|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
59e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
||
|
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 16 april 2013 |
|
|
2016/C 45/01 |
||
|
2016/C 45/02 |
||
|
2016/C 45/03 |
||
|
|
Woensdag 17 april 2013 |
|
|
2016/C 45/04 |
||
|
2016/C 45/05 |
||
|
|
Donderdag 18 april 2013 |
|
|
2016/C 45/06 |
||
|
2016/C 45/07 |
||
|
2016/C 45/08 |
||
|
2016/C 45/09 |
||
|
2016/C 45/10 |
||
|
2016/C 45/11 |
||
|
2016/C 45/12 |
||
|
2016/C 45/13 |
||
|
2016/C 45/14 |
||
|
|
AANBEVELINGEN |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Donderdag 18 april 2013 |
|
|
2016/C 45/15 |
|
|
II Mededelingen |
|
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 16 april 2013 |
|
|
2016/C 45/16 |
||
|
2016/C 45/17 |
||
|
2016/C 45/18 |
||
|
2016/C 45/19 |
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
|
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2013-2014
Vergaderingen van 15 t/m 18 april 2013
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 242 E van 23.8.2013.
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag 16 april 2013
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/2 |
P7_TA(2013)0118
Gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over de omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (2010/2043(INI))
(2016/C 045/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de artikelen 19, lid 1, en 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (1), |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Commissie van 22 december 2011 betreffende de toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad op verzekeringen, in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-236/09 (Test-Aankoop) (2), |
|
— |
gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Aankoop) (3), |
|
— |
gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van december 2010, getiteld „EU Rules on Gender Equality: How are they transposed into national law?”, |
|
— |
gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van juli 2009, getiteld „Sex Discrimination in the Access to and Supply of Goods and Services and the Transposition of Directive 2004/113/EG”, |
|
— |
gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van juni 2011, getiteld „Trans and intersex people: Discrimination on the grounds of sex, gender identity and gender expression”, |
|
— |
gezien zijn standpunt van 30 maart 2004 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de beoordeling van de resultaten van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en aanbevelingen voor de toekomst (5), |
|
— |
gezien artikel 48 van het Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0044/2013), |
|
A. |
overwegende dat zowel directe als indirecte discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, in zowel de overheidssector als de particuliere sector, door de richtlijn verboden zijn; |
|
B. |
overwegende dat in de richtlijn aspecten met betrekking tot discriminatie op grond van geslacht buiten de arbeidsmarkt behandeld worden; |
|
C. |
overwegende dat een ongunstigere behandeling van vrouwen wegens zwangerschap of moederschap eveneens verboden is en dat hetzelfde geldt voor intimidatie en seksuele intimidatie en aanzetten tot discriminatie bij het aanbieden of leveren van goederen of diensten; |
|
D. |
overwegende dat na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon passende maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht volgens een bijzondere wetgevingsprocedure genomen zullen worden, waarbij eenparigheid van stemmen in de Raad en goedkeuring door het Parlement een vereiste is (artikel 19, lid 1, VWEU); |
|
E. |
overwegende dat de richtlijn volgens de beschikbare informatie in de meeste lidstaten omgezet is, hetzij doordat er nieuwe wetgeving aangenomen is, of doordat de bestaande wetgeving op dit terrein gewijzigd is; |
|
F. |
overwegende dat er in sommige lidstaten sprake was van onvolledige omzetting of uitstel van de termijn voor de omzetting; |
|
G. |
overwegende dat de nationale wetgeving in een aantal gevallen verder gaat dan de vereisten van de richtlijn omdat deze eveneens geldt voor onderwijs of discriminatie in media en in reclame; |
|
H. |
overwegende dat door de in artikel 5, lid 2, van de richtlijn vastgelegde niet-deelnemingsclausule rechtsonzekerheid en op de lange termijn mogelijk juridische problemen ontstaan; |
|
I. |
overwegende dat het toepassingsverslag, dat uit hoofde van de richtlijn in 2010 had moeten uitkomen, tot uiterlijk 2014 uitgesteld is; |
|
J. |
overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Aankoop) verklaarde dat artikel 5, lid 2, van deze richtlijn, waarin een afwijking toegestaan wordt voor verzekeringen en aanverwante financiële diensten, contraproductief is voor de verwezenlijking van de doelstelling van gelijke behandeling van vrouwen en mannen en niet in overeenstemming is met het Handvest van de grondrechten van de EU; |
|
K. |
overwegende dat de desbetreffende bepaling als gevolg hiervan geacht wordt nietig te zijn na afloop van een gepaste overgangsperiode, te weten met ingang van 21 december 2012; |
|
L. |
overwegende dat de Commissie op 22 december 2011 niet-bindende richtsnoeren deed uitgaan die bedoeld waren om de situatie met betrekking tot verzekeringsmaatschappijen en aanverwante financiële dienstverleners te verduidelijken; |
|
M. |
overwegende dat, in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, discriminatie van transseksuelen en discriminatie op grond van genderidentiteit kan worden beschouwd als discriminatie op grond van geslacht (6) in wetgeving en beleid inzake gendergelijkheid; |
|
1. |
betreurt het feit dat de Commissie haar toepassingsverslag inzake Richtlijn 2004/113/EG van de Raad niet gepresenteerd heeft en ook geen bijgewerkte gegevens over de lopende nationale uitvoeringsprocessen gepubliceerd heeft; |
|
2. |
erkent dat de uitspraak in de Test-Aankoop-zaak van invloed geweest kan zijn op het uitvoeringsproces van de lidstaten, maar merkt op dat dit op zich geen rechtvaardiging kan zijn voor het feit dat het niet gelukt is om het in de richtlijn vereiste verslag op tijd te publiceren; |
|
3. |
dringt er bij de Commissie op aan om haar verslag en alle beschikbare gegevens zo spoedig mogelijk te publiceren; |
|
4. |
dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten concrete maatregelen nemen om de richtlijn en de gevolgen ervan aan de hand van concrete voorbeelden toe te lichten, zodat vrouwen en mannen de richtlijn volledig kunnen benutten en deze adequaat kunnen gebruiken als doeltreffend middel om hun rechten met betrekking tot gelijke behandeling op het vlak van toegang tot alle goederen en diensten veilig te stellen; |
|
5. |
is ingenomen met de Test-Aankoop-uitspraak, maar is van mening dat deze voor aanhoudende onzekerheid op de verzekeringsmarkt gezorgd heeft; verwacht dat er sekseneutrale criteria worden ontwikkeld die leiden tot een op meerdere risicofactoren gebaseerde prijsstelling, welke een getrouwe weerspiegeling is van de risico's van elk individu, ongeacht gender, en die potentiële discriminatie op grond van geslacht helpen opsporen; |
|
6. |
is van mening dat de richtsnoeren die de Commissie gepubliceerd heeft — bij ontstentenis van bindende of wetgevende gevolgen daarvan — deze onzekerheid niet volledig weggenomen hebben; |
|
7. |
dringt er bij de Commissie op aan om praktische stappen te ondernemen om het probleem aan te pakken door met een voorstel voor een nieuwe wetgevingstekst te komen die volledig overeenkomt met de richtsnoeren; |
|
8. |
wijst erop dat de verzekeringssector zich ook moet blijven inspannen om de premies overeenkomstig sekseneutrale criteria aan te passen door op andere factoren berustende actuariële berekeningen toe te passen; |
|
9. |
verzoekt de Commissie met de bedrijfstak van verzekeraars een informele dialoog aan te gaan over risicobeoordeling; |
|
10. |
verzoekt de Commissie om de methodiek te presenteren waarvan zij gebruik zal maken om de effecten van de Test-Aankoop-uitspraak op verzekeringstarieven te meten; |
|
11. |
dringt er bij de Commissie op aan om de kwestie eveneens te analyseren vanuit het oogpunt van consumentenbeschermingsbeleid; |
|
12. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt nauwlettend te volgen en om, indien er tekenen zijn dat er feitelijk indirecte discriminatie plaatsvindt, alle noodzakelijke maatregelen te treffen om het probleem aan te pakken en ongerechtvaardigde hogere prijzen te voorkomen; |
|
13. |
onderstreept dat onderhavige richtlijn zich niet beperkt tot verzekeringen en dat haar ruimere toepassingsgebied en potentieel voor vooruitgang op het gebied van toegang tot goederen en diensten, zowel in de publieke als in de private sfeer, tot in detail aan het publiek wordt uitgelegd, zodat mannen en vrouwen volledig op de hoogte zijn van de werkingssfeer en de doelstellingen van de richtlijn en dus gebruik kunnen maken van al haar elementen en mogelijkheden; |
|
14. |
merkt op dat de bepaling met betrekking tot de omkering van de bewijslast in de nationale wetgeving van de meeste lidstaten geïmplementeerd is; verzoekt de Commissie om erop toe te zien dat deze bepaling in alle lidstaten toegepast wordt; |
|
15. |
verzoekt de Commissie om rekening te houden met gevallen van discriminatie in verband met zwangerschap, gezinsplanning en moederschap met betrekking tot bijvoorbeeld de woonsector (huur) of moeilijkheden bij het verkrijgen van leningen, alsmede de toegang tot medische goederen en diensten, in het bijzonder wat de toegang tot de volgens de wet beschikbare reproductieve gezondheidszorg en de behandelingen in het kader van geslachtsverandering betreft; |
|
16. |
verzoekt de Commissie om er vooral nauw op toe te zien of er sprake is van discriminatie in verband met borstvoeding en mogelijke discriminatie in verband met de toegang tot goederen en diensten in de publieke sfeer en op openbare plaatsen; |
|
17. |
verzoekt de Commissie toe te zien op de uitvoering en de toepassing van de richtlijn wat zwangere asielzoekende vrouwen betreft die wachten op het resultaat van hun asielaanvraag, om ervoor te zorgen dat in verzekeringscontracten en -producten met deze categorie vrouwen rekening wordt gehouden; |
|
18. |
dringt erop aan dat de Commissie, in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, in haar toekomstige wetgeving en beleid inzake gendergelijkheid terdege rekening houdt met de problematiek van de discriminatie op grond van genderidentiteit; |
|
19. |
stelt met teleurstelling vast dat in sommige lidstaten vrouwelijke ondernemers, en met name alleenstaande moeders, vaak gediscrimineerd worden bij het aangaan van leningen of het zoeken naar financiering voor hun bedrijf en nog steeds vaak geconfronteerd worden met genderstereotypering; |
|
20. |
verzoekt de Commissie om een inventaris te maken van optimale methoden en deze voor de lidstaten beschikbaar te maken om de nodige middelen te bieden voor de ondersteuning van positieve maatregelen en voor een betere uitvoering van de respectieve bepalingen op nationaal niveau te zorgen; |
|
21. |
vestigt de aandacht op het gebrek aan doeltreffendheid van sommige gelijkheidsorganen, te wijten aan hun geringe mogelijkheden om op te treden en hun tekort aan personele en financiële middelen; |
|
22. |
doet een beroep op de Commissie om naar behoren en nauwgezet toezicht te houden op de „gelijkheidsorganen” die opgezet zijn naar aanleiding van de inwerkingtreding van de richtlijn, en om te controleren of aan alle in EU-wetgeving vastgelegde voorwaarden is voldaan; legt met name nadruk op het feit dat de huidige economische crisis niet gebruikt mag worden als rechtvaardiging voor tekortkomingen in het functioneren van de gelijkheidsorganen; |
|
23. |
onderstreept dat de Commissie gegevens moet leveren en meer openheid moet geven over lopende inbreukprocedures en -maatregelen; |
|
24. |
verzoekt de Commissie om een openbare databank op te zetten van wetgeving en jurisprudentie op het gebied van genderdiscriminatie; wijst er nadrukkelijk op dat de bescherming van de slachtoffers van discriminatie op grond van geslacht verbeterd moet worden; |
|
25. |
wijst, gezien de rol van de nationale rechtbanken, op de behoefte aan financiële ondersteuning en coördinatie door de EU van vervolgopleidingen voor juristen die actief zijn op het gebied van genderdiscriminatie; |
|
26. |
wijst erop dat de richtlijn in alle lidstaten tijdig omgezet dient te worden; |
|
27. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
(2) PB C 11 van 13.1.2012, blz. 1.
(3) PB C 130 van 30.04.11, blz. 4.
(4) PB C 103 E van 29.04.04, blz. 405.
(5) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 87.
(6) Zaak C-13/94 (P tegen S en Cornwall County Council); zaak C-117/01 (K.B. tegen National Health Service Pensions Agency en Secretary of State for Health); zaak C-423/04 (Sarah Margaret Richards tegen Secretary of State for Work and Pensions) .
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/5 |
P7_TA(2013)0119
Bevordering van ontwikkeling via handel
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over bevordering van ontwikkeling via handel (2012/2224(INI))
(2016/C 045/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 januari 2012 over handel, groei en ontwikkeling (COM(2012)0022), een actualisering van een mededeling over hetzelfde onderwerp van 18 september 2002, |
|
— |
gezien de artikelen 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien de overige mededelingen en werkdocumenten van de Commissie van de afgelopen jaren die betrekking hebben op dit onderwerp, met inbegrip van die betreffende de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (COM(2009)0458, SEC(2010)0421, SEC(2011)1627), het EU-actieplan voor Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking 2010-2015 (SEC(2010)0265), „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637), ontwikkelingsfinanciering (COM(2012)0366), de EU-aanpak inzake weerbaarheid (COM(2012)0586), sociale bescherming in de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie (COM(2012)0446) en het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen (COM(2012)0492), alsook gezien haar mededeling betreffende „Hulp voor Handel” (COM(2007)0163) en haar jaarlijkse toezichtsverslagen inzake deze hulp, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 16 maart 2012 betreffende de EU-aanpak van handel, groei en ontwikkeling in het volgende decennium, en zijn andere conclusies die betrekking hebben op dit onderwerp, |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Cotonou (1), |
|
— |
gezien de verordeningen met betrekking tot het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (2) en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), en de tenuitvoerlegging ervan, |
|
— |
gezien het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en punt 11, betreffende handel, van het bijbehorende actieplan (3), |
|
— |
gezien het verbeterde geïntegreerde kader voor handelsgerelateerde bijstaand aan de minst ontwikkelde landen, dat werd ontwikkeld onder leiding van de Wereldbank, |
|
— |
gezien de agenda voor waardig werk van de IAO en het VN-initiatief inzake een socialebeschermingsbasis, |
|
— |
gezien de vierde Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking werd gehouden en de verklaring en het actieprogramma die in Peking zijn aangenomen, |
|
— |
gezien zijn resoluties die betrekking hebben op handel en ontwikkeling, met inbegrip van de resoluties over handel en armoede (4), hulp voor handel (5), economische partnerschapsovereenkomsten (6), het stelsel van algemene preferenties van de EU (7), maatschappelijk verantwoord ondernemen (8), belastingaangelegenheden met betrekking tot ontwikkelingslanden (9), betrekkingen tussen de EU en Afrika (10), voedselzekerheid (11), de toekomst van het ontwikkelingsbeleid van de EU (12) en de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (13), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0054/2013), |
|
A. |
overwegende dat de artikelen 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie duidelijk verband met elkaar houden; overwegende dat in artikel 207 wordt gesteld dat de handelspolitiek van de EU wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie, en overwegende dat artikel 208 vereist dat de Unie bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening houdt met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking; |
|
B. |
overwegende dat na de verklaring en het actieprogramma van Peking de lidstaten en de Commissie de strategie inzake gendermainstreaming hebben aangenomen als onderdeel van hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid; |
|
C. |
overwegende dat armoedebestrijding en de beoogde verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling de centrale onderdelen van het ontwikkelingsbeleid van de EU vormen en tevens de leidraad zouden moeten zijn voor het handelsbeleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingslanden; overwegende dat de bevordering van mensenrechten in dit beleid moet worden geïntegreerd en moet bijdragen aan de op rechten gebaseerde benadering van ontwikkeling die door de EU is aangenomen; |
|
D. |
overwegende dat het verband tussen handelsliberalisering en vermindering van armoede niet automatisch is, maar dat de openstelling van handel een van de meest effectieve aanjagers van economische groei en ontwikkeling kan zijn, indien en wanneer er sprake is van de juiste omstandigheden; |
|
E. |
overwegende dat de perspectieven voor succesvolle op handel gebaseerde ontwikkeling onder meer afhangen van goedfunctionerende instituties, een effectieve bestrijding van corruptie, een gezonde private sector en het nastreven van breed gefundeerde en inclusieve economische ontwikkeling, diversificatie en een geleidelijke stijging van de toegevoegde waarde; |
|
F. |
overwegende dat het handelsbeleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingslanden beoogt deze landen in het internationale handelsstelsel te integreren, doch niet beschikt over duidelijk gedefinieerde ontwikkelingsdoelstellingen, hetgeen zou kunnen leiden tot verdringing van lokale productie en een sterkere afhankelijkheid van grondstoffenexport; overwegende dat ondanks aanzienlijke liberaliseringsinspanningen sommige ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde landen, er niet in zijn geslaagd hun productie en uitvoer te diversifiëren; |
|
G. |
overwegende dat de effecten van de globalisering op de vermindering van armoede ongelijk zijn; overwegende dat een groot deel van de bevolking in ontwikkelingslanden, met name in de minst ontwikkelde landen, nog steeds in extreme armoede leeft; overwegende dat in 1990 slechts 18 % van de extreem armen in de minst ontwikkelde landen leefde, maar dat dit percentage in 2007 was verdubbeld tot 36 %; |
|
H. |
overwegende dat de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten ver achterliggen op schema, de algehele voortgang nog altijd gering is, de ontwikkelingsdoelstellingen niet duidelijk zijn gedefinieerd in de EU-strategie voor economische partnerschapsovereenkomsten en alleen een tijdslimiet niet volstaat om deze situatie te verhelpen; |
|
I. |
overwegende dat arme landen moeite hebben om de vermindering van handelsheffingen als gevolg van de huidige mondiale context van handelsliberalisering te compenseren; overwegende dat douanetarieven voor bewerkte goederen die hoger zijn dan die voor onbewerkte goederen, ertoe bij zouden kunnen dragen dat ontwikkelingslanden blijven steken in de rol van eenvoudige exporteur van grondstoffen; |
|
J. |
overwegende dat de negatieve effecten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op de ontwikkeling en de handel van ontwikkelingslanden moeten worden weggenomen; |
|
K. |
overwegende dat de uitbreiding van biobrandstoffen voor het overgrote deel heeft plaatsgevonden op basis van uitbreiding van grootschalige industriële monoculturen, met als gevolg meer landbouwmethoden die schadelijk zijn voor milieu, biologische verscheidenheid, vruchtbaarheid van de bodem en beschikbaarheid van water; overwegende dat de uitbreiding van agrobrandstoffen dramatische gevolgen kan hebben op het vlak van de schending van landrechten, het verlies van de toegang tot vitale natuurlijke hulpbronnen, ontbossing en aantasting van het milieu; |
|
L. |
overwegende dat hogere-middeninkomenslanden vanaf 1 januari 2014 zullen worden uitgesloten van het stelsel van algemene preferenties van de EU, doch dat het niet duidelijk is in hoeverre dit de minst ontwikkelde landen nieuwe exportmogelijkheden zal bieden; |
|
M. |
overwegende dat „hulp voor handel” is opgezet om ontwikkelingslanden te helpen bij onder meer de opbouw van handelscapaciteit, het terugdringen van administratieve handelsbelemmeringen, de aanleg van een efficiënte infrastructuur voor het vervoer van goederen, en de ondersteuning van lokale ondernemingen, teneinde hen voor te bereiden op concurrentie en hen in staat te stellen in de lokale vraag te voorzien en te profiteren van de nieuwe mogelijkheden die de markt hen biedt; overwegende dat „hulp voor handel” de productverwerking en de diversificatie van de productie moet helpen bevorderen, de regionale integratie moet ondersteunen, de technologieoverdracht moet vergemakkelijken, de totstandbrenging of ontwikkeling van binnenlandse productiecapaciteit moet bevorderen en moet bijdragen aan de vermindering van inkomensongelijkheid; |
|
N. |
overwegende dat regionale integratie een doeltreffend middel is om welvaart, vrede en veiligheid te verwezenlijken; overwegende dat de ontwikkelingsvoordelen van een beter functionerende interne en regionale handel misschien wel even groot zijn als of groter dan die van een grotere buitenlandse handel, met name in het licht van de klimaatverandering; overwegende dat de regionale handel in Afrika word gedomineerd door handel in verwerkte goederen, terwijl het bij de buitenlandse handel vooral gaat om handel in grondstoffen; |
|
O. |
overwegende dat de export van natuurlijke hulpbronnen vaak wordt geassocieerd met corruptie en stagnatie in andere economische sectoren; overwegende dat het bestaan van een „hulpbronnenvloek” (resource curse) inmiddels breed wordt erkend en dat het EU-handelsbeleid erop moet zijn gericht dit fenomeen te helpen voorkomen en bestrijden; |
|
P. |
overwegende dat „conflicthulpbronnen” natuurlijke hulpbronnen zijn waarvan de systematische exploitatie en verhandeling in een conflictomgeving bijdragen tot, baat hebben bij of resulteren in het begaan van ernstige mensenrechtenschendingen, schendingen van het internationaal humanitair recht of schendingen die leiden tot misdaden volgens internationaal recht; |
|
Q. |
overwegende dat het EU-beleid voedselveiligheid moet ondersteunen en nooit mag schaden; overwegende dat er daarnaast een einde moet worden gemaakt aan de herbestemming van landbouwgrond in ontwikkelingslanden en regio's waar de voedselvoorziening onzeker is, waarbij deze grond voor andere doeleinden wordt gebruikt dan voor de productie van voedsel om in de lokale of regionale behoeften te voorzien (het „landroof”-probleem); |
|
R. |
overwegende dat met name de bevordering van biobrandstoffen heeft geleid tot indirecte veranderingen in het landgebruik en volatiele voedselprijzen in ontwikkelingslanden; |
|
S. |
overwegende dat het garanderen van zekerheid inzake grondeigendom voor kleine eigenaren, die in ontwikkelingslanden de meerderheid van de landeigenaren vormen en het kwetsbaarst zijn, de basis is voor gezonde onroerendgoed- en kredietmarkten, die essentieel zijn voor een stabiele en duurzame ontwikkeling; |
|
T. |
overwegende dat investeringen in de kansen voor vrouwen, in het bijzonder op het vlak van microkrediet, noodzakelijk zijn om goede resultaten te behalen op het gebied van economische en sociale ontwikkeling; |
Handel als doeltreffende aanjager van groei, ontwikkeling en armoedebestrijding
|
1. |
bevestigt zijn standpunt dat de bevordering van duurzame ontwikkeling de voornaamste doelstelling van het handelsbeleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingslanden moet zijn; is van mening dat voor alle initiatieven in het kader van dit beleid concrete en duurzame ontwikkelingsdoelstellingen moeten worden geformuleerd; |
|
2. |
benadrukt dat aangezien handelsliberalisering niet vanzelfsprekend tot groei en armoedevermindering leidt, het handelsbeleid en beleid inzake hulp voor handel consequent moeten worden ontworpen op basis van transparante en inclusieve inspraakprocessen, waarbij alle belanghebbenden worden betrokken, met speciale aandacht voor de meest benadeelden, in het bijzonder vrouwen; |
|
3. |
wijst erop dat eerlijke handel tussen de EU en ontwikkelingslanden moet zijn gebaseerd op de volledige eerbiediging en naleving van de IAO-arbeidsnormen en -arbeidsomstandigheden en dat toepassing van de hoogst mogelijke sociale en milieunormen moet worden gewaarborgd; benadrukt dat dit ook inhoudt dat er een eerlijke prijs moet worden betaald voor hulpbronnen en landbouwproducten uit ontwikkelingslanden; |
|
4. |
dringt erop aan dat er speciale aandacht wordt besteed aan de bevordering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen; |
|
5. |
verwelkomt de aandacht die in de agenda voor verandering (COM(2011)0637) wordt besteed aan het ondernemingsklimaat, regionale integratie en wereldmarkten, alsmede aan sociale bescherming, gezondheidszorg, onderwijs en banen; |
|
6. |
dringt aan op de volledige tenuitvoerlegging van de doelstellingen inzake coherentie van het ontwikkelingsbeleid, met inbegrip van de beëindiging van onrechtvaardige productie- en handelspraktijken, overbevissing en landbouwsubsidies die de ontwikkeling schaden en de voedselveiligheid bedreigen; |
|
7. |
benadrukt dat investeringsbeleid twee grote uitdagingen voor ontwikkelingslanden met zich meebrengt: op nationaal niveau dient investeringsbeleid te worden opgenomen in de ontwikkelingsstrategie, met onder meer duurzame ontwikkelingsdoelstellingen; op internationaal niveau is het noodzakelijk om de ontwikkelingsdimensie van internationale investeringsovereenkomsten te versterken en een evenwicht te bewerkstelligen tussen de rechten en plichten van staten en investeerders; |
|
8. |
betreurt dat, volgens het Unctad-rapport van 2012 over investeringen in de wereld, enkele in 2011 gesloten internationale investeringsovereenkomsten vasthouden aan het traditionele verdragsmodel dat zich richt op bescherming van investeringen als enige doel van het verdrag; is evenwel ingenomen met het feit dat sommige nieuwe internationale investeringsovereenkomsten bepalingen bevatten om te waarborgen dat het verdrag geen belemmering vormt voor, doch juist bijdraagt aan de duurzame ontwikkelingsstrategieën van landen, die zich richten op de milieugerelateerde en sociale gevolgen van investeringen; |
|
9. |
is bezorgd over het groeiende aantal geschillenbeslechtingszaken tussen investeerders en staten in het kader van internationale investeringsovereenkomsten, waarbij investeerders belangrijke beleidsmaatregelen van de overheid hebben aangevochten met het argument dat deze beleidsmaatregelen hun bedrijfsvooruitzichten negatief hebben beïnvloed; benadrukt in dit verband dat in het Unctad-verslag van 2012 inzake investeringen in de wereld wordt vermeld dat internationale investeringsovereenkomsten in toenemende mate controversieel en politiek gevoelig worden, hetgeen voornamelijk het gevolg is van de toename van arbitragezaken tussen investeerders en staten in het kader van internationale investeringsovereenkomsten, die groeiende ontevredenheid veroorzaken (bv. de handelsbeleidsverklaring van Australië waarin werd aangekondigd dat Australië geen clausules over geschillenbeslechting tussen investeerders en staten meer opneemt in toekomstige internationale investeringsovereenkomsten), en die onder andere de gebreken van het systeem blootleggen (zoals het ruime toepassingsgebied van bijvoorbeeld bepalingen inzake onteigening, bezorgdheid over de kwalificaties van de arbiters, gebrek aan transparantie en hoge procedurekosten, en het verband tussen geschillenbeslechting tussen investeerders en staten in het kader van internationale investeringsovereenkomsten en geschillen tussen staten); benadrukt derhalve nogmaals dat toekomstige Europese investeringsovereenkomsten moeten waarborgen dat de mogelijkheid voor staten om wetgeving aan te nemen met het oog op het algemeen belang niet wordt ondermijnd door internationale beslechting van geschillen tussen investeerders en staten; |
|
10. |
herinnert eraan dat het aantrekken van investeringen in duurzame ontwikkeling een belangrijke uitdaging blijft voor ontwikkelingslanden, in het bijzonder voor de minst ontwikkelde landen; benadrukt in dit verband dat de Unctad een alomvattend investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling heeft ontwikkeld, dat bijzondere nadruk legt op de relatie tussen buitenlandse investeringen en duurzame ontwikkeling; |
|
11. |
verzoekt de EU actief gebruik te maken van de vele instrumenten waarover zij beschikt ter ondersteuning van vrede, de eerbiediging van de mensenrechten, democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, gezonde overheidsfinanciën, investeringen in infrastructuur, betrouwbare verschaffing van basisvoorzieningen en het streven naar inclusieve groei en vermindering van armoede in ontwikkelingslanden, om aldus tevens te helpen een gunstige omgeving te creëren voor doeltreffende hulp voor handel en handelsontwikkeling; |
|
12. |
benadrukt dat voor een succesvolle integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldhandel meer nodig is dan een betere markttoegang en strengere regels voor de internationale handel; onderstreept dat het programma hulp voor handel bijgevolg ontwikkelingslanden moet steunen bij hun binnenlandse inspanningen om lokale handel te bevorderen, restricties aan de aanbodzijde op te heffen en structurele gebreken aan te pakken, hetgeen kan gebeuren door middel van binnenlandse hervormingen op handelsgerelateerde beleidsdomeinen, handelsbevordering, verbetering van de douanecapaciteiten, verbetering van de infrastructuur, vergroting van de productiecapaciteit en de totstandbrenging van binnenlandse en regionale markten; |
|
13. |
herinnert eraan dat het verband tussen handelsliberalisering en vermindering van armoede niet automatisch is; neemt in dit verband kennis van het feit dat volgens de Unctad het gemiddelde niveau van handelsintegratie van de MOL's, dat wordt gemeten aan de hand van de verhouding van uitvoer en invoer van goederen en diensten tot het bbp, sinds het begin van de jaren 1990 eigenlijk hoger is dan dat van de geavanceerde economieën; is daarom van mening dat het voortduren van massale armoede in de minst ontwikkelde landen het gevolg is van onderontwikkeling en van het feit dat deze landen er niet in slagen structurele veranderingen te bevorderen, productiecapaciteit op te bouwen en op nationaal niveau productieve werkgelegenheid te creëren; |
|
14. |
benadrukt eveneens dat volgens de Unctad de voortijdige en snelle handelsliberalisering waartoe veel ontwikkelingslanden met lage inkomsten werden aangezet in de jaren tachtig en negentig, heeft geleid tot de-industrialisering en een vorm van integratie die hun afhankelijkheid van en kwetsbaarheid voor buitenlandse markten heeft versterkt, terwijl de landen die het meest hebben geprofiteerd van handelsliberalisering en de grootste absolute armoedevermindering hebben ondervonden, de landen zijn die hun economie in beperkte mate en geleidelijk hebben opengesteld, gelijke tred houdend met de ontwikkeling van hun productiecapaciteit, waarbij zij vooruitgang hebben geboekt in de richting van structurele veranderingen; |
|
15. |
benadrukt dat groei en welvaart, om inclusief en duurzaam te zijn en een bijdrage te leveren aan armoedebestrijding, moet worden nagestreefd in sectoren die zwaar door armoede worden getroffen en in sectoren waarin arme mensen actief zijn; wijst erop dat groei tevens ten goede moet komen aan vrouwen en de zelfredzaamheid van vrouwen en gericht moet zijn op de verbetering van het algemeen ondernemingsklimaat, zodat kmo's kunnen gedijen en duurzame microfinancierings- en microkredietmogelijkheden tot ontplooiing kunnen komen; benadrukt dat het ontwikkelings- en handelsbeleid op dit vlak moet worden geleid door innovatie, creativiteit en concurrentievermogen, met het oog op het scheppen van banen en het zelfredzaam maken van kansarmen; |
|
16. |
is verheugd dat de Commissie erkent dat de participatie van kleine producenten en ondernemingen moet worden ondersteund; wijst op het marktpotentieel van regelingen inzake eerlijke handel en de efficiëntie waarmee deze regelingen sociale ontwikkeling vergemakkelijken; |
|
17. |
stelt voor dat de Commissie op internationaal niveau een nieuwe impuls geeft aan duurzame overheidsopdrachten; |
|
18. |
dringt er bij de EU, haar lidstaten en andere donoren op aan om de vitale rol van vrouwen bij economische ontwikkeling te erkennen en om hulpinspanningen aan te passen en te richten op de versterking van de positie van vrouwen, zowel op sociaal als financieel vlak, onder meer door middel van specifiek voor vrouwen bedoelde hulp, gericht op de ondersteuning van bedrijfsontwikkeling en toegang tot microfinanciering; |
|
19. |
herinnert de Commissie en de lidstaten aan het EU-actieplan voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking en aan de in het actieplan voorgestelde activiteiten; |
|
20. |
herinnert aan de verplichting van de EU om beleidscoherentie voor ontwikkeling en inachtneming, bevordering en bescherming van de mensenrechten en gendergelijkheid in haar gehele buitenlandse beleid, inclusief internationale handel, toe te passen; ziet uit naar de volledige tenuitvoerlegging van de handelsgerelateerde punten van het actieplan bij het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie; |
|
21. |
is van mening dat duurzame-ontwikkelingsstrategieën onder meer moeten voorzien in: participatie van de particuliere sector in de reële economie, regionale samenhang en marktintegratie door middel van grensoverschrijdende samenwerking, en totstandbrenging van open en eerlijke handel, ingebed in een op regels gebaseerd multilateraal handelskader; |
|
22. |
herinnert aan het belang van investeren in het creëren, ontwikkelen en versterken van — vooral grensoverschrijdende — essentiële haven-, vervoers-, energie- en telecommunicatie-infrastructuur; |
|
23. |
spoort de landen die ontwikkelingshulp via handel ontvangen aan om ook hun eigen interne middelen in te zetten, met inbegrip van begrotingsinkomsten uit adequate belastinginning en hun menselijk kapitaal; verzoekt de Commissie om in gevallen waarin landen inkomsten ontlenen aan het exploiteren van natuurlijke hulpbronnen een transparant en duurzaam beheer van die hulpbronnen te ondersteunen; benadrukt dat er volledige transparantie moet komen ontrent betalingen aan regeringen door Europese bedrijven; verzoekt de Commissie duurzame industrialiseringsstrategieën in ontwikkelingslanden te ondersteunen waarmee deze landen in staat worden gesteld te handelen in producten met een toegevoegde waarde; |
|
24. |
is van mening dat de EU-instrumenten op het gebied van ontwikkelingssteun via handel en investeringen, in het bijzonder het herziene stelsel van algemene preferenties en de economische partnerschapsovereenkomsten, doeltreffende zijn; benadrukt niettemin dat de handelsondersteuning niet mag worden beperkt tot uitsluitend die instrumenten; herinnert de Unie aan haar doelstelling om voor 2015 de totale begroting voor ontwikkelingshulp op te trekken tot 0,7 % van het BNP; verzoekt de Commissie met klem het aandeel technische bijstand van haar totale steunaanbod uit te breiden, onder meer op het gebied van normalisatie; verzoekt de Europese Unie meer coherentie aan de dag te leggen bij de uitvoering van haar beleid op het gebied van handel, landbouw, milieu, energie en ontwikkeling; |
|
25. |
acht het absoluut noodzakelijk dat het Europese beleid van ontwikkelingshulp via handel gepaard gaat met innovatie op alle mogelijke gebieden — financieel, maar ook technologisch en organisatorisch — en gebaseerd is op beproefde praktijken; |
|
26. |
beveelt aan dat de Commissie onderhandelt over de opname van werkelijk afdwingbare mensenrechtenclausules in alle toekomstige bilaterale handels- en samenwerkingsovereenkomsten, zodat daadwerkelijk wordt bijgedragen aan een op rechten gebaseerde benadering van ontwikkeling; |
|
27. |
benadrukt dat fatsoenlijke lonen en normen inzake veiligheid op het werk belangrijk zijn voor een duurzaam wereldwijd handelsstelsel en nieuwe mondiale productieketens; herinnert de Commissie in dit verband aan haar mededeling „Bevordering van waardig werk voor iedereen”; |
|
28. |
wenst dat de verschillende diensten van de Commissie en de EDEO, alsook de Commissie, de Raad en het Europees Parlement, omwille van de coherentie van het door de EU gevoerde beleid nauwer gaan samenwerken; |
|
29. |
is van mening dat de beoordelingscriteria voor de beleidsmaatregelen en programma's inzake ontwikkeling via handel en investeringen niet alleen statistieken over groeipercentages en handel moeten omvatten, maar ook cijfers over het aantal nieuwe banen en over de verbetering van de levenskwaliteit van de inwoners van ontwikkelinglanden voor wat betreft de ontwikkeling op menselijk, sociaal, cultureel en milieugebied; |
Een duidelijker ontwikkelingskader voor handelsbesprekingen en -overeenkomsten
|
30. |
benadrukt dat het belangrijk is handelshervormingen te combineren met goed ontworpen overheidsbeleid, met name op het gebied van sociale bescherming; benadrukt in bredere zin het belang van tijdige en goed voorbereide nationale ontwikkelingsstrategieën en systematische beoordelingen van de effecten van het bestaande handelsbeleid op armoede; verzoekt de Commissie de door de VN-rapporteur voor het recht op voedsel voorbereide richtsnoeren waarin wordt opgeroepen effectbeoordelingen inzake mensenrechten uit te voeren („richtsnoeren voor de beoordeling van het effect op mensenrechten van handels- en investeringsovereenkomsten”), toe te passen bij het sluiten van handels- en investeringsovereenkomsten, om ervoor te zorgen dat deze overeenkomsten stroken met de verplichtingen op grond van internationale mensenrechteninstrumenten; dringt er tevens bij de EU op aan in al haar handelsovereenkomsten duidelijke conditionaliteitsbepalingen en clausules over mensenrechten en democratie op te nemen; |
|
31. |
benadrukt dat het van belang is om bepalingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen te verankeren in vrijhandelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden, teneinde de mensenrechten en sociale en milieunormen te bevorderen; stelt voor in alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten naast hoofdstukken over sociale zaken en milieu een alomvattend hoofdstuk over mensenrechten op te nemen; |
|
32. |
verzoekt de Commissie de regeringen van ontwikkelingslanden aan te sporen om met betrekking tot de totstandkoming van hun handelsbeleid uitgebreid overleg te voeren, eveneens met niet-gouvernementele en niet-zakelijke actoren; verzoekt de Commissie tevens om transparantie tijdens de onderhandelingen aan te moedigen, teneinde aldus de voortdurende, brede en wezenlijke betrokkenheid van belanghebbenden te bevorderen en het behalen van ontwikkelingsresultaten te ondersteunen; |
|
33. |
dringt aan op grondige effectanalyses, vanuit klimaat-, gender- en duurzaamheidsoogpunt, met betrekking tot de gevolgen van multilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten tussen de EU en derde landen; dringt er bij de Commissie op aan toestemming te verlenen voor specifieke ondersteuning van het beheer van de klimaatverandering als onderdeel van alle hulp voor handel en van alle andere relevante ontwikkelingshulp; |
|
34. |
is van mening dat er bij onderhandelingen over handelsovereenkomsten benchmarks moeten worden vastgesteld inzake de vooruitgang op het gebied van ontwikkeling, teneinde het toezicht te vergemakkelijken, en indien nodig, de tijdschema's voor de tenuitvoerlegging van maatregelen aan te passen, begeleidende maatregelen te wijzigen, bijvoorbeeld met betrekking tot hulp voor handel en bijstand voor aanpassing, en nieuwe initiatieven voor te bereiden, wanneer de verwezenlijking van de ontwikkelingsdoelstellingen dit vereist; benadrukt dat de verschaffing aan ontwikkelingslanden van de juridische en andere kennis die noodzakelijk is om doeltreffend te werken binnen de WTO en soortgelijke organisaties, essentieel is voor handelsonderhandelingen; |
|
35. |
dringt er bij de EU op aan om handelsbelemmeringen en handelsverstorende subsidies verder te verminderen teneinde ontwikkelingslanden te helpen hun aandeel in de wereldhandel te vergroten; dringt erop aan de exportsubsidies voor landbouwproducten zo snel mogelijk af te schaffen, hetgeen is toegezegd tijdens de Doha-ontwikkelingsronde van de Wereldhandelsorganisatie; |
|
36. |
moedigt de Commissie aan steun te verlenen aan de oproep van de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel om een systeem van positieve prikkels te introduceren ter bevordering van de invoer naar de EU van landbouwproducten die aan de specifieke sociale, milieu- en mensenrechtennormen voldoen, met name door eerlijke inkomsten voor producenten en lonen voor werknemers in de landbouw te waarborgen; |
|
37. |
verzoekt de EU er ten allen tijde voor te zorgen dat haar brede benadering ten aanzien van handelsbesprekingen, met aandacht voor onderwerpen als investeringen, overheidsopdrachten, concurrentie, handel in diensten en intellectuele-eigendomsrechten, beantwoordt aan de respectieve behoeften en ontwikkelingsstrategieën van partnerlanden; dringt er derhalve bij de EU op aan haar beleid te bepalen met volledige inachtneming van de „bijzondere en gedifferentieerde behandeling” van ontwikkelingslanden; herhaalt eveneens dat regeringen en parlementen het recht moeten behouden om investeringen te reguleren, zowel om positief te kunnen discrimineren ten aanzien van investeerders die de ontwikkeling van het land steunen als om te waarborgen dat er verplichtingen en plichten gelden voor alle investeerders, inclusief de buitenlandse, ten aanzien van de naleving van arbeids- milieu- en mensenrechten en andere normen; |
|
38. |
is verheugd over de opname van het genderaspect in de aan de handelsonderhandelingen verbonden duurzaamheidseffectbeoordelingen; roept de Commissie op kennis te nemen van deze beoordelingen en ervoor te zorgen dat de vastgestelde genderkwesties daadwerkelijk worden aangepakt door de beleidsmaatregelen die de handelsovereenkomsten vergezellen; |
|
39. |
is van oordeel dat de aandacht bij de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten vooral moet uitgaan naar de inhoud en niet naar het halen van deadlines; is van oordeel dat de EU zich, om ervoor te zorgen dat de overeenkomsten leiden tot ontwikkeling, soepeler moet opstellen en de diversificatie van de ACS-economieën, met meer productverwerking en uitbreiding van regionale handel, moet stimuleren; |
Hulp voor handel
|
40. |
ondersteunt het voorstel van de Commissie om haar hulp voor handel te differentiëren en haar inspanningen te concentreren op de landen die ze het hardst nodig hebben, met name de minst ontwikkelde landen (MOL's) en de landen met lage inkomsten; |
|
41. |
dringt erop aan hulp voor handel-instrumenten niet uitsluitend te richten op handel tussen de EU en ontwikkelingslanden, maar ook op steun voor binnenlandse, regionale en zuid-zuidhandel en op driehoekshandel tussen de ACS-landen, door grensoverschrijdende waardeketens te bevorderen, de efficiëntie van belangrijke diensten te verhogen en vervoerskosten te verminderen, hetgeen tegelijkertijd kan helpen de banden van ontwikkelingslanden met de wereldmarkt te verstevigen; |
|
42. |
moedigt de ontwikkeling aan van effectievere instrumenten ter ondersteuning van de aanpassing en diversificatie van productie, en ter ondersteuning van de verantwoorde en duurzame ontwikkeling van verwerkingsbedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen in ontwikkelingslanden; |
|
43. |
benadrukt dat bij het opstellen van strategieën voor hulp voor handel en andere relevante ontwikkelingshulp rekening moet worden gehouden met genderongelijkheid met betrekking tot toegang tot hulpmiddelen, zoals microleningen, krediet, informatie en technologie; |
|
44. |
steunt het in de mededeling van de Commissie aangekondigde pakket om kleine handelstransacties in ontwikkelingslanden te bevorderen; verzoekt de Commissie vooruitgang te boeken met de ontwikkeling van dit pakket en roept alle donoren op voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen voor de uitvoering ervan, met name voor de ondersteuning van de deelname van kleine ondernemingen aan handelsregelingen die een toegevoegde waarde voor producenten waarborgen, met inbegrip van duurzaamheidsregelingen (bv. Fair Trade); dringt aan op regelmatige informatie over de tenuitvoerlegging van dit pakket; |
|
45. |
merkt op dat handelscapaciteit afhankelijk is van zowel de hardware (infrastructuur) als de software (expertise); dringt er derhalve bij de EU op aan haar steun zo te investeren dat beide elementen in veel landen worden versterkt, vooral in samenwerking met de minst ontwikkelde landen; |
|
46. |
verzoekt de EU ervoor te zorgen dat hulp voor handel armoedebestrijdende en inclusieve instrumenten bevordert en benadrukt dat deze hulp daarom vooral moet zijn gericht op de behoeften van kleine handelaren; benadrukt dat hulp voor handel moet worden gebruikt voor de ontwikkeling van duurzame waardeketens en op de armen moet zijn gericht teneinde de doelstelling om een duurzame aanbodketen te verwezenlijken, te versterken; |
|
47. |
roept de EU op haar aandacht te richten op de oplossing van de problemen met betrekking tot de programma's voor hulp voor handel, in het bijzonder ten aanzien van de uitvoerings- en controlecapaciteit; dringt bovendien aan op een verandering van perspectief, zodat de aandacht wordt gericht op resultaten en prestaties in plaats van op de inbreng, maar erkent de noodzaak van grondig en gezamenlijk extern toezicht waarbij open en transparante handelspraktijken worden gewaarborgd; |
|
48. |
verzoekt de EU de particuliere sector op doeltreffendere wijze bij het ontwerp van de projecten voor hulp voor handel te betrekken, teneinde ondernemingen in ontwikkelingslanden in staat te stellen de handel te stimuleren; |
Ontwikkeling en de rol van de particuliere sector
|
49. |
is van mening dat, gezien de veranderende structuur van de internationale en de noord-zuidhandel, de eigen verantwoordelijkheid van de begunstigde landen voor de steunprogramma's, evenals transparantie, verantwoordingsplicht en voldoende middelen, cruciale factoren zijn voor de doeltreffendheid en het welslagen van de programma's, met als doel ongelijkheden op het gebied van welvaart te verkleinen, rijkdom te delen en regionale integratie te verwezenlijken; acht het eveneens van cruciaal belang dat nationale, regionale en plaatselijke instellingen en het maatschappelijk middenveld stelselmatig betrokken worden bij de uitwerking en follow-up van de nationale steunprogramma's, die zo worden opgezet dat donoren toezicht kunnen uitoefenen; |
|
50. |
verzoekt de Commissie meer rekening te houden met nieuwe uitdagingen op het gebied van ontwikkelingshulp via handel, zoals differentiëring van ontwikkelingsniveaus, ondersteuning van de lokale productie en diversificatie daarvan, en bevordering van sociale en milieunormen; |
|
51. |
verzoekt alle zowel publieke als private donoren hun activiteiten beter te coördineren en deze aan te passen aan het bestaande financieringsaanbod, met name gezien de huidige context van begrotingsbezuinigingen; herinnert eraan dat de BRICS-landen inmiddels zowel begunstigde als donorlanden zijn; roept deze landen op met de EU samen te werken om ervaringen uit te wisselen en hun respectieve optreden te optimaliseren, en om meer verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van de minder ontwikkelde landen alsook binnen de donorengemeenschap; maakt zich zorgen over het feit dat er steeds vaker gebonden hulp wordt verleend en roept de ontwikkelingslanden en de grote opkomende landen op zich niet van deze praktijken te bedienen; |
|
52. |
verzoekt de Commissie en alle donoren te zoeken naar innoverende financierings- en partnerschapsvormen voor ontwikkeling; herinnert er in dit verband aan dat peer-to-peerleningen ook kunnen bijdragen aan de bevordering van ontwikkeling door middel van handel; beveelt aan de ontwikkelingsprojecten die door regionale ontwikkelingsbanken en de Wereldbank/de Internationale Financieringsmaatschappij worden gefinancierd, beter te coördineren en de methode van interregionale financieringsprogramma's zoals die in het kader van het Infrastructuurtrustfonds EU-Afrika zijn opgezet, te veralgemeniseren; |
|
53. |
roept de in de EU gevestigde ondernemingen met productiefaciliteiten in ontwikkelingslanden op tot een strikte naleving van hun verplichtingen met betrekking tot de eerbiediging van mensenrechten en vrijheden, sociale en milieunormen, gelijkheid tussen vrouwen en mannen, elementaire arbeidsnormen, internationale overeenkomsten en de betaling van passende belastingen op een transparante manier; dringt erop aan dat het recht op vrijwaring van dwangarbeid en in het bijzonder van kinderarbeid zonder uitzondering wordt toegepast; |
|
54. |
is overtuigd van het potentieel van de private sector als drijvende kracht voor ontwikkeling en benadrukt dat om dit potentieel te verwezenlijken het proces ten goede moet komen aan lokale gemeenschappen, en via het beginsel van inclusieve, eerlijke aanbodketens de zelfredzaamheid van alle betrokken actoren, van de producent/werknemer tot de consument, moet bevorderen; |
|
55. |
is verheugd over het feit dat een brede reeks industrieën en transnationale ondernemingen gedragscodes voor leveranciers heeft aangenomen met gedetailleerde sociale en milieuprestatienormen voor hun mondiale toeleveringsketens; herinnert er evenwel aan dat de verspreiding en het heterogene karakter van gedragscodes voor maatschappelijk verantwoord ondernemen een uitdaging vormen; merkt op dat over het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen geen eensluidendheid bestaat, waarbij verschillende ondernemingen verschillende normen hebben ontwikkeld betreffende boekhouding, controle en verslaggeving, en dat de verschillende gradaties in maatschappelijk verantwoord ondernemen daardoor moeilijk te vergelijken zijn; roept de EU daarom eens te meer op te streven naar een duidelijk internationaal rechtskader voor de verantwoordelijkheden en verplichtingen van het bedrijfsleven ten aanzien van de mensenrechten; |
|
56. |
dringt er voorts bij in de EU gevestigde bedrijven en andere bedrijven op aan de tien belangrijkste beginselen van het „Global Compact” en de richtsnoeren betreffende zakendoen en mensenrechten van de VN te eerbiedigen; |
|
57. |
dringt aan op intensievere inspanningen van de EU met betrekking tot belastingparadijzen en kapitaalvlucht, die de inkomsten van zowel EU-lidstaten als ontwikkelingslanden ondermijnen en die de armoedebestrijding en het scheppen van welvaart in arme landen belemmeren; benadrukt dat illegale kapitaalvlucht uit ontwikkelingslanden tussen 6 en 8,7 % van hun bbp en 10 maal de totale ontwikkelingssteun voor deze landen vertegenwoordigt; dringt er derhalve bij de Commissie op aan proactief te zoeken naar verdere samenwerkingsmogelijkheden met ontwikkelingslanden op dit vlak; dringt met name aan op een internationaal verdrag om een einde te maken aan schadelijke belastingstructuren (naar het voorbeeld van een multilaterale regeling inzake automatische uitwisseling van belastinggegevens), met inbegrip van sancties voor zowel niet-coöperatieve jurisdicties als voor financiële instellingen die met belastingparadijzen samenwerken (bv. door in lijn met de Stop Tax Havens Abuse Act van de VS te overwegen om de banklicenties in te trekken van financiële instellingen die met belastingparadijzen werken); |
|
58. |
verzoekt de EU, andere hulpdonoren, autoriteiten van partnerlanden en lokale en internationale particuliere actoren in ontwikkelingslanden mogelijke samenwerkingsgebieden met betrekking tot duurzame ontwikkeling te onderzoeken, teneinde de ontwikkelingsresultaten van bedrijfsactiviteiten te maximaliseren en organisaties van het maatschappelijk middenveld bij de debatten op alle niveaus te betrekken; |
|
59. |
benadrukt dat het van essentieel belang is om in het kader van het EU-ontwikkelingsbeleid publiek-private partnerschapsinitiatieven voor groei te bevorderen en om de ervaring, expertise en beheersystemen van de private sector in combinatie met publieke middelen te benutten; dringt erop aan om het voor lokale autoriteiten in EU-lidstaten met ervaring in bv. infrastructuurbouwwerken gemakkelijker te maken om een jumelage aan te gaan en samen te werken met lokale autoriteiten in ontwikkelingslanden; |
|
60. |
is van mening dat directe buitenlandse investeringen eveneens een sterke drijvende kracht zijn voor duurzame economische groei, kennisoverdracht, ondernemingsgeest en het scheppen van technologie en banen, en daarom van essentieel belang zijn voor ontwikkeling; dringt erop aan de ontwikkelingsagenda te richten op de ondersteuning van capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden met het oog op de totstandbrenging van een transparant, voorspelbaar en gunstig investeringsklimaat, waar de administratieve rompslomp voor bedrijven tot een minimum wordt beperkt, eigendomsrechten worden geëerbiedigd, concurrentie wordt bevorderd en een gezond macro-economisch beleid wordt gevoerd; |
Grondstoffen en winningsindustrieën
|
61. |
wijst erop dat, ondanks de tenuitvoerlegging van het Kimberleyproces ter identificatie van uit conflictgebieden afkomstige diamanten, de handel in natuurlijke hulpbronnen rebellen nog steeds van middelen voorziet, terwijl in winningsgebieden nog altijd mensenrechtenschendingen plaatsvinden; onderstreept derhalve dat er dringend behoefte is aan een zorgvuldigheidssysteem voor edelstenen en waardevolle mineralen, zoals de zogeheten conflictmineralen; is van mening dat een dergelijke maatregel kan bijdragen aan de aanpak van de belangrijkste uitdaging van de „hulpbronnenvloek”, en de voordelen voor ontwikkelingslanden van handel in hun grondstoffen kan vergroten; verwelkomt in dit verband de plannen van de Commissie om een mededeling over conflictmineralen te publiceren; |
|
62. |
erkent dat de Commissie een partner is bij het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI); dringt er bij de Commissie en actoren in de winningsindustrie op aan meer producerende landen actief aan te sporen om aan dit initiatief deel te nemen; |
|
63. |
onderstreept dat natuurlijke hulpbronnen twee grote uitdagingen voor ontwikkelde en ontwikkelingslanden met zich meebrengen: de milieu-uitdaging inzake het omgaan met de gevolgen van het gebruik van hulpbronnen gedurende hun hele levenscyclus, en de sociaal-politieke uitdaging inzake een internationale strategie ten aanzien van mensenrechten en armoede; |
|
64. |
steunt krachtig het wetgevingsvoorstel voor de verslaglegging per land in het kader van de herziening van de jaarrekeningen- en transparantierichtlijn, teneinde corruptie te ontmoedigen en belastingsontwijking te voorkomen; vraagt de Europese winningsindustrieën die in ontwikkelingslanden actief zijn, het goede voorbeeld te geven op het vlak van maatschappelijke verantwoordelijkheid en de bevordering van waardig werk; |
|
65. |
merkt op dat het beheerprobleem in de hulpbronnensector vrijwel volledig door middel van vrijwillige initiatieven werd aangepakt, met als meest opmerkelijke het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën waarmee wordt getracht de transparantie van informatie te verbeteren; stelt evenwel vast dat hoewel dit initiatief noodzakelijk is, het niet voldoende is om het bredere probleem van corruptie en omkoperij in de winningsindustrie aan te pakken; stelt eveneens vast dat het VN-kader betreffende zakendoen en mensenrechten (bescherming, eerbiediging en toegang tot rechtsmiddelen) nog niet specifiek is wat winningsindustrieën en hulpbronnen betreft; is in dit verband van mening dat specifieke bepalingen inzake winningsindustrieën moeten worden toegevoegd aan het VN-kader betreffende zakendoen en mensenrechten en dat een eerste stap de benoeming kan zijn van een speciale rapporteur van de VN-Raad voor de mensenrechten voor deze kwestie, met de opdracht beoordelingen uit te voeren en aanbevelingen op te stellen; |
|
66. |
is van mening dat de transparantie- en certificeringsnormen in de loop der tijd moeten worden uitgebreid om omkoperij en corruptie in de winningsindustrie en daarbuiten volledig aan te pakken; roept de EU meer in het algemeen op steun te verlenen aan sterkere governancemechanismen om in te springen op de milieu- en mensenrechtendimensies van de exploitatie van hulpbronnen; is met name van mening dat een internationaal verdrag voor het duurzaam beheer van hulpbronnen essentieel is om fundamentele wettelijke beginselen vast te leggen voor duurzaam beheer van hulpbronnen; |
|
67. |
benadrukt dat voor duurzame mijnbouw benaderingen nodig zijn die betrekking hebben op de hele levenscyclus van hulpbronnen; wijst erop dat de complexiteit van de mondiale toeleveringsketens de transparantie belemmert; is bijgevolg van mening dat de bestaande transparantie-initiatieven gepaard moeten gaan met certificeringsinspanningen in de vorm van etikettering over de hele toeleveringsketens van mineralen; |
|
68. |
dringt erop aan dat particuliere actoren die betrokken zijn bij de handel in of de raffinage van producten uit winningsindustrieën stappen nemen om ervoor te zorgen dat de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen consequent, grondig en strikt worden nageleefd over de gehele toeleveringsketen; |
|
69. |
roept de Commissie en de EDEO op voort te bouwen op de recent goedgekeurde Dodd-Frank Act van de Amerikaanse Securities and Exchange Commission op grond waarvan emittenten van grondstofwinning worden verplicht bepaalde aan overheden gedane betalingen openbaar te maken; moedigt de Commissie aan de verslagleggingsvereisten voor de winningsindustrieën uit te breiden naar andere sectoren en na te gaan of de openbaarmakingen onafhankelijk moeten worden gecontroleerd; |
|
70. |
is van mening dat het beleid inzake bilaterale handel en investeringen moet zijn gebaseerd op gemeenschappelijke beginselen, zoals de beginselen van het Handvest voor natuurlijke hulpbronnen (Natural Resource Charter); vindt dat dit overeenkomstig de inspanningen voor zorgvuldigheid in de toeleveringsketen gepaard kan gaan met sectorale bepalingen op gebieden die verband houden met smelterijen, raffinaderijen en de metaal- en recyclage-industrie; |
|
71. |
dringt er bij de EU op aan te erkennen dat uitvoerbeperkingen deel kunnen uitmaken van de ontwikkelingsstrategieën van sommige landen of gerechtvaardigd kunnen worden vanuit het oogpunt van milieubescherming; |
Voedselveiligheid en biobrandstof
|
72. |
dringt er bij de EU en alle andere donoren op aan geen steun te verlenen of bij te dragen aan de herbestemming van vruchtbare grond voor andere doeleinden dan voedselproductie in landen en regio's waar de voedselvoorziening onzeker is, en op beproefde methoden gebaseerde strategieën uit te werken voor land- en hulpbronnenbeheer met betrekking tot biobrandstoffen en andere handelsgewassen; |
|
73. |
benadrukt dat prikkels voor boeren om grond voor andere doeleinden dan voedselproductie te gebruiken, bijvoorbeeld voor de productie van biobrandstoffen, in landen waar de voedselvoorziening onzeker is, moeten worden weggenomen; is ervan overtuigd dat onderzoek en innovatie, in combinatie met proactief beleid in zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden, kunnen helpen de tegenstellingen tussen voedselveiligheid en energiebelangen te verkleinen; |
o
o o
|
74. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) De Overeenkomst van Cotonou, als herzien in 2005 en 2010.
(2) Verordening (EG) nr. 1905/2006 (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).
(3) Document nr. 11855/2012 van de Raad.
(4) PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 261.
(5) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 291.
(6) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 301; PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 361; PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 101; PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 124.
(7) Aangenomen teksten van 13 juni 2012, P7_TA(2012)0241.
(8) PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 45; PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.
(9) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 37.
(10) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 45.
(11) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 75.
(12) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 77; Aangenomen teksten van 23 oktober 2012, P7_TA(2012)0386.
(13) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 47; Aangenomen teksten van 25 oktober 2012, P7_TA(2012)0399.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/15 |
P7_TA(2013)0120
Door handel en investeringen gestimuleerde groei voor ontwikkelingslanden
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over door handel en investeringen gestimuleerde groei voor ontwikkelingslanden (2012/2225(INI))
(2016/C 045/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Handel, groei en ontwikkeling — Afstemming van het handels- en investeringsbeleid op de meest behoeftige landen” (COM(2012)0022), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Handel, groei en wereldvraagstukken — Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie” (COM(2010)0612), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Verbetering van de EU-hulp aan ontwikkelingslanden bij het mobiliseren van ontwikkelingsfinanciering” (COM(2012)0366), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” (COM(2011)0303), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld "De rol van Europa in de wereld: een nieuwe aanpak voor de financiering van het externe optreden van de EU (COM(2011)0865), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid” (COM(2010)0343), |
|
— |
gezien de mededeling getiteld „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een Europese strategie „Hulp voor handel” — de bijdrage van de Commissie” (COM(2007)0163), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Handel en ontwikkeling — Hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten” (COM(2002)0513), |
|
— |
gezien het verslag 2012 over de verantwoordingsplicht van de EU inzake ontwikkelingsfinanciering, in het bijzonder het gedeelte hulp voor handel (SWD(2012)0199), |
|
— |
gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van landen van Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan en de Europese Unie, op 23 juni 2000 te Cotonou ondertekend, alsmede de herzieningen van de overeenkomst van 2005 en 2010, |
|
— |
gezien zijn resoluties van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten (1), over het internationaal handelsbeleid met de verplichtingen zoals door de klimaatverandering geboden (2) en over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 23 mei 2007 over de handelsgebonden hulpverlening van de Europese Unie (4), |
|
— |
gezien zijn resoluties van 25 maart 2009 over de economische partnerschapsovereenkomsten met de ACS-regio's en -landen (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie (6), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (7), |
|
— |
gezien zijn standpunt van 13 september 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad, met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid (9), |
|
— |
gezien zijn standpunt van 11 december 2012 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting van het regionale verdrag over de pan-euromediterrane preferentiële oorsprongsregels (11), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1063/2010 van de Commissie van 18 november 2010 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (12), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 16 maart 2012 over de EU-aanpak van handel, groei en ontwikkeling in het volgende decennium en van 15 oktober 2012 over ontwikkelingsfinanciering, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 maart 2010 over de gevolgen van de mondiale financiële en economische crisis voor de ontwikkelingslanden en de ontwikkelingssamenwerking (13), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2012 (14), |
|
— |
gezien het werkprogramma van de WTO inzake hulp voor handel 2012-2013, |
|
— |
gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: „De Europese consensus” (15), |
|
— |
gezien de op 15 mei 2007 goedgekeurde EU-strategie inzake hulp voor handel: verhoging van de steun van de EU voor handelsgerelateerde behoeften in de ontwikkelingslanden, |
|
— |
gezien het op 28—29 augustus 2003 goedgekeurde actieprogramma van Almaty voor de niet aan zee grenzende ontwikkelingslanden, |
|
— |
gezien de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp van 2 maart 2005 en het op 1 december 2011 ingestelde Partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking, |
|
— |
gezien het actieprogramma van Istanboel ten behoeve van de MOL's voor de periode 2011-2020 (16), |
|
— |
gezien de consensus van Seoul inzake ontwikkeling voor een gedeelde groei, die op 11—12 november 2010 tijdens G20-top in Seoul werd goedgekeurd, |
|
— |
gezien het rapport 2012 van de Unctad over wereldwijde investeringen, de VN-richtsnoeren 2011 inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten, de VN-richtsnoeren over beoordelingen van het effect van handels- en investeringsovereenkomsten op de mensenrechten, de beginselen voor verantwoorde landbouwinvesteringen van de Unctad, de FAO, de Wereldbank en het IFAD, de herziening in 2011 van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, het op de achtste ministerconferentie van de Unctad in 2012 vastgestelde mandaat van Doha en de RIO+20-conferentie in 2012, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0053/2013), |
|
A. |
overwegende dat het handels- en investeringsbeleid van de Unie moet worden ingegeven door de algemene beginselen van haar externe optreden, zoals verankerd in de artikelen 3 en 21 VEU, en dat dit beleid moet bijdragen tot „de duurzame ontwikkeling van de aarde (…), de vrije en eerlijke handel, de uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten (…)”; |
|
B. |
overwegende dat de artikelen 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met elkaar verband houden; overwegende dat in artikel 207 is bepaald dat het gemeenschappelijke handelsbeleid wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie; overwegende dat het uit hoofde van artikel 208 vereist is dat bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking; |
|
C. |
overwegende dat handel en investeringen tussen de EU, de ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen (MOL's) middelen kunnen zijn om deze doelstellingen te bereiken door de duurzame en inclusieve groei van alle partijen te stimuleren, de overdracht van technologieën en vaardigheden mogelijk te maken, bij te dragen tot het creëren van werkgelegenheid, het vergroten van het concurrentievermogen en de productiviteit mogelijk te maken, een grotere sociale samenhang te verwezenlijken en ongelijkheid te bestrijden; |
|
D. |
overwegende dat handel en investeringen echter niet alleen bepalend zijn voor de groei en duurzame ontwikkeling, aangezien de structurele lacunes (ontoereikende niveaus aan menselijk kapitaal, governance en infrastructuur, een zwakke particuliere sector, een sterke afhankelijkheid van de export van grondstoffen, geringe diversificatie van de export, hoge handelskosten, enz.) waaronder de ontwikkelingslanden, met inbegrip van de MOL's te lijden hebben, hun optimale toegang tot de wereldhandel belemmeren; |
|
E. |
overwegende dat het handels- en investeringsbeleid van de Europese Unie ter ondersteuning van de groei van de begunstigde landen moet worden afgestemd op de door de verantwoordelijke autoriteiten vastgestelde ontwikkelingsdoelen, moet stroken met de naleving van het beginsel van samenhang voor ontwikkeling en vergezeld moet gaan van technische en financiële steun en waar mogelijk van de ontwikkeling van noord-zuid-, grensoverschrijdende en zuid-zuidpartnerschappen tussen de publieke en particuliere sector; |
|
F. |
overwegende dat de zuid-zuidhandel in 2010 23 % van de wereldhandel beliep; overwegende dat volgens het WTO-rapport over de wereldhandel van 2011 de preferentiële zuid-zuidakkoorden tweederde van al deze akkoorden voor hun rekening namen, tegen slechts een kwart voor de noord-zuidakkoorden; overwegende dat volgens het rapport 2012 over wereldwijde investeringen de opkomende economieën bijna de helft van de directe buitenlandse investeringen (DBI) voor hun rekening nemen; |
|
G. |
overwegende dat veel landen evenwel nog steeds niet ten volle profiteren van de voordelen van handel en het aandeel van de MOL's in het mondiaal BBP daalt; overwegende dat ondanks een hoog economisch groeicijfer de 49 MOL's nog maar 1,12 % van de wereldhandel vertegenwoordigen; overwegende dat handel niet voor alle ontwikkelingslanden even goed is geweest en in sommige gevallen de sociale ongelijkheid heeft vergroot; |
|
H. |
overwegende dat de grote opkomende landen, die nog steeds tot de groep ontwikkelingslanden behoren, zowel hulp voor handel verlenen als ontvangen; overwegende dat de Unie en de andere ontwikkelde landen beter rekening moeten houden met de complexe status van deze nieuwe actoren, hun belang en hun specifieke kenmerken ten einde hun aanbod inzake hulp voor handel aan te passen; |
|
I. |
overwegende dat de handels- en investeringsmaatregelen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling een zeer uiteenlopende oorsprong kunnen hebben en zeer uiteenlopende vormen kunnen aannemen; overwegende dat op het grondgebied van een en hetzelfde land meerdere programma's en acties ten uitvoer kunnen worden gelegd, maar dat ze door een gebrek aan coördinatie minder doeltreffend en adequaat kunnen zijn en het vertrouwen van de burgers in dergelijke inspanningen uiteindelijk kunnen doen afnemen; |
|
J. |
overwegende dat de Unie en haar lidstaten de grootste verleners van hulp voor handel zijn met 10,7 miljard euro aan vastleggingen in 2010 (hetzij bijna een derde van het totale bedrag van officiële ontwikkelingshulp); overwegende dat de economische en financiële crisis ons confronteert met het vraagstuk van een verlaging van de middelen voor overheidssteun voor ontwikkeling, in het bijzonder voor de hulp voor handel, alsmede met het vraagstuk van de doelmatigheid van de besteding van deze middelen; |
|
K. |
overwegende dat de EU zich ertoe heeft verbonden om haar totale budget voor steun te verhogen tot 0,7 % van het BNI tegen 2015; |
|
1. |
steunt de doelstelling van de Commissie inzake de verbetering van de synergieën tussen het handelsbeleid en het ontwikkelingsbeleid; beveelt aan dat rekening wordt gehouden met de behoeften en capaciteiten van de begunstigde landen waarbij instrumenten, zoals regionale integratie, worden gestimuleerd, zodat deze synergieën beter worden benut, en dat prioriteit wordt verleend aan maatregelen die gericht zijn op:
|
|
2. |
verzoekt de Europese Unie om het beginsel van coherentie van het ontwikkelingsbeleid te eerbiedigen bij het uitstippelen en de tenuitvoerlegging van haar beleid op het gebied van handel, landbouw, milieu en energie, en om de uitwerking van deze beleidsvormen op de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden en de MOL's te beoordelen; |
|
3. |
benadrukt dat fatsoenlijke lonen en gedegen normen inzake veiligheid op het werk belangrijk zijn voor een duurzaam wereldwijd handelsstelsel en nieuwe wereldwijde productieketens; herinnert de Commissie in dit verband aan haar mededeling „Bevordering van waardig werk voor iedereen”; |
|
4. |
verzoekt de EU en andere hulpdonoren, de autoriteiten van partnerlanden en lokale en internationale particuliere belanghebbenden in ontwikkelingslanden met klem op te zoek te gaan naar gebieden waarop kan worden samengewerkt aan duurzame ontwikkeling met het oog op een maximale bijdrage van bedrijfsactiviteiten aan de verwezenlijking van ontwikkelingsdoelstellingen; |
|
5. |
benadrukt dat de EU, om meer welvaart en een hogere levensstandaard voor de allerarmsten te bewerkstelligen, een deel van haar handelsgerelateerde steun ten behoeve van een duurzame en verantwoorde ontwikkeling specifiek moet richten op de opbouw van de lokale en regionale handelscapaciteit binnen en tussen deze landen; is ingenomen met de doelstellingen van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, dat de nadruk legt op werkgelegenheid en groei als prioriteiten in de minst ontwikkelde landen; |
|
6. |
is van oordeel dat ownership door de begunstigde landen van de programma's inzake de ontwikkeling van handel en investeringen één van de factoren van doorslaggevend belang is voor het welslagen ervan; is van mening dat de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en het maatschappelijk middenveld systematisch, overeenkomstig de rechtsstaat, moeten worden betrokken bij de uitwerking en follow-up van de nationale programma's; |
|
7. |
moedigt de ontwikkelingslanden aan om de duurzame economische ontwikkeling als horizontale nationale beleidsdoelstelling op te nemen in hun respectieve strategieën en initiatieven; verzoekt de Commissie te ijveren, onder andere door meer bijstand te verlenen, voor een grotere capaciteit van de regeringen om met duurzame en inclusieve economische ontwikkeling verband houdende kwesties op te nemen in hun nationale handelsstrategieën en -programma's; |
|
8. |
merkt op dat een betere opleiding met betrekking tot ontwikkelingsproblematiek een duidelijkere vaststelling mogelijk zou maken van concrete ontwikkelingsbehoeften en van mogelijke manieren om daarin te voorzien, teneinde onderhandelaars op het gebied van handel en andere handelsfunctionarissen van een leidraad te voorzien en hun taken te vergemakkelijken; |
|
9. |
acht investeringen in het creëren, ontwikkelen, versterken en handhaven van essentiële duurzame vervoers-, duurzame energie- en telecommunicatie-infrastructuur, met name grensoverschrijdende infrastructuur en intermodale knooppunten, van doorslaggevend belang; |
|
10. |
benadrukt dat er volledige transparantie moet komen omtrent betalingen aan regeringen door Europese bedrijven; verzoekt de Commissie duurzame industrialiseringsstrategieën in ontwikkelingslanden te ondersteunen die ervoor moeten zorgen dat zij kunnen handelen in producten met een toegevoegde waarde in plaats van alleen maar in grondstoffen; |
|
11. |
is van mening dat handel en investeringen, wanneer zij als dragers van duurzame groei en economische ontwikkeling worden ingezet, met name in dienst moeten staan van de volgende doelstellingen, waarbij de hiervoor benodigde productie en infrastructuur moet worden ontwikkeld: |
landbouw:
|
— |
steun aan zelfstandige boeren en kleine coöperaties en voor de ontwikkeling van duurzame landbouw-, visteelt- en veeteeltmethodes die hen in staat stellen voorzieningsketens op te bouwen, te bestendigen en te diversifiëren; |
|
— |
verbetering van hun toegang tot financiering en microfinanciering; |
|
— |
steun aan ontwikkelingslanden bij de toegang tot informatie en de aanpassing aan de internationale sanitaire en fytosanitaire normen om te zorgen voor een eerlijke concurrentie en een grotere toegang tot de markten, met inbegrip van een betere toegang van ontwikkelingslanden tot de markten van geïndustrialiseerde landen, waarbij hun bevolkingen beter worden beschermd; |
|
— |
geleidelijke opheffing van de uitvoerbeperkingen en maatregelen ter bestrijding van de speculatie en de volatiliteit van de landbouwprijzen; |
|
— |
steun voor het creëren en in de handel brengen van sociaal- en milieuvriendelijke goederen en diensten, met inbegrip van ecotoerisme, ten einde te zorgen voor toegevoegde waarde voor de producenten en voor de naleving van de duurzaamheidscriteria; |
|
— |
duurzaam en transparant beheer van de natuurlijke hulpbronnen; |
|
— |
programma's voor eerlijke toegang van landbouwers tot grond; |
|
— |
het verschaffen van toegang tot capaciteitsopbouw, met name voor productdiversificatie; het vergroten van de toegevoegde waarde van producten en ondersteuning bij de naleving van normen en technische vereisten voor de lokale, regionale en internationale markten; |
|
— |
invoering van een systeem met positieve stimulansen in de rubrieken inzake duurzame ontwikkeling van handelsovereenkomsten ter aanmoediging van de invoer in de EU van landbouwproducten die beantwoorden aan internationale milieu-, sociale en mensenrechtennormen, met name door eerlijke inkomens voor producenten en behoorlijke lonen voor landbouwwerknemers te waarborgen, zoals wordt gevraagd door de speciaal rapporteur van de VN voor het recht op voedsel; |
|
— |
steun aan ontwikkelingslanden en MOL's bij het uitsluiten van bepaalde gevoelige landbouwproducten van wederzijdse liberaliseringsmaatregelen; |
industrie:
|
— |
het creëren, versterken en diversifiëren van de productiecapaciteit en duurzame industriële ontwikkeling hetgeen, via eerlijke voorzieningsketens, voordelen voor de betrokken plaatselijke actoren oplevert; |
|
— |
verbetering van het ondernemings- en investeringsklimaat ten einde de participatie van de particuliere sector, met inbegrip van plaatselijke kleine ondernemingen, te vergemakkelijken en waar mogelijk publiek-private partnerschappen te ontwikkelen; |
|
— |
geleidelijke opheffing van de handelsbeperkingen waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak voor ontwikkelingslanden om zich economisch te diversifiëren en de noodzaak om opkomende industrieën te beschermen ten einde een duurzame binnenlandse industriële basis op te bouwen; |
|
— |
bescherming van intellectuele eigendomsrechten, met inbegrip van geografische aanduidingen, waarbij rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsniveau van de betrokken landen en wordt gestreefd naar de bevordering van de overdracht van technologie (met inbegrip van groene technologie), overeenkomstig de Verklaring van Doha inzake de TRIPS en de volksgezondheid; |
|
— |
het bevorderen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, transparantie en duurzaamheid; het bevorderen van duurzame en eerlijke vormen van werk; het versterken van de veiligheidsnormen op het werk en van de stelsels voor sociale zekerheid; |
diensten:
|
— |
versterking van de rechtstaat en goed bestuur ter verbetering van de rechtszekerheid, de transparantie en de wettigheid van de particuliere investeringen, met name van de DBI; |
|
— |
zorgvuldige toetsing van bestaande bepalingen en onderhandelingsrichtsnoeren inzake financiële diensten in en voor handelsovereenkomsten, aangezien deze geen belemmering mogen vormen voor toereikende financiële regelgeving in de EU en haar handelspartners; |
|
— |
verbetering van de voorwaarden voor overheidsopdrachten; |
|
— |
bevordering van de doelmatigheid van openbare diensten; |
|
— |
bevordering van diensten die handel en investeringen vergemakkelijken, met name milieuvriendelijke diensten, met inbegrip van toerisme, groene logistiek en groene investeringen; |
administratie:
|
— |
steun aan de nationale regeringen bij het vaststellen van hun nationaal handelsbeleid en -strategieën met een toereikend niveau van transparantie en participatie; |
|
— |
uitwerking van instrumenten en gemeenschappelijke middelen om de betrokken MOL's praktische informatie en methodes te verschaffen; |
|
— |
steun voor hervormingen van de douane- en belastingdiensten, alsmede voor maatregelen om het aandeel van de informele sector in de economie terug te dringen en de informele sector opnieuw op te nemen in de gereguleerde economie; |
|
— |
verbetering van de doeltreffendheid, het beheer en de organisatie van de regelingen voor douanevervoer en het verkeer van goederen, personen en diensten; |
|
— |
oprichting van instellingen voor het vergemakkelijken van de handel en investeringen, en invoering van garantie- en durfkapitaalfondsen, met inbegrip van beginkapitaal en business angels; |
|
12. |
ondersteunt het voorstel van de Commissie om haar hulp voor handel te differentiëren en haar inspanningen te concentreren op de meest behoeftige landen, met name de MOL's; beveelt de Commissie echter aan om naast de klassieke indicatoren (bruto nationaal product, menselijk kapitaal en kwetsbaarheid voor economische schokken) rekening te houden met het algehele ontwikkelingspeil van een land en zijn behoeften, capaciteiten en interne ongelijkheden op het gebied van ontwikkeling; dringt er bij de Commissie op aan dat zij tevens rekening houdt met de beginselen van het verbeterde geïntegreerde kader (EIF) voor de MOL's; |
|
13. |
onderstreept dat sociaal ondernemerschap en sociale innovatie in ontwikkelingslanden de motoren zijn van groei voor ontwikkeling en kunnen helpen de ongelijkheid terug te dringen en de groei te bevorderen, op voorwaarde dat de winsten opnieuw in de economie worden geïnvesteerd; |
|
14. |
is van oordeel dat, hoewel de overdracht van geld en microkredieten adequate instrumenten blijven, zij als zodanig onvoldoende zijn om te voldoen aan alle financieringsbehoeften; verzoekt alle donoren om innovatieve vormen van financiering en partnerschap te zoeken en te bevorderen; steunt het opzetten van zuid-zuid- en driehoekspartnerschappen; beveelt aan de methode van de interregionale financieringsprogramma's, zoals die in het kader van het Infrastructuurtrustfonds EU-Afrika zijn ingevoerd, te veralgemenen; |
|
15. |
steunt het in de mededeling van de Commissie aangekondigde pakket voor de bevordering van de handel ten behoeve van kleine ondernemingen in ontwikkelingslanden; roept de Commissie op vooruitgang te boeken met de ontwikkeling van dit pakket en roept alle donoren op voldoende financiering toe te wijzen aan de tenuitvoerlegging ervan ter ondersteuning meer bepaald van de deelname van kleine ondernemingen aan handelsregelingen die toegevoegde waarde voor producenten waarborgen, met inbegrip van diegenen die kiezen voor duurzaamheid (bijv. eerlijke handel); verzoekt om regelmatige informatie over de tenuitvoerlegging; |
|
16. |
is verheugd over de goedkeuring van de mededeling van de Commissie, getiteld „Verbetering van de EU-hulp aan ontwikkelingslanden bij het mobiliseren van ontwikkelingsfinanciering”; verzoekt de Commissie om haar voorstellen snel ten uitvoer te leggen teneinde een duurzame, voorspelbare en doelmatige bijkomende financiering te mobiliseren; is ingenomen met de richtsnoeren in het instrumentarium van het beleidskader voor investeringen van de OESO; is ingenomen met de resultaten van het Mondiaal Partnerschap van Busan voor een doeltreffende ontwikkelingssamenwerking en de Beginselen van Istanboel voor de doeltreffendheid van de ontwikkelingssteun van de maatschappelijke organisaties; |
|
17. |
is verontrust over de steeds grotere verbreiding van de praktijken van gebonden hulp; spoort de ontwikkelde landen en de grote opkomende landen ertoe aan geen beroep op dergelijke praktijken te doen en veeleer ernaar te streven gebruik te maken van de regionale en plaatselijke hulpbronnen, met inbegrip van het menselijk potentieel, in het kader van hun projecten voor economische ontwikkeling middels handel en investeringen; |
|
18. |
erkent de werkzaamheden van de grote internationale instellingen (WTO, Unctad, UNIDO, OESO, G20, de Wereldbank en multilaterale ontwikkelingsbanken) op het gebied van hulp voor handel; is in het kader van de hulp voor handel-programma's voorstander van de opneming van maatregelen om ontwikkelingslanden te helpen de verliezen ten gevolge van de handelsliberalisering te compenseren; is van oordeel dat een systeem moet worden opgezet om de internationale, nationale en plaatselijke samenwerking tussen de donoren te vergemakkelijken onder coördinatie van de Unctad en de WTO; herinnert aan de toezegging van de EU de vertegenwoordiging in en deelneming van de ontwikkelingslanden aan die internationale instituten te bevorderen en te vergemakkelijken; |
|
19. |
betreurt het gebrek aan coördinatie van het investeringsbeleid, ook op internationaal niveau; is ingenomen met het akkoord tussen het Parlement en de Raad over de overgangsregelingen voor bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen; spoort de Commissie ertoe aan een EU-beleid voor internationale investeringen uit te werken dat passende investeringsbescherming, meer rechtszekerheid biedt en rekening houdt met de capaciteit van de landen om gemeenschappelijke regels en normen op te stellen, alsmede met de bijzondere behoeften op sociaal, economisch en milieugebied zoals die onder andere worden uiteengezet in het Kader voor een op duurzame ontwikkeling gericht investeringsbeleid van de Unctad; herinnert eraan dat de ontwikkelingslanden onevenredig te lijden hebben onder de hoge kosten van de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten; |
|
20. |
acht het essentieel om internationale investeringsovereenkomsten te hervormen door hun ontwikkelingsdimensie te versterken, een evenwicht te bewerkstelligen tussen de rechten en plichten van staten en investeerders, voldoende ruimte voor duurzaam ontwikkelingsbeleid te waarborgen, en bepalingen inzake de bevordering van investeringen concreter te maken en meer in overeenstemming te brengen met duurzame ontwikkelingsdoelstellingen; |
|
21. |
dringt er bij de Commissie op aan uitgesplitste gegevens op te stellen over de directe buitenlandse investeringen (DBI) van de EU in ontwikkelingslanden en MOL's, en daarbij de volgende investeringscategorieën in ogenschouw te nemen: fusies en overnames, herschikking van activa binnen een onderneming, speculatieve investeringen en groene investeringen; |
|
22. |
is van oordeel dat samenwerking ook gericht moet zijn op capaciteits- en instellingenopbouw, opdat de ontwikkelingslanden in staat zijn de noodzakelijke voorwaarden voor investeringen in te kaderen, zoals de opbouw van capaciteit voor belastinginning, het bestrijden van belastingontduiking en de toepassing van de hoogste boekhoudnormen; |
|
23. |
is verheugd over het besluit van de WTO om de toetreding van de MOL's te vergemakkelijken; verzoekt de ontwikkelde landen en de grote opkomende landen die lid zijn van de WTO, om voor de MOL's gebruik te maken van de afwijking inzake diensten en een preferentiële behandeling toe te staan voor diensten en dienstverleners uit de MOL's, en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan dienstverleningsvorm 4 (Mode 4) die een prioriteit voor de MOL's vormt; |
|
24. |
wenst dat de Unie en haar lidstaten hun invloed gebruiken, met name op de grote opkomende landen, om tot een snelle sluiting van het akkoord over de vergemakkelijking van de handel in het kader van de Doha-ronde te komen; |
|
25. |
is verheugd over de toezegging van de BRIC's dat zij de groei en de economische ontwikkeling van de ontwikkelingslanden zullen bevorderen; verzoekt deze landen zich bij hun optreden te laten leiden door de naleving en bevordering van de democratische beginselen en de beginselen van goed bestuur; verzoekt de Commissie in al haar handelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden een clausule over democratie en mensenrechten te blijven opnemen; |
|
26. |
spoort de Commissie ertoe aan concrete oplossingen voor te stellen ter verhoging van haar steun voor een snellere en diepere regionale integratie onder ontwikkelingslanden met het oog op het ontwikkelen van de regionale markten en het creëren van regionale waardeketens; verzoekt daartoe de Commissie om in haar bilaterale en regionale handelsovereenkomsten de regionale integratie te bevorderen; verzoekt de Commissie te overwegen om de regels van oorsprong te vereenvoudigen en te harmoniseren, alsmede na te denken over manieren om het gebruik ervan door de kleine exporteurs te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie haar partnerschappen met de regionale instellingen ter plaatse te versterken, met name met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank; wijst op de sleutelrol van de plaatselijke particuliere sector voor de handelsintegratie en de economische ontwikkeling; |
|
27. |
is ingenomen met de herziening van de regels van oorsprong en de inwerkingtreding van het herziene stelsel van algemene preferenties (SAP); wenst dat de Commissie overeenkomstig het bepaalde in artikel 40 van de nieuwe regeling een verslag indient over de gevolgen van de wijziging van dat stelsel voor de begunstigde landen, met name van de intrekking van de preferenties voor de betrokken landen; |
|
28. |
neemt nota van de voorlopige toepassing van een eerste economische partnerschapsovereenkomst (EPO) met een groep Afrikaanse landen; moedigt de Commissie ertoe aan om een balans op te maken van het gebrek aan vooruitgang tot dusverre bij het sluiten van andere EPO's waarin de ontwikkelingsbelangen van de ontwikkelingslanden volledig in aanmerking worden genomen; doet een beroep op de Commissie om van deze dynamiek gebruik te maken om de lopende onderhandelingen over EPO's tussen de EU en geïnteresseerde ontwikkelingslanden opnieuw op gang te brengen ten einde hun markten geleidelijk aan op te nemen in het multilaterale kader voor handel; onderstreept hoe belangrijk het is een stabiel en eerlijk juridisch en handelskader in te stellen om de EU-investeringen in de ACS-landen op een voor alle partijen heilzame manier te bevorderen; verzoekt de Commissie rekening te houden met de aanbevelingen van het Parlement inzake de uitholling van de preferenties, de flexibiliteit en de omvang van de tariefafbraak, alsmede om speciale aandacht te besteden aan de tenuitvoerlegging van de EPO's; |
|
29. |
is van oordeel dat de EU instrumenten inzake de ontwikkelingshulp middels handel en investeringen, met name het SAP en de EPO's, heeft ontwikkeld die doeltreffend zijn, mits de bepalingen en criteria inzake de tenuitvoerlegging niet leiden tot discriminatie en beperkingen die potentiële begunstigden zouden kunnen benadelen; spoort echter de Commissie ertoe aan het geheel van de bestaande instrumenten op te nemen in een daadwerkelijk allesomvattende strategie waartoe tevens maatregelen behoren inzake technische bijstand voor de handel, capaciteitsopbouw en met de handel verband houdende aanpassingen, ook op het gebied van normalisatie; is van oordeel dat de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden synergieën moeten ontwikkelen om de handelsdiplomatie van de Unie in de wereld verder te versterken; |
|
30. |
moedigt de Commissie ertoe aan om in bilaterale handelsovereenkomsten hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling met bindende milieu- en arbeidsvoorschriften en MVO-clausules op te nemen; is van mening dat de Commissie bovendien haar medewerking moet aanbieden om ontwikkelingslanden en MOL's te helpen bij het voldoen aan deze normen; is van oordeel dat een sterke betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van zulke hoofdstukken zal zorgen voor een grotere bewustwording van en een groter draagvlak voor sociale en milieunormen; |
|
31. |
beveelt de Commissie aan om te onderhandelen over de opneming in alle toekomstige handelsovereenkomsten van niet alleen sociale en milieubepalingen maar ook van bindende en afdwingbare mensenrechtenbepalingen om de effectiviteit en de geloofwaardigheid van het conditionaliteitsbeleid van de EU te verhogen; |
|
32. |
spoort de EU aan haar handelsovereenkomsten zodanig te ontwerpen dat zij bijdragen aan verantwoord investeringsgedrag en de naleving van de beste internationale praktijken van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en goed ondernemingsbestuur; onderstreept met name dat, als we inclusieve groei willen die doeltreffend is op het vlak van armoedebestrijding, deze moet worden nagestreefd in sectoren waarin armen actief zijn, ten goede moet komen aan vrouwen en hun positie in de samenleving, en samen moet gaan met de schepping van banen alsook met de ontwikkeling van financiering voor kleine en micro-ondernemingen; |
|
33. |
dringt er bij in de EU gevestigde bedrijven met productiefaciliteiten in ontwikkelingslanden op aan dat zij een voorbeeldfunctie vervullen door de mensenrechten, fundamentele vrijheden, sociale en milieunormen, essentiële arbeidsnormen en internationale overeenkomsten te eerbiedigen; |
|
34. |
verzoekt Europese bedrijven die dochterondernemingen of toeleveringsketens in ontwikkelingslanden hebben, aan hun nationale en internationale wettelijke verplichtingen op het gebied van mensenrechten, arbeidsnormen en milieuregels te voldoen; |
|
35. |
is verheugd dat een brede reeks sectoren en transnationale ondernemingen gedragscodes heeft aangenomen met gedetailleerde sociale en milieuprestatienormen voor hun mondiale toeleveringsketens; herinnert er evenwel aan dat de uiteenlopende boekhoudkundige, controle- en verslagleggingsnormen voor deze codes vergelijking ervan moeilijk maken; onderstreept dat een betere toepassing van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten zal bijdragen aan de doelstellingen van de EU ten aanzien van specifieke mensenrechtenvraagstukken en fundamentele arbeidsnormen; |
|
36. |
benadrukt dat bijstand van de EU voor regeringen van derde landen bij de tenuitvoerlegging van sociale en milieuwetgeving essentieel is om het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van Europese bedrijven wereldwijd te bevorderen; |
|
37. |
wijst erop dat de handel in natuurlijke hulpbronnen, ondanks de tenuitvoerlegging van het Kimberley-proces ter identificatie van uit conflictgebieden afkomstige diamanten, rebellen nog steeds van middelen voorziet, terwijl in winningsgebieden nog altijd mensenrechtenschendingen plaatsvinden; onderstreept daarom dat er dringend behoefte is aan een zorgvuldig systeem voor de winning van en handel in edelstenen en andere zogeheten conflictmineralen; is van mening dat een dergelijke maatregel kan helpen om de „vloek van de bodemschatten” te verbreken en de voordelen voor ontwikkelingslanden van het verhandelen van hun grondstoffen te vergroten; |
|
38. |
erkent dat de Commissie een partner is bij het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI); roept de Commissie en actoren in de winningsindustrie op meer producerende landen actief aan te sporen om aan dit initiatief deel te nemen; |
|
39. |
doet een beroep op de Commissie om bij het sluiten van handels- en investeringsovereenkomsten te zorgen voor implementatie van de door de VN-rapporteur voor het recht op voedsel opgestelde richtsnoeren waarin wordt aangedrongen op het gebruik van effectbeoordelingen met betrekking tot mensenrechten (VN-richtsnoeren inzake beoordelingen van het effect van handels- en investeringsovereenkomsten op mensenrechten), opdat de overeenkomsten stroken met de verplichtingen uit hoofde van internationale instrumenten voor de mensenrechten; |
o
o o
|
40. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. |
(1) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.
(2) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 94.
(3) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.
(4) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 291.
(5) PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 101, blz. 106, blz. 112, blz. 118, blz. 124, blz. 129, blz. 135, blz. 141.
(6) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 87.
(7) PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0342.
(9) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 34.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0471.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0060.
(12) PB L 307 van 23.11.2010, blz. 1.
(13) PB C 4 E van 7.1.2011, blz. 34.
(14) PB C 43 van 15.2.2012, blz. 73.
(15) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(16) A/CONF.219/3 van 11.5.2011.
Woensdag 17 april 2013
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/24 |
P7_TA(2013)0174
Financiële bijstand aan lidstaten die de euro niet als munt hebben
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2013 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een faciliteit voor het toekennen van financiële bijstand aan lidstaten die de euro niet als munt hebben (COM(2012)0336 — 2012/0164(APP))
(2016/C 045/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2012)0336) (het „betalingsbalansvoorstel”), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring in te dienen door de Raad krachtens artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 143 en 352, |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 23 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit in het eurogebied, de door het Parlement op 13 juni 2012 goedgekeurde amendementen op dit voorstel en de voorlopige tekst van het ontwerp van slotakkoord met de Raad (1), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 23 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van het eurogebied, de door het Parlement op 13 juni 2012 goedgekeurde amendementen op dit voorstel en de voorlopige tekst van het ontwerp van slotakkoord met de Raad (2), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (3), |
|
— |
gezien de resolutie van het Europees Parlement van 20 november 2012 met aanbevelingen voor de Commissie inzake het verslag van de Voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Eurogroep „Naar een echte Economische en Monetaire Unie” (4), |
|
— |
gezien artikel 81, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het tussentijds verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0129/2013), |
|
A. |
overwegende dat de Raad overeenkomstig artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie volgens een bijzondere wetgevingsprocedure met eenparigheid van stemmen en na goedkeuring van het Parlement een verordening zal vaststellen tot instelling van een faciliteit voor het toekennen van financiële bijstand aan lidstaten die de euro niet als munt hebben; |
|
B. |
overwegende dat er in 2002 bij Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad een betalingsbalansfaciliteit is ingesteld waarmee financiële bijstand kan worden toegekend aan lidstaten die de euro niet als munt hebben; |
|
C. |
overwegende dat het totale voor deze faciliteit beschikbare bedrag als respons op de financiële crisis van de oorspronkelijke 12 miljard EUR in december 2008 is opgetrokken naar 25 miljard EUR en in mei 2009 naar 50 miljard EUR, overwegende dat van deze 50 miljard EUR 13,4 miljard EUR is toegekend aan Roemenië, Letland en Hongarije, bovenop een preventieve reserve van 1,4 miljard EUR voor Roemenië; |
|
D. |
overwegende dat Hongarije, Roemenië en Letland de eerste lidstaten waren die financiële bijstand hebben aangevraagd bij de EU en daarvan hebben geprofiteerd aan het begin van de financiële en economische crisis, via een betalingsbalansfaciliteit; overwegende dat de economische en financiële crisis diverse lidstaten die geen deel uitmaken van het eurogebied hard heeft getroffen; |
|
E. |
overwegende dat de mondiale economische crisis ernstige gevolgen heeft gehad voor alle EU-lidstaten, waardoor hun overheidstekort, betalingsbalans en algemene schuldniveau er nu slechter aan toe zijn; |
|
F. |
overwegende dat het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), dat in oktober 2012 is opgericht, het belangrijkste steunmechanisme voor lidstaten van de eurozone vormt, met een leningscapaciteit van 500 miljard EUR, afkomstig uit geplaatst kapitaal; overwegende dat het ESM in de toekomst onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks banken kan financieren die zich in moeilijkheden bevinden; |
|
G. |
overwegende dat het Parlement er in zijn resolutie van 20 november 2012 op heeft aangedrongen dat het ESM zich moet ontwikkelen naar een vorm van beheer volgens de communautaire methode en verantwoording moet afleggen aan het Europees Parlement, en dat belangrijke besluiten, zoals de toekenning van financiële bijstand aan een lidstaat of de sluiting van overeenkomsten, moeten worden onderworpen aan adequate controle door het Parlement; |
|
H. |
overwegende dat het kritiek is dat de faciliteit zowel democratische verantwoordingsmechanismen als de inachtneming van het functioneren van nationale parlementen omvat; |
|
I. |
overwegende dat het betalingsbalansvoorstel niet bedoeld is om lidstaten die de euro niet als munt hebben, te laten profiteren van financiële instrumenten welke volledig vergelijkbaar zijn met de instrumenten die zij binnen het ESM tot hun beschikking hebben; |
|
J. |
overwegende dat het actualiseren van Verordening (EG) nr. 332/2002 zou bijdragen tot gelijke voorwaarden voor eurozone- en niet-eurozonelidstaten en de procedure voor activering van de betalingsbalansfaciliteit zou vereenvoudigen; |
|
K. |
overwegende dat de rol van de sociale partners moet worden veiliggesteld en dat de uiteenlopende nationale praktijken en instellingen voor loonvorming moeten worden geëerbiedigd bij de uitvoering van Verordening (EG) nr. 332/2002 en van de verordening die op basis van het betalingsbalansvoorstel wordt aangenomen, met name bij het opstellen en uitvoeren van macro-economische aanpassingsprogramma's; overwegende dat dit geldt voor de hele EU en daarom consistentie tussen eurozone- en niet-eurozonelidstaten in dit opzicht is gerechtvaardigd; |
|
1. |
verheugt zich over het betalingsbalansvoorstel als een eerste stap in de richting van gelijke voorwaarden voor eurozone- en niet-eurozonelidstaten; erkent dat dit geen eenvoudige taak is, gezien de kenmerken van de mechanismen die de afgelopen tijd voor de eurozone in het leven zijn geroepen; |
|
2. |
is van mening dat de financiële bijstand uit de betalingsbalansfaciliteit een belangrijke bijdrage kan leveren aan de verbetering van de administratieve capaciteit van de lidstaten om EU-middelen doeltreffender op te nemen; |
|
3. |
is evenwel van mening dat er een aantal amendementen nodig zijn — welke in dit tussentijdse verslag worden voorgesteld — om tot een aanvaardbaar resultaat te komen; verzoekt de Raad en de Commissie dan ook omwille van een transparante besluitvorming de goedkeuring van dit tussentijdse verslag af te wachten alvorens de verordening op basis van het betalingsbalansvoorstel vast te stellen; |
|
4. |
benadrukt dat artikel 352 VWEU een geschikte rechtsgrond is voor de op basis van het betalingsbalansvoorstel goed te keuren verordening en beklemtoont dat daarmee de instelling van nieuwe soorten financiële bijstand van de Unie en een kader voor zulke steun mogelijk worden, naast de reikwijdte van de bijstand die wordt verleend uit hoofde van artikel 143 VWEU; |
|
5. |
betreurt het dat de Commissie geen brede raadpleging heeft gehouden alvorens het betalingsbalansvoorstel vast te stellen, en dat de Commissie geen redenen heeft aangevoerd om te staven dat het hierbij om een buitengewoon dringend geval ging, zoals voorgeschreven wordt in artikel 2 van Protocol 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bij het VWEU en bij het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU); |
|
6. |
wijst erop en betreurt het dat niet is verwezen naar de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zoals wordt voorgeschreven in artikel 5 van Protocol 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bij het VWEU en bij het VEU; verzoekt de Commissie en de Raad expliciet te verwijzen naar bovengenoemde beginselen alvorens de verordening ter goedkeuring bij het Europees Parlement in te dienen; |
|
7. |
verzoekt de Raad en de Commissie rekening te houden met de volgende verzoeken alvorens het gewijzigde voorstel ter goedkeuring bij het Europees Parlement in te dienen:
|
|
8. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, het Europees Stabiliteitsmechanisme en het Internationaal Monetair Fonds. |
(1) Aangenomen teksten van 12.3.2013 (P7_TA-PROV(2013)0069 (het dossier-Gauzès).
(2) Aangenomen teksten van 12.3.2013 (P7_TA-PROV(2013)0070 (het dossier-Ferreira).
(3) PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0430.
(5) PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/29 |
P7_TA(2013)0176
Jaarverslag 2011 van de Europese Centrale Bank
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2013 over het jaarverslag 2011 van de Europese Centrale Bank (2012/2304(INI))
(2016/C 045/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het jaarverslag 2011 van de Europese Centrale Bank, |
|
— |
gezien artikel 284 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien artikel 15 van de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 2 april 1998 over democratische verantwoording in de derde fase van de EMU (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over het jaarverslag 2010 van de Europese Centrale Bank (ECB) (2), |
|
— |
gezien artikel 119, lid 1, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0031/2013), |
|
A. |
overwegende dat de reële groei van het bbp in de eurozone in 2011 1,5 % beliep, hetgeen neerkomt op een teruggang ten opzichte van de 1,9 % in 2010; overwegende dat verschillende lidstaten gedurende diezelfde periode te maken kregen met een ernstige economische teruggang; |
|
B. |
overwegende dat de werkloosheid in de eurozone van 10 % eind 2010 is gestegen tot 10,7 % aan het einde van 2011; overwegende dat de jeugdwerkloosheid gedurende diezelfde periode sterk is opgelopen; |
|
C. |
overwegende dat er in de eurozone sinds 1999 14,4 miljoen nieuwe banen zijn bijgekomen, vergeleken bij ca. 10,7 miljoen in de Verenigde Staten; |
|
D. |
overwegende dat de ECB de rente in 2011 tweemaal (telkens met 25 basispunten) heeft verhoogd, namelijk in april en juli, en deze aan het eind van het jaar twee keer (opnieuw telkens met 25 basispunten) heeft verlaagd, namelijk in november en december; |
|
E. |
overwegende dat de gemiddelde inflatie in de eurozone in 2011 2,7 % beliep, een stijging ten opzichte van de 1,6 % in 2010, en dat het M3-groeitempo in 2011 1,5 % bedroeg, een daling ten opzichte van de 1,7 % in 2010; |
|
F. |
overwegende dat het geconsolideerd financieel overzicht van het Eurosysteem eind 2011 uitkwam op een bedrag van 2.735 miljard euro, een stijging met circa 36 % over 2011; |
|
G. |
overwegende dat de ECB haar eerste driejarige langerlopende herfinancieringstransactie (LTRO) op 21 december 2011 heeft gelanceerd, en dat daarmee een bedrag van 489,2 miljard euro aan driejaarsleningen was gemoeid; |
|
H. |
overwegende dat de groei van de kredietverlening in de particuliere sector sterk vertraagde, namelijk van 1,6 % in 2010 tot 0,4 % in 2011, en dat de leningen aan de particuliere sector terugliepen van 2,4 % in 2010 tot 1,2 % in 2011; |
|
I. |
overwegende dat zowel het ruim monetair aggregaat (M3) als de jaarlijkse groei van de kredietverlening aan de particuliere sector in het laatste kwartaal van 2011 een scherpe vertraging te zien gaven; |
|
J. |
overwegende dat het eind 2011 in het kader van het Programma voor de effectenmarkten uitstaande bedrag aan obligaties 211,4 miljard euro beliep; |
|
K. |
overwegende dat de over het jaar 2011 aan het Eurosysteem in onderpand gegeven zekerheden voor het grootste deel bestonden uit niet-verhandelbare activa, namelijk voor 23 % van het totaal, terwijl de hoeveelheid niet-verhandelbare effecten in combinatie met door activa gedekte waardepapieren ruim 40 % van de in totaal in onderpand gegeven activa vertegenwoordigde; |
|
L. |
overwegende dat de gemiddelde bruto-overheidsschuld van 85,6 % tot 88 % van het bbp is opgelopen en dat het totale overheidstekort van 6,2 % tot 4,1 % van het bbp is teruggevallen; overwegende dat sommige landen in de eurozone met toenemende tekorten te maken kregen; |
|
M. |
overwegende dat in artikel 282 van het VWEU is bepaald dat de primaire doelstelling van de ECB erin bestaat de prijsstabiliteit te handhaven en dat de ECB het algemene economische beleid van de Unie moet ondersteunen zonder afbreuk te doen aan de prijsstabiliteit, en tevens overwegende dat de ECB specifieke taken zijn toegewezen met betrekking tot het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB); |
|
N. |
overwegende dat een lage inflatie de beste bijdrage is die het monetaire beleid kan leveren aan het creëren van gunstige omstandigheden voor economische groei, het scheppen van banen, sociale cohesie en financiële stabiliteit; |
|
O. |
overwegende dat de ECB Europese banken in december 2011 en februari 2012 via langerlopende herfinancieringstransacties voor meer dan 1 biljoen euro — respectievelijk voor 489 en 529,5 miljard euro — aan laagrentende leningen met een looptijd van 3 jaar en een rente van 1 % heeft verstrekt; |
|
P. |
overwegende dat nog geen rekening is gehouden met de aanbevelingen van het Europees Parlement in zijn eerdere resoluties over de jaarverslagen van de ECB ten aanzien van de transparantie van de stemmingsuitslagen en de publicatie van beknopte vergadernotulen; |
|
Q. |
overwegende dat prijsstabiliteit een essentiële voorwaarde is om buitensporige inflatie te voorkomen; |
|
R. |
overwegende dat instandhouding van de kredietstroom naar het mkb van bijzonder groot belang is omdat 72 % van de werknemers in de eurozone bij mkb-bedrijven in dienst zijn en er bij deze bedrijven in brutotermen beduidend meer banen worden gecreëerd (en verloren gaan) dan bij grote ondernemingen; |
Monetair beleid
|
1. |
prijst de proactieve houding waarvan de ECB in 2011 en 2012 blijk heeft gegeven toen de risico's voor de stabiliteit van de eurozone fors opliepen; |
|
2. |
is ingenomen met de politiek die de ECB in deze crisistijden voert, zowel in termen van monetair beleid als wat betreft de maatregelen die zij neemt om de financiële markten te stabiliseren; |
|
3. |
constateert dat de vrees voor inflatie op middellange termijn en de besluiten van april en juli 2011 tot verhoging van de basisrentetarieven van de ECB — naast andere factoren — kunnen hebben bijgedragen tot een beleidsgeïnduceerde stijging van de door financiële intermediairs aangerekende risicopremies en derhalve tot het vertragen van de kredietgroei, waardoor het toch al lusteloze economische herstel dat in het eerste kwartaal van 2011 werd waargenomen, nog verder verzwakte; erkent dat er op dat moment sprake was van een opleving van de economische activiteit en stijgende prijzen, waardoor de ECB op middellange termijn opnieuw voor inflatie vreesde; |
|
4. |
is ingenomen met het latere besluit om deze verhogingen eind 2011 weer terug te draaien en met de bijkomende renteverlaging in 2012, alsook met de uitzonderingsmaatregelen die zijn genomen om te bewerkstelligen dat het monetaire beleid beter doorwerkt in de economie; |
|
5. |
merkt op dat de toename van de inflatie in 2011 voornamelijk het gevolg was van o.a. de stijgende energieprijzen en — in veel mindere mate — van de opgelopen voedsel- en andere grondstofprijzen; |
|
6. |
geeft zich rekenschap van de inspanningen die de ECB levert om de markten te helpen stabiliseren, met name via het Programma voor de effectenmarkten (SMP) en door middel van driejarige LTRO's en OMT's, maar wijst erop dat een structurele oplossing voor de crisis nog niet in zicht is; |
|
7. |
merkt op dat het SMP de druk op de financieringskosten heeft helpen verlichten voor lidstaten van de eurozone die te maken kregen of af te rekenen hadden met ernstige moeilijkheden wat betreft hun financiële stabiliteit; merkt op dat de liquiditeitsverkrappende operaties die ten doel hadden deze aankopen te neutraliseren, tot gevolg hadden dat de omvang van de overtollige reserves werd teruggedrongen, hetgeen er tot op zekere hoogte toe heeft bijgedragen dat het beleid om weer greep te krijgen op het Eonia-tarief (Euro Overnight Index Average) succes had; |
|
8. |
erkent dat de beide driejarige LTRO-operaties weliswaar zeer effectief zijn gebleken in het voorkomen van een kredietcrisis, maar dat er nog vraagtekens kunnen worden gezet bij het vermogen van de financiële sector om de van de ECB ontvangen leningen terug te betalen; wijst erop dat de resultaten in termen van kredietgroei onbevredigend zijn gebleken; merkt op dat het besluit om de eerste driejarige LTRO-transactie op 21 december 2011 van start te laten gaan samenviel met de afbouw van het SMP-programma; begrijpt dat de ECB geen enkele van haar transacties als rechtstreekse financiering van overheidsschulden beschouwt; |
|
9. |
verzoekt de ECB in haar maandverslag de cijfers te publiceren met betrekking tot de per lidstaat uitgesplitste bedragen aan overheidsschuldpapier die door financiële instellingen als onderpand worden gedeponeerd; |
|
10. |
wijst erop dat de overdracht van risico's van banken en overheden in moeilijkheden naar de balans van de ECB ertoe heeft geleid dat de ECB-balans momenteel overeenkomt met ruim 30 % van het bbp van de eurozone; onderstreept dat driejarige LTRO's geen fundamentele oplossing voor de crisis bieden; |
|
11. |
geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid omtrent de oplopende liquiditeitsoverschotten die zich gedurende heel 2011 hebben gemanifesteerd, in het bijzonder in het tweede halfjaar, en die voortkomen uit een gebrek aan vertrouwen tussen de banken en te weinig kredietverstrekking aan de reële economie, hetgeen toe te schrijven is aan de onzekerheid als gevolg van de economische stagnatie en de overmatige schuldenlast van de overheids- en particuliere sector in sommige lidstaten; wijst erop dat deze situatie, die duidt op risico's welke het ontstaan van een liquiditeitsval in de hand kunnen werken, ten koste gaat van de doelmatigheid van het gevoerde monetaire beleid; |
|
12. |
merkt op dat het feit dat het aantal swaplijnen met andere centrale banken, alsook het gebruik van basisherfinancieringstransacties, van herfinancieringstransacties voor de middellange en lange termijn met volledige toewijzing tegen vaste rentes, en het gebruik van de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit zich gedurende heel 2011 op zeer hoge niveaus handhaafden, erop wijst dat het monetaire transmissiemechanisme en de interbancaire kredietmarkt in de eurozone zwaar onder druk stonden; |
|
13. |
is bezorgd over de zeer omvangrijke bedragen die in 2011 bij wijze van noodliquiditeitsbijstand (zgn. ELA-faciliteiten) met instemming van de ECB ter beschikking zijn gesteld door de nationale centrale banken, en verlangt nadere opheldering en aanvullende informatie omtrent de precieze omvang van dergelijke faciliteiten en omtrent de onderliggende operaties en de daaraan verbonden voorwaarden; |
|
14. |
merkt op dat de voor bedrijven en huishoudens beschikbare krediethoeveelheid nog steeds ver onder de niveaus van vóór de crisis ligt en dat de groei daarvan in 2011 ook is vertraagd; onderstreept dat een en ander, in combinatie met het feit dat op 28 september 2012 voor een bedrag van 315,754 miljoen euro in de depositofaciliteit was ondergebracht, voor de ECB terecht aanleiding vormde om te besluiten de rentevoeten voor de marginale beleningsfaciliteit, de basisherfinancieringstransacties en de depositofaciliteit te verlagen; |
|
15. |
neemt kennis van de maatregelen van de ECB ter versoepeling van de zekerheidsvereisten en van haar standpunt ten aanzien van de zekerheidsregels voor effecten op onderpand van activa (ABS), aangezien deze sterk zijn gecorreleerd met leningen voor huishoudens en mkb-bedrijven; |
|
16. |
is echter verontrust over de grote hoeveelheden niet-verhandelbare activa en door activa gedekte waardepapieren die nog steeds bij wijze van onderpand aan het Eurosysteem worden aangeboden in het kader van zijn herfinancieringstransacties; verzoekt de ECB informatie te verstrekken over de vraag welke centrale banken dergelijke waardepapieren hebben geaccepteerd en nader aan te geven welke methoden voor de waardering van de diverse activa — ook voor probleemactiva — zijn gebruikt; |
|
17. |
is van mening dat er in termen van zekerheidsvereisten dezelfde normen moeten gelden voor nationale als voor regionale overheidsobligaties wanneer het regio's betreft met eigen wetgevings- en fiscale bevoegdheden, aangezien beide categorieën obligaties van wezenlijke invloed zijn op de correcte transmissie van het monetaire beleid van de ECB; |
|
18. |
onderstreept dat instellingen die van de centrale bank buitengewone liquiditeitssteun hebben ontvangen, aan voorwaarden moeten worden onderworpen in die zin dat zij er zich bijvoorbeeld toe moeten verbinden meer krediet te verstrekken op basis van beleningsdoelstellingen ten behoeve van de reële economie, met name voor mkb-bedrijven en huishoudens, want als dit achterwege blijft, hebben dergelijke maatregelen wellicht geen effect; |
|
19. |
verzoekt de ECB om in nauw overleg met de regeringen van de lidstaten, de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten en de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken tot toepassing van een systeem zoals het door de Bank of England in samenwerking met de Britse schatkist ontwikkelde MERLIN-programma voor het bepalen van de voorwaarden — bijvoorbeeld in de vorm van beleningsdoelstellingen voor mkb-bedrijven — die moeten worden verbonden aan de beschikbaarstelling van bijzondere centralebankfaciliteiten; |
|
20. |
waarschuwt dat indien niet aan de nodige voorwaarden wordt voldaan, uitzonderingsmaatregelen zoals driejarige LTRO's niet alleen hun doel kunnen voorbijschieten, maar de volatiliteit kunnen doen toenemen en de vorming van zeepbellen op de financiële markten kunnen bevorderen, dan wel het afbouwen van schulden kunnen faciliteren zonder dat daar zinvolle compensaties in termen van kredietverlening tegenoverstaan; dringt er derhalve bij de ECB op aan zorgvuldig te analyseren welke effecten, zowel gewenste als ongewenste, deze of andere maatregelen kunnen bewerkstelligen; |
|
21. |
erkent dat de ECB manieren moet zoeken om de kmo's rechtstreeks te bereiken aangezien het monetaire transmissiemechanisme niet naar behoren functioneert; wijst erop dat soortgelijke kmo's in de eurozone momenteel niet dezelfde toegang tot leningen hebben, ook al zijn de economische vooruitzichten en risico's vergelijkbaar; verzoekt de ECB een beleid van directe aankoop van kwaliteitsvolle geëffectiseerde leningen voor kmo's te voeren, met name voor een aantal lidstaten waar het monetaire transmissiemechanisme niet functioneert; onderstreept dat dit beleid zowel in omvang als in tijd beperkt moet blijven, en zorgvuldig moet worden beveiligd en gestuurd om risico's voor de balans van de ECB te voorkomen; |
|
22. |
onderstreept dat dergelijke voorwaarden rechtstreeks moeten worden gekoppeld aan de economische voordelen die banken worden verleend in de vorm van niet-conventionele monetairbeleidsmaatregelen en reddingsprogramma's, en wel door ervoor te zorgen dat de door die maatregelen ontstane nieuwe inkomsten zullen resulteren in meer kredietverschaffing; |
|
23. |
merkt op dat het gevoerde monetaire beleid ten dele verantwoordelijk is voor het ontstaan van activazeepbellen, gelet op de onhoudbare kredietgroei in de jaren die aan de crisis voorafgingen, ook al was de prijsstabiliteit gewaarborgd; onderstreept het belang van activaprijsontwikkelingen en van de kredietdynamiek als indicatoren voor de bewaking van de financiële stabiliteit; |
|
24. |
herinnert aan zijn in het kader van het RKV IV-onderhandelingsproces ingenomen standpunt dat er aanvullende voorwaarden moeten worden opgelegd aan instellingen die van de ECB liquiditeitssteun hebben ontvangen; |
|
25. |
is van mening is dat het TARGET II- vereveningssysteem van cruciaal belang is geweest voor het behoud van de integriteit van het financieel systeem van de eurozone; merkt echter op dat de significante onevenwichtigheden binnen TARGET II wijzen op vergaande fragmentatie van de financiële markten binnen de eurozone en op voortdurende kapitaalvlucht in lidstaten die te maken hebben of dreigen te worden geconfronteerd met ernstige moeilijkheden wat hun financiële stabiliteit betreft; |
|
26. |
complimenteert de ECB en het Eurosysteem met het feit dat het jaarverslag 2011 meer transparantie laat zien met betrekking tot het TARGET II-systeem; verzoekt de ECB en het Eurosysteem maandelijks statistieken te publiceren omtrent de ontwikkeling van het systeem; |
|
27. |
is van mening dat het TARGET II-systeem van essentieel belang is voor de goede werking van de euro; |
|
28. |
wijst erop dat er voor de eurozone interessante lessen te trekken zijn uit het onderzoek naar het functioneren van de betalingsbalanssystemen in andere federale monetaire unies zoals de Verenigde Staten; |
|
29. |
verzoekt de ECB en de Commissie na te gaan of de artikelen 129, lid 3, en 129, lid 4, van het VWEU een passende rechtsgrondslag kunnen bieden voor verbetering van de algehele transparantie en gedetailleerdheid van de geconsolideerde balans van het Eurosysteem; |
De economische crisis en de ECB
|
30. |
roept de ECB ertoe op het wetsbesluit inzake het OMT-programma openbaar te maken om de details en implicaties daarvan diepgaander te kunnen analyseren; |
|
31. |
is ingenomen met de toezegging van de ECB om voor in het kader van eventuele toekomstige OMT-programma's aangehouden activa een gelijkgerechtigde status te waarborgen, alsook met het feit dat zij er de nadruk op legt dat alle OMT-inkoopverrichtingen worden geneutraliseerd om buitensporige reserves weg te werken; onderkent tegelijkertijd de problemen die met dergelijke neutralisatiemaatregelen gepaard gaan, en onderstreept de noodzaak deze nauwlettend te volgen en de effecten ervan te evalueren; is van mening dat het OMT-programma wellicht tegemoetkomt aan de behoeften van de landen wier reddingsplan nagenoeg voltooid is en die hun eigen schuldpapieremissies weer aan het hervatten zijn; |
|
32. |
wijst erop dat de huidige crisis zorgwekkend is omdat zij de zware inspanningen die de lidstaten zich getroosten om hun begroting op orde te brengen en crisisstrategieën uit te werken, dreigt te ondermijnen; merkt op dat de ernstige economische neergang die zich momenteel in diverse lidstaten van de eurozone voltrekt negatieve economische en budgettaire gevolgen heeft, bijvoorbeeld op het stuk van de belastinginkomsten en sociale uitgaven in die landen, waardoor hun overheidsschuld steeds grotere proporties aanneemt; |
|
33. |
wijst erop dat staatsobligaties en financiële instellingen aan persistente zwakheden onderhevig zijn en dat de negatieve terugkoppelingseffecten tussen staatsobligaties en banken alleen kunnen worden doorbroken middels begrotingsconsolidatie en kapitalisatie van de banksector, in combinatie met een klimaat van economische groei; |
|
34. |
is van mening dat een van de oorzaken van de onhoudbaarheid van de overheidstekorten in sommige landen van de eurozone gelegen is in de voortslepende economische recessie, die resulteert in steeds meer werkloosheid en teruglopende belastinginkomsten; onderschrijft derhalve de opvatting dat maatregelen ter bevordering van groei en nieuwe werkgelegenheid de voornaamste prioriteit voor de Unie moeten zijn; |
|
35. |
spoort ECB-president Draghi ertoe aan weer aansluiting te zoeken bij de door zijn voorganger Trichet geïnitieerde traditie om op de bijeenkomsten van de Eurogroep consequent de macro-economische onevenwichtigheden aan de orde te stellen, en met name de verschillen in productiviteit en loonsverhogingen die hebben geleid tot aanmerkelijke verschillen in concurrentiecapaciteit tussen de lidstaten; |
|
36. |
is van mening dat het optreden van de ECB moet worden beoordeeld in de context van het huidige debat over de toekomst van de EMU; wijst erop dat het heeft aangedrongen op een uitbreiding van de begrotingscapaciteit van de EMU in het kader van de EU-begroting en op basis van specifieke eigen middelen (o.a. middels een belasting op financiële transacties), ter ondersteuning van de groei en de sociale cohesie en ter rechtzetting van de onevenwichtigheden, structurele ongelijkheden en financiële noodsituaties die rechtstreeks verband houden met de monetaire unie, zonder dat daarmee haar traditionele functies als financieringsbron voor gemeenschappelijke beleidsvormen mogen worden uitgehold; is van mening dat een dergelijke uitbreiding van de begrotingscapaciteit de samenstelling van de beleidsmix in de EMU aanzienlijk zou verbeteren; |
|
37. |
stelt vast dat de ECB aarzelt om haar eigen aandeel in de schuldherstructureringsoperaties op zich te nemen, hetgeen ook geldt voor de obligaties die zij op de secundaire markt onder de nominale waarde heeft opgekochtconstateert dat de ECB tot dusver heeft geaarzeld om hierover relevante informatie bekend te maken, met name over de prijs waartegen zij Griekse obligaties heeft opgekocht; begrijpt dat de ECB van oordeel was dat dit zou zijn neergekomen op een vorm van monetaire overheidsfinanciering; |
|
38. |
brengt in herinnering dat de ECB zich bereid heeft verklaard in samenwerking met de nationale centrale banken en de regeringen van de lidstaten deel te nemen aan de ontwikkeling van een mechanisme dat ten doel heeft alle winsten die middels SMP-transacties worden gemaakt op voor monetaire doeleinden aangehouden Grieks overheidsschuldpapier te gebruiken voor de afbouw van schuldposities; verzoekt de bovengenoemde partijen snel het nodige te doen om een dergelijk mechanisme op te zetten; |
|
39. |
constateert dat de economische situatie in sommige economieën enorme kapitaalstromen genereert die de financieringsproblemen van die economieën nog verergeren en die op korte — en zelfs nog meer op lange — termijn onhoudbaar zijn; wijst erop dat deze onevenwichtigheden op grote schaal verstorende gevolgen hebben gehad, die hebben geleid tot kostbare negatieve externe effecten en een probleem vormen voor de hele eurozone, waardoor de stabiliteit van al haar economieën in gevaar komt; deze onevenwichtigheden kunnen alleen worden verholpen middels een verreikende, algehele oplossing voor de crisis in de eurozone, die moet zijn gebaseerd op een solidaire en verantwoorde aanpak; |
|
40. |
wenst dat een manier wordt gezocht om ervoor te zorgen dat de „Trojka”, waarvan ook vertegenwoordigers van de ECB deel uitmaken, democratische verantwoording verschuldigd is aan het Europees Parlement; wijst er met nadruk op dat de openbare hoorzittingen die hierover in het Parlement georganiseerd worden niet volstaan om democratische verantwoording te verzekeren; |
|
41. |
verzoekt de ECB in het kader van de monetaire dialoog en in haar volgende jaarverslag een evaluatie achteraf op te maken van haar betrokkenheid bij de aanpassingsprogramma's en bij potentiële belangenconflicten die daaruit voortkomen, alsook met betrekking tot de vraag in hoeverre haar macro-economische veronderstellingen en scenario's toereikend zijn gebleken; |
Bankenunie
|
42. |
acht het dringend noodzakelijk om de bankunie — een project dat alleen mogelijk kan worden gemaakt middels een coherent samenstel van instrumenten, taken en algemene democratische controleregels — tot stand te brengen; |
|
43. |
is van mening dat de voorgestelde bankunie — wil zij een oplossing kunnen bieden voor de inherente structurele tekortkomingen van de EMU en om de wijdverbreide afkalving van het normbesef een halt toe te roepen — gestalte zou moeten worden gegeven naar het model dat is gevolgd bij de eerdere hervorming van de financiële dienstensector van de Unie, met name bij de oprichting van de EBA, de ESMA, de Eiopa en het ESRB, en zou moeten voortborduren op de verbetering van het economisch bestuur in met name de eurozone, alsook op het nieuwe begrotingskader voor het Europees Semester, teneinde de bankensector in de Unie robuuster en concurrentiebestendiger te maken, het vertrouwen in de sector te vergroten en te zorgen voor omvangrijkere kapitaalreserves om te voorkomen dat de overheidsbegrotingen van de lidstaten in de toekomst nog moeten opdraaien voor de kosten van reddingsoperaties voor banken; |
|
44. |
dringt erop aan dat het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) zo snel mogelijk wordt ingevoerd om de geloofwaardigheid van het bankenstelsel van de eurozone te vergroten; wijst erop dat de verlening van toezichthoudende taken aan de ECB niet onverenigbaar is met de invoering middels de gewone wetgevingsprocedure van een toekomstige, ruimer geconcipieerde architectuur die volledig losstaat van het monetaire beleid; |
|
45. |
vindt het positief dat momenteel wordt toegewerkt naar de totstandbrenging van een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme; wijst erop dat er behoefte is aan verbeterde voorstellen voor de sanering van het bankwezen en voor de invoering van een gemeenschappelijke afwikkelingsautoriteit en van depositogarantiestelsels, zodat het brede scala aan rechtsinstrumenten dat noodzakelijk is voor de instelling van een bankunie kan worden voltooid; |
|
46. |
verzoekt de Commissie met voorstellen te komen voor een nieuw Europees afwikkelingsfonds en een Europees depositogarantiestelsel ter aanvulling op de toezichthoudende taken van de ECB; |
|
47. |
acht het van het allergrootste belang dat er effectieve waarborgen worden ingevoerd om het ontstaan van principiële conflicten tussen het monetaire beleid van de ECB en zijn toezichthoudende bevoegdheden te voorkomen; onderstreept dat elke mogelijke aantasting van het monetaire beleidsgezag van de ECB of van haar toezichthoudende bevoegdheden op grond van monetaire beleidsmotieven moet worden uitgesloten door het instellen van een adequaat mechanisme voor de opsporing en oplossing van potentiële conflicten; |
|
48. |
wijst met nadruk op de problemen waarmee het bankunieproject te kampen heeft als gevolg van het voortbestaan van de economische crisis, die een proces genereert waarbij banken hun activiteiten hernationaliseren; is van mening dat dit ten koste zou kunnen gaan van de opzet en het functioneren van de interne markt; |
|
49. |
merkt op dat het debat over de bankunie, dat ten doel heeft een stabieler en veerkrachtiger financieel systeem tot stand te brengen, sterk doordrongen is van de noodzaak om binnen de banksector een gecompartimenteerd en institutioneel afgebakend systeem te ontwikkelen en te introduceren, dat o.a. is geïnspireerd op de aanbevelingen van de OESO en het Vickers- en het Liikanen-rapport, alsook van de noodzaak de schaduwbankensector integraal te reguleren; |
|
50. |
is van mening dat alle lidstaten die deelnemen aan het GTM daarbij met gelijke rechten en verantwoordelijkheden moeten worden betrokken; |
|
51. |
is van mening dat het Europees Parlement moet worden geraadpleegd bij de benoeming van de leden van de Raad van bestuur van de ECB; |
|
52. |
onderkent het belang van het door de EBA ontworpen gemeenschappelijk rulebook voor het behoud van de cohesie binnen de interne markt; |
Institutionele aangelegenheden
|
53. |
betreurt het gebrek aan transparantie omtrent de manier van werken en het gebrek aan toerekenbaarheid en democratische controleerbaarheid van de Trojka; is van mening dat dergelijke organen waarbij de ECB en/of de Commissie zijn betrokken, nu en in de toekomst zowel aan het Europees Parlement als aan de nationale parlementen op hun respectieve niveaus verantwoording moeten afleggen; |
|
54. |
onderstreept de noodzaak om de reguliere monetaire dialoog tussen de ECB en het Parlement veel efficiënter te maken en wijst er in het bijzonder op dat de leden van het Europees Parlement onvoldoende feedback krijgen over de resultaten en de implementatie van hun tijdens de dialoog geopperde voorstellen en ideeën; verzoekt de ECB op een webpagina haar antwoorden te publiceren op de schriftelijke vragen die haar door leden van het Europees Parlement zijn voorgelegd; verzoekt de ECB op de jaarverslagen van het Parlement over de ECB uitvoerig commentaar te leveren in de jaarverslagen die zij in aansluiting daarop uitbrengt; |
|
55. |
roept de ECB ertoe op de beknopte notulen van de vergaderingen van haar Raad van bestuur te publiceren, met inbegrip van de gevoerde discussies en van de stemmingsuitslagen, en betere toegang te verschaffen tot de documenten en beleidsprocedures van de ECB; |
|
56. |
begrijpt dat besluiten in de meeste gevallen bij consensus worden genomen; |
|
57. |
benadrukt dat het Parlement zijn rol als wetgever volledig zal vervullen bij alles wat te maken heeft met bankentoezicht; benadrukt dat de ECB meer democratische verantwoording moet afleggen, gezien haar nieuwe toezichthoudende taken en haar betrokkenheid bij de programma's van de Trojka, en — meer in het algemeen — gelet op haar prominente rol bij de bestrijding van de crisis; |
|
58. |
wijst erop dat een herziening van het Verdrag in het licht van de nieuwe taken van de ECB op het gebied van prudentieel toezicht niet mag worden uitgesloten, teneinde recht te doen aan het evolutieve karakter van de institutionele structuur van de EU, de verantwoordings- en controleproblemen die dringend om een oplossing vragen en de uitdagingen die met de verdieping van de Unie gepaard gaan; |
|
59. |
dringt er bij de Raad van bestuur van de ECB op aan zijn regels met betrekking tot belangenconflicten en afkoelingsperiodes voor leden van het hoger management van de ECB duidelijk te verbeteren en een register bij te houden van de bijeenkomsten tussen hogere ECB-functionarissen en relevante belanghebbenden; |
|
60. |
is ernstig bezorgd over het feit dat er in de ECB-directie geen vrouwen zetelen, een situatie die indruist tegen de in het Verdrag neergelegde beginselen inzake gelijkheid van mannen en vrouwen (artikelen 2, 3 en 8 van het VEU, alsmede artikel 21 van het Handvest van de grondrechten), waardoor de burgers het gevoel krijgen dat de ECB ver van hen afstaat en er een contradictie ontstaat met de aanbevelingen van de Commissie en het Parlement tot verbetering van de gendergelijkheid in hoge economische bestuursorganen; |
|
61. |
dringt erop aan dat, mocht de ECB — zelfs op tijdelijke basis — uiteindelijk uitgroeien tot de enige toezichthouder voor banken in de eurozone, het Parlement een duidelijke rol dient te krijgen bij de benoeming van de leden van de Raad van toezicht; |
|
62. |
dringt aan op verruiming van de bevoegdheden van het Europees Parlement om in geval van ernstig wangedrag een aanklachtprocedure te kunnen instellen tegen een lid van de Raad van bestuur van de ECB; |
o
o o
|
63. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Eurogroep en de Europese Centrale Bank. |
(1) PB C 138 van 4.5.1998, blz. 177.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0530.
Donderdag 18 april 2013
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/36 |
P7_TA(2013)0179
Gevolgen van de financiële en economische crisis voor de mensenrechten
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over de gevolgen van de financiële en economische crisis voor de mensenrechten (2012/2136(INI))
(2016/C 045/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011 getiteld „Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU — Voor een meer doeltreffende aanpak” (COM(2011)0886), |
|
— |
gezien het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie (11855/2012), die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn goedgekeurd, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake mensenrechten, |
|
— |
gezien de conclusies van de G-20-top van 18—19 juni 2012 in Los Cabos (Mexico), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 13 oktober 2011 getiteld „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 januari 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld „Handel, groei en ontwikkeling — Afstemming van het handels- en investeringsbeleid op de meest behoeftige landen” (COM(2012)0022), |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 24 september 2012, |
|
— |
gezien resolutie S-10/1 van de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties van 23 februari 2009 over de gevolgen van de wereldwijde economische en financiële crises op de universele verwerkelijking en het feitelijke genot van mensenrechten, |
|
— |
gezien de VN-conferentie over de wereldwijde financiële en economische crisis en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling, die van 24 tot 26 juni 2009 gehouden werd in New York en het slotdocument dat door de Conferentie aangenomen werd (en dat op 9 juli 2009 bekrachtigd is door Resolutie 63/303 van de Algemene Vergadering van de VN), |
|
— |
gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkelingen, goedgekeurd op 8 september 2000 (1), |
|
— |
gezien de beginselen van Rome voor duurzame mondiale voedselzekerheid, aangenomen door de Wereldtop over voedselzekerheid die van 16—18 november 2009 in Rome gehouden werd, |
|
— |
gezien het VN-rapport uit 2009 van de toenmalige onafhankelijke expert van de VN voor het vraagstuk van mensenrechten en extreme armoede, Magdalena Sepúlveda Carmona, momenteel speciale rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten, |
|
— |
gezien het rapport van 4 februari 2009 van de speciale VN-rapporteur Raquel Rolnik over adequate huisvesting als onderdeel van het recht op een adequaat bestaansniveau en over het recht op non-discriminatie in deze context, |
|
— |
gezien de VN-beleidsinstructienota nr. 7 van oktober 2012 van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel, Olivier de Schutter, en de speciale rapporteur van de VN over extreme armoede en mensenrechten, Magdalena Sepúlveda Carmona, getiteld „Borg staan voor de armen — Een mondiaal fonds voor sociale bescherming”, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 maart 2010 over de gevolgen van de mondiale financiële en economische crisis voor de ontwikkelingslanden en de ontwikkelingssamenwerking (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over „Een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU” (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 juli 2011 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven (6), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011, getiteld „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen” (COM(2011)0638), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 over een agenda voor verandering: de toekomst van het ontwikkelingsbeleid van de EU (7), |
|
— |
gezien het „Global Monitoring Report 2012” van 20 april 2012 van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds, |
|
— |
gezien het gezamenlijk verslag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de Wereldbank van 19 april 2012, getiteld „Inventory of Policy Responses to the Financial and Economic Crisis”, |
|
— |
gezien het „World of Work Report” van 29 april 2012 van de Internationale Arbeidsorganisatie, getiteld „Better Jobs for a Better Economy”, |
|
— |
gezien het rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie van mei 2012, getiteld „Mondiale tendensen in de jeugdwerkgelegenheid 2012”, |
|
— |
gezien artikel 48 en artikel 119, lid 2, van het Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0057/2013), |
|
A. |
overwegende dat, hoewel de financiële en economische crisis, in verschillende mate, van invloed is op alle regio's in de wereld — de Europese Unie niet uitgezonderd — de huidige resolutie bedoeld is om een beoordeling te maken van de gevolgen van de financiële en economische crisis op de derde landen, waarbij de aandacht met name gericht is op de ontwikkelings- en minst ontwikkelde landen; |
|
B. |
overwegende dat de financiële en economische crisis in feite een mondiale systeemcrisis is en vervlochten is geraakt met talrijke andere crises, zoals de voedselcrisis, de milieucrisis en de sociale crisis; |
|
C. |
overwegende dat niet alleen economische en sociale rechten maar ook politieke rechten te lijden hebben onder de crisis wanneer de regeringen in sommige gevallen de vrijheid van meningsuiting of vereniging beperken in de context van groeiende onvrede en economische tegenspoed, zoals dat, met name, tot uiting kwam in volksprotesten die plaatsvonden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten in 2011; |
|
D. |
overwegende dat burger- en politieke rechten in het gedrang komen ten gevolge van de harde repressie van sociale protesten in veel landen over de hele wereld; benadrukt dat het recht op informatie en het recht op deelname aan de besluitvorming met het oog op de overheidsmaatregelen voor de crisisbestrijding geëerbiedigd moeten worden; |
|
E. |
overwegende dat, hoewel het effect van de crisis op de burger- en politieke rechten nog niet volledig geëvalueerd is, het duidelijk is dat de crisis de sociale onrust heeft vergroot, hetgeen bij tijd en wijle in gewelddadige repressie heeft geresulteerd en de gevallen waarin grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie, niet geëerbiedigd werden vermenigvuldigd heeft; |
|
F. |
overwegende dat de financiële en economische crisis vooral een negatieve invloed op de ontwikkelings- en minst ontwikkelde landen heeft gehad, hetgeen met name tot uiting kwam in een exportdaling door verminderde vraag, hoge schuldenlasten, het risico op verminderde toestroom van directe buitenlandse investeringen (DBI) en een vermindering van de officiële ontwikkelingshulp (ODA), wat tevens gevolgen heeft voor de mensenrechten, omdat er minder middelen beschikbaar zijn om de sociale en economische rechten te waarborgen en er meer mensen aan de bedelstaf geraken; |
|
G. |
overwegende dat de wereldwijde economische crisis de levensstandaard de afgelopen tien jaar ernstig gewijzigd heeft in de derde wereld, en overwegende dat de mate van ongelijkheid in een kwart van de ontwikkelingslanden groter geworden is, waardoor de toegang tot onderwijs, voedsel, land en krediet beperkt is; |
|
H. |
overwegende dat de collectieve EU-uitgaven voor de officiële ontwikkelingshulp daalde van 53,5 miljard EUR in 2010 tot 53,1 miljard EUR in 2011, waarmee het niveau van de uitgaven voor ontwikkelingshulp daalde van 0,44 % van het BNI in 2010 tot 0,42 % van het BNI in 2011; overwegende dat de EU en haar lidstaten niettemin nog altijd de grootste verstrekker van officiële ontwikkelingshulp ter wereld zijn; |
|
I. |
overwegende dat het doel van handelsovereenkomsten die door de EU met partnerlanden gesloten worden is om, onder andere, de handel en de investeringen te bevorderen en uit te breiden, en markten toegankelijker te maken met het oogmerk om de economische groei, samenwerking en sociale cohesie aan te zwengelen, de armoede terug te dringen, nieuwe mogelijkheden voor werk te scheppen, arbeidsvoorwaarden te verbeteren en de levensstandaard te verhogen, en zodoende uiteindelijk bij te dragen aan de verwezenlijking van de mensenrechten; |
|
J. |
overwegende dat het juiste toezicht op en de praktische handhaving van de mensenrechtenclausule van elke handelsovereenkomst gegarandeerd moeten worden; overwegende dat enige stelselmatige schending van de in de handelsovereenkomsten van de EU vastgelegde mensenrechtenclausule elke verdragspartij het recht geeft om „gepaste maatregelen” te nemen, waaronder ook het geheel of gedeeltelijk opschorten of het opzeggen van de overeenkomst kan vallen of het opleggen van beperkingen; |
|
K. |
overwegende dat het „Hulp voor Handel”-initiatief positieve resultaten heeft laten zien en bijgedragen heeft geleverd aan de ontwikkeling van meer handelscapaciteit en een betere economische infrastructuur in partnerlanden; |
|
L. |
overwegende dat de financiële crisis onder meer veroorzaakt is door het feit dat er geen afdoende maatregelen waren getroffen om legale en illegale vormen van corruptie te voorkomen, op te sporen en uit te roeien; overwegende dat de wijdverspreide corruptie in de publieke en private sector — zowel in de ontwikkelingslanden als in de ontwikkelde landen — een belemmering vormt voor een doeltreffende, brede en gelijke bescherming en bevordering van burgerlijke, politieke en sociale rechten; overwegende dat corruptie de rechtsstaat en de democratie ondermijnt en rechtstreeks ten koste gaat van de bevolking aangezien de kosten van openbare diensten er door stijgen en de kwaliteit van die diensten er door daalt en arme mensen daardoor vaak slechter toegang hebben tot water, onderwijs, gezondheidszorg en allerlei andere belangrijke diensten; |
|
M. |
overwegende dat de huidige economische crisis verregaande gevolgen heeft voor de ondersteuning van de democratie en het goed bestuur door de Europese Unie en andere grote donoren; overwegende dat economische moeilijkheden de donorlanden waarschijnlijk zal nopen tot verlaging van de buitenlandse hulp; overwegende dat de wereldwijde crisis het juist des te belangrijker maakt om de steun aan politieke hervormingen en de ontwikkeling van de democratie in derde landen te handhaven; |
|
N. |
overwegende dat de financiële en economische crisis eveneens een onevenredig effect heeft op de rechten van specifieke groepen mensen, met name de armsten en de gemarginaliseerden; |
|
O. |
overwegende dat de rechten van de armste mensen het meest te lijden hebben gehad van de crisis; overwegende dat, volgens de Wereldbank, 1,2 miljard mensen in extreme armoede leven op een bedrag van minder dan 1,25 Amerikaanse dollar per dag; overwegende dat volgens een schatting van de Wereldbank in 2020, zelfs in het geval van een spoedig herstel, ongeveer 71 miljoen mensen extra in extreme armoede zullen blijven verkeren als gevolg van de economische crisis; overwegende dat driekwart van de armen ter wereld in middeninkomenslanden leeft; |
|
P. |
overwegende dat de financiële crisis zich over de wereld verspreid heeft via verschillende overdrachtskanalen en op verschillende snelheden en met verschillende intensiteit een wisselwerking aangegaan is met andere crises (zoals met de voedselcrisis en de brandstofcrisis); merkt met bezorgdheid op dat volgens een schatting van de Wereldbank en de VN tussen 55 en 103 miljoen mensen meer in armoede moeten leven ten gevolge van de crisis, hetgeen de verdere verwezenlijking van de mensenrechten in gevaar brengt; |
|
Q. |
overwegende dat de mensen die in armoede leven en zich niet kunnen verdedigen behoefte hebben aan een effectieve en betaalbare toegang tot de rechter om voor hun recht op te komen en mensenrechtenschendingen die jegens hen gepleegd zijn aan te vechten; overwegende dat zij, indien een eerlijk proces en een eerlijke rechtsgang voor hen niet weggelegd is, economisch en sociaal nog kwetsbaarder zijn; |
|
R. |
overwegende dat de werkeloosheid ter wereld in 2012 opliep tot 200 miljoen — een stijging van 27 miljoen sinds het begin van de crisis in 2008 — waardoor het recht op werk in gevaar komt en de gezinsinkomens achteruitlopen; overwegende dat verslechterende economische omstandigheden en werkeloosheid van invloed kunnen zijn op de gezondheid van individuen, hetgeen een gebrek aan eigenwaarde en zelfs depressie kan veroorzaken; |
|
S. |
overwegende dat meer dan 40 % van de werknemers in ontwikkelingslanden werkzaam zijn in de informele sector, wat in veel gevallen leidt tot instabiele en ongelijke arbeidsomstandigheden zonder sociale bescherming, en slechts 20 % van hun gezinnen toegang hebben tot enige vorm van sociale bescherming; |
|
T. |
overwegende dat ten gevolge van de crisis de situatie inzake vrouwenrechten verslechterd is door bijvoorbeeld extra onbetaald werk en toenemend geweld; overwegende dat de ontwikkeling van openbare diensten en effectieve stelsels voor sociale bescherming essentieel is om ervoor te zorgen dat de economische en sociale rechten van vrouwen in acht worden genomen; |
|
U. |
overwegende dat vrouwen vaak een ongelijke behandeling ondergaan op de werkplek in vergelijking met mannen, op het punt van toegang tot het arbeidsproces, salariëring, ontslag, sociale voorzieningen en heraanwerving; |
|
V. |
overwegende dat jongeren onevenredig getroffen worden door de crisis; overwegende dat er in 2011, wereldwijd, 74,8 jongeren in de leeftijd van 15-24 werkeloos waren, wat een stijging van meer dan 4 miljoen betekent sinds 2007, met een uitzonderlijk hoog werkeloosheidsniveau in het Midden-Oosten en Noord-Afrika; |
|
W. |
overwegende dat er, in lage- en middeninkomenslanden, circa 200 miljoen jonge mensen zijn die de lagere school niet hebben afgemaakt en wie dus het recht op onderwijs ontzegd is; |
|
X. |
overwegende dat vooral kinderen te lijden hebben onder de financiële en economische crisis, omdat hun omstandigheden vaak verslechterd worden door de kwetsbaarheid van hun verzorgers en de risico's die zij lopen; |
|
Y. |
overwegende dat er, wereldwijd, 61 miljoen kinderen in de lagereschoolleeftijd geen onderwijs volgen en dat de voortgang om een universele basiseducatie te verwezenlijken sinds 2008 gestagneerd is; overwegende dat Afrika ten zuiden van de Sahara, een gebied waar 31 miljoen kinderen niet op school zitten, goed is voor de helft van het wereldtotaal en dat er meer meisjes dan jongens door de armoede gedwongen zijn van school te gaan om een bijdrage te leveren aan huishoudelijke werkzaamheden; |
|
Z. |
overwegende dat er empirisch bewijs voorhanden is dat erop wijst dat er, in tijden van economische crisis, wanneer de budgetten voor onderwijs teruggebracht worden, meer kinderen voortijdig van school gaan of helemaal geen onderwijs volgen om toe te treden tot de beroepsbevolking; overwegende dat meer dan 190 miljoen kinderen in de leeftijd van 5 tot 14 gedwongen worden om te werken en dat een op de vier kinderen in de leeftijd van 5 tot 17 kinderarbeid moet verrichten in Afrika ten zuiden van de Sahara, vergeleken met een op de acht in Azië en het gebied van de Stille Oceaan en een op de tien in Latijns-Amerika en het Caribisch Gebied; overwegende dat vooral meisjes een hoger risico lopen om van school gehaald en gedwongen te worden kinderarbeid of thuis huishoudelijke taken te verrichten; overwegende dat dit een negatief effect heeft op het welzijn van het kind en het recht op onderwijs en dat de kwaliteit van de beroepsbevolking en de algehele ontwikkeling daar op de lange termijn onder te lijden hebben; |
|
AA. |
overwegende dat miljoenen mensen moeite hebben om in hun basale behoeften te voorzien omdat ze te lijden hebben onder stijgende en veranderlijke voedselprijzen als gevolg van de financiële speculatie op de derivatenmarkten; overwegende dat het tempo van de voortgang om de honger in de wereld terug te dringen sinds 2007 teruggevallen is; overwegende dat 868 miljoen mensen lijden aan chronische ondervoeding en dat de overgrote meerderheid (850 miljoen mensen) daarvan in ontwikkelingslanden woont; overwegende dat het bezuinigen op de kwantiteit en/of de kwaliteit van het gegeten voedsel tijdens kritieke stadia in de ontwikkeling van kinderen of tijdens zwangerschap tot de overlevingsstrategieën in kwetsbare huishoudens behoort, hetgeen langetermijngevolgen voor de lichamelijke groei en de geestelijke gezondheid oplevert; |
|
AB. |
overwegende dat ten gevolg van de stijgende vraag naar landbouwproducten voor de productie van voedsel en in toenemende mate voor de productie van energie en industrieel gebruik, de wedloop om grond — een steeds schaarsere hulpbron — eveneens steeds heviger wordt; overwegende dat nationale en internationale investeerders langlopende koop- en pachtovereenkomsten afsluiten om grote stukken grond veilig te stellen, hetgeen de betrokken landen en met name de lokale bevolking voor de nodige sociaal-economische en ecologische problemen kan plaatsen; |
|
AC. |
overwegende dat vooral ouderen, die grotere risico's kunnen lopen om werkeloos te worden en minder kans maken om omgeschoold en weer aangeworven te worden, de acute effecten van de economische crisis ondervinden; overwegende dat hun toegang tot betaalbare gezondheidszorg door de crisis beperkt kan worden; |
|
AD. |
overwegende dat de stijging van de medicijnprijzen (die tot 30 % duurder zijn geworden) negatieve gevolgen heeft voor het recht op gezondheid van de meest kwetsbaren, voornamelijk kinderen, ouderen en personen met een handicap; |
|
AE. |
overwegende dat op er dit moment, wereldwijd, 214 miljoen arbeidsmigranten zijn die, ten gevolge van de economische crisis, meer te lijden hebben van ongelijke behandeling, onderbetaling of het niet betalen van lonen, en lichamelijke mishandeling; |
|
AF. |
overwegende dat geldovermakingen, microfinanciering en de stroom van directe investeringen naar het buitenland een middel zijn om de schok van de crisis voor de economieën van de ontwikkelingslanden te verzachten; |
|
AG. |
overwegende dat mensenhandel een moderne vorm van slavernij en een ernstige schending van fundamentele mensenrechten is; overwegende dat mensenhandelaars de behoefte van hun potentiële slachtoffers om een fatsoenlijke baan te vinden en aan de armoede te ontsnappen exploiteren; overwegende dat tweederde van de slachtoffers van mensenhandel vrouwen en meisjes zijn; |
|
AH. |
overwegende dat 1,3 miljard mensen ter wereld geen toegang tot elektriciteit hebben; overwegende dat toegang tot energie, vooral tot elektriciteit, van vitaal belang is voor de verwezenlijking van een aantal millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, omdat die toegang, onder andere, de armoede terugbrengt door een verbetering van de productiviteit, meer inkomsten genereert en de ontwikkeling van micro-ondernemingen stimuleert, en tot een versterking van de economische en sociale posities leidt; |
|
AI. |
overwegende dat de werkgelegenheid en het levensonderhoud voor 70 % van de bevolking in de ontwikkelingslanden voortkomt uit de agrarische sector; overwegende dat het deel van de ODA dat voor landbouw bestemd is gestaag afneemt en tegenwoordig nog maar 5 % van de totale ODA vertegenwoordigt; overwegende dat in landen met lage inkomsten die arm zijn aan hulpbronnen de groei in de agrarische sector vijf keer zo effectief is voor het terugdringen van de armoede dan groei in de andere sectoren (en in Afrika bezuiden de Sahara is dat elf keer); overwegende dat plattelandsontwikkeling en maatregelen ter ondersteuning van de landbouw — lokale productie in het bijzonder — cruciale elementen zijn van alle ontwikkelingsstrategieën en van cruciaal belang voor de uitroeiing van armoede, honger en onderontwikkeling; |
|
AJ. |
overwegende dat achter de samengevoegde gegevens die vaak gebruikt worden om de effecten van de crisis te beschrijven grote verschillen tussen en binnen landen schuil kunnen gaan; overwegende dat het moeilijk is om toegang te krijgen tot de actuele gegevens die nodig zijn voor een volledig begrip van de gevolgen van de economische crisis voor regio's en kwetsbare groepen; overwegende dat er op mondiaal niveau behoefte is aan het gezamenlijk en innovatief verzamelen en analyseren van gegevens; |
|
1. |
wijst nogmaals op zijn vastbeslotenheid om de mensenrechten en fundamentele vrijheden — burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele — te beschermen en te bevorderen als een kernbeginsel van het buitenlands beleid van de Europese Unie en als fundament van al het andere beleid, zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, met name in de context van de economische en financiële crisis; |
|
2. |
onderstreept dat tot de mensenrechten ook behoren het recht op voeding, water, onderwijs, adequate huisvesting, grond, behoorlijke arbeid en persoonlijke veiligheid; veroordeelt dat deze rechten sinds het begin van de crisis in een aantal landen achteruitgaan; erkent dat armoede en de verergering daarvan meestal de oorzaak zijn in situaties waar deze rechten worden veronachtzaamd; vraagt de EU meer moeite en geld te investeren in de realisering van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's), aangezien alles erop wijst dat de wereld ver zal achterblijven bij de doelen die voor 2015 zijn gesteld; |
|
3. |
staat erop dat het antwoord op de crisis een internationaal gecoördineerde multilaterale samenwerking moet bevatten, op zowel het regionale als het interregionale niveau, waarbij de mensenrechten centraal staan; |
|
4. |
brengt in herinnering dat het de plicht van regeringen is om te allen tijde de mensenrechten, inclusief economische en sociale rechten, te eerbiedigen, te beschermen en te verwezenlijken, zoals dat in het internationaal recht inzake de mensenrechten is vastgelegd; doet een beroep op regeringen op hun hoede te zijn voor alle vormen van discriminatie en om de fundamentele mensenrechten voor een ieder te garanderen; doet een beroep op regeringen op hun hoede te zijn voor discriminatie en om de fundamentele mensenrechten voor een ieder te garanderen; |
|
5. |
bevestigt nog eens dat er, hoewel de wereldwijde economische crisis een ernstige bedreiging voor de verwezenlijking van de economische, sociale en culturele (ESC-) rechten vormt, geen rechtvaardiging is voor staten om, ongeacht hun inkomensniveau, water bij de wijn doen met betrekking tot hun verplichting de fundamentele mensenrechten in acht te nemen; benadrukt dat regeringen te allen tijde verplicht zijn het „absolute minimum” aan sociale en economische rechten te garanderen dat nodig is om een waardig leven te leiden; |
|
6. |
dringt er bij regeringen op aan de belangen van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen een prominente plaats te geven in beleidsreacties door bij het besluitvormingsproces gebruik te maken van een mensenrechtenkader; doet een beroep op regeringen om alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om iedereen toegang tot de rechter te verschaffen en daarbij in het bijzonder aandacht te schenken aan mensen die in armoede leven, omdat die er behoefte aan hebben om volledig op de hoogte te zijn van hun rechten en de middelen om hun recht te zoeken; doet een beroep op de EU om de strijd tegen straffeloosheid op te voeren en haar steun voor de rechtsstaat en programma's voor herziening van het rechtsstelsel in partnerlanden naar een hoger plan te tillen, en zo mede te bouwen aan een actief maatschappelijk middenveld als voedingsbodem voor democratiseringsprocessen; |
|
7. |
is verheugd over het engagement van de EU met de bevordering van economische, sociale en culturele rechten en de versterking van de inspanningen om voor een universele en non-discriminatoire toegang tot elementaire voorzieningen te zorgen, met speciale aandacht voor de arme en kwetsbare groepen, zoals dat uiteengezet is in het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie; kijkt ernaar uit om dit vertaald te zien in concrete maatregelen, met inbegrip van de landenstrategieën inzake mensenrechten die opgesteld worden door de delegaties van de Unie; |
|
8. |
staat erop dat de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten ervoor moet zorgen dat mensenrechten een prominente plaats innemen bij beleidsinitiatieven, waarbij de nadruk dient te liggen op de meest kwetsbare groepen in de samenlevingen van derde landen; |
|
9. |
acht het van uiterst belang dat de ondersteuning van de mensenrechten en de democratie niet ondermijnd wordt door een verlaging van de middelen daarvoor naar aanleiding van de crisis; benadrukt tegen deze achtergrond de noodzaak om bestendige ondersteuning te bieden aan door het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) gefinancierde projecten voor mensenrechtenactivisten die een lans breken voor economische en sociale rechten, zoals de rechten van werknemers en migranten, en onderstreept het belang van het bevorderen van de mensenrechteneducatie; |
|
10. |
herinnert regeringen aan hun plicht om ervoor te zorgen dat maatschappelijke organisaties over de nodige middelen beschikken om hun rol binnen de samenleving te vervullen en de huidige crisis niet als een excuus te gebruiken om de steun aan die organisaties te verminderen; vraagt om toereikende financiering van de faciliteit voor het maatschappelijk middenveld na 2013 om het vermogen van het maatschappelijk middenveld in partnerlanden verder te versterken; |
|
11. |
benadrukt dat de Commissie bepalingen inzake de mensenrechten dient op te nemen in effectbeoordelingen van wetgevings- en niet-wetgevingsvoorstellen, uitvoeringsmaatregelen en handels- en investeringsovereenkomsten die belangrijke economische, sociale en milieueffecten hebben; |
|
12. |
merkt met bezorgdheid op dat door de wereldwijde economische crisis de uitgaven voor officiële ontwikkelingshulp (ODA) van de EU-lidstaten in gevaar komen; brengt in herinnering dat de lasten van de wereldwijde economische crisis onevenredig gedragen worden door de arme landen, ondanks het feit dat deze crisis haar oorsprong kende in de rijkere landen; doet daarom een beroep op de EU en haar lidstaten om de toezeggingen die zij in bilateraal en multilateraal verband gedaan hebben met betrekking tot officiële ontwikkelingshulp en de doelstellingen in de millenniumverklaring van de VN na te komen, vooral voor de onderwerpen ten aanzien waarvan tot op heden weinig vooruitgang is geboekt, en om voor een efficiënt gebruik van ontwikkelingshulp te zorgen om te garanderen dat het geld goed besteed wordt en de samenhang van het mensenrechten- en het ontwikkelingsbeleid te verzekeren; wijst erop dat de opkomende economieën ook een belangrijke rol dienen te spelen, gezien hun potentiële bijdrage aan de officiële ontwikkelingshulp; |
|
13. |
dringt er bij de Commissie, de EDEO en de lidstaten op aan de reacties op de crisis en het ontwikkelingsbeleid te baseren op een aanpak die gericht is op de mensenrechten, zoals in de mededeling van de Commissie „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” en in de resolutie (8) van het Parlement van 23 oktober 2012 naar aanleiding van deze mededeling uiteen is gezet; |
|
14. |
benadrukt het belang van beleidscoherentie en samenwerking zodat het doel van armoedereductie gerealiseerd kan worden en de geloofwaardigheid en de effecten van de externe hulp van de EU vergroot kunnen worden; |
|
15. |
wijst er nogmaals op dat begrotingsondersteuning van partnerlanden alsook alle handelsovereenkomsten afhankelijk dienen te zijn van eerbiediging van mensenrechten en de situatie op het vlak van democratie in de partnerlanden; is van mening dat donoren en verstrekkers van leningen met name gecoördineerd moeten optreden tegen meldingen van fraude en corruptie en dat zij hervormingen in die landen ten behoeve van goed bestuur en transparantie moeten bevorderen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om systematische risicobeoordelingen uit te voeren van de wijdverspreide corruptie in partnerlanden, die de beoogde effecten van ontwikkelingsprojecten en humanitaire projecten in de weg kan staan; |
|
16. |
doet een beroep op de ontwikkelingslanden om economisch beleid te bedenken dat duurzame groei en ontwikkeling bevordert, banen schept, kwetsbare groepen een prominente plaats toekent bij beleidsreacties, en om de ontwikkeling te baseren op een gezond fiscaal stelsel waarin belastingfraude wordt uitgeroeid, hetgeen noodzakelijk is om binnenlandse hulpbronnen op een efficiëntere en billijkere manier te mobiliseren; |
|
17. |
spoort buitenlandse en binnenlandse investeerders aan maatschappelijk verantwoord ondernemen in alle landen te bevorderen, en daarbij met name aandacht te besteden aan duurzame ontwikkeling en goed bestuur, aan mensenrechten, fatsoenlijk werk, arbeidsnormen, vrijheid van vereniging, collectieve onderhandelingen en andere sociale overwegingen; |
|
18. |
moedigt ontwikkelingslanden aan gebruik te maken van de handelspreferenties die hen door de EU geboden worden in het kader van het stelsel van algemene preferenties (SAP) om hun economie te stimuleren, hun export veelzijdiger te maken en hun concurrentievermogen te verbeteren; herinnert hen aan hun verplichting in het kader van SAP+ om de belangrijkste internationale verdragen inzake mensen- en arbeidsrechten, milieubescherming en goed bestuur, die onder de regeling vallen, te ratificeren en daadwerkelijk toe te passen; |
|
19. |
doet een beroep op de EU om de internationale doelstelling van universele toegang tot energie tegen 2030 te ondersteunen en aan te nemen, omdat dit een bijdrage zal leveren aan de versterking van de economische positie en aan de sociale voordelen van de armsten en de meest kwetsbaren in ontwikkelingslanden; |
|
20. |
is blij met de invoering van een speciaal handhavingsmechanisme om toezicht te houden op de uitvoering van de mensenrechtenclausules in door de EU ondertekende bilaterale en regionale zogenoemde „nieuwe generatie”-overeenkomsten van de EU; is verheugd over inspanningen om de toestand van de mensenrechten in derde landen beter te onderzoeken bij het sluiten of aangaan van handels- en/of investeringsovereenkomsten; merkt met bezorgdheid op dat de huidige bepalingen in de ter zake doende overeenkomsten onvoldoende zijn uitgewerkt en te weinig ambitieus zijn; verzoekt de EU zich onwrikbaar principieel op te stellen en van zijn partnerlanden te eisen dat zij aan de mensenrechtenbepalingen in internationale overeenkomsten voldoen; |
|
21. |
is verheugd over het feit dat het zwaartepunt van de EU-hulp verschoven is naar de minst ontwikkelde landen ligt, hetgeen middeninkomenslanden aanspoort om een groter deel van hun belastinginkomsten aan sociale beschermingsstelsels en de verwezenlijking van de mensenrechten voor de armsten en meest kwetsbaren te wijden; |
|
22. |
doet een beroep op de internationale gemeenschap om regeringen in Afrika ten zuiden van de Sahara adequate hulp te bieden om te voorkomen dat de financiële crisis de humanitaire crisis in meerdere landen in de regio verder verslechtert; |
|
23. |
doet een beroep op regeringen om hun verplichtingen jegens burgers in acht te nemen in termen van goed rentmeesterschap van natuurlijke hulpbronnen; |
|
24. |
dringt er bij regeringen op aan om de nodige maatregelen te nemen om extreme inkomensongelijkheden terug te dringen en omstandigheden te scheppen die degenen die momenteel in extreme armoede leven in staat zullen stellen om hun volledige potentieel te verwezenlijken en een waardig leven te leiden; |
|
25. |
dringt er bij regeringen in ontwikkelingslanden op aan om socialebeschermingsstelsels tot in de details uit te werken, omdat deze essentieel zijn voor het beschermen van de meest kwetsbaren en het opbouwen van veerkracht om economische tegenslagen en milieurampen te boven te komen, en bewezen hebben eerder een maatschappelijke investering dan een kostenpost te zijn, hetgeen programma's voor sociale bijstand, zoals de Braziliaanse bolsa familia of het door vraag aangestuurde stelsel van openbare werken als het National Rural Employment Guarantee Scheme (NREGS) van India aangetoond hebben; benadrukt dat het welslagen van deze transfersystemen voor geld voor een groot deel afhankelijk is van het stellen van voorwaarden, zowel met betrekking tot het ingeschreven staan op school en het volgen van onderwijs, als met betrekking tot gezondheidsaspecten, waarvan de vaccinatie van kinderen de voornaamste is; |
|
26. |
is verheugd over het gezamenlijke initiatief dat de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel, Olivier De Schutter, en de speciale rapporteur van de VN voor extreme armoede en mensenrechten, Magdalena Sepúlveda Carmona, gelanceerd hebben om socialebeschermingsstelsels in ontwikkelingslanden door middel van een „Een mondiaal fonds voor sociale bescherming” te versterken, waardoor de internationale solidariteit omgezet kan worden ten gunste van de minst ontwikkelde landen; vraagt de Commissie om ondersteuning te bieden aan deze programma's; |
|
27. |
is van mening dat investeringen in duurzame landbouw in ontwikkelingslanden van belang zijn om meer voortgang te maken met de bestrijding van voedselonzekerheid en om de algemene groei te stimuleren; dringt er bij regeringen op aan om verantwoorde investeringen in de private sector en kleinschalige voedselproducenten, met name vrouwen en landbouwcoöperaties, te ondersteunen, omdat dit de meest effectieve manier is om extreme armoede terug te dringen door de opbrengsten van arbeid te vermeerderen; benadrukt het belang van investeringen in de landbouwinfrastructuur die de transactiekosten verminderen en landbouwers in staat stellen hun producten op de markt te brengen en meer inkomsten te verwerven; |
|
28. |
roept regeringen op om te voorkomen dat de investeringen van nationale en internationale financiële speculanten in land als gevolg van ontheemding, milieuproblemen en verslechtering van de voedsel- en inkomenszekerheid ten koste gaan van kleinschalige landbouwers en lokale producenten; brengt wat dit betreft in herinnering dat werk- en voedingszekerheid voorwaarden zijn voor de naleving van de mensenrechten, democratisering en eender welke vorm van politieke betrokkenheid; |
|
29. |
herinnert zowel de overheden, als de particuliere sector eraan dat zij informeel en traditioneel grondeigendom, alsook informele en traditionele landgebruikrechten moeten respecteren; benadrukt dat kwetsbare groepen als inheemse volkeren de meeste behoefte aan bescherming hebben, aangezien land vaak hun enige bron van levensonderhoud is; |
|
30. |
dringt er bij regeringen op aan om voedselsubsidies niet af te schaffen of te verminderen, omdat deze subsidies de wijdverbreide honger terug kunnen dringen en de voeding van de gezinnen die ze ontvangen kunnen verbeteren; |
|
31. |
pleit voor meer transparantie op de grondstoffenmarkten teneinde hevige schommelingen van de prijzen van landbouwgrondstoffen als gevolg van buitensporige speculatie te voorkomen en benadrukt de noodzaak tot grotere internationale aandacht voor deze kwestie en nauwere samenwerking in dezen; |
|
32. |
herinnert regeringen eraan dat jeugdwerkgelegenheidsbeleid niet alleen de nadruk dient te leggen op het scheppen van banen, maar ook voor een niveau van inkomen en arbeidomstandigheden dient te zorgen dat nodig is voor een adequate levensstandaard; |
|
33. |
brengt zijn steun tot uiting voor het wereldwijd invoeren van een heffing op financiële transacties, wat een innovatief financieringsmechanisme kan zijn dat uiteindelijk een bijdrage levert aan de universele verwezenlijking van de economische en sociale rechten; moedigt alle lidstaten aan om het begrotingsvoorstel van de EU voor een heffing op financiële transacties te steunen; |
|
34. |
benadrukt dat de bestrijding van illegale geldstromen, belastingparadijzen en speculatie met grondstoffen een noodzakelijke stap is voor de verwezenlijking van de mensenrechten, vooral in de lage-inkomenslanden; |
|
35. |
is van mening dat ontwikkelingslanden innovatieve financieringsstelsels moeten invoeren voor het economisch beleid; moedigt de landen aan financiële stelsels te ontwikkelen die verband houden met hun eigen middelen; |
|
36. |
pleit voor een betere concurrentiepositie van bedrijven in ontwikkelingslanden, waardoor de werkeloosheid teruggedrongen en het beleid op het gebied van werkgelegenheid bevorderd zou kunnen worden; |
|
37. |
is van mening dat het van het grootste belang is om het beleid te versterken voor de ontwikkeling van vaardigheden en opleidingen, met inbegrip van niet-formeel leren, stages en opleidingen op de werkplek, die steun bieden voor een succesvolle overgang van school naar de arbeidsmarkt; |
|
38. |
wijst op een aantal tekortkomingen in het EU-beleid voor de Arabische wereld die als gevolg van de Arabische lente aan het licht zijn gekomen, bijvoorbeeld de massale werkloosheid onder jongeren en het gebrek aan vooruitzichten in eigen land; verzoekt de EU de effecten van de financiële crisis in derde landen op doeltreffender wijze aan te pakken, onder meer door gedegen rekening te houden met de berichten van organisaties uit het maatschappelijk middenveld; |
|
39. |
dringt er zowel bij regeringen van landen met een hoog kinderarbeidspercentage als bij internationale donoren op aan om preventieve maatregelen te bevorderen, zoals scholen toegankelijker te maken, de kwaliteit van scholen te verbeteren en de kosten van scholen te verminderen, om het armoedepercentage terug te dringen en de economische groei aan te moedigen; |
|
40. |
dringt er bij regeringen op aan programma's voor tweedekansonderwijs aan te bieden voor degenen die de lagere school niet gedaan hebben om hen zowel te voorzien van lees-, schrijf- en rekenvaardigheden, als van vaardigheden om in hun levensonderhoud te voorzien die hen kunnen helpen om aan de armoede te ontsnappen; |
|
41. |
dringt er bij regeringen op aan meer steun te geven aan kinderbeschermingsmaatregelen, met inbegrip van maatregelen om kindermishandeling aan te pakken en om regeringsbeambten meer bewust te maken van kindermishandeling; |
|
42. |
brengt in herinnering dat het nodig zal zijn om een gendercomponent bij al het herstelbeleid te betrekken; doet een dringend beroep om het beleid en de praktijken die ervoor moeten zorgen dat er meer vrouwen toetreden tot de arbeidsmarkt in banen met fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en sociale bescherming te handhaven; roept op tot overheidsinvesteringen in de zorgverlening om het onbetaalde huishoudelijke en verzorgingswerk van vrouwen terug te dringen; staat erop dat het beleid voor de arbeidsmarkt gericht moet zijn op de aanpak van het gebrek aan tijd bij ouders voor zorg en opvoeding; |
|
43. |
benadrukt dat vrouwen meer betrokken moeten worden bij het sociale overleg en het besluitvormingsproces; wijst nogmaals op het feit dat onderwijs voor meisjes en vrouwen en genderempowerment van essentieel belang zijn; |
|
44. |
dringt er bij regeringen op aan om cruciale mensenrechtenkwesties aan te pakken waarvoor ouderen zich gesteld zien, met name in tijden van economische neergang, zoals langdurige werkeloosheid, arbeidsmarktdiscriminatie op basis van leeftijd, inkomensonzekerheid en onbetaalbare gezondheidszorg; doet een beroep op regeringen om innovatieve nieuwe mechanismes in werking te zetten voor flexibele deelname aan de arbeidsmarkt, zoals ouderen in staat te stellen in deeltijd te werken met behoud van pensioen, omscholingsprogramma's of fiscale maatregelen ter stimulering van de werkgelegenheid onder ouderen; |
|
45. |
vraagt om een reductie van de kosten voor het overmaken van geld door migranten en om het bijvoorbeeld gemakkelijker te maken voor migranten om een bankrekening te openen in gastlanden; |
|
46. |
doet een beroep op regeringen om ervoor te zorgen dat de bestrijding van de mensenhandel hoog op de agenda blijft staan in tijden van economische en financiële crises; dringt er bij regeringen op aan om de wetgeving voor de vervolging van mensenhandelaars en -smokkelaars volledig ten uitvoer te leggen, de steun aan en juridische bijstand voor slachtoffers van mensenhandel uit te breiden en nauwere internationale samenwerking te ontwikkelen; |
|
47. |
is verheugd over de discussies binnen het VN-panel op hoog niveau inzake de ontwikkelingsagenda voor na 2015, waaraan ook de Europees commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking deelneemt; is van mening dat er prioriteit dient te worden gegeven aan de voortgang van de verwezenlijking van de mensenrechten, dat er rekening gehouden dient te worden met de gevolgen van de crisis voor de armsten en de meest kwetsbaren en dat de verbintenissen ten aanzien van de doelstellingen op het vlak van armoedebestrijding nagekomen dienen te worden binnen het kader dat bestemd is voor de periode na 2015; dringt er bij alle betrokken partijen op aan om het vaststellen van zowel kwantificeerbare doelen en indicatoren als van kwaliteits- en resultaatgerichte indicatoren in overweging te nemen; |
|
48. |
benadrukt dat er behoefte is aan verder onderzoek naar en nadere analyses van de gevolgen van de financiële en economische crisis voor de verscheidene regio's, inclusief in de EU en in haar betrekkingen met derde landen, en dat er tevens behoefte is aan beter toezicht op vroege signalen die wijzen op wereldwijde of regionale crises; beklemtoont dat uitgesplitste gegevens binnen onderzoek en beleidsplanning een prominentere rol moeten spelen om de problemen waarvoor de armen en meest kwetsbaren in de samenleving zich gesteld zien beter te begrijpen en aan te pakken; doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om financiële steun te verlenen aan het innovatielaboratorium „Global Pulse”, dat in 2009 door de Secretaris-generaal van de VN is opgezet met als doel om de gegevens te verzamelen en te analyseren die voor een beter begrip van de gevolgen van de financiële en economische crisis voor kwetsbare bevolkingsgroepen en voor passende beleidsreacties nodig zijn; |
|
49. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden(EDEO), de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsook aan het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten. |
(1) http://www.un.org/millennium/declaration/ares552e.htm
(2) PB C 4 E van 7.1.2011, blz. 34.
(3) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(5) PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 89.
(6) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 140.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0386.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0386.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/44 |
P7_TA(2013)0183
Uitgebreid monitoringverslag 2012 over Kroatië
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over het uitgebreid monitoringverslag 2012 over Kroatië (2012/2871(RSP))
(2016/C 045/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerpverdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, het protocol en de slotakte, |
|
— |
gezien het uitgebreid monitoringverslag van de Commissie van 10 oktober 2012 over de stand van de voorbereidingen van Kroatië voor het lidmaatschap van de Europese Unie (SWD(2012)0338), |
|
— |
gezien het definitieve monitoringverslag van de Commissie over de voorbereidingen van Kroatië voor de toetreding van 26 maart 2013 (COM(2013)0171), |
|
— |
gezien de periodieke verslagen van de Commissie over de vorderingen van Kroatië op de weg naar toetreding over de periode 2005-2011, |
|
— |
gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 over de landen van de westelijke Balkan en over uitbreiding, |
|
— |
gezien al zijn eerdere resoluties en verslagen over de vorderingen van Kroatië en het uitbreidingsproces, in het bijzonder die van 1 december 2011 over de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (1), die van 1 december 2011 over het verzoek van Kroatië om toetreding tot de Europese Unie (2) en die van 22 november 2012 over uitbreiding: beleid, criteria en strategische belangen van de EU (3), |
|
— |
gezien alle eerdere aanbevelingen van de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Kroatië, |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat Kroatië op 1 juli 2013 zal toetreden tot de EU; |
|
B. |
overwegende dat enkele EU-lidstaten de ratificatie van het toetredingsverdrag nog niet hebben voltooid; |
|
C. |
overwegende dat Kroatië op koers ligt om te voldoen aan de resterende vereisten in het kader van de laatste voorbereidingen voor het EU-lidmaatschap; |
|
D. |
overwegende dat er na de toetreding blijvende inspanningen geleverd moeten worden om te hervormen, opdat de Kroatische burgers ten volle gebruik kunnen maken van de voordelen van het EU-lidmaatschap; |
|
E. |
overwegende dat het toetredingsproces van Kroatië een bewijs is voor de geloofwaardigheid van het uitbreidingsbeleid van de EU en van het hervormingseffect dat daarvan uitgaat op kandidaat-lidstaten; |
|
F. |
overwegende dat het lidmaatschap van Kroatië de EU sterker en veiliger zal maken, zijn cultuur en erfgoed zal verrijken en een krachtig signaal zal geven aan andere aspirant-lidstaten dat het gewetensvol uitvoeren van aangegane verplichtingen tastbare en duurzame voordelen oplevert voor hun burgers; |
|
G. |
overwegende dat Kroatië naar verwachting en door zijn unieke positie een opbouwende rol zal spelen voor de nabijgelegen landen, met name door verdere uitbreiding van de EU, democratische consolidatie, regionale samenwerking en verzoening tussen de volken van de westelijke Balkan te bevorderen, waarbij het land alles in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat bilaterale kwesties geen belemmering vormen voor elk van deze processen; |
|
1. |
verheugt zich erop om, na de juridisch bindende stemming van het Europees Parlement op 1 december 2011, waarin het Kroatische lidmaatschap werd goedgekeurd, en in overeenstemming met de door de Europese Raad in het toetredingsverdrag vastgestelde datum, Kroatië op 1 juli 2013 welkom te heten als 28ste lidstaat van de EU; geeft uiting aan zijn vertrouwen in de kracht en volwassenheid van de Kroatische democratie en sociale markteconomie, in het feit dat Kroatië de Europese waarden onderschrijft en in zijn vermogen om te voldoen aan de verplichtingen van het lidmaatschap; |
|
2. |
merkt op dat Kroatië op koers ligt om te voldoen aan de resterende vereisten in het kader van de laatste voorbereidingen voor het EU-lidmaatschap; |
|
3. |
wijst erop dat Kroatië de in het alomvattend monitoringverslag van de Commissie gedefinieerde tien prioritaire acties heeft voltooid; |
|
4. |
verheugt zich over de aanzienlijke vooruitgang die door Kroatië geboekt is bij het voltooien van de opdrachten die expliciet genoemd worden in het uitgebreid monitoringverslag van de Commissie, en doet een beroep op de regering en het parlement om alle openstaande kwesties per 1 juli 2013 geregeld te hebben en voort te gaan met alle andere noodzakelijke hervormingen; moedigt Kroatië aan al zijn tijdens de toetredingsonderhandelingen aangegane verplichtingen te eerbiedigen en na te komen, teneinde volledig voorbereid te zijn als nieuwe lidstaat, aangezien dit in het belang is van zowel Kroatië, als de EU; benadrukt dat dit proces op transparante en inclusieve wijze uitgevoerd dient te worden, waarbij het Kroatische parlement en maatschappelijk middenveld zoveel mogelijk betrokken moeten worden; |
|
5. |
verzoekt de EU-lidstaten die hun respectieve ratificatieprocedures met betrekking tot het toetredingsverdrag nog niet hebben afgerond, om hiertoe tijdig over te gaan; |
|
6. |
herhaalt zijn standpunt dat toetreding niet als het einde van een proces beschouwd dient te worden, maar veeleer als een stap op het pad naar economische, bestuurlijke en gerechtelijke modernisering en als een mogelijkheid waarvan de voordelen slechts door middel van voortdurende beleidsmaatregelen volledig verwezenlijkt kunnen worden; verzoekt Kroatië om — in het kader van de voorbereiding op het lidmaatschap van de EU — door te gaan met het doelmatige gebruik van het IPA (instrument voor pretoetredingssteun) en gebruik te blijven maken van de structuurfondsen en het cohesiefonds; |
|
7. |
vraagt de politieke en sociale actoren uit Kroatië om vernieuwende manieren te vinden om het momentum en de consensus voor hervormingen in de periode na de toetreding vast te houden en om beleidsmakers rekenschap te vragen voor het nakomen van de verplichtingen die in het toetredingsverdrag zijn aangegaan; benadrukt in dit verband de onontbeerlijke rol van daadkrachtig parlementair toezicht en die van het maatschappelijk middenveld; |
|
8. |
bevestigt andermaal de centrale rol van een onafhankelijke rechterlijke macht, van een professioneel en controleerbaar overheidsbestuur, en van de rechtstaat bij het versterken van de democratie en het ondersteunen van investeringen en economische activiteit; vraagt Kroatië door te gaan met het vergroten van de onafhankelijkheid, de controleerbaarheid, de onpartijdigheid, het professionalisme en de doeltreffendheid van het gerechtelijk apparaat en van de rechterlijke macht, onder andere door de achterstand bij de behandeling van zaken te verkleinen, door een nieuw systeem voor het opgeven van vermogensbestanddelen door rechters in te voeren en door de nieuwe tuchtregeling verder te verbeteren; dringt er bij Kroatië op aan de nieuwe strategie voor justitiële hervormingen voor de periode 2013-2018 uit te voeren; |
|
9. |
merkt op dat Kroatië een bevredigend institutioneel en juridisch kader opgezet heeft voor de bestrijding van corruptie; verzoekt de Kroatische autoriteiten de bestrijding van corruptie, fraude en financieel wanbeheer verder te intensiveren; wijst erop dat moet worden doorgegaan met de strikte handhaving van de anti-corruptiemaatregelen; verzoekt de autoriteiten daarnaast een overzicht te maken van de gevallen van belangenconflicten, corruptie en georganiseerde misdaad en te werken aan een betere implementatie van het wettelijk kader voor de inbeslagname en confiscatie van vermogensbestanddelen; |
|
10. |
verzoekt de Kroatische autoriteiten volledig gebruik te maken van de bestaande anti-corruptieinstrumenten om onbevooroordeelde en succesvolle vervolgingen en gerechtelijke uitspraken te waarborgen, ook in geruchtmakende zaken, opdat het vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat en de openbare instellingen bevestigd wordt; wijst met klem op de noodzaak van langetermijnmaatregelen in de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad, en van hervorming van de rechterlijke macht, hetgeen in eerste instantie in het belang is van de bevolking van Kroatië; benadrukt dat onafhankelijke onderzoeksjournalistiek aangemoedigd dient te worden, gezien de essentiële rol daarvan bij het blootleggen van corruptie en georganiseerde misdaad; |
|
11. |
verzoekt Kroatië voort te gaan met de tenuitvoerlegging van de nieuwe, gedegen wetgeving inzake toegang tot informatie en zodoende het preventiekader voor corruptiebestrijding te consolideren; merkt op dat de onlangs in het leven geroepen commissie Belangenverstrengeling inmiddels operationeel is, en dringt er bij de Kroatische autoriteiten op aan volledig uitvoering te geven aan het wetgevingspakket betreffende openbare aanbestedingen en betreffende de financiering van politieke partijen en van verkiezingscampagnes; |
|
12. |
verzoekt de Kroatische autoriteiten waakzaam te blijven bij het waarborgen dat de grondrechten volledig geëerbiedigd worden en alle vormen van discriminatie en intolerante daden jegens nationale minderheden, de Roma-gemeenschap, migranten, LGBT-personen en andere minderheidsgroepen en kwetsbare groeperingen te bestrijden; verlangt bovendien dat Kroatië een klimaat bevordert waarin leden van eerdergenoemde minderheden (bijvoorbeeld LGBT-personen) vrijelijk uit kunnen komen voor hun meningen en overtuigingen, overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; |
|
13. |
moedigt de autoriteiten aan de vrijheid van meningsuiting, inclusief de vrijheid en het pluralisme van de media, te bevorderen; erkent dat de nieuwe wet op de publieke omroep in juli 2012 aangenomen werd; moedigt de autoriteiten aan inspanningen te blijven leveren die ervoor zorgen dat de publieke omroep vrij van politieke of economische druk is en die zijn transparantie vergroten; |
|
14. |
merkt op dat Kroatië zich adequaat voorbereidt om in de toekomst het beheer en de uitvoering op zich te nemen van activiteiten die door de structuurfondsen en het cohesiefonds van de EU gefinancierd worden; verzoekt Kroatië een reserve aan projecten te ontwikkelen voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO); moedigt de regering aan het bestuurlijk vermogen van de verantwoordelijke instellingen verder te versterken, met inbegrip van die op regionaal en lokaal niveau, overeenkomstig de aanbevelingen uit het verslag van de Europese Rekenkamer van 2012; dringt er bij de regering op aan alles te doen wat in haar vermogen ligt om het risico op corruptie, fraude en onregelmatigheden bij zowel de toewijzing, als het gebruik van EU-middelen te minimaliseren; |
|
15. |
herinnert de lidstaten, tegen de achtergrond van de onderhandelingen over het MFK, aan de verplichtingen van de EU jegens Kroatië en zijn burgers wat betreft toekomstige ondersteuning bij de economische en regionale ontwikkeling; |
|
16. |
moedigt Kroatië aan verdere structurele hervormingen door te voeren om de economische groei te bevorderen en de arbeidsmarkt van nieuw elan te voorzien; verzoekt Kroatië de bankensector stabiel te houden en door te gaan met het beleid van begrotingsconsolidatie, teneinde het concurrentievermogen aan te zwengelen; is verheugd over de deelname van Kroatië — sinds januari 2013 — aan het Europees semester; steunt de inspanningen gericht op het tijdig en effectief gebruik van EU-middelen, alsook op het verbeteren van de vervoersinfrastructuur in Kroatië en van de verbindingen met de lidstaten van de EU en de andere landen in de regio; verzoekt de regering volledig uitvoering te geven aan het wetgevingskader voor kleine ondernemingen, onder andere door middel van passende beleidsmaatregelen, het verbeteren van de toegang voor deze bedrijven tot financiering en steun voor de internationalisering van het midden- en kleinbedrijf; |
|
17. |
is van mening dat er speciaal nadruk gelegd dient te worden op de sociale en milieuaspecten van economische modernisering; moedigt Kroatië aan door te gaan met het versterken van het sociale overleg en het handhaven van sociale en vakbondsrechten; verzoekt de Kroatische autoriteiten met betrekking tot milieu-effectbeoordelingen van grote investeringsprojecten voor transparantie te zorgen; dringt er bij de Kroatische autoriteiten op aan om vooral op het terrein van ruimtelijke ordening prioriteit te geven aan milieubescherming; |
|
18. |
is bezorgd dat het wetgevingsvoorstel voor strategische investeringen niet in overeenstemming is met de Europese normen; verlangt van de regering en het parlement van Kroatië een herziening van het voorstel met het oog op een betere bescherming van de grondrechten, met name van de eigendomsrechten, en van het milieu; |
|
19. |
verzoekt de lidstaten de grondrechten van de burgers van de Unie niet méér te beperken dan absoluut noodzakelijk is in verband met de overgangsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 18 van het toetredingsverdrag; vraagt de lidstaten met name om uitsluitend op basis van feitelijke informatie en alleen in gevallen dat de arbeidsmarkt ernstig verstoord raakt, gebruik te maken van de overgangsbepalingen die het vrije verkeer van personen beperken; herinnert eraan dat het beperken van de toegang tot hun arbeidsmarkten, hetgeen tijdens de overgangsperiode na eerdere uitbreidingsrondes plaatsvond, nadelig is gebleken voor de welvaart van die lidstaten die deze beperkingen hebben opgelegd; |
|
20. |
neemt kennis van de voortgang die is geboekt bij de bouw van de grensposten aan de Neum-corridor; |
|
21. |
vraagt de Kroatische autoriteiten verdere maatregelen te nemen, onder meer wat aanpassing van de wetgeving, interinstitutionele samenwerking en grensbeheer betreft, opdat Kroatië te zijner tijd kan toetreden tot de Schengenruimte; |
|
22. |
moedigt Kroatië aan te blijven samenwerken met het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) en de binnenlandse inspanningen om oorlogsmisdaden te onderzoeken en te vervolgen te intensiveren, overeenkomstig de aangenomen strategie ter bestrijding van straffeloosheid; doet een dringend beroep op Kroatië en Servië om te goeder trouw samen te werken bij de vervolging van oorlogsmisdaden om gerechtigheid en oprechte verzoening in de regio te verwezenlijken; |
|
23. |
verzoekt de Kroatische autoriteiten speciale aandacht te blijven schenken aan de rechten en sociale omstandigheden van terugkerende vluchtelingen, overeenkomstig de doelstellingen van het proces dat geënt is op de verklaring van Sarajevo; blijft voorstander van het RECOM-initiatief (de regionale commissie voor waarheidsvinding en verzoening) om manieren te zoeken voor de erkenning van het lijden en de eerbiediging van het recht op waarheid en gerechtigheid van alle slachtoffers van oorlogsmisdaden; |
|
24. |
moedigt Kroatië aan om een actieve rol op zich te nemen in het stabilisatieproces en bij de Europese integratie van de landen van de westelijke Balkan; gelooft dat de ervaring en deskundigheid die Kroatië opgedaan heeft in de loop van zijn transformatie- en toetredingsproces, van grote waarde kunnen zijn voor andere kandidaat- en aspirant-lidstaten; spoort Kroatië aan de ervaringen die het heeft opgedaan uit te wisselen met andere kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten, en de regionale samenwerking te versterken; is van oordeel dat de promotie door Kroatië van Europese waarden en de verdere uitbreiding stoelen op goede nabuurschapsbetrekkingen en het streven naar verzoening; |
|
25. |
doet een beroep op Kroatië en zijn buurlanden om zich actief in te zetten voor het oplossen van onopgeloste bilaterale problemen, in overeenstemming met internationale verplichtingen en de beginselen van goede nabuurschapsbetrekkingen en regionale samenwerking; verwelkomt in dit verband de stappen van de regeringen van Kroatië en Servië om de betrekkingen te verbeteren, en hoopt dat zij hun samenwerking zullen intensiveren; is verheugd over de ondertekening van een memorandum van overeenstemming tussen van Slovenië en Kroatië met betrekking tot het vinden van een constructieve oplossing voor de kwestie van de Ljubljanska Banka; verwelkomt de ratificatie van het toetredingsverdrag door het parlement van Slovenië; herinnert eraan dat problemen van bilaterale aard niet gebruikt mogen worden om het integratieproces van huidige of toekomstige kandidaat-lidstaten te dwarsbomen; verzoekt in dit verband alle lidstaten het toetredingsverdrag van Kroatië tijdig te ratificeren; |
|
26. |
spoort Kroatië aan een constructieve rol te blijven spelen in de regionale samenwerking; verzoekt de Kroatische autoriteiten volledig uitvoering te geven aan de verklaring inzake de bevordering van de Europese waarden in Zuidoost-Europa die op 21 oktober 2011 door het Kroatische parlement goedgekeurd is; verzoekt alle landen in de regio hetzelfde te doen; verzoekt de Commissie alle landen in de regio hierbij te helpen; verzoekt de Commissie lering te trekken uit de ervaringen die in het verleden in het uitbreidingsproces zijn opgedaan, waaronder bij de toetreding van Kroatië, door de landen in de regio te helpen hun bilaterale problemen op te lossen op een wijze die het toetredingsproces niet belemmert, door binnen het bestaande institutionele kader van de EU faciliterings- en bemiddelingsmechanismen te ontwikkelen waar de landen in de regio — indien zij dat wensen — gebruik van kunnen maken; |
|
27. |
erkent de activiteiten en de constructieve bijdrage van de Kroatische waarnemers bij het Europees Parlement; is ingenomen met de uitslag van de verkiezingen voor de Kroatische leden van het Europees Parlement die op 14 april 2013 werden gehouden, maar betreurt de lage opkomst; verheugt zich erop de leden van het Europees Parlement uit Kroatië in het Parlement welkom te heten wanneer Kroatië op 1 juli 2013 toetreedt tot de EU; |
|
28. |
waardeert de inspanningen van de Commissie bij de begeleiding van het toetredingsproces van Kroatië; vraagt de Commissie deze exercitie te inventariseren en er beleidslessen uit te trekken voor toekomstige kandidaat-lidstaten, zoals het gebruik van het uitgebreide monitoringsregime in de periode tussen het afronden van de onderhandelingen en de toetreding; verzoekt de Commissie de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en het parlement gedurende het toetredingsproces te beoordelen om daar lessen uit te trekken voor lopende en toekomstige onderhandelingen; verzoekt de Commissie in dit verband voorstellen uit te werken die resulteren in een grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de parlementen in de kandidaat-lidstaten bij het toetredingsproces; |
|
29. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de Republiek Kroatië. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0538.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0539.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0453.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/48 |
P7_TA(2013)0184
Voortgangsverslag 2012 over Turkije
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 over Turkije (2012/2870(RSP))
(2016/C 045/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voortgangsverslag 2012 van de Commissie over Turkije (SWD(2012)0336), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2012-2013” (COM(2012)0600), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 9 maart 2011 over het voortgangsverslag 2010 betreffende Turkije (1), die van 29 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende Turkije (2), die van 22 mei 2012 over vrouwen in Turkije in het 2020-perspectief (3) en die van 22 november 2012 over uitbreiding: beleid, criteria en de strategische belangen van de EU (4), |
|
— |
gezien het kader voor de onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005, |
|
— |
gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Turkije (5) („het Toetredingspartnerschap”) alsmede de eerdere besluiten van de Raad betreffende het Toetredingspartnerschap van 2001, 2003 en 2006, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2010, 5 december 2011 en 11 december 2012, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat, na de goedkeuring van het onderhandelingskader door de Raad, op 3 oktober 2005 toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn gestart en dat de start van deze onderhandelingen het beginpunt is van een lang proces met een open einde dat gebaseerd is op billijke en strikte voorwaarden en op hervormingsbereidheid; |
|
B. |
overwegende dat Turkije zich verplicht heeft tot hervormingen, goede betrekkingen met zijn buurlanden en geleidelijke aanpassing aan de EU en dat deze inspanningen moeten worden beschouwd als een kans voor Turkije zelf tot verdere modernisering en tot consolidering en verdere verbetering van zijn democratische instellingen, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; |
|
C. |
overwegende dat de EU de referentie voor de hervormingen in Turkije moet blijven; |
|
D. |
overwegende dat volledige voldoening van de criteria van Kopenhagen en eerbiediging van het integratievermogen van de EU, in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van december 2006, de basis blijven voor toetreding tot de EU, een gemeenschap die gebaseerd is op gedeelde waarden, oprechte samenwerking en wederzijdse solidariteit tussen al haar lidstaten; |
|
E. |
overwegende dat de positieve agenda in mei 2012 is geïntroduceerd om de onderhandelingen te ondersteunen en aan te vullen, zonder ze te vervangen, door middel van intensievere samenwerking op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang; |
|
F. |
overwegende dat de Raad in zijn conclusies van 11 december 2012 zijn steun heeft uitgesproken voor de nieuwe benadering van de Commissie waarbij de rechtsstaat centraal wordt geplaatst in het uitbreidingsbeleid en heeft bevestigd dat hoofdstuk 23 (rechterlijke macht en fundamentele rechten) en hoofdstuk 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) een centrale plaats innemen in het onderhandelingsproces en in een vroeg stadium van de onderhandelingen aan bod moeten komen, zodat duidelijke criteria en ruime termijnen kunnen worden vastgesteld voor de totstandbrenging van de nodige wetgeving en instellingen en voor het boeken van gedegen resultaten met betrekking tot de uitvoering; |
|
G. |
overwegende dat de Commissie in haar uitbreidingsstrategie 2012 heeft geconcludeerd dat Turkije, vanwege zijn economie, strategische ligging en belangrijke regionale rol, van groot belang is voor de Europese Unie, en dat het toetredingsproces het belangrijkste kader blijft om aan de EU gerelateerde hervormingen in Turkije te bevorderen; overwegende dat de Commissie haar bezorgdheid heeft uitgesproken over het gebrek aan vooruitgang in Turkije met betrekking tot de voldoening van de politieke criteria; |
|
H. |
overwegende dat Turkije, voor het zevende opeenvolgende jaar, nog steeds niet de bepalingen ten uitvoer heeft gelegd die voortvloeien uit de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en het aanvullend protocol daarbij; |
|
I. |
overwegende dat de onderhandelingshoofdstukken waarvoor de technische voorbereidingen zijn afgerond, onverwijld volgens de vastgestelde procedures en in overeenstemming met het onderhandelingskader moeten worden geopend; |
|
J. |
overwegende dat de Europese Unie en Turkije van elkaar afhankelijk zijn op economisch gebied, met handel tussen de EU en Turkije die in 2011 goed was voor een totaal van 120 miljard EUR; |
|
K. |
overwegende dat de EU de grootste handelspartner is van Turkije en dat Turkije de op vijf na grootste handelspartner is van de EU; overwegende dat de directe buitenlandse investeringen (DBI) van de EU-lidstaten in Turkije goed zijn voor 75 % van de totale DBI-instroom; |
|
L. |
overwegende dat de Commissie het algemene voorbereidingsniveau van Turkije op het gebied van economisch beleid as hoog beschouwt en de capaciteit van het land om economisch beleid te formuleren en te coördineren als passend; |
|
M. |
overwegende dat Turkije het potentieel heeft een centrale rol te spelen met betrekking tot de diversifiëring van de energiebronnen en de routes voor de olie-, gas- en elektriciteitsdoorvoer vanuit de buurlanden naar de EU; overwegende dat er, wat het creëren van een duurzame, koolstofarme economie betreft, potentiële voordelen zijn, zowel voor Turkije als voor de EU, als gevolg van de rijkdom van Turkije aan hernieuwbare energiebronnen; |
|
N. |
overwegende dat de dialoog en de samenwerking van de EU met Turkije met betrekking tot stabiliteit, democratie en veiligheid, met name ten aanzien van het Midden-Oosten in bredere zin, strategisch belangrijk zijn; overwegende dat Turkije het geweld van het Syrische regime tegen zijn burgers herhaaldelijk en in scherpe bewoordingen heeft veroordeeld en dat het cruciale humanitaire hulp biedt aan Syriërs die het geweld aan e andere kant van de grens te ontvluchten; |
|
O. |
overwegende dat Turkije en Armenië hun betrekkingen moeten normaliseren door de overeengekomen protocollen onvoorwaardelijk te ratificeren en hun gemeenschappelijke grens open te stellen; |
|
P. |
overwegende dat het casus belli-dreigement dat in 1995 door de Turkse Grote Nationale Vergadering is afgekondigd jegens Griekenland, moet worden ingetrokken; overwegende dat het belangrijk is dat Turkije en Griekenland en nieuwe ronde van gesprekken houden om hun betrekkingen te verbeteren; |
Constructieve dialoog en wederzijds begrip
|
1. |
is van mening dat een hernieuwd wederzijds engagement in het kader van het onderhandelingsproces nodig is om een constructieve relatie te behouden; benadrukt het feit dat het belangrijk is de voorwaarden voor een constructieve dialoog en de fundamenten voor wederzijds begrip te creëren; merkt op dat dit moet gebeuren op basis van de gemeenschappelijke waarden van democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten; prijst de Commissie en Turkije voor de tenuitvoerlegging van de positieve agenda, die bewijst dat Turkije en de EU, in een context van engagement van beide partijen en duidelijke doelstellingen, hun dialoog kunnen voortzetten, wederzijds begrip kunnen creëren en positieve veranderingen en de nodige hervormingen kunnen bewerkstelligen; |
|
2. |
benadrukt het feit dat Turkije politiek en geografisch een strategische rol speelt voor het buitenlands en het nabuurschapsbeleid van de EU; erkent de rol van Turkije als buur en als belangrijke regionale actor en dringt aan op verdere intensivering van de bestaande politieke dialoog tussen de EU en Turkije inzake de keuzen en doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid; betreurt het feit dat Turkije zich ook in 2012 slechts in geringe mate heeft aangesloten bij de GBVB-verklaringen; spoort Turkije aan zijn buitenlands beleid te ontwikkelen in het kader van dialoog en coördinatie met de EU; verzoekt Turkije en de EU nauwer samen te werken ter versterking van de vredes- en democratische krachten in de zuidelijke nabuurschapsregio, die voor zowel de EU als voor Turkije van cruciaal belang is; |
|
3. |
spreekt zijn steun uit voor een dialoog en een heraanknoping van de betrekking tussen Turkije en Israël; |
|
4. |
is tevreden met het besluit van de Raad om de Commissie te verzoeken stappen te ondernemen in de richting van visumliberalisering, parallel met de ondertekening van de overnameovereenkomst; dringt er bij Turkije op aan de overnameovereenkomst onverwijld te ondertekenen en ten uitvoer te leggen en ervoor te zorgen dat tot deze overeenkomst in werking treedt, de bestaande bilaterale overeenkomsten volledig ten uitvoer worden gelegd; herinnert eraan dat Turkije een van de belangrijkste transitlanden voor onregelmatige migratie naar de EU is; erkent dat Turkije stappen heeft ondernomen om onregelmatige migratie te voorkomen en onderstreept het feit dat Turkije de samenwerking met de EU op het gebied van migratiebeheer, de bestrijding van mensenhandel en grenscontrole absoluut moet intensiveren; onderstreept nogmaals dat het belangrijk is de toegang tot de EU voor Turkse zakenlieden, academici, studenten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld te vergemakkelijken; steunt de inspanningen van de Commissie en de lidstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de visumcode, de harmonisatie en vereenvoudiging van de visumvereisten en het opzetten van visumfaciliteringscentra in Turkije; herinnert de lidstaten aan hun verplichtingen op grond van de associatieovereenkomst, in overeenstemming met de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 19 februari 2009 in de zaak-Soysal (6); |
|
5. |
is tevreden met de recente goedkeuring van de ontwerpwet inzake buitenlanders en internationale bescherming en verwacht dat met deze wetgeving de bestaande redenen van bezorgdheid worden aangepakt met betrekking tot het feit dat vluchtelingen, asielzoekers en andere personen die misschien bescherming behoeven, nog steeds op willekeurige wijze de toegang wordt ontzegd tot de asielprocedure en over de praktijk waarbij deze personen worden gerepatrieerd; onderstreept het feit dat het belangrijk is de detentievoorschriften waarvan het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Abdolkhani en Karimina tegen Turkije heeft vastgesteld dat zij onwettig zijn, aan te passen aan de internationale normen; |
Voldoening van de criteria van Kopenhagen
|
6. |
prijst het Turkse bemiddelingscomité inzake de grondwet voor zijn inzet voor de opstelling van een nieuwe grondwet en voor het inclusieve proces van overleg met het maatschappelijk middenveld waarbij de diversiteit van de Turkse samenleving wordt weerspiegeld; spreekt zijn bezorgdheid uit over de beperkte vooruitgang die het comité blijkbaar boekt; moedigt het Comité aan zijn werkzaamheden voort te zetten en op inclusieve, representatieve en collegiale wijze en overeenkomstig de criteria en waarden van de EU belangrijke kwesties aan te pakken als a) het zorgen voor een scheiding der machten en een adequaat systeem van teugels en tegengewichten; b) het verduidelijken van de betrekkingen tussen staat, maatschappij en godsdienst; c) het invoeren van een inclusief systeem van bestuur waarmee de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van alle burgers gewaarborgd zijn; en d) het formuleren van een inclusief concept van burgerschap; roept alle politieke partijen en de betrokken actoren ertoe op de onderhandelingen over de nieuwe grondwet op constructieve wijze aan te pakken; is van mening dat, als de Commissie van Venetië bij de zaak wordt betrokken en een dialoog met deze commissie wordt gevoerd, dit positieve resultaten zou produceren en het constitutionele proces zou ondersteunen; |
|
7. |
benadrukt het feit dat er verdere voortgang moet worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de grondwetswijzigingen van 2010, met name wat de aanneming betreft van wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens en het militair strafrecht en van wetgeving tot invoering van voorkeursmaatregelen ter bevordering van gendergelijkheid; merkt op dat de aanwezigheid en de bevoegdheden van de Turkse minister van Justitie en zijn onderstaatssecretaris in de Hoge Raad van rechters en aanklagers aanzienlijke zorgen baren over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; is tevreden met de inwerkingtreding van wetgeving om te voorzien in het recht van individuen om een verzoekschrift in te dienen bij het Grondwettelijk Hof, zoals bepaald in de grondwetswijzigingen van 2010; |
|
8. |
bevestigt nogmaals dat de Turkse Grote Nationale Vergadering een fundamentele rol speelt als kern van het Turkse democratische stelsel en benadrukt het feit dat het belangrijk is dat alle politieke partijen het hervormingsproces steunen en zich ervoor engageren, met name met betrekking tot het waardevolle rechtskader ter bescherming en bevordering van de grondrechten van alle gemeenschappen en burgers en een verlaging van de drempel van 10 % voor om in de Turkse Grote Nationale Vergadering te zijn vertegenwoordigd; prijst het werk van de Turkse onderzoekscommissie inzake mensenrechten en dringt aan op een centralere rol voor de harmonisatiecommissie van de EU met betrekking tot de bevordering van de aanpassing van nieuwe wetgeving tijdens het wetgevingsproces aan het communautaire acquis of de Europese normen; |
|
9. |
benadrukt het feit dat de hervorming van het Turkse rechtsstelsel van centraal belang is voor de inspanningen om in Turkije te zorgen voor democratische consolidatie en een essentiële voorwaarde om het land te moderniseren n het feit dat deze hervorming moet leiden tot een modern, efficiënt, volledig onafhankelijk en onpartijdig rechtsstelsel waarmee een behoorlijke rechtsgang voor alle burgers gegarandeerd is; verwelkomt het derde pakket justitiële hervormingen als een stap in de richting van een alomvattend hervormingsproces op het gebied van de rechterlijke macht en fundamentele rechten; benadrukt evenwel het feit dat het van cruciaal belang is dat het hervormingsproces wordt voortgezet door: a) de al te ruime definitie aan te pakken van strafbare feiten, met name van wat een terroristische daad is overeenkomstig het strafwetboek en de antiterreurwet, waarbij dringend een duidelijk onderscheid moet worden ingevoerd tussen enerzijds bevordering van terrorisme en aanzetten tot geweld en anderzijds de uiting van geweldloze ideeën, met volledige eerbiediging van de rechtspraak van het EHRM, met het oog op de vrijwaring van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering, inclusief studentenprotesten, en de vrijheid van vereniging; b) de kwestie aan te pakken van buitensporig lange perioden van voorarrest; c) de noodzaak aan te pakken de advocaten van de verdediging volledige toegang te verlenen tot het gerechtelijk dossier; d) criteria vast te stellen om de kwaliteit en de consistentie van bewijsgegevens te bevorderen en e) de rol en de bevoegdheden van speciale rechtbanken te evalueren; is in verband hiermee tevreden met de goedkeuring van het vierde hervormingspakket door de Turkse Grote Nationale Vergadering en kijkt uit naar de spoedige tenuitvoerlegging ervan; |
|
10. |
onderstreept het feit dat het belangrijk is te zorgen voor een doeltreffende bescherming van verdedigers van de mensenrechten; vestigt in het bijzonder de aandacht op het proces tegen Pinar Selek, dat bijna vijftien jaar heeft geduurd en, ondanks drie vrijspraken, heeft geleid tot een levenslange gevangenisstraf, die op 24 januari 2013 is uitgesproken door het Istanbulse Hof voor zware strafzaken nr. 12; beschouwt dit proces als een voorbeeld van de tekortkomingen van het Turkse rechtsstelsel; |
|
11. |
is tevreden met de wijzigingen in het wetboek van strafvordering en in de wet inzake de uitvoering van straf- en veiligheidsmaatregelen om in rechtbanken het gebruik toe te staan van andere talen dan Turks en kijkt uit naar een snelle tenuitvoerlegging van de nieuwe regels; is tevreden met het feit dat op 19 januari 2013 de wet inzake de betaling van schadevergoeding voor langdurige processen en wegens laattijdig, gedeeltelijk of niet uitvoeren van rechterlijke uitspraken in werking is getreden en spreekt de hoop uit dat het geplande nationale rechtsmiddel het aantal hangende zaken tegen Turkije bij het EHRM zal doen dalen; |
|
12. |
is bezorgd door de lopende processen en de lange perioden van voorarrest waarmee activisten, advocaten, journalisten en parlementsleden van de oppositie te maken krijgen, aangezien dit neerkomt op inmenging in wettige politieke activiteiten en het recht op politieke vereniging en participatie; is tevreden met de door de Turkse Grote Nationale Vergadering goedgekeurde afschaffing van de speciale rechtbanken die de Turkse regering in 2005 had opgericht, maar betreurt het feit dat deze sluiting geen effect heeft op de lopende vervolgingen; |
|
13. |
merkt op dat in een cultuur van tolerantie, de rechten van minderheden volledig moeten worden erkend; verwacht dat er sprake zal zijn van een behoorlijke rechtsgang bij het door de aanklager ingediende beroep om het besluit van de rechtbank van januari 2012 in de zaak betreffende de moord op Hrant Dink, dat deels was gebaseerd op het argument dat de moord door een organisatie is gepleegd, nietig te verklaren; |
|
14. |
verzoekt de Turkse regering, teneinde de efficiëntie van gerechtelijke procedures te vergroten en de aanslepende gerechtelijke achterstand aan te pakken, de regionale beroepshoven, die volgens de wet uiterlijk in juni 2007 operationeel moesten zijn, zo spoedig mogelijk operationeel te maken en zich te concentreren op het opleiden van rechters en aanklagers hiervoor; |
|
15. |
merkt op dat de ad-hocdelegatie van het Parlement voor de waarneming van processen tegen journalisten in Turkije de processen tegen journalisten zal blijven controleren en de justitiële hervormingen in Turkije inzake de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid zal volgen; |
|
16. |
moedigt Turkije aan het actieplan voor de mensenrechten aan te nemen dat het Turkse ministerie van Justitie in samenwerking met de Raad van Europa en op basis van de rechtspraak van het EHRM heeft opgesteld, teneinde de kwesties aan te pakken die aan de orde zijn gesteld in de arresten van het EHRM waar is vastgesteld dat Turkije de bepalingen van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) schendt, en vraagt de tenuitvoerlegging hiervan; steunt het ministerie van Justitie en de Hoge Raad van rechters en aanklagers wat het verstrekken van opleiding aan rechters en aanklagers op het gebied van mensenrechten betreft; is tevreden met de vaststelling door de Hoge Raad van rechters en aanklagers van nieuwe beoordelingscriteria voor rechters en aanklagers, waarbij eerbiediging van de bepalingen van het EVRM en de arresten van het EHRM zal worden beloond; |
|
17. |
verzoekt Turkije te herhalen dat het ernaar streeft straffeloosheid te bestrijden, alsook meer vaart te zetten achter de toetreding tot het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en zijn nationale wetgeving volledig in overeenstemming te brengen met alle verplichtingen uit hoofde van het Statuut van Rome, onder andere door bepalingen op te nemen om per direct volledig met het Internationaal Strafhof samen te werken; |
|
18. |
herinnert eraan dat vrijheid van meningsuiting en pluriformiteit van de media, inclusief op het internet, Europese kernwaarden zijn en dat voor een werkelijk democratische samenleving echte vrijheid van meningsuiting is vereist, met inbegrip van het recht op een afwijkende mening; benadrukt de bijzondere rol van publiekrechtelijke media bij het versterken van de democratie en verzoekt de autoriteiten te garanderen dat deze onafhankelijk en duurzaam zijn en voldoen aan de normen van de Europese Unie; onderstreept andermaal het feit dat het belangrijk is de wetgeving af te schaffen die voorziet in buitenproportioneel hoge administratieve belastingboetes voor de media, met in sommige gevallen sluiting of zelfcensuur als gevolg, en onderstreept het feit dat dringend een hervorming nodig is van de internetwet; benadrukt het feit dat het belangrijk is de beperkingen van de grondrechten aan te pakken in de ruimere context van de rechtsstaat, zowel wat de formulering als wat de toepassing van de wet betreft; is met name bezorgd door het feit dat het strafwetboek en de antiterreurwet worden gebruikt voor de vervolging van geweldloze verklaringen, wanneer daarvan wordt gevonden dat zij de doelstellingen ondersteunen van een terroristische organisatie; benadrukt het feit dat er een wijziging nodig is van de artikelen 26 en 28 van de Turkse grondwet, die de vrijheid van meningsuiting beperken op basis van de nationale veiligheid, de openbare orde of de nationale eenheid; herhaalt daarom zijn vorige verzoeken aan de Turkse regering om de herziening van het juridisch kader voor de vrijheid van meningsuiting af te ronden en dit kader onverwijld in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van het EHRM; |
|
19. |
neemt kennis van de bezorgdheid van de OVSE-vertegenwoordiger voor de persvrijheid met betrekking tot het hoge aantal processen tegen journalisten en het hoge aantal journalisten in de gevangenis en verzoekt de Turkse regering ervoor te zorgen dat processen worden gevoerd op transparante wijze en met behoorlijke omstandigheden en procedurerechten voor de verdediging; |
|
20. |
is bezorgd door het feit dat de Turkse akte betreffende de oprichting van radio- en televisiebedrijven en de uitzendingen hiervan beperkingen bevat die niet in overeenstemming zijn met de EU-richtlijn audiovisuele mediadiensten; |
|
21. |
stelt bezorgd vast dat de meeste media in handen zijn van en geconcentreerd zijn in grote conglomeraten met een ruime waaier van zakelijke belangen; dringt andermaal aan op de aanneming van een nieuwe mediawet, die onder andere betrekking heeft op de kwesties van onafhankelijkheid, eigendom en bestuurlijke controle; |
|
22. |
moedigt Turkije aan, teneinde foltering en mishandeling door de veiligheidsdiensten volledig uit te bannen, het nationale preventiemechanisme in te stellen waarom wordt verzocht in het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering, dat in 2011 is geratificeerd; |
|
23. |
verzoekt Turkije alleen grondwettelijke beperkingen in te stellen op partijen die het gebruik van geweld voorstaan als middel om de grondwettelijke orde omver te werpen, overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie van Venetië; |
|
24. |
staat volledig achter de nieuwe benadering van de Commissie om de hoofdstukken „rechterlijke macht en fundamentele rechten” en „justitie en binnenlandse zaken” in een vroeg stadium van het onderhandelingsproces te openen en als laatste af te ronden; benadrukt het feit dat officiële benchmarks een duidelijke routekaart zouden bieden en het hervormingsproces een impuls zouden geven; verzoekt derhalve de Raad om hernieuwde inspanningen voor de opening van de hoofdstukken 23 en 24; |
|
25. |
is tevreden met de Turkse wet inzake de ombudsman en met de benoeming van een eerste hoofdombudsman, die de geloofwaardigheid van dit instituut middels zijn besluiten moet waarborgen; benadrukt dat de hoofdombudsman het vertrouwen van de bevolking in de transparantie en de verantwoordingsplicht in overheidsdiensten moet stimuleren; herinnert eraan dat de hoofdombudsman en de leden van de raad van bestuur van de ombudsman moeten worden verkozen uit kandidaten die niet-partijgebonden en onpartijdig; verzoekt de raad van bestuur van de ombudsman ervoor te zorgen dat de regels inzake het internebesluitvormingsproces de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de instantie garanderen; |
|
26. |
moedigt Turkije aan het proces van civiele controle op de veiligheidstroepen voort te zetten; dringt aan op wijziging van de wet inzake provinciale besturen, om de civiele autoriteiten grotere controle te geven over militaire operaties en over de wetshandhavingsactiviteiten van de gendarmerie; benadrukt het feit dat het belangrijk is een onafhankelijk bureau voor klachten inzake wetshandhaving op te zetten, om klachten over mensenrechtenschendingen, mishandeling en eventuele onwettige praktijken door de Turkse rechtshandhavingsinstanties te onderzoeken; is van mening dat de wettelijke bepalingen inzake de samenstelling en de bevoegdheden van de Hoge Militaire Raad moeten worden hervormd; |
|
27. |
wijst erop dat in het „Sledgehammer”-proces een rechtbank van eerste aanleg 324 verdachten tot gevangenisstraffen van 13 tot 20 jaar heeft veroordeeld, nadat zij lange tijd in voorarrest hadden gezeten; benadrukt het feit dat bij het onderzoek naar plannen die zouden bestaan voor het plegen van een staatsgreep, zoals de „Ergenekon”- en de „Sledgehammer”-zaak, en bij het onderzoek van de Koerdische organisatie Koma Civakên Kurdistan (KCK), blijk moet worden gegeven van de kracht en de juiste, onafhankelijke, onpartijdige en transparante werking van de Turkse democratische instellingen en het Turkse rechtsapparaat en van het feit dat deze zich vastberaden en onvoorwaardelijk inzetten voor de eerbiediging van de fundamentele rechten; is bezorgd over de aantijgingen met betrekking tot het gebruik van inconsistent bewijsmateriaal tegen de beklaagden in deze zaken; betreurt het feit dat deze zaken zijn overschaduwd door de bezorgdheid over hun buitensporig grote omvang en de gebrekkige procedures en maakt zich zorgen over de negatieve effecten op de maatschappij; |
|
28. |
is tevreden met de wet tot oprichting van het Turks Nationaal Instituut voor de mensenrechten (TNIM); dringt aan op onverwijlde tenuitvoerlegging van deze wet, om de effectieve toepassing van de internationale normen op het gebied van mensenrechten te bevorderen en te controleren; benadrukt het feit dat het belangrijk is gebruik te maken van alle beschikbare EU-instrumenten op het gebied van mensenrechten om de oprichting en de behoorlijke functionering van het TNIM alsook de empowerment van de organisaties van het maatschappelijk middenveld actief te ondersteunen; |
|
29. |
benadrukt het feit dat actieve en onafhankelijke organisaties van het maatschappelijk middenveld belangrijk zijn voor de democratie; onderstreept dat het belangrijk is met de maatschappelijke organisaties een dialoog te voeren en benadrukt het feit dat zij een cruciale bijdrage leveren aan een intensievere regionale samenwerking op sociaal en politiek gebied; is daarom ongerust dat maatschappelijke organisaties nog steeds geconfronteerd worden met boetes, ontbindingsprocedures en administratieve belemmeringen van hun werking en dat raadpleging van maatschappelijke organisaties veeleer een uitzondering is dan de regel; verwelkomt de verbeterde samenwerking van de Turkse regering met ngo's, maar dringt erop aan dat zij meer worden geraadpleegd bij de beleidsvorming, inclusief de vaststelling van beleidsmaatregelen en wetgeving, en bij het toezicht op de activiteiten van de overheid; |
|
30. |
benadrukt het feit dat meer vooruitgang nodig is op het gebied van arbeids- en vakbondsrechten; verzoekt Turkije om aan nieuwe wetgeving op dit gebied te blijven werken, teneinde ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming is met het communautaire acquis en de IAO-verdragen, met name wat het stakingsrecht en het recht op collectieve onderhandelingen betreft; benadrukt het feit dat het belangrijk is hoofdstuk 19 (sociaal beleid en werkgelegenheid) te openen; |
|
31. |
is tevreden met de wet inzake de bescherming van het gezin en de voorkoming van geweld tegen vrouwen; prijst het nationale actieplan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen (2012-2015) en benadrukt de noodzaak om dit daadwerkelijk in het hele land ten uitvoer te leggen; dringt er bij het ministerie van Gezinszaken en Sociaal Beleid op aan zijn inspanningen voort te zetten om het aantal opvanghuizen voor vrouwen en minderjarigen die gevaar lopen, te vergroten en de kwaliteit ervan te verbeteren; benadrukt dat het van belang is om vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van geweld, concrete alternatieven te bieden en het vooruitzicht dat zij zelf zullen kunnen voorzien in hun levensonderhoud; prijst Turkije om zijn inspanningen op alle niveaus met betrekking tot de strijd tegen eremoorden, huiselijk geweld en het verschijnsel van gedwongen huwelijken en kindbruiden en onderstreept het feit dat het belangrijk is een nultolerantie aan de dag te leggen voor geweld tegen vrouwen en dat het belangrijk is de preventiemaatregelen voortdurend op te voeren; is evenwel bezorgd door het feit dat, ondanks deze inspanningen, geweld tegen vrouwen nog steeds vaak voorkomt en vraagt dat personen die slachtoffers niet beschermen en helpen, worden geïdentificeerd en vervolgd; benadrukt het feit dat het belangrijk is de armoede bij vrouwen aan te pakken en de sociale inclusie van vrouwen te verbeteren; verzoekt het ministerie voort te gaan met de actieve bevordering van vrouwenrechten, het onderwijs van vrouwen — inclusief door de dichting van de genderkloof in het secundair onderwijs — en de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt (die laag blijft), in de politiek en in hoge functies in de publieke en de privésector, indien nodig via de invoering van gereserveerde quota's en de herziening van bepaalde specifieke wetten op het gebied van werkgelegenheid in Turkije; moedigt de Turkse regering aan de wet op de politieke partijen en de verkiezingswet te herzien, om de inclusie van vrouwen tot een prioriteit voor de politieke partijen te maken; merkt op dat de doelstelling van Turkije voor de arbeidsparticipatie van vrouwen voor 2023 35 % is, terwijl deze doelstelling in de Europa 2020-strategie 75 % is; moedigt Turkije aan naar een ambitieuze doelstelling op het gebied van de arbeidsparticipatie van vrouwen te streven; |
|
32. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de ontwerpwet inzake antidiscriminatie geen betrekking heeft op discriminatie op grond van seksuele geaardheid en identiteit; benadrukt het feit dat er dringend behoefte is aan alomvattende antidiscriminatiewetgeving en aan de oprichting van een antidiscriminatie- en gelijkheidsraad om individuen te beschermen tegen discriminatie op grond van etniciteit, religie, geslacht, seksuele geaardheid, seksuele identiteit, leeftijd en handicap; spreekt zijn bezorgdheid uit over de frequente aanvallen tegen transgenders en over het feit dat lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (lesbian, gay, bisexual and transgender persons, LGBT) niet worden beschermd tegen geweld; verzoekt Turkije homofobie te bestrijden en een actieplan aan te nemen ter bevordering van volledig gelijke rechten, inclusief arbeidsrechten, en volledige aanvaarding van LGBT's; onderstreept het feit dat er wetgeving inzake haatdelicten nodig is met strengere straffen voor delicten die gebaseerd zijn op welke vorm van discriminatie ook; |
|
33. |
dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan uitingen van antisemitisme krachtig en effectief te bestrijden en zo een voorbeeld te geven aan de regio; |
|
34. |
is tevreden met de voortgaande tenuitvoerlegging van de wetgeving tot wijziging van de wet inzake stichtingen uit 2008, die de herstelmogelijkheden verruimt van de eigendomsrechten van niet-moslimgemeenschappen; dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan de Syrische gemeenschap te helpen de moeilijkheden op te lossen waarmee deze te maken krijgt bij kwesties in verband met de registratie van bezittingen en grond; dringt aan op een oplossing voor de vele bezittingen van de Rooms-katholieke kerk die nog altijd door de staat zijn geconfisqueerd; merkt op dat bijzonder langzaam vooruitgang wordt geboekt bij de uitbreiding van de rechten van de alevitische minderheid; herinnert eraan dat het dringend noodzakelijk is door te gaan met de wezenlijke en substantiële hervormingen op het gebied van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, in het bijzonder door religieuze gemeenschappen de mogelijkheid te geven rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, door alle beperkingen met betrekking tot de opleiding, benoeming en opvolging van de clerus op te heffen, door alevitische gebedshuizen te erkennen, en door uitspraken van het EHRM en de aanbevelingen van de Commissie van Venetië te eerbiedigen; verzoekt Turkije ervoor te zorgen dat het klooster van de Heilige Gabriël niet wordt beroofd van zijn grond en in zijn geheel wordt beschermd; is van mening dat een ruimere samenstelling van het Directoraat-generaal religieuze zaken, met opname van vertegenwoordigers van de religieuze minderheden, een goede zaak zou zijn, doordat zo een inclusief maatschappijconcept wordt bevorderd; verzoekt Turkije de vermelding van de religie te verwijderen van de nationale identiteitskaarten en te garanderen dat het religieus onderwijs de religieuze diversiteit en pluriformiteit van de Turkse maatschappij eerbiedigt; |
|
35. |
herinnert eraan dat onderwijs een sleutelrol vervult in het ontwikkelingsproces van een inclusieve en diverse samenleving met eerbied voor religieuze gemeenschappen en minderheden; dringt er bij de regering van Turkije op aan speciale aandacht te schenken aan het onderwijsmateriaal op scholen, dat een afspiegeling moet zijn van de etnische en religieuze pluriformiteit van de Turkse samenleving en van de pluriformiteit op het gebied van overtuiging, dat discriminatie en vooroordelen moet ontzenuwen en de volledige aanvaarding van alle religieuze gemeenschappen en minderheden moet bevorderen, en onderstreept dat er behoefte is aan onpartijdig lesmateriaal; |
|
36. |
is tevreden met de rechtstreekse politieke dialoog die de Turkse regering recentelijk is aangegaan met Abdullah Öcalan; is van oordeel dat dit een perspectief biedt op onderhandelingen die zouden kunnen leiden tot een historisch akkoord waarmee de Koerdische kwestie op vreedzame en democratische wijze wordt opgelost; moedigt de partijen in het conflict derhalve aan om deze gesprekken zo spoedig mogelijk om te vormen tot gestructureerde onderhandelingen; onderstreept het feit dat het vredesproces alleen kan slagen, als alle politieke partijen, de media en het maatschappelijk middenveld in Turkije een constructieve rol spelen, en is tevreden met de steun die dit initiatief over de partijgrenzen heen en van het maatschappelijke middenveld krijgt; merkt op dat Turkije blijk is blijven geven van veerkracht met betrekking tot de terroristische aanslagen van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK); is van mening dat er een waarachtige en oprechte politieke dialoog nodig is en verzoekt Turkije hernieuwde inspanningen te leveren om te werken aan een politieke oplossing voor de Koerdische kwestie; verzoekt alle politieke krachten voor een adequaat politiek platform te zorgen en op constructieve wijze over de Koerdische kwestie te debatteren, alsook mee te werken aan een daadwerkelijke oplossing voor de eisen met betrekking tot grondrechten in het kader van het constitutioneel proces, een proces dat de pluriformiteit in Turkije weerspiegelt en waarin alle burgers zichzelf en hun rechten volledig kunnen terugvinden; verzoekt alle politieke krachten eendrachtig te werken aan de verwezenlijking van een versterkte politieke dialoog en aan een proces van verdere politieke, culturele en sociaaleconomische inclusie en participatie van burgers van Koerdische afkomst, teneinde de rechten op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering te waarborgen en de vreedzame integratie van burgers van Koerdische afkomst in de Turkse samenleving te bevorderen; is tevreden met de nieuw wetgeving waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat de moedertaal van mensen wordt gebruikt tijdens processen en met het positieve debat over het gebruik van het Koerdisch in het onderwijs; herinnert eraan dat een politieke oplossing alleen tot stand kan worden gebracht op grond van een werkelijk democratisch debat over de Koerdische kwestie en spreekt zijn bezorgdheid uit over het grote aantal processen tegen auteurs en journalisten die over deze kwestie schrijven, alsook over de arrestatie van diverse Koerdische politici, burgemeesters en gemeenteraadsleden, vakbondslui, advocaten, demonstranten en mensenrechtenactivisten in verband met het KCK-proces; onderstreept het feit dat het belangrijk is een discussie over de Koerdische kwestie te bevorderen binnen de democratische instellingen, met name de Turkse Grote Nationale Vergadering; |
|
37. |
is tevreden met de initiatieven voor de heropening van het Griekse weeshuis van Büyükada als internationaal cultureel centrum en onderstreept het feit dat het belangrijk is alle belemmeringen voor een spoedige heropening van het Halki-seminarie te verwijderen; is ingenomen met en verwacht de spoedige tenuitvoerlegging van de aankondiging van de Turkse regering dat er opnieuw een Griekse minderheidsschool zal worden geopend op het eiland Gökçeada (Imbros), hetgeen een positieve stap is in de richting van het behoud van het biculturele karakter van de Turkse eilanden Gökçeada (Imbros) en Bozcaada (Tenedos), overeenkomstig resolutie 1625 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa uit 2008; merkt evenwel op dat verdere stappen nodig zijn om de problemen aan te pakken waarmee leden van de Griekse minderheid worden geconfronteerd, met name wat hun eigendomsrechten betreft; |
|
38. |
veroordeelt krachtig de terroristische aanslag op de Amerikaanse ambassade in Ankara op 1 februari 2013 en betuigt zijn deelneming aan de familie van de omgekomen Turkse burgers; brengt in herinnering dat er weliswaar verdere maatregelen ter verhindering van terroristische acties moeten worden genomen om de veiligheid van de staat en zijn burgers te waarborgen, maar dat deze maatregelen niet ten koste mogen gaan van de burger- en de mensenrechten; |
|
39. |
verzoekt de Turkse autoriteiten ervoor te zorgen dat de omstandigheden van het bloedbad in Uludere, in de provincie Sirnak, op 28 december 2011 volledig worden opgehelderd en dat de verantwoordelijken voor het gerecht worden gebracht; |
|
40. |
is tevreden met het stimulansenpakket dat erop is gericht de investeringen en de economische groei in de minst ontwikkelde regio's van Turkije te vergroten, onder meer in het zuidoosten van het land, alsook met de voortzetting van het Zuidoost-Anatolië-project; neemt kennis van het vonnis van de Hoge Administratieve Rechtbank (Danistay) inzake de intrekking van de constructievergunning voor de Ilisu-dam, op grond van milieueffectbeoordelingen en de toepasselijke wetgeving; roept de Turkse regering op dit archeologische en ecologische erfgoed te bewaren door voorrang te geven aan kleinere, ecologisch en sociaal duurzame projecten; |
|
41. |
benadrukt nogmaals dat de cohesie tussen de Turkse regio's en tussen rurale en stedelijke gebieden moet worden versterkt, teneinde kansen voor de hele bevolking te creëren en economische en sociale inclusie te bevorderen; wijst op de bijzondere rol van onderwijs en op de noodzaak om hardnekkige en grote regionale ongelijkheden op het gebied van de kwaliteit van onderwijs en het percentage schoolgaande kinderen aan te pakken; dringt aan op stappen die bevorderlijk zijn voor het openen van hoofdstuk 22 inzake regionaal beleid; |
|
42. |
is tevreden met de komst van een ombudsman voor kinderrechten en met de goedkeuring van Turkijes eerste strategie inzake de rechten van het kind; spreekt zijn bezorgdheid uit over het disproportioneel hoge percentage armoede onder kinderen en kinderarbeid, met name in plattelandsgebieden; benadrukt het feit dat een alomvattende strategie nodig is om armoede onder kinderen en kinderarbeid te bestrijden, met name in seizoensgeboden landbouwwerk, en dat toegang tot onderwijs zowel voor jongens al voor meisjes voort moet worden bevorderd; is bezorgd doordat het aantal jeugdrechtbanken is afgenomen en dringt er bij Turkije op aan te voorzien in alternatieven voor de detentie van minderjarigen; verzoekt de Turkse regering de omstandigheden in de detentiecentra voor minderjarigen voort te verbeteren; herinnert eraan dat onafhankelijke controle- en beschermingsmechanismen om rechten te waarborgen en misbruik te voorkomen, belangrijk zijn; |
|
43. |
is tevreden met de verbetering van het algehele ondernemersklimaat in Turkije, met name als gevolg van de inwerkingtreding van het Turkse handelswetboek en van de consequente steun voor kleine en middelgrote ondernemingen door de ontwikkelingsorganisatie voor kmo's (KOSGEB); dringt aan op intensievere partnerschappen tussen Turkse en EU-ondernemingen; |
|
44. |
herinnert Turkije eraan dat tienduizenden burgers en inwoners van de EU die het slachtoffer zijn geweest van de door de „Groene Fondsen” gepleegde fraude nog altijd wachten op genoegdoening en verzoekt de autoriteiten alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het proces te versnellen; |
Werken aan goede nabuurschapsbetrekkingen
|
45. |
neemt kennis van de voortdurende, toenemende inspanningen van Turkije en Griekenland om hun bilaterale betrekkingen te verbeteren, onder andere via bilaterale vergaderingen; betreurt het evenwel dat het door de Turkse Grote Nationale Vergadering afgekondigde casus belli-dreigement tegen Griekenland nog altijd niet is ingetrokken; herhaalt dat Turkije zich ondubbelzinnig moet inzetten voor betrekkingen van goed nabuurschap en voor de vreedzame regeling van geschillen overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties en, indien nodig, met een beroep op het Internationaal Gerechtshof; dringt er bij de regering van Turkije op aan een einde te maken aan de herhaalde schendingen van het Griekse luchtruim en de vluchten van Turkse militaire vliegtuigen boven Griekse eilanden; |
|
46. |
is van mening dat Turkije een belangrijke kans heeft gemist om een proces van toenadering en normalisering van de betrekkingen met Cyprus in gang te zetten, in het kader van het Cypriotisch voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie; herinnert eraan dat de EU is gebaseerd op de beginselen van oprechte samenwerking en wederzijdse solidariteit tussen al haar lidstaten alsook op eerbiediging van het institutioneel kader; benadrukt het feit dat er dringend vooruitgang moet worden geboekt bij de normalisering van de Turkse betrekkingen met de Republiek Cyprus om een nieuwe impuls te geven aan de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije; |
|
47. |
betreurt het dat Turkije heeft geweigerd de 70ste vergadering van de gemengde parlementaire commissie zoals gepland tijdens de tweede helft van 2012 bijeen te roepen en zo wederom een kans heeft laten liggen om de interparlementaire dialoog tussen de EU en Turkije te versterken; |
|
48. |
benadrukt het feit dat het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (United Nations Convention on the Law of the Sea, UNCLOS) door de EU, de 27 lidstaten en alle andere kandidaat-lidstaten is ondertekend en deel uitmaakt van het communautaire acquis; verzoekt de regering van Turkije dan ook dit verdrag onverwijld te ondertekenen en te ratificeren; herinnert eraan dat de exclusieve economische zone van de Republiek Cyprus op grond van UNCLOS volledig legitiem is; |
|
49. |
spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor de hereniging van Cyprus, op basis van een eerlijke en levensvatbare regeling voor beide gemeenschappen; onderstreept het feit dat dringend een akkoord nodig is tussen de twee gemeenschappen met betrekking tot de vraag hoe de inhoudelijke onderhandelingen over een oplossing moeten worden gevoerd, zodat het onderhandelingsproces, onder de auspiciën van de secretaris-generaal van de VN, op korte termijn opnieuw vaart kan krijgen; verzoekt Turkije te beginnen met de terugtrekking van zijn troepen uit Cyprus en het afgegrendelde gebied rond Famagusta over te dragen aan de VN, overeenkomstig Resolutie 550 (1984) van de VN-Veiligheidsraad; dringt er bij de Republiek Cyprus op aan de haven van Famagusta onder het toezicht van de EU-douane open te stellen, teneinde een positief klimaat te scheppen voor een succesvolle afronding van de lopende onderhandelingen over hereniging, en de Turks-Cyprioten toe te staan rechtstreeks handel te drijven op een legale wijze die voor alle partijen aanvaardbaar is; |
|
50. |
is van mening dat het Comité voor vermiste personen een van de delicaatste en belangrijkste projecten op Cyprus is en erkent dat de werkzaamheden ervan evenzeer gevolgen hebben voor het leven van duizenden in beide delen van het eiland; moedigt Turkije en alle betrokken partijen aan hun steun aan het Comité voor vermiste personen op Cyprus verder te intensiveren; is van mening dat een dialoog en een verstandhouding over kwesties als volledige toegang tot alle relevante archieven en militaire zones nodig zijn; vraagt bijzondere aandacht voor het werk dat wordt verricht door het Comité voor vermiste personen; |
|
51. |
verzoekt Turkije overeenkomstig de principes van het internationaal recht geen nieuwe nederzettingen van Turkse burgers op Cyprus te stichten, aangezien dit het demografische evenwicht verder zou wijzigen en de loyaliteit van zijn burgers op het eiland jegens een toekomstige gemeenschappelijke staat op basis van zijn gemeenschappelijke verleden zou verminderen; |
|
52. |
benadrukt het belang van een coherente en alomvattende veiligheidsbenadering in het oostelijke gedeelte van de Middellandse Zee en dringt er bij Turkije op aan een politieke dialoog tussen de EU en de NAVO mogelijk te maken door zijn veto op samenwerking tussen de EU en de NAVO, met inbegrip van Cyprus, op te heffen, en roept bijgevolg de Republiek Cyprus op zijn veto op de deelname van Turkije aan het Europees defensieagentschap op te heffen; |
|
53. |
dringt er bij Turkije en Armenië op aan over te gaan tot een normalisering van hun betrekkingen door de protocollen over de instelling van diplomatieke betrekkingen onvoorwaardelijk te ratificeren, de grens open te stellen en hun betrekkingen actief te verbeteren, in het bijzonder wat grensoverschrijdende samenwerking en economische integratie betreft; |
Bevordering van de samenwerking tussen de EU en Turkije
|
54. |
betreurt de weigering van Turkije te voldoen aan zijn verplichting van een volledige, niet-discriminatoire uitvoering van het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst EG-Turkije ten opzichte van alle lidstaten; herinnert eraan dat deze weigering grote gevolgen blijft hebben voor het onderhandelingsproces; |
|
55. |
herhaalt zijn allerkrachtigste veroordeling van het terroristische geweld gepleegd door de PKK, die op de EU-lijst van terroristische organisaties staat, en van alle andere terroristische organisaties; spreekt op dit punt zijn volledige solidariteit uit met Turkije en met de families van de vele slachtoffers van terrorisme; verzoekt de lidstaten om, in nauwe samenwerking met de EU-coördinator voor terrorismebestrijding en Europol, intensiever met Turkije samen te werken bij de bestrijding van terrorisme en de georganiseerde misdaad als financieringsbron van terrorisme; verzoekt Turkije een wet inzake gegevensbescherming aan te nemen, zodat een samenwerkingsovereenkomst met Europol kan worden gesloten en de juridische samenwerking met Eurojust en met de EU-lidstaten kan worden uitgebreid; is van mening dat de benoeming van een verbindingsofficier van de Turkse politie bij Europol zou bijdragen aan de verbetering van de bilaterale samenwerking; is tevreden met de aanneming van wetgeving inzake de financiering van terrorisme die strookt met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF); |
|
56. |
ondersteunt het engagement van Turkije voor de democratische krachten in Syrië en de verlening van humanitaire bijstand aan het groeiend aantal vluchtelingen uit Syrië dat het land is ontvlucht; erkent dat de gevolgen van de snel verslechterende situatie in Syrië voor de veiligheid en stabiliteit van de regio toenemen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de internationale gemeenschap om Turkije te blijven steunen bij zijn inspanningen om de uitdijende humanitaire dimensie van de crisis in Syrië het hoofd te bieden; onderstreept het feit dat het belangrijk is overeenstemming te bereiken tussen de EU en Turkije over de vraag hoe de beschikbare humanitaire bijstand moet worden verleend aan de ontheemde Syriërs die zich momenteel op Turks grondgebied of aan de Turkse grens bevinden; benadrukt dat de EU en Turkije naast humanitaire bijstand actief moeten trachten een gemeenschappelijke strategische visie te ontwikkelen teneinde een versterkt hefboomeffect te creëren om de tragische crisis in Syrië te beëindigen; |
|
57. |
is tevreden met het besluit om de samenwerking tussen de EU en Turkije met betrekking tot een aantal belangrijke energieaangelegenheden te intensiveren en verzoekt Turkije zich tot deze samenwerking te verplichten; is, gezien Turkijes strategische rol en de aanzienlijke hernieuwbare energiebronnen van het land, van mening dat een eerste fase van inoverwegingneming moet worden uitgevoerd met betrekking tot de waarde van het openen van onderhandelingen over hoofdstuk 15 inzake energie, teneinde de strategische dialoog inzake energie tussen de EU en Turkije vooruit te helpen; onderstreept het feit dat intensievere samenwerking nodig is met betrekking tot de strategie voor de EU-energiecorridors naar de EU; is van mening dat zowel de versterkte samenwerking tussen de EU en Turkije op het vlak van energie als de uiteindelijke onderhandelingen over hoofdstuk 15 ook de ontwikkeling van het potentieel van hernieuwbare energie en de infrastructuur voor grensoverschrijdende elektriciteitstransmissie moeten stimuleren; |
|
58. |
beschouwt Turkije als een belangrijke partner in het Zwarte Zeegebied, dat voor de EU van strategisch belang is; moedigt Turkije aan steun te blijven verlenen en actief te blijven bijdragen aan de implementatie van EU-beleid en de EU-programma's in deze regio; |
|
59. |
verzoekt de Commissie om organisaties van het maatschappelijk middenveld en intermenselijke activiteiten te blijven steunen door middel van adequate financiering voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld, het Europees instrument voor democratie en mensenrechten en de „Een leven lang leren”-programma's, met inbegrip van cultuur- en mediagerelateerde activiteiten; |
o
o o
|
60. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de voorzitter van het Europees Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije. |
(1) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 98.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0116.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0212.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0453.
(5) PB L 51 van 26.2.2008, blz. 4.
(6) Arrest in zaak 228/06, Mehmet Soysal en Ibrahim Savatli/Bundesrepublik Deutschland, Jurispr. 2009, blz. I-01031.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/57 |
P7_TA(2013)0185
Voortgangsverslag 2012 over Montenegro
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 over Montenegro (2012/2860(RSP))
(2016/C 045/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de Stabilisatie- en associatieovereenkomst van 29 maart 2010 (1) tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 19—20 juni 2003 en de daaraan gehechte bijlage, „De agenda van Thessaloniki voor de westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 aan het Europees Parlement en de Raad over het advies van de Commissie betreffende het verzoek van Montenegro om toetreding tot de Europese Unie (COM(2010)0670), |
|
— |
gezien het verslag van 22 mei 2012 van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen van Montenegro bij de uitvoering van de hervormingen (COM(2012)0222) en de conclusies van de Raad van 26 juni 2012 met het besluit om op 29 juni 2012 de toetredingsonderhandelingen te openen met Montenegro, |
|
— |
gezien het werkdocument van de Commissie van 10 oktober 2012 betreffende het voortgangsverslag 2012 over Montenegro (SWD(2012)0331, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 aan het Europees Parlement en de Raad „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2012-2013” (COM(2012)0600), |
|
— |
gezien de verklaring en de aanbevelingen van de vierde en vijfde bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Montenegro van 3-4 april en 28—29 november 2012, |
|
— |
gezien de eerste bijeenkomst van het gemengd raadgevend comité van maatschappelijke organisaties EU-Montenegro van 2 oktober 2012, |
|
— |
gezien de aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa over de toepassing van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden door Montenegro (aangenomen door het Comité van ministers op 12 september 2012) (2), |
|
— |
gezien het verslag over de verkiezingswaarneming van het ad-hoc comité van het bureau van de Raad van Europa van 29 november 2012, |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de politieke leiders van het land bij de verkiezingen een nieuw mandaat heeft gekregen om de doelstellingen van de toetredingsonderhandelingen na te streven; |
|
B. |
overwegende dat Montenegro aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt op weg naar EU-lidmaatschap; |
|
C. |
overwegende dat sommige tekortkomingen in het toetredingsproces nog niet zijn opgelost en moeten worden aangepakt, in het bijzonder de bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie op hoog niveau; |
|
D. |
overwegende dat het toetredingsproces de drijvende kracht achter voortdurende hervormingen moet blijven; overwegende dat het maatschappelijk middenveld een cruciale rol vervult in het proces van hervormingen en EU-integratie; |
|
E. |
overwegende dat Montenegro het eerste land is waarbij de nieuwe onderhandelingsaanpak van de EU wordt gebruikt met een grotere nadruk op democratisch bestuur, de fundamentele vrijheden, de rechtsstaat, het gerechtelijke apparaat, de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad; |
|
F. |
overwegende dat de EU de rechtsstaat een centrale plaats in het uitbreidingsproces heeft gegeven; |
|
G. |
overwegende dat Montenegro een belangrijke rol blijft spelen voor de regionale stabiliteit; |
Algemene overwegingen
|
1. |
is verheugd over het besluit van de Raad om op 29 juni 2012 de toetredingsonderhandelingen te starten met Montenegro; merkt op dat dit met besluit een belangrijke stap in het integratieproces van het land wordt gezet en het belang dat de EU hecht aan de Europese toekomst van de westelijke Balkan duidelijk opnieuw wordt bevestigd; benadrukt de vooruitgang die Montenegro heeft geboekt, zoals opgemerkt in het voortgangsverslag 2012 van de Commissie; |
|
2. |
is verheugd dat de vervroegde parlementsverkiezingen vreedzaam, vrij, eerlijk en overeenkomstig internationale normen verlopen zijn; merkt op dat de kieswetgeving in grote lijnen overeenstemt met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië en de OVSE/ODIHR; onderstreept dat het wettelijk kader volledig in overeenstemming moet zijn met de OVSE/ODIHR-aanbevelingen dat burgers geen onnodige beperkingen opgelegd mogen worden; roept de autoriteiten op om de samenstelling van de kiezerslijsten en de transparantie van het toezicht op de campagnefinanciering verder te verbeteren, en te zorgen voor adequate tenuitvoerlegging van de wetgeving over financiering van partijen, ook door een einde te maken aan alle vormen van misbruik van met name openbare middelen voor politieke doeleinden; dringt voorts aan op een adequate behandeling van klachten om, in overeenstemming met de OVSE/ODIHR-aanbevelingen, het vertrouwen van de bevolking in het verkiezingsproces te verhogen; |
|
3. |
verheugt zich over de vorming van de nieuwe regering en moedigt alle politieke actoren aan om door middel van een constructieve dialoog en nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld de aandacht te blijven richten op de agenda inzake EU-integratie van het land; |
|
4. |
is verheugd over de start van de onderhandelingen met Montenegro en is van mening dat dit eveneens een positief signaal vormt voor andere landen in de regio; moedigt de autoriteiten in Podgorica aan de hervormingsprocessen in gang te houden; is evenzeer verheugd over de nieuwe onderhandelingsaanpak van de EU waarbij cruciale kwesties van hoofdstuk 23 en 24 in een vroege onderhandelingsfase aan bod komen zodat de aandacht voor de rechtsstaat wordt verscherpt en er zo veel mogelijk tijd beschikbaar is voor de totstandkoming van de nodige wetgeving, instellingen en gedegen resultaten van de uitvoering; is van mening dat nieuwe onderhandelingshoofdstukken zo spoedig mogelijk geopend moeten worden op voorwaarde dat het hervormingsproces doorgaat en concrete resultaten oplevert; |
|
5. |
neemt met voldoening kennis van het feit dat de steun in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) in Montenegro goed werkt; moedigt zowel de Montenegrijnse regering, als de Commissie aan om de administratieve procedure voor het verkrijgen van IPA-steun te vereenvoudigen opdat deze steun gemakkelijker toegankelijk wordt voor kleine en niet-gecentraliseerde maatschappelijke organisaties, vakbonden en andere begunstigden; |
Politieke criteria
|
6. |
verheugt zich erover dat de controlefunctie van het Montenegrijnse parlement verder werd versterkt door de goedkeuring van een wet op parlementair onderzoek en door wijzigingen van het reglement van het parlement en van de wet over de bescherming van gegevens alsook door de beginnende tenuitvoerlegging van de wet op parlementaire controle op de veiligheids- en defensiesector; benadrukt het feit dat de garantie van civiele controle op het militaire apparaat doorslaggevend is voor democratische hervormingen; benadrukt dat de wetgevingscapaciteiten en de raadpleging van het maatschappelijk middenveld verder versterkt moeten worden; roept het Montenegrijnse parlement op zijn controlefunctie te blijven verbeteren, in het bijzonder met betrekking tot de bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie; ijvert voor een actievere betrokkenheid van het parlement bij de toetredingsonderhandelingen via strategische en politieke discussies, beleidsanalyse en toetsing van wetgeving in verschillende parlementaire commissies om een zinvolle controle over de onderhandelingen te krijgen; dringt aan op een krachtigere parlementaire controle op de tenuitvoerlegging van aangenomen wetgeving en resoluties; |
|
7. |
verzoekt het Montenegrijnse parlement grondwettelijke bepalingen vast te stellen die tot een versterking van de onafhankelijkheid, de integriteit en de verantwoordingsplicht van justitie zouden leiden, en die de gerechtelijke onafhankelijkheid en professionele autonomie van de Raad van justitie en vervolging zouden vergroten; is van mening dat verdere inspanningen nodig zijn om te zorgen voor op verdiensten gebaseerde benoemingen en carrièreontwikkelingen; |
|
8. |
is verheugd over de maatregelen ter verbetering van de gerechtelijke efficiëntie, met inbegrip van het terugdringen van het aantal nog in behandeling zijnde zaken, maar blijft bezorgd over de duur van de rechtsgang en de gebrekkige infrastructuur van vele rechtbanken; roept de autoriteiten op duidelijke criteria in te voeren voor de promotie en professionele beoordeling van rechters en aanklagers; roept op tot meer transparantie met betrekking tot juridische procedures en gerechtelijke uitspraken; |
|
9. |
is bezorgd over het gebrek aan alternatieven voor de opsluiting van kinderen die in aanraking komen met het gerecht; roept de autoriteiten op maatregelen te bevorderen ter verbetering van de capaciteiten van professionele werkers die werken met kinderen die in aanraking komen met het gerechtelijk systeem; |
|
10. |
roept op tot verdere maatregelen om een professioneel, doeltreffend, op verdiensten gebaseerd en onpartijdig openbaar bestuur te creëren, dat in de praktijk een dienst voor de burgers moet vormen; benadrukt dat dit op een financieel duurzame manier en met gepaste verificatiemechanismen dient te gebeuren; is verheugd over de alomvattende, op rationalisering en modernisering gerichte hervorming van de openbare sector en roept op tot de tenuitvoerlegging ervan; |
|
11. |
dringt aan op versterking van de band tussen beleidsmakers en het maatschappelijk middenveld; verheugt zich erover dat ngo's deel uitmaken van de werkgroepen voor het toetredingsproces zodat het verantwoorde en transparante verloop van het toetredingsproces wordt gegarandeerd; vindt het belangrijk dat zij evenwaardige leden van deze werkgroepen zijn; verheugt zich over het nieuwe elektronische verzoekschriftenplatform van de regering ter stimulering van participerende democratie in beleidsvorming en e-governance; moedigt Montenegro aan te overwegen een „nationaal comité” op te richten, dat bestaat uit parlementsleden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, en dat dienst doet als overlegforum tijdens de onderhandelingsperiode; benadrukt de verantwoordelijkheid van zowel de regering als het parlement om de burgers en het maatschappelijk middenveld tijdig te informeren over de ontwikkelingen van het onderhandelingsproces; |
|
12. |
onderstreept dat Montenegro de 8 basisovereenkomsten inzake arbeidsrechten van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en het herzien Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd; wijst op de belangrijke rol van de sociale dialoog en spoort de Montenegrijnse regering aan om meer ambitie te tonen met betrekking tot de Sociale Raad en deze verder te versterken; onderstreept dat het belangrijk is de transparantie en doeltreffendheid van de Sociale Raad te verbeteren; moedigt de Montenegrijnse autoriteiten ertoe aan de arbeidswetgeving te wijzigen en deze in overeenstemming te brengen met het EU-acquis; |
|
13. |
is bezorgd dat de prestaties van de arbeidsmarkt zwak blijven en dat de werkloosheid is blijven stijgen tot momenteel 20 %; is verheugd over de nationale strategie voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en personele middelen voor de periode 2012-2015; moedigt de Montenegrijnse autoriteiten aan de strategie spoedig uit te voeren, de capaciteiten van de overheidsdienst voor werkgelegenheid te versterken en de inspanningen op te voeren om iets te doen aan de lage activiteits- en werkgelegenheidsgraad en aan het feit dat de beschikbare vaardigheden niet aangepast zijn aan de behoeften; |
|
14. |
betreurt het dat corruptie wijdverspreid blijft; moedigt de regering aan om op een consistente wijze anticorruptiemaatregelen en maatregelen met betrekking tot belangenconflicten uit te voeren, met inbegrip van de nieuwe wet op de financiering van politieke partijen; acht het van essentieel belang om gedegen resultaten op te bouwen met betrekking tot onderzoeken en veroordelingen in corruptiezaken op hoog niveau, om preventie-instrumenten en bewustmakingscampagnes verder te verstevigen en om burgers die corruptiezaken melden te beschermen; benadrukt dat de samenwerking tussen agentschappen moet worden versterkt, de administratieve capaciteiten in dit domein moeten worden uitgebreid en dat de respectieve aanbevelingen van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) ten uitvoer gelegd moeten worden om de transparantie van de financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes te verhogen; dringt aan op concrete resultaten die moeten worden behaald met het onderzoek naar corruptiezaken op hoog niveau, met inbegrip van een nieuwe beoordeling van de omstreden privatiseringgevallen; |
|
15. |
roept de regering op het juridisch kader te versterken en de capaciteiten van handhavingsorganen in de strijd tegen georganiseerde misdaad te verhogen; roept op tot de uitbreiding van de binnenlandse, regionale en internationale samenwerking, vooral op het gebied van financiële onderzoeken; prijst de maatregelen ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel, maar roept op tot doeltreffend onderzoek en vervolging, alsook tot maatregelen ter versterking van de capaciteiten van handhavings- en gerechtelijke autoriteiten in de bestrijding van mensenhandel en een versterking van de identificatie en bescherming van de slachtoffers, vooral van vrouwen en kinderen; |
|
16. |
roept de regering en het parlement van Montenegro op om vóór de presidentsverkiezingen van 2013 een nieuwe wet op de financiering van de campagnes voor de presidentsverkiezingen uit te werken en aan te nemen, in overeenstemming met de nieuwe wet op de financiering van politieke partijen en internationale beste praktijken van andere landen teneinde elk misbruik van publieke middelen te voorkomen; |
|
17. |
roept het Montenegrijnse parlement op om een gedragscode vast te stellen ter voorkoming van belangenconflicten en om informatie over de financiële belangen van de parlementariërs openbaar te maken; |
|
18. |
merkt op dat het medialandschap verscheiden is en verdeeld langs politieke lijnen; dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan pluralisme in de media en de vrijheid van meningsuiting te garanderen en bevorderen via media die vrij zijn van politieke en elke andere inmenging, aangezien waarborging van mediavrijheid een kernbeginsel van de EU vormt; brengt in herinnering dat het belangrijk is verantwoordelijke media en redactionele onafhankelijkheid te stimuleren; |
|
19. |
is verheugd over de vooruitgang om smaad en laster uit het strafrecht te halen; acht het belangrijk dat alle bedreigingen van en aanvallen op journalisten en risico's voor de persvrijheid naar behoren worden onderzocht en vervolgd; is bezorgd dat de politieonderzoeken over een aantal gewelddadige aanvallen op Montenegrijnse mediavertegenwoordigers en -voorzieningen tot geen enkel eindvonnis hebben geleid; benadrukt dat het belangrijk is voor gerechtigheid te zorgen voor de slachtoffers; nodigt de autoriteiten uit om, uitgaande van de EU-normen, de onafhankelijkheid, zelfvoorziening, toezichthoudende capaciteit en goede werking van regelgevende instanties te garanderen; |
|
20. |
roept het Montenegrijnse parlement op de transparantie van Montenegrijnse instellingen te garanderen en vooral informatie die corruptie en georganiseerde misdaad kan onthullen, vrij te geven, door een gepaste tenuitvoerlegging van de nieuwe wet op de vrije toegang tot informatie, in overeenstemming met de normen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en internationale beste praktijken; |
|
21. |
is ingenomen met de vooruitgang in de bescherming en integratie van alle minderheden en mensen met een handicap; erkent evenwel dat de inclusie van met name de Roma, Ashkali en Egyptenaren verbeterd moet worden, vooral via de tenuitvoerlegging van de relevante beleidsdocumenten; dringt er bij de autoriteiten op aan verdere maatregelen te nemen om discriminatie te bestrijden en bewustmaking van het probleem te bevorderen, voor betreffende groepen de leefomstandigheden en de toegang tot sociale zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting en arbeidsdiensten te verbeteren, te zorgen dat zij adequaat kunnen deelnemen aan openbare diensten, in het bijzonder met betrekking tot de Roma, Ashkali en Egyptenaren, en toegang hebben tot inclusief onderwijs voor alle kinderen, en hun cultureel erfgoed en identiteit te beschermen veroordeelt fysiek en verbaal geweld tegen leden van de homo-, bi- en transseksuele gemeenschap (LGBT) en roept de autoriteiten op al het mogelijke te doen om dit geweld te voorkomen; benadrukt de verantwoordelijkheid van de regering en van alle politieke partijen om proactief een klimaat van tolerantie en inclusie te scheppen; |
|
22. |
verheugt zich over de inzet van de regering voor bestrijding van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit, onder andere door in maart 2012 de internationale conferentie „Samen tegen discriminatie” („Together against Discrimination”) te organiseren, waar hoge overheidsorganen van de regio zijn bijeengekomen om de sociaaljuridische situatie van de LGBT-gemeenschap te bespreken; is verheugd over de oprichting van een opvangtehuis voor de LGBT-gemeenschap en hoopt dat er voor financiering kan worden gezorgd; roept de regering op met ngo's samen te werken om verdere aanvallen en discriminatie te voorkomen; kijkt uit naar nauwere samenwerking op dit gebied; roept de Montenegrijnse regering op publiekelijk de plannen voor een Pride in Podgorica in 2013 te steunen en de veiligheid van de deelnemers te garanderen; |
|
23. |
merkt op dat slechts beperkte vooruitgang is geboekt met betrekking tot de rechten van vrouwen en gendergelijkheid; merkt op dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in het Montenegrijnse parlement en in andere topposities in de besluitvorming, en op de arbeidsmarkt, en dat hun rechten op het gebied van werkgelegenheid, met inbegrip van gelijke lonen, vaak genegeerd worden; moedigt de autoriteiten aan te zorgen voor voldoende personeel en financiële middelen voor overheids- en andere organen die verantwoordelijk zijn voor gendergelijkheid; |
|
24. |
benadrukt dat huiselijk geweld tegen vrouwen nog altijd wijdverspreid is in de samenleving en moedigt de autoriteiten aan meer te doen aan de tenuitvoerlegging van het wettelijk kader en aan bewustmaking over dit onderwerp; moedigt de autoriteiten aan bezorgdheid te uiten over kinderarmoede en over het feit dat ongeveer drie op de vier arme kinderen in afgelegen plattelandsgebieden wonen zonder toegang tot basisdiensten; roept op tot een verbetering van de diensten voor risicokinderen en -gezinnen en tot hervormingen ter versterking van de sociale diensten; |
Economische criteria
|
25. |
prijst Montenegro voor het feit dat het qua structurele hervormingen vooroploopt in de westelijke Balkan en voor het behoud van de macro-economische en fiscale stabiliteit ondanks de economische crisis; merkt echter op dat de staatsschuld toeneemt; moedigt de regering aan de structurele hervormingen voort te zetten, de uitgaven te rationaliseren, de arbeidsmarkt flexibeler te maken, de stijgende werkloosheid aan te pakken, de creatie van hoogwaardige banen te stimuleren, het concurrentievermogen te stimuleren teneinde een volledig functionerende markteconomie te worden, en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) te steunen; verzoekt de Commissie op Montenegro te helpen een agenda voor slimme, duurzame en inclusieve groei op te stellen, in overeenstemming met de Europa 2020-strategie; |
|
26. |
roept de Montenegrijnse autoriteiten op het evenwicht te bewaren tussen economische ontwikkeling en milieubescherming; roept de regering op ervoor te zorgen dat de privatisering van het nationale elektriciteitsbedrijf op een transparante wijze gebeurt en dat de afgesproken investeringen worden uitgevoerd; herinnert er eveneens aan dat in het bijzonder de ontwikkeling van het toerisme in overeenstemming moet worden gebracht met de bescherming van het milieu; roept op tot langetermijnplanning met betrekking tot het toerisme aan de kust en tot de oprichting van krachtige mechanismen ter voorkoming van de vernietiging van het milieu en van corruptie in de ruimtelijke planning en bouw; |
|
27. |
moedigt de autoriteiten in Podgorica aan de in juli 2012 goedgekeurde strategie voor de invoering van bedrijvenclusters uit te voeren, waardoor het concurrentievermogen van de Montenegrijnse economie verbeterd kan worden door de kmo's te versterken en het exportpotentieel en de mogelijkheden inzake werkgelegenheid te verhogen; |
|
28. |
is bezorgd over de omvangrijke informele economie, die een probleem vormt dat aangepakt dient te worden om investeringen aan te trekken, ondernemingen te steunen en werknemers op een efficiënte wijze te beschermen; |
Vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen
|
29. |
roept de regering op de institutionele en bestuurlijke capaciteiten te verhogen van staatsinstellingen die verantwoordelijk zijn voor belangrijke domeinen van het acquis en de interinstitutionele samenwerking en coördinatie te versterken, vooral met het oog op het versnellen van de voorbereidingen voor het gedecentraliseerd beheer van de IPA-componenten ter voorbereiding van de structuurfondsen en het cohesiefonds; dringt aan op verdere verbeteringen met betrekking tot de totstandkoming van een professioneel, doeltreffend, op verdiensten gebaseerd en onpartijdig openbaar bestuur; |
|
30. |
moedigt de autoriteiten aan verdere maatregelen te nemen om de nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met het milieu- en klimaatacquis en dit ten uitvoer te leggen alsmede de relevante bestuurlijke capaciteiten en interinstitutionele samenwerking te versterken; |
|
31. |
benadrukt dat de aandacht gericht moet worden op de duurzame productie van elektrische energie, waarbij de behoefte aan economische ontwikkeling en milieubehoud op elkaar afgestemd moeten worden; verheugt zich over enige vooruitgang op het vlak van hernieuwbare energiebronnen; roept op tot bijkomende maatregelen ter verhoging van de energie-efficiëntie en ter garantie van een continue energievoorziening; |
|
32. |
moedigt verdere inspanningen aan op gebieden zoals vrij verkeer van werknemers, vrij verkeer van kapitaal, vennootschapsrecht, voedselveiligheid, veterinair en fytosanitair beleid, belastingen, ondernemings- en industriebeleid en financiële en budgettaire bepalingen; |
Regionale samenwerking en bilaterale kwesties
|
33. |
benadrukt het belang van goede nabuurschapsbetrekkingen en is ingenomen met de constructieve rol van Montenegro in de regionale samenwerking en in het bijzonder met de actieve deelname in veel regionale initiatieven in Zuidoost-Europa; prijst Montenegro voor het onderhouden van goede bilaterale betrekkingen met alle buurlanden; betreurt het echter dat de afbakening van de grenzen met bijna alle buurlanden onbeslist blijft; roept op tot een oplossing van alle resterende, open kwesties in een geest van goed nabuurschap en benadrukt dat bilaterale kwesties opgelost moeten worden voor de toetreding; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de Raad om overeenkomstig de EU-Verdragen te beginnen met de ontwikkeling van een algemeen toepasbare arbitrageprocedure voor de beslechting van bilaterale geschillen tussen uitbreidingslanden en lidstaten; |
|
34. |
is verheugd over de permanente samenwerking van Montenegro binnen het kader van de verklaring van Sarajevo met betrekking tot de kwestie van vluchtelingen en ontheemden, met name het door de internationale donorconferentie van april 2012 in Sarajevo ondersteunde regionale huisvestingsprogramma; benadrukt dat de inspanningen volgehouden moeten worden voor de oplossing van de hangende kwesties in dit proces; |
|
35. |
verheugt zich erover dat Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Montenegro en Servië de ministeriële verklaring en overeenkomst over het regionale huisvestingsprogramma ondertekend hebben en dat er financiering ter ondersteuning van dit programma beloofd is; |
|
36. |
nodigt Montenegro uit zijn standpunt over het Internationaal Strafhof in overeenstemming te brengen met het gemeenschappelijk standpunt van de EU betreffende de integriteit van het Statuut van Rome; |
|
37. |
verheugt zich over de goedkeuring en inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de EU en Montenegro tot vaststelling van een kader voor de deelname van Montenegro aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie; |
o
o o
|
38. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regering en het parlement van Montenegro. |
(1) PB L 108 van 29.4.2010, blz. 3.
(2) CM/RecChL (2012)4.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/62 |
P7_TA(2013)0186
Voortgangsverslag 2012 over Servië
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 betreffende Servië (2012/2868(RSP))
(2016/C 045/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 2 maart 2012, |
|
— |
gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en de Republiek Servië anderzijds, waarmee het Europees Parlement op 19 januari 2011 instemde en die zich in het laatste stadium van ratificatie door de lidstaten bevindt, en de Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Servië, die van kracht werd op 1 februari 2010, en de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EG en Servië: procedures voor de toepassing van de overeenkomst en de interimovereenkomst, |
|
— |
gezien Besluit 2008/213/EG van de Raad van 18 februari 2008 over de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europese partnerschap met Servië en tot intrekking van Besluit 2006/56/EG (1), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 28 februari 2012 en de conclusies van de Europese Raad van 1 maart 2012, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 25 oktober 2010 waarin de Commissie verzocht wordt advies uit te brengen over het verzoek van Servië om toetreding tot de Europese Unie, de conclusies van de Raad van 5 december 2011 en de conclusies van de Europese Raad van 9 december 2011 waarin de voorwaarden zijn geformuleerd voor het openen van de toetredingsonderhandelingen met Servië, alsmede de conclusies van de Raad van 11 december 2012, die zijn bekrachtigd door de Europese Raad van 13 en 14 december 2012, |
|
— |
gezien het advies van de Commissie van 12 oktober 2011 over het verzoek van Servië om toetreding tot de Europese Unie (SEC(2011)1208) en de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2011 over de „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2011-2012” (COM(2011)0666), |
|
— |
gezien het voortgangsverslag over Servië voor 2012 dat de Commissie op 10 oktober 2012 heeft gepubliceerd (SWD(2012)0333), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 aan het Europees Parlement en de Raad over de „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2012-2013” (COM(2012)0600), |
|
— |
gezien resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad, het advies van het Internationaal Gerechtshof van 22 juli 2010 over de vraag of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in overeenstemming is met het internationaal recht, en de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 9 september 2010 waarin zij de inhoud van dat advies onderschreef en zich verheugd toonde over de bereidheid van de EU om de dialoog tussen Belgrado en Pristina te faciliteren (2), |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de 6e interparlementaire vergadering EU-Servië van 27 en 28 september 2012, |
|
— |
gezien de overnameovereenkomst tussen de EU en Servië van 8 november 2007 (3) en Verordening (EG) nr. 1244/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum, en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (4), |
|
— |
gezien het derde Commissieverslag aan het Europees Parlement en de Raad over de controle na de visumliberalisering voor de landen van de westelijke Balkan overeenkomstig de verklaring van de Commissie van 8 november 2010 en gepubliceerd op 28 augustus 2012 (COM(2012)0472), |
|
— |
gezien Besluit 2011/361/GBVB van de Raad van 20 december 2010 betreffende de ondertekening en sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Servië tot vaststelling van een kader voor de deelname van de Republiek Servië aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie (5), |
|
— |
gezien het eindverslag van 19 september 2012 van de beperkte verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE en het ODIHR over de Servische parlements- en presidentiële verkiezingen die op 6 resp. 20 mei 2012 gehouden zijn, |
|
— |
gezien het jaarverslag van 1 augustus 2012 van de president van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY), dat op 15 oktober 2012 ingediend was bij de Algemene Vergadering van de VN, |
|
— |
gezien haar eerdere resoluties, |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Europese Raad van 1 maart 2012 Servië de status van kandidaat-lidstaat heeft toegekend, en daarmee opnieuw zijn duidelijke Europese standpunt in overeenstemming met de EU-toezeggingen jegens de gehele westelijke Balkan heeft bevestigd; |
|
B. |
overwegende dat in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 in Thessaloniki ondubbelzinnig werd toegezegd dat alle westelijke Balkanlanden tot de Europese Unie kunnen toetreden zodra zij aan de daartoe vastgestelde criteria voldoen; overwegende dat deze toezegging werd herhaald in de hernieuwde consensus over uitbreiding die op 14 en 15 december 2006 door de Europese Raad werd goedgekeurd, in de conclusies van de Raad over Servië van 25 oktober 2010, alsmede op de ministeriële ontmoeting tussen de EU en de westelijke Balkan op 2 juni 2010; |
|
C. |
overwegende dat Servië diverse maatregelen heeft genomen om de betrekkingen met Kosovo te normaliseren en daarnaast inspanningen heeft geleverd om in toereikende mate te voldoen aan de politieke criteria en voorwaarden van het stabilisatie- en associatieproces; |
|
D. |
overwegende dat slechts één EU-lidstaat het stabilisatie- en associatieproces tussen de EU en Servië nog niet geratificeerd heeft; |
|
E. |
overwegende dat Servië, net als alle landen die het EU-lidmaatschap nastreven, op zijn eigen merites beoordeeld moet worden wat betreft de uitvoering en naleving van dezelfde criteria; |
|
F. |
overwegende dat Servië een belangrijke speler kan worden om de veiligheid en de stabiliteit in de regio te waarborgen, en zich constructief moet blijven opstellen ten opzichte van regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen, aangezien dat cruciaal is voor het proces van Europese integratie; |
|
G. |
overwegende dat bilaterale kwesties zo vroeg mogelijk in het toetredingsproces moeten worden aangepakt, in een constructieve sfeer van nabuurschap en bij voorkeur vóór de opening van de toetredingsonderhandelingen, met inachtneming van de algemene belangen en waarden van de EU; overwegende dat zulke kwesties geen obstakel in het toetredingsproces mogen vormen; |
|
H. |
overwegende dat de Servische regering haar toezegging om Europese integratie te blijven nastreven, heeft bekrachtigd; overwegende dat het in dit verband noodzakelijk is bij de goedkeuring en uitvoering van hervormingen een goede staat van dienst op te bouwen; |
|
I. |
overwegende dat de rechtsstaat door de EU tot speerpunt van haar uitbreidingsproces is gemaakt; |
|
1. |
is ingenomen met het verzoek van de Raad aan de Commissie om een verslag te presenteren zodra Servië in toereikende mate aan de lidmaatschapscriteria en de belangrijkste prioriteiten heeft voldaan, teneinde de toetredingsonderhandelingen zonder verder uitstel te openen; is ervan overtuigd dat de start van de onderhandelingen over toetreding tot de EU in juni 2013 een haalbare doelstelling is; dringt er bij Servië op aan de democratische, systemische en sociaaleconomische hervormingen voort te zetten die het land in staat zullen stellen de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen en effectief uit te voeren; |
|
2. |
is ingenomen met de manier waarop in mei 2012 de parlements-, gemeenteraads- en vervroegde presidentiële verkiezingen zijn gehouden, die volgens de OVSE en het ODIHR werden gekenmerkt door eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden; verzoekt de regering gevolg te geven aan de aanbevelingen in het eindverslag van de OVSE en het ODIHR teneinde de transparantie van het verkiezingsproces te vergroten; |
|
3. |
is verheugd dat de nieuwe regering zich inspant voor een voortzetting van de koers op weg naar EU-integratie, en benadrukt dat er hervormingen moeten worden doorgevoerd; spoort de nieuwe regering aan onvoorwaardelijk te werken aan de uitvoering van hervormingen, met name met betrekking tot de rechterlijke macht, corruptiebestrijding, mediavrijheid, de bescherming van alle minderheden, een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, structurele economische hervormingen en de verbetering van het ondernemersklimaat; |
|
4. |
onderstreept dat er kan worden aangevangen met de toetredingsonderhandelingen met Servië zodra het land naar tevredenheid voldaan heeft aan de belangrijkste prioriteiten en mits de hervormingsprocessen worden voortgezet, vooral wat betreft de rechtsstaat; benadrukt dat hieruit zowel de toewijding van de EU voor het uitbreidingsproces blijkt als het vooruitzicht op toetreding tot de EU van de landen op de westelijke Balkan; is ingenomen met de vooruitgang die Servië heeft geboekt bij de vervulling van de politieke criteria van Kopenhagen, zoals is erkend in het voortgangsverslag 2012 van de Europese Commissie, en herinnert eraan dat verdere vooruitgang in het Europese integratieproces afhangt van de voortzetting van het hervormingsproces, en in het bijzonder het waarborgen van de democratie en de werking van democratische instellingen, de handhaving van de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten, de gelijke en actieve bescherming van alle minderheden in heel Servië overeenkomstig de Europese normen, het onderhouden van goede nabuurschapsbetrekkingen en regionale samenwerking, met inbegrip van de vreedzame beslechting van bilaterale kwesties, en de verbetering van de werking van de markteconomie; |
|
5. |
onderstreept dat de toetreding van Servië tot de EU van cruciaal belang is voor de kwaliteit van de economische en sociale ontwikkeling in het land; |
|
6. |
onderstreept het belang van de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) tussen de EU en Servië waarin de wederzijdse rechten en plichten van beide partijen zijn omschreven tot het moment dat Servië tot de EU toetreedt; wijst erop dat Servië een goede staat van dienst heeft opgebouwd wat betreft de tenuitvoerlegging van de verplichtingen in het kader van de SAO en de Interimovereenkomst; verzoekt de enige lidstaat die dat nog niet heeft gedaan, het proces van de ratificatie van de stabilisatie- en associatieovereenkomst snel te voltooien opdat deze zo spoedig mogelijk in werking kan treden teneinde de betrekkingen tussen de EU en Servië te versterken en daar een nadere impuls aan te geven; |
|
7. |
is ingenomen met de vooruitgang die Servië heeft geboekt in het vervullen van de politieke criteria van Kopenhagen, zoals ook is onderkend in het voortgangsverslag 2012 van de Commissie; herinnert eraan dat verdere vooruitgang in het Europese integratieproces rechtstreeks afhangt van het feit of de hervormingen onomkeerbaar worden voortgezet en of er aan de door de Raad gestelde voorwaarden wordt voldaan; benadrukt dat de doorvoering daarvan cruciaal is; |
|
8. |
stelt teleurgesteld vast dat de negende gespreksronde van de dialoog tussen Belgrado en Pristina op hoog politiek niveau niet heeft geleid tot een omvattend akkoord over de mate van autonomie van de associatie van Servische gemeenten; dringt er bij beide partijen op aan de onderhandelingen voort te zetten en te intensiveren om zo spoedig mogelijk tot een voor beide partijen aanvaardbare en duurzame oplossing te komen voor alle openstaande kwesties; benadrukt dat normalisering van de betrekkingen in het belang is van zowel Servië als Kosovo en essentieel is om het proces van Europese integratie weer op gang te brengen; roept op tot de volledige uitvoering van de overeenkomsten die tot nu toe door beide partijen gesloten zijn; is ingenomen met de bijeenkomsten van de premiers van Servië en Kosovo, Ivica Dačić en Hashim Thaçi, als cruciale stappen in de richting van een daadwerkelijke verzoening tussen Serviërs en Kosovaren en de normalisatie van de betrekkingen tussen Servië en Kosovo; prijst de proactieve rol en het leiderschap van hoge vertegenwoordiger en vicevoorzitter Catherine Ashton bij het bevorderen van de dialoog tussen Servië en Kosovo; kijkt uit naar vooruitgang op andere terreinen, zoals telecommunicatie en energie, en dringt er bij beide partijen op aan actief deel te nemen aan inspanningen om het probleem van vermiste personen op te lossen; is verheugd over de instructie van de Servische regering betreffende de tenuitvoerlegging van het akkoord inzake inclusieve regionale samenwerking, over het besluit om een verbindingsofficier aan te stellen bij de EU-bureaus van respectievelijk Pristina en Belgrado, en over de ondertekening van het akkoord inzake geïntegreerd grensbeheer en de eerste maatregelen voor de tenuitvoerlegging daarvan; roept Belgrado op de goede samenwerking met EULEX op het gebied van de rechtsstaat voort te zetten en de gezamenlijke inspanningen bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad op te voeren; spoort Servië aan tot volledige samenwerking met en ondersteuning van de speciale onderzoekstaskforce (SITF) van EULEX bij zijn werkzaamheden; |
|
9. |
benadrukt dat de parlementen en het maatschappelijk middenveld van Servië en Kosovo bij de dialoog moeten worden betrokken; benadrukt dat de resultaten van de dialoog op een transparante en samenhangende manier onder de aandacht van het publiek moeten worden gebracht in zowel Servië als Kosovo teneinde de geloofwaardigheid van het proces te versterken en de publieke steun aan te wakkeren; roept op tot gezamenlijke mededelingen en openbare raadplegingen over kwesties die, zo nodig, in de dialoog besproken moeten worden, en dringt erop aan dat alle tot stand gekomen overeenkomsten niet alleen in het Engels, maar ook in het Servisch en Albanees worden gepubliceerd; |
|
10. |
herhaalt dat ideeën over het verdelen van Kosovo of een ander land in de westelijke Balkan indruist tegen de geest van de Europese integratie; verlangt de ontmanteling van de parallelle instellingen die door de Servische staat in Noord-Kosovo in stand worden gehouden, en verlangt met name dat veiligheidsdiensten en gerechtelijke instanties worden teruggetrokken; onderstreept dat er moet worden gezorgd voor sociaaleconomische ontwikkeling in de regio; herhaalt dat de economische steun volledig transparant moet zijn, met name de financiering van scholen en ziekenhuizen in Noord-Kosovo; onderstreept dat zowel de Servische als de Kosovaarse autoriteiten eraan moeten blijven werken de bescherming van alle minderheden en hun integratie in de ruimere samenleving te waarborgen; |
|
11. |
is verheugd over de samenwerking van Servië met het ICTY die ertoe heeft geleid dat alle verdachten van oorlogsmisdaden overgedragen zijn aan het tribunaal in Den Haag om te worden berecht; moedigt verdere samenwerking met het tribunaal aan; schaart zich achter de herhaalde oproepen van de hoofdaanklager van het ICTY om over te gaan tot een diepgaand onderzoek naar en de vervolging van de personen die betrokken zijn bij ondersteunende netwerken waardoor voortvluchtigen zo lang vrij konden rondlopen, vooral in de militaire en civiele veiligheidsdiensten; merkt op dat de vervolging van binnenlandse oorlogsmisdaden in gestaag tempo voortgang heeft gevonden, maar wijst erop dat een krachtiger aanpak van de problematiek van vermiste personen nodig is; dringt er voorts bij de autoriteiten op aan de geloofwaardigheid en het professionalisme van het programma ter bescherming van getuigen (WPP) te waarborgen en het van voldoende middelen te voorzien zodat de rechterlijke macht haar procedures met betrekking tot oorlogsmisdaden effectief kan voortzetten; wijst erop dat een aantal voormalige politieambtenaren het WPP vrijwillig de rug hebben toegekeerd wegens de aanzienlijke tekortkomingen daarvan; |
|
12. |
verzoekt de Servische autoriteiten en politieke leiders zich te onthouden van uitspraken en acties die de autoriteit en integriteit van het strafhof ondermijnen, en verzoekt Servië om zijn belofte na te komen en zich consequent en met toewijding te blijven inzetten voor regionale samenwerking en verzoening in de westelijke Balkan, ondanks de duidelijke teleurstelling van de Serviërs na de recente vrijspraak van Gotovina, Markac en Haradinaj; is ingenomen met de ondertekening van het protocol inzake samenwerking bij de vervolging van plegers van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide tussen Servië en Bosnië en Herzegovina; |
|
13. |
onderstreept dat de autoriteiten meer inspanningen moeten leveren om recht te verkrijgen voor de overlevenden van conflictgerelateerd seksueel geweld in Servië en elders in de westelijke Balkan; |
|
14. |
is ingenomen met de toezegging van de regering om corruptie en georganiseerde misdaad te bestrijden, als essentieel element voor het Europese integratieproces van Servië; benadrukt dat onafhankelijke instellingen versterkt moeten worden bij de bestrijding van corruptie, met name het corruptiebestrijdingsagentschap en het anticorruptiebureau van de openbare aanklager, en dat de coördinatie tussen de agentschappen moet worden verbeterd; roept de autoriteiten op de nationale strategie voor corruptiebestrijding voor de periode 2012-2016 en het bijbehorende actieplan te voltooien en ervoor te zorgen dat het corruptiebestrijdingsagentschap als onafhankelijk orgaan een belangrijke rol speelt bij de tenuitvoerlegging daarvan; benadrukt dat politieke wil cruciaal is voor het opbouwen van een goede staat van dienst van onderzoek naar en veroordelingen in prominente corruptiezaken, met inbegrip van 24 controversiële privatiseringen, en hoopt dat de speciale en proactieve rol van de eerste vicepremier op dit vlak zijn vruchten zal afwerpen; |
|
15. |
constateert dat Servië bezig is met de ontwikkeling van een nieuwe strategie voor justitiële hervorming, en steunt de inspanningen voor het ontwerp van een nieuw stelsel van rechtbanken teneinde de efficiëntie en onafhankelijkheid van het gehele gerechtelijke apparaat te verbeteren; is ingenomen met de toezegging van de regering om tekortkomingen in de hervorming van de rechterlijke macht aan te pakken, waarbij er met name op wordt toegezien dat het wettelijk kader geen ruimte biedt voor overmatige politieke invloed, en de bevoegdheid van het parlement om rechters en aanklagers te benoemen en de rechtstreekse politieke participatie van ambtenaren aan het werk van de Hoge Raad voor Justitie en de Raad voor het openbaar ministerie aan de kaak wordt gesteld; onderstreept dat er duidelijke en transparante evaluatiecriteria moeten worden vastgesteld voor de benoemde rechters en aanklagers om hun onafhankelijkheid en professionaliteit te waarborgen; benadrukt verder de noodzaak om maatregelen ten uitvoer te leggen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië en zo de toenemende achterstand in de dossiers aan te pakken; merkt op dat het ministerie van Justitie verantwoordelijk blijft voor kapitaaluitgaven en dat dit de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht verder zou kunnen beperken; verzoekt de regering zich meer op de kwaliteit van de hervormingen dan op snelheid te concentreren en daarbij gebruik te maken van de beschikbare technische expertise uit het buitenland; benadrukt tevens de noodzaak van initiële en voortgezette beroepsopleidingen voor rechters en aanklagers vanwege de ingrijpende veranderingen in de wet; |
|
16. |
benadrukt nogmaals de noodzaak van de voortdurende en uitgebreide opleiding van aanklagers en politie, met het oog op het uitvoeren van ingewikkelde onderzoeken, met name van financiële aard; benadrukt dat de sleutel tot de bestrijding van corruptie van het systeem bestaat in het verbreken van de banden tussen politieke partijen, particuliere belangen en overheidsbedrijven; wijst met nadruk op de noodzaak de financiering van politieke partijen transparant te maken en op de EU-normen af te stemmen; roept de autoriteiten op de wet inzake de financiering van politieke partijen volledig ten uitvoer te leggen; betoogt dat het beginsel van het vermoeden van onschuld nooit in gevaar mag worden gebracht bij de bestrijding van corruptie; beklemtoont dat klokkenluiden van essentieel belang is voor de opsporing van corruptie; roept de regering daarom op regels ter bescherming van klokkenluiders vast te stellen en in te voeren en mensen actief aan te moedigen corruptie op alle niveaus aan de kaak te stellen; wijst erop dat zowel de autoriteiten als de media de verantwoordelijkheid hebben het publiek op geloofwaardige wijze over lopende onderzoeken naar corruptie te informeren, aangezien dat een noodzakelijke voorwaarde is voor het succesvol en professioneel opereren van politie en justitie; |
|
17. |
roept op tot een krachtiger politieke inzet bij de hervorming van het openbaar bestuur, met name door te zorgen voor de voltooiing van het wetgevingskader en de volledige overeenstemming daarvan met de internationale normen; |
|
18. |
neemt kennis van de inspanningen van de nieuwe regering om werk te maken van de bezwaren die zijn geuit door het Europees Parlement met betrekking tot de roep om onmiddellijke herziening van artikel 359 van het Wetboek van Strafrecht, maar acht het zorgwekkend dat dezelfde bepalingen zijn opgenomen in artikel 234 van datzelfde wetboek; benadrukt dat de bepalingen van het nieuwe artikel 234 van het Wetboek van Strafrecht niet mogen worden toegepast op personen die in het binnen- of buitenland een particulier bedrijf bezitten, en evenmin op personen die een verantwoordelijke functie bekleden in buitenlandse bedrijven buiten Servië; roept de autoriteiten op alle strafprocedures tegen deze personen stop te zetten; benadrukt dat deze benadering ook moet worden toegepast bij de herklassering, per geval, van bestaande zaken, en dat zaken waarbij sprake is van onterecht bevroren activa zo snel mogelijk moeten worden opgelost omdat ze gevolgen hebben die de situatie van de Servische economie nog erger maken; |
|
19. |
maakt zich zorgen over de rechts- en politieke onzekerheid ten aanzien van de autonomie van Vojvodina en de toenemende politieke spanningen tussen de centrale en de provinciale overheid ten gevolge van het voornemen van de assemblee van Vojvodina om een verklaring aan te nemen waarin zij de onafhankelijkheid van de provincie uitroept; roept de Servische regering op de status quo ante te herstellen, af te zien van centraliserende maatregelen en onmiddellijk onderhandelingen met de regering van de autonome provincie op te starten met het oog op oplossingen die de beginselen van de rechtsstaat en het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigen; herinnert de partijen eraan dat de wet op de financiering van de autonome provincie volgens de grondwet eind 2008 aangenomen had moeten worden; spoort de regering daarom aan onverwijld een wetsontwerp op te stellen en bij het parlement in te dienen, aangezien dit onontbeerlijk is voor de werking van de democratie en de rechtsstaat in Servië; |
|
20. |
spreekt eens te meer de wens uit dat de gevallen van ongerechtvaardigde bevriezing van tegoeden en van ten onrechte verhoogde en retroactief toegepaste belastingen op personen en particuliere ondernemingen opnieuw worden onderzocht; roept het ministerie van Justitie en het Constitutioneel Hof op onmiddellijk op te houden met de selectieve toepassing van „de wet op eenmalige belasting op extra winst en extra vermogen vergaard door exploitatie van bijzondere voordelen”, evenals van alle bepalingen van de andere belastingwetten die het mogelijk maken onacceptabel hoge boetes op te leggen die tot faillissement leiden voordat het arrest waarmee een belastingzaak wordt afgesloten is gewezen; roept de Servische autoriteiten op de getroffen particulieren en bedrijven een billijke compensatie te verlenen; |
|
21. |
drukt zijn bezorgdheid uit over tegenstrijdige wetgevingsinitiatieven, zoals de wijzigingen in de wet inzake de nationale bank, die in augustus 2012 werden doorgevoerd en waardoor de onafhankelijkheid en autonomie van die instelling werd ondermijnd vanwege de onrechtmatige invloed van de regering; onderstreept dat de politieke criteria van Kopenhagen ook de onafhankelijkheid van staatsinstellingen behelzen; is ingenomen met de in november 2012 goedgekeurde reeks amendementen op de wijzigingen in bovengenoemde wet, die in overeenstemming zijn met de EU-aanbevelingen en gericht zijn op een grotere continuïteit van de nationale bank en op een beperking van de gevolgen van elke regeringswisseling voor de president van de bank; |
|
22. |
herhaalt zijn oproep aan de autoriteiten om als stap in het Servische democratiseringsproces hun inspanningen voort te zetten met het oog op het ongedaan maken van de erfenis van de voormalige communistische geheime diensten; wijst op het belang van verdere hervorming van de veiligheidssector, versterking van het parlementaire toezicht en de controle op de veiligheidsdiensten en het openstellen van de nationale archieven, en met name toegang tot de dossiers van de voormalige inlichtingendienst UDBA; spoort de autoriteiten aan de toegang tot de archieven met betrekking tot andere voormalige republieken van Joegoslavië te vergemakkelijken en deze aan de regering in kwestie terug te geven, als zij daarom verzoeken; |
|
23. |
is ingenomen met de geleidelijke toename van het civiele toezicht op de veiligheidsdiensten; merkt evenwel op dat het algemene wetgevingskader niet coherent is en nader op de Europese normen moet worden afgestemd; maakt zich zorgen over de trend van toenemend ongeautoriseerd toezicht; verzoekt de autoriteiten uitgebreide en moderne wetgeving vast te stellen met het oog op een duidelijke afbakening van mechanismen voor civiel toezicht op zowel civiele als militaire veiligheidsdiensten; merkt op dat het huidige gebrek aan duidelijkheid in het rechtskader waarin het gezag van de veiligheidsdiensten is vastgelegd ruimte laat voor ongepaste politieke beïnvloeding en de algemene inspanningen om een daadwerkelijke rechtsstaat in het land te vestigen ondermijnt; |
|
24. |
maakt zich zorgen over herhaalde aantijgingen van politiegeweld en machtsmisbruik, met name in de steden Kragujevac, Vranje en Leskovac; herinnert eraan dat de onafhankelijkheid en het professionalisme van staatsinstellingen tot de criteria van Kopenhagen behoren; roept de autoriteiten daarom op alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het vertrouwen van het publiek in de politie te herstellen en alle plegers van vermeende incidenten te vervolgen; |
|
25. |
benadrukt dat het nodig is onafhankelijk toezicht en capaciteit te ontwikkelen voor de snelle opsporing van wanpraktijken en belangenconflicten op het vlak van openbare aanbestedingen, het beheer van overheidsbedrijven, privatiseringsprocedures en overheidsuitgaven — gebieden die momenteel bijzonder gevoelig zijn voor corruptie; spreekt zijn bezorgdheid uit over procedurele tekortkomingen bij de oprichting van de Commissie bescherming van de rechten van inschrijvers; onderstreept dat de hoogste integriteitsnormen in acht moeten worden genomen door onafhankelijke regulerende instanties die zich bezighouden met aanbestedingen, aangezien dit is aangemerkt als een van de voornaamste oorzaken van corruptie in het land; |
|
26. |
is ingenomen met de inspanningen van Servië in zijn strijd tegen wedstrijdmanipulaties in de sport en met het feit dat deze praktijk door een wijziging van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is gesteld; |
|
27. |
stelt met voldoening vast dat het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) goed functioneert in Servië; onderstreept het belang van de middelen die in december 2012 door de Commissie via het IPA zijn toegewezen voor de ondersteuning van de inspanningen van Servië om de hervormingsagenda van de EU ten uitvoer te leggen; onderstreept dat deze financiering zal worden aangewend om het gerechtelijk apparaat efficiënter te maken, de capaciteit op het gebied van asiel te ontwikkelen, en de georganiseerde misdaad, met inbegrip van mensenhandel en corruptie, te bestrijden; spoort zowel de regering als de EU aan de administratieve procedures voor de IPA-financiering te vereenvoudigen, teneinde IPA-middelen beter toegankelijk te maken voor kleinschaliger en niet-gecentraliseerde begunstigden; benadrukt dat bij de komende herziening van het financieel kader van de EU een adequaat niveau van pretoetredingssteun moet worden gehandhaafd; |
|
28. |
beveelt aan de wet inzake restitutie te wijzigen en daarmee alle procedurele obstakels en juridische belemmeringen voor restitutie in natura weg te nemen; |
|
29. |
merkt op dat corruptie en georganiseerde misdaad wijdverspreid zijn in de regio, en vraagt om een regionale strategie en meer samenwerking tussen alle landen om deze ernstige problemen effectiever te bestrijden; |
|
30. |
is van mening dat een snelle start van de toetredingsonderhandelingen de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad en van de consolidatie van de rechtsstaat ten goede zou komen voor de hoofdstukken 23 en 24; moedigt de autoriteiten in dit verband aan om, naast de geboekte vooruitgang in de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad, concrete resultaten te laten zien op het gebied van justitie, en een geloofwaardige staat van dienst op te bouwen met betrekking tot prominente corruptiezaken; |
|
31. |
brengt in herinnering dat krachtige, professionele en onafhankelijke media een essentieel onderdeel vormen van een democratisch systeem; roept de autoriteiten op tot de versnelde tenuitvoerlegging van de in oktober 2011 aangenomen mediastrategie en de bijbehorende actieplannen; is ernstig bezorgd over het voortdurende geweld tegen en de bedreigingen van journalisten, met name diegenen die onderzoek doen naar corruptie en georganiseerde misdaad; onderstreept dat het van het grootste belang is de zaken van vermoorde journalisten uit de jaren 1990 en 2000 op te lossen als bewijs van de toezegging van de nieuwe regering om de rechtsstaat en de vrijheid van de media te waarborgen; uit zijn bezorgdheid over de pogingen om controle uit te oefenen over en zich te mengen in de mediasector, en verzoekt de autoriteiten ervoor te zorgen dat deze sector onafhankelijk is van politieke druk teneinde de journalisten een veilige omgeving te bieden waarin zij hun werk effectief en zonder zelfcensuur kunnen uitvoeren; onderstreept dat er maatregelen moeten worden genomen tegen de concentratie van media-eigendom en het gebrek aan transparantie in de media, en te zorgen voor gelijke toegang tot de reclamemarkt, die tot nu toe gedomineerd werd door een handjevol economische en politieke spelers, met inbegrip van het beschikbaar stellen van overheidsmiddelen voor reclame en promotie; dringt aan op eerbiediging van de gedragscode door de journalisten; constateert dat het aantal internetaansluitingen nog steeds laag is, onderkent het belang van internet in het kader van de mediavrijheid en dringt er bij de autoriteiten op aan zich op dit gebied tot het uiterste in te spannen; merkt op dat bij de verslaggeving van de media tijdens de verkiezingscampagne de nodige analyses ontbraken, waaruit blijkt dat het vraagstuk van media-eigendom moet worden opgehelderd; is verheugd dat de strategie de grondwettelijke rechten met betrekking tot media in minderheidstalen eerbiedigt, en benadrukt dat het recht van een openbare omroepdienst op regionaal niveau ook in Vojvodina moet gelden; |
|
32. |
is ingenomen met de rol die onafhankelijke regelgevende instanties spelen in de verbetering van de efficiëntie en transparantie van de instellingen van het land; verzoekt de autoriteiten met klem te streven naar de strengste normen om de samenhang van het rechtsstelsel en de gelijke toepassing van alle wettelijke bepalingen te waarborgen; prijst in het bijzonder de werkzaamheden van de ombudsman en de commissaris voor informatie van openbaar belang en bescherming van persoonsgegevens; dringt er bij de autoriteiten op aan de nationale rekenkamer, de mededingingsautoriteit, het Bureau voor overheidsopdrachten en de Commissie voor de bescherming van de rechten van inschrijvers te voorzien van voldoende financiële, administratieve en ruimtelijke capaciteit om hun taken te kunnen uitvoeren; verzoekt de autoriteiten gevolg te geven aan de bevindingen van de Raad voor corruptiebestrijding, die ertoe hebben bijgedragen dat prominente corruptiezaken onder de aandacht van het publiek zijn gebracht; dringt er bij de autoriteiten op aan naleving van de aanbevelingen van de onafhankelijke regelgevende instanties te stimuleren en de onafhankelijkheid en het seculaire karakter van het Omroepagentschap van de Republiek te waarborgen; herhaalt dat onafhankelijke regelgevende instanties essentieel zijn voor de succesvolle bestrijding van corruptie in het systeem en een centraal onderdeel vormen van het controlemechanisme voor een doeltreffend toezicht op de regering; |
|
33. |
benadrukt het belang van de strijd tegen alle vormen van discriminatie, die gericht zijn tegen kwetsbare groepen, met name minderheden, Roma, vrouwen, LGBT en personen met een handicap; roept de autoriteiten op snelle maatregelen te nemen om de antidiscriminatiewetgeving op één lijn te brengen met het acquis, met name met betrekking tot uitzonderingen die voor religieuze instellingen gelden, de verplichting om te zorgen voor redelijke aanpassingen voor werknemers met een handicap, de definitie van indirecte discriminatie en de rol van ngo's bij gerechtelijke procedures; heeft er tot zijn spijt nota van genomen dat er geen staat van dienst is bijgehouden op het gebied van vervolgingen en veroordelingen voor strafbare feiten inzake discriminatie; verzoekt de politieke leiders actief deel te nemen aan campagnes ter bevordering van tolerantie, vooral ten aanzien van Roma, vrouwen, personen met een handicap en LGBT; is verheugd over de positieve maatregelen die de ombudsman en de commissaris voor gelijke kansen hebben genomen om deze waarden in de Servische samenleving te bevorderen; |
|
34. |
onderkent dat vrouwen belangrijke actoren voor verandering in de Servische samenleving zijn; wijst op de betere vertegenwoordiging van vrouwen in het Servische parlement na de verkiezingen van 2012; is verheugd over het feit dat 84 van de 250 parlementszetels naar vrouwen zijn gegaan; moedigt de Servische autoriteiten evenwel aan zich te blijven inspannen om een gelijke vertegenwoordiging te garanderen; onderstreept dat vrouwen nog steeds gediscrimineerd worden op de arbeidsmarkt en in andere maatschappelijke sectoren en dat zij nog niet volledig vertegenwoordigd worden in het politieke leven van het land, ook in bestuurlijke posities; constateert met bezorgdheid dat ondanks het bestaan van wetgevende en uitvoerende instanties voor discriminatiebestrijding en gendergelijkheid geen vooruitgang kon worden gemeld ten aanzien van gelijke kansen voor vrouwen en mannen; constateert dat de doeltreffende uitvoering van de bestaande wetgeving en de verdere versterking van de bestuurlijke capaciteit grote uitdagingen blijven, en dringt er bij de Servische autoriteiten op aan hun inspanningen hiervoor op te voeren; |
|
35. |
is verheugd dat Servië het Verdrag van de Raad van Europa inzake de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld heeft ondertekend; beklemtoont het belang van een snelle uitvoering en adequate handhaving van het verdrag, aangezien het geweld tegen vrouwen nog steeds zorgwekkend is; |
|
36. |
roept de autoriteiten op beleidsmaatregelen te ontwikkelen om de werkloosheid, de armoede en de discriminatie van personen met een handicap terug te dringen; |
|
37. |
is verontrust over de bedreiging die gewelddadige groepen vandalen vormen voor de rechtsstaat en openbare veiligheid in Servië, met name nadat de regering bekendmaakte dat zij niet bij machte was om deze groepen in toom te houden toen ze de Belgrade Pride in oktober 2012 annuleerde; roept de Servische regering op alle relevante overheids- en veiligheidsinstanties onmiddellijk gecoördineerde actie te laten ondernemen zodat deze groepen geen bedreiging meer vormen en alle door leden van deze groepen gepleegde vormen van geweld of criminele activiteiten resulteren in hun vervolging; |
|
38. |
zet de Servische autoriteiten ertoe aan de veiligheid van de verdedigers van de mensenrechten van vrouwen te garanderen; uit zijn bezorgdheid over het feit dat haatpropaganda, bedreigingen en fysiek geweld in 2012 nog steeds voorkwamen, niet in de laatste plaats tegen activisten die opkomen voor de rechten van de LGBT-gemeenschap en activisten die het belangrijk vinden om in het reine te komen met het verleden; |
|
39. |
benadrukt de noodzaak om haatzaaiende uitingen stelselmatig te bestraffen en acht het van belang dat de regering haatzaaiende uitingen veroordeelt wanneer ambtenaren zich daar schuldig aan maken; |
|
40. |
veroordeelt het regeringsbesluit om de Belgrade Pride-parade te verbieden, die plaats had moeten vinden op 6 oktober 2012; roept de Servische autoriteiten op een actieplan op te stellen en uit te voeren om meer kennis over en begrip te kweken voor de rechten van de LGBT-gemeenschap, homofobie te bestrijden en de veiligheid te verbeteren, zodat een Pride-evenement of een ander soortgelijk initiatief in 2013 en de daaropvolgende jaren vrijelijk, met succes en veilig kan plaatsvinden; roept de autoriteiten op hun engagement voor de vrijheid van vergadering te versterken, met name door extreemrechtse organisaties en informele organisaties van sportfans die nauwe banden hebben met de georganiseerde misdaad te verbieden; is in dit verband ingenomen met de uitspraken van het Constitutioneel Hof op grond waarvan twee van zulke organisaties verboden zijn; |
|
41. |
is ingenomen met het feit dat het wetgevingskader met betrekking tot nationale, etnische en culturele minderheden in Servië aanwezig is; benadrukt echter dat er meer inspanningen nodig zijn voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van deze wetgeving in heel Servië; roept de autoriteiten op de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken, vooral met betrekking tot de eerlijke vertegenwoordiging van minderheden in overheidsfuncties en bij justitie en de politie; hamert erop dat er meer consistente en acute maatregelen getroffen moeten worden om onbeperkte toegang tot kwaliteitsonderwijs in minderheidstalen op nationaal en provinciaal niveau te garanderen, hetgeen noodzakelijk is voor de bescherming van de etnische en culturele identiteit, en met name om alle noodzakelijke tekstboeken en andere leermiddelen te verschaffen; roept de autoriteiten op te garanderen dat alle noodzakelijke begrotingssubsidies worden verleend aan de minderheidsraden; roept de Commissie op de inspanningen van Servië op dit gebied nauwlettend te blijven volgen; |
|
42. |
moet helaas vaststellen dat de Republikeinse Raad voor nationale minderheden sinds 2009 niet meer actief is geweest; roept de autoriteiten op de oprichting van de Bosnische nationale raad alsmede de integratie van de twee islamitische gemeenschappen in het land te goeder trouw te bevorderen; wijst erop dat de Sandžak en Zuid- en Zuidoost-Servië, waar een groot aantal minderheden woont, economische achterstandsregio's zijn die verdere inspanningen van de autoriteiten behoeven om de hoge werkloosheid en sociale uitsluiting tegen te gaan; wijst nogmaals op het belang van de uitvoering van het protocol betreffende nationale minderheden dat op 1 maart 2012 in Brussel door de Roemeense en de Servische regering is ondertekend; roept de Servische autoriteiten op de situatie te verbeteren van alle minderheden, waaronder Roma, Bosnische, Albanese en Bulgaarse minderheden, die onevenredig hard door de economische neergang worden getroffen, en in geheel Servië een consistente toepassing te waarborgen van het rechtskader ter bescherming van minderheden, met name op het gebied van onderwijs, taal en culturele rechten; betreurt de incidenten met geweld tegen etnische minderheden die onlangs in Vojvodina hebben plaatsgevonden; verzoekt daarom de autoriteiten, en met name de rechtshandhavingsinstanties, alle details van de betrokken zaken te onderzoeken; |
|
43. |
stelt vast dat het resultaat van de volkstelling van 2011 met aanzienlijke vertraging gepubliceerd is, merkt verder op dat de telling grotendeels is geboycot door de Albaneestalige bevolking van Zuid-Servië, en verzoekt de Servische autoriteiten, in het bijzonder op plaatselijk niveau, deze boycot niet te gebruiken als excuus voor de discriminatie van Albaneessprekenden; |
|
44. |
onderstreept dat de positie van de Roma-bevolking moet worden verbeterd; onderkent dat er op dit vlak enige vooruitgang geboekt is, zoals een stijging van het aantal ingeschreven Roma-kinderen in het onderwijsstelsel, en de maatregelen die getroffen zijn om hun sociale integratie te verbeteren, zoals steun voor de registratie van „juridisch onzichtbare” personen; onderstreept evenwel dat meer geconcentreerde en gerichte inspanningen nodig zijn om de sociaaleconomische situatie van de Roma te verbeteren, onder andere via het EU-kader inzake de nationale strategieën voor de integratie van de Roma; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de voortdurende ernstige discriminatie, sociale uitsluiting, gedwongen uitzetting en hoge werkloosheid, waarvan vooral Roma-vrouwen te lijden hebben; wijst verder op de noodzaak de antidiscriminatiewetgeving volledig te harmoniseren met het EU-beleid; |
|
45. |
is ingenomen met de belangrijke stappen die zijn genomen om integratiegericht onderwijs ten uitvoer te leggen, wat geleid heeft tot een duidelijke toename van het aantal Roma-kinderen dat bij de basisschool is ingeschreven, waarbij twee op de drie kinderen de basisschool nu afmaken in vergelijking met één op de vier enkele jaren geleden; blijft bezorgd over het doorgaans lage percentage Roma-kinderen dat naar de middelbare school gaat en over het feit dat 70 procent van de Roma helemaal niet naar school gaat; roept de Servische regering op ervoor te zorgen dat alle Roma-kinderen en -jongeren een gelijke of tweede kans krijgen om terug naar school te gaan; beklemtoont dat gelijke toegang tot kwalitatief hoogwaardige voor- en vroegschoolse educatie van bijzonder belang is voor kinderen uit sociaal achtergestelde milieus en essentieel is voor het doorbreken van de intergenerationele cyclus van armoede en sociale uitsluiting; stelt met bezorgdheid vast dat jonge kinderen onevenredig hard getroffen worden door de economische crisis, zoals blijkt uit de opvallende toename tussen 2008 en 2010 van het aantal kinderen dat in diepe armoede leeft; herinnert eraan dat armoede in de kinderjaren nauw samenhangt met een zwakkere lichamelijke gezondheid, een verminderde cognitieve ontwikkeling, slechte prestaties op school en sociale risico's, met hogere kosten voor de rechts- en socialezekerheidsstelsels tot gevolg; roept de Servische regering op maatregelen te nemen om kinderarmoede en sociale uitsluiting aan te pakken; |
|
46. |
roept de Servische autoriteiten nogmaals op verdere maatregelen te nemen met het oog op de grensoverschrijdende samenwerking met de aangrenzende EU-lidstaten Bulgarije, Hongarije en Roemenië, ook in het kader van de EU-strategie voor de Donau-regio, teneinde onder andere de economische ontwikkeling van grensregio's en door minderheden bewoonde gebieden te stimuleren; onderstreept in dit verband het belang van de opening van een terminal voor vrachtwagens en handelsgoederen aan de grensovergang bij Ribarci-Oltomantsi; |
|
47. |
is verheugd over de geboekte vooruitgang in de hervormingen van het jeugdzorgstelsel en over de verdere tenuitvoerlegging van de wet op de sociale zekerheid uit 2011; maakt zich zorgen over het stijgende aantal kinderen in de zorg, en met name over de gestage afname van het aantal gehandicapte kinderen in instellingen en van Roma-kinderen op speciale scholen; geeft verder uiting aan zijn bezorgdheid over de toename van door jongeren gepleegd geweld en geweld tegen kinderen, en verzoekt de autoriteiten de rechten van kwetsbare kinderen, met inbegrip van Roma-kinderen, straatkinderen en kinderen in armoede, volledig te beschermen; |
|
48. |
herhaalt het cruciale belang van regionale samenwerking voor het welslagen van het Europese integratieproces van de landen op de westelijke Balkan, omdat de kandidaat-lidstaten daarmee blijk kunnen geven van hun bereidheid en vermogen om de verplichtingen van een EU-lidstaat na te komen en constructief mee te werken aan de verdere ontwikkeling van de Europese integratie in de context van de Europese instellingen; is ingenomen met het werk dat verzet is op het gebied van verzoening en benadrukt dat Servië een actieve en constructieve rol moet blijven spelen in de regio en moet blijven zoeken naar manieren om het leed van alle slachtoffers van oorlogsmisdaden te erkennen en hun recht op waarheid en gerechtigheid te eerbiedigen, met inbegrip van steun voor de totstandbrenging van RECOM; herinnert eraan dat oprechte verzoening tussen naties en volkeren, de vreedzame oplossing van conflicten en het aanknopen van goede nabuurschapsbetrekkingen tussen Europese landen van wezenlijk belang zijn voor duurzame vrede en stabiliteit en een wezenlijke bijdrage leveren aan een waarachtig Europees integratieproces; spoort de Servische autoriteiten aan nauw samen te werken met de landen van ex-Joegoslavië om alle nog onopgeloste problemen met betrekking tot rechtsopvolging op te lossen; |
|
49. |
betreurt in dit verband de uitspraken van president Nikolić van juli 2012 waarin hij ontkende dat er in Srebrenica een genocide had plaatsgevonden, en dringt er bij hem op aan zijn standpunt en retoriek te herzien om een echte en duurzame verzoening mogelijk te maken; herhaalt dat geen van de oorlogsmisdaden en schendingen van de mensenrechten die tijdens de conflicten in de jaren 1990 plaatsvonden in voormalig Joegoslavië mag worden ontkend, en dat dit dus ook geldt voor de genocide van Srebrenica die in bevindingen en uitspraken van het ICTY en het Internationaal Gerechtshof als zodanig is erkend; |
|
50. |
bevestigt nogmaals haar loyale steun aan visumliberalisering voor de landen op de westelijke Balkan; roept Servië en de EU-lidstaten die er het meest mee te maken hebben op om samen het probleem van fictieve asielzoekers aan te pakken; roept deze landen op alles in het werk te stellen om alle noodzakelijke criteria en maatregelen voor visumvrij reizen naar de Schengenlanden strikt toe te passen, aangezien deze liberalisering het meest zichtbare en concrete succes van het Europese integratieproces in de regio is; onderstreept dat een opschorting van de visumvrije regeling een aanzienlijke achterstand zou betekenen voor het toetredingsproces van de westelijke Balkanlanden die daarvan profiteren; merkt op dat Servië bij de aanpak van fictieve asielzoekers nader overleg moet plegen met de autoriteiten van de EU-lidstaten, zo ook door het goedkeuren en uitvoeren van hervormingen ter verbetering van de situatie van minderheden waarvan de leden in veel gevallen misbruik hebben gemaakt van de visumvrije regelingen en het asielbeleid van bepaalde lidstaten; verzoekt de lidstaten die het meest door de instroom van valse asielzoekers worden getroffen passende mechanismen voor de aanpak van deze gevallen in te voeren, vooral door westelijke Balkanlanden als „veilige landen van oorsprong” te classificeren; roept de lidstaten op Servië bij te staan in zijn inspanningen om de georganiseerde misdaad met betrekking tot de mensenhandel in valse asielzoekers te bestrijden; merkt bovendien op dat Servië steeds meer een land wordt dat asielzoekers opneemt, en dat het daarom een efficiënter systeem nodig heeft om asielaanvragen te verwerken; benadrukt dat burgers naar behoren moeten worden geïnformeerd over de beperkingen in de regeling inzake visumvrij verkeer om elke vorm van misbruik van de vrijheid om te reizen en van het visumliberalisingsbeleid te voorkomen; merkt op dat deze liberalisering een van de grootste successen is in de recente vooruitgang die Servië heeft geboekt op weg naar de EU, en dat een mogelijke opschorting ongetwijfeld negatieve sociale, economische en politieke gevolgen zal hebben; |
|
51. |
beklemtoont de centrale rol van actieve en onafhankelijke organisaties van het maatschappelijk middenveld en van het Servische parlement voor het versterken en bestendigen van democratische politieke processen in het land; onderstreept het belang van een dialoog met de organisaties van het maatschappelijk middenveld, en beklemtoont de cruciale rol van die organisaties bij het bevorderen van de dialoog en het verbeteren van de regionale samenwerking; |
|
52. |
is verheugd over de nauwere samenwerking van de regering met ngo's, maar dringt erop aan hen meer te raadplegen bij de beleidsvorming, ook bij de vaststelling van beleidsmaatregelen en wetgeving en bij het toezicht op overheidsactiviteiten; roept de Servische regering op gedurende het hele toetredingsproces contacten te onderhouden met organisaties van het maatschappelijk middenveld, niet-overheidsactoren en sociale partners, en de nodige informatie te verstrekken in het land, als bewijs van het belang dat eraan wordt gehecht om het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de beleidsvorming, aangezien dat cruciaal is om de verantwoordingsplicht en de openheid van het proces te waarborgen; |
|
53. |
prijst de Servische regering voor de voortzetting van haar programma voor de vernietiging van wapens; merkt op dat het succes van dit programma van belang is om het geweld in de Servische samenleving als erfenis van de oorlogszucht uit de jaren 1990 te boven te komen; |
|
54. |
is ingenomen met het officiële bezoek van premier Ivica Dačić aan Bosnië en Herzegovina en met de officiële steun aan de territoriale onschendbaarheid en soevereiniteit van dat land; is van mening dat de rechtstreekse betrekkingen van Servië met de autoriteiten van de Republika Srpska overeen moeten stemmen met de verklaarde steun, en de onschendbaarheid, soevereiniteit en bevoegdheden en de doeltreffende werking van de instellingen van de staat Bosnië en Herzegovina niet mogen ondermijnen; dringt er verder bij de Servische autoriteiten op aan actief steun te verlenen aan alle noodzakelijke grondwetswijzigingen die de Bosnische overheidsinstellingen in staat zouden stellen ambitieuze hervormingen door te voeren als onderdeel van het Europese integratieproces; |
|
55. |
verwelkomt het idee om onderhandelingen te beginnen voor de ondertekening van een verdrag van goede nabuurschapsbetrekkingen met Bulgarije, en hoopt dat dit zal leiden tot een positievere regionale ontwikkeling; |
|
56. |
spoort de politieke leiders in Kroatië en Servië aan zich in te spannen voor een verbetering in hun onderlinge betrekkingen; steunt in dit verband alle initiatieven die leiden tot een betere samenwerking en grotere verzoening tussen de twee landen; benadrukt het belang van goede nabuurschapsbetrekkingen in het Europese integratieproces, en dringt er bij de autoriteiten van beide landen op aan zich te blijven inspannen om het probleem van vermiste personen op te lossen; roept beide regeringen op onopgeloste grensgeschillen te beslechten en de terugkeer van vluchtelingen actief te ondersteunen; |
|
57. |
is verheugd over de verbeteringen in de betrekkingen tussen Montenegro en Servië; roept op tot nauwere coördinatie tussen beide regeringen op het gebied van aan de EU gelieerde hervormingen, met name om gezamenlijke uitdagingen voor de rechtsstaat het hoofd te bieden; moedigt beide regeringen aan zich nog meer in te zetten om te komen tot een beslechting van de nog onopgeloste grensgeschillen; |
|
58. |
is ingenomen met de overeenkomst die is bereikt tussen Servië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië over het vrije verkeer van burgers, naast de overeenkomsten die al door Servië ondertekend zijn; neemt verheugd kennis van het aanbod van president Nikolić om te bemiddelen bij een oplossing voor het langlopende geschil tussen de orthodoxe kerken in de twee landen, op basis van de volledige inachtneming van het beginsel van de scheiding van kerk en staat; verzoekt beide regeringen meer controlepunten te openen om een snelle grensovergang voor de plaatselijke bevolking in de grensgebieden te bevorderen; |
|
59. |
is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt in het Sarajevo-proces, en de actieve deelname van Servië bij het bevorderen daarvan; is ingenomen met het resultaat van de internationale donorconferentie die in april 2012 in Sarajevo is gehouden, en waar Bosnië en Herzegovina, Kroatië, Montenegro en Servië een gezamenlijk regionaal huisvestingsprogramma zijn overeengekomen; is sterk voorstander van dit programma en moedigt samenwerking tussen de landen bij het zoeken naar oplossingen voor vluchtelingen en ontheemden in de regio aan; roept alle partijen op het programma onverwijld uit te voeren; |
|
60. |
dringt er bij Servië op aan de territoriale onschendbaarheid van Kosovo te respecteren en alle bilaterale kwesties op te lossen, in overleg met Pristina en in een goede Europese geest van nabuurschap en wederzijds begrip; |
|
61. |
neemt kennis van de zware uitdagingen voor het economisch beleid die moeten worden getrotseerd; onderstreept dat het ondernemersklimaat moet worden verbeterd als antwoord op de hoge werkloosheid en stijging van de inflatie; merkt op dat nieuwe bezuinigingsmaatregelen op zich niet efficiënt kunnen zijn, en dus gecombineerd moeten worden met een beleid inzake groei; |
|
62. |
spoort Servië aan meer aandacht te besteden aan verdere verbetering van het ondernemersklimaat, met name met betrekking tot procedures voor privatisering en openbare aanbestedingen; |
|
63. |
is ingenomen met de presentatie van het actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen waarin concrete maatregelen worden voorgesteld en waarmee Servië hoopt zijn toezegging in het kader van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap na te komen: uiterlijk in 2020 moet in totaal 27 % van het totale energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen komen; |
|
64. |
wijst nogmaals op het belang van historische verzoening met betrekking tot de wreedheden die begaan zijn tussen 1941 en 1948, en onderstreept het belang van de toezegging van zowel de Hongaarse als de Servische president om de nodige eer te bewijzen; |
|
65. |
beschouwt het tweejarige bestaan van het gemengd comité van Servische en Hongaarse historici als een positieve stap op weg naar wederzijds begrip en verzoening in de context van historische trauma's, en dringt er bij de autoriteiten op aan te overwegen om dit model naar alle buren van Servië uit te breiden; |
|
66. |
verwelkomt het tussen de ministers van Buitenlandse Zaken van Servië en Kroatië bereikte akkoord over de oprichting van een gezamenlijk gemengd comité dat zich zal gaan bezighouden met uitstaande kwesties tussen de twee landen, waaronder de door de beide landen jegens elkaar ingediende aanklachten wegens genocide; is van oordeel dat hiermee, door de hele regio, een belangrijke stap wordt gezet op weg naar Europese integratie; verzoekt de Raad in dit kader in actie te komen en door de EU gefinancierde grensoverschrijdende programma' te steunen ter verdere verbetering van de nabuurschapsbetrekkingen en de samenwerking binnen de regio; |
|
67. |
verzoekt de Servische regering, die in januari 2013 het voorzitterschap van de Energiegemeenschap heeft overgenomen, alle nodige maatregelen te treffen om de energiestrategie die op 18 oktober 2012 in Budva door de ministerraad van de Energiegemeenschap is aangenomen, in overeenstemming te brengen met de milieunormen en klimaatdoelstellingen van de EU en er tegelijkertijd voor te zorgen dat ook alle belanghebbenden, waaronder organisaties van het maatschappelijk middenveld, worden geraadpleegd; |
|
68. |
verzoekt de Commissie het Stappenplan Energie 2050 uit te breiden door de opneming van de landen van de Energiegemeenschap, aangezien die landen net als de EU streven naar een volledig geïntegreerde interne markt voor elektriciteit en gas, en het acquis van de EU op energiegebied al toepassen; |
|
69. |
roept op tot het bevorderen van economische maatregelen die zorgen voor duurzame groei, de bescherming van het milieu en nieuwe banen; roept op tot verdere inspanningen om de bedrijfsvoering van kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken, als middel om enerzijds de inkomsten te verhogen en anderzijds de hoge werkloosheid, met name onder jongeren, te verlagen, en om de toegang tot financiering te verbeteren; herinnert eraan dat overheids- en particuliere monopolies een grote belemmering vormen voor de overgang naar een open markteconomie, en roept de regering op maatregelen te treffen om deze af te schaffen; |
|
70. |
wijst op de forse toename van de overheidsschuld en op het hoge werkloosheidspercentage; moedigt de regering aan over te gaan tot maatregelen die tot doel hebben het begrotingstekort in te dammen en een werkgelegenheidsstrategie voor de meest getroffen sociale categorieën uit te werken; |
|
71. |
onderstreept dat de wereldwijde financiële crisis negatieve gevolgen heeft voor de samenleving, met name voor kwetsbare groepen; roept derhalve de autoriteiten op alles in het werk te stellen om de negatieve effecten — armoede, werkloosheid, sociale uitsluiting — tot een minimum te beperken en tegelijkertijd de dieper liggende oorzaken hiervan aan te pakken en te bestrijden; |
|
72. |
onderstreept dat Servië de belangrijkste overeenkomsten inzake arbeidsrechten van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en het herzien Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd; vestigt de aandacht op het feit dat de arbeids- en vakbondsrechten ondanks de constitutionele waarborgen nog steeds beperkt zijn, en dringt er bij Servië op aan deze rechten verder te versterken; is bezorgd over het feit dat de sociale dialoog nog steeds zwak is en dat er geen regelmatig overleg plaatsvindt met de sociale partners; dringt aan op verdere maatregelen ter versterking van de Economische en Sociale Raad zodat deze een actieve functie kan vervullen bij de bevordering van de sociale dialoog en een actievere adviserende rol kan spelen in het wetgevingsproces; |
|
73. |
betreurt het gebrek aan vooruitgang met betrekking tot de rechten van werknemers en vakbonden; roept de autoriteiten op snel aan de slag te gaan met het scheppen van de voorwaarden voor een echte sociale dialoog die nog niet heeft plaatsgevonden, de procedures voor de registratie van vakbonden te vereenvoudigen en de erkenning van reeds geregistreerde vakbonden te bevorderen; vestigt de aandacht op de hiaten in de wet op arbeid, die niet is afgestemd op het acquis, alsmede op de stakingswetgeving die niet voldoet aan de EU- en IAO-normen; wijst er verder op dat vriendjespolitiek en nepotisme in Servië nog altijd ernstige problemen zijn; onderstreept het belang van aanwerving en bevordering op basis van verdienste, vooral in de overheidssector, en benadrukt dat het ontslag van werknemers op grond van hun politieke mening of overtuiging onaanvaardbaar is; |
|
74. |
spreekt zijn voldoening uit over het werk dat tot dusver is verricht door het Bureau voor restitutie; roept de autoriteiten op ervoor te zorgen dat alle noodzakelijke administratieve en financiële middelen ter beschikking van het bureau worden gesteld zodat het zijn werk onafhankelijk kan uitvoeren; moedigt restitutie in natura aan wanneer dat mogelijk wordt geacht; onderstreept dat de systematische verwerving van publieke eigendommen door particuliere belangen moet worden aangepakt door een volledige lijst met publieke en staatseigendommen samen te stellen en de wet inzake grond en bouw in overeenstemming te brengen met de Europese normen; wijst erop dat met name stedelijke grond door middel van inadequate juridische procedures is verworven en dat de georganiseerde misdaad en particuliere belangen deze voor witwasdoeleinden hebben misbruikt; |
|
75. |
is ingenomen met de goedkeuring van de nieuwe verordening betreffende het project Culturele Hoofdstad van Europa dat de deelname van Europese kandidaat-lidstaten in de periode tussen 2020 en 2030 mogelijk maakt; steunt het initiatief van het stadsbestuur van Belgrado om een campagne voor Belgrado als Culturele Hoofdstad van Europa 2020 te lanceren, en moedigt gerelateerde projecten aan, die erop gericht zijn Belgrado en Servië dichter bij de culturele ruimte van de EU te brengen, in het bijzonder met betrekking tot het interetnisch samenleven, multicultureel begrip en de dialoog tussen de religies; |
|
76. |
benadrukt het belang van de ontwikkeling van het openbaar vervoer, met name met betrekking tot de modernisering of aanleg van spoorwegverbindingen in het kader van een duurzaam vervoerssysteem; betreurt het dat er weinig vooruitgang is geboekt op dit gebied en op het vlak van gecombineerd vervoer; |
|
77. |
dringt er in het bijzonder bij de Servische autoriteiten op aan de administratieve procedures voor de afgifte van bouwvergunningen, het verlenen van vergunningen voor en het opzetten van netwerkverbindingen voor hernieuwbare-energieprojecten te vereenvoudigen en te versnellen; |
|
78. |
wijst erop dat er op milieugebied belangrijke inspanningen nodig zijn, vooral op het gebied van waterbeheer, natuurbescherming en luchtkwaliteit; onderstreept dat er geen grote vooruitgang kan worden geboekt wanneer de administratieve capaciteit onvoldoende wordt versterkt, en roept de Servische regering op dienaangaande de nodige maatregelen te nemen; |
|
79. |
betreurt dat de Servische regering, om de recente melkcrisis het hoofd te bieden, besloten heeft om de maximaal toegestane concentratie aflatoxine in melk te verhogen van 0,05 naar 0,5 microgram per kilo; dringt er bij de Servische autoriteiten op aan de diepere oorzaken voor het verhoogde aflatoxinegehalte in melk zo spoedig mogelijk aan te pakken en de toegestane concentratie te verlagen, overeenkomstig de normen van de EU; |
|
80. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regering en het parlement van Servië. |
(1) PB L 80 van 19.3.2008, blz. 46.
(2) A/RES/64/298.
(3) PB L 334 van 19.12.2007, blz. 46.
(4) PB L 336 van 18.12.2009, blz. 1.
(5) PB L 163 van 23.6.2011, blz. 1.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/73 |
P7_TA(2013)0187
Het Europees integratieproces van Kosovo
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over het Europees integratieproces van Kosovo (2012/2867(RSP))
(2016/C 045/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het speciaal verslag nr. 18/2012 van de Europese Rekenkamer, „Bijstand van de Europese Unie aan Kosovo op het gebied van de rechtsstaat” van 30 oktober 2012, |
|
— |
gezien het besluit van de Raad van 22 oktober 2012 tot machtiging van de Commissie om onderhandelingen te openen over een kaderovereenkomst met Kosovo inzake de deelname aan programma's van de Unie, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 over een haalbaarheidsstudie voor een stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Kosovo (COM(2012)0602), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 10 oktober 2012„Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2012-2013” (COM(2012)0600), |
|
— |
gezien het aflopen van het mandaat van de internationale civiele vertegenwoordiger in september 2012 en de geleidelijke sluiting van het internationaal civiel bureau eind 2012, |
|
— |
gezien de rapporten van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties over de lopende activiteiten van de VN-missie voor interim-bestuur in Kosovo (UNMIK) en daarmee verband houdende ontwikkelingen, waarvan het meest recente van 8 november 2012 betrekking heeft op de periode 16 juli tot 15 oktober 2012, |
|
— |
gezien de ratificatie op 7 september 2012 door de Assemblee van Kosovo van de overeenkomst met de EU over de verlenging van het EULEX-mandaat tot juni 2014, |
|
— |
gezien het Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 betreffende de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX Kosovo), zoals gewijzigd door Gemeenschappelijk Optreden 2009/445/GBVB van de Raad van 9 juni 2009, door Besluit 2010/322/GBVB van de Raad van 8 juni 2010 en door Besluit 2012/291/GBVB van de Raad van 5 juni 2012, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 7 december 2009, 14 december 2010 en 5 december 2011, waarin benadrukt en opnieuw bevestigd werd dat ook Kosovo, onverlet het standpunt van de lidstaten over de status daarvan, uitzicht moet worden geboden op een uiteindelijke visumliberalisering, zodra aan alle voorwaarden is voldaan, en waarin het opstarten van een visumdialoog in januari 2012 en de presentatie van een routekaart voor visumliberalisering in juni 2012 met voldoening is begroet, |
|
— |
gezien de gestructureerde dialoog over de rechtsstaat die op 30 mei 2012 van start gegaan is, |
|
— |
gezien de in maart 2012 geïnstalleerde nationale raad voor Europese integratie die onder het kabinet van de president ressorteert en die een coördinerende functie op hoog niveau vervult om overeenstemming te bereiken over de Europese agenda met een op integratie gerichte en partijoverschrijdende aanpak, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 28 februari 2012 over de uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces, |
|
— |
gezien resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad, het advies van het Internationaal Gerechtshof van 22 juli 2010 over de vraag of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in overeenstemming is met het internationaal recht, en de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 9 september 2010 (1) waarin zij de inhoud van dat advies onderschreef en zich verheugd toonde over de bereidheid van de EU om de dialoog tussen Belgrado en Pristina te faciliteren, |
|
— |
gezien het verslag van oktober 2012 van de missie in Kosovo van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE): „Fair Trial Rights in Election Related Cases”, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaringen van de interparlementaire bijeenkomsten EP-Kosovo van 28—29 mei 2008, 6—7 april 2009, 22—23 juni 2010 en 20 mei 2011, |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties, |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de beëindiging van de onafhankelijkheid onder toezicht een mijlpaal is voor Kosovo en de verantwoordelijkheid van de Kosovaarse autoriteiten vergroot om hervormingen aan te nemen en uit te voeren in het kader van de Europese integratie; |
|
B. |
overwegende dat 98 van de 193 leden van de Verenigde Naties, waaronder 22 van de 27 EU-lidstaten, de onafhankelijkheid van Kosovo erkennen; |
|
C. |
overwegende dat alle EU-lidstaten het Europese perspectief van Kosovo steunen, overeenkomstig de EU-toezeggingen aan de hele Westelijke Balkan en onverminderd het standpunt van de lidstaten over de status van Kosovo; |
|
D. |
overwegende dat de hervatting van de dialoog tussen Belgrado en Pristina een belangrijke stap is in de richting van normalisering van de betrekkingen tussen beide partijen, mits de partijen op effectieve en constructieve wijze op resultaat gerichte onderhandelingen aangaan; |
|
E. |
overwegende dat goede nabuurschapsbetrekkingen essentieel zijn voor de veiligheid en stabiliteit in de regio; |
|
F. |
overwegende dat zich belangrijke ontwikkelingen hebben voorgedaan in de betrekkingen tussen de EU en Kosovo, met inbegrip van de publicatie van het haalbaarheidsonderzoek van de Commissie en de lancering van de visumdialoog en van de gestructureerde dialoog over de rechtsstaat; |
|
G. |
overwegende dat het Europese perspectief voor Kosovo een krachtige stimulans betekent voor het uitvoeren van de noodzakelijke hervormingen; |
|
H. |
overwegende dat de aanhoudend zwakke rechtsstaat de opbouw van democratie vertraagt en de economie schade toebrengt, en daardoor de ontwikkeling op de lange termijn ondermijnt; |
|
I. |
overwegende dat de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, alsook het onderzoek naar en de vervolging van oorlogsmisdaden, tot de belangrijkste prioriteiten van de EULEX-missie behoren; |
|
1. |
is verheugd over de uitkomst van de haalbaarheidsstudie van de Commissie, waarin geconcludeerd wordt dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EU en Kosovo gesloten kan worden in een situatie waarin de lidstaten van de EU verschillende standpunten huldigen inzake de status van Kosovo, op voorwaarde dat Kosovo aan een aantal basisvoorwaarden voldoet; moedigt Kosovo aan om zich meer in te spannen om de in de haalbaarheidsstudie vastgestelde prioriteiten voor de korte termijn te verwezenlijken; |
|
2. |
benadrukt dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst een belangrijke stap is op weg naar de toekomstige integratie in Europese structuren en uiteindelijk het lidmaatschap van de Unie; is ervan overtuigd dat deze overeenkomst nieuwe kansen zal scheppen om de samenwerking met de buurlanden en daarmee ook de integratie van Kosovo in de regio te versterken; |
|
3. |
verzoekt de overige vijf EU-lidstaten door te gaan met de erkenning van Kosovo en alles in het werk te stellen om de economische, sociale, politieke en diplomatieke betrekkingen tussen hun burgers en de burgers van Kosovo te vergemakkelijken; |
|
4. |
neemt nota van de beëindiging van de onafhankelijkheid onder toezicht op 10 september 2012, naar aanleiding van het oordeel van de internationale stuurgroep van 2 juli 2012 dat het alomvattend voorstel voor de regeling van de status van Kosovo grotendeels is uitgevoerd; is verheugd over de beëindiging van het mandaat van de internationale civiele vertegenwoordiger en het werk dat tot dusver uitgevoerd is door de speciale vertegenwoordiger van de EU/het hoofd van de EU-delegatie; |
|
5. |
verwelkomt de nieuwe dialoog op hoog niveau tussen Belgrado en Pristina die geïnitieerd en gefaciliteerd is door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, omdat de dialoog hierdoor een nieuwe impuls heeft gekregen; roept ertoe op om alle overeenkomsten die tot dusver gesloten zijn, met name betreffende de strategie voor geïntegreerd grensbeheer en het opzetten van controleposten aan de gemeenschappelijke grens tussen de partijen zoals bepaald in de overeenkomst, volledig uit te voeren; is verheugd over de benoeming van een verbindingsofficier uit Kosovo in Belgrado, hetgeen een belangrijke stap in deze richting vormt; |
|
6. |
stelt teleurgesteld vast dat de negende gespreksronde van de dialoog tussen Belgrado en Pristina op hoog politiek niveau niet heeft geleid tot een omvattend akkoord over de mate van autonomie van de associatie van Servische gemeenten; dringt er bij beide partijen op aan de onderhandelingen voort te zetten en te intensiveren om zo spoedig mogelijk tot een voor beide partijen aanvaardbare en duurzame oplossing te komen voor alle openstaande kwesties; benadrukt dat normalisering van de betrekkingen in het belang is van zowel Servië als Kosovo en essentieel is om het proces van Europese integratie weer op gang te brengen; |
|
7. |
beklemtoont dat er de grootst mogelijke transparantie moet worden toegepast in de communicatie over de uitkomsten van de dialoog tussen Belgrado en Pristina en in het hierbij betrekken van de betreffende parlementen en maatschappelijke organisaties; benadrukt in dit verband dat de onderhandelaars van Kosovo en Servië vertrouwen bij het publiek moeten kweken en de burgers moeten raadplegen; |
|
8. |
herhaalt dat ideeën over opdeling van Kosovo of enig ander land van de westelijke Balkan in strijd zijn met de geest van de Europese integratie; herhaalt zijn steun voor de territoriale integriteit van Kosovo en voor gezamenlijk overeengekomen oplossingen voor bestaande geschillen; roept alle betrokken partijen op om constructief deel te nemen aan de door de EU gefaciliteerde dialoog en geen stappen te ondernemen die spanningen in de regio kunnen veroorzaken; |
|
9. |
onderstreept de noodzaak van lokale verantwoordelijkheid voor en eigen zeggenschap over van het verzoeningsproces; is van mening dat de autoriteiten van Kosovo verdere stappen moeten doen om toenadering te zoeken tot de Servische minderheid, met name in het noorden, om te zorgen voor maatschappelijke integratie over de hele linie en om te waarborgen dat het bij de grondwet vastgelegde beginsel dat Serviërs in hun eigen taal toegang hebben tot alle officiële diensten wordt uitgevoerd; is tegelijkertijd van mening dat de samenwerking tussen alle Kosovaarse Serviërs moet worden versterkt en dat de Commissie daaraan gerelateerde projecten moet steunen en concrete menselijke contacten moet bevorderen; moedigt alle Kosovaarse Serviërs en hun politieke vertegenwoordigers aan om alle mogelijkheden die de grondwet van Kosovo hen biedt te gebruiken om een constructieve rol in de politiek en de samenleving te spelen; ziet de opening van het kantoor van de overheid in Noord-Mitrovica als een positieve stap; merkt echter op dat veel activisten uit het maatschappelijk middenveld in Noord-Mitrovica minder vrijheid hebben om hun werk te doen en het afgelopen jaar zijn geconfronteerd met een versterking van het breed gedeelde nationalistische sentiment; |
|
10. |
roept op tot volledige transparantie inzake de financiering van scholen en ziekenhuizen in Noord-Kosovo overeenkomstig de bepalingen van het plan-Ahtisaari; |
|
11. |
betreurt de vernieling van twee Servische begraafplaatsen en dringt er bij de Kosovaarse autoriteiten op aan degenen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke gruwelijke daden voor het gerecht te brengen; |
|
12. |
doet een beroep op de autoriteiten van Kosovo en EULEX om stappen te ondernemen om een routekaart op te stellen en het decentralisatieproces volledig uit te voeren om het functioneren van de lokale overheden te verbeteren overeenkomstig de grondwet van Kosovo, ook in het noorden; |
|
13. |
is verheugd dat de raad van bestuur van de Regionale Samenwerkingsraad heeft besloten Kosovo als lid van deze organisatie te accepteren; beschouwt dit als een belangrijke stap op de weg van het land naar regionale en Europese integratie; |
|
14. |
is verheugd over de herziening en uitbreiding van het EULEX-mandaat en de benoeming van Bernd Borchardt als hoofd van de missie; is van mening dat het verslag van de Europese Rekenkamer over de EU-bijstand aan Kosovo op het gebied van de rechtsstaat een aantal zeer belangrijke punten van zorg aanroert, met name wat betreft de efficiëntie van dergelijke bijstand, corruptie op hoog niveau, de georganiseerde misdaad en het ontbreken van duidelijke doelstellingen; onderschrijft de analyse en aanbevelingen uit het verslag en doet een beroep op alle betrokken actoren om de aanbevelingen uit voeren om zodoende de effectiviteit van de EU-bijstand te vergroten; |
|
15. |
onderstreept het belang van een succesvolle uitvoering van de EULEX-missie voor de duurzame ontwikkeling, de consolidatie van de instellingen en de stabiliteit van Kosovo; onderstreept het belang voor Kosovo om de nauwe samenwerking met EULEX te verstevigen en om het werk van EULEX op alle gebieden van haar mandaat te steunen; onderstreept dat EULEX dringend de transparantie en de verantwoording van haar werkzaamheden moet verbeteren en dringt aan op een efficiënt en transparant systeem in de structuren van EULEX dat ervoor zorgt dat klachten van burgers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in aanmerking worden genomen; spoort EULEX aan beter te communiceren over haar resultaten naar de burgers van Kosovo en daarnaast te werken aan het vergroten van het vertrouwen in de missie en oog te hebben voor de verwachtingen van de burgers; |
|
16. |
onderstreept de noodzaak van doeltreffend intern beheer, coördinatie en samenwerking binnen EULEX; verzoekt EULEX haar inspanningen ten behoeve van de verbetering van de rechtsstaat in Kosovo te vernieuwen en te versterken en de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden te concentreren op de onderdrukking van de georganiseerde misdaad en corruptie op hoog niveau; benadrukt de verantwoordelijkheid van EULEX betreffende haar uitvoerende macht, alsook haar mandaat om te controleren, te begeleiden en te adviseren; doet een beroep op de lidstaten van de EU om ervoor te zorgen dat EULEX over adequaat personeel beschikt, zowel wat betreft de kwaliteit als de tijdsduur en de genderbalans, en dat er bij de samenstelling van het personeel rekening wordt gehouden met de omstandigheden ter plekke; |
|
17. |
steunt de speciale onderzoekstaskforce, opgericht naar aanleiding van het verslag van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van december 2010; is van mening dat grondig onderzoek naar alle beschuldigingen die in dat rapport zijn beschreven in het belang van Kosovo is; dringt er bij de Kosovaarse autoriteiten en de autoriteiten van de buurlanden op aan om volledig samen te werken en de speciale onderzoekstaskforce te steunen; |
|
18. |
benadrukt dat er betere samenwerking en coördinatie van de ondersteuning tussen de lidstaten, EU-instellingen en andere internationale donoren nodig is om overlapping van activiteiten te voorkomen en om voor een efficiënt beheer van hulpmiddelen te zorgen; verwelkomt het lidmaatschap van Kosovo van de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling (EBWO) per december 2012; |
|
19. |
moedigt de Kosovaarse autoriteiten aan om meer inspanningen te verrichten om de hoge werkloosheid en de armoede in het land te bestrijden door middel van verdere economische hervormingen en verbetering van het investeringsklimaat; |
|
20. |
is verheugd over het van start gaan van de visumdialoog en de presentatie van de routekaart voor visumliberalisering in juni 2012; dringt aan op een spoedige en strikte uitvoering van de routekaart; verzoekt de Raad en de Commissie om het Europees Parlement regelmatig te informeren over de vooruitgang die op dit terrein wordt geboekt; |
|
21. |
doet een beroep op de autoriteiten van Kosovo om te uitvoering te geven aan de vier prioriteiten voor de korte termijn, die gelden als criteria voor het van start gaan van onderhandelingen over de samenwerkings- en associatieovereenkomst, namelijk de rechtstaat, minderheden, bestuurlijk vermogen en handel, en vergroting van het bestuurlijke vermogen voor onderhandelingen, met name door verdere herstructurering van het Ministerie van Handel; |
|
22. |
dringt er bij de autoriteiten van Kosovo op zich meer in te zetten en blijk te geven van politieke om de rechtsstaat te versterken, met name door bewijs te geven van de bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie; neemt met belangstelling kennis van het van start gaan van de gestructureerde dialoog over de rechtsstaat als het forum op hoog niveau om toezicht te houden op de voortgang op het gebied van de rechtsstaat; dringt er bij de autoriteiten van Kosovo op aan om een eind te maken aan de praktijk om grote aantallen veroordeelde criminelen gratie te verlenen ter gelegenheid van de viering van de verjaardag van de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo, en om strengere criteria te hanteren bij het verlenen van gratie, met volledige inachtneming van de scheiding der machten; |
|
23. |
dringt er bij de autoriteiten van Kosovo op aan om de onafhankelijkheid, doeltreffendheid, verantwoordingsplicht en onpartijdigheid van de rechterlijke macht te verbeteren en haar onafhankelijkheid te eerbiedigen, zowel in hun handelen als in hun publieke uitspraken, onder meer in verband met het onderzoek naar of de aanhouding van openbare figuren, en om het mandaat van EULEX en de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden te respecteren; |
|
24. |
maakt zich zorgen omdat er geen wezenlijke vooruitgang is geboekt met de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad; doet een beroep op de autoriteiten van Kosovo blijk te geven van werkelijke politieke wil en moed om de bestrijding van corruptie op hoog niveau aan te pakken en meer transparantie en goed bestuur te laten zien, onder meer door de werkzaamheden van de politie en die van de gerechtelijke autoriteiten van Kosovo beter te coördineren; uit opnieuw zijn bezorgdheid over de omvang van de georganiseerde misdaad in Kosovo; neemt kennis van de anticorruptiestrategie van de overheid en is van mening dat Kosovo deze strategie met serieuze inzet moet aannemen en uitvoeren; uit zijn zorgen over het feit dat er niet volledig wordt deelgenomen aan de samenwerking in het kader van Europol en Interpol omdat de status van Kosovo niet is erkend en doet een beroep op de lidstaten om een betere samenwerking tussen EULEX en Europol en Interpol mogelijk te maken en naar mogelijkheden te zoeken om Kosovo en Europol en Interpol te laten deelnemen, in elk geval als waarnemer; |
|
25. |
merkt in dit verband op dat in het verslag van de Rekenkamer een aantal gevallen wordt genoemd waarin de autoriteiten van Kosovo hebben besloten het advies en de aanbevelingen van EU-instellingen of van door de EU gefinancierde deskundigen juist op het gebied van de bestrijding van corruptie, niet op te volgen; merkt in dit verband op de georganiseerde misdaad in Kosovo een aanzienlijke bedreiging vormt en dat deze wordt bevorderd door straffeloosheid, frequente politieke bemoeienis met de rechterlijke macht en de rechtshandhavingsautoriteiten, en corruptie op hoog niveau; |
|
26. |
merkt op dat corruptie en georganiseerde misdaad wijdverspreid zijn in de regio en een obstakel voor de democratische, sociale en economische ontwikkeling van Kosovo vormen; dringt in dit verband aan op een regionale strategie en meer samenwerking tussen alle landen in de regio om deze plagen effectiever te bestrijden, met name de handel in en uitbuiting van vrouwen en minderjarigen voor seksuele exploitatie en gedwongen bedelarij; is verheugd over het geslaagde werk op dit gebied van het „Ohrid samenwerkingsverband” van de regeringen in Pristina, Skopje, Podgorica en Tirana; |
|
27. |
uit zijn bezorgdheid over het beperkte kader voor getuigenbescherming in Kosovo, wat met name van belang is voor geruchtmakende zaken; benadrukt het belang van een volledig operationeel programma voor getuigenbescherming; roept de autoriteiten van Kosovo op om de effectiviteit en de geloofwaardigheid van het systeem voor getuigenbescherming te versterken en verzoekt EULEX om haar steun hiervoor te vergroten; dringt er bij de lidstaten op aan om toeschietelijker te zijn als het gaat om het opnemen van getuigen en onderstreept de noodzaak om te blijven zoeken naar manieren om het lijden van alle slachtoffers van oorlogsmisdaden te erkennen en hun recht op de waarheid en gerechtigheid te eerbiedigen, onder meer door de oprichting van een regionale waarheidscommissie (RECOM) te steunen; |
|
28. |
betreurt het dat als gevolg van de oorlog in Kosovo in 1999 er nog steeds 1.869 personen vermist worden; merkt op dat dit een spoedige reactie vereist, omdat de waarheid aan het licht brengen en de familie van slachtoffers in staat stellen om te rouwen om hun geliefden, essentiële voorwaarden zijn voor een verzoening tussen de gemeenschappen en voor een vreedzame toekomst in de regio; benadrukt de noodzaak van een betere coördinatie tussen comités van vermiste personen en dringt er bij de autoriteiten van alle landen op aan om de archieven van de geheime politie en het leger open te stellen; |
|
29. |
blijft bezorgd over de aanhoudende trend van mensenhandel via en vanuit Kosovo, met name de handel in kinderen voor seksuele uitbuiting; roept Kosovo op de bestrijding van mensenhandel op te voeren, onder meer door de capaciteit van de rechtshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten te vergroten; |
|
30. |
doet een beroep op alle partijen om de hervorming van het kiesstelsel te voltooien om ervoor te zorgen dat er een goed functionerend kader voor de verkiezingen is dat overeenstemt met de internationale normen, met name die van de Raad van Europa, met als belangrijkste doel de ruimte voor verkiezingsfraude te verminderen en de politieke verantwoordingsplicht van de wetgevende macht te versterken; is bezorgd over de tekortkomingen van het onderzoek naar en vervolging van verkiezingsfraude in verband met de parlementsverkiezingen van december 2010, zoals die zijn beschreven in het OVSE-rapport daarover; doet een beroep op de verantwoordelijke autoriteiten om de aanbevelingen van het OVSE-rapport in overweging te nemen; verzoekt EULEX te overwegen om gebruik te maken van haar uitvoeringsbevoegdheden op dit gebied indien zij van oordeel is dat het rechtsstelsel van Kosovo niet in staat is om deze tekortkomingen te corrigeren; |
|
31. |
verwelkomt de wezenlijke verbeteringen van het regelgevingskader in Kosovo, met inbegrip van progressieve wetgeving en beleid met betrekking tot terugkeer en repatriëring, rechten van gemeenschappen, het gebruik van talen, non-discriminatie, gendergelijkheid en jongeren; |
|
32. |
onderstreept dat er ondanks deze verbeteringen uitdagingen blijven bestaan op het gebied van de bescherming van de mensenrechten en gemeenschapsrechten, non-discriminatie op grond van seksuele geaardheid en de deelname van vrouwen en jongeren aan besluitvorming; benadrukt dat vrouwen, jongeren en gemeenschappen zowel op centraal als op lokaal niveau nog steeds ondervertegenwoordigd zijn; |
|
33. |
veroordeelt met kracht de recente bedreigingen van de mensenrechtenactiviste Nazlie Balaj, lid van het Kosovaarse vrouwennetwerk, naar aanleiding van het feit dat zij zich publiekelijk heeft uitgesproken voor wijziging van de wet op de status van martelaren, invaliden en veteranen, strijders van het Kosovaarse bevrijdingsleger, burgerslachtoffers van de oorlog en hun familieleden in die zin dat slachtoffers van seksueel geweld tijdens de oorlog dezelfde status krijgen als veteranen, en dringt er bij de autoriteiten van Kosovo op aan dit incident te onderzoeken en de bescherming van alle mensenrechtenactivisten te waarborgen; |
|
34. |
doet een beroep op de instellingen op centraal en lokaal niveau om wetgeving inzake mensenrechten effectief ten uitvoer te leggen en bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van een multi-etnische samenleving; |
|
35. |
is verheugd over het werk van de ombudspersoon en acht de budgettaire onafhankelijkheid van zijn of haar bureau een dringende noodzaak; |
|
36. |
benadrukt dat versterking nodig is van de onafhankelijkheid, deskundigheid en capaciteit van de Assemblee van Kosovo voor de uitoefening van toezicht op de begroting, de uitvoerende macht en de veiligheidssector, door haar toetsing van de wetgeving en haar toezicht op de uitvoering en impact van beleid en wetgeving te verbeteren; |
|
37. |
onderstreept het belang van het uitvoeren van de noodzakelijke hervorming van de overheidsdiensten en van uitbreiding van het aantal vrouwen en personen die tot minderheden behoren er op alle bestuursniveaus; |
|
38. |
is verheugd over het feit dat het rechtskader in Kosovo voorziet in vrouwenrechten en dat het beginsel van gendergelijkheid goed in het rechtsstelsel is verankerd, en juicht de vooruitgang op dit gebied toe; is echter bezorgd over het hoge percentage schoolverlaters onder meisjes en over de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt, waaronder in sleutelsectoren van de economie; dringt er bij de regering en het parlement op aan om desbetreffende wetgeving proactiever en effectiever toe te passen, met inbegrip van de wetgeving tegen huiselijk geweld en mensenhandel, teneinde in Kosovo zichtbaar vooruitgang te boeken op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid; doet een beroep op de autoriteiten van Kosovo om de participatie van vrouwen in de politiek en de samenleving actiever te bevorderen, hun participatie op de arbeidsmarkt te stimuleren, en hun arbeidsmarktpositie te versterken, en gendergelijkheid in al het beleid te integreren; |
|
39. |
benadrukt de centrale rol van actieve en onafhankelijke maatschappelijke organisaties bij het versterken en consolideren van democratische politieke processen in het land en een geïntegreerde samenleving in het land op te bouwen; erkent het belangrijke werk van deze organisaties en van vrouwenorganisaties; onderstreept het belang van een dialoog met het maatschappelijk middenveld; |
|
40. |
onderstreept dat organisaties uit het maatschappelijk middenveld een centrale rol spelen bij de opbouw van een inclusieve samenleving en het consolideren van democratische politieke processen in Kosovo en bij de bevordering van de dialoog en van goede nabuurschapsbetrekkingen in de regio, waarmee wordt bijgedragen aan de versterking van de regionale samenwerking op sociaal en politiek gebied; is verheugd over de verbeterde samenwerking van de overheid met ngo's, maar roept op tot een bredere raadpleging van ngo's bij beleidsvorming en in het kader van toezicht op de werkzaamheden van de autoriteiten; dringt er bovendien op aan dergelijke organisaties sterker bij het stabilisatie- en associatieproces te betrekken; |
|
41. |
benadrukt de noodzaak om actief burgerschap te bevorderen door onder meer het maatschappelijk middenveld te versterken en de vrijheid van meningsuiting daadwerkelijk te garanderen; |
|
42. |
erkent dat de vrijheid om zich aan te sluiten bij vakverenigingen weliswaar door de wet is gewaarborgd, maar dat er nog steeds verbeteringen nodig zijn op het vlak van fundamentele arbeidsrechten en vakbondsrechten; spoort Kosovo aan om de sociale dialoog binnen het besluitvormingsproces, beleidsvorming en capaciteitsopbouw voor de sociale partners te versterken; |
|
43. |
benadrukt dat EULEX haar assistentie aan de politie van Kosovo moet opvoeren met betrekking tot opleidingen in de-escalatie van kritieke en gevoelige situaties vóór en tijdens demonstraties; wijst erop dat ook de autoriteiten, ondersteund door EULEX, zich meer moeten inspannen om te zorgen voor gerechtigheid voor de overlevenden van conflictgerelateerd seksueel geweld in Kosovo en elders in de Westelijke Balkan; |
|
44. |
acht het zorgwekkend dat discriminatie nog steeds een ernstig probleem is; onderstreept dat het belangrijk is om de gelijkheid van alle personen, ongeacht hun etnische afkomst, geslacht, leeftijd, geloofsovertuiging, seksuele geaardheid of handicap, te waarborgen; benadrukt de noodzaak van een veelomvattende strategie die gericht is tegen alle vormen van discriminatie, en van volledige uitvoering van de antidiscriminatiewet; onderstreept het belang van bewustmaking van wat discriminatie is en welke juridische stappen daartegen kunnen worden ondernomen; |
|
45. |
verzoekt de autoriteiten uitvoering te geven aan het grondwettelijke beginsel van non-discriminatie op grond van seksuele geaardheid, de kennis van rechtshandhavingsfunctionarissen over LGBT-rechten te vergroten en homofobie en transfobie te bestrijden; betreurt in dit verband de gewelddadige aanval op 14 december 2012 in Pristina door een groep, waaronder radicale islamisten, op het gebouw waar de website Kosovo 2.0 op het punt stond zijn nieuwste magazine over „seks” te presenteren, met inbegrip van LGBT-thema's; roept de politie van Kosovo en het ministerie van Binnenlandse Zaken op om het geweld en de bedreigingen tegen de betrokken personen te onderzoeken en de daders voor de rechter te brengen; dringt er bij de autoriteiten op aan alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de mensenrechten, waaronder de vrijheid van gedachte, meningsuiting en vereniging, volledig worden gerespecteerd; |
|
46. |
onderstreept het belang van onafhankelijke en vrije media; is in dit verband ingenomen met de wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van hoofdredacteuren, uitgevers, drukkers en producenten van informatiedragers en de bescherming van journalistieke bronnen, die met ingang van 1 januari 2013 van kracht zijn geworden; |
|
47. |
neemt kennis van het derde verslag van de OVSE over gemeenschapsrechten van juli 2012, waarin erop wordt gewezen dat er weliswaar een veelomvattend en gedetailleerd wettelijk kader is aangenomen, maar dat er nog veel werk moet worden verzet om de gemeenschapsrechten in Kosovo daadwerkelijk en op betekenisvolle wijze te kunnen beschermen; |
|
48. |
is verheugd over het feit dat er relevante wetgeving ter bescherming en bevordering van de gemeenschappen en van het religieuze en culturele erfgoed aangenomen is, en dat de verantwoordelijkheid voor de beveiliging van het cultuurgoed en de heilige plaatsen van de Servisch-Orthodoxe kerk grotendeels door Kosovo overgenomen is; is in dit verband met name verheugd over de oprichting van een speciale eenheid binnen de politie van Kosovo die zich uitsluitend zal bezighouden met deze taak; dringt aan op de verdere tenuitvoerlegging van de desbetreffende wetgeving, vooral van de wet op de gemeenschappen; betreurt de weigering van de Kosovaarse autoriteiten om de Servische president Tomislav Nikolic een bezoek aan Kosovo te laten brengen en hem de viering van de orthodoxe kerstviering in Gracanica te laten bijwonen; is in dit verband verheugd over de ontmoeting, in het kader van de inspanningen gericht op de normalisering van de betrekkingen tussen beide partijen, tussen de president van Servië, Nikolic, en de president van Kosovo, Jahjaga, onder leiding van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, op 6 februari 2013, die gekenmerkt werd door een open en constructieve sfeer; |
|
49. |
betreurt de weigering van de Servische autoriteiten om de Kosovaarse vicepremier Mimoza Kusari-Lila toe te staan de grens te passeren en een bezoek aan de Presevo-vallei te brengen; betreurt het dat de burgers van Kosovo urenlang moeten wachten om de grens naar Servië over te steken; |
|
50. |
benadrukt dat het belangrijk is om de betrekkingen van Kosovo met en de vertegenwoordiging van Kosovo in internationale culturele en erfgoedinstellingen te versterken teneinde de bescherming van religieuze en culturele plaatsen en monumenten te verbeteren, en om de vertegenwoordiging van Kosovo in Europese en internationale sportorganisaties te versterken om Kosovaarse sporters in staat te stellen deel te nemen aan alle internationale sportevenementen, waaronder Europese en wereldkampioenschappen en de Olympische Spelen; |
|
51. |
is verheugd over het opzetten van gemeentelijke bureaus voor gemeenschappen en terugkeer in de meeste gemeentes, maar betreurt het dat, ondanks de gemaakte voortgang, de terugkeer van vluchtelingen en binnenlandse ontheemden nog een uitdaging blijft, vooral ten gevolge van veiligheidsincidenten; moedigt de autoriteiten van Kosovo aan zich meer in te spannen op dit terrein, op centraal en lokaal niveau, en vooral aandacht te schenken aan Servische, alsmede aan Roma-, Ashkali- en Egyptische repatrianten; |
|
52. |
is verheugd over de definitieve sluiting van het met lood verontreinigde kamp Osterode in Noord-Mitrovica en de herhuisvesting van de overgebleven families, waaronder veel Roma-, Ashkali- en Egyptische families, in nieuwbouwhuizen en een appartementenblok met sociale woningen, die deel uitmaken van een door de EU gefinancierd project; is van mening dat dit een belangrijke stap is op weg naar de volledige herintegratie en opname van vluchtelingen en minderheden in de Kosovaarse samenleving; dringt er bij de autoriteiten van Kosovo op aan onmiddellijk te beginnen met het schoonmaken van het verontreinigde gebied en vraagt de Commissie om de nodige technische en financiële bijstand te verlenen; verzoekt Kosovo om meer middelen uit te trekken voor de aanneming en tenuitvoerlegging van EU-milieunormen; |
|
53. |
is verheugd over het van start gaan van de tussentijdse evaluatie van de strategie en het actieplan voor de Roma-, de Ashkali- en de Egyptische gemeenschap; dringt aan op een effectievere uitvoering van en een effectiever toezicht op de integratiestrategie voor deze gemeenschappen door middel van verdere capaciteitsopbouw en een betere coördinatie tussen instellingen onderling; benadrukt de noodzaak om de „veertig acties” volledig ten uitvoer te leggen ter bevordering van de sociale integratie van de Roma-, de Ashkali- en de Egyptische gemeenschap op zowel nationaal als gemeentelijk niveau, overeenkomstig de doelstellingen van het Europees kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma; doet een beroep op de autoriteiten van Kosovo om een genderperspectief op te nemen in de strategie en het actieplan voor de integratie van de Roma-, de Ashkali- en de Egyptische gemeenschap; |
|
54. |
is bezorgd over het feit dat kinderen uit de Roma-, de Ashkali- en de Egyptische gemeenschap nog altijd kwetsbaar en gemarginaliseerd zijn; roept de autoriteiten op om voldoende aandacht te besteden aan de verbetering van de leefomstandigheden van deze gemeenschappen, met inbegrip van hun toegang tot onderwijs; |
|
55. |
is bezorgd over de omvangrijke armoede onder kinderen en de hoge kindersterfte, de lage dekking van het socialezekerheidsstelsel van Kosovo en de hoge bedragen die burgers zelf moeten betalen voor gezondheidszorg, waardoor kwetsbare gezinnen het risico lopen om in chronische armoede te vervallen; |
|
56. |
benadrukt dat kinderen met een handicap nog steeds uitgesloten worden van basisonderwijs en dat slechts 10 % van hen staat ingeschreven bij een lagere school; doet een beroep op de regering om ervoor te zorgen dat personen met een handicap en andere kwetsbare groepen zonder discriminatie toegang hebben tot gezondheidszorg, onderwijs en sociale diensten; is verheugd over de goedkeuring van de aanbevelingen inzake vroegkinderlijke ontwikkeling door de Assemblee van Kosovo; |
|
57. |
is verheugd over het van start gaan van het project om de kinderbescherming in Kosovo volledig in kaart te brengen en over de vooruitgang die is geboekt bij de aanneming van een Kosovaars wetboek voor jeugdrecht overeenkomstig de internationale en Europese normen; is echter nog steeds bezorgd over het ontbreken van een gespecialiseerde institutionele infrastructuur voor kinderen die met politie en justitie in aanraking komen (slachtoffers en getuigen); |
|
58. |
is verheugd over de definitieve resultaten van de volkstelling in Kosovo van 2011 als eerste stap om beleidsmakers tijdig nauwkeurige informatie te verstrekken ten behoeve van de beleidsvorming; erkent echter dat er nog steeds problemen zijn met betrekking tot de beschikbaarheid van statistisch betrouwbare en internationaal vergelijkbare gegevens, die essentieel zijn bij het voeren van een op feiten gebaseerd beleid en de monitoring van de in Kosovo geboekte vooruitgang; |
|
59. |
doet een beroep op Kosovo om het ondernemingsklimaat voor kleine en middelgrote bedrijven te verbeteren door de administratieve lasten en de daarmee gepaard gaande kosten te verminderen, hun toegang tot financiering te verbeteren en specifieke steun aan startende bedrijven te verlenen; |
|
60. |
wijst op het belang van een eigen internationale telefooncode voor Kosovo, zowel om economische als politieke redenen; acht de huidige situatie onhoudbaar en verwarrend en roept de bevoegde internationale organisaties op om zo spoedig mogelijk een oplossing voor deze kwestie te vinden en Servië om in dit verband zijn vetorecht op te geven; |
|
61. |
doet een beroep op Kosovo om aan de ontwikkeling van hernieuwbare energie en diversificatie van bronnen te werken met het doel om Kosova A te sluiten en Kosova B weer in bedrijf te stellen, overeenkomstig zijn verplichtingen uit hoofde van het Energiegemeenschapsverdrag; onderstreept de noodzaak om de financiële bijstand van de EU en de EBWO meer te richten op projecten op het gebied van energiebesparing, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie; betreurt dat de EBWO voornemens is in haar conceptlandenstrategie capaciteitsvergroting op het gebied van bruinkoolcentrales te ondersteunen en verzoekt de Commissie om zich tegen plannen als het onderhavige, dat in strijd is met de klimaatverplichtingen van de EU, te verzetten; |
|
62. |
neemt nota van de plannen voor een nieuwe wegeninfrastructuur om de verbinding tussen Pristina en de aangrenzende landen te verbeteren; merkt op dat de aanbestedingspraktijken in Kosovo nog steeds inadequaat zijn, en onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat de aanbestedingsprocedures voor dergelijke grote projecten daadwerkelijk open, transparant en op basis van concurrentie verlopen; merkt voorts op dat dergelijke infrastructuurprojecten moeten worden ondernomen overeenkomstig de criteria die zijn vastgesteld in het huidige programma van het Internationaal Monetair Fonds; benadrukt het belang van de ontwikkeling van het openbaar vervoer, en met name de verbetering of aanleg van spoorverbindingen binnen het kader van een duurzaam vervoerssysteem; stelt voor om een grensoverschrijdend spoorwegsysteem van hogesnelheidslijnen tussen alle landen van de Westelijke Balkan aan te leggen dat moet worden gekoppeld aan het trans-Europese netwerk in de Europese Unie; |
o
o o
|
63. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese dienst voor extern optreden en de regering en de Nationale Assemblee van Kosovo. |
(1) A/RES/64/298.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/80 |
P7_TA(2013)0188
Voltooiing van het scorebord voor de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over voltooiing van het scorebord voor de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (2013/2582(RSP))
(2016/C 045/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (1) (onderdeel van het „six-pack” en hierna te noemen: „MIP-verordening”), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over het scorebord voor het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden: overwogen initiële opzet (2), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 november 2012: „Voltooiing van het scorebord voor de MIP: indicator voor de financiële sector” (SWD(2012)0389), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank over het Waarschuwingsmechanismeverslag 2013 (COM(2012)0751), |
|
— |
gezien de „Opvattingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) over de voorgenomen scorebordindicatoren die relevant zijn voor de stabiliteit van de financiële markten” van 9 december 2011, |
|
— |
gezien de brief van 19 december 2011 van de Commissie aan de Voorzitter van het Europees Parlement waarin belangrijke informatie en stukken worden doorgestuurd naar het Parlement over het aangepaste scorebord voor de MIP, |
|
— |
gezien de vraag aan de Commissie over voltooiing van het scorebord voor de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (MIP) (O-000039/2013 — B7-0117/2013), |
|
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de MIP een beleidsinstrument is dat samen met het six-pack werd gepresenteerd en een belangrijke pijler vormt van de economische governance in het eurogebied, en dat gericht is op het voorkomen en corrigeren van macro-economische onevenwichtigheden in de lidstaten, met speciale aandacht voor de macro-economische onevenwichtigheden waarvan het effect mogelijk ook in andere lidstaten doorwerkt; |
|
B. |
overwegende dat het scorebord dat was opgezet in overeenstemming met artikel 4 van de MIP-verordening oorspronkelijk bestond uit tien indicatoren die een breed scala aan toezichtskwesties dekten in het kader van de MIP; |
|
C. |
overwegende dat de Commissie in november 2012 een indicator heeft toegevoegd, te weten het groeipercentage van de verplichtingen van de financiële sector, dit aan het Parlement heeft meegedeeld in haar brief van 19 november 2012 en een relevante analyse heeft gepubliceerd in het Waarschuwingsmechanismeverslag op 28 november 2012; |
|
D. |
overwegende dat in overweging 12 van de MIP-verordening staat dat de Commissie „suggesties moet doen voor commentaar aan de bevoegde commissies van het Europees Parlement en de bevoegde comités van de Raad met betrekking tot de plannen om indicatoren en drempelwaarden vast te stellen en aan te passen”; |
|
1. |
vindt het zeer betreurenswaardig dat de Commissie het scorebord voor het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden niet heeft geactualiseerd in dezelfde coöperatieve geest als van de MIP-verordening; |
|
2. |
is daarnaast erg teleurgesteld dat het Parlement de desbetreffende mededeling pas een paar dagen voordat de Commissie het scorebord publiceerde in november 2012, ontving; |
|
3. |
verzoekt de Commissie het Parlement en de Raad ruim van tevoren te verwittigen of zij van plan is het scorebord nog verder te actualiseren vóór 2015; |
|
4. |
stelt tot zijn grote spijt vast dat de medewetgevers in dit proces geen gelijke behandeling genieten, aangezien de Commissie de desbetreffende werkgroep van de Raad naar verluidt wel heeft geraadpleegd; |
|
5. |
benadrukt dat zijn resolutie van 15 december 2011 over het scorebord, waarin het Parlement verzoekt een indicator voor de financiële sector toe te voegen, niet kan worden beschouwd als een bevredigende raadpleging van het Parlement, zoals voorzien in overweging 12 van de MIP-verordening, aangezien die resolutie een jaar eerder was aangenomen en geen antwoord was op een voorstel van de Commissie; wijst er verder op dat de gedetailleerde keus voor en het ontwerp van de indicator een grote mate van discretie vergde, waarvan het werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 november 2012 het bewijs vormt; |
|
6. |
wijst op de standpunten van het ESRB van 9 december 2011 met diens bedenkingen over een financiële indicator, waarin het stelt dat het scorebord „verplichtingen voor de korte termijn moet omvatten (alle verplichtingen die binnen een jaar aflopen) voor de niet-geconsolideerde financiële sector, met aftrek van bankdeposito’s, als een percentage van de totale verplichtingen” en dat „de voorkeur moet worden gegeven aan deze indicator boven indicatoren die zijn gebaseerd op aan financieringsstromen gelieerde vermogensmaatstaven, zoals hefboomratio’s, omdat het aandelenvermogen wordt geschat aan de hand van marktwaarden en daarom zeer gevoelig is voor schommelingen op de effectenbeurs”; herinnert de Commissie eraan dat in artikel 4, lid 5, van de MIP-verordening wordt bepaald dat „terdege rekening wordt gehouden met het werk van de ESRB bij het opstellen van indicatoren die van belang zijn voor de stabiliteit van de financiële markten”; |
|
7. |
legt zich er niet langer bij neer dat de nodige mentaliteitsverandering van volledige erkenning van de rol van het Parlement bij de economische governance nog steeds niet heeft plaatsgevonden binnen de diensten van de Commissie; benadrukt dat de Commissie de rol van het Parlement als medewetgever op het vlak van multilateraal toezicht ondubbelzinnig dient te erkennen, zoals voorzien in onder andere artikelen 121, lid 6, en 136 VWEU, en het Parlement op dezelfde wijze dient te behandelen als de Raad bij alle EU-wetgeving op dit gebied; herinnert de Commissie eraan dat raadpleging van het Parlement inzake wijzigingen van het scorebord ook behoort tot de goede interinstitutionele omgangsvormen; |
|
8. |
herinnert de Commissie aan haar verplichting verantwoording af te leggen aan het Parlement, zoals vastgelegd in artikel 17, lid 8 VEU; |
|
9. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de ECB. |
(1) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0583.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/82 |
P7_TA(2013)0189
Vietnam, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over Vietnam, met name de vrijheid van meningsuiting (2013/2599(RSP))
(2016/C 045/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Vietnam die op 27 juni 2012 is ondertekend en de mensenrechtendialoog tussen de EU en Vietnam die de EU en de regering van Vietnam tweemaal per jaar houden, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten waarbij Vietnam partij is sinds 1982, |
|
— |
gezien de uitslag van de universele periodieke toetsing inzake Vietnam van de VN-Mensenrechtenraad van 24 september 2009, |
|
— |
gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur inzake de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting aan de 14de bijeenkomst van de Mensenrechtenraad in april 2010, |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van hoge vertegenwoordiger van de EU Catherine Ashton over het veroordelen van bloggers in Vietnam van 24 september 2012, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU (1), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Vietnam, |
|
— |
gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat drie prominente journalisten — Nguyen Van Hai/Dieu Cay, Ta Phong Tan en Pan Thanh Hai — op 24 september 2012 tot een gevangenisstraf zijn veroordeeld; overwegende dat hen na aantekening van beroep een straf van respectievelijk 12, 10 en 3 jaar is opgelegd, gevolgd door een aantal jaar huisarrest, voor het plaatsen van artikelen op de website van de Vietnamese Club van vrije journalisten; |
|
B. |
overwegende dat, volgens recente rapporten van internationale mensenrechtenorganisaties, 32 cyberdissidenten zijn veroordeeld tot zware gevangenisstraf of hun proces afwachten in Vietnam; 14 aanhangers van de democratie zijn veroordeeld tot in totaal meer dan 100 jaar gevangenisstraf voor de uitoefening van hun recht op vrijheid van meningsuiting; een groep van 22 vreedzame milieuactivisten gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen die variëren van 10 jaar tot levenslang; een journalist die werkzaam was voor de door de staat beheerde pers is ontslagen nadat hij op zijn persoonlijke blog een kritische post over de secretaris-generaal van de Communistische Partij had geschreven; en dat cyberdissidenten, waaronder Le Cong Cau en Huynh Ngoc Tuan, regelmatig worden getreiterd en gewelddadig bejegend door de politie; |
|
C. |
overwegende dat een aantal gewetensgevangenen zijn veroordeeld op basis van vaag geformuleerde bepalingen betreffende „nationale veiligheid”, waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen gewelddaden en vreedzame uitingen van afwijkende meningen of overtuigingen, zoals „propaganda tegen de Socialistische Republiek Vietnam” (artikel 88 van het Wetboek van strafrecht), „activiteiten gericht op het omverwerpen van de volksmacht” (artikel 79), „zaaien van tweedracht tussen religieuze en niet-religieuze personen” (artikel 87), „misbruik van democratische vrijheden teneinde afbreuk te doen aan de belangen van de staat” (artikel 258); overwegende dat verordening 44 van 2002 die gevangenhouding zonder proces mogelijk maakt steeds vaker wordt gebruikt om dissidenten vast te houden; |
|
D. |
overwegende dat bloggers en mensenrechtenactivisten steeds vaker het internet op gaan om hun politieke opvattingen te uiten, corruptie aan het licht te brengen en te wijzen op landroof en andere officiële vormen machtsmisbruik; |
|
E. |
overwegende dat de Vietnamese autoriteiten de vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering systematisch onderdrukken en mensen vervolgen die regeringsbeleid in twijfel trekken, gevallen van officiële corruptie aan het licht brengen of aandringen op alternatieven voor het eenpartijstelsel; |
|
F. |
overwegende dat Vietnam werkt aan het „decreet voor het beheer, de levering en het gebruik van internetdiensten en online-inhoud”, een nieuw decreet inzake internetbeheer waarmee het filteren van inhoud, censuur en sancties van de regering op basis van vaag geformuleerde „verboden handelingen” wettelijk worden toegestaan en internetbedrijven en -providers, al dan niet afkomstig uit het buitenland, worden verplicht met de regering samen te werken aan het toezicht op en volgen van cyberdissidenten; overwegende dat digitale vrijheden steeds meer in het gedrang komen; |
|
G. |
overwegende dat Vietnam in 2009, gedurende de universele periodieke toetsing (UPR) inzake de mensenrechtensituatie in Vietnam van de VN-Mensenrechtenraad, een reeks aanbevelingen over vrijheid van meningsuiting heeft aanvaard, inclusief de aanbeveling om „het recht op het ontvangen, opzoeken en delen van informatie en ideeën volledig te waarborgen in overeenstemming met artikel 19 van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten”; overwegende dat Vietnam die aanbevelingen nog steeds niet heeft opgevolgd; |
|
H. |
overwegende dat landonteigening door regeringsambtenaren, gebruik van excessief geweld als reactie op openbare protesten over uitzettingen, willekeurige arrestaties van activisten en zware straffen voor demonstranten voortduren, terwijl de kwesties inzake landrechten en landgebruik onduidelijk zijn; |
|
I. |
overwegende dat de vrijheid van godsdienst en overtuiging wordt onderdrukt en de katholieke kerk en niet-erkende godsdiensten, zoals de Verenigde Boeddhistische Kerk van Vietnam, de protestante kerken e.a. nog steeds ernstige vervolgingen op grond van religie ondergaan; |
|
J. |
overwegende dat Vietnam is begonnen met omvangrijke openbare raadplegingen met het oog op het opstellen van een nieuwe grondwet, maar dat de personen die hun mening hebben gegeven, zijn gestraft en onder druk gezet; |
|
K. |
overwegende dat Vietnam dingt naar een zetel in de VN-Mensenrechtenraad voor de periode 2014-2016; |
|
1. |
uit zijn ernstige bezorgdheid over de veroordeling van en zware straffen voor journalisten en bloggers in Vietnam; veroordeelt de voortdurende schendingen van de mensenrechten, inclusief politieke intimidatie, pesterijen, geweldplegingen, willekeurige arrestaties, zware gevangenisstraffen en oneerlijke processen in Vietnam jegens politieke activisten, journalisten, bloggers, dissidenten en mensenrechtenactivisten, zowel online als offline, die duidelijk in strijd zijn met de internationale verplichtingen van Vietnam op het vlak van de mensenrechten; |
|
2. |
dringt er bij de autoriteiten op aan om alle bloggers, online journalisten en mensenrechtenactivisten onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten; roept de regering op om een eind te maken aan alle vormen van repressie tegen personen die gebruikmaken van hun recht op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van overtuiging en vrijheid van vergadering overeenkomstig de internationale mensenrechtennormen; |
|
3. |
roept de Vietnamese regering op de wetgeving die beperkingen vaststelt op het recht op vrije meningsuiting en persvrijheid te wijzigen of in te trekken, teneinde een forum voor dialoog en democratisch debat te creëren; roept de regering tevens op het ontwerp van het „decreet voor het beheer, de levering en het gebruik van internetdiensten en online-inhoud” te wijzigen, om te waarborgen dat hierin het recht op online vrijheid van meningsuiting wordt beschermd; |
|
4. |
dringt er bij de Vietnamese regering op aan een eind te maken aan gedwongen uitzettingen, te waarborgen dat personen die aangifte doen van misbruik met betrekking tot landkwesties gebruik kunnen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting, en te garanderen dat gedwongen uitgezette personen toegang hebben tot rechtsmiddelen en passende compensatie in overeenstemming met internationale normen en verplichtingen op grond van internationale mensenrechtenwetgeving; |
|
5. |
roept de autoriteiten op de internationale verplichtingen van Vietnam na te komen door een eind te maken aan vervolgingen op grond van religie alsmede juridische belemmeringen weg te nemen voor onafhankelijke religieuze organisaties die vrijelijk vreedzame religieuze activiteiten ontplooien, hetgeen inhoudt dat zij alle religieuze gemeenschappen moeten erkennen, godsdienstbeoefening moeten toestaan en de activa van de Verenigde Boeddhistische Kerk van Vietnam, de katholieke kerk en alle andere religieuze gemeenschappen die op willekeurige gronden door de overheid in beslag zijn genomen, moeten teruggeven; |
|
6. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de omstandigheden waarin gewetensgevangenen worden vastgehouden die voortvloeien uit slechte behandeling en gebrek aan medische zorg; verzoekt de autoriteiten hun lichamelijke en psychologische integriteit te waarborgen, onbeperkte toegang tot juridisch advies te garanderen en passende medische zorg te bieden aan de personen die dit nodig hebben; |
|
7. |
wijst er opnieuw op dat de mensenrechtendialoog tussen de EU en Vietnam moet leiden tot concrete vorderingen op het gebied van mensenrechten en democratisering; dringt er in dit verband bij de Europese Unie op aan om de bezorgdheden op het gebied van de mensenrechtenschendingen in Vietnam consequent op de hoogste niveaus aan de kaak te stellen en om de druk op de Vietnamese autoriteiten op te voeren teneinde de controles op internet en blogs alsmede het verbod op media in particulier bezit op te heffen, groepen en individuen toe te staan mensenrechten te bevorderen en hun meningen te uiten en in het openbaar een afwijkende opvatting te laten horen, maatregelen te nemen om de doodstraf af te schaffen, nationale veiligheidswetten die worden gebruikt om vreedzame dissidenten te straffen in te trekken of te wijzigen, en vreedzame gewetensgevangenen vrij te laten; |
|
8. |
herinnert alle partijen eraan dat in artikel 1 van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) het volgende wordt verklaard: „Eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen vormt de grondslag voor de samenwerking tussen de partijen en de bepalingen van deze Overeenkomst en vormt een essentieel onderdeel van de Overeenkomst”; verzoekt de hoge vertegenwoordiger de verenigbaarheid van het beleid van de Vietnamese regering met de in de PSO opgenomen voorwaarden te beoordelen; |
|
9. |
moedigt Vietnam aan stappen te nemen in de richting van de ratificatie van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) en het Verdrag tegen foltering (CAT); verzoekt de regering een onafhankelijke nationale mensenrechtencommissie in te stellen; |
|
10. |
verzoekt dat de Intergouvernementele Commissie inzake mensenrechten van de ASEAN de toestand van de mensenrechtensituatie in Vietnam onderzoekt met speciale aandacht voor de vrijheid van meningsuiting, en dat deze commissie het land aanbevelingen verstrekt; |
|
11. |
is ingenomen met het feit dat de regering van Vietnam een openbare raadpleging heeft georganiseerd met betrekking tot haar eerste constitutionele hervorming sinds 1992 en dat de termijn nu is verlengd tot september 2013, maar betreurt dat deze openbare raadpleging heeft geleid tot straffen voor en druk op personen die hun mening op legitieme wijze uiten; hoopt dat de kwesties inzake burgerrechten, politieke rechten en religieuze vrijheden als prioriteit worden behandeld in de nieuwe grondwet; is in dit verband verheugd over de start van een dialoog met mensenrechtenorganisaties; spreekt de hoop uit dat dit op langere termijn kan leiden tot belangrijke hervormingen op het gebied van werk, onderwijs en mensenrechten; pleit ervoor dat de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van mening en meningsuiting wordt verzocht het land te bezoeken en dat de autoriteiten alle aanbevelingen volledig ten uitvoer leggen; |
|
12. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regering en het parlement van Vietnam, de regeringen van de ASEAN-listaten, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor mensenrechten en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. |
(1) Aangenomen teksten: P7_TA(2012)0470.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/85 |
P7_TA(2013)0190
De situatie van de mensenrechten in Kazachstan
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over de mensenrechtensituatie in Kazachstan (2013/2600(RSP))
(2016/C 045/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Kazachstan, waaronder die van 15 maart 2012 over Kazachstan (1), die van 15 december 2011 over de staat van de uitvoering van de EU-strategie voor Centraal-Azië (2) en die van 17 september 2009 over de zaak Yevgeni Zhovtis in Kazachstan (3), |
|
— |
gezien zijn verslag van 22 november 2012 met de aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden over de onderhandelingen voor een versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Kazachstan (4), |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton over het proces tegen Vladimir Kozlov in Kazachstan, van 9 oktober 2012 en de verklaring van de hoge vertegenwoordiger over de parlementsverkiezingen in Kazachstan van 17 januari 2012, |
|
— |
gezien het juridisch advies van de internationale commissie van juristen van 13 februari 2013 over de disciplinaire maatregelen tegen advocaten in Kazachstan, |
|
— |
gezien de verklaring van de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid van 25 januari 2012 over de situatie van de media in Kazachstan, |
|
— |
gezien de verklaring van de directeur van het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten van de OVSE van 1 februari 2012 over de beperkende maatregelen tegen de Kazachstaanse oppositie, |
|
— |
gezien de verklaring van het International Partnership of Human Rights (IPHR) van 20 maart 2013 over de bezorgdheid over de mensenrechtensituatie in Kazachstan, |
|
— |
gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de districtsrechtbank van Almaty de niet-geregistreerde oppositiepartij „Alga!” op 21 december 2012 heeft verboden wegens extremisme nadat de openbare aanklager van Kazachstan op 20 november 2012 een rechtszaak had aangespannen tegen deze partij; overwegende dat Alyia Turusbekova, de vrouw van Vladimir Kozlov, persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld door het verbod; |
|
B. |
overwegende dat op 25 december 2012 een aantal mediakanalen van de oppositie, waaronder acht Kazachstaanse kranten en 23 web news portals, verboden werd wegens extremisme, die door de aanklager werden gekwalificeerd als „een enkel mediakanaal Respublika”; overwegende dat dit besluit op 22 februari 2013 werd bevestigd door het Hof van Beroep met als gevolg dat de betrokken journalisten hun beroep niet langer mogen uitoefenen; |
|
C. |
overwegende dat Kazachstan een belangrijke internationale speler is en uiterst belangrijk is voor de politieke en sociaal-economische ontwikkeling, alsmede voor de veiligheidssituatie in de gehele regio; overwegende dat het land een positieve rol heeft gespeeld in Centraal-Azië en zich heeft ingespannen voor de ontwikkeling van goede betrekkingen met zijn buurlanden, de hervatting van de regionale samenwerking en de vreedzame oplossing van alle bilaterale kwesties; overwegende dat het voor de EU van vitaal belang is om de politieke, economische en veiligheidspolitieke samenwerking met die regio te intensiveren via hechte en open betrekkingen EU-Kazachstan; |
|
D. |
overwegende dat Kazachstan belangrijke civiele en politieke rechten, zoals de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting en de godsdienstvrijheid al sinds lange tijd inperkt; overwegende dat de fundamentele vrijheden de laatste twee jaar steeds minder worden geëerbiedigd, en dat in 2012 na het geweld in Zhanaozen in december 2011, critici van de regering openlijk worden aangepakt; |
|
E. |
overwegende dat verschillende oppositieleiders, mensenrechtenactivisten, journalisten en activisten uit het maatschappelijk middenveld in de afgelopen maanden zijn geïntimideerd en strafrechtelijk vervolgd wat in sommige gevallen geleid heeft tot gevangenisstraffen; |
|
F. |
overwegende dat het Hof van Cassatie op 13 maart 2013 het beroep heeft afgewezen in de zaak van Vladimir Kozlov die was veroordeeld tot zeven en een half jaar gevangenisstraf en inbeslagneming van zijn bezittingen wegens het „aanzetten tot maatschappelijke onrust”, het „oproepen tot gewelddadige omverwerping van de grondwettelijke orde” en het „oprichten en leiding geven aan een georganiseerde groep met de bedoeling om misdrijven te plegen”; overwegende dat Kozlov momenteel in beroep gaat bij het Hooggerechtshof als laatste beroepinstantie in zijn zaak; |
|
G. |
overwegende dat de mensenrechtenactivist Vadim Kuramshin op 7 december 2012 veroordeeld is tot 12 jaar gevangenisstraf wegens het chanteren van de assistent van de officier van justitie; overwegende dat deze veroordeling op 14 februari 2013 is bevestigd door het Hof van Beroep; overwegende dat de herarrestatie van de heer Kurashim plaatsvond nadat hij terugkeerde van een OVSE-conferentie in september in Warschau en nadat hij was vrijgelaten na een eerder proces in augustus 2012; |
|
H. |
overwegende dat de regering van Kazachstan overweegt om te beginnen met een nieuw nationaal actieplan voor de mensenrechten voor de periode 2013-2020; |
|
I. |
overwegende dat de Kazachstaanse autoriteiten een werkgroep hebben opgericht onder de openbare aanklager om het strafrecht te hervormen; overwegende dat op 15 en 16 maart 2013 een rondetafel over de „Hervorming van het strafrecht van Kazachstan op basis van de beginselen van de rechtsstaat” was georganiseerd waaraan werd deelgenomen door een delegatie van de Commissie van Venetië om advies over de hervorming uit te brengen; overwegende dat het Europees Parlement er bij de Kazachstaanse autoriteiten op heeft aangedrongen het strafrecht van het land in overeenstemming te brengen met de internationale normen, inclusief de hervorming van art. 164 betreffende het „aanzetten tot maatschappelijke onrust”; |
|
J. |
overwegende dat de Kazachstaanse autoriteiten herhaaldelijk gebruik hebben gemaakt van de aanklacht „aanzetten tot maatschappelijke onrust”, een vage en onduidelijke aanklacht die kan worden gebruikt om de legitieme uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering die beschermd zijn in het internationaal humanitair recht, te criminaliseren; |
|
K. |
overwegende dat het driejarige lidmaatschap van de Republiek Kazachstan van de VN-mensenrechtenraad (UNHRC) op 1 januari 2013 is ingegaan; |
|
L. |
overwegende dat Kazachstan als lid van de OVSE, waarvan het in 2010 voorzitter was, zich ertoe heeft verplicht de grondbeginselen van deze organisatie te eerbiedigen en ten uitvoer te leggen; |
|
M. |
overwegende dat smaad strafbaar blijft, terwijl de wet op de invoering van wijzigingen op en aanvullingen op de wetgeving inzake informatie- en communicatienetwerken van 10 juli 2009 internetbronnen (websites, chatrooms, blogs, discussiefora) gelijkstelt met mediakanalen en deze bronnen alsmede hun eigenaren aansprakelijk stelt voor dezelfde delicten; |
|
N. |
overwegende dat de HV/VV Lady Ashton eind november 2012 naar Centraal-Azië is gereisd en een bezoek heeft gebracht aan Kazachstan terwijl de oppositie en de mediakanalen toen werden verboden; overwegende dat zij toen geen verklaring heeft afgegeven over deze kwestie maar wel in december 2012; |
|
O. |
overwegende dat in juli 2012 de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens, mevrouw Navi Pillay, na haar tweedaagse bezoek aan Kazachstan de autoriteiten heeft verzocht een onafhankelijk internationaal onderzoek toe te staan naar de gebeurtenissen in Zhanaozen, de oorzaken en de nasleep ervan; |
|
1. |
benadrukt dat de betrekkingen tussen de EU en Kazachstan en de intensivering van de economische en politieke samenwerking op alle gebieden van groot belang zijn; onderstreept het grote belang dat de EU heeft bij een duurzame relatie met Kazachstan in termen van politieke en economische samenwerking; |
|
2. |
oefent ernstige kritiek uit op de uitspraak van het hof om oppositiepartijen te verbieden wegens extremisme, inclusief de niet-geregistreerde oppositiepartij „Alga!” en belangrijke onafhankelijke media, hetgeen een schending is van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, en uit ernstige bezorgdheid over toekomstige repressie van onafhankelijke media en oppositiepartijen; |
|
3. |
dringt er bij de autoriteiten op aan de beginselen en afspraken in OVSE-verband inzake de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, te eerbiedigen; moedigt Kazachstan aan kritiek niet op te vatten als een bedreiging maar als constructieve bijdrage met behulp waarvan beleid en inclusiviteit kunnen worden verbeterd; |
|
4. |
benadrukt dat mevrouw Turusbekova niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor de daden van derden; |
|
5. |
verzoekt de EU en de lidstaten aan te dringen op garanties die journalisten, oppositieleden en mensenrechtenactivisten en hun families moeten beschermen, en met name wanneer zij EU-instellingen bezoeken om de mensenrechten aan de orde te stellen, tegen persoonlijke bedreigingen, druk of vervolging; |
|
6. |
herhaalt zijn bezorgdheid over de detentie van oppositieleiders, journalisten en advocaten na processen die niet voldoen aan de internationale normen en herhaalt zijn verzoek om alle personen die veroordeeld zijn wegens vage aanklachten die beschouwd kunnen worden als politiek gemotiveerd, vrij te laten, onder wie de heer Vladimir Kozlov, de heer Vadim Kurashim en mevrouw Roza Tuletaeva; uit zijn bezorgdheid met betrekking tot de eerlijkheid van de processen en herhaalt zijn verzoek om transparantie en internationale normen in de processen te waarborgen, om ervoor te zorgen dat mensen niet langer veroordeeld worden wegens deze vage strafrechtelijke aanklachten en om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te handhaven; |
|
7. |
dringt er bij de Kazachstaanse autoriteiten op aan te garanderen dat de omstandigheden in de gevangenissen in overeenstemming zijn met de internationale normen en dat alle gevangenen passende medische verzorging ontvangen, inclusief oppositieleider Vladimir Kozlov; dringt aan op volledige tenuitvoerlegging van de verbeteringen die waren opgenomen in de recente hervorming van het gevangeniswezen en op verdere verbetering om te voldoen aan de internationale normen; |
|
8. |
benadrukt ten zeerste dat de legitieme bestrijding van terrorisme en extremisme niet mag worden aangewend als excuus om oppositieactiviteiten te verbieden, de vrijheid van meningsuiting te belemmeren of de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te ondermijnen; |
|
9. |
benadrukt dat Kazachstan een steeds belangrijker internationale partner in de regio aan het worden is, of het nu om samenwerking met de NAVO, de ondersteuning van de E3+3 besprekingen met Iran of de oprichting van een internationale brandstofbank in Kazachstan gaat; is verheugd over de Kazachstaanse ambitie om zich actief als mediator/facilitator op te werpen in internationale veiligheidskwesties in de gehele regio; dringt er bij de Kazachstaanse autoriteiten op aan zich te houden aan de internationale verplichtingen die zij zijn aangegaan, inclusief de verplichtingen die verband houden met de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; |
|
10. |
verzoekt Kazachstan een klimaat te scheppen waarin oppositieactivisten, journalisten en advocaten hun beroep vrijelijk kunnen uitoefenen, o.a. door de nodige wettelijke hervormingen; benadrukt dat de EU vastbesloten is Kazachstan hierbij te steunen; |
|
11. |
dringt er bij Kazachstan op aan zijn godsdienstwetgeving te herzien en de beperkingen voor het registreren en praktiseren van een godsdienst te versoepelen; |
|
12. |
benadrukt dat het van belang is dat de rechten van werknemers om onafhankelijke vakbonden op te richten, te staken en collectieve onderhandelingen met werkgevers te voeren, moeten worden geëerbiedigd en bevorderd, in overeenstemming met de verplichtingen die Kazachstan is aangegaan krachtens internationale mensenrechtenwetgeving; |
|
13. |
is verheugd over de dialoog met de delegatie van de Commissie van Venetië over het nieuwe wetboek van strafrecht, en moedigt verdere samenwerking met de Commissie van Venetië aan om zoveel mogelijk te profiteren van haar ervaring; benadrukt dat de hervorming gericht moet zijn op versterking van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de rechtsstaat en naleving van de internationale normen; bevestigt dat het aandringt op hervorming van artikel 164 inzake het „aanzetten tot maatschappelijke onrust”, en dringt er bij de EDEO op aan nauwlettend toe te zien op de hervorming en de inhoud van het nieuwe wetboek van strafrecht; |
|
14. |
bevestigt dat het er bij de Kazachstaanse autoriteiten op aandringt om door te blijven gaan met de handhaving van het bestaande actieplan voor de mensenrechten, gevolg gevend aan de aanbevelingen van de Commissie van Venetië en gebruik makend van de technische bijstand van de EU in het kader van het initiatief voor versterking van de rechtstaat; moedigt Kazachstan aan en steunt Kazachstan in zijn pogingen om een nieuw actieplan voor de mensenrechten voor de periode 2013-2020 te ontwikkelen; verzoekt de Kazachstaanse autoriteiten samen te werken met ngo's; |
|
15. |
is verheugd over de regelmatige dialogen tussen de EU en Kazachstan over de mensenrechten; benadrukt het belang van mensenrechtendialogen tussen de EU en de Kazachstaanse autoriteiten, en is verheugd over de constructieve benadering die van Kazachstaanse zijde wordt getoond; dringt aan op versterking van de dialogen die bevorderlijk zijn voor de totstandkoming van een forum waar kwesties openlijk kunnen worden besproken; benadrukt dat deze dialogen effectief en resultaatgericht moeten zijn, en dat vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld er zoveel mogelijk bij moeten worden betrokken; |
|
16. |
is verheugd over de internationale studentenuitwisselingsprogramma's die door de Kazachstaanse regering zijn ingevoerd; benadrukt de fundamentele impact die een verblijf in het buitenland heeft in termen van democratische ontwikkeling van de Kazachstaanse studenten; is verheugd over de steun die de studenten ontvangen van de Kazachstaanse autoriteiten bij hun terugkeer; |
|
17. |
dringt er bij de EU, en met name bij de EDEO, op aan om nauwlettend toe te zien op de ontwikkelingen in Kazachstan, zo nodig punten van zorg aan de orde te stellen bij de Kazachstaanse autoriteiten, bijstand aan te bieden en regelmatig verslag uit te brengen aan het Europees Parlement; dringt er ook bij de EU-delegatie in Astana op aan een proactievere rol te spelen bij het toezicht, inclusief het bijwonen van processen en het bezoeken van gevangenissen; |
|
18. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Dienst voor extern optreden, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de VN-mensenrechtenraad, en de regering en het parlement van Kazachstan. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0089.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0588.
(3) PB C 224 E, 19.8.2010, blz. 30.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0459.
AANBEVELINGEN
Europees Parlement
Donderdag 18 april 2013
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/89 |
P7_TA(2013)0180
Het VN-beginsel van „verantwoordelijkheid tot bescherming”
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 18 april 2013 over het VN-beginsel van „verantwoordelijkheid tot bescherming” (Responsibility to Protect, R2P) (2012/2143(INI))
(2016/C 045/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de waarden, doelstellingen, principes en het beleid van de Europese Unie, als onder andere verankerd in de artikelen 2, 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
|
— |
gezien het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van de genocide van 9 december 1948, |
|
— |
gezien het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, |
|
— |
gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 7 oktober 2009 over de verantwoordelijkheid tot bescherming (A/RES/63/308), |
|
— |
gezien resolutie 1674 van de VN-Veiligheidsraad van april 2006 en resolutie 1894 van de VN-Veiligheidsraad van november 2009 over de „Bescherming van burgers in gewapende conflicten” (S/RES/1674) (1), |
|
— |
gezien de resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, resolutie 1888 (2009) van de VN-Veiligheidsraad over seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in gewapende conflicten, resolutie 1889 (2009) van de VN-Veiligheidsraad, die gericht is op een betere uitvoering van en controle op resolutie 1325(2000) van de VN-Veiligheidsraad, en resolutie 1960 (2010) van de VN-Veiligheidsraad, op grond waarvan een mechanisme is ingesteld voor het verzamelen van gegevens over seksueel geweld in gewapende conflicten en het opstellen van een lijst van de plegers daarvan, |
|
— |
gezien resolutie 1970 van de VN-Veiligheidsraad van 26 februari 2011 over Libië, waarin werd verwezen naar het R2P-beginsel en toestemming werd gegeven voor een aantal niet-dwangmaatregelen om een escalatie van de wreedheden te voorkomen, en resolutie 1973 van de VN-Veiligheidsraad van 17 maart 2011 over de situatie in Libië, waarin de lidstaten werd toegestaan alle nodige maatregelen te nemen om burgers en door burgers bevolkte gebieden te beschermen en waarin voor het eerst in de geschiedenis expliciet werd verwezen naar de eerste pijler van het R2P-concept, met vervolgens soortgelijke verwijzingen in de resoluties 1975 over Ivoorkust, 1996 over Soedan en 2014 over Jemen, |
|
— |
gezien de paragrafen 138 en 139 van het slotdocument van de VN-wereldtop van 2005 (2), |
|
— |
gezien het verslag met als titel „De verantwoordelijkheid tot bescherming” (2001) van de Internationale Commissie inzake interventie en soevereiniteit van de staat (International Commission on Intervention and State Sovereignty, ICISS), het verslag met als titel „Een veiliger wereld: onze gezamenlijke verantwoordelijkheid” (3) (2004) van het panel op hoog niveau inzake dreigingen, uitdagingen en verandering, en het verslag met als titel „In een grotere vrijheid — naar ontwikkeling, veiligheid en mensenrechten voor iedereen” (4) (2005) van de secretaris-generaal van VN, |
|
— |
gezien de verslagen van de secretaris-generaal van de VN, met name over „De tenuitvoerlegging van het beginsel van de verantwoordelijkheid tot bescherming” van 2009 (5), „Vroegtijdige waarschuwing, beoordeling en de verantwoordelijkheid tot bescherming” van 2010 (6), „De rol van regionale en subregionale mechanismen bij de tenuitvoerlegging van het beginsel van de verantwoordelijkheid tot bescherming” van 2011 (7) en de „Verantwoordelijkheid tot bescherming: een snelle en krachtige respons” van 2012 (8), |
|
— |
gezien het panel voor interne toetsing van de VN-secretaris-generaal van het VN-optreden in Sri Lanka van november 2012, dat heeft onderzocht waarom de internationale gemeenschap er niet in is geslaagd burgers te beschermen tegen grootschalige schendingen van het humanitaire recht en van het recht inzake de mensenrechten en aanbevelingen doet voor toekomstige maatregelen van de VN om doeltreffend te reageren op soortgelijke situaties van wrede massamisdaden, |
|
— |
gezien het verslag van de VN-secretaris-generaal over de „Versterking van de rol van de bemiddeling in de vreedzame beslechting van geschillen, conflictpreventie en -oplossing” van 25 juli 2012, |
|
— |
gezien het op 9 september 2011 bij de VN ingediende Braziliaanse initiatief met als titel „Verantwoordelijkheid bij het beschermen: elementen voor de ontwikkeling en bevordering van een concept”, |
|
— |
gezien het programma van de Europese Unie voor de preventie van gewelddadige conflicten (programma van Göteborg) uit 2001 en de jaarverslagen over de tenuitvoerlegging ervan, |
|
— |
gezien de EU-prioriteiten voor de 65ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 25 mei 2010 (9), |
|
— |
gezien de Nobelprijs voor de vrede van 2012, die niet alleen een erkenning is van de historische bijdrage van de EU aan een vreedzaam Europa en een vreedzame wereld, maar eveneens grotere verwachtingen wekt over haar toekomstig engagement voor een vreedzame wereldorde die meer op de regels van het internationale recht is gebaseerd, |
|
— |
gezien de Europese consensus inzake ontwikkeling (10) en de Europese consensus betreffende humanitaire hulp (11), |
|
— |
gezien zijn aanbeveling van 8 juni 2011 aan de Raad voor de 66ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (12) en van 13 juni 2012 voor de 67ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 voor de 19e zitting van de VN-Raad voor de rechten van de Mens (14), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 mei 2011„De EU als wereldspeler: de rol van de EU in multilaterale organisaties” (15), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de Europese Veiligheidsstrategie en het EVDB (16), |
|
— |
gezien artikel 121, lid 3, en artikel 97 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0130/2013), |
|
A. |
overwegende dat in het slotdocument van de VN-wereldtop van 2005 voor het eerst in de geschiedenis een gemeenschappelijke definitie van het R2P-beginsel is opgenomen; overwegende dat het in de paragrafen 138 en 139 van het slotdocument van de VN-wereldtop van 2005 opgenomen R2P-beginsel een belangrijke stap in de richting van een vreedzamere wereld vormt doordat landen de verplichting wordt opgelegd om hun bevolking te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid, en de internationale gemeenschap de verplichting om staten te helpen de verantwoordelijkheid op dit gebied op te nemen en om te reageren als zij er niet in slagen hun burgers tegen deze vier specifieke misdaden en schendingen te beschermen; |
|
B. |
overwegende dat het R2P-concept berust op drie pijlers: i) landen hebben in de eerste plaats de verantwoordelijkheid om hun bevolking te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en etnische zuiveringen; ii) de internationale gemeenschap moet landen bijstaan bij het nakomen van hun verplichting tot bescherming; iii) wanneer een land er duidelijk niet in slaagt zijn bevolking te beschermen of deze misdaden feitelijk begaat, heeft de internationale gemeenschap de verantwoordelijkheid gezamenlijk op te treden; |
|
C. |
overwegende dat, in overeenstemming met de werkzaamheden inzake R2P voorafgaande aan de overeenkomst over het slotdocument van de VN-wereldtop van 2005, en specifiek in het verslag over R2P van de Internationale Commissie inzake interventie en soevereiniteit van de staat (International Commission on Intervention and State Sovereignty, ICISS) van 2001, het R2P-beginsel is verbreed door insluiting van de componenten verantwoordelijkheid tot preventie (R2prevent), verantwoordelijkheid tot reactie (R2react) en verantwoordelijkheid tot wederopbouw (R2rebuild), zoals die werden voorgesteld in het ICISS-verslag; |
|
D. |
overwegende dat de ontwikkeling van het R2P-concept welkom is, omdat de bestaande verplichtingen van de staten om voor de bescherming van burgers te zorgen ermee worden verduidelijkt en versterkt; overwegende dat dit concept, dat is ontstaan uit het onvermogen van de internationale gemeenschap in Rwanda in 1994, van cruciaal belang is voor het overleven van de volkerengemeenschap; |
|
E. |
overwegende dat in de gevallen in kwestie legitiem geweld uitsluitend op bedachtzame en evenredige wijze en met mate moet worden gebruikt; |
|
F. |
overwegende dat de ontwikkeling van het R2P-beginsel een belangrijke stap is op weg naar het anticiperen, het voorkomen en het reageren op genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid en het handhaven van fundamentele beginselen van het internationale recht, in het bijzonder het internationale humanitaire en vluchtelingenrecht en het internationale recht inzake de mensenrechten; overwegende dat de beginselen zo consequent en uniform mogelijk moeten worden toegepast, waarvoor het cruciaal is dat de vroegtijdige waarschuwing eerlijk, voorzichtig en professioneel wordt gegeven en de beoordeling op dezelfde manier wordt uitgevoerd en dat het gebruik van geweld een ultieme maatregel blijft; |
|
G. |
overwegende dat meer dan tien jaar na de opkomst van het R2P-concept en acht jaar na de erkenning ervan door de internationale gemeenschap tijdens de VN-wereldtop van 2005, recente gebeurtenissen opnieuw het belang en de uitdagingen van een tijdige en krachtige respons op de vier belangrijkste misdaden waarop dit concept betrekking heeft, hebben aangetoond, evenals de noodzaak om dit beginsel verder te concretiseren om het doeltreffend te kunnen toepassen en wreedheden op grote schaal te voorkomen; |
|
H. |
overwegende dat de ontwikkeling van het R2P-beginsel, in het bijzonder de preventiecomponent, een impuls kan geven aan de wereldwijde inspanningen om de wereld vreedzamer te maken, aangezien vele wrede massamisdaden worden begaan tijdens gewelddadige conflicten en dit het nodig maakt om effectieve capaciteiten voor structurele en operationele conflictpreventie te creëren, zodat de noodzaak van geweld als ultieme maatregel wordt beperkt; |
|
I. |
overwegende dat het gebruik van alle instrumenten op grond van de hoofdstukken VI, VII en VIII van het Handvest, van niet-dwangmaatregelen tot gezamenlijk optreden, van fundamenteel belang is voor de verdere ontwikkeling en legitimiteit van het R2P-beginsel; |
|
J. |
overwegende dat de meest doeltreffende vorm van preventie van conflicten, geweld en menselijk lijden de bevordering is van de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de handhaving van de rechtsstaat, goed bestuur, menselijke veiligheid, economische ontwikkeling, de uitbanning van de armoede, inclusiviteit, sociaaleconomische rechten, gendergelijkheid en democratische waarden en praktijken en de vermindering van economische ongelijkheden; |
|
K. |
overwegende dat de militaire interventie in Libië heeft aangetoond dat de rol van regionale en subregionale organisaties bij toepassing van het R2P-beginsel, moet worden verduidelijkt; overwegende dat deze organisaties bij de uitvoering van het R2P-beginsel zowel toestemming kunnen geven voor acties als hieraan actief kunnen deelnemen, maar dat zij vaak niet over voldoende capaciteiten en middelen beschikken; |
|
L. |
overwegende dat de rechten van de mens een vooraanstaande plaats innemen in de internationale betrekkingen; |
|
M. |
overwegende dat er een aanpassing nodig is van de manier waarop R2P wordt aangepakt, onder andere door het op te nemen in al onze modellen voor ontwikkelingssamenwerking, hulp en crisisbeheer en door voort te bouwen op programma's waarin R2P reeds is geïntegreerd; |
|
N. |
overwegende dat een consequentere tenuitvoerlegging van de preventiecomponent van R2P (R2prevent), met inbegrip van bemiddelingsmaatregelen en preventieve diplomatie in een vroeg stadium, de kans op conflicten en geweld kan voorkomen of verminderen en kan helpen de escalatie ervan te voorkomen, zodat eventueel kan worden bijgedragen tot de voorkoming van internationale interventie op grond van de reactiecomponent van R2P (R2react); overwegende dat diplomatie door niet-overheidsactoren een belangrijk instrument is in het kader van de preventieve diplomatie, waarbij wordt gebouwd op de menselijke dimensie van verzoeningsinspanningen; |
|
O. |
overwegende dat R2P vooral een preventieve doctrine is en dat militaire interventie de laatste uitweg in R2P-situaties moet zijn; overwegende dat R2P, indien mogelijk, eerst en vooral moet worden waargenomen via diplomatieke wegen en ontwikkelingsactiviteiten op de lange termijn die gericht zijn op de capaciteitsopbouw op het gebied van mensenrechten, goed bestuur, de rechtsstaat, de terugdringing van armoede en nadruk op onderwijs en gezondheidszorg, conflictpreventie door middel van onderwijs en de ontwikkeling van de handel, doeltreffende wapenbeheersing en de preventie van de illegale wapenhandel en de versterking van systemen voor vroegtijdige waarschuwing; overwegende dat er vele niet-militaire alternatieve dwangmaatregelen voorhanden zijn, zoals preventieve diplomatie, sancties, verantwoordingsmechanismen en bemiddeling; overwegende dat de EU een leidende rol op het gebied van conflictpreventie moet blijven spelen; |
|
P. |
overwegende dat samenwerking met regionale organisaties een belangrijk onderdeel is van de R2P-inspanningen; overwegende dat daarom moet worden aangedrongen op een versterking van de regionale capaciteiten voor de preventie en de vaststelling van doeltreffend beleid om de vier bovengenoemde misdaden te bestrijden; overwegende dat de komende top EU-Afrika in 2014 een goede gelegenheid zal bieden om steun te betuigen aan het leiderschap van de AU en om de Afrikaanse eigen R2P te bevorderen; |
|
Q. |
overwegende dat in de VN-richtsnoeren voor doeltreffende bemiddeling het dilemma wordt blootgelegd dat door het Internationaal Strafhof uitgevaardigde arrestatiebevelen, sanctieregelingen en het nationaal en internationaal terrorismebestrijdingsbeleid eveneens invloed hebben op de manier waarop sommige conflictpartijen bij een bemiddelingsproces worden betrokken; overwegende dat de definitie in het internationaal recht van misdaden waarop de internationale gemeenschap onmiddellijk moet reageren, een aanzienlijke vooruitgang heeft gemaakt sinds de oprichting van het Internationaal Strafhof, hoewel een onafhankelijk mechanisme om te beoordelen wanneer deze definities toepasselijk zijn, hoe cruciaal ook, nog steeds ontbreekt; overwegende dat de tenuitvoerlegging van het Statuut van Rome de doeltreffendheid van het Strafhofregime zou verbeteren; overwegende dat het Statuut van Rome niet door alle landen van de internationale gemeenschap is geratificeerd; |
|
R. |
overwegende dat het Internationaal Strafhof en het R2P-beginsel met elkaar verbonden zijn aangezien beide beogen genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden te voorkomen; overwegende dat het R2P-beginsel enerzijds bijdraagt aan de bestrijding van straffeloosheid door het Internationaal Strafhof doordat het landen oproept hun gerechtelijke verantwoordelijkheid te nemen, terwijl het anderzijds ook het complementariteitsbeginsel van het Internationale Strafhof versterkt, volgens welke landen de hoofdverantwoordelijkheid voor de vervolging van misdaden dragen; |
|
S. |
overwegende dat het Internationaal Strafhof een fundamentele rol speelt, niet alleen op het gebied van misdaadpreventie, maar ook bij de wederopbouw van landen en bij bemiddelingsprocessen; |
|
T. |
overwegende dat de EU het R2P-beginsel altijd actief heeft bevorderd op het internationale toneel; overwegende dat zij haar politieke rol op het wereldtoneel als verdediger van de mensenrechten en het humanitaire recht moet versterken en dat zij deze politieke steun tot uiting te laten komen in haar eigen beleid; |
|
U. |
overwegende dat de EU-lidstaten het R2P-beginsel eveneens hebben onderschreven; overwegende dat slechts een klein aantal lidstaten dit concept in hun nationale teksten hebben opgenomen; |
|
V. |
overwegende dat bij recente ervaringen met specifieke crisissituaties, zoals in Sri Lanka, Ivoorkust, Libië en Syrië, duidelijk is geworden hoe moeilijk het nog altijd is om tot overeenstemming te komen over de manier om het R2P-beginsel tijdig en effectief ten uitvoer te leggen en tegelijk de gemeenschappelijke politieke wil en effectieve capaciteit te genereren om door nationale en lokale autoriteiten of niet-overheidsactoren gepleegde genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid en de talrijke burgerslachtoffers als gevolg hiervan te voorkomen of tegen te houden; |
|
W. |
overwegende dat het in situaties waarin R2P wordt toegepast, uitermate belangrijk is het onderscheid te handhaven tussen het mandaat van militaire actoren en dat van humanitaire actoren om de perceptie van neutraliteit en onpartijdigheid van alle humanitaire actoren te bewaren en te voorkomen dat de doeltreffende verlening van steun en van medische of andere bijstand, de toegang tot de begunstigden of de persoonlijke veiligheid van humanitair personeel ter plaatse in gevaar worden gebracht; |
|
X. |
overwegende dat het door Brazilië geïnitieerde voorstel met als titel „Verantwoordelijkheid bij het beschermen” een welkome bijdrage is tot de noodzakelijke ontwikkeling van de bij de tenuitvoerlegging van een R2P-mandaat te volgen criteria, met inbegrip van de proportionaliteit van de omvang en duur van elke interventie, een nauwkeurige afweging van de gevolgen, een voorafgaande verduidelijking van de politieke doelstellingen en transparantie met betrekking tot de redenering die ten grondslag ligt aan de interventie; overwegende dat de controle- en toetsingsregelingen van de goedgekeurde mandaten moeten worden versterkt, onder andere via de speciaal adviseur van de VN-secretaris-generaal ter voorkoming van genocide, de speciaal adviseur van de VN-secretaris-generaal inzake R2P en de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, en dat deze controle- en toetsingsregelingen „eerlijk, voorzichtig en professioneel, zonder politieke inmenging of met twee maten te meten” (17) moeten worden uitgevoerd; |
|
Y. |
overwegende dat de definitie in internationaal recht van misdaden waarop de internationale gemeenschap onmiddellijk moet reageren, een aanzienlijke vooruitgang heeft gemaakt sinds de oprichting van het Internationaal Strafhof, hoewel onafhankelijke regelingen om te beoordelen wanneer deze definities toepasselijk zijn, hoe cruciaal ook, nog steeds ontbreken; |
|
Z. |
overwegende dat de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten een belangrijke rol speelt met betrekking tot het verhogen van het bewustzijn van wrede massamisdaden op het moment dat deze worden begaan; overwegende dat de VN-Raad voor de rechten van de mens een steeds belangrijkere rol speelt bij de tenuitvoerlegging van het R2P-beginsel, onder meer door onderzoeksmissies — en commissies toegang te verlenen tot en toestemming te verlenen voor het vergaren van informatie betreffende de vier gespecificeerde misdaden en schendingen, en door zijn toenemende bereidheid om in crisissituaties zoals in Libië en in Syrië naar het R2P-beginsel te verwijzen; |
|
AA. |
overwegende dat een strikte maar diepgaande benadering van de tenuitvoerlegging van R2P de toepassing ervan moet beperken tot de vier gespecificeerde wrede massamisdaden en schendingen; |
|
AB. |
overwegende dat het R2P-beginsel niet moet worden toegepast in humanitaire noodsituaties en in het kader van natuurrampen; overwegende dat humanitair optreden niet als een excuus voor politiek optreden mag worden gebruikt, en overwegende dat de humanitaire ruimte door alle betrokken actoren moet worden geëerbiedigd; |
|
AC. |
overwegende dat volledige steun moet worden geboden in postconflictsituaties; overwegende dat er meer moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat de daders van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht hiervoor verantwoordelijk worden gehouden en om straffeloosheid te bestrijden; |
|
1. |
richt de volgende aanbevelingen aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie (HV/VV), de EDEO, de Commissie, de lidstaten en de Raad:
|
|
2. |
moedigt de HV/VV en de Raad aan:
|
|
3. |
verzoekt de HV/VV:
|
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en, ter kennisgeving, aan de Commissie, de HV/VV, de EDEO en de lidstaten. |
(1) S/RES/1674.
(2) A/RES/60/1.
(3) http://www.un.org/secureworld/report3.pdf
(4) A/59/2005.
(5) A/63/677.
(6) A/64/864.
(7) A/65/877-S/2011/393.
(8) A/66/874-S/2012/578.
(9) 10170/2010.
(10) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(11) PB C 25 van 30.1.2008, blz. 1.
(12) PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 140.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0240.
(14) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0058.
(15) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 66.
(16) PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 61.
(17) Artikel 51, verslag van de secretaris-generaal van de VN over de „Verantwoordelijkheid tot bescherming: een snelle en krachtige respons” van 25 juli 2012 (A/66/874-S/2012/578).
(18) Artikel 51, verslag van de secretaris-generaal van de VN over de „Verantwoordelijkheid tot bescherming: een snelle en krachtige respons” van 25 juli 2012 (A/66/874-S/2012/578).
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europees Parlement
Dinsdag 16 april 2013
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/97 |
P7_TA(2013)0106
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin
Besluit van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin (2012/2326(IMM))
(2016/C 045/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin, dat op 27 juni 2012 werd ingediend door de permanent vertegenwoordiger van Oostenrijk bij de Europese Unie, in verband met een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie te Wenen, welk verzoek op 12 december 2012 ter plenaire vergadering werd bekendgemaakt, |
|
— |
na Hans-Peter Martin te hebben gehoord op 20 februari 2013, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011 (1), |
|
— |
gezien het besluit van 13 september 2011 op het verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin (2), |
|
— |
gezien het bepaalde in artikel 57 van de Oostenrijkse grondwet, |
|
— |
gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0106/2013), |
|
A. |
overwegende dat het Parlement op 13 september 2011 besloot de immuniteit van Hans-Peter Martin, lid van het Europees Parlement, op te heffen, na daartoe gedaan verzoek van het Openbaar Ministerie te Wenen, welk verzoek op 29 april 2011 werd ingediend en op 12 mei 2011 in de plenaire vergadering bekend werd gemaakt, en dat verband houdt met een strafrechtelijk onderzoek naar verduistering van partijgelden als bedoeld in artikel 2b van de wet op de politieke partijen; |
|
B. |
overwegende dat het Openbaar Ministerie te Wenen thans vraagt om een verruimde opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin, om een strafrechtelijk vooronderzoek tegen hem te kunnen openen in verband met bijkomende beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht, met name terzake van fraude; |
|
C. |
overwegende dat de verruimde opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin in het bijzonder betrekking heeft op de beschuldiging van ernstige fraude, in de zin van artikelen 146 en 147, lid 3, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht; |
|
D. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; |
|
E. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 57, lid 2, van de Oostenrijkse grondwet leden van het Oostenrijkse parlement — behalve in geval van ontdekking op heterdaad — slechts met toestemming van het Oostenrijkse parlement op grond van een strafbaar feit kunnen worden gearresteerd en dat ook voor huiszoeking bij leden van het Oostenrijkse parlement voorafgaande toestemming van het parlement vereist is; overwegende dat artikel 57, lid 3, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht bepaalt dat leden van het Oostenrijkse parlement slechts zonder toestemming van het Oostenrijkse parlement vervolgd kunnen worden als de strafbare handeling die de aanleiding vormt tot vervolging geen verband houdt met de politieke activiteiten van het betrokken lid en dat de autoriteiten op grond van deze bepaling verder gehouden zijn het parlement te raadplegen over de vraag of er een dergelijk verband bestaat als het betrokken parlementslid of een derde van de leden van de ter zake bevoegde parlementaire commissie daarom vraagt; |
|
F. |
overwegende dat artikel 9 van het protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 57 van het Bundesverfassungsgesetz (Oostenrijkse grondwet) niet in de weg staan aan opheffing van de immuniteit van Hans Peter Martin; |
|
G. |
overwegende dat het daarom raadzaam is dat de parliamentaire immuniteit in het onderhavige geval wordt opgeheven; |
|
1. |
besluit de immuniteit van Hans-Peter Martin op te heffen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van Oostenrijk en aan Hans Peter Martin. |
(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).
(2) PB C 51 E, 22.2.2013, blz. 150.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/98 |
P7_TA(2013)0107
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann
Besluit van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann (2013/2016(IMM))
(2016/C 045/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann, dat op 15 januari 2013 werd ingediend door het Duitse Bondsministerie van justitie, in verband met een door de hoofdaanklager te Frankenthal (Duitsland) ingesteld strafrechtelijk onderzoek, dat op 17 januari 2013 ter plenaire vergadering werd bekendgemaakt, |
|
— |
na Jürgen Creutzmann te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011 (1), |
|
— |
gezien artikel 46 van de Duitse grondwet (Grundgesetz), |
|
— |
gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0107/2013), |
|
A. |
overwegende dat de hoofdaanklager te Frankenthal (Duitsland) verzocht heeft om opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann, lid van het Europees Parlement, in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar een vermoedelijk strafbaar feit; |
|
B. |
overwegende dat het verzoek van de hoofdaanklager betrekking heeft op een in te stellen onderzoek naar een strafbaar feit, te weten toebrengen van lichamelijk letsel door schuld in de zin van artikel 229 van het Duitse wetboek van strafrecht; |
|
C. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; |
|
D. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de Duitse grondwet (Grundgesetz) een parlementslid niet kan worden vervolgd wegens een strafbaar feit zonder voorafgaande toestemming voor die vervolging van de Bondsdag, behalve in gevallen waarin hij op heterdaad of de dag volgend op het strafbare feit wordt aangehouden; |
|
E. |
overwegende dat dientengevolge de parlementaire immuniteit van Jürgen Creutzmann moet worden opgeheven voordat het onderzoek tegen hem doorgang kan vinden; |
|
F. |
overwegende dat artikel 9 van het protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 46, lid 2, van het Duitse Grundgesetz niet in de weg staan aan opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann; |
|
G. |
overwegende dat het daarom raadzaam is dat de parlementaire immuniteit in het onderhavige geval wordt opgeheven; |
|
1. |
besluit de immuniteit van Jürgen Creutzmann op te heffen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Bondsrepubliek Duitsland en Jürgen Creutzmann. |
(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/99 |
P7_TA(2013)0108
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler
Besluit van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler (2012/2239(IMM))
(2016/C 045/18)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het verzoek van het Openbaar Ministerie te Wenen van 9 juli 2012 om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler in verband met een onderzoeksprocedure, van de ontvangst waarvan op 10 september 2012 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, |
|
— |
na Ewald Stadler op 20 februari 2013 overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement te hebben gehoord, |
|
— |
gezien artikel 9 van het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
|
— |
gezien artikel 57 Bundesverfassungsgesetz (de federale grondwet van de Republiek Oostenrijk), |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011 (1), |
|
— |
gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0120/2013), |
|
A. |
overwegende dat het Openbaar Ministerie te Wenen verzocht heeft om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler, lid van het Europees Parlement, om het de Oostenrijkse autoriteiten mogelijk te maken een vooronderzoek in te stellen en in rechte op te treden tegen Ewald Stadler; |
|
B. |
overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler is ingediend omdat hij wordt verdacht van poging tot afdreiging (paragrafen 15, 105, lid 1, en 106, lid 1, punt 1, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht), en meineed (paragraaf 288, lid 1, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht); |
|
C. |
overwegende dat artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; |
|
D. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 57, lid 2, van de Oostenrijkse grondwet leden van de Nationale Raad (Nationalrat) — behalve in geval van ontdekking op heterdaad — slechts met toestemming van de Nationale Raad kunnen worden aangehouden wegens een strafbaar feit en dat ook voor huiszoeking bij leden van de Nationale Raad voorafgaande toestemming van de Nationale Raad vereist is; overwegende dat artikel 57, lid 3, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht bepaalt dat leden van de Nationale Raad slechts zonder toestemming van de Nationale Raad vervolgd kunnen worden als de strafbare handeling die de aanleiding vormt tot vervolging geen verband houdt met de politieke activiteiten van het betrokken lid en dat de autoriteiten op grond van deze bepaling verder gehouden zijn de Nationale Raad te raadplegen over de vraag of er een dergelijk verband bestaat als het betrokken parlementslid of een derde van de leden van de ter zake bevoegde parlementaire commissie daarom vraagt; |
|
E. |
overwegende dat de immuniteit van Ewald Stadler moet worden opgeheven alvorens een gerechtelijke procedure tegen hem kan worden ingeleid; |
|
F. |
overwegende dat Ewald Stadler sinds 7 december 2011 lid is van het Europees Parlement; |
|
G. |
overwegende dat het Openbaar Ministerie te Wenen sinds maart 2010 voorbereidend onderzoek doet naar Ewald Stadler; |
|
H. |
overwegende dat artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 57 Bundesverfassungsgesetz (de federale grondwet van de Republiek Oostenrijk) zich niet verzetten tegen opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler; |
|
I. |
overwegende dat het daarom gepast is de parlementaire immuniteit in dit geval op te heffen; |
|
1. |
besluit de immuniteit van Ewald Stadler op te heffen; |
|
2. |
verzoekt zijn voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Republiek Oostenrijk en aan Ewald Stadler. |
(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/100 |
P7_TA(2013)0121
Staking van stemmen bij een stemming betreffende het intervenïeren in een gerechtelijke procedure (interpretatie van artikel 159, lid 3, van het Reglement)
Besluit van het Europees Parlement van 16 april 2013 betreffende een staking van stemmen bij een stemming betreffende het interveniëren in een gerechtelijke procedure (interpretatie van artikel 159, lid 3, van het Reglement)
(2016/C 045/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de brief van 20 maart 2013 van de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken, |
|
— |
gezien artikel 211 van zijn Reglement, |
|
1. |
besluit de volgende interpretatie op te nemen in artikel 159, lid 3, van zijn Reglement: „Artikel 159, lid 3, moet in die zin geïnterpreteerd worden dat bij staking van stemmen bij een stemming over een ontwerpaanbeveling, uit hoofde van artikel 128, lid 4, om niet te interveniëren in een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, die staking niet betekent dat een aanbeveling om te interveniëren werd vastgesteld. In dergelijk geval moet de bevoegde commissie worden geacht zich niet te hebben uitgesproken.” |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. |
III Voorbereidende handelingen
EUROPEES PARLEMENT
Dinsdag 16 april 2013
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/102 |
P7_TA(2013)0103
Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) (COM(2010)0521 — C7-0302/2010 — 2010/0275(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 045/20)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0521), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0302/2010), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 februari 2011 (1), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 8 februari 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0056/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 107 van 6.4.2011, blz. 58.
P7_TC1-COD(2010)0275
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 460/2004
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 526/2013.)
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/103 |
P7_TA(2013)0104
Incidentele vangsten van walvisachtigen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (COM(2012)0447 — C7-0213/2012 — 2012/0216(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 045/21)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0447), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0213/2012), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 november 2012 (1), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0042/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
P7_TC1-COD(2012)0216
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Na toezending van het ontwerp van een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad (2) zijn aan de Commissie bevoegdheden verleend om uitvoering te geven aan een aantal bepalingen van die verordening. |
|
(2) |
Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten de bevoegdheden die aan de Commissie zijn verleend met het oog op de uitvoering van Verordening (EG) nr. 812/2004, worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
|
(3) |
Om sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 te kunnen toepassen Teneinde ervoor te zorgen dat bepaalde voorschriften doeltreffend gewijzigd kunnen worden om de technische en wetenschappelijke vooruitgang te weergeven, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de technische specificaties en voorwaarden voor het gebruik van akoestische afschrikkingsmiddelen. [Am. 1] |
|
(4) |
Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen passende raadplegingen houdt, onder meer op expertniveau. |
|
(5) |
De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. |
|
(6) |
Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 812/2004 te waarborgen ten aanzien van de voorschriften voor de procedure en het formaat voor de verslaglegging door de lidstaten, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3). |
|
(6 bis) |
Gezien het feit dat de lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen om een systeem van strikte bescherming op te zetten voor walvisachtigen, gezien de tekortkomingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 en de falende tenuitvoerlegging ervan zoals omschreven door de Commissie in haar Mededeling over bijvangsten van walvisachtigen in de visserij (4) en door ICES in het daaraan gerelateerde wetenschappelijke advies uit 2010, en gezien de gebrekkige opneming van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (5) („habitatrichtlijn”), moet de Commissie uiterlijk eind 2015 een wetgevingsvoorstel indienen voor een samenhangend, overkoepelend wetgevingskader waarmee walvisachtigen doeltreffend tegen alle bedreigingen worden beschermd. [Am. 2] |
|
(7) |
Verordening (EG) nr. 812/2004 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 812/2004 wordt als volgt gewijzigd:
|
(1) |
Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door: „1. De op grond van artikel 2, lid 1, gebruikte akoestische afschrikmiddelen moeten voldoen aan de technische specificaties en de gebruiksvoorwaarden. De voorwaarden en de specificaties zijn vastgesteld in bijlage II. De Commissie wordt gemachtigd om bijlage II door middel van overeenkomstig artikel 8 bis vastgestelde gedelegeerde handelingen te wijzigen om die bijlage aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.”; |
|
(1 bis) |
Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd: „3. De Commissie evalueert voor eind 2015 de doeltreffendheid van de in deze verordening vastgelegde maatregelen, en dient een wetgevingsvoorstel voor een coherent en overkoepelend wetgevingskader in voor een doeltreffende bescherming van walvisachtigen.” [Am. 3]; |
|
(2) |
Artikel 8 wordt vervangen door: „Artikel 8 Uitvoering De nadere voorschriften inzake de procedure en het formaat voor de in artikel 6 bedoelde verslaglegging kunnen worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen die worden aangenomen overeenkomstig de in artikel 8 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”; |
|
(3) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 8 bis Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie geldt bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd een termijn van drie jaar met ingang van … (*). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van drie jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 4] 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis. 5. Een op grond van artikel 3, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan die termijn met twee maanden worden verlengd. Artikel 8 ter Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (**). 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. (*) Datum van inwerkingtreding van deze verordening. " |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te …,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2013.
(2) PB L 150 van 30.4.2004, blz. 12.
(3) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(4) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel „Bijvangsten van walvisachtigen in de visserij: verslag over de toepassing van sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad en over een wetenschappelijke evaluatie van de effecten van het gebruik van in het bijzonder kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee op grond van Verordening (EG) nr. 2187/2005” (COM(2009)0368).
(5) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/106 |
P7_TA(2013)0105
Vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EU en Mauritius ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius, en van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin de overeenkomst voorziet (13501/2012 — C7-0007/2013 — 2012/0215(NLE))
(Goedkeuring)
(2016/C 045/22)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13501/2012), |
|
— |
gezien het ontwerp van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius en het ontwerp van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin de overeenkomst voorziet (13503/2012), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0007/2013), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie visserij en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0127/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst en van het protocol; |
|
2. |
verzoekt de Commissie het Parlement de notulen en de conclusies te doen toekomen van de vergaderingen van de gemengde commissie als bedoeld in artikel 9 van de overeenkomst, het meerjarige sectorale programma als vermeld in artikel 3 van het protocol en de resultaten van de respectievelijke jaarlijkse evaluaties; verzoekt de Commissie om de deelneming van vertegenwoordigers van het Parlement als waarnemer op de bijeenkomsten van de gemengde commissie te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie om in het laatste jaar waarin het protocol geldt en vóór het openen van de onderhandelingen met het oog op de verlenging van de overeenkomst, het Parlement en de Raad een volledig verslag over de uitvoering ervan voor te leggen, zonder de toegang tot dit document onnodig te beperken; |
|
3. |
verzoekt de Raad en de Commissie om het Parlement binnen de grenzen van hun bevoegdheden onmiddellijk en volledig te informeren over alle fasen van de procedures betreffende het protocol en de verlenging ervan, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Mauritius. |
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/106 |
P7_TA(2013)0109
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag EGF/2011/023 IT/Antonio Merloni SpA)
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/023 IT/Antonio Merloni SpA, Italië) (COM(2013)0090 — C7-0046/2013 — 2013/2032(BUD))
(2016/C 045/23)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2013)0090 — C7-0046/2013), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening), |
|
— |
gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0111/2013), |
|
A. |
overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die ontslagen zijn als gevolg van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, en te helpen bij de terugkeer van werknemers op de arbeidsmarkt; |
|
B. |
overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opengesteld voor vanaf 1 mei 2009 tot en met 30 december 2011 ingediende aanvragen om steun te verlenen aan werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis; |
|
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG; |
|
D. |
overwegende dat Italië naar aanleiding van gedwongen ontslagen bij Antonio Merloni SpA in Italië aanvraag EGF/2011/023 IT/Antonio Merloni voor een financiële bijdrage uit het EFG heeft ingediend in verband met 1 517 gedwongen ontslagen tijdens de referentieperiode van vier maanden die liep van 23 augustus 2011 tot 23 december 2011, waarbij wordt gevraagd om medefinanciering door het EFG; |
|
E. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de subsidiabiliteitscriteria die zijn vastgelegd in de EFG-verordening; |
|
1. |
is het met de Commissie eens dat voldaan is aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Italië bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van deze verordening; |
|
2. |
stelt tot zijn spijt vast dat de Italiaanse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 29 december 2011 hebben ingediend en dat de beoordeling ervan op 20 februari 2013 door de Commissie beschikbaar is gesteld; betreurt de lange beoordelingsperiode van veertien maanden; verzoekt de Commissie de beoordelingsfase af te ronden en eindelijk voorstellen voor besluiten over de vier resterende in 2011 ingediende aanvragen te formuleren; |
|
3. |
merkt op dat de productiefaciliteiten van Antonio Merloni SpA, een fabrikant van huishoudapparaten, waren gevestigd in de Italiaanse regio's Marche en Umbrië, in het bijzonder in de provincies Ancona en Perugia; merkt op dat Antonio Merloni SpA, de op vier na grootste producent van huishoudapparaten in de Unie, in 2002 haar verkoopstrategie heeft gewijzigd en in 2006 is begonnen met het rechtstreeks onder eigen merknamen verkopen van haar producten; merkt op dat het bedrijf als gevolg van de wereldwijde economische crisis in financiële problemen raakte, die werden verergerd door de plotselinge aanscherping van de voorwaarden voor het verkrijgen van financieringskrediet; merkt op dat de daling van de productie, die de neerwaartse trend op Europees niveau volgde, in combinatie met de financiële beperkingen heeft geleid tot de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van Antonio Merloni SpA; merkt op dat in totaal 2 217 werknemers zijn ontslagen, van wie er 700 in dienst werden genomen door QA Group SpA; merkt op dat deze aanvraag derhalve betrekking heeft op de 1 517 werknemers die als gevolg van de sluiting van Antonio Merloni SpA werkloos zijn geworden; |
|
4. |
merkt op dat Antonio Merloni SpA al in oktober 2008 insolvabel werd verklaard, maar dat de verkoop van de activa van het bedrijf en de overname van 700 werknemers pas in december 2011 werden afgerond; wijst erop dat de oorspronkelijke aanvraag van de Italiaanse autoriteiten voor steun uit het EFG dateert van 2009, maar dat deze aanvraag eind 2011 opnieuw moest worden ingediend omdat de werknemers formeel pas werden ontslagen na de verkoop van de activa en de beëindiging van de administratieve procedures; |
|
5. |
herinnert eraan dat het EFG al eerder steun heeft verleend aan ontslagen werknemers in de sector van de productie van huishoudtoestellen (zaak EFG/2009/010 LT/Snaige) (3); |
|
6. |
benadrukt het feit dat de werkloosheid in de provincies Ancona en Perugia in de jaren voorafgaand aan de crisis onder het nationale gemiddelde lag; merkt op dat de werkloosheid in 2009 met 40 % steeg ten opzichte van het jaar daarvoor, terwijl het werkloosheidscijfer in 2010 stabiel bleef in Perugia en daalde in Ancona, voornamelijk als gevolg van een lagere arbeidsparticipatie en niet zozeer door een stijging van de werkgelegenheid; merkt op dat het regionale bbp in 2009 met circa 3 % kromp en dat de omzet van de industrie in Marche met 14,6 % en in Umbrië met 16,4 % daalde ten opzichte van het jaar daarvoor; merkt op dat deze krimp resulteerde in een stijging met 368 % in Marche en met 444 % in Umbrië van het aantal in het kader van de Cassa Integrazione Guadagni (4) uitbetaalde uren in de verwerkende industrie; merkt op dat de 1 517 gedwongen ontslagen bij Antonio Merloni SpA die onder deze aanvraag vallen de situatie verder hebben verslechterd; |
|
7. |
is verheugd dat de Italiaanse autoriteiten hebben besloten op 29 maart 2012 met de uitvoering van de maatregelen te beginnen teneinde de werknemers snel bijstand te verlenen, ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket; betreurt evenwel dat het EFG pas drieënhalf jaar na de insolvabelverklaring van het bedrijf kon worden aangewend; |
|
8. |
merkt op dat het door het EFG te medefinancieren gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening maatregelen voor de terugkeer van 1 517 werknemers in de arbeidsmarkt omvat, zoals loopbaanbegeleiding, hulp bij het vinden van een baan, bevordering van het ondernemerschap, beroepsopleiding en bijscholing, begeleiding van werknemers van 50 jaar en ouder, toelagen voor het zoeken naar werk, loonsubsidies voor werkgevers, reiskostenvergoedingen en bijdragen aan verhuiskosten; |
|
9. |
is verheugd over het feit dat het ontwerp van de maatregelen van het gecoördineerde EFG-pakket werd besproken met de sociale partners, dat deze maatregelen deel uitmaken van het door het Ministerie van Economische ontwikkeling en de betrokken regio's ondertekende sociaal plan „Accordo di Programma”, en dat op de uitvoering van de steun uit het EFG zal worden toegezien door een coördinatiegroep; |
|
10. |
herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door aangepaste scholing en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden, alsook van een gelijke toegang tot het EFG, ongeacht de aard van de arbeidsovereenkomst of -verhouding; verwacht dat de scholing die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden niet alleen is afgestemd op het niveau en de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat; |
|
11. |
verzoekt de Commissie om in haar volgende voorstellen nader aan te geven welke opleidingen met een voucher zullen kunnen worden gevolgd, in welke sectoren de werknemers het meest kans op een nieuwe baan maken en of de aangeboden opleidingen afgestemd zijn op de toekomstige economische vooruitzichten en behoeften van de arbeidsmarkt in de regio's waar de ontslagen plaatsvonden; toont zich echter tevreden over de duidelijke connectie tussen de voucher en het voor iedere werknemer uitgetekende re-integratietraject; |
|
12. |
verzoekt de Italiaanse autoriteiten om de steun uit het EFG ten volle te benutten en zoveel mogelijk werknemers aan te sporen om van de regeling gebruik te maken; herinnert eraan dat het uitvoeringspercentage van de financiële steun bij vroegere EFG-interventies in Italië relatief laag lag, met name als gevolg van een lage participatiegraad; |
|
13. |
is verheugd over de module „Gids voor 50-plussers”, die deel uitmaakt van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening en bestemd is voor oudere werknemers, die 12 % van de betrokken arbeiders vormen; |
|
14. |
is ingenomen met het feit dat de bijdrage in de verblijfskosten slechts één keer wordt betaald op vertoon van het bewijs van de gemaakte uitgaven; |
|
15. |
neemt kennis van het feit dat 5 684 000 EUR van de totale kosten van het dienstverleningspakket (7 451 972 EUR) bestemd is voor allerlei financiële stimulansen en toelagen, onder meer voor de bevordering van de mobiliteit van de ontslagen werknemers; beveelt aan om in volgende beschikbaarstellingen een evenredig bedrag uit te trekken voor opleidingsmaatregelen; |
|
16. |
wijst erop dat het grootste deel van de kosten van de individuele dienstverlening bestemd is voor een „sollicitatietoelage” (2 000 EUR per werknemer per dag waarop hij aan EFG-maatregelen deelneemt), die vanwege vereenvoudigingsdoeleinden overeenstemt met de Italiaanse dagvergoeding van de „CIGS” (Buitengewoon fonds werkloosheidsuitkeringen); herhaalt in dit verband dat de EFG-steun in de eerste plaats toegewezen dient te worden aan opleidingsprogramma's en beter niet gebruikt kan worden voor rechtstreekse bijdragen aan financiële toelagen die krachtens het nationale recht de verantwoordelijkheid van de lidstaten vormen; beveelt aan om dergelijke maatregelen in toekomstige terbeschikkingstellingen uit het fonds te ontmoedigen; |
|
17. |
wijst op de relatief hoge „aanwervingspremie” (5 000 EUR per werknemer); is tevreden over het feit dat dergelijke premies alleen worden betaald aan werkgevers die met de betrokken werknemers een overeenkomst van onbepaalde duur sluiten, en verwacht dat de Commissie in dit verband met nauwkeurige informatie komt over de contractuele voorwaarden voor deze werknemers; |
|
18. |
merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening die door het EFG moet worden gefinancierd gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten wordt voorkomen; |
|
19. |
verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie op verzoek van het Parlement in het leven heeft geroepen om de toekenning van subsidies te versnellen, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden ingepast in de nieuwe verordening betreffende het EFG (2014-2020), en dat er meer doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bewerkstelligd; |
|
20. |
benadrukt dat het belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten goed en vlot met elkaar samenwerken bij de voorbereiding van aanvragen in het kader van de nieuwe EFG-verordening; |
|
21. |
herinnert eraan dat de instellingen zich ertoe hebben verbonden een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de economische crisis werkloos zijn geworden; benadrukt de rol die het EFG kan spelen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer in de arbeidsmarkt; |
|
22. |
beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet worden gewaarborgd dat met middelen van het EFG de terugkeer van individuele ontslagen werknemers in de arbeidsmarkt wordt gesteund; benadrukt voorts dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen voor de herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; |
|
23. |
verheugt zich over het feit dat er, na verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG is opgenomen in de begroting voor 2013; herinnert eraan dat het EFG is gecreëerd als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor voor zover mogelijk wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden is gebeurd, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van het EFG; |
|
24. |
betreurt het besluit van de Raad om de „crisisafwijking”, die het mogelijk maakt ook financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige economische crisis en niet alleen aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt om het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma voor programma's die na de einddatum van 30 december 2011 zijn ingediend, te blokkeren; roept de Raad op deze maatregel onverwijld weer in te voeren;; |
|
25. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
|
26. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
27. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) Besluit 2010/202/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 88 van 8.4.2010, blz. 15).
(4) De CIG is een Italiaanse wettelijke regeling die voorziet in een financiële uitkering door het Istituto Nazionale della Previdenza Sociale-INPS (Nationaal Instituut voor sociale zekerheid) aan werknemers die tijdelijk naar huis zijn gestuurd of minder uren werken.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/023 IT/Antonio Merloni SpA, Italië)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/278/EU.)
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/110 |
P7_TA(2013)0110
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag EGF/2011/016 IT/Agile, Italië)
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/016 IT/Agile, Italië) (COM(2013)0120 — C7-0060/2013 — 2013/2049(BUD))
(2016/C 045/24)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0120 — C7-0060/2013), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG verordening) (2), |
|
— |
gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
|
— |
gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0133/2013), |
|
A. |
overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die gebukt gaan onder de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, en te helpen bij de terugkeer van werknemers op de arbeidsmarkt; |
|
B. |
overwegende dat het toepassingsgebied van het EFG is uitgebreid voor tussen 1 mei 2009 en 30 december 2011 ingediende aanvragen met betrekking tot steun voor werknemers van wie het ontslag een rechtstreeks gevolg is van de wereldwijde financiële en economische crisis; |
|
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG; |
|
D. |
overwegende dat Italië aanvraag EGF/2011/016 IT/Agile voor een financiële bijdrage uit het EFG heeft ingediend naar aanleiding van 1 257 gedwongen ontslagen bij Agile S.r.l. tijdens de referentieperiode van vier maanden die liep van 22 september 2011 tot 22 december 2011, waarbij 856 werknemers in aanmerking komen voor maatregelen met medefinanciering door het EFG; |
|
E. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening; |
|
1. |
is het met de Commissie eens dat is voldaan is aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Italië bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van deze verordening; |
|
2. |
stelt tot zijn spijt vast dat de Italiaanse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 30 december 2011 hebben ingediend en dat de beoordeling ervan op 7 maart 2013 door de Commissie beschikbaar is gesteld; betreurt de lange beoordelingsperiode van vijftien maanden; verzoekt de Commissie de beoordelingsfase af te ronden en eindelijk voorstellen voor besluiten over de resterende in 2011 ingediende aanvragen te formuleren; |
|
3. |
neemt er nota van dat de 1 257 ontslagen bij Agile S.r.l., een onderneming uit de ICT-sector (informatie- en communicatietechnologie) in Italië, het gevolg waren van de neergang van de IT-sector, die erger was dan verwacht, en de aanscherping van de kredietvoorwaarden die volgden op de economische en financiële crisis, die een extra belasting vormden voor de onderneming, die geen uitweg vond en in 2010 insolventie aanvroeg; |
|
4. |
herinnert eraan dat de Commissie al eerder heeft erkend dat de ICT-sector onder de crisis te lijden heeft, toen EFG-steun is verleend voor ontslagen werknemers in de ICT-sector in Nederland (dossier EGF/2010/012 Noord-Holland) (3); |
|
5. |
benadrukt dat de ontslagen bij Agile over zowat heel Italië verspreid zijn en dat 12 van de 20 Italiaanse regio's zijn betroffen: Piemonte, Lombardije, Veneto, Emilia-Romagna, Toscane, Umbrië, Lazio, Campania, Apulië, Basilicata, Calabrië en Sicilië; |
|
6. |
neemt er nota van dat de werkloosheid in Italië in drie jaar tijd (2008-2010) van 6,8 % tot 8,5 % is gestegen en dat de stijging in acht van de 12 betroffen regio's 1,9 % tot 2,6 % hoger was dan het nationale gemiddelde; benadrukt dat de ontslagen bij Agile de huidige kwetsbare werkgelegenheidssituatie verder zullen verslechteren, met name in de zuidelijke regio's met minder goede vooruitzichten op economisch herstel; |
|
7. |
is verheugd dat de Italiaanse autoriteiten op 15 maart 2012 hebben besloten met de uitvoering van de individuele maatregelen te beginnen teneinde de werknemers snel bijstand te verlenen, ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket; |
|
8. |
verzoekt de Italiaanse autoriteiten om de steun uit het EFG ten volle te benutten en zoveel mogelijk werknemers aan te sporen om van de regeling gebruik te maken; herinnert eraan dat het uitvoeringspercentage van de financiële steun bij vroegere EFG-interventies in Italië relatief laag lag, met name als gevolg van een lage participatiegraad; |
|
9. |
neemt er nota van dat het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening waarvoor medefinanciering wordt aangevraagd, maatregelen omvat voor de terugkeer van 856 werknemers op de arbeidsmarkt, door middel van loopbaanadvies en evaluatie van vaardigheden, outplacement en hulp bij het zoeken naar werk, beroepsopleiding en bijscholing, postdoctoraal onderwijs, bevordering van ondernemerschap en bijdrage in de kosten van het opstarten van een bedrijf, aanwervingspremies, begeleiding door een mentor na herintreding, sollicitatietoelagen en bijdragen voor bijzondere onkosten zoals een toelage voor mantelzorgers, een toelage voor woon-werkverkeer en een toelage voor wie verhuist om een nieuwe baan aan te nemen; |
|
10. |
is verheugd dat het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening een module „begeleiding door een mentor na herintreding” bevat, die ervoor moet zorgen dat terugkeer van de werknemers op de arbeidsmarkt duurzaam is; |
|
11. |
is ingenomen met het feit dat de bijdrage in de verblijfskosten slechts één keer wordt betaald op vertoon van het bewijs van de gemaakte uitgaven; |
|
12. |
is ingenomen met de bijdragen voor bijzondere onkosten voor mantelzorgers, die werknemers met afhankelijke personen ten laste (kinderen, ouderen of gehandicapten) in staat moet stellen voor die personen te zorgen en die de deelnemers aan het programma in staat moet stellen opleidingen en het zoeken naar werk te combineren met gezinstaken; |
|
13. |
is verheugd dat de sociale partners, en met name de lokale vakbonden, zijn geraadpleegd over de ontwikkeling van het gecoördineerde EFG-pakket en dat het beleid van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en non-discriminatie zal worden toegepast in de verschillende stadia van de uitvoering van het EFG en bij de toegang ertoe; |
|
14. |
herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door aangepaste scholing en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de scholing die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat; |
|
15. |
verzoekt de Commissie om in haar volgende voorstellen nader aan te geven welke opleidingen zullen kunnen worden gevolgd, in welke sectoren de werknemers het meest kans op een nieuwe baan maken en of de aangeboden opleidingen afgestemd zijn op de toekomstige economische vooruitzichten en behoeften van de arbeidsmarkt in de regio's waar de ontslagen plaatsvonden; toont zich echter tevreden over de duidelijke connectie tussen de voucher en het voor iedere werknemer uitgetekende re-integratietraject; |
|
16. |
merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening die door het EFG moet worden gefinancierd gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; benadrukt dat de Italiaanse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere financieringsinstrumenten van deUnie wordt ontvangen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten wordt voorkomen; |
|
17. |
benadrukt dat het belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten goed en vlot met elkaar samenwerken bij de voorbereiding van aanvragen in het kader van de nieuwe EFG-verordening, zodat EFG-steun snel kan worden verleend; |
|
18. |
verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie op verzoek van het Parlement in het leven heeft geroepen om de toekenning van subsidies te versnellen, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden ingepast in de nieuwe verordening over het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en dat er meer doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bewerkstelligd; |
|
19. |
beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet worden gewaarborgd dat met middelen van het EFG de stabiele terugkeer van individuele ontslagen werknemers in de arbeidsmarkt wordt gesteund; benadrukt voorts dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen voor de herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; |
|
20. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
|
21. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
22. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) Besluit 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 41 van 15.2.2011, blz. 8).
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/016 IT/Agile, Italië)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/277/EU.)
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/113 |
P7_TA(2013)0111
Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag EGF/2011/010 AT/Austria Tabak, Oostenrijk)
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/010 AT/Austria Tabak, Oostenrijk) (COM(2013)0119 — C7-0059/2013 — 2013/2048(BUD))
(2016/C 045/25)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0119 — C7-0059/2013), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-Verordening), |
|
— |
gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
|
— |
gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0134/2013), |
|
A. |
overwegende dat de Europese Unie met het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) een wetgevings- en begrotingsinstrument in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die hun baan hebben verloren als gevolg van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
|
B. |
overwegende dat het toepassingsgebied van het EFG is uitgebreid voor tussen 1 mei 2009 en 30 december 2011 ingediende aanvragen met betrekking tot steun voor werknemers van wie het ontslag een rechtstreeks gevolg is van de wereldwijde financiële en economische crisis; |
|
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG; |
|
D. |
overwegende dat Oostenrijk aanvraag EGF/2011/010 AT/Austria Tabak voor een financiële bijdrage uit het EFG heeft ingediend naar aanleiding van 320 gedwongen ontslagen bij Austria Tabak GmbH en bij 14 leveranciers en downstreamproducenten tijdens de referentieperiode van vier maanden die liep van 20 augustus 2011 tot 19 december 2011, waarbij 270 werknemers in aanmerking komen voor maatregelen met medefinanciering door het EFG; |
|
E. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening; |
|
1. |
deelt de mening van de Commissie dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, onder c), van de EFG-verordening en dat Oostenrijk bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening; |
|
2. |
merkt tot zijn spijt op dat de Oostenrijkse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 20 december 2011 hebben ingediend en dat de beoordeling ervan op 7 maart 2013 door de Commissie beschikbaar is gesteld; betreurt de lange beoordelingsperiode van vijftien maanden; verzoekt de Commissie de beoordelingsfase af te ronden en eindelijk voorstellen voor besluiten over de resterende in 2011 ingediende aanvragen te formuleren; |
|
3. |
neemt er nota van dat de ontslagen zijn veroorzaakt door de sluiting van de laatste productielocatie van Austria Tabak in Hainburg in het district Bruck an der Leitha (Neder-Oostenrijk/Niederösterreich) ingevolge een besluit van hun eigenaars, Japan Tobacco International (JTI) (3); neemt er nota van dat deze sigarettenfabriek gefaseerd is afgebouwd vanaf de tweede helft van 2011 tot midden 2012, waarbij in totaal 320 werknemers zijn ontslagen; |
|
4. |
benadrukt dat de sluiting van Austria Tabak het district Bruck an der Leitha in een bijzonder moeilijke situatie heeft gebracht, aangezien het op dat moment de op een na grootste werkgever in het gebied was en veel kleine ondernemingen ermee waren verbonden; neemt er nota van dat het aantal vacatures in september 2011 bijna was gehalveerd (-47 %) in vergelijking met dezelfde maand van het jaar daarvoor, terwijl deze daling veel kleiner was in Neder-Oostenrijk (NUTS II-niveau) en op nationaal vlak (respectievelijk - 4 % en - 7 %); verwijst voorts naar statistieken waaruit blijkt dat deze regio van 2006 tot 2010 al het hoogste percentage werklozen van de zeven NUTS III-regio's van Neder-Oostenrijk had (4), zodat het voor de ontslagen werknemers geen evidente keuze is om naar andere gebieden te verhuizen; het feit dat velen van hen voor een relatief laag loon werkten, maakt een nieuwe start nog moeilijker; |
|
5. |
herinnert eraan dat op NUTS II-niveau de deelstaat Neder-Oostenrijk ook werd getroffen door andere massaontslagen waarvoor aanvragen om steun uit het EFG bij de Commissie zijn ingediend: 704 ontslagen in de metaalsector in 2009 (5) en 1 274 ontslagen die verband houden met de sector wegvervoer in 2010 (6); |
|
6. |
is verheugd dat de Oostenrijkse autoriteiten hebben besloten op 15 november 2011 met de uitvoering van de individuele maatregelen te beginnen teneinde de werknemers snel bijstand te verlenen, ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket; |
|
7. |
neemt er nota van dat het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening waarvoor financiering wordt aangevraagd, maatregelen omvat voor de terugkeer van 270 werknemers op de arbeidsmarkt, zoals loopbaanadvies, hulp bij het zoeken naar werk, begeleiding op het werk, verschillende soorten opleidings- en kwalificatiemaatregelen, waaronder beroepsopleiding in instellingen voor voortgezet technisch en beroepsonderwijs, werkstages in bedrijven, praktische opleidingen op de werkplek, intensieve steun voor vijftigplussers, alsook opleidings- en dagvergoedingen tijdens de opleidingen en het actief zoeken naar werk; |
|
8. |
is verheugd dat de sociale partners zijn geraadpleegd over de ontwikkeling van het gecoördineerde EFG-pakket en dat het beleid van gelijkheid van mannen en vrouwen en van non-discriminatie is toegepast en ook verder zal worden toegepast in de verschillende stadia van de uitvoering van het EFG en bij de toegang ertoe; |
|
9. |
is verheugd over het feit dat de door het EFG gesteunde maatregelen aan de werknemers zullen worden aangeboden via een arbeidsstichting die is opgericht in het kader van een sociaal plan dat met de sociale partners is overeengekomen; herinnert eraan dat outplacementstichtingen instellingen zijn die zijn opgericht door sectorale sociale partners om werknemers te begeleiden bij veranderingen in het bedrijfsleven, met opleidingsmaatregelen om hun inzetbaarheid te verbeteren; herinnert er voorts aan dat dit model voor het aanbieden van actieve arbeidsmarktmaatregelen in het verleden uitermate succesvol is geweest met betrekking tot de re-integratie van werknemers op de arbeidsmarkt en het gebruik van de EFG-middelen voor dit doel; |
|
10. |
verzoekt de Oostenrijkse autoriteiten de steun uit het EFG ten volle te benutten en zoveel mogelijk werknemers aan te sporen om van de regeling gebruik te maken; |
|
11. |
is ingenomen met het voorgestelde gecoördineerde pakket voor individuele dienstverlening en de gedetailleerde omschrijving van de in het Commissievoorstel gepresenteerde maatregelen; is verheugd over het feit dat de aangeboden opleiding wordt gekoppeld aan de economische vooruitzichten en de toekomstige behoeften aan vaardigheden en kwalificaties in de regio; |
|
12. |
herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door aangepaste scholing en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de scholing die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat; |
|
13. |
vestigt de aandacht op de onderhoudstoelage voor werknemers tijdens de opleiding of tijdens het zoeken van werk, die 1 000 EUR per werknemer per maand zou bedragen (gedurende 13 maanden, met onderbreking van de werkloosheidsuitkering tijdens deze periode), en die gecombineerd wordt met een opleidingstoelage van 200 EUR per werknemer per maand; brengt in herinnering dat de EFG-middelen in de toekomst in de eerste plaats moeten worden besteed aan opleidingen en het zoeken van werk, alsook aan beroepsoriëntatieprogramma's, terwijl de financiële bijdrage vanuit het EFG aan vergoedingen altijd een aanvulling moet vormen op en in overeenstemming moet zijn met hetgeen de ontslagen werknemers op grond van nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten ontvangen; |
|
14. |
betreurt dat 4 266 000 EUR van de totale kosten van het pakket (5 864 615 EUR) bestemd is voor diverse uitkeringen, een vergelijkbaar percentage als in eerdere gevallen; beveelt aan om in volgende beschikbaarstellingen een evenredig bedrag uit te trekken voor opleidingsmaatregelen; |
|
15. |
merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening die door het EFG moet worden gefinancierd gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten wordt voorkomen; |
|
16. |
verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie op verzoek van het Parlement in het leven heeft geroepen om de toekenning van subsidies te versnellen, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden ingepast in de nieuwe verordening betreffende het EFG (2014-2020), en dat er meer doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bewerkstelligd; |
|
17. |
herinnert eraan dat de instellingen zich ertoe hebben verbonden een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de economische crisis werkloos zijn geworden; benadrukt de rol die het EFG kan spelen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmark; |
|
18. |
beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet worden gewaarborgd dat met middelen van het EFG de terugkeer van individuele ontslagen werknemers in de arbeidsmarkt wordt gesteund; benadrukt voorts dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen voor de herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; |
|
19. |
verheugt zich over het feit dat er, na verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG is opgenomen in de begroting voor 2013; herinnert eraan dat het EFG is gecreëerd als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor voor zover mogelijk wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden is gebeurd, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van het EFG; |
|
20. |
betreurt het besluit van de Raad om de „crisisafwijking”, die het mogelijk maakt ook financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige economische crisis en niet alleen aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt om het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma voor programma's die na de einddatum van 30 december 2011 zijn ingediend, te blokkeren; roept de Raad op deze maatregel onverwijld weer in te voeren; |
|
21. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
|
22. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
23. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) Het in Genève gevestigde JTI behoort tot Japan Tobacco Inc., Japan, en is een van de grootste tabaksondernemingen van de wereld (in 2007: 10,8 % van de wereldmarkt), na het overheidsbedrijf China National Tobacco Corporation (in 2007: 32 %), Philip Morris International (in 2007: 18,7 %) en British American Tobacco (in 2007: 17,1 %). JTI is momenteel actief in 120 landen en heeft 25 000 mensen in dienst.
(4) Statistik Austria: Statistisches Jahrbuch 2012.
(5) EGF/2010/007 AT/Steiermark-Niederösterreich (PB L 263 van 7.10.2011, blz. 9).
(6) EGF/2011/001 AT/Niederösterreich-Oberösterreich (PB L 317 van 30.11.2011, blz. 28).
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/010 AT/Austria Tabak, Oostenrijk)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/276/EU.)
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/116 |
P7_TA(2013)0112
Economische partnerschapsovereenkomsten EU/ACS-landen: het uitsluiten van bepaalde landen van handelspreferenties ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad, met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten (15519/1/2012 — C7-0006/2013 — 2011/0260(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2016/C 045/26)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (15519/1/2012 — C7-0006/2013), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0598), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 66 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie internationale handel (A7-0123/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Aangenomen teksten van 13.9.2012, P7_TA(2012)0342.
P7_TC2-COD(2011)0260
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad, met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 527/2013.)
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/116 |
P7_TA(2013)0113
Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot tijdelijke afwijking van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (COM(2012)0697 — C7-0385/2012 — 2012/0328(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 045/27)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0697), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0385/2012), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 2, lid 2, van het Protocol van Kyoto dat, namens de Europese Gemeenschap, is goedgekeurd bij Beschikking 2002/358/EG van de Raad (1), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 13 februari 2013 (2), |
|
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio's, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 20 maart 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0060/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).
(2) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
P7_TC1-COD(2012)0328
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. …/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad tot tijdelijke afwijking van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 377/2013/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Commissie
De Commissie wijst erop dat de inkomsten die voortvloeien uit de veiling van emissierechten volgens artikel 3d van Richtlijn 2003/87/EG voor inspanningen moeten worden gebruikt om de klimaatverandering in de Europese Unie en in derde landen aan te pakken, onder meer om de emissie van broeikasgassen terug te dringen, om de aanpassing aan het effect van de klimaatverandering in de Europese Unie en derde landen, met name ontwikkelingslanden te bevorderen, om onderzoek en ontwikkeling te financieren op het gebied van beperking en aanpassing, inclusief met name in de luchtvaart en het luchtvervoer, om de emissies terug te dringen via transport met een lage emissie en om de beheerskosten van de Gemeenschapsregeling te dekken. De veilingopbrengsten moeten ook worden gebruikt voor de financiering van bijdragen aan het wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie, alsmede van maatregelen ter voorkoming van ontbossing.
De Commissie wijst er voorts op dat de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van de uit hoofde van artikel 3d van Richtlijn 2003/87/EG ondernomen acties inzake het gebruik van de inkomsten die voortvloeien uit de veiling van luchtvaartemissierechten. Specifieke bepalingen inzake de inhoud van deze rapportage zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (1). Nadere bepalingen zullen worden gegeven in een uitvoeringshandeling van de Commissie op grond van artikel 18 van die verordening. De lidstaten maken de rapporten openbaar en de Commissie publiceert de volledige informatie voor de Unie in een gemakkelijk toegankelijke vorm.
De Commissie beklemtoont dat een mondiaal en op de markt gebaseerd mechanisme om een internationale prijs aan de koolstofemissie van de internationale luchtvaart te verbinden niet alleen het primaire doel van emissiereductie kan verwezenlijken maar ook kan bijdragen tot de financiering van internationale maatregelen met het oog op beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/118 |
P7_TA(2013)0114
Kredietinstellingen en bedrijfseconomisch toezicht ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (COM(2011)0453 — C7-0210/2011 — 2011/0203(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 045/28)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0453), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 53, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0210/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van het protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Roemeense Kamer van Afgevaardigden en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 25 januari 2012 (1), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 maart 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0170/2012), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan de verklaring van het Parlement doe a s bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 105 van 11.4.2012, blz. 1.
P7_TC1-COD(2011)0203
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 2013/36/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van het Europees Parlement
Hierbij wordt verklaard dat het tussen het Europees Parlement en de Raad bereikte akkoord betreffende de nieuwe richtlijn kapitaalvereisten, op grond waarvan de Commissie het recht verwerft om, op verzoek van de EBA met het oog op de toepassing van Verordening (EU) nr. 1095/2010 of ambthalve, de lidstaten te verzoeken nauwkeuriger inlichtingen te verschaffen betreffende de omzetting in en de uitvoering van hun nationale bepalingen en deze richtlijn, geen precedent vormt voor onderhandelingen over wetgevingshandelingen op andere beleidsgebieden.
Deze concrete oplossing is vereist vanwege de bijzondere omstandigheden met betrekking tot de Europese toezichtstructuur. Het vraagstuk van de schriftelijke toelichting zal in het algemeen behandeld blijven worden in overeenstemming met de gezamenlijke politieke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 27 oktober 2011.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/119 |
P7_TA(2013)0115
Prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (COM(2011)0452 — C7-0417/2011 — 2011/0202(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 045/29)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0452), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0417/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van het protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Franse Senaat, de Zweedse Rijksdag en het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 25 januari 2012 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 januari 2012 (2) |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 maart 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0171/2012), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 105 van 11.4.2012, blz. 1.
(2) PB C 68 van 6.3.2012, blz. 39.
P7_TC1-COD(2011)0202
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 575/2013.)
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/120 |
P7_TA(2013)0116
Grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens en tot intrekking van Richtlijn 96/67/EG (COM(2011)0824 — C7-0457/2011 — 2011/0397(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 045/30)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0824), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0457/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Luxemburgse parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 19 juli 2012 (2), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0364/2012), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 173.
(2) PB C 277 van 13.9.2012, blz. 111.
P7_TC1-COD(2011)0397
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens en tot intrekking van Richtlijn 96/67/EG van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (4) voorziet in de geleidelijke openstelling van de grondafhandelingsmarkt. |
|
(2) |
Luchthavens en grondafhandelingsdiensten zijn van essentieel belang voor de goede werking en veiligheid van het luchtvervoer en spelen een sleutelrol in de luchtvaartketen. Grondafhandelingsdiensten hebben betrekking op alle luchtvaartgerelateerde activiteiten die op de grond op luchthavens worden verleend aan individuele luchtvaartmaatschappijen. [Am. 244] |
|
(3) |
In de verklaring die in oktober 2010 is opgesteld op de luchtvaarttop te Brugge wordt erkend dat de EU-regels moeten worden hervormd om het concurrentievermogen van elke schakel in de luchtvervoersketen te bevorderen (zoals luchthavens, luchtvaartmaatschappijen, en andere dienstverleners). |
|
(4) |
In het witboek „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte” (5) is bepaald dat het verbeteren van de markttoegang en het verlenen van kwaliteitsdiensten op luchthavens van vitaal belang is voor de levenskwaliteit van de burgers en voor de totstandbrenging van de interne Europese vervoersruimte. |
|
(5) |
Door de verdere geleidelijke openstelling van de grondafhandelingsmarkt en de invoering van geharmoniseerde eisen voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten zal de efficiëntie en de algemene kwaliteit van grondafhandelingsdiensten waarschijnlijk verbeteren, zowel voor luchtvaartmaatschappijen als voor passagiers en expediteurs. Dit moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van alle luchthavenactiviteiten. |
|
(6) |
Met het oog op de behoefte om nieuwe, geharmoniseerde minimumkwaliteitseisen op luchthavens om de gate-to-gate-benadering voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim ten uitvoer te leggen, en aan verdere harmonisering om de voordelen van de geleidelijke openstelling van de grondafhandelingsmarkt, namelijk een verbetering van de kwaliteit en efficiëntie van de grondafhandelingsdiensten, volledig te benutten, moet Richtlijn 96/67/EG worden vervangen door een verordening. |
|
(7) |
Vrije toegang tot de grondafhandelingsmarkt hangt samen met de efficiënte werking van EU-luchthavens, voor zover voorzien wordt in passende garanties. De vrije toegang tot de grondafhandelingsmarkt moet geleidelijk tot stand worden gebracht en moet worden aangepast aan de eisen van de sector. |
|
(7 bis) |
Aangezien vrije markttoegang de norm is in het vervoersbeleid van de Unie, moet de volledige liberalisering van de grondafhandelingsmarkt het uiteindelijke doel zijn. [Am. 245] |
|
(8) |
De geleidelijke openstelling van de markt in het kader van Richtlijn 96/67/EG heeft al positieve resultaten opgeleverd in termen van verbeterde efficiëntie en kwaliteit. Het is dan ook passend de geleidelijke openstelling voort te zetten. |
|
(9) |
Elke luchthavengebruiker moet toestemming krijgen om aan zelfafhandeling te doen. Tegelijkertijd moet een duidelijke en restrictieve definitie van zelfafhandeling worden behouden om misbruik en negatieve effecten op de markt voor afhandeling voor derde partijen te voorkomen. |
|
(10) |
Voor bepaalde categorieën grondafhandelingsdiensten kan de toegang tot de markt stuiten op belemmeringen in verband met veiligheid, beveiliging, capaciteit en beschikbare ruimte. Het moet dan ook mogelijk zijn het aantal geautoriseerde verleners van dergelijke grondafhandelingsdiensten te beperken. Het moet mogelijk zijn dat de omvang van deze beperkingen uiteenlopen voor afzonderlijke terminals op het terrein van dezelfde luchthaven, op voorwaarde dat de beperkingen op niet-discriminerende wijze worden toegepast, geen concurrentieverstoringen veroorzaken, niet strijdig zijn met de bepalingen van deze verordening en op voorwaarde dat het minimumaantal dienstverleners op elke terminal wordt gehandhaafd. [Am. 246] |
|
(11) |
In bepaalde gevallen kunnen de belemmeringen inzake veiligheid, beveiliging, capaciteit en beschikbare ruimte zodanig zijn dat zij verdere tijdelijke beperkingen inzake markttoegang of zelfafhandeling kunnen rechtvaardigen, voor zover deze beperkingen relevant, objectief, transparant en niet-discriminerend zijn. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten het recht hebben om vrijstellingen van de bepalingen van deze verordening te vragen. [Am. 247] |
|
(12) |
Dergelijke vrijstellingen hebben tot doel de luchthavenautoriteiten in staat te stellen deze belemmeringen op te heffen of althans te beperken. Dergelijke vrijstellingen dienen door de Commissie te worden goedgekeurd. |
|
(13) |
De handhaving van effectieve en eerlijke concurrentie vereist dat, in geval van beperking van het aantal verleners van grondafhandelingsdiensten, deze worden gekozen via een open, transparante en niet-discriminerende procedure. De bijzonderheden van een dergelijke procedure moeten verder worden gespecificeerd. |
|
(13 bis) |
Alle, op een luchthaven actieve verleners van grondafhandelingsdiensten, zelfafhandelende luchthavengebruikers en onderaannemers dienen de desbetreffende representatieve collectieve arbeidsovereenkomsten en nationale wetgeving van de betreffende lidstaat toe te passen, zodat eerlijke concurrentie tussen verleners van grondafhandelingsdiensten op basis van kwaliteit en efficiëntie mogelijk is. [Am. 248] |
|
(14) |
Gezien de noodzaak om rekening te houden met de behoeften van d e luchthavengebruikers, moeten zij worden geraadpleegd bij de selectie van de verleners van grondafhandelingsdiensten omdat ze veel belang hebben bij de kwaliteit en prijs van deze diensten. [Am. 249] |
|
(15) |
Het is dan ook noodzakelijk regels op te stellen voor de vertegenwoordiging van en raadpleging van luchthavengebruikers, met name bij de selectie van verleners van grondafhandelingsdiensten. |
|
(16) |
In de context van de selectie van verleners van grondafhandelingsdiensten op een luchthaven moet het in bepaalde omstandigheden en onder specifieke voorwaarden mogelijk zijn de openbaredienstverplichting uit te breiden tot andere luchthavens in dezelfde geografische regio van de betrokken lidstaat. |
|
(17) |
Het is niet duidelijk Er dient te worden verduidelijkt of lidstaten bij een wijziging van verlener van grondafhandelingsdiensten waartoe krachtens artikel 6, lid 2, de toegang beperkt is, de nieuwe dienstverlener kunnen verplichten het personeel over te nemen. Discontinuïteit van het personeel kan een negatief effect hebben op de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten. Het is derhalve passend de regels inzake de overname van personeel die verder gaat dan hetgeen is bepaald in Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (6) zodanig te verduidelijken dat de lidstaten in staat worden gesteld om passende werkgelegenheid en werkomstandigheden zeker te stellen. [Am. 250] |
|
(17 bis) |
Verbetering van de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten moet het uiteindelijke doel zijn. Dat moet worden bereikt zonder de administratieve last voor grondafhandelingsbedrijven te verzwaren. Het is derhalve belangrijk de bedrijven zelf te laten beslissen over hun algemene bedrijfspraktijken en hun personeelsbeleid. [Am. 251] |
|
(18) |
Om de goede en vlotte werking van luchtvervoersactiviteiten op luchthavens te waarborgen, de veiligheid en beveiliging van luchthaventerreinen te garanderen, het milieu te beschermen en ervoor te zorgen dat de toepasselijke sociale voorschriften en regels worden nageleefd, moet een passende goedkeuring worden afgegeven voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten. Aangezien de meeste lidstaten beschikken over systemen voor het afgeven van een goedkeuring voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten, maar er grote verschillen bestaan tussen deze systemen, moet een geharmoniseerd goedkeuringssysteem worden ingevoerd. |
|
(19) |
Om te garanderen dat alle dienstverleners en zelfafhandelende luchthavengebruikers economisch voldoende solide zijn, betrouwbaar zijn, ten minste de veiligheids- en beveiligingseisen eerbiedigen, voldoende verzekerd zijn en een goede kennis hebben van grondafhandelingsactiviteiten en de luchthavenomgeving, en om een gelijk speelveld tot stand te brengen, moeten minimumeisen worden vastgesteld voor het afgeven van goedkeuringen. Deze minimumeisen mogen in geen geval de verdere openstelling van de markt belemmeren. [Am. 252 en 253] |
|
(20) |
Open toegang tot de gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur en een duidelijk wetgevingskader voor de definitie van de gecentraliseerde infrastructuur zijn van essentieel belang voor de efficiënte verlening van grondafhandelingsdiensten. Het moet echter mogelijk zijn een vergoeding te vragen voor de gecentraliseerde infrastructuur. |
|
(21) |
Deze vergoedingen moeten niet-discriminerend zijn en op transparante wijze worden berekend. De vergoedingen mogen niet hoger zijn dan wat nodig is om de kosten van de terbeschikkingstelling van de gecentraliseerde infrastructuur te dekken, inclusief een redelijk rendement op activa. |
|
(22) |
Het beheersorgaan van de luchthaven en/of elk ander beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur van die luchthaven moet worden verplicht om de luchthavengebruikers regelmatig te raadplegen over de definitie van de infrastructuur en het niveau van de vergoeding. [Am. 254] |
|
(23) |
Het beheersorgaan van de luchthaven mag ook zelf grondafhandelingsdiensten verlenen. Aangezien het beheersorgaan van de luchthaven via zijn beslissingen ook aanzienlijke invloed kan uitoefenen op de mededinging tussen verleners van grondafhandelingsdiensten, moeten luchthavens worden verplicht om een strikt gescheiden boekhouding te voeren voor hun grondafhandelingsdiensten onder te brengen in een juridische entiteit die gescheiden is van de juridische entiteit voor enerzijds en het infrastructuurbeheer anderzijds. [Am. 255] |
|
(24) |
Om luchthavens in staat te stellen hun functie van infrastructuurbeheerder te vervullen, om de veiligheid en beveiliging van luchthaventerreinen te garanderen en om de veerkracht van grondafhandelingsdiensten in crisissituaties te waarborgen, moet het beheersorgaan van de luchthaven ook verantwoordelijk zijn voor de goede coördinatie van grondafhandelingsactiviteiten op de luchthaven. Het beheersorgaan van de luchthaven moet bij het Performance Review Body van Eurocontrol verslag uitbrengen over de coördinatie van de grondafhandelingsactiviteiten op de luchthaven met als doel een geconsolideerde optimalisering. |
|
(24 bis) |
Indien het beheersorgaan van de luchthaven grondafhandelingsdiensten verricht of directe dan wel indirecte zeggenschap over een grondafhandelingsonderneming heeft, dient de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit op de nodige coördinatie van de grondafhandelingsdiensten toe te zien, om te zorgen dat de gelijke behandeling gewaarborgd blijft. [Am. 256] |
|
(25) |
Het beheersorgaan van de luchthaven, een overheidsinstantie of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, moet ook de bevoegdheid hebben om de noodzakelijke regels vast te stellen voor de goede werking van de luchthaveninfrastructuur. |
|
(26) |
Het is nodig verplichte minimumkwaliteitseisen vast te stellen waaraan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers moeten voldoen om de algemene kwaliteit van de diensten te garanderen en een gelijk speelveld voor alle exploitanten tot stand te brengen. |
|
(26 bis) |
Om een passend veiligheidsniveau op alle luchthavens te garanderen moeten de voorschriften op het punt van minimum veiligheidsnormen voor grondafhandelingsdiensten beantwoorden aan de beginselen inzake veiligheid en beheerssystemen zoals vastgelegd in de relevante Uniewetgeving. [Am. 257] |
|
(27) |
Teneinde de prestaties in de hele luchtvaartketen te verbeteren en de gate-to-gate-benadering ten uitvoer te leggen, moeten de verleners van grondafhandelingsdiensten en de zelfafhandelende luchthavengebruikers bij de Commissie verslag uitbrengen over hun prestaties. |
|
(28) |
In een arbeidsintensieve sector als grondafhandeling hebben permanente ontwikkeling en opleiding van het personeel een sterke impact op de kwaliteit van de diensten . Daarom en de veiligheid van de werkzaamheden . Een bevoegde EU-instelling dient in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, luchthavenexploitanten en sociale partners, ambitieuze minimumnormen vast te stellen om te zorgen voor een zo hoog mogelijke kwaliteit in de opleiding en training van werknemers in de grondafhandelingssector. Deze normen moeten minimumopleidingseisen regelmatig worden vastgesteld aangepast en nader uitgewerkt om bij te kunnen dragen aan de kwaliteit van de activiteiten te garanderen, voor wat de betrouwbaarheid, veerkracht, veiligheid en beveiliging betreft, en om een gelijk speelveld voor alle exploitanten tot stand te brengen. Zolang op de betrokken luchthaven niet aan de vereiste normen wordt voldaan, wordt de vergunning van de dienstverleners in kwestie opgeschort, ingetrokken of ingehouden, totdat het juiste niveau weer is bereikt. Er moet een aanvullende specifieke luchthavenopleiding worden geboden, met een duur van ten minste vijf dagen. [Am. 258] |
|
(29) |
Onderaanbesteding vergroot de flexibiliteit van de verleners van grondafhandelingsdiensten. Onderaanbesteding en meervoudige onderaanbesteding kunnen echter ook leiden tot capaciteitsbeperkingen en negatieve gevolgen hebben voor de veiligheid en beveiliging. Daarom moet onderaanbesteding worden beperkt en moeten de regels voor onderaanbesteding worden verduidelijk. |
|
(30) |
De bij deze verordening erkende rechten mogen worden toegekend aan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit derde landen enkel op basis van strikte wederkerigheid. Daar waar er geen sprake is van wederkerigheid, moet de Commissie het recht krijgen om te beslissen dat een lidstaat of lidstaten deze rechten moet(en) opschorten. |
|
(31) |
De lidstaten moeten de bevoegdheid behouden om adequate sociale bescherming te garanderen voor erop toezien dat het personeel van bedrijven die grondafhandelingsdiensten verlenen , een adequaat niveau aan sociale bescherming alsmede fatsoenlijke arbeidsomstandigheden genieten, ook in geval van onderaanneming en in het kader van dienstverrichtingscontracten . Wanneer de bevoegde autoriteiten in de lidstaat leemtes in de bescherming of inbreuken op de regels vaststellen, moet het mogelijk zijn de vergunning van de betrokken dienstverleners op te schorten, in te trekken of in te houden , totdat het juiste niveau weer is bereikt . [Am. 259] |
|
(31 bis) |
Omdat gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit vaak ongerechtvaardigde discriminatie ondervinden bij de afhandeling van hun problemen en klachten en de aanbieding van oplossingen daarvoor, moet deze verordening worden toegepast in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1107/2006 van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (7) . [Am. 260] |
|
(31 ter) |
Ook al zijn de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen reeds geregeld in Verordening (EG) nr. 1107/2006, beoogt deze verordening de onderlinge afstemming aan te moedigen tussen enerzijds degenen die assistentie verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, en anderzijds degenen die de hulpbenodigdheden voor reizigers afhandelen, waaronder ook de medische apparatuur. [Am. 261] |
|
(31 quater) |
Gezien de vooruitgang die op gebied van de reizigersrechten is gemaakt, en ter voorkoming van discriminatie van gehandicapte reizigers, moet er ook worden gekeken naar doelstellingen en oplossingen zoals te vinden zijn in Richtlijn 2001/85/EG van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend (8) . [Am. 262] |
|
(32) |
Teneinde te garanderen dat geharmoniseerde verzekeringseisen gelden voor verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de verzekeringseisen voor verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers. Teneinde te garanderen dat geharmoniseerde en geactualiseerde verplichtingen gelden inzake de minimumkwaliteitseisen voor grondafhandelingsdiensten en inzake de rapporteringsverplichtingen voor verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de specificaties voor minimumkwaliteitseisen voor grondafhandelingsdiensten en de specificaties voor de inhoud en verspreiding van rapporteringsverplichtingen voor verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat het specifieke bij Besluit 98/500/EG van de Commissie van 20 mei 1998 betreffende de oprichting van Comités voor de sectoraal dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau (9) opgerichte sectorale comité voor sociale dialoog daarbij wordt betrokken. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. [Am. 263] |
|
(32 bis) |
Gezien de bijzondere omstandigheden van de grondafhandeling van rolstoelen en andere medische en hulpmiddelen die door gehandicapte passagiers of passagiers met een beperkte mobiliteit worden gebruikt, en de mate waarin de onafhankelijkheid van dergelijke passagiers afhangt van het gebruik van deze middelen, moeten de verzekeringspolissen van de verleners van grondafhandelingsdiensten een volledige schadeloosstelling garanderen voor de beschadiging of het verlies van deze middelen. [Am. 264] |
|
(32 ter) |
Gezien het grote belang van veiligheid, beroepskwalificaties en scholing, de naleving van kwaliteitsnormen en vooral ook de operationele prestaties van het grondafhandelingspersoneel dienen de lidstaten sancties in te stellen tegen inbreuken op deze verordening. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. [Am. 265] |
|
(32 quater) |
In de door luchtvaartmaatschappijen aan passagiers verstrekte documenten moet duidelijk zijn aangegeven welke verlener van grondafhandelingsdiensten verantwoordelijk is voor de betrokken vlucht. [Am. 266] |
|
(32 quinquies) |
Verleners van grondafhandelingsdiensten zijn verplicht voor informatiepunten betreffende verloren of vermiste bagage te zorgen. [Am. 267] |
|
(33) |
Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend. [Am. 263] |
|
(34) |
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (10). |
|
(35) |
De raadplegingsprocedure moet worden gebruikt om uitvoeringsbesluiten vast te stellen over vrijstellingen op de graad van openstelling van de grondafhandelingsmarkt voor derde partijen en voor zelfafhandelende luchtvaartmaatschappijen, aangezien deze besluiten slechts een beperkt toepassingsgebied hebben. |
|
(36) |
De raadplegingsprocedure moet ook worden gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringsbesluiten over de uitbreiding van een openbaredienstverplichting door een lidstaat tot een luchthaven op een eiland, aangezien deze besluiten slechts een beperkt toepassingsgebied hebben. |
|
(37) |
De onderzoeksprocedure moet worden gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringsbesluiten over de volledige of gedeeltelijke opschorting van het recht op toegang tot de grondafhandelingsmarkt op het grondgebied van een lidstaat voor verleners van grondafhandelingsdiensten en luchthavengebruikers uit een derde land. |
|
(38) |
Daar het doelstelling van deze verordening, namelijk de homogenere toepassing van de Uniewetgeving inzake grondafhandelingsdiensten wegens het internationale karakter van het luchtvervoer niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om dit doel te bereiken. |
|
(39) |
De ministeriële verklaring over de luchthaven van Gibraltar waarover op 18 september 2006 te Córdoba een akkoord is bereikt tijdens de eerste ministeriële bijeenkomst van het Forum voor dialoog over Gibraltar, zal de op 2 december 1987 te Londen afgelegde gemeenschappelijke verklaring over de luchthaven van Gibraltar vervangen, en de volledige naleving ervan zal als de naleving van de verklaring van 1987 worden beschouwd. |
|
(40) |
Richtlijn 96/67/EG dient derhalve te worden ingetrokken, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Hoofdstuk I
Toepassingsgebied en definities
Artikel 1
Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op elke luchthaven die zich bevindt op het grondgebied van een lidstaat welke onder de bepalingen van het Verdrag valt en die voor commercieel verkeer is opengesteld.
De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven gelegen is, onverlet.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
|
(a) |
„luchthaven”: elk terrein dat speciaal is ingericht om luchtvaartuigen de mogelijkheid te bieden om te landen, op te stijgen of manoeuvres uit te voeren, met inbegrip van de eventueel bijbehorende installaties ten behoeve van het verkeer van en de dienstverlening aan luchtvaartuigen en de nodige installaties ten behoeve van commerciële luchtdiensten; |
|
(b) |
„luchthavenbeheerder”: de instantie die, al dan niet in combinatie met andere activiteiten, aan de nationale wet- of regelgeving de taak ontleent om de luchthaveninfrastructuur te beheren en de activiteiten van de verschillende op de luchthaven of in het desbetreffende luchthavensysteem aanwezige ondernemingen te coördineren en te controleren; |
|
(c) |
„luchthavengebruiker”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die naar of vanaf de desbetreffende luchthaven door de lucht passagiers, post en/of vracht vervoert; |
|
(d) |
„grondafhandeling”: de diensten die op een luchthaven aan een gebruiker worden verleend, zoals uiteengezet in de bijlage bijlage I ; |
|
(e) |
„zelfafhandeling”: situatie waarbij een gebruiker voor zichzelf rechtstreeks een of meer categorieën afhandelingsdiensten verleent en met derden geen enkel contract afsluit, hoe ook genaamd, dat de verlening van dergelijke diensten tot doel heeft. Met het oog op de toepassing van deze verordening worden luchthavengebruikers onderling niet als derde partijen beschouwd als:
|
|
(f) |
„verlener van grondafhandelingsdiensten”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die aan derden een of meer categorieën grondafhandelingsdiensten verleent; |
|
(f bis) |
„geïntegreerde onderneming”: een onderneming die vervoersdiensten van deur tot deur levert onder een overeenkomst, waarbij het vervoer van vracht en/of post van de plaats van vertrek tot de eindbestemming wordt gegarandeerd en vervoersactiviteiten, grondafhandeling, het sorteren van zendingen en de levering naadloos worden geïntegreerd; |
|
(f ter) |
„collectieve overeenkomsten”, indien de wetgeving van een lidstaat hierin voorziet, worden geacht representatief te zijn, wanneer zij inhoudelijk van toepassing zijn op de grondafhandelingsdienst en wanneer de territoriale toepasselijkheid ervan binnen een lidstaat zich uitstrekt tot de luchthaven waarop de verlener van grondafhandelingsdiensten actief is. |
|
(g) |
„gecentraliseerde infrastructuur”: specifieke installaties en/of faciliteiten op een luchthaven die, om technische, milieu-, kostengerelateerde of capaciteitsredenen niet kunnen worden gedeeld of vermenigvuldigd en waarvan de beschikbaarheid essentieel en noodzakelijk is voor de prestaties van de grondafhandelingsdiensten op een luchthaven ; |
|
(h) |
„onderaanbesteding”: het sluiten van een contract door een verlener van grondafhandelingsdiensten, in de hoedanigheid van hoofdcontractant, of — uitzonderlijk — door een zelfafhandelende luchthavengebruiker met een derde partij die „de onderaannemer” wordt genoemd, waarbij de onderaannemer een of meer categorieën (of subcategorieën) grondafhandelingsdiensten verleent; |
|
(h bis) |
„onderaannemer”: een goedgekeurde afhandelaar in overeenstemming met artikelen 16 en 17; |
|
(i) |
„goedkeuring”: een goedkeuring die door de bevoegde autoriteit aan een onderneming wordt verleend om de in de goedkeuring vermelde grondafhandelingsdiensten te verlenen; |
|
(j) |
„onafhankelijke toezichthoudende autoriteit”: de in artikel 11 van Richtlijn 2009/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden (11) bedoelde autoriteit. [Am. 268] |
Hoofdstuk II
Algemene voorafgaande eisen
Artikel 3
De luchthavenbeheerder
1. Wanneer het beheer en de exploitatie van een luchthaven niet bij één beheerder maar bij verschillende afzonderlijke beheerders berusten, wordt elk van hen voor de toepassing van deze verordening geacht deel uit te maken van de luchthavenbeheerder.
2. Wanneer er voor verscheidene luchthavens slechts één enkele luchthavenbeheerder bestaat, wordt elk van deze luchthavens voor de toepassing van deze verordening afzonderlijk in aanmerking genomen.
Artikel 4
Het comité van luchthavengebruikers
1. Op verzoek van de luchthavengebruikers richt elke betrokken luchthaven richt met een jaarlijks verkeersvolume van minstens twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de voorgaande drie jaren een comité (het „comité van luchthavengebruikers”) op met vertegenwoordigers van luchthavengebruikers of organisaties die luchthavengebruikers vertegenwoordigen , alsmede met vertegenwoordigers van de luchthavens en het personeel . De deelneming van de sociale partners aan het comité van luchthavengebruikers is verplicht . [Am. 269]
2. Alle luchthavengebruikers hebben het recht deel te nemen aan de werkzaamheden van het comité of desgewenst zich daar te laten vertegenwoordigen door een organisatie die daartoe wordt aangewezen. Deze organisatie mag echter geen grondafhandelingsdiensten verlenen op de desbetreffende luchthaven.
3. Het comité van luchthavengebruikers stelt schriftelijk zijn procedureregels op, waaronder stemregels.
De stemregels omvatten specifieke bepalingen over hoe moet worden voorkomen dat in het comité van luchthavengebruikers belangenconflicten ontstaan, voortvloeiend uit de aanwezigheid in het comité luchthavengebruikers van gebruikers die ook grondafhandelingsdiensten verlenen op de desbetreffende luchthaven. Met name wanneer het comité van luchthavengebruikers wordt geraadpleegd in de loop van de in artikelen 8 en 9 vervatte selectieprocedure zijn luchthavengebruikers die zich kandidaat hebben gesteld om een of meer grondafhandelingsdiensten te verlenen aan derde partijen, niet stemgerechtigd.
4. De stemmen in het comité van luchthavengebruikers worden zodanig gewogen dat:
|
(a) |
een individuele luchthavengebruiker op een luchthaven, ongeacht het verkeersvolume dat hij jaarlijks vervoert, niet meer dan 49 % van de totale stemmen mag hebben; |
|
(b) |
luchthavengebruikers die aan zelfafhandeling doen hoogstens een derde van de totale stemmen mogen hebben. |
5. Het beheersorgaan van de luchthaven doet dienst als secretariaat voor het comité van luchthavengebruikers.
Als het beheersorgaan van de luchthaven dit weigert of als het comité van luchthavengebruikers dit niet aanvaardt, wijst het beheersorgaan van de luchthaven een andere entiteit aan die door het comité van luchthavengebruikers moet worden aanvaard. Het secretariaat van het comité van luchthavengebruikers houdt een lijst bij van de luchthavengebruikers of hun vertegenwoordigers die deel uitmaken van het comité van luchthavengebruikers.
6. Het secretariaat van het comité van luchthavengebruikers stelt notulen op van elke vergadering van het comité. Deze notulen moeten een getrouwe weergave vormen van de standpunten en stemresultaten tijdens de vergadering.
6 bis. Indien krachtens deze verordening het comité van luchthavengebruikers moet worden geraadpleegd, stelt het beheersorgaan van de luchthaven, of in voorkomend geval de aanbestedende autoriteit, het comité van luchthavengebruikers daarvan op de hoogte en bezorgt het hem uiterlijk zes weken voordat het definitieve besluit wordt genomen, het voorgestelde besluit en alle nodige informatie. In geval van onenigheid tussen het beheersorgaan van de luchthaven en het comité van luchthavengebruikers, of in voorkomend geval de aanbestedende autoriteit, en onverminderd artikel 41 van deze verordening, geeft het beheersorgaan van de luchthaven en het comité van luchthavengebruikers, of in voorkomend geval de aanbestedende autoriteit, de gemotiveerde redenen voor zijn of haar definitieve beslissing waarbij rekening wordt gehouden met de door het comité van luchthavengebruikers uitgesproken meningen. [Am. 270]
Hoofdstuk III
Openstelling van de grondafhandelingsmarkt
Deel 1
Zelfafhandeling
Artikel 5
Zelfafhandeling
Het staat elke luchthavengebruiker vrij aan zelfafhandeling te doen.
Deel 2
Grondafhandeling voor derde partijen
Artikel 6
Grondafhandeling voor derde partijen
1. Verleners van grondafhandelingsdiensten die in de Unie of binnen de Europese Vrijhandelsassociatie gevestigd zijn, hebben vrije toegang tot de markt voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten aan derde partijen op alle luchthavens met een verkeersvolume van minstens meer dan twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht per jaar gedurende minstens de voorgaande drie jaren.
2. Voor de in lid 1 bedoelde luchthavens mogen de lidstaten beperkingen opleggen aan het aantal dienstverleners dat toestemming krijgt om de volgende categorieën grondafhandelingsdiensten te verlenen:
|
(a) |
bagageafhandeling; |
|
(b) |
platformafhandeling; |
|
(c) |
brandstof- en olielevering; |
|
(d) |
vracht- en postafhandeling voor wat betreft de fysieke afhandeling van vracht en post tussen het luchthavengebouw en het vliegtuig, zowel bij aankomst en vertrek als bij transfer. |
De lidstaten mogen dit aantal echter niet beperken tot minder dan twee dienstverleners voor elke categorie grondafhandelingsdiensten of, voor in het geval van luchthavens met minstens 5 miljoen meer dan 15 miljoen passagiers of 100 000 ton 200 000 ton vracht per jaar gedurende minstens de voorgaande drie jaren, tot minder dan drie dienstverleners voor elke categorie grondafhandelingsdiensten.
2 bis. Het niveau van de in lid 2 vermelde beperkingen kan verschillend zijn voor afzonderlijke terminals op het terrein van dezelfde luchthaven, op voorwaarde dat de beperkingen op niet-discriminerende wijze worden toegepast, geen concurrentieverstoringen veroorzaken, stroken met de bepalingen van deze verordening en dat het minimumaantal dienstverleners op elke terminal wordt gehandhaafd.
3. Op luchthavens waar het aantal dienstverleners overeenkomstig lid 2 van dit artikel of overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder (a) en (c), beperkt is tot twee of meer, moet minstens een van de geautoriseerde dienstverleners niet rechtstreeks of onrechtstreeks worden gecontroleerd door:
|
(a) |
het beheersorgaan van de luchthaven, |
|
(b) |
een gebruiker die in de loop van het jaar voorafgaande aan dat waarin die dienstverleners worden geselecteerd, meer dan 25 % van de op de luchthaven geregistreerde passagiers of vracht heeft vervoerd, |
|
(c) |
een orgaan dat rechtstreeks of onrechtstreeks het beheersorgaan van de luchthaven als vermeld onder (a), of een gebruiker als vermeld onder (b), controleert of door hen wordt gecontroleerd. |
Controle berust op rechten, overeenkomsten of andere middelen die, afzonderlijk of gezamenlijk, met inachtneming van alle feitelijke en juridische omstandigheden, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, het mogelijk maken een beslissende invloed uit te oefenen op de dienstverleners.
4. Wanneer zij het aantal geautoriseerde dienstverleners beperken overeenkomstig lid 2, mogen verhinderen de lidstaten niet verhinderen dat een luchthavengebruiker, ongeacht het deel van de luchthaven dat aan hem is toegewezen, voor elke categorie grondafhandelingsdiensten waarvoor een beperking geldt, een effectieve keuze heeft, onder de in de leden 2 en 3 bepaalde voorwaarden, tussen minstens:
|
— |
twee verleners van grondafhandelingsdiensten, of |
|
— |
drie verleners van grondafhandelingsdiensten, voor luchthavens met minstens 5 miljoen 15 miljoen passagiers of 100 000 ton 200 000 ton vracht per jaar gedurende minstens de drie voorgaande jaren. |
5. Wanneer een luchthaven een van de in dit artikel vastgestelde minima voor vrachtvervoer bereikt zonder het overeenkomstige minimum voor passagiersvervoer te bereiken, is deze verordening dit artikel niet van toepassing op de categorieën grondafhandelingsdiensten die uitsluitend voor passagiers bestemd zijn , noch op de infrastructuur die uitsluitend wordt gebruikt voor de passagiersafhandeling .
Wanneer een luchthaven een van de in dit artikel vastgestelde minima voor passagiersvervoer bereikt zonder het overeenkomstige minimum voor vrachtvervoer te bereiken, is dit artikel niet van toepassing op de categorieën grondafhandelingsdiensten die uitsluitend voor vracht bestemd zijn, noch op de infrastructuur die uitsluitend voor de afhandeling van vracht bestemd is.
6. Elke luchthaven die gedurende minstens drie opeenvolgende jaren minstens 2 miljoen passagiers of 50 000 ton vracht afhandelt, maar waarvan het jaarlijks verkeer vervolgens onder de drempel van 2 miljoen passagiers of 50 000 ton vracht daalt, houdt zijn markt gedurende minstens de eerste drie jaar na het jaar waarin het verkeer onder de drempel is gezakt, open voor verleners van afhandelingsdiensten voor derde partijen.
7. Elke luchthaven die gedurende minstens drie opeenvolgende jaren minstens 5 miljoen 15 miljoen passagiers of 100 000 ton 200 000 ton vracht afhandelt, maar waarvan het jaarlijks verkeer vervolgens onder de drempel van 5 miljoen 15 miljoen passagiers of 100 000 ton 200 000 ton vracht daalt, houdt zijn markt gedurende minstens de eerste drie jaar na het jaar waarin het verkeer onder de drempel is gezakt, open voor verleners van afhandelingsdiensten voor derde partijen. [Am. 271]
Artikel 7
Selectie van dienstverleners
1. Dienstverleners die grondafhandelingsdiensten mogen verlenen op een luchthaven waarop het aantal dienstverleners overeenkomstig artikel 6 of artikel 14 is beperkt, worden geselecteerd op basis van een transparante, open en niet-discriminerende aanbestedingsprocedure. De aanbestedende autoriteit is bevoegd om te eisen dat de verleners van grondafhandelingsdiensten één of meer van de in artikel 6, lid 2, bedoelde categorieën grondafhandelingsdiensten verplicht gebundeld aanbieden. Het beheersorgaan van een luchthaven wordt gemachtigd om bij de aanbestedende autoriteit een desbetreffend verzoek tot bundeling indienen. [Am. 272]
2. De aanbestedende autoriteit is:
|
(a) |
het beheersorgaan van de luchthaven, voor zover het:
|
|
(b) |
in alle andere gevallen, een bevoegde autoriteit die onafhankelijk is van het beheersorgaan van de luchthaven, in alle andere gevallen en geen enkele, directe of indirecte, zakelijke band heeft met de luchthavenactiviteit . [Am. 273] |
3. Het comité van luchthavengebruikers heeft en het beheersorgaan van de luchthaven, als dit niet de aanbestedende autoriteit is, hebben in geen enkele fase van de selectieprocedure toegang tot de inschrijvingen van de kandidaten. Als Op verzoek van het comité van luchthavengebruikers of het beheersorgaan van de luchthaven , als dit niet de aanbestedende autoriteit is, heeft het in geen enkele fase stelt de aanbestedende autoriteit een overzicht van de selectieprocedure toegang tot de inschrijvingen van de kandidaten beschikbaar en zorgt zij ervoor dat dit overzicht geen vertrouwelijke informatie bevat . [Am. 274]
4. Na de Commissie in kennis te hebben gesteld, en op voorwaarde dat de EU-regels inzake staatssteun worden nageleefd, mag een lidstaat in de aanbestedingsvoorwaarden bepalen dat de verleners van grondafhandelingsdiensten een openbaredienstverplichting moeten nakomen met betrekking tot luchthavens die perifere gebieden of ontwikkelingsgebieden bedienen welke deel uitmaken van het grondgebied van die lidstaat, indien de dienstverleners op deze luchthavens geen grondafhandelingsdiensten willen verlenen zonder overheidssteun (bv. exclusieve rechten of vergoedingen), maar deze luchthavens van vitaal belang zijn voor de toegankelijkheid van de desbetreffende lidstaat. Deze bepaling laat de EU-regels inzake staatssteun onverlet. [Am. 275]
5. De aanbestedingsprocedure wordt geopend en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het Publicatieblad van de Europese Unie voert een passende rubriek in voor de aanbesteding van grondafhandelingsdiensten. [Am. 276]
6. De aanbestedende autoriteit selecteert de dienstverleners in twee fasen:
|
(a) |
een erkenningsprocedure, om de geschiktheid van de kandidaten te beoordelen; en |
|
(b) |
een gunningsprocedure, om de geautoriseerde dienstverlener(s) te selecteren. |
6 bis. Wanneer een uitnodiging tot inschrijving niet leidt tot inschrijvingen van het in artikel 6, lid 2, genoemde minimumaantal dienstverleners, opent de bevoegde autoriteit binnen 48 maanden na afloop van de aanbestedingsprocedure een nieuwe procedure. [Am. 277]
Artikel 8
Erkenningsprocedure
1. Tijdens de erkenningsprocedure gaat de aanbestedende autoriteit na of de kandidaten aan een aantal minimumcriteria beantwoorden. De aanbestedende autoriteit stelt deze minimumcriteria vast na overleg met het comité van luchthavengebruikers en het beheersorgaan van de luchthaven, als dit beheersorgaan niet zelf de aanbestedende autoriteit is.
2. De minimumcriteria omvatten het volgende:
|
(a) |
de kandidaat moet beschikken over een geldige goedkeuring die is afgegeven overeenkomstig hoofdstuk IV; |
|
(b) |
de kandidaat moet aantonen dat hij bekwaam is en moet zich er schriftelijk toe verbinden de relevante bepalingen en regels op de luchthaven toe te passen, inclusief de toepasselijke arbeidswetgeving, collectieve overeenkomsten en gedragsregels en kwaliteitseisen. Bovendien verbinden de kandidaat en de onderaannemers zich ertoe de respectieve representatieve collectieve arbeidsovereenkomsten toe te passen. [Am. 278] |
3. De aanbestedende autoriteit stelt een shortlist op van de kandidaten die voldoen aan de criteria van de erkenningsprocedure.
Artikel 9
Gunningsprocedure
1. Het beheersorgaan van de luchthaven werkt de aanbestedingsdocumenten uit op basis waarvan de gunningsprocedure wordt gehouden en waarin de op de luchthaven geldende minimumnormen, een representatief vluchtschema en de verkeersprognose voor de selectieperiode zijn opgenomen. Tijdens de gunningsprocedure selecteert de aanbestedende autoriteit een dienstverlener uit de kandidaten op de shortlist en gunt hij de vergunning aan deze dienstverlener, na overleg met het comité van luchthavengebruikers en het beheersorgaan van de luchthaven, als dit beheersorgaan niet zelf de aanbestedende autoriteit is.
2. Om de dienstverlener te selecteren, worden de inschrijvingen van de kandidaten getoetst aan een lijst van gunningscriteria. De gunningscriteria moeten relevant, objectief, transparant en niet-discriminerend zijn. De aanbestedende autoriteit stelt de gunningscriteria vast na overleg met instemming van het comité van luchthavengebruikers en het beheersorgaan van de luchthaven, als dit beheersorgaan niet zelf de aanbestedende autoriteit is.
2 bis. Aanvragers dienen een gedetailleerde lijst in van alle taken die worden of kunnen worden uitbesteed en die niet in verband staan met de hoofdactiviteit.
3. Onder meer de volgende gunningscriteria zijn van toepassing:
|
(a) |
de samenhang en geloofwaardigheid van het ondernemingsplan, de eerste drie jaar beoordeeld op basis van een kostenberekeningsmodel; |
|
(b) |
het kwaliteitsniveau van de activiteiten, beoordeeld op basis van een representatief vluchtschema, inclusief — voor zover relevant — efficiënt gebruik van personeel en apparatuur, de uiterste termijn voor het inleveren van bagage en vracht, de afleveringstijden voor bagage en vracht, en de maximale omlooptijden; |
|
(c) |
de geschiktheid van de materiële hulpmiddelen, wat betreft de beschikbaarheid , het voldoen aan relevante milieueisen en milieuvriendelijkheid de deugdelijke werking van de apparatuurbetreft; |
|
(d) |
de geschiktheid van de menselijke hulpbronnen, wat de ervaring van het personeel, en de geschiktheid van het opleidings-/kwalificatieprogramma , fatsoenlijke werkgelegenheid en werkomstandigheden betreft , ook in geval van een overname van personeel als bedoeld in artikel 12, en met de belofte om de respectieve, representatieve collectieve arbeidsovereenkomsten toe te passen ; |
|
(e) |
de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologie; |
|
(f) |
de kwaliteit van de organisatorische planning; |
|
(g) |
de milieuprestaties de succesvolle uitvoering van een erkende veiligheidsaudit om ervoor te zorgen dat veiligheids- en beveiligingsvoorschriften naar behoren worden nageleefd . |
4. Het relatieve gewicht van de gunningscriteria is vermeld in de uitnodiging tot inschrijving en de relevante documenten. Aan elk gunningscriteria wordt een puntenvork toegekend, met een passende maximumspreiding. De aanbestedende autoriteit mag een minimumaantal punten vaststellen die de kandidaten voor bepaalde gunningscriteria moeten behalen. De vaststelling van een minimumaantal punten moet op niet-discriminerende wijze gebeuren en moet duidelijk worden vermeld in de uitnodiging tot inschrijving en de relevante documenten. De aanbestedende autoriteit mag de in de uitnodiging tot inschrijving vastgestelde gunningscriteria niet schrappen of opsplitsen en geen gunningscriteria toevoegen.
5. De vergunning om grondafhandelingsdiensten te verlenen op de desbetreffende luchthaven wordt toegekend aan de kandidaat die het hoogste totale aantal punten en tegelijk een minimumaantal punten voor bepaalde gunningscriteria heeft behaald.
6. Luchthavengebruikers die zich kandidaat stellen om grondafhandelingsdiensten voor derde partijen te verlenen of die aan zelfafhandeling doen, worden niet geraadpleegd tijdens de gunningsprocedure.
7. De aanbestedende autoriteit zorgt ervoor dat het gunningsbesluit en de motivering van dit besluit openbaar worden gemaakt. [Am. 279]
Artikel 10
Selectieperiode en stopzetting van activiteiten
1. Verleners van grondafhandelingsdiensten krijgen een vergunning voor een periode van minstens zeven en hoogstens tien jaar, behalve in geval van vrijstelling voor zelfafhandeling of grondafhandeling voor derde partijen, zoals bepaald in artikel 14, lid 1. De precieze periode waarvoor de dienstverleners een vergunning krijgen en de datum waarop de activiteiten van start gaan, worden duidelijk vermeld in de uitnodiging tot inschrijving.
2. Een verlener van grondafhandelingsdiensten begint diensten te verlenen binnen een maand na de in de uitnodiging tot inschrijving vermelde startdatum. In gemotiveerde gevallen mag de aanbestedende autoriteit, op verzoek van de verlener van grondafhandelingsdiensten en na raadpleging van het comité van luchthavengebruikers, deze periode met hoogstens zes vijf maanden verlengen. Indien de dienstverlener zes maanden na afloop van deze periode de in de uitnodiging tot inschrijving vermelde startdatum nog niet met zijn activiteiten is begonnen en zijn bereidheid daartoe niet kan aantonen, kan is de aanbestedende autoriteit besluiten dat de vergunning niet meer langer geldig is . In dergelijke gevallen kunnen de lidstaten de verlener een boete opleggen en de vergunning verlenen aan verlener die krachtens artikel 9, lid 5, op grond van het aantal behaalde punten als tweede gerangschikt is. [Am. 280]
3. De aanbestedende autoriteit anticipeert op het einde van de vergunningsperiode en zorgt ervoor dat dienstverleners die na een nieuwe uitnodiging tot inschrijving zijn geselecteerd, hun activiteiten mogen starten op de dag na de laatste dag van de vergunningsperiode van de vorige geselecteerde dienstverlener(s).
4. Wanneer een verlener van grondafhandelingsdiensten zijn activiteiten stopzet vóór het einde van de periode waarvoor hij een vergunning heeft gekregen, wordt hij vervangen op basis van de in de artikelen 7, 8 en 9 en het onderhavige artikel beschreven selectieprocedure. Elke dienstverlener die zijn activiteiten stopzet, stelt de relevante aanbestedende autoriteit minstens zes maanden vóór hij de luchthaven verlaat in kennis van zijn voornemen om zijn activiteiten stop te zetten. Er kan een boete worden opgelegd aan de dienstverlener als hij de aanbestedende autoriteit niet voldoende minstens zes maanden van tevoren in kennis stelt, tenzij de dienstverlener kan aantonen dat er sprake is van overmacht. [Am. 281]
5. Als een dienstverlener zijn activiteiten stopzet vóór het einde van de periode waarvoor hij een vergunning heeft gekregen en, alvorens de luchthaven te verlaten, de aanbestedende autoriteit onvoldoende tijd laat om een nieuwe dienstverlener te selecteren, zodat er op de desbetreffende luchthaven een tijdelijk monopolie op bepaalde grondafhandelingsdiensten ontstaat, geeft de desbetreffende lidstaat voor een beperkte periode van hoogstens tien maanden een vergunning af om grondafhandelingsdiensten op die luchthaven te verrichten zonder gebruik te maken van de in de artikelen 7, 8 en 9 en het onderhavige artikel vastgestelde selectieprocedure.
Als de lidstaat er niet in slaagt een verlener van grondafhandelingsdiensten te vinden voor deze beperkte periode, reguleert hij de prijzen van de grondafhandelingsdiensten waarvoor een tijdelijk monopolie is ontstaan tot een nieuwe dienstverlener deze grondafhandelingsdiensten begint te verlenen op de luchthaven.
6. De aanbestedende autoriteit stelt het comité van luchthavengebruikers en, voor zover van toepassing, de beheersautoriteit van de luchthaven in kennis van besluiten die overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 en het onderhavige artikel zijn genomen.
7. Artikelen 7, 8 en 9 en het onderhavige artikel zijn niet van toepassing op de gunning van openbare contracten en concessies, welke onder andere bepalingen van Unierecht vallen.
Artikel 11
Het beheersorgaan van de luchthaven als verlener van grondafhandelingsdiensten
1. Wanneer het aantal dienstverleners op grond van artikel 6 wordt beperkt, kan de luchthavenbeheerder zelf grondafhandelingsdiensten verlenen zonder dat hij aan de in de artikelen 7 tot en met 10 vastgestelde selectieprocedure wordt onderworpen. De luchthavenbeheerder mag ook een vergunning afgeven aan een dienstverlener om grondafhandelingsdiensten te verlenen op de desbetreffende luchthaven, zonder deze aan die procedure te onderwerpen:
|
(a) |
als hij deze onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks controleert; |
|
(b) |
als deze onderneming de luchthavenbeheerder rechtstreeks of onrechtstreeks controleert; |
|
(b bis) |
als de onderneming voldoet aan de in hoofdstuk IV vermelde criteria. [Am. 282] |
2. Als het beheersorgaan van een luchthaven dat grondafhandelingsdiensten verleent overeenkomstig lid 1 niet meer beantwoordt aan de voorwaarden van lid 1, mag deze dienstverlener grondafhandelingsdiensten blijven verlenen gedurende een periode van vijf drie jaar, zonder aan de in de artikelen 7 tot en met 10 vastgestelde selectieprocedure te worden onderworpen. De dienstverlener stelt de relevante aanbestedende autoriteit minstens zes maanden van tevoren in kennis van het nakende einde van deze periode van vijf drie jaar. Er kan een boete worden opgelegd aan de dienstverlener als hij de aanbestedende autoriteit niet voldoende van tevoren in kennis stelt, tenzij de dienstverlener kan aantonen dat er sprake is van overmacht. Als de dienstverlener zijn activiteiten stopzet vóór het einde van de periode van vijf drie jaar, is artikel 10, leden 4 en 5, van toepassing. [Am. 283]
Artikel 12
Bescherming van de rechten van werknemers in geval van overname van personeel voor diensten waarvoor markttoegangsbeperkingen gelden [Am. 284]
1. Dit artikel is alleen van toepassing op grondafhandelingsdiensten waarvoor de lidstaat in kwestie het aantal dienstverleners heeft beperkt overeenkomstig artikel 6 of artikel 14. De lidstaten gaan tegen de achtergrond van deze verordening na of beperking van de concurrentie voor meer sectoren nodig is. [Am. 285]
2. Als een verlener van de in lid 1 bedoelde grondafhandelingsdiensten na de in de artikelen 7 tot en met 10 vastgestelde selectieprocedure zijn vergunning om deze diensten te verlenen, verliest, kunnen of als een verlener van grondafhandelingsdiensten de levering van deze diensten aan een luchthavengebruiker beëindigt of als een zelfafhandelende luchthavengebruiker besluit de zelfafhandeling te beëindigen, verplichten de lidstaten de verlener(s) van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruikers die daarna deze diensten zullen verlenen, verplichten om aan het personeel dat deze diensten eerder verleende de rechten toe te kennen die zij zouden hebben gehad indien een overgang in de zin van Richtlijn 2001/23/EG had plaatsgevonden. De tweede zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG is niet van toepassing op de in de eerste zin van dit lid genoemde gevallen. Ontslag om economische, technische of organisatorische redenen is niet toegestaan. [Am. 286]
2 bis. De in lid 2 genoemde rechten omvatten de toepassing van algemeen geldende collectieve overeenkomsten. [Am. 287]
3. De lidstaten beperken de in lid 2 vermelde verplichting tot de werknemers van de vorige dienstverlener , met inbegrip van die van zelfafhandelende luchthavengebruikers, die betrokken waren bij het verlenen van de grondafhandelings diensten die de vorige dienstverlener heeft stopgezet of waarvoor de vorige dienstverlener zijn vergunning heeft verloren, en die vrijwillig aanvaarden om in dienst te treden bij de nieuwe dienstverlener(s) of zelfafhandelende luchthavengebruikers. De kosten van een sociaal plan voor het uittredende personeel worden gedragen door de luchtvaartmaatschappijen naar rato van hun vervoersaandeel dat werd afgehandeld door de vorige dienstverlener . [Am. 288]
4. De lidstaten beperken de in lid 2 vermelde verplichting zodanig dat ze in verhouding staat tot het volume van de activiteiten die effectief worden overgedragen aan de andere dienstverlener(s). [Am. 289]
5. Als een lidstaat een verplichting in de zin van lid 2 oplegt, wordt In de aanbestedingsdocumenten wordt voor de in de artikelen 7 tot en met 10 vastgestelde selectieprocedure een lijst opgenomen van de desbetreffende personeelsleden, met vermelding van de relevante bijzonderheden van de contractuele rechten van de personeelsleden en de omstandigheden waaruit blijkt dat de personeelsleden betrokken waren bij het verlenen van de diensten in kwestie. Vertegenwoordigers van het personeel en van de vakbonden hebben toegang tot deze lijsten. [Am. 290]
6. Als een verlener van grondafhandelingsdiensten stopt met aan een luchthavengebruiker grondafhandelingsdiensten te verlenen die een aanzienlijk gedeelte vormen van de grondafhandelingsactiviteiten van die dienstverlener, in gevallen die niet onder lid 2 vallen, of als een zelfafhandelende luchthavengebruiker besluit te stoppen met zelfafhandeling, kunnen de lidstaten aan de verlener(s) van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruiker die deze grondafhandelingsdiensten daarna verleent, verplichten om eerder in dienst genomen personeel de rechten te verlenen waarop zij recht zouden hebben indien een overgang in de zin van Richtlijn 2001/23/EG had plaatsgevonden. [Am. 291]
7. De lidstaten beperken de in lid 6 vermelde verplichting tot de werknemers van de vorige dienstverlener die betrokken waren bij het verlenen van de grondafhandelingsdiensten die de vorige dienstverlener heeft stopgezet, en die vrijwillig aanvaarden om in dienst te treden bij de nieuwe dienstverlener(s) of zelfafhandelende luchthavengebruiker. [Am. 292]
8. De lidstaten beperken de in lid 6 vermelde verplichting tot de werknemers van de zelfafhandelende luchthavengebruiker die betrokken waren bij het verlenen van de grondafhandelingsdiensten die de zelfafhandelende luchthavengebruiker stopzet, en die vrijwillig aanvaarden om in dienst te treden bij de nieuwe dienstverlener(s) of zelfafhandelende luchthavengebruiker. [Am. 293]
9. De lidstaten beperken de in lid 6 vermelde verplichting zodanig dat ze in verhouding staat tot het volume van de activiteiten die effectief worden overgedragen aan de andere dienstverlener of zelfafhandelende luchthavengebruiker. [Am. 294]
10. De lidstaten mogen aan managers en arbeiders op een passend niveau de taak toevertrouwen om op basis van een onderhandelde overeenkomst de praktische regelingen voor de tenuitvoerlegging van dit artikel vast te stellen.
10 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat loondumping wordt voorkomen, niet alleen ten aanzien van de vaste werknemers van verleners van grondafhandelingsdiensten, maar ook in het geval van overname van personeel, teneinde adequate sociale normen te garanderen en de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten te verbeteren. [Am. 295]
10 ter. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zorgen ervoor dat het personeel dat is aangenomen om deze diensten te verlenen adequate sociale bescherming geniet. [Am. 296]
10 quater. Als buffer voor schadelijke gevolgen van liberalisatie in de grondafhandelingssector worden, in het belang van de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid van de werkzaamheden, bindende minimumkwaliteitseisen voor de diensten vastgesteld en gehandhaafd door de beheersautoriteiten van luchthavens. [Am. 297]
11. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen.
Artikel 13
Luchthavens op eilanden
Voor de selectie van verleners van grondafhandelingsdiensten op een luchthaven als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 10, kan een lidstaat de openbaredienstverplichting uitbreiden tot andere luchthavens op zijn grondgebied, voor zover
|
(a) |
deze luchthavens op eilanden of in afgelegen gebieden op het vasteland in dezelfde geografische regio zijn gelegen; en [Am. 298] |
|
(b) |
dergelijke luchthavens elk een verkeersvolume hebben van minstens 100 000 passagiersbewegingen per jaar; en |
|
(c) |
dergelijke vrijstelling door de Commissie is goedgekeurd. |
Het besluit inzake de goedkeuring van de uitbreiding vormt een uitvoeringshandeling die wordt vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Deze bepaling laat de uniale regels inzake staatssteun onverlet.
Als ondernemingen of luchtvaartmaatschappijen in het geval van een op een eiland gelegen luchthaven geen economische belangstelling hebben om de diensten uit te voeren waarnaar wordt verwezen in artikel 6, lid 2, kunnen de beheersorganen van de luchthaven worden verplicht om deze diensten uit te voeren om de goede werking van de infrastructuur te garanderen. [Am. 299]
Deel 3
Vrijstellingen voor zelfafhandeling en grondafhandeling voor derde partijen
Artikel 14
Vrijstellingen
1. Wanneer het op een luchthaven door specifieke beperkingen van de beschikbare ruimte of capaciteit, met name wegens congestie en de bezettingsgraad van de oppervlakte, zo beperkt is dat het onmogelijk is de markt en/of de uitvoering van zelfafhandeling open te stellen tot het in deze verordening voorgeschreven niveau, kan de betrokken lidstaat besluiten:
|
(a) |
het aantal dienstverleners voor een of meer andere categorieën grondafhandelingsdiensten dan die welke in artikel 6, lid 2, zijn bedoeld, op de volledige luchthaven of een deel ervan te beperken, waarbij artikel 6, lid 3, van toepassing is; |
|
(b) |
een of meer van de in artikel 6, lid 2, vermelde categorieën grondafhandelingsdiensten op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 2 twee miljoen passagiers of 50 000 ton vracht voor te behouden aan één dienstverlener; |
|
(c) |
een of meer van de in artikel 6, lid 2, vermelde categorieën grondafhandelingsdiensten op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 5 meer dan 15 miljoen passagiers of 100 000 200 000 ton vracht voor te behouden aan een of twee dienstverleners, waarbij artikel 6, lid 3, van toepassing is in het geval van een beperking tot twee dienstverleners; |
|
(d) |
zelfafhandeling, als bedoeld in artikel 5, voor te behouden aan een beperkt aantal luchthavengebruikers, mits deze op basis van relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria worden gekozen. |
2. Elke in lid 1 bedoelde vrijstelling:
|
(a) |
vermeldt de categorie(ën) diensten waarvoor een vrijstelling wordt toegestaan en de specifieke beperkingen inzake beschikbare ruimte of capaciteit die de vrijstelling rechtvaardigen; |
|
(b) |
gaat vergezeld van een plan met passende maatregelen die erop gericht zijn deze beperkingen weg te nemen. |
3. Vrijstellingen mogen:
|
(a) |
niet leiden tot concurrentieverstoringen tussen dienstverleners en/of luchthavengebruikers die aan zelfafhandeling doen; |
|
(b) |
geen grotere omvang hebben dan noodzakelijk. |
4. Ten minste zes maanden voordat een vrijstelling die zij voornemens zijn toe te kennen op grond van lid 1, van kracht wordt, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van die vrijstelling en van de redenen die de vrijstelling rechtvaardigen. In deze rechtvaardiging wordt het bewijs opgenomen dat de verleners van grondafhandelingsdiensten op de betrokken luchthavens:
|
(a) |
overeenkomstig artikel 32 op adequate wijze aan de minimumkwaliteitseisen voldoen; |
|
(b) |
overeenkomstig artikel 29 op een transparante wijze worden beheerd en geen financiële kruissubsidiëring ontvangen; |
|
(c) |
voor passende arbeidsomstandigheden en loonvoorwaarden zorgen die gebaseerd zijn op collectieve arbeidsovereenkomsten, nationale wetgeving of andere sociale normen van de desbetreffende lidstaat. |
5. Als de Commissie een besluit tot kennisgeving van een vrijstelling ontvangt, publiceert zij een samenvatting van de aangemelde vrijstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie en nodigt zij de belanghebbende partijen uit opmerkingen te maken.
6. De Commissie onderwerpt het door de lidstaat aangemelde afwijkingsbesluit aan een grondig onderzoek. De Commissie stelt een gedetailleerde analyse van de situatie op en bestudeert de door de desbetreffende lidstaat aangemelde maatregelen om na te gaan of de beperking waarop de lidstaat zich beroept, ook effectief bestaat, en of het inderdaad onmogelijk is de markt en/of de uitvoering van zelfafhandeling open te stellen tot het in deze verordening voorgeschreven niveau.
7. Na dit onderzoek en na raadpleging van de betrokken lidstaat kan de Commissie het besluit van de lidstaat goedkeuren of zich daartegen verzetten indien zij van oordeel is dat de beperkingen waarop de lidstaat zich beroept niet zijn vastgesteld of niet ernstig genoeg zijn om een vrijstelling te rechtvaardigen. Na overleg met de betrokken lidstaat kan de Commissie de lidstaat ook verplichten de omvang van de vrijstelling aan te passen of de vrijstelling te beperken tot die delen van een luchthaven waar de belemmeringen waarop die lidstaat zich beroept, zijn vastgesteld.
8. Het besluit van de Commissie wordt uiterlijk zes maanden na de volledige kennisgeving door de betreffende lidstaat genomen en wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
9. De in de leden 7 en 8 van dit artikel bedoelde uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
10. De door de lidstaten op grond van lid 1 toegekende vrijstellingen mogen niet langer dan drie jaar gelden, behalve de vrijstellingen die krachtens lid 1 zijn toegekend. Uiterlijk zes maanden vóór het einde van die periode moet de betreffende lidstaat over elk verzoek om vrijstelling een nieuw besluit nemen, waarop eveneens de bepalingen van dit artikel van toepassing zijn.
11. De op grond van lid 1, onder (b) en (c), toegekende vrijstellingen mogen niet langer dan twee jaar gelden. Op basis van de overwegingen in lid 1 kan een lidstaat evenwel verzoeken om deze periode één keer met twee jaar te verlengen. De Commissie neemt een besluit over een dergelijk verzoek. Het uitvoeringsbesluit wordt vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. [Am. 360]
Artikel 15
Raadpleging van de verleners van grondafhandelingsdiensten en van luchthavengebruikers
Het beheersorgaan van de luchthaven stelt een procedure op om met het comité van luchthavengebruikers en de ondernemingen die grondafhandelingsdiensten verlenen overleg te plegen over de toepassing van deze verordening. Dit overleg heeft onder meer betrekking op de prijzen van de grondafhandelingsdiensten waarvoor krachtens artikel 14, lid 1, onder (b) en (c), een vrijstelling is toegekend en op de organisatie van de dienstverlening. Er wordt minstens een overlegvergadering per jaar georganiseerd. Het beheersorgaan van de luchthaven stelt notulen op van deze vergadering, die desgevraagd naar de Commissie worden verstuurd.
Hoofdstuk IV
Goedkeuringsprocedures
Artikel 16
De vereiste om een passende goedkeuring te verkrijgen die in alle lidstaten wordt erkend
1. Op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 2 miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens drie opeenvolgende jaren, mag Geen enkele onderneming mag grondafhandelingsdiensten verlenen, noch als verlener van grondafhandelingsdiensten of als onderaannemer , noch als gebruiker die aan zelfafhandeling doet, tenzij zij een passende goedkeuring heeft gekregen. Een onderneming die aan de in dit hoofdstuk gestelde eisen voldoet, heeft recht op een goedkeuring , indien lidstaten bepalen dat er voor de grondafhandelingsactiviteiten een vergunning moet worden verleend door een bevoegde autoriteit („vergunningverlenende autoriteit”), onafhankelijk van het beheersorgaan van de luchthaven .
2. Elke lidstaat wijst een bevoegde autoriteit („goedkeuringsautoriteit”) aan of werkt, na melding daarvan aan de Commissie, samen met de een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, die onafhankelijk is van de beheersorganen van de luchthaven en bevoegd is voor de afgifte van goedkeuringen voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten.
3. De bevoegde goedkeuringsautoriteit verleent of handhaaft geen goedkeuringen wanneer niet is voldaan aan een van de in dit hoofdstuk gestelde eisen. [Am. 300]
Artikel 17
Voorwaarden voor het verlenen van een goedkeuring
1. Onverminderd artikel 16 krijgt een onderneming krijgt een goedkeuring van de goedkeuringsautoriteit van een lidstaat als:
|
(a) |
ze gevestigd en geregistreerd is in een lidstaat; |
|
(b) |
de structuur van de onderneming de bevoegde goedkeuringsautoriteit in staat stelt de bepalingen van dit hoofdstuk toe te passen; |
|
(c) |
ze voldoet aan de financiële voorwaarden, als vervat in artikel 18; |
|
(d) |
ze voldoet aan de bepalingen inzake betrouwbaarheid, als bedoeld in artikel 19 ze overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder (b), en artikel 9, lid 3, onder (d), voldoet aan de criteria voor de arbeidsomstandigheden van werknemers en aan het opleidings-/kwalificatieprogramma en overeenkomstig artikel 12 de arbeids- en sociale voorschriften eerbiedigt; |
|
(e) |
ze voldoet aan de bepalingen inzake de kwalificaties van het personeel, als vervat in artikel 20; |
|
(f) |
ze voldoet aan de bepalingen met betrekking tot een exploitatiehandleiding, als vervat in artikel 21; |
|
(g) |
ze voldoet aan de verzekeringsvoorwaarden, als vervat in artikel 22. |
2. Lid 1, onder (a), (c) en (d), is niet van toepassing op zelfafhandelende luchthavengebruikers die geen grondafhandelingsdiensten verlenen aan derde partijen. Luchthavengebruikers die een goedkeuring voor zelfafhandeling hebben gekregen, mogen op basis van deze goedkeuring geen afhandeling voor derde partijen verrichten.
3. Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt of heeft gekregen, moet de nationale voorschriften inzake sociale bescherming, milieubescherming en luchthavenbeveiliging naleven in alle lidstaten waarin ze actief is.
Artikel 18
Financiële voorwaarden voor het verlenen van een goedkeuring
1. Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, mag niet bij een insolventie-, faillissements- of soortgelijke procedure betrokken zijn.
2. De goedkeuringsautoriteit zal nauwgezet beoordelen of een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, kan aantonen dat zij:
|
(a) |
gedurende een periode van 24 maanden vanaf het begin van de activiteiten te allen tijde haar op realistische onderstellingen gebaseerde, bestaande en potentiële verplichtingen kan nakomen, en |
|
(b) |
gedurende een periode van drie maanden vanaf het begin van de activiteiten haar vaste en variabele kosten kan dekken die voortvloeien uit de activiteiten volgens haar bedrijfsplan en die op realistische veronderstellingen zijn gebaseerd, zonder dat rekening wordt gehouden met haar inkomsten uit de activiteiten. |
3. Voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde beoordeling verstrekt elke aanvrager zijn geauditeerde rekeningen voor de twee voorgaande financiële jaren.
4. Voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde beoordeling verstrekt elke aanvrager een bedrijfsplan voor ten minste de eerste drie jaren van de activiteiten. Het bedrijfsplan bevat ook nadere gegevens betreffende de financiële banden tussen de aanvrager en eventuele andere commerciële activiteiten waarbij de aanvrager rechtstreeks of via gelieerde ondernemingen betrokken is. De aanvrager verstrekt ook alle relevante informatie, en waaronder in het bijzonder de volgende gegevens:
|
(a) |
een balansraming, met een winst-en-verliesrekening voor de volgende drie jaar; |
|
(b) |
geraamde cashflow en liquiditeitsplannen voor de eerste drie jaren van de activiteiten; |
|
(c) |
bijzonderheden over de financiering van de aankoop/huur van apparatuur met, in het geval van leasing, de voorwaarden van elk contract, voor zover relevant. |
Artikel 19
Bewijs van betrouwbaarheid
1. Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, moet bewijzen dat zij in het meest recente jaar belastingen en socialezekerheidsbijdragen heeft betaald in de lidstaat waar zij activiteiten verricht of, indien zij geen activiteiten verricht in de Unie, in haar land van oorsprong.
2. De onderneming moet ook bewijzen dat de personen die permanent en effectief de activiteiten van de onderneming beheren, betrouwbaar zijn en niet failliet zijn verklaard. Met betrekking tot onderdanen van lidstaten aanvaardt de goedkeuringsautoriteit als voldoende bewijs dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de onderneming is gevestigd en geregistreerd of de lidstaat waar de persoon zijn permanente verblijfplaats heeft, documenten voorleggen waaruit blijkt dat aan de eisen is voldaan.
3. Als de lidstaat waar de onderneming is gevestigd en geregistreerd of de lidstaat waar de persoon zijn permanente verblijfplaats heeft de in lid 2 vermelde documenten niet verstrekt, worden deze documenten vervangen door een verklaring onder ede of — in de lidstaten waar de verklaring onder ede niet bestaat — door een plechtige verklaring die door de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie, of, in voorkomend geval, van een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van de lidstaat waar de persoon zijn permanente verblijfplaats heeft. Deze instantie, notaris of bevoegde beroepsorganisatie geeft een attest af waaruit blijkt dat deze verklaring onder ede of deze plechtige verklaring bewijskracht heeft. [Am. 301]
Artikel 20
Kwalificaties van het personeel
Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, moet aantonen dat haar werknemers over de kwalificaties, beroepservaring en anciënniteit beschikken die nodig zijn voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor zij een goedkeuring aanvraagt of heeft aangevraagd . Individuele eisen met betrekking tot kwalificaties, beroepservaring en anciënniteit worden voor elke luchthaven vastgesteld en toegelicht door de bevoegde autoriteiten in de betreffende lidstaat, in nauwe samenwerking met de luchthavenexploitant en de betrokken sociale partners. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten houden toezicht op de naleving van deze eisen. Daarnaast worden algemene opleidingsnormen voor grondafhandelingspersoneel op EU niveau vastgesteld door een bevoegde Europese instelling, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de luchthavenexploitanten en de sociale partners. Indien er minimumnormen van de Unie voor opleiding en bijscholing worden ontwikkeld, dienen de lidstaten deze toe te passen en te controleren, teneinde een zo hoog mogelijke veiligheidsstandaard voor de hele Unie te waarborgen. [Am. 302]
Artikel 21
Exploitatiehandleiding
Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, verstrekt een exploitatiehandleiding voor de relevante activiteiten, die de volgende informatie bevat:
|
(a) |
organisatieschema, management, beschrijving van verantwoordelijkheden en taken, toerekenbaarheid; |
|
(b) |
vermogen om de activiteiten veilig uit te oefenen in de context van een luchthaven; |
|
(c) |
beleid inzake apparatuur; |
|
(d) |
kwalificatievereisten voor werknemers en overeenkomstige opleidingseisen en opleidingsplan; |
|
(d bis) |
procedures om werkgerelateerde ongevallen en letsels te voorkomen; [Am. 303] |
|
(e) |
procedures voor veiligheids- en kwaliteitsbeheer; |
|
(f) |
standaardafhandelingsprocedures, inclusief coördinatie met luchthavengebruikers en beheersorganen van luchthavens, coördinatie van activiteiten en specifieke afhandelingsprocedures voor specifieke klanten; |
|
(g) |
rampenbestrijdingsbeleid; |
|
(h) |
procedures voor beveiligingsbeheer. |
Artikel 22
Verzekeringsvoorschriften
1. Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers in de Unie moeten verzekerd zijn tegen hun specifiek met grondafhandeling verband houdende aansprakelijkheid voor schade op het grondgebied van een lidstaat waarvoor een recht op vergoeding bestaat.
1 bis. De in lid 1 vermelde verzekering garandeert een volledige schadeloosstelling voor de beschadiging of het verlies van een medisch of hulpmiddel, dat door mindervalide passagiers of passagiers met een beperkte mobiliteit wordt gebruikt. [Am. 304]
2. De Commissie krijgt de bevoegdheid om stelt nadere bijzonderheden inzake de verzekeringseisen en de minimumbedragen vast te stellen aan de hand van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 42. [Am. 305]
Artikel 23
Geldigheid van een goedkeuring
1. Een goedkeuring is geldig voor een periode van vijf tien jaar. [Am. 306]
1 bis. De geldigheid van de goedkeuring vervalt of wordt opgeschort indien de bepalingen van de artikelen 34 en 40 niet worden nageleefd. Inbreuken op de bepalingen van de artikelen 34 en 40 gedurende de goedkeuringsprocedure leiden tot niet-verlening van de goedkeuring. [Am. 307]
2. Een goedkeuring is geldig voor de categorieën en/of subcategorieën die in de goedkeuring zijn gespecificeerd.
3. De verlener van grondafhandelingsdiensten moet desgevraagd te allen tijde aan de bevoegde goedkeuringsautoriteit kunnen aantonen dat hij aan alle eisen van dit hoofdstuk voldoet.
4. De bevoegde goedkeuringsautoriteit houdt toezicht op de naleving van de eisen van dit hoofdstuk. Zij gaat in elk geval in de volgende gevallen na of deze eisen zijn nageleefd:
|
(a) |
wanneer vermoed wordt dat er een potentieel probleem is; of |
|
(b) |
op verzoek van de goedkeuringsautoriteit van een andere lidstaat; of |
|
(c) |
op verzoek van de Commissie. |
5. Er moet een nieuwe goedkeuringsaanvraag worden ingediend wanneer een grondafhandelingsonderneming:
|
(a) |
niet binnen twaalf maanden na het verkrijgen van een goedkeuring met de activiteiten is begonnen; of |
|
(b) |
haar activiteiten gedurende meer dan twaalf maanden heeft gestaakt. |
6. Een grondafhandelingsonderneming stelt de goedkeuringsautoriteit:
|
(a) |
vooraf in kennis ingrijpende wijzigingen in de omvang van haar activiteiten; |
|
(b) |
in kennis van eventuele insolventieprocedures die tegen de onderneming zijn opgestart. |
Artikel 24
Intrekking van de goedkeuring
1. De goedkeuring mag te allen tijde worden ingetrokken als de verlener van grondafhandelingsdiensten of de zelfafhandelende luchthavengebruiker om redenen die hem zijn aan te rekenen, niet voldoet aan de criteria van dit hoofdstuk. De redenen voor de intrekking worden meegedeeld aan de betrokken verlener van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruiker en aan de goedkeuringsautoriteiten in de andere lidstaten.
2. De goedkeuringsautoriteit trekt de goedkeuring in als de verlener van grondafhandelingsdiensten de goedkeuringsautoriteit opzettelijk of door onachtzaamheid foute informatie verschaft over een belangrijk punt.
2 bis. Niet-naleving van de bepalingen van de artikelen 34 en 40 leidt automatisch tot de intrekking, opschorting of niet-verlening van de goedkeuring. [Am. 308]
Artikel 25
Goedkeuringsbesluiten
1. De bevoegde goedkeuringsautoriteit neemt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk twee maanden nadat alle vereiste informatie is ingediend, een besluit over een aanvraag, waarbij met alle beschikbare gegevens rekening wordt gehouden. Het besluit wordt meegedeeld aan de aanvrager en de goedkeuringsautoriteiten in de andere lidstaten. Een weigering wordt met redenen omkleed.
1 bis. De procedure voor het verlenen van goedkeuringen moet transparant en niet-discriminerend zijn en mag in de praktijk geen beperking aan de markttoegang of de vrijheid tot zelfafhandeling opleggen die verder gaat dan toegestaan uit hoofde van de bepalingen in deze verordening. [Am. 309]
2. De goedkeuring mag alleen worden geweigerd als de verlener van grondafhandelingsdiensten of de zelfafhandelende luchthavengebruiker om redenen die hem zijn aan te rekenen, niet voldoet aan de criteria van dit hoofdstuk en aan de bepalingen van de artikelen 34 en 40 . [Am. 310]
3. De procedures voor de toekenning en intrekking van goedkeuringen worden bekendgemaakt door de goedkeuringsautoriteit, die de Commissie daarvan in kennis stelt.
Artikel 26
Wederzijdse erkenning van goedkeuringen
Een goedkeuring die overeenkomstig dit hoofdstuk in een lidstaat wordt afgegeven, verleent een exploitant het recht om grondafhandelingsdiensten te verlenen, als verlener van grondafhandelingsdiensten of als zelfafhandelende luchthavengebruiker, in alle lidstaten waarop de goedkeuring betrekking heeft en onverminderd beperkingen inzake markttoegang die krachtens artikelen 6 en 14 zijn opgelegd.
Hoofdstuk V
Verplichtingen voor beheersorganen van luchthavens en van gecentraliseerde infrastructuur
Artikel 27
Toegang tot gecentraliseerde infrastructuur en installaties
1. Dit artikel is alleen van toepassing op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de drie voorgaande jaren.
2. Het beheersorgaan van de luchthaven publiceert een lijst van de gecentraliseerde infrastructuur op de luchthaven , voor zover dit nog niet is gebeurd . [Am. 311]
3. Het beheer van de gecentraliseerde infrastructuur mag worden voorbehouden aan het beheersorgaan van de luchthaven of een ander orgaan, dat verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers kan verplichten om gebruik te maken van die infrastructuur. Het beheer van dergelijke infrastructuur vindt plaats op transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze.
4. Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, de overheidsinstantie of een ander orgaan dat het beheersorgaan van de luchthaven controleert, besluit, op objectieve basis en na overleg met het comité van luchthavengebruikers en de ondernemingen die grondafhandelingsdiensten verlenen op de luchthaven, welke infrastructuur moet worden gecentraliseerd. Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, de overheidsinstantie of een ander orgaan dat het beheersorgaan van de luchthaven controleert, ziet erop toe dat alle infrastructuur of installaties die onder de definitie van „gecentraliseerde infrastructuur” vallen als dusdanig worden aangewezen en dat de in dit hoofdstuk uiteengezette eisen worden nageleefd met betrekking tot die infrastructuur of installaties.
5. Als het comité van luchthavengebruikers het oneens is met het besluit van het beheersorgaan van de luchthaven om bepaalde infrastructuur al dan niet te centraliseren of met het toepassingsgebied van de centralisering, kan het de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit , de corresponderende bevoegde instanties van de betrokken lidstaat vragen te beslissen of de betrokken infrastructuur overeenkomstig de artikelen 6, lid 5, en 11, lid 2, van Richtlijn 2009/12/EG opgerichte autoriteiten vragen de motivering van de beslissing die door het beheersorgaan van de luchthaven werd genomen, te onderzoeken om na te gaan of de motivering al dan niet moet worden gecentraliseerd en in welke mate geldig is . [Am. 312]
6. Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers hebben open toegang tot de luchthaveninfrastructuur, de gecentraliseerde infrastructuur en de luchthaveninstallaties, in de mate die nodig is om hun activiteiten te kunnen uitvoeren. Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur of de overheidsinstanties of andere organen die het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur controleren, kunnen relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende voorwaarden stellen voor deze toegang.
7. De voor grondafhandeling beschikbare ruimten op de luchthaven worden verdeeld over de verschillende dienstverleners en de verschillende zelfafhandelende luchthavengebruikers, met inbegrip van nieuwe dienstverleners, voor zover dit nodig is voor het uitoefenen van hun rechten en teneinde effectieve en eerlijke concurrentie mogelijk te maken op basis van relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende regels en criteria. De luchthavenbeheerder kan deze ruimten, indien nodig, terugvorderen en opnieuw toekennen. [Am. 313]
8. Als een besluit over het toepassingsgebied van de gecentraliseerde infrastructuur wordt voorgelegd aan de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit, overeenkomstig lid 5 van dit artikel, is de in artikel 6 , lid 3, 4 of 5 van Richtlijn 2009/12/EG vastgestelde procedure van toepassing. [Am. 314]
Artikel 28
Vergoedingen voor gecentraliseerde infrastructuur en installaties luchthaveninstallaties [Am. 315]
1. Dit artikel is alleen van toepassing op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de drie voorgaande jaren.
2. Indien een vergoeding moet worden betaald voor het gebruik van gecentraliseerde infrastructuur of luchthaveninstallaties, ziet het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur erop toe dat het niveau van de vergoeding wordt vastgesteld op basis van relevante, objectieve en niet-discriminerende criteria.
3. Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur heeft het recht zijn kosten terug te verdienen en een redelijk rendement te halen uit de opgelegde vergoedingen. De vergoedingen vormen een tegenprestatie voor ter beschikking gestelde infrastructuur of voor een dienst. [Am. 316]
4. De in lid 1 vermelde vergoedingen worden vastgesteld op het niveau van de desbetreffende individuele luchthavens, na raadpleging van het comité van luchthavengebruikers en de ondernemingen die grondafhandelingsdiensten verlenen op de die luchthaven. Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur verstrekt het comité van luchthavengebruikers en de ondernemingen die grondafhandelingsdiensten verlenen op de luchthaven jaarlijks informatie over de elementen op basis waarvan de vergoedingen zijn vastgesteld , met het voorbehoud dat alle bovengenoemde partijen zich ertoe verbinden deze informatie te allen tijde strikt geheim te houden . Deze informatie behelst ten minste het volgende: [Am. 317]
|
(a) |
een lijst van de verschillende diensten en infrastructuren die in ruil voor de vergoedingen ter beschikking worden gesteld; |
|
(b) |
de methode die gebruikt is bij het vaststellen van de vergoedingen; |
|
(c) |
de algemene kostenstructuur van de faciliteiten en diensten waarop de vergoedingen betrekking hebben; |
|
(d) |
de inkomsten uit de verschillende vergoedingen, en de totale kosten van de diensten waarvoor vergoedingen moeten worden betaald en het rendement op de activa; [Am. 318] |
|
(e) |
eventuele overheidsfinanciering van de faciliteiten en diensten waarop de vergoedingen betrekking hebben; |
|
(e bis) |
prognoses betreffende de situatie van de luchthaven ten aanzien van de vergoedingen voor grondafhandeling, de groei van het verkeer en de geplande investeringen in infrastructuur; [Am. 319] |
|
(f) |
de voorspelde resultaten van eventuele omvangrijke geplande investeringen in termen van hun effect op de capaciteit van de luchthaven. |
5. Het beheersorgaan van de luchthaven publiceert het niveau van de vergoedingen, inclusief een gedetailleerde lijst van de verleende diensten, om aan te tonen dat de vergoedingen die worden gevraagd voor de terbeschikkingstelling van gecentraliseerde infrastructuur en ruimte voor grondafhandeling en het verstrekken van essentiële diensten in verband met het verlenen van grondafhandelingsdiensten uitsluitend dienen om de daarmee verband houdende kosten geheel of gedeeltelijk te dekken. Voor zover relevant deelt het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur het niveau van de vergoedingen mee aan het beheersorgaan van de luchthaven, inclusief een gedetailleerde lijst van de verstrekte diensten. [Am. 320]
5 bis Indien een vergoeding moet worden betaald voor het gebruik van luchthaveninstallaties, met uitzondering van de installaties die omschreven zijn als gecentraliseerde infrastructuur, wordt het niveau van de vergoeding vastgesteld op basis van relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.
Het staat de lidstaten vrij om het luchthavenbeheersorgaan van een netwerk van luchthavens zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/12/EG de mogelijkheid te bieden om een gemeenschappelijk en transparant heffingssysteem toe te passen. [Am. 321]
6. Als het comité van luchthavengebruikers het oneens is met een door het beheerscomité van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur vastgestelde vergoeding, kan het de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit , de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat of de overeenkomstig artikel 6, lid 5, en artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2009/12/EG opgerichte autoriteit vragen een beslissing te nemen over het niveau van de vergoeding. [Am. 322]
7. Als een besluit geschil over het niveau van een vergoeding wordt voorgelegd aan de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit, overeenkomstig lid 6 van dit artikel, is de in artikel 6 van Richtlijn 2009/12/EG vastgestelde procedure van toepassing wordt het besluit pas van kracht nadat de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit de kwestie heeft onderzocht . Als de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit instemt met het besluit van het beheersorgaan van de infrastructuur over het niveau van de vergoedingen voor grondafhandeling, kunnen de vergoedingen gerecupereerd worden vanaf het moment waarop de aanvankelijke beslissing werd genomen. [Am. 323]
Artikel 29
Juridische scheiding
1. Op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 2 vijf miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de voorgaande drie jaar, moet het beheersorgaan van de luchthaven of het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur, als het grondafhandelingsdiensten voor derde partijen verleent, een afzonderlijke juridische entiteit oprichten voor de uitvoering van deze strikt gescheiden boekhouding waarborgen tussen zijn grondafhandelingsactiviteiten en alle overige activiteiten die het kan uitoefenen .
Deze entiteit moet qua rechtsvorm, organisatie en besluitvorming onafhankelijk zijn De boekhouding van de entiteiten die grondafhandelingsdiensten verlenen, is met name gescheiden van die welke wordt gevoerd door alle entiteiten die betrokken zijn bij het beheer van de luchthaveninfrastructuur als het beheersorgaan van de luchthaven grondafhandelingsdiensten verleent aan derde partijen, en van alle entiteiten die betrokken zijn bij de gecentraliseerde infrastructuur als het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur grondafhandelingsdiensten verleent aan derde partijen.
2. Op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 2 vijf miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de voorgaande drie jaar, mag de persoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de luchthaveninfrastructuur of het beheer van de gecentraliseerde infrastructuur niet rechtstreeks of onrechtstreeks deelnemen aan de bedrijfsstructuren van de onafhankelijke entiteit die grondafhandelingsdiensten verleent.
3. De in lid 1 vermelde juridische entiteit entiteiten die grondafhandelingsdiensten verleent, mag verlenen, mogen geen financiële kruissubsidies ontvangen van luchtvaartactiviteiten die verband houden met het beheer van de luchthaveninfrastructuur als het beheersorgaan van de luchthaven grondafhandelingsdiensten verleent, of van luchtvaartactiviteiten die verband houden met het beheer van gecentraliseerde infrastructuur als het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur grondafhandelingsdiensten verleent die de juridische entiteit die grondafhandelingsdiensten verleent in staat stelt de prijs , om de prijzen die zij in rekening brengt brengen voor haar hun grondafhandelingsdiensten aan derde partijen, te verlagen.
4. In dit artikel wordt onder „luchtvaartactiviteiten” van een beheersorgaan van de luchthaven verstaan: elke door het beheersorgaan van de luchthaven op de respectieve luchthaven uitgevoerde activiteit die verband houdt met het verlenen van diensten of het ter beschikking stellen van infrastructuur aan luchthavengebruikers, verleners van grondafhandelingsdiensten bij het uitvoeren van hun luchtvervoersactiviteiten, of passagiers die gebruik maken van de luchthaven, zoals het opleggen van luchthavenheffingen, het toewijzen van infrastructuur en installaties, en beveiligings- en veiligheidsmaatregelen op de luchthaven. Vastgoedactiviteiten of activiteiten in andere sectoren dan luchtvervoer zijn geen luchtvaartactiviteiten.
5. Aan het eind van elk financieel jaar controleert een onafhankelijke auditeur de situatie gescheiden rekeningen en verklaart hij publiekelijk dat geen financiële kruissubsidiëring van luchtvaartactiviteiten in de zin van lid 3 heeft plaatsgevonden. Als de juridische entiteit die grondafhandelingsdiensten verleent kruissubsidiëring ontvangt van niet-luchtvaartactiviteiten, moet de entiteit die de luchthaveninfrastructuur beheert of de entiteit die de gecentraliseerde infrastructuur beheert, aantonen dat dit in overeenstemming is met lid 3. [Am. 324]
Hoofdstuk VI
Coördinatie van activiteiten en kwaliteit
Artikel 30
Rol van het beheersorgaan van de luchthaven bij de coördinatie van de grondafhandelingsdiensten
1. Het beheersorgaan van de luchthaven is verantwoordelijk voor de goede coördinatie van de grondafhandelingsactiviteiten op de luchthaven in kwestie. Als grondcoördinator dient het beheersorgaan van de luchthaven er met name op toe te zien dat de activiteiten van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers en de terbeschikkingstelling van gecentraliseerde infrastructuur beantwoorden aan de gedragsregels op de luchthavens, zoals gedefinieerd in artikel 31.
Het beheersorgaan van de luchthaven is belast met voor de handhaving van de gedragsregels. De getroffen maatregelen moeten transparant, proportioneel en niet-discriminerend zijn.
Indien het beheersorgaan van de luchthaven grondafhandelingsdiensten verleent of een dergelijke activiteit rechtstreeks of onrechtstreeks controleert, waakt de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit over de goede coördinatie van de grondafhandelingsdiensten en de handhaving van de gedragsregels door het beheersorgaan.
2. Op luchthavens met minstens 5 miljoen passagiers of 100 000 ton vracht per jaar gedurende minstens drie opeenvolgende jaren:
|
(a) |
moeten de activiteiten van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers en de terbeschikkingstelling van gecentraliseerde infrastructuur voldoen aan de minimumkwaliteitsnormen, als bedoeld in artikel 32; |
|
(b) |
moet het beheersorgaan van de luchthaven erop toezien dat er een goed rampenplan is opgesteld voor de activiteiten van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers en dat die, voor zover mogelijk, worden gecoördineerd op basis van Airport Collaborative Decision Making (gezamenlijke besluitvorming op de luchthaven) en een echt rampenplan. |
3. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan die van de uniale mededingingsregels.
4. Het beheersorgaan van de luchthaven verstrekt het Performance Review Body van Eurocontrol een jaarverslag over de toepassing van de in lid 2 voorziene maatregelen. Het Performance Review Body verstrekt een geconsolideerd verslag aan de Commissie.
5. Het beheersorgaan van de luchthaven brengt bij de nationale goedkeuringsautoriteit verslag uit over eventuele problemen met de verleners van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruikers of de terbeschikkingstelling van gecentraliseerde infrastructuur op de luchthaven in kwestie. [Am. 325]
Artikel 30 bis
Aanwezigheid van een contactpersoon die elke luchtvaartmaatschappij vertegenwoordigt
Elke luchtvaartmaatschappij beschikt op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van meer dan twee miljoen passagiers over een contactpersoon, of is daar wettig vertegenwoordigd. Deze contactpersoon kan een medewerker grondafhandeling zijn en moet de bevoegdheid hebben om de luchtvaartmaatschappij financieel, operationeel en juridisch te vertegenwoordigen op de betreffende luchthaven. [Am. 326]
Artikel 31
Gedragsregels
1. In dit artikel wordt verstaan onder „gedragsregels”: alle regels die door het beheersorgaan van de luchthaven, een overheidsinstantie of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, worden opgesteld voor de goede werking van de luchthaven.
2. De lidstaat, h et beheersorgaan van de luchthaven, een overheidsinstantie of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, mag , na raadpleging van het comité van luchthavengebruikers en de verleners van grondafhandelingsdiensten, gedragsregels opstellen met het oog op de goede werking van de luchthaven . [Am. 327]
3. De gedragsregels dienen te beantwoorden aan de volgende beginselen:
|
(a) |
zij dienen op niet-discriminerende wijze te worden toegepast op de verschillende verleners van grondafhandelingsdiensten en luchthavengebruikers; |
|
(b) |
zij dienen verband te houden met het nagestreefde doel; |
|
(c) |
zij mogen in de praktijk niet leiden tot een beperking van de markttoegang of het recht op zelfafhandeling die verder gaat dan het in deze verordening vastgestelde niveau. Met name in het geval van inbreuken op de bepalingen van de artikelen 34 en 40 moet de markttoegang of de verrichting van zelfafhandeling evenwel ingeperkt worden. Niet-naleving van de bepalingen van de artikelen 34 en 40 leidt automatisch tot de intrekking, opschorting of niet-verlening van de goedkeuring; [Am. 328] |
|
(c bis) |
het beheersorgaan van de luchthaven, een bevoegde autoriteit of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, mag zelf de passende middelen en instrumenten kiezen voor het opleggen van sancties ten aanzien van inbreuken op gedragsregels of het negeren van instructies. Boetes behoren uitdrukkelijk tot deze adequate middelen. [Am. 329] |
4. De lidstaten kunnen, in voorkomend geval moeten op voorstel van het beheersorgaan van de luchthaven: [Am. 330]
|
(a) |
een boete opleggen, of een verlener van grondafhandelingsdiensten of een zelfafhandelende luchthavengebruiker verbieden grondafhandelingsdiensten te verlenen of aan zelfafhandeling te doen, of daaraan beperkingen opleggen, als die verlener of gebruiker de gedragsregels niet naleeft; De lidstaten moeten binnen twee maanden na ontvangst van het voorstel van het beheersorgaan van de luchthaven een besluit nemen over de bepalingen in dit lid ; [Am. 331] |
|
(b) |
de verleners van grondafhandelingsdiensten op de luchthaven verplichten om op billijke en niet-discriminerende wijze deel te nemen aan de vervulling van de openbaredienstverplichtingen waarin de nationale wet- of regelgeving voorziet, inclusief de verplichting om de continuïteit van de diensten te waarborgen. |
Artikel 32
Minimumkwaliteitsnormen
1. In dit artikel wordt onder „minimumkwaliteitsnormen” verstaan: eisen inzake het minimumkwaliteitsniveau voor grondafhandelingsdiensten.
2. Op luchthavens met jaarlijks minstens vijf miljoen passagiersbewegingen of 100 000 ton vracht gedurende minstens de voorgaande drie jaar, stelt het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, de overheidsinstantie of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, minimumkwaliteitsnormen vast voor de prestaties van grondafhandelingsdiensten en gecentraliseerde infrastructuur, na raadpleging met het comité van luchthavengebruikers . De door het beheersorgaan van de luchthaven vastgestelde minimumkwaliteitsnormen worden onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht en aan de bevoegde autoriteit medegedeeld, die, indien nodig, kan verzoeken om wijziging van deze minimumkwaliteitsnormen.
Dergelijke normen moeten aansluiten op veiligheidsregels, regelingen en beheerssystemen van de luchthavenexploitant en de betrokken luchtvaartmaatschappijen zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (12).
3. Verleners van grondafhandelingsdiensten en het beheersorgaan van de luchthaven of, waar relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur en zelfafhandelende luchthavengebruikers eerbiedigen deze minimumkwaliteitsnormen. Bovendien eerbiedigen luchthavengebruikers en verleners van grondafhandelingsdiensten en het beheersorgaan van de luchthaven of, waar relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur, de minimumkwaliteitsnormen die gelden in de tussen hen bestaande onderlinge contractuele relaties\.
4. De minimumkwaliteitsnormen hebben met name betrekking op de volgende gebieden: operationele prestaties, opleiding personeelsopleidingen , geschikte uitrusting, informatie en bijstand aan passagiers, met name als vermeld in Verordening (EG) nr. 261/2004 (13) en Verordening (EG) nr. 1107/2006 gezamenlijke besluitvorming (Collaborative Decision Making, CDM), veiligheid, beveiliging, noodmaatregelen en milieu de naleving van milieueisen .
5. De minimumkwaliteitsnormen moeten eerlijk, transparant en niet-discriminerend zijn en de toepasselijke uniale wetgeving, inclusief Verordening (EG) nr. 261/2004 en Verordening (EG) nr. 1107/2006, onverlet laten. Ze moeten consequent, evenredig en relevant zijn voor wat de kwaliteit van de luchthavenactiviteiten betreft. In dit opzicht moet voldoende rekening worden gehouden met de kwaliteit van de douane-, luchthavenbeveiligings- en immigratieprocedures.
6. De minimumkwaliteitsnormen moeten beantwoorden aan de door de Commissie vastgestelde specificaties in bijlage I bis . De Commissie krijgt de bevoegdheid om deze specificaties vast te stellen aan de hand van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 42.
7. Alvorens deze normen op te stellen, raadpleegt De bevoegde overheidsinstantie van de betrokken lidstaat legt rechtstreeks dan wel na kennisgeving door het beheersorgaan van de luchthaven het comité van luchthavengebruikers en de verleners van grondafhandelingsdiensten. passende sancties op ingeval de minimumkwaliteitsnormen niet op adequate wijze in acht worden genomen . Dit gebeurt overeenkomstig de volgende procedure:
|
— |
indien verleners van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruikers niet voldoen aan de minimumkwaliteitsnormen, informeert het beheersorgaan van de luchthaven hen onverwijld over deze onvolkomenheden en stelt het een lijst op van de criteria die verbeterd moeten worden. Het stelt tevens het comité van luchthavengebruikers en de bevoegde overheidsinstantie van de lidstaat ervan op de hoogte dat de normen niet zijn nageleefd, |
|
— |
indien binnen zes maanden na het verzenden van deze lijst van criteria de verlener van grondafhandelingsdiensten of de zelfafhandelende luchthavengebruiker de minimumkwaliteitsnormen niet volledig in acht neemt, kan het beheersorgaan van de luchthaven, na raadpleging van het comité van luchthavengebruikers, zich tot de betrokken lidstaat wenden met het verzoek om die verlener van grondafhandelingsdiensten of de zelfafhandelende luchthavengebruiker een boete op te leggen dan wel een beperking of een totaalverbod op te leggen om grondafhandelingsdiensten te verlenen in die luchthaven of op het gehele grondgebied van die lidstaat. Indien de lidstaat naar aanleiding van een dergelijk verzoek van het beheersorgaan van de luchthaven de nodige maatregelen neemt, licht hij de Commissie en de bevoegde overheidsinstantie hierover onverwijld in. |
7 bis. Het beheersorgaan van de luchthaven bepaalt de aard en reikwijdte van de voor elk van de minimumkwaliteitsnormen vereiste activiteiten in zijn luchthaven. Het beheersorgaan van de luchthaven raadpleegt het comité van luchthavengebruikers over de definitie en reikwijdte van de beoordeling en over de wijze waarop beoordeeld wordt of de minimumkwaliteitsnormen worden nageleefd. Voordat minimumkwaliteitsnormen worden ingevoerd, krijgen alle verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers een opleiding waardoor zij zelf in staat zijn naar behoren te beoordelen of aan de minimumkwaliteitsnormen wordt voldaan.
7 ter. Minstens eenmaal per jaar licht het beheersorgaan van de luchthaven het comité van luchthavengebruikers in over de mate waarin de verleners van grondafhandelingsdiensten en de zelfafhandelende luchthavengebruikers de geldende minimumkwaliteitsnormen naleven.
7 quater. Onverminderd de leden 1 tot en met 7 van dit artikel houdt het beheersorgaan van de luchthaven bij de toetsing van de naleving van de minimumkwaliteitsnormen door de verlener van de grondafhandelingsdiensten het veiligheidsvraagstuk in het oog en neemt het gepaste maatregelen op grond van de gebruikelijke procedures wanneer het van oordeel is dat de veiligheid van de luchthaven wordt aangetast.
7 quinquies. Alle minimumkwaliteitsnormen, ook kwantitatieve criteria als die worden toegepast, zijn publiek toegankelijk. Alvorens de minimumkwaliteitsnormen worden bijgewerkt of gewijzigd, raadpleegt het beheersorgaan van de luchthaven het comité van luchthavengebruikers en de op de luchthaven werkzame verleners van grondafhandelingsdiensten. [Am. 332]
Artikel 33
Verplichting tot rapportering van de prestaties van grondafhandelingsdiensten
1. Op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 5 miljoen passagiersbewegingen of 100 000 ton vracht gedurende minstens drie opeenvolgende jaren, brengen de verleners van grondafhandelingsdiensten en de zelfafhandelende luchthavengebruikers bij de Commissie verslag uit over de prestaties van hun activiteiten.
2. De Commissie krijgt de bevoegdheid om nadere bijzonderheden inzake de inhoud en verspreiding van deze verslagen vast te stellen aan de hand van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 42. [Am. 333]
Artikel 34
Opleiding
1. De leveranciers van grondafhandelingsdiensten en de zelfafhandelende luchthavengebruikers moeten erop toezien dat al hun werknemers die betrokken zijn bij het verlenen van grondafhandelingsdiensten, inclusief management- en toezichthoudend personeel, regelmatig specifieke en periodieke beroepsgerichte opleidingen volgen , die op Europees niveau zijn geharmoniseerd, om hen in staat te stellen de hen toegewezen taken uit te voeren en om ongevallen en verwondingen te voorkomen . Een bevoegde Europese instantie dient in samenwerking met de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, exploitanten van luchthavens en de sociale partners, ambitieuze en bindende minimumnormen vast te stellen teneinde de hoogst mogelijke kwaliteit van onderwijs en opleiding van werknemers in de grondafhandelingssector te verzekeren. Deze normen moeten regelmatig worden aangepast en ontwikkeld om bij te dragen aan de kwaliteit van de activiteiten, voor wat de betrouwbaarheid, veerkracht, veiligheid en beveiliging betreft, en om een gelijk speelveld voor alle exploitanten tot stand te brengen. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten zien met adequate middelen toe op de naleving van de onderwijs- en opleidingsnormen. Totdat op de desbetreffende luchthaven aan de vereiste normen is voldaan, wordt de vergunning van de dienstverleners in kwestie opgeschort, ingetrokken of onthouden. Deze procedure dient het behoud van de veiligheid in de Europese luchtvaart. Periodieke scholing kan worden bevolen, op kosten van de betrokken leveranciers van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers kan periodieke scholing. [Am. 334].
2. Elke werknemer die betrokken is bij het verlenen van grondafhandelingsdiensten volgt minstens twee dagen relevante regelmatig theoretische en praktische basiscursussen alsmede een opleiding met betrekking tot die relevant is voor de hem toegewezen taken. Elke werknemer volgt een relevante opleiding wanneer hij een nieuwe job begint of wanneer hem een nieuwe taak wordt toegewezen In samenwerking met de betrokken luchthavenexploitanten en sociale partners treffen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten een nadere regeling voor een aanvullende specifieke luchthavenopleiding en de frequentie en de minimumduur van die opleiding . Een succesvol afgelegd praktisch en een theoretisch examen dient als bewijs dat de relevante vaardigheden en kennis zijn verworven. De opleidingskosten worden volledig door de werkgever gedragen. Elke werknemer volgt een relevante opleiding voordat hij aan een nieuwe baan begint of met een hem toegewezen nieuwe taak aanvangt. [Am. 335]
3. De specifieke inhoud van de examens en cursussen evenals de correcte uitvoering hiervan worden op Europees niveau geharmoniseerd en door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten geregeld en gecontroleerd. Voor zover relevant voor de grondafhandelingsdienst in kwestie, heeft hebben de opleiding en de examens minstens betrekking op: [Am. 336]
|
(a) |
beveiliging, inclusief beveiligingscontrole, beveiliging van activiteiten, beveiliging van apparatuur en beheer van veiligheidsdreigingen; |
|
(b) |
gevaarlijke goederen; |
|
(c) |
veiligheid aan de luchtzijde, inclusief de veiligheidsfilosofie, veiligheidsregels, gevaren, menselijke factoren, markeringen en bebakening aan de luchtzijde, noodsituaties, het voorkomen van motorschade ten gevolge van opgezogen vreemde voorwerpen, persoonlijke bescherming, ongevallen/incidenten/bijna-botsingen, en toezicht op de veiligheid aan de luchtzijde; |
|
(d) |
opleiding voor bestuurders aan de luchtzijde, inclusief algemene verantwoordelijkheden en procedures (procedures bij beperkt zicht), voertuigapparatuur, luchthavenregels en lay-out van verkeers- en manoeuvreerzones; |
|
(e) |
werking en beheer van hulpmiddelen op de grond, inclusief onderhoud en gebruik van hulpmiddelen op de grond; |
|
(f) |
ladingscontrole, inclusief vakkundigheid en bewustzijn met betrekking tot algemeen gewicht en evenwicht, structurele belastingsgrenzen van luchtvaartuigen, eenheidslaadinrichtingen, ruimlading in bulk, vrachtbrief, ladingstabellen/-formulieren, ladingsinstructieverslag, ladingsberichten, en controle op de lading van gevaarlijke goederen; |
|
(g) |
functionele opleidingen voor passagiersafhandeling, met nadruk op passagiers met speciale behoeften, met name passagiers met beperkte mobiliteit of met een handicap , inclusief aviobrugopleidingen en informatie en bijstand aan passagiers overeenkomstig Verordening (EG) nr. 261/2004 en Verordening (EG) nr. 1107/2006; [Am. 337] |
|
(h) |
functionele opleiding voor bagageafhandeling; |
|
(i) |
opleiding met betrekking tot afhandeling van luchtvaartuigen en belading; |
|
(j) |
bewegingen van luchtvaartuigen op de grond, inclusief de exploitatie van bewegingen van luchtvaartuigen op de grond, de bediening van apparatuur, koppelings- en loskoppelingsprocedures tussen apparatuur en luchtvaartuigen, handsignalen voor bewegingen van luchtvaartuigen op de grond, het loodsen van een luchtvaartuig, en bijstand voor bewegingen van luchtvaartuigen op de grond; |
|
(k) |
afhandeling van vracht en post, inclusief toepasselijke verboden en beperkingen op de handel van goederen; |
|
(l) |
coördinatieopleidingen inzake de omloop van luchtvaartuigen; |
|
(m) |
milieu, inclusief controle op lozingen, afvalbeheer en -verwijdering; |
|
(n) |
noodmaatregelen, EHBO-training en crisisbeheer; [Am. 338] |
|
(o) |
rapportagesystemen; |
|
(p) |
kwaliteitscontrole op uitbesteding; |
|
(p bis) |
maatregelen ter bescherming van grondafhandelingspersoneel tegen typische gezondheidsrisico's die aan dit werk zijn verbonden. [Am. 339] |
4. Elke verlener van grondafhandelingsdiensten en elke zelfafhandelende luchthavengebruiker brengt jaarlijks aan het beheersorgaan van de luchthaven verslag uit over de naleving van de opleidingseisen.
Artikel 35
Onderaanbesteding
1. Onverminderd leden 2, 3 en 4, mogen verleners van grondafhandelingsdiensten doen aan onderaanbesteding. De artikelen 34 en 40 zijn op gelijke wijze van toepassing op onderaannemers. [Am. 340]
2. Zelfafhandelende luchthavengebruikers mogen grondafhandelingsdiensten alleen uitbesteden als ze tijdelijk niet in staat zijn aan zelfafhandeling te doen wegens overmacht. [Am. 341]
3. Onderaannemers mogen geen grondafhandelingsdiensten uitbesteden.
4. Een verlener van grondafhandelingsdiensten, als vermeld in artikel 11, lid 1, mag geen grondafhandelingsdiensten uitbesteden, behalve als hij tijdelijk niet in staat is deze grondafhandelingsdiensten te verlenen wegens overmacht.
5. Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die voor een bepaalde categorie van diensten een beroep doen op een onderaannemer of meer onderaannemers ziet erop toe dat de onderaannemers voldoen onderaannemer voldoet aan de verplichtingen die uit hoofde van deze verordening rusten op verleners van grondafhandelingsdiensten. [Am. 342]
5 bis. Opdrachten van onderaanbesteding worden alleen gegund aan ondernemingen die zich als gekwalificeerd en betrouwbaar hebben bewezen. [Am. 343]
5 ter. Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikerx die een of meer onderaannemers inschakelen, blijven financieel aansprakelijk voor de onderaanbesteding. [Am. 344]
5 quater. De aanbestedende entiteit kan het aantal onderaannemers beperken, indien dit om redenen van plaatsgebrek of capaciteitsproblemen nodig is. [Am. 345]
6. Vverleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die een beroep doen op een of meer onderaannemers onderaannemer per soort diensten, stellen het beheersorgaan van de luchthaven in kennis van de naam en activiteiten van de betrokken onderaannemers onderaannemer . [Am. 346]
7. Als een verlener van grondafhandelingsdiensten een goedkeuring voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten aanvraagt in het kader van de bij artikel 7 vastgestelde selectieprocedure, vermeldt hij het aantal onderaannemers waarop hij voornemens is een beroep te doen, alsook hun activiteiten en namen.
Hoofdstuk VII
Internationale betrekkingen
Artikel 36
Betrekkingen met derde landen
1. De lidstaten kunnen de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening ten aanzien van de uit een derde land afkomstige verleners van grondafhandelingsdiensten en luchthavengebruikers zoals bedoeld in lid 1 geheel of gedeeltelijk schorsen overeenkomstig het Unie recht [Am. 348] en onverminderd de internationale verbintenissen van de Unie, kan de Commissie, overeenkomstig de in artikel 43, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure beslissen dat een lidstaat maatregelen moet nemen, inclusief de volledige of gedeeltelijke schorsing van het recht op toegang tot de grondafhandelingsmarkt op zijn grondgebied, ten aanzien van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit een derde land teneinde het discriminerende gedrag van het betrokken derde land te stoppen als blijkt dat een derde land, voor wat de toegang tot de grondafhandelings- of zelfafhandelingsmarkt betreft: [Am. 347]
|
(a) |
verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit een lidstaat niet rechtens of in feite een vergelijkbare behandeling biedt als die welke door de lidstaten op hun luchthavens wordt geboden aan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit dat derde land; of |
|
(b) |
verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit een lidstaat rechtens of in feite een minder gunstige behandeling biedt als die welke het aan zijn eigen verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers biedt; of |
|
(c) |
rechtens of in feite aan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit andere derde landen een gunstiger behandeling biedt dan die welke het aan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit een lidstaat biedt. |
2. Verleners van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruikers uit andere derde landen worden geacht natuurlijke personen of rechtspersonen te zijn die zijn opgericht overeenkomstig de wetten van dat derde land en hun maatschappelijke zetel, centrale administratie of hoofdvestiging op het grondgebied van dat derde land hebben gevestigd.
3. Met betrekking tot markttoegangsrechten in derde landen zien de Unie en/of de lidstaten zien erop toe dat geen discriminatie plaatsvindt tussen uniale gebruikers vanluchthavens die grondafhandelingsdiensten voor derde partijen verlenen en andere uniale verleners van grondafhandelingsdiensten.
Hoofdstuk VIII
Verplichtingen inzake rapportering en toezicht
Artikel 37
Rapporteringsverplichtingen voor de lidstaten
1. Vóór 1 juli van elk jaar sturen de lidstaten de Commissie de lijst van luchthavens waarop minstens een van de beperkingen inzake toegang tot de grondafhandelingsmarkt, zoals vastgesteld in artikel 6, lid 2, of artikel 14, van toepassing is.
2. Vóór 1 juli van elk jaar sturen de lidstaten de Commissie de lijst van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die door de lidstaat zijn goedgekeurd overeenkomstig hoofdstuk IV.
Artikel 38
Publicatie van de lijst van luchthavens
Tegen het einde van elk jaar publiceert de Commissie de volgende informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie:
|
(a) |
de lijst van luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens vijf miljoen passagiersbewegingen of 100 000 ton vracht gedurende minstens de drie voorgaande jaren; |
|
(b) |
de lijst van luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de drie voorgaande jaren; |
|
(c) |
de lijst van EU-luchthavens die open staan voor commercieel verkeer; |
|
(d) |
de lijst van luchthavens waarvoor beperkingen overeenkomstig artikel 6, lid 2, of artikel 14, gelden; |
|
(e) |
de lijst van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die zijn goedgekeurd overeenkomstig hoofdstuk IV. |
Artikel 39
Beoordelings- en informatieverslag
1. De Commissie dient uiterlijk vijf drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening. In dit verslag worden eventuele significante de effecten op de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten, alsmede de effecten op de werkgelegenheid en de arbeidsomstandigheden beoordeeld. Dit verslag heeft betrekking op analyseert de volgende reeks indicatoren en criteria voor een steekproef van luchthavens: [Am. 349]
|
(a) |
gemiddeld aantal verleners van grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens, voor de 11 categorieën diensten; |
|
(b) |
aantal zelfafhandelende luchthavengebruikers op elke EU-luchthaven, voor de 11 categorieën diensten; |
|
(c) |
aantal luchthavens waarop het aantal verleners van grondafhandelingsdiensten beperkt is, en de omvang van de beperking(en); |
|
(d) |
aantal bedrijven dat een goedkeuring heeft gekregen van een lidstaat en activiteiten uitvoert in een andere lidstaat; |
|
(e) |
mening van de belanghebbenden over het goedkeuringssysteem (goedkeuringscriteria, problemen met de tenuitvoerlegging, prijzen , administratieve processen, enz.); [Am. 350] |
|
(f) |
aantal verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die actief zijn in de Unie (totaal); |
|
(g) |
prijs en beheersysteem voor gecentraliseerde infrastructuur op elke luchthaven; |
|
(h) |
marktaandeel van het beheersorgaan van de luchthaven in de grondafhandelingsactiviteiten op elke luchthaven, voor de 11 categorieën diensten; |
|
(i) |
marktaandeel van luchthavengebruikers die grondafhandelingsdiensten voor derde partijen verlenen op elke luchthaven, voor alle categorieën diensten; |
|
(j) |
veiligheidsongevallen en incidenten bij grondafhandelingsdiensten; [Am. 351] |
|
(k) |
de mening van belanghebbenden over de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten op luchthavens, in termen van bekwaamheid, milieu, beveiliging en coördinatie van activiteiten (CDM, noodmaatregelen, opleiding in de luchthavencontext, onderaanbesteding); |
|
(l) |
minimumkwaliteitseisen voor grondafhandelingsondernemingen op elke luchthaven van de Unie voor de 11 in bijlage I vermelde categorieën diensten ; onderzoek naar het verband tussen de door grondafhandelingsdiensten veroorzaakte vertragingen en minimumkwaliteitseisen; [Am. 352] |
|
(m) |
opleidingskenmerken opleidings- en bijscholingsniveau aan de hand van de in artikel 34, lid 3, onder a tot p bis, neergelegde gebieden ; onderzoek naar het verband tussen de door grondafhandelingsdiensten veroorzaakte vertragingen en opleidings- en bijscholingsniveau; [Am. 353]; |
|
(n) |
overname van personeel en gevolgen voor de bescherming van werknemers , in het bijzonder het aantal overgenomen medewerkers en het aantal vrijwillig uitgetreden werknemers in geval van een wijziging van verlener van grondafhandelingsdiensten; de loonontwikkeling bij overgenomen werknemers en het aantal arbeidsrechtelijke procedures in verband met overnames; [Am. 354] |
|
(o) |
werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden in de grondafhandelingssector , in het bijzonder de loonontwikkeling vergeleken met de ontwikkeling van de afhandelingsprijs evenals de ontwikkeling van de productiviteit van alle grondafhandelingsdiensten op de luchthaven en de afzonderlijke verleners van grondafhandelingsdiensten . [Am. 355] |
2. De Commissie en de lidstaten werken samen bij het verzamelen van de informatie voor het in lid 1 vermelde verslag.
3. Op basis van dit verslag kan de Commissie , in nauwe samenwerking met het Europees Parlement, beslissen of een herziening van deze verordening noodzakelijk is. [Am. 356]
Hoofdstuk IX
Sociale bescherming
Artikel 40
Sociale bescherming
Onverminderd de toepassing van deze verordening en behoudens de overige bepalingen van het EU-recht, kunnen de lidstaten de nodige maatregelen nemen om de rechten van werknemers te beschermen De lidstaten stellen wettelijk zeker dat het personeel van bedrijven die voor derden grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelingsdiensten verlenen, ook in geval van onderaanneming en dienstverrichtingscontracten een toereikend niveau van sociale zekerheid genieten. Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat constateren dat op een gegeven luchthaven niet aan de gestelde normen wordt voldaan, wordt de accreditatie van de dienstverleners of zelfafhandelingsdiensten in kwestie opgeschort, ingetrokken of onthouden, totdat de adequate norm weer is bereikt . [Am. 361]
Hoofdstuk X
Beroep tegen beslissingen of individuele maatregelen
Artikel 41
Recht van beroep
1. De lidstaten of, voor zover van toepassing, de beheersorganen van luchthavens zien erop toe dat elke partij met een legitiem belang het recht heeft om beroep aan te tekenen tegen de beslissingen of individuele maatregelen die overeenkomstig artikelen 6, lid 2, 7 tot en met 10, 23, 24 ,27 ,28 ,31 of 32 zijn genomen.
2. Dit beroep kan worden aangetekend bij een nationale rechtbank of een andere overheidsinstantie dan het beheersorgaan van de luchthaven die, in voorkomend geval, onafhankelijk is van de overheidsinstantie die het beheersorgaan van de luchthaven controleert. Waar dit gespecificeerd is in deze verordening wordt het beroep aangetekend bij de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit.
Hoofdstuk XI
Bepalingen inzake tenuitvoerlegging en gedelegeerde bevoegdheden
Artikel 42
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikelen 22, 32 en 33 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 22, 32 en 33 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig artikel 22, artikel 32 of artikel 33 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 43
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzocht.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Wanneer het advies van het comité volgens de schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beéindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.
Hoofdstuk XII
Slotbepalingen
Artikel 44
Intrekking
Richtlijn 96/67/EG wordt met ingang van de datum van toepassing van deze verordening ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening.
Artikel 45
Overgangsbepalingen
1. Dienstverleners die overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 96/67/EG vóór de datum van toepassing van deze verordening zijn geselecteerd, blijven hun goedkeuring uit hoofde van Richtlijn 96/67/EG behouden tot de oorspronkelijk geplande periode waarvoor zij zijn geselecteerd, is verstreken.
2. Op luchthavens waar overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 96/67/EG slechts twee dienstverleners per categorie diensten zijn geselecteerd en waar overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening minstens 3 dienstverleners moeten worden geselecteerd, wordt een selectieprocedure overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 13 van deze verordening georganiseerd, zodat de derde dienstverlener uiterlijk één drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening wordt geselecteerd en met zijn activiteiten van start kan gaan. [Am. 357]
3. Goedkeuringen die overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 96/67/EG zijn afgegeven, blijven geldig tot ze verstrijken, en in elk geval niet langer dan twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening.
4. Als een onderneming een goedkeuring krijgt overeenkomstig deze verordening, vraagt zij binnen twee maanden de annulering aan van de eventuele goedkeuringen die haar overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 96/67/EG zijn afgegeven. Als een overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 96/67/EG afgegeven goedkeuring echter binnen twee maanden na de afgifte van de nieuwe, overeenkomstig deze verordening afgegeven goedkeuring verstrijkt, is de onderneming niet verplicht de annulering aan te vragen.
5. Artikel 26 van deze verordening is niet van toepassing op goedkeuringen die overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 96/67/EG zijn afgegeven.
Artikel 46
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing met ingang van … (*).
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te …,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 173
(2) PB C 277 van 13.9.2012, blz. 111.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2013.
(4) PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36.
(5) COM(2011)0144.
(6) PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16.
(7) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1.
(8) PB L 42 van 13.2.2002, blz. 1.
(9) PB L 225 van 12.8.1998, blz. 27.
(10) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(11) PB L 70 van 14.3.2009, blz. 11.
(12) PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.
(13) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1).
(*) 18 36 maanden na de datum van vaststelling. [Am. 357]
BIJLAGE I
LIJST VAN CATEGORIEËN GRONDAFHANDELINGSDIENSTEN
|
1. |
Administratie en toezicht op de grond omvat de volgende categorieën: |
|
1.1. |
vertegenwoordiging bij en contacten met de plaatselijke autoriteiten of enige andere persoon, het verrichten van betalingen voor rekening van de gebruiker en terbeschikkingstelling van ruimten voor diens vertegenwoordigers, |
|
1.2. |
toezicht op de belading, berichten en telecommunicatie, |
|
1.3. |
verwerking, opslag, behandeling en administratie van de vracht, |
|
1.4. |
elke andere toezichtsdienst vóór, gedurende of na de vlucht en elke andere door de gebruiker gevraagde administratieve dienst. |
|
2. |
Passagiersafhandeling omvat het verstrekken van elke vorm van informatie en het verlenen van elke vorm van assistentie — ook informatie en assistentie in het kader van de relevante EU-wetgeving Uniewetgeving inzake passagiersrechten — aan passagiers bij vertrek, bij aankomst, op doorreis of bij het overstappen, inclusief bij de controle van tickets en reisdocumenten, de registratie van bagage en vaststelling dat de bagage toebehoort aan de desbetreffende passagier, bijvoorbeeld via elektronische controle, en het vervoer ervan tot in de sorteerruimte. [Am. 358] |
|
3. |
Bagageafhandeling omvat de behandeling van bagage in de sorteerruimte, het sorteren ervan, het voorbereiden voor vertrek, het laden op en uitladen uit de systemen die bestemd zijn om de bagage van het vliegtuig naar de sorteerruimte te brengen en omgekeerd en het vervoer van bagage van de sorteerruimte tot in de ruimte met de bagagebanden. |
|
4. |
Vracht- en postafhandeling omvat de volgende subcategorieën: |
|
4.1. |
voor vracht: zowel bij uitvoer, transfer als invoer, de fysieke behandeling van de vracht, de behandeling van de bijbehorende documenten en de douaneprocedures en de toepassing van elke tussen partijen overeengekomen of door de omstandigheden vereiste beveiligingsprocedure, |
|
4.2. |
voor post: de fysieke behandeling van aankomende en vertrekkende post, de behandeling van de bijbehorende documenten en de toepassing van elke tussen partijen overeengekomen of door de omstandigheden vereiste beveiligingsprocedure. |
|
5. |
Platformafhandeling bestaat uit de volgende subcategorieën: |
|
5.1. |
het begeleiden op de grond van luchtvaartuigen bij aankomst en bij vertrek; |
|
5.2. |
het verlenen van bijstand aan luchtvaartuigen bij het parkeren en het ter beschikking stellen van geschikte hulpmiddelen; |
|
5.3. |
de communicatie tussen het luchtvaartuig en de dienstverlener aan de luchtzijde; |
|
5.4. |
het laden en lossen van het luchtvaartuig, met inbegrip van het verstrekken en exploiteren van geschikte hulpmiddelen, alsmede het vervoer van bemanning en passagiers tussen het luchtvaartuig en de terminal, alsmede het vervoer van bagage tussen het luchtvaartuig en de terminal , evenals het in- en uitladen van rolstoelen en andere mobiliteitsuitrusting en hulpmiddelen van personen met beperkte mobiliteit ; [Am. 359] |
|
5.5. |
het verstrekken en exploiteren van de benodigde eenheden voor het starten van de motor; |
|
5.6. |
het verplaatsen van het luchtvaartuig, zowel bij aankomst als bij vertrek, en de levering en exploitatie van passende apparaten; |
|
5.7. |
het vervoeren, inladen in en uitladen uit het luchtvaartuig van voedsel en drank. |
|
6. |
Vliegtuigservicing bestaat uit de volgende subcategorieën: |
|
6.1. |
het schoonmaken van de buitenkant en de binnenkant van het luchtvaartuig, toilet- en waterservice; |
|
6.2. |
de klimaatregeling en de verwarming van de cabine, de verwijdering van sneeuw en ijs, het ijsvrij maken van het luchtvaartuig; |
|
6.3. |
de herinrichting van de cabine met behulp van cabineapparatuur en de opslag van deze apparatuur. |
|
7. |
Brandstof- en olielevering omvat de volgende subcategorieën: |
|
7.1. |
het organiseren en uitvoeren van het voltanken en leegpompen van luchtvaartuigen, met inbegrip van de opslag ervan, ook indien dit in de nabijheid van de luchthaven gebeurt, en het toezicht op de kwaliteit en kwantiteit van de brandstofleveringen; |
|
7.2. |
het aanvullen van olie en andere vloeistoffen. |
|
8. |
Onderhoud van luchtvaartuigen bestaat uit de volgende subcategorieën: |
|
8.1. |
routinediensten vóór de vlucht; |
|
8.2. |
specifieke door de luchthavengebruiker verlangde diensten; |
|
8.3. |
de levering en het beheer van reserveonderdelen en geschikte apparatuur; |
|
8.4. |
het aanvragen of reserveren van een geschikte parkeer- of hangarplaats. |
|
9. |
Administratie inzake vluchtuitvoering en bemanning omvat de volgende subcategorieën: |
|
9.1. |
de voorbereiding van de vlucht op de luchthaven van vertrek of op om het even welke andere plaats; |
|
9.2. |
bijstand tijdens de vlucht, indien nodig met inbegrip van verandering van de vluchtroute; |
|
9.3. |
activiteiten na de vlucht; |
|
9.4. |
administratie van de bemanning. |
|
10. |
Oppervlaktevervoer bestaat uit de volgende subcategorieën: |
|
10.1. |
het organiseren en uitvoeren van het vervoer van bemanning, passagiers, bagage, vracht en post tussen verschillende terminals van dezelfde luchthaven, maar met uitzondering van dit vervoer tussen het luchtvaartuig en om het even welk ander punt binnen de perimeter van dezelfde luchthaven; |
|
10.2. |
elk speciaal vervoer waarom de luchthavengebruiker verzoekt. |
|
11. |
Catering bestaat uit de volgende subcategorieën: |
|
11.1. |
contacten met leveranciers en administratief beheer; |
|
11.2. |
het opslaan van voedsel, drank en de voor het bereiden hiervan benodigde apparatuur; |
|
11.3. |
het schoonmaken van deze apparatuur; |
|
11.4. |
het voorbereiden en leveren van de apparatuur en de barbenodigdheden en voedingsmiddelen. |
BIJLAGE I bis
LIJST VAN DE MINIMUMKWALITEITSNORMEN
De door het beheersorgaan of een andere in artikel 32 vermelde instantie vastgestelde minimumkwaliteitsnormen omvatten:
|
1. |
Minimumkwaliteitsnormen inzake operationele activiteiten:
|
|
2. |
Minimumkwaliteitsnormen inzake opleiding:
|
|
3. |
Minimumkwaliteitsnormen inzake informatie en bijstand aan passagiers:
|
|
4. |
Minimumkwaliteitsnormen inzake apparatuur:
|
|
5. |
Minimumkwaliteitsnormen inzake gezamenlijke besluitvorming (CDM):
|
|
6. |
Minimumkwaliteitsnormen inzake veiligheid:
|
|
7. |
Minimumkwaliteitsnormen inzake beveiliging:
|
|
8. |
Minimumkwaliteitsnormen voor het omgaan met noodsituaties:
|
|
9. |
Milieuzorg:
|
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/154 |
P7_TA(2013)0117
Technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 en Verordening (EG) nr. 1342/2008 (COM(2012)0471 — C7-0234/2012 — 2012/0232(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 045/31)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0471), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0234/2012), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 november 2012 (1), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0051/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 11 van 15.1.2013, blz. 87.
P7_TC1-COD(2012)0232
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 850/98 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(-1) |
Aangezien voor het Skagerrak als enige visgrond van zowel lidstaten als derde landen geen visserijovereenkomst geldt met quota en met de verplichting voor derde landen tot aanlanding van alle vangsten, ligt het in de rede een aantal specifieke controlemaatregelen en technische maatregelen voor het Skagerrak vast te stellen die afwijken van de algemene regels die binnen de Unie van toepassing zijn. [Am. 1] |
|
(1) |
Naar aanleiding van het visserijoverleg voor 2012 dat op 2 december 2011 tussen de Unie en Noorwegen heeft plaatsgevonden, moeten bepaalde technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak worden gewijzigd teneinde de exploitatiepatronen te verbeteren en de regelgeving van de Unie en van Noorwegen waar mogelijk te harmoniseren. |
|
(2) |
Tijdens het visserijoverleg dat op 28 juni 2012 tussen de Unie en Noorwegen heeft plaatsgevonden, zijn gemeenschappelijke technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak gespecificeerd, alsmede de lijst van soorten waarvoor een verplichting tot aanlanding van alle vangsten geldt en de verschillende termijnen voor toepassing van deze aanlandingsplicht op de respectieve soorten. In overleg met de relevante belanghebbenden en de werkgroep moet de Commissie soorten van die lijst kunnen schrappen. Het moet niet mogelijk zijn nieuwe soorten toe te voegen voordat de eerste evaluatie van de maatregelen na de inwerkingtreding van deze verordening is uitgevoerd. [Am. 2] |
|
(2 bis) |
Een wijziging van de vigerende regels in de loop van een quotumjaar zou een te zware belasting voor de visserij betekenen. Daarom moeten wijzigingen pas ingaan aan het begin van het daaropvolgende volledige quotumjaar. De bij deze verordening ingevoerde regels moeten derhalve op 1 januari 2014 van kracht worden. [Am. 3] |
|
(3) |
De technische maatregelen die momenteel van toepassing zijn in het Skagerrak, moeten worden gewijzigd teneinde de hoeveelheden ongewenste bijvangsten en teruggooi te verminderen, gezien het negatieve effect daarvan op de duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen. |
|
(4) |
Er moet een verplichting tot aanlanding van alle vangsten van onder vangstbeperkingen vallende bestanden worden vastgesteld, behalve wanneer het gaat om de visserij op bepaalde soorten of in bepaalde visserijtakken en het percentage overlevende teruggegooide vis in die visserij wetenschappelijk aantoonbaar hoog is en de vissers in die visserij slechts met onredelijk veel inspanning de betrokken ongewenste soorten uit de vangst kunnen halen voor afzonderlijke behandeling. |
|
(5) |
De invoering van de verplichting tot aanlanding van alle vangsten vergt substantiële veranderingen in de betrokken visserijtakken en in het beheer daarvan. Daarom dient de aanlandingsplicht geleidelijk te worden ingevoerd. |
|
(6) |
Om jonge vis te beschermen, de werking van de visserijmarkt te verzekeren en ervoor te zorgen dat geen onbillijke winst kan worden gemaakt met de vangst van vis die kleiner is dan een minimale instandhoudingsreferentiegrootte, moet worden bepaald dat vangsten van dergelijke vis slechts mogen worden behandeld om tot vismeel, diervoeder of andere niet voor menselijke consumptie bestemde producten te worden verwerkt of voor liefdadigheidsdoeleinden te worden gebruikt. |
|
(7) |
Om de teruggooi geleidelijk te elimineren, moet de selectiviteit van het vistuig worden verbeterd door aanpassingen van het vistuig, onder meer door de opgelegde algemene minimale maaswijdte voor demersale visserijtakken te vergroten, weliswaar met inachtneming van afwijkingen om in deze visserijtakken het gebruik van even selectieve vistuigen, inclusief selectievoorzieningen, toe te staan. [Am. 4] |
|
(8) |
Met het oog op een optimaal effect en degelijke monitoring en controle van de nieuwe, vast te stellen technische maatregelen, moet het gebruik van vistuigen in het Skagerrak worden beperkt. |
|
(9) |
Om te voorkomen dat de wetgeving voor het Skagerrak in conflict komt met die voor de aan het Skagerrak grenzende gebieden, en om ervoor te zorgen dat de voorschriften tot vaststelling van de technische maatregelen voor het Skagerrak worden nageleefd, moeten maatregelen worden vastgesteld voor gevallen waarin vissersvaartuigen tijdens een bepaalde visreis visserijactiviteiten in het Skagerrak combineren met visserijactiviteiten in gebieden waar de nieuwe, voor het Skagerrak vastgestelde maatregelen niet van toepassing zijn. |
|
(10) |
Met het oog op de naleving van de in deze verordening vastgestelde maatregelen moeten specifieke controlebepalingen worden vastgesteld in aanvulling op die van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (3). |
|
(11) |
Omdat het Skagerrak een tamelijk klein visserijgebied is waar voornamelijk kleine vaartuigen korte visreizen maken, moet het gebruik van de voorafgaande kennisgeving zoals bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, worden uitgebreid tot alle vaartuigen met een lengte over alles van 10 meter of meer en moet deze voorafgaande kennisgeving twee uur vooraf worden ingediend zodat de voor de betrokken visserijtak vereiste aanpassingen kunnen worden aangebracht. |
|
(12) |
Met het oog op een degelijke monitoring van de visserijactiviteiten en met name om te verifiëren of de verplichting tot aanlanding van alle vangsten van onder vangstbeperkingen vallende bestanden op zee wordt nageleefd, moeten vaartuigen die actief zijn in het Skagerrak, gebruik maken van de lidstaten een systeem voor elektronische monitoring op afstand (REM — Remote Electronic Monitoring) invoeren . Het REM-systeem moet op geautomatiseerde controle gebaseerd zijn; de gegevens moeten overeenkomstig de voorschriften inzake gegevensbescherming verwerkt worden en moeten voor onderzoek beschikbaar zijn. Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening zal de doelmatigheid van de controlemaatregelen tevens beoordeeld worden in overleg met de relevante belanghebbenden, de Commissie en de Werkgroep toezicht, controle en bewaking zoals bedoeld in de goedgekeurde notulen van de conclusies van het visserijoverleg tussen de Europese Unie en Noorwegen van 3 december 2010 („goedgekeurde notulen”). Aan de hand van de vergaarde informatie dient de Commissie te beoordelen of een breed controlesysteem ter harmonisatie van de afzonderlijke regelingen haalbaar is. [Am. 5] |
|
(13) |
Met het oog op de naleving van de nieuwe technische maatregelen moeten de betrokken lidstaten controle- en inspectiemaatregelen voor het Skagerrak vaststellen en die maatregelen in hun respectieve nationale controleactieprogramma's opnemen. |
|
(14) |
Met het oog op de naleving van de nieuwe technische maatregelen is het nodig om voorschriften voor de doorvaart van vaartuigen door het Skagerrak vast te stellen. |
|
(15) |
Er moeten bepalingen worden vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie periodiek beoordeelt of de technische maatregelen adequaat en doeltreffend zijn. Deze beoordeling dient te zijn gebaseerd op verslagen die door de betrokken lidstaten zijn opgesteld. |
|
(16) |
Om selectiever vissen in het kader van een verplichting tot aanlanding van alle vangsten te bevorderen, moeten de vaartuigen die actief zijn in het Skagerrak, worden vrijgesteld van de inspanningsregeling van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden (4). |
|
(17) |
Om vissers te kans te geven zich aan de nieuwe regeling voor het Skagerrak aan te passen, dient een zekere flexibiliteit te worden ingebouwd. In dit verband mag de toegestane flexibiliteit bij de meerjarige quotabenutting zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (5) niet als overbevissing worden beschouwd. |
|
(18) |
Om een tijdige en evenredige aanpassing aan de vooruitgang van de techniek en de wetenschap mogelijk te maken, om voor de nodige flexibiliteit te zorgen en om ruimte in te bouwen waarbinnen bepaalde maatregelen kunnen evolueren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere vaststelling van uitzonderingen op grond waarvan vis van een bestand mag worden teruggegooid wanneer dat het duurzaam herstel van dat bestand ten goede komt, alsmede tot wijziging van bijlage I — wat betreft de bestanden die onder de verplichting tot aanlanding van alle vangsten vallen en de termijnen voor toepassing van deze verplichting op die bestanden — en tot wijziging van bijlage II — wat betreft de minimale instandhoudingsreferentiegroottes. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 6] |
|
(19) |
De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 6] |
|
(20) |
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen en voor een tijdige reactie op ontwikkelingen in de visserij en op beschikbare wetenschappelijke informatie, moeteen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de technische bepalingen voor het vaststellen van de selectiviteit van vistuigen en de minimumvoorschriften voor het REM-systeem. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (6). |
|
(21) |
Gezien het verbod om in het Skagerrak op bepaalde tijdstippen bepaalde soorten aan boord te hebben en gezien het toepassingsgebied van de onderhavige verordening moeten Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (7) en Verordening (EG) nr. 1342/2008 worden gewijzigd. |
|
(22) |
Verordeningen (EG) nr. 850/98 en (EG) nr. 1342/2008 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Bij deze verordening worden nieuwe technische maatregelen en controlemaatregelen vastgesteld voor de gebieden in het Skagerrak die onder de rechtsmacht van een lidstaat vallen . [Am. 7]
2. Deze verordening is van toepassing op alle vissersvaartuigen die actief zijn in de gebieden in het Skagerrak die onder de rechtsmacht van een lidstaat vallen . [Am. 8]
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden naast de in artikel 3 de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 850/98 en in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (8) vastgestelde definities de volgende definities: [Am. 9]
|
a) |
kommen en korven: kleine, afzonderlijk of in rijen op de zeebodem geplaatste vallen in de vorm van uit verschillend materiaal vervaardigde kooien of manden voor de vangst van schaaldieren; de kommen en korven zijn middels touwen (boeirepen) verbonden met op het zeeoppervlak drijvende boeien die de positie aangeven, en zijn voorzien van één of meer openingen of gaten waarlangs de dieren binnenkomen; |
|
b) |
minimale instandhoudingsreferentiegrootte: de grootte van een bepaalde soort , op basis van de grootte op volwassen leeftijd, bij onderschrijding waarvan de vangst slechts mag worden verkocht met het oog op verwerking tot vismeel, diervoeder of andere niet voor menselijke consumptie bestemde producten; [Am. 10] |
|
c) |
maaswijdte van een trawlnet, een Deens zegennet of een soortgelijk sleepnet: de maaswijdte maasopening van kuilen en tunnels in uitgetrokken toestand die aan boord van een vissersvaartuig worden aangetroffen; [Am. 11] |
|
d) |
kuil: een kuil in enge zin; |
|
e) |
tunnel: een tunnel zoals gedefinieerd in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3440/84 van de Commissie van 6 december 1984 inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten (9); |
|
f) |
demersaal trawlnet: een vistuig dat actief door één of meer vissersvaartuigen over de zeebodem wordt gesleept en dat bestaat uit een kegel- of piramidevormig gedeelte (de eigenlijke trawl) dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil die horizontaal wordt opengehouden hetzij door visborden die in contact staan met de bodem hetzij, in het geval van twee vaartuigen, dankzij de afstand tussen deze vaartuigen; |
|
g) |
Deens zegennet: omringend gesleept vistuig dat vanaf één of meer vaartuigen wordt bediend door middel van twee lange lijnen (vislijnen), met het doel de vis naar de opening van de zegen te leiden. Dit vistuig dat uit net bestaat en dat naar vorm en grootte vergelijkbaar is met een bodemtrawl, bestaat uit twee lange vleugels, een middengedeelte bestaande uit buik en rug, en een kuil; |
|
h) |
boomkor: een vistuig met een trawlnet dat horizontaal wordt opengehouden door een rondhout of een metalen buis, de „boom” boom , en dat is voorzien van wekkerkettingen, kettingmatten of kietelaars en door de motor van het vaartuig actief over de bodem wordt gesleept; [Am. 12] |
|
i) |
pelagisch trawlnet: een vistuig dat door één of meer vissersvaartuigen in de waterkolom (het pelagiaal) wordt gesleept, dat bestaat uit een net met, in het voorste deel, grote mazen die de vangst naar de kleinmazige achterdelen van het net leiden, dat aan de hand van een netsonde op de juiste visserijdiepte wordt gehouden en dat horizontaal wordt opengehouden door visborden die normaliter niet in contact staan met de bodem; |
|
j) |
pelagische en industriële soorten: haring, makreel, sprot, blauwe wijting, kever, zandspiering of horsmakreel; |
|
(j bis) |
elektronische monitoring op afstand (REM): een door de autoriteiten van een lidstaat gehanteerd systeem om visserijactiviteiten te monitoren; [Am. 13] |
|
(j ter) |
apparatuur voor gegevensvergaring en -doorgifte (CTE): een systeem dat gegevens vergaart en aan het REM-systeem doorgeeft en dat onder meer bestaat uit een gesloten tv-circuit (CCTV), een satellietplaatsbepalingssysteem (gps), sensoren en transmissieapparatuur. [Am. 14] |
HOOFDSTUK II
TECHNISCHE INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN
Artikel 2 bis
Verplichte terugdringing van de vangst van ongewenste soorten en jonge exemplaren
1. Eenieder die visserijactiviteiten in het Skagerrak uitvoert dient voor zover mogelijk vangsten van ongewenste soorten en vangsten beneden de minimale instandhoudingsreferentiegrootte als vermeld in bijlage II te voorkomen, onder meer door de juiste keuze van vistuig en plaats en tijd van de visserijactiviteiten.
2. De betrokken lidstaten nemen alle nodige maatregelen om vangsten van ongewenste soorten en vangsten beneden de minimale instandhoudingsreferentiegrootte als vermeld in bijlage II terug te dringen, onder meer door meer selectief vistuig als bedoeld in artikel 6 beschikbaar te stellen. [Am. 15]
Artikel 2 ter
Verplichte registratie en melding van alle vangsten
1. Eenieder die visserijactiviteiten in het Skagerrak uitvoert, dient alle vangsten in het logboek te registreren, met de volgende indeling:
|
a) |
vis uit de in bijlage I genoemde bestanden; |
|
b) |
vangsten uit die bestanden die kleiner zijn dan de minimale instandhoudingsreferentiegrootte; |
|
c) |
vis uit andere bestanden. |
2. Alle overeenkomstig lid 1 geregistreerde vangsten worden bij de Commissie of de autoriteiten van de vlaggenstaat gemeld. [Am. 16]
Artikel 3
Verplichting tot aanlanding van alle vangsten
1. In afwijking van artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 850/98 worden alle vangsten van de in bijlage I opgenomen visbestanden aan boord van de vissersvaartuigen genomen en gehouden en aangeland overeenkomstig de in die bijlage vastgestelde termijnen, behalve wanneer het overlevingspercentage van de teruggegooide vis van die bestanden hoog is of wanneer de vissers de ongewenste soorten slechts met onredelijk veel inspanning uit de vangst kunnen selecteren voor afzonderlijke behandeling.
1 bis. Onverminderd de verplichte registratie van alle vangsten overeenkomstig artikel 2 ter geldt de verplichting tot aanlanding van alle vangsten als bepaald in lid 1 niet voor een soort in een specifieke visserijtak waarvoor overeenkomstig lid 4 van dit artikel een hoog overlevingspercentage is vastgesteld, mits deze soort van de hoofdvangst kan worden afgescheiden.
2. Onverminderd lid 1 en in afwijking van artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 850/98 worden alle middels vistuigen met een maaswijdte van maximaal 32 mm bovengehaalde vangsten van bestanden, inclusief bestanden waarop de aanlandingsplicht niet van toepassing is die niet in bijlage 1 opgenomen zijn , aan boord van de vissersvaartuigen genomen en gehouden en aangeland.
3. Lid 1 is niet van toepassing op de visserij met kommen en korven.
4. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I op basis van ontwikkelingen in de wetenschappelijke informatie of wanneer de last voor de vissers niet in verhouding staat tot de voordelen naar aanleiding van de ervaring met de toepassing van de verordening; er worden echter geen soorten aan bijlage I toegevoegd voordat de eerste evaluatie overeenkomstig artikel 15 voltooid is. De Commissie is tevens bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om te bepalen wanneer vangsten overeenkomstig lid 1 bis mogen worden teruggegooid. Alvorens dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen voert de Commissie coördinatieoverleg met alle bij de visserij in het Skagerrak betrokken partijen om te bereiken dat in het gehele Skagerrak dezelfde regels gelden.
Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16. [Am. 17]
Artikel 4
Speciale voorwaarden voor het quotabeheer
1. Alle vangsten van in artikel 3 bedoelde bestanden die door EU-vissersvaartuigen worden bovengehaald, worden, ongeacht de plaats van aanlanding, in mindering gebracht op het quotum waarover de vlaggenlidstaat voor dat bestand of die groep bestanden beschikt.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de vissersvaartuigen die in het Skagerrak actief zijn, beschikken over quota voor de aanlandingsplichtige bestanden die zij vangen, en houden daarbij rekening met de wijze waarop de vangst van die vaartuigen die aan deze waarschijnlijk is samengesteld.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat onder hun vlag varende vissersvaartuigen die vis aan boord hebben waarvoor zij geen quotum hebben, ogenblikkelijk stoppen met vissen en terugkeren naar de haven. [Am. 18]
Artikel 5
Behandeling van jonge vis
1. Indien voor een in artikel 3 bedoeld bestand een minimale instandhoudingsreferentiegrootte is vastgesteld, mag uit dat bestand gevangen vis die kleiner is dan de minimale instandhoudingsreferentiegrootte, slechts worden verkocht om tot vismeel, diervoeder of andere niet voor menselijke consumptie bestemde producten te worden verwerkt of voor liefdadigheidsdoeleinden te worden gebruikt. Wanneer dergelijke vangsten aan de wal worden opgeslagen voor de overdracht ervan dienen ze gescheiden van de vangsten die groter dan de minimale instandhoudingsreferentiegrootte zijn, te worden opgeslagen. [Am. 19]
2. De minimale instandhoudingsreferentiegrootte voor bestanden in het Skagerrak zijn vastgesteld in bijlage II.
3. De Commissie wordt ertoe gemachtigd is bevoegd gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage II vast te stellen op basis van ontwikkelingen in de wetenschappelijke informatie om de minimale instandhoudingsreferentiegroottes in overleg met alle bij de visserij in het Skagerrak betrokken partijen af te stemmen op de grootte op volwassen leeftijd van de betrokken soorten en de maaswijdtes dienovereenkomstig aan te passen . Bij de vaststelling van die gedelegeerde handelingen streeft de Commissie naar gezamenlijke de minimale instandhoudingsreferentiegroottes met Noorwegen teneinde gelijke concurrentievoorwaarden te realiseren . [Am. 20]
Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16.
Artikel 6
Specificaties van de vistuigen
1. Het is verboden demersale trawlnetten, Deense zegennetten, boomkorren of soortgelijke sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 120 mm aan boord te hebben of te gebruiken.
2. In afwijking van lid 1:
|
(a) |
mag gebruik worden gemaakt van vistuigen met dezelfde selectiviteitskenmerken als de in lid 1 genoemde vistuigen, mits dit is bekrachtigd tijdens experimentele visreizen of in een beoordeling van het Wetenschappelijk, Technisch en Wetenschappelijk Comité voor de Visserij (WTECV); |
|
(b) |
mag voor de pelagische en industriële visserij gebruik worden gemaakt van trawlnetten met een minimummaaswijdte van minder dan 32 mm, mits of minder; indien de vangst aan boord echter op enig tijdstip tijdens de visreis voor meer dan 50 % uit één minder dan 80 % uit een of meer pelagische of industriële soorten bestaat , keert het vissersvaartuig terug naar de haven . [Am. 21] |
3. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin wordt besloten welke vistuigen, inclusief aan die vistuigen vastgehechte selectievoorzieningen, een selectiviteit vertonen die gelijkwaardig is aan die van de in lid 1 genoemde vistuigen, en bijgevolg mogen worden gebruikt.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 17.
Artikel 7
Beperkingen van het gebruik van vistuigen
1. Vissersvaartuigen die actief zijn in het Skagerrak, mogen per visreis slechts één vistuig gebruiken.
2. In afwijking van lid 1 mogen vissersvaartuigen een combinatie van de in artikel 6, lid 1 en artikel 6, lid 2, onder a), genoemde vistuigen gebruiken.
3. De in lid 1 bedoelde vaartuigen mogen meer dan één vistuig aan boord hebben, mits de niet-gebruikte netten zijn geborgen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Artikel 8
Visreizen in het Skagerrak en in andere gebieden
1. In afwijking van de artikelen 4 en 15, artikel 19, lid 1, en de artikelen 35, 36 en 37 van Verordening (EG) nr. 850/98 is dit hoofdstuk tevens van toepassing op andere gebieden dan het Skagerrak tijdens de volledige visreis van een vaartuig.
2. Lid 1 is enkel van toepassing op een ander gebied wanneer het betrokken vaartuig tijdens dezelfde visreis in het Skagerrak en in dat andere gebied vist.
HOOFDSTUK III
CONTROLEMAATREGELEN
Artikel 9
Verband met andere verordeningen
De in dit hoofdstuk bedoelde controlemaatregelen gelden in aanvulling op die in Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (10), Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (11) en Verordening (EG) nr. 1224/2009, tenzij in de artikelen van dit hoofdstuk anders wordt bepaald.
Artikel 10
Voorafgaande kennisgeving
1. In afwijking van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 stellen de kapiteins van EU-vissersvaartuigen die in artikel 3 van de onderhavige verordening bedoelde visbestanden aan boord hebben, de bevoegde autoriteiten van hun vlaggenstaat twee uur vóór het binnenvaren van de haven in kennis van de in artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vermelde gegevens.
2. In afwijking van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1010/2009 van de Commissie (12) stellen de kapiteins van vissersvaartuigen van derde landen die in artikel 3 van de onderhavige verordening bedoelde visbestanden aan boord hebben, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan zij de haven willen gebruiken, twee uur vóór het binnenvaren van de haven in kennis van de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 vermelde gegevens.
Artikel 11
Elektronische monitoring op afstand
1. De lidstaten maken gebruik van een systeem voor elektronische monitoring op afstand (REM — Remote Electronic Monitoring) om de visserijactiviteiten van de onder hun vlag varende vissersvaartuigen die in het Skagerrak actief zijn, te monitoren.
2. Een vissersvaartuig met een lengte over alles van 12 meter of meer dat visserijactiviteiten uitvoert in een deel van het Skagerrak dat in de Uniewateren ligt, mag de haven slechts verlaten indien het een volledig operationeel REM-systeem systeem aan boord heeft dat bestaat uit een toereikend aantal in een gesloten circuit aan boord geplaatste camera's tv-circuit (CCTV), een gps-systeem, en sensoren en transmissieapparatuur (CTE) .
3. Lid 2 wordt toegepast overeenkomstig het volgende tijdschema:
|
a) |
met ingang van 1 januari 2014 1 januari 2015 voor EU-vissersvaartuigen met een lengte over alles van 15 meter of meer; |
|
b) |
met ingang van 1 juli 2015 1 juli 2016 voor EU-vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer. |
4. De Commissie wordt ertoe gemachtigd uitvoeringshandelingen aan te nemen met betrekking tot de volgende aspecten van het REM-systeem: betrouwbaarheid van het systeem, specificaties van het systeem, te registeren en te verwerken gegevens, monitoring van het gebruik van het systeem en andere voor de werking van het systeem vereiste elementen. De opnames van de CCTV-camera's worden in overeenstemming met de vigerende voorschriften en beginselen inzake gegevensbescherming met beeldherkenningssoftware verwerkt.
5. Het Europees maritiem en visserijfonds verleent steun voor de installering van de camera's voor het gesloten tv-circuit (CCTV), het gps-systeem, de sensoren en de transmissieapparatuur (CTE).
6. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende aspecten van het REM-systeem: de betrouwbaarheid van het systeem, de specificaties van het systeem, de te registreren en te verwerken gegevens, de monitoring van het gebruik van het systeem en andere voor de werking van het systeem vereiste elementen.
Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld overeenkomstig artikel 17. [Am. 22]
Artikel 12
Controle- en inspectieplan
1. De lidstaten stellen binnen zes maanden vanaf de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig bijlage III controle- en inspectiemaatregelen op om de naleving van de in deze verordening bedoelde voorwaarden te verzekeren.
2. De controle- en inspectiemaatregelen worden opgenomen in het in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde nationale controleactieplan dat van toepassing is op het meerjarenplan voor kabeljauwbestanden als vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1342/2008.
Artikel 13
Doorvaart
De netten van vissersvaartuigen in doorvaart door het Skagerrak met in andere gebieden dan het Skagerrak gevangen vis aan boord worden vastgemaakt en opgeborgen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
HOOFDSTUK IV
EVALUATIE
Artikel 14
Verslaglegging door de lidstaten
De betrokken lidstaten brengen in het derde jaar na de inwerkingtreding van deze verordening uiterlijk … (*) en vervolgens om de drie jaar bij de Commissie verslag uit over de toepassing van deze verordening. In het eerste verslag wordt met name ingegaan op de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om vangsten van ongewenste soorten en vangsten beneden de minimale instandhoudingsreferentiegrootte als vermeld in bijlage II terug te dringen. [Am. 23]
Artikel 15
Evaluatie van het plan
Op basis van de in artikel 14 bedoelde verslagen van de lidstaten en op basis van wetenschappelijk advies van het WTECV, de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en de regionale adviesraad voor de Noordzee gaat de Commissie in het jaar nadat zij de verslagen heeft ontvangen, na welke gevolgen de maatregelen hebben gehad voor de betrokken bestanden en visserijtakken. Bij de eerste evaluatie wordt met name ingegaan op de vraag of de maatregelen van deze verordening voldoende hebben bijgedragen tot de duurzame instandhouding van de bestanden, de vraag of er aanvullende maatregelen nodig zijn om vangsten van ongewenste soorten en vangsten beneden de minimale instandhoudingsreferentiegrootte als vermeld in bijlage II terug te dringen, en op de sociaal-economische effecten van de visserij. [Am. 24]
HOOFDSTUK V
PROCEDURELE BEPALINGEN
Artikel 16
Uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden
1. De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.
2. De bevoegdheid tot vaststelling van de in artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend verleend voor onbepaalde tijd een termijn van drie jaar met ingang van … (**). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van drie jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 25]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat genoemde besluit bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overenkomstig artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowal het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen makzen. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 17
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de visserij en de aquacultuur, ingesteld bij artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Dat comité is een comité in de betekenis van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
HOOFDSTUK VI
WIJZIGINGEN
Artikel 18
Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 850/98
Verordening (EG) nr. 850/98 wordt als volgt gewijzigd:
|
1. |
De verwijzing naar het Skagerrak wordt geschrapt in artikel 4, lid 4, onder a) ii), in artikel 35 en in de titel van bijlage IV. |
|
2. |
Artikel 38 wordt geschrapt. |
|
3. |
De titel van bijlage X.B wordt vervangen door:
|
Artikel 19
Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 1342/2008
Verordening (EG) nr. 1342/2008 wordt als volgt gewijzigd:
|
1. |
In artikel 11, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: „De in de eerste alinea bedoelde visserijinspanningsregeling is met ingang van 1 januari 2013 1 januari 2014 niet van toepassing op het Skagerrak.”. [Am. 26] |
|
2. |
In artikel 12, lid 5, wordt de volgende, tweede alinea toegevoegd: „Wanneer het Skagerrak overeenkomstig artikel 11, lid 1, tweede alinea, wordt uitgesloten van toepassing van de visserijinspanningsregeling, wordt de visserijinspanning die kan worden geassocieerd met het Skagerrak en die heeft bijgedragen tot de vaststelling van de basisinspanning, niet meer in aanmerking genomen bij de berekening van de maximaal toegestane visserijinspanning.”. |
HOOFDSTUK VII
AFWIJKINGEN
Artikel 20
Bepaling tot afwijking van Verordening (EG) nr. 847/96
1. In afwijking van
|
a) |
artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 kan, wanneer meer dan 75 % van een quotum voor een in artikel 3 van de onderhavige verordening bedoeld bestand is gevangen vóór 31 oktober van het jaar waarvoor dat quotum geldt, de lidstaat waaraan dat quotum is toegewezen, bij de Commissie een verzoek indienen om extra hoeveelheden vis van dat bestand te mogen aanlanden die dan in mindering worden gebracht op het quotum voor dat bestand voor het volgende jaar, waarbij deze lidstaat in zijn verzoek de vereiste aanvullende (op het quotum van het volgende jaar te debiteren) hoeveelheid aangeeft, en |
|
b) |
artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 kan een lidstaat waaraan een quotum is toegewezen, vóór 31 oktober van het jaar waarvoor dat quotum geldt, bij de Commissie een verzoek indienen om een gedeelte van dat quotum over te dragen naar het volgende jaar (te crediteren op het quotum van het volgende jaar). |
De onder a) en b) bedoelde hoeveelheden mogen niet groter zijn dan:
|
i) |
in 2013 2014 : 20 % van het betrokken quotum, |
|
ii) |
in 2014 2015 : 15 % van het betrokken quotum, en |
|
iii) |
met ingang van 2015 2016 : 10 % van het betrokken quotum. [Am. 27] |
2. De overeenkomstig lid 1 gedebiteerde hoeveelheid wordt met het oog op de toepassing van de in artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde verlagingen niet beschouwd als hoeveelheid die de toegestane aanlandingen overschrijdt.
HOOFDSTUK VIII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 21
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te …,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 11 van 15.1.2013, blz. 87.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2013.
(3) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(4) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.
(5) PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.
(6) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(7) PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1.
(8) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.
(9) PB L 318 van 7.12.1984, blz. 23.
(10) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.
(11) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33.
(12) PB L 280 van 27.10.2009, blz. 5.
(*) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(**) Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
BIJLAGE I
Lijst van soorten waarop de aanlandingsplicht geleidelijk van toepassing wordt
|
Naam |
Wetenschappelijke naam |
Datum waarop de aanlandingsplicht van toepassing wordt |
|
Kabeljauw |
Gadus morhua |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Schelvis |
Melanogrammus aeglefinus |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Haring |
Clupea harengus |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Makreel |
Scomber scombrus |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Noorse garnaal |
Pandalus borealis |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Koolvis |
Pollachius virens |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Sprot |
Sprattus sprattus |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Wijting |
Merlangius merlangus |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Heek |
Merluccius merluccius |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Leng |
Molva molva |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Zeeduivel |
Lophius piscatorius. |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Witte koolvis |
Pollachius pollachius |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Grenadier |
Coryphaenoides rupestris |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Blauwe leng |
Molva dypterygia |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
Torsk |
Brosme brosme |
1 januari 2013 1 januari 2014 |
|
[Am. 28] |
|
|
|
Schol |
Pleuronectes platessa |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Witje |
Glyptocephalus cynoglossus |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Lange schar |
Hippoglossoides platessoides |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Blauwe wijting |
Micromesistius poutassou |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Kever |
Trisopterus esmarkii |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Zilversmelten |
Argentina spp. |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Tong |
Solea solea |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Langoustine |
Nephrops norvegicus |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Griet |
Scophthalmus rhombus |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Schar |
Limanda limanda |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Tarbot |
Scophthalmus maximus |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Tongschar |
Microstomus kitt |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Zandspieringen |
Ammodytidae |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Horsmakreel |
Trachurus trachurus |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Roggen (behalve de soorten die overeenkomstig de verordeningen inzake vangstmogelijkhedne moeten worden vrijgelaten) |
Raja spp. |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Bot |
Platichthys flesus |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Zeewolf |
Anarhichas lupus |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Gaffelkabeljauw |
Phycis blennoides |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Snotolf |
Cyclopterus lumpus |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
|
Roodbaarzen |
Sebastes spp. |
1 januari 2015 1 januari 2016 |
[Am. 29]
BIJLAGE II
Minimale instandhoudingsreferentiegrootte
|
Soort |
Minimale instandhoudingsreferentiegrootte |
|
Kabeljauw (Gadus morhua) |
30 cm |
|
Schelvis (Melanogrammus aeglefinus) |
27 cm |
|
Wijting (Merlangius merlangus) |
23 cm |
|
Koolvis (Polachius virensis) |
30 cm |
|
Haring (Clupea harengus) |
18 cm |
|
Makrelen (Scomber spp.) |
20 cm |
|
Heek (Merluccius merluccius) |
30 cm |
|
Leng (Molva molva) |
63 cm |
|
Blauwe leng (Molva dipterygia) |
70 cm |
|
Pollak (Pollachius pollachius) |
30 cm |
|
Schol (Pleuronectes platessa) |
27 cm |
|
Tongen (Solea spp.) |
24 cm |
|
Horsmakrelen (Trachurus spp.) |
15 cm |
BIJLAGE III
Controle- en inspectiemaatregelen
|
1. |
Om de naleving van de artikelen 3 en 5 te kunnen controleren en inspecteren, moet in de nationale controle- en inspectiemaatregelen op zijn minst worden verwezen naar:
|
|
2. |
Om de naleving van de artikelen 6, 7 en 8 te kunnen controleren en inspecteren, moet in de nationale controle- en inspectiemaatregelen op zijn minst worden verwezen naar:
|
3. Het referentieniveau voor inspecties
In het kader van hun overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 opgestelde risicobeheersysteem kennen de betrokken lidstaten het hoogste risiconiveau toe aan de visserijtakken die in het Skagerrak actief zijn , met uitzondering van visserij met schepen die voorzien zijn van CTE, en visserij met kommen en korven . Voor de vaartuigen die tijdens dezelfde visreis zowel in het Skagerrak als in andere EU-wateren vissen , met uitzondering van schepen die voorzien zijn van CTE, en visserij met kommen en korven , wordt een afzonderlijke risicofactor vastgesteld en wordt eveneens het hoogste risiconiveau toegepast. Aan visserij met vissersschepen die voorzien zijn van CTE en aan visserij met kommen en korven kan het hoogste risiconiveau worden toegekend, doch uitsluitend indien er een beoordeling per vaartuig of visserijtak heeft plaatsgevonden.
4. Gelijkwaardigheid van controlemaatregelen
De lidstaten zien erop toe dat de belasting door de controlemaatregelen redelijkerwijs gelijkwaardig is aan de benodigde controle. Als een schip van een CTE-systeem voorzien is, wordt daarmee rekening gehouden. [Am. 30]
Woensdag 17 april 2013
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/169 |
P7_TA(2013)0172
Internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2013 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van bijlagen II en III bij Besluit van de Raad van 9 juni 2011 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Unie, van het Verdrag van ’s Gravenhage van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud ten behoeve van kinderen en andere familieleden (COM(2013)0035 — C7-0045/2013 — 2013/0019(NLE))
(Raadpleging)
(2016/C 045/32)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2013)0035), |
|
— |
gezien het Verdrag van 's Gravenhage van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud ten behoeve van kinderen en andere familieleden, |
|
— |
gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C7-0045/2013), |
|
— |
gezien artikel 55 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0091/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de wijziging van bijlagen II en III bij Besluit 2011/432/EU van de Raad overeenkomstig het voorstel van de Commissie; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. |
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/169 |
P7_TA(2013)0173
Raming van de inkomsten en uitgaven voor 2014 — Afdeling I — Parlement
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2013 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2014 (2013/2018(BUD))
(2016/C 045/33)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1), en met name artikel 36, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014 — afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII, IX en X (3), |
|
— |
gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2014, |
|
— |
gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 11 maart 2013 overeenkomstig artikel 23, lid 7, en artikel 79, lid 1, van het Reglement van het Parlement, |
|
— |
gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 79, lid 2, van het Reglement van het Parlement, |
|
— |
gezien artikel 79 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0112/2013), |
|
A. |
overwegende dat, indien er voor het eind van dit jaar geen akkoord wordt bereikt over de verordening tot vaststelling van het volgende meerjarig financieel kader (MFK), artikel 312, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in de toepassing van de maximumbedragen van het laatste jaar van het huidige MFK, en punt 30 van het huidige Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer voorziet in de handhaving van de maxima van 2013, met een aanpassing op grond van een vaste deflator van 2 % per jaar, totdat een nieuw MFK is vastgesteld; |
|
B. |
overwegende dat de begroting van het Europees Parlement niet enkel administratieve uitgaven omvat, maar eveneens uitgaven voor pensioenen; |
|
C. |
overwegende dat, in de context van aanhoudende economische en financiële moeilijkheden, die tot uiting komen in de door vele lidstaten als reactie op de schuldencrisis genomen besparingsmaatregelen, het Parlement op budgettair gebied een beleid moet blijven voeren met een hoge mate van verantwoordelijkheid, toezicht en terughoudendheid; overwegende dat het Parlement tegelijkertijd een evenwicht moet vinden tussen een stringent begrotingsbeleid en structurele besparingen enerzijds, en een gezamenlijk streven naar efficiëntie anderzijds; |
|
D. |
overwegende dat bepaalde investeringen de institutionele rol van het Parlement versterken en de duurzaamheid van de begroting op lange termijn verbeteren, en ze bijgevolg ook moeten worden overwogen, ook al is er weinig manoeuvreerruimte; |
|
E. |
overwegende dat het bijzonder belangrijk is dat de Begrotingscommissie en het Bureau overeenkomstig de artikelen 23 en 79 van het Reglement gedurende de volledige jaarlijkse begrotingsprocedure nauw blijven samenwerken; |
|
F. |
overwegende dat de voorrechten van de plenaire vergadering met betrekking tot de vaststelling van de raming en de definitieve begroting overeenkomstig het Verdrag en het Reglement volledig van kracht blijven; |
|
G. |
overwegende dat er op 5 maart en 13 maart 2013 vooroverleg en overleg heeft plaatsgevonden tussen delegaties van het Bureau en de Begrotingscommissie; |
Algemeen kader en de begroting als geheel
|
1. |
is tevreden met het feit dat het Bureau en de Begrotingscommissie tijdens de lopende begrotingsprocedure samenwerken, alsook met het akkoord dat tijdens het overleg van 13 maart 2013 is bereikt; |
|
2. |
herhaalt dat de secretaris-generaal in zijn verslag aan het Bureau een bedrag voor het voorontwerp van raming voor de begroting 2014 voorstelt van 1 813 144 206 EUR; houdt rekening met de verhoging van 3,58 % ten opzichte van de begroting 2013; benadrukt dat deze voorgestelde toename wettelijke verplichtingen omvat, in het bijzonder een verhoging met 2,20 % als gevolg van de uitzonderlijke eenmalige kosten voor het betrokken jaar in verband met de verkiezing van een nieuw Parlement en de stap naar een werkelijke onafhankelijke democratische instelling door de toepassing van het statuut van de leden en van hun medewerkers, en een toename met 1,30 % die voortvloeit uit andere wettelijke verplichtingen; is ingenomen met de plannen van de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie om mogelijkheden voor structurele hervormingen van de begroting van het Parlement te bestuderen en verwacht dat dit uiterlijk in september 2013 opties zal opleveren voor besparingen op de begroting 2014, zonder de hoge kwaliteit van de wetgeving of de arbeidsomstandigheden aan te tasten; |
|
3. |
benadrukt dat de financiële gevolgen van de Europese verkiezingen en de afwisseling van leden en hun medewerkers tijdens de overgang tussen de zittingsperioden van uitzonderlijke aard zijn en onderkent de inspanningen die reeds zijn verricht om op de begroting ruimte te maken voor deze eenmalige kosten; betreurt dat deze bijkomende kosten gedragen moeten worden in één enkel begrotingsjaar en dringt er bij de secretaris-generaal op aan een manier te vinden om deze kosten in de toekomst te spreiden over de volledige zittingsperiode van het Parlement; is evenwel van mening dat er nog inspanningen moeten worden geleverd om nog meer veranderingen, besparingen en structurele hervormingen door te voeren, met inbegrip van de mogelijkheden die het Financieel Reglement biedt, ten einde de toename van de begroting dichter bij de inflatie te houden; |
|
4. |
merkt op dat in 2014 alle kosten die samenhangen met de toetreding van Kroatië zullen moeten worden gedragen in de loop van een volledig begrotingsjaar; wijst erop dat de geraamde rechtstreekse kosten 13,6 miljoen EUR kunnen bedragen, met inbegrip van steun voor de integratie van Kroatië in de Unie; |
|
5. |
waardeert het feit dat in het voorontwerp van raming alle andere uitgaven verminderd zijn met in totaal 0,15 % ten opzichte van de begroting 2013; is ingenomen met het feit dat de verminderingen mogelijk werden gemaakt door structurele besparingen die in het verleden werden geïntroduceerd, de verschillende aard van de parlementaire activiteit in een verkiezingsjaar en, waar mogelijk, de bevriezing van uitgavenposten; |
|
6. |
is tevreden met de inspanningen die door het Bureau zijn geleverd om een realistisch voorontwerp van raming op te stellen; waardeert dat de toename in de begroting voor 2014, zoals voorgesteld in het voorontwerp van raming, bijzonder laag is in vergelijking met de overeenkomstige periode in het vorige MFK (2007-2013), waar de toename enkel lager was in de begrotingsjaren 2012 en 2013; merkt op dat de toename voor 2014 veruit de laagste zou zijn (1,38 %) indien de bijkomende uitgaven die samenhangen met de verkiezingen van een nieuw Parlement worden weggelaten; |
|
7. |
benadrukt dat het totale bedrag van de ontwerpraming, in overeenstemming met de door het Bureau en de Begrotingscommissie tijdens de overlegvergadering van 13 maart 2013 bereikte overeenkomst, 1 808 144 206 EUR bedraagt, wat neerkomt op een nettoverhoging met 3,29 % ten opzichte van de begroting 2013, waarvan 2,20 % voortvloeit uit de verplichte uitgaven die samenhangen met de verkiezing van een nieuw Parlement, 1,30 % uit andere wettelijke verplichtingen en 0,78 % uit de toetreding van Kroatië, terwijl de inflatie zorgt voor een toename van ongeveer 1,9 % (4), wat leidt tot een reële verlaging van de begroting van het Parlement met 2,89 % ten opzichte van 2013; roept echter op te streven naar verdere besparingen en herschikkingen door middel van structurele hervormingen in het kader van de lezing van het Parlement in het najaar van 2013 en in de loop van de begrotingsprocedure voor 2014 en in de komende jaren; herinnert hierbij aan de maatregelen die volgens de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie verder moeten worden onderzocht om tot aanzienlijke organisatorische besparingen te komen, zoals het toepassingsgebied van de interinstitutionele samenwerking tussen het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's; |
|
8. |
is ingenomen met het tweestappenplan (voor- en najaar 2013) tot vaststelling van de begroting 2014 van het Parlement, zoals overeengekomen door het Bureau en de Begrotingscommissie tijdens de overlegvergadering van 13 maart 2013; steunt de eerste stap, die bestaat uit verlagingen en besparingen in het voorontwerp van raming voor het begrotingsjaar 2014 voor de volgende gebieden en bedragen: „Energieverbruik” (-0,5 miljoen EUR, post 2024), „Publicatieblad” (-1 miljoen EUR, post 3240), „Assistentie aan de leden” (-1 miljoen EUR, artikel 422), „Compensatie van de CO2-emissies van het Europees Parlement” (-0,25 miljoen EUR, artikel 239), „Inrichting van dienstruimten” (-1,25 miljoen EUR, post 2007) en „Reserve voor onvoorziene uitgaven” (-1 miljoen EUR, hoofdstuk 10 1); |
|
9. |
stelt voor de mogelijkheid te onderzoeken om het artikel „Pensioenen” (artikel 103) en de overbruggingstoelagen voor leden uit het submaximum van de administratieve uitgaven te halen tijdens de begrotingsprocedure 2014; |
|
10. |
houdt rekening met de oorspronkelijke conclusies van de gezamenlijke werkgroep voor de begroting van het Parlement van de Begrotingscommissie en het Bureau, namelijk dat structurele en organisatorische hervormingen nagestreefd moeten worden die tot doel hebben te komen tot een grotere efficiëntie zonder het hoge niveau van wetgeven en de kwaliteit van de werkomstandigheden in gevaar te brengen; wijst in dit verband op het feit dat het verstrekken van onafhankelijk wetenschappelijk advies en het vermogen om toezicht uit te oefenen moeten worden verbeterd om de werkzaamheden van het Parlement te versterken als instelling met wetgevende en democratische toezichtsbevoegdheden; is ingenomen met het feit dat de gezamenlijke werkgroep zoekt naar verdere mogelijke besparingen en verhogingen van de efficiëntie, en verwacht dat de werkgroep zijn eerste bevindingen tijdig zal presenteren zodat het Parlement de lezing over zijn begroting 2014 goed kan voorbereiden overeenkomstig het tweestappenplan dat tijdens de overlegvergadering is afgesproken; |
|
11. |
wijst op de aanzienlijke besparingen die zouden kunnen worden gerealiseerd als het Europees Parlement één zetel had; herinnert aan zijn resolutie van 23 oktober 2012 met het oog op het bereiken van een positief resultaat van de goedkeuringsprocedure van het MFK 2014-2020 (5), waarin het Parlement er bij de begrotingsautoriteit op aandrong deze kwestie ter sprake te brengen in het kader van de onderhandelingen over het volgende MFK voor de periode 2014-2020; |
Specifieke kwesties
|
12. |
herhaalt dat wordt geschat dat structurele hervormingen, zoals hervormingen van het reisbeleid en -beheer, minder en kortere dienstreizen, meer gebruik van videoconferenties en de reorganisatie van de vertaal- en tolkendiensten, die soms reeds sinds 2011 van kracht zijn, een jaarlijkse besparing van ongeveer 29 miljoen EUR mogelijk maken; |
|
13. |
is ingenomen met de voorgestelde verlagingen ten opzichte van de begroting 2013 op het gebied van kosten voor vertaling (-56 %) en vertolking (-23 %), erfpacht (-60 %), web TV (-38 %) en de inrichting van dienstruimten (-31 %), en vraagt om gedetailleerde informatie om de haalbaarheid van die voorgestelde verlagingen aan te tonen; herhaalt dat de voorgestelde bezuinigingen op vertaling en vertolking het beginsel van meertaligheid niet in gevaar mogen brengen en dringt aan op het waarborgen van gelijke toegang van de leden tot de nodige taalkundige diensten en op het handhaven van passende arbeidsomstandigheden voor de betreffende diensten; |
|
14. |
merkt op dat reeds rekening wordt gehouden met een aanzienlijke verlaging van de uitgaven voor de tv-uitzendingen van het Parlement (Europarl TV); vraagt om een gedetailleerde analyse van de consumentenbasis voor deze dienst om het werkelijke nut ervan te verifiëren; verzoekt het Parlement partnerschappen met nationale omroepnetwerken op te zetten en zo de kosten te delen; |
|
15. |
is ingenomen met de plannen betreffende de voorlichtingscampagne waarmee de belangrijkste aspecten van de werkzaamheden van het Parlement worden belicht in het kader van de huidige zittingsperiode en in samenhang met de Europese verkiezingen, als onderdeel van het algemene informatie- en communicatiebeleid; vraagt bijkomende details over geplande uitgaven in verband met de verkiezingen; |
|
16. |
merkt op dat het proces van internalisering van de veiligheidsdiensten als onderdeel van het nieuwe algemene veiligheidsconcept zal worden voortgezet; is ingenomen met het feit dat de aanwerving van de bijkomende arbeidscontractanten begrotingsneutraal zal zijn, aangezien dit gepaard zal gaan met een vermindering van de kredieten voor het uitbesteden van veiligheidsdiensten; |
|
17. |
is van mening dat de gezamenlijke werkgroep voor de begroting van het Parlement van de Begrotingscommissie en het Bureau op basis van zijn in 2012 gestarte werkzaamheden een belangrijke rol kan blijven spelen in dit hervormingsproces door mogelijke manieren te identificeren om structureel te besparen en door na te denken over ideeën om nog meer te besparen en de efficiëntie te verbeteren en deze ideeën aan de Begrotingscommissie voor te leggen; is voorstander van de voortzetting van zijn werkzaamheden door middel van een grondige evaluatie van mogelijke verbeteringen van de efficiëntie, synergieën en besparingen die ruimte kunnen vrijmaken voor investeringen in de ontwikkeling van de instelling in 2014 en daarna; |
|
18. |
vraagt een verslag over de besparingen die bij de uitvoering van de begroting 2013 zijn verwezenlijkt overeenkomstig het verzoek om besparingen in zijn resolutie van 23 oktober 2012 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013 — alle afdelingen (6); verwacht dat dit verslag tijdig wordt voorgelegd aan de Begrotingscommissie om er rekening mee te houden in het kader van de begrotingsprocedure voor 2014; |
|
19. |
benadrukt het feit dat institutionele terughoudendheid ervoor heeft gezorgd dat de begroting van het Parlement in reële termen is verlaagd, rekening houdend met de relevante inflatieniveaus; herinnert eraan dat het feit dat de dienstreisvergoedingen van het personeel sinds 2007 niet geïndexeerd zijn en dat alle vergoedingen van de leden tot het einde van de huidige zittingsperiode op het niveau van 2011 zijn bevroren, zichtbare tekenen van terughoudendheid zijn; is daarnaast ingenomen met het plan om alle vergoedingen van de leden tot eind 2014 te bevriezen; vraagt dat er een routekaart voor de tenuitvoerlegging van het herziene Statuut aan de Begrotingscommissie wordt voorgelegd nadat het is aangenomen; |
|
20. |
herinnert aan de structurele besparingen op alle met reizen verband houdende begrotingslijnen in 2013; benadrukt dat de leden, wat reisregelingen betreft, niet kunnen worden gediscrimineerd op basis van hun land van oorsprong; |
|
21. |
is van mening dat investeringen op lange termijn, zoals de bouwprojecten van het Parlement, in het huidige klimaat van bezuinigingen behoedzaam en transparant moeten worden behandeld; dringt aan op een strikt kostenbeheer en een strikte planning van en controle op projecten; herhaalt zijn standpunt dat er behoefte is aan een transparant besluitvormingsproces voor het gebouwenbeleid, op basis van vroegtijdige informatie; herinnert aan het verzoek van het Parlement in zijn resolutie van 16 februari 2012 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2013 (7) om elke zes maanden precieze informatie over de vooruitgang met de projecten op het gebied van gebouwen en de financiële gevolgen hiervan te verstrekken, alsmede aan het standpunt van het Parlement dat tijdens de lopende zittingsperiode geen bijkomende, ongeplande bouwprojecten mogen worden ondernomen; |
|
22. |
beseft dat het KAD-project een grote onderneming is voor het Parlement en wijst erop dat dit project tot doel heeft de administratieve diensten van het Parlement in Luxemburg efficiënter te organiseren en aldus tot synergie te komen; erkent de inspanningen die zijn geleverd om te communiceren met de Begrotingscommissie over de stand van zaken met betrekking tot het KAD-gebouw en verzoekt deze communicatie voort te zetten voor de gehele duur van het project; merkt op dat de omvang van het project is gewijzigd en ingekrompen na verzoeken hiertoe van de Begrotingscommissie en is bijgevolg ingenomen met het feit dat na de tweede aanbestedingsprocedure het KAD-project onder het vooraf bepaalde financiële totaalbedrag zal blijven, of het in ieder geval niet zal overschrijden; wijst erop dat door de bouw van het KAD-gebouw de totale betalingen per jaar in de toekomst lager zullen uitvallen dan de uitgaven voor de huur van vergelijkbare gebouwen; |
|
23. |
neemt kennis van het feit dat de opening van het Huis van de Europese geschiedenis gepland is voor 2015; waardeert de geactualiseerde informatie over de stand van zaken van het project afkomstig van de secretaris-generaal en het Bureau; benadrukt zijn standpunt dat de definitieve kosten de in het business plan vastgestelde bedragen niet mogen overstijgen; verwacht bijgewerkte informatie over de mogelijke medefinancieringsovereenkomst met de Commissie; |
o
o o
|
24. |
neemt de raming voor het begrotingsjaar 2014 aan; |
|
25. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 298 van 26.10.2012, blz. . 1.
(2) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(3) Aangenomen teksten van deze datum, P7_TA(2013)0048.
(4) Eurostat schat de inflatie voor de Unie voor 2013 in op 1,9 %.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0360.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0359.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0050.
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/173 |
P7_TA(2013)0175
Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat de behandeling van vouchers betreft *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2013 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat de behandeling van vouchers betreft (COM(2012)0206 — C7-0127/2012 — 2012/0102(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)
(2016/C 045/34)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2012)0206), |
|
— |
gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0127/2012), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0058/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 3
Richtlijn 2006/112/EG
Hoofdstuk 5 — artikel 30 bis — lid 1 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: |
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 3
Richtlijn 2006/112/EG
Hoofdstuk 5 — artikel 30 bis — lid 1 — punt 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
1. Onder „voucher” wordt verstaan een instrument dat recht geeft op afname van goederen of diensten, dan wel op een prijskorting of terugbetaling in verband met een levering van goederen of diensten, in combinatie met een overeenkomstige verplichting om aan dit recht te voldoen. |
|
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 3
Richtlijn 2006/112/EG
Hoofdstuk 5 — artikel 30 bis — lid 1 — punt 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Onder „ single purpose voucher” wordt verstaan een voucher die recht geeft op afname van goederen of diensten, waarbij de identiteit van de leverancier of dienstverrichter, de plaats van levering of dienst, en het toepasselijke btw-tarief voor deze goederen of diensten bekend zijn op het tijdstip van verstrekking van de voucher. |
|
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 3
Richtlijn 2006/112/EG
Hoofdstuk 5 — artikel 30 bis — lid 1 — punt 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 3
Richtlijn 2006/112/EG
Hoofdstuk 5 — artikel 30 bis — lid 1 — punt 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Onder „ multipurpose voucher” wordt verstaan iedere voucher, met uitzondering van een kortings- of terugbetalingsvoucher, die geen single purpose voucher is. |
|
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 3
Richtlijn 2006/112/EG
Hoofdstuk 5 — artikel 30 bis — lid 1 — punt 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Onder „ kortingsvoucher ” wordt verstaan een voucher die recht geeft op een prijskorting of terugbetaling in verband met een levering van goederen of diensten. |
|
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 6
2006/112/EC
Hoofdstuk 5 — artikel 74 bis — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De maatstaf van heffing voor de levering van goederen of diensten die worden ingewisseld tegen een multipurpose voucher, is gelijk aan de nominale waarde van die voucher, of in het geval van een gedeeltelijke inwisseling, aan het deel van de nominale waarde dat overeenstemt met de gedeeltelijke inwisseling van de voucher, verminderd met het bedrag aan btw dat betrekking heeft op de ingewisselde goederen of diensten. |
1. De maatstaf van heffing voor de levering van goederen of diensten die worden ingewisseld tegen een multipurpose voucher, is gelijk aan de nominale waarde van die voucher die daadwerkelijk voor de verwerving van goederen en diensten wordt gebruikt , of in het geval van een gedeeltelijke inwisseling, aan het deel van de nominale waarde dat overeenstemt met de gedeeltelijke inwisseling van de voucher, verminderd met het bedrag aan btw dat betrekking heeft op de ingewisselde goederen of diensten. |
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. De lidstaten dienen uiterlijk 1 januari 2014 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede. |
1. De lidstaten dienen uiterlijk 1 januari 2014 de nodige bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mede. |
|
Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2015. |
De lidstaten passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2015. |
|
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. |
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. |
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 2 bis |
|
|
Uiterlijk 1 januari 2017 evalueert de Commissie de toepassing van Richtlijn 2006/112/EG en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de economische en fiscale effecten van deze richtlijn. In het verslag neemt de Commissie ook een analyse op van de effecten van deze richtlijn voor de economieën van de lidstaten. |
Donderdag 18 april 2013
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/180 |
P7_TA(2013)0177
Wijziging van de Overeenkomst tussen de EG en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa (12282/2012 — C7-0200/2012 — 2012/0138(NLE))
(Goedkeuring)
(2016/C 045/35)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12282/2012), |
|
— |
gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa (11044/2012), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0200/2012), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0059/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Oekraïne. |
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/180 |
P7_TA(2013)0178
Overeenkomst tussen de EU en Moldavië inzake de versoepeling van de afgifte van visa ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Moldavië inzake de versoepeling van de afgifte van visa (12012/2012 — C7-0201/2012 — 2012/0140(NLE))
(Goedkeuring)
(2016/C 045/36)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12012/2012), |
|
— |
gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Moldavië inzake de versoepeling van de afgifte van visa (10871/2012), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0201/2012), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0128/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Moldavië. |
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/181 |
P7_TA(2013)0181
Europese bevolkingsstatistieken ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 18 april 2013 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese bevolkingsstatistieken (COM(2011)0903 — C7-0518/2011 — 2011/0440(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 045/37)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 8 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Article 2 — point c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — letter d — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — letter d — alinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Indien niet kan worden vastgesteld of van de in punt (i) of punt (ii) omschreven omstandigheden sprake is, wordt het „de bevolking van de gewone verblijfplaats” geraamd op basis van het aantal wettige of geregistreerde inwoners onder toepassing van wetenschappelijk gefundeerde, goed gedocumenteerde en openbaar toegankelijke statistische ramingsmethoden, onder toezicht van de Commissie (Eurostat). |
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — letter h
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
1. De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) gegevens over de bevolking zoals bedoeld in artikel 2, onder c) en d), op het referentietijdstip. Wanneer de in artikel 2, onder d), i) of d), ii), gedefinieerde omstandigheden niet kunnen worden vastgesteld, verschaffen de lidstaten de Commissie (Eurostat) gegevens over de bevolking in de wettige of geregistreerde woonplaats op het referentietijdstip; in dat geval verrichten zij evenredige inspanningen om gegevens te berekenen die de omvang van de in artikel 2, onder c) en d), bedoelde bevolking zo dicht mogelijk benaderen. |
1. De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) statistische gegevens over de bevolking zoals bedoeld in artikel 2, onder c) en d), op het referentietijdstip. De verstrekte statistische gegevens bevatten de volgende variabelen: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
2. De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) gegevens over levensgebeurtenissen in de referentieperiode , ongeacht de plaats waar de gebeurtenissen plaatsvonden. De lidstaten gebruiken dezelfde definitie van bevolking als voor de in lid 1 bedoelde gegevens. |
2. De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) gegevens over levensgebeurtenissen die in de referentieperiode plaatsvonden. De lidstaten gebruiken dezelfde definitie van bevolking als zij voor de in lid 1 bedoelde gegevens gebruiken . De verstrekte gegevens bevatten de volgende variabelen: |
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De lidstaten gebruiken dezelfde definitie van bevolking voor alle nationale en regionale niveaus zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a) en b). |
3. De lidstaten gebruiken dezelfde definitie van bevolking voor alle niveaus zoals opgenomen in artikel 2, onder a) en b). |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. Indien regionale autoriteiten statistische gegevens aan de landelijke overheid verstrekken, sturen de lidstaten dergelijke gegevens door aan de Commissie (Eurostat), zodat deze een gedetailleerder overzicht van de demografische situatie in de Unie krijgt. |
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. Uniforme voorwaarden met betrekking tot de uitsplitsing van de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens en met betrekking tot de frequentie, de termijnen en de herzieningen van gegevens, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. |
4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die uniforme voorwaarden vastleggen voor de uitsplitsing van de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens en voor de frequentie, de termijnen en de herzieningen van gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. |
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
In verband met de stemming met gekwalificeerde meerderheid in de Raad verschaffen de lidstaten de Commissie (Eurostat) binnen acht maanden na afloop van het referentiejaar gegevens over de totale nationale bevolking op het referentietijdstip zoals bedoeld in artikel 2, onder c). Voor de toepassing van dit artikel verschaffen de lidstaten geen gegevens over de bevolking in de wettige of geregistreerde woonplaats op het referentietijdstip. |
In verband met de stemming met gekwalificeerde meerderheid in de Raad verschaffen de lidstaten de Commissie (Eurostat) binnen acht maanden na afloop van het referentiejaar gegevens over de totale nationale bevolking op het referentietijdstip zoals bedoeld in artikel 2, onder c). |
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Het referentietijdstip voor bevolkingsgegevens is 31 december om middernacht. |
1. Het referentietijdstip voor bevolkingsgegevens is het einde van de referentieperiode ( 31 december om middernacht). |
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 3 van deze verordening voorgeschreven bevolkingsgegevens in overeenstemming zijn met die welke worden voorgeschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 862/2007. |
5. De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 3 , lid 1, letter c), van deze verordening voorgeschreven bevolkingsgegevens in overeenstemming zijn met die welke worden voorgeschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 862/2007. |
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 9 bis |
|
|
Evaluatiebepaling |
|
|
De Commissie legt uiterlijk op 31 december 2018 en daarna om de vijf jaar een verslag over de uitvoering van deze richtlijn voor aan het Europees Parlement en de Raad. In dit verslag evalueert de Commissie de kwaliteit van de gegevens die de lidstaten hebben doorgegeven en de gevolgen voor de in artikel 4 bedoelde specifieke doelen. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen die de werking van deze verordening verder verbeteren. |
(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0050/2013).
|
5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/188 |
P7_TA(2013)0182
Scheepsrecycling ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 18 april 2013 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake scheepsrecycling (COM(2012)0118 — C7-0082/2012 — 2012/0055(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 045/38)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD |
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD |
|
inzake scheepsrecycling |
inzake het milieuverantwoord recyclen en behandelen van schepen en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 |
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 8 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Artikel 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Deze verordening heeft tot doel negatieve effecten op de volksgezondheid en het milieu welke worden veroorzaakt door de recycling , de exploitatie en het onderhoud van schepen die de vlag van een lidstaat voeren, te voorkomen, te verminderen of te elimineren. |
Deze verordening heeft tot doel ongevallen, verwondingen en andere negatieve effecten op de volksgezondheid en het milieu welke worden veroorzaakt door de recycling en behandeling van EU-schepen te voorkomen, tot een minimum te verminderen en zoveel mogelijk te elimineren , onder andere door ze te recycleren in in de EU geregistreerde en gevestigde recyclinginrichtingen, en door de voorwaarden voor de recycling van niet-EU-schepen te verbeteren . |
|
|
Met deze verordening wordt tevens beoogd de verschillen tussen de marktdeelnemers in de EU, in de OESO-landen en in de relevante derde landen ten aanzien van de gezondheid en de veiligheid op de arbeidsplaats en ten aanzien van milieunormen te verminderen. |
|
|
Deze verordening heeft tevens ten doel de ratificatie van het Verdrag van Hongkong te bevorderen. |
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — punt 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2 — punt 1 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — punt 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2 — punt 3 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — punt 3 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — punt 3 quinquies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — punt 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — punt 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — punt 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — punt 9 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — punt 20 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Deze verordening is van toepassing op schepen die gerechtigd zijn de vlag van een lidstaat te voeren of onder zijn gezag te opereren . |
1. Deze verordening is van toepassing op EU-schepen . |
|
|
Artikel 5 bis, artikel 5 ter, artikel 11 ter, en artikel 23, lid 1, en artikel 29, lid 1, van deze verordening zijn ook van toepassing op niet-EU-schepen die een haven of ankerplaats van een lidstaat aandoen voor een interactie tussen schip en haven. |
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2 — letters c bis en c ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Controle van gevaarlijke materialen |
Controle van verboden of aan beperkingen onderhevige gevaarlijke materialen |
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. Het is voortaan verboden aangroeiwerende systemen met organische tinverbindingen als biocide of andere aangroeiwerende systemen waarvan de toepassing of het gebruik krachtens het Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen verboden is, aan te brengen op schepen. |
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
Inventaris van gevaarlijke materialen |
Inventaris van gevaarlijke materialen |
||||
|
1. Aan boord van elk nieuw schip wordt een inventaris van gevaarlijke materialen bijgehouden. |
1. De lidstaten zien erop toe dat aan boord van elk nieuw EU-schip een inventaris van gevaarlijke materialen bijgehouden en beschikbaar gehouden wordt . |
||||
|
2. Vóór een schip voor recycling vertrekt , wordt een inventaris van gevaarlijke materialen opgesteld, die zich aan boord van het schip bevindt . |
2. De lidstaten zien er voor alle bestaande EU-schepen op toe dat een inventaris van gevaarlijke materialen wordt opgesteld overeenkomstig de in lid 2 bis uiteengezette tijdsplanning of vóór een schip voor recycling vertrekt – afhankelijk van welk tijdstip eerst komt — en aan boord van het schip beschikbaar wordt gehouden . |
||||
|
|
2 bis. Voor het opstellen van een inventaris geldt de volgende tijdsplanning: |
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
3. Bestaande schepen die onder de vlag van een derde land zijn geregistreerd en die een aanvraag indienen om onder de vlag van een lidstaat te worden geregistreerd, zorgen ervoor dat er een inventaris van gevaarlijke materialen aan boord is. |
|
||||
|
4. De inventaris van gevaarlijke materialen |
4. De inventaris van gevaarlijke materialen |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
5. In aanvulling op lid 4 wordt voor bestaande schepen een plan opgesteld ter beschrijving van de visuele of steekproefsgewijze controle aan de hand waarvan de inventaris van gevaarlijke materialen wordt ontwikkeld. |
5. In aanvulling op lid 4 wordt voor bestaande schepen een plan opgesteld ter beschrijving van de visuele of steekproefsgewijze controle aan de hand waarvan de inventaris van gevaarlijke materialen is ontwikkeld. |
||||
|
6. De inventaris van gevaarlijke materialen bestaat uit drie delen: |
6. De inventaris van gevaarlijke materialen bestaat uit drie delen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
7. Deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen wordt de gehele levensduur van het schip naar behoren bijgehouden en geactualiseerd en maakt melding van nieuwe installaties die in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen bevatten en van relevante wijzigingen in de structuur en de uitrusting van het schip. |
7. Deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen wordt de gehele levensduur van het schip naar behoren bijgehouden en geactualiseerd en maakt melding van nieuwe installaties die in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen bevatten en van relevante wijzigingen in de structuur en de uitrusting van het schip. |
||||
|
8. Vóór de recycling worden in de inventaris, naast het naar behoren bijgehouden en geactualiseerde deel I, deel II voor het gedurende de exploitatie voortgebrachte afval en deel III voor de voorraden opgenomen, en wordt deze geverifieerd door de lidstaat waarvan het schip de vlag voert. |
8. Vóór de recycling worden in de inventaris, naast het naar behoren bijgehouden en geactualiseerde deel I, deel II voor het gedurende de exploitatie voortgebrachte afval en deel III voor de voorraden opgenomen, en wordt deze geverifieerd door de lidstaat waarvan het schip de vlag voert. |
||||
|
9. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de actualisering van de lijst van items voor de inventaris van gevaarlijke materialen in bijlage I. |
9. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de actualisering van de lijst van items voor de inventaris van gevaarlijke materialen in bijlage I , teneinde erop toe te zien dat de lijst ten minste alle in de bijlagen I en II bij het Verdrag van Hongkong vermelde stoffen bevat en om rekening te houden met alle desbetreffende wetgeving van de Unie ten aanzien van de geleidelijke afschaffing van of de beperkingen op het gebruik of de installatie van gevaarlijke materialen . |
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 5 bis |
|
|
Stimuleringsregeling |
|
|
Gezien de huidige situatie op het gebied scheepsrecycling die wordt gekenmerkt door een buitensporige externalisering van de kosten en onaanvaardbare omstandigheden bij de ontmanteling van schepen, dient de Commissie, voor het einde van 2015, een wetgevingsvoorstel in voor een stimuleringsregeling die een veilige en gedegen scheepsrecycling moet vergemakkelijken. |
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Voorbereiding voor recycling: algemene vereisten |
Algemene vereisten voor scheepseigenaren |
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Vóór er enige recycling van een schip plaatsvindt, wordt een voor elk schip specifiek scheepsrecyclingplan opgesteld. |
1. Voor EU-schepen van meer dan 20 jaar oud of vóór er enige recycling van een schip plaatsvindt – afhankelijk van welk tijdstip eerst komt - wordt uiterlijk … (*****) een voor elk schip specifiek scheepsrecyclingplan opgesteld. |
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 2 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 7– lid 2 — letter a bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 2 — letter d
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 2 — e bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 bis. Een scheepseigenaar die een EU-schip ouder dan 20 jaar aan een nieuwe eigenaar verkoopt die van plan is onder de vlag van een derde land te gaan varen, ziet erop toe dat in het contract met de nieuwe scheepseigenaar wordt vastgelegd dat de nieuwe eigenaar en alle eventuele volgende eigenaren de verantwoordelijkheid overnemen om een scheepsrecyclingplan op te stellen indien zij havens en ankerplaatsen in de Unie willen aandoen. |
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Er worden inspecties verricht door overheidsfunctionarissen of door een erkende organisatie die optreedt namens de overheid. |
1. Er worden inspecties verricht door functionarissen van de nationale bevoegde autoriteiten of door een erkende organisatie die optreedt namens de overheid. |
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. De aanvangsinspectie wordt verricht vóór het schip in dienst wordt genomen , of vóór het inventariscertificaat wordt afgegeven . De functionarissen die deze inspectie verrichten, verifiëren of deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen voldoet aan de vereisten van deze verordening. |
3. De aanvangsinspectie van een nieuw schip wordt verricht voor het schip in dienst wordt genomen. Voor bestaande schepen vindt de aanvangsinspectie binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening plaats. De functionarissen die deze inspectie verrichten, verifiëren of deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen voldoet aan de vereisten van deze verordening. |
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. De extra inspectie kan op verzoek van de scheepseigenaar worden verricht na een wijziging, vervanging, of aanzienlijke herstelling van de structuur, uitrusting, systemen, onderdelen, opstellingen en materialen. De functionarissen die deze inspectie verrichten, vergewissen zich ervan dat dergelijke wijzigingen, vervangingen of aanzienlijke herstellingen zodanig zijn uitgevoerd dat het schip kan voldoen aan de vereisten van deze verordening, en zij verifiëren of deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen dienovereenkomstig is gewijzigd. |
5. De scheepseigenaar vraagt een extra inspectie aan na een aanzienlijke wijziging, vervanging, of herstelling van de structuur, uitrusting, systemen, onderdelen, opstellingen en materialen. De functionarissen die deze inspectie verrichten, vergewissen zich ervan dat dergelijke aanzienlijke wijzigingen, vervangingen of herstellingen zodanig zijn uitgevoerd dat het schip kan voldoen aan de vereisten van deze verordening, en zij verifiëren of deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen dienovereenkomstig is gewijzigd. |
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 6 — alinea 2 — letter a bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 7 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
7 bis. De functionarissen die de inspecties verrichten kunnen te allen tijde of op een met redenen omkleed verzoek van de havenautoriteiten die ernstige verontrust zijn over de toestand van een schip dat in de haven ligt, een onaangekondigde inspectie voeren om na te gaan of het schip aan deze verordening voldoet. |
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Het contract geldt uiterlijk vanaf het tijdstip van het verzoek om de in artikel 8, lid 1 , onder d), bedoelde eindinspectie en tot de recycling is voltooid. |
2. Het contract geldt uiterlijk vanaf het tijdstip van het verzoek om de in artikel 8, lid 6 , bedoelde eindinspectie en tot de recycling is voltooid. |
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 3 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 3 — letter b bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 3 — letter b ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 3 — letter c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 3 — letter c bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 4 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 4 — letter c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 4 — letter d — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
4 bis. De scheepseigenaar verstrekt een kopie van het contract aan de bevoegde autoriteit. |
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Na de voltooiing van een aanvangs- of herinspectie of van een extra inspectie die op verzoek van de scheepseigenaar is verricht, geeft de lidstaat een inventariscertificaat af met gebruikmaking van het in bijlage IV opgenomen formulier. |
1. Na de geslaagde voltooiing van een aanvangs- of herinspectie of van een extra inspectie geeft de lidstaat waarvan het schip de vlag voert een inventariscertificaat af met gebruikmaking van het in bijlage IV opgenomen formulier. Dit certificaat wordt aangevuld met deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen. |
|
De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de actualisering van het in bijlage IV opgenomen formulier voor het inventariscertificaat. |
De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de actualisering van het in bijlage IV opgenomen formulier voor het inventariscertificaat. |
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Na de geslaagde voltooiing van een eindinspectie overeenkomstig artikel 8, lid 6, geeft de overheid een „geschikt voor recycling”-certificaat af met gebruikmaking van het in bijlage V opgenomen formulier. Dit certificaat wordt aangevuld met de inventaris van gevaarlijke materialen en het scheepsrecyclingplan. |
2. Na de geslaagde voltooiing van een eindinspectie overeenkomstig artikel 8, lid 6, geeft de overheid een „geschikt voor recycling”-certificaat af met gebruikmaking van het in bijlage V opgenomen formulier , indien zij van mening is dat het scheepsrecyclingplan voldoet aan de vereisten van deze verordening . Dit certificaat wordt aangevuld met de inventaris van gevaarlijke materialen en het scheepsrecyclingplan. |
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Artikel 11 bis |
||
|
|
Inspecties |
||
|
|
De lidstaten passen overeenkomstig hun nationale wetgeving voor EU-schepen controlebepalingen toe die gelijkwaardig zijn aan die welke bij Richtlijn 2009/16/EG vastgesteld zijn. Een meer gedetailleerde inspectie, met inachtneming van de richtsnoeren van de IMO, wordt uitgevoerd indien uit een inspectie blijkt dat een schip niet voldoet aan de in artikel 4, lid 1 tot en met lid 3 bis, artikel 5 en artikel 7 vastgestelde vereisten of dat het niet beschikt over een geldig inventariscertificaat overeenkomstig artikel 10, lid 1, of indien er na een inspectie duidelijke gronden zijn om aan te nemen dat: |
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Artikel 11 ter |
||
|
|
Bepalingen die van toepassing zijn op niet-EU-schepen, naast het bepaalde in artikel 5 bis, artikel 5 ter, artikel 23, lid 1, en artikel 29, lid 1 |
||
|
|
1. De lidstaten zien erop toe dat niet-EU-schepen voldoen aan de in artikel 4, lid 1 tot en met lid 3 bis vastgestelde vereisten, onverminderd de vereisten van andere wetgeving van de Unie die verdere maatregelen kan opleggen. De lidstaten verbieden de installatie of het gebruik van de in artikel 4, lid 1 tot en met lid 3 bis bedoelde materialen op niet-EU-schepen die zich in hun havens, ankerplaatsen, scheepswerven, scheepsreparatiewerven of offshoreterminals bevinden. |
||
|
|
2. Aan boord van nieuwe niet-EU-schepen die een haven of ankerplaats van een lidstaat aandoen, ligt een geldige inventaris van gevaarlijke materialen ter inzage. |
||
|
|
3. Aan boord van bestaande niet-EU-schepen die een haven of ankerplaats van een lidstaat aandoen, ligt een geldige inventaris van gevaarlijke materialen ter inzage, overeenkomstig de in artikel 5, lid 2 bis, vastgestelde tijdsplanning. De inventaris voldoet aan de in artikel 5, lid 4 tot en met lid 7 vastgestelde vereisten. |
||
|
|
4. Niet-EU-schepen die een haven of ankerplaats van een lidstaat aandoen, overleggen een certificaat dat is afgegeven door de voor het schip relevante overheid of door een erkende organisatie die optreedt namens deze overheid, waarin bevestigd wordt dat het schip voldoet aan de in de leden 1 tot en met 3 vastgestelde vereisten. |
||
|
|
5. Aan boord van niet-EU-schepen die gekocht zijn van een eigenaar die onder een EU-vlag voer toen het schip ouder was dan 20 jaar, ligt als zij een haven of ankerplaats van een lidstaat aandoen een recyclingplan overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder d), ter inzage. |
||
|
|
6. Een gedetailleerdere inspectie wordt uitgevoerd indien uit een inspectie blijkt dat een niet-EU-schip niet voldoet aan de in de leden 1 tot en met 5 vastgestelde vereisten of indien er na inspectie duidelijke gronden zijn om aan te nemen dat: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
7. De lidstaten zorgen ervoor dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties gelden voor eigenaren van niet-EU-schepen die niet voldoen aan de in dit artikel vermelde vereisten. |
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Om in de Europese lijst te worden opgenomen, moet een scheepsrecyclinginrichting: |
Om in de Europese lijst te worden opgenomen, moet een scheepsrecyclinginrichting , met inachtneming van de ter zake doende IMO-, IAO- en andere internationale richtsnoeren : |
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 12– lid 2 — letter a bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter a ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter d
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter j
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter k
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter m
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter m bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter m ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter m quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter m quinquies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter m sexies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter m septies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2 — letter n
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2 — punt 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(1) over welke door haar bevoegde autoriteiten verleende toestemming, licentie of erkenning voor het verrichten van scheepsrecycling zij beschikt en specificeert zij de beperkingen inzake afmetingen (maximumlengte, -breedte en -massa van het lege schip) van de schepen waarvoor zij een erkende recyclinginrichting is, alsook eventuele andere toepasselijke beperkingen; |
(1) geeft de scheepsrecyclinginrichting aan over welke door haar bevoegde autoriteiten verleende toestemming, licentie of erkenning voor het verrichten van scheepsrecycling zij beschikt en specificeert zij de beperkingen inzake afmetingen (maximumlengte, -breedte en -massa van het lege schip) van de schepen waarvoor zij een erkende recyclinginrichting is, alsook eventuele andere toepasselijke beperkingen en voorwaarden ; |
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2 — punt 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
(3 bis) levert de scheepsrecyclinginrichting het bewijs dat zij voldoet aan alle bepalingen op het gebied van gezondheid en veiligheid uit hoofde van de wetgeving van dat land; |
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2 — punt 4 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
(4 bis) maakt zij een overzicht van alle onderaannemers die rechtstreeks bij het proces van scheepsrecycling betrokken zijn en legt zij bewijzen over van hun vergunningen; |
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2 — punt 5 — letter b — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2 — punt 5 — letter c — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2 — punt 5 — letter c — punt ii
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2 — punt 5 — letter c bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2 — punt 5 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 13– lid 2– punt 5 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 115
Voorstel voor een verordening
Artikel 14
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Erkenning van in een lidstaat gevestigde scheepsrecyclinginrichtingen |
Schrappen |
|
1. De bevoegde autoriteiten erkennen op hun grondgebied gevestigde scheepsrecyclinginrichtingen die voldoen aan de vereisten van artikel 12 voor het verrichten van scheepsrecycling. Die erkenning mag voor ten hoogste vijf jaar aan de scheepsrecyclinginrichtingen worden verleend. |
|
|
2. De lidstaten stellen een lijst op van de scheepsrecyclinginrichtingen die zij overeenkomstig lid 1 hebben erkend en actualiseren deze. |
|
|
3. De in lid 2 bedoelde lijst wordt onverwijld en uiterlijk een jaar na de datum van de inwerkingtreding van deze verordening aan de Commissie meegedeeld. |
|
|
4. Wanneer een scheepsrecyclinginrichting niet langer aan de vereisten van artikel 12 voldoet, trekt de lidstaat de aan de scheepsrecyclinginrichting in kwestie verleende erkenning in en stelt zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. |
|
|
5. Wanneer een nieuwe scheepsrecyclinginrichting is erkend overeenkomstig lid 1, stelt de lidstaat de Commissie daarvan onverwijld in kennis. |
|
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Buiten de Unie gevestigde scheepsrecyclinginrichtingen |
Opname van een scheepsrecyclinginrichting in de Europese lijst |
Amendement 117
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Een buiten de Unie gevestigd recyclingbedrijf dat schepen wil recyclen die de vlag van een lidstaat voeren , dient bij de Commissie een aanvraag in voor de opname van zijn scheepsrecyclinginrichting in de Europese lijst. |
1. Een recyclingbedrijf dat een scheepsrecyclinginrichting bezit en EU-schepen of niet-EU-schepen wil recyclen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening , dient bij de Commissie een aanvraag in voor de opname van zijn scheepsrecyclinginrichting in de Europese lijst. |
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. Door opname in de Europese lijst aan te vragen, aanvaarden scheepsrecyclinginrichtingen de mogelijkheid dat zij vóór of na hun opname in de Europese lijst worden onderworpen aan een inspectie ter plaatse door de Commissie of personen die namens haar optreden, om te verifiëren of zij aan de vereisten van artikel 12 voldoen. |
3. Om in de Europese lijst te worden opgenomen, worden scheepsrecyclinginrichtingen vóór hun opname in de Europese lijst en vervolgens om de twee jaar geïnspecteerd door een internationaal team van deskundigen, benoemd door de Commissie , teneinde te verifiëren of zij aan de vereisten van artikel 12 voldoen. De scheepsrecyclinginrichting stemt er ook mee in dat zij kan worden onderworpen aan extra onaangekondigde inspecties ter plaatse door een internationaal team. Het internationale team van deskundigen werkt bij de uitvoering van deze inspecties ter plaatse samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of het derde land waar de inrichting is gevestigd. |
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4. Op basis van een beoordeling van de overeenkomstig lid 2 verstrekte gegevens en ondersteunende bewijsstukken besluit de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een buiten de Unie gevestigde scheepsrecyclinginrichting al dan niet in de Europese lijst op te nemen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27 bedoelde onderzoeksprocedure. |
4. Op basis van een beoordeling van de overeenkomstig lid 2 verstrekte gegevens en ondersteunende bewijsstukken besluit de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een in een lidstaat of buiten de Unie gevestigde scheepsrecyclinginrichting al dan niet in de Europese lijst op te nemen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27 bedoelde onderzoeksprocedure. |
Amendement 119
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
1. De Commissie stelt door middel van een uitvoeringsbesluit overeenkomstig de in artikel 27 bedoelde onderzoeksprocedure een Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen vast die: |
Schrappen |
||
|
|
||
|
|
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De Europese lijst wordt uiterlijk zesendertig maanden na de datum van de inwerkingtreding van deze verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van de Commissie. |
2. De Europese lijst wordt uiterlijk vierentwintig maanden na … (******) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van de Commissie. De lijst wordt gesplitst in twee sublijsten, een met scheepsrecyclinginrichtingen in de EU/OESO en een met recyclinginrichtingen buiten de OESO-landen. |
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||
|
|
2 bis. Op de Europese lijst staat de volgende informatie over de scheepsrecyclinginrichting: |
||||||
|
|
|
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 2 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
2 ter. Op de Europese lijst wordt de datum vermeld waarop de scheepsrecyclinginrichting in de lijst is opgenomen. Opname in de lijst is geldig voor een periode van maximaal vijf jaar en is hernieuwbaar. |
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 2 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
2 quater. Indien er belangrijke wijzigingen worden aangebracht in de gegevens die aan de Commissie worden verstrekt, verstrekken de scheepsrecyclinginrichtingen op de Europese lijst onmiddellijk geactualiseerde bewijsstukken. De scheepsrecyclinginrichting verklaart in alle gevallen drie maanden vóór het aflopen van de vijf jaar durende opname in de Europese lijst dat: |
||||
|
|
|
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 3 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||
|
|
||||||
|
|
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 3 — letter b — punt 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(2) wanneer de scheepsrecyclinginrichting langer dan vijf jaar in de lijst is opgenomen en geen bewijs heeft geleverd dat ze nog aan de vereisten van artikel 12 voldoet. |
(2) wanneer de scheepsrecyclinginrichting drie maanden vóór het aflopen van de vijf jaar durende opname in de lijst geen bewijsstukken heeft geleverd dat ze nog aan de vereisten van artikel 12 voldoet. |
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 3 — letter b — punt 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — letter b bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — lid 1 — letter c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Elke lidstaat dient het rapport in uiterlijk op 31 december 2015 en vervolgens om de twee jaar . |
2. Elke lidstaat dient uiterlijk op 31 december 2015 en vervolgens jaarlijks een dergelijk rapport in . |
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. De Commissie slaat deze gegevens op in een elektronische databank die permanent toegankelijk is voor het publiek. |
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
1. De lidstaten zorgen ervoor dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties gelden voor schepen die: |
1. De lidstaten zorgen ervoor dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties gelden voor en daadwerkelijk worden opgelegd aan de eigenaars van EU- en niet-EU-schepen die: |
||||
|
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
1 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (1) geldende sancties van toepassing zijn op eigenaren van EU-schepen die: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. Met name zijn de toepasselijke sancties op het afzenden van een schip voor recycling in een scheepsrecyclinginrichting die niet in de Europese lijst is opgenomen, minstens even hoog als de prijs die aan de scheepseigenaar voor zijn schip is betaald. |
2. Met name onverminderd de toepassing van artikel 5 van Richtlijn 2008/99/EG, zijn de toepasselijke sancties op het afzenden van een schip voor recycling in een scheepsrecyclinginrichting die niet op de Europese lijst is opgenomen, minstens even hoog als de prijs die aan de scheepseigenaar voor zijn schip is betaald. |
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — leden 5 en 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
5. Wanneer een schip wordt verkocht en, binnen minder dan zes maanden na de verkoop, wordt afgezonden voor recycling in een inrichting die niet in de Europese lijst is opgenomen, worden de sancties: |
5. Wanneer een schip wordt verkocht en, binnen minder dan twaalf maanden na de verkoop, wordt afgezonden voor recycling in een inrichting die niet in de Europese lijst is opgenomen, worden de sancties: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
6. De lidstaten kunnen voorzien in uitzonderingen op de in lid 5 bedoelde sancties wanneer de scheepseigenaar zijn schip niet heeft verkocht met het voornemen het te laten recyclen. In dat geval verzoeken de lidstaten om bewijs ter staving van de bewering van de scheepseigenaar, met inbegrip van een kopie van de verkoopsovereenkomst. |
6. De lidstaten kunnen alleen voorzien in uitzonderingen op de in lid 5 bedoelde sancties wanneer de scheepseigenaar zijn schip niet heeft verkocht met het voornemen het te laten recyclen. In dat geval eisen de lidstaten van de scheepseigenaar bewijs ter staving van de bewering van de scheepseigenaar, met inbegrip van een kopie van de verkoopsovereenkomst met dienovereenkomstige bepalingen, en informatie over het bedrijfsmodel van de koper . |
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 — lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3. Wanneer het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen aannemelijk maken dat er sprake is van een inbreuk op de verordening neemt de bevoegde autoriteit deze opmerkingen en dit verzoek om maatregelen in overweging. In zulke gevallen biedt de bevoegde autoriteit het recyclingbedrijf de gelegenheid zijn standpunt met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken. |
3. Wanneer het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen aannemelijk maken dat er sprake is van een inbreuk op de verordening neemt de bevoegde autoriteit deze opmerkingen en dit verzoek om maatregelen in overweging. In zulke gevallen biedt de bevoegde autoriteit de scheepseigenaar en het recyclingbedrijf de gelegenheid hun standpunten met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken. |
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5. De lidstaten kunnen besluiten de leden 1 en 4 niet toe te passen in gevallen van een dreigende inbreuk op deze verordening. |
Schrappen |
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. De bevoegdheid om de in de artikelen 5, 9, 10 en 15, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor onbepaalde tijd verleend . |
2. De bevoegdheid om de in de artikelen 5, 9, 10 en 15 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar beginnende op … (*******) . De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie . De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen die verlenging verzet. |
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening wordt voor alle schepen een inventaris van gevaarlijke materialen opgesteld. |
Schrappen |
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 bis (nieuw)
Richtlijn 2009/16/EG
Bijlage IV — punt 45 (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Artikel 28 bis |
||
|
|
Wijziging op Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole |
||
|
|
Aan bijlage IV van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (2) wordt het volgende punt toegevoegd: |
||
|
|
|
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 — lid 1
Verordening (EG) nr. 1013/2006
Artikel 1 — lid 3 — punt i
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Artikel 29 bis |
||
|
|
Transit |
||
|
|
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken overheid, of de betrokken overheidsinstantie, de bevoegde autoriteit(en) van het transitland ten laatste zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van de scheepseigenaar in kennis stelt. |
||
|
|
2. De bevoegde autoriteit(en) van het transitland hebben 60 dagen vanaf de in lid 1 bedoelde datum van kennisgeving om: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
De betrokken lidstaat stelt de scheepseigenaar onmiddellijk in kennis van het besluit van de bevoegde autoriteit(en) van het transitland. |
||
|
|
3. Indien de in lid 2 bedoelde toestemming wordt geweigerd of die toestemming gekoppeld wordt aan voorwaarden die voor de scheepseigenaar niet aanvaardbaar zijn, mag de scheepseigenaaar het schip alleen afzenden voor recycling via transitlanden die geen bezwaar hebben aangetekend. |
||
|
|
4. Indien een antwoord binnen de periode van zestig dagen zoals bedoeld in lid 2 uitblijft, wordt de bevoegde autoriteit van het transitland geacht de toestemming te hebben geweigerd. |
||
|
|
5. Onverminderd lid 4 en in overeenstemming met artikel 6, lid 4, van het Verdrag van Bazel, indien een bevoegde autoriteit van een transitland op enig moment besluit dat voorafgaande schriftelijke toestemming niet is vereist, hetzij in het algemeen of onder speciale voorwaarden, wordt de bevoegde autoriteit van het transitland geacht toestemming te hebben verleend indien binnen 60 dagen na doorgifte van de kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het transitland geen antwoord is ontvangen van het betrokken land. |
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Artikel 30
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De Commissie toetst deze verordening uiterlijk twee jaar na de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag van Hongkong. Daarbij wordt overwogen inrichtingen die door de partijen bij het Verdrag van Hongkong zijn erkend in de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen op te nemen teneinde dubbel werk en administratieve lasten te voorkomen . |
De Commissie toetst deze verordening uiterlijk twee jaar na de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag van Hongkong. Daarbij wordt overwogen of het opnemen van inrichtingen die door de partijen bij het Verdrag van Hongkong zijn erkend in de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen strookt met de vereisten van deze verordening . |
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Deze verordening treedt in werking op de 365e dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van … (*********) . |
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — ondertitel 5 (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
AANTEKENING BIJ EEN ONAANGEKONDIGDE INSPECTIE |
|
|
Bij een onaangekondigde inspectie overeenkomstig artikel 8 van de verordening is vastgesteld dat het schip aan de desbetreffende bepalingen van de verordening voldoet. |
|
|
Handtekening: … (handtekening van de naar behoren gemachtigde functionaris) |
|
|
Plaats: … |
|
|
(dd/mm/yyyy): … |
|
|
(zegel of stempel van de autoriteit, naargelang van toepassing) |
(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0132/2013).
(*) Eén jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(**) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(***) Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(****) Vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(*****) 30 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.
(******) Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(1) PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28.
(*******) Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(2) PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57.
(********) PB L […] van […], blz. [..].
(*********) Eén jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.