 en 14 december 2012, |
|
— |
gezien de aanbevelingen van de Raad voor financiële stabiliteit van oktober 2011 over „Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions” en van november 2010 over „Intensity and Effectiveness of SIFI Supervision”, |
|
— |
gezien het discussiestuk van het Bazels Comité voor bankentoezicht van november 2011 getiteld „Global systemically important Banks: assessment methodology and the additional loss absorbency requirement”, |
|
— |
gezien de in de lidstaten en internationaal ontplooide initiatieven ten behoeve van een structurele hervorming van de bankensector, waaronder de Franse „Loi de séparation et de régulation des activités bancaires”, de Duitse „Trennbankengesetz”, het rapport van de Onafhankelijke Commissie bankwezen en de Vickers-hervormingen in het VK en de Volckers-voorschriften in de VS, |
|
— |
gezien het verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) uit 2012 getiteld „Implicit Guarantees for Bank Debt: Where Do We Stand?” (2) en het verslag van de OESO uit 2009 getiteld „The Elephant in the Room: The Need to Deal with What Banks Do” (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over schaduwbankieren (4), |
|
— |
gezien de verklaring van de Eurogroep van 25 maart 2013 betreffende de crisis op Cyprus (5), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0231/2013), |
|
A. |
overwegende dat sinds het begin van de crisis tussen 2008 en eind 2011 voor de financiële sector staatssteun ter hoogte van meer dan 1,6 biljoen euro (12,8 % van het bbp van de EU), de herkapitalisering van Northern Rock in 2007 inbegrepen, is uitgegeven, waarvan circa 1 080 miljard euro voor garanties, 320 miljard euro voor herkapitalisatiemaatregelen, 120 miljard euro voor maatregelen voor activaondersteuning, en 90 miljard euro voor liquiditeitsmaatregelen (6); overwegende dat de Commissie heeft voorgeschreven dat banken die steun ontvangen, aanzienlijk moeten worden geherstructureerd, met inbegrip van de beëindiging van bepaalde activiteiten, om ervoor te zorgen dat ze in de toekomst levensvatbaar zijn zonder verdere overheidssteun en om door de ontvangen subsidies veroorzaakte verstoringen van de concurrentie te compenseren; |
|
B. |
overwegende dat deze door de overheid gefinancierde reddingsmaatregelen hebben geleid tot een enorme toename van de overheidsschuld in de lidstaten; |
|
C. |
overwegende dat de economie van de EU sinds de mondiale economische en financiële crisis in 2008 nog altijd in een recessie verkeert, waarin de lidstaten de banken subsidies en impliciete garanties verstrekken, mede als gevolg van een ontoereikende tenuitvoerlegging van het economisch en begrotingskader; |
|
D. |
overwegende dat de OESO in haar verslag uit 2012 schat dat de impliciete overheidsgaranties de EU-banken in 2012 een kostenbesparing van ongeveer 100 miljard dollar hebben opgeleverd, met grote verschillen tussen de banken en lidstaten, waarbij de grootste banken het grootste voordeel genieten, met name wanneer ze als zwak worden beschouwd, evenals banken die gevestigd zijn in de lidstaten met de hoogste rating van langlopende staatsleningen; overwegende dat in het verslag wordt vastgesteld dat de garanties verder strekken dan de banken die overeenkomstig de methodologie van de Raad voor financiële stabiliteit zijn aangemerkt als systeemrelevante financiële instellingen (SIFI's); |
|
E. |
overwegende dat een zwak Europees regelgevingskader in combinatie met het nemen van buitensporige risico's, buitensporige hefboomfinanciering, ontoereikende kapitaal- en liquiditeitsvereisten, de buitensporige complexiteit van het bankenstelsel in zijn geheel, te grote bankensectoren in kleine economieën, gebrekkige controles en toezicht, een overmatige expansie van de derivatenhandel, onjuiste ratingbeoordelingen, overdreven bonussystemen en ontoereikend risicobeheer de fundamentele oorzaak van de financiële crisis vormde, die vooral is aangewakkerd door buitensporige vastgoedrisico's en ontoereikend toezicht, en niet zozeer door activiteiten op de kapitaalmarkt; |
|
F. |
overwegende dat de versoepeling van de standaarden voor jaarrekeningen als gevolg van de aanneming van de „International Financial Reporting Standards” een centrale rol heeft gespeeld en nog steeds speelt door banken de mogelijkheid te geven een beeld van hun jaarrekeningen te schetsen dat niet altijd getrouw en eerlijk was en is, waarbij met name moet worden gewezen op IAS 39 betreffende de vorming van voorzieningen voor verliezen op leningen; |
|
G. |
overwegende dat in Europa ook risico's zijn opeengestapeld door handelsbanken, die leningen voor onroerend goed verstrekten op grond van een kortzichtig en gebrekkig risicobeheer; |
|
H. |
overwegende dat, zoals onderstreept wordt in de analyse van de HLEG, geen enkel bedrijfsmodel bijzonder goed of bijzonder slecht presteerde tijdens de financiële crisis; |
|
I. |
overwegende dat in de financiële sector de winsten vaak zijn geprivatiseerd, terwijl de risico's en verliezen zijn gesocialiseerd; overwegende dat risico en aansprakelijkheid in een sociale markteconomie met elkaar moeten zijn verbonden; |
|
J. |
overwegende dat uit de zwakte die het Europese bankenstelsel momenteel, na de crisis, kenmerkt, blijkt dat het nodig is de structuur van het Europees financieel toezicht en crisisbeheer te versterken, met inbegrip van het structureel hervormen van bepaalde banken, om in de bredere behoeften van de economie te voorzien; |
|
K. |
overwegende dat banken niet boven het publieke belang mogen worden gesteld; |
|
L. |
overwegende dat de Glass-Steagall Act inzake de scheiding van de banken, die in 1933 in de Verenigde Staten is ingevoerd, een einde heeft helpen maken aan de ernstigste wereldwijde financiële crisis vóór de huidige crisis, en dat na de intrekking ervan in 1999 de speculatieve beleggingen en financiële tekortkomingen aanzienlijk zijn toegenomen; |
|
M. |
overwegende dat er een aantal belangrijke EU-initiatieven is genomen om een nieuwe bankencrisis te voorkomen, belastingbetalers en retailklanten beter te beschermen en solide, duurzame betaalsystemen te ontwikkelen; |
|
N. |
overwegende dat uit de achtste uitgave (december 2012) van het door de Commissie verzorgde scorebord consumentenmarkten duidelijk naar voren komt dat het vertrouwen van de consumenten in de EU in bancaire diensten zich op een historisch dieptepunt bevindt; |
|
O. |
overwegende dat het recente pakket met reddingsmaatregelen voor Cyprus oorspronkelijk een belasting op alle bankdeposito's bevatte, die het vertrouwen in de depositogarantieregeling van dat land zou hebben ondermijnd; |
|
P. |
overwegende dat een onderzoek van de Bank voor Internationale Betalingen (BIB) erop wijst dat een te grote financiële sector in een land een negatief effect op de productiviteitsgroei kan hebben, wanneer de omvang van particuliere leningen als maatstaf voor de grootte van de financiële sector het bbp overtreft en de relatieve werkgelegenheid in de financiële sector snel toeneemt, omdat er menselijke en financiële hulpbronnen worden onttrokken aan andere sectoren van economische bedrijvigheid (7); |
|
Q. |
overwegende dat de Eurogroep in verband met de crisis op Cyprus het beginsel heeft bevestigd dat de omvang van de bankensector ten opzichte van het bbp van een lidstaat moet worden beperkt om onevenwichtigheden in de bankensector aan te pakken en financiële stabiliteit te bevorderen, waaruit blijkt dat — bij gebreke van substantiële EU-middelen voor de afwikkeling — de systeemstabiliteit gebaat is bij beperkingen van de omvang, de complexiteit en de verwevenheid van banken; |
|
R. |
overwegende dat de algehele opsplitsing van financiële instellingen in een beleggings- en een retailpoot geen oplossing vormt voor het probleem met de systeemrelevante financiële instellingen en het verband tussen de omvang van het herstel- en afwikkelingsfonds, enerzijds, en de balans van instellingen die systeemrelevant zijn wat betreft kredieten, betalingen en deposito's, anderzijds; |
|
S. |
overwegende dat er tussen de lidstaten verschillen lijken te bestaan in de overgang naar een duurzamere, minder systemische, levensvatbare bankensector; |
|
T. |
overwegende dat de HLEG concludeert dat de financiële crisis aan het licht heeft gebracht dat geen enkel bedrijfsmodel binnen de Europese bankensector bijzonder goed of bijzonder slecht heeft gepresteerd; overwegende dat de HLEG-analyse aan het licht heeft gebracht dat er buitensporige risico's zijn genomen — vaak bij de handel in uiterst complexe instrumenten of in verband met hypothecaire leningen waar geen toereikende kapitaalbescherming tegenover stond –, buitensporig zwaar werd geleund op kortlopende financiering en er nauwe banden tussen financiële instellingen bestonden, hetgeen in de aanloop naar de financiële crisis heeft geleid tot een hoog systeemrisico; |
|
U. |
overwegende dat de HLEG onderstreept dat eenvoudige benamingen, zoals retailbank of beleggingsbank, geen adequate beschrijving vormen van het bedrijfsmodel, de prestaties en de risicobereidheid van een bank; overwegende dat bedrijfsmodellen op verschillende kernaspecten van elkaar afwijken, zoals de omvang, de activiteiten, het winstmodel, de kapitaal- en financieringsstructuur, de eigenaar, de ondernemingsstructuur en de geografische reikwijdte, en in de loop der tijd aanzienlijk zijn veranderd; |
|
V. |
overwegende dat is gebleken dat risico's zowel in de retail- als in de beleggingspoot van de bank kunnen ontstaan; |
|
W. |
overwegende dat het voorstel van de Commissie een op beginselen gebaseerde aanpak voor structurele hervormingen van de Europese bankensector moet bevatten die aansluit bij en een aanvulling vormt op de bestaande en komende Uniewetgeving inzake financiële dienstverlening; overwegende dat de Europese Bankautoriteit (EBA) een cruciale rol moet spelen door relevante technische normen te ontwikkelen om te zorgen voor een consequente toepassing en handhaving door de bevoegde autoriteiten in de Unie, waaronder de Europese Centrale Bank (ECB); |
|
X. |
overwegende dat er zich binnen de bankensector in de lidstaten lokaal en regionaal opererende decentrale instellingen bevinden die stabiel en bevorderlijk voor de financiering van de reële economie zijn gebleken; |
|
Y. |
overwegende dat banken moeten beschikken over meer en hoogwaardiger kapitaal, grotere liquiditeitsbuffers en meer langlopende financiering; |
|
Z. |
overwegende dat er, omdat het haalbaar noch wenselijk is om een bank na een faillissement op te splitsen, behoefte is aan een doeltreffend herstel- en afwikkelingsregime om de autoriteiten van een geloofwaardig instrumentarium te voorzien, waaronder een brugbank, zodat zij vroeg en snel genoeg kunnen ingrijpen in een ongezonde of op een faillissement afstevenende bank om deze in staat te stellen zijn essentiële financiële en economische taken voort te zetten, en daarbij het effect op de financiële stabiliteit tot een minimum te beperken en ervoor te zorgen dat de verliezen op gepaste wijze worden gedragen door de aandeelhouders en crediteuren die het risico van investering in de desbetreffende instelling zijn aangegaan, en niet door de belastingbetalers of de spaarders; overwegende dat dergelijke herstel- en afwikkelingsregimes niet nodig zijn voor andere typen particuliere bedrijven, wat erop wijst dat er een specifiek probleem is met de markt voor financiële dienstverlening; overwegende dat financiële instellingen, indien de markt goed zou functioneren, failliet zouden kunnen gaan zonder dat er een herstel- en afwikkelingsregime nodig is, hetgeen erop duidt dat het probleem gelegen is in de structuren en de verwevenheid van financiële instellingen; |
|
AA. |
overwegende dat aan de toezichts- en afwikkelingsautoriteiten de nodige bevoegdheden moeten worden toegekend, zodat zij belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van kredietinstellingen doeltreffend kunnen wegnemen, en dat de banken gedwongen moeten worden om hun afwikkelbaarheid aan te tonen; overwegende dat de invoering van een verplicht herstel- en afwikkelingsregime een mogelijkheid biedt invloed uit te oefenen op de bankenstructuur, de complexiteit van instellingen te reduceren en activiteitsgebieden en producten te beperken of tegen te gaan; |
|
AB. |
overwegende dat een van de belangrijkste instrumenten in het door de Commissie voorgestelde herstel- en afwikkelingsregime, met het oog op de beëindiging van de impliciete garantie die veel banken genieten, de bevoegdheid van de autoriteiten is om vroeg in te grijpen, ruim voordat de bank niet langer levensvatbaar is, teneinde banken te verplichten hun bedrijfsstrategie, omvang of risicoprofiel te veranderen, zodat ze afgewikkeld kunnen worden zonder gebruik te maken van bijzondere financiële overheidssteun; |
|
AC. |
overwegende dat nooit meer mag worden toegestaan dat banken zo groot worden dat hun faillissement systeemrisico's voor de gehele economie met zich meebrengt en de overheid en de belastingbetalers hen bijgevolg moeten redden, m.a.w. dat zo een einde moet worden gemaakt aan het probleem van „te groot om failliet te gaan”; |
|
AD. |
overwegende dat banken, zelfs in één lidstaat, niet meer zo'n omvang mogen bereiken dat ze binnen een land een systeemrisico worden en de belastingbetalers voor de schade moeten opkomen; |
|
AE. |
overwegende dat de bankensector in de EU nog steeds een hoge concentratiegraad kent: 14 Europese bankenconcerns zijn systeemrelevante financiële instellingen (SIFI's) en 15 Europese banken hebben 43 % van de markt in handen (op basis van de omvang van hun activa) en vertegenwoordigen 150 % van het bbp van de EU-27, terwijl afzonderlijke lidstaten een nog hoger percentage opgeven; overwegende dat de verhouding tussen bankenomvang en bbp sinds 2000 is verdrievoudigd; overwegende dat de verhouding tussen bankenomvang en bbp in Luxemburg, Ierland, Cyprus, Malta en Groot-Brittannië is verviervoudigd; overwegende dat de Europese bankensector, zowel wat betreft omvang als wat betreft bedrijfsmodellen, gekenmerkt wordt door grote verscheidenheid; |
|
AF. |
overwegende dat in het verleden niet is aangetoond dat een opsplitsingsmodel een positieve bijdrage kan leveren om toekomstige financiële crises te voorkomen of het risico ervan te verminderen; |
|
AG. |
overwegende dat de overheid momenteel het gehele financiële stelsel waarborgt en impliciet subsidieert door middel van liquiditeitssteun, depositogarantieregelingen en nationalisatieprogramma's; overwegende dat het alleen passend is dat de overheid essentiële diensten waarborgt die zorgen voor de goede werking van de reële economie, zoals betaalsystemen en debetfaciliteiten; overwegende dat structurele hervormingen er enkel voor moeten zorgen dat de overheid alleen essentiële diensten waarborgt en dat de prijs van niet-essentiële diensten aan de markt wordt overgelaten; |
|
AH. |
overwegende dat de kapitaalmarkten moeten kunnen voorzien in de Europese financiële behoeften in een tijd van zeer beperkte kredietverstrekking door banken; overwegende dat de beschikbaarheid van alternatieve financieringsbronnen in Europa vergroot moet worden, met name door alternatieven voor de kapitaalmarkt te ontwikkelen, om minder afhankelijk te worden van bankfinanciering, zoals vastgesteld in het groenboek van de Commissie over langetermijnfinanciering van de Europese economie; |
|
AI. |
overwegende de banken in de meeste lidstaten aanzienlijk meer financiering verstrekken aan de reële economie dan banken in het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten; |
|
AJ. |
overwegende dat meer concurrentie in de Europese bankensector zeer wenselijk is; overwegende dat het om vele redenen gerechtvaardigde geheel van wettelijke en regelgevende bepalingen voor banken toegangsbelemmeringen dreigt op te werpen en zodoende bevordert dat de dominante positie van de huidige bankenconcerns geconsolideerd wordt; |
|
AK. |
overwegende dat de bankensector in de EU wordt geconfronteerd met ingrijpende structurele veranderingen die voortvloeien uit een gewijzigde marktsituatie en veelomvattende hervormingen op regelgevingsgebied, zoals de omzetting van de Bazel III-voorschriften; |
|
AL. |
overwegende dat er in het verslag van de Onafhankelijke Commissie bankwezen en de Vickers-hervormingen in het Verenigd Koninkrijk meerdere malen op wordt gewezen dat de aanbevelingen van deze commissie een beleidsaanpak voor Britse banken inhouden; |
|
1. |
is verheugd over de analyse en de aanbevelingen van de HLEG met betrekking tot bankenhervormingen en beschouwt een en ander als een nuttige bijdrage om een begin te maken met de hervormingen; |
|
2. |
is verheugd over de raadplegingsronde die de Commissie op 16 mei 2013 over de structurele hervorming van de bankensector in de EU heeft gehouden; |
|
3. |
is van mening dat nationale initiatieven voor structurele hervorming een EU-kader vereisen om de interne markt van de EU in stand te houden en fragmentatie te voorkomen, onder eerbiediging van de verscheidenheid aan nationale bankenmodellen; |
|
4. |
is van mening dat de huidige hervormingen van de EU-bankensector (waaronder de richtlijnen en verordening kapitaalvereisten, de richtlijn herstel en afwikkeling, één toezichtsmechanisme, de depositogarantieregelingen, de richtlijn en verordening markten voor financiële instrumenten en de initiatieven inzake schaduwbankieren) cruciaal zijn; juicht het voornemen van de Commissie toe om een richtlijn inzake de structurele hervorming van de EU-bankensector in te dienen teneinde de problemen aan te pakken die een gevolg zijn van het feit dat banken „te groot zijn om failliet te gaan”, en onderstreept dat dit een aanvulling moet zijn op bovengenoemde hervormingen; |
|
5. |
verlangt dat de Commissie in haar effectbeoordeling een beoordeling opneemt van de door de HLEG, Volcker en Vickers gedane alsmede de Franse en Duitse voorstellen voor structurele hervormingen, dat zij de kosten becijfert die het faillissement van een in de EU gevestigde bank tijdens de huidige crisis veroorzaakt voor zowel de overheidsfinanciën als de financiële stabiliteit, alsook de potentiële kosten voor de EU-bankensector en de mogelijke positieve en negatieve consequenties voor de reële economie, en dat zij informatie verstrekt over de aard van het huidige universele bankenmodel in de EU, inclusief omvang en balansen van de retail- en beleggingsactiviteiten van de relevante in de EU werkzame universele banken, en over eventuele impliciete garanties van lidstaten aan banken; wenst dat de Commissie haar beoordeling, waar mogelijk, aanvult met kwantitatieve analyses, rekening houdend met de diversiteit van de nationale bankenstelsels; |
|
6. |
herinnert de Commissie aan de waarschuwing van de EBA en de ECB dat financiële innovatie de doelstellingen van structurele hervormingen kan ondergraven, en wenst dat structurele hervormingen periodiek worden getoetst (8); |
|
7. |
dringt er bij de Commissie op aan te komen met een wetgevingsvoorstel tot regulering van de sector schaduwbankieren, waarin de beginselen van de lopende structurele hervorming van de banken in aanmerking worden genomen; |
|
8. |
is van mening dat de doelstelling van elke structurele bankenhervorming moet zijn om tot een veilig, stabiel, doeltreffend en efficiënt bankenstelsel te komen dat binnen een op concurrentie gebaseerde markteconomie functioneert en dat gedurende de gehele economische cyclus voorziet in de behoeften van de reële economie en van de klanten en consumenten; is van mening dat met de structurele hervormingen moet worden bereikt dat de economische groei wordt bevorderd door ondersteuning van de kredietverlening aan de economie, en met name aan kmo's en starters, de weerbaarheid tegen potentiële financiële crises wordt vergroot, het vertrouwen in de banken wordt hersteld, de risico's voor de overheidsfinanciën worden weggenomen en een cultuuromslag bij de banken plaatsvindt; |
A. Beginselen voor structurele hervormingen
|
9. |
is van mening dat aan structurele hervormingen de volgende beginselen ten grondslag moeten liggen:
|
|
10. |
dringt er bij de Commissie op aan om rekening te houden met het voorstel van de ECB om duidelijke, afdwingbare opsplitsingscriteria vast te stellen; benadrukt dat ook bij opsplitsing de interne markt van de EU in stand moet blijven en fragmentatie moet worden voorkomen, onder eerbiediging van de verscheidenheid aan nationale bankenmodellen (9); |
|
11. |
onderstreept dat een beoordeling nodig is van het systeemrisico dat zowel van de gescheiden entiteiten als van het concern als geheel uitgaat, waarbij vorderingen buiten de balanstelling volledig in aanmerking moeten worden genomen; |
|
12. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om ervoor te zorgen dat de richtlijn herstel en afwikkeling volledig wordt toegepast; dringt er bij de Commissie, de EBA en de lidstaten op aan om zich ervan te vergewissen dat de banken een duidelijk en geloofwaardig kader voor crisisbeheer hebben ingesteld dat voldoende kapitaal voor krediet-, betalings- en depositoactiviteiten, voor een bail-in in aanmerking komende passiva en liquide activa omvat om in geval van een faillissement aan inleggers toegang tot de financiële middelen te kunnen blijven geven, de essentiële dienstverlening — met name krediet-, betalings- en depositoactiviteiten — te kunnen beschermen tegen het gevaar van een wanordelijk faillissement, inleggers tijdig te kunnen uitbetalen en nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit te kunnen voorkomen; |
|
13. |
dringt er bij de Commissie, de EBA en de bevoegde autoriteiten op aan om, uitgaande van het wetgevingskader inzake kapitaalvereisten en herstel en afwikkeling, te zorgen voor een adequate differentiatie — ten aanzien van kapitaal, hefboomvermogen, voor een bail-in in aanmerking komende passiva, passende kapitaalbuffers en liquiditeitsvereisten — tussen de gescheiden entiteiten, waarbij het accent moet liggen op strengere kapitaalvereisten voor niet-essentiële risicovolle activiteiten; |
B. Corporate governance
|
14. |
verzoekt de Commissie bij haar grondige effectbeoordeling van een potentiële opsplitsing van banken en de alternatieven daarvoor aandacht te besteden aan de voorstellen in het HLEG-verslag op het gebied van de corporate governance, waaronder a) governance- en controlemechanismen, b) risicobeheer, c) stimuleringsregelingen, d) openbaarmaking van risico's en e) sancties; |
|
15. |
verzoekt de Commissie uitvoering te geven aan de voorstellen en aanbevelingen in de resolutie van het Parlement van 11 mei 2011 over de corporate governance in financiële instellingen (10); |
|
16. |
is van mening dat de recent aangenomen richtlijn inzake het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen een passend kader omvat met eisen inzake de governance van banken, ook voor hun uitvoerende en niet-uitvoerende bestuursleden; |
|
17. |
dringt er bij de Commissie op aan dat zij meewerkt aan de verwezenlijking van een overeenkomst inzake de voorgestelde Richtlijn depositogarantieregelingen en de consumentenbescherming verhoogt door te voorzien in voorrang van deposanten; |
|
18. |
verzoekt de Commissie om te voorzien in voorschriften die de verplichting inhouden dat alle uitvoerende bestuursleden van een entiteit van een bank als uitvoerende bestuursleden uitsluitend voor deze entiteit van de bank verantwoordelijk zijn; |
|
19. |
verzoekt de Commissie met klem om voorschriften op te nemen waarmee de persoonlijke verantwoordingsplicht en de aansprakelijkheid van bestuursleden worden versterkt; stelt voor dat de Commissie in deze context onderzoekt hoe een terugkeer naar een bedrijfsbeheer op basis van het partnerschapsmodel kan worden aangemoedigd, in het bijzonder voor beleggingsbanken; |
|
20. |
verzoekt de Commissie en de EBA met klem om erop toe te zien dat het wetgevingskader inzake kapitaalvereisten geheel en al wordt toegepast, waarbij de aandacht vooral moet uitgaan naar de vergoedings- en beloningsvoorschriften; verzoekt de EBA en de Commissie om aan het Parlement en de Raad een jaarverslag voor te leggen over de tenuitvoerlegging en handhaving van de relevante voorschriften door de lidstaten; verzoekt de Commissie met klem om de hervorming van de vergoedings- en beloningscultuur bij de banken voort te zetten door prioriteit toe te kennen aan prikkels voor de lange termijn met het oog op een variabele beloning met langere wachttijden tot de pensionering, en om de transparantie van het beloningsbeleid te bevorderen door onder meer, maar niet uitsluitend, te voorzien in toelichtingen bij en beoordelingen van interne beloningsschalen, relevante veranderingen en vergelijkende sectorale afwijkingen; |
|
21. |
verzoekt de Commissie, de EBA en de bevoegde autoriteiten met klem om ervoor te zorgen dat in de beloningsstelsels prioritair gebruik wordt gemaakt van instrumenten zoals obligaties die bij een bail-in in aanmerking worden genomen, en aandelen in plaats van contant geld, commissies en op waarde gebaseerde artikelen, overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn kapitaalvereisten; |
|
22. |
verzoekt de Commissie, de EBA en de bevoegde autoriteiten met klem om ervoor te zorgen dat de vergoedings- en beloningsstelsels op alle niveaus in een bank de globale prestaties van die bank weerspiegelen en gericht zijn op een klantenservice van hoge kwaliteit en financiële stabiliteit op lange termijn en niet op winst op korte termijn, overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn kapitaalvereisten; |
|
23. |
verzoekt de Commissie met klem om te voorzien in doeltreffende, afschrikkende en evenredige sanctieregelingen voor natuurlijke en rechtspersonen en in de publicatie van informatie over de hoogte van de sancties en over de personen die de voorschriften hebben overtreden; |
|
24. |
dringt er bij de Commissie op aan dat zij erin voorziet dat de bevoegde autoriteiten, en waar van toepassing het gemeenschappelijke toezichtsmechanisme (SSM), de beginselen van de structurele hervorming naleven; |
|
25. |
verzoekt de Commissie voor te stellen dat er aan de bevoegde toezichthoudende autoriteiten, met inbegrip van de SSM's, adequate middelen en bevoegdheden worden toegekend; |
|
26. |
verzoekt de Commissie met klem een studie uit te voeren om na te gaan of de boekhoudkundige standaarden die door de financiële instellingen worden gehanteerd werkelijk een getrouw en eerlijk beeld geven van de financiële gezondheid van de banken; wijst erop dat rekeningen de belangrijkste bron van informatie vormen op basis waarvan een belegger kan beoordelen of een bedrijf in goeden doen is of niet; merkt op dat controleurs de rekeningen enkel kunnen goedkeuren als zij een getrouw beeld geven, los van de financiële normen die de opstellers van financiële overzichten toepassen; is van mening dat als controleurs er niet zeker van zijn of een bedrijf in staat is om zijn bedrijfsactiviteiten voort te zetten, zij de bedrijfsrekeningen niet mogen goedkeuren, zelfs als die overeenkomstig boekhoudkundige standaarden zijn opgesteld; wijst er evenwel op dat dit een stimulans moet zijn om het desbetreffende bedrijf beter te besturen; oppert dat de „International Financial Reporting Standards” niet noodzakelijk een getrouw beeld van de rekeningen opleveren, zoals blijkt uit talloze voorbeelden van banken die over de kop gingen, hoewel hun rekeningen door accountants waren goedgekeurd; |
C. Meer eerlijke en duurzame concurrentie
|
27. |
onderstreept dat doeltreffende, eerlijke en duurzame concurrentie noodzakelijk is voor de instandhouding van een goed functionerende, efficiënte bankensector die de financiering van de reële economie vergemakkelijkt door de universele toegang tot bankdiensten te verzekeren en de kosten van die diensten te verlagen; onderstreept in dit verband dat onder meer in de toezichtsvoorschriften rekening dient te worden gehouden met het risicoprofiel, de regionale werkingssfeer en het ondernemingsmodel van de respectieve instellingen; |
|
28. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem om samen te werken bij het bevorderen van de diversifiëring van de bankensector in de EU door een meer op de consument gerichte manier van bankieren aan te moedigen en te faciliteren, bijvoorbeeld via coöperaties en bouwspaarkassen en via modellen als leningverstrekking tussen personen („peer-to-peer”), crowdfunding en spaarbanken, waarbij de verschillende risiconiveaus waaraan de klant wordt blootgesteld op transparante wijze moeten worden aangegeven; |
|
29. |
wijst erop dat met het oog op de vergroting van het concurrentievermogen en de stabiliteit van de Europese bankensector een efficiënte aanpak noodzakelijk is van de kwestie van SIFI's (d.w.z. banken die te groot zijn om failliet te gaan), die met hun problemen hebben geleid tot een escalatie van de negatieve gevolgen van de financiële crisis, en wel door rationalisatie van de omvang van de activiteiten van bankengroepen en vermindering van de afhankelijkheden binnen een groep; |
|
30. |
verzoekt de Commissie met klem om op zoek te gaan naar manieren om 'relatieleningen' en 'op kennis gebaseerde leningen' aan te moedigen en te bevorderen in wetgevingsinitiatieven; die moeten erop gericht zijn een „afvinkbenadering” te vermijden en in plaats daarvan de nadruk te leggen op de bevordering van beroeps- en ethiekcursussen voor bemiddelaars en personen die kapitaal verstrekken aan ondernemingen; |
|
31. |
dringt er bij de lidstaten, de Commissie en de bevoegde autoriteiten op aan zich duidelijk tot doel te stellen om in de bankensector in de EU echte concurrentie te bevorderen en te garanderen en tot meer diversiteit en klantgerichtheid aan te zetten; |
|
32. |
verzoekt de Commissie met maatregelen te komen om de portabiliteit van rekeningen in te voeren en toegankelijke websites te bevorderen waarop klanten de prijzen en financiële voordelen van banken kunnen vergelijken, en zo de discipline te verbeteren omdat goed geïnformeerde consumenten van bank veranderen, en om de keuzemogelijkheden voor de consument in de bankensector te helpen verbeteren door de instap- en uitstapdrempels te verlagen en door op nieuwkomers op de markt evenredige voorschriften toe te passen; |
|
33. |
verzoekt de Commissie werk te maken van de noodzakelijke, in dit verslag omschreven structurele hervormingen, die enerzijds de integriteit van de interne markt in stand houden en anderzijds de verscheidenheid van de nationale bankenstelsels respecteren, met handhaving van een belangrijke rol voor de EBA bij het garanderen van een correcte toepassing in de hele Unie; |
o
o o
|
34. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) http://ec.europa.eu/internal_market/bank/docs/high-level_expert_group/report_en.pdf
(2) http://www.oecd.org/finance/financial-markets/Implicit-Guarantees-for-bank-debt.pdf
(3) http://www.oecd.org/daf/fin/financial-markets/44357464.pdf
(4) Aangenomen teksten P7_TA(2012)0427.
(5) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/136487.pdf
(6) COM(2012)0778.
(7) ‘Reassessing the impact of finance on growth’, van Stephen G. Cecchetti en Enisse Kharroubi, Afdeling monetaire en economische zaken van de Bank voor Internationale Betalingen, juli 2012: http://www.bis.org/publ/work381.pdf
(8) http://www.eba.europa.eu/cebs/media/Publications/Other%20Publications/Opinions/EBA-BS-2012-219--opinion-on-HLG-Liikanen-report---2-.pdf en http://www.ecb.int/pub/pdf/other/120128_eurosystem_contributionen.pdf.
(9) http://www.ecb.int/pub/pdf/other/120128_eurosystem_contributionen.pdf.
(10) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 7.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/88 |
P7_TA(2013)0318
Bescherming van de financiële belangen van de EU — Fraudebestrijding
Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over het jaarverslag 2011 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding (2012/2285(INI))
(2016/C 075/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement aan de Raad en het Europees Parlement met als titel „Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — Jaarverslag 2012” (COM(2012)0408) en de begeleidende documenten bij dit verslag (SWD(2012)0227, SWD(2012)0228, SWD(2012)0229 en SWD(2012)0230) (1), |
|
— |
gezien het jaarverslag van het OLAF voor 2011 (2), |
|
— |
gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2011, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Rekenkamer over de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (COM(2011)0376), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363), |
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het programma Hercules III ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (COM(2011)0914), |
|
— |
gezien artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (4), |
|
— |
gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 mei 2012 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — Jaarverslag 2010 (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 september 2011 over de inspanningen van de EU ter bestrijding van corruptie (3), zijn verklaring van 18 mei 2010 over de inspanningen van de Unie ter bestrijding van corruptie (4), en de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over corruptiebestrijding in de EU (COM(2011)0308), |
|
— |
gezien het jaarverslag van OLAF over 2012 en het verslag van het comité van toezicht van OLAF over hetzelfde jaar, |
|
— |
gezien artikel 48 van het Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0197/2013), |
|
A. |
overwegende dat de EU en de lidstaten de verantwoordelijkheid delen voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie en voor de bestrijding van fraude, en overwegende dat nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten essentieel is; |
|
B. |
overwegende dat het in de eerste plaats de lidstaten zijn die de verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van zo'n 80 % van de begroting van de Unie alsook voor de inning van eigen middelen in de vorm van o.a. btw en douanerechten; |
|
C. |
overwegende dat de Commissie onlangs een aantal belangrijke initiatieven gelanceerd heeft met betrekking tot beleidsmaatregelen op het vlak van fraudebestrijding; |
Algemene opmerkingen
|
1. |
benadrukt dat de Commissie en de lidstaten conform de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verplicht zijn om fraude en andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, te bestrijden; |
|
2. |
herhaalt dat de bescherming van deze financiële belangen zowel op het niveau van de inning van de middelen van de EU als op het niveau van de uitgaven moet worden gegarandeerd en dat beide aspecten even belangrijk zijn; |
|
3. |
is ingenomen met het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — Jaarverslag 2011 („het jaarverslag van de Commissie”); vindt het niettemin jammer dat dit jaarverslag beperkt blijft tot de door de lidstaten verzamelde gegevens; wijst erop dat de lidstaten verschillende definities voor vergelijkbare soorten vergrijpen hanteren en niet allemaal aan de hand van gemeenschappelijke criteria vergelijkbare en gedetailleerde gegevens verzamelen, hetgeen het moeilijk maakt op EU-niveau betrouwbare en vergelijkbare statistieken op te stellen; betreurt dan ook dat het niet mogelijk is de daadwerkelijke algemene omvang van het probleem van onregelmatigheden en fraude in elke lidstaat afzonderlijk vast te stellen of te beoordelen, noch disciplinaire maatregelen te nemen tegen de lidstaten met het hoogste niveau van onregelmatigheden en fraude, zoals het Parlement meermaals heeft gevraagd; dringt er derhalve op aan dat in alle lidstaten standaardbeoordelinsgcriteria voor onregelmatigheden en fraude worden vastgesteld, in combinatie met passende sancties voor de daders; |
|
4. |
onderstreept dat fraude een voorbeeld is van een opzettelijke onregelmatige gedraging die een strafbaar feit vormt en dat een onregelmatigheid te definiëren valt als het niet naleven van een regel, en betreurt dat fraude in het verslag van de Commissie niet uitvoerig wordt behandeld en dat onregelmatigheden slechts in zeer algemene termen aan de orde komen; wijst erop dat artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) over fraude gaat, niet over onregelmatigheden, en vraagt dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen fraude en fouten of onregelmatigheden; |
|
5. |
merkt op dat er in 2011 volgens het jaarverslag van de Commissie 1 230 onregelmatigheden als frauduleus zijn gemeld en dat hun financiële impact met 37 % is afgenomen ten opzichte van 2010 en in totaal 404 miljoen EUR beliep; erkent dat cohesiebeleid en landbouw onverminderd de twee belangrijkste sectoren met het hoogste fraudeniveau zijn, met een geschatte financiële impact van 204 miljoen EUR, respectievelijk 77 miljoen EUR; vraagt zich evenwel af of deze daling de werkelijke stand van zaken met betrekking tot frauduleuze activiteiten weerspiegelt of er veeleer op wijzen dat de systemen voor toezichthouding en controle in de lidstaten tekortschieten; |
|
6. |
verzoekt de Commissie de doeltreffendheid van de toezicht- en controlesystemen in de lidstaten nauwlettend in de gaten te houden en erop toe te zien dat de verstrekte informatie over de omvang van de onregelmatigheden in de lidstaten de reële situatie weerspiegelt; |
|
7. |
onderstreept dat de lidstaten al vele jaren lang gegevens niet tijdig of slechts onvolledig doorgeven; benadrukt dat het onmogelijk is een vergelijking en een objectieve beoordeling van de omvang van fraude in de lidstaten van de Europese Unie te maken; geeft aan dat het Europees Parlement, de Commissie en OLAF de situatie niet goed kunnen beoordelen en derhalve niet goed in staat zijn voorstellen te doen, en herhaalt dat dit niet zo kan blijven; verzoekt de Commissie alles op alles te zetten om ten onrechte betaalde EU-middelen terug te vorderen; verzoekt de Commissie uniforme, voor alle lidstaten geldende rapportagevereisten uit te werken en ervoor te zorgen dat vergelijkbare, betrouwbare en adequate gegevens worden verzameld; |
|
8. |
onderstreept dat de Europese Unie méér moet doen om de beginselen van eGovernment te versterken, hetgeen een van de voorwaarden is voor meer transparantie bij de overheidsfinanciën; wijst erop dat elektronische transacties, in tegenstelling tot cashtransacties, worden geregistreerd en dat het daarmee moeilijker wordt fraude te plegen en eenvoudiger om verdachte gevallen in kaart te brengen; spoort de lidstaten aan hun drempels voor verplichte betalingen andere dan cash te verlagen; |
|
9. |
verzoekt de Commissie aandacht te schenken aan het verband tussen de meldingen van fraude door de lidstaten enerzijds, en het ontbreken van harmonisatie op strafrechtgebied en het vaststellen van een gemeenschappelijke definitie van frauduleus gedrag en fraude op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie anderzijds; wijst erop dat de strafrechtsystemen van de lidstaten slechts in beperkte mate zijn geharmoniseerd; |
|
10. |
onderstreept dat er gedurende een periode van vijf jaar 233 onderzoeksrapporten zijn gepubliceerd over fraudegevallen in verband met misbruik van EU-middelen in de 27 lidstaten, en dat het VK, Slowakije, Duitsland, Bulgarije, Spanje, Roemenië en Estland op het vlak van het melden van fraude het actiefst zijn (5); is van oordeel dat onderzoeksjournalistiek een belangrijke rol heeft gespeeld bij het blootleggen van fraudegevallen met gevolgen voor de financiële belangen van de EU en een belangrijke bron van informatie vormt, waar OLAF, wethandhavings- en andere relevante autoriteiten in de lidstaten hun voordeel mee zouden kunnen doen; |
|
11. |
herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 6 april 2011 over bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen — Fraudebestrijding — Jaarverslag 2009 (6) heeft aangedrongen op de invoering van verplichte, door de nationale rekenkamer terdege te controleren en door de Rekenkamer te consolideren nationale beheerverklaringen; betreurt dat hier niets mee is gedaan; |
|
12. |
acht het van groot belang dat frauduleus gedrag op Europees niveau wordt aangepakt; vindt het verbazingwekkend dat de directeur-generaal van OLAF in het beleid met betrekking tot onderzoek voor de jaren 2012 en 2013 als prioriteit sectorspecifieke drempels voor de mogelijke financiële impact heeft opgenomen, waardoor gevallen met een financiële impact die onder de drempel ligt geen prioriteit krijgen en waarschijnlijk helemaal niet zullen worden onderzocht; wijst erop dat de drempel in de douanesector 1 000 000 EUR bedraagt, bij SAPARD-middelen 100 000 EUR, bij de landbouwfondsen 250 000 EUR, bij de Structuurfondsen 500 000 EUR, bij het EFRO 1 000 000 EUR, voor gecentraliseerde uitgaven en externe hulp 50 000 EUR, en voor zaken waar EU-personeel bij betrokken is 10 000 EUR; vindt dit onaanvaardbaar; eist van de directeur-generaal dat hij deze praktijk wijzigt en de benadering met drempels voor het prioriteren van de werklast intrekt; |
|
13. |
vindt dat corruptie met een impact op de financiële belangen van de Europese Unie als fraude in de zin van artikel 325, lid 5, VWEU moet worden beschouwd en opgenomen moet worden in het jaarverslag van de Commissie over bescherming van de financiële belangen van de Unie — Fraudebestrijding; |
|
14. |
wijst erop dat het veroordelingspercentage in zaken met schade voor de begroting van de Unie van lidstaat tot lidstaat sterk varieert, uiteenlopend van 14 % tot 80 %; onderstreept dat de strafrechtsystemen van de lidstaten beperkt geharmoniseerd zijn en dat de justitiële samenwerking moet worden versterkt; dringt aan op ambitieuze Europese wetgeving in combinatie met betere samenwerking en coördinatie tussen alle lidstaten, teneinde tot een stevige aanpak van fraudeurs en een negatieve prikkel voor frauduleus gedrag te komen; |
|
15. |
erkent dat het naar aanleiding van ontdekte onregelmatigheden in 2011 terug te vorderen bedrag 321 miljoen EUR beliep, waarvan 166 miljoen EUR reeds door de lidstaten is 'teruggehaald'; merkt in dit verband op dat in 2011 het terugvorderingspercentage voor traditionele eigen middelen (TEM) 52 % bedroeg, tegenover 46 % in 2010; |
|
16. |
neemt nota van het verslag van OLAF voor 2011 en van het overzicht van de vooruitgang die bij tussen 2006 en 2011 geïnitieerde gerechtelijke acties is geboekt, waaruit blijkt dat het in meer dan de helft van de gevallen nog niet tot een uitspraak is gekomen (7); is van oordeel dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan douanefraude omdat douane zich kenmerkt door de hoogste percentages stelselmatige corruptie in Europa; |
|
17. |
stelt met bezorgdheid vast dat als gevolg van de huidige economische crisis, de Commissie geen plannen heeft voor een verhoging van de EU-financiering voor de wetshandhavingsautoriteiten in de lidstaten met het oog op een betere bescherming van de financiële belangen van de EU als onderdeel van haar nieuwe algemene EU-strategie; meent dat deze strategie een samenhangend en omvattend antwoord moet zijn met het doel het smokkelen te reduceren en de geïnde ontvangsten te vermeerderen en er zodoende voor te zorgen dat een dergelijke investering in de toekomst rendeert; |
Ontvangsten — eigen inkomsten
|
18. |
brengt in herinnering dat de kwaliteit van de inning van btw en douanerechten een rechtstreekse impact heeft op de economieën van de lidstaten en de EU-begroting, en herhaalt dat alle lidstaten de verbetering van de systemen waarmee ontvangsten worden geïnd en waarmee wordt gewaarborgd dat alle transacties buiten de schaduweconomie plaatsvinden en officieel worden geregistreerd, als een topprioriteit moeten beschouwen; |
|
19. |
beklemtoont in dit verband dat belastingontduiking en -ontwijking een grote bedreiging vormen voor de openbare financiën van de EU; onderstreept dat er in de EU elk jaar naar schatting 1 triljoen euro aan openbaar geld verloren gaat als gevolg van belastingontduiking en -ontwijking, hetgeen neerkomt op een jaarlijkse kost van grosso modo 2 000 euro voor elke Europese inwoner; wijst erop dat het gemiddelde bedrag aan belastingen dat op dit moment in Europa verloren gaat, hoger ligt dan het totale bedrag dat de lidstaten besteden aan gezondheidszorg en oploopt tot meer dan vier keer het bedrag dat in de EU wordt uitgegeven aan onderwijs; |
|
20. |
benadrukt dat elke euro die door douane- en btw-fraude verloren gaat, door de burgers van de EU moet worden betaald, dit als gevolg van het mechanisme dat inhoudt dat de EU-begroting wordt samengesteld uit ontvangsten op basis van het bni; acht het onaanvaardbaar dat economische spelers die zich schuldig maken aan fraude, eigenlijk worden gesubsidieerd door de Europese belastingbetaler; benadrukt dat de strijd tegen belastingontduiking zowel voor de Commissie als voor de lidstaten een topprioriteit moet vormen; verzoekt de lidstaten hun belastingstelsels eenvoudiger en transparanter te maken, aangezien belastingfraude te vaak door ingewikkelde en weinig doorzichtige belastingstelsels in de hand wordt gewerkt; |
|
21. |
vraagt dat de Commissie nauwer samenwerkt met de lidstaten om betrouwbare gegevens te verzamelen over het verlies van douanerechten en btw in elke lidstaat, en het Parlement hierover op gezette tijdstippen verslag uitbrengt; |
|
22. |
is ingenomen met het feit dat 98 % van de TEM zonder noemenswaardige problemen wordt geïnd, maar stelt vast dat de lidstaten niet gelijk presteren voor wat de terugvordering van de resterende 2 % betreft (8); |
Douane
|
23. |
benadrukt, voor wat de TEM betreft, dat de opbrengst van douaneheffingen een belangrijke bron van inkomsten vormt voor de overheden van de lidstaten, die 25 % van deze opbrengst voor zich behouden om de kosten voor de inning ervan te dekken; wijst er eens te meer op dat de doeltreffende preventie van onregelmatigheden en fraude op dit vlak de financiële belangen van de Unie beschermt en grote gevolgen heeft voor de interne markt doordat aldus wordt voorkomen dat economische spelers die deze heffingen ontduiken zich een oneerlijk voordeel verschaffen ten opzichte van degenen die hun verplichtingen op dit gebied wel nakomen; beklemtoont dat niet aangegeven invoerartikelen en invoerartikelen die aan het oog van de douanebeambten zijn ontsnapt, de kern van het probleem vormen; |
|
24. |
maakt zich grote zorgen over de vaststelling van de Rekenkamer dat de douanecontrole in bepaalde lidstaten ernstige tekortkomingen vertoont (9); |
|
25. |
benadrukt dat de douane-unie tot de exclusieve bevoegdheden van de EU behoort en dat het daarom de taak is van de Commissie alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de douane-instanties in de lidstaten op dezelfde manier optreden, en op de uitvoering van deze maatregelen toe te zien; |
|
26. |
stelt voor na te denken over de vorming van een groep Europese douanebeambten die gespecialiseerd zijn in fraudebestrijding die de nationale douanediensten ondersteunen; |
|
27. |
wijst erop dat 70 % van de douaneprocedures in de EU vereenvoudigd is; maakt zich grote zorgen over de bevindingen van de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 1/2010, waarin ernstige gebreken op dit gebied werden vastgesteld zoals slecht uitgevoerde of slecht gedocumenteerde controles, onvoldoende gebruik van automatische technieken voor gegevensverwerking, overdreven gebruik van vereenvoudigingspraktijken en kwalitatief ontoereikende controles achteraf; |
|
28. |
onderstreept dat moderne IT-toepassingen en rechtstreekse gegevenstoegang van cruciaal belang zijn voor een doeltreffende werking van de douane-unie; is van mening dat de momenteel gehanteerde methodes niet voldoen; toont zich met name uiterst bezorgd over de vaststelling in het in mei 2012 gepubliceerde eerste activiteitenverslag van Eurofisc (10) voor 2011 dat de belastingdiensten in de meeste lidstaten geen directe toegang hebben tot douanegegevens en dat geautomatiseerde vergelijking met belastinggegevens bijgevolg niet mogelijk is; |
|
29. |
betreurt dat de Commissie en de lidstaten er niet in zijn geslaagd het gemoderniseerde douanewetboek tijdig in te voeren; benadrukt dat de gemiste financiële baten door de verlating van de invoering van het nieuwe douanewetboek geraamd worden op 2,5 miljard euro per jaar in termen van besparingen op de operationele kosten bij onverkorte handhaving, en op niet minder dan 50 miljard euro in termen van expansie op de internationale handelsmarkt (11); vraagt dat de Commissie de kosten beoordeelt van het uitstel van de volledige uitvoering van het gemoderniseerde douanewetboek en de gevolgen van dit uitstel voor de begroting in getallen uitdrukt; |
|
30. |
beklemtoont dat de strijd tegen douanegerelateerde fraude moet worden opgevoerd en verwelkomt de instelling van het Antifraude Transit Informatiesysteem (ATIS), een centrale databank die alle autoriteiten op de hoogte moet houden van het verkeer van goederen in transit binnen de EU; |
|
31. |
is, gezien het succes van de in 2011 gezamenlijk door de EU en haar lidstaten en een aantal derde landen ondernomen douane-acties, van oordeel dat dit soort acties op gezette tijden moeten worden herhaald om de smokkel van gevoelige goederen en fraude in bepaalde sectoren met een hoog risico te bestrijden; wijst erop dat de in 2011 ondernomen gezamenlijke douane-acties geleid hebben tot de inbeslagname van 1,2 miljoen sigaretten en de blootlegging van belasting- en douanefraude ten bedrage van meer dan 1,7 miljoen EUR; |
Btw
|
32. |
herhaalt dat een correcte uitvoering van de douaneprocedures rechtstreekse gevolgen heeft voor de berekening van de btw; betreurt de door de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen op dit vlak; maakt zich met name grote zorgen over de vaststelling van de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 13/2011 dat de toepassing van alleen al douaneregeling 42 (12) in 2009 goed was voor geëxtrapoleerde verliezen van ca. 2 200 miljoen euro (13) in de zeven door haar gecontroleerde lidstaten, hetgeen neerkomt op 29 % van het theoretische maximaal te innen btw-bedrag in die zeven lidstaten uit hoofde van douaneregeling 42 in 2009; |
|
33. |
toont zich uiterst bezorgd over het wijdverspreide vóórkomen van btw-fraude; wijst erop dat de wijze waarop btw geïnd wordt sinds de invoering van het btw-inningsmodel niet is veranderd; benadrukt dat dit model inmiddels verouderd is, gezien de talrijke veranderingen die zich in de technologische en economische sfeer hebben voltrokken; beklemtoont dat voor initiatieven op het vlak van directe belastingen een unaniem besluit van de Raad nodig is; betreurt dat de Raad nog altijd geen besluit heeft genomen over twee belangrijke initiatieven ter bestrijding van btw-fraude, te weten het voorstel voor een richtlijn van de raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude (COM(2012)0428) en het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG wat betreft een facultatieve en tijdelijke toepassing van de verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten (COM(2009)0511) (14); |
|
34. |
wijst op de noodzaak van een real-timeverbinding tussen zakentransacties en de belastingautoriteiten, teneinde belastingontduiking aan te pakken; |
|
35. |
meent dat de uitbanning van niet-geregistreerde transacties kan bijdragen tot een verlaging van het bedrag aan niet-geïnde btw; |
Sigarettensmokkel
|
36. |
erkent dat de smokkel in zwaar belaste goederen tot een aanzienlijke derving van inkomsten voor de begrotingen van de EU en haar lidstaten leidt, en dat het directe verlies aan douane-inkomsten door sigarettensmokkel alleen al op meer dan 10 miljard euro per jaar wordt geschat; |
|
37. |
beklemtoont dat sigarettensmokkel een belangrijke financieringsbron is voor internationale misdaadorganisaties en benadrukt dan ook dat moet worden gezorgd voor de versterking van de externe dimensie van het actieplan van de Commissie ter bestrijding van de sigaretten- en alcoholsmokkel aan de oostgrens van de EU, dat voorziet in ondersteuning van de handhavingscapaciteit in de buurlanden, het verschaffen van technische ondersteuning en opleiding, bewustwording, versterkte operationele samenwerking, bijvoorbeeld gezamenlijke douaneoperaties, alsook het uitwisselen van inlichtingen en het versterken van internationale samenwerking; wijst met name op het belang van samenwerking tussen de lidstaten, Rusland en de landen van het Oostelijk Partnerschap (Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Georgië, Moldavië en Oekraïne) voor de uitvoering van de doelgerichte acties die in het actieplan worden voorgesteld; |
|
38. |
erkent dat de oostelijke grenslijn in dit verband een bijzonder kwetsbaar geografisch gebied vormt; verheugt zich over de bekendmaking door de Commissie van een actieplan voor de bestrijding van sigaretten- en alcoholsmokkel aan de oostgrens van de EU; |
|
39. |
is ingenomen met de activiteiten van het OLAF in het kader van de uitvoering van dit actieplan; verheugt zich in het bijzonder over het succes van „Operation Barrel”, een gezamenlijke douaneoperatie van 24 lidstaten, Noorwegen, Zwitserland, Kroatië en Turkije met actieve ondersteuning door het DG Belastingen en Douane-unie, Europol, Frontex en de Werelddouaneorganisatie, die tot de inbeslagname van 1,2 miljoen sigaretten heeft geleid; |
|
40. |
is ingenomen met het feit dat de Conferentie van de partijen bij het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging van de Wereldgezondheidsorganisatie het Protocol inzake de uitroeiing van de illegale handel in tabaksproducten tijdens haar vijfde zitting op 12 november 2012 heeft goedgekeurd; |
Uitgaven
|
41. |
wijst erop dat 94 % van de begroting van de EU in de lidstaten wordt geïnvesteerd, en dat het in de huidige moeilijke economische tijden van essentieel belang is dat alle financiële middelen goed besteed worden; is daarom van mening dat de strijd tegen fraude ten nadele van de EU-begroting in alle financieringsprogramma's prioritair moet zijn, met als doel de terugvordering van de verloren gegane middelen te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat de middelen van de EU-begroting effectief aan de hoofddoelstellingen ervan — zoals het scheppen van banen en groei — worden besteed; |
|
42. |
betreurt dat de meeste onregelmatigheden bij de besteding van EU-middelen op nationaal niveau plaatsvinden; |
|
43. |
onderstreept dat meer transparantie en, in het verlengde daarvan, goed toezicht van cruciaal belang zijn voor het opsporen van fraude; brengt in herinnering dat het Parlement er de afgelopen jaren bij de Commissie op heeft aangedrongen stappen te nemen om te zorgen voor transparantie via één loket van de begunstigden van EU-middelen; betreurt dat deze maatregel niet is ingevoerd; herhaalt daarom zijn verzoek aan de Commissie om maatregelen te bedenken voor meer transparantie van wettelijke regelingen en een systeem op te zetten waarin op dezelfde website een lijst wordt gepubliceerd van alle begunstigden van EU-middelen, ongeacht de beheerder van de middelen en gebaseerd op standaardcategorieën informatie die alle lidstaten in minstens één werktaal van de Unie dienen te verstrekken; dringt er bij de lidstaten op aan samen te werken met de Commissie en haar complete en betrouwbare informatie te verstrekken over de ontvangers van EU-steun die door de lidstaten wordt beheerd; verzoekt de Commissie prioritair het systeem van „gedeeld beheer” te evalueren en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement; |
Landbouw
|
44. |
is ingenomen met het feit dat Nederland, Polen en Finland de beginselen inzake consequente melding beter naleven, en dat het totale nalevingspercentage voor de EU-27 ongeveer 93 % bedraagt, wat een verbetering inhoudt ten opzichte van het percentage voor 2010 (90 %); |
|
45. |
onderstreept overigens dat het, aangezien minstens 20 miljoen gevallen zijn gemeld van kleine corruptie in de overheidssector in de EU, duidelijk is dat het fenomeen ook een spillover effect heeft op de sectoren van de overheidsadministratie in de lidstaten (en de nationale politici), die instaan voor het beheer van de EU-middelen en andere financiële belangen (15); merkt op dat het voor de sector landbouw als frauduleus gemelde aantal onregelmatigheden, te weten in totaal 139, geen weerspiegeling vormt van de feitelijke situatie; merkt op dat de Commissie zich tot de lidstaten heeft gewend en haar bezorgdheid tot uitdrukking heeft gebracht over het feit dat de informatie in het fraudeverslag niet altijd betrouwbaar is, hetgeen mede blijkt uit de geringe aantallen fraudegevallen die in sommige lidstaten worden gemeld; dringt aan op voortgezette samenwerking en uitwisseling van goede praktijken in de lidstaten voor de aanpak van fraude en het melden van fraudegevallen aan de Commissie; |
|
46. |
blijft bezorgd over de verdacht lage fraudepercentages die worden gemeld door Frankrijk, Duitsland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, met name gezien hun omvang en de ontvangen financiële steun; betreurt het feit dat de Commissie in haar jaarverslag geen definitief antwoord geeft op de vraag of de vermoede lage fraudepercentages waarvan Frankrijk, Duitsland, Spanje en het VK melding maken, het gevolg zijn van de niet-naleving van de meldingsbeginselen of van het vermogen van de bestaande controlesystemen in deze lidstaten om fraude op te sporen; verzoekt de hierboven vermelde lidstaten zo snel mogelijk en in detail uit te leggen hoe het zit met hun laag percentage gemelde vermoedelijke fraudegevallen; |
|
47. |
is van oordeel dat de geringe aantallen fraudegevallen die in sommige lidstaten worden gemeld, erop duidt dat wat in de ene lidstaat als fraude wordt aangemerkt in de andere lidstaat niet noodzakelijkerwijs als onwettig wordt beschouwd, en verzoekt de Commissie daarom deze verschillen in kaart te brengen en te duiden, de criteria voor de omschrijving van fraude te standaardiseren en aan alle lidstaten mede te delen; |
|
48. |
verzoekt de Commissie het systeem voor het melden van fraudegevallen onder de loep te nemen en de in de lidstaten gehanteerde procedures voor het bestrijden van fraude en voor het aan de Commissie melden van fraudegevallen te uniformiseren; stelt dat hiermee wordt beoogd de doelmatigheid van het onderzoek te verhogen terwijl personen naar wie een onderzoek loopt meer inzicht krijgen in hun procedurele rechten; |
|
49. |
geeft aan dat fraude bij het gebruik van GLB-middelen in de toekomst niet alleen door middel van een op statistieken stoelende aanpak kan worden verhinderd, maar dat in ernstige gevallen met name ook de wijze waarop wordt gefraudeerd moet worden geanalyseerd; is voorts van oordeel dat de lidstaten bij de Commissie een verslag moeten indienen over alle geconstateerde onregelmatigheden, waarin een gedegen analyse wordt gemaakt van de onregelmatigheden die als fraude worden aangemerkt; |
|
50. |
wijst erop dat de Commissie overeenkomstig een wijziging van artikel 43 van de geactualiseerde horizontale verordening de bevoegdheid zou krijgen maandelijkse betalingen of tussentijdse betalingen aan een lidstaat te verlagen of op te schorten wanneer een of meer essentiële onderdelen van het betrokken nationale controlesysteem niet bestaan of niet doeltreffend zijn als gevolg van de ernstige of aanhoudende aard van de geconstateerde tekortkomingen, of wanneer onregelmatige betalingen niet met de nodige zorgvuldigheid worden teruggevorderd, en
|
|
51. |
is er bezorgd over dat het totale bedrag dat de nationale autoriteiten nog van begunstigden moeten terugvorderen in verband met fraude met ELGF-middelen aan het eind van 2011 1,2 miljard EUR bedroeg; |
|
52. |
verzoekt de Commissie met klem alle nodige stappen te ondernemen om een doeltreffend terugvorderingssysteem in te voeren met inachtneming van de ontwikkelingen rond de hervorming die gaande is, en het Europees Parlement in het verslag van volgend jaar over de bescherming van de financiële belangen van de EU in te lichten over de gemaakte vorderingen; |
|
53. |
beklemtoont dat de de-minimisregel weer moet worden ingevoerd en dat terugvordering overeenkomstig artikel 56, lid 3, van de geactualiseerde horizontale verordening niet moet worden voortgezet in het geval dat het totaal van de reeds gemaakte en de nog te verwachten terugvorderingskosten hoger is dan het te innen bedrag; verzoekt de Commissie omwille van een eenvoudiger beheer ter plaatse deze voorwaarde als vervuld te beschouwen wanneer het van de begunstigde in het kader van een individuele betaling terug te vorderen bedrag niet meer bedraagt dan 300 EUR; wijst erop dat verlichting van de administratieve lasten door de invordering van kleine en zeer kleine bedragen achterwege te laten de nationale en regionale autoriteiten de gelegenheid geeft ernstiger vergrijpen doelmatiger op te sporen en op passende wijze te vervolgen; |
|
54. |
merkt op dat de Commissie in het kader van de controles van de rekeningen in de landbouwsector financiële correcties ten belope van 822 miljoen EUR heeft doorgevoerd; merkt daarnaast op dat de totale waarde van de correcties waartoe is besloten 1 068 miljoen EUR bedroeg; maakt zich zorgen over het feit dat het terugvorderingspercentage voor landbouw en plattelandsontwikkeling is teruggelopen van 85 % in 2010 naar 77 % in 2011; |
|
55. |
dringt aan op verbetering van de terugvorderingsprocedures, die nog steeds tamelijk lang duren; |
Cohesiebeleid
|
56. |
verwelkomt het feit dat de Commissie in 2011 voor 624 miljoen EUR aan financiële correcties heeft uitgevoerd op een totaal van 673 miljoen EUR aan vastgestelde correcties, en dat het terugvorderingspercentage bij cohesiebeleid verbeterd is tot 93 %, tegenover 69 % in 2010; onderstreept dat het cumulatieve percentage van de uitvoering van financiële correcties niettemin slechts 72 % bedraagt, en dat 2,5 miljard EUR nog niet is teruggevorderd; |
|
57. |
roept de Commissie en de lidstaten op de regels betreffende openbare aanbestedingen, alsmede de procedures voor de afwikkeling van de Structuurfondsen te vereenvoudigen; |
|
58. |
stelt vast dat bepaalde grote lidstaten zoals Frankrijk in 2011 geen frauduleuze onregelmatigheden hebben gemeld op het vlak van het cohesiebeleid; vraagt dat de Commissie de redenen hiervoor onderzoekt en nagaat of de toezicht- en controlesystemen in die lidstaten die geen melding maken van fraude, wel doeltreffend functioneren; |
|
59. |
is ingenomen met het feit dat Frankrijk erin geslaagd is het rapportagesysteem voor onregelmatigheden (IMS — Irregularity Management System) volledig ten uitvoer te leggen; |
Externe betrekkingen, steun en uitbreiding
|
60. |
merkt met bezorgdheid op dat de Rekenkamer in hoofdstuk 7 (Externe betrekkingen, steun en uitbreiding) van het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het jaar 2011, heeft gewezen op fouten in de eindbetalingen die niet waren opgespoord door de controles van de Commissie en dat zij tot het besluit is gekomen dat de door de Commissie uitgevoerde controles niet volledig efficiënt zijn; vraagt de Commissie gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer en het advies over het verlenen van kwijting om haar controlemechanismen te verbeteren teneinde te zorgen voor efficiënte en adequate uitgaven; |
|
61. |
stelt voor dat de bevindingen en aanbevelingen van de Rekenkamer in verband met het externe optreden van de EU en met name met EU-missies, in aanmerking worden genomen wanneer hun vorderingen worden getoetst aan de gestelde doelen of wanneer een hernieuwing van hun mandaat wordt overwogen, teneinde te waarborgen dat efficiënt en passend gebruik wordt gemaakt van de middelen die zijn uitgetrokken; merkt op dat er bepaalde tekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot de procedures voor het plaatsen van opdrachten en de aanbestedingen in acties van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en verzoekt de EDEO deze tijdig recht te zetten; |
|
62. |
verwelkomt de fraudebestrijdingsmaatregelen op EU-niveau die een hogere graad van samenwerking met derde landen inhouden, zoals het Antifraude Transit Informatiesysteem(waartoe de EVA-landen toegang hebben), de wederzijdse administratieve bijstand en daarmee samenhangende fraudebestrijdingsmaatregelen waarbij derde landen betrokken zijn, en de gezamenlijke douaneoperaties die in 2011 hebben plaatsgehad, onder meer Fireblade (met Kroatië, Oekraïne en Moldavië), en Barrel (met Kroatië, Turkije, Noorwegen en Zwitserland); is ingenomen met de resultaten van deze acties en hun financiële gevolgen; |
|
63. |
onderstreept, in aanmerking nemend dat in een geglobaliseerde wereld fraude steeds meer over de internationale grenzen heen wordt gepleegd, het belang van een krachtig rechtskader met duidelijke engagementen van de partnerlanden en is ermee ingenomen dat bepalingen ter bestrijding van fraude in nieuwe of heronderhandelde bilaterale overeenkomsten worden opgenomen, onder meer in de ontwerpovereenkomsten met Afghanistan, Kazachstan, Armenië, Azerbeidzjan en Georgië, en in een meer gestroomlijnde versie in de ontwerpovereenkomst met Australië, en verzoekt de Commissie en de EEAS een standaardclausule te ontwikkelen waarmee deze bepalingen worden opgenomen in alle nieuwe of heronderhandelde bi- en multilaterale overeenkomsten met derde landen; |
|
64. |
neemt kennis van de daling van het aantal en de vermindering van het financiële effect van onregelmatigheden die geconstateerd zijn met betrekking tot de pretoetredingsfondsen die in het verslag 2011 onder de loep zijn genomen; juicht het toe dat het terugvorderingspercentage van EU-middelen die ten onrechte betaald zijn voor pretoetredingssteun, aanzienlijk is gestegen, maar merkt op dat het nog altijd slechts een percentage van 60 % bedraagt; erkent tegelijkertijd dat er wat de geconstateerde onregelmatigheden betreft tussen de begunstigden belangrijke verschillen bestaan die vooral afhangen van het stadium waarin de goedkeuring en uitvoering van het beheersysteem voor onregelmatigheden (IMS) zich bevindt; verzoekt de Commissie dan ook grondig toezicht te blijven uitoefenen op de uitvoering van het IMS in alle landen die van het instrument profiteren; steunt de oproep van de Commissie met name aan Kroatië om volledige uitvoering te geven aan het IMS, een oproep waaraan nog steeds geen gevolg is gegeven hoewel er opleiding en steun is verstrekt, alsook de oproep aan de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om het systeem ten uitvoer te leggen; merkt op dat van de in 2011 gemelde gevallen 26 miljoen EUR is teruggevorderd; |
|
65. |
looft de doelstelling van de Commissie om Kroatië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië te steunen bij hun inspanningen om het IMS ten uitvoer te leggen; |
OLAF
|
66. |
wijst eens te meer op de noodzaak om de onafhankelijkheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van het OLAF verder te versterken, en is van oordeel dat dit ook geldt voor de onafhankelijkheid van het comité van toezicht van OLAF en het vermogen van dit comité om zijn taken uit te voeren; verzoekt OLAF en het comité van toezicht stappen te ondernemen ter verbetering van de onderlinge werkrelatie, die volgens een verslag van de Commissie EU-zaken van het Britse Hogerhuis gekenmerkt wordt door open vijandigheid, met name omdat de betrokkenen het er niet over eens zijn welke rol het comité van toezicht precies moet spelen; verzoekt de Commissie na te gaan op welke wijze een constructieve bijdrage kan worden geleverd aan het verbeteren van de communicatie en de werkrelatie tussen OLAF en het comité van toezicht; |
|
67. |
verheugt zich over de geboekte vooruitgang in de onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 (COM(2011)0135); is van mening dat deze verordening onverwijld zou moeten worden goedgekeurd; is er — in het licht van de laatste ontwikkelingen rondom OLAF en de manier waarop OLAF zijn onderzoeken verricht — overigens van overtuigd dat de aanbevelingen van het comité van toezicht in bijlage 3 bij zijn jaarlijks activiteitenverslag 2012 in overweging moeten worden genomen; vindt het onaanvaardbaar dat het comité van toezicht, het orgaan dat erop toeziet dat de procedurele garanties worden geboden, de grondrechten worden geëerbiedigd en het OLAF-personeel zich houdt aan de interne voorschriften inzake onderzoeksprocedures, in een aantal gevallen geen rechtstreekse inzage heeft gekregen in dossiers in het kader van afgesloten onderzoeken, waaronder de definitieve onderzoeksrapporten die aan de nationale gerechtelijke instanties zijn toegezonden; |
|
68. |
merkt op dat eerder genoemde toekomstige hervorming onder meer OLAF de mogelijkheid zal bieden administratieve regelingen overeen te komen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties, waardoor de capaciteit van OLAF om fraude te bestrijden in gebieden die verband houden met het extern beleid van de EU, versterkt wordt; verwelkomt de fraudebestrijdingsstrategie (COM(2011)0376) onder meer met betrekking tot de opneming van verbeterde fraudebestrijdingsbepalingen in uitgavenprogramma's in het kader van nieuwe meerjarig financieel kader 2014-2020; neemt evenwel met bezorgdheid kennis van de conclusie van de Commissie dat er onvoldoende afschrikmiddelen zijn tegen het criminele misbruik van de EU-begroting in de lidstaten; verwelkomt de voorstellen van de Commissie om dit probleem aan te pakken en beveelt aan dat begunstigde derde landen hier zoveel mogelijk bij betrokken worden; |
|
69. |
neemt kennis van de bezwaren die het comité van toezicht van OLAF in zijn activiteitenverslag 2012 heeft uitgesproken, met name ten aanzien van de zaak die in oktober 2012 aan de nationale gerechtelijke instanties is overgedragen en heeft geleid tot het aftreden van een lid van de Europese Commissie, zoals vermeld staat in paragraaf 29 van voornoemd verslag; is van mening dat door de verantwoordelijke gerechtelijke instanties een diepgaand onderzoek naar deze bezwaren ingesteld dient te worden; benadrukt het beginsel van eerbiediging van de vertrouwelijkheid en het belang van niet-inmenging door de politiek in lopende rechtszaken; |
|
70. |
maakt zich serieus zorgen over de verslaglegging door het comité van toezicht van OLAF; acht het onaanvaardbaar dat OLAF onderzoeksmaatregelen heeft genomen die verdergaan dan hetgeen uitdrukkelijk wordt genoemd in de artikelen 3 en 4 van de op dit moment toepasselijke Verordening (EG) nr. 1073/1999 en dan hetgeen is opgenomen in de tekst van de herwerkte versie daarvan; merkt op dat de hierboven bedoelde onderzoeksmaatregelen onder andere omvatten: de voorbereiding van de inhoud van een telefoongesprek voor een derde partij met een persoon tegen wie een onderzoek was ingesteld, het aanwezig zijn tijdens dat telefoongesprek en het zorgen dat het werd opgenomen, en het doen uitgaan van verzoeken aan de nationale administratieve autoriteiten om OLAF te voorzien van informatie die niet rechtstreeks in hun bezit was en die beschouwd kan worden als verband houdend met het recht op privacy en het communicatiegeheim, of het daaropvolgende gebruiken, verzamelen en opslaan van die informatie door OLAF; |
|
71. |
is hierover ontdaan, aangezien volgens de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie het gebruik van dergelijke methoden gezien kan worden als 'inmenging door een overheid' in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het 'privéleven', van 'correspondentie' en/of 'communicatie', overeenkomstig de wetgeving (artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat overeenkomt met artikel 8 van het Europees mensenrechtenverdrag); |
|
72. |
wijst er nogmaals op dat geen enkele schending van de grondrechten door OLAF of enige andere dienst van de Commissie aanvaardbaar is; verwijst in dit verband naar de opvatting van het comité van toezicht van OLAF, zoals vermeld in bijlage 3 bij zijn activiteitenverslag 2012, dat OLAF wellicht gebruik heeft gemaakt van onderzoeksmaatregelen die verder gaan dan de maatregelen die uitdrukkelijk zijn opgesomd in de artikelen 3 en 4 van de thans geldende verordening, o.a. bij de voorbereiding voor een derde van de inhoud van een telefoongesprek met een persoon die werd onderzocht en aanwezig was tijdens dat gesprek, dat opgenomen is; verwacht van OLAF een bevredigende uitleg over de rechtsgrond van zijn onderzoeksmaatregelen, zoals het opnemen van telefoongesprekken; |
|
73. |
is verheugd over de verklaring in het activiteitenverslag 2012 van het Comité van toezicht (paragraaf 53) dat alle verzoeken om annulering van de besluiten van OLAF door het Hof van Justitie als niet-ontvankelijk zijn afgewezen, terwijl de ombudsman geen enkel geval van wanbeheer heeft vastgesteld; wijst er voorts op dat de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) heeft vastgesteld dat OLAF zich over het algemeen heeft gehouden aan de voorschriften inzake gegevensbescherming, met uitzondering van een geval waarin OLAF naar de mening van de EDPS het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft geschonden door de identiteit van een klokkenluider onnodig bekend te maken aan zijn instelling; |
|
74. |
maakt zich ernstige zorgen over de bevindingen van het comité van toezicht waaruit blijkt dat OLAF de andere maatregelen dan die welke voorkomen in de OLAF-instructies voor de personeelsleden betreffende de ISIP-lijst niet van tevoren aan een toetsing van de wettigheid ervan heeft onderworpen; merkt op dat dit de eerbiediging van de grondrechten en de procedurele waarborgen van de betrokken personen in gevaar brengt; |
|
75. |
verzoekt OLAF de bevoegde commissie van het Parlement op de hoogte te stellen van de rechtsgrond op grond waarvan het gemachtigd is bijstand te verlenen bij en voorbereidingen te treffen voor het opnemen van telefoongesprekken van particulieren zonder hun voorafgaande toestemming en van de inhoud gebruik te maken in het kader van administratieve onderzoeken; herhaalt zijn verzoek aan OLAF –aansluitend bij een soortgelijk verzoek van de Raad — om aan het Parlement een juridische analyse voor te leggen van de rechtmatigheid van die opnamen in de lidstaten; |
|
76. |
merkt op dat inbreuken op essentiële procedurele vereisten tijdens voorbereidende onderzoeken de wettigheid van het uiteindelijke besluit op basis van onderzoek door OLAF in gevaar kunnen brengen; denkt dat dit in potentie een groot risico vormt, aangezien met deze inbreuken de juridische aansprakelijkheid van de Commissie in het spel zou kunnen worden gebracht; verzoekt OLAF hieraan onmiddellijk iets te doen door gekwalificeerde juridische deskundigen binnen een passend tijdskader voorafgaande toetsingen te laten uitvoeren; |
|
77. |
acht de rechtstreekse betrokkenheid van de directeur-generaal van OLAF bij een aantal onderzoeksactiviteiten, waaronder interviews van getuigen, onaanvaardbaar; is van oordeel dat de directeur-generaal daarmee een belangenconflict creëert, aangezien hij op basis van artikel 90 bis van het personeelsstatuut en artikel 23, lid 1, van ISIP de autoriteit is die belast is met het ontvangen van klachten over onderzoeken van OLAF en met het nemen van het besluit of in het geval van niet-eerbiediging van de procedurele waarborgen al dan niet passende maatregelen zijn genomen; vraagt de directeur-generaal van OLAF in het vervolg af te zien van elke directe betrokkenheid bij onderzoeksactiviteiten; |
|
78. |
maakt zich zorgen over het feit dat OLAF binnenkomende informatie niet altijd aan een gedegen beoordeling wat het concept 'ernstige verdenking' betreft heeft onderworpen; vindt een dergelijke beoordeling van essentieel belang om de onafhankelijkheid van OLAF ten opzichte van de instellingen, organen, bureaus en agentschappen en de regeringen te garanderen indien één van deze de informatie aan OLAF heeft doorgespeeld; |
|
79. |
is van oordeel dat het comité van toezicht altijd door OLAF moet worden geïnformeerd wanneer bij OLAF een klacht wordt ingediend met betrekking tot inbreuken op grondrechten en procedurele waarborgen; |
|
80. |
verwacht hierover meer informatie in het jaarverslag van het comité van toezicht, en dringt aan op volledige openheid ten aanzien van alle genoemde punten; |
|
81. |
vindt het jammer dat in de periode 2006-2011 de lidstaten slechts in 46 % van alle door OLAF onderzochte gevallen juridische maatregelen hebben genomen; vindt dit onvoldoende en verzoekt de Commissie en de lidstaten nogmaals om zodra het OLAF een zaak heeft onderzocht, toe te zien op de effectieve en tijdige tenuitvoerlegging van de gedane aanbevelingen; |
|
82. |
is van mening dat lidstaten ertoe verplicht moeten worden om jaarlijks verslag uit te brengen over de behandeling van zaken die het OLAF naar hun gerechtelijke instanties heeft gestuurd, alsook over de strafrechtelijke en financiële sancties die in dergelijke zaken zijn opgelegd; |
|
83. |
maakt zich zorgen over de opmerkingen in het jaarverslag van het comité van toezicht waaruit blijkt dat er geen gegevens voorhanden zijn met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van OLAF in de lidstaten; vindt dit onbevredigend en verzoekt OLAF ervoor te zorgen dat de lidstaten relevante en gedetailleerde informatie verstrekken over de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van OLAF en het Europees Parlement hiervan in kennis te stellen; |
|
84. |
stelt vast dat volgens onderzoek van OLAF in 2011 691,4 miljoen EUR is teruggevorderd, waarvan 389 miljoen EUR betrekking had op één geval — voor de financiering van wegenbouw in het kader van de Structuurfondsen — in Calabrië in Italië; |
|
85. |
vindt dat gevallen van potentiële fraude of onregelmatigheden met een geringe financiële impact op gebieden als douane (waar de drempel beneden dewelke OLAF geen actie onderneemt 1 miljoen EUR bedraagt) en de Structuurfondsen (waar de drempel 500 000 EUR bedraagt) aan de lidstaten moeten worden gemeld, die informatie moeten krijgen en in de gelegenheid moeten worden gesteld nationale fraudeprocedures te volgen; |
|
86. |
maakt zich ernstige zorgen over de effectiviteit en het interne functioneren van OLAF en is tegelijk van mening dat een sterk en goed geleid OLAF essentieel is bij de bestrijding van fraude en corruptie waarbij geld van de Europese belastingbetaler op het spel staat; dringt er daarom bij de Commissie op aan om in samenwerking met de bevoegde commissie van het Parlement en bij de beantwoording van de vragen van deze commissie de rechtmatigheid van de operaties van OLAF te analyseren, alle maatregelen te nemen die nodig zijn om het beheer van OLAF te verbeteren, en praktische oplossingen te formuleren om tekortkomingen vóór eind 2013 te verhelpen; verzoekt de Commissie en de Raad in de tussentijd alle discussies en besluiten over de instelling van een Europees openbaar ministerie op te schorten; |
Initiatieven van de Commissie inzake fraudebestrijding
|
87. |
is er verheugd over dat de Commissie op verzoek van het Parlement bezig is met het ontwikkelen van een methode voor het meten van de kosten van corruptie bij openbare aanbestedingen waarbij middelen van de Unie in het geding zijn; |
|
88. |
is verheugd over het initiatief in het werkprogramma van de Commissie voor 2012 gericht op een betere bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de mededeling daarover betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie middels het strafrecht en administratieve onderzoeken; onderstreept dat dit initiatief beoogt de sancties voor criminele activiteiten, met inbegrip van corruptie, te verzwaren en de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie te verbeteren; |
|
89. |
is ingenomen met de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie (COM(2011)0376) en het in juni 2011 aangenomen interne actieplan voor de tenuitvoerlegging daarvan (SEC(2011)0787) van de Commissie, die erop gericht zijn de preventie en opsporing van fraude op EU-niveau te verbeteren; verzoekt de Commissie in dit verband verslag uit te brengen over en een beoordeling te verrichten van alle fraudebestrijdingsstrategieën binnen elk directoraat-generaal; |
|
90. |
is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363; voorstel voor de PIF-richtlijn), die in de plaats moet komen van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de bijbehorende protocollen; |
|
91. |
verheugt zich in het bijzonder over het feit dat de definitie van de financiële belangen van de Unie in het voorstel voor de PIF-richtlijn ook de btw omvat, conform het arrest van het Europees Hof van Justitie (16), waarin werd bevestigd dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de inning van btw-inkomsten in overeenstemming met de toepasselijke communautaire wetgeving, enerzijds, en de beschikbaarheid van de hieraan beantwoordende btw-middelen voor de begroting van de Unie, anderzijds, aangezien alle misgelopen btw-inningen tot een vermindering van de btw-middelen kunnen leiden; |
|
92. |
verheugt zich voorts over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het programma Hercules III ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (COM(2011)0914), die de voortzetting zal vormen van het Hercules II-programma, waarvan de toegevoegde waarde middels een tussentijdse evaluatie is aangetoond; |
|
93. |
merkt op dat de Commissie weliswaar een groot aantal positieve initiatieven ontplooit, maar dat de meeste corruptiebestrijdingsmaatregelen een passief karakter hebben; dringt er bij de directoraten-generaal van de Commissie op aan de fraudepreventie op hun respectieve beleidsterreinen te verbeteren; |
|
94. |
kijkt uit naar de voor juni 2013 aangekondigde indiening door de Commissie van een wetgevingsvoorstel betreffende de oprichting van een Europees openbaar ministerie, dat verantwoordelijk zal zijn voor het opsporen, vervolgen en voor het gerecht brengen van al wie schade toebrengt aan door of namens de EU beheerde middelen; |
o
o o
|
95. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Comité van toezicht van het OLAF en het OLAF zelf. |
(1) http://ec.europa.eu/anti_fraud/documents/reports-commission/2011/report_nl.pdf
(2) http://ec.europa.eu/anti_fraud/documents/reports-olaf/2011/olaf_report_2011_en.pdf
(3) PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1.
(4) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(1) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0196.
(3) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 121.
(4) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 62.
(5) Europees Parlement, Studie over de onderzoeksjournalistiek als afschrikmiddel tegen fraude met EU-fondsen in de 27 lidstaten van de Unie („Deterrence fo fraud with EU funds through investigative journalism in EU-27”), 2012, blz. 71.
(6) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 40.
(7) Verslag van OLAF 2011, tabel 6,blz. 22.
(8) Studie in opdracht van het Parlement over verschillen in de administratieve prestaties van de lidstaten betreffende de terugvordering van traditionele eigen middelen van de Europese Unie.
(9) Jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, vergezeld van de antwoorden van de instellingen.
(10) Netwerk voor snelle uitwisseling van doelgerichte inlichtingen tussen de lidstaten, opgericht op basis van Verordening (EU) nr. 904/2010.
(11) Studie van het Europees Parlement, getiteld „Roadmap to Digital Single Market”, zie: http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201209/20120914ATT51402/20120914ATT51402EN.pdf
(12) Regeling die wordt toegepast door een invoerder om een btw-vrijstelling te verkrijgen wanneer de ingevoerde goederen naar een andere lidstaat zullen worden getransporteerd en waarbij de btw is verschuldigd in de lidstaat van bestemming.
(13) Waarvan 1 800 miljoen euro zijn verloren gegaan in de zeven geselecteerde lidstaten en 400 miljoen in de 21 lidstaten van bestemming van de in de steekproef onderzochte geïmporteerde goederen.
(14) De antwoorden van commissaris Šemeta op de door de Commissie begrotingscontrole ingediende vragen zijn te vinden op: http://www.europarl.europa.eu/committees/en/cont/publications.html?id=CONT00004#menuzone
(15) Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen (CRIM) 2012-2013, Thematische bijdrage over corruptie, systemische corruptie binnen de overheden van de lidstaten en maatregelen ter bestrijding van de negatieve gevolgen ervan voor de EU, november 2012, blz. 2.
(16) Arrest van 15 november 2011 in zaak C-539/09, Commissie tegen Duitsland (PB C 25 van 28.1.2012, blz. 5).
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/100 |
P7_TA(2013)0319
Geïntegreerd internecontrolekader
Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over een geïntegreerd internecontrolekader (2012/2291(INI))
(2016/C 075/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien advies nr. 2/2004 van de Europese Rekenkamer over het model „single audit” (en een voorstel voor een communautair internecontrolekader) (1), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie over een stappenplan voor een geïntegreerd internecontrolekader (COM(2005)0252), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie over het actieplan voor een geïntegreerd internecontrolekader (COM(2006)0009), |
|
— |
gezien het eerste halfjaarlijkse verslag over het scorebord voor de tenuitvoerlegging van het actieplan van de Commissie voor een geïntegreerd internecontrolekader, gepubliceerd op 19 juli 2006 (SEC(2006)1009), ingevolge het verzoek van het Parlement in zijn resolutie over de kwijting voor het begrotingsjaar 2004 (2), |
|
— |
gezien het in maart 2007 gepubliceerde voortgangsverslag van de Commissie (COM(2007)0086), waarin de vooruitgang wordt aangegeven en enkele nieuwe acties worden aangekondigd, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van februari 2008 (COM(2008)0110) en het daarbij gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2008)0259), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van februari 2009 betreffende het verslag over de impact van het actieplan van de Commissie voor een geïntegreerd internecontrolekader (COM(2009)0043), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0189/2013), |
|
A. |
overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 317 VWEU onder eigen verantwoordelijkheid en volgens de beginselen van goed financieel beheer en in samenwerking met de lidstaten de begroting uitvoert; |
|
B. |
overwegende dat de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting van de Unie volgens het Verdrag weliswaar bij de Commissie ligt, maar dat de lidstaten ook een grote verantwoordelijkheid dragen, aangezien 80 % van de begroting door de lidstaten wordt besteed volgens het systeem van gedeeld beheer; |
|
C. |
overwegende dat het beginsel van effectieve interne controle een van de begrotingsprincipes is die zijn opgenomen in het Financieel Reglement na de wijziging hiervan bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006, zoals de Commissie in het bovengenoemde actieplan had voorgesteld; |
|
D. |
overwegende dat de meest doeltreffende manier voor de Commissie om te laten zien dat zij zich werkelijk inzet voor transparantie en goed financieel beheer, erin bestaat haar volledige steun te verlenen aan maatregelen die ten doel hebben de kwaliteit van het financieel beheer te verbeteren, teneinde een gunstige betrouwbaarheidsverklaring (DAS (3)) van de Europese Rekenkamer te krijgen; |
|
E. |
overwegende dat alle instellingen en lidstaten moeten samenwerken om het vertrouwen van de Europese burgers in de financiële prestaties van de Unie te herstellen; |
|
F. |
overwegende dat de Commissie, ter ondersteuning van het strategische oogmerk om een betrouwbaarheidsverklaring van de Europese Rekenkamer te krijgen, in januari 2006 het actieplan voor een geïntegreerd internecontrolekader (het „Actieplan”) vaststelde, gevolg gevend aan de aanbevelingen van de Rekenkamer (4), de resolutie van het Parlement over de kwijting voor het begrotingsjaar 2003 (5) en de conclusies van de ECOFIN-Raad van 8 november 2005; |
|
G. |
overwegende dat het actieplan zich richtte op de aanpak van leemten in de toenmalige controlestructuren van de Commissie en 16 gebieden noemde waarop uiterlijk eind 2007 actie moest worden ondernomen, waarbij in aanmerking werd genomen dat verbetering van het financieel beheer in de Unie moet worden nagestreefd met nauwlettend toezicht op de controles bij de Commissie en de lidstaten; |
Uitvoering van het actieplan
|
1. |
wijst erop dat de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het actieplan niet enkel dient te worden gemeten op basis van de voltooiing van elke actie, maar eveneens op basis van de impact ervan op de vermindering van het aantal fouten in de onderliggende transacties; |
|
2. |
merkt op dat de Commissie zelf verklaard heeft dat het actieplan begin 2009 volledig voltooid was, hoewel 3 van de 16 oorspronkelijke acties niet konden worden uitgevoerd of op andere manieren werden voortgezet; |
|
3. |
wijst er met name op dat met artikel 32 van het nieuwe Financieel Reglement het beginsel van effectieve en efficiënte interne controle wordt vastgesteld, en dat in artikel 33 van dit reglement is bepaald dat de Commissie bij de indiening van herziene of nieuwe voorstellen voor uitgaven een schatting van de kosten en de baten van het controlesysteem alsook het risico op fouten dient te geven; |
|
4. |
verklaart eveneens dat er met betrekking tot het concept „aanvaardbaar risiconiveau” voor gekozen is deze actie te voltooien door het concept „resterend foutenrisico” te definiëren; |
|
5. |
betreurt het feit dat de vereenvoudiging van de regelgeving uit 2007-2013 niet zo uitvoerig is gebeurd als gehoopt; |
|
6. |
betreurt het feit dat het door de Commissie gedane toezegging om een volledig positieve DAS te bereiken niet verwezenlijkt is, en wijst er met name op dat de Rekenkamer in haar verslag over de betrouwbaarheidsverklaring 2011 heeft geconcludeerd dat de betalingen in het algemeen fouten van materieel belang vertoonden, en heeft aangegeven dat de toezicht- en controlesystemen in het algemeen slechts ten dele doeltreffend waren; |
|
7. |
wijst erop dat het totale foutenpercentage in de onderliggende verrichtingen in 2010 is toegenomen van 3,3 % tot 3,7 %, en gestegen is tot 3,9 % in 2011; betreurt de omkering van de positieve trend van de afgelopen jaren, en vreest dat het foutenpercentage de komende jaren zal stijgen; |
|
8. |
merkt op dat de Commissie haar doelstelling om een positieve DAS te bereiken heeft gehandhaafd, terwijl het Parlement in zijn resolutie over de kwijting voor 2011 heeft aangegeven diep te betreuren dat de betalingen fouten van materieel belang blijven vertonen; |
|
9. |
roept de Commissie op de nodige stappen te nemen om te zorgen voor een consistente daling van het foutenpercentage; |
Wat is er mis?
|
10. |
deelt de mening van de Rekenkamer en de Commissie (6) met betrekking tot het feit dat het model „single audit” nog niet werkt en dat de door de lidstaten opgezette controlesystemen hun potentieel op dit moment niet ten volle benutten; |
|
11. |
herinnert er in dit opzicht aan dat de autoriteiten van de lidstaten in 2011, voor wat het regionaal beleid betreft, voor meer dan 60 % van de door de Rekenkamer aangegeven fouten over voldoende informatie beschikten om een aantal fouten op te merken en recht te zetten vooraleer de Commissie om terugbetaling te verzoeken; |
|
12. |
deelt in dit verband de mening van de Rekenkamer dat de controles op het eerste niveau, dat wil zeggen van de beheers- en controlesystemen in de lidstaten, ontoereikend zijn, wat resulteert in een zeer zware last om het foutenpercentage terug te dringen; |
|
13. |
wijst erop dat complexe en ondoorzichtige regels de uitvoering van en controle op programma's belemmeren; is bezorgd over het feit dat dit kan leiden tot een groot aantal fouten en fraude in de hand kan werken; uit daarom zijn bezorgdheid dat complexere regels op nationaal en regionaal niveau („gold-plating”) resulteren in nieuwe problemen voor de wettelijke uitvoering van de begroting van de Unie en in een onnodige stijging van het foutenpercentage; |
|
14. |
merkt op dat de Commissie niet volledig kan vertrouwen op de bevindingen van de nationale controle-instanties van de lidstaten; |
|
15. |
constateert dat er een fundamentele discrepantie bestaat tussen de Rekenkamer, die een jaarlijkse benadering toepast in de DAS-controles, en de Commissie die bij de uitvoering van de begroting een meerjarige benadering toepast; |
Wat moet er gebeuren?
|
16. |
roept de Commissie op artikel 32, lid 5, van het nieuwe Financieel Reglement strikt toe te passen indien het foutenpercentage hoog blijft, en vervolgens zwakke punten in de controlesystemen in kaart te brengen, de kosten en baten van eventuele corrigerende maatregelen te onderzoeken, en passende maatregelen te nemen of voor te stellen op het vlak van vereenvoudiging, verbetering van de controlesystemen en het opnieuw ontwerpen van programma's of uitvoeringssystemen; |
|
17. |
roept de lidstaten op hun toezicht- en controlesystemen te versterken en er met name voor te zorgen dat hun indicatoren en statistieken betrouwbaar zijn; |
|
18. |
merkt met bezorgdheid op dat de Rekenkamer in 2010 en 2011, op het vlak van het regionaal beleid, concludeerde dat de Commissie niet ten volle kan vertrouwen op en zekerheid kan verwerven over de werkzaamheden van de nationale controleautoriteiten, en roept de lidstaten op deze situatie te verhelpen; |
|
19. |
roept de lidstaten op om de volledige verantwoordelijkheid op zich te nemen voor hun rekeningen en betrouwbare gegevens in te dienen bij de Commissie, gebruikmakend van nationale beheersverklaringen die op het passende politieke niveau ondertekend zijn; |
|
20. |
roept de Commissie op de lidstaten aan te moedigen tot samenwerking om ervoor te zorgen dat het geld van de belastingbetaler wordt aangewend in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer, ofwel door middel van passende voordelen, ofwel door middel van strenge sancties of de onderbreking van de geldstroom; is ervan overtuigd dat dit zou helpen het vertrouwen van de EU-burgers in de EU en haar instellingen te herstellen; |
|
21. |
verzoekt de Commissie alle controleprocedures in haar diensten te harmoniseren; |
|
22. |
stelt met bezorgdheid vast dat de door de Rekenkamer blootgelegde zwakke punten in het werk van de nationale autoriteiten ook het resultaat kunnen zijn van „een inherente tekortkoming en een belangenconflict bij het systeem van gedeeld beheer zelf” (7), aangezien nationale controleautoriteiten doeltreffend moeten zijn om de „single audit”-status te krijgen van de Commissie, terwijl het gemelde foutenpercentage lager dan 2 % dient te liggen, wat een stimulans zou kunnen zijn om niet alle onregelmatigheden te melden; |
|
23. |
roept de Commissie dan ook op strenger te zijn bij de certificering van de nationale beheers- en controleautoriteiten en te zorgen voor passende stimulansen en een doeltreffend systeem van sancties; |
|
24. |
verzoekt daarom, in overeenstemming met artikel 287, lid 3 VWEU om een intensivering van de samenwerking tussen nationale controle-instanties en de Rekenkamer voor de controles van het gedeeld beheer; |
|
25. |
roept de bevoegde EU-instellingen op te beoordelen of de vaststelling van het foutenpercentage op 2 % passend en haalbaar is voor alle beleidsdomeinen van de EU; |
|
26. |
zet in dit verband vraagtekens bij het nut van betrouwbaarheidsverklaringen, aangezien er vanwege de complexiteit van de uitvoering van de begroting op het vlak van gedeeld beheer ook een gedeelde verantwoordelijkheid geldt voor de wettigheid en de regelmatigheid van de begrotingsadministratie tussen de Commissie en de lidstaten, en tussen de Commissie en regionale administratiediensten, terwijl de politieke verantwoordelijkheid nog steeds uitsluitend bij de Commissie berust; |
|
27. |
is daarom van mening dat in het kader van de toekomstige herziening van het EU-Verdrag, het concept van de betrouwbaarheidsverklaring moet worden heroverwogen; |
Follow-up van de kwijting 2011 aan de Commissie
|
28. |
herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om nationale beheersverklaringen uit te geven die op het passende politieke niveau ondertekend zijn en vraagt de Commissie een model op te stellen voor dergelijke verklaringen; |
|
29. |
is van mening dat het beginsel van een verplichte nationale beheersverklaring dient te worden opgenomen in het interinstitutioneel akkoord dat bij het besluit over het meerjarig financieel kader wordt gevoegd; |
|
30. |
wijst erop dat „het gebrek aan een geloofwaardig systeem van nationale verklaringen het vertrouwen dat de EU-burgers kunnen hebben in de macro-economie, EU-geld en de beheerders ervan zal blijven schaden” (8); |
|
31. |
herinnert eraan dat de eerste drie prioritaire acties die het Parlement bij de verlening van de kwijting voor het jaar 2011 van de Commissie vereiste, gericht zijn op het boeken van vooruitgang in de DAS-kwestie; |
|
32. |
herinnert er met name aan dat de Commissie jaarlijks, en voor het eerst in september 2013, dient te komen met een mededeling aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer waarin alle nominale bedragen openbaar worden gemaakt die in het voorgaande jaar zijn teruggevorderd via financiële correcties en terugvorderingen voor alle beheersmethoden op het niveau van de Unie en van de lidstaten (9); |
|
33. |
staat erop dat deze mededeling op tijd wordt gepubliceerd zodat ze door de Rekenkamer kan worden onderzocht vóór de publicatie van het jaarverslag; |
|
34. |
herhaalt zijn aansporing van de Commissie om vooruitgang te boeken bij de openbaarmaking van exactere, betrouwbaardere gegevens over terugvorderingen en financiële correcties, en om informatie te verstrekken waarin voor zover mogelijk het jaar waarin de betaling is verricht, het jaar waarin de betrokken fout is opgespoord en het jaar waarin terugvorderingen of financiële correcties openbaar gemaakt zijn in de toelichtingen bij de rekeningen met elkaar in overeenstemming worden gebracht (10); |
|
35. |
wijst erop dat alle maatregelen die worden genomen om het foutenpercentage te verlagen gepaard dienen te gaan met een nieuwe prestatiecultuur; de diensten van de Commissie dienen in hun beheersplan een aantal doelstellingen en indicatoren vast te stellen die voldoen aan de vereisten van de Rekenkamer op het vlak van relevantie, vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid; de diensten moeten in hun jaarlijkse activiteitenverslagen hun prestaties meten door een samenvatting te geven van de bereikte resultaten op het gebied van de belangrijkste beleidsterreinen van de Commissie; wijst erop dat naast deze prestaties per departement de prestaties van de Commissie als geheel wordt geëvalueerd in het evaluatieverslag zoals bedoeld in artikel 318 VWEU (11); |
|
36. |
herinnert eraan dat de Commissie de structuur van bovengenoemd evaluatieverslag moet wijzigen door intern beleid van extern beleid te onderscheiden en met betrekking tot het intern beleid de nadruk te leggen op de Europa 2020-strategie als het economisch en sociaal beleid van de Unie; vindt dat de Commissie de nadruk moet leggen op de voortgang in de verwezenlijking van de kerninitiatieven; |
|
37. |
benadrukt bovendien dat de prestatie-indicatoren volledig geïntegreerd moeten zijn in alle voorstellen voor nieuw beleid en nieuwe programma's; |
|
38. |
verzoekt om opname in het interinstitutioneel akkoord dat bij het besluit over het meerjarig financieel kader wordt gevoegd van het advies dat het Parlement in de eerste paragraaf van de resolutie bij zijn besluit inzake kwijting voor 2011 aan de Commissie heeft gegeven over de manier waarop het in artikel 318 VWEU genoemde evaluatieverslag kan worden opgesteld; |
Op prestaties gebaseerde begroting
|
39. |
deelt de opvatting van de Rekenkamer dat het niet zinvol is te proberen prestaties te meten zonder dat de begroting wordt opgesteld op basis van prestatie-indicatoren (12), en verzoekt om de totstandbrenging van een op prestaties gebaseerd begrotingsmodel waarbij elke begrotingslijn vergezeld gaat van doelstellingen en resultaten die worden gemeten door middel van prestatie-indicatoren; |
|
40. |
verzoekt de Commissie een werkgroep op te richten die bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie, het Parlement, de Raad en de Rekenkamer met als doel maatregelen te overwegen die nodig zijn om een dergelijke op prestaties gebaseerde begroting te introduceren en om een overeenkomstig actieplan met tijdschema op te stellen; |
Vereenvoudiging
|
41. |
verzoekt alle partijen die betrokken zijn bij het besluitvormingsproces betreffende de wetgeving en programma's voor de periode na 2013 rekening te houden met het feit dat erkend moet worden dat vereenvoudiging absoluut noodzakelijk is door het aantal programma's te verminderen en proportionele en kosteneffectieve controles en vereenvoudigde subsidiabiliteitsregels en kostenmethoden te bepalen; |
o
o o
|
42. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 107 van 30.4.2004, blz. 1.
(2) PB L 340 van 6.12.2006, blz. 3.
(3) Afkorting van Franse term „Déclaration d'assurance”.
(4) Advies nr. 2/2004 (Advies inzake „Single Audit”).
(5) PB L 196 van 27.7.2005, blz. 4.
(6) Bijdragen van Kersti Kaljulaid en Manfred Kraff op de door CONT op 22 april 2013 gehouden hoorzitting over het geïntegreerd internecontrolekader.
(7) Bijdrage van Kersti Kaljulaid op de door CONT op 22 april 2013 gehouden hoorzitting over het geïntegreerd internecontrolekader.
(8) Bijdrage van Jules Muis tijdens dezelfde hoorzitting.
(9) Resolutie bij het besluit tot verlening van kwijting aan de Commissie voor 2011, paragraaf 1, onder a) (PB L 308 van 16.11.2013, blz. 27).
(10) Resolutie bij het besluit tot verlening van kwijting aan de Commissie voor 2011, paragraaf 61.
(11) Resolutie bij het besluit tot verlening van kwijting aan de Commissie voor 2011, paragraaf 1, onder ab), ae) en af).
(12) Bijdrage van Kersti Kaljulaid op de door CONT op 22 april 2013 gehouden hoorzitting over het geïntegreerd internecontrolekader.
Donderdag 4 juli 2013
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/105 |
P7_TA(2013)0322
Amerikaanse NSA-controleprogramma's, controle-instanties in diverse lidstaten en impact op de privacy van EU-burgers
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de toezichtprogramma's van de NSA in de VS, medewerking van IT-bedrijven, nationale intelligentiediensten en de gevolgen voor de privacy van EU-onderdanen (2013/2682(RSP))
(2016/C 075/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de artikelen 2, 3, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), |
|
— |
gezien Verdrag nr. 108 van 28 januari 1981 van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en het aanvullend protocol daarbij van 8 november 2001, |
|
— |
gezien de wetgeving van de EU betreffende het recht op privacy en gegevensbescherming, met name Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Kaderbesluit 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, Richtlijn 2002/58/EG betreffende privacy en elektronische communicatie, en Verordening (EG) nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, |
|
— |
gezien de voorstellen van de Commissie voor een verordening en een richtlijn over de herziening van de regelgeving inzake gegevensbescherming in de EU, |
|
— |
gezien de overeenkomst tussen de EU en de VS betreffende wederzijdse rechtshulp, die voorziet in de uitwisseling van gegevens voor preventie en onderzoek van criminele activiteiten, gezien het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (CETS nr. 185), gezien de „Veilige haven”-overeenkomst tussen de EU en de VS (2000/520/EG) en gezien de lopende herziening van de „Veilige haven”-regeling, |
|
— |
gezien de Patriot Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) van de VS, met inbegrip van afdeling 702 van de wijzigingswet van 2008 (FISAAA), |
|
— |
gezien de lopende onderhandelingen over een kaderakkoord tussen de EU en de VS inzake de bescherming van persoonsgegevens als die worden doorgestuurd en verwerkt met het oog op de samenwerking van politie en justitie, |
|
— |
gezien zijn vorige resoluties over het recht op privacy en gegevensbescherming, met name zijn resolutie van 5 september 2001 over het bestaan van een mondiaal systeem voor het onderscheppen van particuliere en commerciële communicatie-uitingen (interceptiesysteem Echelon) (1), |
|
— |
gezien de verklaringen van de voorzitter van de Europese Raad, Herman van Rompuy, de voorzitter van het Europees Parlement, Martin Schulz, de vicevoorzitter van de Commissie/commissaris voor Justitie, grondrechten en burgerschap, Viviane Reding, en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2 en lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat het trans-Atlantische partnerschap tussen de EU en de VS gebaseerd moet zijn op wederzijds vertrouwen en respect, loyale en wederzijdse samenwerking, en de eerbiediging van de grondrechten en de rechtsstaat; |
|
B. |
overwegende dat de lidstaten verplicht zijn de grondrechten en fundamentele waarden in acht te nemen die in artikel 2 TEU en het Handvest van de grondrechten vastgelegd zijn; |
|
C. |
overwegende dat momenteel wordt betwijfeld of deze principes worden geëerbiedigd, nu uit berichten in de internationale pers in juni 2013 is gebleken dat de Amerikaanse overheid via programma's zoals PRISM en met de hulp van Amerikaanse internetproviders toegang heeft tot de persoonsgegevens van EU-burgers en die op grote schaal verwerkt; |
|
D. |
overwegende dat deze twijfel niet alleen betrekking heeft op de activiteiten van de autoriteiten van de VS, maar ook op die van diverse EU-lidstaten, die volgens de internationale pers aan het PRISM-programma en andere dergelijke programma's hebben meegewerkt of toegang hebben gekregen tot de gecreëerde databases; |
|
E. |
overwegende dat verscheidene lidstaten bovendien soortgelijke toezichtprogramma's als PRISM hebben of de instelling daarvan bespreken; |
|
F. |
overwegende dat met name vragen zijn gerezen over de verenigbaarheid met de EU-wetgeving van de praktijk van het Government Communications Headquarters (GCHQ) van het VK, dat rechtstreeks onderzeese trans-Atlantische kabels voor digitale communicatie aftapt, in het kader van een programma met de codenaam Tempora; overwegende dat andere lidstaten kennelijk transnationale digitale communicatie aftappen zonder rechterlijk bevel maar op basis van speciale rechterlijke toestemming, gegevens doorsturen naar andere landen (Zweden), en hun spionagecapaciteit vergroten (Nederland, Duitsland); overwegende dat er in andere lidstaten verontrusting heerst over de aftapcapaciteiten van geheime diensten (Polen); |
|
G. |
overwegende dat er aanwijzingen zijn dat EU-instellingen en ambassades en vertegenwoordigingen van de EU en de lidstaten door de VS in de gaten zijn gehouden en bespioneerd; |
|
H. |
overwegende dat commissaris Reding de Amerikaanse minister van Justitie, Eric Holder, in een brief attent heeft gemaakt op de bezorgdheid in Europa en om verduidelijking en uitleg heeft gevraagd over PRISM en andere dergelijke programma's die gegevens verzamelen en opzoeken en de wetgeving krachtens dewelke dergelijke programma's kunnen worden toegestaan; overwegende dat de Amerikaanse overheid nog steeds geen volledig antwoord heeft gegeven, ondanks de besprekingen op de vergadering tussen de ministers van Justitie van de EU en de VS op 14 juni 2013 in Dublin; |
|
I. |
overwegende dat de lidstaten en de Commissie krachtens de „Veilige haven”-overeenkomst de plicht hebben de veiligheid en de integriteit van persoonsgegevens te garanderen; overwegende dat de bedrijven die volgens de internationale pers bij het PRISM-programma betrokken zijn, allemaal partij bij de „Veilige haven”-overeenkomst zijn; overwegende dat de Commissie krachtens artikel 3 van deze overeenkomst de plicht heeft de overeenkomst op te zeggen of op te schorten indien de bepalingen van de overeenkomst niet worden nageleefd; |
|
J. |
overwegende dat de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken, die door de EU en het Amerikaanse Congres is geratificeerd, bepaalt onder welke voorwaarden gegevens kunnen worden verzameld en uitgewisseld en op welke wijze hulp kan worden gevraagd en verleend bij het verkrijgen van bewijs in het ene land om strafrechtelijke onderzoeken of procedures in een ander land vooruit te helpen; |
|
K. |
overwegende dat het ongelukkig zou zijn als de inspanningen om een trans-Atlantische handels- en investeringsovereenkomst te sluiten, waarmee de toewijding om het partnerschap tussen de EU en de VS verder te versterken wordt aangetoond, worden aangetast door de recente beweringen; |
|
L. |
overwegende dat commissaris Malmström op 14 juni 2013 de oprichting van een trans-Atlantische groep deskundigen heeft aangekondigd; |
|
M. |
overwegende dat commissaris Reding de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een brief heeft gestuurd om haar verontrusting uit te spreken over de berichten over het Tempora-programma in de media, met het verzoek om opheldering omtrent de reikwijdte en de werking van dit programma; overwegende dat de autoriteiten van het VK de spionageactiviteiten van GCHQ hebben verdedigd en hebben bekrachtigd dat zij volgens strenge wettelijke richtsnoeren opereren; |
|
N. |
overwegende dat er op EU-niveau een hervorming van de gegevensbescherming aan de gang is, waarbij Richtlijn 95/46/EG wordt herzien en vervangen door de voorgestelde algemene verordening inzake gegevensbescherming en de gegevensbeschermingsrichtlijn betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens; |
|
1. |
spreekt zijn blijvende steun uit voor de trans-Atlantische inspanningen in het kader van de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad, maar verklaart zich zeer bezorgd over PRISM en andere soortgelijke programma's, omdat deze, als de momenteel beschikbare informatie wordt bevestigd, een ernstige schending zouden inhouden van het grondrecht van de burgers en inwoners van de EU op privacy en gegevensbescherming, alsook van het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, de vertrouwelijkheid van communicatie, het vermoeden van onschuld, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van informatie en de vrijheid van ondernemerschap; |
|
2. |
veroordeelt ten stelligste het bespioneren van EU-vertegenwoordigingen, omdat dit, als de momenteel beschikbare informatie wordt bevestigd, niet alleen een ernstige schending van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer zou betekenen, maar ook gevolgen voor de trans-Atlantische betrekkingen zou hebben; vraagt de Amerikaanse autoriteiten om onmiddellijke opheldering van de kwestie; |
|
3. |
vraagt de Amerikaanse autoriteiten de EU onverwijld volledige informatie te verstrekken over PRISM en andere soortgelijke programma's waarmee gegevens verzameld worden, met name wat de rechtsgrond, de noodzakelijkheid en de evenredigheid ervan betreft, alsmede de maatregelen die zijn genomen om bescherming van de grondrechten van de EU-burgers te waarborgen, bijvoorbeeld een beperking van het toepassingsgebied en de duur, de voorwaarden voor inzage en onafhankelijke controle, overeenkomstig het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken en zoals commissaris Reding in haar brief van 10 juni 2013 aan de Amerikaanse minister van Justitie, Eric Holder heeft gevraagd; verzoekt de Amerikaanse autoriteiten om opschorting en herziening van alle wetten en spionageprogramma's die in strijd zijn met het grondrecht van EU-onderdanen op privacy en gegevensbescherming, de soevereiniteit en rechtsbevoegdheid van de EU en de lidstaten en het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken; |
|
4. |
verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om alle instrumenten te overwegen waarover zij beschikken in gesprekken en onderhandelingen met de VS, zowel op politiek niveau als op dat van deskundigen, teneinde bovengenoemde doelstellingen te bereiken, tot en met een eventuele opschorting van de TFTP-overeenkomst (opsporingsprogramma voor financiering van terrorisme) en de PNR-overeenkomst (passagiersnamenregistratie); |
|
5. |
verlangt dat de trans-Atlantische groep deskundigen, als aangekondigd door commissaris Malmström en waaraan het Parlement zal deelnemen, een passend niveau van veiligheidsmachtiging en toegang tot alle relevante documenten krijgt, om zijn werk adequaat en binnen een bepaalde termijn te kunnen uitvoeren; eist voorts dat het Parlement in deze deskundigengroep op adequate wijze is vertegenwoordigd; |
|
6. |
verzoekt de Commissie en de Amerikaanse autoriteiten zo snel mogelijk de onderhandelingen over het kaderakkoord inzake de bescherming van persoonsgegevens als die worden doorgestuurd en verwerkt met het oog op de samenwerking van politie en justitie, te hervatten; verzoekt de Commissie er bij deze onderhandelingen voor te zorgen dat het akkoord op zijn minst voldoet aan de volgende criteria:
|
|
7. |
vraagt de Commissie erop toe te zien dat de EU-normen voor gegevensbescherming en de onderhandelingen over het EU-gegevensbeschermingspakket niet worden ondergraven door trans-Atlantische partnerschapsovereenkomst voor handel en investeringen (TTIP) met de VS; |
|
8. |
verzoekt de Commissie, gezien de recente onthullingen, een volledige evaluatie van de „Veilige haven”-overeenkomst krachtens artikel 3 van de overeenkomst te verrichten; |
|
9. |
toont zich zeer bezorgd over de onthullingen over de vermeende toezichtprogramma's die door de lidstaten worden beheerd, hetzij met de hulp van de Amerikaanse NSA, hetzij unilateraal; verzoekt alle lidstaten te controleren of deze programma's verenigbaar zijn met het primaire en secundaire EU-recht, met name artikel 16 van het VWEU inzake gegevensbescherming, en met de verplichtingen van de EU op het gebied van grondrechten die voortvloeien uit het EVRM en de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten; |
|
10. |
benadrukt dat alle bedrijven die diensten in de EU aanbieden zonder uitzondering de EU-wetgeving moeten naleven en aansprakelijk zijn voor eventuele inbreuken; |
|
11. |
benadrukt dat bedrijven die onder de jurisdictie van derde landen vallen, gebruikers in de EU duidelijk moeten waarschuwen dat hun persoonsgegevens mogelijk op geheim bevel worden verwerkt door rechtshandhavingsinstanties of inlichtingendiensten; |
|
12. |
betreurt dat de Commissie het voormalige artikel 42 van de uitgelekte versie van de verordening over gegevensbescherming heeft geschrapt; verzoekt de Commissie uiteen te zetten waarom ze daartoe heeft besloten; verzoekt de Raad de benadering van het Parlement te volgen en opnieuw een dergelijke bepaling op te nemen; |
|
13. |
onderstreept dat burgers in democratische en open staten, die gebaseerd zijn op de rechtsstaat, het recht hebben over ernstige schendingen van hun grondrechten te worden geïnformeerd, en het recht hebben deze aan de kaak te stellen, ook tegenover hun eigen regering; onderstreept de behoefte aan procedures die klokkenluiders in staat stellen ernstige schendingen van grondrechten te onthullen en de noodzaak om dergelijke personen de nodig bescherming te verlenen, ook op internationaal niveau; spreekt zijn voortdurende steun uit aan onderzoeksjournalisme en vrijheid van de media; |
|
14. |
verzoekt de Raad dringend sneller werk te maken van het hele gegevensbeschermingspakket en in het bijzonder de voorgestelde richtlijn gegevensbescherming; |
|
15. |
vindt dat er een Europese tegenhanger moet worden opgericht van de gemengde parlementair-gerechtelijke controle- en onderzoekscommissies inzake inlichtingendiensten die momenteel in bepaalde lidstaten bestaan; |
|
16. |
draagt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op de kwestie grondig te onderzoeken, in samenwerking met de nationale parlementen en de Amerikaans-Europese deskundigengroep, en tegen het eind van het jaar verslag uit te brengen, met de volgende opdracht:
|
|
17. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Raad van Europa, de parlementen van de lidstaten, de president, de Senaat en het Huis van afgevaardigden van de Verenigde Staten en de ministers van Binnenlandse Veiligheid en Justitie van de Verenigde Staten. |
(1) PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 221.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/109 |
P7_TA(2013)0323
Organisatie van de Europese verkiezingen in 2014
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over verbetering van de modaliteiten voor de organisatie van de Europese verkiezingen van 2014 (2013/2102(INI))
(2016/C 075/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de artikelen 10 en 17, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 22, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 11, artikel 12, lid 2, en artikel 39 van het Handvest van de grondrechten, |
|
— |
gezien de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan het besluit van de Raad van 20 september 1976, zoals gewijzigd (1), |
|
— |
gezien de aan het Verdrag van Lissabon gehechte Verklaring 11 ad artikel 17, leden 6 en 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien Richtlijn 93/109/EG en Richtlijn 2013/1/EU tot wijziging daarvan, waarin gedetailleerde regelingen zijn vastgesteld voor de uitoefening van het stemrecht en van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement door de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2013 getiteld „Voorbereiding van de Europese verkiezingen van 2014: het verloop ervan nog democratischer en efficiënter maken” (COM(2013)0126), |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie van 12 maart 2013 betreffende de verbetering van het democratisch en efficiënt verloop van de verkiezingen voor het Europees Parlement, gericht aan de lidstaten en de Europese en nationale politieke partijen (C(2013)1303), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014 (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de samenstelling van het Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014 (3), |
|
— |
gezien de artikelen 41, 48 en 105 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0219/2013), |
|
A. |
overwegende dat is overeengekomen dat de data waarop de verkiezingen plaatsvinden worden vervroegd tot 22—25 mei 2014 en dat de constituerende vergadering van het nieuwe Parlement daarom op 1 juli 2014 zal plaatsvinden; |
|
B. |
overwegende dat de burgers op het niveau van de Unie rechtstreeks zijn vertegenwoordigd in het Europees Parlement; |
|
C. |
overwegende dat iedere burger het recht heeft om deel te nemen aan het democratisch bestel van de Unie; |
|
D. |
overwegende dat de op Europees niveau opererende politieke partijen actoren zijn in het Europees politieke bestel; overwegende dat zij bijdragen aan de totstandbrenging van een Europees politiek bewustzijn en uitdrukking geven van de wil van de burgers van de Unie; |
|
E. |
overwegende dat de verkiezingen van 2014 de eerste zijn na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon — waardoor de bevoegdheden van het Europees Parlement aanzienlijk zijn uitgebreid en het o.a. ook een rol te vervullen krijgt bij de verkiezing van de voorzitter van de Commissie — en dat zij derhalve een cruciale gelegenheid vormen om de transparantie van de verkiezingen te vergroten en om de Europese dimensie te versterken; |
|
F. |
overwegende dat de grote Europese politieke partijen klaar zijn om hun eigen kandidaten voor te dragen voor het voorzitterschap van de Commissie, in de verwachting dat die kandidaten een leidende rol zullen vervullen in de parlementaire verkiezingscampagne, met name door hun politieke programma persoonlijk in alle lidstaten van de EU te presenteren; |
|
G. |
overwegende dat de interne partijdemocratie en de hoge normen inzake openheid en integriteit die de politieke partijen in acht moeten nemen een essentiële grondslag vormen voor de verbetering van het publieke vertrouwen in het politieke bestel; |
|
H. |
overwegende dat de huidige bestuurscrisis in de EU noopt tot een bredere democratische legitimatie van het integratieproces; |
|
I. |
overwegende dat de EU-burgers het recht hebben zich kandidaat te stellen en hun stem uit te brengen bij de verkiezingen voor het Europese Parlement, ook als ze in een andere dan hun eigen lidstaat verblijven; |
|
J. |
overwegende dat in de verkiezingscampagnes het accent nog steeds voornamelijk op nationale kwesties ligt en dat het debat over specifiek Europese thema's aldus naar de achtergrond wordt verdrongen, hetgeen een negatief effect zal hebben op de opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement; |
|
K. |
overwegende dat de opkomst bij de verkiezingen wellicht kan worden verbeterd door een levendige politieke campagne waarbij de politieke partijen en hun kandidaten met elkaar wedijveren om stemmen en zetels op basis van alternatieve programma's die zich richten op de Europese dimensie van de politiek; |
|
L. |
overwegende dat uit opiniepeilingen herhaaldelijk naar voren is gekomen dat een grote meerderheid geneigd zou zijn te gaan stemmen indien zij beter geïnformeerd waren over het Europees Parlement, de politieke partijen, hun programma's en kandidaten; overwegende dat alle mediabedrijven derhalve worden aangemoedigd maximale aandacht aan de verkiezingen te besteden; |
|
M. |
overwegende dat de voorzitter van de Europese Commissie door het Parlement wordt gekozen op voordracht van de Europese Raad, die rekening moet houden met de resultaten van de verkiezingen en het nieuwe Parlement moet hebben geraadpleegd alvorens tot een of meer nominaties over te gaan; |
|
N. |
overwegende dat de precieze schikkingen voor het overleg tussen het Parlement en de Europese Raad over de verkiezing van de Commissievoorzitter op grond van Verklaring 11 bij het Verdrag van Lissabon „in onderlinge overeenstemming” kunnen worden bepaald; |
|
1. |
verzoekt de politiek partijen erop toe te zien dat de namen van de geselecteerde kandidaten die opkomen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten minste zes weken voor het begin van de verkiezingsperiode openbaar worden gemaakt; |
|
2. |
verwacht dat de kandidaten, als ze eenmaal zijn gekozen, zich loyaal zullen committeren aan de uitoefening van hun ambt als lid van het Europees Parlement, tenzij zij zijn benoemd in een ambt dat die hen volgens artikel 7 van de Akte voor de rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement (uit 1976) onverkiesbaar maakt; |
|
3. |
verzoekt de lidstaten en de politieke partijen aan te sturen op een hoger percentage vrouwen op de kandidatenlijsten en zich er zoveel mogelijk voor in te zetten dat gelijke vertegenwoordiging in de op te stellen lijsten gewaarborgd is; |
|
4. |
dringt er bij de lidstaten en de politieke partijen op aan erop toe te zien dat de namen — en, in voorkomend geval, de emblemen — van de Europese politieke partijen op de stembiljetten staan; |
|
5. |
verzoekt de Europese politieke partijen hun kandidaten voor het voorzitterschap van de Commissie tijdig vóór de verkiezingen voor te dragen, zodat zij op een zinvolle manier een Europa-brede campagne kunnen voeren die zich concentreert op Europese vraagstukken en gebaseerd is op hun eigen partijplatform en op het programma en van de kandidaat die zij voordragen voor het voorzitterschap van de Commissie; |
|
6. |
dringt erop aan dat de politieke partijen op alle niveaus democratische en transparante procedures vaststellen voor de selectie van hun kandidaten voor het Europees Parlement en voor het voorzitterschap van de Commissie; |
|
7. |
verzoekt de nationale politieke partijen om de burgers voor en tijdens de verkiezingscampagne in te lichten over hun banden met een Europese politieke partij en over hun steun aan de kandidaat van die partij voor het voorzitterschap van de Commissie en aan zijn of haar politieke programma; |
|
8. |
spoort de lidstaten ertoe aan de Europese politieke partijen in staat te stellen hun programma via de media te presenteren; |
|
9. |
spoort de Europese politieke partijen ertoe aan verschillende publieke debatten tussen de voorgedragen kandidaten voor het voorzitterschap van de Commissie te organiseren; |
|
10. |
beveelt aan dat de lidstaten alle nodige stappen ondernemen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan de overeengekomen maatregelen om burgers bij te staan die wensen hun stem uit te brengen of zich kandidaat te stellen in een andere dan hun eigen lidstaat; |
|
11. |
verzoekt de lidstaten als reactie op de dalende opkomstcijfers een campagne te lanceren om mensen naar de stembus te krijgen; |
|
12. |
spoort de nationale politieke partijen ertoe aan op hun kieslijsten ook EU-burgers op te nemen die wonen in een andere dan hun eigen lidstaat; |
|
13. |
dringt er op grond van artikel 10, lid 2, van de Akte betreffende de rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement op aan dat er in geen enkele lidstaat een officiële uitslag wordt bekendgemaakt voor de sluiting van de stembussen in de lidstaat waar de kiezers op zondag 25 mei 2014 als laatsten hun stem hebben uitgebracht; |
|
14. |
pleit ervoor dat er tijdig vóór de verkiezingen in onderling overleg nadere afspraken tussen het Parlement en de Europese Raad worden gemaakt omtrent de verkiezing van de nieuwe voorzitter van de Commissie; |
|
15. |
verwacht in dit verband dat de kandidaat-Commissievoorzitter die wordt voorgedragen door de Europese politieke partij met de meeste zetels in het Parlement als eerste in aanmerking zal worden genomen, zodat kan worden nagegaan of hij of zij in staat zal zijn zich te verzekeren van de voor de absolute meerderheid in het Parlement vereiste steun; |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de parlementen van de lidstaten, alsmede aan de Europese politieke partijen. |
(1) Besluit van de Raad 76/787/EGKS, EEG, Euratom (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 1), zoals gewijzigd bij Besluit van de Raad 93/81/Euratom, EGKS, EEG (PB L 33 van 9.2.1993, blz. 15) en bij Besluit van de Raad 2002/772/EG, Euratom (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1).
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0462.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0082.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/111 |
P7_TA(2013)0324
Wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (2013/2657(RSP))
(2016/C 075/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (1), |
|
— |
gezien de huidige procedure voor de evaluatie van het gemeenschappelijk standpunt in de Groep export van conventionele wapens van de Raad van de Europese Unie (COARM) dat overeenkomstig artikel 15 drie jaar na de vaststelling ervan moet worden geëvalueerd, |
|
— |
gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (2), |
|
— |
gezien Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van de Raad van 12 juli 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 1999/34/GBVB (3), en de strategie van de EU in de strijd tegen de illegale verzameling van en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en hun munitie, dat op 15 en 16 december 2005 door de Europese Raad is goedgekeurd (4), |
|
— |
gezien het dertiende (5) en veertiende (6) jaarverslag van de Groep export van conventionele wapens van de Raad van de Europese Unie (COARM), |
|
— |
gezien het internationale Wapenhandelsverdrag (ATT) van de VN, waarin bindende gemeenschappelijke normen voor de wereldwijde handel in conventionele wapens zijn vastgelegd, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 juni 2012 over de onderhandelingen over het wapenhandelsverdrag van de Verenigde Naties (7), |
|
— |
gezien artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat wapenuitvoer niet alleen een weerslag heeft op de veiligheid maar ook op de ontwikkeling, en dat derhalve het controlebeleid van de Europese Unie met betrekking tot de uitvoer van militaire technologie en goederen moet worden aangescherpt; |
|
B. |
overwegende dat Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB een juridisch bindend kader vormt waarin acht criteria worden genoemd, bij niet-vervulling waarvan een exportvergunning moet worden geweigerd (criteria 1-4) of zulke weigering op zijn minst in overweging moet worden genomen (criteria 5-8); |
|
C. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 3 van het gemeenschappelijk standpunt in deze acht criteria slechts minimumnormen worden vastgesteld en dat de lidstaten restrictievere wapenbeheersingsmaatregelen mogen treffen; overwegende dat de verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten over het al dan niet afgeven van wapenexportvergunningen in overeenstemming met de criteria steeds bij de afzonderlijke lidstaten ligt; |
|
D. |
overwegende dat in artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt duidelijk wordt bepaald dat de lidstaten, waar dat passend is, ook rekening mogen houden met het effect van de voorgestelde uitvoer op hun economische, sociale, commerciële en industriële belangen, en overwegende dat deze factoren geen afbreuk mogen doen aan de toepassing van deze acht criteria; |
|
E. |
overwegende dat de landen van de Europese Unie volgens gegevens van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) tezamen 's werelds op een na grootste wapenexporteur zijn, net na VS, en dat van deze wapenexport een steeds groter aandeel geleverd wordt aan landen buiten de Europese Unie; |
|
F. |
overwegende dat de belangrijkste bestemmingen buiten de EU voor wapens vanuit de lidstaten het Midden-Oosten, Noord-Amerika en Azië zijn; overwegende dat de meeste wapens worden uitgevoerd naar de landen Saoedi-Arabië, de Verenigde Staten en de Verenigde Arabische Emiraten; |
|
G. |
overwegende dat de Europese industrie de afnemende vraag in Europa naar defensiemateriaal poogt te compenseren door toegang te winnen naar de markten van derde landen, en dat dit door veel politici en politieke partijen wordt gesteund als bijdrage om de Europese defensie-industrie, de technologische knowhow en de leveringszekerheid te versterken en de paraatheid te verhogen; overwegende dat O&O in de defensie-industrie een aanzienlijk doorwerkingseffect heeft in de vorm van een groot aantal civiele toepassingen; |
|
H. |
overwegende dat de lidstaten al veel overeenstemming hebben bereikt over de toepassing en de interpretatie van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt, met name dank zij de gids voor de gebruiker van het gemeenschappelijk standpunt, die is opgesteld door COARM, en waarin gedetailleerd wordt aangegeven hoe de criteria het best kunnen worden toegepast; |
|
1. |
acht het zeer toe te juichen dat de Europese Unie als wereldwijde primeur een bindend juridisch kader heeft dat een betere controle op wapenuitvoer mogelijk maakt, ook naar crisisgebieden en landen met een twijfelachtige mensenrechtenreputatie, en noemt het in dit verband verheugend dat Europese en niet-Europese derde landen zich hebben aangesloten bij het controlesysteem voor wapenuitvoer op basis van het gemeenschappelijk standpunt; wijst er echter op dat de acht criteria in de afzonderlijke lidstaten van de EU niet overal even strikt worden toegepast en geïnterpreteerd; dringt daarom aan op een meer uniforme interpretatie en uitvoering van het gemeenschappelijke standpunt met al zijn verplichtingen, en betreurt dat de EU nog altijd geen gemeenschappelijk beleid kent inzake wapenoverdrachten naar derde landen; |
|
2. |
is van mening dat het GBVB en het gemeenschappelijk standpunt met elkaar in overeenstemming moeten zijn; is van mening dat de lidstaten en de hoge vertegenwoordiger voor het buitenlands en veiligheidsbeleid tot taak hebben om de samenhang van het gemeenschappelijk standpunt en het buitenlands beleid te waarborgen; |
|
3. |
benadrukt dat de lidstaten het recht hebben te handelen in overeenstemming met hun nationale beleid, met volledige inachtneming van het internationaal recht en internationale overeenkomsten, en gezamenlijk overeengekomen regels en criteria, welke inachtneming volgens nationale regelgeving moet worden gecontroleerd; |
|
4. |
is van mening dat het Europees Parlement en de nationale parlementen of specifieke parlementaire organen daadwerkelijke controle moeten uitoefenen op de toepassing en de handhaving van de overeengekomen normen van het gemeenschappelijk standpunt op nationaal en Europees niveau, en op de invoering van een transparant en verantwoordingsplichtig controlesysteem; |
|
5. |
is van mening dat de tekst in de gids voor de gebruiker nauwkeuriger moet worden en meer eenduidig, en dat de gids steeds moet worden bijgewerkt als dat nodig is; |
|
6. |
pleit voor een betere toepassing van de criteria van Gemeenschappelijk Standpunt alvorens nieuwe criteria worden voorgesteld; |
|
7. |
waardeert de eensgezinde en consistente wijze waarop de EU-lidstaten steun verlenen aan het internationale proces tot vaststelling van bindende regels voor de internationale wapenhandel; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan, hun inspanningen toe te spitsen op de landen die niet willen toetreden tot internationale overeenkomsten; |
|
8. |
wijst erop dat de jaarverslagen van COARM ervoor hebben gezorgd dat de wapenexport van de lidstaten transparanter is; betreurt echter dat de gegevens onvolledig en verschillend van aard zijn vanwege de uiteenlopende gegevensverzamelings- en indieningsprocedures van de afzonderlijke lidstaten; herinnert de lidstaten eraan dat zij aan COARM jaarlijks alle informatie dienen te verstrekken betreffende hun wapenhandel, zoals overeengekomen en vastgelegd in het gemeenschappelijk standpunt; |
|
9. |
vraagt om een analyse van de implementatie van het gemeenschappelijk standpunt in de nationale systemen; is van mening dat de capaciteit van COARM om de controle van de wapenuitvoer te analyseren moet worden versterkt; |
|
10. |
is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt moet worden aangevuld met een regelmatig bijgewerkte en openbaar toegankelijke lijst met informatie over de mate waarin wapenuitvoer naar bepaalde ontvangende landen al dan niet in overeenstemming is met de acht criteria; |
|
11. |
is van mening dat een verbeterd systeem moet worden opgezet voor geregelde uitwisseling van actuele informatie tussen de lidstaten inzake de verkoop van wapens aan landen waartegen voorheen een embargo gold; |
|
12. |
verzoekt om een jaarlijks debat in het Parlement en om de opstelling van jaarverslagen over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk standpunt, teneinde een passend niveau van parlementaire controle en transparantie op Europees niveau te waarborgen; |
|
13. |
noemt het verheugend dat onder auspiciën van de Verenigde Naties een juridisch bindend Wapenhandelsverdrag (ATT) inzake de internationale handel in conventionele wapens is ondertekend, waarmee een doeltreffend controlesysteem voor de internationale wapenhandel tot stand is gekomen met een grotere transparantie en controleerbaarheid, en waarbij uiterst strenge internationale normen zijn vastgesteld, zodat het onverantwoordelijk en illegaal gebruik van conventionele wapens steeds moeilijker wordt; wijst op de eensgezinde en consistente wijze waarop de EU en haar lidstaten steun verlenen aan het internationale proces tot vaststelling van bindende regels voor de internationale wapenhandel; |
|
14. |
benadrukt het belang van een doeltreffende en geloofwaardige uitvoering van het ATT, en spoort de lidstaten aan hun internationale inspanningen te richten op het nastreven van universele ondertekening en vroegtijdige inwerkingtreding; |
|
15. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. |
(1) PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.
(2) PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.
(3) PB L 191 van 19.7.2002, blz. 1.
(4) Raad van de Europese Unie , 05319/2006, 13.1.2006.
(5) PB C 382 van 30.12.2011, blz. 1.
(6) PB C 386 van 14.12.2012, blz. 1.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0251.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/114 |
P7_TA(2013)0325
Opening van onderhandelingen over een plurilaterale dienstenovereenkomst
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de opening van onderhandelingen over een plurilaterale dienstenovereenkomst (2013/2583(RSP))
(2016/C 075/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn vorige verslag over diensten, met name zijn resolutie van 4 september 2008 over de handel in diensten (1), |
|
— |
gezien zijn vorige resoluties over de stand van de ontwikkelingsagenda van Doha en over de toekomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), met name zijn resoluties van 16 december 2009 over de vooruitzichten van de ontwikkelingsagenda van Doha naar aanleiding van de zevende WTO-ministersconferentie (2) en van 14 september 2011 over de stand van de onderhandelingen over de ontwikkelingsagenda van Doha (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 december 2011 over handels- en investeringsbelemmeringen (4), |
|
— |
gezien Protocol nr. 26 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, betreffende de diensten van algemeen belang, en het Handvest van de grondrechten, |
|
— |
gezien de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) die op 1 januari 1995 in werking is getreden; gezien zijn resolutie van 12 maart 2003 over de Algemene Overeenkomst betreffende Handel en Diensten (GATS) in het kader van de WTO, met inbegrip van de culturele verscheidenheid (5), |
|
— |
gezien de ontwerp-onderhandelingsrichtsnoeren voor een plurilaterale overeenkomst inzake de handel in diensten, die de Commissie op 15 februari 2013 heeft ingediend, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie met als titel „Handel, groei en wereldvraagstukken — Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie” (6), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie aan de Europese Raad met als titel „Verslag over handels- en investeringsbelemmeringen 2012” (7), |
|
— |
gezien het verslag van 21 april 2011 van de voorzitter van de Raad voor de Handel in Diensten van de WTO, ambassadeur Fernando de Mateo, aan zijn Comité voor Handelsbesprekingen betreffende de bijzondere onderhandelingssessie over de handel in diensten (8), |
|
— |
gezien de verklaring van de groep „Really Good Friends of Services” (RGF) van 5 juli 2012, |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat diensten goed zijn voor bijna drie kwart van het bbp en de werkgelegenheid in de EU en van cruciaal belang zijn om de concurrentiepositie van de EU te behouden en versterken; |
|
B. |
overwegende dat in 2011 28 % van de uitvoer van de EU en meer dan de helft van de directe buitenlandse investeringen van de EU in derde landen uit diensten bestonden; |
|
C. |
overwegende dat de EU, als de grootste exporteur van diensten wereldwijd, een belangrijke rol speelt op het gebied van de handel in diensten en in 2011 goed was voor 25,65 % van de totale dienstenuitvoer wereldwijd; |
|
D. |
overwegende dat alle landen in de gelegenheid moeten zijn om in het algemeen belang openbare diensten te ontwikkelen, te behouden en te reguleren; |
|
E. |
overwegende dat 129 WTO-leden verbintenissen zijn aangegaan in het kader van de GATS, maar dat het merendeel van deze landen dat niet in alle sectoren heeft gedaan; |
|
F. |
overwegende dat de huidige economische en financiële situatie eens temeer heeft aangetoond welke fundamentele rol de publieke diensten in de Europese Unie vervullen; overwegende dat deze diensten op gebieden zoals gezondheidszorg, zorg voor kinderen en ouderen, hulp voor personen met een beperking en sociale huisvesting een essentieel vangnet voor de burgers vormen en de sociale cohesie helpen bevorderen; overwegende dat publieke diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid een cruciale rol vervullen in de agenda voor groei en werkgelegenheid; |
|
G. |
overwegende dat ten tijde van de zesde WTO-ministersconferentie in 2005 in Hong Kong amper dertig landen nieuwe dienstenoffertes hebben ingediend, en dat sinds juli 2008 nauwelijks vooruitgang is geboekt op het gebied van de multilaterale onderhandelingen over diensten; |
|
H. |
overwegende dat tijdens de nasleep van de economische crisis van 2008 en 2009 nieuwe protectionistische maatregelen zijn ingevoerd om de handel in diensten te beperken; |
|
I. |
overwegende dat de leden van de RGF-groep in 2012 voorbereidende gesprekken hebben gevoerd over de vorm en opzet van een overeenkomst inzake de handel in diensten; |
|
J. |
overwegende dat de 21 WTO-leden (1) die met de EU onderhandelen grotendeels OESO-landen zijn, 70 % van de wereldwijde grensoverschrijdende handel in diensten vertegenwoordigen (zonder de handel in diensten binnen de EU in aanmerking te nemen) en goed zijn voor 58 % van de EU-handel in commerciële diensten; overwegende dat tot op heden geen enkel BRICS-land, ASEAN-land (Associatie van Zuidoost-Aziatische landen) of land uit Afrika, het Caribisch gebied of het gebied van de Stille Oceaan partij is bij deze onderhandelingen; |
|
K. |
overwegende dat de Commissie op 15 februari 2013 ontwerprichtsnoeren voor de onderhandelingen heeft ingediend bij de Raad en op 18 maart 2013 een mandaat heeft ontvangen om deel te nemen aan de onderhandelingen over een overeenkomst inzake de handel in diensten; |
|
1. |
is van mening dat het door de WTO belichaamde multilaterale handelsstelsel nog steeds het doeltreffendste kader is om tot een open en eerlijke wereldhandel te komen; deelt echter het standpunt dat er, gezien de impasse die tijdens de achtste WTO-ministersconferentie in december 2011 werd vastgesteld, nieuwe bilaterale en plurilaterale initiatieven nodig waren om een nieuwe impuls te geven aan de handelsbesprekingen in Genève; benadrukt evenwel dat alle nieuwe initiatieven in het WTO-kader verankerd moeten blijven; |
|
2. |
betreurt dat er sinds de start van de Doha-ronde maar weinig aandacht is geschonken aan de handel in diensten; benadrukt dat diensten in de 21e eeuw de ruggengraat van de economie en de handel vormen, daar de opkomst van wereldwijde waardeketens op dienstverlening berust; beklemtoont dat diensten van algemeen belang cruciaal zijn om te voorzien in een essentieel veiligheidsnet voor de burgers en om de sociale cohesie op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau te bevorderen; |
|
3. |
betreurt dat de GATS-lijsten van de WTO-leden gedateerd zijn en geen waarheidsgetrouw beeld geven van het daadwerkelijke niveau van belemmeringen voor de handel in diensten in deze landen, en dan met name die welke een aanzienlijke autonome liberalisering hebben ondernomen; betreurt eveneens dat er nog altijd sprake is van onduidelijkheid en grote verschillen tussen de WTO-leden wat betreft hun niveau van liberalisering en de naleving van hun verbintenissen op het gebied van de handel in diensten; |
|
4. |
juicht toe dat de onderhandelingen over een overeenkomst inzake de handel in diensten zijn geopend en dat de EU vanaf het begin aan deze besprekingen deelneemt om haar belangen te behartigen en haar standpunten over de vorm en opzet van de overeenkomst te verdedigen; is van mening dat de deelname van de EU kan zorgen voor meer samenhang tussen de overeenkomst inzake de handel in diensten en het multilaterale stelsel, en eraan kan bijdragen dat passend parlementair toezicht op het onderhandelingsproces wordt gewaarborgd; |
|
5. |
betreurt dat de Raad een mandaat heeft verleend zonder rekening te houden met het standpunt van het Parlement; |
|
6. |
herinnert de Commissie aan haar verplichting om het Parlement onverwijld en volledig op de hoogte te houden gedurende alle stadia van de onderhandelingen (voorafgaand aan en na afloop van onderhandelingsronden); |
|
7. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de onderhandelingen over een overeenkomst inzake handel in diensten overeenkomstig de WTO-regels inzake transparantie verlopen en dat alle WTO-leden tijdig volledige opening van zaken krijgen; |
|
8. |
meent dat er nog geen kritische massa is bereikt om de voordelen van de toekomstige overeenkomst inzake de handel in diensten te kunnen uitbreiden tot alle WTO-leden, en is dientengevolge van oordeel dat de GATS-clausule van de meest begunstigde natie (2) niet op deze overeenkomst van toepassing moet zijn; |
|
9. |
merkt echter bezorgd op dat zich onder de onderhandelende partijen (met uitzondering van Turkije) geen opkomende economieën bevinden, met name de BRICS, terwijl in deze economieën de handel en investeringen in diensten de meeste groei vertonen, en de belemmeringen — met name voor buitenlandse investeringen — er het grootst zijn; nodigt daarom China en andere opkomende economieën uit aan de onderhandelingen deel te nemen; |
|
10. |
is van mening dat het feit dat andere landen, met inbegrip van opkomende economieën, aan deze besprekingen kunnen deelnemen niet mag leiden tot een minder ambitieuze overeenkomst, aangezien slechts een hoog niveau van liberalisering en van gelijke handhaving deze landen zou kunnen overhalen zich bij de onderhandelingen aan te sluiten; |
|
11. |
beveelt aan dat de toekomstige overeenkomst inzake de handel in diensten dezelfde vorm en opzet krijgt als de GATS, met inbegrip van de positieve lijst van verbintenissen en de in de GATS opgenomen fundamentele definities en grondbeginselen en de regels op het gebied van nationale behandeling, markttoegang en handhaving, zodat de overeenkomst multilateraal kan worden; |
|
12. |
verzoekt de Commissie met klem een startvoorstel uit te werken dat niet veel afwijkt van haar laatste voorstel voor de GATS-lijst, en de volgende doelstellingen voor ogen te houden bij het onderhandelen over de regels voor markttoegang:
|
|
13. |
merkt op dat de EU reeds bilaterale handelsovereenkomsten heeft gesloten of aan het bedingen is met enkele partners bij de onderhandelingen over de overeenkomst inzake de handel in diensten (waaronder Japan en binnenkort de VS) die veelomvattende dienstenhoofdstukken bevatten waarin landspecifieke bilaterale kwesties beter worden benaderd; is van oordeel dat, wat markttoegang betreft, de EU zich bij deze onderhandelingen moet richten op de andere partners (zoals Australië, Nieuw-Zeeland, Mexico, Taiwan en Turkije); |
|
14. |
benadrukt dat de opname van het „standstill”- en het „ratchet”-beginsel in de lijsten de toezeggingen van de partijen met betrekking tot de huidige niveaus bindend zou moeten maken en tot verdere geleidelijke openstelling zou moeten leiden; |
|
15. |
meent dat de overeenkomst inzake de handel in diensten strengere regels moet omvatten met betrekking tot transparantie, mededinging, vergunningseisen en sectorspecifieke bepalingen, ongeacht het recht van landen om naar behoren gerechtvaardigde regelgeving op grond van overheidsbeleid aan te nemen (3); |
|
16. |
acht het van cruciaal belang dat de Unie en haar lidstaten binnen het kader van hun wetgeving, normen en overeenkomsten de mogelijkheid behouden hun cultureel en audiovisueel beleid te handhaven en verder te ontwikkelen; is daarom ingenomen met het feit dat de Raad culturele en audiovisuele diensten van het onderhandelingsmandaat heeft uitgesloten; |
|
17. |
benadrukt dat deze onderhandelingen een goede gelegenheid vormen voor het verbeteren van de regelgeving voor openbare aanbestedingen (4) en subsidies (5) voor diensten, een terrein waarop bij de GATS-onderhandelingen geen vooruitgang is geboekt; |
|
18. |
is van mening dat de overeenkomst inzake de handel in diensten een toetredingsclausule moet omvatten, alsook voorwaarden en procedures voor de uitbreiding van de overeenkomst tot alle WTO-leden, en een specifiek geschillenbeslechtingsmechanisme, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om een beroep te doen op het algemene geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO; |
|
19. |
stelt vast dat het onderhandelingsmandaat van de EU door de Commissie voorgesteld en door de Raad goedgekeurd werd zonder een effectbeoordeling; verzoekt de Commissie met klem door te gaan met haar voornemen een duurzaamheidseffectbeoordeling op te stellen en beklemtoont dat zij daarbij met de belanghebbenden overleg moet plegen over sociale, ecologische en andere aandachtspunten; verlangt dat de Commissie de duurzaamheidseffectbeoordeling openbaar maakt teneinde de conclusies ervan mee te nemen in de onderhandelingen; |
|
20. |
beschouwt een tijdsschema van twee jaar voor het afronden van deze onderhandelingen als zeer ambitieus; benadrukt dat kwaliteit voor tijd gaat, en beklemtoont dat de onderhandelingen transparant moeten zijn en de nodige ruimte en tijd moeten bieden voor een publiek en parlementair debat op basis van correcte informatie; |
|
21. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 67.
(2) PB C 286 E van 22.10.2010, blz. 1.
(3) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 84.
(4) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 1.
(5) PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 289.
(6) COM(2010)0612.
(7) COM(2012)0070.
(8) TN/S/36.
(1) Australië, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, Hong Kong, Israël, Japan, Korea, Mexico, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Pakistan, Panama, Paraguay, Peru, Zwitserland, Taiwan, Turkije en de Verenigde Staten.
(2) Artikel II van de GATS.
(3) Artikelen XIV en XIV bis van de GATS.
(4) Artikel XIII van de GATS.
(5) Artikel XV van de GATS.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/118 |
P7_TA(2013)0326
Verhoging Noorse douanerechten op landbouwproducten
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de verhoging van de Noorse douanerechten op landbouwproducten (2013/2547(RSP))
(2016/C 075/18)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst), |
|
— |
gezien de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de bilaterale overeenkomst) (1), |
|
— |
gezien zijn standpunt van 13 september 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2), |
|
— |
gezien de brief van 9 maart 2011 van de minister van Handel en Industrie van Noorwegen aan de commissaris voor Interne Markt en Diensten betreffende de Akte voor de interne markt, |
|
— |
gezien de conclusies van de 38ste bijeenkomst van de EER-Raad van 26 november 2012, |
|
— |
gezien de vraag aan de Commissie over de „Aanzienlijke verhoging van de Noorse douanerechten op landbouwproducten” (O-000048/2013 — B7-0210/2013), |
|
— |
gezien de artikelen 115, lid 5, en 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat in artikel 19 van de EER-overeenkomst is bepaald dat de overeenkomstsluitende partijen zich verplichten tot voortzetting van hun inspanningen met het oog op de geleidelijke liberalisering van de handel in landbouwproducten; |
|
B. |
overwegende dat de EER-overeenkomst voor Noorwegen de basis vormt voor gelijke toegang tot de interne markt en overwegende dat de partijen bij de overeenkomst ze als gunstig voor beide partijen hebben beoordeeld; |
|
C. |
overwegende dat de economische en politieke betrekkingen tussen de EU en Noorwegen in het algemeen uitstekend zijn; overwegende dat potentiële verschillen tussen de partijen middels een dialoog moeten worden aangepakt; |
|
D. |
overwegende dat in de bilaterale overeenkomst die sinds januari 2012 van kracht is, het preferentiële, wederkerige en tot wederzijds voordeel strekkende rechtskader voor handelspreferenties voor landbouwproducten, met inbegrip van vlees en zuivelproducten, is verlengd; |
|
E. |
overwegende dat de EU en het Koninkrijk Noorwegen de wederzijdse liberalisering van de handel in landbouwproducten via deze overeenkomst hebben uitgebreid, middels de vrijstelling van douanerechten, instelling van tariefcontingenten en beperking van invoerrechten voor een breed scala aan landbouwproducten; |
|
F. |
overwegende dat Europese exporteurs van bepaalde soorten kaas en van lamsvlees en rundvlees sinds 1 januari 2013 te maken hebben met ad-valoremrechten van respectievelijk 277 %, 429 % en 344 % op de Noorse markt; overwegende dat aan deze maatregel een nieuw invoerrecht van 72 % op hydrangea's (hortensia's) is voorafgegaan; |
|
G. |
overwegende dat deze maatregelen, die weliswaar in de Noorse WTO-lijst worden toegestaan, in strijd zijn met de letter en de geest van de bilaterale overeenkomst, met name artikel 10, waarin wordt bepaald dat de partijen maatregelen zullen nemen om ervoor te zorgen dat de voordelen die zij elkaar toekennen, niet door andere beperkende invoermaatregelen in gevaar worden gebracht; |
|
H. |
overwegende dat indicatoren voor economische groei, werkgelegenheid en inflatie niet aantonen dat de wereldwijde economische of financiële crisis negatieve gevolgen heeft voor de Noorse economie; |
|
1. |
betreurt de onlangs door de Noorse regering getroffen maatregelen, die protectionistisch lijken te zijn, een belemmering voor handel lijken te vormen en duidelijk in strijd lijken met de letter en de geest van de bilaterale overeenkomst; |
|
2. |
benadrukt dat de Noorse regering deze maatregelen heeft voorgesteld zonder voorafgaand overleg met haar Europese partners, dat passend zou zijn geweest in het kader van de sterke bilaterale betrekkingen die tussen de EU en Noorwegen bestaan; |
|
3. |
betwist de economische logica achter deze maatregelen, die handelsbeperkende gevolgen kunnen hebben, die nadelig zijn voor alle betrokken partijen en met name Noorse consumenten, en op lange termijn ook Noorse landbouwers; verzoekt de Commissie de mogelijke negatieve gevolgen van de hogere tarieven voor de exporteurs en landbouwers van de EU te onderzoeken; |
|
4. |
dringt er bij de Noorse regering en het Noorse parlement op aan de maatregelen in te trekken; |
|
5. |
verzoekt de Noorse regering en de Commissie kennis te nemen van de recente, ambitieuze maatregelen van IJsland om zijn handel in landbouwproducten met de Unie te liberaliseren; dringt er bij de Noorse regering op aan dit voorbeeld te volgen; |
|
6. |
verzoekt de Noorse regering een herziening van protocol nr. 3 bij de EER-overeenkomst betreffende handel in verwerkte landbouwproducten goed te keuren, teneinde te beoordelen of de rechten op de voormelde producten als eerlijk en gerechtvaardigd mogen worden beschouwd; |
|
7. |
verzoekt de Commissie onderhandelingen met de Noorse autoriteiten voort te zetten om toe te werken naar een wederzijds aanvaardbare oplossing betreffende invoer/uitvoer van landbouwproducten; |
|
8. |
verzoekt de Commissie aan te geven welke maatregelen zij voornemens is te treffen indien Noorwegen op zijn besluit weigert terug te komen, met name om zo nodig de werkgelegenheid en de productie in de landbouwsector in de EU te beschermen; |
|
9. |
verzoekt de Commissie te overwegen om in het geval van gebrekkige samenwerking verdere stappen te ondernemen met het oog op het doen intrekken van de maatregelen; |
|
10. |
herinnert eraan dat Noorwegen duidelijk kenbaar heeft gemaakt zich aan te sluiten bij de interne markt, in het bijzonder in het kader van recente initiatieven zoals de Akte voor de interne markt I en II; wijst erop dat de Noorse regering zelf heeft onderkend dat een doeltreffende interne markt als basis dient voor toekomstige groei en nieuwe banen, en dat de huidige crisis niet als excuus mag worden gebruikt om protectionistische en handelsverstorende maatregelen te nemen; |
|
11. |
spreekt de hoop uit dat Noorwegen een integraal deel van de interne markt blijft uitmaken en geen verdere desintegrerende unilaterale maatregelen doorvoert; |
|
12. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Noorse regering en het Noorse parlement en de instellingen van de Europese Economische Ruimte. |
(1) PB L 327 van 9.12.2011, blz. 2.
(2) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 168.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/120 |
P7_TA(2013)0327
Voltooiing van de digitale interne markt
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het voltooien van de digitale interne markt (2013/2655(RSP))
(2016/C 075/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 3, lid 3, en artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien op de artikelen 9, 12, 14, 26, 114, lid 3, en 169 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming getiteld „Een nieuwe agenda voor het Europese consumentenbeleid”, goedgekeurd op 25 april 2013 (A7-0163/2013), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 23 april 2013 getiteld „E-commerce Action plan 2012-2015 — State of play 2013” (SWD(2013)0153), |
|
— |
gezien het Scorebord van de interne 26 markt van de Commissie van 18 februari 2013, |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 7 december 2012 getiteld „The Consumer Markets Scoreboard: Making markets work for consumers — achtste editie, Deel 2 — november 2012” (SWD(2012)0432), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 december 2012 getiteld „Over inhoud in de interne digitale markt” (COM(2012)0789), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 18 april 2013 aan het Europees Parlement en de Raad over de werking van het memorandum van overeenstemming over de internetverkoop van namaakgoederen (COM(2013)0209), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 december 2012 inzake het voltooien van de digitale interne markt (1), |
|
— |
gezien zijn resoluties van 6 april 2011 over de interne markt voor Europeanen (2), over een interne markt voor ondernemingen en groei (3) en over governance en partnerschap op de interne markt (4), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Naar een Single Market Act: Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen — 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen” (COM(2010)0608, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's getiteld „Akte voor de interne markt II” (COM(2012)0573), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen” (COM(2011)0206), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 4 juni 2012 voor een verordening van het Europees Parlement en de betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt (COM(2012)0238), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 22 mei 2012 over een strategie ter versterking van de rechten van de rechten van kwetsbare consumenten (5), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 22 mei 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Een Europese consumentenagenda — Vertrouwen en groei stimuleren” (COM(2012)0225), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 mei 2012 getiteld „Europese Strategie voor een beter internet voor kinderen” (COM(2012)0196), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 april 2012 getiteld „Een strategie voor e-aanbesteding” (COM(2012)0179), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 25 januari 2012 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) (COM(2012)0011), |
|
— |
gezien het groenboek van de Commissie van 29 november 2012 getiteld „Een geïntegreerde markt van pakketbestellingen voor groei van de elektronische handel in de EU” (COM(2012)0698), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 januari 2012 getiteld „Een coherent kader voor een groter vertrouwen in de digitale eengemaakte markt voor elektronische handel en onlinediensten” (COM(2011)0942), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 november 2011 inzake een nieuwe strategie voor consumentenbeleid (6), |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 9 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad inzake een consumentenprogramma 2014-2020 (COM(2011)0707) en de bijbehorende documenten (SEC(2011)1320 en SEC(2011)1321), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 3 december 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties (COM(2012)0721), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020 (8), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 7 februari 2013 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen om een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen (COM(2013)0048), |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 7 februari 2013 getiteld „Strategie voor cyberveiligheid van de Europese Unie: een open, veilige en beveiligde cyberruimte” (JOIN(2013)0001), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 september 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's getiteld titel „Het aanboren van het potentieel van cloud computing in Europa” (COM(2012)0529), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 14 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility (COM(2011)0665), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 december 2010 over de gevolgen van adverteren voor het consumentengedrag (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 21 september 2010 over de voltooiing van de interne markt voor e-handel (10), |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat de factureringsregels betreft (11), |
|
— |
gezien de arresten van het Europese Hof van Justitie inzake Google (Gevoegde Zaken C-236/08 tot C-238/08, arrest van 23 maart 2010) en BergSpechte (Zaak C-278/08, arrest van 25 maart 2010), die het begrip van 'de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker' definieert als de gemiddelde internetconsument, |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (12), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020), |
|
— |
gezien het verslag-Monti van 9 mei 2010 over een nieuwe strategie voor de interne markt, |
|
— |
gezien het analytisch verslag over de attitudes ten aanzien van grensoverschrijdende verkoop en de bescherming van de consumenten, in maart 2010 gepubliceerd door de Commissie in Flash Eurobarometer nr. 282, |
|
— |
gezien de 'Mystery shopping — Evaluatie van grensoverschrijdende e-handel binnen de EU', een studie die namens DG SANCO van de Commissie is uitgevoerd door YouGovPsychonomics en die op 20 oktober 2009 werd gepubliceerd, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2009 inzake de handhaving van het consumentenacquis (COM(2009)0330), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 2 juli 2009 inzake de toepassing van Besluit (EG) Nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en van de betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming) (COM(2009)0336), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 januari 2009 over de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (13), |
|
— |
gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (14), |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat het aanboren van het volledige potentieel van de digitale interne markt van essentieel belang is om van de EU een meer concurrerende en dynamische kenniseconomie te maken, in het belang van zowel haar burgers, als haar bedrijfsleven; overwegende dat de EU nú moet handelen om haar concurrentievoorsprong in de wereld te handhaven, met name in sectoren met een groot groeipotentieel, zoals de internetplatform- en softwareapplicatie-industrie; |
|
B. |
overwegende dat een zo breed en zo groot mogelijke connectiviteit, die stoelt op een onbelemmerde toegang tot snelle breedbandinternetnetwerken en gelijke toegang tot internetdiensten voor alle burgers, en op de beschikbaarheid van spectrum voor draadloze breedbanddiensten, een conditio sine qua non is voor de ontwikkeling van de digitale interne markt; overwegende dat nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals mobiele apparatuur en toepassingen, en nieuwe generaties mobiele normen, betrouwbare en snelle infrastructuurnetwerken behoeven om burgers en het bedrijfsleven daadwerkelijk van de voordelen daarvan te kunnen laten profiteren; |
|
C. |
overwegende dat „big data”-applicaties voor het concurrentievermogen van de economie van de Unie steeds belangrijker worden, met verwachte mondiale inkomsten van 16 miljard EUR en naar verwachting 4,4 miljoen extra banen in de hele wereld tussen nu en 2016; |
|
D. |
overwegende dat 'cloud computing' een groot economisch, sociaal en cultureel potentieel heeft wat kostenbesparingen, het delen van inhoud en informatie, méér concurrentievermogen, toegang tot informatie, innovatie en het scheppen van werkgelegenheid betreft; overwegende dat het aanbieden van een compleet pakket, via meerdere soorten apparatuur toegankelijke e-governmentdiensten van bijzonder groot belang is; |
|
E. |
overwegende dat de economie van de EU op dit moment significante structurele veranderingen ondergaat, die van invloed zijn op haar mondiale concurrentievermogen en haar arbeidsmarkten; overwegende dat in Jaarlijkse groeianalyse 2013 wordt aangedrongen op doortastend optreden om sneller nieuwe werkgelegenheid te creëren; overwegende dat dynamische en inclusieve arbeidsmarkten essentieel zijn voor het herstel en het concurrentievermogen van de economie van de EU; |
|
F. |
overwegen dat de sociale media, door gebruikers gegenereerde inhoud, de cultuur van het remixen en gebruikersparticipatie in de digitale economie een steeds voornamere rol spelen; overwegende dat de consument steeds meer geneigd is te betalen voor kwalitatief hoogwaardige professionele digitale inhoud, op voorwaarde dat deze betaalbaar en vanaf meerdere soorten apparatuur toegankelijk is, en over de grenzen heen kan worden meegenomen; |
|
G. |
overwegende dat de toegang tot inhoud tegen betaalbare prijzen en middels beveiligde en betrouwbare betalingsfaciliteiten het vertrouwen van de consument bij het afnemen van grensoverschrijdende diensten zou moeten doen toenemen; |
|
H. |
overwegende dat 99 % van alle bedrijven in de EU kleine of middelgrote ondernemingen (kmo’s) zijn, die 85 % van de werkgelegenheid in de EU vertegenwoordigen; overwegende dat kmo’s derhalve dé stuwende kracht van de EU-economie zijn, en het leeuwendeel van nieuwe rijkdom, nieuwe banen en groei, alsook van de innovatie- en O&O-inspanningen voor hun rekening nemen; |
|
I. |
overwegende dat de burgers van de EU als consumenten een prioritaire rol toekomt bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstelling van het creëren van slimme, duurzame en inclusieve groei, en overwegende dat in dit verband de rol van de consument als element in het economisch beleid van de Unie moet worden erkend; overwegende dat er een juist evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen het aanzwengelen van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven in de EU enerzijds en het beschermen van de belangen van de consument anderzijds; |
|
J. |
overwegende dat de versnippering van de digitale interne markt de keuzemogelijkheid van de consument in gevaar brengt; overwegende dat het belangrijk is het vertrouwen van de consument, zijn geloof in de markt en zijn kennis over zijn rechten te bevorderen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de kwetsbare consument; overwegende dat het in dit verband van essentieel belang is de consument in de EU betere bescherming te bieden tegen producten en diensten die een gevaar kunnen opleveren voor zijn gezondheid of veiligheid; |
|
K. |
overwegende dat bij de door de Commissie geïnitieerde EU-brede screening van websites die digitale inhoud (zoals games, video's en muziekdownloads) verkopen, gebleken is dat 75 % daarvan zich niet aan de regels inzake consumentenbescherming houdt; overwegende dat Richtlijn 2011/83/EU de eerste wet op het gebied van consumentenrechten is die specifieke regels met betrekking tot digitale inhoud bevat; overwegende dat de Commissie moet worden aangemoedigd door te gaan met het integreren van dergelijke regels wanneer zij andere, reeds bestaande consumentenwetgeving actualiseert of wanneer zij nieuwe wetgeving op dit gebied voorstelt; |
|
L. |
overwegende dat 15 % van de beroepsbevolking in de EU (85 miljoen mensen) functiebeperkingen of een handicap heeft; overwegende dat het aantal websites dat e-governmentdiensten aanbiedt en het aantal websites van overheidsinstellingen snel toenemen; overwegende dat de EU-markt voor aan toegang tot het web gerelateerde producten en diensten op twee miljard EUR wordt geschat; overwegende dat deze markt op dit moment nog sterk gefragmenteerd en onderontwikkeld is, hetgeen niet alleen slecht is voor de potentiële consumenten, maar ook voor de economie in het algemeen; |
|
M. |
overwegende dat 'de consument' geen homogene groep is, maar dat er wat digitaal alfabetisme, kennis van de consumentenrechten, assertiviteit en de bereidheid zijn recht te willen halen, grote verschillen zijn; overwegende dat bij het aanpakken van de digitale kloof ook aandacht moet worden besteed aan elementen als non-discriminatie en toegankelijkheid; |
Het aanboren van het volledige potentieel van de digitale interne markt
|
1. |
onderstreept dat het aanzwengelen van de interne markt via de dienstenrichtlijn en een digitale interne markt 800 miljard EUR (15) aan de EU-economie kan toevoegen, hetgeen neerkomt op bijna 4 200 EUR per huishouden (16); verzoekt de lidstaten en de Commissie de ontwikkeling van de digitale interne markt als politieke prioriteit te bestempelen en een holistische benadering en een ambitieuze strategie te ontwikkelen bestaande uit zowel wetgevings-, als politieke initiatieven, teneinde rekening te houden met de nieuwe ontwikkelingen, en de digitale interne markt aldus daadwerkelijk tot stand te brengen; onderstreept dat hiervoor politiek leiderschap, vastberadenheid, prioritisering en publieke financiering op EU-, nationaal en regionaal niveau nodig is; onderstreept met name het belang van sterk leiderschap van de kant van alle instellingen van de EU en van duidelijk politiek engagement van de kant van de lidstaten, teneinde te komen tot een volledige en doeltreffende implementatie en handhaving van richtlijnen en verordeningen met betrekking tot de interne markt; |
|
2. |
verzoekt de Commissie de bestaande obstakels voor de digitale interne markt zo snel mogelijk weg te nemen, waaronder door middel van een vereenvoudiging van het wettelijk btw-kader, het waarborgen van de toegang tot beveiligde pan-Europese elektronische betalingen, elektronische facturering en leveringsdiensten, en het herzien van de intellectuele-eigendomsrechten, teneinde de toegang tot legale digitale inhoud in de hele EU te bevorderen; onderstreept het belang van gelijkluidende regels voor het vrije verkeer van goederen en diensten, zowel fysiek, als digitaal; |
|
3. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de governance van de digitale interne markt te verbeteren, en te zorgen voor netneutraliteit en het doeltreffende en intelligente gebruik van ICT, teneinde de administratieve rompslomp voor burgers en het bedrijfsleven te verkleinen; verzoekt de Commissie de bestaande governance-instrumenten te verbeteren en een samenhangende benadering te ontwikkelen voor het bevorderen daarvan, met inbegrip van het informatiesysteem voor de interne markt (IMI), Solvit, Your Europe en het in het kader van de dienstenrichtlijn opgezette éénloketsysteem; |
|
4. |
onderstreept het belang van de Europese strategie voor „cloud computing”, gezien het potentieel daarvan voor het concurrentievermogen van de EU, groei en nieuwe werkgelegenheid; onderstreept dat „cloud computing”, doordat er minimale toetredingskosten en lage infrastructuurvereisten aan verbonden zijn, een kans inhoudt voor de Europese IT-sector, en in het bijzonder voor kmo’s, om op gebieden als outsourcing, nieuwe digitale diensten en datacentra het voortouw te nemen; |
|
5. |
erkent dat „big data” en kennis de brandstof van de EU-economie van de toekomst zijn; is verheugd over het voorstel voor een gegevensbeschermingspakket als een middel om voor meer vertrouwen en transparantie te zorgen; onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de uitdagingen die ontstaan ten gevolge van de globalisering en het gebruik van nieuwe technologieën, en dat een gemoderniseerde EU-regeling voor gegevensbescherming de rechten van burgers moet vergroten, de EU tot voorloper en trendsetter op het gebied van gegevensbescherming moet maken, de interne markt moet versterken en in gelijke randvoorwaarden voor alle in de EU actieve bedrijven moet resulteren; |
|
6. |
onderstreept het belang van het aanmoedigen van nieuwe, kwalitatief hoogwaardige e-governmentdiensten door middel van het toepassen van innovatieve technologische oplossingen, zoals e-aanbesteding, waarmee het aanbieden van een compleet informatie- en dienstenpakket mogelijk wordt; wijst met klem op het belang van het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake elektronische identificatie en elektronische vertrouwensdiensten, gezien de bijdrage daarvan aan de digitale interne markt middels de totstandbrenging van passende voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van en een hoog niveau van beveiliging voor belangrijke „enablers” over grenzen heen, bijvoorbeeld door middel van elektronische identificatie, elektronische documenten, elektronische handtekeningen en elektronische leveringsdiensten, en voor interoperabele e-governmentdiensten in de hele EU; |
|
7. |
is van oordeel dat er aanvullende inspanningen nodig zijn met betrekking tot het hergebruik van informatie van de overheidssector en de bevordering van e-government; |
|
8. |
onderstreept het belang van het bevorderen van innovatie en van het investeren in e-vaardigheden; wijst nog eens op de cruciale rol die kmo’s spelen bij het bestrijden van de werkloosheid, met name die onder jongeren; dringt aan op een betere toegang tot financiering met middelen van programma’s zoals Horizon 2020 en COSME, en op de ontwikkeling van nieuwe instrumenten en garantieregelingen; wijst er nog eens met klem op dat het belangrijk is dat de EU haar mondiale voortrekkersrol op de gebieden mobiele technologie en slimme apparatuur terugverovert; |
|
9. |
hamert op het belang van het bevorderen van grootschalige investeringen in vaste en mobiele netwerken om de EU wat de mondiale technologische ontwikkeling betreft terug te brengen aan de kop van het peloton, en haar burgers en bedrijfsleven in staat te stellen ten volle te profiteren van de kansen van de digitale revolutie; |
|
10. |
betreurt het ten zeerste dat een groot aantal lidstaten de termijn van 1 januari 2013 voor het aan mobiele breedbanddiensten toewijzen van het digitale dividend, d.w.z. spectrum in de 800 MHz-band, zoals voorzien in het programma voor het radiospectrumbeleid, voorbij heeft laten gaan; onderstreept dat deze vertraging de introductie van 4G-netwerken in de EU heeft belemmerd; verzoekt de lidstaten derhalve met klem er alles aan te doen om te waarborgen dat de 800 MHz-band voor mobiele breedbanddiensten beschikbaar wordt gesteld, en vraagt de Commissie toe te zien op snelle implementatie; |
|
11. |
is verheugd over het voornemen van de Commissie om een nieuw voorstel voor een telecompakket voor te leggen, inclusief maatregelen gericht op het in de nabije toekomst afschaffen van de roamingtarieven, teneinde iets te doen aan de versnippering van de telecommarkt; onderstreept dat het belangrijk is wat de roamingtarieven betreft te kiezen voor een proactieve benadering, teneinde een daadwerkelijke digitale interne markt — d.w.z. ook betrekking hebbend op mobiele apparatuur — tot stand te brengen; |
Investeren in menselijk kapitaal — het aanpakken van de vaardighedenkloof
|
12. |
neemt er met bezorgdheid kennis van dat de arbeidsparticipatie in de EU daalt; vindt dat hernieuwd specifieke aandacht moet worden besteed aan het scheppen van werkgelegenheid in sectoren met een groot groeipotentieel, zoals de groene economie, gezondheidsdiensten en de ICT-sector; is van mening dat de totstandbrenging van een digitale interne markt een bijdrage kan leveren aan het aanpakken van de discrepanties tussen de lidstaten en regio’s op gebieden zoals werkgelegenheid, sociale insluiting en armoedebestrijding; |
|
13. |
onderstreept dat de digitale interne markt ertoe kan bijdragen dat mensen in een baan actief en gezond blijven terwijl ze ouder worden, en voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven kan zorgen; onderstreept dat ICT-instrumenten ook voor duurzame, succesvolle gezondheidszorgsystemen kunnen zorgen; |
|
14. |
onderkent dat de Europese arbeidsmarkt een radicaal veranderingsproces doormaakt en dat nieuwe vaardigheden nodig zullen zijn voor de banen van morgen; verzoekt de lidstaten, onder andere door een goed gebruik van de EU-fondsen, zoals het Europees Sociaal Fonds, de noodzakelijke investeringen te doen in menselijk kapitaal en nieuwe, duurzame werkgelegenheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten in het vlaggenschipinitiatief „nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” prioriteit toe te kennen aan digitaal alfabetisme en e-vaardigheden; |
|
15. |
onderstreept dat het belangrijk is om met name bij kinderen en minderjarigen de media- en de digitale vaardigheden te verbeteren, teneinde tot een daadwerkelijke digitale interne markt te komen en het groeipotentieel van deze dynamische sectoren volledig te benutten; geeft aan dat het met name belangrijk is iets te doen aan het verwachte tekort aan ICT-specialisten; is blij met de „Grand Coalition for Digital Jobs” en wijst op het belang van het op elkaar laten aansluiten van ICT-opleidingen en hetgeen het bedrijfsleven nodig heeft; |
|
16. |
vindt het erg belangrijk dat meer gebruik wordt gemaakt van het Europees portaal voor beroepsmobiliteit (EURES); steunt het gebruik van EURES door de lidstaten, zowel als middel voor advies aan werkenden en werkzoekenden over het recht van vrij verkeer, alsook als werkgelegenheidsinstrument, met de nadruk op banenbemiddeling en de behoeften van de werkgevers, omdat het een bijdrage kan leveren aan herstel en langetermijngroei; |
Veiligheid en consumentenvertrouwen
|
17. |
is verheugd over de goedkeuring van de EU-code van onlinerechten; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze code breed te verspreiden zodat hij het beoogde effect heeft; |
|
18. |
onderstreept dat de zich steeds sneller ontwikkelende elektronische handel van essentieel belang is voor de consument, aangezien deze tot meer keuzemogelijkheden leidt, in het bijzonder voor burgers in moeilijk bereikbare en verafgelegen gebieden, en voor burgers met een verminderde mobiliteit, die zonder de elektronische handel geen toegang tot een breed palet aan goederen en diensten zouden hebben; |
|
19. |
onderstreept dat het belangrijk is te zorgen voor volledige toegang tot de digitale interne markt voor alle consumenten, ongeacht hun woonplaats of nationaliteit; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen ter bestrijding van de discriminatie van consumenten in de interne markt die ontstaat doordat ondernemingen bij grensoverschrijdende elektronische handel soms verzendrestricties hanteren; |
|
20. |
benadrukt dat consumentenvertrouwen onontbeerlijk is voor zowel de binnenlandse, als de grensoverschrijdende elektronische handel; is van oordeel dat bij elektronische handel de kwaliteit, de veiligheid, de traceerbaarheid en de echtheid van producten moet worden gewaarborgd, criminele of oneerlijke praktijken moeten worden voorkomen, en de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht moeten worden genomen; |
|
21. |
onderstreept de rol van de digitale interne markt bij het tot stand brengen van een veilige en goed functionerende interne markt voor goederen en diensten; geeft aan dat het in dit verband belangrijk is in het kader van de voorstellen voor algemene productveiligheid en markttoezicht doeltreffende en gecoördineerde risicomanagementsystemen te bevorderen; |
|
22. |
geeft met klem aan dat het belangrijk is snel uitvoering te geven aan de bepalingen van de richtlijn over onlinegeschillenbeslechting, en ervoor te zorgen dat de consument gemakkelijk toegang heeft tot deze regeling; vraagt de Commissie te zorgen voor voldoende financiering van de onlinegeschillenbeslechtingsregeling; |
|
23. |
onderstreept het belang van vertrouwensmerken voor de goede werking van de digitale interne markt, zowel voor het bedrijfsleven, als de consument; dringt aan op de goedkeuring van een Europese norm voor vertrouwensmerken — op basis van kwalitatief hoogwaardige normen — om bij te dragen aan consolidering van de EU-markt op dit gebied; |
|
24. |
verzoekt de Commissie EU-richtsnoeren voor minimumnormen voor het vergelijken van websites vast te stellen en daarbij in het bijzonder oog te hebben voor de kernbeginselen transparantie, onpartijdigheid, kwalitatief hoogwaardige informatie, doeltreffende verhaalmogelijkheden, volledigheid en gebruikersvriendelijkheid; is van mening dat het goed zou zijn naast deze richtsnoeren ook te zorgen voor een pan-Europees accrediteringssysteem, alsook voor doeltreffend toezicht en doeltreffende handhaving; |
|
25. |
verwacht van de Commissie dat zij bij de herziening van de richtlijn pakketreizen een alomvattende beoordeling maakt van de invloed van de elektronische handel en digitale markten op het consumentengedrag binnen de Europese toerismesector, en dat zij haar inspanningen gericht op het verbeteren van de kwaliteit, de inhoud en de betrouwbaarheid van de aan toeristen verstrekte informatie intensiveert; |
|
26. |
onderstreept dat reizigers in geautomatiseerde reserveringssystemen duidelijk een onderscheid moeten kunnen maken tussen niet-optionele operationele kosten in de reissom en optionele elementen, teneinde de prijzen bij boekingen via het internet transparanter te maken; |
|
27. |
verzoekt de Commissie streng toezicht uit te oefenen op en alles te doen wat in haar vermogen ligt om te zorgen voor de juiste implementatie van de belangrijkste bepalingen van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken als een pakket gemoderniseerde regels voor het bestrijden van oneerlijke commerciële praktijken, waaronder online, in het bijzonder het potentiële misbruik van de marktpositie op gebieden als reclame gebaseerd op gedrag („behavioural advertising”), gepersonaliseerd prijsbeleid en internetzoekdiensten; is verheugd over de mededeling van de Commissie getiteld „Het beschermen van ondernemingen tegen misleidende marketingpraktijken en zorgen voor doeltreffende handhaving: Herziening van Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame” (COM(2012)0702); |
|
28. |
spoort de Commissie aan iets te doen aan oneerlijke voorwaarden in luchtvervoersovereenkomsten, te zorgen voor beter toezicht op websites en de nationale handhavingsinstanties op de hoogte te stellen van gevallen van verkeerde toepassing van de bestaande regels; |
|
29. |
verzoekt de Commissie gestandaardiseerde elektronische klachtenformulieren te ontwikkelen voor alle vervoersmodi en te zorgen voor richtsnoeren voor de snelle beslechting van geschillen middels vereenvoudigde procedures; |
|
30. |
beklemtoont de noodzaak te werken aan betrouwbare „cloud”-diensten; dringt aan op de invoering van duidelijke en transparente modelcontracten, waarbij aandacht moet worden besteed aan onderwerpen als de bewaring van gegevens na afloop van het contract, de openbaarmaking en integriteit van gegevens, gegevenslocatie en –transfer, de eigendom van gegevens en directe/indirecte aansprakelijkheid; |
|
31. |
wijst erop dat „cloud computing” een groot aantal juridische kwesties en uitdagingen met zich meebrengt, zoals problemen bij het vaststellen van de toepasselijke wetgeving, naleving en aansprakelijkheidskwesties, waarborgen betreffende de gegevensbescherming (inclusief het recht op privacy), de portabiliteit van gegevens en de handhaving van auteursrechten en andere intellectuele-eigendomsrechten; vindt het van essentieel belang dat de gevolgen van „cloud computing” op alle wetgevingsterreinen helder en voorspelbaar zijn; |
|
32. |
onderstreept het cruciale belang van de handhaving van de consumentenrechten bij onlinetransacties; wijst erop dat de door de Commissie gecoördineerde en door de bevoegde nationale autoriteiten gelijktijdig uitgevoerde EU-„sweeps” een nuttig instrument voor het uitoefenen van toezicht op de toepassing van de bestaande internemarktwetgeving in de lidstaten zijn gebleken, en spoort de Commissie aan mogelijkheden te creëren voor een bredere inzet van dit instrument en na te denken over het coördineren van het ook op andere gebieden (ook offline) inzetten van deze EU-„sweeps”; vraagt de Commissie het netwerk voor samenwerking op het gebied van consumentenbescherming te versterken; |
|
33. |
is van oordeel dat toegankelijke, betaalbare en kwalitatief hoogwaardige leveringsdiensten cruciaal zijn bij het online kopen van producten en dat deze het best tot stand kunnen worden gebracht middels een open en eerlijke concurrentie; stelt in dit verband vast dat veel consumenten huiverig zijn om online te kopen, met name grensoverschrijdend, vanwege de onzekerheden met betrekking tot de uiteindelijke levering, de kosten en/of de betrouwbaarheid; vindt het daarom goed dat de Commissie een publieke raadpleging heeft georganiseerd om eventuele tekortkomingen in kaart te brengen en passende maatregelen te nemen op een wijze die zowel het bedrijfsleven, als de consument in staat zal stellen daadwerkelijk volledig te profiteren van de digitale interne markt; |
|
34. |
verzoekt de Commissie een nieuw voorstel voor de richtlijn betalingsdiensten te presenteren, alsmede een wetgevingsvoorstel voor multilaterale afwikkelingsvergoedingen, teneinde te komen tot standaardisering en interoperabiliteit bij betalingen per kaart, via het internet of mobiel in de EU, en om iets te doen aan het probleem van niet-transparante en buitensporig hoge betalingsgerelateerde kosten; |
|
35. |
beklemtoont dat een hoog niveau van netwerk- en informatiebeveiliging van zeer groot belang is voor de goede werking van de interne markt en het vertrouwen van de consument in de digitale interne markt; wijst erop dat cybervaardigheden en het vermogen om op bedreigingen en aanvallen te reageren niet overal gelijk zijn in de EU, en dat er ook geen sprake is van een geharmoniseerde benadering van cyberveiligheid; dringt gezien de mondiale aard van het internet en de hoge mate van interconnectiviteit van de netwerk- en informatiesystemen in de EU aan op coördinatie van de inspanningen en nauwere samenwerking; |
|
36. |
onderstreept dat de toegankelijkheid van de websites van overheden en overheidsinstellingen een belangrijk onderdeel van de Digitale Agenda vormt, zowel met het oog op non-discriminatie, alsook omdat het ondernemerskansen creëert; vraagt de Commissie zich in de lopende onderhandelingen over dit onderwerp ambitieuzer te tonen en nu eindelijk met een wetgevingsinitiatief te komen in de vorm van een niet uitsluitend voor de publieke sector geldende Europese toegankelijkheidsakte; |
Het tot stand brengen van een gunstig ondernemingsklimaat
|
37. |
onderstreept dat het belangrijk is een gunstig klimaat voor digitaal zakendoen te ontwikkelen; is van oordeel dat het wettelijk kader voor btw moet worden vereenvoudigd en dat dubbele belastingheffing moet worden vermeden; verzoekt de lidstaten snel — d.w.z. tussen nu en 2015 — het kleinschalige éénloketsysteem voor telecommunicatie, televisie en elektronische diensten te ontwikkelen; verzoekt de Commissie het toepassingsgebied van het éénloketsysteem zo snel mogelijk uit te breiden tot andere goederen en diensten; |
|
38. |
vraagt de Commissie om verduidelijking van de toepassing van artikel 20, lid 2, van de dienstenrichtlijn, dat betrekking heeft op discriminatie van EU-consumenten op grond van woonplaats of nationaliteit, en met name duidelijk te maken welk soort zakelijke praktijken op basis van de richtlijn als ongerechtvaardigde discriminatie worden beschouwd; geeft aan dat het belangrijk is de achterliggende obstakels die bedrijven ervan weerhouden binnen de digitale interne markt te groeien, aan te pakken, waaronder de nog altijd bestaande wetgevingsverschillen en de juridische onzekerheid met betrekking tot de toepasselijkheid van de consumentenrechtenwetgeving die daar het gevolg van is; |
|
39. |
beschouwt het gemeenschappelijk Europees kooprecht als een belangrijk innoverend initiatief voor de consument en het bedrijfsleven in de interne markt; is van oordeel dat één enkel optioneel pakket pan-Europese regels met name voor de snel groeiende internetsector zeer nuttig zou zijn; denkt dat het voorstel ook interessant kan zijn voor „cloud computing” en digitale inhoud; |
|
40. |
verzoekt de Commissie door te gaan met het aan de nieuwe uitdagingen van de digitale interne markt aanpassen van het overeenkomstenrecht; is van oordeel dat met name flankerend werk aan voor de hele EU geldende standaardcontractclausules, die „off the shelf” voor het bedrijfsleven en de consument beschikbaar zijn, hier erg belangrijk is; |
|
41. |
verzoekt de Commissie de concurrentiesituatie in de digitale interne markt nauwlettend in de gaten te houden en eventuele gevallen van misbruik van een dominante positie zonder dralen aan te pakken; wijst erop dat het met name belangrijk is te zorgen voor een juiste toepassing van de richtsnoeren inzake selectieve distributieovereenkomsten en te waarborgen dat zij in de digitale context aansluiten bij hetgeen de markt vraagt; |
|
42. |
verzoekt de Commissie te werken aan betere toegang tot risicokapitaal en tot ICT-clusters, teneinde innovatieve precommerciële projecten beter mogelijk te maken en vroegtijdige innovatie in ICT-markten te bevorderen; onderstreept het potentieel van publiek-private partnerschappen en van de op stapel staande nieuwe regels inzake overheidsaankopen voor het tot stand brengen van vernieuwende partnerschappen; dringt erop aan snel instrumenten voor online-overheidsaankopen te ontwikkelen, teneinde gebruik te kunnen maken van de aangekondigde hervormingen van het systeem van overheidsaankopen; |
|
43. |
onderstreept het belang van netneutraliteit en van de mogelijkheid voor Europese kmo's in de ICT-sector om ongehinderd toegang tot de markt te krijgen; verzoekt de Commissie al het nodige te doen om in deze situatie verbetering aan te brengen; verzoekt de Commissie op zo kort mogelijke termijn een wetgevingsvoorstel te presenteren om de kosten van mobiele roaming in de EU verder te verlagen; |
Aantrekkelijk legaal aanbod van digitale inhoud
|
44. |
verzoekt de Commissie door te gaan met haar werk op het gebied van de wetgeving met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten, gericht op het tot stand brengen van een modern auteursrechtkader voor de digitale interne markt; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen voor het stimuleren van de ontwikkeling van legale inhoud die in de hele digitale interne markt toegankelijk is; onderstreept dat een herziene regeling voor intellectuele-eigendomsrechten — teneinde te komen tot een concurrerende ICT-markt in de EU — moet stoelen op het bevorderen van innovatie, nieuwe dienstverleningsmodellen en door gebruikers gegenereerde en participatieve inhoud, in combinatie met waarborgen betreffende de bescherming van de houders van rechten en betreffende passende vergoedingen; |
|
45. |
stelt vast dat de EU reeds enige vooruitgang heeft geboekt bij het verkleinen van de impact van auteursrechtenterritorialiteit, in het bijzonder middels het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake het collectieve beheer van rechten en multi-territoriale vergunningen in de onlinemuzieksector, dat zich op dit moment in de wetgevingsprocedure bevindt; vindt dat er behoefte is aan meer transparantie, betere governance en grotere controleerbaarheid van instellingen voor het collectief beheer van rechten; is van oordeel dat het voorstel voor een richtlijn zal leiden tot multiterritoriale vergunningen en vergunningen voor het onlinegebruik van rechten; |
|
46. |
onderstreept dat alle relevante maatschappelijke sectoren betrokken moeten worden bij de door de Commissie gestarte dialoog „Licences for Europe” en bij de herziening van het wettelijk kader voor intellectuele-eigendomsrechten; verzoekt de Commissie al het nodige te doen om te bewerkstelligen dat het maatschappelijk middenveld en de consumentenrechtenorganisaties op passende wijze zijn vertegenwoordigd; verzoekt de Commissie in 2014 een ambitieus strategisch antwoord te presenteren, met zowel praktische, marktgerichte oplossingen, als beleids- en, daar waar nodig, wetgevingscomponenten; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de resultaten van dit proces; |
|
47. |
verzoekt de Commissie voorstellen te doen voor maatregelen ter bevordering van het grensoverschrijdende 'verkeer' en de portabiliteit van audiovisuele inhoud, inclusief op platforms voor 'video on demand'; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen voor te stellen ter ondersteuning van de audiovisuele sector in de EU, teneinde de bestaande belemmeringen voor de digitale interne markt in deze sector te elimineren; is van oordeel dat dergelijke maatregelen gericht moeten zijn op het aanzwengelen van de vraag van de kant van de consumenten voor Europese films uit andere landen dan hun eigen land, op het faciliteren van grensoverschrijdende distributie, onder andere middels steun voor het ondertitelen en nasynchroniseren van audiovisuele werken, en op het reduceren van aan het beheer van de rechten gerelateerde transactiekosten; |
|
48. |
vindt het belangrijk diensten op het gebied van culturele en creatieve inhoud, en met name van audiovisuele werken en nieuwe platforms voor het over de grenzen heen aanbieden van inhoud, in de hele EU meer toegankelijk te maken, in het bijzonder voor ouderen en mensen met een handicap, teneinde de participatie in het maatschappelijke en culturele leven van de EU te bevorderen; |
|
49. |
onderstreept het belang van diensten of platforms op EU- en andere niveaus voor het bevorderen van de digitalisering van het cultureel erfgoed van en culturele inhoud in verband met de EU, alsook van de onlinetoegang daartoe; |
|
50. |
is verheugd over de groei van de markt voor elektronische boeken in Europa en is van oordeel dat dit belangrijke voordelen kan opleveren voor zowel de consument, als het bedrijfsleven; onderstreept dat het belangrijk is dat de consument bij het kopen van elektronische boeken over grenzen heen, platforms en apparaten geen obstakels in de weg worden gesteld; onderstreept het belang van de interoperabiliteit van de verschillende apparaten en systemen voor elektronische boeken; |
|
51. |
verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor het op elkaar afstemmen van de btw-tarieven voor goederen en diensten van vergelijkbare aard; dringt in het licht van de overstap (in 2015) op het beginsel van het 'land van vestiging van de consument' aan op een dynamische definitie — op het niveau van de EU — van 'elektronische boeken', teneinde te zorgen voor juridische zekerheid; |
|
52. |
verzoekt de Commissie een voorstel te presenteren dat waarborgt dat de btw-tarieven op eerlijke wijze op creatieve, culturele, wetenschappelijke en educatieve inhoud worden toegepast, ongeacht de wijze waarop toegang tot deze inhoud wordt verkregen; is van mening dat de verlaagde btw-tarieven die gelden voor op fysieke wijze verspreide inhoud ook zouden moeten gelden voor hun digitale equivalent, hetgeen de aantrekkelijkheid van digitale platforms ten goede zou komen en stimulerend zou werken voor innovatieve diensten met betrekking tot inhoud en voor nieuwe manieren waarop gebruikers online toegang tot inhoud hebben; |
|
53. |
is verheugd over het voornemen van de Commissie om een concreet voorstel te presenteren met een verduidelijking en een heldere interpretatie van en advisering met betrekking tot de werking van opzeg- en actieprocedures; |
Naar slimme en interoperabele mobiliteitsdiensten in de EU
|
54. |
dringt aan op de verdere ontwikkeling van intelligente mobiliteitssystemen in het kader van door de EU gefinancierd onderzoek, zoals het luchtverkeersbeheersysteem van de toekomst (SESAR), het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) en spoorinformatiesystemen, systemen voor maritiem toezicht (SafeSeaNet), rivierinformatiediensten (RIS), intelligente vervoerssystemen (ITS) en interoperabele onderling gekoppelde oplossingen voor de volgende generatie multimodaal verkeersbeheer; |
|
55. |
onderstreept dat bij het TEN-T-netwerk sterk moet worden ingezet op informatietechnologie om de administratieve procedures te vereenvoudigen, goederen te kunnen traceren en de planning en verkeersstromen te optimaliseren; |
De internationale dimensie van de digitale interne markt
|
56. |
is van mening dat er meer mondiale samenwerking nodig is om in de toekomst de intellectuele-eigendomsrechten te handhaven en te moderniseren, wat essentieel is voor innovatie, werkgelegenheid en een open wereldhandel; |
|
57. |
is verheugd over de initiatieven die de Commissie recentelijk heeft genomen, maar hamert nog eens op de noodzaak van vervollediging van het regelsgevingskader voor de handhaving van auteursrechten in de digitale omgeving, en op het feit dat dat kader op de eisen van de tijd moet zijn toegesneden, zodat met onze handelspartners overeenkomsten kunnen worden gesloten op basis van moderne Europese wetgeving; |
|
58. |
merkt op dat de elektronische handel zich buiten de traditionele en gebruikelijke regelgevende kaders voor de handel heeft ontwikkeld; benadrukt het belang van een uitbreiding van de internationale samenwerking binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), teneinde de ontwikkeling van de mondiale digitale markt te beschermen en te waarborgen; dringt aan op een herziening en actualisering van de huidige Informatietechnologieovereenkomst (ITO) binnen de WTO, en op het verkennen — door de EU — van de mogelijkheid van een internationale digitale economische overeenkomst (IDEA); |
|
59. |
beschouwt de beperking van de toegang van bedrijven uit de EU tot digitale markten en onlineconsumenten, ten gevolge van onder andere grootschalige staatscensuur of beperkte markttoegang voor Europese onlinedienstverleners in derde landen, een handelsbarrière; verzoekt de Commissie en de Raad in alle toekomstige handelsovereenkomsten, en met name die met bepalingen die invloed hebben op onlinediensten en onlinegemeenschappen van gebruikers die informatie delen, een vrijwaringsmechanisme op te nemen, teneinde te verzekeren dat ICT-bedrijven uit de EU niet door derden worden gedwongen om de toegang tot websites te beperken, door gebruikers gegenereerde inhoud te verwijderen of persoonlijke informatie, zoals persoonlijke IP-adressen, te verstrekken op een manier die in strijd is met de fundamentele rechten en vrijheden; verzoekt de Raad en de Commissie bovendien een strategie te ontwikkelen voor het aanvechten van maatregelen van derde landen die de toegang tot de globale onlinemarkten van bedrijven uit de EU beperken; |
o
o o
|
60. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0468.
(2) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 59.
(3) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 70.
(4) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 51.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0209.
(6) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 25.
(7) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64.
(8) PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 9.
(9) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 58.
(10) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 1.
(11) PB L 189 van 22.7.2010, blz. 1.
(12) PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.
(13) PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 26.
(14) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(15) Brits Ministerie voor „Business Innovation and Skills”, Economics Paper nr. 11: „The economic consequences for the UK and the EU of completing the Single Market”, februari 2011.
(16) Brits Ministerie voor „Business Innovation and Skills”, Economics Paper nr. 11: „The economic consequences for the UK and the EU of completing the Single Market”, februari 2011, en gegevens van Eurostat over het bbp van de EU voor 2010 en het aantal huishoudens in de EU.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/130 |
P7_TA(2013)0328
Toegang tot zorg voor kwetsbare groepen
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het effect van de crisis op de toegang tot zorg voor kwetsbare groepen (2013/2044(INI))
(2016/C 075/20)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 3, lid 3, alsmede het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 9, 151, 153 en 168, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 1, 21, 23, 24, 25, 34 en 35, |
|
— |
gezien het herziene Europees Sociaal Handvest, in het bijzonder artikel 30 (recht op bescherming tegen armoede en uitsluiting) en artikel 16 (recht van het gezin op sociale, juridische en economische bescherming), |
|
— |
gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van mensen met een handicap, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, |
|
— |
gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1784/1999 (2), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 6 oktober 2011 voor een verordening inzake het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 (COM(2011)0607), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie „Solidariteit in de gezondheidszorg: verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU” (COM(2009)0567), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie „Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa” (COM(2010)0636), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie „Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale cohesie” (COM(2010)0758), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie „Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” (COM(2011)0173), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie „Verdere ontwikkeling van het strategische uitvoeringsplan van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden” (COM(2012)0083), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie „Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa 2012”, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020 (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen met betrekking tot de maatregelen en initiatieven die moeten worden genomen (tussentijds verslag) (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over de regeling voor de verstrekking van levensmiddelen aan de meest behoeftigen in de Unie (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over de EU-strategie voor de integratie van de Roma (11), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU (12), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over een EU-strategie inzake dakloosheid (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en integratie van gehandicapten en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 (14), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 februari 2013 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2013 (15), |
|
— |
gezien zijn schriftelijke verklaringen van 22 april 2008 over het uit de wereld helpen van dakloosheid (16) en van 16 december 2010 over een EU-strategie inzake dakloosheid (17), |
|
— |
gezien de verslagen van 2011van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) „Migrants in an irregular situation: access to healthcare in 10 European Union Member States” (18) en „De grondrechten van migranten in een ongedocumenteerde situatie in de Europese Unie”, |
|
— |
gezien het derde verslag van het Comité voor sociale bescherming van maart 2012 over de sociale impact van de economische crisis en de voortdurende fiscale consolidatie, |
|
— |
gezien het verslag van Dokters van de Wereld getiteld „Access to health care for vulnerable groups in the European Union in 2012”, |
|
— |
gezien het rapport van Eurofound (2012), „Third European Quality of Life Survey — Quality of life in Europe: Impacts of the crisis” (19), |
|
— |
gezien het rapport van Eurofound „Household debt advisory services in the European Union” (20), |
|
— |
gezien het rapport van Eurofound „Living conditions of the Roma: Substandard housing and health” (21), |
|
— |
gezien het rapport van Eurofound „Active inclusion of young people with disabilities or health problems” (22), |
|
— |
gezien het verslag van de OESO „Health at a glance — Europe 2012”, |
|
— |
gezien de publicatie van de IAO „Social security for all — Addressing inequities in access to health care for vulnerable groups in countries of Europe and Central Asia”, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0221/2013), |
|
A. |
overwegende dat alle mensen vrij en gelijkwaardig geboren zijn en gelijke rechten hebben, en dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor bevordering en waarborging van deze rechten door middel van hun grondwetten en hun zorgstelsels; overwegende dat in de hele EU mannen en vrouwen geen gelijke toegang tot gezondheidszorg hebben en hun gezondheid niet van hetzelfde niveau is; |
|
B. |
overwegende dat de fundamentele waarden van de EU ook ten tijde van een crisis moeten worden gerespecteerd en dat de toegang tot zorg, gezondheidszorg en sociale bijstand moet worden beschouwd als een grondrecht voor iedereen in de EU; overwegende dat er in de meeste lidstaten als gevolg van bezuinigingen juist in de volksgezondheid, zorg- en sociale dienstverlening gesnoeid is, waardoor de universele toegang tot en de kwaliteit van de dienstverlening worden ondermijnd; |
|
C. |
overwegende dat zorgstelsels in de hele Europese Unie voor grote uitdagingen staan, zoals de voortdurende overheidsschuldencrisis in de eurozone, die leidt tot druk op de overheidsfinanciën, de vergrijzing, het veranderende karakter van de gezondheidsdiensten en de stijgende kosten van de gezondheidszorg, die allemaal duidelijk maken dat er dringend hervormingen nodig zijn; |
|
D. |
overwegende dat de EU kan bogen op 's werelds meest ontwikkelde stelsel voor sociale zekerheid, met de hoogste bijdragen voor sociale voorzieningen voor de bevolking; benadrukt dat het een politieke prioriteit moet zijn om het Europese sociale model in stand te houden en verder te ontwikkelen; |
|
E. |
overwegende dat de WHO er in het Handvest van Tallinn op heeft gewezen dat gezondheid een cruciale factor is in de ontwikkeling van de economie en de welvaart; |
|
F. |
overwegende dat de ongelijkheid in een aantal lidstaten toeneemt omdat de armste en meest achtergestelde groepen daar steeds armer worden; overwegende dat in 2011 ongeveer 24,2 % van de EU-bevolking de kans liep in armoede of uitsluiting terecht te komen; overwegende voorts dat de gezondheidstoestand van lage-inkomensgroepen naar eigen zeggen is verslechterd, met een steeds groter verschil in vergelijking met de 25 % van de bevolking met het hoogste inkomens; |
|
G. |
overwegende dat het percentage langdurig werklozen stijgt, waardoor veel burgers niet verzekerd zijn en een beperktere toegang tot gezondheidsdiensten hebben; |
|
H. |
overwegende dat de meest kwetsbare groepen in veel grotere mate worden getroffen door de huidige crisis, daar zij zowel worden geconfronteerd met inkomensverlies als met verminderde zorgdiensten; |
|
I. |
overwegende dat de „chronisch armen” — vaak langdurig werklozen of werkenden met een laag inkomen, alleenstaanden met kinderen die niet of weinig werken, en ouderen in Midden- en Oost-Europa — stelselmatig worden aangemerkt als de meest kwetsbare bevolkingsgroepen; |
|
J. |
overwegende dat recente onderzoeken bevestigen dat er een nieuwe groep kwetsbare personen ontstaat: mensen die het eerder relatief goed hadden, maar nu armlastig zijn geworden vanwege grote persoonlijke schulden: nieuwe „armlastigen” die moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen, in gebreke blijven bij het betalen van rekeningen en het aflossen van schulden of noodzakelijke zorgvoorzieningen niet meer kunnen betalen en bang zijn dat ze uit hun woning worden gezet; |
|
K. |
overwegende dat openbare diensten — in bezit en beheer van de overheid, met de democratische betrokkenheid van de gebruikers ervan — een belangrijke rol spelen op terreinen die essentieel zijn voor het welzijn, zoals gezondheid, onderwijs, justitie, watervoorziening, huisvesting, vervoer en zorg voor kinderen en ouderen; |
|
L. |
overwegende dat de versnippering van de zorgstelsels tot een situatie kan leiden waarin veel cliënten niet de noodzakelijke medische hulp krijgen terwijl anderen zorg ontvangen die onnodig is of zelfs schadelijk; |
|
M. |
overwegende dat de crisis heeft geleid tot verhoging van het risico op langdurige uitsluiting van de arbeidsmarkt, vooral van jongeren, die het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de crisis wat betreft hun toekomstige arbeidsparticipatie en inkomen; |
|
N. |
overwegende dat steeds meer mensen in de EU langer doorwerken dan de wettelijk vastgelegde pensioenleeftijd, deels uit financiële noodzaak nu andere bronnen van huishoudinkomsten na het pensioen onder druk zijn komen te staan; |
|
O. |
overwegende dat de kosten van diensten aan gebruikers in bepaalde lidstaten stijgen, hetgeen betekent dat veel mensen zich niet langer een adequate dienstverlening kunnen veroorloven om aan hun specifieke behoeften te voldoen, hetgeen weer resulteert in verlies van zelfstandigheid, extra stress in de huiselijke of arbeidssfeer of potentieel schadelijke effecten voor de gezondheid, met sociale uitsluiting tot gevolg; |
|
P. |
overwegende dat zorgstelsels (onbedoeld) barrières kunnen opwerpen voor de toegang tot gezondheidszorg of voorzieningen leveren van verschillende kwaliteit aan mensen die meer dan één kenmerk van beschermde groepen delen, zoals geslacht, leeftijd of het behoren tot een minderheid; |
|
Q. |
overwegende dat sommige socialezekerheidsstelsels worden hervormd om de toegang tot gezondheidszorg voor bepaalde groepen op te heffen of in te perken en vergoedingen van bepaalde behandelingen en geneesmiddelen (23) te beperken, met alle extra risico's voor de persoonlijke en volksgezondheid en voor de duurzaamheid van deze stelsels van dien; |
|
R. |
overwegende dat volgens schattingen de meeste zorg in de EU momenteel wordt verleend door onbetaalde mantelzorgers; overwegende dat deze enorme bron van zorgverlening bedreigd wordt vanwege bepaalde demografische ontwikkelingen en de toenemende zorglast; |
|
S. |
overwegende dat het recht op een reeks van diensten thuis, residentiële diensten en andere maatschappij-ondersteunende diensten, waaronder persoonlijke assistentie, is opgenomen in artikelen 19 en 26 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap; |
|
T. |
overwegende dat de oorzaken voor de plaatsing van kinderen in alternatieve zorgregelingen complex en multidimensionaal zijn, maar vaak direct of indirect verband lijken te houden met armoede en sociale uitsluiting; |
|
U. |
overwegende dat een gebrek aan accurate en toegankelijke informatie eraan kan bijdragen dat kwetsbare groepen zich geen toegang kunnen verschaffen tot de nodige zorg waar ze recht op hebben; |
|
V. |
overwegende dat uit verschillende rapportages blijkt dat het voor sommige EU-burgers en overige personen met wettelijke rechten steeds moeilijker wordt om hun recht op zorg in een grensoverschrijdende situatie uit te oefenen; |
|
W. |
overwegende dat kwetsbare groepen vanwege de problemen in verband met de medische demografie (een pover zorgaanbod in bepaalde geografische gebieden) in verscheidene lidstaten steeds grotere moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot zorg; |
|
X. |
overwegende dat er steeds meer bericht wordt over een toenemende sociale kloof en over agressie die resulteert in verbale en fysieke aanvallen op minderheden en kwetsbare groepen; overwegende dat over dit soort incidenten een uitgebreide rapportage nodig is; |
|
Y. |
overwegende dat in sommige lidstaten een teruggeschroefd beleid inzake mensen met een handicap, leerproblemen of een psychiatrische aandoening resulteert in een verschuiving van een op inclusieve rechten gebaseerde benadering die gericht is op volledige integratie in de gemeenschap naar de meer institutionele en segregerende aanpak van het verleden; |
|
Z. |
benadrukt het grote werkgelegenheidspotentieel van de gezondheids- en socialewelzijnssector in de hele Europese Unie; |
|
AA. |
overwegende dat in een aantal lidstaten banen in de gezondheidszorg en de zorgsector nog altijd slecht betaald worden en vaak geen formele contracten en andere fundamentele arbeidsrechten bieden, en weinig aantrekkelijk zijn vanwege de hoge mate van fysieke en emotionele stress, het risico van een burnout, en het ontbreken van carrièrekansen; overwegende dat de sector weinig opleiding biedt en dat de werknemers bovendien overwegend ouderen, vrouwen en migranten zijn; overwegende dat zorg in de EU vaak wordt verleend door onbetaalde mantelzorgers, die zelf ook kunnen worden beschouwd als een kwetsbare groep, vanwege de steeds grotere druk om meer geavanceerde en technische zorg te verlenen; overwegende dat het in een aantal lidstaten ontbreekt aan goede zorgvoorzieningen die beschikbaar zijn voor iedereen, ongeacht inkomen; |
|
AB. |
overwegende dat de overgang van zorg in instellingen naar vormen van 'community-based' zorg een groter beroep doet op ondersteuning thuis om kwetsbare mensen de mogelijkheid te geven zelfstandig te wonen; |
|
AC. |
overwegende dat in het bijzonder jonge mensen die van een instelling overgaan naar een zelfstandig leven, blootgesteld staan aan armoede en sociale uitsluiting; |
|
AD. |
overwegende dat steeds meer ouderen moeten worden beschouwd als kwetsbare personen; |
|
AE. |
overwegende dat arme EU-burgers afkomstig uit een andere lidstaat, en onderdanen uit derde landen die profiteren van het sociale vangnet van een andere EU-lidstaat ook grote moeilijkheden kunnen ondervinden bij de toegang tot zorg; |
|
AF. |
overwegende dat alle mensen recht hebben op een levensstandaard die hun en hun gezinnen gezondheid en welzijn kan bieden; |
|
AG. |
overwegende dat moet worden onderstreept hoe belangrijk maatschappelijke organisaties zijn, die een cruciale rol vervullen door de aandacht die zij schenken aan buitengesloten bevolkingsgroepen; |
|
AH. |
overwegende dat bescherming van de gezondheid van grote invloed is op de kwaliteit, duur en waardigheid van het menselijk leven; |
|
AI. |
overwegende dat ongeveer 10 % van de jaarlijkse geboorten in de EU vroeggeboorten zijn (draagtijd van minder dan 37 weken) en dat de moeders van te vroeg geboren kinderen vaak geen toegang hebben tot adequate zorgdiensten van goede kwaliteit, hetgeen nog grotere consequenties heeft voor de combinatie van gezins- en beroepsleven; |
|
AJ. |
overwegende dat armoede, gebrekkig onderwijs en geringe mate van sociale integratie een slechte gezondheid tot gevolg hebben; overwegende dat gezondheidszorg voor kwetsbare groepen het meest wordt belemmerd door gebrek aan kennis of begrip van gezondheidssystemen, administratieve problemen, geringe bekendheid met ziektepreventie en gemis van fysieke toegang tot dienstverlening; |
|
1. |
roept de Commissie op de lidstaten te verplichten informatie te verschaffen over de bezuinigingsmaatregelen die worden doorgevoerd en sociale-effectbeoordelingen te verrichten van de bezuinigingsmaatregelen en om aanbevelingen te doen in haar landenspecifieke aanbevelingen over hoe het sociale effect op de middellange en lange termijn van dergelijke maatregelen kan worden beperkt; verzoekt de Commissie regelmatig een samenvattend verslag van deze beoordelingen op te stellen en aan het Parlement voor te leggen; verlangt dat het Europees semester niet alleen gericht is op de financiële duurzaamheid van socialezekerheidsstelsels maar ook rekening houdt met de mogelijke effecten op de toegankelijkheid en kwaliteit van zorgdiensten; |
|
2. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten investeringen in de sociale dienstverlening zoals de gezondheids-, de zorg- en de sociale sector te stimuleren en te bevorderen, daar deze sectoren van essentieel belang zijn met het oog op de demografische veranderingen en de sociale gevolgen van de crisis, en zij een grote potentieel voor nieuwe banen hebben; |
|
3. |
is ervan overtuigd dat noodzakelijke hervormingen de kwaliteit en de efficiëntie van de gezondheidszorg moeten verbeteren, de toegang tot de juiste zorg op het juiste moment in de juiste omgeving moeten verruimen, mensen gezond moeten houden, en ervoor zorgen dat algemene, vermijdbare complicaties van ziekten zo veel mogelijk worden voorkomen; |
|
4. |
brengt in herinnering dat de lidstaten zijn overeengekomen om over te stappen van 'curatieve' maatregelen gericht op bestrijding van de symptomen van uitsluiting en slechte gezondheid naar 'preventieve' maatregelen als strategie ter verbetering van de levenskwaliteit en ter vermindering van de last van chronische ziekten, zwakheid en handicap (24); wijst in dit verband op de langetermijnkosten van geen actie; |
|
5. |
is van oordeel dat als kwetsbare personen zonder toegang tot diensten in de gezondheidszorg of zorg worden gelaten, er sprake is van een pseudobezuiniging aangezien dit een langdurig schadelijk effect kan hebben op de zorgkosten en de individuele en de volksgezondheid; |
|
6. |
is van mening dat veel van de bezuinigingsmaatregelen op de korte termijn die momenteel worden doorgevoerd, zoals de invoering van vooruitbetaling van gezondheidszorgkosten, hogere eigen bijdragen of de uitsluiting van zorg voor kwetsbare groepen, niet volledig zijn doorgelicht op hun bredere maatschappelijke en economische gevolgen of potentieel discriminerende effecten en implicaties op de lange termijn, met inbegrip van gevaren voor de volksgezondheid en mogelijke gevolgen voor de levensverwachting; onderstreept dat dergelijke maatregelen onevenredig nadelige effecten hebben op kwetsbare groepen; |
|
7. |
acht het betreurenswaardig dat het sociale stigma van bepaalde medische aandoeningen mensen ervan weerhoudt om de nodige zorg te vragen, waardoor bijvoorbeeld ook overdraagbare ziekten onbehandeld kunnen blijven, met alle risico's voor de volksgezondheid van dien; |
|
8. |
betreurt het onevenredige effect dat aanhoudingspraktijken en aangifteverplichtingen van landen in verband met de handhaving van de immigratiewetgeving hebben op de mogelijkheid van ongedocumenteerde migranten om medische zorg te krijgen (25); |
|
9. |
onderkent dat er een nauw verband bestaat tussen een reeks kwetsbare kenmerken, institutionele zorg, gebrek aan toegang tot kwalitatieve 'community-based' zorg en dakloosheid als gevolg daarvan; herinnert eraan dat gezondheids- en zorgdiensten een belangrijke rol kunnen spelen bij het voorkomen en aanpakken van armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van extreme vormen zoals dakloosheid; benadrukt dat groepen die verscheidene kwetsbaarheidsfactoren in zich verenigen, zoals de Roma, mensen zonder geldige verblijfsvergunning of daklozen, een nog groter risico lopen dat ze worden uitgesloten van risicopreventiecampagnes, screening en behandeling; |
|
10. |
wijst op de schadelijke effecten op de lange termijn van bezuinigingen op preventieve zorg in tijden van crisis; is van oordeel dat als preventieve maatregelen moeten worden verminderd, zij in ieder geval op het voorgaande niveau moeten worden gehouden om de continuïteit te behouden en niet de bestaande infrastructuur te vernietigen; benadrukt dat de economische en financiële crisis en de zogenoemde bezuinigingsmaatregelen die aan sommige lidstaten zijn opgelegd, geen reden mogen zijn voor stopzetting van investeringen in volksgezondheid en openbare dienstverlening, maar dat er gezien het belang en de essentiële aard van deze sectoren juist alles aan moet worden gedaan om deze diensten te bestendigen en zo te voldoen aan de behoeften van de samenleving, vooral die van de meest kwetsbare bevolkingsgroepeen; |
|
11. |
is van oordeel dat bezuinigingsmaatregelen onder geen beding de burgers hun toegang tot fundamentele sociale en gezondheidsdiensten mogen ontzeggen noch de innovatie en kwaliteit van socialedienstverlening mogen ondermijnen of de positieve trends in de beleidsontwikkeling mogen omkeren; |
|
12. |
verzoekt de lidstaten de aanwerving in socialedienstverlening te bevorderen en de aantrekkelijkheid van de sector als een goede carrièrekeuze voor jongeren te vergroten; |
|
13. |
benadrukt dat het aantal EU-burgers dat in een ander EU-land woont zonder ziektekostenverzekering, bijv. als gevolg van werkloosheid of verlies van hun verblijfsvergunning, stijgt; onderstreept dat EU-burgers met een ziektekostenverzekering in een andere EU-lidstaat vaak moeite hebben gebruik te maken van zorgvoorzieningen aangezien ze vooraf moeten betalen; |
|
14. |
is bezorgd dat personen met een handicap in de gehele EU onevenredig worden getroffen door bezuinigingen in de overheidsuitgaven, met als gevolg dat zij ondersteunende diensten verliezen op basis waarvan zij zelfstandig in de gemeenschap kunnen leven; |
|
15. |
is van oordeel dat dit leidt tot een toename van het aantal personen dat langdurig in een instelling verblijft en tot verdere sociale uitsluiting van personen met een handicap in de EU, hetgeen een directe schending vormt van de verplichtingen van de EU op grond van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020; |
|
16. |
benadrukt dat de zorg aan mensen met een handicap op toegankelijke wijze moet worden verleend, zowel wat betreft infrastructuur als op het vlak van communicatie, wat met name belangrijk is voor mensen met een verstandelijke handicap (leermoeilijkheden); benadrukt de noodzaak om de opleiding van zorgverleners en huisartsen te stimuleren om zorg te leveren op een toegankelijke manier; |
|
17. |
is van oordeel dat alle bezuinigingen op de zorg en de ondersteunende diensten voor jongeren of overige kwetsbare groepen het bestaande EU-beleid inzake actieve inclusie kunnen ondermijnen; benadrukt dat de hoge jeugdwerkloosheid allerlei soorten sociale voorzieningen extra onder druk zet en dat gerichte actie kan bijdragen aan de oplossing van dit probleem; |
|
18. |
merkt op dat vanwege de stijgende en langdurige werkloosheid als gevolg van de crisis een groot deel van de burgers — langdurig werklozen en degenen die van hen afhankelijk zijn — de toegang tot het volksgezondheidsstelsel, sociale zekerheid en gezondheidszorg wordt ontzegd; verzoekt de lidstaten, vooral die met de hoogste werkloosheidspercentages, dit omvangrijke probleem doeltreffend en snel aan te pakken door de nodige maatregelen te treffen; |
|
19. |
is voldaan over de mededeling van de Commissie van 20 februari 2013„Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken”; erkent het belang en de kosteneffectiviteit van investeringen in de eerste levensjaren van kinderen in de zin van de verwezenlijking van hun volledige potentieel; erkent dat investeringen in hoogwaardige sociale voorzieningen van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van passende en effectieve kinderbeschermingsdiensten en voor de vestiging van allesomvattende preventiestrategieën; wijst er andermaal op dat vanuit een levensloopperspectief moet worden gewerkt en een beleid van gezondheidsbevordering, preventie en vroegtijdige diagnose moet worden gevolgd; benadrukt dat de mazelenpandemie die onlangs is uitgebroken, heeft laten zien hoe belangrijk gratis inentingen voor kinderen zijn voor de volksgezondheid; |
|
20. |
erkent de enorme sociale en economische bijdrage van zorgende familieleden en vrijwilligers (mantelzorg) en de toenemende verantwoordelijkheden waarmee de mantelzorgers worden belast als gevolg van de vermindering van de dienstverlening of de toenemende kosten daarvan; is verder van mening dat bezuinigingsmaatregelen niet mogen leiden tot een verdere overbelasting van mantelzorgers; benadrukt dat de deskundigheid van zorgverleners moet worden erkend en de goede arbeidskwaliteit moet worden gewaarborgd; pleit voor adequate ondersteuning en assistentie van familieleden met een zorgtaak bij de combinatie van zorg en werk, en is van mening dat de aan zorg bestede tijd moet worden meegeteld bij de pensioenopbouw; benadrukt dat de meeste zorg in de EU in het informele circuit geleverd worden, d.w.z. door familieleden en vrijwilligers, en verzoekt de Europese Commissie, de lidstaten en de sociale partners deze bijdrage in grotere mate te waarderen en te belonen; |
|
21. |
onderkent dat steeds meer vrouwen betaald werk doen (maar 18 % minder verdienen dan mannen), en tegelijkertijd nog relatief vaak een zorgtaak hebben (78 % van alle mantelzorgers zijn vrouwen), wat een spanningsveld oplevert voor een bevredigend evenwicht tussen werk en privéleven; is van mening dat flexibele werkregelingen in het algemeen belangrijk zijn om mensen te helpen werk en zorg te combineren; is bezorgd over het negatieve effect van beperkingen in de dienstverlening of de stijgende kosten hiervan op de werkgelegenheid van vrouwen, het evenwicht tussen werk en privéleven, gendergelijkheid en gezond ouder worden; |
|
22. |
herinnert eraan dat de zorgsector door de EU is aangemerkt als een terrein waarop meer werkgelegenheid kan worden gegenereerd, en dat het EP heeft gewezen op de noodzaak van betere lonen en opleiding om dit een aantrekkelijke carrièrekeuze te maken en de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren; wijst op het toenemende gebrek aan arbeidskrachten in bepaalde segmenten van de gezondheidszorg en de verpleging, en verzoekt de lidstaten de interesse van jongeren te wekken voor een opleiding in de zorg en scholingsmaatregelen te nemen die ertoe bijdragen dat mantelzorgers en zorgaanbieders een beter inzicht krijgen in de behoeften van zorgontvangers; |
|
23. |
benadrukt dat mobiele dienstverlening voor het leveren van diensten aan mensen (zowel in steden als op het platteland) steeds belangrijker wordt; |
|
24. |
onderstreept dat vrijwilligerswerk bij de zorg aan hulpbehoevende ouderen, en waar nodig aan geïsoleerde alleenstaanden een waardevolle bijdrage levert; |
|
25. |
waardeert het dat het Europese innovatiepartnerschap „actief en gezond ouder worden” (EIP) uitgekozen is om de uitdagingen van de vergrijzing van de samenleving aan te gaan; stelt vast dat hierin het doel is vastgelegd dat de gezonde levensduur van EU-burgers tot 2020 met twee jaar verlengd wordt; en dat het een situatie nastreeft waarin Europa op drie fronten profijt heeft, door:
|
|
26. |
erkent de werkzaamheden van organisaties uit de derde sector en vrijwilligersorganisaties, maar vindt dat deze geen vervanging mogen vormen voor de verantwoordelijkheid van de staat om te zorgen voor goede, effectieve, betrouwbare en betaalbare diensten die toegankelijk zijn voor iedereen, als een openbaar goed dat met openbare middelen financieel gesteund wordt; |
|
27. |
wijst op het Europese kwaliteitskader voor langdurige zorg, waarin de basisbeginselen en de richtsnoeren inzake de waardigheid en het welzijn van hulpbehoevende ouderen zijn vastgelegd, die in het kader van het WeDo-project (26) van de Europese Commissie zijn gepubliceerd; |
|
28. |
verzoekt de lidstaten zich een grotere „health literacy” ten doel te stellen en daarbij de meest kwetsbare groepen met vaak moeizame toegang tot de desbetreffende diensten terdege over het aanbod te informeren; acht het van even groot belang zorgontvangers en verzorgers te betrekken bij de besluitvormingsprocessen die hen aangaan; |
Aanbevelingen
|
29. |
verzoekt de Europese Commissie vergelijkbare en actuele gegevens te verzamelen in de vorm van een basisanalyse met betrekking tot de toegang tot zorg; |
|
30. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten in samenwerking met alle relevante betrokkenen te beoordelen welke nationale beleidsmaatregelen in de nationale hervormingsplannen indruisen tegen de doelstellingen voor armoedebestrijding van Europa 2020, en eventueel de plannen aan te passen; roept de lidstaten op speciale aandacht te besteden aan de meest kwetsbare groepen, om barrières weg te nemen en de subsidie- en preventiemaatregelen al in een vroeg stadium (scholen, bedrijven, gemeentes) te verbeteren en te versterken en weer een op rechten gebaseerde beleid te voeren, en langdurige schade en kosten van geen actie te voorkomen; |
|
31. |
verzoekt de Europese Commissie, de sociale partners en de lidstaten conclusies te trekken uit een analyse van de sterke en zwakke punten van het Europees Jaar 2012 van actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties; |
|
32. |
vraagt de lidstaten dringend om in het kader van mobiliteit samen te werken voor de uitvoering van zoveel mogelijk programma's ter verbetering van het gezondheidspeil onder de meest kwetsbare groepen, met name kinderen en jongeren, aangezien mobiliteit binnen de EU als grondrecht wordt erkend; |
|
33. |
vraagt de Commissie om de discrepanties te onderzoeken die zou kunnen ontstaan tussen de rechten inzake sociale zekerheid op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 (27) en de werking van Richtlijn 2004/38/EG (28), met het oog op eventuele aanbevelingen voor wijzigingen die misschien nodig zijn om hiaten in de dekking te dichten; |
|
34. |
verzoekt de Commissie en alle lidstaten prioriteiten te stellen om de kloof tussen mannen en vrouwen te dichten en te garanderen dat vrouwen effectief toegang hebben tot gezondheidszorg en gezinsplanning, en tevens speciale aandacht te besteden aan andere kwetsbare en kansarme bevolkingsgroepen die sociaal-medische bescherming behoeven; |
|
35. |
vraagt de Commissie om sociale voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de zorg en de sociale voorzieningen, alsmede systemen voor sociale bescherming op te nemen in overeenkomsten met landen die financiële steun ontvangen; verzoekt de Commissie en de lidstaten het gebruik van nieuwe technologieën, zoals de telegeneeskunde, verder uit te bouwen om de zorg toegankelijker te maken; |
|
36. |
verzoekt de Commissie gelijke toegang tot voor- en vroegschools onderwijs en zorg te bevorderen, en deze diensten met toereikende financiële middelen te steunen; |
|
37. |
dringt er bij de lidstaten op aan 'community based' faciliteiten te bieden aan kinderen met een beperking; |
|
38. |
verzoekt de lidstaten obstakels en barrières voor de toegang van gehandicapten tot openbaar vervoer, dienstverlening en informatie vast te stellen en op te heffen; |
|
39. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten prioriteiten vast te stellen om in leemtes te voorzien en doeltreffende toegang te verschaffen tot gezondheidsdiensten voor kwetsbare groepen, met inbegrip van arme vrouwen, migranten en Roma die aanspraak maken op sociale voorzieningen in de gezondheidszorg, door te zorgen voor een betaalbare, beschikbare en goede gezondheidszorg, de efficiënte en doeltreffende organisatie daarvan en toereikende financiering in alle geografische regio's; |
|
40. |
verzoekt de lidstaten beleid vast te stellen ter bevordering van de gezondheid en ziektepreventie, door de kwetsbaarste bevolkingsgroepen gratis en universele gezondheidszorg van hoge kwaliteit te bieden, met bijzondere aandacht voor eerstelijnsgezondheidszorg, preventieve geneeskunde, en toegankelijke diagnostiek, behandelingen en revalidatie; verlangt dat de noodzakelijke middelen ter bestrijding van de belangrijkste gezondheidsproblemen van vrouwen worden veiliggesteld, zodat het recht op seksuele en reproductieve gezondheid en op gezondheidszorg voor zuigelingen en voor vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld kan worden gewaarborgd; |
|
41. |
verzoekt de lidstaten in samenwerking met de Commissie dieper in te gaan op het verband tussen lichamelijke en geestelijke gezondheid enerzijds en werkloosheid en onzekere banen anderzijds — omvangrijke problemen die door de crisis ontstaan zijn — om met een goede planning schadelijke gevolgen op dit vlak te kunnen voorkomen en aanpakken; |
|
42. |
adviseert de lidstaten dringend te zorgen voor betere voorzieningen op het gebied van preventie en eerstelijnsgezondheidszorg en zich daarbij te concentreren op verbetering van de gezondheid van vrouwen en toegankelijke zorg, met nadruk op vrouwen in ver van de stedelijke centra gelegen gebieden, alsmede op maatregelen die ten goede komen aan de kwetsbaarste groepen, zoals kinderen en jongeren, ouderen, personen met een handicap, werklozen en dak- en thuislozen, en die garanderen dat het recht op regelmatige medische controle voor iedereen wordt nageleefd; |
|
43. |
spoort de Commissie en de lidstaten aan om de moeder- en neonatale zorg, in het bijzonder ten aanzien van vroeggeboorten, te behandelen als een prioriteiten in de volksgezondheid en op te nemen in de Europese en nationale strategieën op gebied van de volksgezondheid; |
|
44. |
vraagt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor adequate en permanente instructie- en opleidingscursussen voor alle gezondheidswerkers die werkzaam zijn in een preconceptionele, verloskundige of neonatale afdeling, teneinde vroeggeboorten te voorkomen en het aantal gevallen van chronische aandoeningen waarvoor vroeggeborenen vatbaar zijn, terug te dringen; |
|
45. |
vraagt de lidstaten dringend erop toe te zien dat vrouwen tijdens en na de zwangerschap en lactatie de juiste hulp krijgen, door zo nodig gratis zorg-/adviesdiensten en adequate voeding aan te bieden, vooral aan degenen die het gevaar lopen als gevolg van de recente economische crisis in armoede te vervallen en in een sociaal isolement te raken; |
|
46. |
verzoekt de lidstaten met klem aangepaste structuren te ontwikkelen om sociaal-medisch advies te kunnen voorstellen waarin beter rekening wordt gehouden met de levensomstandigheden van de minst bedeelden; |
|
47. |
verzoekt de lidstaten toegankelijke en duidelijke informatie te verschaffen over de rechten van migranten, in alle relevante talen, inclusief Romani; |
|
48. |
dringt er bij de lidstaten op aan actie te ondernemen tegen haatmisdrijven en om antidiscriminatiebeleid te bevorderen, indien nodig door versterking van de nationale organen inzake antidiscriminatie en bevordering van opleidingen binnen overheidsinstanties; |
|
49. |
dringt er bij de lidstaten op aan artikel 19 VWEU te implementeren en de richtlijn houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, om discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (29) te verbieden en uitvoering te geven aan het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van sociale bescherming, waaronder sociale zekerheid en gezondheidszorg, onderwijs en toegang tot en aanbod van goederen en diensten die commercieel voor het publiek beschikbaar zijn, met inbegrip van huisvesting; |
|
50. |
verzoekt de lidstaten om effectbeoordelingen uit te voeren om ervoor te zorgen dat de genomen maatregelen die misschien gevolgen hebben voor de meest kwetsbare groepen in overeenstemming zijn met de beginselen van het EU Handvest voor de grondrechten en in overeenstemming met Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (30); |
|
51. |
dringt er bij de lidstaten op aan dakloosheid te voorkomen, de nodige zorg te verlenen aan daklozen en dakloosheid niet strafbaar te stellen in de nationale wetgeving; |
|
52. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om te waarborgen dat alle beleids- of financieringsprogramma's ter ondersteuning van sociale innovatie en/of zorggerelateerde diensten, gericht zijn op diensten die het beste voorzien in de sociale behoeften en de levenskwaliteit van mensen verbeteren, en dat ze worden ontwikkeld in nauwe samenwerking en overleg met de organisaties die kwetsbare groepen verdedigen en vertegenwoordigen; |
|
53. |
wijst op de initiatiefbevoegdheid van het Europees Parlement voor „initiatieven voor maatschappelijk verantwoord ondernemen” en benadrukt het belang van de sociale economie, die met maatschappelijk verantwoorde ondernemingen de snel groeiende gezondheidssector en de sector maatschappelijke dienstverlening doeltreffend kan versterken; |
|
54. |
verzoekt de Commissie en de Raad om samen te werken met het Parlement om de financiering te versterken voor programma's gericht op kwetsbare groepen; dringt er bij de Commissie op aan alle beschikbare maatregelen te nemen om te zorgen voor volledige benutting en maximale uitbetaling van het Europees Sociaal Fonds, het Fonds voor de Europese hulp aan de meest behoeftigen en andere relevante instrumenten die voorzien in de behoeften van mensen die kwetsbaar zijn of bedreigd worden door uitsluiting, en de inspanningen van de lidstaten om de Europa 2020-armoede doelstelling te halen en om innovatie en kwaliteit te bevorderen in de gezondheidszorg en de zorgsector te ondersteunen; benadrukt het belang van de daarmee samenhangende financiële instrumenten, zoals het EU-programma voor sociale verandering en innovatie en het Europees Fonds voor sociaal ondernemerschap; |
|
55. |
verzoekt de Commissie een pakket objectieve en subjectieve indicatoren te ontwikkelen waarmee de materiële en niet-materiële componenten van welzijn, inclusief sociale indicatoren, gemeten en regelmatig gepubliceerd kunnen worden, als aanvulling op Europese en nationale bbp- en werkloosheidsindicatoren, om niet alleen economische ontwikkeling maar ook maatschappelijke vooruitgang te meten; |
|
56. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om de zeer waardevolle bijdrage van mantelzorgers expliciet te erkennen; verzoekt de lidstaten dringend om gerichte ondersteuningsmaatregelen voor mantelzorgers en vrijwilligers sector in te voeren en in stand te houden teneinde te zorgen voor meer persoonlijke, goede en kosteneffectieve maatregelen, bijv. maatregelen voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven, betere samenwerking en coördinatie tussen informele en formele zorgers, adequaat beleid inzake sociale zekerheid en een passende opleiding voor zorgers; verzoekt de Commissie en de lidstaten een samenhangend kader voor alle soorten zorgverlof te ontwikkelen; verzoekt de Commissie om een richtlijn voor te stellen over zorgverlof, in lijn met het subsidiariteitsbeginsel, zoals bepaald in de Verdragen; |
|
57. |
verzoekt de lidstaten te zorgen voor accurate en gemakkelijk te begrijpen informatie in alle relevante talen en formats over het recht op zorg, en deze voor een breed publiek beschikbaar te stellen; |
|
58. |
verzoekt de Europese Commissie, de lidstaten en de sociale partners duidelijke definities voor de functieprofielen in de zorg op te stellen zodat de rechten en plichten precies kunnen worden afgebakend; |
|
59. |
verzoekt de lidstaten alle mogelijke actoren op lokaal, regionaal en nationaal niveau en de sociale partners te betrekken bij initiatieven voor preventie, gezondheid en sociale voorzieningen; |
|
60. |
dringt er bij de lidstaten op aan opleidingsprogramma's te stimuleren die nodig zijn in de zorg- en ondersteunende sector, en beurzen aan te bieden voor mensen die relevante studies volgen; |
|
61. |
verzoekt de Commissie met klem een campagne te lanceren om jongeren aan te werven en het imago van de zorgsector als werkgever te verbeteren; |
|
62. |
pleit ervoor dat de arbeidsrechten van de werknemers in de zorgsector geëerbiedigd worden, met inbegrip van het recht op een redelijk inkomen en normale werkomstandigheden en het recht om vakbonden met collectieve onderhandelingsrechten op te richten of zich daarbij aan te sluiten; |
|
63. |
dringt er bij de lidstaten op aan de nationale, regionale en lokale overheden te ondersteunen bij het opzetten van duurzame financieringsregelingen voor dienstverlening in de zorg en bij de ontwikkeling van opleiding en herscholingsregelingen voor het personeel met behulp van ESF-gelden; |
|
64. |
verzoekt de sociale partners om een formele sociale dialoog op te zetten met betrekking tot de zorgsector; |
o
o o
|
65. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
(2) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 12.
(3) PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 11.
(4) PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 23.
(5) PB C 76 E van 25.3.2013, blz. 16.
(6) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.
(7) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 79.
(8) PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 29.
(9) PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 19.
(10) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 188.
(11) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 112.
(12) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 25.
(13) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 101.
(14) PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 9.
(15) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0053.
(16) PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 19.
(17) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 139.
(18) FRA: Migrants in an irregular situation: access to healthcare in 10 European Union Member States, oktober 2011 http://fra.europa.eu/en/publication/2012/migrants-irregular-situation-access-healthcare-10-european-union-member-states.
(19) Eurofound (2012), Third European Quality of Life Survey — Quality of life in Europe: Impacts of the crisis, Publications Office of the European Union, Luxembourg — http://www.eurofound.europa.eu/publications/htmlfiles/ef1264.htm
(20) Eurofound (2012) Household debt advisory services in the European Union, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg.(http://www.eurofound.europa.eu/publications/htmlfiles/ef1189.htm).
(21) Eurofound (2012): Living conditions of the Roma: Substandard housing and health, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg (http://www.eurofound.europa.eu/pubdocs/2012/02/en/1/EF1202EN.pdf).
(22) Eurofound (2012): Active inclusion of young people with disabilities or health problems, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg (http://www.eurofound.europa.eu/areas/socialcohesion/illnessdisabilityyoung.htm).
(23) Zie bijvoorbeeld art. 5 van het Spaanse Koninklijk Besluit no. 16/2012 van 20 april 2012, dat van kracht is geworden op 28 december 2012. Zie: http://noticias.juridicas.com/base_datos/Admin/rdl16-2012.html#a5.
(24) Raadsconclusies over „Gezond en waardig ouder worden”, 2980ste vergadering van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, november 2009.
(25) In de FRA-richtsnoeren, Apprehension of migrants in an irregular situation — fundamental rights considerations’ propose key principles to Member States on detection and reporting practices in and near medical facilities: http://fra.europa.eu/sites/default/files/document-on-apprehensions_1.pdf
(26) WeDO, een project gesteund door de Europese Commissie (2010-2012), werd geleid door een stuurgroep bestaande uit 18 partnerorganisaties in 12 lidstaten. Het gemeenschappelijk belang van alle partnerorganisaties was en is om de levenskwaliteit van hulpbehoevende ouderen te verbeteren.
(27) PB L 166 van 30.04.04, blz. 1.
(28) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(29) COM(2008)0426.
(30) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/141 |
P7_TA(2013)0329
Connected tv
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over connected tv (2012/2300(INI))
(2016/C 075/21)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 10, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, |
|
— |
gezien de artikelen 11 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
|
— |
gezien protocol betreffende het publiekeomroepstelsel in de lidstaten bij het Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten, |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (Unesco) van 20 oktober 2005, |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (1), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (2), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (3), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn) (4), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (5), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (6), zoals gewijzigd door Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) (7), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, |
|
— |
gezien Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (8), |
|
— |
gezien Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn elektronische handel) (9), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (10), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op de publieke omroep (11), |
|
— |
gezien Aanbeveling 98/560/EG van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken (12), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 juni 2010 over het internet van de dingen (13), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0212/2013), |
|
A. |
overwegende dat televisietoestellen oorspronkelijk ontwikkeld zijn voor de ontvangst van lineaire omroepsignalen en dat audiovisuele inhoud op grond van de suggestieve kracht die ervan uitgaat ook in de digitale wereld en vergeleken met andere elektronische media op zeer veel belangstelling van het publiek kan rekenen, zodat ze vooralsnog van eminent belang voor de individuele en openbare meningsvorming blijven; |
|
B. |
overwegende dat audiovisuele mediadiensten evenzeer culturele als economische diensten zijn, die als dragers van identiteiten, waarden en meningen van bijzonder belang zijn voor de samenleving en de democratie en daarom ook in een wereld van toenemende convergentie specifieke regelgeving vergen; |
|
C. |
overwegende dat de sinds geruime tijd aangekondigde technische convergentie van de media inmiddels met name voor omroep en internet werkelijkheid is geworden en dat in het Europese media-, cultuur- en netwerkbeleid het regelgevingskader aan de nieuwe situatie moet worden aangepast en dat er moet worden gewaarborgd dat ook ten aanzien van nieuwe marktdeelnemers uit de Europese Unie en derde landen een uniform regelgevingsniveau kan worden gerealiseerd en gehandhaafd; |
|
D. |
gelet op de snelle ontwikkeling van internet in de afgelopen vijfentwintig jaar en de opkomst van slimme apparaten die de gewoonten en de manier van televisiekijken veranderen; |
|
E. |
overwegende dat er weliswaar steeds meer toestellen met internetverbinding worden gebruikt maar dat de traditionele diensten onder het grote publiek populair blijven; |
|
F. |
overwegende dat lineaire en niet-lineaire audiovisuele diensten alsook vele andere communicatiediensten reeds op een en hetzelfde beeldscherm gepresenteerd en naadloos met elkaar gecombineerd kunnen worden, zodat de gebruiker ze simultaan tot zich kan nemen; |
|
G. |
overwegende dat voor lineaire televisie- en mediadiensten vanwege hun bijzondere belang voor de samenleving ook in de toekomst een specifiek regelgevingskader nodig is, omdat alleen op deze wijze naar behoren rekening kan worden gehouden met hun belang en met de waarborging van de meningsverscheidenheid en pluriformiteit van de media in de lidstaten; |
|
H. |
overwegende dat de komst van connected tv ingrijpende veranderingen teweegbrengt in de traditionele waardeketen en de uitwerking van een nieuwe strategie vereist; |
|
I. |
overwegende dat de technologische vooruitgang onvermijdelijk tot een ten dele slechts schijnbaar grotere autonomie van de gebruiker leidt en dat het daarom steeds belangrijker wordt om de bescherming van exclusieve rechten en de integriteit van inhoud te waarborgen; |
|
J. |
overwegende dat er steeds meer mogelijkheden zijn voor de verspreiding van (interactieve) onlinediensten die van het bereik van het tv-aanbod profiteren, en dat een universele breedbanddekking een fundamentele voorwaarde is voor grotere belangstelling bij de consument voor hybride ontvangstsystemen; |
|
K. |
overwegende dat de term „connected tv” in het licht van de toenemende convergentie van de media een dynamische, technologieneutrale en ruime interpretatie krijgt die alle toestellen, ook mobiele, omvat, die de toegang tot lineaire en niet-lineaire media-inhoud, „over-the-topdiensten” en andere applicaties op één apparaat of beeldscherm mogelijk maakt en zo de omroepwereld met die van het internet integreert; |
|
L. |
overwegende dat er in de wereld van convergerende media niet zozeer om overdrachtcapaciteit als wel in toenemende mate om de belangstelling van de gebruiker geconcurreerd wordt, en dat het met het toenemende aanbod steeds moeilijker wordt de gebruiker te bereiken en dat toegankelijkheid en vindbaarheid alsook overzichten en aanbevelingen voor het succes van diensten doorslaggevend zullen zijn; |
|
M. |
overwegende dat de huidige bepalingen van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten — avmd-richtlijn) op het beginsel van technologieneutraliteit gebaseerd zijn en nog niet op de voortgaande technische versmelting afgestemd zijn en dat met name de getrapte regulering die onderscheid maakt tussen tv-uitzendingen (inclusief webcasting en livestreaming) en audiovisuele mediadiensten op afroep, in haar huidige vorm aan betekenis kan verliezen, terwijl informatie- en communicatiediensten die onder verschillende regelingen vallen — ook die welke niet onder de richtlijn audiovisuele mediadiensten (avmd-richtlijn), maar onder de richtlijn e-handel of, in het geval van aanbieding van diensten uit derde landen, in het geheel niet onder de mediaregelgeving van de EU vallen — wel met een en hetzelfde apparaat toegankelijk zijn, hetgeen tot ongelijke concurrentievoorwaarden en onaanvaardbare discrepanties in de bescherming van de gebruiker kan leiden en bovendien nieuwe vragen oproept met betrekking tot de toegang, de vorm van verspreiding en de vindbaarheid van inhoud, ongeacht de aard van het medium; |
|
N. |
overwegende dat deze nieuwkomers op de markt de traditionele actoren rechtstreeks zullen beconcurreren doordat zij enerzijds exclusieve inhoud kopen op onder meer de Europese markt en anderzijds zelf nieuwe inhoud aanbieden; |
|
O. |
overwegende dat de doelstellingen van de avmd-richtlijn — met name het waarborgen en bevorderen van de meningsverscheidenheid en mediapluriformiteit, het beschermen van minderjarigen en van de menselijke waardigheid, het aansporen van aanbieders van mediadiensten om de toegankelijkheid voor visueel en auditief gehandicapten te waarborgen, naast het waarborgen van eerlijke concurrentie en de kwalitatieve en inhoudelijke regulering van reclame — principieel maatschappelijk van belang blijven en de rechtvaardiging voor regulering blijven vormen, maar dat de effectiviteit en uitvoerbaarheid van deze beschermingsmaatregelen steeds meer tegen grenzen aanlopen doordat er door de hybride ontvangstsystemen nieuwe gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd; |
|
P. |
overwegende dat het voor de distributie van connected-tv-diensten van goede kwaliteit noodzakelijk is dat telecommunicatie-exploitanten voldoende snelle verbindingen ter beschikking stellen tussen streamingservers en gebruikers; |
|
Q. |
overwegende dat centrale beginselen van de avmd-richtlijn, zoals de verplichte scheiding van reclame en programma's of de bepalingen inzake reclameonderbrekingen, door de toepassingsmogelijkheden van hybride toestellen worden ondermijnd; |
|
R. |
overwegende dat louter de toevallige beschikbaarheid van een groot aantal diensten er niet automatisch toe leidt dat de genoemde reguleringsdoelstellingen gerealiseerd worden, en dat derhalve moet worden geëvalueerd of er alsnog behoefte is aan een specifiek regelgevingskader om deze doelstellingen te verwezenlijken en of zo'n kader scheefgroei van meet af aan zou kunnen verhinderen; |
|
S. |
overwegende dat de ontwikkeling van connected tv, naarmate die verder wordt ingevoerd, ervoor kan zorgen dat traditionele televisie en internet met elkaar versmelten, zoals een paar jaar geleden met mobiele telefonie en internet is gebeurd; |
|
T. |
overwegende dat het dienstig is elke maatregel te bevorderen die het mogelijk maakt de markt aan te passen en aldus creatie en innovatie in Europa aan te moedigen; |
|
U. |
overwegende dat dankzij de ontwikkeling van hybride systemen waarin televisie en internet worden gecombineerd, de gebruikers op ongedifferentieerde wijze kunnen surfen tussen televisiekanalen en internetdiensten, met inbegrip van illegale websites met audiovisuele inhoud; |
|
V. |
overwegende dat transparantie en concurrentie kennelijk onvoldoende bescherming bieden voor netneutraliteit; |
|
W. |
overwegende dat het in de oorspronkelijke richtlijn „Televisie zonder grenzen” vervatte beginsel van het land van uitzending een mijlpaal voor de vrijheid van informatie en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke dienstenmarkt vormt, aangezien de lidstaten zich hebben verbonden tot de naleving van minimumnormen voor kwaliteit en in ruil daarvoor het oorsprongslandbeginsel in de vorm van het beginsel van het land van uitzending hebben doorgevoerd; |
|
1. |
verzoekt de Commissie na te gaan in hoeverre het nodig is de avmd-richtlijn en andere bestaande voorschriften op het gebied van netwerk- en mediaregelgeving (bijvoorbeeld het telecompakket) te herzien voor wat betreft bepalingen betreffende vindbaarheid en niet-discriminerende toegang tot platforms voor aanbieders en ontwikkelaars van inhoud en voor gebruikers, waarbij het begrip „platform” verruimd moet worden, en de beschikbare instrumenten aan nieuwe situaties aan te passen; overwegende dat de consumenten aldus meer keuzemogelijkheden en betere toegang tot audiovisuele mediadiensten moeten krijgen en dat aanbieders van inhoud meer keuzemogelijkheden moeten krijgen wat betreft de wijze van verspreiding van de inhoud terwijl ze het contact met hun publiek onderhouden; |
|
2. |
is van mening dat er bij de vaststelling van reguleringsmaatregelen voor platformbeheerders op moet worden gelet dat een niet-discriminerende toegang tot hun platforms gewaarborgd is, om ervoor te zorgen dat omroepen, maar ook andere, veelal kleine aanbieders op voet van gelijkheid aan de markt kunnen deelnemen; |
|
3. |
verzoekt de Commissie het in artikel 1 van de avmd-richtlijn gedefinieerde begrip „mediadienst” zodanig te herzien dat de noodzaak van regulering door de lidstaten nauwer aansluit bij de maatschappelijke effectkenmerken en -mogelijkheden van de diensten, en met name bij de relevantie ervan voor meningsvorming en meningsverscheidenheid en bij de redactionele verantwoordelijkheid; |
|
4. |
verzoekt de Commissie om in het licht van de uiteenlopende taken van onder redactionele verantwoordelijkheid aangeboden mediadiensten en andere inhoud na te gaan of een striktere regulering van tv-platforms nog gepast en noodzakelijk is en of een algemeen discriminatieverbod niet volstaat; |
|
5. |
verzoekt de Commissie om zich bij een eventuele herziening van Richtlijn 2010/13/EU of in eventuele nieuwe wetgeving te blijven inzetten voor eerbiediging van de persvrijheid; |
|
6. |
verzoekt de Commissie aan de hand van de resultaten van haar raadplegingsprocedure „voorbereiding van een volledig convergerende audiovisuele wereld: groei, creatie en waarden” na te gaan welke reguleringsmechanismen in het licht van de convergentie nog noodzakelijk en zinvol zijn en welke nieuwe er wellicht gecreëerd moeten worden om gelijke mededingingsvoorwaarden voor alle aanbieders van inhoud en diensten te scheppen, met inachtneming van onderstaande minimumeisen en met behoud van de bestaande overkoepelende reguleringsdoelstellingen, zodat alle aanbieders van inhoud in eerlijke concurrentie met elkaar kunnen treden en de gebruikers er zoveel mogelijk voordeel van hebben en een op gelijke kansen, volledige transparantie en non-discriminatie gebaseerde keus uit een hoogwaardig en veelzijdig aanbod krijgen, waarbij er met name op wordt toegezien dat free-to-airdiensten en het publieke omroepaanbod behouden blijven; |
|
7. |
verzoekt de Commissie om in geval van herziening van de avmd-richtlijn gelijke concurrentievoorwaarden voor alle aanbieders van inhoud te waarborgen; |
|
8. |
onderstreept dat de ontwikkelingsstrategie van deze nieuwe actoren zal leiden tot een toename van het aanbod van inhoud via zowel de traditionele tv-zenders als het aanbod via internet; |
|
9. |
benadrukt in dit verband het risico dat deze nieuwe concurrentie onevenwichtig zal zijn en ertoe zal leiden dat deze nieuwe actoren wegens hun economische gewicht en hun internationale verspreiding in het voordeel zullen zijn ten opzichte van de traditionele Europese actoren; |
|
10. |
benadrukt dat het wellicht zaak is vast te houden aan een getrapt regelgevingskader voor mediadiensten, dat echter niet in de eerste plaats gebaseerd is op het onderscheid tussen niet-lineaire en lineaire diensten, maar vooral aansluit bij het potentiële effect van en de redactionele verantwoordelijkheid voor dergelijke mediadiensten, waarbij de lidstaten de nodige speelruimte krijgen; |
|
11. |
vraagt zich af of de voorschriften in de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op de publieke omroep voor omslachtige beoordelings- en onderzoeksprocedures voor audiovisuele diensten van publieke aanbieders die verder gaan dan de gebruikelijke omroepactiviteiten en via nieuwe distributieplatforms worden aangeboden, in het licht van de toenemende technische convergentie nog passend zijn, temeer daar de gebruikers niet meer kunnen uitmaken of het om een klassieke lineaire omroepdienst, een dienst op afroep of een andere audiovisuele dienst gaat; |
|
12. |
verzoekt de Commissie oog te hebben voor de toekomstige uitdagingen voor connected tv wat betreft de concurrentiekracht van de sector door flexibeler kwantitatieve reclamevoorschriften toe te staan, en de voor- en nadelen ervan uiteen te zetten; |
|
13. |
benadrukt dat kwalitatieve beperkingen van audiovisuele mediadiensten in het belang van een geharmoniseerde bescherming van consumenten, kinderen en jongeren in heel Europa dienen te worden onderzocht en op hoog niveau voor alle verspreidingsvormen moeten worden aangepast; |
|
14. |
verlangt dat het verbod op schending van de menselijke waardigheid, het verbod op haat zaaien, de bescherming tegen discriminatie en het gebod van toegankelijkheid op alle vormen van media-inhoud gelijkelijk worden toegepast; |
|
15. |
vraagt zich in dit verband af of het beginsel van de scheiding van reclame en programma-inhoud wel voor alle mediavormen houdbaar is en of het beschermingsdoel van dit gebod er voor alle mediavormen niet meer mee gediend is als reclame en programma-inhoud duidelijk herkenbaar zijn en van elkaar onderscheiden kunnen worden; |
|
16. |
is van mening dat de invoering van nieuwe of de uitbreiding van bestaande reclameverboden en andere ingrepen in de reclame als financieringsbron moeten worden voorkomen om in de digitale tv-wereld nieuwe bedrijfsmodellen mogelijk te maken; |
|
17. |
onderstreept dat de publieke sector niet louter van reclamefinanciering afhankelijk mag zijn, wil zijn onafhankelijkheid behouden blijven, en verzoekt de lidstaten de financieringsinspanningen van deze sector te ondersteunen; |
|
18. |
onderstreept dat de nieuwe reclamestrategieën waarin gebruik wordt gemaakt van nieuwe technologieën voor het doeltreffender maken van reclame (screenshots, consumentenprofilering, multischermstrategieën) vragen opwerpen in verband met de bescherming van consumenten en hun privéleven en persoonsgegevens; benadrukt daarom dat het noodzakelijk is na te denken over een stel samenhangende regels voor deze strategieën; |
|
19. |
spoort de Europese audiovisuele actoren ertoe aan de ontwikkeling van een samenhangend en aantrekkelijk aanbod, met name online, voort te zetten en aldus het Europese aanbod aan audiovisuele inhoud te verrijken; |
|
20. |
verzoekt de Commissie na te gaan of en zo ja, hoe ten aanzien van de vindbaarheid op first-screen devices zoals tv-toestellen met internetverbinding een passende voorrangspositie kan worden toegekend aan aanbieders van inhoud die ofwel van de overheid een publieke programmeringstaak hebben gekregen ofwel een bijdrage tot de verwezenlijking van doelen in het algemeen belang leveren, met name ter bevordering van de pluriformiteit van de media en de culturele diversiteit, dan wel zich er aantoonbaar en blijvend toe verplichten in het algemeen belang tot de kwaliteit en onafhankelijkheid van de berichtgeving en de verscheidenheid aan standpunten bij te dragen; |
|
21. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten na te gaan of er naast deze must-be-foundregelingen andere wegen zijn om de reguleringsdoelen van de avmd-richtlijn, met name op het gebied van de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid, blijvend te realiseren, bijvoorbeeld via een heroriëntatie van de mediawetgeving in de richting van prikkels en certificeringsstelsels of sterkere zelf- en coregulering, terwijl de nodige flexibiliteit voor eerlijke concurrentie tussen de aanbieders van mediadiensten behouden blijft; benadrukt dat eventuele maatregelen op het gebied van zelf- en coregulering slechts een aanvulling op wettelijke regelingen kunnen vormen en dat de naleving en evaluatie ervan aan onafhankelijk toezicht onderworpen moet zijn; |
|
22. |
beveelt ter voorkoming van concurrentieverstoring aan dat voor gelijke diensten gelijke regels gelden, ongeacht de drager waarop ze worden verspreid; |
|
23. |
is in deze context voorts verontrust over de toegenomen concurrentie van de kant van niet aan de Europese regels en verplichtingen onderworpen internationale actoren; |
|
24. |
dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat deze platforms aan de hand van open, interoperabele normen worden beheerd, met inachtneming van de marktvoorwaarden en het algemeen belang, volgens het beginsel van eerlijke mededinging op basis van de vraag bij de consumenten en met voorkoming van misbruik door een of meerdere aanbieders van hun sleutelpositie; |
|
25. |
beklemtoont in dit verband dat moet worden nagedacht over de verdere ontwikkeling van het regelgevingskader, over de wijze van regulering van connected tv en over de inhoudsreferentiesystemen; |
|
26. |
dringt aan op regulering van connected-tv-platforms omwille van de toegang tot en de integriteit van de inhoud van omroepen, transparantie voor de consument en de toepassing van fundamentele ethische regels (bijv. inzake bescherming van minderjarigen en de persoonlijke levenssfeer); |
|
27. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om de mediageletterdheid van alle EU-burgers te bevorderen, in het bijzonder met initiatieven en gecoördineerde maatregelen ter verbetering van het inzicht in lineaire en niet-lineaire mediadiensten; |
|
28. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat met name toestelfabrikanten en dienstenaanbieders maatregelen nemen ter verbetering van de toegankelijkheid van lineaire en niet-lineaire mediadiensten voor ouderen en auditief en visueel gehandicapten; |
|
29. |
is van mening dat platform- en portaaldiensten interoperabel moeten zijn om derden ongeacht het doorgiftekanaal volgens het beginsel van non-discriminatie in de gelegenheid te stellen hun eigen toepassingen te genereren en aan te bieden; |
|
30. |
verzoekt de Commissie wettelijk te regelen dat alle inhouden in netwerken en op platforms in beginsel met dezelfde kwaliteit beschikbaar komen; |
|
31. |
verzoekt de Commissie om op juridisch bindende wijze te waarborgen dat gegevenspakketten door de netwerkbeheerder bij de doorgifte van de verzender naar de ontvanger stelselmatig gelijk worden behandeld zonder dat voorrang wordt verleend op grond van oorsprong, inhoud, wijze van toepassing, vergoeding door de gebruiker e.d., aangezien dit zou kunnen indruisen tegen de doelstelling van billijke toegang tot diensten voor iedereen, de gegevensbescherming, het verbod op manipulatie van gegevens, het beginsel van de integriteit van de inhoud en de doelstelling om voor eerlijke concurrentievoorwaarden te zorgen; |
|
32. |
wijst nadrukkelijk op de gevolgen van de ongelijkheid tussen de btw-stelsels in Europa, die met de komst van connected tv nog groter zal worden; |
|
33. |
verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor EU-wetgeving ter waarborging van netneutraliteit; |
|
34. |
verzoekt de Commissie de integriteit van lineaire en niet-lineaire diensten op hybride platforms wettelijk te beschermen en met name het plaatsen van overlays en het schalen van deze diensten met inhoud of andere diensten door de platformaanbieder of derden te verbieden tenzij de gebruiker zulks uitdrukkelijk initieert en, ingeval de inhoud niet tot de individuele communicatie kan worden gerekend, de aanbieder van de inhoud het heeft geautoriseerd; wijst erop dat ongeautoriseerde ingrepen van derden in inhouden of omroepsignalen van een aanbieder en het ongeautoriseerd decoderen, gebruiken en doorgeven ervan eveneens voorkomen moeten worden; |
|
35. |
verzoekt de Commissie na te denken over maatregelen om rekening te houden met het risico van verwijzing naar ongeautoriseerde websites op portalen en door zoekmachines; |
|
36. |
verzoekt de Commissie erop toe te zien dat het door de bijzondere vereisten van de avmd-richtlijn geboden beschermingsniveau met betrekking tot audiovisuele mediadiensten niet wordt omzeild door ongeautoriseerde beschikbaarstelling op andere platforms; |
|
37. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het starten van applicaties vanuit een portaal nooit automatisch plaatsvindt, maar in elk geval door de gebruiker moet worden geïnitieerd, dat te allen tijde met één druk op de knop („redbuttonfunctie”) eenvoudig kan worden teruggekeerd naar de laatst gebruikte dienst, dat de gebruiker duidelijk op deze functie wordt gewezen en dat de laatst gebruikte dienst bij het sluiten van een applicatie weer volledig met beeld en geluid wordt weergeven; |
|
38. |
verzoekt de Commissie te waarborgen dat een aanbieder van inhoud juridische stappen kan ondernemen tegen applicaties op hybride platforms die ongeautoriseerde doorgifte van de door hem beschikbaar gestelde inhoud mogelijk maken of bevorderen; |
|
39. |
verzoekt de Commissie om, waar dit met het oog op het auteursrecht relevant is, eenvoudig te hanteren systemen voor de vereffening van auteursrechten te bevorderen die via mirroring ongewijzigde en volledige beschikbaarstelling van niet-lineaire diensten van aanbieders van mediadiensten op externe platforms mogelijk maken; |
|
40. |
verzoekt de Commissie te waarborgen dat het gebruik van televisie- en onlinediensten met behulp van in de EU verkochte of ingevoerde hybride eindapparatuur principieel anoniem blijft en dat zulks geheel overeenkomstig de EU-wetgeving inzake privacy en gegevensbescherming verloopt; |
|
41. |
verzoekt de Commissie audiovisuele mediadiensten op grond van hun tweeledige karakter en hun maatschappelijke belang uit te zonderen van liberalisatie in het kader van onderhandelingen over internationale handelsovereenkomsten en er tegelijkertijd in het licht van de toenemende digitalisering en convergentie van de media voor te zorgen dat het begrip „audiovisuele mediadienst” verder op dynamische wijze wordt uitgewerkt; |
|
42. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat ook in het toekomstige connected-tv-aanbod de naleving wordt gewaarborgd van de momenteel van kracht zijnde regels inzake de bescherming van minderjarigen, het verbod van bepaalde vormen van reclame om redenen van volksgezondheid, het verbod op het aanzetten tot rassenhaat, de scheiding van nieuws en reclame, eigendomstransparantie, privacy, enz., die inmiddels deel uitmaken van het acquis communautaire en niet mogen worden omzeild onder het mom van technologische ontwikkeling; verzoekt de Commissie in het bijzonder om aanbieders van diensten en toestellen voor connected tv van buiten de EU erop te attenderen dat het toepasselijk recht het recht is van het land waar de dienst wordt aangeboden, en niet het recht van het land waar de aanbieder zijn statutaire zetel heeft; |
|
43. |
verzoekt de lidstaten om tijdens de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader de verlaging van de aan het directoraat-generaal Communicatienetwerken, Inhoud en Technologie (DG Connect, CNECT) toe te wijzen middelen voor de verdere ontwikkeling van telecommunicatie-infrastructuur van het oorspronkelijke voorgestelde bedrag van 9,2 miljard euro tot 1 miljard euro te heroverwegen; |
|
44. |
verzoekt de Commissie de nodige aandacht te besteden aan enkele belangrijke vraagstukken inzake de bescherming van het publiek, zoals de bescherming van minderjarigen, en is van mening dat elektronische programmagidsen een platform kunnen zijn voor de aanpak van deze vraagstukken; |
|
45. |
betreurt dat er in Europa nog steeds uitgestrekte gebieden zijn waar de internetinfrastructuur beperkt is, en herinnert de Commissie eraan dat de toegang van consumenten tot internet met hoge snelheid van vitaal belang is voor het ontsluiten van het potentieel van connected tv; |
|
46. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.
(2) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.
(3) PB L 337 van 18.12.2009, blz. 37.
(4) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51.
(5) PB L 337 van 18.12.2009, blz. 11.
(6) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.
(7) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.
(8) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
(9) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
(10) PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.
(11) PB C 257 van 27.10.2009, blz. 1.
(12) PB L 270 van 7.10.1998, blz. 48.
(13) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 24.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/148 |
P7_TA(2013)0331
Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat het meerjarig financieel kader betreft, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer om met de uit de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie voortvloeiende uitgaven rekening te houden
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat het meerjarig financieel kader betreft, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer om met de uit de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie voortvloeiende uitgaven rekening te houden (COM(2013)0157 — C7-0074/2013 — 2013/2055(ACI))
(2016/C 075/22)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0157), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 29 daarvan, |
|
— |
gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, definitief vastgesteld op 12 december 2012 (2), |
|
— |
gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, goedgekeurd door de Commissie op 18 maart 2013 (COM(2013)0156), |
|
— |
gezien het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013, goedgekeurd op 26 juni 2013 (11607/2013 — C7-0199/2013), |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0247/2013), |
|
A. |
overwegende dat de Commissie conform punt 29 van het IIA van 17 mei 2006, tegelijkertijd met gewijzigde begroting nr. 1/2013, bij de begrotingsautoriteit een voorstel heeft ingediend tot aanpassing van het meerjarig financieel kader, met als doel om in de begroting 2013 de vastleggings- en betalingskredieten op te nemen die nodig zijn ter dekking van de uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië tot de Unie per 1 juli 2013; |
|
B. |
overwegende dat de voorgestelde verhoging van 666 miljoen EUR aan vastleggingen en 374 miljoen EUR aan betalingen in overeenstemming is met het financiële pakket dat is overeengekomen op de toetredingsconferentie van 30 juni 2011, exclusief rubriek 5, aangezien de administratieve uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië reeds zijn verdisconteerd in de begroting 2013, |
|
1. |
neemt kennis van het voorstel voor een besluit tot wijziging van het IIA van 17 mei 2006, zoals ingediend door de Commissie, en van het standpunt van de Raad daarover; |
|
2. |
onderstreept de puur technische aard van deze herziening, die eenvoudigweg voortvloeit uit de unanieme overeenstemming inzake het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (het Toetredingsverdrag) als 28e lidstaat van de Unie; wijst erop dat deze herziening van het IIA van 17 mei 2006, die de gewijzigde begroting nr. 1/2013 vergezelt, om die reden gescheiden is gehouden van het politieke debat dat momenteel op interinstitutioneel niveau plaatsvindt over de wijze waarop de kwestie van de uitstaande betalingen uit 2012 moet worden geregeld, en van de onderhandelingen over de gewijzigde begroting nr. 2/2013; |
|
3. |
herinnert eraan dat overeenkomstig punt 29 van het IIA van 17 mei 2006 de middelen ter financiering van de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Unie gedekt moeten worden door een aanpassing van het financiële kader, in de vorm van een herziening van de maxima voor 2013 voor vastleggingen en betalingen; |
|
4. |
herhaalt zijn standpunt dat de in artikel 4 van het Protocol (nr. 1) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie vastgestelde termijn van acht weken om de nationale parlementen te informeren over ontwerpwetgevingshandelingen niet van toepassing is op begrotingsaangelegenheden; betreurt het daarom dat de Raad, ondanks het uiterst strakke tijdschema voor de inwerkingtreding van gewijzigde begroting nr. 1/2013, deze termijn toch heeft laten verstrijken alvorens zijn standpunt vast te stellen, waardoor het Parlement veel minder tijd had voor de vaststelling van de gewijzigde begroting overeenkomstig het Verdrag; |
|
5. |
betreurt ook dat de Raad, zelfs na het verstrijken van de termijn van acht weken, slechts met moeite overeenstemming heeft weten te bereiken over deze herziening, waardoor er vertraging is opgetreden bij de beschikbaarstelling van de per 1 juli 2013 benodigde middelen voor Kroatië; waarschuwt dat dit geen precedent mag worden voor toekomstige uitbreidingen; |
|
6. |
is ingenomen met het feit dat de Raad er uiteindelijk kon mee instemmen dat de maxima van 2013 voor de betalingen met de vereiste 374 miljoen EUR zonder enige compensatie worden verhoogd; is van mening dat dit, aangezien het slechts om een beperkt bedrag gaat en er momenteel een tekort aan betalingskredieten is in de begroting 2013, de juiste manier is om de verplichting na te komen die de lidstaten op zich hebben genomen toen zij het Toetredingsverdrag ondertekenden en om het bepaalde in punt 29 van het IIA van 17 mei 2006 na te leven; |
|
7. |
betreurt echter dat de Raad met betrekking tot de herziening van de vastleggingen besloten heeft het politieke belang van aanvaarding van het Commissievoorstel als zodanig naast zich neer te leggen en daarentegen te kiezen voor beschikbaarstelling van de vereiste kredieten door middel van compensatie; wijst erop dat dit standpunt indruist tegen de geest van het besluit dat met eenparigheid genomen is toen het Toetredingsverdrag werd ondertekend, en in strijd is met het IIA van 17 mei 2006; wijst er met nadruk op dat een dergelijk besluit een verkeerd politiek signaal geeft, niet alleen aan Kroatië, maar ook aan de andere kandidaat-lidstaten; onderstreept dat dit besluit alleen wordt geaccepteerd omdat het betrekking heeft op de laatste zes maanden van het huidige MFK (2007-2013); wijst erop dat dit geen precedent mag vormen voor eventuele toekomstige uitbreidingen gedurende de looptijd van het volgende MFK (2014-2020); |
|
8. |
betreurt het dat rubriek 5 gekozen is als de hoofdbron voor de compensatie van de vastleggingen, aangezien dat ertoe zou kunnen leiden dat er onvoldoende middelen overblijven om de aangevochten salarisverhogingen te dekken ingeval het Hof van Justitie daarover nog in 2013 uitspraak zou doen; |
|
9. |
besluit niettemin, gezien het politieke belang en de juridische urgentie van de beschikbaarstelling van de nodige financiering voor Kroatië, zijn goedkeuring te hechten aan het aan deze resolutie gehechte besluit, zoals gewijzigd door de Raad; |
|
10. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
11. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met de bijlagen, ter informatie te doen toekomen |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging, wat het meerjarig financieel kader betreft, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer om met de uit de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie voortvloeiende uitgaven rekening te houden
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/419/EU.)
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/150 |
P7_TA(2013)0332
Voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie voor 2014
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de prioriteiten van het Europees Parlement met betrekking tot het werkprogramma van de Commissie voor 2014 (2013/2679(RSP))
(2016/C 075/23)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie over het werkprogramma van de Commissie voor 2013 (COM(2012)0629), |
|
— |
gezien de Europa 2020-strategie, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 27—28 juni 2013, |
|
— |
gezien het laatste kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie (1), en met name bijlage IV daarvan, |
|
— |
gezien artikel 35, lid 3, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de langdurige crisis niet kan worden opgelost zonder een aanzienlijke verdere verdieping van de Europese integratie, en dat de financiële, economische en schuldencrises duidelijk hebben gemaakt dat er meer democratische controle nodig is en er meer verantwoording moet worden afgelegd; |
|
B. |
overwegende dat de Europese Commissie maatregelen moet voorstellen met het oog op de handhaving en versterking van de Europese sociale markteconomiemodellen, gericht op het herstellen van de door de langdurige recessie geleden schade en het opnieuw creëren van volledige werkgelegenheid en duurzame groei; |
|
C. |
overwegende dat de EU met een aantal nooit eerder voorgekomen uitdagingen te kampen heeft, zoals de kwetsbaarheid van het bankenstelsel, de problemen in verband met de aanhoudende schulden en tekorten in de lidstaten, het teruglopende Europese concurrentievermogen binnen de mondiale economie, de hoge jeugdwerkloosheid en de zware sociale omstandigheden ten gevolge van de economische recessie; |
|
D. |
overwegende dat de budgettaire keuzen op het niveau van de Unie moeten overeenstemmen met de politieke prioriteiten van de EU, niet alleen wat de bedragen betreft, maar ook op het gebied van flexibiliteit en evenwicht; |
|
E. |
overwegende dat de rol van de Commissie erin bestaat om het algemeen belang van de EU te verdedigen, hiertoe passende initiatieven te nemen, de toepassing van de Verdragen te waarborgen, toe te zien op de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving, coördinerende, uitvoerende en beherende taken uit te voeren, en wetgeving te initiëren; |
|
F. |
overwegende dat alle nog niet afgeronde procedures aan het eind van de huidige zittingsperiode komen te vervallen, tenzij het Parlement, de Raad of de Commissie middels een met redenen omkleed verzoek vraagt dat bepaalde onderwerpen waarmee in de gewone wetgevingsprocedure aanzienlijke vooruitgang is geboekt door het nieuw gekozen Parlement mogen worden voortgezet; |
DEEL 1
|
1. |
vraagt een authentieker democratisch proces op het gebied van economisch bestuur, met een grotere betrokkenheid van het Parlement, om bij te dragen tot meer vertrouwen van de burgers in de crisisbeheersing door de EU; is in dit verband van mening dat de Europese Commissie haar in het Verdrag omschreven rol moet vervullen, hetgeen onverenigbaar is met het toekennen van een besluitvormende rol in het economische bestuur van de EU aan onverantwoordelijke organen; zet zich met name in voor een betere verantwoording door de Commissie wanneer zij handelt in haar hoedanigheid van een lid van de trojka; |
|
2. |
is van mening dat, na de voltooiing van de politieke onderhandelingen over het MFK 2014-2020, de Commissie bij wijze van prioriteit moet waarborgen dat het nieuwe financiële kader soepel functioneert, met inbegrip van de nieuwe regels inzake flexibiliteit zoals overeengekomen in het kader van deze onderhandelingen; verwacht dat de nieuwe Commissie zich er op het moment van haar aantreden formeel toe zal verplichten de MFK-herziening tegen het einde van 2016 uit te voeren, zodat het nieuwe Parlement de EU-prioriteiten ook opnieuw kan beoordelen; |
|
3. |
is met name bezorgd over de situatie van de betalingen in 2014 en dringt er bij de Commissie op aan in de loop van het jaar gewijzigde begrotingen in te dienen, telkens wanneer dit nodig is; |
|
4. |
benadrukt het feit dat het veel belang hecht aan de kwestie van de hervorming van het stelsel van eigen middelen van de EU; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de groep op hoog niveau inzake eigen middelen zo snel mogelijk bijeenkomt en met haar werkzaamheden begint, teneinde ervoor te zorgen dat er tegen het einde van 2014 een eerste reeks resultaten bekend is, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring inzake eigen middelen die deel uitmaakt van de MFK-overeenkomst; |
|
5. |
herinnert eraan dat de EU-begroting de beleidsprioriteiten van de EU moet weerspiegelen; benadrukt dat de EU-begroting een investeringsbegroting is met een sterk hefboomeffect; dringt er bij de Commissie op aan de EU-begroting te verdedigen om strategische investeringen te stimuleren door middel van Europese meerwaarde en de Europese economie weer op de rails te krijgen; |
|
6. |
is van mening dat banen de hoogste prioriteit hebben en dat alle beschikbare hefbomen op Europees niveau moeten worden ingezet om de bestaande banen te beschermen en nieuwe banen te scheppen voor jongeren, met name in de dienstensector, de industrie en de digitale economie; is daarom van mening dat investeringen om het concurrentievermogen van de EU te vergroten een centrale rol zullen spelen in het komende jaar en in de jaren daarna; |
|
7. |
is ingenomen met de toezegging van de Europese Raad van 27—28 juni 2013 om de opbouw van een echte economische en monetaire unie te voltooien, waarin alle elementen van de bankenunie zijn opgenomen, alsmede een doeltreffendere coördinatie van economisch beleid, de ontwikkeling van financiële solidariteitsmechanismen en de versterking van de sociale dimensie, maar betreurt dat er niet sneller vooruitgang wordt geboekt; verzoekt de Commissie een mededeling in te dienen over de sociale dimensie van de EMU; |
|
8. |
dringt aan op snelle afronding van alle wetgeving die nodig is voor een enkel toezichtsmechanisme naar het model van de Europese Centrale Bank; |
|
9. |
steunt de Europa 2020-strategie voor groei, die tot doel heeft een passend beleidskader te ontwikkelen voor het bevorderen van ondernemerschap, het scheppen van nieuwe banen, het optrekken van de levensstandaard en het ontwikkelen van een duurzame economie; |
|
10. |
benadrukt dat de macro-economische omgeving voor de industrie moet worden verbeterd, door verruiming van de toegang tot kapitaal, een betere infrastructuur, bescherming van eigendomsrechten en ondersteuning van met name kmo's, teneinde hun concurrentievermogen en de toegang tot nieuwe markten te vergroten; |
|
11. |
dringt er bij de Commissie op aan het huidige werkprogramma voor het eind van haar mandaat af te ronden, met name wat de interne markt voor diensten, de digitale agenda, de interne markt voor energie en de uitbreiding van diepe, vrije en billijke handelsovereenkomsten betreft; |
|
12. |
verzoekt de Commissie de bescherming van de financiële belangen van de EU te verbeteren, een voorstel te presenteren voor het instellen van de functie van Europees openbaar aanklager en de vertraagde hervorming van het Europees fraudebestrijdingsbureau af te ronden; |
|
13. |
stelt intensieve onderhandelingen met de Raad en de Commissie — vóór het einde van haar mandaat — voor, teneinde zo veel mogelijk dossiers af te ronden, met volledige inachtneming van de wetgevingsprocedures zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon; herhaalt dat het met betrekking tot de EMU geen verdere intergouvernementele elementen zal accepteren; |
|
14. |
verzoekt de Commissie zich terdege rekenschap te geven van de sectorgebonden standpunten van het Parlement die in deel 2 van deze resolutie uiteen worden gezet; |
DEEL 2
Uitvoering
|
15. |
verzoekt de Commissie de samenhang van haar wetgevingsprogramma te verbeteren, de kwaliteit van haar ontwerpwetgeving te verhogen, haar effectbeoordeling van ontwerpwetten te verbeteren, indien nodig het gebruik van concordantietabellen voor te stellen voor een betere omzetting van de EU-wetgeving en het Parlement te steunen bij zijn onderhandelingen met de Raad over het gebruik van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, die aanzienlijke blokkades in het wetgevingsproces dreigen op te werpen; |
|
16. |
dringt er bij de Commissie op aan een voorstel in te dienen voor de invoering van behoorlijke nationale beheersverklaringen, die op het passende politieke niveau worden ondertekend, voor EU-middelen onder gedeeld beheer; benadrukt dat er strenge en geloofwaardige controles moeten worden uitgevoerd via strakke controles van de financiering, en dat toezicht moet worden gehouden op de kosteneffectiviteit van de EU-financiering en -administratie, om ervoor te zorgen dat het EU-optreden veel waarde biedt voor het bestede geld, maar ook om ervoor te zorgen dat de inkomsten worden geïnd overeenkomstig de toepasselijke regels; |
|
17. |
is van mening dat de samenwerking tussen de EU-instellingen moet worden geïntensiveerd en gemoderniseerd om de efficiëntie te verbeteren en een grondigere democratische controle van de uitvoerende macht op EU-niveau mogelijk te maken; merkt op dat het interinstitutioneel akkoord van 2010 moet worden herzien; vraagt nauwere samenwerking met de Raad, overeenkomstig het Verdrag van Lissabon; benadrukt het feit dat de communautaire methode, die publiek debatten mogelijk maakt door de democratische participatie van het Europees Parlement, altijd de voorkeur moet krijgen; is voorts van oordeel dat complexe wetgeving, met name op het gebied van financiële diensten, vooraf moet worden gegaan door een voldoende breed opgezet publiek en parlementair debat; |
|
18. |
constateert tot zijn spijt dat ondanks de opeenvolgende beloften van de Commissie een aantal aangekondigde doelen nog altijd niet in de praktijk zijn omgezet, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht; dringt er bij de Commissie op aan met de twee medewetgevers een intensieve dialoog aan te gaan over de uitvoering en de goedkeuring van de resterende aangekondigde wetsvoorstellen; |
|
19. |
verzoekt de Commissie te werken aan een snelle — vóór de Europese verkiezingen — afronding van de triloog over het statuut van de Europese politieke partij; |
Interne markt
|
20. |
wijst op de belangrijke rol van de interne markt als motor van de Europese integratie, economische groei en werkgelegenheid en als pijler van de werkelijke economie van de EU; dringt er daarom bij de Commissie op aan zich te richten op de beleidsaansturing van de interne markt om de goedkeuring en handhaving van de wettelijke en beleidsprioriteiten te stroomlijnen en een regelmatige evaluatie van de integratie van de interne markt te ontwikkelen — op basis van het verslag over de integratie van de interne markt bij de jaarlijkse groeianalyses en op de landenspecifieke aanbevelingen — in het kader van het Europees semester; |
|
21. |
verzoekt de Commissie door te gaan met het verbeteren van het beheer van de interne markt, de administratieve vereenvoudiging met hernieuwd elan voort te zetten, er te allen tijde voor te zorgen dat de voorgestelde maatregelen evenredig zijn, en te meten hoeveel vooruitgang er wordt geboekt, teneinde tot volledige implementatie van het interne marktacquis te komen, in het bijzonder het acquis voor de dienstensector; |
|
22. |
is verheugd over de Commissievoorstellen in het kader van de Single Market Act II voor prioritaire maatregelen om de groei, de werkgelegenheid en het vertrouwen in de interne markt een impuls te geven; |
|
23. |
dringt aan op de volledige toepassing van de dienstenrichtlijn; verzoekt de Commissie de lidstaten bij te staan bij het bevorderen van de toegang tot de interne markt voor diensten; verzoekt de Commissie bestaande restrictieve praktijken, zoals de „toetsing van de economische noodzaak”, nog eens tegen het licht te houden; |
|
24. |
verzoekt de Commissie om de uitvoering en handhaving van de agenda van de consument, de bescherming van de consument en het vertrouwen in de interne markt zorgvuldig en strikt te controleren; verzoekt de Commissie, gezien het feit dat het consumentenvertrouwen de basis vormt van een goed functionerende interne markt, tezamen met de lidstaten te streven naar snelle tenuitvoerlegging van de richtlijn consumentenrechten, de richtlijn betreffende alternatieve geschillenbeslechting en de verordening betreffende de slechting van onlinegeschillen, en de werking van de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken opnieuw tegen het licht te houden; |
|
25. |
is verheugd over de nieuwe verordening met betrekking tot de veiligheid van consumentenproducten, die waarborgen voor de gezondheid en veiligheid van consumenten biedt, maar ook de handel in goederen vereenvoudigt, in het bijzonder voor kmo’s; |
|
26. |
vraagt de Commissie met klem het gemoderniseerde douanewetboek te implementeren door geharmoniseerde e-douanepraktijken volledig te ontwikkelen; |
|
27. |
dringt er bij de Commissie op aan systematischer te werk te gaan bij het beoordelen van de impact van haar voorstellen op kmo's, die Europa veel nieuwe banen opleveren; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan het zogenaamde „gold plating” van EU-wetgeving op nationaal niveau, waarmee de gelijke voorwaarden op de interne markt worden verstoord, te ontmoedigen; |
|
28. |
onderstreept het belang van het treffen van maatregelen om de toegang tot financiering voor kmo's te verbeteren; verzoekt de Commissie de in het Actieplan voor ondernemerschap vervatte maatregelen te versterken en uit te voeren en om de aanneming van een initiatief voor ondernemerschap te versnellen; meent dat in het kader van de toekomstige COSME- en Horizon 2020-programma's spoedig een financieringsfaciliteit met een kmo-onderdeel moet worden opgericht, met medewerking van het EIF en de EIB, om investeringen van openbare en particuliere middelen in innovatieve en duurzame nieuwe ondernemingen, waaronder groeigerichte kmo's, te vergemakkelijken; |
|
29. |
verzoekt de Commissie toe te zien op de naleving van het akkoord tussen de drie instellingen om hun toezeggingen inzake „beter wetgeven” na te komen, hetgeen ook voor de lidstaten moet gelden, die allen door de Commissie moeten worden aangemoedigd om hun eigen kmo- en internemarkttoetsen uit te voeren; merkt in dit verband op dat de Raad zijn eigen afdeling effectbeoordeling moet opzetten om effectbeoordelingen van zijn eigen amendementen op te stellen; onderstreept het belang van geschiktheidscontroles in het kader van de agenda voor betere regelgeving; |
|
30. |
verzoekt de Commissie om de belangen van kmo's en micro-ondernemingen te behartigen door ervoor te zorgen dat zij een betere toegang hebben tot de Europese interne markt; is verheugd over de reeds door de Commissie genomen stappen om de uit het EU-recht voortvloeiende regelgevingsdruk op kmo's en micro-ondernemingen te verlichten; |
|
31. |
verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen inzake beter bestuur van de interne markt op basis van het initiatiefverslag hierover, gelet op de centrale bijdrage die de interne markt kan leveren om de groei in de Europese Unie te bevorderen; |
|
32. |
is ingenomen met het politieke akkoord over het pakket overheidsopdrachten en concessies; dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op een snelle en uitgebreide tenuitvoerlegging van hun nieuwe bepalingen; vraagt in het bijzonder om de ontwikkeling van een communicatie- en opleidingsstrategie om nieuwe vaardigheden en capaciteiten op het gebied van innovatieve en resultaatgerichte aanbestedingen te bevorderen; |
|
33. |
wijst op het onlangs met de Raad overeengekomen akkoord inzake hervormingen van de richtlijn betreffende wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties; vraagt om de spoedige tenuitvoerlegging van de nieuwe bepalingen en nieuwe beroepen die moeten worden bevorderd om Europese kwalificatiekaders vast te stellen; |
|
34. |
is verheugd over het voorstel van de Commissie betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie en verzoekt de Commissie nauw met het Parlement en de Raad samen te werken om tegen begin 2014 een akkoord te bereiken; |
|
35. |
herhaalt zijn verzoek om een voorstel voor een 14de richtlijn inzake het vennootschapsrecht betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van zetels van vennootschappen; |
|
36. |
dringt aan op een nieuwe impuls voor de Europese industrie, met als doel het creëren van banen, het ondersteunen van duurzame groei en het waarborgen van goede arbeidsomstandigheden voor alle Europeanen; |
|
37. |
dringt erop aan dat de Commissie een verder internemarktinitiatief stimuleert door voorstellen in te dienen voor het ontwikkelen, aanvullen en implementeren van de digitale interne markt, zoals een nieuw strategisch kader voor zowel de beschikbaarheid als de grensoverschrijdende overdraagbaarheid van digitale inhoud in de EU en, met name, initiatieven die het consumentenvertrouwen bevorderen, waaronder maatregelen ter vergemakkelijking van onlinebetalingen en ter verbetering van digitale levering en infrastructuren; |
|
38. |
dringt er bij de Commissie op aan haar herziening van het auteursrecht voort te zetten, om te garanderen dat het aangepast is aan de internetomgeving; herhaalt dat de hervorming van de industriële eigendomsrechten moet worden afgerond om de groei en werkgelegenheid in Europa te stimuleren; |
|
39. |
acht het voor de stabiliteit van de EU-economie en voor een terugkeer naar duurzame economische groei van essentieel belang dat met succes een bankunie wordt ingesteld, via de oprichting van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, samen met één crisismechanisme voor banken en een EU-kader voor de nationale depositogarantiestelsels; verzoekt de Commissie in verband hiermee om onverwijld alle nodige voorstellen in te dienen, samen met de technische reguleringsnormen die nodig zijn voor de behoorlijke tenuitvoerlegging van het RKV 4-pakket; |
|
40. |
benadrukt dat, teneinde de efficiëntie en soliditeit van de financiële markten in de Unie zo snel mogelijk verder te versterken, de hangende Commissievoorstellen spoedig moeten worden goedgekeurd om zo vertraging bij de inwerkingtreding van de relevante wetgeving te vermijden; |
|
41. |
verzoekt de Commissie om zo snel mogelijk haar voorstellen aan te nemen over een ontwerpverordening tot invoering van één afwikkelingsmechanisme en over de follow-up van de aanbevelingen inzake structurele bankhervormingen; onderstreept hoe belangrijk het is dat de medewetgevers deze voorstellen snel behandelen, zodat zij spoedig in werking kunnen treden; |
|
42. |
wijst erop dat onderzoek en innovatie van vitaal belang zijn voor het concurrentievermogen van de EU, via de instelling van onderzoeks- en innovatieprogramma's, de vereenvoudiging van procedures, het samenbrengen en coördineren van de financiële middelen op alle relevante niveaus (EU/lidstaten/regio's) en de totstandbrenging van synergieën tussen de Europese programma's en verzoekt de Commissie deze principes ten uitvoer te leggen; |
|
43. |
wijst op het akkoord met betrekking tot Horizon 2020 om een naadloze overgang van KP7 mogelijk te maken en de continuïteit te verzekeren van het kernonderzoek en het innovatiebeleid van de EU, waarvan de programma's in het verleden te lijden hebben gehad van last-minute-akkoorden tussen de Raad en het Parlement; |
|
44. |
verzoekt de Commissie een passend voorstel in te dienen voor een gemeenschappelijke EU-definitie van een belastingparadijs en een zwarte lijst in te voeren van niet-coöperatieve derde landen en rechtsgebieden; dringt er bij de lidstaten op aan hun toezeggingen na te komen met betrekking tot de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie inzake maatregelen om derde landen ertoe aan te moedigen minimumnormen op het gebied van goed bestuur in belastingzaken en agressieve belastingplanning toe te passen en de nodige maatregelen te nemen om de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking op te voeren; |
Klimaat, milieu, energie en vervoer
|
45. |
hamert erop dat het stappenplan voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa moet worden uitgevoerd om stimulansen te genereren voor de ontwikkeling van een groene economie, het bevorderen van biodiversiteit en de strijd tegen klimaatverandering, inclusief de integratie van hulpbronefficiënte maatregelen in het Europees semester, zoals bedoeld in Europa 2020; |
|
46. |
verzoekt de Commissie op zo kort mogelijke termijn voorstellen te doen voor het aanpakken van de structurele zwaktes van het bestaande systeem voor emissiehandel; |
|
47. |
verwacht dat de Commissie onverwijld wetgevingsvoorstellen indient over de herziening van de wetgeving inzake luchtkwaliteit, met het oog op een betere bescherming tegen de negatieve gevolgen van de luchtverontreiniging op de menselijke gezondheid; |
|
48. |
beklemtoont dat het bereiken van een alomvattende VN-klimaatovereenkomst in 2015 die in overeenkomst is met de 2 oC-doelstelling van de EU de hoogste prioriteit heeft, en erkent dat in 2014 beslissingen moeten worden genomen over het klimaat- en energiebeleidsnetwerk van de EU, zodat tijdens internationale onderhandelingen gebruik kan worden gemaakt van de gelegenheid om deze doelstelling te bereiken; |
|
49. |
dringt er bij de Commissie op aan vaart te zetten achter de herziening van het hygiënepakket, gezien de recente gebeurtenissen rond frauduleuze praktijken met betrekking tot vleesproducten in de EU; |
|
50. |
verzoekt de Commissie een algemene evaluatie in te dienen van het EU-beleid en de EU-wetgeving op het gebied van afval, inclusief de doelstellingen van het afvalacquis en de streefcijfers voor niet-storten in de richtlijn storten van afvalstoffen; |
|
51. |
verzoekt de Commissie een gedetailleerd actieplan met maatregelen voor te leggen voor de totstandbrenging van een volledig geïntegreerde en onderling verbonden interne markt voor energie; benadrukt de noodzaak de consumenten te voorzien van transparante en vergelijkbare energieprijzen; |
|
52. |
benadrukt nogmaals dat energie-efficiëntie en -besparingen de goedkoopste manier zijn om energiekosten en de invoer van fossiele brandstoffen te verlagen, en daarom centraal moeten staan bij iedere voorgestelde beleidsmaatregel; |
|
53. |
onderstreept de noodzaak om de interne markt voor alle vervoerstakken te voltooien, met speciale aandacht voor de verdere liberalisering van de wegvervoersmarkt, zodat vrij verkeer van goederen en diensten gewaarborgd wordt, met duidelijke en gemakkelijk afdwingbare regels voor vrije en eerlijke mededinging en minder administratieve lasten voor kmo's; dringt bij de Commissie niettemin aan op het opstellen van een rapport over de situatie op de wegvervoersmarkt in de EU tegen eind 2013 en op de voltooiing van alle noodzakelijke analyses alvorens met wetgevingsvoorstellen te komen; |
|
54. |
beschouwt het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Single European Sky, SES), dat meer dan 10 jaar geleden is ontworpen, als een zeer belangrijk project; vreest dat, als de Europese Unie de komende jaren niets onderneemt, het centrale luchtruim van Europa zo verzadigd zal raken dat geen groei meer mogelijk is; vraagt daarom een hervorming van het luchtruim, een idee die de lidstaten al hebben geaccepteerd met de hervorming van de bestaande systemen voor luchtverkeersregeling en de invoering van functionele luchtruimblokken (functional airspace blocks, FAB's); is tevreden met het feit dat SESAR, het technologie-element van de SES, zich goed ontwikkelt; benadrukt het feit dat het nieuwe systeem voordelen zal opleveren voor iedereen, met name voor de Europese luchtvaartmaatschappijen; dringt er bij de Commissie op aan alle FAB's operationeel te maken; roept ertoe op het gebruik van regionale luchthavens te stimuleren; |
|
55. |
verzoekt de Commissie zich te houden aan haar toezegging te zullen zorgen voor volledige voltooiing van de interne markt voor spoorvervoer, en het Europees Spoorwegbureau op het gebied van certificering en veiligheid, alsmede van homologatie van rollend materieel, meer bevoegdheden te geven; |
|
56. |
dringt aan op het indienen van voorstellen voor de voltooiing van de interne markt voor telecommunicatie, met inbegrip van maatregelen gericht op het afschaffen van de tarieven voor roaming, uiterlijk in 2015; |
Samenhangende en inclusieve samenlevingen — Europa voor de burger
|
57. |
benadrukt het feit dat het cohesiebeleid van de Europese Unie zorgt voor investeringen ten behoeve van duurzame groei en banen, alsmede van een verbetering van het concurrentievermogen in Europa, in overeenstemming met de doelstellingen van economische, sociale en territoriale cohesie in de EU; herinnert eraan dat het cohesiebeleid het belangrijkste investeringsinstrument is voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen; dringt er daarom bij de Commissie op aan snel passende maatregelen te nemen, om een tijdige start te garanderen, alsook duidelijke voorwaarden te stellen zodat de operationele programma's 2014-2020 in de lidstaten kunnen worden uitgevoerd; dringt er bij de Commissie op aan onmiddellijk een herzien ontwerp van Verordening (EG) nr. 2012/2002 over het Europees Solidariteitsfonds in te dienen; |
|
58. |
benadrukt het feit dat het alomvattende wetgevingspakket van de verordeningen betreffende het cohesiebeleid in het volgende MFK voor 2014-2020 nodig is voor een adequate uitvoering van de meerjarenbegroting; merkt op dat deze verordeningen moeten worden aangevuld met de goedkeuring van uitvoerings- en gedelegeerde handelingen; |
|
59. |
verzoekt de Commissie maatregelen te nemen gericht op het bevorderen van de hervorming van arbeidsmarkten met structurele problemen die jongeren beletten een baan te vinden, en de lidstaten te helpen bij de tenuitvoerlegging van een jeugdgarantieregeling die jongeren helpt om werk te vinden of een opleiding te gaan volgen; |
|
60. |
wijst op de grote onbeantwoorde vraag naar gekwalificeerd personeel op het gebied van informatietechnologie en systeemontwikkeling; stelt voor deze sector uit te roepen tot een van de prioriteiten voor opleidings- en ontwikkelingssteun in het kader van het Europese Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; |
|
61. |
verzoekt de Commissie om een voorstel te presenteren voor een richtlijn over arbeidsgerelateerde aandoeningen van het bewegingsapparaat en een herziening van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk; |
|
62. |
verzoekt de Commissie er in 2014 via de herziene richtsnoeren voor de werkgelegenheid voor te zorgen dat de beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid en op sociaal gebied een actieve rol moeten spelen in het kader van de reactie op de crisis; dringt er in verband hiermee bij de Commissie op aan de lidstaten te helpen strategieën te ontwikkelen om nieuwe vaardigheden te verwerven en werklozen te helpen om zo snel mogelijk hun weg te vinden op de arbeidsmarkt; benadrukt evenwel het feit dat via het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief een grote inspanning moet worden geleverd om in de zwaarst getroffen regio's van de Unie steun te verlenen aan kwetsbare groepen en aan jongeren die geen baan hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (not in employment, education or training, NEET's), die geen werk hebben of inactief zijn, door de organisatie van met ESF-middelen ondersteunde activiteiten te versnellen; |
|
63. |
verzoekt de Commissie om jaarlijks een verslag betreffende de hervorming van de onderwijsstelsels in de lidstaten in te dienen en op die manier een structurele, langdurige bijdrage te leveren tot de verbetering van de inzetbaarheid van jongeren; |
|
64. |
steunt initiatieven op het niveau van de EU als aanvulling op de nationale inspanningen om microkrediet te verhogen en sociaal ondernemerschap te stimuleren dat diensten verleent die niet voldoende worden geleverd door de overheids- of de particuliere sector; |
|
65. |
herhaalt zijn verzoek om een herziening van de richtlijn inzake 'de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid'; verzoekt de Commissie zich opnieuw in te spannen voor het deblokkeren van de richtlijn moederschapsverlof en voor een follow-up van de voorbereiding van de kosten-batenanalyse inzake vaderschapsverlof; |
|
66. |
dringt erop aan dat de Commissie een voorstel indient voor een strategie inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen, overeenkomstig het verzoek van het Parlement in diverse resoluties, en dat de EU partij wordt bij de conventie van de Raad van Europa inzake 'de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld', hetgeen een sterke impuls zou geven aan de 26 lidstaten die de conventie nog steeds niet hebben ondertekend en geratificeerd; |
|
67. |
herinnert eraan dat anti-discriminatiebeleid een vooraanstaande rol speelt bij het bevorderen van de sociale inclusie en roept de Commissie op tot het indienen van een voorstel voor een EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er nationale strategieën voor de integratie van Roma in de lidstaten worden ontwikkeld en op doeltreffende wijze ten uitvoer worden gelegd, en dat discriminatie wordt bestraft en in dialogen met derde landen wordt besproken, alsmede dat de bestrijding van discriminatie wordt opgenomen in samenwerkingsprogramma's; |
|
68. |
benadrukt het feit dat veel aandacht moet gaan naar de sectoren onderwijs, cultuur, audiovisuele media, jeugd, sport en burgerschap en dat ervoor moet worden gezorgd dat deze beschikken over een adequaat en efficiënt budget; |
|
69. |
verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen naar de onderliggende problemen van de onvolledige erkenning van afgeronde vakken en de bij elkaar opgetelde ECTS-punten (Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten) op de eigen universiteit van studenten die een periode van hun studie in het kader van het Erasmus-programma op een andere universiteit afronden; |
|
70. |
dringt aan op een alomvattende overeenkomst over het gegevensbeschermingspakket, waarmee voor een uniforme bescherming op hoog niveau van persoonsgegevens en een gelijk speelveld voor ondernemingen wordt gezorgd; |
|
71. |
is van mening dat voortzetting van de strijd tegen het terrorisme ter wille van de vrijwaring van de veiligheid van de Europese burgers bijzonder belangrijk is voor de Europese Unie en vraagt met klem om een herziening van de Europese wetgeving inzake de bewaring van gegevens; |
|
72. |
verzoekt de Commissie dringend voort te gaan met haar werk inzake de onderhandelingen over een overeenkomst tussen de EU en de VS over de bescherming van persoonsgegevens en wijst er nogmaals op dat de snelle sluiting van deze overeenkomst een urgente zaak is; |
|
73. |
stelt dat voorstellen voor de wederzijdse erkenning van de gevolgen van bepaalde akten van de burgerlijke stand, samen met minimumnormen voor civiele procedures, een grote stap zouden zijn in de richting van de totstandbrenging van een ruimte van rechtvaardigheid, met eenvoudigere, duidelijkere en toegankelijkere procedures voor de burgers en een groter vertrouwen in de wederzijdse erkenning van maatregelen op het gebied van het burgerlijk recht; |
|
74. |
verzoekt de Commissie met klem optimaal gebruik te maken van de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016 voor de aanpak van het probleem van mensenhandel; |
|
75. |
verzoekt de Commissie om uitbreiding van het scorebord over justitie, teneinde er ook de rechtstaat, democratie en de grondrechten onder te laten vallen; |
|
76. |
benadrukt het belang van de bestrijding van georganiseerde misdaad, witwassen van geld en fraude en corruptie, waardoor de financiële belangen van de EU op grensoverschrijdend niveau worden aangetast; |
|
77. |
verzoekt de Commissie het stappenplan over procedurele rechten af te ronden en toezicht te houden op de omzetting in nationaal recht van de aangenomen richtlijnen om ervoor te zorgen dat de basisrechten van verdachten en beschuldigde personen voldoende worden beschermd door gemeenschappelijke minimumnormen voor procedurele rechten in strafprocedures, en het beginsel van wederzijdse erkenning daadwerkelijk wordt toegepast; |
|
78. |
steunt de Commissie in haar activiteiten met betrekking tot de rechten van slachtoffers en verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bij het waarborgen van de volledige en correcte tenuitvoerlegging door alle lidstaten van de richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de ondersteuning en bescherming van slachtoffers van misdrijven tegen 16 november 2015; |
|
79. |
is ingenomen met het voorstel van de Commissie over de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderzoekers, studenten, leerlinguitwisselingen, stagiairs en vrijwilligers; dringt aan op verdere inhoudelijke voorstellen over legale migratie; |
|
80. |
verzoekt de Commissie richtsnoeren op te stellen voor een correcte toepassing van de Schengenvoorschriften door de lidstaten, zodat het vrije verkeer van personen volledig wordt geëerbiedigd en iedere vorm van misbruik van de mogelijkheid opnieuw controles aan de binnengrenzen in te voeren, wordt vermeden; |
|
81. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het gemeenschappelijk Europees asielbeleid op correcte wijze ten uitvoer wordt gelegd in de hele EU, met inachtneming van de in het Verdrag vervatte verplichting; |
|
82. |
verwacht van de Commissie dat zij nieuwe voorstellen indient of zich verder buigt over de herziening van de bestaande wetgeving op het vlak van materieel en procesrecht, met name Rome II en Brussel II; |
|
83. |
verzoekt de Commissie om de uitvoering van de verordening over het Europees burgerinitiatief te evalueren en zo nodig te wijzigen; |
Landbouw en visserij
|
84. |
verzoekt de Commissie een snelle en juiste tenuitvoerlegging te garanderen van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), om te komen tot een krachtig, duurzaam en billijk GLB waarmee de Europese boeren en consumenten worden gediend, de plattelandsontwikkeling bevorderd en het milieu beschermd; |
|
85. |
erkent dat de tenuitvoerlegging centraal zal staan in de werkzaamheden voor 2014; verzoekt de Commissie dan ook te zorgen voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van de definitieve akkoorden van de GLB-hervorming, die de lasten voor landbouwers en de bestuurlijke organen van de lidstaten tot een minimum beperken, terwijl zij er tevens zorg voor draagt dat de nieuwe regels op doeltreffende, rigoureuze en transparante wijze worden uitgevoerd; |
|
86. |
wijst op de intentie van de Commissie om wetgeving in te dienen over het gebruik van dierkloontechnieken voor de voedselproductie; dringt er bij de Commissie op aan bij de opstelling van het voorstel rekening te houden met recentelijk geuite bezwaren over etikettering en de consistente toepassing van wetgeving in verband met de voedselketen in de EU, en tevens de laatste wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op dit gebied toe te passen; |
|
87. |
is tevreden met het Commissievoorstel voor een nieuwe strategie voor diergezondheid, alsmede met haar engagement voor consistentie van de horizontale principes van de wetgeving op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid; vraagt dat de strategie voor diergezondheid nauw aansluit bij de Europa 2020-strategie, om te zorgen voor een soepele werking van de interne markt voor dieren en dierproducten en tegelijk de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de Europese landbouw te verbeteren; |
|
88. |
verzoekt de Commissie de nodige stappen te nemen om de lidstaten te assisteren met de tenuitvoerlegging van het onlangs goedgekeurde gemeenschappelijk visserijbeleid in overeenstemming met het toekomstige Europese Fonds voor maritieme zaken en visserij; verwacht dat de Commissie ervoor zorgt dat artikel 43, lid 2, VWEU de rechtsgrondslag vormt van haar voorstellen en het gebruik van artikel 43, lid 3, beperkt tot voorstellen die strikt verbonden zijn met de instelling en toewijzing van vangstmogelijkheden; verwacht met het oog hierop dat de Commissie meewerkt aan de oprichting van een interinstitutionele taskforce, bestaande uit vertegenwoordigers van de drie instellingen om na te gaan wat de meest geschikte weg vooruit is; |
|
89. |
onderstreept dat het nieuwe Europese maritiem en visserijfonds gericht moet zijn op verbetering van de vlootcapaciteitsreductiemaatregelen; is van oordeel dat het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid gecombineerd moet worden met versterkte controlemaatregelen; |
|
90. |
verzoekt de Commissie voort te gaan met de intensivering van haar strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij); |
Buitenlands en ontwikkelingsbeleid
|
91. |
verwacht van de Commissie dat zij steun blijft geven aan het traditionele uitbreidingsbeleid van de EU; is ervan overtuigd dat de Unie politieke geloofwaardigheid in de wereld zou verliezen als ze haar deuren zou sluiten voor haar buren; |
|
92. |
herinnert eraan dat de oostelijke en zuidelijke buurlanden een topprioriteit blijven, en onderstreept het feit dat de nieuwe EU-strategie en het „meer voor meer”-beginsel nog steeds duidelijk moeten worden gedefinieerd en ten uitvoer moeten worden gelegd; |
|
93. |
benadrukt het belang van een nieuwe, en doortastender bevestiging van het toetredingsperspectief voor de landen van de Westelijke Balkan en onderschrijft de aanbeveling van de Commissie om de toetredingsonderhandelingen met Servië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) te starten; verzoekt de Commissie om met Turkije om te gaan als een kandidaat-lidstaat en is in het bijzonder ingenomen met de opening van toetredingshoofdstuk 22 over het regionaal beleid; |
|
94. |
verzoekt de Commissie meer activiteiten op touw te zetten die gericht zijn op de ontwikkeling van het oostelijk partnerschap, met name op het vlak van mobiliteit en samenwerking op onderwijsgebied; |
|
95. |
verzoekt de Commissie een constructieve bijdrage te leveren aan de herziening van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), en samen met de Raad en het Parlement te werken aan goed-gecoördineerde initiatieven op het vlak van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; ziet graag meer flexibiliteit bij de uitbetaling van financiële steun in crisissituaties; |
|
96. |
herinnert de Commissie aan de noodzaak om haar evaluatie van de uitvoering van de consensus over humanitaire hulp, de complementariteit hiervan met de hulp van de lidstaten en de donoren en de noodzaak van een herziening van Verordening (EG) nr. 1257/1996 te verbeteren; |
|
97. |
verzoekt de EDEO de bevordering en uitvoering van het concept van de „verantwoordelijkheid om te beschermen” (R2P) te stimuleren, overeenkomstig de aanbeveling door het Parlement aan de Raad van 18 april 2013 (2) van het VN-beginsel met het doel een „Europese consensus inzake R2P” te bereiken; |
|
98. |
verzoekt de Commissie om de omvang en de efficiëntie van de humanitaire hulp en assistentie van de EU aan mensen in Syrië die basisgoederen en diensten nodig hebben en aan vluchtelingen uit Syrië in de buurlanden te vergroten; |
|
99. |
verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen tot instelling van een mechanisme, gefinancierd uit het desbetreffende financieel instrument voor extern optreden van de EU, en bestaande uit een team van nationale en internationale onderzoekers, aanklagers, advocaten en andere deskundigen uit de EU-lidstaten, evenals uit andere betrokken landen (Zwitserland, Canada en de Verenigde Staten), met de bedoeling juridisch en technisch advies en bijstand te verstrekken aan de autoriteiten van de „Arabische lente”-landen inzake het invorderen van wederrechtelijk verkregen vermogen, gestolen door voormalige dictators, hun families en regimes; |
|
100. |
roept de Commissie op het accent te verleggen van een in hoofdzaak inputgeoriënteerd ontwikkelingsbeleid naar een resultaatgericht ontwikkelingsbeleid, met precieze jaarcijfers over ontwikkelingsprestaties, en om ervoor te zorgen dat de ontwikkelingsinspanningen van de EU een permanente invloed hebben op het uitroeien van armoede; |
|
101. |
roept de Commissie op een pragmatische oplossing te vinden voor de kwestie van eigendomsrechten in ontwikkelingslanden, en een coherente aanpak te ontwikkelen in samenwerking met de andere internationale ontwikkelingspartners om het proces van zelfredzaamheid van lokale gemeenschappen en personen in de ontwikkelingslanden een nieuwe impuls te geven; wijst erop dat dit proces een van de hoekstenen van de ontwikkeling vormt en dat het hele naties uit de armoede kan verheffen en de economische activiteiten in ontwikkelingslanden kan intensiveren; |
|
102. |
wijst erop dat, teneinde de doeltreffendheid van de verstrekte bijstand te vergroten, het ook van cruciaal belang is om een betere samenhang in het beleid te garanderen, waarbij alle beleidsterreinen van de EU, met name die met een belangrijke impact in ontwikkelingslanden, bijdragen aan het scheppen van welvaart in de ontwikkelingslanden; wijst erop dat het eveneens noodzakelijk is om de coördinatie tussen de lidstaten te vergroten; |
|
103. |
wijst erop dat het aanpakken van ondervoeding bij kinderen en van de voedselveiligheid, het bestrijden van gendercide — de voortdurende, op zeer grote schaal uitgevoerde selectie van jongetjes, ten nadele van meisjes — en het bevorderen van de voorziening van ziekteverzekering en pensioenen in ontwikkelingslanden, een hoge prioriteit behouden; |
|
104. |
onderstreept het feit dat de strategie voor de beperking van het risico van rampen ook belangrijk is en moet worden verbeterd; |
|
105. |
vraagt een verbetering van de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp door een betere coördinatie en complementariteit en door een regelmatige evaluatie van de output, resultaten en impact van de hulp; |
Handel
|
106. |
blijft zich inzetten voor een multilaterale benadering van internationale handel en verzoekt de Commissie de bestaande WTO-initiatieven te steunen; is voorstander van facilitering van de toetreding van China tot het Akkoord inzake overheidsopdrachten; erkent dat het belangrijk is vooruitgang te blijven boeken in de richting van bilaterale vrijhandelsovereenkomsten met belangrijke partners, in het bijzonder de VS; verzoekt de Commissie derhalve op geconcentreerde wijze personeel toe te wijzen aan en politieke inspanningen te leveren voor de lopende handelsbesprekingen met derde landen, met name met strategische partners, om substantiële vooruitgang te boeken in de richting van een definitief akkoord; verzoekt de Commissie het Parlement volledig bij dit proces te betrekken, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
107. |
verzoekt de Commissie een proces te starten van grondige reflectie, waarbij het Parlement moet worden betrokken, over de toekomstige strategie op het gebied van internationale handel, inclusief een eventuele hervorming van de werking van de WTO; benadrukt het feit dat bij de evaluatie in kwestie ten volle rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de EU-economie van de recente strategie op het gebied van internationale handel; |
o
o o
|
108. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede de regeringen en de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0180.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/159 |
P7_TA(2013)0333
Situatie in Egypte
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de crisis in Egypte ((2013/2697(RSP))
(2016/C 075/24)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de verklaringen van generaal Abdul Fatah Khalil Al-Sisi, voorzitter van de Egyptische Hoge Raad van de strijdkrachten, van 4 juli 2013, |
|
— |
gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Hoge Raad van de strijdkrachten, in zijn verklaring van 4 juli 2013, bekend heeft gemaakt dat de grondwet is opgeschort en dat de macht is overgedragen aan het hoofd van het Constitutioneel Hooggerechtshof totdat vervroegde presidentsverkiezingen worden gehouden, gevolgd door parlementaire verkiezingen, en het vormen van een nationale coalitieregering en een commissie die wijzigingen op de grondwet moet onderzoeken; overwegende dat de heer Adly Mansour is ingezworen als interim-president; |
|
1. |
spreekt zijn diepe ongerustheid uit over de situatie in Egypte na de militaire interventie; benadrukt dat de macht zo spoedig mogelijk moet worden overgedragen aan democratisch gekozen burgerlijke autoriteiten, spreekt zijn fundamentele solidariteit uit met alle Egyptenaren die democratische aspiraties voor hun land koesteren en roept op tot een spoedige terugkeer naar het democratisch proces, met inbegrip van het houden van vrije en eerlijke presidentiële en parlementaire verkiezingen middels een volledig insluitend proces met de deelname van alle democratische deelnemers; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, en het parlement en de regering van Egypte. |
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/160 |
P7_TA(2013)0334
Situatie in Djibouti
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de situatie in Djibouti (2013/2690(RSP))
(2016/C 075/25)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2009 (1) over de situatie in de Hoorn van Afrika en zijn resolutie van 18 december 1997 over de mensenrechtensituatie in Djibouti (2), |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring die de internationale waarnemingsmissies (van de Afrikaanse Unie (AU), de Arabische Liga, de Organisatie van Islamitische Samenwerking (OIC) en de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit (IGAD)) op 24 februari 2013 in Djibouti hebben afgelegd naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013 in de Republiek Djibouti, |
|
— |
gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, dat door Djibouti is geratificeerd, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Cotonou van 23 juni 2000, die op 22 juni 2010 is herzien, |
|
— |
gezien de verklaring van 12 maart 2013 van de woordvoerder van Catherine Ashton, hoge vertegenwoordiger van de EU, over de situatie na de parlementsverkiezingen in Djibouti, |
|
— |
gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat Djibouti en zijn strategische infrastructuur (havens en vrije zones) gezien zijn ligging bovenaan de Hoorn van Afrika en de toegang tot de Rode Zee van groot belang zijn voor de gehele regio; |
|
B. |
overwegende dat Djibouti een cruciale rol vervult bij de bestrijding van piraterij en terrorisme in de regio; |
|
C. |
overwegende dat Djibouti vanaf zijn onafhankelijkheid in 1977 tot 2003 een eenpartijstelsel heeft gekend; |
|
D. |
overwegende dat het land sinds de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013 in een ernstige politieke crisis verkeert; |
|
E. |
overwegende dat Ismail Omar Guelleh, die in 1999 aan de macht is gekomen en in 2005 met 100 % van de stemmen tot president werd herverkozen, heeft aangekondigd dat hij in 2016 geen nieuw mandaat ambieert; overwegende dat president Guelleh in april 2011 met bijna 80 % van de stemmen werd herverkozen in verkiezingen die door een groot deel van de oppositie werden geboycot omdat het Djiboutiaanse parlement de grondwet had gewijzigd om ervoor te zorgen dat president Guelleh zich opnieuw kandidaat kon stellen voor een nieuw mandaat; |
|
F. |
overwegende dat de oppositiepartijen, voor het eerst sinds president Guelleh aan de macht kwam en in de hoop dat het democratische pluralisme de bovenhand zou halen, besloten deel te nemen aan de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013, dit nadat een nieuw, gedeeltelijk proportioneel kiesstelsel werd ingevoerd waardoor ook minderheidspartijen zetels in het parlement kunnen veroveren; |
|
G. |
overwegende dat deze verkiezingen onder het toezicht stonden van waarnemers van de AU, de Arabische Liga, de OIC en de IGAD, die de verrichtingen in 154 stembureaus en 12 telbureaus volgden en meldden dat de verkiezingen transparant waren verlopen en er geen gevallen van fraude of gebruik van valse stembiljetten werden ontdekt; |
|
H. |
overwegende dat volgens de resultaten van de Grondwettelijke Raad, de Unie voor de Presidentiële Meerderheid (UMP) 68 % van de stemmen behaalde; |
|
I. |
overwegende dat de oppositie, die voor het eerst sinds de onafhankelijkheid van het land zetels in het parlement veroverde, beweerde dat er massaal was gefraudeerd en dat zij de verkiezingen had gewonnen; overwegende dat de Grondwettelijke Raad de klacht van de oppositie tegen de uitslag van de verkiezingen verwierp; |
|
J. |
overwegende dat de oppositie het na de verkiezingen samengestelde parlement boycot; overwegende dat de autoriteiten de „legitieme nationale assemblee” (ANL) hebben veroordeeld, die door een deel van de oppositie na de betwiste verkiezingen van februari 2013 werd opgericht en die naast het nationale parlement bestaat; overwegende dat de ANL wordt voorgezeten door Ismail Guedi Hared, de leider van de Unie voor nationale redding (USN), een lijst die opkwam in het kiesdistrict Djibouti-stad; |
|
K. |
overwegende dat de resultaten van de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013 ondanks de oproepen van de EU nog niet voor alle stembureaus zijn bekendgemaakt, wat het vermoeden van fraude voedt; |
|
L. |
overwegende dat het aantal geregistreerde kiezers voor het kiesdistrict Djibouti-stad wijzigde telkens nieuwe officiële cijfers werden bekendgemaakt; |
|
M. |
overwegende dat de onderdrukking met buitensporig machtsvertoon van demonstraties van oppositiepartijen die betwijfelen dat de parlementsverkiezingen regelmatig zijn verlopen, naar verluidt 10 dodelijke slachtoffers heeft geëist omdat de ordehandhavers schoten hebben afgevuurd; |
|
N. |
overwegende dat demonstranten van de oppositie massaal zijn gearresteerd; overwegende dat ngo's alarm slaan over verdachte overlijdens, foltering en verdwijningen; |
|
O. |
overwegende dat sinds de verkiezingen van 22 februari 2013 naar verluidt meer dan duizend oppositieleden voor langere of kortere tijd werden opgesloten; |
|
P. |
overwegende dat naar verluidt momenteel zo'n 60 politieke gevangenen vastgehouden worden; overwegende dat militanten van de oppositie permanent het slachtoffer zijn van repressie door de autoriteiten; |
|
Q. |
overwegende dat de meeste oppositieleiders en veel journalisten worden vervolgd; |
|
R. |
overwegende dat de journalist Mydaneh Abdallah Okieh, die ook instaat voor de communicatie van de oppositiecoalitie USN, wordt beschuldigd van „laster aan de politie” omdat hij op het sociale netwerk Facebook foto's heeft geplaatst van demonstranten die het slachtoffer zijn van repressie; overwegende dat het Hof van Beroep op 26 juni 2013 zijn straf heeft opgetrokken van 45 dagen tot vijf maanden; |
|
S. |
overwegende dat de drie leiders van de oppositiecoalitie USN in april 2013 zijn veroordeeld tot twee jaar opsluiting en ontzegging van hun burgerlijke en politieke rechten; overwegende dat hun beroep slechts op 25 november 2013 zal worden behandeld; |
|
T. |
overwegende dat de woordvoerder van de oppositiecoalitie USN, Daher Ahmed Farah, op 4 maart 2013 werd gearresteerd; overwegende dat hij schuldig werd bevonden aan het oproepen tot opstand na de parlementsverkiezingen van februari 2013; overwegende dat in dezelfde zaak twee andere personen terechtstonden, waarbij de ene een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft gekregen en de andere werd vrijgesproken; overwegende dat het Hof van Beroep Daher Ahmed Farah op 26 juni 2013 opnieuw tot twee maanden effectieve gevangenisstraf heeft veroordeeld; |
|
U. |
overwegende dat de omstandigheden in de gevangenissen van Djibouti uiterst zorgwekkend zijn; |
|
V. |
overwegende dat de grondwet van 1992 fundamentele vrijheden en basisbeginselen van goed bestuur erkent; |
|
W. |
overwegende dat artikel 10 van de grondwet bepaalt dat „het recht op verdediging, met inbegrip van het recht op bijstand van een advocaat naar keuze, in alle stadia van de gerechtelijke procedure gewaarborgd is”; |
|
X. |
overwegende dat Djibouti het Internationaal Pact over de burger- en politieke rechten en ook het Internationaal Pact over de economische, sociale en culturele rechten heeft ondertekend; |
|
Y. |
overwegende dat Djiboutiaanse vrouwen het slachtoffer zijn van diverse vormen van geweld, zoals verkrachting, genitale verminking, huiselijk geweld, seksuele intimidatie en kinderhuwelijken, wat verregaande negatieve gevolgen heeft voor het fysisch en psychisch welzijn van vrouwen; |
|
Z. |
overwegende dat Djibouti de 167e plaats bekleedt (op 179 landen) in de wereldwijde persvrijheidranglijst 2013 die door Reporters zonder Grenzen is opgesteld; overwegende dat buitenlandse journalisten niet naar Djibouti mogen reizen, wat ernstige problemen met zich brengt om betrouwbare informatie te verkrijgen over wat er zich in het land afspeelt; |
|
AA. |
overwegende dat volgens een raming van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) van maart 2012, 180 000 mensen in Djibouti voedselhulp nodig hebben; |
|
AB. |
overwegende dat de Europese Unie en haar lidstaten de afgelopen 20 jaar de belangrijkste verstrekkers van financiële steun aan Djibouti waren; overwegende dat de betalingen van de VS, Japan en Frankrijk voor het gebruik van hun militaire basissen een inkomensbron zijn die voor Djibouti een permanente groei waarborgt; |
|
AC. |
overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten, de democratische beginselen en de rechtsstaat de hoeksteen van het ACS-EU-partnerschap vormt en een essentieel onderdeel van de Overeenkomst van Cotonou is; |
|
1. |
uit zijn grote bezorgdheid over de situatie in Djibouti sinds de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013 en over het gespannen politieke klimaat in het land; is met name bezorgd over de meldingen van massale arrestaties van leden van de oppositie, onderdrukking van demonstraties tegen onregelmatigheden bij de verkiezingen, en aanvallen op de vrijheid van de media; |
|
2. |
verzoekt de Djiboutiaanse autoriteiten een einde te maken aan de repressie tegen politieke tegenstanders en iedereen vrij te laten die om politieke redenen wordt vastgehouden; |
|
3. |
verzoekt de Djiboutiaanse autoriteiten de eerbiediging te waarborgen van de mensenrechten die erkend zijn in de nationale en internationale overeenkomsten die Djibouti heeft ondertekend, en de burgerlijke en politieke rechten en vrijheden, waaronder het recht om vreedzaam te demonstreren en de persvrijheid, te vrijwaren; |
|
4. |
veroordeelt ten zeerste de daden van seksueel geweld tegen vrouwen, en wijst erop dat de Djiboutiaanse regering verantwoordelijk is om een einde te maken aan de straffeloosheid door de daders van seksueel geweld tegen vrouwen gerechtelijk te vervolgen; |
|
5. |
dringt erop aan dat de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd, met name het recht van beklaagden op bijstand van een advocaat naar keuze in alle stadia van de gerechtelijke procedure; verzoekt de autoriteiten de familie van gevangenen toe te staan hen materiële hulp te bieden, met name medische goederen; |
|
6. |
verzoekt de regering van Djibouti met de steun van de instellingen die de verkiezingsresultaten hebben gevalideerd, met name de Afrikaanse Unie, een proces van politieke dialoog met de oppositie aan te knopen, overeenkomstig de aankondiging door het staatshoofd op 27 juni 2013 ter gelegenheid van de verjaardag van de onafhankelijkheid van Djibouti; verzoekt de Europese Unie de werkzaamheden van regionale organisaties te steunen en bij te dragen aan de inspanningen om een politieke oplossing voor de huidige crisis te vinden; |
|
7. |
dringt erop aan dat onmiddellijk een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld om duidelijkheid te scheppen over het optreden van de politie en het leger tijdens demonstraties en om de daders van schendingen van de mensenrechten te straffen; |
|
8. |
is ingenomen met het feit dat de verkiezingen van 22 februari 2013 vreedzaam zijn verlopen, zoals is benadrukt door diverse vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap, waaronder de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de leiders van de vier verkiezingswaarnemingsmissies die naar Djibouti werden gestuurd; is ingenomen met de betrokkenheid voor de toekomst van het land die het Djiboutiaanse volk en alle politieke partijen hebben getoond door aan de verkiezingen deel te nemen; |
|
9. |
is ingenomen met het feit dat aan de verkiezingen van 22 februari 2013 oppositiekrachten hebben deelgenomen, namelijk de Unie voor nationale redding (USN), en dit voor het eerst sinds de onafhankelijkheid van Djibouti in 1977; |
|
10. |
herhaalt de oproep van de Europese Unie om de resultaten van alle stembureaus bij de verkiezingen van 22 februari 2013 bekend te maken; |
|
11. |
verzoekt alle politieke krachten in Djibouti de rechtsstaat, met inbegrip van het recht om vreedzaam te demonstreren, te eerbiedigen en zich niet schuldig te maken aan geweld en repressie; |
|
12. |
is bereid de situatie in Djibouti op de voet te volgen en restrictieve maatregelen voor te stellen indien de Overeenkomst van Cotonou (2000), en met name de artikelen 8 en 9, niet worden geëerbiedigd; verzoekt de Commissie eveneens de situatie nauwgezet te volgen; |
|
13. |
verzoekt de EDEO, de Commissie en hun partners met klem samen met Djibouti aan politieke hervormingen op de lange termijn te werken, wat met name zou moeten worden bevorderd door de reeds bestaande goede betrekkingen gezien het feit dat Djibouti een cruciale rol vervult bij de bestrijding van terrorisme in de regio en militaire basissen op zijn grondgebied toelaat; |
|
14. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering van Djibouti, de instellingen van de Afrikaanse Unie, de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit, de Arabische Liga, de Organisatie van Islamitische Samenwerking, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. |
(1) PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 102.
(2) PB C 14 van 19.1.1998, blz. 207.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/163 |
P7_TA(2013)0335
Situatie in Nigeria
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de situatie in Nigeria (2013/2691(RSP))
(2016/C 075/26)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn resoluties van 13 juni 2013 over de vrijheid van pers en media in de wereld (1), van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU (2), van 5 juli 2012 over geweld tegen lesbiennes, homo- en biseksuelen, transgenders en interseksen in Afrika (3), en van 15 maart 2012 over de situatie in Nigeria (4), |
|
— |
gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, van 22 januari 2012 over de bomaanslagen in Kano, van 11 maart 2013 over vermoorde gijzelaars, van 2 juni 2013 over de Nigeriaanse wet die huwelijken of relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar stelt, en van 25 juni 2013 over terechtstellingen in Nigeria, |
|
— |
gezien de mensenrechtendialoog tussen de EU en Nigeria van maart 2013 in Abuja, en gezien de ministeriële bijeenkomst Nigeria-EU van 16 mei 2013 in Brussel, waarin erop werd gewezen dat het nodig is om enerzijds antiterrorismemaatregelen en anderzijds burgerslachtoffers en de vernietiging van openbare infrastructuur tegen elkaar af te wegen, |
|
— |
gezien de resolutie van de in mei 2013 in Horsens (Denemarken) bijeengekomen Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de situatie in Nigeria, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Raad van de Europese Unie voor de bevordering en bescherming van alle mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksen (LGBTI), |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Cotonou van 2000 en de herzieningen ervan in 2005 en 2010 (waarbij die laatste herziening door Nigeria werd bekrachtigd op 27 september 2010), en met name de artikelen 8 en 9, die betrekking hebben op de politieke dialoog en de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, |
|
— |
gezien de verklaringen van VN-secretaris-generaal Ban Ki-Moon van 16 mei 2013 over het aanhoudende geweld en de verslechterende veiligheidssituatie in het noordoosten van Nigeria, en van 22 april 2013 over het grote aantal burgerslachtoffers en vernielde huizen in Nigeria als gevolg van gevechten tussen het leger en de rebellengroep Boko Haram, |
|
— |
gezien de verklaringen van de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillay, van 3 mei 2013 naar aanleiding van de gevechten van april 2013, waarin zij veiligheidsfunctionarissen in Nigeria opnieuw verzocht de mensenrechten te eerbiedigen en buitensporig geweld tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden te vermijden, en van 17 mei 2013 over de mogelijkheid dat leden van Boko Haram worden aangeklaagd voor oorlogsmisdaden, |
|
— |
gezien de verklaring van de VN-Veiligheidsraad van 27 december 2011 over aanslagen van de terroristische groep Boko Haram in Nigeria, |
|
— |
gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981, |
|
— |
gezien de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de G8 van 12 april 2012 over het aanhoudende geweld in Nigeria, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Afrikaanse Unie voor de preventie en bestrijding van terrorisme, dat op 16 mei 2003 door Nigeria werd geratificeerd, en het aanvullende protocol daarbij, dat op 22 december 2008 door Nigeria werd geratificeerd, |
|
— |
gezien de verklaring van de commissaris voor vrede en veiligheid van de Afrikaanse Unie, Lamamra Ramtane, van 14 juli 2012, waarin hij de acties en de schendingen van de mensenrechten van Boko Haram veroordeelt, de internationale gemeenschap verzoekt Nigeria te helpen om de terroristische groep af te stoppen, en het gevaar van deze groep voor de regionale en internationale veiligheid onderstreept, |
|
— |
gezien de op 24 juni 2013 in Yaoundé (Kameroen) gehouden top van de staatshoofden en regeringsleiders van de Golf van Guinee over beveiliging en veiligheid op zee, |
|
— |
gezien de op 29 mei 1999 aangenomen grondwet van de Federale Republiek Nigeria, en met name de bepalingen in hoofdstuk IV inzake de bescherming van de grondrechten, waaronder het recht op leven, op een eerlijk proces en op menselijke waardigheid, en inzake de bescherming van de vrijheid van meningsuiting, media, gedachte, geweten en godsdienst, |
|
— |
gezien artikel 3 van de Verdragen van Genève, die op 20 juni 1961 door Nigeria werden geratificeerd, en het protocol II daarbij, dat op 10 oktober 1988 door Nigeria werd geratificeerd, waarin internationaal recht tot stand wordt gebracht ten aanzien van niet-internationale gewapende conflicten, |
|
— |
gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981, dat op 22 juni 1983 door Nigeria werd geratificeerd, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, dat op 29 oktober 1993 door Nigeria werd geratificeerd, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens uit 1948, |
|
— |
gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Nigeriaanse president Goodluck Jonathan op 14 en 15 mei 2013 in de deelstaten Borno, Yobe en Adamawa de noodtoestand heeft afgekondigd als reactie op de acties van Boko Haram, en dat hij daarvoor bijkomende troepen heeft gemobiliseerd; |
|
B. |
overwegende dat de stad Baga in april 2013 werd vernield door gevechten tussen het Nigeriaanse leger en militanten van Boko Haram, waardoor volgens plaatselijke leiders duizenden huizen tot puin werden herleid en honderden burgers het leven lieten; overwegende dat een onafhankelijk onderzoek van de Nigeriaanse mensenrechtencommissie naar de moorden in Baga voor het einde van juli zal worden afgerond; |
|
C. |
overwegende dat de federale regering heeft besloten dat Boko Haram onder de Akte voor terrorismepreventie van 211 valt, waardoor ieder lid of iedere aanhanger van de groepering kan worden vervolgd; |
|
D. |
overwegende dat Boko Haram sinds 2009 verantwoordelijk is voor de dood van 4 000 mensen; overwegende dat dit jaar al 700 Nigerianen werden gedood in meer dan 80 aan Boko Haram toegeschreven aanslagen, waardoor de terroristische groep volgens een rapport van de Verenigde Naties de op één na dodelijkste in de wereld is; overwegende dat de connectie tussen Boko Haram en Al Qaida in de Islamitische Maghreb (AQIM) een ernstige bedreiging inhoudt voor de vrede en de veiligheid in de ruimere Sahelregio en West-Afrika in het algemeen; overwegende dat Boko Haram onverminderd overheids- en beveiligingsfunctionarissen viseert, wat onder meer blijkt uit hun aanval van 7 mei 2013 op een gevangeniscomplex in Bama, waarbij ongeveer 55 mensen werden gedood en zowat 105 gedetineerden konden ontsnappen; |
|
E. |
overwegende dat Human Rights Watch, Amnesty International, Freedom House en andere mensenrechtenorganisaties bewijzen hebben verzameld over de betrokkenheid van Boko Haram bij aanslagen op politiekantoren, militaire infrastructuur, kerken, scholen, boerderijen en banken; overwegende dat Boko Haram ook steeds meer burgers probeert te treffen, en dat de groep onder meer op 16 en 17 juni 2013 aanslagen pleegde op twee secundaire scholen in de deelstaten Borno en Yobe, waarbij zestien leerlingen en twee leerkrachten werden vermoord; overwegende dat deze aanslagen ervoor hebben gezorgd dat duizenden schoolkinderen geen formeel onderwijs meer kunnen volgen; overwegende dat bedreigingen aan het adres van burgers ertoe hebben geleid dat 19 000 landbouwers hun boerderijen zijn ontvlucht en hun gewassen hebben opgegeven, met een verlies aan landbouwproductiviteit en bijkomende voedseltekorten tot gevolg; |
|
F. |
zich bijzonder ongerust tonend over het feit dat Boko Haram nu ook besloten heeft om als onderdeel van zijn gewelddadige guerrillastrijd vrouwen en kinderen te ontvoeren; overwegende dat rebellen ook buitenlandse werknemers in Nigeria hebben ontvoerd, aangevallen en vermoord; |
|
G. |
overwegende dat het Bureau van de hoge commissaris van de VN voor vluchtelingen heeft gewaarschuwd voor een vluchtelingencrisis; overwegende dat er in de afgelopen weken zowat 6 000 Nigerianen in Niger zijn aangekomen, en dat er tussen 11 en 13 juni 2013 ongeveer 3 000 Nigerianen de grens met Kameroen zijn overgestoken; overwegende dat vluchtelingen ook de grens met Tsjaad oversteken; overwegende dat dergelijke volksverplaatsingen de schaarse plaatselijke voedsel- en waterbronnen nog meer onder druk zetten, vooral in Niger, dat zelf kampt met voedselonzekerheid als gevolg van jarenlange droogte; overwegende dat geen enkel buurland van Nigeria de capaciteit heeft om de groepen ontheemden die kunnen ontstaan in geval van een totale humanitaire ramp als gevolg van grootschalig geweld op te vangen; |
|
H. |
overwegende dat Boko Haram onverminderd aanvallen uitvoert op christenen, gematigde moslims en andere religieuze groepen, die zo uit het overwegende islamitische noorden van het land worden verdreven; |
|
I. |
overwegende dat de Nigeriaanse politie en het Nigeriaanse leger naar aanleiding van het geweld van Boko Haram zijn overgegaan tot buitengerechtelijke terechtstellingen van tal van vermeende leden van de groep, met name door jonge mannen uit noordelijke dorpen op te pakken; overwegende dat veel gedetineerden van de buitenwereld werden afgesloten, zonder aanklacht of proces, soms in onmenselijke omstandigheden, en overwegende dat sommige van hen fysiek werden misbruikt terwijl anderen tijdens hun gevangenschap zijn verdwenen of gestorven; overwegende dat de Nigeriaanse regering en legerofficieren onbetrouwbare ramingen van het aantal burgerdoden en van de schade aan woningen hebben gegeven; overwegende dat Human Rights Watch, Freedom House en andere mensenrechtenorganisaties beweren dat de Nigeriaanse troepen de afgelopen maanden steeds wreder en willekeuriger te werk gaan, waardoor burgers geconfronteerd worden met buitensporig geweld aan beide kanten; |
|
J. |
overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en van media onder druk staan doordat wie op een kritische manier bericht over de Nigeriaanse autoriteiten aanhouding, intimidatie, geweld en zelfs moord moet vrezen; overwegende dat Boko Haram er al meermaals mee gedreigd heeft mediabedrijven aan te vallen die op een negatieve manier over de groep berichten; |
|
K. |
overwegende dat sinds de afkondiging van de noodtoestand grote delen van de noordoostelijke deelstaten niet langer toegankelijk zijn voor hulporganisaties, journalisten en verslaggevers; overwegende dat de regering de mobiele telefoondiensten in verschillende gebieden heeft afgesloten opdat de milities niet meer zouden kunnen communiceren; |
|
L. |
overwegende dat de Nigeriaanse regering onlangs het zevenjarig moratorium op de doodstraf heeft verbroken door in de deelstaat Edo vier gevangenen terecht te stellen die waren veroordeeld toen Nigeria nog een militaire dictatuur was; overwegende dat de speciale gezant van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies, Christof Heyns, de Nigeriaanse autoriteiten op 26 juni 2013 heeft verzocht de nakende terechtstelling van een vijfde gevangene op te schorten; overwegende dat Nigeria volgens berichten van mensenrechtenorganisaties in 2012 56 mensen ter dood veroordeelde, en dat zowat 1 000 mensen in het land in dodencellen zouden zitten; |
|
M. |
overwegende dat het Nigeriaanse parlement op 30 mei 2013 de wet (het verbod) op huwelijken tussen mensen van hetzelfde geslacht heeft aangenomen, waardoor al wie trouwt of getrouwd is met een persoon van hetzelfde geslacht een gevangenisstraf van veertien jaar kan krijgen, een wet die niet alleen voor Nigerianen maar ook voor toeristen, buitenlandse werknemers en diplomaten geldt, en waardoor sociale organisaties of ngo's die de mensenrechten van LGBTI verdedigen een gevangenisstraf van tien jaar kunnen krijgen; |
|
N. |
overwegende dat de problemen in Nigeria het gevolg zijn van een gebrek aan economische ontwikkeling en dat de spanningen voortkomen uit al tientallen jaren voortwoekerende rancuneuze gevoelens tussen verschillende autochtone bevolkingsgroepen, voornamelijk christenen en animisten, die met migranten en bewoners uit het Hausa-sprekende moslimnoorden rivaliseren om de controle van het vruchtbare akkerland; overwegende dat de conflicten nog verergerd worden door de klimaatverandering en woestijnvorming; overwegende dat het escalerende gewapende conflict en de aanhoudende sociale en economische uitdagingen dreigen te leiden tot verdere radicalisering, wat de manipulatie door en de aanhang van fundamentalistische islamitische groepen als Boko Haram versterkt; |
|
O. |
overwegende dat de EU de grootste financiële donor aan Nigeria is; overwegende dat de Commissie en de federale regering van Nigeria op 12 november 2009 het landenstrategiedocument Europese Gemeenschap-Nigeria en het nationale indicatieve programma voor 2008-2013 hebben ondertekend, in het kader waarvan de EU projecten financiert op het gebied van vrede, veiligheid en mensenrechten; overwegende dat de EU-steun aan Nigeria voor deze periode in totaal 700 miljoen EUR bedraagt, waarvan een deel bestemd is om de steeds problematischere veiligheidssituatie in het noorden van Nigeria aan te pakken; |
|
P. |
overwegende dat de EU uit hoofde van de artikelen 8 en 9 van de herziene Overeenkomst van Cotonou een regelmatige politieke dialoog met Nigeria aangaat over mensenrechten en democratische beginselen, en dus ook over etnische, religieuze en raciale discriminatie; |
|
Q. |
overwegende dat de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillay, ervoor heeft gewaarschuwd dat de aanslagen van Boko Haram misdaden tegen de mensheid kunnen vormen; overwegende dat de aanklager van het Internationaal Strafhof, Fatou Bensouda, in juli 2012 een bezoek heeft gebracht aan Abuja, en overwegende dat haar departement in november 2012 een verslag heeft gepubliceerd waarin staat dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat Boko Haram misdaden tegen de mensheid heeft begaan; |
|
R. |
overwegende dat Nigeria een van de grootste olieproducenten ter wereld is, maar dat bijna 60 % van de bevolking moet rondkomen met minder dan een dollar per dag; overwegende dat een vreedzame oplossing van conflicten ook een eerlijke toegang tot hulpbronnen en een eerlijke inkomensherverdeling door de overheid veronderstelt; |
|
1. |
veroordeelt de escalatie van het geweld van de zijde van Boko Haram en de tragische dood van onschuldige burgers in de getroffen regio's van Nigeria stellig en betuigt zijn medeleven met de nabestaanden en de gewonden; uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende spanningen waarbij gemeenschappen zowel dader als slachtoffer zijn geweest; |
|
2. |
dringt er bij de regering van Nigeria op aan de veiligheid en bescherming te waarborgen van de bevolking tegen het geweld van Boko Haram en zich te onthouden van verdere aanvallen en moordpartijen als represaille alsmede haar verplichtingen krachtens internationaal erkende mensenrechtennormen na te komen en in overeenstemming met de rechtsstaat te handelen; |
|
3. |
veroordeelt het Nigeriaanse leger voor het gebruik van buitensporig geweld bij de gevechten met Boko Haram, in het bijzonder de aanval op Baga op 16 en 17 april 2013; |
|
4. |
verzoekt zowel de regering als de subnationale actoren met klem terughoudendheid aan de dag te leggen en vreedzame manieren te zoeken om de geschillen tussen religieuze en etnische groepen in Nigeria op te lossen; benadrukt in dit verband het belang van een functionerend, onafhankelijk, onpartijdig en toegankelijk gerechtelijk apparaat, vooral tijdens gewapende conflicten, om een eind te maken aan de straffeloosheid, de eerbiediging van de rechtsstaat te verbeteren en de grondrechten van de bevolking te beschermen; |
|
5. |
verzoekt de Nigeriaanse regering een verdere escalatie van het conflict te voorkomen, met speciale aandacht voor de veiligheid en het welzijn van de burgers, en herinnert eraan dat de vernielingen en de tijdens het conflict veroorzaakte schade aan huisvesting, openbare infrastructuur en landbouwgrond een nadelige impact heeft op de bevolking; |
|
6. |
dringt er bij zowel de Nigeriaanse regering als Boko Haram op aan de vrijheid van pers en media te erkennen en te eerbiedigen en journalisten en verslaggevers toe te laten tot de frontlinies, aangezien de pers en de media een belangrijke rol kunnen spelen voor de versterking van de verantwoordingsplicht en het documenteren van mensenrechtenschendingen; |
|
7. |
veroordeelt de executie van Daniel Nsofor door de Nigeriaanse autoriteiten voor misdaden die hij heeft begaan toen hij nog geen achttien jaar oud was; beveelt de autoriteiten aan de nodige stappen te ondernemen om het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de slotopmerkingen over Nigeria van 2010 ten uitvoer te leggen, in het bijzonder door ervoor te zorgen dat de definitie van het kind in de nationale wetgeving en op staatsniveau overeenstemt met die in het Verdrag inzake de rechten van het kind, de dossiers te herzien van alle gevangenen in dodencellen voor misdaden die zij hebben begaan toen zij nog geen achttien jaar oud waren en in de nationale wetgeving de doodstraf af te schaffen voor alle personen die nog geen achttien jaar oud zijn; |
|
8. |
veroordeelt de executie van vier gevangenen in Nigeria in juni 2013 stellig; roept de Nigeriaanse autoriteiten op hun recente, in het kader van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Nigeria gedane toezeggingen na te komen, om het de facto moratorium op executies in stand te houden en dringt erop aan dat het land zijn wetgeving aanpast om de doodstraf af te schaffen; |
|
9. |
verzoekt de Nigeriaanse autoriteiten hun hervormingsinspanningen overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind met de steun van de Commissie en Unicef te bespoedigen, in het bijzonder wat het jeugdrecht en geboorteregistratiesystemen betreft; beveelt Nigeria aan zijn inspanningen voort te zetten en te versterken om voor alle kinderen de gratis en verplichte geboorteregistratie te garanderen en de bevolking bewust te maken van het belang van geboorteregistratie en de huidige wetgeving; |
|
10. |
erkent dat mobiele telefoons een belangrijk communicatiemiddel vormen voor rebellen, maar dringt er bij de Nigeriaanse regering op aan niet het hele netwerk te blokkeren, aangezien het hierdoor ook voor burgers onmogelijk wordt om te communiceren; |
|
11. |
onderstreept het belang van regionale samenwerking voor het aanpakken van de dreiging die uitgaat van een connectie tussen Boko Haram en AQIM; moedigt de landen in de regio aan hun samenwerking te verdiepen, ook met de Sahellanden, om verdere synergieën tussen Boko Haram, AQIM en de Beweging voor eenheid en jihad in West-Afrika (MUJAO) te voorkomen; vraagt de EU-instellingen en -lidstaten, alsook de VN, de Afrikaanse Unie en de Economische gemeenschap van West-Afrikaanse staten (Ecowas) hun steun te verlenen aan dergelijke regionale inspanningen en dreigingen uitgaande van het terrorisme, de verspreiding van lichte wapens en grensoverschrijdende misdaad aan te pakken; |
|
12. |
neemt met bezorgdheid kennis van de toenemende dreiging van piraterij in de Golf van Guinee en de behoefte aan meer gecoördineerde actie; is in dit verband verheugd over de regionale inspanningen om de uitdagingen van piraterij aan te pakken, waarover overeenstemming is bereikt op de top van de staatshoofden en regeringsleiders van de Golf van Guinee over beveiliging en veiligheid op zee, die in Yaoundé (Kameroen) op 24 juni 2013 werd gehouden; |
|
13. |
dringt aan op vollediger onderzoek naar de onderliggende oorzaken van het conflict, zoals sociale, economische en etnische spanningen, in plaats van te volstaan met vage en simplistische verklaringen op grond van alleen religie, die geen basis kunnen bieden voor een duurzame langetermijnoplossing voor de problemen in deze regio; roept de Nigeriaanse regering ertoe op zich in te zetten voor een vreedzame oplossing en de onderliggende oorzaken van het conflict aan te pakken door te zorgen voor een eerlijke toegang tot hulpbronnen, een duurzame ontwikkeling op regionaal niveau en een inkomensherverdeling door de overheid; |
|
14. |
dringt aan op een onafhankelijk onderzoek naar de mensenrechtenschendingen en staat erop dat de schuldigen worden berecht volgens de internationale normen voor een eerlijke rechtsgang; |
|
15. |
uit zijn bezorgdheid over het feit dat een escalatie van het conflict in Nigeria zal leiden tot een verdere intensivering van de vluchtelingencrisis in buurlanden Niger en Kameroen; moedigt ambtenaren van de Nigeriaanse regering ertoe aan in dialoog te treden met de leiders van de buurlanden om de reacties op de instroom van vluchtelingen te coördineren; |
|
16. |
verzoekt vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton de Nigeriaanse regering ertoe aan te zetten om bij terrorismebestrijdingsacties de mensenrechten te eerbiedigen; toont zich bereid om de evolutie van de situatie in Nigeria op de voet te volgen en stelt beperkende maatregelen voor als de Overeenkomst van Cotonou, en met name artikelen 8 en 9 daarvan, niet wordt nageleefd; vraagt de Commissie de situatie eveneens te monitoren; |
|
17. |
betreurt ten zeerste de goedkeuring van het wettelijk verbod op het huwelijk tussen mensen van hetzelfde geslacht, dat het strafbaar maakt om een relatie met iemand van hetzelfde geslacht te onderhouden, de rechten van LGBTI te ondersteunen, een homovriendelijke ontmoetingsplaats te beheren of affectie te tonen voor een persoon van hetzelfde geslacht; roept de president van Nigeria daarom op de door het parlement goedgekeurde wet niet te ondertekenen, aangezien deze LGBTI — zowel Nigerianen als buitenlanders — zou blootstellen aan een ernstig risico op geweld en arrestatie; |
|
18. |
spoort de Nigeriaanse autoriteiten aan om homoseksualiteit te decriminaliseren en LGBT en de verdedigers van hun mensenrechten te beschermen; |
|
19. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de federale regering van Nigeria, de instellingen van de Afrikaanse Unie en van ECOWAS, de secretaris-generaal van de VN, de Algemene Vergadering van de VN, de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het Pan-Afrikaanse Parlement. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0274.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0299.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0090.
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europees Parlement
Dinsdag 2 juli 2013
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/169 |
P7_TA(2013)0292
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen
Besluit van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen (2012/2325(IMM))
(2016/C 075/27)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen, dat op 26 november 2012 werd ingediend door de minister van justitie van de Franse Republiek in verband met een verzoek van 7 november 2012 van de procureur-generaal bij het hof van beroep van Lyon, en van de ontvangst waarvan op 10 december 2012 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, |
|
— |
na Bruno Gollnisch, lid EP, in diens hoedanigheid van vertegenwoordiger van Marine Le Pen, te hebben gehoord overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1), |
|
— |
gezien artikel 26 van de Grondwet van de Franse Republiek, |
|
— |
gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0236/2013), |
|
A. |
overwegende dat de procureur-generaal bij het gerechtshof van Lyon gevraagd heeft om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen, lid van het Europees Parlement, met het oog op een strafrechtelijke procedure wegens verdenking van een strafbaar feit; |
|
B. |
overwegende dat artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; |
|
C. |
overwegende dat artikel 26 van de Grondwet van de Franse Republiek bepaalt dat leden van het Franse parlement niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd, aangehouden, in hechtenis genomen of berecht op grond van meningen die zij hebben geuit of een stem die zij hebben uitgebracht in de uitoefening van hun mandaat; |
|
D. |
overwegende dat Marine Le Pen wordt verdacht van aanzetten tot haat, discriminatie of geweld jegens een groep personen, op grond van hun religieuze overtuiging, hetgeen in de Franse wetgeving strafbaar is gesteld bij artikel 24, lid 8, artikel 23, lid 1, en artikel 42 van de Wet van 29 juli 1881 en artikel 93-3 van Wet 82-652 van 29 juli 1982, en waarop sancties zijn gesteld bij artikel 24, leden 8, 10, 11 en 12, van de Wet van 29 juli 1881 en artikel 131-26, leden 2 en 3, van het wetboek van strafrecht; |
|
E. |
overwegende dat de feiten waarvan Marine Le Pen wordt verdacht, geen rechtstreeks of kennelijk verband houden met de uitoefening van haar mandaat als lid van het Europees Parlement en dat het evenmin gaat om meningen of stemmen die zij in de uitoefening van haar ambt als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; |
|
F. |
overwegende dat de beschuldiging geen verband houdt met de positie van Marine Le Pen als lid van het Europees Parlement; |
|
G. |
overwegende dat er geen reden is om te vermoeden dat hier sprake is van fumus persecutionis; |
|
1. |
besluit de immuniteit van Marine Le Pen op te heffen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie te doen toekomen aan de minister van justitie van de Franse Republiek en aan Marine Le Pen. |
(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565); en arrest van 17 september 2013 in gevoegde zaken T-346/11 en T-347/11, Gollnisch/Parlement (nog niet in de jurisprudentie verschenen).
III Voorbereidende handelingen
EUROPEES PARLEMENT
Dinsdag 2 juli 2013
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/171 |
P7_TA(2013)0287
Statuut van de ambtenaren en regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de EU ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (COM(2011)0890 — C7-0507/2011 — 2011/0455(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/28)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0890), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0507/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Hof van Justitie van 22 maart 2012 (1), |
|
— |
gezien het advies van de Rekenkamer van 14 juni 2012 (2), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 28 juni 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0156/2012), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(2) PB C 205 van 12.7.2012, blz. 1
P7_TC1-COD(2011)0455
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 2 juli 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU, Euratom) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013.)
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/172 |
P7_TA(2013)0288
Verdrag van Wenen inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad waarbij bepaalde lidstaten worden gemachtigd om in het belang van de Europese Unie het Protocol tot wijziging van het Verdrag van Wenen inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade van 21 mei 1963 te bekrachtigen of daartoe toe te treden, en om een verklaring af te leggen over de toepassing van de desbetreffende interne regels van het Unierecht (06206/2013 — C7-0063/2013 — 2012/0262(NLE))
(Goedkeuring)
(2016/C 075/29)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (06206/2013), |
|
— |
gezien het Protocol van 12 september 1997 tot wijziging van het Verdrag van Wenen inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade van 21 mei 1963 (06658/2013), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 81, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0063/2013), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A7-0198/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/172 |
P7_TA(2013)0289
Toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (COM(2012)0725 — C7-0004/2013 — 2012/0342(NLE))
(Raadpleging)
(2016/C 075/30)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2012)0725), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 januari 2013 over modernisering van het staatssteunbeleid (1), |
|
— |
gezien artikel 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0004/2013), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0180/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. |
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 6 bis — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Na de inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 6 kan de Commissie, indien zij dat relevant acht, van een onderneming, ondernemersvereniging of een andere lidstaat verlangen dat deze alle informatie verstrekt die nodig is om haar in staat te stellen haar beoordeling van de betrokken maatregel af te ronden, indien de informatie waarover zij beschikt, ontoereikend is. |
1. Na de inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 6 kan de Commissie, indien zij dat relevant en evenredig acht, van een onderneming, ondernemersvereniging of een andere lidstaat verlangen dat deze alle informatie verstrekt die nodig is om haar in staat te stellen haar beoordeling van de betrokken maatregel af te ronden, indien de informatie waarover zij beschikt, ontoereikend is. |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 6 bis — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de inhoud van de verzoeken om informatie die overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 worden gezonden. |
5. Wanneer zij verzoeken verzendt, verstrekt de Commissie aan de betrokken lidstaat gelijktijdig een kopie van de verzoeken om informatie die overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 worden gezonden. |
|
|
Binnen één maand na ontvangst verstrekt de Commissie aan de betrokken lidstaat ook kopieën van alle documenten die zij in reactie op de verzoeken om informatie ontvangt, voor zover de informatie geen vetrouwelijke elementen bevat die niet kunnen worden geaggregeerd of op andere wijze kunnen worden aangepast om de identiteit van de verstrekker te beschermen. Binnen één maand na ontvangst stelt de Commissie de betrokken lidstaat in de gelegenheid die documenten van commentaar te voorzien. |
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 6 ter — lid 1 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 6 ter — lid 1 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 6 ter — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||
|
3. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt met de aard, de zwaarte en de duur van de inbreuk rekening gehouden. |
3. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt rekening gehouden met: |
||||||
|
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 4
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 10 — lid 1 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De Commissie onderzoekt een klacht die een belanghebbende overeenkomstig artikel 20, lid 2, heeft ingediend, zo snel mogelijk. |
De Commissie onderzoekt een klacht die een belanghebbende overeenkomstig artikel 20, lid 2, heeft ingediend, zo snel mogelijk. De Commissie overweegt een klacht van een derde partij in onderzoek te nemen indien voldoende bewijs wordt geleverd voor een verstoring van de concurrentie binnen de interne markt door mogelijk onrechtmatige steun of misbruik van steun. |
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 4 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 14 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
(4 bis) Aan artikel 14 wordt het volgende lid toegevoegd: |
|
|
„1 bis. Wanneer onrechtmatige steun tevoren aan de Commissie is gemeld en meer dan zes maanden na die melding ten uitvoer is gelegd zonder dat de Commissie binnen die periode een besluit als bedoeld in artikel 4 heeft genomen, moet de Commissie in elk besluit zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel aantonen dat de melding onvolledig was en dat de lidstaat niet tijdig alle nodige en door de Commissie gevraagde informatie heeft verstrekt.” |
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 9
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 20 — lid 2 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Elke belanghebbende kan een klacht indienen om de Commissie in kennis te stellen van mogelijk onrechtmatige steun en van mogelijk misbruik van steun. Met het oog daarop vult de belanghebbende correct een formulier in ten aanzien waarvan de Commissie de bevoegdheid dient te krijgen dat in een uitvoeringsbepaling vast te stellen, en verschaft deze alle daarin gevraagde verplichte informatie. |
2. Elke belanghebbende kan een klacht indienen om de Commissie in kennis te stellen van mogelijk onrechtmatige steun en van mogelijk misbruik van steun. Met het oog daarop vult de belanghebbende correct een formulier in ten aanzien waarvan de Commissie de bevoegdheid dient te krijgen dat in een uitvoeringsbepaling vast te stellen, en verschaft deze alle daarin gevraagde verplichte informatie. De Commissie overweegt een onderzoek in te stellen wanneer een derde partij voldoende bewijs levert voor vermeend onrechtmatige steun of vermeend misbruik van steun. |
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 9
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 20 — lid 2 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Wanneer de Commissie van mening is dat de feiten en juridische argumenten die de belanghebbende heeft aangevoerd, onvoldoende gronden bieden om, op grond van een eerste onderzoek, aan te tonen dat er sprake is van onrechtmatige steun of misbruik van steun, stelt zij de belanghebbende partij daarvan in kennis en nodigt zij deze uit om opmerkingen in te dienen binnen een bepaalde termijn die in de regel niet meer dan één maand bedraagt. Indien de belanghebbende partij haar standpunten niet binnen die vastgestelde termijn kenbaar maakt, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken. |
Wanneer de Commissie , onverminderd het bepaalde in artikel 13, van mening is dat de feiten en juridische argumenten die de belanghebbende heeft aangevoerd, onvoldoende gronden bieden om, op grond van een eerste onderzoek, aan te tonen dat er sprake is van onrechtmatige steun of misbruik van steun , waardoor de concurrentie binnen de interne markt zou kunnen worden verstoord , stelt zij de belanghebbende partij daarvan in kennis en nodigt zij deze uit om opmerkingen in te dienen binnen een bepaalde termijn die in de regel niet meer dan één maand bedraagt. Deze opmerkingen worden ingediend binnen een voorgeschreven termijn die in de regel niet meer dan één maand bedraagt, tenzij gerechtvaardigd op basis van evenredigheid en door de hoeveelheid of de complexiteit van de informatie die nodig is om de zaak te onderbouwen. Indien de belanghebbende partij haar standpunten niet binnen die vastgestelde termijn kenbaar maakt, of verzuimt aanvullende informatie te verstrekken die duidt op het bestaan van onrechtmatige steun of misbruik van steun waardoor de concurrentie binnen de interne markt kan worden verstoord, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken. |
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 10
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 20 bis — lid 1 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Wanneer de beschikbare informatie doet vermoeden dat staatssteunmaatregelen in een bepaalde sector of op basis van een bepaald steuninstrument de mededinging binnen de interne markt wellicht beperken of vervalsen, of dat bestaande steunmaatregelen in een bepaalde sector of op basis van een bepaald steuninstrument in meerdere lidstaten niet of niet meer verenigbaar zijn met de interne markt, kan de Commissie onderzoek doen naar die sector van de economie of naar het gebruik van het betrokken steuninstrument in meerdere lidstaten. In het kader van dat onderzoek kan de Commissie de lidstaten of de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen verzoeken alle informatie te verschaffen die voor de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag noodzakelijk is, rekening houdende met het evenredigheidsbeginsel. |
1. Wanneer de voor de Commissie beschikbare informatie doet vermoeden dat staatssteunmaatregelen in een bepaalde sector of op basis van een bepaald steuninstrument de mededinging binnen de interne markt wellicht beperken of vervalsen, of dat bestaande steunmaatregelen in een bepaalde sector of op basis van een bepaald steuninstrument in meerdere lidstaten niet of niet meer verenigbaar zijn met de interne markt, of op verzoek van het Europees Parlement op basis van vergelijkbare informatie, kan de Commissie onderzoek doen naar die sector van de economie of naar het gebruik van het betrokken steuninstrument in meerdere lidstaten. In het kader van dat onderzoek kan de Commissie de lidstaten of de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen verzoeken alle informatie te verschaffen die voor de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag noodzakelijk is, rekening houdende met het evenredigheidsbeginsel. |
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 10
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 20 bis — lid 1 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De Commissie kan een verslag over de uitkomsten van haar onderzoek naar bepaalde sectoren van de economie of bepaalde soorten steuninstrumenten in meerdere lidstaten bekendmaken en de lidstaten en betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen verzoeken opmerkingen te maken. |
De Commissie maakt op haar website een verslag bekend over de uitkomsten van haar onderzoek naar bepaalde sectoren van de economie of bepaalde soorten steuninstrumenten in meerdere lidstaten en verzoekt de lidstaten en betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen opmerkingen te maken. Wanneer het Europees Parlement om een onderzoek vraagt, dient de Commissie een tussentijds verslag in bij het Europees Parlement. De Commissie dient bij het bekend maken van haar verslagen, de regels inzake de geheimhoudingsplicht in overeenstemming met artikel 339 van het Verdrag na te leven. |
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 11
Verordening (EG) nr. 659/1999
Artikel 23 bis — lid 2 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Indien de coherente toepassing van artikel 107, lid 1, en artikel 108 van het Verdrag zulks vereist, kan de Commissie, eigener beweging, schriftelijke opmerkingen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten indienen. Met toestemming van de betrokken rechterlijke instantie kan zij ook mondelinge opmerkingen maken. |
2. Indien de coherente toepassing van artikel 107, lid 1, en artikel 108 van het Verdrag zulks vereist, kan de Commissie, eigener beweging, schriftelijke opmerkingen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten indienen. Met toestemming van de betrokken rechterlijke instantie kan zij ook mondelinge opmerkingen maken. De opmerkingen die de Commissie bij de rechterlijke instanties van de lidstaten indient, zijn niet bindend. De Commissie mag in het kader van deze bepaling slechts handelen in het algemeen belang van de Unie (als amicus curiae) en niet ter ondersteuning van een van de partijen. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0026.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/186 |
P7_TA(2013)0294
Havenstaatcontrole ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole (COM(2012)0129 — C7-0081/2012 — 2012/0062(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/31)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2012)0129), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0081/2012), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2012 (1), |
|
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio's, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 17 april 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0394/2012), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB C 299 van 4.10.2012, blz. 153.
P7_TC1-COD(2012)0062
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 2 juli 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2013/38/EU.)
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/187 |
P7_TA(2013)0295
Kentekenbewijzen van motorvoertuigen ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 2 juli 2013 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 1999/37/EG van de Raad inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (COM(2012)0381 — C7-0187/2012 — 2012/0185(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/32)
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 2
Richtlijn 1999/37/EG
Artikel 2 — letters e en f
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
(Conform dit amendement moet de term „intrekking” in de gehele tekst worden vervangen door „schorsing”) |
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 3
Richtlijn 1999/37/EG
Artikel 3 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. Elke lidstaat houdt in een elektronisch register gegevens bij van de voertuigen die op zijn grondgebied zijn ingeschreven. De gegevens in dit register bevatten alle elementen als bedoeld in bijlage I, evenals de resultaten van verplichte technische controles overeenkomstig Verordening (EU) nr. XX/XX/XX [betreffende de periodieke technische controle]. De lidstaten stellen de technische gegevens van voertuigen ter beschikking van de bevoegde instanties of de controlecentra die technische controles uitvoeren." |
4. Elke lidstaat houdt in een elektronisch register gegevens bij van de voertuigen die op zijn grondgebied zijn ingeschreven. De gegevens in dit register bevatten de in de punten II.4 t/m II.7 van bijlage I gespecificeerde gegevens , evenals de resultaten van periodieke of andere verplichte technische controles overeenkomstig Verordening (EU) nr. XX/XX/XX [betreffende de periodieke technische controle]. De lidstaten stellen de technische gegevens van voertuigen ter beschikking van de bevoegde instanties of de controlecentra die technische controles uitvoeren." |
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 3
Richtlijn 1999/37/EG
Artikel 3 bis — lid 1 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De intrekking geldt tot het voertuig met goed gevolg een nieuwe technische controle heeft ondergaan. Wanneer uit de technische controle blijkt dat het voertuig opnieuw geschikt is om deel te nemen aan het wegverkeer, geeft de voertuigenregistratie-instantie onverwijld een nieuwe vergunning af voor het gebruik van het voertuig in het wegverkeer. |
De intrekking geldt tot het voertuig met goed gevolg een nieuwe technische controle heeft ondergaan. Wanneer uit de technische controle blijkt dat het voertuig opnieuw geschikt is om deel te nemen aan het wegverkeer, geeft de voertuigenregistratie-instantie onverwijld een nieuwe vergunning af voor het gebruik van het voertuig in het wegverkeer ; er hoeft geen nieuwe inschrijvingsprocedure te worden doorlopen . |
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 3
Richtlijn 1999/37/EG
Artikel 3 bis — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Wanneer de voertuigenregistratie-instantie een kennisgeving ontvangt dat een voertuig is behandeld als een voertuig dat het eind van zijn levenscyclus overeenkomstig Richtlijn 2000/53/EG heeft bereikt, wordt de inschrijving geannuleerd en wordt deze informatie toegevoegd aan het elektronische register. |
2. Wanneer de voertuigenregistratie-instantie een kennisgeving ontvangt dat een voertuig is behandeld als een voertuig dat het eind van zijn levenscyclus overeenkomstig Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken heeft bereikt, wordt de inschrijving geannuleerd en wordt deze informatie toegevoegd aan het elektronische register. Deze annulering mag geen nieuwe inschrijvingsprocedure met zich meebrengen. |
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 4
Richtlijn 1999/37/EG
Artikel 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
|
„3. Wanneer een lidstaat een kennisgeving ontvangt dat een voertuig opnieuw is ingeschreven in een andere lidstaat, annuleert hij de inschrijving van het voertuig op zijn grondgebied.” |
„3. Als een lidstaat een kennisgeving ontvangt dat een voertuig opnieuw is ingeschreven in een andere lidstaat, annuleert hij de inschrijving van dat voertuig op zijn grondgebied. 3 bis. In het geval een voertuig opnieuw wordt geregistreerd in een andere lidstaat en het bewijs van de laatste technische keuring, alsook de datum voor de volgende technische keuring op het kentekenbewijs is vermeld, erkent de lidstaat waar het voertuig opnieuw wordt geregistreerd bij de afgifte van het nieuwe kentekenbewijs de geldigheid van het keuringsbewijs en neemt hij een daartoe strekkende verklaring op in het nieuwe kentekenbewijs, voor zover het kentekenbewijs qua geldigheid overeenkomt met de keuringsintervallen die van toepassing zijn in de lidstaat waar het voertuig opnieuw wordt geregistreerd. 3 ter. Wanneer een voertuig van eigenaar verandert en het bewijs van de laatste technische keuring samen met de datum voor de volgende technische controle in het kentekenbewijs zijn vermeld, erkent de betrokken lidstaat bij de afgifte van het nieuwe kentekenbewijs aan de nieuwe eigenaar de geldigheid van het keuringsbewijs en neemt hij een daartoe strekkende verklaring op in het nieuwe kentekenbewijs.” |
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 5
Richtlijn 1999/37/EG
Artikel 7 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 6 bis (nieuw)
Richtlijn 1999/37/EG
Artikel 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
6 bis. Artikel 9 wordt vervangen door: |
|
|
„De lidstaten staan elkaar bij de uitvoering van deze richtlijn bij. Zij kunnen bilateraal of multilateraal gegevens uitwisselen, met name om vóór de inschrijving van een voertuig na te gaan wat de rechtstoestand daarvan is, zo nodig in de lidstaat waar het tot dusver was ingeschreven. Daarbij kan met name gebruik worden gemaakt van een elektronisch netwerk, waarbij nationale elektronische databanken aan andere lidstaten ter beschikking worden gesteld.” |
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 6 ter (nieuw)
Richtlijn 1999/37/EG
Bijlage I — punt II.5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
|
|
(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0199/2013).
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/192 |
P7_TA(2013)0296
Technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Unie deelnemen aan het verkeer ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 2 juli 2013 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Unie aan het verkeer deelnemen en tot intrekking van Richtlijn 2000/30/EG (COM(2012)0382 — C7-0188/2012 — 2012/0186(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/33)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 14 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 16
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 17 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Deze verordening stelt een regime in van technische controles langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de lidstaten aan het verkeer deelnemen. |
1. Deze verordening stelt een regime in van technische controles langs de weg van de technische staat van bedrijfsvoertuigen die in de lidstaten aan het verkeer deelnemen. |
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. Technische controles langs de weg worden uitgevoerd zonder discriminatie op grond van de nationaliteit van de bestuurder of van het land waar het bedrijfsvoertuig in kwestie is ingeschreven of in gebruik is genomen. |
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
1. Deze verordening is van toepassing op bedrijfsvoertuigen met een ontwerpsnelheid van meer dan 25 km/h in de volgende categorieën, als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad : |
1. Deze verordening is van toepassing op bedrijfsvoertuigen met een ontwerpsnelheid van meer dan 25 km/h in de volgende categorieën, als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG en Richtlijn 2003/37/EG : |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 12 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 14 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 14 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 14 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Elke lidstaat verricht gedurende elk kalenderjaar een totaal aantal initiële controles langs de weg , dat overeenkomt met ten minste 5 % van het totale aantal voertuigen als bedoeld in artikel 3, punt 1 , dat op zijn grondgebied is ingeschreven. |
Elke lidstaat verricht gedurende elk kalenderjaar een passend aantal initiële controles langs de weg. |
||
|
|
Het totaal aantal initiële controles langs de weg komt overeen met ten minste 5 % van het totale aantal hieronder genoemde bedrijfsvoertuigen als bedoeld in artikel 2, punt 1 , dat op zijn grondgebied is ingeschreven: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
Ten minste 5 % van de bedrijfsvoertuigen die niet ingeschreven zijn op zijn grondgebied maar daar wordt geëxploiteerd wordt evenredig gecontroleerd. |
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
1. Op nationaal niveau wordt een risicoclassificatiesysteem ingevoerd dat is gebaseerd op het aantal en de ernst van de gebreken die worden geconstateerd aan door individuele ondernemingen geëxploiteerde voertuigen . Het risicoclassificatiesysteem wordt beheerd door de bevoegde instantie van de lidstaat. |
1. Om de efficiëntie van technische controles langs de weg te verbeteren, wordt er op het niveau van de Unie een risicoclassificatiesysteem ingevoerd dat is gebaseerd op het aantal en de ernst van de gebreken die bij periodieke keuringen en technische controles langs de weg worden geconstateerd aan bedrijfsvoertuigen . Het risicoclassificatiesysteem wordt gebaseerd op een nationaal elektronisch register dat is gekoppeld aan de andere landen van de Unie en beheerd door de bevoegde instantie in elke lidstaat. |
||||
|
|
Drie jaar na de inwerkingtreding van Verordening XX van het Europees Parlement en de Raad betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG, dienen certificaten van technische controles en verslagen van technische controles langs de weg te worden opgemaakt volgens een gestandaardiseerd formaat van de Europese Unie. |
||||
|
2. Van elke in het risicoclassificatiesysteem voor technische controles langs de weg geïdentificeerde onderneming wordt een risicoprofiel opgesteld op basis van de in bijlage I vermelde criteria . |
2. Na de in lid 1 genoemde datum wordt van elke in het risicoclassificatiesysteem geïdentificeerde onderneming een risicoprofiel opgesteld aan de hand van de volgende criteria en in overeenstemming met bijlage I: |
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
Ondernemingen worden ingedeeld aan de hand van de volgende risicoprofielen: |
Ondernemingen worden ingedeeld aan de hand van de volgende risicoprofielen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Teneinde ondernemingen in staat te stellen hun risicoprofiel te verbeteren, wordt bij de vaststelling van de risicoclassificatie van de onderneming in kwestie rekening gehouden met informatie over naleving door ondernemingen van de technische voorschriften, die afkomstig is uit vrijwillige, met de volgende frequenties doorgevoerde veiligheidscontroles aan het voertuig: |
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
3. Voor de uitvoering van het risicoclassificatiesysteem voor technische controles langs de weg kunnen lidstaten het overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad opgezette risicoclassificatiesysteem gebruiken . |
3. Voor de uitvoering van het risicoclassificatiesysteem voor technische controles langs de weg gebruiken lidstaten het overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1071/2009 opgezette risicoclassificatiesysteem. |
||||
|
|
Gedurende vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening bevat het risicoclassificatiesysteem informatie over de technische staat van de in artikel 2 bedoelde voertuigen. |
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Bestuurders van een in een lidstaat ingeschreven voertuig bewaren het technisch certificaat van de recentste technische controle en het verslag van de recentste technische controle langs de weg, indien beschikbaar, in het voertuig. |
1. Bestuurders van een in een lidstaat ingeschreven voertuig bewaren het technisch certificaat van de recentste technische controle en het verslag van de recentste technische controle langs de weg, indien beschikbaar, in het voertuig. Ingeval het certificaat en het verslag in elektronische vorm beschikbaar zijn in de lidstaat van het voertuig, mogen de autoriteiten niet eisen dat papieren exemplaren in het voertuig worden bewaard. |
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. Individuele ondernemingen zorgen ervoor dat de voertuigen die ze exploiteren te allen tijde in goede technische staat verkeren. |
3. Ondernemingen die voertuigen exploiteren welke onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, zorgen ervoor dat de voertuigen die ze exploiteren te allen tijde in goede technische staat verkeren en dat het origineel of een gewaarmerkte kopie van het technisch certificaat en een bewijs van keuring dat is afgegeven uit hoofde van artikel 10 van Verordening XX [betreffende periodieke technische controles] met betrekking tot de meest recente technische controle in het voertuig wordt bewaard . |
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. Individuele ondernemingen zorgen ervoor dat de voertuigen die ze exploiteren te allen tijde in goede technische staat verkeren. |
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.) |
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Bij het selecteren van de bij controles langs de weg te controleren voertuigen geven controleurs prioriteit aan door ondernemingen met een hoog risicoprofiel als bedoeld in artikel 6, lid 2, geëxploiteerde voertuigen. Andere voertuigen kunnen voor controle worden geselecteerd wanneer een vermoeden bestaat dat het voertuig een risico voor de verkeersveiligheid vormt. |
Als de lidstaat hiertoe besluit, kunnen controleurs bij het selecteren van de bij controles langs de weg te controleren voertuigen prioriteit geven aan door ondernemingen met een hoog risicoprofiel als bedoeld in artikel 6, lid 2, geëxploiteerde voertuigen. Andere voertuigen kunnen voor controle worden geselecteerd wanneer een vermoeden bestaat dat het voertuig een risico voor de verkeersveiligheid vormt. |
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 1 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
Bij elke initiële technische controle: |
Bij elke initiële technische controle: |
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 1 — alinea 2 — letter b bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 2 — alinea 2 — streepje 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 2 — alinea 2 — streepje 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 2 — alinea 2 — streepje 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 2 — alinea 2 — streepje 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 2 — alinea 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De controle van elk van deze gebieden bestrijkt één, meerdere of alle in bijlage II vermelde punten die relevant zijn voor deze gebieden. |
De controle van elk van die gebieden bestrijkt alle in bijlage II vermelde punten die noodzakelijk worden geacht en relevant zijn voor die gebieden. |
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 2 — alinea 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Daarnaast kan de controleur ook andere in bijlage II, punt 1, vermelde gebieden controleren en daarbij één, meerdere of alle in deze bijlage vermelde punten onderzoeken. |
Daarnaast , en indien noodzakelijk in verband met een potentieel veiligheidsrisico, kan de controleur ook andere in deel 1 van bijlage II vermelde gebieden controleren en daarbij alle in die bijlage vermelde punten onderzoeken die noodzakelijk worden geacht en relevant zijn voor die gebieden . |
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 2 — alinea 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Wanneer blijkens het technisch certificaat of het verslag van een controle langs de weg in de loop van de vorige maand reeds een controle is verricht van een van de in bijlage II vermelde punten, controleert de controleur dit punt niet opnieuw, tenzij een nieuwe controle gerechtvaardigd is wegens een kennelijk gebrek. |
Wanneer blijkens het technisch certificaat van de meest recent verrichte technische controle of van de vrijwillige, regelmatig doorgevoerde veiligheidscontrole aan het voertuig of blijkens het verslag van een controle langs de weg in de loop van de vorige drie maanden reeds een controle is verricht van een van de in bijlage II vermelde punten, controleert de controleur dat punt niet opnieuw, tenzij een dergelijke controle gerechtvaardigd is wegens een kennelijk gebrek. |
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Wanneer de nadere controles in een controlecentrum worden uitgevoerd, worden de initiële technische controles langs de weg op minder dan 10 km van dit centrum uitgevoerd . |
2. Wanneer de nadere controles in een controlecentrum worden uitgevoerd, dienen deze controles zo spoedig mogelijk en in het dichtstbijzijnde centrum te worden uitgevoerd . |
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. Mobiele controle-eenheden omvatten passende apparatuur om een technische controle langs de weg uit te voeren, waaronder ten minste de apparatuur die nodig is om de toestand van de remmen, de stuurinrichting, de vering en de emissies van het voertuig te controleren. |
3. Mobiele controle-eenheden omvatten passende apparatuur om een technische controle langs de weg uit te voeren, waaronder ten minste de apparatuur die nodig is om de toestand van de remmen, de stuurinrichting, de vering, de emissies en de massa van het voertuig te controleren. |
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — streepje 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 13 |
Artikel 13 |
|
Specifieke voorschriften betreffende de controle van de wijze waarop lading is vastgezet. |
Controle van de wijze waarop lading is vastgezet. |
|
De controleur kan een voertuig onderwerpen aan een controle van de wijze waarop lading is vastgezet overeenkomstig bijlage IV. De follow-upprocedures van artikel 14 zijn ook van toepassing op grote of gevaarlijke gebreken in de wijze waarop de lading is vastgezet . |
Controleurs kunnen een voertuig onderwerpen aan een controle van de wijze waarop lading is vastgezet overeenkomstig de bestaande normen . Het resultaat van een dergelijke controle wordt niet ingevoerd in het risicoclassificatiesysteem zolang de regels inzake het vastzetten van lading niet zijn geharmoniseerd op het niveau van de Unie. |
|
|
Uiterlijk … [afstemmen op de datum in artikel 18 bis van het voorstel voor een verordening betreffende periodieke technische controles] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over het harmonisatieniveau van het vastzetten van lading tijdens het vervoer over de weg, het controleren daarvan langs de weg en het resultaat van een analyse van de methodes waarmee wordt gewaarborgd dat ondernemingen die het voertuig exploiteren, de verladers, expediteurs, bevrachters en andere relevante exploiteurs die betrokken zijn bij het omgaan met lading voldoen aan de eisen voor het vastzetten van lading. |
|
|
Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel. |
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Elk gebrek dat bij een initiële of nadere technische controle wordt geconstateerd, wordt onverwijld en dicht bij de plaats van de controle verholpen . |
1. Elk gebrek dat bij een initiële of nadere technische controle wordt geconstateerd, wordt onverwijld verholpen, op een plaats die zo dicht mogelijk gelegen is bij de plaats van de initiële of nadere controle , en daartoe technisch voldoende is uitgerust . |
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 3 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De controleur verleent geen toestemming voor het gebruik van een voertuig dat is ingedeeld in de groep van gevaarlijke gebreken totdat het gebrek of de gebreken op de plaats van de controle is of zijn verholpen. De controleur kan toestemming verlenen om met het voertuig naar de dichtstbijzijnde garage te rijden waar de gebreken kunnen worden verholpen, op voorwaarde dat de gevaarlijke gebreken op zodanige wijze zijn verholpen dat deze garage kan worden bereikt en er geen onmiddellijk risico voor de veiligheid van de inzittenden of andere weggebruikers bestaat. |
3. De controleur verleent geen toestemming voor het gebruik van een voertuig dat is ingedeeld in de groep van gevaarlijke gebreken totdat het gebrek of de gebreken op de plaats van de controle of in een van de dichtstbijzijnde garages is of zijn verholpen. Indien er gebreken worden vastgesteld in de gebieden van een voertuig die zijn genoemd in artikel 10, lid 2, verleent de controleur toestemming om met het voertuig naar de dichtstbijzijnde garage te rijden waar de gebreken kunnen worden verholpen, op voorwaarde dat de gevaarlijke gebreken op zodanige wijze zijn verholpen dat die garage kan worden bereikt en er geen onmiddellijk risico voor de veiligheid van de inzittenden van het voertuig of andere weggebruikers bestaat. |
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 3 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De controleur kan toestemming verlenen om een voertuig dat in de groep met gevaarlijke gebreken is ingedeeld rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde locatie te brengen waar het voertuig kan worden gerepareerd of in beslag kan worden genomen. |
De controleur kan toestemming verlenen om een voertuig dat in de groep met gevaarlijke gebreken is ingedeeld rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde beschikbare plaats te brengen waar het kan worden gerepareerd of in beslag kan worden genomen. |
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De controleur deelt de bevoegde instantie binnen een redelijke termijn na de nadere technische controle langs de weg de resultaten van deze controle mee. De bevoegde instantie bewaart deze informatie gedurende 36 maanden vanaf de datum van ontvangst . |
2. De controleur deelt de bevoegde instantie binnen een redelijke termijn na de nadere technische controle langs de weg de resultaten van deze controle langs elektronische weg mee. De bevoegde instantie voert die informatie in het in Verordening (EG) nr. 1071/2009 bedoelde register in en bewaart deze gedurende 36 maanden vanaf de datum van ontvangst. |
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De resultaten van de technische controle langs de weg worden meegedeeld aan de inschrijvingsautoriteit van het voertuig. |
3. De resultaten van de technische controle langs de weg worden langs elektronische weg meegedeeld aan de inschrijvingsautoriteit van het voertuig , aan de eigenaar van het voertuig en in het geval van voertuigen die zijn ingeschreven in een andere lidstaat, via het gebruik van ERRU, als voorzien in Verordening (EG) nr. 1071/2009 . |
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Wanneer grote of gevaarlijke gebreken zijn geconstateerd aan een voertuig dat niet is ingeschreven in de lidstaat waar de controle is verricht, met name gebreken die resulteren in een verbod om het voertuig te gebruiken, deelt het contactpunt de resultaten van deze controle mee aan de bevoegde instantie van de lidstaat van inschrijving van het voertuig. |
1. Wanneer grote of gevaarlijke gebreken zijn geconstateerd aan een voertuig dat niet is ingeschreven in de lidstaat waar de controle is verricht, met name gebreken die resulteren in een verbod om het voertuig te gebruiken, deelt het contactpunt de resultaten van die controle mee aan de bevoegde instantie van de lidstaat van inschrijving van het voertuig. |
|
|
De lidstaat van inschrijving houdt rekening met deze informatie bij de classificatie van ondernemingen overeenkomstig artikel 6, lid 2. |
|
Deze informatie bevat de in bijlage VI beschreven elementen van het verslag van de technische controle langs de weg. |
Die informatie bevat de in bijlage VI beschreven elementen van het verslag van de controle langs de weg , wordt weergegeven in een gestandaardiseerd formaat en wordt via het in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 bedoelde nationale elektronische register verzonden . |
|
De Commissie stelt nadere regels vast voor de procedures en formaten voor de kennisgeving van voertuigen met grote of gevaarlijke gebreken aan de bevoegde instantie van de lidstaat van inschrijving overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 23, lid 2. |
De Commissie stelt nadere regels vast voor de procedures voor de kennisgeving van voertuigen met grote of gevaarlijke gebreken aan de bevoegde instantie van de lidstaat van inschrijving overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 23, lid 2. |
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 2 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De bevoegde instantie van de lidstaat van inschrijving van het voertuig stelt de lidstaat van controle in kennis van de getroffen maatregelen. |
De bevoegde instantie van de lidstaat van inschrijving van het voertuig stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van controle in kennis van de getroffen maatregelen en voert de informatie in ERRU in . |
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — punt 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 bis. Wanneer ernstige of kritieke gebreken zijn geconstateerd, wordt de naam van de exploiteur doorgegeven aan het contactpunt overeenkomstig artikel 16. |
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 2 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 ter. De lidstaat van inschrijving verstrekt aan de instantie die een technische controle langs de weg uitvoert informatie over het risicoprofiel van de onderneming wier voertuig wordt gecontroleerd. Deze informatie wordt binnen een redelijke termijn langs elektronische weg verstrekt. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende nadere regels voor de procedures voor het verstrekken van dergelijke informatie aan deze instanties. |
|
|
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. |
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 — lid 2 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De Commissie deelt de verzamelde gegevens mee aan het Europees Parlement. |
De Commissie dient een verslag met een overzicht van de verzamelde gegevens in bij het Europees Parlement. |
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De in artikel 21 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt toegekend voor onbepaalde tijd [met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.] |
2. De in artikel 21 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar [met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.] De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de lopende termijn tegen een dergelijke verlenging verzet. |
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde voorschriften omvatten sancties wegens verzuim door een bestuurder of een exploitant om mee te werken met de controleur of om tijdens een controle ontdekte gebreken te verhelpen . |
2. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde voorschriften omvatten sancties wegens verzuim door een bestuurder of een exploitant om mee te werken met de controleur of wegens illegaal gebruik van een voertuig als gevolg van niet-naleving van artikel 14 . |
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 2 — punt 5.2.2 — letter d bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||
|
Visuele controle aan beide zijden van elk wiel. |
|
||
|
Amendement |
||||||
|
Visuele controle aan beide zijden van elk wiel. |
|
||||
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 2 — punt 5.2.3 — kolom: Methode
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|||
|
Visuele controle van de hele band door het voertuig naar voren en naar achteren te rollen. |
||
|
Amendement |
|||
|
Visuele controle van de hele band door het voertuig naar voren en naar achteren te rollen. |
||
|
|
Gebruik een drukmeter om de bandspanning te meten en vergelijk deze met de door de fabrikant opgegeven waarden. |
||
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — deel 1 — kopje: Gevaarlijke gebreken — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Gebreken die een rechtstreekse en onmiddellijke bedreiging vormen voor de verkeersveiligheid Verder gebruik van het voertuig in het verkeer is niet toegestaan, maar in sommige gevallen mag het voertuig naar een specifieke plaats worden gereden, bijvoorbeeld voor onmiddellijke herstelling of inbeslagname. |
Deficiencies that constitute a direct and immediate risk to road safety justifying the Member State concerned or its competent authorities banning the vehicle from the road , although in some instances it may be permitted to be driven under specified conditions directly to a specified location, for example for immediate repair or impounding of the vehicle. |
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — deel 2 — punt 5.2.3 — letter e
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||||
|
|
|
X |
X |
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
Amendement |
||||||||
|
|
|
X |
X |
||||
|
|
|
|
|
|
||||
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — deel 2 — punt 5.2.3 — letter g bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||
|
|
|
|
|
||
|
Amendement |
||||||||
|
|
|
X |
X |
||||
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0207/2013).
(2) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
(3) PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/214 |
P7_TA(2013)0297
Technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 2 juli 2013 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (COM(2012)0380 — C7-0186/2012 — 2012/0184(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/34)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendementen 4 en 115
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 20 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 21
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 22 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 23
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 25
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 25 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Overweging 29
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Deze verordening stelt een regime van periodieke technische controles van voertuigen vast. |
Deze verordening stelt een regime van periodieke technische controles van voertuigen vast , die worden uitgevoerd op basis van technische minimumnormen en -voorschriften om een hoog niveau van veiligheid op de weg en milieubescherming te waarborgen . |
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — streepje 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — streepje 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — streepje 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — streepje 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — streepje 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — streepje 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 117/1
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — streepje 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — streepje 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. De lidstaten kunnen de verplichte periodieke technische controles tot andere voertuigcategorieën uitbreiden. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van besluiten tot uitbreiding en motiveren deze. |
Amendement 117/2
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
1 ter. Deze verordening is met ingang van 1 januari 2018 van toepassing op de volgende voertuigcategorieën, tenzij de Commissie in haar in artikel 18 bis bedoelde verslag aantoont dat een dergelijke maatregel geen effect zou hebben: |
||
|
|
|
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2 — streepje 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2 — streepje 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — punt 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — punt 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — punt 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Technische controles worden alleen verricht door de bevoegde instantie van een lidstaat of door een door de lidstaat gemachtigd controlecentrum . |
2. Technische controles worden in beginsel verricht in de lidstaat waar het voertuig is ingeschreven door de bevoegde instantie van die lidstaat of door een publieke organisatie die met deze taak belast is door de lidstaat of door organen of instellingen die gecertificeerd zijn door en onder toezicht staan van de lidstaat, met inbegrip van gemachtigde particuliere organen . |
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. Fabrikanten van voertuigen bieden de controlecentra, of, indien relevant, de bevoegde instantie, toegang tot de in bijlage I bedoelde technische informatie die nodig is voor het verrichten van technische controles. De Commissie stelt nadere regels vast voor de procedures inzake de toegang tot de in bijlage I bedoelde technische informatie overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 16, lid 2. |
3. Fabrikanten van voertuigen bieden de controlecentra en fabrikanten van controleapparatuur, of, indien relevant, de bevoegde instantie, gratis toegang tot de in bijlage I bedoelde technische informatie die nodig is voor het verrichten van technische controles. Voor fabrikanten van controleapparatuur bevat deze informatie de vereiste gegevens waarmee de controleapparatuur kan worden gebruikt om te bepalen of de functionaliteit van de elektronische controlesystemen van het voertuig wordt goed- of afgekeurd. De Commissie stelt nadere regels vast voor de procedures inzake de toegang tot de in bijlage I bedoelde technische informatie en onderzoekt de haalbaarheid van een centraal toegangspunt overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 16, lid 2. |
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk 3 — titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
EISEN INZAKE TECHNISCHE CONTROLES |
MINIMUMEISEN INZAKE TECHNISCHE CONTROLES |
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1 — streepje 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1 — streepje 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1 — streepje 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1 — streepje 3 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. Iedere lidstaat kan technische controles financieel ondersteunen, indien de eigenaar van een voertuig besluit de periode tussen de controles tot een jaar terug te brengen. Financiële ondersteuning is op zijn vroegst tien jaar na de datum waarop een voertuig voor het eerst is ingeschreven mogelijk. |
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 ter. Een lidstaat mag eisen dat voertuigen uit een willekeurige categorie die in de lidstaat ingeschreven staan, vaker worden onderworpen aan een periodieke technische controle. |
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Wanneer een voertuig van de categorie M1 of N1 een kilometerstand van 160.000 km heeft bereikt bij de eerste technische controle nadat het voertuig voor het eerst is ingeschreven, wordt het daarna jaarlijks aan een technische controle onderworpen. |
Schrappen |
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De houder van het kentekenbewijs kan het controlecentrum, of, indien relevant, de bevoegde instantie, verzoeken de technische controle te verrichten in een periode die zich uitstrekt van het begin van de maand die voorafgaat aan de maand waarin de in lid 1 bedoelde verjaringsdatum valt tot het einde van de tweede maand die volgt op deze datum, zonder dat dit van invloed is op de datum van de volgende technische controle. |
3. De houder van het kentekenbewijs kan het controlecentrum, of, indien relevant, de bevoegde instantie of de organen of instellingen die gecertificeerd zijn door en onder toezicht staan van de lidstaat , verzoeken de technische controle te verrichten in een periode die zich uitstrekt van het begin van de maand die voorafgaat aan de maand waarin de in lid 1 bedoelde verjaringsdatum valt tot het einde van de tweede maand die volgt op deze datum, zonder dat dit van invloed is op de datum van de volgende technische controle. |
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 4 — streepje 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 4 — streepje 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De technische controle bestrijkt de in bijlage II, punt 2 bedoelde gebieden. |
1. De technische controle bestrijkt ten minste de in bijlage II, punt 2 bedoelde gebieden. |
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Voor elk gebied als bedoeld in lid 1 verricht de bevoegde instantie van een lidstaat of het controlecentrum een technische controle die ten minste de in bijlage II, punt 3 bedoelde punten bestrijkt, waarbij de op de controle van deze punten van toepassing zijnde methode wordt gebruikt. |
2. Voor elk gebied als bedoeld in lid 1 verricht de bevoegde instantie van een lidstaat of het controlecentrum een technische controle die ten minste de in bijlage II, punt 3 bedoelde punten bestrijkt, waarbij de op de controle van deze punten van toepassing zijnde methode , dan wel een gelijkwaardige door een bevoegde autoriteit goedgekeurde methode wordt gebruikt. |
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Het controlecentrum dat, of, indien relevant, de bevoegde instantie die, een technische controle van een voertuig heeft verricht, geeft een technisch certificaat voor dat voertuig af dat ten minste de elementen van bijlage IV omvat. |
1. Het controlecentrum dat, of, indien relevant, de bevoegde instantie die, een technische controle van een voertuig heeft verricht, geeft een technisch certificaat voor dat voertuig af dat ook in elektronische vorm beschikbaar is en dat ten minste de elementen van bijlage IV omvat. Hiertoe stelt de Commissie een uniform Europees model op voor technische controles. |
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Het controlecentrum of, indien relevant, de bevoegde instantie verstrekt de persoon die het voertuig voor een controle heeft gebracht het technisch certificaat of, in geval van een elektronisch technisch certificaat, een naar behoren gecertificeerde gedrukte versie van het certificaat . |
2. Het controlecentrum of, indien relevant, de bevoegde instantie verstrekt , zodra de test naar tevredenheid is afgerond, de persoon die het voertuig voor een controle heeft gebracht een technisch certificaat of stelt , in geval van een technisch certificaat in elektronische vorm, een gedrukte versie van de controleresultaten beschikbaar . |
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 bis. Wanneer de inschrijvingsinstantie een aanvraag voor de herinschrijving van een voertuig ontvangt en het voertuig afkomstig is uit een andere lidstaat, dan moet zij het technisch certificaat van het voertuig erkennen als de geldigheid ervan is bevestigd op het tijdstip van de herinschrijving. De erkenning wordt verleend voor dezelfde periode als de oorspronkelijke geldigheidsduur van het certificaat, behalve wanneer de oorspronkelijke geldigheidsduur langer is dan de maximale wettelijke duur in de lidstaat waar het voertuig opnieuw wordt ingeschreven. In dat geval wordt de geldigheidsduur naar beneden aangepast en berekend vanaf de datum waarop het oorspronkelijke technische certificaat voor het voertuig is afgegeven. Vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, delen de lidstaten aan elkaar mede welke vorm van het technisch certificaat hun respectieve bevoegde instanties erkennen en geven zij instructies voor het controleren van de echtheid ervan. |
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. Ten behoeve van de controle van de kilometerstand, en indien deze informatie niet langs elektronische weg is meegedeeld na de vorige technische controle, vraagt de controleur de persoon die het voertuig voor de controle brengt het na de vorige technische controle afgegeven certificaat te tonen. |
4. Ten behoeve van de controle van de kilometerstand, indien er een kilometerteller aanwezig is, en indien deze informatie niet langs elektronische weg is meegedeeld na de vorige technische controle, vraagt de controleur de persoon die het voertuig voor de controle brengt het na de vorige technische controle afgegeven certificaat te tonen , indien het certificaat niet elektronisch is afgegeven . |
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. De resultaten van de technische controle worden meegedeeld aan de inschrijvingsautoriteit van het voertuig. Deze kennisgeving dient de in het technisch certificaat vermelde informatie te bevatten. |
5. De resultaten van de technische controle worden langs elektronische weg onverwijld meegedeeld aan de inschrijvingsautoriteit van het voertuig. Deze kennisgeving dient de in het technisch certificaat vermelde informatie te bevatten. |
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. In geval van grote gebreken neemt de bevoegde instantie een besluit over de voorwaarden waaronder het voertuig verder mag worden gebruikt alvorens opnieuw te worden gecontroleerd. Deze nieuwe controle vindt plaats binnen zes weken na de eerste controle. |
2. In geval van grote gebreken kan de bevoegde nationale instantie een besluit nemen over de voorwaarden waaronder het voertuig verder mag worden gebruikt alvorens opnieuw te worden gecontroleerd. Deze nieuwe controle vindt plaats binnen zes weken na de eerste controle. |
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. In geval van gevaarlijke gebreken mag het voertuig niet worden gebruikt op openbare wegen en wordt de inschrijving ingetrokken overeenkomstig artikel 3 bis van Richtlijn XXX van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 1999/37/EG inzake kentekenbewijzen van motorvoertuigen totdat de gebreken zijn verholpen en een nieuw technisch certificaat is afgeven ten bewijze van het feit dat het voertuig verkeersgeschikt is . |
3. In geval van gevaarlijke gebreken kan de lidstaat of de bevoegde instantie het gebruik van het voertuig op openbare wegen verbieden of beperken totdat de gevaarlijke gebreken zijn verholpen. |
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Het controlecentrum dat, of, indien relevant, de bevoegde instantie van de lidstaat die, de technische controle van een op zijn grondgebied ingeschreven voertuig heeft verricht, geeft een bewijs af voor elk voertuig dat met goed gevolg een dergelijke controle heeft doorstaan. Op het bewijs wordt de datum van de volgende technische controle vermeld. |
Het controlecentrum dat, of, indien relevant, de bevoegde instantie van de lidstaat die, de technische controle van een op zijn grondgebied ingeschreven voertuig heeft verricht, geeft een bewijs af voor elk voertuig dat met goed gevolg een dergelijke controle heeft doorstaan. Op het bewijs wordt de datum van de volgende technische controle vermeld. Er hoeft geen bewijs van de controle te worden afgegeven als in het kentekenbewijs kan worden aangegeven dat de technische controle is uitgevoerd en wanneer de volgende controle moet worden uitgevoerd. |
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — alinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Indien het gecontroleerde voertuig tot een categorie voertuigen behoort waarvoor geen inschrijving vereist is in de lidstaat van ingebruikneming, wordt het bewijs van controle op zichtbare wijze op het voertuig aangebracht. |
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Elke lidstaat erkent het bewijs dat overeenkomstig lid 1 is afgegeven. |
Elke lidstaat erkent het bewijs dat overeenkomstig lid 1 door een andere lidstaat is afgegeven of een overeenkomende aantekening in het kentekenbewijs van het voertuig, mits het bewijs is afgegeven voor een in deze lidstaat toegelaten voertuig . |
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Voor de technische controles gebruikte controlefaciliteiten en -apparatuur voldoen aan de in bijlage V vastgestelde minimale technische voorschriften. |
1. Voor de technische controles gebruikte controlefaciliteiten en -apparatuur voldoen ten minste aan de in bijlage V vastgestelde minimale technische voorschriften. |
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. Aan de controlecentra waarin controleurs technische controles uitvoeren, wordt een vergunning verleend door een lidstaat of de bevoegde instantie van die lidstaat. |
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 ter. Controlecentra die bij de inwerkingtreding van deze verordening reeds door de lidstaten waren erkend, moeten na ten minste vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening opnieuw worden gecontroleerd op naleving van de minimumnormen. |
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 bis. Teneinde te voldoen aan de minimumvereisten wat betreft kwaliteitszorg dienen de controlecentra te voldoen aan de vereisten van de lidstaat die de vergunning verleent. De controlecentra waarborgen de objectiviteit en de hoge kwaliteit van de voertuigcontroles. |
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Technische controles worden uitgevoerd door controleurs die voldoen aan de in bijlage VI neergelegde minimumvereisten inzake competentie en opleiding. |
1. Technische controles worden uitgevoerd door controleurs die voldoen aan de in bijlage VI neergelegde minimumvereisten inzake competentie en opleiding. De lidstaten kunnen bijkomende eisen stellen op het vlak van competentie en opleiding. |
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. De lidstaten bepalen dat de controleurs een toereikende opleiding dienen te krijgen die beantwoordt aan de kwalificatie-eisen. |
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De lidstaten geven een certificaat af aan de controleurs die voldoen aan de minimumvereisten inzake competentie en opleiding. Dit certificaat bevat ten minste de in bijlage VI, punt 3, genoemde informatie. |
2. De bevoegde instanties of, in voorkomend geval, de erkende opleidingscentra geven een certificaat af aan de controleurs die voldoen aan de minimumvereisten inzake competentie en opleiding. Dit certificaat bevat ten minste de in bijlage VI, punt 3, genoemde informatie. |
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. Controleurs die op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt in dienst zijn bij bevoegde instanties van de lidstaat of een controlecentrum worden vrijgesteld van de in bijlage VI, punt 1, neergelegde vereisten. De lidstaten geven aan deze controleurs een gelijkwaardig certificaat af. |
3. Controleurs die op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt in dienst zijn bij of gemachtigd zijn door bevoegde instanties van de lidstaat of een controlecentrum worden vrijgesteld van de in bijlage VI, punt 1, neergelegde vereisten. De lidstaten geven aan deze controleurs een gelijkwaardig certificaat af. |
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
4 bis. Een persoon die een reparatie of onderhoud heeft uitgevoerd aan een voertuig mag niet als inspecteur betrokken zijn bij de periodieke technische controle die vervolgens aan datzelfde voertuig wordt uitgevoerd, tenzij het toezichthoudende orgaan naar tevredenheid heeft vastgesteld dat een hoge mate van objectiviteit kan worden gewaarborgd. De lidstaten kunnen strengere eisen stellen inzake de scheiding van activiteiten. |
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. Het controlecentrum stelt de persoon die het voertuig voor controle brengt in kennis van de noodzakelijk te verrichten reparaties en verandert de resultaten van de controle niet om commerciële redenen. |
5. Het controlecentrum stelt de persoon die , dan wel het reparatiebedrijf dat het voertuig voor controle brengt in kennis van de gebreken die aan het voertuig geconstateerd zijn en verandert de resultaten van de controle niet om commerciële redenen. |
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Elke lidstaat zorgt ervoor dat toezicht op de controlecentra op zijn grondgebied wordt uitgeoefend. |
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Controlecentra die rechtstreeks worden geëxploiteerd door een bevoegde instantie worden vrijgesteld van de eisen inzake vergunningen en toezicht. |
2. Controlecentra die rechtstreeks worden geëxploiteerd door een bevoegde instantie van een lidstaat worden vrijgesteld van de eisen inzake vergunningen en toezicht. |
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 15
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De Commissie onderzoekt de haalbaarheid, de kosten en de baten van de inrichting van een elektronisch voertuiginformatieplatform voor de uitwisseling van informatie met betrekking tot technische controles tussen de bevoegde instanties van lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de controles, de inschrijving en de goedkeuring van het voertuig, de controlecentra en de voertuigfabrikanten. |
De Commissie onderzoekt hoe het meest doelmatig en doeltreffend een elektronisch voertuiginformatieplatform kan worden ingericht, door gebruik te maken van bestaande en reeds geïmplementeerde IT-oplossingen met betrekking tot de internationale uitwisseling van gegevens, teneinde de kosten zo beperkt mogelijk te houden en doublures te vermijden . Bij dit onderzoek zal worden gekeken naar de meest geschikte manier om bestaande nationale systemen te koppelen met het oog op de uitwisseling van informatie met betrekking tot technische controles en kilometerstanden tussen de bevoegde instanties van lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de controles, de inschrijving en de goedkeuring van het voertuig, de controlecentra , de fabrikanten van testapparatuur en de voertuigfabrikanten. |
|
|
De Commissie controleert eveneens de registratie en opslag van reeds beschikbare en veiligheidsgerelateerde gegevens met betrekking tot voertuigen die bij ernstige ongevallen betrokken zijn geweest. Daarbij moet in ieder geval informatie over vervangen en gerepareerde veiligheidsgerelateerde onderdelen beschikbaar zijn. |
|
|
Deze informatie over het verleden van een voertuig moet beschikbaar worden gesteld aan controleurs die het voertuig controleren en, in anonieme vorm, aan lidstaten, met het oog op het ontwikkelen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de verkeersveiligheid, alsmede aan de houder van het kentekenbewijs of de eigenaar van het voertuig. |
|
Op basis van dat onderzoek evalueert en presenteert de Commissie verschillende beleidsopties, waaronder de mogelijkheid om de vereiste van artikel 10 om bewijs af te geven te schrappen. Binnen een termijn van twee jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, brengt de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement verslag uit van het onderzoek en doet zij, indien passend, dit onderzoek vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel. |
Op basis van dat onderzoek evalueert en presenteert de Commissie verschillende beleidsopties, waaronder de mogelijkheid om de vereiste van artikel 10 om bewijs af te geven te schrappen en het opzetten van een systeem om bij grensoverschrijdende verkopen informatie tussen de lidstaten uit te wisselen over de kilometerstanden van, en ernstige ongevallen met de voertuigen in de loop van hun levensduur . Binnen een termijn van twee jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, brengt de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement verslag uit van het onderzoek en doet zij, indien passend, dit onderzoek vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel. |
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 17
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
De Commissie krijgt de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 19 vast te stellen om: |
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op het bijwerken van : |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. |
2. De in artikel 17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. Uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de periode van vijf jaar stelt de Commissie een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. |
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 18 bis |
|
|
Verslaglegging inzake twee- of driewielige voertuigen |
|
|
Uiterlijk [drie jaar na de datum van publicatie van deze verordening] dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de uitbreiding van het bereik van deze verordening tot twee- of driewielige voertuigen. In het verslag wordt de situatie met betrekking tot de verkeersveiligheid in de Unie voor die categorie voertuigen geëvalueerd. In het bijzonder vergelijkt de Commissie de verkeersveiligheid van die categorie voertuigen in lidstaten die technische controles van die categorie voertuigen uitvoeren met de verkeersveiligheid in lidstaten die dat niet doen, teneinde te beoordelen of technische controles van twee- of driewielige voertuigen evenredig zijn voor het bereiken van de doelstellingen op het gebied van verkeersveiligheid. Het verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van wetgevingsvoorstellen. |
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Article 18 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 18 ter |
|
|
Rapportage |
|
|
Uiterlijk [vijf jaar na de datum van publicatie van deze verordening] dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering en de effecten van deze verordening, met name wat betreft de frequentie van de controles, de mate van harmonisatie van periodieke technische controles en de doeltreffendheid van de bepalingen inzake de wederzijdse erkenning van technische certificaten in geval van inschrijving van voertuigen die afkomstig zijn uit een andere lidstaat. In het verslag wordt ook geanalyseerd of de mate van harmonisatie toereikend is voor de volledige wederzijdse erkenning van technische certificaten in de gehele Unie en of er strengere Europese normen nodig zijn om dit doel te bereiken. Het verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van wetgevingsvoorstellen. |
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat manipulatie van of knoeien met de kilometerteller wordt beschouwd als een strafbaar feit en wordt bestraft met doeltreffende, evenredige, afschrikkende en niet-discriminerende sancties. |
2. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat manipulatie van of knoeien met onderdelen en systemen van het voertuig die van belang zijn voor de naleving van veiligheids- en milieueisen of met de kilometerteller wordt beschouwd als een strafbaar feit en wordt bestraft met doeltreffende, evenredige, afschrikkende en niet-discriminerende sancties, en om ervoor te zorgen dat de kilometerstand tijdens de hele levensduur van het voertuig accuraat is . |
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 5 — punt 5.3 — streepje 8 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 1 — punt 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Indien het niet mogelijk is een voertuig te controleren aan de hand van een aanbevolen controlemethode zoals genoemd in deze bijlage, kan het controlecentrum de test uitvoeren op basis van een alternatieve methode waarvoor de bevoegde instantie in kwestie schriftelijk toestemming heeft verleend. De bevoegde instantie moet ervan overtuigd zijn dat de veiligheids- en milieueisen worden nageleefd. |
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 1.8 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||
|
Meting van de kooktemperatuur of waterinhoud |
|
||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||
|
Meting van de kooktemperatuur of waterinhoud |
|
||||
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 3.3 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||
|
Visuele controle. |
|
||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||
|
Visuele controle. |
|
||||
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 4.1.2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||
|
Bepaal het horizontale eindpunt van elke koplamp bij gedimd licht met behulp van een speciaal hiervoor bestemd toestel of een scherm . |
Het eindpunt van de koplamp ligt niet binnen de grenzen die in de vereisten zijn bepaald. |
||
|
Amendement van het Parlement |
||||
|
Bepaal het horizontale en verticale eindpunt van elke koplamp bij gedimd licht met behulp van een speciaal hiervoor bestemd toestel en elektronische controleapparatuur om indien nodig de werking bij beweging te controleren . |
Het eindpunt van de koplamp ligt niet binnen de grenzen die in de vereisten zijn bepaald. |
||
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 4.1.3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||
|
Visuele controle en controle door bediening. |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||
|
Visuele controle en controle door bediening en indien nodig met behulp van elektronische controleapparatuur . |
|
||||
|
|
|
|
||||
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 4.1.5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||
|
Visuele controle en indien mogelijk controle door bediening. |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||
|
Visuele controle en controle door bediening en indien nodig met behulp van elektronische controleapparatuur . |
|
||||
|
|
|
|
||||
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 4.3.2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||
|
Visuele controle en controle door bediening |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||
|
Visuele controle en controle door bediening met behulp van een elektronisch controleapparaat om de invoerwaarde van de bedrijfsrem te variëren en door observatie de werking van het noodremlicht controleren. |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
||||
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 4.5.2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||
|
Door bediening en met het gebruik van een toestel om het eindpunt van de koplamp te bepalen. |
Mistlicht vooraan schijnt niet meer horizontaal wanneer het lichtpatroon een scheidingslijn heeft. |
||
|
Amendement van het Parlement |
||||
|
Door bediening en met het gebruik van een toestel om het eindpunt van de koplamp te bepalen. |
Mistlicht vooraan schijnt niet meer horizontaal en verticaal wanneer het lichtpatroon een scheidingslijn heeft. |
||
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 5.2.2 — letter d bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||
|
Visuele controle van beide zijden van elk wiel met het voertuig boven een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel. |
|
||||
|
|
|
(…) |
||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||
|
Visuele controle van beide zijden van elk wiel met het voertuig boven een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel. |
|
||||
|
|
|
(…) |
||||
|
|
|
|
||||
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 5.2.3. — kolom 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|||
|
Visuele controle van de volledige band door ofwel het wiel te draaien met het voertuig van de grond boven een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel of door het voertuig achteruit en vooruit boven een smeerkuil te rijden. |
||
|
Amendement van het Parlement |
|||
|
Visuele controle van de volledige band door ofwel het wiel te draaien met het voertuig van de grond boven een smeerkuil of bevestigd aan een hijstoestel of door het voertuig achteruit en vooruit boven een smeerkuil te rijden. |
||
|
|
Gebruik een manometer om de bandenspanning te meten en te vergelijken met de door de fabrikant opgegeven waarden. |
||
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 8.2.1.2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||||
|
Meting met een uitlaatgasanalysator in overeenstemming met de vereisten.(1) Bij voertuigen die met een geschikt eigendiagnosesysteem (OBD-systeem) zijn uitgerust, mag de correcte werking van het emissiesysteem ook worden gecontroleerd door de relevante gegevens uit het OBD-systeem uit te lezen en de correcte werking van het OBD-systeem te controleren in plaats van emissiemetingen bij stationaire motor in overeenstemming met de door de fabrikant aanbevolen warmloopperiode en andere vereisten.(1) |
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||||
|
Meting met een uitlaatgasanalysator in overeenstemming met de vereisten.(1) Uitlaatmetingen zijn altijd de standaardmethode voor het beoordelen van de uitlaatgasemissies, ook in combinatie met het eigendiagnosesysteem (OBD-systeem). |
|
||||||
|
|
Bij voertuigen die met een geschikt OBD-systeem zijn uitgerust, mag de correcte werking van het emissiesysteem ook worden gecontroleerd door de relevante gegevens uit het OBD-systeem uit te lezen en de correcte werking van het OBD-systeem te controleren in plaats van emissiemetingen bij stationaire motor in overeenstemming met de door de fabrikant aanbevolen warmloopperiode en andere vereisten. |
|
||||||
|
|
Meting van NOx-niveaus aan de hand van geschikte apparatuur/een daartoe uitgeruste uitlaatgasanalysator, aan de hand van bestaande uitlaatmetingsmethoden. |
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
|
||||||
|
|
|
Het NOx-niveau stemt niet overeen met de vereisten of overschrijdt de specifiek door de fabrikant vastgelegde niveaus. |
||||||
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — deel 3 — punt 8.2.2.2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||||||
|
|
|
||||||||
|
Voertuigen die vóór 1 januari 1980 werden geregistreerd of in gebruik genomen, moeten niet aan deze vereiste voldoen. |
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||||||
|
|
|
||||||||
|
Voertuigen die vóór 1 januari 1980 werden geregistreerd of in gebruik genomen, moeten niet aan deze vereiste voldoen. |
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — punt 1.8 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|||||
|
|
||||
|
Amendement van het Parlement |
|||||
|
|
||||
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — punt 5.2.2 — letter d bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||||
|
|
|
Klein |
Groot |
Gevaarlijk |
||||
|
|
|
|
x |
||||
|
|
(…) |
|
||||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||||
|
|
|
Klein |
Groot |
Gevaarlijk |
||||
|
|
|
|
x |
||||
|
|
(…) |
|
||||||
|
|
|
|
x |
|
||||
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — punt 5.2.3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||||
|
|
|
Klein |
Groot |
Gevaarlijk |
||||
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
|
x |
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
|
x |
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
|
x |
||||
|
|
|
x |
|
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
|
x |
||||
|
|
|
x |
|
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||||
|
|
|
Klein |
Groot |
Gevaarlijk |
||||
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
|
x |
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
|
x |
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
|
x |
||||
|
|
|
x |
|
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
|
x |
||||
|
|
|
x |
|
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
x |
|
||||
|
|
|
|
|
x |
||||
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — punt 8.2.1.2 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||||
|
|
|
Klein |
Groot |
Gevaarlijk |
||||
|
|
|
x |
|
||||
|
|
(…) |
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
Amendement van het Parlement |
||||||||
|
|
|
Klein |
Groot |
Gevaarlijk |
||||
|
|
|
x |
|
||||
|
|
(…) |
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — punt 8.2.2.2 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||||||
|
|
|
Klein |
Groot |
Gevaarlijk |
||
|
|
|
|
|
||
|
Voertuigen die vóór 1 januari 1980 werden geregistreerd of in gebruik genomen, moeten niet aan deze vereiste voldoen. |
Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of de vereisten(1) het gebruik van referentiewaarden niet toelaten, |
|
x |
|
||
|
|
voor motoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m-1, |
|
|
|
||
|
|
voor motoren met drukvulling: 3,0 m-1, |
|
|
|
||
|
|
of, bij voertuigen die in de vereisten staan(1) of voor de eerste keer na de datum in de vereisten zijn ingeschreven of in gebruik zijn genomen(1), |
|
|
|
||
|
|
1,5 m-1. |
|
|
|
||
|
Amendement van het Parlement |
||||||
|
|
|
Klein |
Groot |
Gevaarlijk |
||
|
|
|
|
|
||
|
Voertuigen die vóór 1 januari 1980 werden geregistreerd of in gebruik genomen, moeten niet aan deze vereiste voldoen. |
Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of de vereisten(1) het gebruik van referentiewaarden niet toelaten, |
|
x |
|
||
|
|
voor motoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m-1, |
|
|
|
||
|
|
voor motoren met drukvulling: 3,0 m-1, |
|
|
|
||
|
|
of, bij voertuigen die in de vereisten staan(1) of voor de eerste keer na de datum in de vereisten zijn ingeschreven of in gebruik zijn genomen(1), |
|
|
|
||
|
|
1,5 m-1. |
|
|
|
||
|
|
of |
|
|
|
||
|
|
0,5 m-1 (6 bis) |
|
|
|
||
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — punt 6 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — deel I — paragraaf 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Er mag alternatieve apparatuur worden gebruikt die op een neutrale manier gebruikmaakt van technologische innovaties, mits hiermee een gelijkwaardig hoog niveau van controle kan worden gewaarborgd. |
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Bijlage V– deel I — paragraaf 1 — punt 15 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0210/2013).
(6 bis) Goedgekeurd overeenkomstig de grenswaarden in tabel 1 bij bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007 of eerste registratie of eerste ingebruikname na 1 juli 2007 (Euro 5).
(6 bis) Goedgekeurd overeenkomstig de grenswaarden in tabel 1 bij bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007 of eerste registratie of eerste ingebruikname na 1 juli 2007 (Euro 5).
(6 bis) Goedgekeurd overeenkomstig de grenswaarden in tabel 1 bij bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007 of eerste registratie of eerste ingebruikname na 1 juli 2007 (Euro 5).
(6 bis) Goedgekeurd overeenkomstig de grenswaarden in tabel 1 bij bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007 of eerste registratie of eerste ingebruikname na 1 juli 2007 (Euro 5).
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/261 |
P7_TA(2013)0298
Prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijnen 2000/60/EG en 2008/105/EG betreffende prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid (COM(2011)0876 — C7-0026/2012 — 2011/0429(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/35)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0876), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0026/2012), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2012 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 30 november 2012 (2), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 17 april 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0397/2012), |
|
1. |
neemt het hierbij vermelde standpunt in eerste lezing aan; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB C 229 van 31.7.2012, blz. 116.
(2) PB C 17 van 19.1.2013, blz. 91.
P7_TC1-COD(2011)0429
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 2 juli 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2013/39/EU.)
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/262 |
P7_TA(2013)0299
Bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen en van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (COM(2012)0730 — C7-0005/2013 — 2012/0344(NLE))
(Raadpleging)
(2016/C 075/36)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2012)0730), |
|
— |
gezien artikel 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0005/2013), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, hierna „de algemene groepsvrijstellingsverordening” (1), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0179/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. |
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 15 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 15 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 15 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1
Verordening (EG) nr. 994/98
Artikel 1 — lid 1 — letter a — punt ii
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1
Verordening (EG) nr. 994/98
Artikel 1 — lid 1 — letter a — punt iii
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1
Verordening (EG) nr. 994/98
Artikel 1 — lid 1 — letter a — punt v bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1
Verordening (EG) nr. 994/98
Artikel 1 — lid 1 — letter a — punt x
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1
Verordening (EG) nr. 994/98
Artikel 1 — lid 1 — letter a — punt xi
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1
Verordening (EG) nr. 994/98
Artikel 1 — lid 1 — letter a — punt xii
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 994/98
Artikel 3 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Meteen bij de uitvoering van steunregelingen of van buiten een regeling toegekende individuele steunmaatregelen welke uit hoofde van die verordeningen zijn vrijgesteld, doen de lidstaten de Commissie, met het oog op bekendmaking daarvan op de website van de Commissie, een samenvatting toekomen van de inlichtingen betreffende deze steunregelingen of individuele steunmaatregelen die niet onder een vrijgestelde steunregeling vallen. |
2. Meteen bij de uitvoering van steunregelingen of van buiten een regeling toegekende individuele steunmaatregelen welke uit hoofde van die verordeningen zijn vrijgesteld, houden de lidstaten rekening met de naleving van de regels voor openbare aanbestedingen, met Europa 2020 en met het milieubeleid en de milieudoelstellingen van de Unie. De lidstaten doen de Commissie, met het oog op bekendmaking daarvan op de website van de Commissie, een samenvatting toekomen van de inlichtingen betreffende deze steunregelingen of individuele steunmaatregelen die niet onder een vrijgestelde steunregeling vallen. |
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 994/98
Artikel 3 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
(2 bis) Artikel 3, lid 4, wordt vervangen door: |
|
|
„4. De lidstaten doen de Commissie ten minste eenmaal per jaar, bij voorkeur in elektronische vorm, een verslag over de toepassing van de generieke vrijstellingen toekomen; dit verslag wordt opgesteld overeenkomstig de specifieke eisen van de Commissie. De Commissie maakt deze verslagen voor het Europees Parlement en alle lidstaten toegankelijk. Eenmaal per jaar worden deze verslagen door het in artikel 7 bedoelde Adviescomité besproken en beoordeeld.” |
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 994/98
Artikel 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
(2 ter) Artikel 5 wordt vervangen door: „Artikel 5 Evaluatieverslag Elke twee jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening. Het verslag bevat met name een gedetailleerde kosten-batenanalyse van de groepsvrijstellingen die overeenkomstig deze verordening zijn toegekend, alsook een beoordeling van de bijdrage die deze verordening heeft geleverd aan de verwezenlijking van de vlaggenschipinitiatieven van Europa 2020 en het Horizon 2020. Een ontwerp-verslag wordt ter bestudering voorgelegd aan het in artikel 7 bedoelde Adviescomité. Elk jaar stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad in kennis van de uitkomsten van de monitoring van de toepassing van de groepsvrijstellingsverordeningen en publiceert deze op haar website in een samenvattend verslag, met inbegrip van een duidelijk overzicht van de bedragen en soorten van onverenigbare staatssteun er door de lidstaten in het kader van de groepsvrijstellingsverordeningen is toegekend.” |
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 2
Verordening (EG) nr. 1370/2007
Artikel 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 2 |
Schrappen |
|
Verordening (EG) nr. 1370/2007 wordt als volgt gewijzigd: |
|
|
Artikel 9 wordt geschrapt met ingang van zes maanden na de inwerkingtreding van een verordening van de Commissie met betrekking tot de in artikel 1, onder (a), punt xii, van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad bedoelde staatssteun. |
|
(1) PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3.
Woensdag 3 juli 2013
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/274 |
P7_TA(2013)0303
Verkiezing van de Ombudsman
Besluit van het Europees Parlement van 3 juli 2013 houdende verkiezing van de Europese Ombudsman
(2016/C 075/37)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 24, derde alinea, en artikel 228, |
|
— |
gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, |
|
— |
gezien zijn Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van 9 maart 1994 inzake het Statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt (1), |
|
— |
gezien artikel 204 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de oproep tot kandidaatstelling (2), |
|
— |
gezien zijn stemming van 3 juli 2013, |
|
1. |
verkiest Emily O'REILLY om de functie van Europese Ombudsman uit te oefenen vanaf 1 oktober 2013 tot het eind van de zittingsperiode; |
|
2. |
verzoekt Emily O'REILLY voor het Hof van Justitie de eed af te leggen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het besluit als bijlage te publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Hof van Justitie. |
(1) PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15.
(2) PB C 96 van 4.4.2013, blz. 24.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
van 3 juli 2013
houdende verkiezing van de Europese Ombudsman
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/377/EU, Euratom.)
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/275 |
P7_TA(2013)0305
Wielvoertuigen (Wijziging van Besluit 97/836/EG („Herziene Overeenkomst van 1958”)) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad tot wijziging van Besluit 97/836/EG inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („Herziene Overeenkomst van 1958”) (05978/2013 — C7-0069/2013 — 2012/0099(NLE))
(Goedkeuring)
(2016/C 075/38)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (05978/2013), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0069/2013), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0192/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/275 |
P7_TA(2013)0306
Wielvoertuigen (Wijziging van Besluit 2000/125/EG („parallelle overeenkomst”)) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2000/125/EG van 31 januari 2000 betreffende de sluiting van de overeenkomst betreffende de vaststelling van mondiale technische reglementen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen („parallelle overeenkomst”) (05975/2013 — C7-0071/2013 — 2012/0098(NLE))
(Goedkeuring)
(2016/C 075/39)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (05975/2013), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0071/2013), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0194/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/276 |
P7_TA(2013)0307
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2013/000 TA 2013 — technische bijstand op initiatief van de Commissie
Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2013/000 TA 2013 — technische bijstand op initiatief van de Commissie) (COM(2013)0291 — C7-0126/2013 — 2013/2087(BUD))
(2016/C 075/40)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0291 — C7-0126/2013), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (de EFG-verordening) (2), |
|
— |
gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 28—29 juni 2012 over het Pact voor groei en banen, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 7—8 februari 2013, |
|
— |
gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0243/2013), |
|
A. |
overwegende dat de Europese Unie met het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, verergerd door de economische, financiële en sociale crisis, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
|
B. |
overwegende dat de Commissie het EFG toepast in overeenstemming met de algemene regels zoals neergelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (3) en de uitvoeringsvoorschriften die op deze vorm van uitvoering van de begroting van de Unie van toepassing zijn; |
|
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers adequaat moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op de bemiddelingsvergadering van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG; |
|
D. |
overwegende dat op initiatief van de Commissie jaarlijks maximaal 0,35 % van het EFG gebruikt kan worden voor technische bijstand, ter financiering van toezicht, informatie en administratieve en technische bijstand, alsook van boekhoudkundige controle- en evaluatiewerkzaamheden die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de EFG-verordening, zoals vastgelegd in artikel 8, lid 1, van die verordening, met inbegrip van het verstrekken van informatie en richtsnoeren aan de lidstaten voor het gebruik van, het toezicht op en de evaluatie van het EFG en het verstrekken van informatie over het gebruik van het EFG aan de Europese en nationale sociale partners (artikel 8, lid 4, van de EFG-verordening); |
|
E. |
overwegende dat de Commissie krachtens artikel 9, lid 2, van de EFG-verordening verplicht is een internetsite op te zetten, beschikbaar in alle talen van de Unie, ter verstrekking en verspreiding van informatie over toepassingen, waarbij de rol van de begrotingsautoriteit wordt benadrukt; |
|
F. |
overwegende dat de Commissie op grond van deze artikelen heeft verzocht middelen uit het EFG ter beschikking te stellen om uitgaven te dekken in verband met technische bijstand om toe te zien op de ontvangen en betaalde aanvragen en op de voorgestelde en geïmplementeerde maatregelen, de website uit te breiden, publicaties en audiovisuele middelen te produceren, een kennisbasis tot stand te brengen, aan de lidstaten administratieve en technische bijstand te verlenen, en de eindbeoordeling van het EFG (2007-2013) voor te bereiden; |
|
G. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit zoals vastgelegd in de EFG-verordening; |
|
1. |
stemt ermee in dat de door de Commissie voorgestelde maatregelen gefinancierd worden als technische bijstand, in overeenstemming met artikel 8, leden 1 en 4, en artikel 9, lid 2, van de EFG-verordening; |
|
2. |
betreurt ten zeerste dat de resultaten van de laatste evaluatie achteraf van het EFG te laat zullen komen om als input te kunnen dienen voor het debat over de nieuwe verordening betreffende het EFG voor 2014-2020, in het bijzonder over de doeltreffendheid van het gebruik van het criterium voor de crisisafwijking, aangezien de betrokken EFG-zaken niet geanalyseerd werden in het tussentijdse evaluatieverslag van het EFG; |
|
3. |
merkt op dat de Commissie reeds in 2011 is begonnen met de ontwikkeling van het elektronisch aanvraagformulier en de gestandaardiseerde procedures voor vereenvoudigde toepassingen, een snellere verwerking van de aanvragen en betere verslaglegging; vraagt de Commissie om aan te geven welke vooruitgang is geboekt naar aanleiding van het gebruik van technische bijstand in 2011 en 2012; |
|
4. |
herinnert aan het belang van netwerken en informatie-uitwisseling inzake het EFG; steunt daarom de financiering van de deskundigengroep van contactpersonen van het EFG evenals andere netwerkactiviteiten tussen lidstaten, met inbegrip van het dit jaar georganiseerde seminar over de implementatie van het EFG voor mensen uit de beroepspraktijk; benadrukt dat het nodig is het contact verder te versterken tussen alle betrokkenen bij EFG-aanvragen, waaronder met name de sociale partners, om zo veel mogelijk synergieën tot stand te brengen; |
|
5. |
roept de Commissie op het Parlement uit te nodigen voor de studiebijeenkomsten en vergaderingen van de deskundigengroep van contactpersonen in het kader van technische bijstand, door een beroep te doen op de relevante bepalingen van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (4); |
|
6. |
moedigt de lidstaten aan gebruik te maken van de uitwisseling van beproefde werkmethodes en met name te leren van de ervaringen van die lidstaten die reeds nationale informatienetwerken hebben opgezet op het gebied van het EFG, waarbij sociale partners en belanghebbenden op lokaal niveau zijn betrokken, teneinde verzekerd te zijn van een goede structuur voor steunverlening indien zich een situatie voordoet die binnen het toepassingsgebied van het EFG valt; |
|
7. |
roept de Commissie op de sociale partners uit te nodigen voor de studiebijeenkomsten voor mensen uit de beroepspraktijk in het kader van technische bijstand; |
|
8. |
verzoekt de lidstaten en alle betrokken instellingen de nodige inspanningen te leveren om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; wijst in dit opzicht op de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; verwacht dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG en dat grotere doelmatigheid, transparantie, verantwoordingsplicht en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt; |
|
9. |
is bezorgd over de mogelijke negatieve gevolgen van de vermindering van de personeelsbezetting voor de vlotte, regelmatige en doeltreffende evaluatie van inkomende aanvragen en de uitvoering van de technische bijstand uit het EFG; meent dat bij iedere korte- of langetermijnmaatregel tot herziening van het personeelsbestand vooraf een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd en onder meer rekening moet worden gehouden met de wettelijke verplichtingen van de Unie en met de uit de Verdragen voortvloeiende nieuwe bevoegdheden en uitgebreide taken van de instellingen; |
|
10. |
betreurt dat de Commissie geen specifieke bewustmakingsactiviteiten in het vooruitzicht stelt voor 2013, gelet op het feit dat sommige lidstaten, waaronder gebruikers van het EFG, het nut en de voordelen van het EFG betwijfelen; |
|
11. |
merkt op dat na herhaaldelijke verzoeken van het Parlement de begroting voor 2013 betalingskredieten ter waarde van 50 miljoen EUR bevat voor EFG-begrotingslijn 04 05 01; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor onnodige vertragingen kunnen worden voorkomen, die momenteel worden veroorzaakt door het feit dat de financiering ervan gebeurt door middel van overschrijvingen van bedragen uit andere begrotingslijnen, wat schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de sociale, economische en beleidsdoelen van het EFG; |
|
12. |
hoopt dat de door de Commissie genomen maatregelen op het vlak van technische bijstand zullen bijdragen aan de toegevoegde waarde van het EFG en zullen zorgen voor meer doelgerichte steun op lange termijn en de herintegratie van ontslagen werknemers; |
|
13. |
betreurt ten zeerste het besluit van de Raad om de „crisisafwijking”, die het mogelijk maakt ook financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige sociale, financiële en economische crisis en niet alleen aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma, niet te verlengen voor aanvragen die na de einddatum van 31 december 2011 zijn ingediend; roept de Raad op deze maatregel onmiddellijk weer in te voeren, met name in de context van de snel verslechterende sociale situatie in verschillende lidstaten als gevolg van de uitbreiding en verdieping van de recessie; |
|
14. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
|
15. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(4) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (EGF/2013/000 TA 2013 — technische bijstand op initiatief van de Commissie)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/420/EU.)
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/279 |
P7_TA(2013)0308
Onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EURATOM) nr. 1074/1999 van de Raad (17427/1/2012 — C7-0051/2013 — 2006/0084(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2016/C 075/41)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (17427/1/2012 — C7-0051/2013), |
|
— |
gezien het advies van de Rekenkamer van 12 juli 2011 (1), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0244), |
|
— |
gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2011)0135), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 72 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie begrotingscontrole (A7-0225/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd; |
|
3. |
neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd; |
|
4. |
constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
6. |
verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
7. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 254 van 30.8.2011, blz. 1.
(2) PB C 16 E van 22.1.2010, blz. 201.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie
„Wanneer het Europees Parlement, de Raad en de Commissie nieuwe leden van het nieuwe Comité van toezicht benoemen, benoemen zij tevens de leden die bij de eerstkomende gedeeltelijke vervanging in dienst zullen treden.”
Verklaring van de Commissie
„De Commissie bevestigt dat het Bureau heeft verklaard dat het te allen tijde zal handelen in overeenstemming met Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en het Statuut van de leden van het Europees Parlement, onder volledige eerbiediging van de vrijheid en onafhankelijkheid van de leden, als bepaald in artikel 2 van het Statuut.”
Verklaring van de Commissie
„De Commissie wenst de huidige bevoegdheden van de directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding inzake de vaststelling van de voorwaarden en wijze van aanwerving bij het Bureau, met name die betreffende de duur van de overeenkomsten en de verlenging ervan, te handhaven.”
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/280 |
P7_TA(2013)0309
Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 3 juli 2013 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) wat bewaardertaken, beloningsbeleid en sancties betreft (COM(2012)0350 — C7-0178/2012 — 2012/0168(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/42)
[Amendement 1 tenzij anders vermeld]
AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT (*)
op het voorstel van de Commissie
(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0125/2013).
(*) Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.
RICHTLIJN 2013/…/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) wat bewaardertaken, beloningsbeleid en sancties betreft
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
▌
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) moet worden gewijzigd om rekening te houden met de ontwikkelingen op de markt en de tot dusver door de marktdeelnemers en toezichthouders opgedane ervaring, met name om discrepanties tussen de nationale bepalingen met betrekking tot de taken en aansprakelijkheid van bewaarders, beloningsbeleid en sancties aan te pakken. |
|
(2) |
Om de mogelijk schadelijke gevolgen van onvolkomen vormgegeven beloningsstructuren voor een goed risicobeheer en een degelijke controle van het risicogedrag van individuele personen aan te pakken, dient voor beheermaatschappijen van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) een uitdrukkelijke verplichting te worden opgenomen om voor de categorieën van medewerkers wier beroepsactiviteiten het risicoprofiel van de icbe's die zij beheren materieel beïnvloeden, een beloningsbeleid en een beloningscultuur vast te stellen en in stand te houden die met een deugdelijk en doeltreffend risicobeheer te verenigen zijn. Die categorieën van medewerkers moeten alle werknemers op fonds- of subfondsniveau omvatten die besluiten nemen of fondsen beheren, alsook personen die besluiten nemen inzake beleggingen in niet-financiële activa, personen die bevoegd zijn om invloed uit te oefenen op dergelijke werknemers of personeelsleden, onder meer adviseurs en analisten inzake het beleggingsbeleid, hogere leidinggevende medewerkers , evenals elke werknemer wiens totale beloning hem in dezelfde beloningsschaal plaatst als de hoogste directie en degenen die besluiten nemen. Die regels moeten ook voor icbe-beleggingsmaatschappijen gelden die geen beheermaatschappij aanwijzen. |
|
(3) |
De beginselen inzake beloningsbeleid moeten zodanig zijn dat icbe-beheermaatschappijen deze beginselen op verschillende wijze kunnen toepassen, afhankelijk van hun grootte en de grootte van de icbe die zij beheren, hun interne organisatie en de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun werkzaamheden. Icbe-beheermaatschappijen moeten er evenwel hoe dan ook voor zorgen dat zij al deze beginselen tegelijkertijd toepassen. |
|
(4) |
De beginselen betreffende een goed beloningsbeleid in deze richtlijn moeten consistent zijn en aangevuld worden met de beginselen in Aanbeveling 2009/384/EG van de Commissie van 30 april 2009 over het beloningsbeleid in de financiële sector (3), alsmede door de werkzaamheden van de Raad voor de Financiële Stabiliteit (Financial Stability Board — FSB) en de afspraken in G20-verband om het risico in de financiële dienstverlening te beperken . |
|
(4 bis) |
Een gegarandeerde variabele beloning moet uitzonderlijk zijn omdat deze niet strookt met goed risicobeheer of met het beginsel van prestatiebeloning, en mag bijgevolg geen onderdeel vormen van toekomstige compensatieplannen. |
|
(4 ter) |
Beloning die uit het fonds aan beheermaatschappijen wordt betaald, moet net zoals de beloning die beheermaatschappijen aan hun medewerkers betalen, stroken met het beginsel van goed en doeltreffend risicobeheer en met de belangen van de beleggers. |
|
(4 quater) |
Naast de pro-ratabeloning, dient het mogelijk te zijn kosten en uitgaven die rechtstreeks verband houden met de instandhouding en de vrijwaring van beleggingen mogelijk te zijn, bijvoorbeeld voor gerechtelijke stappen, bescherming of handhaving van de rechten van de deelnemer of opvraging van of compensatie voor verloren activa, door de beheermaatschappij ten laste van het fonds te worden gebracht. De Commissie moet beoordelen wat de normale kosten zijn van producten in de lidstaten voor retailbeleggingen. De Commissie moet de relevante sector raadplegen en een effectbeoordeling verrichten, en moet een wetgevingsvoorstel voorleggen indien er behoefte is aan verdere harmonisering. |
|
(5) |
Ter bevordering van de toezichtconvergentie bij de toetsing van het beloningsbeleid en de beloningscultuur dient de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4), erop toe te zien dat er richtsnoeren voor een goed beloningsbeleid in de sector vermogensbeheer bestaan. De Europese Bankautoriteit (EBA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5), moet ESMA bijstaan bij het opstellen van die richtsnoeren. Deze richtsnoeren moeten met name nadere instructies bevatten betreffende de gedeeltelijke neutralisering van de beloningsbeginselen die verenigbaar zijn met het risicoprofiel, de risicobereidheid en de strategie van de beheermaatschappij en de icbe die zij beheert. De richtsnoeren van ESMA voor het beloningsbeleid moeten, in voorkomend geval, voor zover mogelijk worden afgestemd op de richtsnoeren voor fondsen die onder Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (6) vallen. Bovendien moet ESMA toezien op de adequate uitvoering van deze richtsnoeren door de nationale autoriteiten. Tekortkomingen moeten meteen door de toezichthouders worden aangepakt om in geheel de interne markt gelijke voorwaarden te waarborgen. |
|
(6) |
De bepalingen inzake beloningen doen geen afbreuk aan de volledige uitoefening van de grondrechten die door de Verdragen worden gegarandeerd, de algemene beginselen van nationaal overeenkomstenrecht en arbeidsrecht, toepasselijke wetgeving inzake rechten van aandeelhouders en de algemene verantwoordelijkheden van de bestuurs- en toezichtsorganen van de instelling in kwestie, noch aan het eventuele recht van de sociale partners om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten en te bekrachtigen, overeenkomstig de nationale wetgevingen en gebruiken. |
|
(7) |
Om het noodzakelijke niveau van harmonisatie van de betrokken reguleringsvereisten in de verschillende lidstaten te waarborgen, moeten bijkomende regels worden vastgesteld waarin de taken en verplichtingen van bewaarders worden omschreven, de rechtsentiteiten worden aangewezen die als bewaarder kunnen worden aangesteld en duidelijkheid wordt verschaft over de aansprakelijkheid van bewaarders in gevallen waarin in bewaring gehouden icbe-activa verloren worden of bij onbehoorlijke uitoefening van toezichttaken door de bewaarders. Dergelijke wanprestaties kunnen in het verlies van activa, maar ook in het waardeverlies van activa resulteren als bijvoorbeeld een bewaarder beleggingen heeft geduld die niet aan het fondsreglement voldeden, terwijl de belegger aan onverwachte risico's werd blootgesteld. In bijkomende regels moeten ook de voorwaarden worden verduidelijkt waaronder bewaardersfuncties mogen worden gedelegeerd. |
|
(8) |
Het is noodzakelijk te verduidelijken dat een icbe één bewaarder moet aanstellen die belast is met het algemene toezicht op de icbe-activa. Door de aanstelling van één bewaarder op te leggen, moet worden gewaarborgd dat de bewaarder een overzicht heeft van alle activa van de icbe en zowel fondsbeheerders als beleggers één aanspreekpunt hebben indien zich in verband met de bewaring van de activa of de uitoefening van de toezichttaken problemen voordoen. De bewaring van activa omvat het in bewaarneming houden van activa of, indien het activa betreft die gezien hun aard niet in bewaarneming te houden zijn, verificatie van de eigendom van die activa alsook het bijhouden van vastleggingen voor die activa. |
|
(9) |
Bij de uitvoering van zijn taken moet een bewaarder betrouwbaar, eerlijk, professioneel, onafhankelijk en in het belang van de icbe of van de beleggers van de icbe handelen. |
|
(10) |
Om, ongeacht de rechtsvorm die de icbe aanneemt, een geharmoniseerde aanpak van de uitvoering van de taken van bewaarders in alle lidstaten te garanderen, is het noodzakelijk een uniforme lijst van toezichttaken in te voeren waarmee zowel een icbe die als rechtspersoon is opgericht (een beleggingsmaatschappij) als een icbe die contractueel is opgericht belast zijn. |
|
(11) |
De bewaarder moet verantwoordelijk zijn voor de behoorlijke controle van de kasstromen van de icbe en met name om te waarborgen dat geld dat de belegger en kasgeld dat de icbe toebehoort correct wordt geboekt op rekeningen die zijn geopend op naam van de icbe of op naam van de beheermaatschappij die namens de icbe optreedt of op naam van de bewaarder die namens de icbe optreedt. Bijgevolg moeten nadere bepalingen inzake kasgeldcontrole worden vastgesteld om effectieve en consistente niveaus van beleggersbescherming te verzekeren. Wanneer hij ervoor zorgt dat beleggersgelden op kasgeldrekeningen wordt geboekt, moet de bewaarder rekening houden met de beginselen die zijn neergelegd in artikel 16 van Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (7). |
|
(12) |
Om frauduleuze kasgeldoverdrachten te voorkomen, moet worden vereist dat geen kasgeldrekening in verband met de transacties van het fonds wordt geopend buiten medeweten van de bewaarder. |
|
(13) |
Alle financiële instrumenten die voor een icbe in bewaring worden gehouden moeten van de eigen activa van de bewaarder worden onderscheiden en te allen tijde als toebehorende aan die icbe worden aangemerkt; die vereiste moet een bijkomend beschermingsniveau voor beleggers waarborgen voor het geval de bewaarder in gebreke blijft. |
|
(14) |
Naast de bestaande bewaarnemingsverplichting voor activa die aan een icbe toebehoren, moet een onderscheid worden gemaakt tussen activa die in bewaring kunnen worden gehouden en activa die niet in bewaring kunnen worden gehouden, waarvoor in plaats daarvan een vereiste van bijhouden van vastleggingen en eigendomsverificatie geldt. De groep activa die in bewaring kunnen worden gehouden, moet duidelijk onderscheiden worden, aangezien de verplichting om verloren activa terug te geven alleen voor die specifieke categorie van financiële activa moet gelden. |
|
(14 bis) |
De financiële instrumenten die door de bewaarder in bewaring worden gehouden mogen niet voor eigen rekening worden hergebruikt door de bewaarder of een derde aan wie de bewaringstaak is gedelegeerd. |
|
(15) |
Het is noodzakelijk de voorwaarden voor de delegatie van de bewaringstaken van de bewaarder aan een derde te bepalen. Delegatie en subdelegatie moeten objectief verantwoord zijn en onderworpen zijn aan strikte vereisten met betrekking tot de geschiktheid van de derde waaraan de gedelegeerde taak is toevertrouwd, en met betrekking tot de vereiste bekwaamheid, zorg en zorgvuldigheid die de bewaarder moet betrachten om die derde partij te selecteren, aan te stellen en te controleren. Om uniforme marktvoorwaarden en een in dezelfde mate hoog niveau van beleggersbescherming tot stand te brengen, moeten deze voorwaarden worden afgestemd op die welke van toepassing van zijn uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU, van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (8) en Verordening (EU) nr. 1095/2010. Er dienen bepalingen te worden vastgesteld om te garanderen dat derden over de noodzakelijke middelen beschikken om hun taken uit te voeren en dat zij de icbe-activa gescheiden bewaren. |
|
(16) |
Het toevertrouwen van de bewaring van activa aan de exploitant van een effectenafwikkelingssysteem als vastgesteld in Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (9) of het toevertrouwen van de verlening van dergelijke diensten aan effectenafwikkelingssystemen van een derde land mag niet als een delegatie van bewaringstaken worden beschouwd. |
|
(17) |
Een derde waaraan de bewaarneming van activa wordt gedelegeerd, moet in staat zijn bij wijze van een gemeenschappelijke gescheiden rekening voor meerdere icbe's een omnibusrekening aan te houden. |
|
(18) |
Indien bewaring aan een derde wordt gedelegeerd, is het eveneens noodzakelijk te waarborgen dat de derde aan specifieke vereisten inzake effectieve prudentiële regulering en effectief prudentieel toezicht is onderworpen. Bovendien moeten, om ervoor te zorgen dat de financiële instrumenten in het bezit zijn van de derde aan wie bewaring is gedelegeerd, periodieke externe audits worden uitgevoerd. |
|
(19) |
Om voor consistent hoge niveaus van beleggersbescherming te zorgen, moeten bepalingen inzake gedrag en inzake het beheer van belangenconflicten worden vastgesteld en in alle situaties gelden, inclusief in geval van delegatie van bewaringstaken. Die regels moeten met name een duidelijke scheiding van taken en functies tussen de bewaarder, de icbe en de beheermaatschappij waarborgen. |
|
(20) |
Om voor een hoog niveau van beleggersbescherming te zorgen en een passend niveau van prudentiële regulering en voortdurende controle te waarborgen, is het noodzakelijk een exhaustieve lijst op te stellen van entiteiten die in aanmerking komen om als bewaarder op te treden, zodat enkel kredietinstellingen en beleggingsondernemingen als icbe-bewaarder worden toegelaten. Om andere entiteiten die vroeger mogelijk in aanmerking kwamen om als bewaarder voor icbe-fondsen op te treden de mogelijkheid te bieden zich tot een in aanmerking komende entiteit om te vormen, moet voor die entiteiten in overgangsbepalingen worden voorzien. |
|
(21) |
Het is noodzakelijk de aansprakelijkheid van de icbe-bewaarder bij verlies van een in bewaring gehouden financieel instrument te specificeren en te verduidelijken. De bewaarder moet, bij verlies van een in bewaring gehouden financieel instrument, aansprakelijk zijn om een gelijksoortig financieel instrument of het overeenkomstige bedrag aan de icbe terug te geven. Er moet in geen verder ontslag van aansprakelijkheid bij verlies van activa worden voorzien, behalve indien de bewaarder kan bewijzen dat het verlies het gevolg is van een 'externe gebeurtenis buiten zijn redelijke controle om waarvan de gevolgen ondanks alle inspanningen om dit te voorkomen onvermijdelijk zouden zijn geweest'. In dit verband mag een bewaarder zich niet op interne situaties zoals een bedrieglijke handeling van een werknemer kunnen beroepen om zichzelf van aansprakelijkheid te ontstaan. |
|
(22) |
Indien de bewaarder bewaartaken delegeert en de door een derde in bewaring gehouden financiële instrumenten worden verloren, dan moet de bewaarder aansprakelijk zijn. Tevens dient te worden vastgesteld dat bij verlies van een in bewaring gehouden instrument een bewaarder verplicht is een gelijksoortig financieel instrument of het overeenkomstige bedrag terug te geven, ook al heeft het verlies zich bij de subbewaarder voorgedaan. De bewaarder moeten enkel van die aansprakelijkheid worden ontslagen indien hij kan aantonen dat het verlies het gevolg was van een externe gebeurtenis waarover hij redelijkerwijs geen controle had en waarvan de gevolgen onvermijdelijk waren, ondanks alle inspanningen om ze te verhinderen. In dit verband mag een bewaarder zich niet op interne situaties zoals een bedrieglijke handeling van een werknemer kunnen beroepen om zichzelf van aansprakelijkheid te ontstaan. Ontslag van wettelijke of contractuele aansprakelijkheid mag niet mogelijk zijn bij verlies van activa door een bewaarder of zijn subbewaarder. |
|
(23) |
Iedere belegger in een icbe-fonds moet, rechtstreeks of onrechtstreeks, via de beheermaatschappij, vorderingen kunnen instellen betreffende de aansprakelijkheid van zijn bewaarder. Verhaal op de bewaarder mag niet afhangen van de rechtsvorm die een icbe-fonds aanneemt (als rechtspersoon of op basis van een contract opgericht) of het juridische karakter van de relatie tussen de bewaarder, de beheermaatschappij en de deelnemers. |
|
(24) |
Op 12 juli 2010 heeft de Commissie wijzigingen voorgesteld van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (10). Het is van essentieel belang dat het voorstel van 12 juli 2010 wordt aangevuld door de verplichtingen en de reikwijdte van de aansprakelijkheid van de bewaarder en de subbewaarders van icbe's te verduidelijken om in een hoog niveau van bescherming voor icbe-beleggers te voorzien indien een bewaarder zijn verplichtingen krachtens de richtlijn niet kan nakomen. |
|
(24 bis) |
In het licht van de in deze richtlijn vervatte bepalingen die de reikwijdte van de taken en de aansprakelijkheden van de bewaarders vaststellen, moet de Commissie analyseren in welke situaties het faillissement van een icbe-bewaarder of -subbewaarder kan leiden tot verliezen voor icbe-deelnemers, hetzij door het verlies aan intrinsieke waarde van hun rechten van deelneming hetzij door andere oorzaken, welke verliezen krachtens deze bepalingen niet kunnen worden gerecupereerd, wat bijgevolg kan vereisen dat bestaande beleggerscompensatiestelsels worden uitgebreid zodat ze ook verzekeringspremies dekken of dat een soort compensatie wordt opgezet dat de icbe-bewaarder dekt als een icbe-subbewaarder failliet gaat. Verder moet in de analyse worden nagegaan hoe in dergelijke situaties kan worden gewaarborgd dat beleggers gelijk worden beschermd en dat de transparantie voor alle beleggers gelijk is, ongeacht de bemiddelingsketen tussen de belegger en de effecten die door het faillissement zijn getroffen. Deze analyse moet, zo nodig tezamen met wetgevingsvoorstellen, aan het Europees Parlement en de Raad worden voorgelegd. |
|
(25) |
Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat dezelfde vereisten voor bewaarders gelden ongeacht de rechtsvorm die een icbe aanneemt. Consistentie van de vereisten moet de rechtszekerheid bevorderen, de beleggersbescherming vergroten en tot het scheppen van uniforme marktvoorwaarden bijdragen. De Commissie heeft geen melding ontvangen dat een beleggingsmaatschappij gebruik heeft gemaakt van de afwijking van de algemene verplichting om activa aan een bewaarder toe te vertrouwen. Bijgevolg moeten de vereisten van Richtlijn 2009/65/EG betreffende de bewaarder van een beleggingsmaatschappij als overbodig worden beschouwd. |
|
(26) |
Overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 8 december 2010 betreffende het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector moeten bevoegde autoriteiten gemachtigd zijn om geldelijke sancties op te leggen die voldoende hoog zijn om afschrikkend en evenredig te zijn teneinde op te wegen tegen verwachte voordelen van gedragingen die vereisten schenden. |
|
(27) |
Teneinde een consistente toepassing in alle lidstaten te garanderen, moeten de lidstaten ertoe worden verplicht zorg ervoor dragen dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard van administratieve sancties of maatregelen en het niveau van administratieve geldelijke sancties alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen. |
|
(28) |
Om de afschrikkende werking op het publiek in het algemeen te versterken en het te informeren over inbreuken op regels die nadelig kunnen zijn voor de bescherming van beleggers moeten, behalve in welbepaalde omstandigheden, sancties worden bekendgemaakt. Om naleving van het evenredigheidsbeginsel te verzekeren, moeten de sancties anoniem worden bekendgemaakt indien bekendmaking de betrokken partijen onevenredige schade zou toebrengen. |
|
(29) |
Aan de bevoegde autoriteiten dienen de nodige onderzoeksbevoegdheden te worden toevertrouwd om mogelijke schendingen op te sporen en zij dienen doeltreffende mechanismen op te zetten om de melding van mogelijke of feitelijke schendingen aan te moedigen. |
|
(30) |
Deze richtlijn dient alle in de wetgeving van de lidstaten voorkomende bepalingen met betrekking tot delicten en sancties onverlet te laten. |
|
(31) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals verankerd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
|
(32) |
Om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van deze richtlijn worden bereikt, moet de Commissie bevoegd zijn gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Met name moet de Commissie bevoegd zijn gedelegeerde handelingen vast te stellen ter precisering van de gegevens die moeten worden opgenomen in de standaardovereenkomst tussen de bewaarder en de beheermaatschappij of de beleggingsmaatschappij, de voorwaarden voor de uitvoering van bewaardertaken, inclusief het soort financiële instrumenten dat onder de bewaringstaken van de bewaarder moet vallen, de voorwaarden waaronder de bewaarder zijn bewaringstaken mag uitoefenen ten aanzien van financiële instrumenten die bij een centrale bewaarder geregistreerd zijn en de voorwaarden waaronder de bewaarder nominatief uitgegeven financiële instrumenten die bij een uitgevende instelling of administrateur geregistreerd zijn, moet bewaren, de due diligence-verplichtingen van bewaarders, de verplichting tot gescheiden bewaring, de voorwaarden waaronder en omstandigheden waarin in bewaring gehouden financiële instrumenten als verloren moeten worden beschouwd, hetgeen verstaan moet worden onder een externe gebeurtenis buiten zijn redelijke controle om waarvan de gevolgen ondanks alle inspanningen om ze te voorkomen onvermijdelijk zouden zijn geweest. Het niveau van beleggersbescherming voorzien bij deze gedelegeerde handelingen moet ten minste zo hoog zijn als die waarin wordt voorzien door gedelegeerde handelingen uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. |
|
(33) |
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring ▌van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken van 28 september 2011 (11) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd. |
|
(34) |
Daar doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het vertrouwen van beleggers in icbe's verbeteren, door het verscherpen van de vereisten betreffende de taken en de aansprakelijkheid van bewaarders, het beloningsbeleid van beheermaatschappijen en beleggingsmaatschappijen en door het invoeren van gemeenschappelijke normen voor de sancties die op de voornaamste inbreuken op de bepalingen van deze richtlijn staan, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, indien zij onafhankelijk van elkaar handelen, en derhalve vanwege hun omvang en gevolgen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
|
(34 bis) |
De Europese Toezichthouder voor gegevens is geraadpleegd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. |
|
(35) |
Richtlijn 2009/65/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2009/65/EG wordt als volgt gewijzigd:
|
(1) |
de volgende artikelen ▌worden ingevoegd: „Artikel 14 bis 1. De lidstaten verplichten de beheermaatschappijen beloningsbeleid en beloningspraktijken in te voeren en toe te passen die in overeenstemming zijn met en bijdragen aan een gezond en doeltreffend risicobeheer en niet aanmoedigen tot het nemen van risico’s die niet te verenigen zijn met het risicoprofiel, het reglement of de statuten van de icbe's in hun beheer. 2. Het beloningsbeleid en de beloningspraktijken hebben betrekking op vaste en variabele componenten van salarissen en uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen. 3. Het beloningsbeleid en de beloningspraktijken zijn van toepassing op de volgende categorieën van medewerkers, inclusief werknemers of andere personeelsleden zoals — maar niet uitsluitend — tijdelijk of contractueel personeel, op fonds- of subfondsniveau:
4. ESMA geeft in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 ▌voor de bevoegde autoriteiten richtsnoeren die voldoen aan artikel 14 ter. In deze richtsnoeren wordt ook rekening gehouden met de beginselen voor een gezond beloningsbeleid die zijn vastgelegd in Aanbeveling 2009/384/EG ▌, alsmede met de omvang van de beheermaatschappijen en de door hen beheerde icbe’s, hun interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van hun werkzaamheden. Bij de ontwikkeling van de richtsnoeren werkt ESMA nauw samen met de ▌EBA om voor consistentie te zorgen met voor andere sectoren van financiële diensten, met name kredietinstellingen en beleggingondernemingen, ontwikkelde vereisten. Artikel 14 ter 1. Bij de vaststelling en toepassing van het beloningsbeleid als bedoeld in artikel 14 bis nemen beheermaatschappijen de volgende beginselen in acht op een wijze en in de mate die aansluit bij hun omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten:
1 bis. ESMA ziet, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten, toe op het beloningsbeleid als bedoeld in artikel 14 bis. Indien artikel 14 bis en dit artikel niet worden nageleefd, kan ESMA overeenkomstig zijn in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vastgestelde bevoegdheden handelen, met name door aanbevelingen te richten aan de bevoegde autoriteiten om de toepassing van een specifiek beloningsbeleid tijdelijk te verbieden of te beperken. 1 ter. De [icbe/beheermaatschappij/remuneratiecommissie verschaft de beleggers jaarlijks op een duurzame drager informatie over het beloningsbeleid van de icbe voor personeel binnen de werkingssfeer van artikel 14 bis waarin wordt beschreven hoe de beloning is berekend. 1 quater. Onverminderd lid 1, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteit van de [icbe/beheermaatschappij/remuneratiecommissie] kan verlangen dat deze schriftelijk uiteenzet op welke wijze een variabel beloningspakket strookt met haar verplichting om een beloningsbeleid vast te stellen waarmee:
In nauwe samenwerking met EBA zet ESMA in haar richtsnoeren over het beloningsbeleid uiteen hoe uiteenlopende sectorale beloningsbeginselen, zoals die in Richtlijn 2011/61/EU en Richtlijn 2013/36/EU, moeten worden toegepast, wanneer werknemers of andere personeelscategorieën diensten verlenen die onder uiteenlopende sectorale beloningsbeginselen vallen. [Am. 3] 2. De in lid 1 vermelde beginselen zijn van toepassing op alle soorten door de beheermaatschappij uitgekeerde beloningen en op alle overdrachten van rechten van deelneming of aandelen in de icbe, ten gunste van de categorieën van medewerkers, inclusief hogere leidinggevende en risiconemende medewerkers en medewerkers met een controlefuncties en elke werknemer wiens totale beloning binnen dezelfde beloningsschaal als hogere leidinggevenden en risiconemers valt, wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de icbe's die zij beheren materieel beïnvloeden. 3. Beheermaatschappijen die significant zijn qua omvang, of qua omvang van de door hen beheerde icbe's, hun interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van hun werkzaamheden, stellen een remuneratiecommissie in. De remuneratiecommissie is zodanig samengesteld dat zij een kundig en onafhankelijk oordeel kan geven over beloningsbeleid en -cultuur en over de prikkels die worden gecreëerd voor het beheren van risico’s. De remuneratiecommissie , opgezet in voorkomend geval in overeenstemming met de ESMA richtsnoeren, is verantwoordelijk voor het voorbereiden van beslissingen over beloning, ook van beslissingen die gevolgen hebben voor het risico en het risicobeheer van de beheermaatschappij of de betrokken icbe en die het leidinggevend orgaan bij de uitoefening van zijn toezichttaak moet nemen. De remuneratiecommissie wordt voorgezeten door een lid van het leidinggevend orgaan dat in de betrokken beheermaatschappij geen leidinggevende taken verricht. De leden van de remuneratiecommissie zijn leden van het leidinggevend orgaan, die in de betrokken beheermaatschappij geen leidinggevende functie uitoefenen. De remuneratiecommissie omvat werknemersvertegenwoordigers en draagt er zorg voor dat de regels die ze uitvaardigt de aandeelhouders in staat stellen in onderlinge samenwerking te handelen. Bij de voorbereiding van zijn beslissingen houdt het remuneratiecomité rekening met de langetermijnbelangen van belanghebbenden, investeerders en het openbaar belang. ” |
|
(2) |
Artikel 20, lid 1, onder a), wordt vervangen door:
|
|
(3) |
Artikel 22 wordt vervangen door: „Artikel 22 1. De beleggingsmaatschappij, en de beheermaatschappij voor elk door haar beheerd beleggingsfonds, zorgen ervoor dat één bewaarder wordt benoemd overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. 2. De benoeming van de bewaarder wordt schriftelijk vastgelegd in een contract. Dat contract regelt de uitwisseling van informatie die noodzakelijk wordt geacht om de bewaarder in staat te stellen zijn taken met betrekking tot de icbe waarvoor hij als bewaarder is benoemd, uit te voeren, overeenkomstig deze richtlijn en andere wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die relevant zijn voor bewaarders in de lidstaat van herkomst van de icbe. 3. De bewaarder:
4. De bewaarder zorgt ervoor dat de kasstromen van de icbe naar behoren gecontroleerd worden, en zorgt er in het bijzonder voor dat alle betalingen door of namens beleggers bij de inschrijving op rechten van deelneming van de icbe ontvangen zijn, en dat alle kasgeld van de icbe geboekt is op kasgeldrekeningen die aan de volgende voorwaarden voldoen:
Indien de kasgeldrekeningen geopend zijn op naam van de bewaarder die namens de icbe optreedt, mag geen kasgeld van de in punt b) van de eerste alinea bedoelde entiteit en geen eigen kasgeld van de bewaarder op die rekeningen geboekt worden. 5. De activa van de icbe worden als volgt bij een bewaarder in bewaring gegeven:
5 bis. De bewaarder voorziet de beheermaatschappij op gezette tijden van een volledig overzicht van alle activa die namens de icbe in bewaring worden gehouden. 5 ter . De financiële instrumenten die door de bewaarder in bewaring worden gehouden mogen niet voor eigen rekening worden hergebruikt door de bewaarder of een derde aan wie de bewaringstaak is gedelegeerd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder hergebruik verstaan het gebruik van financiële instrumenten die door één handeling worden geleverd om onderpand te verstrekken voor een andere transactie, inclusief maar niet uitsluitend overdracht, terbeschikkingstelling, verkoop en lening. 6. De lidstaten zorgen ervoor dat bij insolventie van de bewaarder en/of een gereguleerde entiteit die financiële instrumenten van een icbe in bewaring houdt, deze ▐ in bewaring gehouden financiële instrumenten van een icbe niet beschikbaar zijn voor uitkering onder of realisatie ten voordele van crediteuren van de bewaarder of van de gereguleerde entiteit . 7. De bewaarder mag geen van zijn in de leden 3 en 4 genoemde taken delegeren aan derden. De bewaarder mag de in lid 5 genoemde taken uitsluitend aan een derde delegeren indien:
De in lid 5 genoemde taken mogen door de bewaarder alleen worden gedelegeerd aan een derde die tijdens de uitvoering van de aan hem gedelegeerde taken:
Voor de toepassing van punt (e) geeft ESMA in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 aan de bevoegde autoriteiten gerichte richtsnoeren uit inzake de passende maatregelen ingeval van insolventie van de derde. Niettegenstaande punt b) van de derde alinea kan, indien het recht van een derde land vereist dat bepaalde financiële instrumenten in bewaarneming worden genomen door een lokale entiteit en geen lokale entiteiten aan de in punten a) tot met f) van de derde alinea vervatte eisen inzake bewaringsdelegatie voldoen, de bewaarder zijn taken aan een dergelijke lokale entiteit slechts delegeren in de mate waarin dit vereist is uit hoofde van de wetgeving van het derde land en alleen zolang er geen lokale entiteiten aan de eisen inzake delegatie voldoen, en alleen onder de volgende voorwaarden:
De derde mag deze taken op zijn beurt, onder dezelfde voorwaarden, subdelegeren. In dit geval is artikel 24, lid 2, mutatis mutandis van toepassing op de relevante partijen. Voor de toepassing van deze alinea wordt de dienstverlening door effectenafwikkelingssystemen als aangewezen bij Richtlijn 98/26/EG ▌ of de verlening van dergelijke diensten door effectenafwikkelingssystemen van een derde land niet als delegatie van zijn bewaarnemingstaken beschouwd.” |
|
(4) |
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(5) |
Artikel 24 wordt vervangen door: „Artikel 24 1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bewaarder jegens de icbe en de deelnemers van de icbe aansprakelijk is voor het verlies door de bewaarder of een derde aan wie de bewaarneming van conform ▐ artikel 22, lid 5, in bewaarneming genomen financiële instrumenten is gedelegeerd. In geval van verlies van een in bewaarneming genomen financieel instrument zorgen de lidstaten ervoor dat de bewaarder onverwijld een financieel instrument van hetzelfde type of het overeenkomstige bedrag teruggeeft aan de icbe of de beheermaatschappij die namens de icbe optreedt. De bewaarder is niet aansprakelijk indien hij kan aantonen dat het verlies het gevolg is van een externe gebeurtenis waarover hij redelijkerwijs geen controle heeft en waarvan de gevolgen onvermijdelijk waren, ondanks alle inspanningen om ze te verhinderen. De lidstaten zorgen ervoor dat de bewaarder jegens de icbe en de beleggers van de icbe eveneens aansprakelijk is voor alle andere verliezen die zij ondervinden doordat de bewaarder zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn met opzet of door nalatigheid niet naar behoren nakomt. 2. De in lid 22, lid 7, bedoelde delegatie laat de aansprakelijkheid van de bewaarder onverlet. 3. De in lid 1 bedoelde aansprakelijkheid van de bewaarder mag niet bij overeenkomst worden uitgesloten of beperkt. 4. Elke overeenkomst die in strijd is met de bepaling van lid 3, is nietig. 5. Deelnemers van de icbe kunnen de bewaarder rechtstreeks of onrechtstreeks via de beheermaatschappij aanspreken. 5 bis. Geen enkele bepaling in dit artikel belet dat een bewaarder regelingen treft om zijn in lid 1 genoemde aansprakelijkheid na te leven mits dergelijke regelingen deze aansprakelijkheid niet beperken of verminderen of tot gevolg hebben dat de bewaarder zijn verplichtingen met vertraging naleeft.” |
|
(6) |
Artikel 25, lid 2, wordt vervangen door: „2. Bij de vervulling van hun respectieve taken handelen de beheermaatschappij en de bewaarder loyaal, billijk, professioneel, onafhankelijk en in het belang van de icbe en de beleggers in de icbe. Noch de bewaarder noch zijn subbewaarders mogen activiteiten uitvoeren met betrekking tot de icbe of de beheermaatschappij namens de icbe die aanleiding kunnen geven tot belangenconflicten tussen de icbe, de beleggers in de icbe, de beheermaatschappij en hemzelf, tenzij de bewaarder ervoor heeft gezorgd dat de uitvoering van de mogelijkerwijs conflicterende taken functioneel en hiërarchisch gescheiden is en de potentiële belangenconflicten naar behoren zijn geïdentificeerd, beheerd, gecontroleerd en meegedeeld aan de beleggers in de icbe.” |
|
(7) |
Artikel 26 wordt vervangen door: „Artikel 26 1. De wet of het fondsreglement van het beleggingsfonds bepaalt onder welke voorwaarden de beheermaatschappij en de bewaarder worden vervangen en welke regels ter bescherming van de deelnemers bij deze vervanging gelden. 2. De wet of de statuten van de beleggingsmaatschappij bepalen onder welke voorwaarden de beheermaatschappij en de bewaarder wordt vervangen en welke regels ter bescherming van de deelnemers bij deze vervanging gelden.” |
|
(8) |
De volgende artikelen ▌worden ingevoegd: „Artikel 26 bis De bewaarder stelt zijn bevoegde autoriteiten op verzoek alle informatie ter beschikking die hij bij de uitvoering van zijn taken heeft verkregen en die de bevoegde autoriteiten van de icbe of de beheermaatschappij van de icbe nodig kunnen hebben. Indien de bevoegde autoriteiten van de icbe of de beheermaatschappij van de icbe andere zijn dan die van de bewaarder, delen de bevoegde autoriteiten van de bewaarder de ontvangen informatie onverwijld met de bevoegde autoriteiten van de icbe en de beheermaatschappij. Artikel 26 ter 1. De Commissie is bevoegd ▌ overeenkomstig artikel 112 ▌ gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het specificeren:
|
|
(9) |
In artikel 30 wordt de eerste alinea vervangen door: „De artikelen 13, 14, 14 bis en 14 ter zijn van overeenkomstige toepassing op beleggingsmaatschappijen die geen beheermaatschappij hebben aangewezen die ingevolge deze richtlijn over een vergunning beschikt.”. |
|
(10) |
Afdeling 3 van hoofdstuk V wordt geschrapt. |
|
(11) |
In artikel 69, lid 3, wordt de volgende ▌ alinea toegevoegd: „Het jaarverslag bevat ook de volgende elementen:
|
|
(11 bis) |
Artikel 78, lid 3, onder a), wordt vervangen door:
|
|
(12) |
Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(13) |
Artikel 99 wordt vervangen door: „Artikel 99 1. Onverminderd de toezichtbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van artikel 98 en onverminderd het recht van de lidstaten om te zorgen voor strafrechtelijke sancties en deze op te leggen, stellen de lidstaten regelgeving vast inzake administratieve sancties en anderemaatregelen wanneer de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen niet zijn nageleefd en dragen er zorg voor dat deze maatregelen worden getroffen. De sancties en maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat indien voor icbe's, beheermaatschappijen, beleggingsmaatschappijen of bewaarinstellingen verplichtingen gelden, bij een inbreuk aan de leden van het leidinggevend orgaan en aan alle andere personen die uit hoofde van het nationale recht verantwoordelijk zijn voor de inbreuk sancties of maatregelen mogen worden opgelegd. 3. Aan de bevoegde autoriteiten worden alle onderzoeksbevoegdheden toegekend die nodig zijn voor de vervulling van hun taken. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden werken de bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om ervoor te zorgen dat de sancties of maatregelen het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.” |
|
(14) |
De volgende artikelen ▌worden ingevoegd: „Artikel 99 bis 1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun wet- en regelgeving en hun bestuursrechtelijke bepalingen voorzien in sancties met betrekking tot het volgende:
2. De lidstaten zorgen ervoor dat in alle in lid 1 bedoelde gevallen ten minste de volgende administratieve sancties en maatregelen kunnen worden toegepast:
Artikel 99 ter De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten alle sancties of maatregelen die worden opgelegd voor overtredingen van de nationale bepalingen voor de omzetting van deze richtlijn onverwijld bekend maken, met inbegrip van informatie over het type en de aard van de overtreding en de identiteit van de verantwoordelijke personen, tenzij een dergelijke publicatie de stabiliteit van de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen. Ingeval bekendmaking de betrokken partijen onevenredige schade zou berokkenen, maken de bevoegde autoriteiten de opgelegde sanctie of maatregel zonder vermelding van namen bekend. Artikel 99 quater 1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard van administratieve sancties of maatregelen en van de omvang van administratieve geldboeten ervoor zorgen dat deze doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, zoals onder meer:
2. Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richt ESMA richtsnoeren tot de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de aard van de administratieve maatregelen en sancties en de omvang van de administratieve geldboeten. Artikel 99 quinquies 1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten effectieve mechanismen instellen om inbreuken op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn aan de bevoegde autoriteiten te melden en dat de bevoegde autoriteiten een of meer veilige communicatiekanalen instellen voor de melding van dergelijke inbreuken . De lidstaten zorgen ervoor dat de identiteit van personen die via deze kanalen inbreuken melden, alleen bekend is bij de bevoegde autoriteit. 2. De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:
2 bis. ESMA stelt een of meer veilige communicatiekanalen in voor de melding van inbreuken op de nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn. De lidstaten zorgen ervoor dat de identiteit van personen die via deze kanalen inbreuken melden, alleen bekend is bij ESMA. 2 ter. De in lid 2 bis bedoelde melding te goeder trouw van een inbreuk op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn aan ESMA of aan de bevoegde autoriteit vormt geen schending van een verbod op openbaarmaking van informatie uit hoofde van een overeenkomst of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling en brengt voor de melder generlei aansprakelijkheid met zich. 3. De lidstaten schrijven voor dat instellingen over passende procedures moeten beschikken opdat hun werknemers in staat zijn schendingen intern via een specifiek kanaal te melden. Artikel 99 quinquies 1. De lidstaten verstrekken ESMA jaarlijks geaggregeerde informatie over alle maatregelen of sancties die overeenkomstig artikel 99 zijn opgelegd. De ESMA publiceert deze informatie in een jaarverslag. 2. Ingeval de bevoegde autoriteit een maatregel of sanctie openbaar heeft gemaakt, stelt zij ook ESMA van die maatregelen of sancties in kennis. Wanneer een openbaar gemaakte maatregel of sanctie op een beheermaatschappij betrekking heeft, neemt ESMA een verwijzing naar de openbaar gemaakte maatregel of sanctie op in het register van beheermaatschappijen dat op grond van artikel 6, lid 1, is gepubliceerd. 3. ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de procedures en formulieren voor de verstrekking van informatie als bedoeld in dit artikel. ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk tegen … voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010. ▌ |
|
(15) |
Het volgende artikel 104 bis wordt ingevoegd: „Artikel 104 bis 1. De lidstaten passen Richtlijn 95/46/EG toe op de verwerking van persoonsgegevens in de lidstaten uit hoofde van deze richtlijn. 2. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en van de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (***) geldt voor de verwerking van persoonsgegevens door ESMA ingevolge deze richtlijn. |
|
(16) |
Artikel 112, lid 2, wordt vervangen door: „2. De bevoegdheid om de gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. De in de artikelen 12, 14, 43, 51, 60, 61, 62, 64, 75, 78, 81, 90, 95 en 111 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vier jaar met ingang van 4 januari 2011. De in artikel 50 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar met ingang van 21 juli 2011. De in artikelen 22 en 24 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vier jaar met ingang van […]. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad deze intrekt overeenkomstig artikel 112 bis.” |
|
(17) |
Artikel 112 bis, lid 1, wordt vervangen door: „1. 1. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 12, 14, 22, 24, 43, 50 bis, 51, 60, 61, 62, 64, 75, 78, 81, 90 , 95 en 111 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken.” |
|
(18) |
Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn |
Artikel 2
1. De lidstaten dienen uiterlijk op […] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
De lidstaten passen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld in lid 1 toe vanaf […].
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Indien de toelichtende stukken waarvan de lidstaten de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld doen gaan, niet toereikend zijn om volledig inzicht te krijgen in de mate waarin deze omzettingsbepalingen in overeenstemming zijn met bepaalde bepalingen van deze richtlijn, kan de Commissie, op verzoek van ESMA met het oog op de uitvoering van taken uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1095/2010 of op eigen initiatief, van de lidstaten verlangen meer gedetailleerde informatie met betrekking tot de omzetting van de richtlijn en tenuitvoerlegging van die bepalingen en deze richtlijn te verstrekken.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te …,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 96 van 4.4.2013, blz. 18.
(2) PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.
(3) PB L 120 van 15.5.2009, blz. 22.
(4) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.
(5) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.
(6) PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1.
(7) PB L 241 van 2.9.2006, blz. 26.
(8) PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1.
(9) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.
(10) PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22.
(11) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
BIJLAGE
In bijlage I wordt punt 2 van schema A vervangen door:
|
„2. |
Gegevens betreffende de bewaarder: |
|
2.1. |
de identiteit van de bewaarder van de icbe en een omschrijving van zijn taken; |
|
2.2. |
een omschrijving van alle door de bewaarder gedelegeerde bewaringstaken ▌ en alle belangenconflicten die uit die delegatie kunnen voortvloeien. |
Informatie over alle entiteiten die betrokken zijn bij de bewaring van de activa van het fonds, alsmede de belangenconflicten die eruit kunnen voortvloeien, wordt op verzoek ter beschikking gesteld door de bewaarder.”.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/300 |
P7_TA(2013)0310
Tijdstippen van de veilingen van broeikasgasemissierechten ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 3 juli 2013 op het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter verduidelijking van de bepalingen inzake de tijdstippen van de veilingen van broeikasgasemissierechten (COM(2012)0416 — C7-0203/2012 — 2012/0202(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/43)
Amendement 21
Ontwerpbesluit
Artikel 1
Richtlijn 2003/87/EG
Artikel 10 — lid 4 — alinea 1 — laatste zin
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Teneinde een ordelijke werking van de markt te waarborgen, wijzigt de Commissie waar nodig het tijdschema voor elke periode . |
Wanneer uit een beoordeling blijkt dat in afzonderlijke industriële sectoren er geen significante gevolgen te verwachten zijn voor sectoren of subsectoren die zijn blootgesteld aan een significant risico van koolstoflekkage, kan de Commissie, teneinde een ordelijke werking van de markt te waarborgen, onder uitzonderlijke omstandigheden het tijdschema wijzigen voor de op 1 januari 2013 beginnende periode waarnaar in artikel 13, lid 1, wordt verwezen. De Commissie voert niet meer dan één zulke wijziging door voor een maximumaantal van 900 miljoen emissierechten . |
(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0046/2013).
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/300 |
P7_TA(2013)0311
Ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid (COM(2011)0866 — C7-0488/2011 — 2011/0421(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/44)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0866), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, artikel 168, lid 4, onder c), en artikel 168, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0488/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio's, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 28 mei 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0337/2012), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 160.
P7_TC1-COD(2011)0421
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 3 juli 2013 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. …/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en tot intrekking van Besluit nr. 2119/98/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 1082/2013/EU.)
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/301 |
P7_TA(2013)0312
Uitvoering van nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties (COM(2013)0071 — C7-0049/2013 — 2013/0045(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)
(2016/C 075/45)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0071), |
|
— |
gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0049/2013), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0230/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie om door middel van een alomvattende effectbeoordeling en kosten-batenanalyse aan te tonen dat elke vorm van nauwere samenwerking de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de niet-deelnemende lidstaten zal eerbiedigen; |
|
3. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
4. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
5. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 19
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 19 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 19 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 21
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 1 — punt 2 — letter c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 1 — letter c — letter c bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 1 — punt 2 — letter e
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 1 — punt 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
(3 bis) „overheidsemittent”: een overheidsemittent als omschreven in artikel 2, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 236/2012; |
Amendement 23
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 1 — punt 3 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
(3 ter) „overheidsschuld”: een overheidsschuld als omschreven in artikel 2, lid 1, punt f), van Verordening (EU) nr. 236/2012; |
Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 1 — punt 7 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
(7 bis) „mkb-groeimarkt”: een multilaterale handelsfaciliteit die geregistreerd is als een mkb-groeimarkt in de zin van artikel 35 van Richtlijn [MiFID]; |
Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 1 — punt 12 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
(12 bis) „hoogfrequente handel”: algoritmische handel in financiële instrumenten tegen snelheden waarbij de snelheid van het mechanisme voor het doorgeven, annuleren of wijzigen van orders bepalend wordt voor de tijd die nodig is om een instructie door te geven aan een handelsplatform of een transactie uit te voeren; |
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 2 — punt 12 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
(12 ter) „strategie voor hoogfrequente handel”: handelsstrategie bij het handelen voor eigen rekening in een financieel instrument waarbij gebruik wordt gemaakt van hoogfrequente handel, met op zijn minst twee van de volgende kenmerken: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Iedere van de in lid 1, punt 2, onder a), b), c) en e), bedoelde verrichtingen wordt geacht aanleiding te geven tot één financiële transactie. Iedere ruil als bedoeld onder d) daarvan wordt geacht aanleiding te geven tot twee financiële transacties. Iedere materiële wijziging van een verrichting als bedoeld in lid 1, punt 2, onder a) tot en met e), wordt geacht een nieuwe verrichting te zijn van dezelfde soort als de oorspronkelijke verrichting. Een wijziging wordt aangemerkt als materieel met name wanneer ten minste één partij wordt vervangen, wanneer het voorwerp of de reikwijdte van de verrichting, inclusief de reikwijdte in de tijd, of de overeengekomen tegenprestatie wordt gewijzigd, of wanneer de oorspronkelijke verrichting zwaarder zou zijn belast als zij in de gewijzigde vorm was aangegaan. |
2. Iedere van de in lid 1, punt 2, onder a), b), c) en e), bedoelde verrichtingen wordt geacht aanleiding te geven tot één financiële transactie. Iedere ruil als bedoeld onder d) daarvan wordt geacht aanleiding te geven tot twee financiële transacties. Iedere materiële wijziging van een verrichting als bedoeld in lid 1, punt 2, onder a) tot en met e), wordt geacht een nieuwe verrichting te zijn van dezelfde soort als de oorspronkelijke verrichting. Een wijziging wordt aangemerkt als materieel met name wanneer ten minste één partij wordt vervangen, wanneer het voorwerp of de reikwijdte van de verrichting, inclusief de reikwijdte in de tijd, of de overeengekomen tegenprestatie wordt gewijzigd, of wanneer de oorspronkelijke verrichting zwaarder zou zijn belast als zij in de gewijzigde vorm was aangegaan. Iedere vernieuwing van transacties die wordt uitgevoerd met het oog op clearing of afwikkeling door een ctp of door een andere clearinginstelling of een exploitant van een afwikkelingssysteem of interoperabele systemen als gedefinieerd in Richtlijn 98/26/EG vormt geen materiële wijziging in de zin van dit lid. |
Amendement 28
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 3 — letter d
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 29
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 3 — letter d bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. Bij invoering van de FTT in andere lidstaten dan de 11 deelnemende lidstaten vindt deze uitbreiding plaats onder wederkerige voorwaarden. |
Amendement 31
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 2 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 2 — letter c bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 2 — letter c ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast waarin de voorwaarden worden bepaald waaronder een financieel instrument wordt aangemerkt als illiquide in de zin van deze richtlijn. |
Amendement 35
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 4 — letter g bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 36
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 1 — letter e bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 37
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 1 — letter g
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 38
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
2 bis. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een financieel instrument geacht op het grondgebied van een deelnemende lidstaat te zijn uitgegeven wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 39
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 4 bis Overdracht van wettelijk eigendomsrecht 1. Een financiële transactie waarover geen FTT is geheven, wordt geacht juridisch onafdwingbaar te zijn en heeft tot gevolg dat het wettelijk eigendomsrecht op het onderliggende instrument niet wordt overgedragen. 2. Een financiële transactie waarover geen FTT is geheven wordt geacht niet te voldoen aan de vereisten voor centrale clearing van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende OTC-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters , noch (2) aan de vereisten inzake kapitaaltoereikendheid van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. 3. In geval van gebruikmaking van automatische elektronische betalingsregelingen waaraan al dan niet verevenende instanties te pas komen, kunnen de belastingautoriteiten van een lidstaat een systeem van automatische elektronische inning van de FTT en van certificering voor de overdracht van wettelijke eigendomsrechten instellen. |
Amendement 40
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 — lid 2 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
Deze tarieven zijn niet lager dan : |
Deze tarieven zijn als volgt : |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Amendement 41
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. Niettegenstaande lid 3 passen de deelnemende lidstaten op de in de artikelen 6 en 7 bedoelde financiële otc-transacties een hoger tarief toe dan de tarieven als omschreven in lid 2. Dit hogere tarief is niet van toepassing op financiële transacties met otc-derivaten waarvan objectief kan worden vastgesteld dat zij risico’s verminderen als bepaald in artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 149/2013 van de Commissie . |
Amendement 42
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De Commissie kan overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen aannemen tot vaststelling van de krachtens lid 1 door de deelnemende lidstaten te nemen maatregelen. |
2. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast tot vaststelling van de krachtens lid 1 door de deelnemende lidstaten te nemen maatregelen. |
Amendement 43
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 — lid 5 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om te voorzien in uniforme methoden voor de inning van de verschuldigde FTT. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. |
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om te voorzien in uniforme methoden voor de inning van de verschuldigde FTT en ter voorkoming van belastingfraude, belastingontduiking en agressieve fiscale planning . De lidstaten kunnen aanvullende maatregelen treffen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. |
Amendement 44
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 — lid 6 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
6 bis. De administratieve last die belastingautoriteiten met de introductie van de FTT wordt opgelegd, moet tot een minimum worden beperkt. Daartoe bevordert de Commissie de samenwerking tussen de nationale belastingautoriteiten. |
Amendement 45
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 — lid 6 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
6 ter. De lidstaten verstrekken de Commissie en Eurostat jaarlijks per soort instelling de gegevens over de transactievolumes waarover belasting is geïnd. Zij maken die informatie openbaar. |
Amendement 46
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 12
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De deelnemende lidstaten stellen maatregelen vast om belastingfraude en -ontduiking te voorkomen. |
De deelnemende lidstaten stellen maatregelen vast om belastingfraude , belastingontduiking en agressieve fiscale planning te voorkomen. |
Amendement 47
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1. De Commissie stelt een werkgroep van deskundigen (FTT-comité) in, bestaande uit vertegenwoordigers van alle lidstaten, de Commissie, de ECB en ESMA, teneinde de deelnemende lidstaten bij te staan bij de doeltreffende uitvoering van deze richtlijn en belastingfraude, belastingontduiking en agressieve fiscale planning te voorkomen en de integriteit van de interne markt te behouden. |
|
|
2. Het FTT-comité evalueert de doeltreffende uitvoering van deze richtlijn en de effecten daarvan op de interne markt en spoort ontwijkingsconstructies op, met inbegrip van de in artikel 14 bedoelde ontwijkingspraktijken, teneinde in toepasselijke gevallen tegenmaatregelen voor te stellen, daarbij volledig gebruikmakend van de wetgeving van de Unie op het gebied van belastingheffing en regulering van financiële diensten en van de instrumenten voor samenwerking inzake belastingaangelegenheden die zijn vastgesteld door internationale organisaties. |
|
|
3. Om onderwerpen met betrekking tot de doeltreffende tenuitvoerlegging van de FTT te beoordelen kunnen de deelnemende lidstaten een subcomité van het FTT-comité instellen, bestaande uit vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten. Het subcomité is uitsluitend bevoegd ter zake van onderwerpen met betrekking tot de doeltreffende tenuitvoerlegging van de FTT, die niet van belang zijn voor de niet-deelnemende lidstaten. |
Amendement 48
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de in artikel 19 genoemde datum. |
2. De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de in artikel 21 genoemde datum. |
Amendement 49
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
3. De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.. |
Amendement 50
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad. |
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. |
Amendement 51
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat hij daartegen geen bezwaar zal maken. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd. |
5. Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden, de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. |
Amendement 52
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 19 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Om de vijf jaar en voor het eerst uiterlijk op 31 december 2016 legt de Commissie de Raad een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, in voorkomend geval tezamen met een voorstel. |
Om de drie jaar en voor het eerst uiterlijk op 31 december 2016 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, in voorkomend geval tezamen met een voorstel. |
Amendement 53
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 19 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
In dat verslag onderzoekt de Commissie ten minste de gevolgen van de FTT voor de goede werking van de interne markt, de financiële markten en de reële economie en neemt zij de ontwikkelingen op het gebied van de belastingheffing op de financiële sector in de internationale context in aanmerking. |
In dat verslag onderzoekt de Commissie ten minste de gevolgen van de FTT voor de goede werking van de interne markt, de financiële markten en de reële economie en neemt zij de ontwikkelingen op het gebied van de belastingheffing op de financiële sector in de internationale context in aanmerking. Op basis van de resultaten van dit onderzoek worden de nodige aanpassingen doorgevoerd. |
Amendement 54
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 19 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Voorts onderzoekt de Commissie het effect van een aantal bepalingen, bijvoorbeeld met betrekking tot het geschikte toepassingsgebied van de FTT en het belastingtarief voor pensioenfondsen, en houdt daarbij rekening met de verschillende risicoprofielen en bedrijfsmodellen. |
Amendement 55
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 20 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Voor de in artikel 2, lid 1, punt 3 bis) genoemde instrumenten bedraagt het tarief als bedoeld in artikel 9, lid 2, onder a), tot 1 januari 20170,05 %. |
|
|
Voor de in artikel 2, lid 1, punt 8, onder f) bedoelde instellingen bedraagt het tarief als bedoeld in artikel 9, lid 2, onder a) 0,05 % en bedraagt het tarief als bedoeld in artikel 9, lid 2, onder b) tot 1 januari 20170,005 %. |
(1) PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.
(*) PB L 52 van 23.2.2013, blz. 11.
(2) PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/322 |
P7_TA(2013)0313
Aanneming van de euro door Letland op 1 januari 2014 *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de aanneming van de euro door Letland op 1 januari 2014 (COM(2013)0345 — C7-0183/2013 — 2013/0190(NLE))
(Raadpleging)
(2016/C 075/46)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0345), |
|
— |
gezien het convergentieverslag van de Commissie van 2013 (COM(2013)0341) met betrekking tot Letland en het convergentieverslag van de Europese Centrale Bank (ECB) van juni 2013, |
|
— |
gezien het document van de diensten van de Commissie bij het convergentieverslag van de Commissie van 2013 met betrekking tot Letland (SWD(2013)0196), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 1 juni 2006 over de uitbreiding van de eurozone (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 juni 2007 over de verbetering van de raadplegingsprocedure van het Europees Parlement inzake de procedures voor de uitbreiding van de eurozone (2), |
|
— |
gezien artikel 140, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0183/2013), |
|
— |
gezien artikel 83 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0237/2013), |
|
A. |
overwegende dat op grond van artikel 140 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het bereiken van een hoge mate van duurzame convergentie wordt beoordeeld aan de hand van de mate waarin elke lidstaat aan de volgende criteria voldoet: het bereiken van een hoge mate van prijsstabiliteit; de houdbaarheid van de overheidsfinanciën; de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme; en de duurzaamheid van de door de lidstaat bereikte convergentie en van zijn deelneming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, hetgeen tot uitdrukking komt in het niveau van de rentevoet voor de lange termijn (de criteria van Maastricht); |
|
B. |
overwegende dat Letland heeft voldaan aan de criteria van Maastricht als bepaald in artikel 140 van het VWEU en protocol nr. 13 betreffende de convergentiecriteria dat als bijlage aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU is gehecht; |
|
C. |
overwegende dat de rapporteur een bezoek aan Letland heeft afgelegd om te beoordelen of het land klaar is om toe te treden tot de eurozone; |
|
D. |
overwegende dat de bevolking van Letland buitengewone inspanningen heeft geleverd om de financiële crisis te boven te komen en naar de weg van concurrentievermogen en groei is teruggekeerd; |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie; |
|
2. |
spreekt zich uit voor de aanneming van de euro door Letland op 1 januari 2014; |
|
3. |
merkt op dat de beoordeling van de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond van de mondiale financiële crisis, die het vooruitzicht van nominale convergentie voor een groot aantal andere lidstaten heeft verslechterd en in het bijzonder een aanzienlijke, cyclische neerwaartse beweging van de inflatiepercentages heeft uitgelokt; |
|
4. |
merkt in het bijzonder op dat de mondiale financiële crisis Letland hard heeft getroffen op het vlak van armoede, werkloosheid en demografische ontwikkelingen; dringt er bij Letland en zijn partners in de Unie op aan strikte macroprudentiële normen toe te passen waarmee wordt beoogd niet-duurzame kapitaalstromen en trends inzake kredietgroei zoals vóór de crisis te voorkomen; |
|
5. |
stelt vast dat Letland aan de criteria voldoet dankzij de vastberaden, geloofwaardige en duurzame inspanningen van de Letse regering en de Letse bevolking; wijst erop dat de algemene duurzaamheid van de macro-economische en financiële situatie zal afhangen van de uitvoering van evenwichtige en verregaande hervormingen die zijn gericht op de combinatie van discipline met solidariteit en op de lange termijn duurzame investeringen, niet alleen in Letland, maar ook in de economische en monetaire unie in het geheel; |
|
6. |
merkt op dat de Europese Centrale Bank in zijn convergentieverslag van 2013 enige bezorgdheid heeft geuit over de duurzaamheid op de lange termijn van de economische convergentie van Letland; benadrukt in het bijzonder de volgende verklaringen en aanbevelingen van dit verslag:
|
|
7. |
verzoekt de Letse regering om voortzetting van haar voorzichtige begrotingsbeleid en het over de hele linie op stabiliteit gerichte beleid, gelet op de macro-economische onevenwichtigheden en de risico's voor de prijsstabiliteit die zich in de toekomst kunnen voordoen, alsmede ter correctie van de door de Commissie in het kader van het waarschuwingsmechanismeverslag geïdentificeerde onevenwichtigheden; merkt op dat de prijsstabiliteit in Letland sterk afhangt van de volatiliteit van grondstofprijzen wegens de lage energie-efficiëntie en de hoge invoer van energie van één bepaalde bron in de samenstelling van een consumptiepakket; roept de Letse regering op hierin te verbeteren en haar algemene inspanningen op te voeren om alle nationale doelstellingen van EU 2020 te behalen; |
|
8. |
uit zijn bezorgdheid over de momenteel beperkte steun van de Letse burgers voor de aanneming van de euro; verzoekt de Letse regering en autoriteiten de Letse burgers beter te informeren teneinde meer draagvlak voor de aanneming van de euro te verkrijgen; verzoekt de Letse regering en autoriteiten hun informatie- en communicatiecampagne voort te zetten om alle Letse burgers te bereiken; |
|
9. |
dringt er bij de Letse regering op aan de structurele tekortkomingen op de arbeidsmarkt aan te pakken met passende structurele en onderwijshervormingen; dringt er in het bijzonder bij de Letse regering op aan het armoedeniveau en de breder wordende inkomenskloof aan te pakken; |
|
10. |
onderkent de stabiliteit van het Letse bankwezen gedurende de laatste drie jaar; wijst er echter op dat het bankzakenmodel tijdens de eerste fase van de mondiale financiële crisis voor serieuze uitdagingen heeft gestaan; benadrukt dat een totale ineenstorting van het Letse financiële systeem toen slechts kon worden voorkomen door een bail-out van de EU en het IMF; is ingenomen met de recente hervormingen ter versterking van de regelgeving van Letse banken die actief zijn op het gebied van door niet-ingezetenen aangehouden deposito’s; dringt er bij de Letse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat een strikt toezicht op deze banken wordt gehandhaafd alsook adequate bijkomende maatregelen voor risicobeheer worden uitgevoerd; roept de Letse autoriteiten voorts op behoedzaam te blijven over mogelijke verkeerde combinaties tussen de activa-passiva-looptijdenstructuren van de banken, die als een gevaar voor financiële stabiliteit kunnen worden beschouwd; |
|
11. |
verzoekt de Letse autoriteiten de lopende praktische voorbereidingen voort te zetten teneinde een soepel overgangsproces te waarborgen; verzoekt de regering van Letland gepaste controlemechanismen op te zetten teneinde ervoor te zorgen dat de invoering van de euro niet wordt gebruikt voor verborgen prijsstijgingen; |
|
12. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
13. |
betreurt het dat het Parlement was verzocht zijn standpunt te geven overeenkomstig artikel 140 VWEU binnen een extreem klein tijdskader; vraagt de Commissie en de lidstaten die van plan zijn de euro aan te nemen, een gepast tijdskader te verschaffen zodat het Parlement een standpunt kan geven op basis van een uitgebreider en meeromvattend debat; |
|
14. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
15. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, de Eurogroep en de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 249.
(2) PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 251.
Donderdag 4 juli 2013
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/325 |
P7_TA(2013)0320
Aanvullende macrofinanciële bijstand aan Georgië ***III
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan Georgië (PE-CONS 00038/2013 — C7-0168/2013 — 2010/0390(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: derde lezing)
(2016/C 075/47)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst en de daarop betrekking hebbende verklaring van het Parlement en de Raad (PE-CONS 00038/2013 — C7-0168/2013), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0804), |
|
— |
gezien zijn in tweede lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het standpunt van de Raad in eerste lezing (3), |
|
— |
gezien het advies van de Commissie over de amendementen van het Parlement op het standpunt van de Raad in eerste lezing (COM(2013)0067), |
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in tweede lezing, |
|
— |
gezien artikel 294, lid 13, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 69 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A7-0244/2013), |
|
1. |
keurt de gemeenschappelijke ontwerptekst goed; |
|
2. |
bevestigt de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
4. |
verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan, samen met de daarop betrekking hebbende verklaring van het Parlement en de Raad, in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 211.
(2) Aangenomen teksten van 11.12.2012, P7_TA(2012)0472.
(3) PB C 291 E van 10.5.2012, blz. 1.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die samen met het besluit tot toekenning van verdere macrofinanciële bijstand aan Georgië is aangenomen
Het Europees Parlement en de Raad:
|
— |
zijn het erover eens dat de aanneming van het besluit tot toekenning van verdere macrofinanciële bijstand aan Georgië in een bredere context moet worden geplaatst, gezien de behoefte aan een kader dat degelijke en doeltreffende besluiten betreffende de toekenning van macrofinanciële bijstand aan derde landen waarborgt; |
|
— |
delen het standpunt dat de aanneming van besluiten over macrofinanciële bijstandsoperaties gebaseerd moet zijn op onderstaande overwegingen en beginselen voor het verlenen van macrofinanciële bijstand van de Unie aan derde landen en gebieden die daarvoor in aanmerking komen, zonder afbreuk te doen aan het initiatiefrecht inzake wetgeving en de rechtsvorm van het toekomstige instrument waarin deze overwegingen en beginselen vorm krijgen; |
|
— |
legt zich erop toe om in toekomstige afzonderlijke besluiten over het verlenen van macrofinanciële bijstand van de Unie volledig rekening te houden met deze overwegingen en beginselen. |
DEEL A — OVERWEGINGEN
|
(1) |
De Unie is een belangrijke verstrekker van economische, financiële en technische bijstand aan derde landen. Macrofinanciële bijstand van de Unie (hierna „macrofinanciële bijstand” genoemd) is een efficiënt instrument voor economische stabilisatie gebleken, alsook een stimulans voor structurele hervormingen in de begunstigde landen en gebieden (hierna „begunstigden” genoemd). Overeenkomstig haar algemene beleid ten aanzien van kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten en nabuurschapslanden moet de Unie in staat zijn die landen macrofinanciële bijstand te verlenen om een gebied van gedeelde stabiliteit, zekerheid en welvaart te ontwikkelen. |
|
(2) |
Macrofinanciële bijstand moet worden verleend op basis van landenspecifieke ad-hocbesluiten van het Europees Parlement en de Raad. Deze beginselen zijn gericht op een grotere efficiëntie en doeltreffendheid van het besluitvormingsproces dat tot dergelijke besluiten en de tenuitvoerlegging ervan leidt, alsook op een betere toepassing door de begunstigde van de politieke randvoorwaarden voor de toekenning van macrofinanciële bijstand en meer transparantie en democratische toetsing van deze bijstand. |
|
(3) |
In zijn resolutie van 3 juni 2003 over het verlenen van macrofinanciële bijstand aan derde landen heeft het Europees Parlement gepleit voor een kaderverordening voor macrofinanciële bijstand om het besluitvormingsproces te versnellen en om dit financiële instrument van een formele en transparante grondslag te voorzien. |
|
(4) |
In zijn conclusies van 8 oktober 2002 heeft de Raad criteria vastgesteld (de zogeheten Genval-criteria) die als richtsnoeren dienen voor macrofinanciële bijstandsoperaties. Het is wenselijk deze criteria te actualiseren en verduidelijken, met name de criteria voor het bepalen van de meest geschikte vorm van bijstand (lening, gift of een combinatie daarvan). |
|
(5) |
Deze beginselen moeten de Unie in staat stellen snel macrofinanciële bijstand te verlenen, met name wanneer de omstandigheden om een onmiddellijk optreden vragen, en om de criteria voor de verlening van macrofinanciële bijstand duidelijker en transparanter te maken. |
|
(6) |
De Commissie moet ervoor zorgen dat de macrofinanciële bijstand van de Unie verenigbaar is met de voornaamste beginselen, doelstellingen en maatregelen in het kader van de verschillende onderdelen van het extern optreden en met het desbetreffende beleid van de Unie op andere terreinen. |
|
(7) |
Macrofinanciële bijstand moet het extern beleid van de Unie ondersteunen. De diensten van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) moeten tijdens de gehele macrofinanciële bijstandoperatie nauw samenwerken om het externe beleid van de Unie te coördineren en de consistentie ervan te waarborgen. |
|
(8) |
Macrofinanciële bijstand moet de begunstigden ondersteunen in hun gehechtheid aan de waarden die zij met de Unie delen, waaronder democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, alsook aan de beginselen van open, op regels gebaseerde en eerlijke handel. |
|
(9) |
Eerbied van het in aanmerking komende land voor effectieve democratische mechanismen, waaronder een parlementair stelsel met meerdere partijen, de rechtsstaat en de mensenrechten, moet een randvoorwaarde zijn voor het verlenen van macrofinanciële bijstand. Deze randvoorwaarden dienen regelmatig door de Commissie te worden gecontroleerd. |
|
(10) |
Individuele macrofinanciële bijstandsbesluiten moeten onder meer het specifieke doel hebben de efficiëntie, transparantie en verantwoordingsplicht inzake het beheer van overheidsfinanciën in de begunstigde landen en gebieden te versterken. De Commissie moet regelmatig controleren of deze doelstellingen worden gehaald. |
|
(11) |
Macrofinanciële bijstand moet gericht zijn op het herstellen van een houdbare externe financiële situatie voor derde landen en gebieden die een tekort hebben aan buitenlandse deviezen en daaraan gerelateerde externe financieringsmoeilijkheden ondervinden. Macrofinanciële bijstand is niet bedoeld als periodieke financiële steun en heeft evenmin als eerste doelstelling de ondersteuning van de economische en sociale ontwikkeling van de begunstigden. |
|
(12) |
Macrofinanciële bijstand moet aanvullend zijn op de door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en andere multilaterale financiële instellingen verstrekte middelen en de lasten moeten billijk tussen de Unie en andere donoren worden verdeeld. Bij het verlenen van macrofinanciële bijstand moet ervoor worden gezorgd dat de betrokkenheid van de Unie toegevoegde waarde biedt. |
|
(13) |
Om te verzekeren dat de financiële belangen van de Unie in het kader van macrofinanciële bijstand op efficiënte wijze worden beschermd, moeten de begunstigden passende maatregelen nemen in verband met de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden met betrekking tot deze bijstand en moet er eveneens worden voorzien in controles door de Commissie en audits door de Rekenkamer. |
|
(14) |
De procedure voor de vaststelling van het memorandum van overeenstemming moet in overeenstemming met de in verordening (EU) nr. 182/2011 vervatte criteria worden gekozen. In dit verband moet de raadplegingsprocedure als algemene regel gelden, maar gezien de potentieel belangrijke gevolgen van operaties boven het in deel B vastgelegde drempelbedrag, is het wenselijk dat voor deze operaties de onderzoeksprocedure wordt toegepast. |
DEEL B — BEGINSELEN
1. Doel van de bijstand
|
(a) |
Macrofinanciële bijstand moet een uitzonderlijk financieel instrument zijn van ongebonden en niet-toegewezen betalingsbalanssteun aan in aanmerking komende landen en gebieden. Het moet gericht zijn op het herstellen van een houdbare externe financiële situatie voor in aanmerking komende landen en gebieden die externe financieringsmoeilijkheden ondervinden. De bijstand moet dienen als ondersteuning van een beleidsprogramma met krachtige aanpassings- en structurele hervormingsmaatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de betalingsbalanspositie, met name tijdens de programmeringsperiode, en op het versterken van de uitvoering van gerelateerde overeenkomsten en samenwerkingsprogramma's met de Unie. |
|
(b) |
Macrofinanciële bijstand mag alleen worden verleend indien er sprake is van een aanzienlijk en resterend extern financieringstekort dat is vastgesteld door de Commissie in samenwerking met de multilaterale financiële instellingen en dat de door het IMF en andere multilaterale instellingen verstrekte middelen overschrijdt, ondanks het feit dat het betrokken land of gebied krachtige economische stabilisatie- en hervormingsprogramma's uitvoert. |
|
(c) |
Macrofinanciële bijstand moet van kortlopende aard zijn en worden beëindigd zodra de externe financiële situatie weer houdbaar is. |
2. In aanmerking komende landen en gebieden
De derde landen en gebieden die in aanmerking komen voor macrofinanciële bijstand zijn:
|
— |
kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, |
|
— |
landen en gebieden die onder het Europese nabuurschapsbeleid vallen, |
|
— |
in uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, andere derde landen die een beslissende rol spelen op het vlak van de regionale stabiliteit, van strategisch belang zijn voor de Unie, politiek en economisch nauw met de Unie verbonden zijn en geografisch dicht bij de Unie liggen. |
3. Bijstandsvorm
|
(a) |
Macrofinanciële bijstand moet over het algemeen in de vorm van een lening worden verstrekt. In uitzonderlijke gevallen mag de steun echter in de vorm van een gift of een combinatie van een lening en een gift worden verstrekt. Bij het bepalen van de passende vorm van een eventueel giftgedeelte moet de Commissie, bij het voorbereiden van haar voorstel, rekening houden met het economisch ontwikkelingspeil van de begunstigde — gemeten naar het inkomen per hoofd van de bevolking en het armoedepercentage — alsook met het vermogen tot terugbetaling op basis van een schuldhoudbaarheidsanalyse. Daarnaast moet zij erop toezien dat het beginsel van billijke lastenverdeling tussen de Unie en andere donoren wordt geëerbiedigd. In dit verband moet de Commissie ook rekening houden met de mate waarin andere financiële instellingen en donoren het betrokken land concessionele voorwaarden bieden. |
|
(b) |
Wanneer macrofinanciële bijstand de vorm van een lening aanneemt, moet de Commissie worden gemachtigd om namens de Unie op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen de nodige middelen te lenen en deze aan de begunstigde door te lenen. |
|
(c) |
De verrichtingen tot het opnemen en verstrekken van leningen moeten worden uitgevoerd in euro, op dezelfde valutadatum worden verricht en mogen voor de Unie geen transformatie van looptijd en geen valuta- of renterisico met zich meebrengen. |
|
(d) |
Alle kosten die de Unie ter zake van de opgenomen of verstrekte leningen maakt, moeten ten laste van de begunstigde komen. |
|
(e) |
De Commissie kan op verzoek van het begunstigde land of gebied en indien de omstandigheden een gunstiger rente op de lening mogelijk maken, haar oorspronkelijk opgenomen leningen geheel of gedeeltelijk herfinancieren of de desbetreffende financiële voorwaarden herstructureren. De herfinancieringen of herstructureringen geschieden onder de in punt 3, onder d) gestelde voorwaarden en mogen niet leiden tot een verlenging van de gemiddelde looptijd van de desbetreffende opgenomen leningen en evenmin tot een verhoging van het op de dag van de herfinancieringen of herstructureringen nog uitstaande kapitaal. |
4. Financiële bepalingen
|
(a) |
De in de vorm van een gift verstrekte bedragen aan macrofinanciële bijstand moeten sporen met de in het meerjarig financieel kader vastgestelde begrotingskredieten. |
|
(b) |
In de in de vorm van een lening verstrekte bedragen aan macrofinanciële bijstand moet worden voorzien overeenkomstig de verordening tot instelling van een Garantiefonds. De bedragen van de voorzieningen moeten sporen met de in het meerjarig financieel kader vastgestelde begrotingskredieten. |
|
(c) |
De jaarlijkse kredieten moeten door de begrotingsautoriteit worden toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader. |
5. Bedrag van de bijstand
|
(a) |
Het bedrag van de bijstand moet gebaseerd zijn op de resterende externe financieringsbehoeften van het in aanmerking komende land of gebied. Bij de vaststelling van het bedrag moet rekening worden gehouden met het vermogen van dit land of gebied om zichzelf te financieren met eigen middelen, en met name de internationale reserves die het tot zijn beschikking heeft. Deze financieringsbehoeften moeten door de Commissie worden vastgesteld, in samenwerking met internationale financiële instellingen, op basis van een volledige kwantitatieve beoordeling en transparante ondersteunende documenten. Met name moet de Commissie zich baseren op de laatste, door het IMF opgestelde betalingsbalansprognoses voor het desbetreffende land of gebied en rekening houden met de verwachte financiële bijdragen van multilaterale donoren en met de reeds bestaande verdeling van de andere externe financieringsinstrumenten van de Unie in dat in aanmerking komende land of gebied. |
|
(b) |
Wanneer geen macrofinanciële bijstand plaatsvindt, moeten de documenten van de Commissie informatie bevatten over de verwachte deviezenreserves en de passend geachte niveaus, afgemeten aan relevante indicatoren zoals de verhouding tussen de reserves en de buitenlandse schuld op korte termijn, en de verhouding tussen de reserves en de invoer van het begunstigde land. |
|
(c) |
Bij de vaststelling van de bedragen van de verleende macrofinanciële bijstand moet er ook rekening mee worden gehouden dat de lasten billijk tussen de Unie en de andere donoren moeten worden verdeeld en moet worden gewaarborgd dat de betrokkenheid van de Unie toegevoegde waarde biedt. |
|
(d) |
Indien de financieringsbehoeften van de begunstigde tijdens de periode van uitbetaling van de macrofinanciële bijstand aanzienlijk verminderen ten opzichte van de oorspronkelijke prognoses, moet de Commissie daarbij handelend volgens de raadplegingsprocedure wanneer de bijstand lager is of gelijk aan 90 miljoen EUR, en volgens de onderzoeksprocedure wanneer de bijstand hoger is dan 90 miljoen EUR, het bedrag van zulke bijstand verlagen of deze opschorten of annuleren. |
6. Conditionaliteit
|
(a) |
Eerbiediging door het in aanmerking komende land of gebied van effectieve democratische mechanismen, waaronder een parlementair stelsel met meerdere partijen, de rechtsstaat en de mensenrechten, moet een randvoorwaarde zijn voor het verlenen van macrofinanciële bijstand. De Commissie moet een voor het publiek toegankelijke evaluatie (1) publiceren over het vervullen van deze randvoorwaarde, en moet hier tijdens de gehele loopduur van de macrofinanciële bijstand toezicht op uitoefenen. Dit punt moet worden toegepast in overeenstemming met het besluit tot vaststelling van de organisatie en werking van de EDEO. |
|
(b) |
Macrofinanciële bijstand mag worden verleend mits er een niet uit voorzorg getroffen kredietregeling bestaat tussen het in aanmerking komende land of gebied en het IMF, die aan de volgende voorwaarden voldoet:
|
|
(c) |
De bijstand mag pas worden uitgekeerd indien sprake is van een bevredigende voortgang van een door het IMF ondersteund beleidsprogramma en indien aan de in letter a) van dit punt omschreven randvoorwaarden is voldaan. Zij moet ook afhankelijk zijn van de voorwaarde dat binnen een specifieke termijn uitvoering wordt gegeven aan een reeks duidelijk bepaalde economische beleidsmaatregelen, in de eerste plaats met het oog op structurele hervormingen en gezonde overheidsfinanciën, die tussen de Commissie en de begunstigde worden overeengekomen en in een memorandum van overeenstemming worden vastgelegd. |
|
(d) |
Met het oog op het beschermen van de financiële belangen van de Unie en het versterken van het bestuur van de begunstigden, moet het memorandum van overeenstemming maatregelen bevatten ter versterking van de efficiëntie en transparantie van en de verantwoordingsplicht voor systemen voor het beheer van overheidsfinanciën. |
|
(e) |
Bij het bepalen van de beleidsmaatregelen moet ook terdege rekening worden gehouden met vooruitgang wat betreft het wederzijds openstellen van markten, de ontwikkeling van op regels gebaseerde en eerlijke handel en andere prioriteiten in het kader van het externe beleid van de Unie. |
|
(f) |
De beleidsmaatregelen moeten sporen met de bestaande partnerschaps-, samenwerkings- of associatieovereenkomsten die tussen de Unie en de begunstigde zijn gesloten, en met de macro-economische aanpassings- en structurele hervormingsprogramma's die door de begunstigde met de steun van het IMF worden uitgevoerd. |
7. Procedure
|
(a) |
Een land of gebied dat macrofinanciële bijstand wenst te ontvangen, moet de Commissie daar schriftelijk om verzoeken. De Commissie moet controleren of aan de in de punten 1, 2, 4 en 6 genoemde voorwaarden is voldaan en kan, in voorkomend geval, een voorstel voor een besluit indienen bij het Europees Parlement en de Raad. |
|
(b) |
In het besluit tot verstrekking van een lening moeten het bedrag, de maximale gemiddelde looptijd en het maximale aantal tranches van de macrofinanciële bijstand worden vermeld. Indien het besluit een giftgedeelte omvat, moeten ook het bedrag en het maximale aantal tranches worden vermeld. Het besluit om een gift ter beschikking te stellen moet vergezeld gaan van een rechtvaardiging van de gift die, of het giftgedeelte dat, deel uitmaakt van de bijstand. In beide gevallen moet worden bepaald gedurende welke periode de macrofinanciële bijstand beschikbaar is. Deze periode duurt als regel niet langer dan drie jaar. Bij het indienen van een voorstel voor een nieuw besluit tot het verlenen van macrofinanciële bijstand, moet de Commissie de in punt 12, onder c), genoemde gegevens verstrekken. |
|
(c) |
Na de vaststelling van het besluit tot het verlenen van macrofinanciële bijstand, moet de Commissie in het memorandum van overeenstemming de in punt 6, onder c), d), e) en f), omschreven beleidsmaatregelen met de begunstigde overeenkomen, daarbij handelend volgens de raadplegingsprocedure wanneer de bijstand lager is dan of gelijk aan 90 miljoen EUR en volgens de onderzoeksprocedure wanneer deze hoger is dan 90 miljoen EUR. |
|
(d) |
Na de vaststelling van het besluit tot verlening van macrofinanciële bijstand komt de Commissie met de begunstigde de nadere financiële voorwaarden van de bijstand overeen. Deze nadere financiële voorwaarden moeten in een gift- of leningsovereenkomst worden vastgelegd. |
|
(e) |
De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad inlichten over de ontwikkelingen op het vlak van landenspecifieke bijstand, met inbegrip van de uitkeringen, en verstrekt daarbij tijdig de relevante documenten aan die instellingen. |
8. Uitvoering en financieel beheer
|
(a) |
De Commissie moet de verleende macrofinanciële bijstand uitvoeren overeenkomstig de financiële voorschriften van de Unie. |
|
(b) |
Macrofinanciële bijstand moet onder direct gecentraliseerd beheer worden uitgevoerd. |
|
(c) |
Begrotingsvastleggingen moeten plaatsvinden op basis van besluiten die door de Commissie overeenkomstig dit punt zijn genomen. Indien macrofinanciële bijstand over een aantal boekjaren wordt verleend, mogen begrotingsvastleggingen voor die bijstand in jaarlijkse tranches worden gesplitst. |
9. Uitkering van de bijstand
|
(a) |
Macrofinanciële bijstand moet worden betaald aan de centrale bank van het begunstigde land. |
|
(b) |
De macrofinanciële bijstand moet in opeenvolgende tranches worden betaald, mits de in punt 6, onder a), bedoelde randvoorwaarde en de in punt 6, onder b) en c), bedoelde voorwaarden zijn vervuld. |
|
(c) |
De Commissie moet op gezette tijden nagaan of de in punt 6, onder b) en c), bedoelde voorwaarden vervuld blijven. |
|
(d) |
Als de in punt 6, onder a), genoemde randvoorwaarde en de in punt 6, onder b) en c), genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, moet de Commissie de uitkering van de macrofinanciële bijstand tijdelijk opschorten of annuleren. In die gevallen moet zij het Europees Parlement en de Raad in kennis stellen van de redenen van de opschorting of annulering. |
10. Ondersteunende maatregelen
Uit de begrotingsmiddelen van de Unie kunnen ook uitgaven worden gefinancierd die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van macrofinanciële bijstand.
11. Bescherming van de financiële belangen van de Unie
|
(a) |
Overeenkomsten die uit ieder landenspecifiek besluit voortvloeien moeten bepalingen bevatten die ervoor zorgen dat de begunstigden regelmatig nagaan of de uit de begroting van de Unie verstrekte financiering naar behoren is gebruikt, passende maatregelen nemen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude en zo nodig gerechtelijke stappen ondernemen om uit hoofde van ieder landenspecifiek besluit verstrekte middelen die zijn verduisterd, terug te vorderen. |
|
(b) |
In alle overeenkomsten die uit landenspecifieke besluiten voortvloeien, moeten bepalingen worden opgenomen ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name ten aanzien van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden, overeenkomstig het desbetreffende Unierecht. |
|
(c) |
Het in artikel 6, onder c), bedoelde memorandum van overeenstemming moet de Commissie en de Rekenkamer de uitdrukkelijke het recht geven om tijdens en na de periode dat de macrofinanciële bijstand beschikbaar is audits uit te voeren, met inbegrip van documentaudits en audits ter plaatse, zoals onder meer operationele beoordelingen. Voorts moet het memorandum de Commissie of haar vertegenwoordigers de uitdrukkelijke toestemming verlenen controles en verificaties ter plaatse uit te voeren. |
|
(d) |
Tijdens de uitvoering van de macrofinanciële bijstand moet de Commissie door middel van operationele beoordelingen toezicht houden op de deugdelijkheid van de voor deze bijstand geldende financiële en administratieve procedures en interne en externe controlemechanismen van de begunstigde. |
|
(e) |
Overeenkomsten die uit een landenspecifiek besluit voortvloeien moeten bepalingen bevatten die verzekeren dat de Unie recht heeft op de volledige terugbetaling van de gift en/of de vervroegde terugbetaling van de lening indien is vastgesteld dat een begunstigde met betrekking tot het beheer van macrofinanciële bijstand fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit heeft gepleegd die de financiële belangen van de Unie schaadt. |
12. Jaarverslag
|
(a) |
De Commissie moet de geboekte vooruitgang bij het uitvoeren van de macrofinanciële bijstand onderzoeken en jaarlijks uiterlijk 30 juni bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen. |
|
(b) |
In het jaarverslag moeten de economische situatie en de vooruitzichten van de begunstigden worden beoordeeld, alsook de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 6, onder c), bedoelde beleidsmaatregelen. |
|
(c) |
Voorts moet het jaarverslag geactualiseerde informatie bevatten over de beschikbare begrotingsmiddelen in de vorm van leningen en giften, waarbij rekening wordt gehouden met de beoogde operaties. |
13. Evaluatie
|
(a) |
De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad verslagen sturen van evaluaties achteraf, waarin de resultaten en de efficiëntie van onlangs voltooide macrofinanciële bijstandsoperaties worden beoordeeld, alsook in welke mate zij tot de doelstellingen van de bijstand hebben bijgedragen. |
|
(b) |
De Commissie moet regelmatig en minstens iedere vier jaar een evaluatie uitvoeren van de verleende macrofinanciële bijstand, en het Europees Parlement en de Raad een gedetailleerd overzicht daarvan bieden. Een dergelijke evaluatie moet tot doel hebben na te gaan of de doelstellingen van de macrofinanciële bijstand zijn behaald, of nog altijd aan de voorwaarden van de macrofinanciële bijstand — met inbegrip van het in punt 7, onder c), vastgelegde drempelbedrag — wordt voldaan, en om de Commissie in staat te stellen aanbevelingen te doen met het oog op de verbetering van toekomstige operaties. De Commissie moet in haar evaluatie ook de samenwerking met Europese of multilaterale financiële instellingen bij het verlenen van macrofinanciële bijstand beoordelen. |
(1) Deze evaluatie zal gebaseerd zijn op het jaarverslag inzake mensenrechten en democratie in de wereld dat in het kader van het strategisch kader van de EU en het actieplan inzake de mensenrechten en democratie wordt verwacht (conclusies van de Raad inzake mensenrechten en democratie, 25 juni 2012).
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/331 |
P7_TA(2013)0321
Aanvallen op informatiesystemen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen en tot intrekking van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (COM(2010)0517 — C7-0293/2010 — 2010/0273(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 075/48)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0517), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0293/2010), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 mei 2011 (1), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 21 juni 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0224/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 218 van 23.7.2011, blz. 130.
P7_TC1-COD(2010)0273
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 juli 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2013/40/EU.)
|
26.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 75/332 |
P7_TA(2013)0330
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 — Uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië tot de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling III — Commissie (11607/2013 — C7-0199/2013 — 2013/2054(BUD))
(2016/C 075/49)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1), |
|
— |
gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, definitief vastgesteld op 12 december 2012 (2), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3) (hierna het „IIA van 17 mei 2006”), en met name punt 29, |
|
— |
gezien het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat het meerjarig financieel kader betreft, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer om met de uit de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie voortvloeiende uitgaven rekening te houden (COM(2013)0157), |
|
— |
gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013, goedgekeurd door de Commissie op 18 maart 2013 (COM(2013)0156), |
|
— |
gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013, goedgekeurd door de Raad op 26 juni 2013 (11607/2013 — C7-0199/2013), |
|
— |
gezien de artikelen 75 ter en 75 sexies van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0246/2013), |
|
A. |
overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 tot doel heeft om de vastleggings- en betalingskredieten die nodig zijn ter dekking van de uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië tot de Unie per 1 juli 2013 op te nemen in de begroting 2013; |
|
B. |
overwegende dat de Commissie tegelijkertijd, ingevolge punt 29 van het IIA van 17 mei 2006, een voorstel heeft ingediend tot aanpassing van het meerjarig financieel kader, om deze wijzigingen mogelijk te maken; |
|
C. |
overwegende dat de voorgestelde verhoging van 655,1 miljoen EUR aan vastleggingen en 374 miljoen EUR aan betalingen in overeenstemming is met het financiële pakket dat is overeengekomen op de toetredingsconferentie van 30 juni 2011, exclusief rubriek 5, aangezien de administratieve uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië reeds zijn verdisconteerd in de begroting 2013; |
|
1. |
neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013, zoals door de Commissie ingediend, en van het standpunt van de Raad daarover; |
|
2. |
onderstreept de puur technische aard van deze gewijzigde begroting, die eenvoudigweg voortvloeit uit de unanieme overeenstemming inzake het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie als 28e lidstaat van de Unie; wijst erop dat de gewijzigde begroting om die reden gescheiden is gehouden van het politieke debat dat momenteel op interinstitutioneel niveau plaatsvindt over de wijze waarop de kwestie van de uitstaande betalingen uit 2012 moet worden geregeld, en van de onderhandelingen over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2013; |
|
3. |
herinnert eraan dat overeenkomstig punt 29 van het IIA van 17 mei 2006 de middelen ter financiering van deze gewijzigde begroting gedekt moeten worden door een aanpassing van het financieel kader, in de vorm van een herziening van de maxima voor 2013 voor vastleggingen en betalingen; |
|
4. |
herhaalt zijn standpunt dat de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde termijn van acht weken om de nationale parlementen te informeren over ontwerpwetgevingshandelingen niet van toepassing is op begrotingsaangelegenheden; betreurt het daarom dat de Raad, ondanks het uiterst strakke tijdschema voor de inwerkingtreding van deze gewijzigde begroting, deze termijn toch heeft laten verstrijken alvorens een standpunt vast te stellen, waardoor het Parlement veel minder tijd had voor de vaststelling van de gewijzigde begroting overeenkomstig het Verdrag; |
|
5. |
betreurt ook dat de Raad, zelfs na het verstrijken van de termijn van acht weken, slechts met moeite overeenstemming heeft weten te bereiken over deze gewijzigde begroting, waardoor er vertraging is opgetreden bij de beschikbaarstelling van de per 1 juli 2013 benodigde middelen voor Kroatië; waarschuwt dat dit geen precedent mag worden voor toekomstige uitbreidingen; |
|
6. |
is ingenomen met het feit dat de Raad er uiteindelijk mee kon instemmen dat de maxima van 2013 voor de betalingen met de vereiste 374 miljoen EUR zonder enige compensatie worden verhoogd; is van mening dat dit, aangezien het slechts om een beperkt bedrag gaat en er momenteel een tekort aan betalingskredieten is in de begroting 2013, de juiste manier is om de verplichting na te komen die de lidstaten op zich hebben genomen toen zij het Toetredingsverdrag ondertekenden en om het bepaalde in punt 29 van het IIA van 17 mei 2006 na te leven; |
|
7. |
betreurt echter dat de Raad met betrekking tot de herziening van de vastleggingen besloten heeft het politieke belang van aanvaarding van het Commissievoorstel als zodanig naast zich neer te leggen en daarentegen te kiezen voor beschikbaarstelling van de vereiste kredieten door middel van compensatie; wijst erop dat dit indruist tegen de geest van het besluit dat met algemene stemmen genomen is toen het Toetredingsverdrag werd ondertekend, en in strijd is met het IIA van 17 mei 2006; wijst er met nadruk op dat een dergelijk besluit een verkeerd politiek signaal geeft, niet alleen aan Kroatië, maar ook aan de andere kandidaat-lidstaten; onderstreept dat dit besluit alleen wordt geaccepteerd omdat het betrekking heeft op de laatste zes maanden van het huidige MFK (2007-2013); wijst erop dat besluit dit geen precedent mag vormen voor eventuele toekomstige uitbreidingen gedurende de looptijd van het volgende MFK (2014-2020); |
|
8. |
betreurt het dat rubriek 5 gekozen is als de hoofdbron voor de compensatie van de vastleggingen, aangezien dat ertoe zou kunnen leiden dat er onvoldoende middelen overblijven om de aangevochten salarisverhogingen te dekken ingeval het Hof van Justitie daarover nog in 2013 uitspraak zou doen; |
|
9. |
besluit niettemin, gezien het politieke belang en de juridische urgentie van de beschikbaarstelling van de nodige financiering voor Kroatië, het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 ongeamendeerd goed te keuren; |
|
10. |
verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 1/2013 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
11. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.