ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 440

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
30 december 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2012-2013
Vergaderingen van 14 t/m 17 januari 2013
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 92 E van 28.3.2013 .
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 15 januari 2013

2015/C 440/01

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over stadsontwikkeling als bijdrage tot de economische groei in het kader van het cohesiebeleid van de EU (2011/2311(INI))

2

2015/C 440/02

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over de optimalisering van de rol van ruimtelijke ordening in het kader van het cohesiebeleid (2011/2312(INI))

6

2015/C 440/03

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing (2012/2075(INI))

13

2015/C 440/04

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het bestuursprocesrecht van de Europese Unie (2012/2024(INL))

17

2015/C 440/05

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering (2012/2061(INL))

23

2015/C 440/06

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over de EU-strategie voor de Hoorn van Afrika (2012/2026(INI))

38

2015/C 440/07

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over de ontwikkelingsaspecten van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot genetische hulpbronnen: gevolgen voor de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden (2012/2135(INI))

55

 

Woensdag 16 januari 2013

2015/C 440/08

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de openbare financiën in de EMU — 2011 en 2012 (2011/2274(INI)).

62

2015/C 440/09

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over een jongerengarantie (2012/2901(RSP))

67

2015/C 440/10

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de rol van het cohesiebeleid van de EU en de actoren ervan bij de uitvoering van het nieuwe Europese energiebeleid (2012/2099(INI))

69

2015/C 440/11

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de haalbaarheid van de invoering van stabiliteitsobligaties (2012/2028(INI))

74

 

Donderdag 17 januari 2013

2015/C 440/12

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak (2012/2850(RSP))

83

2015/C 440/13

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de uitvoering van de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika in het licht van de huidige situatie in Zimbabwe (2013/2515(RSP))

89

2015/C 440/14

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de modernisering van het staatssteunbeleid (2012/2920(RSP))

92

2015/C 440/15

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de recente slachtoffers door branden in textielfabrieken, met name in Bangladesh (2012/2908(RSP))

94

2015/C 440/16

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de aanbevelingen van de NPV-toetsingsconferentie inzake de realisatie van een Midden-Oosten dat vrij is van massavernietigingswapens (2012/2890(RSP))

97

2015/C 440/17

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten die de EU binnenkomen vanuit derde landen (2012/2923(RSP))

100

2015/C 440/18

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de handelsbesprekingen tussen de EU en de Mercosur (2012/2924(RSP))

101

2015/C 440/19

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over het geweld tegen vrouwen in India (2013/2512(RSP))

103

2015/C 440/20

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de mensenrechtensituatie in Bahrein (2013/2513(RSP))

107

2015/C 440/21

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (2013/2514(RSP))

111


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Woensdag 16 januari 2013

2015/C 440/22

Besluit van het Europees Parlement van 16 januari 2013 tot wijziging van artikel 15, lid 2, van het Reglement van het Parlement betreffende de rangorde van bij acclamatie gekozen ondervoorzitters (2012/2020(REG))

116


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Woensdag 16 januari 2013

2015/C 440/23

P7_TA(2013)0008
Indeling, verpakking en kenmerken van gevaarlijke preparaten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (herschikking) (COM(2012)0008 — C7-0021/2012 — 2012/0007(COD))
P7_TC1-COD(2012)0007
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (herschikking)

117

2015/C 440/24

P7_TA(2013)0009
Duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (COM(2011)0479 — C7-0216/2011 — 2011/0218(COD))
P7_TC1-COD(2011)0218
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee

186

2015/C 440/25

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Aanvullend Protocol van Nagoya-Kuala Lumpur inzake aansprakelijkheid en schadeloosstelling bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid (13582/2012 — C7-0323/2012 — 2012/0120(NLE))

192

2015/C 440/26

P7_TA(2013)0012
Ratingbureaus ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (COM(2011)0747 — C7-0420/2011 — 2011/0361(COD))
P7_TC1-COD(2011)0361
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus

193

2015/C 440/27

P7_TA(2013)0013
Instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ter voorkoming van een overdreven vertrouwen in ratings (COM(2011)0746 — C7-0419/2011 — 2011/0360(COD))
P7_TC1-COD(2011)0360
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2003/41/EG betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ter voorkoming van een overmatig vertrouwen in ratings

194

2015/C 440/28

P7_TA(2013)0014
Meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren (COM(2012)0155 — C7-0090/2012 — 2012/0077(COD))
P7_TC1-COD(2012)0077
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren

195

 

Donderdag 17 januari 2013

2015/C 440/29

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2013 inzake de opening van en het mandaat voor interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa (COM(2011)0750 — C7-0441/2011 — 2011/0365(COD) — (2013/2503(RSP))

200

2015/C 440/30

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2013 inzake de opening van en het mandaat voor interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie (COM(2011)0751 — C7-0443/2011 — 2011/0366(COD) — (2013/2504(RSP))

238

2015/C 440/31

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2013 inzake de opening van en het mandaat voor interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer (COM(2011)0753 — C7-0445/2011 — 2011/0368(COD) — (2013/2505(RSP))

276

2015/C 440/32

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Irak, anderzijds (10209/2012 — C7-0189/2012 — 2010/0310(NLE))

301

2015/C 440/33

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over het ontwerp van besluit van de Raad tot sluiting van de tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (11699/2012 — C7-0193/2012 — 2008/0251(NLE))

302


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2012-2013

Vergaderingen van 14 t/m 17 januari 2013

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 92 E van 28.3.2013.

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag 15 januari 2013

30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/2


P7_TA(2013)0001

Stadsontwikkeling als bijdrage tot de economische groei

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over stadsontwikkeling als bijdrage tot de economische groei in het kader van het cohesiebeleid van de EU (2011/2311(INI))

(2015/C 440/01)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 174 en 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin vastgelegd is dat de EU naar economische, sociale en territoriale samenhang streeft, waarin de financieringsinstrumenten van het structuurbeleid worden gedefinieerd en waarin wordt bepaald dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling bedoeld is om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de Lissabon- en EU 2020-doelstellingen (1),

gezien zijn resolutie van 14 december 2010 over de totstandbrenging van werkelijke territoriale, sociale en economische cohesie binnen de Europese Unie: een conditio sine qua non voor een mondiaal concurrentievermogen? (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 getiteld „Conclusies van het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang: de toekomst van het cohesiebeleid” (COM(2010)0642),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 getiteld „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid” (COM(2010)0682),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 getiteld „Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale cohesie” (COM(2010)0758),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 januari 2011 getiteld „Efficiënt gebruik van hulpbronnen — Vlaggenschipinitiatief in het kader van de Europa 2020-strategie” (COM(2011)0021),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over de bestaande situatie met betrekking tot het EFRO en andere structuurfondsen en de synergievoordelen die kunnen worden bereikt door deze beter op elkaar af te stemmen (3),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over het bbp en verder — Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld (4),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa (5),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over het vijfde cohesieverslag van de Commissie en de strategie voor het cohesiebeleid na 2013 (6),

gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over de absorptie van middelen uit de structuurfondsen en het cohesiefonds: lering voor het toekomstige cohesiebeleid van de EU (7),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en tot vaststelling van algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006, (COM(2011)0615),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (COM(2011)0614),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (COM(2011)0607),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een programma van de Europese Unie voor sociale verandering en innovatie (COM(2011)0609),

gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (8),

gezien zijn resolutie van 9 juli 2008 inzake „Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur” (9),

gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid in de nieuwe programmeringsperiode (10),

gezien zijn resolutie van 23 april 2009 over een actieplan inzake stedelijke mobiliteit (11),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over de Europese stedelijke agenda en de toekomst hiervan binnen het cohesiebeleid (12),

gezien zijn resolutie van 13 oktober 2005 over de stedelijke dimensie van de uitbreiding van de Gemeenschap (13),

gezien zijn resolutie van 26 september 2006 over de thematische strategie voor het stadsmilieu (14),

gezien het Handvest van Leipzig betreffende duurzame Europese steden, dat is goedgekeurd tijdens de informele ministersbijeenkomst over stadsontwikkeling en territoriale samenhang op 24 en 25 mei 2007 in Leipzig,

gezien de verklaring van Toledo inzake stadsontwikkeling, die is goedgekeurd tijdens de informele ministersbijeenkomst op 22 juni 2010 in Toledo,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0406/2012),

A.

overwegende dat 80 % van de Europeanen woonachtig is in een stedelijke omgeving (een percentage dat nog steeds stijgt door de toenemende trek van het platteland naar de stad), waar de gevolgen van de economische crisis zich het sterkst doen gevoelen en waar issues als klimaatverandering, creëren van werkgelegenheid, welzijn en leefkwaliteit het meest spelen;

B.

overwegende dat stedelijke gebieden actieplannen voor de middellange en lange termijn moeten opstellen op het gebied van duurzame economische, sociale en territoriale cohesie;

C.

overwegende dat de steden de motor van de economie, productie en werkgelegenheid vormen en tegelijkertijd het toneel zijn van knelpunten als probleemwijken, werkloosheid en meer in het algemeen sociale uitsluiting, segregatie en milieuvervuiling;

D.

overwegende dat sterke stedelijke gebieden een positieve uitstraling naar het omringende platteland hebben en daarmee voor spill-overeffecten zorgen;

E.

overwegende dat een herbezinning op het begrip „stedelijke periferie” noodzakelijk om de huidige tendens in de richting van ruimtelijke segregatie en de daaruit voortvloeiende sociale polarisatie om te buigen;

F.

overwegende dat de zich voltrekkende veranderingsprocessen in de stedelijke samenleving steeds meer verwachtingen en problemen oproepen, waarmee de traditionele overheidsaanpak maar moeilijk raad weet, zodat er behoefte is aan vernieuwende en overkoepelende mechanismen voor economische, sociale en territoriale cohesie;

G.

overwegende dat sociaaldemografische veranderingen er in vele steden voor hebben gezorgd dat gezinnen uit oudere stadsbuurten zijn verhuisd naar nieuwe, meer perifere woonblokken, buitenwijken of gewoonweg nieuwe steden dicht bij grote agglomeraties;

H.

overwegende dat sociale ongelijkheid zich in vele stedelijke gebieden voordoet en dat ongelijkheid tussen wijken vaak te wijten is aan een onjuist huisvestingsbeleid en aan het feit dat dienstverlening tot de rijkere buurten beperkt blijft;

I.

overwegende dat een herbezinning op de traditionele aanpak de gelegenheid kan zijn om experimentele stadsontwikkeling en plantrajecten op gang te brengen, uitgaande van een herinterpretatie van ruimtelijke ordening, collectieve behoeften en inbreng van de burgers;

1.

wijst erop dat het model voor lokale ontwikkeling een van de sterke punten van het cohesiebeleid is doordat het doorslaggevende factoren in de strijd werpt en de betrokkenen ertoe aanzet de beste en het dichtst bij de burger gemaakte keuzes te maken, gezamenlijk actie te ondernemen en de meest consistente, doelmatige en doeltreffende maatregelen te nemen, waarbij ook nog eens de EU-bemoeienis goed onder de aandacht wordt gebracht, onder meer in de streken die voor de moeilijkste problemen staan;

2.

dringt aan op een nieuwe Europese regelgevingsronde voor de uitwerking van een plan voor behoud en herstel van stedelijke gebieden waarmee, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de vereiste rechtsgrondslag kan worden geboden, gemeenschappelijke, gedeelde doelstellingen voor de middellange termijn kunnen worden geformuleerd en de besteding van de middelen van het cohesiebeleid kan worden verbeterd;

3.

bepleit maatregelen gericht op voltooiing en herstel van bestaande stadsdelen, met inbegrip van achterstandswijken, functionele omschakeling van braakliggende terreinen en herbestemmingsgebieden, verbetering van de aantrekkelijkheid van woonzones middels een dynamisch ontwikkelingsproces, rehabilitatie van plekken met een grote symboolwaarde en „lieux de mémoire” die hun oorspronkelijke functie zijn kwijtgeraakt of steeds meer verwaarloosd zijn, gekoppeld aan promotie van het cultuurbezit;

4.

bepleit de mobilisatie van cultuurgoed en economische hulpbronnen, waarbij het punt van de sociale duurzaamheid van stadsontwikkeling een belangrijke plaats moet krijgen, om aldus tot stedelijke solidariteit en sociale integratie van kwetsbare en achterstandsgroepen bij te dragen en het ontwikkelingspotentieel volledig te benutten, in de wetenschap dat stadsherstel en -vernieuwing het risico in zich bergt dat de zwakkere lagen van de bevolking het veld moeten ruimen; beklemtoont daarom dat de bewoners hierbij in een zo vroeg mogelijk stadium nauw moeten worden betrokken;

5.

wijst erop dat de steden een sleutelrol spelen bij de verwezenlijking van de economische, sociale en milieudoelstellingen van de Europa 2020-strategie en beklemtoont dat de Unie pas mondiaal concurrerend kan zijn als het ontwikkelingspotentieel van alle regio's, stedelijke gebieden en steden door het cohesiebeleid ten volle wordt benut;

6.

dringt aan op een geïntegreerde benadering die aanstuurt op een verbinding tussen de natuur- en milieupijler, de historisch-culturele pijler en de sociaal-economische pijler, waarbij ontwikkeling van de infrastructurele voorzieningen, verbetering van de stedelijke leefruimte en groei van het economisch weefsel gegarandeerd zijn en een gemengd bodemgebruik gestimuleerd wordt door woningbouw af te wisselen met utiliteitsbouw en materiële voorzieningen te verweven met immateriële verbanden;

7.

onderstreept dan ook de noodzaak van nieuwe vormen van stadsherstel waarbij er aandacht is voor de collectieve behoefte aan openbare ruimte, groenvoorzieningen, vrije tijd, cultuur en sport;

8.

dringt aan op inspraak bij de planning en inbreng van verenigingen en burgers om de noodzakelijke link te leggen tussen het beleid en de diverse buurten, zodat eigenheid en historisch karakter op hun juiste waarde worden geschat en het gemeenschapgevoel en vertrouwen in de overheid worden versterkt;

9.

beklemtoont dat stadsvernieuwing en economische opleving hand in hand gaan en dat de totstandbrenging van een aantrekkelijke omgeving een stimulans voor economisch herstel kan worden; stelt dat stadsvernieuwing daartoe gepaard moet gaan met een nieuwe benadering waarin gelijktijdig wordt gestreefd naar voorkoming van verloedering, ontwikkeling van achterstandswijken en steun voor lokale economische groei en werkgelegenheid, aangevuld met sociale maatregelen;

10.

dringt aan op doortastende maatregelen tegen energieverspilling, zoals verbouwingen en de bouw van meer energie-efficiënte woningen, ook in de sector sociale woningbouw; bepleit het tegengaan van congestie, vervuiling en lawaai zodat de stad beter tegen milieuproblemen opgewassen is;

11.

dringt aan op een strategie voor behoud en beveiliging van bouwwerken en woningen in zones met een grote kans op aardbevingen of overstromingen;

12.

benadrukt dat de financiële middelen moeten worden ingezet voor een geïntegreerde benadering van verstoringen door demografische ontwikkelingen, vergrijzing en verstedelijking; wijst erop dat structuurfondsprojecten ertoe kunnen bijdragen dat er oplossingen voor ernstige problemen worden gevonden en dat ze op de mens gericht moeten zijn, en met name op de kansarmen in de samenleving zoals kinderen, jongeren, vrouwen en ouderen;

13.

verwelkomt de maatregelen ter bevordering van stedennetwerken en uitwisseling van ervaring en best practices; is van oordeel dat dit moet worden doorgezet en dat ook functionele stedelijke gebieden eronder moeten vallen; dringt aan op verruiming van de bestaande instrumenten maar wijst er wel op dat de bestaande programma's en lichamen moeten worden ingezet alvorens er nieuwe structuren in het leven worden geroepen;

14.

verwelkomt de beschikbaarstelling van ten minste 5 % van de middelen van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) voor geïntegreerde maatregelen voor duurzame stadsontwikkeling, waarvan het beheer aan de steden wordt gedelegeerd; beklemtoont dat dit percentage een minimumcijfer is dat ingezet moet worden voor de ontwikkeling in functionele stedelijke gebieden; verzoekt de diverse bestuurslagen gebruik te maken van nieuwe instrumenten zoals door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling;

15.

is daarbij gekant tegen het gebrek aan flexibiliteit bij de besteding van deze middelen in het kader van de geïntegreerde territoriale investeringen (ITI); is van mening dat de lidstaten de mogelijkheid moeten krijgen om de geïntegreerde maatregelen voor duurzame stadsontwikkeling ook via een specifiek operationeel programma of een specifiek zwaartepunt ten uitvoer te leggen;

16.

wijst erop dat de steden weliswaar een essentiële bijdrage kunnen leveren als groeicentrum of als aanjager van de groei maar dat de plaatselijke ontwikkelingsbehoeften meegenomen moeten worden als de problematiek van de buitenwijken of het platteland aan de orde is, zodat tegenstellingen plaatsmaken voor een relatie van complementariteit en synergie en er een halt kan worden toegeroepen aan de voortschrijdende teloorgang van het landelijk gebied rond de steden als gevolg van de uitdijing van de steden en de omvorming van platteland tot woonwijken, gekoppeld aan uitbreiding van de toegankelijkheid van de openbare diensten;

17.

dringt aan op verbetering van de administratieve capaciteit van de lagere overheden en de sociaal-economische spelers bij het beheer van de structuurfondsen — bijvoorbeeld door intensiever gebruik te maken van technische hulp — zodat er sprake kan zijn van echte multilevel governance gericht op verwezenlijking van de doelstellingen; acht het van fundamenteel belang dat er duurzame multifunctionele netwerken op basis van best practices worden ontwikkeld en verbreid, zodat er bruisende geïntegreerde partnerschappen tussen stad en platteland, al naargelang de behoeften van elke regio, tot stand kunnen komen;

18.

pleit voor een netwerkstructuur tussen de uit het EFRO gefinancierde proefprojecten voor duurzame stadsontwikkeling en het nieuwe meerjarenprogramma Horizon 2020 met het oog op innovatieve oplossingen en modelstrategieën op het gebied van stadsvernieuwing;

19.

is van oordeel dat het „convenant van burgemeesters” een goede basis vormt voor verdere ontwikkelingen bij de realisering van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

20.

pleit voor een met de stadsplanning geïntegreerd duurzaam mobiliteitsmodel dat een uitbreiding omvat van de openbare faciliteiten en logistieke netwerken die afgestemd zijn op de vereisten van de bezorging van goederen in de stad, en dat recht doet aan de vereisten van duurzame mobiliteit;

21.

is van oordeel dat milieuvraagstukken als het afvalbeheer problemen zijn die meer dan louter technisch van aard zijn en gevolgen hebben voor maatschappelijke vraagstukken; verlangt voorts dat maatregelen met het oog op drinkwater van goede kwaliteit en afvalwaterzuivering gehandhaafd blijven, omdat zulks de bevolking én het milieu ten goede komt;

22.

wijst erop dat uitgebreidere groenvoorzieningen in de stad uiterst waardevol zijn in termen van natuurlijk, historisch en cultureel erfgoed, ongunstige microklimaateffecten temperen, de energiebalans verbeteren en geld besparen, duurzaamheid en milieukwaliteit verhogen en een recreatieve en sociale functie vervullen;

23.

verlangt dat er bij de vaststelling van routekaarten voor stadsvernieuwing voorrang wordt gegeven aan materialen en technische oplossingen die aan energiebesparingseisen voldoen, zoals geformuleerd in de beleidsdoelstellingen van de EU;

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 120.

(2)  PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 29.

(3)  PB C 390 E van 18.12.2012, blz. 27.

(4)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 81.

(5)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 89.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0316.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0403.

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0495.

(9)  PB C 294 E van 3.12.2009, blz. 42.

(10)  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 73.

(11)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 43.

(12)  PB C 3904E van 18.12.2012, blz. 10.

(13)  PB C 233 E van 28.9.2006, blz. 127.

(14)  PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 182.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/6


P7_TA(2013)0002

De rol van ruimtelijke ordening in het kader van het cohesiebeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over de optimalisering van de rol van ruimtelijke ordening in het kader van het cohesiebeleid (2011/2312(INI))

(2015/C 440/02)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name titel XVIII daarvan,

gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (1),

gezien Besluit 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie (2),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over het vijfde cohesieverslag van de Commissie en de strategie voor het cohesiebeleid na 2013 (3),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over de bestaande situatie en de synergievoordelen die kunnen worden bereikt door het EFRO en de andere structuurfondsen beter op elkaar af te stemmen (4),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa (5),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over de Europese stedelijke agenda en de toekomst hiervan binnen het cohesiebeleid (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 juni 2011 over doelstelling 3: een uitdaging voor territoriale samenwerking — de toekomstige agenda voor grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking (7),

gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over het cohesie- en regionaal beleid van de EU na 2013 (8),

gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de Lissabon- en EU 2020-doelstellingen (9),

gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de totstandbrenging van synergieën tussen voor onderzoek en innovatie bestemde fondsen in Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling in steden en regio's alsmede in de lidstaten en de Unie (10),

gezien de door het Europees Parlement gepubliceerde studie getiteld „Cohesion policy after 2013: a critical assessment of the legislative proposals”,

gezien de conclusies van het Poolse voorzitterschap over de territoriale dimensie van EU-beleid en het toekomstig Cohesiebeleid van 24—25 november 2011 (11),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en tot vaststelling van algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 (COM(2011)0615),

gezien het voorstel van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (COM(2011)0614),

gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 getiteld „Conclusies van het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang: de toekomst van het cohesiebeleid” (COM(2010)0642),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010 getiteld „The EU Budget Review” (COM(2010)0700) en de technische bijlagen daarbij (SEC(2010)7000),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld „Bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie” (COM(2010)0553),

gezien de mededeling van de Commissie van 31 maart 2010 getiteld „Cohesiebeleid: strategisch verslag over de tenuitvoerlegging van de programma's 2007-2013” (COM(2010)0110),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en op integratie gerichte groei” (COM(2010)2020),

gezien het document getiteld „An agenda for a reformed cohesion policy — A place-based approach to meeting European Union challenges and expectations” (Agenda voor een herzien cohesiebeleid — Territoriale aanpak van problemen en verwachtingen van de Europese Unie), een onafhankelijk verslag opgesteld door Fabrizio Barca op verzoek van Danuta Hübner, commissaris voor regionaal beleid, april 2009,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0421/2012),

A.

overwegende dat met het cohesiebeleid beoogd wordt de verschillen tussen de regio's in de EU te verkleinen door middel van het versterken van de economische, sociale en territoriale cohesie, en verder overwegende dat het cohesiebeleid een rol heeft gespeeld bij het bevorderen van de Europese integratie middels sociaaleconomische ontwikkeling;

B.

overwegende dat de verordening met algemene bepalingen gemeenschappelijke regels bevat die van toepassing zijn op de vijf Europese financieringsprogramma's (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), Europees Sociaal Fonds (ESF), Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (EOGFL) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), die bedoeld zijn voor het ten uitvoer leggen van maatregelen van het cohesie-, het plattelands- en het visserijbeleid;

C.

overwegende dat het gemeenschappelijk strategisch kader gericht is op mechanismen voor het tot stand brengen van meer coördinatie tussen de fondsen die onder de verordening met algemene bepalingen vallen (EFRO, ESF, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij) en van een betere integratie van deze fondsen in andere terreinen van EU-beleid;

D.

overwegende dat de territoriale dimensie een sectoroverschrijdend aspect van het cohesiebeleid is en de Europese regio's in staat stelt gebruik te maken van individueel territoriaal potentieel voor het realiseren van de doelstellingen van het cohesiebeleid;

E.

overwegende dat territoriale cohesie nu in het Verdrag van Lissabon wordt erkend als een van de hoofddoelstellingen van de EU;

Algemeen: versterken van de territoriale doelstelling

1.

erkent dat een vereenvoudigd meerlagig bestuurssysteem belangrijk is voor het besluitvormingsproces op het gebied van het cohesiebeleid, waarbij in elk stadium op Europees, nationaal, regionaal en plaatselijk niveau moet worden samengewerkt bij de planning, ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de Europese financieringsprogramma's; verzoekt de Commissie dit tot uitdrukking te laten komen in de ontwikkeling van duidelijke en goed afgebakende partnerschapscontracten;

2.

wijst op het belang van de Europese gedragscode voor de lidstaten, de regio's en de plaatselijke autoriteiten bij het voorbereiden, ten uitvoer leggen en monitoren van financieringsprogramma's; erkent dat, ten einde tot een dergelijke samenwerking te komen, het belangrijk is ervoor te zorgen dat beslissingen worden genomen op het niveau dat het dichtst bij de burger ligt;

3.

onderstreept dat, ondanks de aanzienlijke vooruitgang die geboekt is op het terrein van de convergentie in de EU, er nog altijd verschillen (bijv. bij toegankelijkheid) bestaan tussen EU-regio's, en dat deze groter blijven worden; wijst erop dat het budget voor het cohesiebeleid in de periode na 2013 ten minste op het huidige niveau moet worden gehandhaafd, teneinde te waarborgen dat steun de gebieden die behoefte aan economische en sociale regeneratie hebben in alle regio's van de EU blijft bereiken;

4.

is verheugd dat de Commissie in haar voorstel kiest voor een cohesiebeleid dat resulteert in meetbare resultaten, ten einde de duurzaamheid van investeringen te vergroten en de doeltreffendheid van financieringsprogramma's te waarborgen; benadrukt dat het resultaatgerichte stelsel eveneens flexibel moet zijn op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, en gericht moet zijn op vereenvoudiging, programmeringsprioriteiten en partnerschappen, opdat de resultaatgerichte stelsels regiospecifiek zijn;

5.

onderschrijft de doelstelling van de Commissie om middels de verordening met algemene bepalingen tot een reducering van de administratieve rompslomp te komen; onderstreept in dit verband dat van meet af aan duidelijkheid moet bestaan over regels, controles en subsidiabiliteit, en dat vereenvoudiging van de administratieve procedures mogelijk is middels een geïntegreerde benadering van de terbeschikkingstelling van de financiële middelen;

6.

onderstreept dat bij de ontwikkeling en de toepassing van het cohesiebeleid moet worden gezorgd voor een billijk evenwicht tussen de nodige controles op de besteding van financiering en de doeltreffendheid daarvan;

7.

geeft aan dat plaatselijke en regionale doelstellingen met de nodige flexibiliteit moeten worden vastgesteld, met participatie van regionale belanghebbenden in alle stadia, teneinde te waarborgen dat de Europese financieringsprogramma's de sociaaleconomische verschillen daadwerkelijk kunnen aanpakken;

8.

onderstreept dat flexibiliteit ook moet inhouden dat projecten tegelijkertijd steun kunnen krijgen met financiële middelen van verschillende fondsen die onder de verordening met algemene bepalingen vallen, en dat deze grotere flexibiliteit de tenuitvoerlegging van projecten ten goede zou komen en het aanvullende en sectoroverschrijdende karakter van de Europese financiering zou vergroten;

9.

benadrukt dat de doelstelling van territoriale cohesie onlosmakelijk verbonden blijft met de uitdagingen op het gebied van economische en sociale cohesie en erkent dat cohesiebeleid een grote bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen, met name op de gebieden werkgelegenheid, onderwijs en armoedebestrijding, middels het in Europa's groeistrategie introduceren van een territoriale dimensie;

10.

is van mening dat voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen ook gekeken moet worden naar andere financieringsprogramma's (bijv. Horizon 2020), eventueel in combinatie met cohesiefondsfinanciering;

11.

erkent de toenemende aandacht voor steden en stedelijke gebieden als motor van economische groei;

12.

benadrukt het belang van de versterking van bestaande koppelingen tussen stedelijke gebieden en het platteland, en van bevordering van nieuwe; onderstreept dat hiervoor een sterke focus op meerdere niveaus en samenwerking tussen betrokken partijen op het platteland en in steden nodig is, en dat door middel van het bevorderen van partnerschappen en netwerken specifieke omstandigheden moeten worden gecreëerd die plattelandsgebieden in staat stellen deel te nemen aan geïntegreerde activiteiten van een gegeven functionele geografische eenheid;

13.

benadrukt de noodzaak om programma's voor territoriale samenwerking effectiever te doen aansluiten op territoriale strategieën, en onderstreept de rol die de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) hierbij kan spelen;

14.

onderstreept dat, vanwege de verschillen in grootte, hulpbronnen en sociaal-economische aspecten tussen steden en stedelijke gebieden in de EU, de afbakening van deze gebieden op lidstaatniveau gebeurt;

15.

onderstreept dat territoriale cohesie ook cohesie binnen de gebieden zelf inhoudt, d.w.z. dat ervoor wordt gezorgd dat het gehele gebied een economische bijdrage levert en niet uitsluitend de grote steden, en benadrukt dat de bijdragen die kleine en middelgrote steden in plattelandsgebieden aan de ontwikkeling van die gebieden kunnen leveren aanzienlijk zijn en niet moeten worden onderschat;

16.

onderstreept dat het horizontale, multisectorale karakter van territoriale cohesie alleen tot tastbare resultaten op regionaal niveau kan leiden en alleen in benutting van het individuele potentieel van regio's zal resulteren indien duidelijk afgebakende partnerschapscontracten worden gebruikt; benadrukt dat dit alleen realiseerbaar is middels de betrokkenheid van regionale en plaatselijke actoren, opdat alle partijen kunnen bijdragen aan de voorbereiding en uitvoering van programma's; onderstreept dat dit met name belangrijk is bij de ondersteuning van gebieden die te kampen hebben met verschillende handicaps, zoals grensoverschrijdende, berg-, insulaire en ultraperifere gebieden;

Grotere integratie van de Europese Fondsen in de periode 2014-2020

17.

stemt in met voorstellen voor een verordening met algemene bepalingen die leidt tot een betere coördinatie en integratie van de financieringsprogramma's teneinde de financiële middelen een grotere impact te laten hebben, en met het feit dat het cohesiebeleid in het kader voor de periode 2014-2020 een grotere territoriale dimensie krijgt;

18.

benadrukt dat een sterkere en meer geïntegreerde territoriale aanpak van de Europese financiering, met een adequate opbouw van capaciteit en de betrokkenheid van sociale partners en het maatschappelijk middenveld op plaatselijk en regionaal niveau, zowel in steden, als op het platteland, een positieve manier vormt om te waarborgen dat middelen worden ingezet om de sociaal-economische uitdagingen op lange termijn in Europa aan te gaan;

19.

onderstreept dat een betere harmonisatie tussen het cohesiebeleid en andere beleidsterreinen, zoals aangegeven in de verordening met algemene bepalingen, inhoudt dat de Europese regio's zich economisch zullen kunnen blijven ontwikkelen door gebruik te maken van hun individuele sterke punten;

20.

verwijst naar het voorbeeld van het Wales European Funding Office (WEFO) en het voornemen van deze instantie om de voor Wales beschikbare financiële middelen bijeen te brengen in één enkel „portal” waar informatie kan worden verkregen over alle fondsen die onder de verordening met algemene bepalingen vallen; onderstreept dat het „portal” van WEFO ook een gemeenschappelijk platform zou kunnen zijn voor aanvragen, betalingen, monitoring en evaluatie van alle onder de verordening vallende fondsen; geeft aan dat middels deze benadering de potentiële synergie-effecten en de mogelijkheden voor integratie van de financieringsstromen sneller in kaart kunnen worden gebracht en het proces van het aanvragen van Europese financiële steun kan worden vereenvoudigd;

21.

onderstreept dat, omdat de onder de verordening vallende fondsen en andere financieringsprogramma's (bijv. Horizon 2020, LIFE+) gemeenschappelijke kenmerken hebben, de doeltreffendheid van de Europese financiering gebaat kan zijn bij het op elkaar afstemmen van deze fondsen;

Mechanismen voor de integratie van de Europese Fondsen

22.

is verheugd over het feit dat in de voorstellen voor een regelgevend kader de nadruk wordt gelegd op plaatselijke en geïntegreerde ontwikkeling middels „vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling”, „gemeenschappelijke actieplannen” en „geïntegreerde territoriale investeringen”;

23.

onderstreept dat op basis van de voorstellen van de Commissie alle investeringen moeten aansluiten bij de plaatselijke behoeften en er geen sprake mag zijn van overlapping met andere projecten;

24.

dringt erop aan te kiezen voor een volledig geïntegreerde benadering met aanverwante instrumenten voor tenuitvoerlegging („vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling”, „geïntegreerde territoriale investeringen” en „gemeenschappelijke actieplannen”), op basis waarvan plaatselijke partnerschappen voor verschillende combinaties van deze instrumenten kunnen kiezen, rekening houdend met hun specifieke behoeften, en de toepassing van flexibelere regelingen voor het bijeenbrengen van middelen in overweging te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van de lidstaten en de regio's;

25.

benadrukt de noodzaak om de uitvoering van het voorgestelde instrument zo eenvoudig mogelijk te houden om te voorkomen dat de administratieve lasten van plaatselijke autoriteiten toenemen en doelstellingen op het gebied van vereenvoudiging te kunnen verwezenlijken;

26.

is van mening dat institutionele capaciteit op verschillende interventieniveaus een belangrijk element is om het welslagen van de toepassing van de territoriale aanpak te verzekeren;

27.

verwijst naar het voorbeeld van subdelegering aan gemeenteraden in Nederland, waarbij delen van financieringsprogramma's (bijv. EFRO) van de regionale autoriteit worden gedelegeerd naar plaatselijke autoriteiten, en acties worden geïmplementeerd op plaatselijk niveau om in te spelen op plaatselijke behoeften; onderstreept dat het bij plaatselijke autoriteiten neerleggen van de beheersverantwoordelijkheid grotere kansen biedt op het realiseren van de beste, op de plaatselijke behoeften toegesneden combinatie van middelen; onderstreept dat dit de implementatie van „geïntegreerde territoriale investeringen” op plaatselijk of op lager niveau ten goede kan komen, aangezien de beheersstructuren op plaatselijk niveau reeds voorhanden zijn;

Vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling

28.

steunt de voorstellen van de Commissie met betrekking tot „vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling” en beschouwt dit concept als een belangrijk onderdeel van de verordening met algemene bepalingen, dat zich zal richten op het tot stand brengen van synergie-effecten tussen alle fondsen die onder de verordening met algemene bepalingen vallen;

29.

is van mening dat dit instrument een prima middel is voor het bevorderen van participatie van onderaf van een dwarsdoorsnede van plaatselijke actoren met het oog op het verwezenlijken van duurzame territoriale doelstellingen; is in dit verband een voorstander van meer maatregelen voor opbouw van administratieve capaciteit op regionaal en plaatselijk niveau ter bevordering van de deelname van zowel de plaatselijke, als de regionale autoriteiten, en van de sociale partners;

30.

erkent het succes van het Leader-programma als een belangrijk instrument voor de uitvoering van het beleid voor plattelandsontwikkeling en is van mening dat door middel van „vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling” dit mechanisme een belangrijke rol kan spelen bij het oplossen van plaatselijke en regionale problemen; steunt ook het inzetten van het concept „vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling” voor stadsontwikkeling;

31.

verzoekt de Commissie haar voorstellen met betrekking tot „vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling” in de tenuitvoerleggingsfase te verduidelijken, teneinde alle potentiële deelnemers in staat te stellen inzicht te verwerven in het meest voor de hand liggende doel, het toepassingsgebied en het effect van dit concept; ziet uit naar de publicatie van een leidraad voor „vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling” bestemd voor beheersautoriteiten;

32.

erkent dat sinds 2007 vooruitgang is geboekt bij de samenwerking tussen plaatselijke visserijactiegroepen en plaatselijke Leader-actiegroepen en ziet deze samenwerking als een voorbeeld van de wijze waarop in het geval van „vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling” in de toekomst financiële middelen van verschillende onder de verordening met algemene bepalingen vallen fondsen zouden kunnen worden gecombineerd; wijst op het voorbeeld van elf plaatselijke partnerschappen in Denemarken, die voor de financiering, de tenuitvoerlegging en het beheer van projecten gebruik maken van zowel het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Leader), als het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (doelstelling 4);

33.

is van oordeel dat nauwkeurig gekeken moet worden naar het geïntegreerde gebruik van financiële middelen van meerdere fondsen, zoals van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, voor „vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling” in de toekomstige programmeringsperiode als een manier om synergie-effecten tussen alle onder de verordening met algemene bepalingen vallende fondsen tot stand te brengen;

Gezamenlijke actieplannen

34.

steunt de voorstellen in de verordening met algemene bepalingen betreffende de introductie van gezamenlijke actieplannen aan de hand waarvan groepen projecten financiering kunnen ontvangen met middelen van meer dan één operationeel programma;

35.

beschouwt gezamenlijke actieplannen als een goed middel om te komen tot resultaatgericht beheer, dat één van de overkoepelende doelstellingen van het cohesiebeleid voor de periode na 2013 is;

36.

onderstreept dat het belangrijk is dat deze instrumenten parallel met „vanuit de gemeenschap geleide ontwikkeling” tot stand worden gebracht, teneinde ervoor te zorgen dat dit concept („vanuit de gemeenschap geleide ontwikkeling”) méér wordt dan alleen een strategisch instrument voor de ontwikkeling van plaatselijke capaciteit of een op zichzelf staand investeringsdoel als zodanig, maar juist gaat bijdragen aan onder andere de bevordering van sociale inclusie en de bestrijding van armoede;

37.

dringt aan op verduidelijking van het toepassingsgebied en integratie van gezamenlijke actieplannen, en op beantwoording van de vraag of zij gebruikt zullen worden voor de tenuitvoerlegging van hele programma's of alleen delen van programma's;

38.

erkent dat gezamenlijke actieplannen een zeer doeltreffende vorm van ondersteuning kunnen bieden voor het verwezenlijking van een evenwichtige integratie van jongeren op de arbeidsmarkt; merkt evenwel op dat extreem lange besluitvormingsprocessen en gecompliceerde administratieve procedures dienen te worden voorkomen;

Geïntegreerde territoriale investeringen

39.

is verheugd met de voorstellen betreffende „geïntegreerde territoriale investeringen”, die inhouden dat steden financiële middelen van meer dan één prioritaire doelstelling kunnen krijgen voor de geïntegreerde tenuitvoerlegging van op hun specifieke behoeften toegesneden operationele programma's;

40.

dringt aan op een verdere verduidelijking van het toepassingsgebied van dit concept en van het potentieel ervan om, indien het aansluit bij de plaatselijke behoeften, te worden gebruikt in niet-stedelijke en voorstedelijke gebieden, met gebruik van alle onder de verordening met algemene bepalingen vallende fondsen;; benadrukt dat er moet worden gezorgd voor samenhang tussen de geïntegreerde territoriale investeringen en de strategieën voor duurzame ontwikkeling op regionaal niveau, teneinde de economische en sociale cohesie te verbeteren, niet alleen tussen de regio's, maar ook tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden binnen de regio's;

41.

verwijst naar het voorbeeld van een model voor „geïntegreerde territoriale investeringen” in de regio Manchester waarbij sprake is van integratie van financiering uit een zo groot mogelijk aantal relevante bronnen met het oog op vergroting van het rendement van de investeringen; geeft aan dat dit model nog volop in ontwikkeling is en in potentie gebruikt kan worden ter ondersteuning van een strategie die deze stadsregio een groot aantal sociaaleconomische voordelen beoogt op te leveren; onderstreept dat dit voorstel voor „geïntegreerde territoriale investeringen” betrekking heeft op integratie van EFRO-prioriteiten met ESF-maatregelen en dat er, gezien de grotere focus van het EFRO op kleine- en middelgrote ondernemingen en innovatie, in de toekomst mogelijkerwijs verbanden kunnen worden gelegd met projecten in het kader van Horizon 2020;

Financiële instrumenten

42.

is verheugd over de voorstellen van de Commissie betreffende een ruimer gebruik en uitbreiding van het toepassingsgebied van financiële instrumenten door middel van eenvoudiger en duidelijker regels voor een grotere doeltreffendheid van de vijf fondsen die onder de verordening met algemene bepalingen vallen;

43.

onderstreept het potentieel van financiële instrumenten, met inbegrip van microkredieten, om alternatieve financieringsbronnen aan te boren voor een breed scala aan actoren, ter aanvulling van traditionele financieringsmethoden; benadrukt dat in het toekomstige financieringskader financiële instrumenten als hefboom voor private financiering moeten kunnen dienen en de nodige flexibiliteit moeten hebben opdat lidstaten en regio's de doelsectoren en uitvoeringsmethoden op hun specifieke behoeften kunnen afstemmen;

44.

onderstreept dat financiële instrumenten als mechanismen die de weg vrij maken voor samenwerking tussen ondernemingen, publiekrechtelijke organisaties en onderwijsinstellingen ook bevorderd zouden moeten worden als een middel voor het ontwikkelen van een geïntegreerde benadering van financiering;

Integratie van de middelen van de verordening met algemene bepalingen in andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de EU

45.

is verheugd over de voorstellen in het gemeenschappelijk strategisch kader voor partnerschapsovereenkomsten waarin wordt omschreven hoe fondsen van de verordening met algemene bepalingen en andere financieringsprogramma's, zoals het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (voorheen zevende KP, nu Horizon 2020), LIFE+ en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, op elkaar kunnen worden afgestemd;

46.

onderkent dat financieringsprogramma's zoals Horizon 2020 met name gericht zijn op kennis, terwijl de structuurfondsen tot nu toe succesvol zijn geweest op het vlak van de „capaciteitsopbouw” door financiering ter beschikking te stellen voor het opstarten van ondernemingen en organisaties die vervolgens partners werden in projecten in het kader van het zevende KP of projecten van het programma voor concurrentievermogen en innovatie;

47.

benadrukt dat de bestaande synergieën tussen fondsen van de verordening met algemene bepalingen en Horizon 2020 erop wijzen dat beide financieringsbronnen mogelijkerwijs kunnen worden gebruikt terwijl gewerkt wordt aan aanvullende thematische doelstellingen;

Werkgelegenheid en sociale zaken

48.

benadrukt dat sociaal en werkgelegenheidsbeleid een belangrijke rol speelt bij de totstandbrenging van een duurzame en sociaal evenwichtige ruimtelijke ordening en veel kan bijdragen aan de beperking van regionale ongelijkheden en de verbetering van het welzijn van alle burgers door gelijke kansen te verschaffen aan iedereen;

49.

benadrukt dat strijd tegen armoede ook de bestrijding van uitsluiting omvat en dat plattelandsgebieden met een lage bevolkingsdichtheid of een vergrijzende bevolking moeten optreden tegen de ontoereikende zorgvoorzieningen, wat enigszins gecompenseerd kan worden door de verbetering van de toegang tot breedbandtechnologie en de bevordering van telegeneeskunde;

50.

is van mening dat de territoriale aanpak een doeltreffend mechanisme dient te zijn om kmo's te helpen nieuwe duurzame banen te scheppen en om programma's voor beroepsopleidingen op te starten of uit te werken; is van mening dat ondernemersactiviteiten die gericht zijn op groei en werkgelegenheid en het aanboren van potentieel ook over de administratieve grenzen heen kunnen worden ontplooid, en verzoekt de lidstaten de bestaande voorwaarden voor nieuwe ondernemers te verbeteren zodat hun grote potentieel voor het scheppen van nieuwe duurzame banen beter kan worden benut;

51.

onderstreept dat er sterke synergieën tot stand moeten worden gebracht tussen het cohesiebeleid en ander EU-beleid teneinde de doeltreffendheid van het cohesiebeleid bij de aanpak van de huidige uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid en sociale zaken te waarborgen;

52.

wijst erop dat territoriale samenwerking en macroregionale strategieën nuttige instrumenten kunnen zijn om regionale ongelijkheden vast te stellen en op te heffen, bijvoorbeeld bij de toegang tot onderwijs en werkgelegenheid, en om convergentie tussen Europese regio's te bevorderen;

53.

is van mening dat de vrijwillige mobiliteit van werknemers en net afgestudeerden in de EU een oplossing kan vormen voor regionale en plaatselijke tekorten op de arbeidsmarkt, en moedigt de lidstaten en de regio's aan doeltreffender gebruik te maken van deze mobiliteit teneinde de territoriale ontwikkeling en samenhang te bevorderen;

54.

vindt het essentieel om de maatregelen die door het ESF ondersteund worden, op verschillende beleidsniveaus te coördineren teneinde een doeltreffende territoriale aanpak mogelijk te maken; acht het vooral noodzakelijk om de onderwijsdiensten en -voorzieningen af te stemmen op de behoeften van de plaatselijke arbeidsmarkt;

55.

vindt het cruciaal om de uitwisseling van beproefde praktijken tussen de lidstaten te bevorderen in het kader van zinvolle en doeltreffende langetermijnplanning van territoriale ontwikkeling, en door degelijke en duurzame werkgelegenheid te bevorderen ter voorkoming en bestrijding van armoede en werkloosheid;

o

o o

56.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(2)  PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0316.

(4)  PB C 390 E van 18.12.2012, blz. 27.

(5)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 89.

(6)  PB C 390 E van 18.12.2012, blz. 10.

(7)  PB C 390 E van 18.12.2012, blz. 18.

(8)  PB C 371 E van 20.12.2011, blz. 39.

(9)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 120.

(10)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 104.

(11)  Conclusies van het Poolse voorzitterschap over de territoriale dimensie van EU-beleid en de toekomst van het Cohesiebeleid getiteld „Towards an integrated, territorially differentiated and institutionally smart response to EU challenges”, 24—25 november 2011, Poznań.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/13


P7_TA(2013)0003

Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing (2012/2075(INI))

(2015/C 440/03)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 175, 212 en 222 van het VWEU,

gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 7 november 2002 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de financiering van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie ter aanvulling van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (2),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „De toekomst van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie” (COM(2011)0613),

gezien het verslag van de Commissie „Solidariteitsfonds van de Europese Unie — Jaarverslag 2010” (COM(2011)0694),

gezien het verslag van de Commissie „Solidariteitsfonds van de Europese Unie — Jaarverslag 2008 en verslag over de ervaring die de afgelopen zes jaar met het nieuwe instrument is opgedaan” (COM(2009)0193),

gezien zijn standpunt van 18 mei 2006 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (3),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „De toekomst van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie” (4),

gezien Speciaal verslag nr. 3/2008 van de Europese Rekenkamer „Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie: hoe snel, efficiënt en flexibel is het?” (5),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0398/2012),

A.

overwegende dat in artikel 222 van het VWEU bepaald staat dat de Unie en de lidstaten uit solidariteit gezamenlijk optreden indien een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp;

B.

overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) het voornaamste instrument is om solidair optreden van de Unie tot uiting te brengen en belangrijke financiële steun te verlenen aan lidstaten of gebieden die door zware rampen getroffen worden;

C.

overwegende dat het SFEU, wanneer het moet worden ingezet, in ruime mate wordt gezien als een van de meest bevredigende instrumenten waarover de Unie beschikt: het vormt immers de duidelijkste, belangrijkste en meest overtuigende blijk van solidariteit van Europa met haar burgers die met een benarde situatie te maken krijgen;

D.

overwegende dat het in 2005 ingediende wetgevingsvoorstel voor een nieuwe verordening inzake het SFEU in het Parlement op veel bijval kon rekenen maar voor de meeste lidstaten onaanvaardbaar bleek en uiteindelijk door de Commissie werd ingetrokken;

E.

overwegende dat de huidige crisis de lidstaten en de EU verplicht de uitgaven binnen de perken te houden;

F.

overwegende dat uit een aantal verslagen (6) is gebleken dat de huidige verordening inzake het SFEU moet worden gewijzigd, hoofdzakelijk om de werking ervan te versnellen en de inzetbaarheid te verbeteren, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;

Tenuitvoerlegging van het SFEU

1.

onderstreept het belang van het SFEU als belangrijkste instrument waarmee de Unie kan reageren op een grote ramp die zich voordoet op het grondgebied van de Unie of in landen die in onderhandeling zijn over hun toetreding tot de EU;

2.

benadrukt dat het fonds weliswaar in goed aanzien staat bij de burgers maar dat de werking ervan moet worden verbeterd door het flexibeler, sneller en zichtbaarder te maken om de geloofwaardigheid van de Unie bij haar burgers te vergroten;

3.

wijst op het belang van de steun die uit het SFEU aan de lidstaten wordt verleend om de staatskas bij te springen wanneer overheden het hoofd moeten bieden aan noodsituaties ten gevolge van een zware ramp waar zij vaak niet tegen opgewassen zijn;

4.

constateert dat het momenteel onaanvaardbaar veel tijd kost om middelen uit het fonds in te zetten en wijst er dan ook op dat de administratieve procedures om het fonds in te zetten, efficiënter en sneller moeten worden want bij de goedkeuring zijn drie Europese instellingen betrokken, met als gevolg dat het overdreven lang duurt om door een ramp getroffen lidstaten te helpen en hierdoor niet de verhoopte resultaten worden bereikt;

5.

stipt aan dat de meeste aanvragen (63 %) werden ingediend in de uitzonderlijke categorie „regionale ramp” en dat 66 % daarvan na beoordeling door de Commissie werd verworpen;

6.

is van mening dat de huidige bepalingen van de betrokken verordening, in het geval van zich traag voltrekkende rampen, juridische en praktische moeilijkheden opleveren voor de beschikbaarstelling van middelen uit het fonds, en verzoekt de Commissie derhalve te overwegen een grotere flexibiliteit te hanteren met betrekking tot de termijn waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend, zodat er in het bijzonder op kan worden toegezien dat dergelijke schade ook door het SFEU kan worden gedekt;

Aanbevelingen ter verbetering van het SFEU

7.

is blij dat de Commissie tot de bevinding is gekomen dat de huidige verordening inzake het SFEU moet worden herzien om de werking en inzetbaarheid ervan te verbeteren; deelt de mening van de Commissie dat de voorgestelde wijziging van de verordening, gezien de huidige economische crisis, de begroting van de Unie of de lidstaten niet extra mag belasten;

8.

stipt aan dat het beginsel „wie schade veroorzaakt, moet daarvoor opdraaien” onverkort moet worden toegepast, zodat de verantwoordelijken voor een ramp bij gebruik van het SFEU hun aansprakelijkheid niet ontlopen;

9.

vindt dat het verzet van een aantal lidstaten, die vrezen dat grote veranderingen in de rechtsgrondslag van dit instrument hogere financiële lasten met zich mee zullen brengen, onterecht is en de aanpassing van de uit 2002 daterende verordening beperkt heeft tot een aantal verduidelijkingen en een poging om de inzetbaarheid ervan te verbeteren; wijst erop dat het aantal, de aard, de ernst en de hevigheid van rampen in de regio's van de Europese Unie sinds de oprichting van het fonds jammer genoeg aanzienlijk zijn toegenomen;

10.

is niettemin verheugd dat de werking aanzienlijk kan worden verbeterd door in de geldende regels louter bepaalde aanpassingen aan te brengen, met behoud van de bestaansreden en het karakter van het fonds, dat voornamelijk is opgezet om te beschikken over een soepel en efficiënt instrument waarmee terstond bijstand kan worden verleend aan burgers die getroffen worden door een fenomeen dat ernstig ingrijpt op hun levensomstandigheden en welzijn;

11.

vraagt zich af of een duidelijker en nauwkeuriger definitie van het begrip „ramp” kan helpen om het scepticisme weg te nemen bij veel lidstaten die zich verzetten tegen een grondige hervorming van dit EU-instrument;

Sneller hulp verlenen

12.

benadrukt dat de te doorlopen bureaucratische procedures voor de beschikbaarstelling van middelen uit dit EU-instrument dringend moeten worden vereenvoudigd, zodat er minder tijd hoeft te verlopen tussen het ogenblik waarop de ramp zich voordoet en het ogenblik waarop de getroffen lidstaat of regio hulp ontvangt, want in sommige gevallen duurt dat meer dan een jaar; herinnert er niettemin aan dat dit instrument niet in het leven is geroepen om snel te reageren maar om noodacties die aanvankelijk door de overheidsinstanties in het getroffen land zijn gefinancierd, te herfinancieren;

13.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om bij te dragen aan de vereenvoudiging van de procedures op Europees niveau en zo de termijnen te verkorten; benadrukt dat ook de lidstaten hun administratieve procedures moeten analyseren en eventuele knelpunten moeten wegwerken die een obstakel kunnen vormen voor snellere beschikbaarstelling van steun aan de getroffen regio's;

14.

verzoekt de lidstaten in alle fasen van de uitvoering nauw samen te werken met lagere overheden om een zichtbare en effectieve Unie-bijdrage ter plaatse te waarborgen en duurzame oplossingen te bevorderen;

15.

vindt het een interessant en zinvol voorstel van de Commissie om de subsidiebesluiten en de uitvoeringsovereenkomsten tussen de Commissie en de lidstaten samen te voegen zodra het Parlement en de Raad de financiële middelen ter beschikking hebben gesteld, omdat dit tijd bespaart en er zo sneller kan worden gereageerd;

16.

is van mening dat het SFEU, zoals nu, buiten de EU-begroting moet blijven en moet worden ingezet wanneer zich rampen voordoen, aangezien het aantal rampen en de ernst ervan vooraf onbekend en niet te voorzien zijn;

17.

is het ermee eens dat ook het invoeren van de mogelijkheid om voorschotten uit te betalen zodra de getroffen staat om steun heeft verzocht, een goede manier is om de steunverlening aan de door een ernstige ramp getroffen landen te versnellen en dat dit het SFEU doeltreffender zou helpen maken; vindt dat die voorschotten, als zij er komen, een vast percentage van de naar verwachting te verlenen totale hulp zouden moeten bedragen en naar de begroting van de Unie moeten terugvloeien als de aanvraag niet wordt aanvaard;

Duidelijker toepassingsgebied en definities

18.

verzoekt de Commissie het toepassingsgebied en de dekking van het fonds duidelijk te omschrijven, eventuele rechtsonzekerheid omtrent de reikwijdte weg te nemen en bovendien te voorkomen dat de lidstaten onder druk van hun burgers aanvragen indienen, ook al weten ze dat die zullen worden afgewezen;

19.

is van mening dat indien een ramp „cascade-effecten” veroorzaakt, de bijkomende schade ook door het fonds moet worden vergoed wanneer die aanzienlijke gevolgen heeft voor de sociaaleconomische structuur van een regio;

20.

benadrukt dat duidelijk en eenvoudig moet worden omschreven wat een ramp op regionaal niveau is, en moet worden verduidelijkt welke rampen op regionaal niveau subsidiabel zijn, door een eenvoudig en objectief criterium in te voeren aan de hand waarvan ze gelijkgesteld kunnen worden met andere rampen zodat elke mogelijkheid tot speculatieve interpretatie en eventuele twijfel bij de aanvragers omtrent subsidiabiliteit worden weggenomen;

21.

vindt dat het criterium op basis van de inkomensdrempel als algemeen basiscriterium voor elk soort ramp zou kunnen worden aangenomen; benadrukt dat, indien het inkomen als indicator dient om te bepalen of een regionale ramp subsidiabel is, dit moet worden aangepast aan het regionale bbp in het laatste jaar waarvoor officiële cijfers beschikbaar zijn, door er een vooraf bepaalde correctiefactor op toe te passen om rekening te houden met de niet in inkomen becijferbare verliezen alsook de directe en indirecte gevolgen die meestal met een regionale ramp gepaard gaan en vaak veel meer bedragen dan de naar inkomen gemeten gevolgen;

22.

is van mening dat het voorstel om de subsidiabiliteit van een regionale ramp te bepalen aan de hand van een schadedrempel van 1,5 % van het regionale bbp op NUTS 2-niveau (7) zou verduidelijken of verwacht mag worden of een eventuele aanvraag al dan niet voor steunverlening uit het fonds in aanmerking komt, maar onderstreept dat dit nagenoeg hetzelfde resultaat zal opleveren als de huidige criteria voor regionale rampen, waardoor haast alle regionale rampen uit de boot zullen blijven vallen; beklemtoont dan ook dat een dermate hoge drempel niet het antwoord zal bieden dat de burgers verwachten en bijgevolg de frustratie bij de slachtoffers van een ramp niet zal wegnemen, wel integendeel: zij zullen het optreden van de Unie blijven veroordelen en haar blijven beschuldigen van een gebrek aan medeleven met haar burgers;

23.

wijst erop dat rampenpreventie een essentiële rol speelt in het EU-beleid en de goedkoopste manier is om de kwetsbaarheid voor rampen te verminderen; onderstreept dat EU-regio's een coherent gebruik moeten maken van alle verschillende financieringsmogelijkheden voor duurzame rampenpreventie;

24.

benadrukt dat duidelijk moet zijn dat droogte beschouwd zal blijven worden als een soort ramp die voor hulp uit het SFEU in aanmerking komt, teneinde de sociaaleconomische en de milieugevolgen van dergelijke periodes te milderen in de context van de kaderrichtlijn Water, gegeven het feit dat het hier een langdurig structureel probleem met ernstige sociaaleconomische gevolgen betreft, waarbij de gebruikelijke aanvraagtermijnen moeilijk toe te passen zijn; dringt er derhalve op aan dat er voor ernstige droogtes of andere zich traag voltrekkende rampen specifieke bepalingen worden ingevoerd tot vaststelling van de datum waarop de overheid voor het eerst tegen het verschijnsel is opgetreden, zodat een snel en juridisch duidelijk antwoord mogelijk is;

25.

roept de Commissie op de criteria te onderzoeken en aan te passen zodat het SFEU kan reageren op de natuurrampen in het Middellandse Zeegebied, die de laatste jaren — deels als gevolg van de klimaatverandering — tot de grootste natuurrampen in de Unie behoren;

26.

wijst erop dat het SFEU niet alle schade als gevolg van natuurrampen dekt en dat in een toekomstig voorstel voor een verordening dan ook moet worden omschreven welke schade met dit instrument wordt vergoed;

27.

stipt aan dat met de huidige instrumenten erg moeilijk adequaat op EU-niveau kan worden gereageerd op ernstige, niet door de natuur veroorzaakte crises, zoals is gebleken bij industriële ongevallen of ernstige volksgezondheidscrises, en dat de Unie geschikte instrumenten moet hebben om gepast te reageren wanneer dergelijke rampen zich voordoen;

28.

benadrukt dat het SFEU bij het optreden na natuurrampen een aanvulling moet vormen op andere financieringsinstrumenten, zoals de structuurfondsen, en dat daarbij moet worden geprofiteerd van de totstandbrenging van synergieën met deze mechanismen en daarmee verband houdende programma's;

29.

benadrukt dat de regio's in het volgende financieel kader 2014-2020 voldoende flexibiliteit moeten krijgen en de aan hen toegewezen middelen moeten kunnen herverdelen zodat zij de beschikbare middelen in geval van een ramp kunnen opvoeren als zij dat nodig en gepast achten, en verzoekt de Commissie de geldende verordening tijdig vóór de nieuwe financieringsperiode te herzien;

o

o o

30.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


(1)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.

(2)  PB C 283 van 20.11.2002, blz. 1.

(3)  PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 331.

(4)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 52.

(5)  PB C 153 van 18.6.2008, blz. 1.

(6)  Speciaal verslag nr. 3/2008 van de Europese Rekenkamer; verslag van de Commissie „Solidariteitsfonds van de Europese Unie — Jaarverslag 2010”; verslag van de Commissie „Solidariteitsfonds van de Europese Unie — Jaarverslag 2008 en verslag over de ervaring die de afgelopen zes jaar met het nieuwe instrument is opgedaan”; advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „De toekomst van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie”.

(7)  Eurostat-nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek, regionaal niveau 2: basisregio's voor de toepassing van regionaal beleid.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/17


P7_TA(2013)0004

Bestuursprocesrecht

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het bestuursprocesrecht van de Europese Unie (2012/2024(INL))

(2015/C 440/04)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 298 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het recht op behoorlijk bestuur als een grondrecht wordt erkend,

gezien Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1),

gezien Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (2),

gezien de uitgebreide rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin een aantal algemene bestuuursrechtelijke beginselen wordt erkend die steun vinden in de grondwettelijke tradities van de lidstaten,

gezien zijn resolutie van 6 september 2001 over het speciaal verslag van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement naar aanleiding van het initiatiefonderzoek naar het bestaan, bij de verschillende instellingen en organen van de Gemeenschappen, van een code van goed administratief gedrag en de toegankelijkheid van die code voor het publiek (3),

gezien Besluit 2000/633/EG, ECSC, Euratom van de Commissie van 17 oktober 2000 tot wijziging van haar reglement van orde door toevoeging van een bestuurlijke gedragscode voor het personeel van de Commissie bij de contacten met het publiek (4),

gezien het besluit van de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van 25 juni 2001 betreffende een code voor correct bestuurlijk gedrag van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en zijn personeel in de contacten die zij om professionele redenen met het publiek hebben (5),

gezien Aanbeveling CM/Rec(2007)7 van 20 juni 2007 van het Comité van ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten over goed bestuur,

gezien de 'Beginselen voor de openbare dienst voor EU-ambtenaren', door de Europese Ombudsman gepubliceerd op 19 juni 2012,

gezien de in opdracht van de Zweedse regering door het Zweedse Bureau voor openbaar bestuur verrichte studie over de beginselen van goed bestuur in de lidstaten van de Europese Unie (6),

gezien de voordrachtsnotities voor de Conferentie over Europees bestuursrecht, georganiseerd door de beleidsafdeling van de Commissie juridische zaken van het Parlement en de Universiteit van León (León, 27—28 april 2011),

gezien de aanbevelingen in het werkdocument over de stand van zaken en de toekomstvooruitzichten voor EU-bestuursrecht dat de Werkgoep voor EU –bestuursrecht op 22 november 2011 aan de Commissie juridische zaken heeft voorgelegd,

gezien de beoordeling op Europese meerwaarde van een wet bestuursprocesrecht van de Europese Unie, voorgelegd op 6 november 2012 door de Unit voor beoordeling op Europese meerwaarde van de Commissie juridische zaken,

gezien de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften (A7-0369/2012),

A.

overwegende dat met de uitbreiding van de bevoegdheden van de Europese Unie burgers steeds meer direct met het bestuur van de EU worden geconfronteerd, zonder altijd toegang te hebben tot de bijbehorende procedurele rechten die zij tegenover dit bestuur zouden kunnen afdwingen indien dergelijke acties noodzakelijk mochten blijken;

B.

overwegende dat de burgers van de Unie een hoge mate van transparantie, efficiëntie, vlotte behandeling en ontvankelijkheid van de administratie van de Unie mogen verwachten, ongeacht of zij een formele klacht indienen of gebruik maken van hun recht om een verzoekschrift in te dienen krachtens het Verdrag, en dat indieners informatie moeten krijgen over de eventuele mogelijkheid tot het nemen van verdere stappen in de zaak;

C.

overwegende dat de bestaande regels van de Unie inzake goed bestuur her en der verspreid zijn over tal van verschillende bronnen: in het primaire recht, in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, in secondaire wetgeving, in zogenaamde „soft law” en in verbintenissen die de Unie-instellingen eenzijdig zijn aangegaan;

D.

overwegende dat de burger moeilijk inzicht kan krijgen in zijn administratieve rechten uit hoofde van het Unierecht doordat de Unie geen coherent en alomvattend stelsel van gecodificeerd bestuursrecht kent;

E.

overwegende dat de interne gedragscodes die bij de verschillende instellingen bestaan een beperkte werking hebben, van elkaar verschillen, en juridisch niet bindend zijn;

F.

overwegende dat het Parlement, in de overtuiging dat voor alle Unie-instellingen dezelfde gedragscode voor behoorlijk bestuur behoort te gelden, in voornoemde resolutie van 6 september 2001 na amendering zijn goedkeuring heeft gehecht aan de door de Ombudsman ontworpen Europese Code van Goed Administratief Gedrag;

G.

overwegende dat het Parlement in die resolutie de Commissie vroeg met een voorstel te komen houdende een Code van goed administratief gedrag, op basis van artikel 308 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

H.

overwegende dat dit, zoals ook de Ombudsman onderstreept, een einde helpt maken aan de verwarring door de verschillende naast elkaar bestaande gedragscodes bij de meeste Unie-instellingen en –organen, ervoor zorgt dat de instellingen en organen dezelfde elementaire beginselen hanteren in hun relaties met de burger, en het belang van die beginselen nog eens onderstreept, voor de burgers evengoed als voor de ambtenaren;

I.

overwegende dat alle activiteiten van de Unie in overeenstemming moeten zijn met het rechtsstaatbeginsel, en dit met een strikte scheiding der machten;

J.

overwegende dat het grondrecht op behoorlijk bestuur, vervat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, thans als bepaling van primair recht juridisch bindend is;

K.

overwegende dat regels van goed bestuur bevorderlijk zijn voor transparantie en verantwoordingsplicht;

L.

overwegende dat een dringend probleem in de Europese Unie van vandaag de dag het gebrek aan vertrouwen is onder de burgers, hetgeen afbreuk kan doen aan haar legitimatie; overwegende dat de Europese Unie de burgers snelle, duidelijke en zichtbare antwoorden verschuldigd is om op hun zorgen te reageren;

M.

overwegende dat invoering van het dienstbaarheidsbeginsel — dat wil zeggen dat het bestuur moet proberen de burger te begeleiden, te helpen en van dienst te zijn, te ondersteunen en vriendelijk en beleefd te bejegenen, en dus omslachtige en langdurige procedures moet vermijden, waardoor zowel de burger als de ambtenaar tijd en moeite bespaart — ertoe zou bijdragen dat aan de legitieme verwachtingen van de burgers wordt voldaan en zowel burgers als het bestuur het voordeel biedt van verbeterde dienstverlening en grotere efficiëntie; overwegende dat aan het recht van burgers van de Unie op goed bestuur meer bekendheid moet worden gegeven, onder meer via de daartoe bestemde informatiediensten en –netwerken van de Commissie;

N.

overwegende dat een duidelijke en bindende regeling voor de Unie-administratie, mede gelet op de aanbevelingen van de Statengroep van de Raad van Europa tegen corruptie (GRECO), een positief signaal zou zijn voor de bestrijding van corruptie in de verschillende overheidsadministraties;

O.

overwegende dat een aantal kernbeginselen van goed bestuur inmiddels ruime aanvaarding heeft gevonden in de lidstaten;

P.

overwegende dat het Hof van Justitie in zijn rechtspraak een aantal inmiddels vast gewortelde procesrechtelijke beginselen heeft uitgewerkt die voor de procedures in de lidstaten in communautaire aangelegenheden gelden en dus met des te meer reden ook voor het rechtstreekse bestuur van de Unie dienen te gelden;

Q.

overwegende dat een Europese wet bestuursprocesrecht de administratie van de Unie te stade zou komen bij gebruik van haar bevoegdheid van interne organisatie en bij bevordering van de hoogste bestuurlijke normen;

R.

overwegende dat een Europese wet bestuursprocesrecht de legitimatie van de Unie ten goede zal komen en het vertrouwen van de burger in het bestuur van de Unie zal sterken;

S.

overwegende dat een Europese wet bestuursprocesrecht een spontane convergentie in het nationale bestuursrecht in de hand kan werken waar het gaat om algemene procedurele beginselen en de grondrechten van burgers tegenover de overheid, waarmee ook het integratieproces wordt versterkt;

T.

overwegende dat een Europese wet bestuursprocesrecht de samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen nationale overheden en de Unie-administratie kan bevorderen zodat de in artikel 298 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemde doelstellingen zich beter laten realiseren;

U.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon de Unie een geschikte rechtsgrondslag verschaft voor uitvaardiging van een Europese wet bestuursprocesrecht;

V.

overwegende dat het wetgevend optreden waarom in deze resolutie wordt gevraagd, dient te stoelen op een uitgebreide effectbeoordeling waarin inter alia de kosten van de administratieve procedures worden gekwantificeerd;

W.

overwegende dat de Commissie in voldoende mate in overleg moet treden met alle betrokken actoren en met name gebruik moet maken van de specifieke ervaring en deskundigheid van de Europese Ombudsman, omdat bij hem de klachten van het publiek over misstanden bij de organen en instellingen van de Unie terechtkomen;

1.

verzoekt de Commissie op grond van artikel 298 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een voorstel in te dienen voor een verordening houdende een Europese wet bestuursprocesrecht, aan de hand van de uitvoerige aanbevelingen in de bijlage hierbij;

2.

wijst erop dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel;

3.

is van oordeel dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen heeft;

4.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, de Europese Ombudsman en aan de parlementen en regeringen van de lidstaten.


(1)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(2)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(3)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 331.

(4)  PB L 267 van 20.10.2000, blz. 63.

(5)  PB C 189 van 5.7.2001, blz. 1.

(6)  http://www.statskontoret.se/upload/Publikationer/2005/200504.pdf


BIJLAGE

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

Aanbeveling 1 (over het doel en de strekking van de goed te keuren verordening)

Het doel van de verordening moet zijn het recht op behoorlijk bestuur te waarborgen door middel van een open, efficiënte en onafhankelijke administratie, op de grondslag van een Europese wet bestuursprocesrecht;.

De verordening dient te gelden voor de instellingen, organen, bureau’s en agentschappen van de Unie („de administratie van de Unie”) in hun betrekkingen met het publiek. De werkingssfeer moet daarom beperkt blijven tot het rechtstreekse bestuur.

De verordening moet de grondbeginselen van goed bestuur codificeren, en de door de administratie van de Unie te volgen procedure regelen voor behandeling van individuele gevallen waarbij een natuurlijk persoon of rechtspersoon partij is, en andere situaties waarbij een persoon rechtstreeks of persoonlijk in contact komt met de administratie van de Unie.

Aanbeveling 2 (over de relatie tussen de verordening en sectorale instrumenten)

De verordening moet een universeel geheel van beginselen omvatten en een procedure regelen die als de minimis-regel moet gelden daar waar geen lex specialis bestaat.

In geen geval mogen de in sectorale instrumenten geboden waarborgen minder bescherming bieden dan de in de verordening geboden waarborgen.

Aanbeveling 3 (de algemene beginselen waaraan de administratie is gebonden)

In de verordening moeten de volgende beginselen worden gecodificeerd:

Wettigheidsbeginsel: de administratie van de Unie handelt overeenkomstig de wet en past de regels en procedures toe zoals die in de Unie-wetgeving zijn vastgelegd. Bestuurlijke bevoegdheden moeten gebaseerd zijn op en inhoudelijk beantwoorden aan de wet.

Besluiten of maatregelen mogen nooit willekeurig worden genomen of ingegeven zijn door oogmerken die niet zijn gebaseerd op de wet of op andere redenen dan het algemeen belang.

Beginsel van non-discriminatie en gelijke behandeling: de administratie van de Unie vermijdt ongegronde discriminatie op grond van nationaliteit, geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, taal, religie of geloofsovertuiging, politieke of enige andere mening, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

Personen die in eenzelfde situatie verkeren worden op gelijke wijze behandeld. Verschillen in behandeling kunnen alleen rechtvaardiging vinden in de objectieve kenmerken van het betrokken geval.

Evenredigheidsbeginsel: besluiten die raken aan de rechten en belangen van personen neemt de administratie van de Unie alleen indien noodzakelijk en voor zover dienende om het nagestreefde doel te bereiken.

Bij het nemen van besluiten zorgt de ambtenaar voor een redelijk evenwicht tussen de belangen van een particulier en het algemeen belang. In het bijzonder legt hij geen administratieve of economische lasten op die overmatig zijn in verhouding tot het te verwachten nut.

Beginsel van onpartijdigheid: de administratie van de Unie is onpartijdig en onafhankelijk. Zij onthoudt zich van willekeurig handelen waarvan personen nadeel ondervinden, en van voorkeursbehandeling om welke reden ook.

De administratie van de Unie handelt te allen tijde in het belang van de Unie en voor de publieke zaak. Haar optreden mag in geen geval zijn ingegeven door persoonlijke (waaronder ook financiële) of nationale belangen of door politieke druk. De administratie van de Unie bewaart een redelijk evenwicht tussen de verschillende soorten belangen van de burgers (bedrijfsleven, consumenten en anderen) .

Beginsel van continuïteit en legitieme verwachting: de Unie is consequent in haar eigen gedrag en volgt haar normale administratieve praktijk die openbaar wordt gemaakt. Indien er legitieme redenen zijn om in afzonderlijke gevallen van die normale praktijk af te wijken is daarvoor een geldige opgave van redenen nodig.

Legitieme en redelijke verwachtingen die personen kunnen ontlenen aan de wijze waarop de Unie in het verleden heeft gehandeld, worden geëerbiedigd.

Beginsel van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer: de administratie van de Unie eerbiedigt de persoonlijke levenssfeer van personen overeenkomstig verordening (EG) nr. 45/2001.

De administratie van de Unie onthoudt zich van verwerking van persoonsgegevens voor niet-legitieme doeleinden of doorgifte van zulke gegevens aan niet-geautoriseerde derden.

Billijkheidsbeginsel: dit beginsel moet als elementair rechtsbeginsel worden gerespecteerd; het is te beschouwen als onmisbaar voor het scheppen van een klimaat van vertrouwen en voorspelbaarheid in de betrekkingen tussen burgers en overheid;

Transparantiebeginsel: de administratie van de Unie documenteert de administratieve procedures en houdt een adequaat register bij van de binnenkomende en uitgaande post, ontvangen documenten en de genomen besluiten en maatregelen. Alle bijdragen van adviserende instellingen en belanghebbenden moeten in het publieke domein beschikbaar komen.

Verzoeken om toegang tot documenten worden behandeld volgens algemene beginselen en beperkingen zoals geregeld in verordening (EG) nr. 1049/2001.

Beginsel van doelmatigheid en dienstbaarheid: het optreden van de administratie van de Unie beantwoordt aan criteria van efficiëntie en dienstbaarheid.

De leden van het personeel wijzen het publiek de weg die in een tot hun werkgebied behorende aangelegenheid moet worden gevolgd.

Zodra zij worden benaderd in een aangelegenheid waarvoor zij geen verantwoordelijkheid dragen, verwijzen zij de betrokkene naar de dienst die wel bevoegd is.

Aanbeveling 4 (over de regels die gelden voor administratieve besluiten)

Aanbeveling 4.1: de inleiding van de administratieve procedure

Administratieve besluiten kunnen door de administratie ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende worden genomen.

Aanbeveling 4.2: de kennisgeving van ontvangst

Van verzoeken om een individueel besluit wordt een schriftelijke ontvangstbevestiging gegeven, onder vermelding van de termijn waarbinnen het betrokken besluit zal worden genomen. Daarbij wordt tevens vermeld welke consequenties aan overschrijding van die termijn voor het nemen van het besluit (administratief stilzwijgen) verbonden zullen zijn.

In geval het verzoek onvolledig of onjuist is, wordt in de ontvangstbevestiging een termijn genoemd waarbinnen het verzoek kan worden gecorrigeerd of aangevuld met het ontbrekende document.

Aanbeveling 4.3: de onpartijdigheid van administratieve besluiten

In geen geval mag een personeelslid bemoeienis hebben met een administratief besluit waarbij hij of zij enig financieel belang heeft.

Eventuele belangenconflicten worden door het betrokken personeelslid gemeld aan zijn of haar directe chef, die kan besluiten dat personeelslid van de procedure uit te sluiten, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval.

Een belanghebbende uit het publiek kan verlangen dat een bepaalde ambtenaar wordt uitgesloten van de behandeling van een besluit dat aan zijn persoonlijke belangen raakt. Een dergelijk verzoek wordt schriftelijk ingediend, met vermelding van de gronden waarop het berust. De directe chef van de gewraakte ambtenaar neemt een besluit na deze ambtenaar te hebben gehoord.

Er worden passende termijnen vastgesteld voor de afhandeling van belangenconflicten.

Aanbeveling 4.4: het recht te worden gehoord

Het recht van verweer moet in elk stadium van de procedure worden gerespecteerd. Wanneer de administratie een besluit neemt dat rechtstreeks raakt aan iemands rechten of belangen, krijgt de betrokkene de gelegenheid schriftelijk of mondeling zijn mening kenbaar te maken voordat het besluit wordt genomen, zonodig of desgewenst met bijstand van een persoon naar zijn keuze.

Aanbeveling 4.5: het recht op toegang tot het eigen dossier

Een belanghebbende krijgt volledige toegang tot zijn of haar dossier. Het staat aan de belanghebbende om te beslissen welke niet-vertrouwelijke documenten relevant zijn.

Aanbeveling 4.6: termijnen

Administratieve besluiten worden binnen een redelijke termijn en zonder uitstel genomen. De termijnen worden vastgelegd in de desbetreffende voorschriften die voor de respectieve procedures gelden. Wanneer geen termijn is bepaald, mag de behandeling niet langer duren dan drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de procedure ambtshalve werd ingeleid dan wel de datum waarop door de belanghebbende om inleiding van een procedure werd verzocht.

Wanneer binnen die termijn geen besluit kan worden genomen door objectieve omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de behoefte aan extra tijd voor aanvulling of correctie van een onjuist ingediend verzoek, de ingewikkeldheid van de aan de orde gestelde kwestie, de verplichting tot schorsing van de procedure in afwachting van het besluit van een derde partij, enz., worden betrokkenen daarvan in kennis gesteld en wordt het besluit binnen de kortst mogelijke tijd genomen.

Aanbeveling 4.7: de vorm van administratieve besluiten

Administratieve besluiten worden schriftelijk vastgelegd en zijn gesteld in duidelijke, eenvoudige en begrijpelijke bewoordingen. Zij worden gesteld in de door de adressaat te kiezen taal, mits dit een officiële taal van de Unie is .

Aanbeveling 4.8: de motiveringsplicht

Administratieve besluiten moeten duidelijk de gronden noemen waarop zij berusten. De relevante feiten en de rechtsgrondslag moeten worden vermeld.

Zij moeten een afzonderlijke motivering bevatten. Als dit niet mogelijk is doordat gelijkluidende besluiten aan een groot aantal personen worden gericht, kan met standaardmededelingen worden volstaan. Een burger die in zulk geval uitdrukkelijk een individuele motivering verlangt dient die echter ook te krijgen.

Aanbeveling 4.9: de kennisgeving van administratieve besluiten

Administratieve besluiten die raken aan de rechten en belangen van personen worden, zodra genomen, schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokken persoon of personen.

Aanbeveling 4.10: de vermelding van openstaande rechtsmiddelen

In een administratief besluit wordt duidelijk vermeld dat beroep tegen het besluit kan worden ingesteld — voorzover het Unierecht daarin voorziet — , met beschrijving van de te volgen procedure voor indiening van dat beroep, alsmede van de naam en het kantooradres van de persoon of afdeling waaraan het beroepmoet worden gericht en de daarvoor geldende termijn.

Waar toepasselijk wordt in een administratief besluit gewezen op de mogelijkheid van een procedure voor de rechter en/of een klacht bij de Europese Ombudsman.

Aanbeveling 5 (herziening en correctie van eigen besluiten)

De verordening moet de administratie de mogelijkheid bieden om schrijf- of rekenfouten e.d. uit eigen beweging of op verzoek van betrokkene te corrigeren.

Er moeten bepalingen worden ingevoegd voor rectificatie van administratieve besluiten om andere redenen, met een duidelijk onderscheid in de te volgen procedure naargelang het gaat om herziening van een besluit ten nadele dan wel ten voordele van de betrokkene.

Aanbeveling 6 (de aan de verordening te geven inkleding en bekendheid)

De verordening wordt geformuleerd in duidelijke en precieze bewoordingen, zodat zij voor het publiek gemakkelijk te begrijpen is.

Zij wordt op adequate wijze gepubliceerd op de websites van elke instelling, en elk orgaan, bureau of agentschap van de Unie.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/23


P7_TA(2013)0005

Informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering (2012/2061(INL))

(2015/C 440/05)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de artikelen 9 en 151 en artikel 153, lid 1, onder e), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de artikelen 14, 27 en 30 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de beoordeling van de Europese toegevoegde waarde van een maatregel van de Unie inzake voorlichting en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering, die is verricht door de Afdeling Europese Toegevoegde Waarde van het Europees Parlement en op 19 november 2012 is doorgestuurd naar de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (1),

gezien het eindrapport „Omgaan met verandering” van de Groep op hoog niveau inzake de economische en sociale gevolgen van industriële verandering, die werd opgezet door de werkgelegenheidstop van Luxemburg in november 1997 (2),

gezien Aanbeveling 92/443/EEG van de Raad van 27 juli 1992 betreffende de bevordering van werknemersparticipatie in bedrijfswinsten en -resultaten (inclusief aandelenparticipatie) (3),

gezien Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (4),

gezien Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (5),

gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (6),

gezien Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (7),

gezien Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (8),

gezien Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (9),

gezien Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (10),

gezien Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (11),

gezien Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (12),

gezien Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (13),

gezien de mededeling van de Commissie van 31 maart 2005 over „Herstructureringen en werkgelegenheid — Anticiperen op en begeleiden van herstructureringen met het oog op de ontwikkeling van de werkgelegenheid: de rol van de Europese Unie” (COM(2005)0120), en het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 december 2005 (14),

gezien de mededeling van de Commissie over de Sociale Agenda (COM(2005)0033),

gezien Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (15),

gezien de mededeling van de Commissie over „Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering — Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen” (COM (2010)0614),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een Single Market Act” (COM(2010)0608 def/2),

gezien de mededeling van de Commissie over „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen” (COM(2010)0682),

gezien het Groenboek van de Commissie getiteld „Herstructurering en anticipatie op veranderingen: uit de recente ervaring te trekken lessen” (COM(2012)0007),

gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over de tussentijdse evaluatie van de Europese strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk (16),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een banenrijk herstel” (COM(2012)0173),

gezien zijn resolutie van 26 mei 2005 over de sociale agenda voor de periode 2006-2010 (17),

gezien het initiatiefadvies van 25 april 2012 van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake coöperaties en herstructurering (18),

gezien zijn resolutie van 10 mei 2007 over strengere wetgeving op het gebied van informatie en raadpleging van de werknemers (19),

gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering (20),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld „Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa” (COM(2011)0571),

gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2011 getiteld „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” (COM(2011)0112),

gezien de resultaten van het onderzoek en de enquêtes van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden,

gezien de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0390/2012),

A.

overwegende dat herstructurering geen nieuw verschijnsel is in Europa, maar een praktijk die steeds vaker voorkomt ten gevolge van de economische problemen en overwegende dat herstructurering in de afgelopen jaren gangbaarder is geworden en een groot aantal verschillende vormen heeft aangenomen, geconcentreerd is in bepaalde sectoren en zich verspreidt naar andere sectoren, met onvoorzienbare gevolgen voor de economische en sociale structuren in de lidstaten;

B.

overwegende dat de wereldwijde economische crisis, die in 2008 werd veroorzaakt, ondernemingen en hun werknemers dwingt tot het doorvoeren van noodzakelijke veranderingen met het oog op het behoud van het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, en overwegende dat de crisis aanzienlijk werd verergerd door de speculatie op de financiële markten die het tempo van de veranderingen sterk heeft bespoedigd en aldus heeft gezorgd voor een alarmerende verhoging van de druk op werknemers, regio's en alle overheidsniveaus om structurele aanpassingen door te voeren;

C.

overwegende dat tengevolge van radicale veranderingen in economische strategieën in de afgelopen 30 jaar een omvangrijke verschuiving van de welvaart heeft plaatsgevonden van de reële naar de financiële economie en overwegende dat er verbetering moet komen in de situatie dat degenen die alle goederen produceren en alle diensten verlenen de zwaarste gevolgen van de economische crisis dragen;

D.

overwegende dat herstructurering slechts in een later stadium een probleem wordt voor belanghebbenden, meestal wanneer ontslagen worden overwogen;

E.

overwegende dat bij herstructureringen de meeste aandacht gaat naar onmiddellijke en duidelijk merkbare gevolgen voor de werkgelegenheid, terwijl de nadelige gevolgen voor de arbeidsomstandigheden en de gezondheid van de werknemers onvoldoende worden herkend en aangepakt;

F.

overwegende dat de talrijke en diverse belanghebbenden die te maken hebben met herstructureringen geïsoleerd zijn en zelden aan samenwerking op lange termijn doen;

G.

overwegende dat, zoals in recente beleidsdocumenten van de Commissie consequent wordt onderstreept, met name in de Europa 2020-strategie en de mededeling van 28 oktober 2010 over een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering, „het beter anticiperen op en beheren van herstructurering werknemers en ondernemingen [zou] helpen zich aan te passen aan overgangen die noodzakelijk worden door overcapaciteit en ook door modernisering en structurele aanpassing”. […] „Het management en de werknemersvertegenwoordigers zijn de hoofdrolspelers bij akkoorden betreffende herstructureringsstrategieën op het niveau van de ondernemingen. Bij dergelijke herstructureringen is overheidsingrijpen echter noodzakelijk om sociale problemen te voorkomen en nieuwe vaardigheden en banen te bevorderen, om zodoende massale ontslagen, de economische achteruitgang van hele regio's of de verplaatsing naar het buitenland van hele bedrijfstakken te beperken, en economische en professionele heroriëntering te vergemakkelijken”;

H.

overwegende dat de crisis heeft geleid tot een nieuwe economische beleidsaansturing op het niveau van de Unie door middel van de jaarlijkse groeianalyse en het Europese semester, en overwegende dat deze nieuwe economische beleidsaansturing op haar beurt ook weer kan leiden tot herstructurering, waarbij de sociale partners moeten worden betrokken;

I.

overwegende dat werknemers tijdig moeten worden voorbereid op een overschakeling naar een hulpbronnenefficiënte, klimaatvriendelijke economie, en overwegende dat deze ontwikkeling een zeer groot werkgelegenheidspotentieel herbergt, maar ook herstructurering van niet-duurzame sectoren en ondernemingen met zich zal meebrengen;

J.

overwegende dat in het derde kwartaal van 2011 bijna tweemaal zoveel banen verloren zijn gegaan als er werden gecreëerd en dat deze tendens waarschijnlijk nog zal toenemen in het licht van de aankondiging van ingrijpende herstructureringen op strategische gebieden;

K.

overwegende dat tussen 2008 en 2011 meer dan 6,4 miljoen banen verloren gingen in de bouw- en fabricagesector;

L.

overwegende dat alle lidstaten waar sinds het begin van de crisis relatief weinig werknemers zijn ontslagen, zeer goed ontwikkelde systemen voor arbeidsverhoudingen kennen waarbij werknemers en hun vertegenwoordigers relatief veel rechten hebben op het gebied van overleg, informatie en medebeslissing, regelingen die hebben geleid tot gezamenlijke overeenkomsten op het niveau van de bedrijven op basis van wetgeving en collectieve overeenkomsten;

M.

overwegende dat, zoals in de „jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de Unie op de crisis” wordt verklaard, „de positieve resultaten van een aantal lidstaten op exportgebied laten zien dat succes op de wereldmarkten niet alleen op concurrerende prijzen maar ook op bredere factoren berust, zoals sectoriële specialisatie, innovatie en vaardigheidsniveaus die het reële concurrentievermogen versterken”; overwegende dat tegen de specifieke achtergrond van de crisis ondernemingen in sommige lidstaten hebben gekozen voor een langetermijnaanpak en al het mogelijke hebben gedaan om hun goed opgeleide en zeer ervaren werknemers te behouden;

N.

overwegende dat ondernemingen in de Unie niet snel succes zullen hebben op de wereldmarkten door simpelweg lagere prijzen te bieden dan hun concurrenten, maar dat ze daarvoor goede producten, processen en diensten moeten ontwikkelen;

O.

overwegende dat werknemers in niet-duurzame sectoren moeten kunnen rekenen op bijstand en opleidingen met het oog op de overgang naar groene banen;

P.

overwegende dat het gevaar bestaat dat de optimale werkmethoden die in de nasleep van de crisis zijn vastgesteld, met name door de IAO, grotendeels zullen worden genegeerd en niet zullen worden gebruikt om toekomstige crises aan te pakken; derhalve overwegende dat de instellingen van de Unie de betreffende optimale werkmethoden moeten onderzoeken en vastleggen, zodat ze ook kunnen worden gebruikt bij het doorvoeren van herstructurering;

Q.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 23 november 2010 over een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen eveneens erkent dat aanpassingsvermogen en proactief handelen bij het veranderen van baan of betrekking echter kunnen worden belemmerd door onzekerheid, omdat overgangen een potentieel risico van werkloosheid, lagere lonen en sociale onzekerheid in zich bergen; overwegende dat positieve overgangen tijdens de loopbaan van werknemers derhalve van essentieel belang zijn om voortdurende aanpassingen mogelijk te maken, de inzetbaarheid te handhaven en te verbeteren en toch voor zekerheid voor individuen en doorstroming op de arbeidsmarkt te zorgen;

R.

overwegende dat in gevallen van herstructurering waarbij gedwongen ontslagen niet te vermijden zijn kwetsbare werknemerscategorieën, zoals jongere en oudere werknemers, vaker ontslagen worden dan andere leeftijdsgroepen, ook al houdt dit leeftijdsdiscriminatie in overeenkomstig de desbetreffende wetgeving van de Unie;

S.

overwegende dat in de mededeling van de Commissie met de titel „Naar een Single Market Act”, het volgende wordt verklaard: „het wantrouwen van sommigen ten aanzien van de interne markt [kan] onder meer worden verklaard door de perceptie dat de achtereenvolgende liberalisaties ten koste zijn gegaan van de sociale rechten die de verschillende economische subjecten hebben verworven. Het Verdrag van Lissabon en de bevestiging van het concept „sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen” als een van de na te streven hoofddoelstellingen [ons] verplichten tot een vollediger visie op de eengemaakte markt. De economische vrijheden en de stakingsvrijheid moeten in harmonie worden gebracht. Het is van essentieel belang dat de dialoog tussen sociale partners nieuw leven wordt ingeblazen en dat deze dialoog vaker uitmondt in wetgeving „door en voor” de sociale partners, zoals uitdrukkelijk in het Verdrag van Lissabon is bepaald.”; „Naast louter reactieve ingrepen naar aanleiding van de economische en financiële crisis, hebben ook anticiperende strategieën ondernemingen en hun werknemers in staat gesteld sociale conflicten te voorkomen door herstructureringen proactief en in overleg te beheren. Dit is niet alleen een voorwaarde voor economisch succes maar ook een sociale plicht, omdat daardoor een herverdeling van de hulpmiddelen ten gunste van opkomende sectoren mogelijk wordt gemaakt en werknemers nieuwe kansen krijgen wanneer hun baan in gevaar is.”; overwegende dat met de invoering van een rechtshandeling van de Unie voor herstructureringen een op wederzijds vertrouwen gebaseerd klimaat zou kunnen worden geschapen;

T.

overwegende dat de verdieping van de eengemaakte markt versterkte concurrentie tot gevolg heeft, hetgeen tot herstructurering kan leiden; overwegende dat de Unie de verantwoordelijkheid voor dit proces moet nemen door het kader vast te stellen voor het opvangen van de sociale gevolgen;

U.

overwegende dat de door de sociale partners in oktober 2003 opgestelde „Richtsnoeren inzake verandermanagement en de sociale gevolgen ervan” echter niet zijn gevolgd door enige wetgevingsmaatregel, hoewel er wel twee cycli van seminars in de lidstaten door de sociale partners zijn georganiseerd in het kader van hun meerjarige werkprogramma's; overwegende dat deze richtsnoeren nog grotendeels onbekend zijn, niet alleen die van de nationale en sectorale organisaties van sociale partners, maar ook, wat van nog groter belang is, van ondernemingen en de vertegenwoordigers van hun werknemers; overwegende echter dat de tijdige en doeltreffende naleving van de beginselen die in die richtsnoeren zijn opgenomen en ook naar voren komen in vele andere onderzoeken en verslagen van groot belang zou zijn; overwegende dat de werkwijzen van ondernemingen op dit gebied vaak reactief zijn in plaats van proactief, te ver verwijderd zijn van het besluitvormingsproces en onvoldoende of te laat beroep doen op externe entiteiten die kunnen helpen de sociale gevolgen te beperken;

V.

overwegende dat de Commissie in haar Groenboek met de titel „Herstructurering en anticipatie op veranderingen: uit de recente ervaring te trekken lessen” heeft gezocht naar concrete bijdragen aan de wijze waarop beleid op dit gebied moet worden ontwikkeld en dat zij in dat groenboek stelt dat „technologische veranderingen en innovatie aanpassingsstrategieën voor ondernemingen en arbeidskrachten noodzakelijk kunnen maken, maar er ook aanwijzingen zijn dat innovatie, gecombineerd met onderzoek en onderwijs, een effectief middel kan vormen om Europa uit de crisis te halen”;

W.

overwegende dat coöperaties herstructurering op maatschappelijk verantwoorde wijze doorvoeren en dat hun specifieke coöperatieve governancemodel, dat is gebaseerd op gezamenlijk eigendom, democratische participatie, bestuur door de leden en het vermogen om op de eigen financiële middelen en ondersteunende netwerken te vertrouwen, verklaart waarom coöperaties flexibeler en innovatiever zijn bij het beheer van herstructurering en het opzetten van nieuwe bedrijven;

X.

overwegende dat van de zijde van de Commissie, ondanks bovengenoemde krachtige verklaringen, teleurstellende reacties zijn gekomen op parlementaire resoluties inzake informatie, raadpleging en herstructurering waarin de noodzaak van urgente en concrete stappen op dit gebied wordt onderstreept, alsmede op verzoeken van andere relevante economische en sociale spelers;

Y.

overwegende dat deze resolutie de verplichtingen inzake informatie uit hoofde van ander nationaal en uniaal recht onverlet laat; overwegende dat, voor zover de nationale en nationaal en uniaal recht hierin voorzien, de informatieprocedures ten volle moeten worden ingezet met het oog op de uitvoering van de in deze resolutie vastgestelde aanbevelingen;

Z.

overwegende dat deze resolutie de verplichtingen inzake arbeidsbescherming en inzake beëindiging van het dienstverband voortvloeiend uit nationaal recht onverlet laat;

AA.

overwegende dat er momenteel grote verschillen tussen de nationale rechtsstelsels zijn wat betreft de verantwoordelijkheid van werkgevers tegenover hun werknemers tijdens het proces van herstructurering; overwegende dat de Europese sociale partners in het afgelopen decennium tweemaal zijn geraadpleegd en de Commissie niet is opgetreden;

AB.

overwegende dat goede en doeltreffende informatie en raadpleging ten aanzien van herstructurering inhouden dat de relevante maatregelen meerdere maanden voorafgaand aan de voorgestelde herstructurering moeten worden genomen, dat zij ook betrekking moeten hebben op afhankelijke ondernemingen en dat zij tevens op korte termijn het aanbieden van herscholing moeten omvatten om ertoe bij te dragen de ondernemingen en de Unie concurrerender te maken en tevens naar de burgers en beleggers van de Unie, in een tijd van crisis, een boodschap van zekerheid en transparantie te doen uitgaan;

AC.

overwegende dat ondernemingen die zich niet aan de veranderende omstandigheden aanpassen op lange termijn de strijd met hun concurrenten zullen verliezen; overwegende dat ondernemingen, werknemers en sectoren meestal het best geplaatst zijn om hun eigen behoefte aan herstructurering te beoordelen; overwegende dat de lidstaten te maken hebben met uiteenlopende processen van herstructurering en dat de effecten in elk land anders uitvallen;

AD.

overwegende dat de Commissie, met het oog op het bijstaan van werknemers en ondernemingen bij een doeltreffender voorbereiding op veranderingen, diepgaande onderzoeken en studies heeft uitgevoerd naar het fenomeen van herstructurering zelf en naar het toezicht van economische sectoren, met inbegrip van een aantal studies naar de manier waarop de werkgelegenheid zal veranderen tussen nu en 2020 (21); overwegende dat deze verkennende analyse is uitgevoerd in samenwerking met onafhankelijke onderzoekers, de sociale partners en de andere instellingen van de Unie, waaronder het Europees Parlement, en agentschappen en organen van de Unie, zoals het Europees Waarnemingscentrum voor het veranderingsproces (22) van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden en het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding;

AE.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (23) momenteel wordt herzien;

1.

verzoekt de Commissie op grond van artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om zo spoedig mogelijk en na raadpleging van de sociale partners een voorstel voor een rechtshandeling in te dienen over de informatievoorziening en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering, overeenkomstig de gedetailleerde aanbevelingen in de bijlage;

2.

constateert dat de aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel; bevestigt voorts dat de aanbevelingen in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom;

3.

wijst op het belang van een sterke sociale dialoog op basis van wederzijds vertrouwen en gedeelde verantwoordelijkheid, aangezien dat het beste instrument is voor het vinden van op consensus gebaseerde oplossingen en gezamenlijke standpunten bij het voorzien, voorkomen en beheren van processen van herstructurering;

4.

verzoekt de Commissie te beoordelen of het nodig is op het niveau van de Unie maatregelen te treffen voor het uitoefenen van toezicht op de activiteiten van ondernemingen om elke vorm van misbruik met nadelige gevolgen, met name voor werknemers, te voorkomen;

5.

verzoekt de Commissie te waarborgen dat ontslag wordt beschouwd als laatste redmiddel wanneer alle mogelijke alternatieven zijn overwogen, zonder het concurrentievermogen van ondernemingen aan te tasten;

6.

is van oordeel dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen heeft;

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.


(1)  http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2009_2014/documents/empl/dv/eava_info_of_workers_with_annexes_/eava_info_of_workers_with_annexes_en.pdf

(2)  PB C 258 van 10.9.1999, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 26.8.1992, blz. 53.

(4)  PB L 294 van 10.11.2001, blz. 1.

(5)  PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16.

(6)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(7)  PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16.

(8)  PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22.

(9)  PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29.

(10)  PB L 207 van 18.8.2003, blz. 25.

(11)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12.

(12)  PB L 310 van 25.11.2005, blz. 1.

(13)  PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28.

(14)  PB C 65 van 17.3.2006, blz. 58.

(15)  PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46.

(16)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0589.

(17)  PB C 117 E van 18.5.2006, blz. 256.

(18)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 24.

(19)  PB C 76 E van 27.3.2008, blz. 138.

(20)  PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 131.

(21)  SEC(2008)2154 Werkdocument van de diensten van de Commissie: „Restructuring and employment, the contribution of the European Union”.

(22)  In 2001 is een van de voorstellen van de Gyllenhammar Expert Group uitgevoerd. Dit omvatte de oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor het veranderingsproces (EMCC) binnen de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden in Dublin. Het EMCC beheert met name de European Restructuring Monitor (ERM), die informatie vergaart over herstructureringen van een bepaalde omvang.

(23)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


BIJLAGE

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

HET EUROPEES PARLEMENT

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 1, onder e), moet de vast te stellen rechtshandeling de volgende elementen bevatten:

Aanbeveling 1

Overwegende hetgeen volgt:

1.

Wanneer het gaat om anticipatie op, voorbereiding en beheer van herstructurering handelen ondernemingen, werknemersvertegenwoordigers, de overheid en de andere belanghebbenden, elk in hun eigen hoedanigheid en met hun eigen bevoegdheid en op een moment dat overeenkomt met hun verschillende verantwoordelijkheden, in een geest van samenwerking op basis van tijdige en allesomvattende informatie en raadpleging waarbij zij erkennen dat die processen als doel hebben zowel de belangen van de ondernemingen ten aanzien van concurrentievermogen en duurzaamheid als de belangen van de werknemers te beschermen.

2.

Om economisch succesvol en sociaal verantwoord te zijn moet de herstructurering worden opgenomen in een strategie op lange termijn, die erop gericht is de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de onderneming op lange termijn te waarborgen en te versterken. Ook is hiervoor vereist dat het personeel centraal wordt gesteld in de strategische ontwikkeling van ondernemingen.

3.

Bij het selecteren van werknemers die ontslagen moeten worden, leven de werknemers wetgeving tegen discriminatie na, met name op het gebied van leeftijdsdiscriminatie.

4.

Anticipatie op, voorbereiding en beheer van veranderingen vinden plaats in een context van het intensiveren van de sociale dialoog en met het oog op het bevorderen van veranderingen op een wijze die strookt met het behoud van de prioritaire doelstellingen van concurrentievermogen, werkgelegenheid en de gezondheid van werknemers.

5.

Het is zaak maatregelen inzake de bedrijfssituatie en de waarschijnlijke ontwikkeling van de werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden, met name wanneer deze gevaar lopen, te overwegen, te bevorderen en te versterken.

6.

Herstructurering wordt vergemakkelijkt en de gevolgen ervan worden verzacht, wanneer ondernemingen voortdurend de vaardigheden en bekwaamheden van hun werknemers ontwikkelen waardoor hun inzetbaarheid en hun interne en externe mobiliteit worden vergroot.

7.

Ondernemingen met het vermogen zich aan te passen en veerkrachtige werknemers ontwikkelen, in samenwerking met werknemersvertegenwoordigers, de regionale en lokale autoriteiten en andere relevante organisaties, mechanismen voor anticipatie en toekomstgerichte planning van de werkgelegenheids- en vaardigheidsbehoeften. Zij erkennen het recht van elke werknemer op een passende opleiding. De werknemers erkennen dat onderwijs en een leven lang leren noodzakelijk zijn om hun inzetbaarheid te vergroten.

8.

Nu ondernemingen steeds meer binnen netwerken actief zijn, gaat de uitwerking van herstructureringsprocessen verder dan de grenzen van de individuele onderneming en dit versterkt de noodzaak fora, die uit meer partijen bestaan, op te zetten voor discussie over maatschappelijke kwesties.

9.

Goede herstructureringspraktijken vergen een zo spoedig mogelijke voorbereiding, die van start moet gaan zodra de noodzaak van herstructurering voor het eerst wordt overwogen, om de economische, sociale, milieu- en territoriale gevolgen te voorkomen of tot een minimum te beperken.

10.

Het wordt alom erkend dat elke herstructureringsoperatie, vooral van een grote omvang en met een aanzienlijke weerslag, aan de belanghebbenden moet worden uitgelegd en gemotiveerd, onder andere wat betreft de keuze voor de beoogde maatregelen met betrekking tot de doelstellingen en tot alternatieve opties en met inachtneming van de volledige en passende betrokkenheid van werknemersvertegenwoordigers op alle niveaus, hetgeen tijdig moet gebeuren zodat de belanghebbenden zich op raadplegingen kunnen voorbereiden, voordat de ondernemingen een beslissing neemt.

11.

Voor serieuze maatregelen ter beperking van de gevolgen van herstructurering is het zaak dat ondernemingen ontslagen overwegen als laatste redmiddel en pas nadat alle mogelijke alternatieven zijn bestudeerd en/of mogelijke steunmaatregelen ten uitvoer zijn gelegd.

12.

De actieve medewerking en bijstand van overheidsinstanties op het relevante niveau bij de voorbereiding en het beheer tijdens de tenuitvoerlegging van herstructureringsoperaties dragen aanzienlijk bij tot de economische omschakeling en het behoud van werknemers. Plaatselijke economische actoren, met name kmo's die in een situatie van afhankelijkheid ten opzichte van de herstructurerende onderneming verkeren vanwege hun hoedanigheid als leverancier of als onderaannemer, moeten ook hierbij worden betrokken.

13.

Bestaande regelingen voor financiële steun via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) of het Europees Sociaal Fonds (ESF) in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten 2014-2020 mogen niet de stimuleringsmaatregelen op nationaal niveau vervangen, die zijn gebaseerd op anticipatie, voorbereiding en verantwoordelijk beheer. Het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering moet met versterkte capaciteit worden voortgezet, ten einde op reactieve, tijdelijke en pijnverlichtende wijze te kunnen handelen.

14.

Het is belangrijk dat ondernemingen samen met de werknemersvertegenwoordigers instrumenten creëren voor een geregelde evaluatie van en verslaglegging over hun activiteiten op het vlak van anticipatie op de herstructurering, overeenkomstig de nationale wetten en praktijken.

15.

Het nieuwe zwaartepunt van de economische governance komt te liggen op de consolidatie van de overheidsbegrotingen en dreigt door de aan de overheid opgelegde beperkingen de mogelijkheden tot verzachting van de negatieve gevolgen van herstructureringen teniet te doen.

16.

Elke bepaling van de Unie moet van toepassing zijn op ondernemingen of concerns, zowel in particulier als overheidsbezit, overeenkomstig de nationale en Uniewetgeving en/of collectieve overeenkomsten. In elk geval op grote herstructureringsoperaties van ondernemingen en concerns, die binnen een beperkte tijdsduur hetzij een belangrijk aantal werknemers hetzij een belangrijk percentage van het personeel van die ondernemingen treffen.

17.

Elk uniaal kader inzake anticipatie op, voorbereiding en beheer van veranderingen en herstructurering moet een overeenkomst tussen de onderneming en de werknemersvertegenwoordigers daarvan op lokaal niveau bevorderen en hieraan voorrang geven. Alleen bij ontstentenis van een dergelijke overeenkomst moeten standaardregels van toepassing zijn.

Aanbeveling 2 over de doelstelling

1.

Het doel is de informatie en raadpleging bij economische veranderingen te bevorderen en te vergemakkelijken, en de wijze te verbeteren waarop ondernemingen, werknemersvertegenwoordigers, overheidsinstanties en andere relevante belanghebbenden, elk met een verschillende verantwoordelijkheid tijdens de diverse stadia van het herstructureringsproces, in de gehele Unie anticiperen en zich voorbereiden op bedrijfsherstructureringen en deze op sociaal en vanuit milieuopzicht verantwoorde wijze beheren.

2.

Te dien einde erkennen ondernemingen en werknemersvertegenwoordigers, wanneer zij met een herstructurering te maken krijgen, in een geest van samenwerking, dat deze processen bedoeld zijn om zowel de belangen van de ondernemingen ten aanzien van hun concurrentievermogen en duurzaamheid als de belangen van hun werknemers ten aanzien van sociale, werkgelegenheids-, gezondheids- en arbeidsomstandigheden te beschermen.

Aanbeveling 3 over de definities en het toepassingsgebied

1.

In deze rechtshandeling wordt verstaan onder:

a)

„ondernemingen”: ondernemingen of concerns, zowel in particulier als overheidsbezit, in overeenstemming met het nationale en Unierecht en/of collectieve overeenkomsten;

b)

„afhankelijke ondernemingen”: ondernemingen en vennootschappen die in een situatie van aanzienlijke afhankelijkheid verkeren ten opzichte van bovengenoemde ondernemingen vanwege onderaanneming, levercontracten en overige contracten;

c)

„werknemersvertegenwoordigers”: vertegenwoordigers uit hoofde van de nationale wetgeving en/of de praktijk;

d)

„overeenkomsten”: overeenkomsten gesloten op het relevante niveau (Europees, nationaal, sectoraal, regionaal of ondernemingsniveau) tussen vertegenwoordigers van de ondernemingen en/of hun organisaties enerzijds en vertegenwoordigers van de werknemers die bevoegd zijn om collectieve arbeidsovereenkomsten af te sluiten uit hoofde van de nationale wetgeving en/of de praktijk of in het kader van door de bevoegde vakbondsorganisaties op Europees niveau vastgelegde procedures anderzijds;

e)

„werknemers”: werknemers van de ondernemingen ongeacht de aard van de arbeidsovereenkomst;

f)

„overheidsinstanties”: lichamen van het overheidsbestuur op het relevante niveau, zoals aangewezen door de lidstaten, met inbegrip van lokale arbeidsdiensten;

g)

„herstructureringsoperatie”: elke wijziging die valt binnen het toepassingsgebied van de richtlijnen inzake collectief ontslag of de overgang van ondernemingen;

h)

„inzetbaarheid”: het vermogen van de werknemer om in functie van zijn vaardigheden, ervaring en opleiding een baan te vinden of van baan te veranderen;

i)

„informatie en raadpleging”: worden gedefinieerd overeenkomstig de desbetreffende Europese en nationale wetgeving.

2.

Elke rechtshandeling van de Unie moet van toepassing zijn op ondernemingen of concerns, zowel in particulier als overheidsbezit, in overeenstemming met de nationale en Uniewetgeving en/of collectieve overeenkomsten. In elk geval op grote herstructureringsoperaties van ondernemingen en concerns, die binnen een beperkte tijdsduur hetzij een belangrijk aantal werknemers hetzij een belangrijk percentage van het personeel van die ondernemingen treffen.

Aanbeveling 4 over strategische planning op lange termijn, aanpassingsvermogen en inzetbaarheid

1.

Elke herstructureringsoperatie wordt opgenomen in een strategie op lange termijn die erop gericht is de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de onderneming op lange termijn te waarborgen en te versterken om een cultuur van innovatie te stimuleren waarbij wordt erkend dat ondernemingen in vele gevallen vanwege onvoorziene veranderingen in marktomstandigheden of vanwege technologische ontwikkelingen gedwongen zijn om tot herstructurering over te gaan.

2.

Een strategie op lange termijn omvat de economische ontwikkeling samen met doelstellingen inzake het personeel, de werkgelegenheid en vaardigheden waarbij de nadruk wordt gelegd op de ontwikkeling, op een permanente basis, van de vaardigheden en bekwaamheden van de werknemers teneinde het concurrentievermogen, de duurzaamheid en het aanpassingsvermogen van de onderneming te vergroten, de inzetbaarheid van de werknemers te verbeteren, de overgang van werknemers te vergemakkelijken en hun interne en externe mobiliteit te vergroten.

3.

Te dien einde moedigen de lidstaten de ondernemingen ertoe aan te zorgen dat elke werknemer toegang heeft tot een opleiding zodat die voorbereid is op de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de ondernemingen. De werknemers erkennen dat onderwijs en een leven lang leren noodzakelijk zijn om hun inzetbaarheid te vergroten en zij accepteren relevante aanbiedingen voor opleidingen.

4.

De voorgestelde opleidingen houden een echte langetermijninvestering in, ongeacht de leeftijd van de werknemer. De opleidingen betreffen voornamelijk de behoeften van speerpuntindustrieën, de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, de overgang naar een groene economie en de gezondheidszorg, en in een bredere context de sectoren die het grootste potentieel hebben om de doelstellingen van de EU 2020-strategie te verwezenlijken.

Aanbeveling 5 over de anticipatie op werkgelegenheids- en vaardigheidsbehoeften

1.

Ondernemingen ontwerpen, in overleg met de werknemersvertegenwoordigers, met inachtneming van hun wederzijdse rechten en verplichtingen, en, indien van toepassing, met overheidsinstanties en andere relevante belanghebbenden, strategieën voor de ontwikkeling van het personeel die op hun individuele omstandigheden zijn afgestemd, alsmede mechanismen voor de anticipatie op en de planning van toekomstige werkgelegenheids- en vaardigheidsbehoeften.

2.

Te dien einde zorgen de ondernemingen, in samenwerking met de werknemersvertegenwoordigers en andere relevante belanghebbenden, voor de vaststelling van:

a)

mechanismen voor de strategie op lange termijn inzake kwantitatieve en kwalitatieve werkgelegenheids- en vaardigheidsbehoeften die zijn gekoppeld aan innovatie- en ontwikkelingsstrategieën en die rekening houden met de te verwachten, zowel positieve als negatieve, ontwikkeling van de economie, werkgelegenheid, vaardigheden en arbeidsomstandigheden, alsmede mechanismen ter bepaling van de door de individuele werknemers verworven kwalificaties;

b)

meerjarenplannen inzake de werkgelegenheids- en vaardigheidsontwikkeling en de ontwikkeling van arbeidsomstandigheden waaronder als meest relevante gebieden vallen:

identificatie van en anticipatie op bekwaamheids- en kwalificatiebehoeften;

bevordering van het creëren van een opleidingscultuur om werknemers te helpen zich voor een passende opleiding in te schrijven;

een geregelde individuele evaluatie van de vaardigheden die resulteren in individuele opleidingstrajecten;

regelmatige beoordelingen van arbeidsomstandigheden, met name ten aanzien van de organisatie van het werk;

individuele opleidingsplannen met kwantitatieve streefdoelen;

een jaarlijks opleidingsbudget;

individuele leerrekeningen;

opleidingsprogramma's, zowel intern als extern;

verlof voor onderwijsdoeleinden;

speciale opleidingsmaatregelen om geïdentificeerde problemen aan te pakken.

3.

Elke werknemer krijgt een bepaald aantal opleidingsuren per jaar aangeboden die bij de wet of een collectieve arbeidsovereenkomst worden geregeld. De opleidingsbehoeften moeten echter worden vastgesteld via een beoordeling van vaardigheden om te controleren of de inzetbaarheid behouden blijft.

4.

De opleidingsbehoeften van individuele werknemers moeten regelmatig worden beoordeeld en in voorkomend geval moeten passende opleidingsoplossingen worden vastgesteld.

5.

De bepalingen van de leden 1 tot en met 3 hebben geen betrekking op ondernemingen en werknemers die vallen onder een overeenkomst die op het relevante niveau en met de relevante partijen is gesloten over de procedures inzake de anticipatie op de vaardigheden en de beoordeling van de werkgelegenheids- en vaardigheidsbehoeften.

6.

Waar mogelijk en passend:

(a)

ontwikkelen ondernemingen de in lid 2 voorziene mechanismen en plannen, in nauwe samenwerking met externe actoren, waaronder regionale autoriteiten, universiteiten en andere aanbieders van scholing en opleidingen, technologische instituten;

(b)

nemen de ondernemingen deel of dragen ze bij aan externe, op werkgelegenheid en vaardigheden gerichte waarnemingscentra, partnerschappen, netwerken en andere relevante initiatieven die in de betrokken regio en/of sector, innovatiecentra en ontwikkelingsagentschappen worden genomen.

7.

De concrete uitvoering wordt door de betrokken partijen in een overeenkomst vastgelegd.

8.

Afhankelijke ondernemingen worden van de in lid 2 bedoelde veranderingen en plannen in kennis gesteld. Hun werknemers kunnen onder deze mechanismen en plannen vallen, wanneer de afhankelijke ondernemingen hierom verzoeken met de motivering dat deze mechanismen en plannen vereist of nuttig zijn voor hun eigen aanpassing en ontwikkeling. Dit belet niet dat afhankelijke ondernemingen hun eigen mechanismen kunnen ontwikkelen.

Aanbeveling 6 over vroegtijdige voorbereiding

1.

Behoudens in omstandigheden waarin de herstructurering door onvoorziene of plotselinge gebeurtenissen op gang wordt gebracht, wordt elke herstructureringsoperatie, met name die operaties die waarschijnlijk een aanzienlijk negatief effect hebben, voorafgegaan door een adequate voorbereiding met de relevante belanghebbenden naar gelang van hun respectieve bevoegdheden ter voorkoming of verlichting van de economische sociale en lokale gevolgen ervan.

2.

Herstructurering wordt in het algemeen op gang gebracht door uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van veranderingen in markten of technologische ontwikkelingen. Het is in het belang van alle betrokkenen dat, indien zich dergelijke uitzonderlijke omstandigheden voordoen, het management en de werknemers tijdig met elkaar in gesprek gaan, overeenkomstig de informatie- en raadplegingsvereisten van de bestaande wetgeving van de Unie.

3.

Elke voorgestelde herstructureringsoperatie moet volledig worden uitgelegd aan de werknemersvertegenwoordigers en zij moeten de juiste informatie over de voorgestelde herstructurering krijgen, zodat ze een dieptebeoordeling kunnen uitvoeren en zich kunnen voorbereiden op raadplegingen, indien van toepassing.

4.

Deze voorbereiding geschiedt zo snel mogelijk en gaat van start zodra de noodzaak van een herstructurering wordt overwogen, met inachtneming van de op het niveau van de sector en de regio van de betrokken onderneming afgesproken methodes en procedures, mocht het geval zich voordoen. Behoudens in de uitzonderlijke, in lid 1 bedoelde omstandigheden geschiedt de voorbereiding binnen een termijn die de betekenisvolle raadpleging van alle belanghebbenden en de vaststelling van maatregelen mogelijk maakt waarmee de negatieve weerslag ervan vanuit economisch, sociaal en lokaal oogpunt kan worden voorkomen of tot een minimum kan worden beperkt.

5.

De plaatselijke economische actoren, met name ondernemingen en hun werknemers die in een situatie van afhankelijkheid ten opzichte van de herstructurerende onderneming verkeren, worden eveneens vanaf het begin in kennis gesteld van de voorgestelde herstructurering.

6.

Om de werknemers te betrekken bij de herstructurering en de anticipatie op veranderingen is het cruciaal te zorgen voor transparantie en de werknemers te zijner tijd te informeren over de situatie van de onderneming. Al in een vroeg stadium moeten de werknemers bij de besprekingen worden betrokken, zodat zij kunnen deelnemen aan het herstructureringsproces van de onderneming of, in het geval van een sluiting, een eventuele overname van het bedrijf kunnen plannen.

7.

Bij elke herstructurering moeten de gevolgen inzake ontslagen prioritair behandeld worden en moet de onderneming zich duidelijk en op transparante wijze inzetten voor de werkgelegenheid.

Aanbeveling 7 over informatie en raadpleging over bedrijfsbesluiten

1.

Elke herstructureringsoperatie, vooral die welke waarschijnlijk een negatieve weerslag op de werkgelegenheid hebben, gaat vergezeld van een vroegtijdige uitleg en motivering aan de relevante belanghebbenden alvorens concrete maatregelen worden genomen, ongeacht of de beoogde herstructurering op basis van strategische doelstellingen en vereisten op de lange termijn of vereisten op de korte termijn plaatsvindt en of de beslissing ten aanzien van herstructurering wordt genomen door de onderneming of door een concern die het beheer heeft over de onderneming.

2.

De in lid 1 bedoelde maatregelen omvatten de reden voor de keuze van de maatregelen die worden overwogen ter verwezenlijking van de doelstellingen nadat er een evaluatie heeft plaatsgevonden van andere mogelijke opties in het licht van alle betrokken belangen.

3.

De ondernemingen informeren vanaf het begin de overheidsinstanties en werknemersvertegenwoordigers op het desbetreffende niveau tijdig, met name op plaatselijk niveau, en betrekken deze zoveel mogelijk bij de tenuitvoerlegging van het herstructureringsproces.

4.

De plaatselijke economische actoren, met name ondernemingen en hun werknemers die in een situatie van afhankelijkheid ten opzichte van de herstructurerende onderneming verkeren, worden eveneens zo snel mogelijk van het herstructureringsproces in kennis gesteld.

5.

Dit artikel is niet van toepassing wanneer op nationaal niveau een vergelijkbare regeling met betrekking tot informatie en raadpleging van kracht is.

Aanbeveling 8 over het tot een minimum beperken van de interne sociale kosten middels een sociaal plan

1.

Wanneer een herstructurering noodzakelijk blijkt, overwegen ondernemingen pas ontslagen als laatste redmiddel, nadat zij alle mogelijke alternatieve opties in overweging hebben genomen en ondersteunende maatregelen hebben afgebakend en, indien voorhanden, hebben toegepast.

2.

Ondernemingen overwegen met name alle relevante opties als alternatieven en gaan in dialoog met interne en externe belanghebbenden en trachten te bewerkstelligen dat deze zich verenigen met de oplossing voor ontslagen, bijvoorbeeld:

a)

geleidelijke invoering van geplande maatregelen;

b)

vermindering van de arbeidsintensivering;

c)

tijdelijke of permanente vermindering of reorganisatie van de arbeidstijden;

d)

hernieuwde onderhandelingen over de arbeidsomstandigheden;

e)

interne of externe herplaatsing van de werknemers binnen het concern of bij andere ondernemingen die niet tot het concern behoren;

f)

insourcen van externe activiteiten;

g)

in overleg tot stand gekomen vertrek; en tevens

h)

natuurlijke afvloeiing.

3.

Wanneer ontslag onvermijdelijk is of deel uitmaakt van het in het kader van alternatieve opties uit te voeren pakket, dragen de ondernemingen, met de steun van plaatselijke autoriteiten en particuliere en openbare arbeidsdiensten, ertoe bij aan de betrokken werknemers de in de omstandigheden gepaste hulp ter hand te stellen om hun inzetbaarheid te vergroten en hen te helpen op snelle en duurzame wijze op de arbeidsmarkt terug te keren.

4.

Ongeacht hun uit nationale en EU-wetgeving en praktijken voortvloeiende verplichtingen overwegen de ondernemingen de volgende inzetbaarheidsmaatregelen voor zover deze nodig of nuttig blijken te zijn om de gevolgen van de operatie te beperken:

het geven van informatie over de arbeidsmarkt, hun rechten en de tijdens het herstructureringsproces overeengekomen voorwaarden aan werknemers die het risico lopen te worden ontslagen of die al zijn ontslagen;

het creëren van herplaatsings- en/of mobiliteitscellen;

scholing en herscholing;

geïndividualiseerde professionele begeleiding;

hulp bij het zoeken naar nieuw werk, waaronder betaalde vrije tijd om een baan te vinden;

een billijke vergoeding;

het vergemakkelijken van het opzetten van eigen bedrijven en coöperaties, alsmede uiteenlopende vormen van financiële participatie;

controle, toezicht en advies gericht op het voorkomen of het tot een minimum beperken van de negatieve fysieke en psychosociale weerslag van het herstructureringsproces op zowel de werknemers die eventueel worden ontslagen als de werknemers die kunnen blijven;

het recht toekennen op herindienstneming voor eerder ontslagen werknemers;

het vergemakkelijken van de overgang van ondernemingen, met inbegrip voor werknemers in de vorm van een coöperatie;

het bieden van psychosociale begeleiding, waar nodig.

Aanbeveling 9 over het beheer van herstructureringsprocessen

1.

De ondernemingen en hun werknemersvertegenwoordigers moeten trachten collectieve overeenkomsten te sluiten over kwesties die voortvloeien uit de voorgestelde herstructurering, indien van toepassing.

2.

De bepalingen van de aanbevelingen 6 en 7 zijn niet bedoeld voor ondernemingen en werknemers die vallen onder een op het relevante niveau en met de relevante partijen gesloten overeenkomst over de procedures en het mechanisme voor de voorbereiding, het sociaal verantwoorde beheer en het tot een minimum terugdringen van de interne sociale kosten van herstructureringsoperaties.

Aanbeveling 10 over het tot een minimum beperken van de externe economische, sociale en milieugevolgen

1.

Wanneer een herstructureringsoperatie ingrijpende plaatselijke gevolgen heeft, streven de ondernemingen naar complementariteit en synergie tussen hun voorbereidende maatregelen en de maatregelen van alle andere actoren teneinde de mogelijkheden voor het vinden van nieuw werk voor werknemers te optimaliseren om de economische, sociale en milieuomschakeling te bevorderen en nieuwe duurzame economische activiteiten te ontplooien die voor hoogwaardige werkgelegenheid zorgen middels het sluiten van overeenkomsten tussen ondernemingen met dezelfde activiteit of in hetzelfde geografische gebied voor de herindienstneming van ontslagen werknemers.

2.

Voor de toepassing van lid 1 stellen de ondernemingen de regionale of lokale autoriteiten en andere relevante actoren op de hoogte van de maatregelen die worden opgesteld overeenkomstig aanbeveling 8. Zij nemen deel en/of dragen bij aan task-forces of netwerken die op regionaal of sectoraal niveau worden opgezet om de gevolgen van de operatie tot een minimum te beperken.

3.

Voorzover dit nodig blijkt en in overeenstemming met nationale of regionale vereisten, ontwerpen de ondernemingen strategieën gericht op het revitaliseren van en/of het geven van een nieuwe bestemming aan industrieterreinen die waarschijnlijk leeg komen te liggen en leggen ze deze strategieën ten uitvoer, als milieumaatregel, als middel om nieuwe activiteiten aan te trekken en als manier om een gedeelte van de banen die zullen verdwijnen op te vangen.

4.

De in aanbeveling 8 bedoelde maatregelen zijn, voor zover mogelijk, bedoeld voor de werknemers van afhankelijke ondernemingen. De afhankelijke ondernemingen en hun werknemers worden van deze maatregelen in kennis gesteld als dergelijke informatie vereist of nuttig is voor hun eigen aanpassing en voor het beheer van het herstructureringsproces binnen die ondernemingen.

Aanbeveling 11 over overheidssteun

1.

De lidstaten dragen er ook zorg voor dat de overheidsinstanties en alle organen van ambtswege de bijstand en het advies leveren die noodzakelijk zijn om een soepel herstructureringsproces te vergemakkelijken en te vereenvoudigen, ten einde de gevolgen ervan tot een minimum te beperken.

2.

Overheidsinstanties en arbeidsbureaus op diverse niveaus interveniëren bij de anticipatie en het beheer door:

a)

het bevorderen van de dialoog, de coördinatie en de samenwerking tussen externe belanghebbenden

b)

het ondersteunen van de anticipatie op processen en met name herstructureringsoperaties om de economische, sociale en ecologische gevolgen ervan te verlichten.

3.

In nauwe samenwerking met de organisaties van de sociale partners op het relevante niveau bieden overheidsinstanties en arbeidsbureaus ondersteuning of geven advies bij de mechanismen voor de planning op lange termijn en meerjarenplannen inzake de werkgelegenheids- en vaardigheidsbehoeften binnen de ondernemingen, met name bij het organiseren van een vaardigheidsbeoordeling voor alle betrokken werknemers.

4.

In door structurele veranderingen getroffen regio's zouden de overheidsinstanties in nauwe samenwerking met de organisaties van de sociale partners op het relevante niveau het volgende passend moeten achten:

a)

het creëren van permanente organen, netwerken of waarnemingscentra om te anticiperen op veranderingsprocessen en het aanbieden van gratis vaardigheidsbeoordelingen, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan werknemers die moeilijk inzetbaar zijn;

b)

het bevorderen van territoriale werkgelegenheidspacten die zowel gericht zijn op de bevordering van het creëren van banen en aanpassing, alsook op fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, en het streven naar het aantrekken van investeringen op alle mogelijke wijzen waarbij rekening wordt gehouden met de lokale structuur van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen;

c)

het bevorderen of creëren van mechanismen om de overgang naar ander werk te vergemakkelijken, onder meer door het vormen van netwerken van ondernemingen en het uitwisselen van goede praktijken;

d)

het invoeren van opleidingsmaatregelen ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen en hun werknemers, en het ondersteunen van dialoog en samenwerking tussen deze ondernemingen en grote ondernemingen;

e)

het stimuleren van de regionale werkgelegenheid en de economische, sociale en ecologische omschakeling;

f)

het stimuleren van technologische innovatiemogelijkheden, met name in het kader van de vermindering van CO2-emissies.

Aanbeveling 12 over financiële steun

1.

Onverminderd de verplichtingen van ondernemingen uit hoofde van het recht van de Unie, nationale wetgeving of praktijken bieden de overheidsinstanties, waar mogelijk, financiële steun en andere ondersteunende middelen aan voor inzetbaarheidsmaatregelen ten behoeve van werknemers van ondernemingen welke een herstructurering ondergaan, voorover dit soort steun nodig of passend is om hen in staat te stellen snel op de arbeidsmarkt terug te keren.

2.

Overeenkomstig de regels inzake de fondsen van de Unie kunnen deze, en met name het EFRO en het ESF, worden gebruikt bij de ondersteuning van geïntegreerde actie ter anticipatie op en voorbereiding van herstructureringen en om werkgevers te helpen bij de aanpassing aan de veranderingen voor de toepassing van de leden 1 en 2.

3.

Onverminderd de verplichtingen van lidstaten of werkgevers uit hoofde van het recht van de Unie, nationale wetgeving of praktijken, kan het EFG, overeenkomstig de op het fonds toepasselijke regels, nuttig zijn voor het verlenen van financiële ondersteuning om ontslagen werknemers weer snel aan het werk te krijgen.

Aanbeveling 13 over de aanwijzing van de relevante overheidsinstanties

De lidstaten wijzen op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau de overheidsinstanties aan, die bevoegd zijn voor de toepassing van deze rechtshandeling.

Aanbeveling 14

1.

De ondernemingen creëren instrumenten voor de geregelde evaluatie en verslaglegging van hun herstructureringspraktijken in samenwerking met de werknemersvertegenwoordigers en, in voorkomend geval, de externe organisaties die bij dit proces betrokken zijn.

2.

De lidstaten werken met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden samen bij het verschaffen van statistische gegevens over herstructureringsmaatregelen.

3.

Dit kader laat de rechten en verplichtingen onverlet, die op het gebied van werknemersparticipatie uit het recht van de Unie voortvloeien. De lidstaten mogen bepalingen vaststellen of handhaven die gunstiger zijn voor de bescherming van het beginsel van gelijke behandeling.

4.

Dit kader laat alle arbeidsbeschermingsverplichtingen in verband met compensatiebetalingen bij beëindiging van het dienstverband onverlet. De tenuitvoerlegging ervan vormt onder geen beding een rechtvaardiging voor de verlaging van het reeds door lidstaten geboden niveau van bescherming tegen discriminatie.

5.

In specifieke gevallen en binnen de door de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden en grenzen zorgt elke lidstaat ervoor dat ondernemingen niet verplicht worden om informatie door te geven die volgens objectieve criteria ernstige schade zou berokkenen aan het functioneren van de ondernemingen of voor deze ondernemingen nadelig zou zijn. Een lidstaat kan bepalen dat voor deze ontheffing voorafgaande administratieve of gerechtelijke toestemming noodzakelijk is.

6.

De lidstaten zorgen ervoor dat de werknemersvertegenwoordigers en elke andere persoon die toegang hebben tot informatie die nadrukkelijk uit hoofde van deze rechtshandelingen aan hun is voorgelegd, geen toestemming krijgen om deze informatie openbaar te maken, wanneer zij, in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk, op vertrouwelijke basis is verstrekt.

7.

De lidstaten zouden ondernemingen die niet de wetgeving van de Unie naleven, moeten uitsluiten van overheidssteun uit de nationale begrotingen.

8.

Onverminderd het bepaalde in lid 7, staat niets het gebruik in de weg van middelen uit de algemene begroting van de Europese Unie en uit de nationale begrotingen, wanneer die rechtstreeks ten goede komen aan de werknemers van de in dat lid bedoelde ondernemingen.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/38


P7_TA(2013)0006

EU-strategie voor de Hoorn van Afrika

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over de EU-strategie voor de Hoorn van Afrika (2012/2026(INI))

(2015/C 440/06)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 10 mei 2012 over zeepiraterij (1),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2009 over de situatie in de Hoorn van Afrika (2),

gezien zijn resolutie van 10 maart 2010 over het jaarverslag over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in 2008 (3),

gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 over het jaarverslag over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in 2009 (4),

gezien zijn resolutie van 12 september 2012 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (5),

gezien de conclusies van de Raad over de Hoorn van Afrika van 14 november 2011 en met name het strategische kader in de bijlage bij die conclusies,

gezien de Europese veiligheidsstrategie en de voor de Europese Raad bestemde tekst van de hoge vertegenwoordiger en de Europese Commissie van 14 maart 2008 getiteld „Klimaatverandering en internationale veiligheid”,

gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie over de verkiezingen in Ethiopië van 23 mei 2010,

gezien de goedkeuring van een grondwet voor Somalië door 825 leden van de nationale grondwetgevende vergadering op 1 augustus 2012; gezien de democratische verkiezing op 11 september 2012 van een nieuwe Somalische president in het kader van het overgangsproces,

gezien de conclusies van de Raad over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van 1 december 2011 en 23 juli 2012,

gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over de situatie in Somalië, en met name Resolutie 2067(2012),

gezien de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (AMISOM), haar strategische concept van 5 januari 2012 over het tot stand brengen van aanwezigheid in de vier sectoren en Resolutie 2036(2012) van de VN-Veiligheidsraad waarin wordt gevraagd aan de Afrikaanse Unie om de strijdkrachten van AMISOM uit te breiden van 12 000 naar maximaal 17 731 personeelsleden in uniform, bestaande uit troepen en personeel van opgeleide politie-eenheden,

gezien Resolutie 1820(2008) van de VN-Veiligheidsraad over de vrouw, vrede en veiligheid,

gezien het VN-verslag van 25 januari 2011 en de 25 voorstellen hierin van Jack Lang, speciaal adviseur van de VN-secretaris-generaal inzake juridische aangelegenheden in verband met piraterij voor de kust van Somalië; gezien de follow-upverslagen van Jack Lang, inclusief het verslag over de voorwaarden voor de oprichting van gespecialiseerde Somalische antipiraterijrechtbanken van 15 juni 2011 en het verslag van de Secretaris-generaal over gespecialiseerde antipiraterijrechtbanken in Somalië en andere landen in de regio van 20 januari 2012,

gezien de gezamenlijke strategie EU-Afrika,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0408/2012),

A.

overwegende dat de Hoorn van Afrika een regio is met een van de meest onzekere voedselvoorzieningen ter wereld en dat miljoenen mensen die in het gebied wonen, ondervoed zijn en het risico lopen op hongersnood; overwegende dat dit geografische gebied landen omvat die behoren tot degene met de laagste gezondheidsstandaarden ter wereld; overwegende dat het ook een van de armste gebieden ter wereld is, waar het gebrek aan bestuur het meest schrijnend is; overwegende dat menselijke onveiligheid en voedselonzekerheid voor acute humanitaire crises in de regio zorgen; overwegende dat de internationale gemeenschap geen preventieve stappen heeft ondernomen om de kwesties van de menselijke veiligheid, de droogte en de hongersnood in het gebied aan te pakken;

B.

overwegende dat de regio een lange geschiedenis van conflicten heeft en dat er een verband bestaat tussen conflicten, armoede en onderontwikkeling; overwegende dat duurzame ontwikkeling onmogelijk is in een klimaat van spanningen, gewapende conflicten en onstabiele overheidsinstellingen, terwijl armoede en onderontwikkeling tegelijk fungeren als conflictgenererende factoren; overwegende dat de klimaatverandering waarschijnlijk zal zorgen voor een verdere verscherping van de situatie in de regio, waar perioden van ernstige droogte al frequenter zijn geworden;

C.

overwegende dat de aanhoudende instabiliteit in de Hoorn van Afrika gevolgen heeft voor de veiligheid van de omliggende landen en het continent als geheel en, door de terroristische netwerken in de regio, ook gevolgen kan hebben voor de veiligheid van andere gebieden, zoals Europa, het Arabische Schiereiland en Zuid-Azië;

D.

overwegende dat de vicieuze cirkel van onveiligheid, instabiliteit, armoede en slecht bestuur enkel met succes en op effectieve wijze kan worden doorbroken via een omvattende, holistische benadering die erop is gericht om in de landen in het gebied duurzame ontwikkeling te realiseren; overwegende dat het verband tussen ontwikkeling en veiligheid in de Hoorn van Afrika duidelijk naar voren komt, aangezien het een gebied is waar criminele activiteiten, met name terrorisme en piraterij, alomtegenwoordig zijn ten gevolge van de extreme armoede en het slechte bestuur, of het ontbreken van bestuur door de staat;

E.

overwegende dat Europa en de ruimere internationale gemeenschap op drie manieren betrokken zijn bij de veiligheidssituatie in de Hoorn van Afrika: in de eerste plaats is er de dreiging van internationaal terrorisme vanwege de middelen die uit piraterij en gijzelingen worden doorgesluisd naar terroristische organisaties; ten tweede is er de economische bedreiging voor de internationale handel en de behoefte om een veilige doorgang te creëren voor de scheepvaart; en ten derde moet de verwezenlijking van de VN-doelstellingen worden gesteund, door bijvoorbeeld de schepen van het Wereldvoedselprogramma in het gebied te beschermen;

F.

overwegende dat de inzet van de EU voor het gebied zowel wordt ingegeven door het geostrategische belang van het gebied als door de wil om de mensen in de Hoorn te helpen en hen uit de armoede te halen; overwegende dat de EU om dat te bereiken en een duurzame vrede tot stand te brengen een verbintenis is aangegaan om zowel de inspanningen te ondersteunen op regionaal niveau — bijvoorbeeld via de intergouvernementele ontwikkelingsautoriteit (Intergovernmental Authority for Development, IGAD) en de Afrikaanse Unie– als op nationaal niveau, om vrede en rechtvaardigheid te bewerkstelligen op basis van de beginselen van insluiting, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten;

G.

overwegende dat de IGAD nog steeds een onvoldoende ontwikkeld instrument is voor de versterking van de samenwerking, integratie en veiligheid op regionaal niveau; overwegende dat de IGAD een centrale rol moet spelen in de politieke en veiligheidsarchitectuur van de Hoorn van Afrika, alsmede in conflictpreventie en in de politieke en economische integratie in de regio, om de landen in de regio ertoe aan te zetten zich in te zetten voor en te binden aan een gemeenschappelijke politieke en economische agenda;

H.

overwegende dat een doorlopende gordel van onveiligheid en instabiliteit van de Atlantische Oceaan tot de Indische Oceaan ook de drughandel zou aanzwengelen over de zuidelijke Atlantische Oceaan en in Latijns-Amerika en het Caribische gebied, alsmede de wapen- en mensenhandel zou aanmoedigen, doordat er nieuwe smokkelroutes opengesteld worden en mogelijkheden worden gecreëerd om drugs te smokkelen, zowel naar Europa als naar het Arabisch Schiereiland;

I.

overwegende dat de concurrentie tussen de landen in het gebied om de natuurlijke hulpbronnen, met name fossiele brandstoffen en water, en de concurrentie om infrastructuur die toegang biedt tot havens voor olie- en aardgasproducerende landen en om toegang tot de zee voor landen zonder kust, de spanningen in het gebied verder kunnen aanscherpen en tot chronische instabiliteit kunnen leiden;

J.

overwegende dat een houdbare stabiliteit in de Hoorn van Afrika op de lange termijn enkel tot stand kan komen op basis van sterke, verantwoordelijke democratische instellingen, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten, en met name, de vrijheid van meningsuiting, en op basis van betere economische vooruitzichten voor de samenleving in het algemeen;

K.

overwegende dat het van essentieel belang is om kernen van stabiliteit in de regio actief te voeden, armoede te bestrijden en economisch herstel te promoten als middel om gefaalde staten weer op te bouwen; overwegende dat er zonder ontwikkeling geen sprake kan zijn van veiligheid en dat er zonder veiligheid geen sprake kan zijn van ontwikkeling;

L.

overwegende dat de gewelddadige opstand van Al-Shabaab, het gebrek aan degelijk bestuur door de staat in Somalië, het gevaar door de voortdurende piraterij voor de kust van Somalië, de spanningen en het dreigende conflict tussen Soedan en Zuid-Soedan, de conflictgevoelige regio's Abyei en Darfur, de politieke overgang in Ethiopië na de dood van premier Meles Zenawi, de spanningen tussen Ethiopië en Eritrea en Somalië, de spanningen tussen Eritrea en Djibouti en de terroristische activiteiten van het Verzetsleger van de Heer (Lord's Resistance Army, LRA) er alle toe bijdragen dat de Hoorn van Afrika een van de meest conflictgevoelige gebieden ter wereld is, met als gevolg enorm veel menselijk leed, binnenlandse ontheemding van mensen, een verergering van de humanitaire crises en een belemmering van duurzame sociale en economische ontwikkeling, alsmede van de democratie en de rechtsstaat;

M.

overwegende dat, naarmate met de strijd tegen Al-Shabaab in Somalië vooruitgang wordt geboekt, het risico groter wordt dat terroristische activiteiten en de destabilisering zich verplaatsen naar andere delen van Somalië of zelfs andere delen van Afrika die tot nu toe niet waren getroffen;

N.

overwegende dat de aanhoudende politieke instabiliteit en conflictsituatie in Somalië ieder vooruitzicht op duurzame economische ontwikkeling in de regio bijna volledig de kop hebben ingedrukt; overwegende dat het gebrek aan stabiele democratische en economische vooruitzichten voor de bevolking en met name voor jongeren, in combinatie met de afwezigheid van democratie, een rechtsstaat, bestuur en menselijke veiligheid een vruchtbare bodem is voor het aanmoedigen van criminele activiteiten, waaronder piraterij en drugssmokkel, en helpt om terreurgroepen zoals Al-Shabaab in stand te houden; overwegende dat het van essentieel belang is deze kwesties aan te pakken op alomvattende wijze, gebruik makend van alle EU-instrumenten voor extern optreden, en dit optreden aan te vullen met de oprichting van gespecialiseerde Somalische rechtbanken tegen piraterij, zodra in Somalië levensvatbare overheidsstructuren voorhanden zijn;

O.

overwegende dat de federale overgangsregering van Somalië er niet in is geslaagd om een stabiele en inclusieve administratie te vormen die in staat is om een consensus tot stand te brengen tussen de verschillende etnische en politieke groepen; overwegende dat de nieuwe regering van Somalië volledig gesteund moet worden door de internationale gemeenschap zodat zij de uitdagingen waarmee Somalië wordt geconfronteerd, het hoofd kan bieden en opnieuw een duurzame politieke, democratische, etnische en sociale stabiliteit kan instellen;

P.

overwegende dat vissersschepen uit vele landen de chaos in Somalië hebben misbruikt door sinds 1990 in de Somalische 200 mijlszone voor de kust te vissen en zo de bestaansmogelijkheden van de Somalische vissers hebben ondermijnd;

Q.

overwegende dat er volgens de UNHCR meer dan een miljoen Somalische vluchtelingen zijn die verspreid zijn over de Hoorn van Afrika, met name in Kenia en Ethiopië, en 1,3 miljoen binnenlandse ontheemden binnen Somalië; overwegende dat het interne conflict, het terrorisme van Al-Shaabab en de opeenvolgende droogtecrises de belangrijkste redenen zijn voor de uittocht en de ontheemding van mensen in Somalië, met merkbare gevolgen voor het hele gebied;

R.

overwegende dat op 20 augustus 2012 twee voor de regio zeer belangrijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden: ten eerste het overlijden van de premier van Ethiopië, Meles Zenawi, en ten tweede de oprichting van het eerste formele parlement van Somalië in meer dan twee decennia; overwegende dat de eedaflegging van een nieuw parlement en de verkiezing van een nieuwe Somalische president, Hassan Sheikh Mohamud, op 10 september 2012 een mijlpaal waren en een belangrijke stap in de richting van meer vrede en veiligheid en hebben aangetoond dat de situatie in Somalië niet onomkeerbaar is;

S.

overwegende dat Ethiopië, Djibouti, Kenia en Oeganda militaire en politieke steun hebben verleend aan de inspanningen om stabiliteit in de regio te bewerkstelligen, met name via de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (AMISOM), en zo hebben gewerkt aan een duurzame oplossing voor de veiligheid en de stabiliteit in de regio onder Afrikaanse verantwoordelijkheid en leiding, met actieve steun van de internationale gemeenschap; overwegende dat de Afrikaanse Unie een waardevolle partner voor vrede en stabiliteit in de regio is;

T.

overwegende dat de veiligheidstoestand en de militaire situatie in Somalië gevaarlijk en onvoorspelbaar blijven; overwegende dat AMISOM erin is geslaagd de islamitische militie Al-Shabaab terug te dringen en 100 soldaten in Baidoa heeft ingezet; overwegende dat Kenia onlangs een militaire inval heeft gedaan in Zuid-Centraal-Somalië, maar Al-Shabaab niet definitief heeft kunnen verslaan; overwegende dat het Ethiopische leger in februari 2012 invallen heeft gedaan in de Hiraan-regio en de Bay-regio; overwegende dat Human Rights Watch bekend heeft gemaakt dat Ethiopische strijdkrachten en milities die trouw zijn aan de federale overgangsregering van Somalië zich schuldig hebben gemaakt aan schendingen van de mensenrechten, marteling, willekeurige aanhoudingen, standrechtelijke executies en onwettige represailles tegen burgers; overwegende dat het buurland Eritrea er door de VN-groep voor het toezicht op de naleving van sancties van beschuldigd is wapens, training en financiële steun te hebben geleverd aan Al-Shabaab en zo het wapenembargo van de VN te hebben geschonden;

U.

overwegende dat een einde van de crisis in Somalië wel afhankelijk is van de stabiliteit die wordt gebracht door de operaties van de Afrikaanse Unie in het land, maar alleen tot stand kan komen als de sociale en politieke stabiliteit worden gehandhaafd en ondersteund, d.w.z. dat de partijen die betrokken zijn bij de militaire operaties, ook een grote verantwoordelijkheid zullen dragen in verband met de ondersteuning van de plaatselijke autoriteiten met alle nodige middelen, in de periode na de stopzetting van de militaire operaties;

V.

overwegende dat een internationale militaire actie geen veiligheid, stabiliteit en duurzame vrede tot stand kan brengen, als zij niet gepaard gaat met programma's voor democratische ontwikkeling;

W.

overwegende dat het overlijden van Ethiopisch premier Meles Zenawi waarschijnlijk verstrekkende nationale en regionale gevolgen zal hebben, aangezien de nieuwe leiders hierdoor mogelijkheid krijgen de politieke ruimte open te stellen, repressieve wetten in te trekken en een inclusieve politieke dialoog aan te knopen met het oog op een democratische overgang; overwegende dat de totstandbrenging van een inclusieve, democratisch verkozen regering in Ethiopië de enige manier is om de verspreiding van de instabiliteit, het radicalisme en de onrust in het gebied, die de rol van Ethiopië in de strijd tegen het terrorisme in gevaar brengen, te voorkomen;

X.

overwegende dat het EPRDF bij de parlementsverkiezingen van mei 2010 545 van de 547 beschikbare zetels heeft gewonnen, waarop de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU heeft verklaard dat de verkiezingen niet voldeden aan de internationale normen;

Y.

overwegende dat Ethiopië meer buitenlandse hulp van de VS en de EU ontvangt dan enig ander Afrikaans land;

Z.

overwegende dat Eritrea na 20 jaar onafhankelijkheid onder het bestuur van president Isaias Afewerki een van de meest repressieve en gesloten landen in de wereld is, waar de situatie op het vlak van mensenrechten schrijnend is en burgers worden gevangenzet, gemarteld en vermoord; overwegende dat de VN-Mensenrechtenraad op 5 juli 2012 een resolutie heeft goedgekeurd met een krachtige veroordeling van de aanhoudende, wijdverbreide en systematische schending van de mensenrechten door de Eritrese overheid, de strenge beperkingen van de vrijheid van mening en van meningsuiting en de gedwongen dienstplicht van onbepaalde duur voor burgers, waarbij ook een speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea werd aangesteld om het isolement van het land te doorbreken en misbruik te onderzoeken en te melden; overwegende dat de Zweeds-Eritrese burger Dawit Isaak al 11 jaar zonder proces incommunicado in een gevangenis in Eritrea wordt vastgehouden;

AA.

overwegende dat de presidenten van Soedan en Zuid-Soedan op 26 september 2012 een langverwachte samenwerkingsovereenkomst hebben ondertekend waardoor de toevoer van olie uit het Zuiden naar het Noorden kan worden hersteld, de bufferzone aan de grens kan worden gedemilitariseerd, de grensoverschrijdende handel kan worden heropend en het vrije verkeer van burgers van de ene kant van de grens naar de andere kant worden hersteld; overwegende dat beide landen het nog eens moeten worden over de status van Abyei en andere betwiste gebieden;

AB.

overwegende dat Zuid-Soedan wordt geconfronteerd met grote uitdagingen op het vlak van politiek, economie en veiligheid, met name ten aanzien van het geweld tussen gemeenschappen en het gebrek aan degelijke bestuursstructuren; overwegende dat de lopende ontwapening van de burgers, de zogeheten „Operatie Herstel de vrede”, die in maart 2012 werd gelanceerd als reactie op het geweld tussen gemeenschappen in de staat Jonglei, volgens berichten geleid heeft tot gevallen van misbruik door de gewapende strijdkrachten tegenover burgers;

AC.

overwegende dat vrede moeilijk te realiseren blijft in de westelijke Soedanese regio Darfur en in de zuidelijke staten Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl; overwegende dat mensenrechtenorganisaties nog steeds melding maken van willekeurige bombardementen door de regeringstroepen in gebieden waar burgers wonen, standrechtelijke executies, willekeurige aanhoudingen, massale plunderingen en vernietiging van eigendommen; overwegende dat het aanhoudende geweld een langdurige, verontrustende humanitaire crisis heeft teweeggebracht;

AD.

overwegende dat in de landen van de Hoorn van Afrika toegang tot de bevolking een van de grootste problemen blijft, wat de aanpak van humanitaire noodsituaties in de regio betreft;

AE.

overwegende dat de Commissie op het punt staat het totale bedrag van de dit jaar verleende humanitaire hulp aan de bevolking die getroffen is door de droogte in de landen van de Hoorn van Afrika, te verhogen tot 158 miljoen EUR;

AF.

overwegende dat de belangrijkste lidstaten van de Afrikaanse Unie zich er tijdens de internationale donorconferentie in Addis Abeba toe hebben verbonden bijna 350 miljoen USD voor de door de droogte getroffen landen vrij te maken;

AG.

overwegende dat de Hoorn van Afrika en met name Somalië getroffen zijn door een ernstige hongersnood als gevolg van droogte, met als resultaat een ernstige humanitaire crisis, die meer dan 12 miljoen mensen in de regio, inclusief meer dan 7,5 miljoen in Somalië, heeft getroffen; overwegende dat de hongersnood niet alleen vele dodelijke slachtoffers heeft geëist, met name kinderen, maar ook heeft geleid tot een grote vluchtelingenstroom naar buurlanden Kenia en Ethiopië; overwegende dat de Commissie de humanitaire steun heeft verhoogd van 9 miljoen EUR in 2008 tot 46 miljoen EUR in 2009, maar die steun vervolgens heeft verlaagd tot 35 miljoen EUR in 2010 en 30 miljoen EUR in 2011; overwegende dat zij het bedrag vervolgens heeft verhoogd tot 77 miljoen EUR, maar pas na de grote droogte van de zomer van 2011;

AH.

overwegende dat een aanzienlijke verbetering van de humanitaire situatie in de Hoorn van Afrika samenhangt met alle andere doelstellingen die de EU in het gebied nastreeft en dat voor een duurzame oplossing van de verschillende conflicten die het gebied teisteren, bijgevolg rekening moet worden gehouden met de behoeften van binnenlandse ontheemden en met de aanhoudende vluchtelingencrisis en de oorzaken daarvan, zoals de structurele voedselonzekerheid, de conflicten en de gevolgen van de klimaatverandering, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals vrouwen en kinderen;

AI.

overwegende dat niet alleen de traditionele spelers op het vlak van politiek en ontwikkeling zoals de EU, de VS en internationale organisaties als de VN en de Wereldbank, maar ook Turkije, Egypte, de landen van de Samenwerkingsraad van de Golf (met name Qatar) en de Organisatie van de Islamitische Samenwerking belangrijke donoren en politieke actoren in de regio zijn; overwegende dat China een belangrijke rol speelt door de infrastructuurontwikkeling en de economische capaciteit in de Hoorn van Afrika te bevorderen via de verstrekking van zachte ad-hocleningen waaraan geen voorwaarde is verbonden dat de landen effectieve hervormingen doorvoeren en die vaak fungeren als stimulans voor een geprivilegieerde toegang tot de natuurlijke hulpbronnen en tot de markt in het land kwestie;

AJ.

overwegende dat de EU de grootste verstrekker van internationale bijstand en humanitaire hulp in de Hoorn van Afrika is en dat zij bijdraagt aan de ontwikkeling en veiligheid van dit gebied op land en op zee;

AK.

overwegende dat de totstandbrenging van een veilig klimaat voor handel en vervoer het belangrijkste pad is in de richting van stabilisatie en ontwikkeling in de regio, zowel op het land als op zee;

AL.

overwegende dat de verkoop van illegaal ivoor een van de belangrijkste bronnen van inkomsten is geworden voor milities zoals Al-Shabaab, maar ook voor de officiële strijdkrachten, vanwege een enorme toename van de vraag in de Aziatische landen; overwegende dat de olifantenstroperij volgens CITES het hoogste niveau van de afgelopen 10 jaar heeft bereikt en dat er sinds 1989 nog nooit zoveel ivoor in beslag werd genomen;

AM.

overwegende dat volgens een rapport van het VN-milieuprogramma een groot aantal illegale scheepsladingen giftig afval met lekkende inhoud langs de kust van Somalië is gedumpt, met totale veronachtzaming van de gezondheid van de bevolking ter plaatse en het behoud van het milieu; overwegende dat het op zee gedumpte afval volgens hetzelfde verslag gedeeltelijk afkomstig is uit de EU en dat het onherstelbare schade toebrengt aan de menselijke gezondheid en het milieu in het gebied, met grove schending van de mensenrechten;

AN.

overwegende dat alle acht millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling in het gebied momenteel buiten bereik zijn en dat enkel met een vastberaden uiting van politieke wil enige vooruitgang kan worden geboekt in de drie jaar voor de tijdslimiet van 2015;

AO.

overwegende dat irrationaliteit en politiek extremisme in situaties van armoede en hongersnood goed gedijen; overwegende dat veertien maanden na de officiële vaststelling door de VN van de eerste hongersnood van de 21e eeuw in de Hoorn van Afrika, de humanitaire situatie relatief is verbeterd, maar nog altijd kritiek is;

AP.

overwegende dat de vooruitgang in de strijd tegen de armoede in de Hoorn van Afrika belemmerd werd door de voedsel- en brandstofcrises, alsmede door de mondiale economische en financiële crisis en de gevolgen van de klimaatverandering;

AQ.

overwegende dat volgens een schatting van de FAO van maart 2012 ruim acht miljoen mensen in de Hoorn van Afrika hulp nodig hadden (3,2 miljoen in Ethiopië, 2,5 miljoen in Somalië, 2,2 miljoen in Kenia en 180 000 in Djibouti); overwegende dat de regio in 2011 is getroffen door de ergste droogte van de afgelopen zestig jaar, met gevolgen voor meer dan 13 miljoen mensen en met honderdduizenden die hun huizen hebben moeten verlaten en tientallen duizenden die zijn omgekomen;

AR.

overwegende dat het werk van het Internationale Strafhof in de Hoorn van Afrika om misdadigers voor het gerecht te brengen en straffeloosheid te bestrijden belemmerd wordt door bepaalde landen in het gebied;

AS.

overwegende dat Unicef voor de voortzetting van zijn werkzaamheden op het gebied van humanitaire hulp en voor zijn investeringen in de herstelinspanningen in Somalië, Kenia en Ethiopië in 2012 in totaal 273 miljoen USD nodig heeft, waarvan het eind juli van dit jaar nog maar 33 % had ontvangen;

Algemeen kader

1.

is verheugd over de EU-strategie voor de Hoorn van Afrika, en met name over de alomvattende benadering ervan op basis van een aanpak van de veiligheids- en stabiliteitsproblemen, het handhaven van de rechtsstaat en het garanderen van een eerlijk proces, dat goed werkende wetshandhavingsmechanismen en -procedures en een onafhankelijk gerechtelijk apparaat moet omvatten, terwijl tegelijk de onderliggende oorzaken ervan worden aangepakt, met name via ontwikkelings- en humanitaire strategieën op basis van duidelijke doelstellingen; dringt aan op volledige tenuitvoerlegging van het strategische kader van de EU voor de Hoorn van Afrika en steunt de vijf peilers ervan:

i)

opbouw in alle landen van de Hoorn van Afrika van democratische, robuuste beleidsstructuren met verantwoordingsplicht;

ii)

samenwerking met de landen van de regio en met regionale en internationale actoren en organisaties om conflicten op te lossen, onder andere door de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken;

iii)

garanderen dat de bestaande onveiligheid in de regio geen gevaar vormt voor de veiligheid van andere buurlanden of andere regio's of landen;

iv)

steun voor de inspanningen om economische groei te bevorderen en armoede te verminderen;

v)

steun voor de regionale politieke en economische samenwerking;

benadrukt het feit dat het belangrijk is duurzame economische groei in de regio te bevorderen en armoede te bestrijden, door te voorzien in de fundamentele behoeften van de bevolking;

2.

benadrukt dat een duurzame oplossing voor de vele conflicten in de regio enkel kan slagen, als hiermee de beginselen worden ingesteld van goed nabuurschap, met het opzij schuiven van rivaliteit en grensconflicten, het niet ingrijpen in en samenwerken met andere landen, duurzame ontwikkeling op basis van de toegang tot hulpbronnen en het billijke en eerlijke delen van de toegang tot die hulpbronnen en economische kansen voor iedereen, zonder discriminatie; merkt op dat hiervoor inspanningen vereist zijn om te komen tot een kentering op het gebied van vredesopbouw, bemiddeling en verzoening, om een einde te maken aan de straffeloosheid, in samenwerking met het Internationaal Strafhof, en om ervoor te zorgen dat het internationale humanitaire recht volledig wordt geëerbiedigd, inclusief onbelemmerde verstrekking van humanitaire hulp aan de bevolking en mensenrechten; merkt op dat de Unie, in nauwe samenwerking met de regionale organen, een belangrijke rol te spelen heeft in deze processen, in het bestrijden van de proliferatie van handvuurwapens en lichte wapens en het bevorderen van demobilisatie, ontwapening en de re-integratie van voormalige strijders, maar benadrukt het feit dat het uiteindelijk aan de mensen van de Hoorn van Afrika zelf is om te zorgen voor duurzame vrede, stabiliteit, welvaart, alsmede voor een regering die verantwoording aflegt en voor een rechtsstaat;

3.

is verheugd over de benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de Hoorn van Afrika, waarom het Parlement in zijn voornoemde resolutie van 10 mei 2007 over de Hoorn van Afrika had verzocht; dringt er bij de HV/VV en bij de Commissie op aan om het werk van de SVEU actief te ondersteunen door hem voldoende financiële en personele middelen te verstrekken en hem rechtstreeks toegang te geven tot structuren en missies van het GVDB en tot de structuren en programma's van het beleid inzake ontwikkeling en humanitaire hulp van de Commissie; herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie de SVEU voor de Hoorn van Afrika heeft gevraagd om regelmatig een verslag in te dienen bij het Parlement; is in verband hiermee ingenomen met de regelmatige verslagen van de SVEU voor de Hoorn van Afrika aan het Parlement en verzoekt hem om een regelmatige dialoog met zijn leden te blijven voeren en met hen van gedachten te blijven wisselen; juicht tevens de benoeming van een SVEU voor Soedan en Zuid-Soedan toe; is van mening dat het met het oog op het waarborgen van volledige raadpleging en gecoördineerd optreden noodzakelijk is dat de twee speciale vertegenwoordigers regelmatig worden geraadpleegd door de diensten die bevoegd zijn voor de programmering van de financiële instrumenten voor het extern optreden van de EU en deze regelmatig van beleidstechnisch en strategisch advies voorzien; wijst erop dat een regelmatige dialoog en coördinatie tussen de twee SVEU's en de hoofden van de EU-delegaties in het gebied erg waardevol zijn;

4.

is de mening toegedaan dat meer middelen kunnen worden geïnvesteerd in de IGAD ter bevordering van een systeem van goed bestuur en van een effectieve politieke dialoog en mechanismen voor consensusvorming in en tussen alle aangesloten landen; verzoekt de EU om deze rol te vergemakkelijken door zich verder te engageren in hun proces voor het opbouwen van hun interne capaciteit; herinnert eraan dat het van uitermate groot belang is een regionaal institutioneel kader voor dialoog en coördinatie tussen de landen van de regio te bevorderen, met name met betrekking tot Ethiopië, Kenia en Oeganda, die als de voornaamste spelers in de regio de inspanningen moeten blijven coördineren en gezamenlijke doelstellingen moeten blijven nastreven; herinnert er voorts aan dat de IGAD een adequaat kader kan bieden voor dialoog en coördinatie met betrekking tot de exploitatie van essentiële natuurlijke hulpbronnen zoals water;

5.

verzoekt de Commissie te overwegen hulp en steun te verstrekken aan alle Afrikaanse landen die op militair vlak zijn betrokken bij de handhaving van de vrede in de landen van de Hoorn van Afrika en met name in Somalië;

6.

is ingenomen met het besluit van de EU om aanvullende steun te bieden aan AMISOM, opdat deze missie haar mandaat kan vervullen en kan aangroeien tot 17 731 mankrachten, zoals toegestaan door de VN;

7.

is van mening dat de resultaten van AMISOM in de strijd tegen Al-Shabaab, zoals het heroveren van de controle over Kismayo, het strategische belang van steun voor de Afrikaanse Unie bevestigen; wijst daarom op het belang van het bevorderen van het proces van institutionele en capaciteitsopbouw en van een goed bestuur van de Afrikaanse Unie en van haar responscapaciteiten, onder meer op het vlak van crisisbeheer en op militair niveau; is ingenomen met de oprichting van een EU-delegatie voor de Afrikaanse Unie in Addis Abeba;

8.

roept dringend op tot bijstand aan het gerecht en het gevangeniswezen in de landen die met de EU hebben samengewerkt door piraterijverdachten over te brengen (Kenia, de Seychellen en Mauritius) en tot ondersteuning van de Somalische autoriteiten om te verzekeren dat zij beschikken over de noodzakelijke justitiële capaciteit en over eerlijke rechtsmiddelen, overeenkomstig het internationale recht, en met name het internationale mensenrechtenrecht, om met gevangengenomen piraten en militanten van Al-Shabaab om te kunnen gaan; onderstreept tegelijk het feit dat het belangrijk is de gevangengenomen piraten een proces te bieden van rehabilitatie en re-integratie in de maatschappij;

9.

betreurt dat tal van piraten en andere misdadigers nog steeds niet zijn opgepakt of, als dit wel het geval is, zij vaak zijn vrijgelaten bij gebrek aan sluitend bewijsmateriaal of politieke bereidheid hen te vervolgen, en dit ondanks de hulp van de EU ter versterking van de rechtsstaat in het gebied, overdrachtovereenkomsten tussen de Unie en derde landen (Kenia, de Seychellen en Mauritius) en bilaterale overeenkomsten voor repatriëring van veroordeelde piraten tussen de Seychellen, Puntland en Somaliland, alsook diverse internationale rechtskaders;

10.

is bijzonder ingenomen met het VN-verslag van 25 januari 2011 en de 25 voorstellen hierin van Jack Lang, speciaal adviseur van de VN-secretaris-generaal inzake juridische aangelegenheden in verband met piraterij voor de kust van Somalië; is eveneens ingenomen met de relevante follow-upverslagen van Jack Lang, zoals het verslag over de voorwaarden voor de oprichting van gespecialiseerde Somalische antipiraterijrechtbanken van 15 juni 2011 en het verslag van de secretaris-generaal over gespecialiseerde antipiraterijrechtbanken in Somalië en andere landen in de regio van 20 januari 2012; dring er bij de HV/VV, de SVEU, de drie missiehoofden en delegatiehoofden op aan om de voorstellen van Jack Lang als prioriteit te beschouwen en een strategie uit te werken voor de bijdrage van de EU aan de internationale aanpak voor het strafrecht op het grondgebied van Somalië;

11.

dringt er nogmaals bij de lidstaten op aan om in samenwerking met Europol en Interpol de geldstromen te onderzoeken en te traceren en de bedragen die als losgeld aan de piraten zijn betaald, te confisqueren, omdat er aanwijzingen zijn dat dit geld wordt gestort op bankrekeningen in de hele wereld, ook in Europa, en de georganiseerde criminele netwerken die de winst van dergelijke praktijken opstrijken, te identificeren en te ontmantelen; verzoekt de Raad om verdere samenwerking tussen EU NAVFOR enerzijds en Europol en Interpol anderzijds te faciliteren;

12.

dringt er bij alle landen in het gebied op aan om samen te werken met het Internationaal Strafhof en herinnert aan de bindende verplichting van de landen die het Statuut van Rome hebben ondertekend en geratificeerd; is tevens ingenomen met de recente ontwikkelingen binnen het Internationaal Strafhof, die het mogelijk maken om onderzoeken te voeren in landen die geen partij zijn bij het Statuut van Rome of dat Statuut niet hebben geratificeerd;

13.

verzoekt de Europese instellingen waakzaam en actief te blijven met betrekking tot de politieke overgang die in Ethiopië aan de gang is en met betrekking tot de eerste stappen van Somalië in de richting van democratie;

14.

acht het wenselijk de mogelijkheid te benutten die wordt geboden door de openstelling van de opvolging van de op 20 augustus 2012 overleden premier van Ethiopië, Meles Zenawi, de verkiezing van de nieuwe Somalische president en het naderen van de Keniaanse parlementsverkiezingen in 2013, om

i)

te werken aan de bevordering van de eerbiediging van de grondwettelijke normen, de rechtsstaat, de mensenrechten en gendergelijkheid, in samenwerking en dialoog met de partners in de Hoorn;

ii)

te blijven werken aan de ontwikkeling van de instellingen, de opbouw van de democratie en de democratisering;

iii)

de follow-up van de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissie te monitoren en indien nodig steun te bieden voor de uitvoering ervan,

iv)

de politieke dialoog op nationaal en regionaal niveau te versterken en de mensenrechtenkwesties op de agenda te blijven plaatsen, indien nodig met inbegrip van buitengerechtelijke moorden, willekeurige aanhoudingen en opsluitingen, en de strijd tegen straffeloosheid;

v)

ondersteuning te bieden aan een onafhankelijk maatschappelijk middenveld dat de wensen van de samenleving kan vertolken;

15.

is verheugd dat bij het verstrijken van de termijn van de door de Raad voor vrede en veiligheid vastgestelde routekaart, die bekrachtigd is door Resolutie 2046(2012) van de VN-Veiligheidsraad, een overeenkomst over de oliebronnen tussen Soedan en Zuid-Soedan is gesloten; hoopt dat deze overeenkomst tevens zo snel mogelijk definitief het probleem van de doorvoer van de olie uit Zuid-Soedan oplost;

Kader voor het veiligheidsbeleid

16.

is verheugd over de aanzienlijke bijdrage die de EU NAVFOR-operatie Atalanta levert aan de inspanningen om piraterij te bestrijden en de maritieme veiligheid voor de kust van Somalië te verbeteren; onderstreept de rol van deze operatie in de bescherming van de schepen die door het Wereldvoedselprogramma zijn gecharterd voor de levering van voedselhulp aan Somalië en andere kwetsbare schepen, alsook voor leveringen aan AMISOM; is verheugd over het besluit van de Raad van 23 maart 2012 om de EU NAVFOR-operatie Atalanta te verlengen tot december 2014 en het mandaat ervan uit te breiden zodat zij zich kan richten op de operationele bases van de piraten aan land; dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de EU NAVFOR-operatie Atalanta naar behoren wordt ondersteund met adequate surveillance- en patrouillevaartuigen, aangezien de huidige vooruitgang in de strijd tegen piraterij nog kan worden tenietgedaan, en met middelen voor de internationale gemeenschap om de piraten en hun financierders en netwerken te vervolgen, en erkent dat de meest doeltreffende antipiraterijmaatregelen de beschermingsmaatregelen aan boord zijn die zijn ingevoerd door de rederijen; is in verband hiermee ingenomen met de recente oproepen vanuit de maritieme industrie om regelgeving uit te werken voor de private maritieme beveiligingsbedrijven en verzoekt de Internationale Maritieme Organisatie, de vlaggenstaten en de maritieme industrie om samen te werken aan de verdere ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van duidelijke, samenhangende en afdwingbare internationaal overeengekomen normen voor het gebruik van gewapend beveiligingspersoneel met een privécontract aan boord van schepen en verzoekt private maritieme beveiligingsbedrijven om die richtsnoeren strikt na te leven;

17.

merkt op dat samenwerking tussen EU NAVFOR en de andere internationale missies in het gebied, en met name de AMISOM-missie op het land, belangrijk is en is van mening dat goede betrekkingen en een nauwe samenwerking, inclusief informatie-uitwisseling, van essentieel belang zijn om een stabiel Somalië te garanderen; herinnert eraan dat de EU NAVFOR-operatie Atalanta en de NAVO-operatie Ocean Shield er alleen in kunnen slagen piraterij te ontmoedigen en in te dammen, als er voor de Hoorn van Afrika, en met name voor Somalië, een algemene strategie komt om de redenen aan te pakken waarom Somaliërs hun toevlucht zoeken tot piraterij en criminele activiteiten als bron van inkomsten; merkt op dat de huidige antipiraterijmissie van de NAVO, operatie Ocean Shield, in oktober 2008 twee kortere antipiraterijoperaties om schepen van het Wereldvoedselprogramma te beschermen tot een goed einde heeft gebracht;

18.

is verheugd over het besluit van de Raad buitenlandse zaken van 12 december 2011 om een initiatief voor regionale maritieme capaciteitsopbouw, „EUCAP Nestor” genaamd, te ontplooien teneinde de maritieme en justitiële vermogens en de opleiding van kustpolitie en rechters te kunnen versterken in overleg met en met de toestemming van de plaatselijke gemeenschappen in vijf landen in de Hoorn van Afrika en de westelijke Indische Oceaan; roept alle lidstaten ertoe op om onverwijld voldoende bekwaam civiel en militair personeel beschikbaar te stellen voor de nieuwe missie; roept op tot een hechte coördinatie met andere initiatieven, waaronder het MARSIC-project van de EU, in het kader van het door het stabiliteitsinstrument gefinancierde programma inzake kritieke zeeroutes en het regionale programma voor maritieme veiligheid (MASE) dat door landen uit Oost- en Zuid-Afrika en de Indische Oceaan werd opgezet, wordt ondersteund door de EU en erop gericht is piraterij te bestrijden op het land en de gerechtelijke capaciteiten te versterken om piraterijverdachten aan te houden, over te brengen, vast te houden en te vervolgen; is van mening dat alleen door de vermogens inzake kustveiligheid van de kuststaten te vergroten, de onderliggende oorzaken van piraterij op het land aan te pakken en de naleving van de beste beheerspraktijken (BMP4) voor de scheepvaart en betere normen voor de maritieme beveiligingssector te bevorderen, de internationale gemeenschap in staat zal zijn de ruimere doelstelling van stabiliteit en veiligheid in het gebied te bereiken en dus de behoefte aan patrouilleschepen in het gebied te beperken;

19.

is verheugd over het besluit van juli 2011 om het mandaat van de in Oeganda gevestigde EU-opleidingsmissie (EU Training Mission, EUTM) te verlengen en te heroriënteren; vraagt niettemin een betere screening en monitoring van het gedrag van alle door de EUTM opgeleide rekruten en vraagt dat voor hen een verantwoordingsplicht geldt, om ervoor te zorgen dat minderjarigen of personen die banden hebben met militante groeperingen, niet tot het programma worden toegelaten, en vraagt dat de bedoelde personen worden ingelijfd bij de Somalische strijdkrachten en dat alle gevallen van desertie onmiddellijk worden gemeld en onderzocht; verzoekt de EU tevens een rol te spelen met betrekking tot een nauw toezicht op de betalingsketen voor de opleiding van de strijdkrachten, om ervoor te zorgen dat de betalingen de beoogde begunstigden bereiken en motivatie, trouw en engagement genereren, en er tegelijk ook voor te zorgen dat de toekomstige veiligheidstroepen van Somalië in staat zullen zijn de zaak in eigen handen te nemen;

20.

onderstreept de noodzaak van een nauwe strategische samenwerking tussen alle bij de veiligheid betrokken actoren, met name de EU NAVFOR-operatie Atalanta, de EUTM Somalië en EUCAP Nestor, alsmede de NAVO (operatie Ocean Shield), de CTF-151 taskforce onder leiding van de VS, de VN en AMISOM; merkt op dat er internationale coördinatiemechanismen bestaan, zoals de Contactgroep piraterij voor de kust van Somalië (Contact Group on Piracy off the Coast of Somalia, CGPCS) in New York en het SHADE-mechanisme (Shared Awareness and Deconfliction) in Bahrein; is daarom ingenomen met het besluit van de Raad van 23 maart 2012 om het operatiecentrum van de EU te activeren voor een aanvankelijke periode van twee jaar, om te coördineren en de synergie te bevorderen tussen de drie GVDB-missies in de Hoorn van Afrika en de in Brussel gevestigde structuren, in de context van een strategie voor de Hoorn van Afrika en in overleg met de Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor de Hoorn van Afrika;

21.

merkt op dat er tekenen zijn dat het LRA zijn bereik aan het uitbreiden is, waardoor meer landen bij de strijd betrokken raken en meer kinderen gevaar lopen; herinnert eraan dat de strijd tegen het LRA en de jacht op LRA-leider Joseph Kony tot nu toe sterk afhankelijk was van financiering, uitrusting en logistieke ondersteuning uit de VS; verzoekt de EU overleg te plegen met de VS met betrekking tot eventuele aanvullende steun die voor de strijd tegen het LRA nodig is, onder toezicht van de Afrikaanse Unie;

22.

uit kritiek op het gebrek aan uitvoering van de CITES-regelgeving; verzoekt de Commissie en de Raad de instelling te bevorderen van een systeem van certificering en controle voor de invoer van ivoor in de EU, zoals bij het geslaagde Kimberly-proces;

Versterking van de algemene aanpak

23.

is ingenomen met de EU-strategie voor de Hoorn van Afrika, nu deze niet enkel een veiligheids- en humanitair beleid inhoudt, maar ook een ontwikkelingsbeleid voor de langere termijn en de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; onderstreept het feit dat deze langeretermijnvisie op ontwikkelingsbeleid belangrijk is en verzoekt de Commissie en de lidstaten om hun beleid in dit opzicht te coördineren en zo snel mogelijk een gezamenlijke programmering te hanteren voor de diverse landen en het gebied in zijn geheel;

24.

is van mening dat een stabiele en veilige Hoorn van Afrika positieve gevolgen zou hebben op politiek en veiligheidsvlak buiten het gebied en eveneens de investeringen en veilige scheepvaartroutes in de Indische Oceaan ten goede zou komen; is daarom van mening dat een bezinning over strategieën om de veiligheid en de stabiliteit in het gebied te bevorderen en over coördinatie om te zorgen voor de nodige financiële middelen voor een omvattende aanpak, op het niveau van de G-20 moet worden geïnitieerd; wijst in dit opzicht op de positieve ervaring van de Somalië-conferentie die is georganiseerd in februari 2012 in Londen en moedigt de HV/VV ertoe aan om na te gaan of een soortgelijke conferentie kan worden georganiseerd in 2013;

25.

is van mening dat de Hoorn van Afrika ook gezien moet worden als een gebied met een groot economisch potentieel, met name in de mijnbouw en de landbouw; verzoekt de Raad, de Commissie, de EDEO en de EIB daarom om, in coördinatie met andere multilaterale donoren en financiële instellingen projecten van gemeenschappelijk belang vast te stellen voor de landen in het gebied, die samenwerking en positieve onderlinge afhankelijkheid kunnen bevorderen, bijvoorbeeld op het gebied van energievoorziening, inclusief hernieuwbare energiebronnen, en natuurlijke hulpbronnen, inclusief water; wijst erop dat grensoverschrijdende handel, toegang tot de internationale markten, haveninfrastructuur en de voorziening van toereikende corridors voor de toegang tot havens voor landen zonder zeekust belangrijk zijn, als cruciale elementen voor de economische ontwikkeling van de Hoorn van Afrika op lange termijn; verzoekt de Commissie een grondige analyse uit te voeren van de omvang en de economische, milieu- en sociale impact van de praktijk van het verhuren van land aan derde landen in de Hoorn van Afrika en mogelijke vrijwaringsstrategieën en -mechanismen voor te stellen;

26.

is van oordeel dat het weliswaar van essentieel belang is de veiligheid in de regio te verbeteren en de strijd tegen het terrorisme en de piraterij op te voeren, maar dat dit de dringende noodzaak niet mag overschaduwen om als eerste prioriteit te ondersteunen dat de armoede in de regio wordt uitgeroeid, vooral gelet op het feit dat de EU er volgens haar oprichtingsverdrag toe gehouden is in al haar beleidsbeslissingen die gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkelingslanden, rekening te houden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking, en meer in het bijzonder het terugdringen en het definitief uitbannen van de armoede (artikel 208, lid 1, van het VWEU); wijst erop dat alle landen van de Hoorn van Afrika ontwikkelingslanden zijn en, met uitzondering van de twee Soedans, die de Overeenkomst van Cotonou niet hebben ondertekend, als dusdanig twee miljard EUR aan ontwikkelingshulp hebben ontvangen (waarvan 644 miljoen EUR voor Ethiopië alleen) voor de nationale en regionale indicatieve programma's in het kader van het 10e EOF (2008-2013); wijst erop dat in dezelfde periode de regio's Oostelijk Afrika, Zuidelijk Afrika en de Afrikaanse landen aan de Indische Oceaan uit het 10e EOF 619 miljoen EUR hebben ontvangen (deels voor de IGAD) met als doel de armoede in de landen van deze regio uit te roeien en ze te helpen de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te halen; herinnert er ten slotte aan dat in het kader van de Afrikaanse Vredesfaciliteit, een subinstrument van het EOF, financiële ondersteuning wordt gegeven aan AMISOM;

27.

is van mening dat de EU (lidstaten en Commissie) als 's werelds grootste verlener van ontwikkelings- en humanitaire hulp in de regio, deels door de centralisering van haar diplomatieke inspanningen in de EDEO en de SVEU, door het welslagen van de operatie Atalanta en door de diplomatieke en militaire aanwezigheid van sommige lidstaten in de regio, meer zou kunnen doen om de endemische armoede en de haarden van anarchie en rechteloosheid in de regio uit te roeien;

28.

acht het wenselijk de mogelijkheid te benutten die wordt geboden door de verkiezing op 10 september 2012 van de nieuwe Somalische president Hassan Sheikh Mohamud, om met behulp van het strategische kader voor de Hoorn van Afrika en met de steun in de regio van de SVEU, alsmede van de EDEO, de nationale diplomatieke vertegenwoordigingen en de Afrikaanse Unie, te werken aan de aanknoping van normale diplomatieke en economische betrekkingen tussen Ethiopië en Eritrea en de oplossing van de crisis in Somalië, aangezien dit ten goede zou komen aan de gehele regio; merkt op dat de regio van de Grote Meren, die grenst aan de westelijke rand van de Hoorn van Afrika, ook een van de meest onstabiele ter wereld is, met een aantal ernstig onderontwikkelde landen die geteisterd worden door wapengeweld — bv. de Democratische Republiek Congo (Democratic Republic of Congo, DRC) — of zelfs door oorlogen met een of meer buurlanden — bv. de spanningen tussen de DRC en Rwanda, dat deel uitmaakt van de Hoorn van Afrika in ruime zin; onderstreept dat bij de tenuitvoerlegging van de Europese strategie voor de Hoorn van Afrika niet mag worden vergeten dat deze strategie gevolgen kan hebben voor de onontbeerlijke ontwikkeling van de aangrenzende regio's (met name het gebied van de Grote Meren, Centraal-Afrika en zuidelijk Afrika);

29.

is zowel voor de regionale ontwikkelingshulp als voor de humanitaire hulp tevreden met het nieuwe plan voor de Hoorn van Afrika dat de Commissie in 2012 onder het acroniem SHARE (Supporting Horn of Africa Resilience, ondersteuning van de weerbaarheid in de Hoorn van Afrika) heeft voorgesteld en dat moet dienen als link tussen de humanitaire hulpverlening op korte termijn en de ontwikkeling op lange termijn, om de vicieuze cirkel van de regio teisterende crises te doorbreken; ondersteunt ten volle de Commissie in haar opzet de koppeling tussen noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling (link between relief, rehabilitation and development, LRRD) te versterken; verzoekt de EU met dit programma te werken aan de beschikbaarheid van diverse mogelijkheden om te voorzien in zijn levensonderhoud en aan betere toegang tot markten en informatie, om de gezinsinkomsten van de rurale en herdersgemeenschappen, de gemeenschappen van landbouwers en veeboeren, de oever- en kustgemeenschappen en de stedelijke en voorstedelijke gemeenschappen te verhogen, de toegang tot sociale basisvoorzieningen te verbeteren en te streven naar de verstrekking van een betrouwbare en voorspelbare hoeveelheid steun aan bevolkingsgroepen die chronisch en seizoengebonden problemen ondervinden;

30.

is tevreden met het nieuwe EU-programma SHARE, dat als doel heeft de veerkracht van de landen van de Hoorn van Afrika te vergroten ten aanzien van de verschillende dreigingen waaraan zij worden blootgesteld; benadrukt evenwel het feit dat dit programma moet worden afgestemd op de EU-strategie voor de Sahel, die blootstaat aan dezelfde uitdagingen (terrorisme, drugs, klimaatverandering, toestroom van vluchtelingen en ontheemden enz.);

31.

is van mening dat het van belang is de landbouw en (nomadische) veeteelt in de landen van de Hoorn van Afrika te ondersteunen en is verheugd over het belangrijke werk dat diverse ngo's op deze gebieden hebben verricht;

32.

verzoekt de Commissie om steun te verlenen aan programma's die toegang bieden tot water, dat een grondrecht en een gemeenschappelijk goed van de mensheid is, alsook aan publieke en private partnerschappen voor toegang tot drinkwater;

33.

benadrukt het feit dat de EU-steun in de Hoorn van Afrika indien mogelijk niet mag worden verleend in de vorm van rechtstreekse begrotingssteun, maar moet worden toegekend voor het bereiken van specifieke doelstellingen op basis van duidelijke prestatie-indicatoren; is van mening dat, wanneer de steun toch moet worden verleend in de vorm begrotingssteun, zij afhankelijk moet worden gesteld van het halen van specifieke doelstellingen; is van mening dat programma's die gericht zijn op de ondersteuning van de EU-strategie voor de Hoorn van Afrika, moeten kunnen profiteren van gemengde middelen, d.w.z. dat financiering voor deze programma's dus open moet staan voor andere internationale donoren, op basis van duidelijke gezamenlijke normen, zodat een gecoördineerde, uniforme aanpak van alle donoren mogelijk wordt en het risico op tegenstrijdige benaderingen of overlappingen tot een minimum wordt beperkt; is van mening dat de EU op dezelfde manier ook moet kunnen deelnemen aan de financiering van programma's van derde partijen in de regio, op voorwaarde dat volledige naleving van de voorschriften inzake financiële bijstand van de EU aan derde landen kan worden gegarandeerd;

34.

verzoekt de EU en haar lidstaten om neutrale, onpartijdige en onafhankelijke humanitaire hulp te blijven bieden aan kwetsbare bevolkingsgroepen en om de landen in de regio te helpen hun nationale capaciteiten te versterken met behulp van strategieën om het risico van rampen te beperken en langetermijnprogramma's voor ontwikkelingssamenwerking op het vlak van droogteparaatheid, landbouw, plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid;

35.

benadrukt het feit dat, hoewel de voedselcrisis in de Hoorn van Afrika (net als in de Sahel) moet worden toegeschreven aan herhaalde droogten, mislukte oogsten en stijgende prijzen, naast deze conjuncturele omstandigheden (hoewel de droogte nu mag worden beschouwd als structureel) rekening moet worden gehouden met andere, zeer belangrijke factoren, zoals de ontwrichting van gemeenschappen en het ongebreidelde stimuleren van de uitvoer van landbouwproducten ten koste van de voedselsoevereiniteit en de landbouwproductie voor binnenlands gebruik en binnenlandse verkoop;

36.

benadrukt het feit dat eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden onwrikbaar deel uitmaakt van de grondslag van het engagement van de Unie ten aanzien van derde landen; is daarom bijzonder bezorgd over de meldingen in het hele gebied van willekeurige aanhoudingen, mishandeling van gevangenen, geweld tegen betogers en respressieve maatregelen tegen de politieke oppositie, inclusief censuur en de willekeurige aanhouding van journalisten en activisten; verzoekt alle overheden in de Hoorn om deze grondbeginselen te eerbiedigen en alle politieke gevangen onvoorwaardelijk vrij te laten;

37.

uit zijn grote bezorgdheid over de toe-eigening van land in Afrika, die de plaatselijke voedselzekerheid dreigt te ondermijnen en de hongersnood aanscherpt; verzoekt de regeringen in de Hoorn van Afrika en de EU te analyseren welke gevolgen de huidige verwerving van landbouwgrond heeft voor de armoede op het platteland en de huidige hongersnood; dringt er bij de Commissie op aan om het probleem van de toe-eigening van land op te nemen in haar beleidsdialoog met de ontwikkelingslanden, met het oog op een samenhangend beleid;

38.

is bezorgd over de aantijgingen van het illegaal dumpen van afval door bedrijven en criminele netwerken uit de EU; herinnert eraan dat het illegaal dumpen van afval een groot probleem is voor de Somaliërs bevolking die in de kustgebieden wonen; verzoekt de HV/VV en de Commissie dringend een grondig onderzoek te laten uitvoeren door een onafhankelijke instantie, waarbij ook bewijsmateriaal en monsters vergaard moeten worden, en naargelang van de resultaten van het onderzoek de mogelijkheid te overwegen van gerechtelijke maatregelen, inclusief eisen tot schadevergoedingen van Europese bedrijven, EU-lidstaten en de EU zelf;

39.

erkent dat het van essentieel belang is dat de onafhankelijke en onpartijdige humanitaire steun aan alle door conflicten getroffen bevolkingsgroepen in de Hoorn van Afrika wordt gehandhaafd en dat er ook in de toekomst in voldoende financiering wordt voorzien, met name in Somalië; wijst erop dat een daling van de steun de Somalische bevolking opnieuw in een humanitaire crisis kan doen belanden; benadrukt het feit dat naast de humanitaire hulp moet worden voortgebouwd op inspanningen als het EU-initiatief SHARE, om de weerbaarheid van de plaatselijke bevolking te versterken en haar levensonderhoud te ondersteunen;

40.

wijst erop dat de mensenrechten, met name de rechten van vrouwen, kinderen, LGBT en religieuze minderheden, in het gebied lang zijn verwaarloosd en merkt op dat islamfanatisme zich in delen van de Hoorn van Afrika heeft verspreid en de vrijheden van minderheden in gevaar brengt;

41.

onderstreept het feit dat Europese steun voor het maatschappelijk middenveld belangrijk is; verzoekt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor gecoördineerde steun voor het maatschappelijk middenveld, zowel binnen landen als op grensoverschrijdend en regionaal niveau;

42.

benadrukt het feit dat het belangrijk is permanente bijstand te verlenen aan Zuid-Soedan om een effectief maatschappelijk middenveld tot stand te brengen en in stand te houden; is er sterk van overtuigd dat het nieuwe instrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten ad-hockredieten voor de Hoorn van Afrika moet behelzen; is van mening dat moet worden overwogen om het Fonds voor democratie uit te breiden naar landen in de Hoorn van Afrika;

Soedan en Zuid-Soedan

43.

is ingenomen met de overeenkomsten die zijn bereikt tussen Soedan en Zuid-Soedan over het hervatten van de olie-uitvoer en de demilitarisatie van de grenzen en verzoekt beide landen deze overeenkomsten na te komen; verzoekt elk van beide landen om niet langer onderdak of steun te bieden aan rebellengroeperingen van de andere staat; dringt aan op voortzetting van de onderhandelingen over de afbakening van de grenzen tussen beide landen, om verdere uitbraken van conflicten die de recente overeenkomst in gevaar zouden brengen, te voorkomen, en beveelt aan dat beide leiders de gesprekken blijven voortzetten om zo snel mogelijk tot een overeenkomst te komen over de status van Abyei en andere betwiste gebieden, in overeenstemming met het stappenplan van de AU en Resolutie 2046 van de VN-Veiligheidsraad; feliciteert het panel op hoog niveau van oud-president Mbeki, dat deels door de Europese Unie wordt gefinancierd, met de successen die met steun van de Afrikaanse Unie in de onderhandelings- en bemiddelingsinspanningen tussen Soedan en Zuid-Soedan zijn behaald; roept de SVEU voor Soedan en Zuid-Soedan op om samen te werken met de delegatiehoofden in Soedan en Zuid-Soedan om te waarborgen dat de betrokkenheid, beleidsinspanningen en bijstand van de EU een zeer grote mate van zichtbaarheid behouden;

44.

juicht de memoranda van overeenstemming toe die afzonderlijk zijn gesloten tussen de Soedanese regering en de Soedanese Volksbevrijdingsbeweging — Noord (Sudan People's Liberation Movement North, SPLM-N) met de VN, de Afrikaanse Unie en de Arabische Liga, met het oog op de verlening van humanitaire hulp aan de burgerbevolking van de deelstaten Blauwe Nijl en Zuid-Kordofan;

45.

is bezorgd over het opflakkeren van het geweld in de Zuid-Soedanese deelstaat Jonglei, waardoor de geboekte vorderingen op het gebied van het herstel van de vrede en veiligheid in het gebied in gevaar worden gebracht; schaart zich achter het verzoek van de Minuss om een onderzoek en eist sancties tegen de personen die verantwoordelijkheid dragen met betrekking tot het geweld; verzoekt de regering van Zuid-Soedan:

i)

de nodige stappen te ondernemen om haar internationale en nationale mensenrechtenkader te versterken, onder andere door haar verplichtingen uit hoofde van internationale mensenrechtenverdragen waar Soedan partij bij was toen de Zuid-Soedanese onafhankelijkheid werd uitgeroepen, te bekrachtigen en zonder voorbehoud partij te worden bij andere internationale mensenrechtenverdragen;

ii)

de leden van het onderzoekscomité naar de crisis in de deelstaat Jonglei onmiddellijk de eed te laten afleggen en hun de nodige middelen te verschaffen om een onafhankelijk, grondig en onpartijdig onderzoek uit te voeren;

iii)

onmiddellijk een officieel moratorium op executies in te stellen, met het oog op de afschaffing van de doodstraf, en alle terdoodveroordelingen om te zetten in celstraffen;

benadrukt het feit dat het belangrijk is dat de EU aan Zuid-Soedan steun blijft verstrekken voor de capaciteitsopbouw van 's lands overheden en rechtshandhavingsinstanties, de totstandbrenging en instandhouding van een effectief maatschappelijk middenveld en de bevordering van goed bestuur; dringt er bij de EU op aan om op Zuid-Soedan druk uit te oefenen om essentiële internationale mensenrechtenverdragen te ratificeren en om de Zuid-Soedanese overheden bij te staan bij de tenuitvoerlegging van die verdragen; veroordeelt de gemelde gevallen van misbruik tegen burgers door de strijdkrachten tijdens het demilitarisatieproces en verzoekt de Zuid-Soedanese regering om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen, om de betrokken soldaten aansprakelijk te stellen en schadevergoeding voor de slachtoffers te garanderen;

46.

veroordeelt nadrukkelijk alle daden van geweld tegen de burgerbevolking die met schending van de internationale humanitaire rechtsregels en de rechten van de mens in Soedan worden begaan; dringt er bij de EU en de internationale gemeenschap op aan om het eens te worden over een gezamenlijke aanpak voor de bescherming van burgers en het beëindigen van de schendingen van de mensenrechten, met name in Darfur, Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl; verzoekt de regering van Soedan en de SPLM-N om onmiddellijk rechtstreekse gesprekken aan te knopen om het eens te worden over een volledige stopzetting van de vijandigheden en tot een politiek vergelijk te komen op basis van de kaderovereenkomst van 28 juni 2011 zoals bepaald in Resolutie 2046 van de VN-Veiligheidsraad; wijst erop dat het belangrijk is dat de internationale actoren aanwezig blijven in de conflictgebieden en dringt er bij de Soedanese autoriteiten op aan om hun veiligheid en die van de burgers te garanderen; herinnert aan de verantwoordelijkheden van de EU en de lidstaten met betrekking tot versterkte steun aan en samenwerking met het Internationaal Strafhof bij de uitvoering van de internationale aanhoudingsbevelen tegen Ahmad Muhammad Harun, Ali Muhammad Ali Abd-Al-Rahman, Abdel Rahim Mohammed Hussein en president Omar Hassan Ahmad Al Bashir;

47.

is bezorgd over de verslechtering van de gezondheidstoestand van de naar schatting 170 000 Soedanese vluchtelingen, van wie meer dan de helft kinderen, in de vier kampen in de deelstaat Boven-Nijl en het kamp in de deelstaat Eenheid, waar het risico van infectie, diarree en malaria explosief toeneemt en wordt verergerd door ondervoeding;

48.

veroordeelt alle steun die door Soedan of Zuid-Soedan wordt verstrekt aan welke andere gewapende groep ook dan zijn reguliere leger;

Somalië

49.

neemt kennis van de resultaten van de Somalische presidentsverkiezingen van 20 augustus 2012; dringt er bij alle politieke actoren in Somalië op aan om zich in te zetten voor democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, aangezien dat de enige manier is om de vicieuze cirkel van armoede, onderontwikkeling en onveiligheid te doorbreken; benadrukt het feit dat het einde van het mandaat van de federale overgangsregering een essentiële test vormt voor het potentieel van Somalië om een goed functionerend land te worden en van de capaciteit van het land om weer sterke, democratische en echt representatieve instellingen op te bouwen; is van mening dat het van cruciaal belang zal zijn een inclusieve politieke dialoog in Somalië te vergemakkelijken en processen voor consensusvorming te bevorderen om de nieuwe regering te ondersteunen; verzoekt de nieuwe federale regering en de nieuwe president, Hassan Sheikh Mohamud, om te streven naar verzoening onder de Somalische bevolking, voortbouwend op de overeenkomst van Garowe, om de nieuwe federale staat te vestigen en het lange, maar belangrijke proces te starten vrede, veiligheid en democratie voor alle Somaliërs te bewerkstelligen;

50.

is tevreden met de recente eedaflegging van het eerste formele parlement van Somalië in meer dan 20 jaar en hoopt dat dit de eerste stap zal zijn in een overgang naar een meer representatieve parlementaire democratie; merkt op dat het quotum van 30 % vrouwelijke parlementsleden bijna is gehaald en herinnert eraan dat de zinvolle participatie van vrouwen in alle sectoren van het openbare leven belangrijk is om de inspanningen op het gebied van conflictoplossing en vredesopbouw te laten slagen;

51.

is ingenomen met de voltooiing van de overgang in Somalië als kans voor vernieuwing; is verheugd over het werk van de ondertekenende partijen van het stappenplan, de traditionele ouderen, de nationale grondwetgevende vergadering, het nieuwe federale parlement en het technische selectiecomité en de rol die zij gespeeld hebben in de afronding van de overgangsperiode in Somalië; is ingenomen met de verbintenis van de aftredende president om president Hassan Sheikh Mohamud te ondersteunen en met hem samen te werken; dringt er bij alle politieke actoren in Somalië op aan om samen te werken met de nieuwe overheid; is ingenomen met de visie van president Hassan Sheikh voor Somalië en zijn voornemen om ervoor te zorgen dat er inclusieve regeringsinstellingen worden opgericht met een brede basis en om te zorgen voor stabilisatie, de rechtsstaat en goed bestuur, economisch herstel, vredesopbouw en verzoening, openbare dienstverlening en betere betrekkingen tussen Somalië en de rest van de wereld; dringt er bij hem op aan zijn engagement na te komen voor een transparant en verantwoordelijk bestuur, bestrijding van de corruptie op alle niveaus, de totstandbrenging van een inclusieve dialoog en de oprichting op nationaal, regionaal, districts- en plaatselijk niveau van representatieve instellingen die rekenschap moeten afleggen, overeenkomstig de voorlopige grondwet van Somalië;

52.

verzoekt de HV/VV en de SVEU voor de Hoorn van Afrika het vredesproces van Djibouti te onderwerpen aan een kritische beoordeling en te overwegen een team van bemiddelaars in te zetten waarvan de leden het vertrouwen genieten van een brede waaier Somalische betrokkenen, inclusief vrouwenorganisaties, en in staat zijn een groot aantal Somalische actoren aan de onderhandelingstafel te krijgen; verzoekt de HV/VV om een proces op te starten om actoren van het Somalische maatschappelijk middenveld zowel binnen als buiten het land in de gelegenheid te stellen een reguliere en doorlopende discussie te voeren over mogelijke oplossingen voor de politieke problemen in het land; verzoekt de HV/VV deze twee processen aan elkaar te koppelen, met als voorbeeld het succesvolle vredesproces van 2000-2005 in Soedan;

53.

is ingenomen met het recente vredesinitiatief van de Somalische regering, waarbij deserterende Al-Shabaab-rebellen civiele banen en opleidingen aangeboden krijgen; is ingenomen met de bekrachtiging van een ambitieuze grondwet waarin gelijke rechten worden beloofd voor „alle burgers, ongeacht hun geslacht, godsdienst, sociale of economische status, politieke overtuiging, clan, handicap, beroep, afkomst of dialect”, waarin vrouwenbesnijdenis wordt verboden en waarin een waarheids- en verzoeningscommissie in het leven wordt geroepen; is evenwel bezorgd over het feit dat, in een land dat decennialang geplaagd werd door interne vetes, in de nieuwe grondwet niet wordt ingegaan op de verdeling van de bevoegdheden en middelen tussen het centrum en de regio's en verzoekt om nauwere samenwerking met de nieuwe autoriteiten om deze problemen op te lossen;

54.

verzoekt de Somalische autoriteiten om voorrang te geven aan de opbouw van instellingen en het dringend tot stand brengen van een transparante en integrerende politiemacht die rekenschap moet afleggen, om het vertrouwen van de bevolking in de nieuwe regering te bevorderen; looft in dat verband de waardevolle bijdrage die de EUTM voor Somalië levert aan de veiligheidstroepen van het land; vertrouwt erop dat de lidstaten hun steun zullen blijven geven aan het werk van de GVDB-missie, die het Somalische leger besef wil bijbrengen van de eerbiediging van de mensenrechten, de gelijkheid van vrouwen en mannen en de rechtsstaat; merkt op dat de ontwikkeling van stabiele, rekenschap afleggende en inclusieve instellingen in Somalië verder moet reiken dan de veiligheidstroepen en door de Somaliërs zelf moet worden aangestuurd, als Somalië een levensvatbare staat moet worden;

55.

benadrukt het feit dat levensvatbare en inclusieve economische structuren en een stelsel om de opbrengsten van de toekomstige olie- en gaswinning zo te verdelen tussen de regio's en op federaal niveau dat zij ten goede komen van de hele bevolking, cruciaal zullen zijn voor de duurzaamheid van Somalië als goed functionerende federale staat op lange termijn; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan om de fouten uit het verleden niet opnieuw te maken en de steun niet te concentreren bij de federale instellingen in Mogadishu, ten nadele van de regio's van Somalië, aangezien deze een cruciale rol kunnen spelen in de gedecentraliseerde basisdienstverlening en de stabiliteit voor de bevolking; verzoekt de EU om de nu geboden kans te benutten door alle middelen in te zetten om de regionale instanties in Somalië bij dit vitale proces van democratische overgang te helpen; moedigt de lidstaten en de HV/VV er, gelet op de recentste ontwikkelingen op het vlak van politiek en veiligheid in Somalië, toe aan om, in nauwe samenwerking met de legitieme Somalische autoriteiten, de Afrikaanse Unie, de IGAD en de Amerikaanse regering, een missie te overwegen voor de hervorming van de veiligheidssector, zodra de situatie op het terrein dit toelaat;

56.

erkent dat de vrede in Somalië via een bottom-up-proces tot stand moet komen; benadrukt het feit dat de EU ervoor moet zorgen dat haar strategie het mogelijk maakt om plaatselijke inspanningen op het vlak van vredesopbouw en conflictoplossing voldoende te ondersteunen en er een nationale en regionale prioriteit van te maken; herinnert er voorts aan dat plaatselijke legitimiteit bijdraagt tot het ontstaan van bestuursinstellingen in Somalië die de vooruitzichten voor stabiliteit op de lange termijn kunnen garanderen;

57.

herinnert eraan dat de Afrikaanse Unie AMISOM heeft georganiseerd, een militaire missie naar Somalië die een mandaat heeft van de VN-Veiligheidsraad en die wanhopig op zoek is naar meer landen die troepen kunnen leveren;

58.

benadrukt het feit dat de EU, in nauwe samenwerking met de VS en de Afrikaanse Unie, een centrale rol in de toekomst van Somalië moet spelen;

59.

spoort de internationale gemeenschap aan om in samenwerking met het ICRK en de Rode Halve Maan zo vlug mogelijk medische infrastructuur en ambulante verzorgings- en therapeutische voedingscentra in Somalië op te zetten en uit te bouwen;

60.

is verheugd over de oprichting van het Fonds voor lokale stabiliteit, dat met name tot doel heeft de internationale hulp te coördineren in de gebieden in het zuiden van Somalië die onlangs zijn bevrijd en toegankelijk zijn geworden;

61.

betreurt ten zeerste het feit dat sinds december 2011 alleen al 13 journalisten en medewerkers van de media zijn gedood in gebieden van Somalië die onder de controle van de regering staan en dat geen vorderingen zijn gemaakt met de gerechtelijke vervolging van deze zaken; onderstreept het feit dat het belangrijk is om de vrijheid van meningsuiting te vrijwaren en dringt er bij de nieuwe regering en president op aan om maatregelen te treffen om journalisten beter te beschermen en om een geloofwaardig onderzoek in te stellen naar deze moorden;

62.

dringt er bij de EU en bij alle regionale en internationale partners op aan om de gelegenheid ten volle te benutten die wordt gecreëerd door de vorming van de nieuwe Somalische regering, die er, in combinatie met de klaarblijkelijke terugval van de Al-Shaabab-opstand in het land, voor zorgt dat een nieuw politiek tijdperk in Somalië kan beginnen; wijst er daarom op dat de internationale gemeenschap, en met name de EU, paraat moet staan om steun te verlenen aan legitieme en democratische autoriteiten op het vlak van institutionele capaciteitsopbouw, SSR, DDR en om het maatschappelijk middenveld te steunen; dringt er bij de HV/VV op aan ervoor te zorgen dat het optreden van de EU in Somalië bevorderlijk is voor een vrije, open maatschappij waar de mensenrechten, en met name de rechten van vrouwen en minderheden, worden geëerbiedigd en gehandhaafd, de positie van vrouwen wordt versterkt en de gelijkheid van mannen en vrouwen in alle sectoren van de maatschappij wordt gegarandeerd;

63.

verwijst naar het uiterst positieve voorbeeld van Somaliland, dat heeft getoond in staat te zijn zijn democratische, economische en bestuurlijke structuren te ontwikkelen en consolideren gedurende meer dan twintig jaar en een duurzaam democratisch proces te realiseren; merkt op dat Somaliland tot dusver met groot succes de veiligheid en stabiliteit op zijn grondgebied heeft geconsolideerd en aan de strijd tegen piraterij en terrorisme heeft bijgedragen; vreest echter dat, indien Al-Shabaab zich in de bergachtige grensgebieden van Somaliland zou vestigen, dit land kwetsbaar zou kunnen worden; benadrukt daarom dat het essentieel is om Somaliland in de strijd tegen terrorisme te steunen, met inbegrip van maatregelen als de bevordering van economische diversificatie en capaciteitsopbouw voor werkgelegenheid voor jongeren om rekrutering onder jongeren tegen te gaan; wijst erop dat het belangrijk is dat Somaliland de economische en sociale ontwikkeling van de regio bevordert om zo de radicalisering in instabiele gebieden op zijn grondgebied tegen te gaan; verzoekt de Commissie en de EDEO om Somaliland te helpen om zijn ontwikkelingsvooruitzichten te verbeteren en zijn economische en sociale stabiliteit te bevorderen; benadrukt dat het in het streven naar stabiliteit en veiligheid in Somalië op lange termijn van belang is het positieve voorbeeld van de stabiliteit van Somaliland te evalueren;

64.

is ingenomen met de duidelijke steunbetuiging voor de nieuwe federale instellingen van Somalië door de HV/VV tijdens de minitop van de Algemene Vergadering van de VN over Somalië in New York en met name met haar engagement voor een vierjarig proces voor de consolidatie van de nieuwe federale instellingen en regionale administratie en een internationale conferentie over Somalië in 2013; verzoekt Somaliland en de andere federale entiteiten om een volwaardige, ondersteunende rol te spelen in de onderhandelingen over hun juridische en politieke betrekkingen met de nieuwe federale instellingen in Somalië om een duurzame, stabiele en welvarende Somalische federale staat te bewerkstellingen;

Ethiopië en Eritrea

65.

wijst erop dat Ethiopië een centrale rol speelt met betrekking tot de politieke en economische stabiliteit van het hele gebied; merkt op dat de nieuwe premier van Ethiopië, Hailemariam Desalegn, er in zijn inauguratietoespraak op heeft gewezen dat het belangrijk is de mensenrechten en de democratische instellingen in het land te versterken, om een democratische cultuur in het land te helpen ontwikkelen en de volledige eerbiediging van de mensenrechten in het land te bevorderen; is van mening dat de vorming van een nieuwe Ethiopische regering de gelegenheid biedt om Ethiopië aan te spreken over alle kwesties waarvoor beide partijen belangstelling hebben of waarover zij bezorgd zijn, inclusief kwesties waarover de meningen in het verleden misschien uiteenliepen, en benadrukt dat het belangrijk is Ethiopië te steunen op zijn pad naar een nieuw democratisch stelsel, via positieve dialoog en partnerschap; steunt Ethiopië in zijn strijd tegen terrorisme, maar benadrukt dat deze strijd moet worden gevoerd met volledige eerbiediging van de grondrechten;

66.

hoopt dat Ethiopië onder leiding van premier Hailemariam Desalegn, die op 21 september 2012 is aangesteld, een echt democratisch overgangsproces op gang zal brengen, om zijn grote democratische potentieel te realiseren en een einde te maken aan de aantasting van de vrijheid van religie en de vrijheden van de civiele maatschappij; verzoekt de EDEO, de SVEU voor de Hoorn van Afrika en de SVEU voor de mensenrechten om Ethiopië bij wijze van prioriteit aan te spreken over de mensenrechten, zodat het land gebruik kan maken van de gelegenheid die wordt geboden door de aan de gang zijnde politieke overgang om een echte democratische overgang te realiseren, op basis van een centrale plaats voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, vrije media en volledige erkenning van de vrijheid van meningsuiting; dringt er bij de EU en de internationale gemeenschap op aan om waakzaam en actief te blijven met betrekking tot de politieke overgang die in Ethiopië aan de gang is, een versterking van de democratische instellingen te bevorderen en de politieke, militaire en ontwikkelingssteun te koppelen aan democratische hervormingen, waarbij alle politieke gevangenen, zoals Eskinder Nega en andere journalisten, mensenrechten- en ontwikkelingsactivisten en leden van de oppositie, moeten worden vrijgelaten, de speciale VN-gezanten voor de mensenrechten ongehinderd toegang moeten krijgen tot alle gebieden en alle detentiecentra, de verklaring inzake liefdadigheidsorganisaties en verenigingen en de antiterrorismeverklaring moeten worden ingetrokken of gewijzigd en de politieke opposanten die in ballingschap zijn gegaan, moeten kunnen terugkeren; verzoekt de EU om innoverende en veilige oplossingen te bedenken om het maatschappelijke middenveld in Ethiopië, dat het moeilijk heeft, financieel en politiek te ondersteunen en een intensieve dialoog aan te knopen met de oppositie, zowel in Ethiopië als in ballingschap;

67.

stelt vast dat Ethiopië momenteel noch een onafhankelijk gerecht, noch onafhankelijke media heeft, als gevolg van een doelbewuste strategie om rechters te verzwakken en te belemmeren, de media te controleren, de oppositie te intimideren en mensenrechtenorganisaties monddood te maken;

68.

wijst erop dat tal van journalisten gerechtelijk zijn vervolgd op grond van de antiterroristenwet van 2009; veroordeelt de recente campagne van juridische pesterij, met als toppunt de veroordeling door het federale hooggerechtshof van blogger Elias Kifle bij verstek tot levenslang en van Wubishet Taye, adjunct-hoofdredacteur van een plaatselijke krant, en columnist Reeyot Alemn tot een gevangenisstraf van veertien jaar; is echter ingenomen met de gratie die onlangs is verleend aan de Zweedse journalisten Martin Schibbye en Johan Persson na het overlijden van premier Meles Zenawi; dringt er bij de nieuwe regering op aan dezelfde clementie te tonen voor alle slachtoffers van arbitraire rechtsbedeling;

69.

wijst op het grote potentieel van het project van de Grote Renaissance-dam op de Blauwe Nijl in de Ethiopische regio Benishangul-Gumuz voor de productie van schone energie en de economische ontwikkeling van het hele gebied; steunt het internationale deskundigenpanel dat Ethiopië, Soedan en Egypte voor dit project hebben opgericht en vraagt een betere verstandhouding tussen de partijen met betrekking tot het gemeenschappelijk gebruik van de waterhulpbronnen van de Nijl en van de energie die wordt geproduceerd door de op de stuwdam aangesloten waterkrachtcentrale;

70.

roept de regering van Ethiopië op om de beslissingen van de grenscommissie over de afbakening tussen Eritrea en Ethiopië als definitief en bindend goed te keuren, overeenkomstig Resolutie 1907(2009) en Resolutie 2023(2011) van de VN-Veiligheidsraad en de desbetreffende resoluties van de Afrikaanse Unie en de IGAD; roept de Eritrese regering bijgevolg op om in te stemmen met het aanknopen van een dialoog met Ethiopië voor een bespreking van het proces van de terugtrekking van de troepen uit het grensgebied en de fysieke afbakening overeenkomstig het besluit van de grenscommissie, rekening houdend met het feit dat het belangrijk is om gemeenschappen samen te houden, alsmede van de normalisering van de betrekkingen met Ethiopië, inclusief de heropening van de grens; verzoekt de internationale gemeenschap om betrekkingen aan te knopen met Eritrea en de belangen en behoeften van de Eritrese bevolking te verdedigen, en tegelijk het regime en het leger onder druk te zetten om toegang te verlenen aan internationale organisaties, de langverwachte verkiezingen voor te bereiden en de politieke ruimte in het land open te stellen; benadrukt dat alle EU-hulp waarmee geen humanitaire doelstellingen worden nagestreefd, strikt afhankelijk moet worden gesteld van een engagement van de Eritrese autoriteiten om een democratische overgang en een verbetering van de mensenrechtensituatie in het land en van de situatie met betrekking tot de basisbehoeften van de Eritrese bevolking te faciliteren, met transparante en concrete maatstaven; roept Eritrea ertoe op om geen steun meer te verlenen aan gewapende groeperingen die de vrede en de verzoening in Somalië en meer in het algemeen de regionale stabiliteit ondermijnen; verzoekt om vrijheid van meningsuiting, pers en religie, en om de invoering van vrije en eerlijke verkiezingen en democratie in het land; vraagt de onmiddellijke vrijlating van de politieke gevangenen, inclusief de journalist Dawit Isaac, die al meer dan 4 000 dagen opgesloten zit zonder proces;

o

o o

71.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de EDEO en de lidstaten, de SVEU voor Soedan, de SVEU voor de Hoorn van Afrika, de EU-lidstaten, de regering van Turkije, het Congres van de Verenigde Staten, het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, de Commissie van de Afrikaanse Unie, het Pan-Afrikaans Parlement, de regeringen en parlementen van de IGAD en de overheden van Somaliland.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0203.

(2)  PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 102.

(3)  PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 51.

(4)  PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 35.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0334.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/55


P7_TA(2013)0007

Ontwikkelingsaspecten van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot genetische hulpbronnen

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 over de ontwikkelingsaspecten van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot genetische hulpbronnen: gevolgen voor de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden (2012/2135(INI))

(2015/C 440/07)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit van 1992 (VBD),

gezien het Protocol van Nagoya bij het VBD inzake toegang tot genetische bronnen en de eerlijke en billijke verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik ervan van 2010,

gezien het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van 2001,

gezien het Verdrag inzake samenwerking bij octrooien van 2002,

gezien de VN-Verklaring inzake de rechten van inheemse volken die op 13 september 2007 door de Algemene Vergadering werd aangenomen,

gezien ILO-Verdrag nr. 169 van 1989 betreffende inheemse en in stamverband levende volken,

gezien het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten, zoals herzien op 19 maart 1991 in Genève,

gezien de WTO-overeenkomst van 1995 inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom,

gezien het Internationaal Verdrag van 2002 inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en het WHO-kader van 2011 inzake influenzavirussen,

gezien Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (1),

gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over de strategische doelstellingen van de EU voor de tiende bijeenkomst van de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, die van 18 tot 29 oktober 2010 in Nagoya (Japan) wordt gehouden (2),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met de titel „Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020” (COM(2011)0244),

gezien de activiteiten en verslagen van het intergouvernementeel comité van het WIPO met betrekking tot intellectuele eigendom, genetische hulpbronnen, traditionele kennis en traditionele cultuuruitingen,

gezien het verslag over de vergadering van de groep technische en juridische deskundigen over traditionele kennis die verband houdt met genetische rijkdommen in het kader van de internationale regeling voor toegang en batenverdeling (UNEP/CBD/WG-ABS/8/2, 2009),

gezien het door de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement aangevraagde onderzoek met de titel „Intellectuele-eigendomsrechten op genetische grondstoffen en bestrijding van armoede” (2011),

gezien de Overeenkomst van Ramsar inzake watergebieden van 1971,

gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten van 1973 (CITES),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie juridische zaken (A7-0423/2012),

A.

overwegende dat de overlevingskansen en het welzijn van 70 % van de armen die wereldwijd in stedelijke en plattelandsgebieden wonen, rechtstreeks van de biodiversiteit afhangen;

B.

overwegende dat het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) als voornaamste doelstellingen heeft het behoud en duurzaam gebruik van de biodiversiteit te bevorderen en de belemmeringen voor het gebruik ervan weg te werken;

C.

overwegende dat aanbieders van genetische hulpbronnen en dragers van daaraan gerelateerde traditionele kennis vaak afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden met een rijke biodiversiteit;

D.

overwegende dat de wetgeving op het gebied van nationale toegang en batenverdeling, die is aangenomen als onderdeel van het VBD-proces, tot stand is gekomen als reactie op bioprospectie en biopiraterij;

E.

overwegende dat biopiraterij meestal wordt gedefinieerd als het industriële gebruik om de traditionele kennis of de genetische hulpbronnen van inheemse volken te privatiseren en octrooieren, zonder goedkeuring van de oorsprongslanden en zonder hun enige compensatie te verlenen;

F.

overwegende dat bio-onderzoekers op grond van het VBD en het bijbehorende Nagoyaprotocol verplicht zijn „voorafgaande geïnformeerde toestemming” (VGT) te verkrijgen van en „onderling overeengekomen voorwaarden” (OOV) te bereiken met de oorsprongslanden of inheemse en lokale gemeenschappen ten aanzien van traditionele kennis met betrekking tot genetische hulpbronnen, en om de uit bioprospectie voortvloeiende baten te delen met de landen en gemeenschappen van oorsprong;

G.

overwegende dat het zich ontwikkelende stelsel voor toegang en batenverdeling in het kader van het VBD een aanvulling is op de WTO met haar Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (WTO-TRIPS), de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO), de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO), de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten (UPOV) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO);

H.

overwegende dat het beheer van toegang en batenverdeling ook wordt aangekaart in een aantal mensenrechteninstrumenten, waaronder de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966;

I.

overwegende dat artikel 27, lid 3, onder b), van de TRIPS-overeenkomst van de WTO regeringen het recht geeft planten, dieren en werkwijzen van wezenlijk biologische aard uit te sluiten van octrooiering, terwijl micro-organismen en niet-biologische en microbiologische werkwijzen wel voor octrooien in aanmerking komen;

J.

overwegende dat biodiversiteit voor zeer uiteenlopende ecosysteemdiensten zorgt, zoals lokale water- en voedselvoorziening, materialen voor levensonderhoud en klimaatregulering; overwegende dat de aantasting van het milieu nieuwe uitdagingen creëert voor het behoud en het duurzame beheer van een grote verscheidenheid aan dier- en plantensoorten en voor genetische hulpbronnen als basis voor voedselzekerheid en een duurzame landbouwontwikkeling;

K.

overwegende dat het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw (ITPGR), dat werd gesloten binnen het kader van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), gericht is op het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en op de eerlijke en billijke verdeling van de baten die uit dat gebruik voortvloeien, in overeenstemming met het VBD;

L.

overwegende dat de OESO-leden met name voor gewassen sterk afhankelijk zijn van genetische hulpbronnen uit het buitenland, wat internationale samenwerking op het vlak van het behoud en duurzaam gebruik van genetische hulpbronnen essentieel maakt;

M.

overwegende dat naar schatting drie kwart van de wereldbevolking afhankelijk is van natuurlijke traditionele geneesmiddelen en dat circa de helft van de synthetische geneesmiddelen van natuurlijke oorsprong is;

N.

overwegende dat het onderwerp traditionele kennis in verschillende internationale verdragen en overeenkomsten wordt aangekaart, waaronder het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD), het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw (ITPGR), de Verklaring inzake de rechten van inheemse volken (DRIPS) en het Unesco-Verdrag voor de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed;

O.

overwegende dat artikel 8, onder j), van het VBD de partijen ertoe verplicht traditionele kennis te eerbiedigen, beschermen en in stand te houden, en om „de eerlijke verdeling van de baten van het gebruik” van deze vorm van kennis aan te moedigen;

P.

overwegende dat het recht hun traditionele kennis te behouden, beheren en ontwikkelen in de VN-verklaring van 2007 inzake de rechten van inheemse volken wordt bevestigd;

Q.

overwegende dat de Algemene Vergadering van het WIPO haar intergouvernementeel comité (IGC) in 2009 opdracht heeft gegeven een internationaal instrument te ontwikkelen voor de bescherming van genetische hulpbronnen, traditionele kennis en traditionele cultuuruitingen;

I.    Genetische diversiteit en de MDO's

1.

herinnert aan het rechtstreekse verband tussen de bescherming van de biodiversiteit en de verwezenlijking van de MDO's, met name MDO 1 met betrekking tot de uitbanning van extreme armoede en honger; benadrukt het belang van gezonde biodiversiteit en ecosystemen voor de landbouw, bosbouw en visserij, vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling;

2.

benadrukt dat het VBD aanzienlijk verschilt van andere internationale milieuverdragen, daar het een uitdrukkelijke en prominente rol toekent aan de kwesties eerlijkheid, billijkheid en rechtvaardigheid bij het beheer en gebruik van biodiversiteit;

3.

onderstreept dat, hoewel er geen algemeen aanvaarde definitie bestaat van de term „biopiraterij”, deze meestal verwijst naar het onwettig toe-eigenen van of het illegaal commercieel voordeel behalen uit producten die gebaseerd zijn op traditionele kennis of genetische hulpbronnen, en benadrukt dat er extra inspanningen nodig zijn om de juridische terminologie te verduidelijken en te consolideren, in het bijzonder met het oog op een op betrouwbare gegevens gebaseerde definitie van de term „biopiraterij”;

4.

benadrukt dat intellectuele-eigendomsrechten (IER) op genetische hulpbronnen en traditionele kennis ontwikkelingslanden voor uitdagingen plaatsen op het vlak van toegang tot medicijnen, de productie van generieke geneesmiddelen en de toegang van landbouwers tot zaden; beklemtoont dienovereenkomstig dat het EU-handelsbeleid met betrekking tot IER in overeenstemming moet zijn met de doelstelling samenhang van het ontwikkelingsbeleid, zoals vastgelegd in het EU-verdrag;

5.

herinnert eraan dat het VBD en het Nagoyaprotocol het voornaamste kader vormen voor het beheer van toegang en batenverdeling; merkt op dat het beheer van IER, genetische hulpbronnen en armoedebestrijding ook een kwestie is voor de WTO, FAO, WHO en WIPO, gezien de uitdaging voor deze organisaties een coherente aanpak te waarborgen in hun steun voor het VBD-stelsel; dringt erop aan dat deze internationale instellingen het VBD-stelsel moeten ondersteunen in plaats van tegenwerken;

6.

uit opnieuw zijn respect voor de mijlpalen die werden bereikt met betrekking tot de internationale bescherming van het recht van inheemse volken op hun genetische en andere hulpmiddelen en de verwante traditionele kennis, zoals vastgelegd in de Verklaring van de VN over de rechten van inheemse volken, in het ILO-verdrag nr. 169, in artikel 8, onder j), van het VBD en in het Nagoyaprotocol; uit zijn zorg over de genetische erosie die optreedt als gevolg van de vrijwel volledige marktdominantie van industrieel geproduceerde zaden, dat wil zeggen zaden die worden beschermd door intellectuele-eigendomsrechten, ten nadele van traditionele zaadvarianten;

Landbouw en volksgezondheid

7.

brengt in herinnering dat er behoefte is aan een ruim aanbod genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw om een betere ecosysteemdienstverlening te kunnen waarborgen; onderstreept dat het gebruik van genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van cruciaal belang is voor de voedselzekerheid, de duurzaamheid van de landbouw en het milieu en de strijd tegen de klimaatverandering;

8.

benadrukt dat de verwezenlijking van MDO 1 onder meer afhangt van de manier waarop landbouwkundige ecosystemen worden beheerd; benadrukt in dit verband dat niet alleen het inperken van de negatieve effecten van de landbouw op het milieu om een grote genetische diversiteit van gewassen vraagt om een betere ecosysteemdienstverlening te kunnen waarborgen, maar dat diversiteit van gewassen ook arme en kleinschalige landbouwers in staat stelt hun voedingspatronen en inkomen te diversifiëren; benadrukt daarnaast dat de genetische diversiteit van gewassen weerstand biedt tegen de klimaatverandering;

9.

herinnert eraan dat de wilde soorten van kweekgewassen die belangrijk zijn voor de voedselzekerheid van de EU-lidstaten in ontwikkelingslanden ruim voorhanden zijn; verzoekt de EU met klem om, binnen het kader van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten, af te zien van het steunen van nieuwe wetgeving die landbouwers belet geoogst zaad te gebruiken, aangezien dit een inbreuk zou vormen op het recht op voedsel in ontwikkelingslanden;

10.

herinnert eraan dat de in het UPOV-verdrag vastgelegde vrijstelling voor landbouwers met name belangrijk is voor ontwikkelingslanden, omdat deze landbouwers in staat stelt zaden van kweekproducten te bewaren en opnieuw in te zaaien voor gebruikelijke voedingsdoelstellingen (wat bijdraagt aan de voedselzekerheid); betreurt echter dat, hoewel het in het belang van ontwikkelingslanden is vrijstellingen van kwekersrechten te behouden en uit te breiden, de rechten van landbouwers in opeenvolgende hervormingen van het UPOV-verdrag zijn afgezwakt;

11.

merkt op dat de FAO een voortrekkersrol op zich neemt in de ontwikkeling van specialistische stelsels voor toegang en batenverdeling op het gebied van voeding en landbouw; vraagt de EU om steun voor het verzoek van ontwikkelingslanden om waarborging van een passende batenverdeling in eventuele nieuwe sectorale mechanismen/instrumenten in het kader van de FAO en om meer synergie en consistentie met het VBD en het bijbehorende Nagoyaprotocol;

12.

herinnert eraan dat genetische hulpbronnen, onder meer in de vorm van kruidengeneesmiddelen, een aanzienlijke bijdrage leveren aan farmaceutische O&O en toegang tot geneesmiddelen; herhaalt dat IER de toegang tot betaalbare geneesmiddelen niet in de weg mogen staan, met name indien dergelijke IER betrekking hebben op GH die afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden;

13.

verzoekt de EU geen druk uit te oefenen op ontwikkelingslanden — en met name de minst ontwikkelde landen — via bilaterale overeenkomsten om verreikende normen voor intellectuele eigendom op het gebied van bijvoorbeeld zaden en geneesmiddelen te accepteren, conform het EU-beginsel van samenhang van het ontwikkelingsbeleid;

14.

beklemtoont dat het bestrijden van biopiraterij ook het uitvoeren en aanscherpen van de bestaande regelingen voor multilaterale toegang en batenverdeling op de gebieden landbouw en volksgezondheid omvat, zoals het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw — onder meer door op zoek te gaan naar nieuwe manieren voor het vergaren van middelen voor het fonds voor de batenverdeling — of de Intergouvernementele Vergadering van de WHO betreffende een draaiboek voor een influenzapandemie;

15.

is van mening dat voor de toekomstige bilaterale en multilaterale harmonisatieovereenkomsten, in het bijzonder met betrekking tot de reikwijdte van uitzonderingen en beperkingen op octrooirechten, nauwkeurig onderzoek uit ontwikkelingsoogpunt vereist is om een billijke volksgezondheidssituatie te bereiken, in de geest van de uitvoering van lid 6 van de Verklaring van Doha over de TRIPS-overeenkomst, waarbij de lokale kennis wordt beschermd en, wat de rechten van de plantentelers betreft, de toegang tot zaadgoed wordt gegarandeerd;

II.    De rechten van inheemse en lokale gemeenschappen met betrekking tot traditionele kennis

16.

merkt op dat traditionele kennis verwijst naar de kennis van bepaalde inheemse en lokale gemeenschappen, die wordt gedeeld door verschillende lagen van de bevolking van een bepaald gebied of land; wijst erop dat traditionele kennis „immateriële waarden” omvat, en dat het behoud van cultureel erfgoed van primair belang is in al zijn uitingen, waaronder sociale, religieuze, culturele en landschapswaarden;

17.

overwegende dat naar schatting drie kwart van de wereldbevolking afhankelijk is van natuurlijke traditionele plantaardige geneesmiddelen; gelooft daarom dat biopiraterij aantoont dat er sterke behoefte is aan de bescherming van traditionele kennis, met name wanneer deze verband houdt met genetische hulpbronnen die van financiële waarde zijn voor de industrie;

18.

onderstreept het gevaar van het beoordelen van traditionele kennis uit een strikt commercieel oogpunt; wijst erop dat een heterogene groep als de dragers van traditionele kennis niet in het bestaande IER-kader past; benadrukt daarom dat er behoefte is aan een specifiek internationaal IER-stelsel dat de diverse belangen van lokale gemeenschappen waarborgt en het gewoonterecht weerspiegelt;

19.

merkt bezorgd op dat de moeilijkheden waar dragers van traditionele kennis tegenaan lopen te maken hebben met toezicht en handhaving, dat wil zeggen het vaststellen van overtredingen en het treffen van passende maatregelen; betreurt in dit verband dat traditionele kennis op het gebied van genetische hulpbronnen onder geen enkele controlemaatregel van het Nagoyaprotocol valt, aangezien er geen verplichting bestaat tot het bekendmaken van informatie over de gebruikte traditionele kennis, en traditionele kennis met betrekking tot genetische hulpbronnen niet onder het internationaal erkende certificaat van naleving valt, wat een beperking inhoudt van de mogelijkheden voor het opsporen van biopiraterij op het gebied van dergelijke traditionele kennis; is van oordeel dat de EU bij de tenuitvoerlegging van het Nagoyaprotocol minstens hetzelfde niveau van bescherming moet toekennen aan traditionele kennis als aan genetische hulpbronnen;

20.

benadrukt dat regelingen die worden vastgesteld om genetische hulpbronnen en de daaraan gerelateerde traditionele kennis te beschermen in overeenstemming moeten zijn met internationale verplichtingen op het vlak van de bescherming en eerbiediging van de rechten van inheemse volken zoals vastgelegd in de VN-Verklaring inzake de rechten van inheemse volken van 2007 (UNDRIP) en het ILO-Verdrag nr. 169 van 1989 betreffende inheemse en in stamverband levende volken;

21.

erkent de mogelijke rol van de intellectuele eigendom en het octrooistelsel bij de bevordering van innovatie, overdracht en de verspreiding van technologie tot wederzijds voordeel van belanghebbenden, leveranciers, houders en gebruikers van genetische hulpmiddelen, hun daarvan afgeleide producten, en hieraan verbonden verwante traditionele kennis op een manier die bevorderlijk is voor het welzijn en de ontwikkeling; benadrukt tegelijkertijd dat het systeem van intellectuele eigendomsrechten en het octrooistelsel geen nadelige effecten mogen hebben op de toepassing van traditionele kennis van inheemse volken en lokale gemeenschappen, hun wetten, gebruiken en kennissystemen of op hun vermogen om hun kennis met betrekking tot genetische hulpbronnen te gebruiken, te ontwikkelen, te creëren en te beschermen; wijst erop dat overeenkomsten tussen de partijen door inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen in bepaalde omstandigheden kunnen worden beschouwd als een betere oplossing om baten te delen en hun belangen te beschermen, en tegelijkertijd het milieu in stand te houden en sociale en economische schade te voorkomen, bv. door vrijwaringsclausules;

III.    De bestrijding van biopiraterij — een strategie voor de toekomst

22.

wijst erop dat biopiraterij kan worden toegeschreven aan het gebrek aan nationale regelgeving en handhavingsmechanismen in ontwikkelingslanden en aan het gebrek aan nalevingsmechanismen in ontwikkelde landen, waarmee erop kan worden toegezien dat genetische hulpbronnen na voorafgaande geïnformeerde toestemming en volgens onderling overeengekomen voorwaarden zijn verkregen, in overeenstemming met de nationale wetgeving voor toegang en batenverdeling van de oorsprongslanden; is in dit verband ingenomen met de door de Commissie ingediende ontwerpverordening die als doel heeft het Nagoyaprotocol inzake toegang tot genetische hulpbronnen en batenverdeling ten uitvoer te leggen; benadrukt ook het belang van het bieden van doeltreffende verhaalmechanismen in geval van geschillen, en van toegang tot de rechter;

23.

herinnert eraan dat de doeltreffende tenuitvoerlegging van het protocol afhankelijk is van maatregelen die zowel in ontwikkelde als in ontwikkelingslanden moeten worden genomen; merkt op dat de uitwerking van wetgeving op het gebied van toegang en batenverdeling in ontwikkelingslanden een randvoorwaarde is voor het verplichten van gebruikerslanden om aan de vereisten van voorafgaande geïnformeerde toestemming te voldoen; wijst er echter op dat deze vereiste een grote uitdaging voor deze landen vormt, aangezien zij om aanzienlijke juridische en institutionele capaciteitsopbouw vraagt;

24.

benadrukt dat de doelstellingen van het VBD alleen zullen worden behaald bij een eerlijke en billijke batenverdeling; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan dat zij aansturen op een spoedige ratificatie van het Nagoyaprotocol teneinde biopiraterij te bestrijden en voor meer eerlijkheid en billijkheid te zorgen bij de uitwisseling van genetische hulpbronnen; onderstreept het belang van EU-ontwikkelingssamenwerking bij het verlenen van bijstand aan ontwikkelingslanden op het gebied van juridische en institutionele capaciteitsopbouw bij kwesties inzake toegang en batenverdeling; meent dat ontwikkelingslanden moeten worden gesteund bij het opbouwen van databanken voor traditionele kennis en het leren omgaan met octrooiaanvraagsystemen;

25.

wijst er nogmaals op dat, tegen de achtergrond van zijn resolutie van 10 mei 2012 over de octrooiering van essentiële biologische processen (3), teveel bescherming op het vlak van de kweekprocessen innovatie en vooruitgang kan belemmeren, met alle nadelige gevolgen van dien voor de kleine en middelgrote telers doordat het de toegang tot genetische hulpbronnen kan afsnijden;

Aanscherping van de databank- en openbaarmakingsvereisten met betrekking tot genetische hulpbronnen en traditionele kennis

26.

vestigt de aandacht op het voorstel van ontwikkelingslanden om octrooiaanvragers in een bindende verordening te verplichten om a) de bron en oorsprong bekend te maken van bij uitvindingen gebruikte genetische hulpbronnen en verwante traditionele kennis, b) bewijs te leveren van vooraf geïnformeerde toestemming van de bevoegde autoriteiten in de oorsprongslanden en c) bewijs te leveren van eerlijke en billijke batenverdeling, in de vorm van een internationaal oorsprongscertificaat;

27.

betreurt het gebrek aan duidelijke statistieken over biopiraterij en onwettige toe-eigening, en dringt aan op meer EU-onderzoek en openbaarmaking van gegevens op dit gebied om deze situatie te verhelpen; benadrukt voorts dat er behoefte is aan betere gegevens over het aantal contracten voor toegang en batenverdeling en de inhoud van die contracten; is van oordeel dat deze gegevens kunnen worden verzameld door een databank en aanmeldingssysteem op te zetten via het uitwisselingmechanisme van het VBD;

28.

is van oordeel dat een bindend instrument de meest trefzekere manier is om maatregelen op het gebied van biodiversiteit uit het IER-stelsel in de gebruikerslanden ten uitvoer te leggen; dringt erop aan dat er stappen worden genomen om de toekenning van octrooien afhankelijk te maken van een verplichting om de oorsprong van genetische hulpbronnen en traditionele kennis in de octrooiaanvraag vrij te geven; benadrukt dat bij een dergelijke openbaarmaking moet worden bewezen dat de desbetreffende genetische hulpbronnen en traditionele kennis in overeenstemming met de geldende voorschriften zijn verworven (d.w.z. voorafgaande geïnformeerde toestemming en onderling overeengekomen voorwaarden);

29.

benadrukt dat een internationaal instrument dat openbaarmakingsvereisten en databanken voor de bescherming van genetische hulpbronnen omvat, geen vervanging is van een doeltreffend mechanisme voor toegang en batenverdeling op nationaal niveau;

30.

is van oordeel dat directe aanmelding van gebruikers of bedrijven die gebruikmaken van genetische hulpbronnen of daaraan gerelateerde traditionele kennis, het gebruik van nalevingscertificaten en de verkenning van opties voor toegang tot de rechter binnen en buiten de nationale jurisdictie, ook doeltreffend kunnen bijdragen aan het beperken van potentiële gevallen van biopiraterij;

31.

is van mening dat een duidelijk en samenhangend stelsel van intellectuele-eigendomsrechten zou bijdragen tot het genereren van kennis en de verspreiding ervan in de ontwikkelingslanden, wat onbetwistbaar voordelen zou opleveren voor de lokale ondernemers, het onderzoek, het onderwijs en het uitroeien van de armoede;

Naar een samenhangend wereldwijd beheersstelsel

32.

dringt erop aan dat de TRIPS-overeenkomst van de WTO verenigbaar moet zijn met het VBD-Nagoyaprotocol, en acht het daarom van cruciaal belang dat er vereisten worden vastgesteld voor de bekendmaking van de oorsprong van genetische hulpbronnen tijdens octrooiprocedures, en dat het dus mogelijk wordt te controleren of deze op wettige wijze en in overeenstemming met de vereisten voor voorafgaande geïnformeerde toestemming en onderling overeengekomen voorwaarden zijn verkregen;

33.

onderstreept dat dergelijke vereisten via een amendement op de TRIPS-overeenkomst van de WTO of in het kader van het WIPO zouden kunnen worden ingevoerd, in het kader van de lopende onderhandelingen over het opzetten van een of meerdere nieuwe internationale rechtsinstrumenten voor een doeltreffende bescherming van genetische hulpbronnen, traditionele kennis en traditionele cultuuruitingen; vraagt de EU met name om, met het oog op samenhang in het ontwikkelingsbeleid, ontwikkelingslanden te steunen in hun verzoek om de TRIPS-overeenkomst te wijzigen door een nieuw artikel 29 bis in te voegen over de openbaarmaking van de oorsprong van genetische hulpbronnen en/of daaraan gerelateerde traditionele kennis, overeenkomstig het Nagoyaprotocol; is ingenomen met het feit dat het voorstel voor een verordening van de EU inzake toegang tot genetische hulpbronnen en batenverdeling als eerste stap een vereiste bevat tot openbaarmaking van de oorsprong van alle genetische hulpbronnen en daaraan gerelateerde traditionele kennis;

34.

vraagt de Commissie om haar onderhandelaars in het intergouvernementeel comité van de WIPO en met betrekking tot de herziening van de TRIPS-overeenkomst op te dragen het Nagoyaprotocol te beschouwen als hun uitgangspunt en in de onderhandelingen aandacht te besteden aan het met elkaar in overeenstemming brengen van het wetgevingskader van het VBD (4) en het Nagoyaprotocol, het WIPO-verdrag, de TRIPS-overeenkomst, het ITPGRFA (5) en het UPOV-verdrag (6), evenals het UNCLOS-verdrag (7) wat maritieme genetische hulpbronnen betreft; wijst erop dat de TRIPS-overeenkomst voorlopig geen betrekking heeft op de minst ontwikkelde landen (8); onderstreept dat deze benadering moet worden gehandhaafd met betrekking tot eventueel uit het VBD-Nagoyaproces voortvloeiende herzieningen;

35.

is ingenomen met initiatieven die een alternatief bieden voor uitsluitend aan handel gerelateerde instanties, zoals het wereldwijde informatiecentrum voor biodiversiteit (GBIF) dat de vrije en open toegang tot gegevens inzake biodiversiteit bevordert door middel van mondiale samenwerking tussen verschillende regeringen, organisaties en andere internationale belanghebbenden;

36.

neemt kennis van het werk van het intergouvernementeel comité voor intellectuele eigendom en genetische hulpbronnen van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, en pleit voor soortgelijke initiatieven en consistente definities op EU-niveau;

o

o o

37.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 213 van 30.7.1998, blz. 13.

(2)  PB C 371 E van 20.12.2011, blz. 14.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0202.

(4)  Verdrag inzake biologische diversiteit.

(5)  Internationaal Verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw.

(6)  Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten.

(7)  Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.

(8)  

Artikel 66, lid 1, van de TRIPS-overeenkomst; Besluit van de Raad inzake TRIPS van 29 november 2005.


Woensdag 16 januari 2013

30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/62


P7_TA(2013)0011

Openbare financiën in de EMU — 2011 en 2012

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de openbare financiën in de EMU — 2011 en 2012 (2011/2274(INI)).

(2015/C 440/08)

Het Europees Parlement,

gezien het verslag van de Commissie over de openbare financiën in de EMU in 2011 (1),

gezien het verslag van de Commissie over de openbare financiën in de EMU in 2012 (2),

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 136 juncto artikel 121, lid 2, daarvan,

gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (3),

gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (4),

gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (5),

gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (6),

gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (7),

gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (8),

gezien bijlage I bij de conclusies van de Europese Raad van 24—25 maart 2011 getiteld „Het Euro Plus-pact: een betere coördinatie van het economische beleid met het oog op meer concurrentiekracht en convergentie” (9),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 28—29 juni 2012, en in het bijzonder de bijlage daarbij getiteld „Pact voor groei en werkgelegenheid”,

gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2011 over de jaarlijkse groeianalyse 2012 (COM(2011)0815),

gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over het scorebord voor het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden: overwogen initiële opzet (10),

gezien zijn resolutie van 15 februari 2012 over de bijdrage aan de jaarlijkse groeianalyse 2012 (11),

gezien de World Economic Outlook van het IMF van oktober 2012,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0425/2012),

A.

overwegende dat de economische, financiële en bankencrisis nog niet tot bedaren is gekomen en heeft laten zien dat de problemen in de sfeer van de overheidsfinanciën negatieve consequenties hebben voor de sociaaleconomische ontwikkeling en de politieke stabiliteit;

B.

overwegende dat de overheidsschuldquote (op basis van het bbp) in de eurozone is opgelopen van 86,2 % in het eerste kwartaal van 2011 tot 88,2 % in het eerste kwartaal van 2012;

C.

overwegende dat de recente hervormingen van het economisch en budgettair bestuurskader van de Europese Unie op zich niet volstaan om de crisis op te lossen; overwegende dat een coherent optreden noodzakelijk is om de excessieve macrofinanciële onevenwichtigheden op een symmetrische manier te kunnen aanpakken en om de algehele sociaaleconomische convergentie en solidariteit binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU) te kunnen vergroten;

D.

overwegende dat er — willen wij een duurzame oplossing kunnen vinden voor de buitensporige schulden en tekorten in de meeste lidstaten van de eurozone — behoefte is aan een geloofwaardig, op groeivriendelijke consolidatie gericht beleid;

E.

overwegende dat er in de EU-landen een aantal wezenlijke stappen zijn gezet om de openbare financiën te consolideren, maar dat er ons nog heel wat te doen staat om de situatie werkelijk te verbeteren; overwegende dat de ernstige economische neergang die wij doormaken een bron van zorg is, aangezien hij de substantiële inspanningen die de lidstaten zich hebben getroost in het kader van hun strategieën voor begrotingsconsolidatie ongedaan dreigt te maken;

F.

overwegende dat de lidstaten niet allemaal in dezelfde situatie verkeren en dat er derhalve conform de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad gedifferentieerde, op duurzame groei georiënteerde strategieën moeten worden gevolgd die de specifieke budgettaire en macrofinanciële risico's van de respectieve landen alsook de sociaaleconomische omstandigheden weerspiegelen;

G.

overwegende dat de jongste landenspecifieke aanbevelingen onevenredig sterk gericht zijn op de noodzaak de lonen en socialezekerheidsuitgaven te verminderen en de overheidspensioenregelingen te hervormen; overwegende dat de landenspecifieke aanbevelingen met betrekking tot andere gebieden, zoals belastingen op vermogensaanwas, verbruik, onroerend goed en vervuilende activiteiten doorgaans te weinig aandacht krijgen;

H.

overwegende dat met name de lidstaten die steun ontvangen uit financiële bijstandsprogramma's en de landen die onder strikt markttoezicht staan geloofwaardige langetermijnstrategieën voor begrotingsconsolidatie zouden moeten implementeren; overwegende dat er dringend iets moet worden ondernomen om de negatieve overloopeffecten binnen de EMU te ondervangen, zodat de inspanningen die alle lidstaten zich moeten getroosten om de crisis te overwinnen, in evenwicht kunnen worden gebracht en onderling kunnen worden afgestemd;

I.

overwegende dat in democratische landen nauwgezet overheidstoezicht moet worden uitgeoefend op alle instanties van het besluitvormingsapparaat die zich bezighouden met de economie en aanverwante beleidsterreinen, en dat deze instanties aan controle- en legitimiteitsmechanismen moeten worden onderworpen;

1.

is ingenomen met de verwachte verbetering van de begrotingssituatie in de lidstaten van de EU en met de inspanningen die zij zich hebben getroost om hun begrotingsdoelstellingen te verwezenlijken; betreurt dat de conjunctuurvertraging die is ingetreden zich naar verwachting nog enige tijd zal voortzetten; merkt op dat de ernstige economische neergang die wij doormaken een bron van zorg is, aangezien hij de substantiële inspanningen die de lidstaten hebben geleverd om hun begrotingen te consolideren ongedaan dreigt te maken;

2.

is van mening dat geloofwaardige langetermijnstrategieën voor begrotingsconsolidatie noodzakelijk blijven, gezien het hoge niveau van de overheids- en particuliere schulden en van de begrotingstekorten in sommige lidstaten, en gelet op de problemen die zij ondervinden om hun overheidsfinanciën weer in duurzame richting om te buigen, waarbij van de zijde van de financiële markten zware druk wordt uitgeoefend; wijst er nogmaals op dat het terugdringen van de totale overheidstekorten tot dusver alleen mogelijk is geweest dankzij vergaande consolidatie-inspanningen; merkt op dat de Commissie momenteel voor 2013 een negatieve groei van het bbp voor de gehele EMU in het vooruitzicht stelt, alsmede voor 2013 en 2014 een verslechtering van de begrotingssaldi in zeven lidstaten van de EMU; is derhalve van oordeel dat de voortdurende behoefte aan intensieve begrotingsaanpassingen moet worden afgewogen tegen de noodzaak van sterkere duurzame groei, economische ontwikkeling en sociale bescherming;

3.

is ernstig verontrust over het feit dat de staatsobligatiemarkten in de eurozone, in weerwil van de hervormings- en consolidatie-inspanningen van de lidstaten, nog steeds onder druk staan, hetgeen tot uiting komt in hoge rentespreads en volatiele rentetarieven; merkt op dat de directe aanleiding tot en de fundamentele oorzaak van de nervositeit op de financiële markten gelegen was in de financiële soliditeit van de overheids- en particuliere sector in bepaalde landen van de eurozone;

4.

is van mening dat de inspanningen ter verbetering van de coördinatie en de begrotingsconsolidatie niet de verhoopte resultaten zullen opleveren indien de macro-economische onevenwichtigheden tussen de lidstaten en de gevolgen daarvan voor het herstelproces niet worden aangepakt;

5.

onderstreept dat de houdbaarheid van de overheids- en particuliere financiën op lange termijn van essentieel belang is voor de groei en om de overheidsuitgaven — ook voor investeringdoeleinden — op een adequaat peil te houden; benadrukt voorts dat een hoog schuldenniveau nadelige gevolgen heeft voor zowel de gezondheidszorg als de pensioenen, de werkgelegenheid en de gelijkheid tussen generaties, en bovendien negatief uitpakt voor de groei;

6.

onderstreept dat de hoge jeugdwerkloosheid ook een negatief effect zal hebben op de economische groei in de toekomst, en dat de lidstaten daarom nu reeds concrete maatregelen moeten nemen om deze terug te dringen;

7.

spoort de lidstaten ertoe aan zich te houden aan de aanbevelingen die de Raad naar aanleiding van een aanbeveling van de Commissie conform de voorschriften van het stabiliteits- en groeipact, zoals gewijzigd bij het „sixpack” ter versterking van het economisch bestuur, heeft doen uitgaan om de begrotingsconsolidatie op een concretere, geloofwaardige, tijdige en gedifferentieerde manier gestalte te geven onder inaanmerkingneming van de landenspecifieke omstandigheden; roept de Raad ertoe op deze aanbevelingen waar nodig te herzien om recht te doen aan de verslechtering van het macro-economisch klimaat;

8.

verzoekt de lidstaten de totstandkoming van een akkoord met het Parlement te helpen bevorderen, opdat het „twopack” zo snel mogelijk, en wel uiterlijk tegen het eind van het jaar kan worden aangenomen;

9.

spoort de Commissie ertoe aan de lidstaten via expliciete en gedetailleerde landenspecifieke aanbevelingen zowel negatieve als positieve feedback te geven en daarbij met name aandacht te besteden aan opmerkelijke initiatieven en optimale praktijken;

10.

spoort de Commissie ertoe aan door te gaan met haar inspanningen om haar traditionele houdbaarheidsanalyses aan te vullen met alternatieve methoden; verzoekt de Commissie voortaan in het kader van haar rapportage over de „Openbare financiën in de EMU” regelmatig indicatoren te publiceren om aan deze houdbaarheidsanalyses nader gestalte te geven, en de aannames bekend te maken die ten grondslag liggen aan haar modellen voor het beoordelen van het multiplicatoreffect van overheidsuitgaven op de groei van het bbp;

11.

wijst met nadruk op de belangrijke rol die de begroting van de Unie moet vervullen om de macro-economische en sociale onevenwichtigheden in de gehele Unie met succes te kunnen aanpakken en daarmee opnieuw de voorwaarden te creëren voor een duurzame monetaire unie;

12.

constateert met voldoening dat in het verslag van de Commissie over de openbare financiën in de EMU in 2012 het accent is komen te liggen op begrotingsdecentralisatie, en stelt voor in toekomstige verslagen altijd een hoofdstuk op te nemen inzake de locale en regionale overheidsfinanciën;

13.

is van mening dat begrotingsconsolidatie daadwerkelijk te verwezenlijken is en langdurige positieve effecten kan bewerkstelligen, op voorwaarde dat de maatregelen ter onderbouwing daarvan bevorderlijk zijn voor de groei, zodat zij groei en werkgelegenheid stimuleren en gelijke behandeling van burgers ten goede komen;

14.

verzoekt de lidstaten op het gebied van sociale bescherming, sociale integratie en overheidsinvesteringen conform de EU 2020-strategie groeigerichte maatregelen en hervormingen door te voeren; herinnert aan zijn eisen met betrekking tot de noodzaak de arbeidsmarkt flexibeler te maken, met name door: verlaging van de belasting op arbeid; optimalisering van opleidingsprogramma's om oudere werknemers te stimuleren langer te blijven werken; het terugdringen van de jeugdwerkloosheid door de kwalificaties van jongeren beter af te stemmen op de arbeidsvraag; ervoor te zorgen dat de lonen gelijke tred houden met de productiviteit; en door de fiscale druk te verschuiven van belasting op arbeid, met name voor de lagere inkomenscategorieën, naar milieuschadelijke activiteiten; verzoekt de lidstaten een innovatiegericht beleid op te zetten door middel van investeringen om de productiviteit te verbeteren en deze beter af te stemmen op de loonontwikkelingen, en om een concurrentiegerichter ondernemingsklimaat te creëren door: liberalisering van bepaalde bedrijfstakken; opheffing van ongerechtvaardigde beperkingen op gereglementeerde sectoren en beroepen; het faciliteren van toegang tot krediet; en het vergemakkelijken van de oprichting van nieuwe bedrijven; dringt ten slotte aan op hervorming van de overheidssector door bureaucratie te elimineren, op kosten te besparen en onnodige bestuurslagen op te heffen;

15.

wijst er nogmaals op dat de invulling van de consolidatie het cruciale element is in de relatie tussen groei en consolidatie; benadrukt dat de juiste mix van uitgaven- en inkomstengerelateerde maatregelen contextueel bepaald is en zorgvuldig moet worden afgewogen; wijst er in dit verband echter op dat consolidatiemaatregelen waarbij de nadruk ligt op beperking van onproductieve uitgaven in plaats van verhoging van de inkomsten meestal duurzamer blijkt te zijn en op middellange termijn bevorderlijker voor de groei, maar op korte termijn wel de recessie versterkt; is van mening dat consolidatiestrategieën de recessieve effecten op korte termijn moeten temperen, maar er op middellange termijn wel op gericht moeten zijn de groei te bevorderen; is van mening dat het potentieel negatieve effect van consolidatiemaatregelen op de korte termijn kan worden beperkt, voor zover de genomen consolidatiemaatregelen geloofwaardig en duurzaam zijn en niet ten koste gaan van de overheidsinvesteringen in productieve sectoren van de economie;

16.

spoort de lidstaten ertoe aan zich zoveel mogelijk te concentreren op een contextafhankelijke en adequate mix van consolidatie-inspanningen aan de uitgaven- en ontvangstenzijde, en tegelijkertijd vast te houden aan EU 2020-gerelateerde en duurzame groeistimulerende uitgaven zoals investeringen in O&O, onderwijs, gezondheidszorg en energie-efficiëntie; is van mening dat ook bijzondere aandacht moet worden besteed aan de instandhouding of uitbreiding van het bereik en de effectiviteit van arbeidsbemiddelingsdiensten en van actieve arbeidsmarktmaatregelen zoals opleidings- en stimuleringsprogramma's voor werkzoekenden, waaronder bijvoorbeeld de „European Job Youth Guarantee” voor werklozen en nieuwe ondernemers;

17.

spoort de Commissie ertoe aan de geconsolideerde begrotingssituatie in de hele eurozone te evalueren, en daarbij te kijken naar zowel de op nationaal niveau genomen begrotingsmaatregelen als naar de verwachte impact daarvan in de vorm van overloopeffecten in elke lidstaat van de eurozone;

18.

verzoekt de Commissie de door haar bij de beoordeling van de structurele evenwichten in de lidstaten gebruikte methodologie te publiceren, evenals de wijzigingen die sinds 2008 in deze methodologie zijn aangebracht en de gevolgen van deze wijzigingen voor de beoordeling van de structurele evenwichten in de lidstaten;

19.

onderstreept dat de consolidatiestrategie ook op de ontvangstenzijde van de nationale begrotingen gericht moet zijn; wijst er met name op dat consolidatiemaatregelen aan de ontvangstenzijde in het bijzonder georiënteerd moeten zijn op het verlagen van belastinguitgaven die onproductieve niches creëren of onproductief winstbejag in de hand werken, op het verlagen van voor het milieu schadelijke subsidies, alsmede op het invoeren van milieubelastingen die negatieve externaliteiten aan de bron aanpakken en die een dubbel dividend kunnen opleveren, aangezien zij zowel de begrotingssituatie ten goede komen als bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU 2020-strategie;

20.

spreekt zijn steun uit voor de hervorming en modernisering van de pensioenstelsels, onder volledige inachtneming van de autonomie en de rol van de sociale partners en het specifieke karakter van de respectieve nationale situaties, en met waarborgen voor de financiële houdbaarheid en toereikendheid van de pensioenen op de lange termijn; wijst erop dat deze hervormingen zowel de bijdrage van de sociale partners als automatische stabilisatoren in stand helpen te houden als de functie die zij vervullen bij wijze van instrumenten van sociale samenhang en solidariteit; spreekt met name zijn steun uit voor maatregelen ter verhoging van de effectieve pensioenleeftijd; steunt daarnaast ook beleidsmaatregelen die erop gericht zijn meer mensen ertoe aan te zetten gedurende de eerste jaren nadat zij de pensioenleeftijd hebben bereikt op de arbeidsmarkt actief te blijven;

21.

spoort de lidstaten ertoe aan consolidatieprocedures aan de ontvangstenzijde door te voeren die gericht zijn op betere naleving van de belastingwetgeving en gelijke behandeling van burgers, met name in de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking; is van mening dat er, indien dit niet voldoende is, moet worden nagedacht over een verbreding van de belastinggrondslag, mede met het oog op het terugdringen van economische en sociale distorsies; is van mening dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om belastingontduiking en belastingfraude tegen te gaan;

22.

is van oordeel dat het voor de verwezenlijking van evenwichtige overheidsfinanciën op de middellange en lange termijn belangrijk is alle infrastructuurprojecten met significante gevolgen voor de begroting aan een kosten-batenanalyse te onderwerpen;

23.

brengt in herinnering dat de lidstaten zich ertoe hebben verplicht het begrotingsbeleid in het kader van het Euro Plus-pact te hervormen, en geregeld overleg te plegen over de implementatie van optimale praktijken;

24.

onderstreept de rol van plaatselijke en regionale overheden bij het ondersteunen van publieke en particuliere investeringen; beklemtoont het belang van groeigeoriënteerde investeringen voor een spoedig economisch herstel;

25.

verzoekt de lidstaten meer duidelijkheid te scheppen omtrent de verantwoordelijkheid, de rol, de budgettaire transfers en inkomstenbronnen van de respectieve (nationale, regionale en lokale) bestuursniveaus bij het handhaven van gezonde en duurzame overheidsfinanciën, met name door rekening te houden met de impact van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie op de plaatselijke en regionale budgettaire autonomie;

26.

maakt zich er zorgen over dat de structuur van de verhoudingen tussen nationale en subnationale regeringen de implementatie van begrotingsconsolidatiemaatregelen negatief zou kunnen beïnvloeden, met name wanneer decentralisatie voornamelijk met transfers van de centrale regering wordt gefinancierd zonder dat daar een subnationale verantwoordelijkheid aan de ontvangstenzijde tegenoverstaat;

27.

stelt met bezorgdheid vast dat er in sommige lidstaten wellicht lagere regerings- en ministeriële niveaus bestaan zonder concrete bevoegdheden en taken; deze lagere regeringsniveaus maken het algemene bestuur minder (kosten)efficiënt en zij moeten derhalve in het kader van de begrotingsconsolidatie-inspanningen worden opgeheven;

28.

is van oordeel dat begrotingsconsolidatie-inspanningen op billijke wijze over de verschillende bestuursniveaus moeten worden verdeeld, met inachtneming van de diensten die zij verstrekken;

29.

merkt op dat in sommige lidstaten met een hoog schuldenniveau het nettoaantal ambtenaren nog altijd toeneemt, hoewel zij er zich publiekelijk toe hebben verplicht het percentage ambtenaren op de arbeidsmarkt te zullen bevriezen of reduceren;

30.

dringt er bij de lidstaten met begrotingsproblemen op aan voorrang te geven aan begrotingsconsolidatiemaatregelen die erop gericht zijn onnodige defensie-uitgaven zoals de aanschaf van nieuw en duur militair materieel terug te dringen;

31.

is ingenomen met de diverse crisisbeheersingsinspanningen die worden geleverd, met inbegrip van duurzame en groeibevorderende structuurhervormingen; wijst met nadruk op het nieuwe, versterkte EU-bestuurskader dat onlangs is ingevoerd; is van mening dat deze hervormingen de crisis weliswaar niet als bij toverslag kunnen doen verdwijnen, maar dat zij de geloofwaardigheid van de budgettaire aanpassingsmaatregelen vergroten en daardoor de negatieve consequenties voor de groei op korte termijn helpen milderen en bijdragen aan de totstandbrenging van een beter beleidsvormingsmodel voor de jaren wanneer de groei weer opleeft;

32.

spreekt zijn steun uit voor economische dialoog en samenwerking tussen regionale parlementen met wetgevingsbevoegdheden, de nationale parlementen en het Europees Parlement, met name in het kader van het Europees Semester, ter bespreking van de in de jaarlijkse groeianalyse gepresenteerde economische richtsnoeren en de landenspecifieke aanbevelingen;

33.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de Europese Centrale Bank en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/european_economy/2011/pdf/ee-2011-3_en.pdf

(2)  http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/european_economy/2012/pdf/ee-2012-4.pdf

(3)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.

(4)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.

(5)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.

(6)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.

(7)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.

(8)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.

(9)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ec/120296.pdf

(10)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0583.

(11)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0048.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/67


P7_TA(2013)0016

Jeugdgarantieregelingen

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over een jongerengarantie (2012/2901(RSP))

(2015/C 440/09)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie van 5 december 2012 voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een jongerengarantie (COM(2012)0729),

gezien de mededeling van de Commissie over de uitvoering van het initiatief „Kansen voor jongeren” (COM(2012)0727),

gezien de mededeling van de Commissie over het initiatief „Kansen voor jongeren” (COM(2011)0933), de resolutie van 24 mei 2012 van het Europees Parlement over het initiatief „Kansen voor jongeren” (1) en de vraag met verzoek om mondeling antwoord aan de Commissie over het initiatief „Kansen voor jongeren” (O-000106/2012 — B7-0113/2012),

gezien de verklaring van de leden van de Europese Raad van 30 januari 2012 getiteld „Naar groeivriendelijke consolidatie en banenvriendelijke groei”,

gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling (2),

gezien het Eurofound-rapport van 13 juni 2012 getiteld „Youth Guarantee: Experiences from Finland and Sweden” (3),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Jeugd in beweging” (COM(2010)0477),

gezien het document van de Internationale Arbeidsorganisatie van september 2012 getiteld „Global employment outlook: Bleak labour market prospects for youth” (4) en de resolutie en conclusies van de 101e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie (Genève, 2012) getiteld „The youth unemployment crisis: A call for action” (5),

gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de totale werkloosheid als gevolg van de economische crisis in oktober 2012 gestegen was tot het nooit eerder geziene peil van 10,7 %, waarbij 25,91 miljoen mensen op zoek waren naar een baan (6);

B.

overwegende dat de jeugdwerkloosheid gestegen is tot maar liefst 23,4 %, waarbij 5,68 miljoen jongeren geen baan hebben, en dat dit voor een deel een afspiegeling is van het feit dat de aangeboden vaardigheden en de eisen van de arbeidsmarkt niet op elkaar afgestemd zijn, hoewel dit vaak los staat van het opleidingsniveau van de werkzoekenden; overwegende dat uit onderzoek blijkt dat jeugdwerkloosheid vaak blijvende littekens achterlaat, zoals een grotere kans op werkloosheid in de toekomst en permanente sociale uitsluiting;

C.

overwegende dat de leden van de Europese Raad in hun verklaring van 29 juni 2012 de lidstaten hebben opgeroepen hun inspanningen op te drijven om meer jongeren aan een baan te helpen „opdat zij binnen enkele maanden nadat zij van school komen, een goede baan, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een stage krijgen aangeboden”;

D.

overwegende dat een jongerengarantie bijdraagt tot de verwezenlijking van drie doelstellingen van de Europa 2020-strategie, namelijk dat 75 % van de bevolking in de leeftijdsgroep 20-64 jaar werk moet hebben, dat het aantal jongeren dat vroegtijdig de school verlaat niet meer dan 10 % mag bedragen en dat ten minste 20 miljoen mensen uit de armoede en sociale uitsluiting moeten worden gehaald;

E.

overwegende dat door de crisis het aantal precaire arbeidsvormen voor jongeren is toegenomen, waarbij kortlopende en deeltijdcontracten en onbezoldigde arbeidsregelingen al te vaak in de plaats komen van bestaande banen;

F.

overwegende dat, indien de EU niets doet aan het probleem van jongeren die geen werk hebben of geen onderwijs of opleiding volgen, de kosten hiervan geraamd worden op 153 miljard euro, wat overeenkomt met 1,2 % van het bbp van de EU, en dat de EU momenteel 7,5 miljoen jongeren telt die geen werk hebben of geen onderwijs of opleiding volgen;

G.

overwegende dat de Commissie in haar werkgelegenheidspakket voor jongeren aandringt op een jongerengarantie;

1.

steunt ten zeerste het initiatief van de Commissie voor een voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een jongerengarantie;

2.

verzoekt de ministers van werkgelegenheid en sociale zaken van de lidstaten op de EPSCO-Raad in februari 2013 overeenstemming te bereiken over een aanbeveling van de Raad tot invoering van een jongerengarantieregeling in alle lidstaten; benadrukt dat de jongerengarantie geen jobgarantie is, maar wel een instrument dat ervoor zorgt dat alle jonge EU-burgers en legaal in de EU verblijvenden onder de 25 jaar en alle pas afgestudeerden onder de 30 jaar binnen de vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of van school komen, een goede baan, voortgezet onderwijs of een plaats in het leerlingstelsel aangeboden krijgen; benadrukt dat jongerengarantieregelingen de situatie van jongeren die geen werk hebben of geen onderwijs of opleiding volgen, doeltreffend moeten kunnen verbeteren; benadrukt dat jongerengarantieregelingen in aanmerking moeten komen voor specifieke Europese financieringsvormen, met name in de lidstaten met de hoogste jeugdwerkloosheid;

3.

is van mening dat de financiering van jongerengarantieregelingen door de Unie een cruciale rol speelt, dat met name het Europees Sociaal Fonds (ESF) zodanig gestructureerd moet zijn dat het de jongerengarantie kan financieren en dat het ESF daarom minstens 25 % van de middelen van de structuurfondsen en het Cohesiefonds moet ontvangen; is evenwel van mening dat moet worden gestreefd naar een passend evenwicht tussen financiering door de EU en door de lidstaten;

4.

erkent dat jongeren geen homogene groep vormen en niet allemaal dezelfde sociale achtergrond hebben, en dat er daarom onder de lidstaten een verschillende mate van bereidheid is om een jongerengarantie goed te keuren; wijst er bijgevolg op dat voor alle jongeren eerst een gepersonaliseerde beoordeling van hun behoeften moet plaatsvinden en dat er daarna specifieke, op hen afgestemde diensten moeten worden verleend;

5.

benadrukt dat nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten en, op nationaal niveau, tussen (sectorale) sociale partners, lokale en regionale autoriteiten, openbare en particuliere arbeidsdiensten en lokale en regionale onderwijs- en opleidingsinstellingen van cruciaal belang is om de jongerengarantieregelingen doeltreffend uit te voeren;

6.

merkt op dat de jongerengarantieregelingen moeten worden onderworpen aan een kwaliteitskader om ervoor te zorgen dat het onderwijs, de opleidingen en de banen die worden aangeboden, vergezeld gaan van passende betaling, arbeidsvoorwaarden en gezondheids- en veiligheidsnormen;

7.

is ingenomen met de suggestie van de Commissie om via een comité voor de werkgelegenheid te zorgen voor multilateraal toezicht op de uitvoering van de jongerengarantieregelingen, en vraagt in dit comité te worden vertegenwoordigd;

8.

verzoekt de lidstaten met name de onderwijs- en opleidingsnormen voor jongeren te hervormen om hun kansen op een baan en een goed leven aanzienlijk te verbeteren;

9.

erkent dat er onder de lidstaten een verschillende mate van bereidheid is om een jongerengarantie goed te keuren en verzoekt de Commissie met name die lidstaten te steunen die het momenteel financieel moeilijk hebben; verzoekt de Commissie met klem in het kader van het Europees semester nauwlettend toe te zien op en verslag uit te brengen over de uitvoering van jongerengaranties en, indien van toepassing, de lidstaten te noemen die nalaten jongerengaranties in te voeren;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0224.

(2)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 29.

(3)  http://www.eurofound.europa.eu/pubdocs/2012/42/en/1/EF1242EN.pdf

(4)  http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---dgreports/---dcomm/documents/publication/wcms_188810.pdf

(5)  http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/@ed_norm/@relconf/documents/meetingdocument/wcms_185950.pdf

(6)  Eurostat, november 2012: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_PUBLIC/3-30112012-BP/EN/3-30112012-BP-EN.PDF


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/69


P7_TA(2013)0017

De rol van het cohesiebeleid van de EU bij de uitvoering van het nieuwe Europese energiebeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de rol van het cohesiebeleid van de EU en de actoren ervan bij de uitvoering van het nieuwe Europese energiebeleid (2012/2099(INI))

(2015/C 440/10)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 10 november 2010 getiteld „Energie 2020 — Een strategie voor een concurrerende, duurzame en continu geleverde energie” (COM(2010)0639),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 december 2011 getiteld „Stappenplan Energie 2050” (COM(2011)0885),

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (COM(2011)0370),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0437/2012),

A.

overwegende dat de gemeenschappelijke doelstellingen van het Europese energiebeleid continuïteit van de voorziening, duurzaamheid en concurrentievermogen zijn;

B.

overwegende dat het Europese energiebeleid ook moet zorgen voor de veiligheid van energiebronnen, diversificatie van bevoorrading en betaalbare prijzen voor de eindgebruiker;

C.

overwegende dat de hoofddoelstelling van het Europese cohesiebeleid de economische, sociale en territoriale samenhang van de Europese regio's is via investeringen in groei en werkgelegenheid;

D.

overwegende dat de cohesie-investeringen op energiegebied de beleidsdoelstellingen op beide terreinen moeten helpen verwezenlijken;

E.

overwegende dat met dit beleid de groei en lokale werkgelegenheid in alle regio's moet worden bevorderd, terwijl duurzame energiebronnen worden ingezet en de energievoorziening in de gehele EU wordt veiliggesteld;

F.

overwegende dat de energiemarkten van de Europese Unie in toenemende mate buiten de nationale grenzen treden en dat deze tendens zich in de komende periode flink zal doorzetten;

G.

overwegende dat volgens het oorspronkelijke voorstel van de Commissie in de meer ontwikkelde regio's ten minste 80 % van de EFRO-middelen aan een „koolstofarme economie” moet worden besteed en in de minder ontwikkelde regio's ten minste 50 %;

H.

overwegende dat op dit thematisch gebied ten minste 20 % van de middelen aan energie-efficiëntie moet worden besteed en ten minste 6 % aan hernieuwbare energie, wat een aanzienlijk financieringsbedrag is;

I.

overwegende dat de energieprijs de afgelopen jaren sterk is gestegen en nu historische waarden heeft bereikt, wat het Europese bedrijfsleven voor grote problemen stelt;

J.

overwegende dat het minimumbedrag voor een project om in aanmerking te komen voor Elena 50 miljoen euro is, en voor het programma intelligente energie meer dan 6 miljoen euro, wat meer is dan de kosten van veel projecten in kleine en landelijke gemeenschappen;

K.

overwegende dat in het Stappenplan Energie 2050 hernieuwbare energie wordt aangemerkt als een belangrijke factor in het toekomstige energiebeleid;

Algemene oriëntatie

1.

is ingenomen met de algemene benadering van het koppelen van het cohesiebeleid aan de Europa 2020-doelstellingen en de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven, teneinde tot een slimme, duurzame en inclusieve groei te komen en de verschuiving naar een koolstofarme, energie-efficiënte economie in alle sectoren te ondersteunen; wijst er bovendien op dat de Structuurfondsen en het Cohesiefonds belangrijk zijn bij het bereiken van deze korte- en langetermijndoelstellingen, in overeenstemming met de geest van solidariteit tussen de lidstaten, zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, en bij het bestrijden van energiearmoede in de minder ontwikkelde regio's van de EU en de meest kwetsbare huishoudens;

2.

benadrukt dat de economische, sociale en territoriale cohesie forse steun van de EU nodig heeft, aangezien de crisis de lokale en regionale verschillen in Europa doet toenemen;

3.

is van mening dat Europese energieprojecten tot regionale ontwikkeling en sterkere grensoverschrijdende samenwerking kunnen bijdragen door regio's te helpen bij de versterking van hun vermogen om energiebronnen te beheren; is van mening dat investeringen in emissiearme, hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie tot regionale groei en werkgelegenheid kunnen bijdragen;

4.

benadrukt dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen de doelstellingen van het cohesiebeleid die bijdragen tot de Europa 2020-strategie enerzijds, en de bredere doelstellingen van het energiebeleid van de EU anderzijds, die ook gevolgen hebben voor de landen die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds; onderstreept dat cohesiegelden alleen mogen worden ingezet als aanvullende financieringsbron voor energieprojecten wanneer een project bijdraagt tot de doelstellingen van het cohesiebeleid;

5.

is van oordeel dat de Europese regio's een slimme, duurzame en inclusieve groei moeten stimuleren waarin rekening wordt gehouden met de lokale specifieke kenmerken en omstandigheden, zodat ze over voldoende flexibiliteit beschikken om zich te richten op de duurzame energiebronnen die het best bij de lokale omstandigheden en hulpbronnen passen, teneinde de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken, en dat de EU de Europese energiedoelstellingen op EU-niveau moet beginnen te meten en implementeren;

6.

bepleit dat er rekening wordt gehouden met het feit dat de Europese energiemarkten in regionale groeperingen ingedeeld zijn en is van mening dat er meer aandacht moet blijven uitgaan naar de specifieke kenmerken van nationale en regionale markten, zodat de handhaving van wettelijke regelingen kan worden gegarandeerd;

7.

is van mening dat de Europese Unie zo spoedig mogelijk actie moet ondernemen om haar energievoorziening in de toekomst veilig te stellen en haar energiebelangen te beschermen, waarvoor extra druk moet worden uitgeoefend op plaatselijke en regionale vertegenwoordigers om aan de EU-richtsnoeren te voldoen; is van mening dat zij tegelijkertijd aanzienlijke financiële steun moeten krijgen voor de uitwerking van projecten;

8.

wijst erop dat geplande verhogingen van de energietarieven extra nadelig dreigen uit te vallen voor de inwoners van de minder ontwikkelde gebieden van de Unie; verlangt daarom dat daarmee rekening wordt gehouden in de planning van het cohesiebeleid en dat lidstaten aanvullende maatregelen treffen om de gevolgen voor met name beschermde afnemers te beperken;

Capaciteitsopbouw

9.

benadrukt dat de huidige klimaat- en energiedoelstellingen, evenals doelstellingen voor de periode na 2020 op een eerlijke verdeling van de lasten tussen de Europese regio's moeten berusten en hun toekomstige ontwikkeling niet mogen beknotten;

10.

benadrukt dat door de bureaucratie en het gebrek aan transparantie van procedures de toegang tot de Cohesie- en Structuurfondsen wordt bemoeilijkt en dat degenen die deze fondsen het hardst nodig hebben, ervoor terugschrikken zich ervoor aan te melden; is daarom voorstander van vereenvoudiging van regels en procedures, opheffing van bureaucratische rompslomp en meer flexibiliteit bij de toekenning van deze fondsen op zowel EU- als nationaal niveau; is van mening dat vereenvoudiging zal bijdragen aan de efficiënte toekenning van fondsen, een hoger opnemingsvermogen, minder fouten en kortere betalingstermijnen, en de armste lidstaten en regio's in staat zal stellen de financiële instrumenten ter vermindering van de ongelijkheden tussen regio's en landen ten volle te benutten; is van mening dat een evenwicht moet worden gevonden tussen vereenvoudiging en de stabiliteit van regelgeving en procedures;

11.

benadrukt dat het van belang is om de administratieve capaciteit in de lidstaten te vergroten — doch zonder toename van de administratieve lasten — zowel op regionaal en lokaal niveau als onder belanghebbenden, teneinde de financiering die in het kader van het cohesiebeleid wordt toegewezen aan energieprojecten (onder meer op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie) volledig en doeltreffend te benutten, belemmeringen voor doeltreffende synergieën tussen de Structuurfondsen en andere fondsen weg te nemen en de effectieve ontwikkeling en uitvoering van beleid te ondersteunen; verzoekt de lidstaten zich te blijven inspannen voor het in dienst nemen en houden van gekwalificeerd personeel voor het beheer van de EU-fondsen;

12.

wijst er in verband met grootschalige energieprojecten op dat verscheidene lagere overheden mogelijk tekortschieten qua capaciteit, wat de tenuitvoerlegging ernstig kan belemmeren; is daarom van mening dat niet alleen de programma's Jessica, Elena en IEE-MLEI moeten worden versterkt, maar dat alle toewijzingen voor financiering van thematische concentraties voor een emissiearme economie in het cohesiebeleid tegen 2018 moeten worden getoetst in het licht van hun opnemingsvermogen en indien nodig worden aangepast en ten laatste bij toekomstige algemene herziening van het MFK;

13.

is verheugd over de start van het Europese innovatiepartnerschap voor slimme steden en gemeenschappen, en dringt er bij de partners die betrokken zijn bij de planning van duurzame stedelijke ontwikkeling op aan dat zij meer doen om de voordelen van de initiatieven Jessica en Elena voor investeringen in duurzame energie op lokaal niveau aan de man te brengen en te benutten, teneinde steden en regio's te helpen bij het opzetten van levensvatbare investeringsprojecten op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en duurzaam stadsvervoer;

14.

benadrukt dat de toewijzing van middelen uit het Cohesiefonds voor energieprojecten regelmatig moet worden geëvalueerd, teneinde het opnemingsvermogen te vergroten en de financiële middelen onder te brengen in programma's die een goede staat van dienst hebben wat betreft opnemingsvermogen, toegevoegde waarde en doeltreffendheid;

15.

stemt weliswaar in met nieuwe financiële instrumenten (leningen, leninggaranties en aandelen) maar beklemtoont dat die boven op rechtstreekse subsidies voor en medefinanciering van energieprojecten moeten komen en deze niet mogen vervangen;

16.

vestigt de aandacht van de lidstaten en de Commissie erop dat steden, met name kleine en middelgrote steden en plattelandsgemeenschappen in aanmerking moeten komen voor rechtstreekse financieringssteun voor projecten op het vlak van energie-efficiëntie en gebouwenrenovatie, evenals voor transregionale en grensoverschrijdende projecten, omdat zij waarschijnlijk niet over de nodige administratieve capaciteit beschikken om andere financiële instrumenten ten volle te benutten; adviseert de Commissie in dit verband om een energie-efficiëntiestrategie voor kleinere gemeenschappen op te stellen;

17.

is van mening dat initiatieven ter verbetering van de lokale en regionale capaciteit om energiebesparingen te realiseren, steun verdienen, onder andere uit het EFRO en het ESF;

18.

verzoekt de Commissie op basis van de ervaringen met het jumelageprogramma een samenwerkingsprogramma voor de gehele EU op te zetten ter bevordering van de samenwerking tussen regio's met een hoog opnemingsvermogen voor EU-fondsen en die met een laag opnemingsvermogen en van de verbreiding van optimale werkwijzen;

Partnerschapsovereenkomsten

19.

merkt op dat het voor de adequate uitvoering van projecten zaak is de lagere overheden over partnerschapsovereenkomsten te raadplegen, om ze werkelijk inspraak te geven in de doelstellingen, de inhoud van het budget en de uitvoering van het project; pleit daarom voor versteviging van dit partnerschapsbeginsel;

20.

is daarom voorstander van een op meerlagig bestuur en decentralisatie gestoelde benadering van het energiebeleid en van energie-efficiëntie, zoals het Convenant van burgemeesters en de verdere ontwikkeling van het „slimme steden”-initiatief, en van de aanpak om middels voorlichtingscampagnes de beste oplossingen op regionaal en lokaal niveau te vinden;

21.

wijst erop dat in financieringsregelingen uit hoofde van het cohesiebeleid terdege rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende economische, sociale en territoriale kenmerken van regio's; benadrukt in dit kader de rol van de regio's aan de buitengrenzen van de Europese Unie;

22.

wijst erop dat de gemeenschappelijke verordening voorziet in de algemene toewijzing en afbakening van middelen en andere thematische doelstellingen en dat deze maatregelen in partnerschapsovereenkomsten soepel moeten worden toegepast zodat de lidstaten en hun regio's de meest doeltreffende weg naar het verwezenlijken van de Europa 2020-doelstellingen en de cohesiedoelstellingen kunnen bewandelen;

23.

wijst erop dat bij energieprojecten die voor financiering uit hoofde van het cohesiebeleid worden voorgesteld, brede beoordelingscriteria moeten worden gehanteerd; merkt met name op dat de verschillen in geografische omstandigheden tussen de regio's impliceren dat er bij het energiebeleid geen sprake kan zijn van een eenheidsworst;

Uitvoerings- en beleidssuggesties

24.

merkt op dat de lidstaten weliswaar hun energiemix aan de Europese klimaatdoelstellingen aan het aanpassen zijn maar dat veel regio's nog steeds afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen; is daarom van mening dat al deze regio's moeten worden gestimuleerd om energiebronnen te gebruiken die verenigbaar zijn met de doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei;

25.

benadrukt dat een doordachte keuze voor lokale bronnen van energieopwekking nodig is, die de best mogelijke inpassing ervan in het regionale landschap waarborgt;

26.

is van mening dat er op Europees niveau behoefte is aan consistente regelgeving en een mechanisme dat overheidsinstanties toegang geeft tot informatie uit de gehele Unie om een goed inzicht te krijgen in de energiemarktontwikkelingen;

27.

is van mening dat het cohesiebeleid een belangrijke rol kan vervullen bij het benutten van de mogelijkheden die innovatie, onderzoek en ontwikkeling bieden, zodat toekomstige uitdagingen op energiegebied omgezet kunnen worden in een kans om de economische kracht van de Unie nieuw leven in te blazen;

28.

is voorstander van steun uit het cohesie- en het energiebeleid voor grensoverschrijdende projecten met partnerlanden buiten de EU en koppeling van nationale netten; benadrukt dat aangrenzende regio's zoveel mogelijk in het EU-systeem moeten worden opgenomen om duurzame ontwikkeling aan weerszijden van de grens te garanderen; beklemtoont dat voor dergelijke financiering de EU-voorschriften inzake de energiemarkt, met inbegrip van het derde energiepakket, moeten worden toegepast;

29.

verwelkomt het nieuwe voorstel over de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen als een extra en complementair instrument voor het cohesiebeleid, dat bedoeld is om in te spelen op de grote behoefte aan investeringen met het oog op de modernisering en uitbreiding van de Europese energie-infrastructuren, waarmee wordt bijgedragen tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; dringt er bij de Commissie op aan de coördinatie tussen de Structuurfondsen en het Cohesiefonds enerzijds, en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen anderzijds, te optimaliseren;

30.

spoort aan tot uitvoering van grensoverschrijdende strategieën voor de efficiënte productie, distributie en consumptie van energie in het kader van de Europese territoriale samenwerking en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen; wijst op de noodzaak om de Europese voorschriften voor energie-infrastructuurbeheerders aan de grensoverschrijdende context aan te passen;

31.

is van mening dat de middelen van het cohesiebeleid moeten worden ingezet om lagere overheden, kmo's en particulieren op een gestructureerde manier in te lichten over nationale projecten in verband met hernieuwbare energie; merkt op dat dit vooral nodig is in lidstaten waar een systeem van certificaten van oorsprong geldt, waar wellicht alleen grootschalige energieprojecten baat bij hebben;

32.

pleit ervoor dat bij de financiering van energieprojecten de synergie tussen publieke en private middelen volledig wordt benut;

33.

staat achter de herziening van btw-richtlijn 2006/112/EG om een verlaagd btw-tarief mogelijk te maken voor regionale, lokale en grensoverschrijdende projecten ter verhoging van de energie-efficiëntie en voor de aankoop van producten die op grond van Richtlijn 2010/30/EU tot de hoogste energie-efficiëntieklasse behoren;

34.

is van mening dat het verbod op EFRO- en Cohesiefondsfinanciering voor projecten ter vermindering van broeikasgasemissies alleen moet gelden voor projecten die betrekking hebben op de in bijlage 1 bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde installaties, zulks om een disproportioneel effect op de minder ontwikkelde regio's te voorkomen en hun overschakeling op emissiearme energiebronnen niet te vertragen; verzoekt de Commissie meer duidelijkheid te verschaffen en vast te stellen welke energiesectoren niet voor financiering uit hoofde van het cohesiebeleid in aanmerking komen, met dien verstande dat projecten in convergentieregio's hiervan uitgezonderd moeten blijven;

35.

merkt op dat stadsverwarming en warmtekrachtkoppeling veel voorkomen, vooral in Midden- en Oost-Europa; is van mening dat modernisering van de betrokken installaties en de bijbehorende distributienetten, en waar nodig de bouw van nieuwe installaties met hoog rendement, een positief milieueffect zou hebben en daarom voor bevordering en cohesiesteun in aanmerking moet komen;

Energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en infrastructuur

36.

onderschrijft dat energie-efficiëntie van vitaal belang is voor de energiedoelstellingen van de EU en in de eerste plaats moet worden bevorderd binnen de thematische concentratiestructuur en de operationele programma's; is van mening dat de maatregelen van de EU moeten bijdragen tot energie-efficiëntie bij opwekking, distributie en verbruik van energie;

37.

is van mening dat het van het grootste belang is te investeren in energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie, met name in de woningbouw;

38.

is van mening dat een rationeel gebruik van de EU-gelden voor de volgende programmeringsperiode 2014-2020 het mogelijk zal maken om het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % en derhalve ook de doelstellingen van de Europese Unie inzake duurzaamheid en concurrentievermogen te bereiken; benadrukt dat het terugdringen van het energieverbruik door middel van energie-efficiëntie de meest duurzame manier is om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen, waardoor de invoer met ongeveer 25 % kan worden beperkt;

39.

benadrukt het belang van het cohesiebeleid en de hieraan toegekende financiële middelen voor de volledige ontwikkeling van energieopslag en -transmissie-infrastructuur en -netwerken (in het bijzonder van intelligente netwerken en distributienetwerken) tussen de lidstaten en alle regio's van de EU, met inbegrip van de ultraperifere regio's, voor de voltooiing en het functioneren van de interne energiemarkt, voor een betaalbare, zekere en duurzame energievoorziening en voor de verwezenlijking van de beoogde convergentie tussen de EU-regio's, met inachtneming van de behoeften van de burgers in elke lidstaat; onderstreept dat geen enkele regio na 2015 verstoken mag blijven van aansluiting op Europese gas- en elektriciteitsnetten of mag lijden onder een ontoereikende verbinding met de energienetten;

40.

beklemtoont dat er een geïntegreerd en onderling gekoppeld energiesysteem en lokale en regionale slimme distributie- en transmissienetten voor elektriciteit moeten worden ontwikkeld en dat er opslaginstallaties moeten worden aangelegd; is van mening dat de thematische concentratie inzake energie moet bijdragen tot de ontwikkeling en renovatie van netten voor hernieuwbare energiebronnen, en met name duurzame biogasproductie;

41.

wijst erop dat het cohesiebeleid moet bijdragen aan evenwichtige energiestromen over de grenzen van de lidstaten heen om het risico op stroomstoringen te vermijden (door bijvoorbeeld transformatoren);

42.

wijst erop dat er behoefte is aan energie-efficiëntie en de ontwikkeling van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden; benadrukt dat huishoudens op het platteland steeds meer potentieel vertonen om energie te besparen, waarvoor innoverende financieringsregelingen nodig kunnen zijn aangezien er in deze gemeenschappen geen financiële instellingen zijn die dergelijke projecten kunnen steunen; steunt initiatieven om plattelandsgebieden vlotter toegang te bieden tot nieuwe technologieën, vooral op het gebied van microcentrales;

43.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het energiebeleid de „plattelandstoets” kan doorstaan door met een meer omvattende en gecoördineerde aanpak recht te doen aan de uitdagingen en kansen van het platteland op het gebied van energieverbruik en -opwekking;

44.

wijst erop dat in de bouw- en transportsector het energie-efficiëntiepotentieel nog steeds onbenut blijft, terwijl investeringen in isolatie van gebouwen en energiezuinig openbaar vervoer kansen bieden op werkgelegenheid in de betreffende sectoren; is van mening dat op dit gebied meerjarige doelstellingen moeten worden geformuleerd;

45.

stelt vast dat er tussen de verschillende lidstaten een wanverhouding in het duurzaam gebruik van hulpbronnen bestaat; legt de nadruk op de mogelijke schaalvoordelen dankzij grensoverschrijdende samenwerking wat betreft duurzaam gebruik van energiebronnen en energie-efficiëntie; is van oordeel dat er meer maatregelen moeten worden genomen ter bevordering van efficiënt grondstoffengebruik en recycling; onderstreept het risico van koolstoflekkage en de gevolgen daarvan op regionale ontwikkeling en sociale cohesie en is er daarom van overtuigd dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen het nastreven van onze klimaatdoelstellingen en de energiezekerheid in de Europese regio's, hetgeen nodig is voor een duurzame en concurrerende groei;

46.

wijst op de aanzienlijke voordelen die verbonden zijn aan het gebruik van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de tenuitvoerlegging van de informatie- en communicatienetwerken die nodig zijn voor de ontwikkeling van een veilig en robuust slim EU-energienetwerk;

Concurrentievermogen, werkgelegenheid en bestrijding van energiearmoede

47.

benadrukt dat investeringen in energie-infrastructuur en energiezuinige bouw en transport zich direct vertalen in nieuwe banen;

48.

roept op tot uitwisseling van beste praktijken op EU-schaal om de invloed van energiebeleidsmaatregelen op het verschijnsel energiearmoede in het oog te houden;

49.

benadrukt dat de versnippering van de Europese energiemarkt moet worden aangepakt door de obstakels en knelpunten in de desbetreffende wettelijke kaders en met betrekking tot de toegang tot publieke en particuliere fondsen voor de ontwikkeling en uitvoering van projecten weg te nemen;

o

o o

50.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Comité van de Regio's.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/74


P7_TA(2013)0018

Haalbaarheid van de invoering van stabiliteitsobligaties

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de haalbaarheid van de invoering van stabiliteitsobligaties (2012/2028(INI))

(2015/C 440/11)

Het Europees Parlement,

gezien het verbeterde kader voor economisch bestuur van de Unie, met inbegrip van de „six-pack”, de aangenomen „two-pack”-voorstellen van het Europees Parlement en het communautaire begrotingspact overeenkomstig artikel 16 van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie (VSCB),

gezien de twee verslagen van de voorzitter van de Europese Raad van respectievelijk 26 juni 2012 (1) en 12 oktober 2012 (2) getiteld „Naar een echte economische en monetaire unie”,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012, waarin wordt onderzocht hoe de economische en financiële architectuur van de eurozone kan worden verbeterd (3),

gezien artikel 125 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien zijn resolutie van 18 november 2008 over „EMU@10: de eerste tien jaar Economische en Monetaire Unie (EMU) en de uitdagingen voor de toekomst” (4),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2011 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven (5),

gezien het groenboek van de Commissie van 23 november 2011 over de haalbaarheid van de invoering van stabiliteitsobligaties (COM(2011)0818),

gezien zijn resolutie van 15 februari 2012 over de haalbaarheid van de invoering van stabiliteitsobligaties (6),

gezien de bij deze resolutie gevoegde routekaart,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie juridische zaken (A7-0402/2012),

A.

overwegende dat het Parlement de Commissie heeft gevraagd een verslag in te dienen over de mogelijkheid van de invoering van Europese obligaties („eurobonds”), wat integraal deel uitmaakt van de overeenkomst tussen het Parlement en de Raad over het maatregelenpakket inzake economisch bestuur („six-pack”);

B.

overwegende dat met het groenboek een brede openbare raadpleging werd gelanceerd over het concept van stabiliteitsobligaties; overwegende dat het groenboek de haalbaarheid van de gemeenschappelijke emissie van staatsobligaties door de lidstaten van de eurozone in kaart heeft gebracht, alsook de voorwaarden waaraan zou moeten worden voldaan;

C.

overwegende dat, zonder het bredere perspectief van de Unie uit het oog te verliezen, de eurozone zich in een unieke situatie bevindt, aangezien de deelnemende lidstaten een gemeenschappelijke munt hebben, maar geen gemeenschappelijk begrotingsbeleid en geen interne obligatiemarkt; overwegende dat er dus redenen zijn om ingenomen te zijn met de ontwerpvoorstellen in de twee door de voorzitter van de Europese Raad gepresenteerde verslagen getiteld „Naar een echte economische en monetaire unie”, die een goed uitgangspunt vormen om aan een solide en echte EMU te werken;

D.

overwegende dat krachtens artikel 125 VWEU een lidstaat geen verplichtingen van andere lidstaten mag overnemen;

E.

overwegende dat het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) niet de oplossing vormt voor de begrotings- en structurele problemen van lidstaten en dat de niet-standaard maatregelen van de ECB beperkt effectief zijn;

F.

overwegende dat geen enkele federale staat (ook niet de Verenigde Staten of Duitsland) het equivalent van euro-obligaties, zoals bedoeld in opties 1 en 2 van het groenboek, uitgeeft, waardoor euro-obligaties tot het niveau van volledig nieuw concept worden verheven dat niet te vergelijken is met de beproefde en betrouwbare schatkistobligaties van de VS en de Duitse Bundesanleihen;

G.

overwegende dat lidstaten problemen ondervinden bij het verkrijgen van toegang tot financiering tegen redelijke tarieven als gevolg van wantrouwen vanuit de markt ten aanzien van de overheidsschuld, de situatie van de Europese banken en het vermogen van de Europese leiders om definitieve stappen te nemen om de gemeenschappelijke munt te verdedigen en de invoering ervan te voltooien;

H.

overwegende dat de crisis niet alleen de onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten van de eurozone heeft aangetoond, maar ook de noodzaak van een sterkere begrotingsunie met effectieve mechanismen voor het corrigeren van onhoudbare begrotingstrajecten, macro-economische onevenwichtigheden, de schuldenlast en de plafonds van het begrotingssaldo van de lidstaten;

I.

overwegende dat geloofwaardige verbintenissen ten aanzien van groeivriendelijke consolidatiemaatregelen een voorwaarde vormen voor een duurzame oplossing van de buitensporige schuldenlast en tekorten van de meeste lidstaten van de eurozone;

J.

overwegende dat onderlinge verdeling van de staatsschuld van de eurozone per se het verlies aan concurrentievermogen van de eurozone niet kan compenseren;

K.

overwegende dat gemeenschappelijke schuldemissie met solidaire verplichtingen en een betere fiscale integratie met begrotingsdiscipline en -controle twee kanten van dezelfde medaille zijn;

1.

neemt kennis van de aanzienlijke inspanningen om de crisis in te dijken en op te lossen, en wijst op het nieuwe, versterkte bestuurskader van de EMU, de recentste overeenkomsten over de reddingsfondsen en de besluiten van de ECB; meent echter dat er nog steeds behoefte is aan een akkoord over een blijvende oplossing teneinde een evenwichtige aanpak te ontwikkelen die solidariteit en verantwoordelijkheid binnen de eurozone combineert; brengt in herinnering dat ook drie lidstaten buiten de eurozone hulp hebben gekregen om hun staatsschuldcrisis te boven te komen;

2.

blijft ernstig bezorgd over de aanhoudende crisis van de eurozone en de resulterende bedreiging van het welzijn van miljoenen mensen in de EU die in armoede verkeren en zonder werk zitten; wijst erop dat ter bescherming van de integriteit van de Economische en Monetaire Unie enerzijds de structurele hervormingen moeten worden voortgezet en een begrotingscapaciteit voor de eurozone moet worden ontwikkeld die economische schokken in bepaalde landen kan helpen opvangen of dergelijke structurele hervormingen kan vergemakkelijken, en anderzijds alternatieve manieren moeten worden gevonden om de markten toegankelijk te houden of de financieringskosten voor lidstaten te verlagen, waarbij niet louter een beroep wordt gedaan op reddingsmechanismen als het ESM en de EFSF;

3.

is verheugd over het besluit van de Europese Raad van 30 juni 2012 om te onderzoeken hoe de economische en financiële architectuur van de eurozone kan worden verbeterd, moreel risico kan worden voorkomen en gezonde en houdbare overheidsfinanciën kunnen worden bewerkstelligd; is van mening dat een langetermijnvisie voor een sterkere Unie moet stoelen op een grotere democratische legitimiteit, aan de hand van de communautaire methode en vergezeld van een tijdgebonden routekaart;

4.

merkt op dat het Europees Financieel Stabilisatiemechanisme (EFSM), de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) de belangrijkste afschermmechanismen zijn die tot nu toe door de EU zijn opgezet; beseft dat de rol van het ESM ten aanzien van solvabiliteitskwesties en afscherming in de toekomst niet over het hoofd mag worden gezien; is verheugd dat de Europese Raad op 18 en 19 oktober 2012 heeft beloofd dat wanneer er een doeltreffend gemeenschappelijk toezichtmechanisme, waarbij ook de ECB is betrokken, wordt ingevoerd, het ESM op grond van een reguliere beslissing de mogelijkheid zou hebben banken in de eurozone rechtstreeks te herkapitaliseren;

5.

benadrukt dat een geloofwaardige strategie voor begrotingsconsolidatie en structurele hervormingen in alle lidstaten noodzakelijk zijn om de begrotingen weer geloofwaardig te maken en essentieel zijn om een duurzame betalingsbalans en degelijke en houdbare overheidsfinanciën te bewerkstelligen; meent dat gezonde staatsfinanciën noodzakelijk zijn voor het invoeren en functioneren van een systeem voor gemeenschappelijke schuldemissie;

6.

juicht de voorlegging van het groenboek toe, waarmee gehoor is gegeven aan een oud verzoek van het Parlement; is van mening dat de invoering van stabiliteitsobligaties een even belangrijke operatie zou zijn als de invoering van de gemeenschappelijke munt;

7.

is verheugd over de inspanningen die de lidstaten leveren om hun begroting te consolideren en structurele hervormingen door te voeren, en erkent de moeilijke en veeleisende inspanningen die van de Europese burgers worden gevraagd; vraagt de lidstaten zich te blijven houden aan hun verbintenissen en afspraken om hun begroting te consolideren, rekening houdend met de macro-economische context, en meer inspanningen te leveren om buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te verminderen;

8.

maakt zich er grote zorgen over dat beleggers en actoren op de financiële markt, ondanks de consolidatie- en hervormingsinspanningen van de lidstaten, de tot nu toe gedane inspanningen onvoldoende erkennen en speculatieve druk blijven uitoefenen op het beleid, wat tot uiting komt in grotere renteverschillen en een hoge mate van volatiliteit;

9.

meent dat dringend werk moet worden gemaakt van een langetermijnstrategie voor de eurozone die gezonde overheidsfinanciën, duurzame groei, sociale cohesie en een hoog niveau van werkgelegenheid garandeert en tegelijk moreel risico voorkomt en convergentie bevordert door stappen te zetten in de richting van een begrotingsunie; vindt het een goede zaak dat met het verslag van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Eurogroep en de ECB een debat op gang is gebracht over een allesomvattende, ambitieuze en geloofwaardige strategie;

10.

erkent de tekenen van druk op de markten voor schulden van lagere overheden en het verband met spanning in de desbetreffende lidstaten;

11.

roept lidstaten met grote schulden van lagere overheden op om mechanismen voor de emissie van gemeenschappelijke stabiliteitsobligaties in te voeren die, in combinatie met de voorwaarde van begrotingsdiscipline, de schuldenlast van lagere overheden tot hetzelfde niveau als dat van hun lidstaat verlagen;

12.

is ingenomen met het feit dat de euro als internationale reservemunt wereldwijd op de tweede plaats is gekomen; wijst erop dat het in het strategische langetermijnbelang van de eurozone is om zoveel mogelijk voordeel uit de eenheidsmunt te halen, zoals de mogelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijke, liquide en gediversifieerde obligatiemarkt en de versterking van de euro als mondiale reservemunt; is van oordeel dat dit een geïntegreerd Europees financieel, economisch en begrotingskader vooronderstelt;

13.

merkt op dat een geïntegreerd begrotingskader essentieel is ter waarborging van een gedegen begrotingsbeleid, dat coördinatie, gezamenlijke besluitvorming, intensievere handhaving en proportionele stappen naar gemeenschappelijke uitgifte van schuldpapier behelst, en dat thans sommige regelingen die worden voorgesteld voor de onderlinge verdeling van overheidsschuld, wellicht niet verenigbaar zijn met bepalingen van het constitutioneel recht in sommige lidstaten;

14.

beklemtoont dat de huidige situatie, op de korte termijn, aanleiding heeft gegeven tot een „vlucht naar kwaliteit” (streven naar de veiligste activa, zelfs met zeer laag rendement), wat financieringsproblemen voor banken en andere financiële instellingen meebrengt;

15.

is bezorgd over het feit dat banken grote hoeveelheden staatsobligaties bezitten, hetgeen een averechts terugkoppelingseffect creëert wanneer de druk op overheidsschuld overgaat in druk op banken; herinnert eraan dat de diversificatie van activa en passiva een instrument vormt om stabiliteit te waarborgen en een van de uit het oog verloren voordelen is die uit de interne markt voortvloeien;

16.

benadrukt dat erop moet worden toegezien dat alle bestaande en toekomstige instrumenten en instellingen die in strikte of ruime zin deel uitmaken van het uniale kader voor economisch bestuur democratisch gelegitimeerd zijn;

17.

meent dat het vooruitzicht van gemeenschappelijke obligaties een sterk signaal naar de financiële markten kan afgeven, de integriteit van de EMU kan helpen vrijwaren, een terugkeer naar economische stabiliteit kan ondersteunen en de onzekerheid kan verminderen, mits in de EU vooruitgang wordt geboekt op het vlak van financiële en budgettaire integratie en toezicht; herhaalt dat het de volgorde van de maatregelen essentieel acht, wat de vaststelling van een bindende routekaart vereist, vergelijkbaar met de criteria van Maastricht voor de invoering van de eenheidsmunt; vraagt om nadere toelichting bij het voorstel van de Commissie om de gemeenschappelijke schuldemissie afhankelijk te stellen van bijvoorbeeld de naleving van het stabiliteits- en groeipact;

18.

beveelt de Commissie aan de uitstap- en instapcriteria te definiëren op grond van strenge budgettaire consolidatie en begrotingsdiscipline en daarbij rekening te houden met de huidige crisis en met de budgettaire aanpassingen die in een aantal eurolanden worden uitgevoerd;

19.

neemt nota van de positieve en negatieve ontwikkelingen sinds 1999 in de eurozone en onderstreept dat de renteconvergentie voor staatsschulden stimulansen heeft gecreëerd om onhoudbare schuldenniveaus op te bouwen; stelt vast dat er in het publieke en politieke debat verschillende mogelijkheden voor de gedeeltelijke uitgifte van gezamenlijk schuldpapier zijn voorgesteld, zoals het bundelen van bepaalde kortetermijnfinancieringsinstrumenten op beperkte en voorwaardelijke basis (eurobills) of het geleidelijk doorrollen naar een Europees schuldaflossingsfonds;

20.

onderstreept dat bij een overgang naar de gemeenschappelijke emissie van obligaties het perspectief van de gemeenschappelijke markt volledig in beschouwing moet worden genomen, waarbij wordt gewaarborgd dat geen onnodige obstakels of onevenwichtigheden tussen deelnemende en niet-deelnemende lidstaten worden gecreëerd;

21.

herinnert eraan dat ook in het kader van een regeling voor gemeenschappelijke emissie van obligaties iedere lidstaat verplicht is zijn volledige schuld terug te betalen; brengt in herinnering dat gemeenschappelijke emissie van obligaties geen garantie vormt dat een lidstaat niet in gebreke blijft bij het aflossen van zijn schuld;

22.

is van mening dat alleen gemeenschappelijk uitgegeven obligaties die een hogere rangorde voor de houders verzekeren, in overweging dienen te worden genomen, om de Europese belastingbetalers te beschermen;

23.

erkent dat een gebrek aan concurrentievermogen en het uitblijven van structurele hervormingen in de reële economie beslissende factoren vormen voor een gestage verslechtering van de economische toestand van een staat;

24.

merkt op dat de meeste voorstellen voor euro-obligaties manieren bevatten om voor lidstaten waarvan de begrotingssituatie uit de hand loopt, de toegang tot de obligaties te beperken; dringt er daarom op aan mechanismen te handhaven waarmee lidstaten kunnen worden geholpen die problemen ondervinden in de vorm van een liquiditeitscrisis (in tegenstelling tot een solvabiliteitscrisis) en die zijn uitgesloten van de gemeenschappelijke emissie van obligaties; meent dat hiervoor het ESM moet worden gehandhaafd; meent dat het ESM onder de communautaire methode moet komen te vallen;

25.

vraagt de Commissie de criteria voor de toewijzing van de leningen aan de lidstaten verder uit te werken, aangezien in het groenboek alleen staat beschreven dat dit „naargelang hun behoeften” zal geschieden; dringt erop aan dat de capaciteit om de schuld af te lossen één van de centrale toewijzingscriteria moet zijn;

26.

wijst erop dat in het groenboek van de Commissie staat dat het plafond van 60 % van het bbp in het voorstel over blauwe obligaties misschien te hoog is om de stabiliteit van het systeem te verzekeren, en vraagt om nadere toelichting bij dat plafond;

27.

meent dat het van essentieel belang is een routekaart vast te stellen om op de korte termijn de huidige crisis te boven te komen en op de lange termijn over te gaan naar een begrotingsunie door een vervollediging, versterking en verdieping van de economische en monetaire unie;

28.

vraagt de Commissie het Parlement en de Raad zo snel mogelijk een verslag voor te leggen waarin de opties worden onderzocht en — indien van toepassing — voorstellen worden gedaan voor een routekaart voor de gemeenschappelijke uitgifte van staatsschuldinstrumenten, rekening houdend met financiële, budgettaire en wettelijke aspecten; meent dat de Commissie in dit verband, en parallel met het tussentijdse verslag-Van Rompuy van 12 oktober 2012, bijzondere aandacht moet besteden aan de haalbaarheid van de oprichting van een aflossingsfonds — waarbij de tijdelijke gemeenschappelijke uitgifte van schuldinstrumenten wordt gecombineerd met strenge regels voor begrotingsaanpassingen — voor landen waarvan de schuldenlast meer dan 60 % van het bbp bedraagt, waarbij de deelnemende landen zich ertoe verbinden hun terugbetalingen te doen, zodat alle deelnemende landen hun buitensporige schuldenlast binnen een benchmarktermijn van 25 jaar kunnen verminderen, wat een langere periode is dan die in het vernieuwde Stabiliteits- en groeipact is vastgelegd, maar waarvoor in de praktijk eveneens voldoende economische groei en zeer strikte financiële discipline vereist zijn;

29.

vraagt de lidstaten de emissie van gemeenschappelijke kortlopende schulden in de vorm van „eurobills”, als bedoeld in het verslag-Van Rompuy van 12 oktober 2012, in overweging te nemen, teneinde lidstaten die fundamenteel gezien een duurzaam begrotingsbeleid voeren te beschermen tegen illiquiditeit, de terugkoppeling tussen staatsschuld- en bankcrises en door paniek veroorzaakte negatieve externe effecten die tot ingrijpende marktverstoringen leiden en impliciete subsidies betekenen voor lidstaten die te maken hebben met abnormaal lage rentetarieven op hun staatsobligaties;

30.

vraagt de lidstaten de haalbaarheid te onderzoeken van een geleidelijke invoering van een systeem van Europese veilige obligaties of andere voorstellen op basis van het concept van een obligatiemand;

31.

is van mening dat eurobills, die qua termijn en aantal beperkt zouden kunnen worden, andere maatregelen, zoals het Stabiliteits- en groeipact en de „two-pack”, de tijd en stabiliteit zouden bieden om zichzelf te bewijzen en verdere langetermijnmaatregelen voor de toekomstige integratie van de eurozone in te voeren;

32.

verzoekt de Commissie om aan een verduidelijking te werken van de wettelijke beperkingen van de gemeenschappelijke emissie van obligaties, met name artikel 125 VWEU en de gevolgen ervan voor drie mogelijke wijzen van emissie, namelijk op grond van gezamenlijke aansprakelijkheid, individuele aansprakelijkheid en hoofdelijke aansprakelijkheid; dringt er bij de Commissie op aan te onderzoeken of artikel 352, lid 1, van het VWEU of een andere rechtsgrondslag kan worden toegepast om een oplossing te vinden voor deels gemeenschappelijke schuldemissie zonder dat hiervoor een wijziging in het Verdrag is vereist, inclusief een kader voor toezicht en verslaglegging op grond van de artikelen 121 en 136 VWEU, dat is gericht op het op kwartaalbasis monitoren van de door de lidstaten van de eurozone en de eurozone in haar geheel geboekte voortgang naar een versterkte en echte economische en monetaire unie alsook maatregelen ten behoeve van de coördinatie van de emissie van overheidsschuldinstrumenten die niet onder een kader voor onderlinge verdeling vallen;

33.

is verheugd over de beginselen van het door de top van de Eurogroep op 29 juni 2012 genomen besluit om de stabiliteit van de euro te waarborgen, „met name door op flexibele en efficiënte wijze gebruik te maken van de bestaande EFSF/ESM-instrumenten, teneinde de markten te stabiliseren voor lidstaten die zich houden aan hun landenspecifieke aanbevelingen en hun andere verplichtingen, met inbegrip van hun respectieve tijdschema's, in het kader van het Europees Semester, het stabiliteits- en groeipact en de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden”; erkent dat de voorwaarden zullen worden vastgelegd in een memorandum van overeenstemming en dat de ECB zal „fungeren als tussenpersoon voor de EFSF/het ESM wat het op effectieve en efficiënte wijze uitvoeren van markttransacties betreft”;

34.

ziet tegelijkertijd een dringende behoefte aan een herkapitalisatie van de Europese banksector en de voltooiing van de interne markt voor financiële diensten in de EU; is ingenomen met het voorstel van de Commissie om een gemeenschappelijk Europees toezichtsmechanisme voor banken in te stellen en een gemeenschappelijke Europese herstel- en afwikkelingsregeling in te voeren, idealiter tegelijk met de inwerkingtreding van het gemeenschappelijke toezichtsmechanisme; vraagt ook dat het ESM in de toekomst banken in moeilijkheden rechtstreeks mag financieren zodra het gemeenschappelijke toezichtsmechanisme operationeel is; benadrukt dat het gemeenschappelijke toezichtmechanisme aan het Parlement en de Raad verantwoording moet afleggen over de maatregelen en besluiten die op het gebied van Europees toezicht worden genomen en verslag moet uitbrengen aan de bevoegde commissie van het Europees Parlement;

35.

herhaalt dat het noodzakelijk is crisisbeheersingsinstrumenten in te zetten en erkent dat de ontoereikende regulering van de financiële sector een belangrijk aspect is van de moeilijke begrotingstoestand van een aantal lidstaten van de eurozone;

36.

meent dat het gevaar bestaat dat de gemeenschappelijke schuldemissie met individuele aansprakelijkheid, zoals voor de obligaties van de EFSF het geval is, door beleggers niet aantrekkelijk genoeg zal worden gevonden als het sommige lidstaten die aan de regeling deelnemen nog steeds aan houdbare financiën ontbreekt;

37.

merkt op dat het noodzakelijk kan worden tussen drie scenario's te kiezen: ten eerste één rentetarief voor alle deelnemende lidstaten, hetgeen resulteert in een overdracht van vermogen tussen landen, ten tweede een gedifferentieerd rentetarief, en ten derde één rentetarief in combinatie met een compensatiestelsel zoals de Commissie heeft gesuggereerd, waarbij lidstaten met lagere ratings de lidstaten met betere ratings financieel compenseren;

38.

vraagt de Commissie om nadere uitwerking van haar optie om een systeem voor differentiatie van de rentetarieven tussen lidstaten met verschillende ratings op te zetten, en met name te verduidelijken hoe en door wie deze ratings worden opgesteld nadat marktmechanismen door de invoering van gemeenschappelijke obligaties zijn geneutraliseerd;

39.

deelt het door de Commissie in haar groenboek beschreven standpunt dat de stabiliteit van een systeem voor Europese obligaties niet uitsluitend op de schouders van een klein aantal lidstaten met houdbare financiën kan rusten en dat een dergelijk systeem een versterkte begrotingsunie en strengere begrotingsdiscipline en -controle ter voorkoming van moreel risico vereist;

40.

meent dat, indien een systeem voor onderlinge schuldverdeling mogelijk wordt geacht en stevig wordt verankerd in een op stabiliteit gericht kader, in de routekaart naar een echte economische en monetaire unie een verdragswijziging moet worden overwogen die zou kunnen resulteren in de emissie van obligaties onder hoofdelijke aansprakelijkheid;

41.

is van mening dat een systeem voor gedeeltelijke vervanging van nationale emissies (zoals de blauwe/rode obligaties) enerzijds de financieringskosten zou kunnen verlagen voor lidstaten met gezonde en houdbare overheidsfinanciën en anderzijds een stimulans zou kunnen vormen voor lidstaten met een buitensporige schuldenlast om die te verlagen, aangezien het aan rode obligaties verbonden risico hoger zou zijn en de rentetarieven zouden stijgen;

42.

roept de Commissie op om, in voorkomend geval in samenwerking met de ECB en de Europese Bankautoriteit (EBA), en in overleg met de Raad en het Parlement alle technische aspecten grondig te beoordelen met betrekking tot regelingen zoals garanties, tranching- en poolingconstructies, potentiële onderpanden, de balans tussen op regels gebaseerde en op de markt gebaseerde begrotingsdiscipline, aanvullende waarborgen (met name in termen van deelname aan een regeling), herstructurering, emissie, relaties met bestaande stabiliteitsmechanismen, de investeerdersbasis, de regelgevingseisen (bv. kapitaaltoereikendheid), geleidelijke schulddekking en looptijd; dringt er bij de Commissie op aan na te denken over een legitieme en passende vorm van bestuur en verantwoordingsplicht;

43.

benadrukt dat, na de uitvoering van maatregelen op korte termijn om uit de crisis te komen, en als een van de eerste stappen van de bindende routekaart, vervolgmaatregelen moeten worden genomen volgens de gewone wetgevingsprocedure, waarbij ten volle democratische verantwoording moet worden afgelegd op het niveau waarop het besluit wordt genomen; wijst de Commissie erop dat zij, wanneer zij haar voorstellen opstelt, een tijdelijk comité kan instellen dat bestaat uit leden van het Europees Parlement en vertegenwoordigers van de lidstaten en de ECB; herinnert eraan dat het ten volle gebruik zal maken van zijn prerogatieven en initiatiefrechten, met inbegrip van het recht om het initiatief te nemen tot een verdragswijziging; meent dat het comité in kwestie tevens de mogelijkheid van de emissie van echte federale obligaties in combinatie met een versterkte Europese begroting moet onderzoeken;

44.

benadrukt dat de Commissie de haalbaarheid moet onderzoeken van alle afzonderlijke opties in de bijlage bij deze resolutie (zowel fase 1 als fase 2), aangezien deze opties niet noodzakelijkerwijs alternatieven zijn, maar onder bepaalde voorwaarden cumulatief kunnen zijn;

45.

is zich ervan bewust dat steeds meer voorstellen voor onderlinge schuldverdeling worden geformuleerd, met name in de academisch wereld; merkt op dat deze voorstellen sterk uiteenlopen;

46.

deelt de bezorgdheid van de Commissie over de boekhoudkundige behandeling van stabiliteitsobligaties volgens de nationale boekhoudregels; vraagt de Commissie een uitgebreide beoordeling uit te voeren van de gevolgen die verschillende garantiestructuren voor stabiliteitsobligaties hebben voor de staatsschuld-bbp-verhouding;

47.

neemt nota van het probleem van „moral hazard” dat de Commissie in het groenboek vermeldt, maar acht een grondige analyse van dit probleem noodzakelijk om de juiste conclusies te kunnen trekken en zo mogelijk passende oplossingen te vinden;

48.

is van mening dat het probleem van moral hazard kan worden verholpen met een juiste definitie van garanties en stimulerende maatregelen voor begrotingsdiscipline;

49.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank.


(1)  http://ec.europa.eu/economy_finance/focuson/crisis/documents/131201_en.pdf

(2)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ec/132809.pdf

(3)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ec/131359.pdf

(4)  PB C 16 E van 22.1.2010, blz. 8.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0331.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0046.


BIJLAGE

De routekaart

Hieronder wordt een mogelijk traject beschreven, bestaande uit een reeks stappen die niet noodzakelijkerwijs opeenvolgend of cumulatief zijn of elkaar uitsluiten.

Stap 1 —   Onmiddellijk te nemen maatregelen om uit de crisis te raken

1.   Oprichting van een tijdelijk Europees aflossingsfonds om de schulden terug te brengen tot een draaglijk niveau tegen betaalbare rentetarieven

De Commissie dient een voorstel in met het oog op de onmiddellijke oprichting van een tijdelijk Europees aflossingsfonds, dat berust op de volgende beginselen:

eenmalige overdracht van de schuldbedragen die boven de referentiewaarde van Maastricht, d.w.z. 60 % van het bbp, uitstijgen in een gemeenschappelijk fonds dat berust op hoofdelijke aansprakelijkheid in een eerste fase van vijf jaar; een dergelijke overdracht moet gefaseerd plaatsvinden en aanvangen met de overdracht van slechts 10 % van de schuld boven de grenswaarde van Maastricht van 60 % van het bbp; daaropvolgende overdrachten moeten geleidelijk plaatsvinden;

beperking van de deelname tot de lidstaten die geen volledig aanpassingsprogramma uitvoeren; geleidelijke instap voor lidstaten die met succes een aanpassingsprogramma hebben uitgevoerd; de brug naar deelname voor lidstaten die een aanpassingsprogramma uitvoeren, moet adequaat worden geëvalueerd;

verplichting voor de lidstaten om de overgedragen schuld gedurende een benchmarktermijn van 25 jaar autonoom af te lossen;

toepassing van strikte voorwaarden zoals i) deponeren van onderpand en ii) zich verbinden tot begrotingsconsolidatieplannen en structurele hervormingen;

toepassing van de cijfermatige begrotingsregels van het versterkte EMU-kader teneinde de schulden die uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van de deelnemende lidstaten vallen, tot maximaal 60 % van het bbp te beperken;

versterking van de coördinatie door gelijktijdige tenuitvoerlegging van het nieuwe kader voor economisch bestuur en een versterkte Europa 2020-agenda en een bindende agenda voor structurele hervormingen onder toezicht van de Commissie;

voorzien in transparante, voorspelbare uitstapprocedures voor de lidstaten; lidstaten moeten worden gestimuleerd om te blijven en daarom moet uitstappen duur zijn; in geval van niet-nakoming van verplichtingen tijdens de eerste fase moet deze fase onmiddellijk worden stopgezet en in geval van niet-nakoming van verplichtingen op een ander moment moet het bij het fonds gedeponeerde onderpand als verloren worden beschouwd.

2.   Invoering van eurobills om de lidstaten tegen illiquiditeit te beschermen

De Commissie doet een voorstel om onmiddellijk een systeem op te zetten voor de emissie van gemeenschappelijk kortlopend schuldpapier, dat berust op de volgende beginselen:

oprichting van een agentschap of inschakeling van een reeds bestaande instantie voor de emissie van eurobills met deelname van alle lidstaten van de eurozone die geen volledig aanpassingsprogramma uitvoeren; een geleidelijke instap voor lidstaten die met succes hun aanpassingsprogramma hebben uitgevoerd;

lidstaten die niet voldoen aan de in het stabiliteits- en groeipact vastgestelde voorwaarden moeten misschien een boeterente betalen;

een maximumlooptijd voor eurobills (ten belope van maximaal 10 % van het bbp), waardoor permanent toezicht mogelijk is en de garanties als gevolg van de korte looptijd frequent moeten worden vernieuwd;

eurobills komen in de plaats van alle kortlopende schuldinstrumenten die de lidstaten uitgeven; de lidstaten blijven dus alleen verantwoordelijk voor de emissie van hun eigen langerlopende schuldinstrumenten die aan toezicht en beperkingen moeten worden onderworpen naar gelang van de behoeften, begrotingssituatie en schuldquote van ieder land;

vaststelling van maatregelen voor de coördinatie van de emissie van overheidsschuldinstrumenten die niet onder een kader voor onderlinge verdeling vallen;

voorzien in inspraak van de nationale parlementen overeenkomstig de grondwet van de lidstaten in kwestie.

De Commissie dient rekening te houden met de conclusies van het definitieve verslag-Van Rompuy over een echte economische en monetaire unie.

Stap 2 —   Deels gemeenschappelijke emissie — invoering van blauwe obligaties: jaarlijks toegewezen schuld ≤ 60 % van het bbp, emissie zonder verdragswijziging

De Commissie onderzoekt de mogelijkheid — en brengt over haar conclusies verslag uit aan het Europees Parlement — van voorstellen voor het opzetten van een systeem waarin de schuld onder 60 % van het bbp wordt toegewezen voor gemeenschappelijke emissie, dat wordt gewaarborgd door nationale schuldremmen of andere geschikte mechanismen ter voorkoming van moral hazard en onder meer berust op de volgende beginselen:

beperking van de deelname tot de lidstaten die het stabiliteits- en groeipact en het communautaire begrotingspact overeenkomstig artikel 16 van het VSCB naleven en geen volledig aanpassingsprogramma uitvoeren;

strenge beperking van het onder hoofdelijke aansprakelijkheid uit te geven schuldbedrag tot minder dan 60 % van het bbp door de deelnemende lidstaten te verbieden buiten het kader van de gemeenschappelijke emissie niet-achtergestelde schulden uit te geven;

het uiteindelijke besluit betreffende de toewijzing van blauwe obligaties en de overeenkomstige garanties moet worden genomen door de nationale parlementen van alle deelnemende landen;

de deelnemende lidstaten moeten zekerheden verstrekken;

ontwerp van een toewijzingsmechanisme dat rekening houdt met de naleving van de begrotingsdiscipline, de economische cyclus en historische spreads en gewogen wordt naar de leenbehoeften.

Stap 3 —   Volledig gemeenschappelijke emissie van staatsleningen, met een verdragswijziging

Op basis van de werkzaamheden van het comité dient de Commissie, na alle eventuele veranderingen in het rechtskader van de EU en zo nodig een verdragswijziging, en in voorkomend geval rekening houdend met grondwetswijzigingen in de lidstaten, voorstellen in voor het opzetten van een systeem voor de gemeenschappelijke emissie van obligaties op basis van de volgende beginselen:

beperking van de deelname tot de lidstaten die voldoen aan de in fase 2 vastgestelde voorwaarden;

oprichting van een Europees agentschap voor de schuld ten behoeve van de emissie van obligaties;

oprichting van passende, democratisch gelegitimeerde instellingen die onder meer verantwoordelijk zijn voor het toezicht op en de coördinatie van het nationale begrotingsbeleid en de agenda inzake concurrentievermogen en die optreden als externe vertegenwoordiger van de eurozone in internationale financiële instellingen.

Stap 4 —   Gemeenschappelijke emissie van echte Europese schuld in combinatie met een versterkte Europese begroting, met een verdragswijziging

Na alle eventuele wijzigingen in het rechtskader van de EU en zo nodig van de eurozone te hebben voorbereid, dient de Commissie voorstellen in betreffende de emissie van obligaties ter financiering van investeringen van de EU in publieke goederen van de EU (bv. infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling enz.), ter vergemakkelijking van aanpassingen aan landenspecifieke schokken door een zekere mate van absorptie op het centrale niveau, en ter bevordering van structurele hervormingen met het oog op meer concurrentievermogen en potentiële groei met betrekking tot een geïntegreerd kader voor economisch beleid.


Donderdag 17 januari 2013

30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/83


P7_TA(2013)0022

Irak

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak (2012/2850(RSP))

(2015/C 440/12)

Het Europees Parlement,

gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Irak, anderzijds (1),

gezien de vierde Conventie van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd en de bijbehorende Aanvullende Protocollen I en II,

gezien resolutie 1325(2000) van 31 oktober 2000 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over de vrouw, vrede en veiligheid,

gezien de wijzigingen in het statuut van het Internationaal Strafhof (ICC) die tijdens de toetsingsconferentie van Kampala van 11 juni 2010 zijn goedgekeurd en een definitie van het misdrijf agressie omvatten,

gezien de Europese veiligheidsstrategie van 12 december 2003 getiteld „Een veiliger Europa in een betere wereld”,

gezien de Europese consensus inzake ontwikkeling van 22 november 2005,

gezien Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB van de Raad van 7 maart 2005 inzake de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX, vastgesteld in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB), en op de latere gemeenschappelijke optredens waarbij het mandaat voor de missie is gewijzigd en uitgebreid,

gezien de mededeling van de Commissie van 7 juni 2006 getiteld „Aanbevelingen voor een hernieuwd engagement van de Europese Unie met Irak” (COM(2006)0283),

gezien zijn resolutie van 1 juni 2006 over de situatie van de vrouw in gewapende conflicten en haar rol in de wederopbouw en het democratische proces in landen die zich in een postconflictsituatie bevinden (2),

gezien het op 3 mei 2007 in Sharm el-Sheik (Egypte) gesloten internationale convenant met Irak,

gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 13 maart 2008 over de rol van de Europese Unie in Irak (3) en zijn resolutie van 25 november 2010 over Irak: de doodstraf (in het bijzonder het geval Tariq Aziz) en het geweld tegen christenen (4),

gezien de conclusies van de Raad van 22 november 2010,

gezien de resoluties 1956 (2010), 1957 (2010) en 1958 (2010) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 15 december 2010,

gezien zijn resolutie van 20 januari 2011 over de situatie van christenen in de context van vrijheid van godsdienst (5),

gezien het gemeenschappelijk strategisch document voor Irak (2011-2013) van de Commissie,

gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat in de Republiek Irak sinds 2005 drie meerpartijenverkiezingen zijn gehouden, een grondwet is aangenomen bij referendum, de basis is gelegd voor een federale staat en inspanningen zijn geleverd voor de totstandbrenging van democratische instellingen, wederopbouw en normalisatie;

B.

overwegende dat Europa en Irak zijn verbonden door duizenden jaren van wederzijdse culturele invloeden en een gemeenschappelijke geschiedenis;

C.

overwegende dat alle politieke groeperingen in Irak op 21 december 2010 tot een overeenkomst zijn gekomen over de vorming van een regering van nationale unie, volgens de door de Iraakse burgers tijdens de verkiezingen van 7 maart 2010 uitgedrukte wensen; overwegende dat de Iraakse regering deze overeenkomst nog heeft uitgevoerd; overwegende dat het uitblijven van de uitvoering de kwetsbaarheid en fragmentatie van Irak in de hand werkt;

D.

overwegende dat Irak traditioneel bevolkt wordt door diverse religieuze groeperingen, waaronder soennieten, sjiieten, christenen, joden, mandeeën en jazidi's, alsmede door een aanzienlijke, niet-sektarische seculiere middenklasse;

E.

overwegende dat er in 2003 800 000 christelijke Iraakse burgers (Chaldeërs, Arameërs en andere christelijke minderheden) in Irak woonden, en overwegende dat zij een oude inheemse bevolkingsgroep vormen die nu ernstig wordt bedreigd met vervolging en ballingschap; overwegende dat honderdduizenden christenen het geweld waarvan zij nog altijd het doelwit zijn, zijn ontvlucht en hun land hebben verlaten of binnen de grenzen van het land zijn verplaatst;

F.

overwegende dat er in 2013 lokale verkiezingen en in 2014 parlementsverkiezingen gepland zijn;

G.

overwegende dat het aantal terechtstellingen in Irak stijgt, hetgeen ingaat tegen de wereldwijde tendens om de doodstraf af te schaffen; overwegende dat onder meer de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillay, ernstige bezorgdheid heeft geuit over het feit dat rechtszaken die tot de doodstraf leiden, niet voldoen aan de internationale normen voor een eerlijk proces, bijvoorbeeld door een gebrek aan transparantie van de rechtsgang en „bekentenissen” die door foltering of andere vormen van mishandeling van de beschuldigden zijn verkregen; overwegende dat de doodstraf een wrede en onmenselijke straf is en dat er absolute prioriteit moet worden gegeven aan een politieke dialoog met de Iraakse autoriteiten over de afschaffing van de doodstraf;

H.

overwegende dat de crisis in Syrië heeft geleid tot nieuwe, omvangrijke stromen van vluchtelingen en repatrianten naar Irak, die zich nu in Irak in een zeer kwetsbare situatie bevinden en er in grote persoonlijke en economische onzekerheid leven;

I.

overwegende dat het van belang is dat de EU-delegatie in Bagdad over de nodige financiële en andere middelen beschikt om optimaal te kunnen functioneren en van betekenis te kunnen zijn bij het ondersteunen van het democratische proces, het bevorderen van de rechtsstaat en de mensenrechten en het helpen van de Iraakse autoriteiten en burgers bij het proces van wederopbouw, stabilisatie en normalisatie; en overwegende dat een apart bureau in Erbil de operationele daadkracht van de EU-delegatie in Bagdad aanzienlijk zou kunnen verbeteren;

J.

overwegende dat Irak erin is geslaagd zijn olieproductie weer vrijwel op volle capaciteit te brengen; overwegende dat de Iraakse staat het echter nog steeds zeer moeilijk heeft om basisdiensten te verlenen, zoals regelmatige elektriciteitsvoorziening in de zomer, drinkwater en degelijke gezondheidszorg; overwegende dat wat de exploitatie van de Iraakse olievoorraden betreft, technische bijstand, de rechtsstaat en een volledige toepassing van de internationale normen voor contracten en aanbestedingen van essentieel belang zijn om een proces van sociale inclusie en welvaart te bevorderen;

K.

overwegende dat de werkloosheid bij jonge mannen bijna 30 % bedraagt, waardoor zij makkelijk te rekruteren zijn door criminele bendes en milities; overwegende dat de bestrijding van corruptie een van de hoofddoelstellingen van de Iraakse autoriteiten moet blijven; overwegende dat de EU er alles aan moet doen om Europese bedrijven sterke stimulansen te geven om corruptiebestrijdingsmaatregelen in Irak te steunen; overwegende dat de Iraakse autoriteiten de olie-inkomsten moeten gebruiken als instrument en als kans om een duurzame sociale en economische heropbouw te bewerkstelligen die de hele Iraakse samenleving ten goede komt, en een proces van democratische hervormingen moeten bevorderen;

L.

overwegende dat voor de Iraakse veiligheidstroepen sinds de terugtrekking van de VS-strijdkrachten uit Irak eind 2011 een cruciale rol is weggelegd bij het waarborgen van de stabiliteit en de duurzaamheid op lange termijn van het land;

M.

overwegende dat volgens het Bureau van de hoge commissaris van de VN voor vluchtelingen (UNHCR) tot dusver 1 500 000 Iraakse burgers binnen het grondgebied zijn verplaatst, van wie er 500 000 geen dak boven hun hoofd hebben, en dat zich momenteel in de buurlanden, in het bijzonder in Syrië en Jordanië, 230 000 vluchtelingen bevinden;

N.

overwegende dat Iraaks Koerdistan relatief rustig en stabiel is en dat de internationale ontwikkelingssamenwerking en de particuliere investeringen er toenemen;

O.

overwegende dat er, ondanks een aanzienlijke verbetering in de veiligheidssituatie, momenteel nog steeds veel bomaanslagen en schietpartijen zijn en dat er dagelijks geweld plaatsvindt, wat de meeste Irakezen in onzekerheid laat over hun toekomst en het onmogelijk maakt om de economische en sociale integratie van de hele Iraakse bevolking te bevorderen;

P.

overwegende dat de EU, teneinde stabiliteit in de regio te bevorderen, haar deel van de verantwoordelijkheid moet opnemen voor het opbouwen van een nieuw, democratisch Irak en dat het beleid van de EU ten aanzien van Irak moet worden gezien in de ruimere context van het strategische partnerschap van de EU met de zuidelijke nabuurschapsregio en het Midden-Oosten;

Q.

overwegende dat de belangrijkste uitdagingen voor de wederopbouw en de normalisatie op het institutionele en maatschappelijke vlak liggen, namelijk capaciteitsopbouw van instellingen en bestuursorganen, versterking van de rechtsstaat, wetshandhaving en eerbiediging van de mensenrechten;

R.

overwegende dat de EU het gebruik van haar middelen moet afstemmen op de specifieke interne, regionale en humanitaire uitdagingen waarvoor Irak wordt gesteld en dat doeltreffendheid, transparantie en zichtbaarheid voorwaarden zijn voor een grotere rol van de EU in Irak;

S.

overwegende dat de EU en de lidstaten sinds 2003 meer dan 1 miljard euro hebben uitgetrokken om Irak te helpen, in het bijzonder via het Internationaal Wederopbouwfonds voor Irak (IRFFI), en overwegende dat de EU sinds 2005 rechtstreeks betrokken is geweest bij het verbeteren van de rechtsorde in het land door middel van haar EVDB-missie EUJUST LEX; overwegende dat het mandaat van EUJUST LEX is verlengd tot 31 december 2013;

T.

overwegende dat de sluiting van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst de EU een nieuw contractueel kader zal bieden voor de ontwikkeling van politieke en economische betrekkingen op lange termijn met Irak en voor het leggen van een solide basis voor de bevordering en eerbiediging van de mensenrechten in het land;

U.

overwegende dat Irak een potentieel belangrijke partner is om een grotere diversificatie van de energiebronnen te waarborgen en zo tot de energiezekerheid van Europa bij te dragen;

1.

is verheugd over de afronding van de onderhandelingen over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Irak, waarmee beide partijen voor het eerst contractuele betrekkingen zijn aangegaan; is verheugd dat door partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst een samenwerkingsraad, een samenwerkingscomité en een parlementair samenwerkingscomité zijn ingesteld, en verwacht dat deze fora de politieke betrokkenheid van de Unie in Irak nieuw leven zullen inblazen, in de vorm van regelmatig politiek overleg en de ontwikkeling van economische betrekkingen met de Iraakse autoriteiten op het hoogste niveau;

2.

is van oordeel dat deze overeenkomst betrekking heeft op zowel politieke als handelsaspecten en enerzijds de basis legt voor regelmatige en nauwere politieke contacten over bilaterale, regionale en mondiale vraagstukken en anderzijds beoogt de handelsactiviteiten tussen Irak en de EU te verbeteren en de door de Iraakse autoriteiten in gang gezette ontwikkeling en hervormingen te ondersteunen om de integratie van het land in de wereldeconomie te vergemakkelijken;

3.

steunt het proces voor toetreding van Irak tot de Wereldhandelsorganisatie en benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst in belangrijke mate tot dit proces zal bijdragen;

4.

benadrukt dat de „essentieel onderdeel”-clausule in de parterschaps- en samenwerkingsovereenkomst betreffende de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens de partijen ertoe oproept een actieve rol te spelen in nucleaire ontwapening en hun volledige steun te geven aan de geplande VN-conferentie over een kernwapenvrij Midden-Oosten;

5.

is ingenomen met de clausule in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst betreffende de samenwerking tussen de EU en Irak bij de toetreding van Irak tot het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC); benadrukt dat het belangrijk is dat de EU zoveel mogelijk steun verleent opdat Irak zo spoedig mogelijk het Statuut van Rome ratificeert en tot dit statuut toetreedt en opdat prioriteit wordt gegeven aan de tenuitvoerlegging van de internationale normen en instrumenten inzake de mensenrechten; vraagt de EU-lidstaten en Irak de op 11 juni 2010 goedgekeurde wijzigingen in het statuut van het ICC te ratificeren; is verheugd over de clausule in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst betreffende samenwerking bij de bevordering en doeltreffende bescherming van de mensenrechten in Irak, maar waarschuwt dat een gebrekkige bescherming, verbetering en eerbiediging van de mensenrechten door Irak een negatief effect zou hebben op programma's voor samenwerking en economische ontwikkeling; benadrukt dat het van belang is een strikte voorwaardelijkheid te handhaven op grond van het beginsel „voor wat hoort wat”, en dat er meer nadruk moet worden gelegd op het belang van wezenlijke vooruitgang met betrekking tot de mensenrechten Irak; is verheugd dat de Iraakse regering heeft beloofd een effectieve dialoog met het maatschappelijk middenveld en de effectieve participatie van het middenveld te bevorderen;

6.

benadrukt dat de politieke dialoog tussen de EU en de Iraakse autoriteiten vooral moet gaan over kwesties met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele — burgerlijke en individuele — vrijheden, met bijzondere vermelding van de aanhoudende beschuldiging van schendingen van de mensenrechten en de bescherming van alle religieuze en etnische minderheden, en voorts aandacht moet besteden aan de democratische instellingen, de rechtsstaat, goed bestuur, transparante besluitvorming, behoorlijke rechtsgang en nationale verzoening; dringt er bij de Iraakse regering op aan te werken aan de nationale verzoening van een uitermate gefragmenteerde samenleving;

7.

benadrukt dat absolute prioriteit moet worden gegeven aan een politieke dialoog met de Iraakse autoriteiten over de afschaffing van de doodstraf en steun voor de fundamentele beginselen van de Europese Unie; vraagt de Iraakse regering als eerste stap de doodstraf af te schaffen, en een moratorium op terechtstellingen af te kondigen en onmiddellijk toe te passen;

8.

is verheugd dat door de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst een parlementair samenwerkingscomité is ingesteld, dat het Iraakse parlement en het Europees Parlement een forum biedt om bijeen te komen en van gedachten te wisselen, dat in kennis zal worden gesteld van de aanbevelingen van de samenwerkingsraad en aanbevelingen tot die raad zal richten; steunt deze belangrijke parlementaire dimensie en is van mening dat dit comité een waardevolle gelegenheid zal bieden voor democratisch overleg en steun voor de democratie in Irak;

9.

herhaalt dat het zich wil inzetten voor de ontwikkeling van de parlementaire democratie en herinnert aan zijn initiatief om uit de begroting 2008 steun te verlenen voor de totstandbrenging van democratie in samenwerking met parlementen in derde landen; herhaalt bereid te zijn de Iraakse Raad van vertegenwoordigers actief te ondersteunen door initiatieven voor te stellen om de verkozen vertegenwoordigers van het Iraakse volk beter in staat te stellen hun grondwettelijke rol te vervullen en ervoor te helpen zorgen dat ervaringen worden gedeeld op het gebied van doeltreffend bestuur en personeelsopleiding;

10.

onderstreept hoe belangrijk het is de nodige voorwaarden voor nauw technisch overleg en samenwerking met Irak te scheppen en het Iraakse bestuur te blijven steunen, zodat er degelijke internationale normen voor contracten en aanbestedingen kunnen worden ingevoerd en volledig ten uitvoer kunnen worden gelegd, en de investeringsmogelijkheden kunnen worden verbeterd;

11.

vraagt Irak het Alomvattend Kernstopverdrag zo spoedig mogelijk te ratificeren;

12.

is ingenomen met de opening van een EU-delegatie voor Irak in Bagdad en de benoeming van een hoofd van de EU-delegatie; herinnert er echter aan dat voor het nodige personeel en materiaal moet worden gezorgd om, overeenkomstig het door de EU vastgestelde doel, een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan het democratiseringsproces in Irak en om de delegatie in staat te stellen al haar taken uit te voeren; benadrukt dat het hoofd van de delegatie in staat moet zijn volkomen veilig naar alle delen van het land te reizen om toe te zien op de correcte uitvoering van door de EU gefinancierde projecten, de mensenrechtensituatie en het hervormingsproces;

13.

benadrukt hoe belangrijk het voor de toekomst van Irak is dat de Iraakse leiders een politieke overeenkomst hebben gesloten over de vorming van een regering van nationale eenheid die de politieke, religieuze en etnische diversiteit van de Iraakse samenleving weerspiegelt en inspeelt op de tijdens de parlementsverkiezingen van 7 maart 2010 uitgedrukte wensen van de bevolking; dringt aan op de volledige en onverwijlde tenuitvoerlegging van deze overeenkomst en vraagt de politieke groeperingen in Irak zich in een geest van eensgezindheid te blijven inzetten voor het opbouwproces van sterke en duurzame democratische instellingen, en de nodige voorwaarden te creëren voor vrije en eerlijke verkiezingen op zowel lokaal als internationaal niveau, aangezien deze cruciaal zijn voor het democratische overgangsproces; merkt op dat de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst wellicht de enige werkbare oplossing is om een effectief proces van nationale verzoening op gang te brengen; herhaalt dat het van belang is permanente ministers aan het hoofd van de ministeries van Defensie en Binnenlandse Zaken te benoemen ter voorkoming van machtsconcentratie en ter bevordering van democratisch overleg, toezicht, politieke verantwoordelijkheid en rekenschap met betrekking tot veiligheidsgerelateerde beleidskeuzes;

14.

is bezorgd over de toenemende sektarische spanningen en het diepe gebrek aan vertrouwen tussen regering en oppositie, wat, als dit probleem niet wordt opgelost, opnieuw tot een gewelddadig conflict kan leiden; is ten zeerste verontrust over een mogelijke negatieve overloop van het conflict in Syrië naar Irak, die de sektarische spanningen in Irak zou kunnen verergeren, en roept alle partijen in Irak op om zich verantwoordelijk en terughoudend te gedragen om een dergelijk scenario te voorkomen;

15.

vraagt de Iraakse regering ervoor te zorgen dat de middelen van het land op transparante en verantwoordelijke wijze gebruikt worden ten behoeve van het hele Iraakse volk;

16.

vraagt de Commissie ter overweging op een van de eerste vergaderingen van de samenwerkingsraad een bindende clausule betreffende maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) op te stellen op basis van op internationaal niveau vastgestelde MVO-beginselen zoals de in 2010 geactualiseerde richtsnoeren van de OESO en de door de VN, de IAO en de EU vastgestelde normen; stelt voor dat in deze clausule de bestaande normen en concepten worden geharmoniseerd, teneinde te zorgen voor vergelijkbaarheid en billijkheid, en ook maatregelen worden opgenomen om deze beginselen op EU-niveau toe te passen, zoals voorschriften om de activiteiten van ondernemingen en hun dochterondernemingen en toeleveringsketens te monitoren en een zorgvuldigheidsplicht in acht te nemen;

17.

blijft uiterst bezorgd over het aanhoudende geweld tegen de burgerbevolking, kwetsbare groepen en religieuze gemeenschappen, waaronder christelijke minderheden, dat bij de bevolking diepe angst en onzekerheid teweegbrengt over hun toekomst en die van hun land; stelt vast dat er op dit vlak enige vooruitgang is geboekt en vraagt de Iraakse autoriteiten verder te werken aan het verbeteren van de veiligheid en de openbare orde en het bestrijden van terrorisme en sektarisch geweld in het hele land; is van mening dat er ook prioriteit moet worden gegeven aan de vaststelling van een nieuw wetgevingskader dat de bevoegdheden en taken van de veiligheidstroepen duidelijk worden omschrijft en een adequaat toezicht op de veiligheidstroepen vergemakkelijkt, zoals in de grondwet wordt gevraagd; is van mening dat de Raad van vertegenwoordigers een bijdrage moet leveren aan de opstelling van nieuwe wetgeving en democratisch toezicht moet uitoefenen; vraagt de Iraakse autoriteiten meer inspanningen te doen om de christelijke minderheden en andere kwetsbare minderheden te beschermen, iedere Iraakse burger het recht te garanderen om in alle vrijheid en veiligheid zijn geloof te belijden of zijn identiteit te bevestigen, met meer vastberadenheid op te treden tegen interetnisch en interreligieus geweld, de seculiere bevolking te beschermen en er alles aan te doen om daders voor het gerecht te brengen met inachtneming van de rechtsstaat en de internationale normen; meent dat de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst een kans biedt om een verdere stimulans te geven aan verzoeningsprogramma's en interreligieuze dialoog met het oog op het herstellen van een saamhorigheids- en partnerschapsgevoel in de Iraakse samenleving;

18.

vestigt de aandacht op het feit dat de humanitaire problemen waarmee het Iraakse volk te kampen heeft dringend moeten worden aangepakt; benadrukt dat moet worden gezorgd voor een gecoördineerd optreden van de Iraakse autoriteiten en de internationale hulporganisaties die ter plaatse actief zijn, teneinde bijstand te verlenen aan kwetsbare groepen, waaronder vluchtelingen en ontheemden, deze groepen te beschermen en de randvoorwaarden te creëren om hun veiligheid en waardigheid te garanderen;

19.

stelt met bezorgdheid vast dat volgens het UNHCR sinds het begin van de oorlog 34 000 Syrische vluchtelingen hun toevlucht in Iraaks Koerdistan hebben gezocht, en vraagt de Iraakse autoriteiten de vluchtelingenstroom naar Irak in goede banen te helpen leiden, met name door ervoor te zorgen dat de vluchtelingen op humanitaire gronden op het grondgebied worden toegelaten en naar vluchtelingenkampen worden geleid; vraagt tevens de EU zich te verbinden tot en bij te dragen aan assistentie aan de regering van Irak bij het waarborgen van humane leefomstandigheden in deze vluchtelingenkampen;

20.

vraagt de Iraakse autoriteiten, wier inspanningen het erkent, de veiligheid van en fatsoenlijke leefomstandigheden voor de bewoners van kamp Ashraf en kamp Hurriya te waarborgen; vraagt de lidstaten artikel 105, lid 3, onder b), en lid 4, van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak na te leven en al het mogelijke te doen om de individuele en vrijwillige hervestiging of repatriatie van de bewoners van Kamp Hurriya te vergemakkelijken, zodat de kwestie van hun aanwezigheid op Iraaks grondgebied eindelijk kan worden opgelost;

21.

vraagt dat de grondwet, het wetboek van strafrecht en het wetboek van strafvordering worden herzien opdat de gelijkheid van mannen en vrouwen alsmede de rechten van de vrouw volledig worden gerespecteerd; wijst met nadruk op de sleutelrol die vrouwen kunnen spelen bij het herstel van maatschappelijke weefsel en wijst op de noodzaak van hun volwaardige politieke deelname, ook bij de ontwikkeling van nationale strategieën, om hun perspectieven in aanmerking te nemen;

22.

moedigt ngo's aan een bijdrage te leveren aan de versterking van de democratie en de mensenrechten in Irak door gerichte steun te verlenen aan vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, gedwongen huwelijken, eergerelateerde misdrijven, mensenhandel of genitale verminking;

23.

vraagt het parlement en de regering van Irak wetgeving tegen kinderarbeid, kinderprostitutie en kinderhandel in te voeren en de naleving van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind te garanderen;

24.

vraagt dat er bijzondere aandacht wordt geschonken aan de deelname van vrouwen aan het proces van wederopbouw in de postconflictsituatie en aan het politieke en economische leven op het hoogste niveau, met name wat vrouwen uit minderheidsgemeenschappen betreft, die vaak geconfronteerd worden met een dubbele discriminatie op basis van geslacht en etnische of religieuze identiteit; vraagt de Iraakse overheden de nodige maatregelen te nemen om een inclusief maatschappelijk middenveld te ontwikkelen dat een volwaardige rol kan spelen in het politieke proces, en om een onafhankelijke, pluralistische en professionele mediasector te stimuleren;

25.

maakt zich ernstige zorgen over de vele gevallen van zelfmoord onder vrouwen en eerwraakmoorden in verband met gedwongen huwelijken en andere vaak voorkomende vormen van geweld tegen vrouwen, zoals genitale verminking en huiselijk geweld; benadrukt hoe belangrijk het is een adequaat en doeltreffend stelsel van wetten ter bescherming van de rechten en de sociale, culturele en lichamelijke integriteit van vrouwen en meisjes in te voeren, de mogelijkheid tot volledige sociaaleconomische integratie in de samenleving te bevorderen, en discriminatie tegen vrouwen uit hoofde van de wet af te schaffen overeenkomstig de Iraakse grondwet en de internationale mensenrechtenverdragsverplichtingen van Irak;

26.

is ingenomen met het gemeenschappelijk strategisch document (2011-2013) van de Commissie dat de overgang vormt naar de meerjarenprogrammering van de EU-ontwikkelingssamenwerking op basis van overleg met de Iraakse autoriteiten en coördinatie met de andere internationale spelers (Wereldbank, VN) die in Irak actief zijn; constateert dat deze nieuwe aanpak strookt met de belangrijkste richtsnoeren in zijn aanbeveling van 13 maart 2008 aan de Raad;

27.

is verheugd over de positieve resultaten van EUJUST LEX en van de eerste proefprojecten in Irak die aansluiten op het lopende programma van de Commissie; vraagt dat de EU alle opgedane ervaring na afloop van deze missie benut door zowel de EVDB-instrumenten als de EU-instrumenten te gebruiken om ter plaatse te blijven bijdragen aan de versterking van het Iraakse politiewezen en strafrechtstelsel;

28.

herhaalt zijn verzoek om bewijs te leveren van de transparantie en de doeltreffendheid van de EU-steun aan Irak, door middel van volledige, regelmatige en transparante informatie over de reële verstrekking van de EU-hulp en de doeleinden waarvoor deze wordt gebruikt, in het bijzonder de kredieten die beschikbaar worden gesteld via het internationaal wederopbouwfonds voor Irak, waarvan de EU de belangrijkste geldschieter is;

29.

neemt kennis van het feit dat de geplande samenwerkingsactiviteiten van de EU op het gebied van maatschappelijke en menselijke ontwikkeling als doel hebben armoede te bestrijden, in de basisbehoeften op het gebied van volksgezondheid, onderwijs en werkgelegenheid te voorzien en de fundamentele vrijheden voor iedereen te bevorderen, met inbegrip van de meest kwetsbare groepen, namelijk vluchtelingen, verplaatste burgers en alle religieuze minderheden; benadrukt dat al deze activiteiten moeten aansluiten op de versterking van de capaciteit en de instellingen, waarbij rekening wordt gehouden met de beginselen van inclusie, transparantie en goed bestuur;

30.

wijst op de gevoelige geopolitieke positie van Irak, dat grenst aan Syrië, Iran, Turkije, Saudi-Arabië en Jordanië; verwacht van Irak dat het een stabiliserende rol in de regio zal spelen, met name gelet op de burgeroorlog die in Syrië woedt; verwacht van Irak dat het een democratische en inclusieve overgang in Syrië zal steunen;

31.

is verheugd over de recente oprichting van de Hoge Commissie voor de mensenrechten van Irak als onafhankelijke instelling die de in de Iraakse grondwet gewaarborgde rechten kan invullen en een centrale rol kan spelen bij de bescherming van deze rechten; benadrukt hoe belangrijk het is de onafhankelijkheid van deze instelling van politieke invloed te behouden en voldoende, zekere en onafhankelijke financiële steun voor haar werkzaamheden te verlenen; onderstreept de noodzaak van regelmatige, transparante en voortdurende medewerking van regeringsinstanties aan onderzoeken van de commissie; verzoekt de lidstaten de ontwikkeling van de commissie te ondersteunen door technische bijstand, permanente overleg en uitwisseling van ervaringen op het gebied van de bescherming van de mensenrechten;

32.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de voorzitters van de parlementen van de lidstaten en de regering en de Raad van vertegenwoordigers van de Republiek Irak.


(1)  PB L 204 van 31.7.2012, blz. 20.

(2)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 287.

(3)  PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 75.

(4)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 115.

(5)  PB C 136 E van 11.5.2012, blz. 53.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/89


P7_TA(2013)0024

Uitvoering van de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika en de Europese Gemeenschap in het licht van de huidige situatie in Zimbabwe

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de uitvoering van de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika in het licht van de huidige situatie in Zimbabwe (2013/2515(RSP))

(2015/C 440/13)

Het Europees Parlement,

gezien de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe, enerzijds, en de Europese Gemeenschap, anderzijds, die sinds 14 mei 2012 voorlopig wordt toegepast,

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou),

gezien de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT), in het bijzonder artikel XXIV,

gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, met de millenniumontwikkelingsdoelstellingen,

gezien zijn resolutie van 25 maart 2009 over de tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika, anderzijds (1),

gezien het communiqué van de buitengewone topbijeenkomst van de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika van 1 juni 2012,

gezien de conclusies van de Raad over Zimbabwe van 23 juli 2012 en Uitvoeringsbesluit 2012/124/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (2),

gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het hoofdstuk over handelssamenwerking van de Overeenkomst van Cotonou, op grond waarvan de EU de niet-wederzijdse handelspreferenties heeft uitgebreid tot de ACS-landen, op 31 december 2007 is verstreken, en dat vanaf dat moment sprake is van een schending van de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO);

B.

overwegende dat economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) voldoen aan de WTO-regels en als doel hebben regionale integratie te ondersteunen door middel van handel, duurzame groei en armoedevermindering terwijl de geleidelijke integratie van de economieën van de ACS-landen in de wereldeconomie wordt bevorderd;

C.

overwegende dat Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe de overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend; overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten een essentieel onderdeel is van de overeenkomst inzake ontwikkeling en samenwerking tussen de EU en de ACS-landen;

D.

overwegende dat tussentijdse economische partnerschapsovereenkomsten kunnen worden beschouwd als een eerste stap in de richting van volledige EPO's, vanwege het feit dat er naast regels over handel in goederen ook hoofdstukken over oorsprongsregels en de bescherming van opkomende industrieën in worden opgenomen;

E.

overwegende dat bepalingen over goed bestuur, transparantie inzake politieke functies en mensenrechten, overeenkomstig de artikelen 8, 11, onder b, 96 en 97 van de Overeenkomst van Cotonou, als onderdeel van deze tussentijdse EPO tussen Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe, enerzijds, en de Europese Gemeenschap, anderzijds, moeten worden beschouwd;

F.

overwegende dat, hoewel er een verbetering te bespeuren valt wat betreft de mensenrechten en democratie in Zimbabwe, er vele uitdagingen bestaan voor een toekomstige samenwerking tussen de Unie en Zimbabwe, in het bijzonder de volledige tenuitvoerlegging van het algemene politieke akkoord en de strijd tegen alle vormen van intimidatie en mensenrechtenschendingen;

G.

overwegende dat het economische herstel van Zimbabwe nog altijd kwetsbaar is en bepaalde openbare beleidsmaatregelen de toekomstige economische betrekkingen tussen de Unie en Zimbabwe bedreigen;

H.

overwegende dat Zimbabwe de illegale handel in olifantenivoor blijft toestaan en daarmee zowel internationale overeenkomsten als nationale wetten op flagrante wijze met de voeten treedt;

1.

wijst erop dat de EU eerlijke handel met de ontwikkelingslanden moet bevorderen, op basis van volledige eerbiediging en garantie van de IAO-arbeidsnormen en arbeidsomstandigheden, en de toepassing van de strengst mogelijke sociale en milieunormen moet verzekeren; is van mening dat dit betaling van een eerlijke prijs voor hulpbronnen en landbouwproducten uit ontwikkelingslanden inhoudt;

2.

benadrukt de voorlopige inwerkingtreding van de tussentijdse EPO als een belangrijke stap ter versterking van het partnerschap tussen de EU en de vier Afrikaanse landen in kwestie, binnen een stabiel rechtskader; onderstreept het belang van de voortzetting van de onderhandelingen met het oog op een volledige overeenkomst die meer, open en eerlijke handel, investeringen en regionale integratie moet bevorderen;

3.

beschouwt de inwerkingtreding van de wet over de mensenrechtencommissie in Zimbabwe als een aanmoedigende eerste stap van de regering met het oog op de verbetering van de mensenrechtensituatie in dat land en als een stap in de goede richting in het kader van het overeengekomen stappenplan voor vreedzame en geloofwaardige verkiezingen;

4.

verzoekt de Commissie om de onderhandelingen met de zeven andere landen in de regio op te voeren en een ontwikkelingsgerichte aanpak vast te stellen die zowel aansluit op de strategische doelstellingen en prioriteiten van de regio en de betrokken landen als op de voorschriften van de WTO;

5.

spreekt evenwel zijn bezorgdheid uit over de voortdurende schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Zimbabwe, die de verbintenissen van de regering van nationale eenheid van Zimbabwe van de afgelopen jaren op lossen schroeven zetten, en in het bijzonder over de recente gevallen van intimidatie van mensenrechtenverdedigers, journalisten en leden van het maatschappelijk middenveld in Zimbabwe; verzoekt de regering van Zimbabwe de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat mensenrechtenactivisten niet het onderwerp van intimidatie worden;

6.

betreurt de afwezigheid van een solide mensenrechtenclausule in de tussentijdse EPO, en herhaalt zijn pleidooi om in door de EU afgesloten handelsovereenkomsten bindende mensenrechtenclausules op te nemen; betreurt het dat er geen hoofdstuk is gewijd aan duurzame ontwikkeling en dat er ook geen sprake is van een verplichting tot het eerbiedigen van de internationale arbeids- en milieunormen;

7.

benadrukt dat vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting wezenlijke onderdelen zijn van de democratie waartoe Zimbabwe zich volledig verbonden heeft op grond van het algemene politieke akkoord; vestigt de aandacht op de huidige goedkeuringsprocedure, en benadrukt dat de ratificatie van de tussentijdse EPO met de Europese Unie een nieuwe mogelijkheid biedt om nogmaals te benadrukken dat deze verbintenissen en verplichtingen volledig moeten worden nageleefd;

8.

benadrukt dat gezien de omstandigheden de opschorting van de EU-ontwikkelingssamenwerking (op grond van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou) moet worden gehandhaafd, maar dat de EU de plaatselijke bevolking blijft ondersteunen;

9.

ondersteunt de huidige gerichte maatregelen van de EU, in reactie op de politieke en mensenrechtensituatie in Zimbabwe, met jaarlijkse besluiten op grond waarvan de EU hooggeplaatste figuren van de regering van Zimbabwe onder voortdurend toezicht kan houden; benadrukt bovendien dat deze maatregelen ongewijzigd zullen blijven na de sluiting van de tussentijdse EPO;

10.

vraagt de regering van Zimbabwe de nodige maatregelen te nemen, waaronder het herstel van de rechtsstaat en de democratie, eerbiediging van de mensenrechten en met name een vreedzaam en geloofwaardig grondwettelijk referendum en voorbereidingen voor verkiezingen die aan erkende internationale normen voldoen, zodat de gerichte maatregelen opgeschort kunnen worden;

11.

spreekt nogmaals zijn bereidheid uit alle tot zijn beschikking staande instrumenten te gebruiken in geval van een aanmerkelijke verslechtering van de mensenrechtensituatie, waaronder, eventueel, de bepalingen van artikel 65 van de Overeenkomst (de zogenaamde „niet-uitvoeringsclausule”);

12.

verzoekt de EU-delegatie in Harare de regering van nationale eenheid van Zimbabwe zijn steun te blijven aanbieden om de mensenrechtensituatie te verbeteren met het oog op vreedzame en geloofwaardige verkiezingen overeenkomstig de normen die elk van de handelspartners van de EU geacht wordt na te leven;

13.

verzoekt de regering van Zimbabwe om werk te maken van de identificatie en vervolging van bij de illegale uitvoer van en handel in ivoor betrokken personen en daarnaast te zorgen voor meer transparantie in de winningsindustrieën van Zimbabwe, zodat de welvaart die voortkomt uit de legale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het land naar behoren wordt besteed en ten goede komt aan alle Zimbabwanen;

14.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Europese Dienst voor extern optreden, de regering en het parlement van Zimbabwe en de regeringen van de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika.


(1)  PB, C 117 E van 6.5.2010, blz. 129.

(2)  PB L 54 van 28.2.2012, blz. 20.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/92


P7_TA(2013)0026

Modernisering van het staatssteunbeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de modernisering van het staatssteunbeleid (2012/2920(RSP))

(2015/C 440/14)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 109,

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (COM(2012)0725),

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 994/98 van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen en Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (COM(2012)0730),

gezien de mededeling van de Commissie met als titel „De modernisering van het EU-staatssteunbeleid” (COM(2012)0209),

gezien het advies dat het Comité van de Regio's op zijn 98e plenaire vergadering op 29 november 2012 heeft goedgekeurd,

gezien speciaal verslag nr. 15/2011 van de Europese Rekenkamer getiteld „Waarborgen de procedures van de Commissie een effectief beheer van de controle op staatssteun?”,

gezien de kaderovereenkomst van 20 oktober 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (1) (hierna „de kaderovereenkomst” genoemd), en met name paragraaf 15,

gezien de vraag aan de Commissie over de modernisering van het staatssteunbeleid (O-000213/2012 — B7-0102/2013),

gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Commissie voorstellen heeft ingediend, met artikel 109 VWEU als rechtsgrondslag, voor twee verordeningen ter uitvoering van het moderniseringsprogramma voor de staatssteun; dat deze rechtsgrond enkel in raadpleging van het Parlement voorziet, niet in medebeslissing;

B.

overwegende dat de voorstellen tot doel hebben de middelen te concentreren op de aanpak van ernstige gevallen van staatssteun en minder ernstige zaken en klachten die geen invloed hebben op de handel tussen de lidstaten terzijde te laten;

C.

overwegende dat de voorstellen, en met name de wijziging van de verordening inzake procedurele regels (Verordening (EG) nr. 659/1999), betrekking hebben op de manier waarop de Commissie toezicht moet uitoefenen op de besluiten van verkozen nationale en plaatselijke autoriteiten, en dat democratisch toezicht op deze teksten door het Parlement dus aangewezen lijkt;

D.

overwegende dat het Parlement bij de voorbereiding van dergelijke voorstellen betrokken dient te worden, zoals vermeld in paragraaf 15 van de kaderovereenkomst tussen Parlement en Commissie;

1.

is verheugd over de mededeling van de Commissie over de modernisering van het staatssteunbeleid, alsmede over de nieuwe verordeningsvoorstellen van de Commissie, verzoekt de Commissie evenwel te waarborgen dat de stimulering van economische groei als een van de algemene doelstellingen van deze hervorming niet opnieuw leidt tot stijgende overheidsschulden;

2.

onderstreept dat er behoefte is aan minder, maar gerichtere staatssteun die minder zwaar drukt op de overheidsuitgaven en de concurrentie niet verstoort en tegelijkertijd de overgang naar een kenniseconomie ondersteunt;

3.

benadrukt dat staatssteun zodanig moet zijn opgezet dat de ontwikkeling van diensten, kennis en infrastructuur in algemene zin wordt bevordert en geen steun aan specifieke ondernemingen wordt verleend;

4.

onderstreept dat de primaire doelstelling van het staatssteuntoezicht is om een gelijk speelveld op de interne markt te garanderen; is ingenomen met het pakket voor de modernisering van het staatssteunbeleid als hoeksteen van de lopende modernisering van het mededingingsbeleid; roept op tot een tijdige tenuitvoerlegging van het hervormingspakket;

5.

erkent de rol die staatssteun dankzij een speciale crisisregeling heeft gespeeld bij de aanpak van de crisis; beseft tevens dat een correct gebruik van en een behoorlijke controle op staatssteun belangrijke elementen zullen vormen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU-groeistrategie tot 2020;

6.

benadrukt dat adequate staatssteun voor de ecologische transformatie van de economie mogelijk moet zijn in het kader van het mededingingsbeleid, met name met betrekking tot hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie, en dat dit het uitgangspunt moet zijn voor de nieuwe richtsnoeren;

7.

is het met de Commissie eens dat de staatssteunprocedures versneld moeten worden om sterker de nadruk te kunnen leggen op gecompliceerde gevallen die grote gevolgen kunnen hebben voor de concurrentie op de interne markt; neemt nota van het voorstel van de Commissie om haar beoordelingsvrijheid met betrekking tot de afhandeling van klachten te vergroten; roept de Commissie op gedetailleerde criteria op te stellen aan de hand waarvan in dit verband belangrijke van minder belangrijke zaken kunnen worden onderscheiden; wijst erop dat dit onderscheid adequaat zou kunnen worden gemaakt door middel van een verhoging van de drempels voor de de-minimisverordening en uitbreiding van de horizontale categorieën in de machtigingsverordening en de algemene groepsvrijstellingsverordening;

8.

merkt op dat deze doelstellingen in het verleden bij vele gelegenheden zijn geformuleerd en de basis vormden voor vroegere herzieningen van de staatssteunvoorschriften, maar blijkbaar niet volledig zijn gehaald, getuige het feit dat deze nieuwe voorstellen nu nodig zijn;

9.

spreekt de hoop uit dat met de voorstellen dit keer de gestelde doelen kunnen worden gehaald, zonder dat hiervan een ontmoedigende werking uitgaat op het indienen van klachten waarmee de aandacht van de Commissie op ernstige gevallen van concurrentieverstoring wordt gevestigd;

10.

neemt nota van het algemene voornemen van de Commissie om meer maatregelen vrij te stellen van de verplichting tot aanmelding; stelt met name vast dat de Commissie voorstelt om cultuursubsidies en steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen onder de machtigingsverordening te laten vallen; benadrukt evenwel dat de lidstaten er vooraf voor moeten zorgen dat de staatssteunregels in acht worden genomen bij de-minimismaatregelen en bij steunregelingen die onder een groepsvrijstellingsverordening vallen, teneinde toereikend toezicht te behouden, waarbij de Commissie achteraf toezicht zal blijven uitoefenen op dit soort maatregelen; onderstreept dat dit niet mag leiden tot meer staatssteun; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de staatssteun op lange termijn vermindert;

11.

onderstreept dat de Commissie een betere uitwisseling met de lidstaten tot stand moet brengen wat betreft de kwaliteit van de informatie en de snelheid waarmee deze wordt ingediend, en ten aanzien van de uitwerking van aanmeldingen; onderstreept dat effectieve nationale systemen moeten waarborgen dat staatssteunmaatregelen die van de verplichting tot voorafgaande aanmelding zijn vrijgesteld, in overeenstemming zijn met het EU-recht;

12.

merkt op dat relevante informatie voor staatssteuntoezicht in voorkomende gevallen enkel door de lidstaten wordt verstrekt; verzoekt de Commissie na te gaan of zij aanvullende menskracht nodig heeft om haar instrumenten voor het verzamelen van informatie uit te breiden en haar in staat te stellen om informatie rechtstreeks van marktdeelnemers te ontvangen;

13.

is ernstig verontrust door de vaststelling van de Rekenkamer dat de Commissie niet stelselmatig probeert niet-aangemelde steunmaatregelen op te sporen of het effect dat haar staatssteuncontroles achteraf hebben, uitgebreid te evalueren; verzoekt om nadere opheldering met betrekking tot de stelling dat 40 % van de gevallen waarin op grond van een groepsvrijstellingsverordening staatssteun wordt verleend, wellicht problematisch is; wijst op de bijzondere moeilijkheden die dit voor nieuwkomers en kleine en middelgrote ondernemingen oplevert, en op het concurrentieverstorende effect ervan;

14.

verzoekt de Commissie met klem om bovengenoemde kwesties in het kader van de modernisering van het staatssteunbeleid aan te pakken en ervoor te zorgen dat een eventuele afzwakking van het voorafgaande onderzoek van aanmeldingen gecompenseerd wordt door een effectieve en strenge controle achteraf namens de Commissie, om te garanderen dat de regels correct worden nageleefd;

15.

betreurt het dat de rechtsgrond die voor de nieuwe voorstellen is gekozen, namelijk artikel 109 VWEU, slechts in raadpleging van het Parlement voorziet, niet in medebeslissing, zoals sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wel het geval is op andere terreinen van marktintegratie en economische regelgeving;

16.

vindt dit democratische tekort onaanvaardbaar bij voorstellen die betrekking hebben op de middelen waarmee de Commissie toezicht houdt op besluiten en handelingen van gekozen nationale en lokale overheden, met name inzake diensten van algemeen economisch belang waarbij grondrechten in het geding zijn;

17.

stelt voor dit tekort door middel van interinstitutionele afspraken weg te werken en het in een toekomstige Verdragswijziging te verhelpen;

18.

dringt er in afwachting daarvan bij de Commissie en de Raad op aan om maximaal rekening te houden met de amendementen die het Parlement in de raadplegingsprocedure voorstelt;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/94


P7_TA(2013)0027

Recente slachtoffers door branden in textielfabrieken, met name in Bangladesh

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de recente slachtoffers door branden in textielfabrieken, met name in Bangladesh (2012/2908(RSP))

(2015/C 440/15)

Het Europees Parlement,

gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de EG en Bangladesh van 2001,

gezien zijn resoluties van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten (1) en over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (2),

gezien het IAO-rapport met de titel„Globalising Social Rights: The International Labour Organisation and beyond”,

gezien het IAO-rapport met de titel „Labour in the Global South: Challenges and alternatives for workers”,

gezien het IAO-rapport met de titel „Globalisation, Flexibilisation and Working Conditions in Asia and the Pacific”,

gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid in een tijd van mondialisering (3),

gezien de herziene richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen van 2011,

gezien het Stimuleringskader voor de gezondheid en veiligheid op het werk van de IAO (2006, C-187) en het Verdrag betreffende arbeidsveiligheid, gezondheid en het arbeidsmilieu (1981, C-155), die niet zijn geratificeerd door Bangladesh en Pakistan, alsmede de respectievelijke aanbevelingen (R-197), gezien het Verdrag betreffende de arbeidsinspectie (1947, C-081), dat door Bangladesh en Pakistan werd ondertekend, en de aanbevelingen daarbij (R-164),

gezien de mededeling van de Commissie met de titel „Een vernieuwde EU-strategie 2011-14 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681),

gezien de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en de mensenrechten,

gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat er op 24 november 2012 tenminste 112 mensen gestorven zijn bij de brand in de Tazreen-fabriek in de Ashulia-wijk van de stad Dhaka in Bangladesh en dat er in september 2012 289 mensen omgekomen zijn in een vuurzee in Karachi in Pakistan;

B.

overwegende dat er in Zuid-Azië ieder jaar honderden arbeiders omkomen in gelijkaardige ongevallen en dat alleen al in Bangladesh sinds 2005 naar schatting 600 textielwerkers zijn omgekomen bij fabrieksbranden, waarvan een groot aantal voorkomen had kunnen worden;

C.

overwegende dat er in de textielfabrieken vaak slechte arbeidsomstandigheden heersen, met weinig respect voor de rechten van werknemers zoals die in de belangrijkste conventies van de IAO zijn vastgelegd en vaak weinig of geen aandacht voor brandveiligheid; overwegende dat veel eigenaren van dergelijke fabrieken ongestraft zijn gebleven en daarom weinig gedaan hebben om de arbeidsomstandigheden te verbeteren;

D.

overwegende dat er meer dan 5 000 textielfabrieken zijn in Bangladesh, die werkgelegenheid bieden aan ongeveer 3,5 miljoen mensen, en dat Bangladesh de op één na grootste exporteur van confectiekleding is en alleen China voor zich moet dulden;

E.

overwegende dat de Europese markt de belangrijkste uitvoerbestemming is voor kleding en textielproducten uit Bangladesh en dat een aantal bekende westerse ondernemingen toegeven dat zij contracten hadden lopen met de eigenaars van de Tazreen-fabriek voor de levering van kleding;

F.

overwegende dat de stijgende loonkosten in andere delen van de wereld ervoor hebben gezorgd dat laaggeschoold werk in de verwerkende industrie verplaatst is naar India, Pakistan, Cambodja, Vietnam en met name naar Bangladesh, waar kleding nu 75 % van de uitvoer vormt;

G.

betreurt dat een aantal ondernemingen aanvankelijk ontkend hebben dat zij samenwerkten met de onderneming die betrokken was bij de brand in Dhaka en pas later hebben toegegeven dat hun kleding in de fabriek in kwestie was geproduceerd;

H.

overwegende dat de spanning tussen de regering van Bangladesh en de arbeidsactivisten de voorbije maanden hoog opgelopen is, waarbij de werknemers protesteerden tegen hun lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden;

I.

overwegende dat de moord in april 2012 op Aminul Islam, die de onveilige werkomstandigheden in de kledingindustrie aan de kaak had gesteld, nog steeds onopgelost is;

1.

geeft uiting aan zijn verdriet over het verlies aan mensenlevens in de recente fabrieksbranden; betuigt zijn medeleven aan de getroffen families en aan de gewonden; beschouwt het als volkomen onaanvaardbaar dat er de afgelopen jaren zoveel werknemers zijn omgekomen bij fabrieksbranden in Zuid-Azië;

2.

verzoekt de regeringen van Bangladesh en Pakistan verder diepgaand onderzoek te verrichten naar de recente gebeurtenissen en maatregelen te nemen om te vermijden dat dergelijke tragedies zich nog voordoen, door er onder meer voor te zorgen dat alle fabrikanten de wetgeving op het gebied van de gezondheid en de veiligheid (met name de Arbeidswet van 2006 in Bangladesh) onverkort naleven en dat er een doeltreffend en onafhankelijk systeem van arbeidsinspecties en inspecties van bedrijfsgebouwen wordt ingesteld;

3.

juicht het toe dat een aantal vakbonden, ngo's en multinationale textieldetailhandelaars een overeenkomst hebben gesloten inzake brand- en bouwveiligheid in Bangladesh, die tot doel heeft de veiligheidsnormen in productiebedrijven te verbeteren en waarin wordt afgesproken te betalen voor dergelijke maatregelen, met name de instelling van een systeem van onafhankelijke inspecties en actieve steun voor het opzetten van „comités voor gezondheid en veiligheid op het werk”, met de deelname van de werknemersvertegenwoordigers die in elke fabriek bij wet verplicht zijn, maar die amper actief zijn; roept alle betrokken kledingmerken op deze inspanning te steunen;

4.

verzoekt alle betrokkenen de strijd aan te binden met corruptie in de toeleveringsketens die zich in vele landen in Zuid-Azië openlijk voordoet, onder meer gevallen waarin inspecteurs en fabriekseigenaren onder één hoedje spelen; vraagt meer maatregelen ter bestrijding van dergelijke praktijken;

5.

verwacht dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan criminele nalatigheid en andere criminele activiteiten met betrekking tot de branden, voor het gerecht worden gebracht en dat de plaatselijke autoriteiten en de fabrieksleiding samenwerken om ervoor te zorgen dat alle slachtoffers toegang hebben tot een rechter zodat zij schadevergoeding kunnen eisen; is verheugd over de stappen die de Bengalese en Pakistaanse regering al hebben genomen om de slachtoffers en hun families te steunen;

6.

verwelkomt het optreden van de Europese detailhandelaren die al hebben bijgedragen aan schadevergoedingsregelingen voor de slachtoffers en hun families en spoort anderen aan hun voorbeeld te volgen; dringt aan op gratis medische verzorging voor de gewonden en zorg voor de familieleden die ten laste waren van de overleden werknemers;

7.

verzoekt de grote internationale kledingmerken hun toeleveringsketens aan een kritisch onderzoek te onderwerpen en met hun toeleveranciers samen te werken om de gezondheid en veiligheid op het werk te verbeteren; verzoekt detailhandelaren, ngo's en alle andere betrokkenen, met inbegrip van de Commissie in voorkomend geval, samen te werken aan de ontwikkeling van een vrijwillige etiketteringsnorm die aangeeft dat een product geproduceerd is met inachtneming van de basisarbeidsvoorschriften van de IAO;

8.

verlangt van de Commissie dat zij de verplichting om verantwoord te ondernemen actief bevordert bij EU-bedrijven die in het buitenland actief zijn, met speciale aandacht voor de strikte naleving van al hun wettelijke verplichtingen, met name de internationale normen en regels op het gebied van mensenrechten, arbeidsrecht en milieu;

9.

is verheugd over de huidige initiatieven van de Commissie die beogen bij te dragen aan de verbetering van de veiligheid in de fabrieken in Bangladesh, bijvoorbeeld door middel van het project ter bevordering van de arbeidsnormen in de confectiekledingsector, evenals over de samenwerking met de brandweerdiensten en het directoraat Civiele Bescherming van Bangladesh; vraagt dat deze samenwerking wordt versterkt en indien nodig wordt uitgebreid tot andere landen in de regio;

10.

herinnert eraan dat het noodzakelijk is de acht belangrijkste IAO-conventies consequent uit te voeren; benadrukt hoe belangrijk het is dat er gezondheids- en veiligheidvoorschriften zijn voor werknemers waaraan niet te tornen valt, ongeacht het land waarin hun werkplek zich bevindt;

11.

verzoekt de Europese dienst voor extern optreden ervoor te zorgen dat de op EU-ambassades werkzame handelsattachés regelmatig worden geschoold in kwesties inzake de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen, met name inzake de uitvoering van het VN-raamwerk van de Verenigde Naties „Protect, Respect and Remedy”; vraagt voorts dat de EU-delegaties fungeren als EU-contactpunten voor klachten over Europese bedrijven en hun dochtermaatschappijen;

12.

wijst op de belangrijke rol die werknemers en vakbonden kunnen spelen, bijvoorbeeld via de verdere ontwikkeling van door werknemers geleide veiligheidscommissies in alle fabrieken en op het belang van toegang van vakbonden tot fabrieken om werknemers in te lichten over de manier waarop zij hun rechten en veiligheid kunnen beschermen, onder meer het recht op weigering van onveilig werk;

13.

is verheugd over de succesvolle inspanningen van Bangladesh om kinderarbeid in de kledingsector terug te dringen en roept Pakistan op zijn inspanningen in de strijd tegen kinderarbeid te intensiveren;

14.

dringt er bij de Bengalese autoriteiten op aan de foltering van en moord op arbeidsrechtenactivist Aminul Islam ten gronde te onderzoeken en roept de regeringen van Bangladesh en Pakistan op de beperkingen op vakbondsactiviteiten en collectieve arbeidsonderhandelingen op te heffen;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van Pakistan en Bangladesh en de directeur-generaal van de IAO.


(1)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.

(2)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.

(3)  PB C 199 E van 07.07.12, blz. 131.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/97


P7_TA(2013)0028

Aanbevelingen van de NPV-toetsingsconferentie inzake de totstandbrenging van een Midden-Oosten vrij van massavernietigingswapens

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de aanbevelingen van de NPV-toetsingsconferentie inzake de realisatie van een Midden-Oosten dat vrij is van massavernietigingswapens (2012/2890(RSP))

(2015/C 440/16)

Het Europees Parlement,

gezien de verklaring van 24 november 2012 van Catherine Ashton, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, over de verdaging van de conferentie van Helsinki over de totstandbrenging van een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten,

gezien het halfjaarlijkse voortgangsverslag van augustus 2012 over de tenuitvoerlegging van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (2012/I) (1),

gezien de drie EU-seminars over veiligheid in het Midden-Oosten, de non-proliferatie van massavernietigingswapens en ontwapening in Parijs in juni 2008, het eerste seminar over het Midden-Oosten van het non-proliferatieconsortium van de EU in Brussel op 6 en 7 juli 2011 en het tweede seminar over het Midden-Oosten van het non-proliferatieconsortium van de EU op 5 en 6 november 2012, dat ging over de voorbereiding van de VN-conferentie over een massavernietigingswapenvrij Midden-Oosten,

gezien de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, die de Europese Raad op 12 december 2003 heeft goedgekeurd,

gezien Besluit 2012/422/GBVB van de Raad van 23 juli 2012 ter bevordering van een proces dat moet leiden tot de instelling van een zone in het Midden-Oosten die vrij is van kernwapens en alle andere massavernietigingswapens,

gezien zijn eerdere resoluties van 26 februari 2004 (2), 10 maart 2005 (3), 17 november 2005 (4) en 14 maart 2007 (5) over nucleaire non-proliferatie en nucleaire ontwapening, en die van 10 maart 2010 (6) over het Verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 13 december 2011 over de totstandbrenging van een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten,

gezien het rapport van de secretaris-generaal van de VN van 6 oktober 2010 over het gevaar van de verspreiding van kernwapens in het Midden-Oosten,

gezien het slotdocument van de in 2010 gehouden toetsingsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens,

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Top van Parijs voor het Middellandse Zeegebied van 13 juli 2008,

gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de conferentie over de totstandbrenging van een zone die vrij is van kern- en alle andere massavernietigingswapens in het Midden-Oosten, die voor december 2012 was gepland, is uitgesteld;

B.

overwegende dat de afgelasting van de conferentie over een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten, waarvoor het plan in 2010 is geboren op de toetsingsconferentie inzake het non-proliferatieverdrag, negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de regionale veiligheid en de internationale inspanningen gericht op nucleaire ontwapening;

C.

overwegende dat Verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens en massavernietigingswapens een hoeksteen van de internationale veiligheid is; dat het voor de veiligheid van het allergrootste belang is te voorkomen dat nog meer staten kernwapens verwerven of gebruiken, dat de wereldwijde bestanden worden verminderd en dat gestreefd wordt naar een wereld zonder kernwapens;

D.

overwegende dat het slotdocument van de conferentie van 2010 voor de toetsing van het Verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens de afspraak bevat om in 2012 een conferentie te organiseren over de totstandbrenging van een zone die vrij is van kern- en andere massavernietigingswapens in het Midden-Oosten, en dat een dergelijk proces er met spoed moet komen om opnieuw te bekrachtigen dat het non-proliferatieverdrag nog steeds geldt;

E.

overwegende dat reeds sinds de benoeming van Jaakko Laajava, de Finse staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, tot coördinator van deze conferentie, gewerkt wordt aan de voorbereidingen voor deze conferentie;

F.

overwegende dat er voor andere regio's in de wereld, in concreto Latijns-Amerika en het Caribisch Gebied, het zuidelijk deel van de Stille Oceaan, Zuidoost-Azië, Afrika en Centraal-Azië, reeds verdragen voor kernwapenvrije zones bestaan; dat de kernwapenvrije status die Mongolië zichzelf heeft toegekend, erkend is middels de goedkeuring van de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN over de internationale veiligheids- en kernwapenvrije status van dat land; dat er nog andere verdragen zijn over het kernwapenvrij maken van bepaalde gebieden, zoals het Zuidpoolverdrag, het Ruimteverdrag, de Maanovereenkomst en het Zeebodemverdrag;

G.

overwegende dat de EU alle landen in de regio aanmoedigt om hun constructieve samenwerking met de coördinator voort te zetten en verdere initiatieven te ontplooien met het oog op de volledige uitbanning van alle massavernietigingswapens in de regio — ongeacht of het om chemische, biologische of kernwapens gaat — met de bijbehorende lanceersystemen;

H.

overwegende dat de Europese Unie, samen met alle leden van het Euro-mediterrane partnerschap, in de Verklaring van Barcelona van 1995 heeft ingestemd met de doelstelling van het bevorderen van een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten; dat de EU de inspanningen van de coördinator, alsook de doelstelling van het bevorderen van de totstandbrenging van een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten steunt, in het bijzonder middels het „non-proliferatieconsortium” en een aantal aan dit onderwerp gewijde seminars, zoals de seminars in 2008 en 2011 en het seminar in november 2012;

I.

overwegende dat de Russische Federatie, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten de co-sponsoren en de als depositaris optredende staten zijn van de resolutie over het Midden-Oosten van de conferentie van 1995 voor de toetsing van het non-proliferatieverdrag;

J.

overwegende dat de politieke situatie in de regio nog steeds zeer instabiel is en gekenmerkt wordt door chaos en dramatische politieke veranderingen in het Midden-Oosten, o.a. een escalatie van het conflict in Syrië, de impasse inzake Iran en de toenemende spanning tussen Israël en Palestina en de buurlanden;

K.

overwegende dat de EU de lopende voorbereidingen voor de conferentie, waaraan alle landen uit de regio zullen deelnemen, steunt met het oog op een succesvol resultaat, dit alles tegen de achtergrond van de chaos en de politieke veranderingen die zich in het Midden-Oosten voltrekken;

L.

overwegende dat de Beweging van niet-gebonden staten op de snelle totstandbrenging van een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten heeft aangedrongen, als een prioritaire stap in de richting van de totstandbrenging van een massavernietigingswapenvrije zone;

1.

betreurt dat de op de toetsingsconferentie van 2010 voor 2012 geplande conferentie over de totstandbrenging van een zone in het Midden-Oosten die vrij is van kernwapens en alle andere massavernietigingswapens is uitgesteld;

2.

is ingenomen met de rol van de Verenigde Naties bij de instelling van een wederzijds verifieerbare kernwapenvrije zone; merkt op dat niet alle staten in de regio partij zijn bij het non-proliferatieverdrag;

3.

verzoekt de secretaris-generaal van de VN, de coördinator van de VN, de sponsoren van de resolutie van 1995 over het Midden-Oosten, de hoge vertegenwoordiger van de EU en de lidstaten van de EU ervoor te zorgen dat de voor 2012 geplande conferentie zo vroeg mogelijk in 2013 plaatsvindt;

4.

is ervan overtuigd dat de totstandbrenging van een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten de internationale vrede en veiligheid zeer ten goede zou komen en een voorbeeld en een positieve stap vooruit zou betekenen zijn voor de „Global Zero”-campagne;

5.

verzoekt Catherine Ashton, de HV/VV, ervoor te zorgen dat de Europese Unie dit proces actief blijft ondersteunen, in het bijzonder door er via diplomatieke middelen bij alle betrokken partijen op aan te dringen dat zij constructief en met hernieuwde politieke wil deelnemen aan de onderhandelingen;

6.

is ingenomen met de betrokkenheid van de EU bij het proces dat moet leiden tot de instelling van een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten; is van mening dat verklaringen van goede wil een eerste stap zijn om de huidige impasse te doorbreken; meent dat een vreedzame oplossing van de conflicten in het Midden-Oosten het vertrouwen kan scheppen dat nodig is voor de uiteindelijke totstandbrenging van een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten;

7.

herinnert alle betrokken partijen aan het urgente karakter van deze problematiek, gelet op het conflict en de onderhandelingen over het nucleaire programma van Iran en de burgeroorlog in Syrië; herinnert eraan dat de Syrische regering nog steeds de controle heeft over een van de grootste en gevaarlijkste chemische wapenarsenalen ter wereld;

8.

verzoekt alle landen in de regio toe te treden tot het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens en tot het Verdrag inzake biologische en toxinewapens;

9.

onderstreept het belang van de lopende dialoog over een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten om zo onderzoek te doen naar het brede kader en de tussenstappen met behulp waarvan de regionale vrede en veiligheid versterkt zouden worden; benadrukt dat het volgende tot de centrale punten moet behoren: naleving van de veiligheidsvoorschriften van het IAEA (en een aanvullend protocol), een verbod op de productie van splijtbaar materiaal voor wapens en op de verrijking van uranium tot boven het normale brandstofpercentage, toetreding tot de verdragen die biologische en chemische wapens verbieden en de totstandbrenging van een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten; onderstreept dat deze maatregelen de internationale vrede en veiligheid in hoge mate ten goede zouden komen;

10.

dringt aan op een nieuw initiatief om op regionaal niveau vertrouwen te creëren, naar het voorbeeld van het proces van Helsinki, om op lange termijn de doelstelling van een Midden-Oosten zonder militaire conflicten te verwezenlijken;

11.

verzoekt Catherine Ashton, de HV/VV, het Parlement op de hoogte te houden van alle ontwikkelingen met betrekking tot de inspanningen voor het alsnog houden van de hierboven bedoelde, aanvankelijk voor december 2012 geplande conferentie;

12.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten van de EU, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de coördinator, en de regeringen en parlementen van de landen in het Midden-Oosten.


(1)  PB C 237 van 7.8.2012, blz. 1.

(2)  PB C 98 E van 23.4.2004, blz. 152.

(3)  PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 253.

(4)  PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 453.

(5)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 146.

(6)  PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 77.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/100


P7_TA(2013)0029

Verordening betreffende de verplichte aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten die de EU binnenkomen vanuit derde landen (2012/2923(RSP))

(2015/C 440/17)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen (COM(2005)0661 — C7-0048/2010 — 2005/0254(COD)),

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0273/2010),

gezien zijn standpunt in eerste lezing van 21 oktober 2010 (1),

gezien de bijlage bij de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Werkprogramma van de Commissie” 2013 (COM(2012)0629) van 23 oktober 2012,

gezien al zijn eerdere resoluties over vermelding van het land van oorsprong,

gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Europees Parlement op 21 oktober 2010 in eerste lezing, met 525 stemmen vóór, 49 stemmen tégen en bij 44 onthoudingen, zijn standpunt heeft vastgesteld over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen;

B.

overwegende dat er sindsdien weliswaar reeds meer dan twee jaar zijn verstreken, maar de Raad nog altijd geen gemeenschappelijk standpunt heeft goedgekeurd, waardoor er sprake is van een patstelling in de medebeslissingsprocedure;

C.

overwegende dat de Commissie in haar Werkprogramma 2013 aangeeft dat, naast het gebrek aan overeenstemming in de Raad, recente ontwikkelingen met betrekking tot de juridische interpretatie van WTO-regels in de beroepsinstantie van deze organisatie ertoe hebben geleid dat haar voorstel is achterhaald;

D.

overwegende dat de EU geen geharmoniseerde regels betreffende het vermelden van de oorsprong van geïmporteerde producten heeft, behalve voor sommige landbouwproducten;

E.

overwegende dat sommige niet-EU-leden van de WTO, zoals Brazilië, Canada, China en de VS, voor bepaalde producten wel over regelgeving betreffende het vermelden van de oorsprong beschikken;

F.

overwegende dat gemeenschappelijke bepalingen vereist zijn om de concurrentie tussen WTO-leden te versterken en te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden met producenten in die belangrijke partnerlanden van de EU welke vermelding van de oorsprong hebben geïmplementeerd;

G.

overwegende dat „informatie” één van de hoekstenen van de vrijheid van burgers en de consumentbescherming is;

1.

betreurt het voornemen van de Commissie om het voorstel voor een verordening over de vermelding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen, dat in het Parlement in eerste lezing was goedgekeurd, in te trekken zonder het Parlement daarvan tijdig op de hoogte te brengen en zonder de medewetgevers vooraf een gedetailleerde toelichting op haar besluit te verschaffen;

2.

verzoekt de Commissie haar voornemen te heroverwegen;

3.

verzoekt de Commissie met klem om, bij wijze van alternatief, nieuwe, met de WTO-regels verenigbare wetgeving voor te stellen voor de aspecten die in het oorspronkelijke voorstel aan bod kwamen;

4.

vraagt de Commissie het Parlement op de hoogte te brengen van het tijdschema voor de toekomstige stappen die vereist zijn om de wetgevingsprocedure opnieuw op gang te brengen en de huidige patstelling te doorbreken;

5.

vraagt de Commissie zonder enig verder dralen een vergelijkende studie te (laten) uitvoeren naar de wetgevingsprocedures met betrekking tot het vermelden van de oorsprong die op dit moment in elk WTO-lid van kracht zijn en worden gehanteerd, met het oog op het analyseren van de onderliggende beginselen en het beoordelen van de verenigbaarheid met de WTO-regels;

6.

herinnert er, net als bij eerdere gelegenheden, aan hoe belangrijk het is om in het kader van de multilaterale handel een gelijk speelveld te handhaven voor EU-ondernemingen en hun concurrenten uit derde landen, en een consistente aanpak te volgen om de bescherming van de consument te waarborgen; onderstreept dat dit ook belangrijk is om waarde toe te kennen aan strenge productie-, milieu- en sociale normen, hetgeen in het bijzonder van belang is voor kmo's;

7.

onderstreept dat er — tot het moment waarop we over nieuwe wetgeving beschikken — op regionaal, nationaal en EU-niveau alles aan moet worden gedaan om consumenten op de interne markt in staat te stellen bij het doen van aankopen beter geïnformeerde keuzes te maken, waaronder middels voorlichting en het via de media vergroten van het bewustzijn;

8.

verzoekt de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt te bepalen na de eerste lezing van het Parlement, teneinde een normaal institutioneel debat mogelijk te maken;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 211.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/101


P7_TA(2013)0030

Stand van zaken met betrekking tot de handelsbetrekkingen tussen de EU en de Mercosur

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de handelsbesprekingen tussen de EU en de Mercosur (2012/2924(RSP))

(2015/C 440/18)

Het Europees Parlement,

gezien het gezamenlijke communiqué van de 4de EU-Mercosur-top van 17 mei 2010,

gezien de 6de top van de EU en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied van 18 mei 2010,

gezien de hervatting van de onderhandelingen EU-Mercosur met als doel te komen tot een ambitieuze en evenwichtige associatieovereenkomst tussen de twee partijen,

gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 over de strategie van de EU voor de betrekkingen met Latijns-Amerika (1),

gezien zijn resolutie van 21 oktober 2010 over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika (2),

gezien de resolutie van Eurolat van 19 mei 2011 over de vooruitzichten voor de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika,

gezien de laatste onderhandelingsronde, die heeft plaatsgevonden in Brasilia van 22 tot en met 26 oktober 2012,

gezien zijn eerdere resoluties over de betrekkingen tussen de EU en de Mercosur,

gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de onderhandelingen tussen de EU en de Mercosur opnieuw zijn gelanceerd in 2010 om te komen tot een alomvattende, ambitieuze en evenwichtige overeenkomst die tot wederzijds voordeel strekt;

B.

overwegende dat de handel tussen de EU en de Mercosur bijna even omvangrijk is als de EU-handel met de rest van de Latijns-Amerikaanse landen bij elkaar; overwegende dat de EU de grootste handelspartner van en de grootste investeerder in de Mercosur is; overwegende dat de Mercosur de achtste plaatst inneemt op de ranglijst van onze handelspartners; overwegende dat de EU en de Mercosur complementaire economieën zijn (de EU is de belangrijkste afzetmarkt van de Mercosur voor de export van landbouwproducten, terwijl de EU vooral industriële producten en diensten naar de Mercosur exporteert);

C.

overwegende dat deze interregionale overeenkomst betrekking heeft op 800 miljoen burgers;

D.

overwegende dat sinds de officiële aankondiging van de hervatting van de onderhandelingen negen onderhandelingsrondes hebben plaatsgevonden;

E.

overwegende dat de twee regio's dezelfde waarden en beginselen delen, zoals een engagement voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden en de democratie, alsmede gemeenschappelijke talen hebben;

F.

overwegende dat de EU onlangs de associatieovereenkomst met Midden-Amerika en de vrijhandelsovereenkomst met Colombia en Peru heeft goedgekeurd, naast de overeenkomsten die al eerder zijn ondertekend met Chili en Mexico;

1.

benadrukt het feit dat de onderhandelingen tussen de EU en de Mercosur, die in 2010 zijn gestart met het oog op een evenwichtige, eerlijke, ambitieuze en alomvattende overeenkomst die tot wederzijds voordeel strekt in alle sectoren waarop de overeenkomst betrekking heeft, zowel op economisch als op politiek gebied belangrijk zijn;

2.

benadrukt dat de handel een van de essentiële middelen is waarover beleidsmakers beschikken om economische groei en het scheppen van nieuwe banen te stimuleren;

3.

dringt aan op nauwere samenwerking tussen de EU en de Mercosur en gelooft dat verdere integratie van de Europese economie en de economie van de Mercosur beide partijen tot voordeel zal strekken;

4.

neemt nota van de vooruitgang die in de afgelopen twee jaar is geboekt met het normatieve deel van de handelspijler van de overeenkomst;

5.

betreurt het trage tempo van de onderhandelingen en het gebrek aan substantiële vooruitgang tot nu toe;

6.

is van mening dat voor een geslaagde afloop van de onderhandelingen beide partijen de besprekingen in een geest van openheid en wederzijds vertrouwen tegemoet moeten treden, en betreurt derhalve de protectionistische maatregelen op handels- en investeringsgebied die sommige Mercosur-landen in de afgelopen maanden hebben genomen; benadrukt het feit dat een stabiel kader moet worden gecreëerd voor een betere bescherming van investeringen;

7.

wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is de eerbiediging van de democratische beginselen, de fundamentele en mensenrechten en de rechtsstaat, alsmede milieu- en sociale normen in alle handelsovereenkomsten tussen de EU en derde landen op te nemen, om een grotere samenhang te bereiken in externe acties, die zowel de economische belangen van de EU als de bevordering van de fundamentele waarden weerspiegelen;

8.

is van mening dat de volgende ministersbijeenkomst EU-Mercosur, die eind januari 2013 wordt gehouden tegelijkertijd met de top CELAC-EU in Santiago, Chili, moet worden gezien als een belangrijke gelegenheid om duidelijke en belangrijke politieke verbintenissen aan te gaan en om verdere vooruitgang te boeken met de onderhandelingen;

9.

verzoekt beide partijen in dit verband om aan de onderhandelingstafel te zorgen voor voldoende politieke motivatie en substantiële politieke steun, teneinde verder te gaan met de uitwisseling van voldoende ambitieuze voorstellen inzake markttoegang voor goederen, diensten en investeringen, en met de andere hoofdstukken van de handelspijler van de overeenkomst;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen van de lidstaten, de regeringen en de parlementen van de Mercosur-landen en het parlement van de Mercosur (Parlasur).


(1)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 54.

(2)  PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 79.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/103


P7_TA(2013)0031

Geweld tegen vrouwen in India

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over het geweld tegen vrouwen in India (2013/2512(RSP))

(2015/C 440/19)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over India, met name de resolutie van 13 december 2012 over kastendiscriminatie (1), en de resoluties over de jaarverslagen over de mensenrechten in de wereld, met name die van 18 april 2012 (2) en die van 13 december 2012 (3); gezien zijn talloze eerdere resoluties waarin verkrachting en seksueel geweld in verschillende landen in de wereld worden veroordeeld,

gezien het gezamenlijk actieplan voor de uitvoering van het strategisch partnerschap tussen de EU en India, ondertekend in november 2005, en de thematische dialoog over de mensenrechten tussen de EU en India,

gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, namens de Europese Unie op de internationale dag voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen (25 november 2012),

gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, op de Europese dag en Werelddag tegen de doodstraf (10 oktober 2012),

gezien artikel 2 en artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de verklaring van 31 december 2012 van de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillay,

gezien het rapport van de Verenigde Naties over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling,

gezien de VN-instrumenten inzake geweld tegen vrouwen, met name de Verklaring van Wenen en het bijbehorende actieprogramma, aangenomen op de wereldconferentie over de mensenrechten op 25 juni 1993 (A/CONF.157/23), de verslagen van de speciale rapporteurs van de hoge commissaris van de mensenrechten van de VN over geweld tegen vrouwen, algemene aanbeveling nr. 19 van het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (CEDAW) (11e vergadering, 1992), de verklaring over de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 (A/RES/48/104), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (CERD) en algemene aanbeveling XXIX bij artikel 1, lid 1, van dat verdrag,

gezien de aanbevelingen over India, gedaan in het kader van de speciale procedures van de VN, door de verdragsorganen van de VN en in het kader van het universeel periodiek herzieningsmechanisme, en met name gezien de aanbevelingen aan India in de verslagen van UN CEDAW van februari 2007 en oktober 2010,

gezien de ontwerpbeginselen en -richtsnoeren van de VN voor de doeltreffende uitbanning van discriminatie op grond van werk en afkomst,

gezien de grondwet van India en het wetboek van strafrecht van India, met name artikel 376 inzake verkrachting,

gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat op 16 december 2012 een 23-jarige studente en een vriend in een bus in New Delhi op gewelddadige wijze zijn aangevallen, waarbij de studente het slachtoffer werd van groepsverkrachting door vijf volwassen mannen en een jongeman, en de vriend werd mishandeld; overwegende dat het slachtoffer daarbij zo ernstig gewond raakte dat zij op 29 december 2012 op tragische wijze in Singapore overleed;

B.

overwegende dat deze groepsverkrachting een golf van woede teweegbracht in heel India en voor demonstranten uit alle lagen van de samenleving aanleiding was om op te roepen tot hervorming van de wetgeving en het politiële stelsel en om te pleiten voor een andere houding ten opzichte van vrouwen; overwegende dat deze demonstraties een belangrijke stap zijn in het doorbreken van het stilzwijgen over verkrachting en seksueel geweld en dus een eerste aanzet zijn tot verandering;

C.

overwegende dat in verband met deze zaak vijf volwassen mannen en één minderjarige zijn gearresteerd en dat de vijf mannen momenteel in een spoedproces worden berecht en tegen de minderjarige dader een afzonderlijke procedure is aangespannen;

D.

overwegende dat de Indiase politie een strafrechtelijk onderzoek is gestart tegen het televisiestation Zee News naar aanleiding van een interview dat dit station heeft uitgezonden met de vriend die mede het slachtoffer was van de gebeurtenissen op 16 december 2012;

E.

overwegende dat sinds dit recente geweld in New Delhi in de nationale en internationale pers op grote schaal melding wordt gemaakt van andere verkrachtingen, bijvoorbeeld het bericht van 27 december 2012 over een meisje in Punjab dat zelfmoord pleegde nadat de politie had geweigerd om de groepsverkrachting waarvan zij het slachtoffer was te onderzoeken en haar in plaats daarvan had geadviseerd om met een van de verkrachters te trouwen, of het bericht van 12 januari 2013 uit Punjab over een 29-jarige moeder van twee kinderen die tijdens een busrit door een aantal mannen werd verkracht onder omstandigheden die sterk leken op de verkrachting van de Indiase studente en in welke zaak eveneens zes arrestaties werden verricht, en het bericht, een dag later, over een 16-jarig meisje dat zichzelf na een verkrachting in brand stak;

F.

overwegende dat er volgens het Indiase nationale bureau voor de registratie van criminaliteit in 2011 meer dan 24 000 keer melding werd gedaan van verkrachting; overwegende dat van de meer dan 635 gevallen waarvan in Delhi aangifte werd gedaan, het slechts in één zaak kwam tot een veroordeling;

G.

overwegende dat de Indiase vrouwenbeweging al zeer lang strijdt tegen alle vormen van geweld tegen vrouwen en genderongelijkheid in het algemeen en ijvert voor politieke maatregelen ter ondersteuning van de mensenrechten van vrouwen;

H.

overwegende dat seksueel geweld tegen vrouwen niet alleen in India, maar in de hele wereld, wijdverbreid is, en zijn oorsprong vindt in structurele ongelijkheden tussen mannen en vrouwen, en dat maatregelen tegen geweld tegen vrouwen dus gepaard moeten gaan met verbetering van de positie en situatie van vrouwen en meisjes in alle lagen van de samenleving;

I.

overwegende dat Indiase sociaal wetenschappers schatten dat er in India jaarlijks bijna twee miljoen vrouwen en meisjes overlijden ten gevolge van geweldsincidenten en verschillende vormen van discriminatie, waarbij seksueel geweld slechts een van vele oorzaken is, naast conflicten over de bruidsschat, het doden van vrouwelijke baby's, verwaarlozing van meisjes, ongelijke toegang tot middelen en gezondheidszorg en slechte zorg voor ouderen;

J.

overwegende dat vrouwen en meisjes die worden gediscrimineerd op grond van hun kaste nog meer risico lopen het slachtoffer te worden van verschillende vormen van seksueel geweld, gedwongen of rituele prostitutie, mensenhandel, huiselijk geweld of afstraffing als zij aangifte willen doen van tegen hen gericht geweld, zoals andermaal bleek uit de bekende Pipili-zaak van 29 november 2011 waarin de autoriteiten de aangifte van een groepsverkrachting weigerden te registreren en het vrouwelijke slachtoffer pas een juiste behandeling ontving nadat een hogere rechter ingreep, maar achteraf toch aan de opgelopen verwondingen overleed;

K.

overwegende dat volgens een rapport uit 2012 van de Thomson Reuters Foundation India van alle landen die behoren tot de G20 voor een vrouw het slechtste land is om te wonen;

L.

overwegende dat volgens Amnesty International in India iedere 21 minuten een verkrachting wordt gemeld, maar dat veel verkrachtingen, met name in armere gemeenschappen, vanwege het sociale stigma niet worden gemeld; overwegende dat de Indiase politie naar verluidt op de hoogte is van het feit dat verkrachting op grote schaal voorkomt, maar er veelal niet in slaagt vrouwen te beschermen;

M.

overwegende dat seksueel geweld bij de slachtoffers leidt tot ernstige gezondheidsproblemen, zowel op fysiologisch als op fysiek gebied, omdat zij onder meer seksueel overdraagbare ziekten kunnen oplopen, zoals aids; overwegende dat veel slachtoffers nogmaals slachtoffer worden doordat zij door hun familie of door de gemeenschap worden verstoten;

N.

overwegende dat de Indiase wetgeving inzake seksueel geweld door nationale en internationale mensenrechtenorganisaties wordt bekritiseerd omdat deze verouderd is en een te enge definitie van verkrachting hanteert; overwegende dat er voor slachtoffers van seksueel misbruik in India geen adequate zorgvoorziening bestaat, zoals opvang door de politie op gevoelige en passende wijze of toegang tot gezondheidszorg, hulpverlening of andere vormen van ondersteuning, ten gevolge waarvan in alle gevallen ad hoc en onvoorspelbaar wordt gereageerd, hetgeen in veel gevallen voor het slachtoffer leidt tot een vernederende situatie;

O.

overwegende dat de centrale regering van India na het geweldsincident in New Delhi een Commissie van drie leden heeft ingesteld die de huidige wetgeving moet gaan herzien en moet zorgen voor snellere strafrechtelijke procedures en hogere straffen voor daders van ernstig seksueel geweld;

P.

overwegende dat hoge regeringsfunctionarissen na de recente gebeurtenissen hebben aangekondigd zich te zullen inzetten voor strengere straffen op verkrachting, waaronder de doodstraf;

Q.

overwegende dat 90 maatschappelijke organisaties en burgers zich in mei 2012 schriftelijk tot de Indiase premier Manmohan Singh hebben gewend en hebben aangedrongen op hervormingen op het gebied van seksueel misbruik en een grotere verantwoordingsplicht voor de politie;

R.

overwegende dat de EU India voor de periode 2007-2013 470 miljoen euro heeft toegezegd ten behoeve van de programma's van de Indiase regering op het gebied van gezondheid en onderwijs;

S.

overwegende dat India de afgelopen twee decennia aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt op het gebied van armoedebestrijding, maar dat er nog veel moet worden gedaan, met name waar het gaat om het realiseren van gelijke kansen voor vrouwen en kwetsbare groepen op het gebied van onderwijs en gezondheid en het verbeteren van hun economisch perspectief;

T.

overwegende dat India de grootste democratie in de wereld is en bovendien een belangrijke politieke en economische partner van de EU, hetgeen democratische verplichtingen met zich meebrengt;

1.

spreekt zijn solidariteit uit met de slachtoffers van het geweld in New Delhi en met de slachtoffers van alle andere gevallen van geweld die al dan niet door de media zijn gerapporteerd, en spreekt zijn diepe medeleven uit met de families; veroordeelt krachtig alle vormen van seksueel geweld, een wereldwijd fenomeen dat in vele landen voorkomt;

2.

verwelkomt de enorme golf van solidariteit in India en daarbuiten met de slachtoffers van de verkrachting en hoopt dat de massale demonstraties zullen bijdragen aan een versnelde doorvoering van de nodige hervormingen;

3.

verwacht dat India, als democratie met belangrijke banden met de EU, zal toezien op de eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele en mensenrechten, in het bijzonder wat betreft de rechtsstaat en de rechten van de vrouw;

4.

betreurt ten zeerste dat niet meer in het werk is gesteld om onmiddellijke steun te verlenen aan de slachtoffers van het geweld en dat deze en andere gevallen waarbij een gebrek aan respect voor vrouwen, het achterwege blijven van medische hulp, tekortschietend politieoptreden en het ontbreken van rechtsmiddelen ervoor zorgen dat slachtoffers van verkrachtingen minder geneigd zijn de daders aan te klagen;

5.

wijst de Indiase regering op haar rechten en plichten uit hoofde van de Indiase grondwet, in het bijzonder wat betreft het afzweren van praktijken die de waardigheid van vrouwen aantasten (artikel 51(A));

6.

dringt aan op de verdere uitvoering door het Indiase parlement van de aanbevelingen van het Indiase nationale vrouwencomité (NCW) inzake het wijzigen en uitvoeren van het Indiase recht met het oog op de bescherming van vrouwen tegen dergelijke misdaden;

7.

verwelkomt de aankondiging van de Indiase regering een enquêtecommissie te zullen oprichten inzake de openbare veiligheid van vrouwen in Delhi, alsmede een juridische commissie die het Indiase rechtskader inzake geweld tegen vrouwen tegen het licht moet houden; ziet uit naar de snelle publicatie van de aanbevelingen van de enquêtecommissie onder leiding van de gepensioneerde rechter aan het hooggerechtshof J.S. Verma, alsmede naar de samenwerking van die commissie met de NCW en het Indiase parlement bij de volledige tenuitvoerlegging van de maatregelen ter voorkoming van dergelijke misdaden in de toekomst;

8.

verwelkomt de oprichting van een nieuwe rechtbank voor snelrecht die specifiek gevallen van seksueel geweld tegen vrouwen behandelt; is echter bezorgd over het feit dat de rechtszaken niet toegankelijk zijn voor journalisten, die bovendien op geen enkele wijze verslag mogen uitbrengen van deze rechtszaken, behalve indien de rechtbank hiervoor toestemming geeft, wat onder het publiek voor ongerustheid heeft gezorgd; is van mening dat veroordeelden een straf moeten krijgen die in verhouding staat tot het misdrijf dat zij hebben gepleegd; wijst er echter nogmaals op dat het van oudsher een verklaard tegenstander is van de doodstraf, voor alle gevallen en onder alle omstandigheden;

9.

roept de Indiase autoriteiten op om in nauwe samenwerking met vrouwenorganisaties gecoördineerde maatregelen te ontwikkelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld, met name seksueel geweld; benadrukt dat de regeringen van de staten toezicht moeten uitoefenen op de afhandeling door politiediensten van onderzoeken naar gevallen van seksueel geweld, door de functionarissen verantwoording te laten afleggen, de daders te vervolgen, en te waarborgen dat de waardigheid van de slachtoffers wordt gerespecteerd;

10.

roept het Indiase parlement op ervoor te zorgen dat in het in 2012 gewijzigde wetboek van strafrecht wordt opgenomen dat alle vormen van seksueel geweld, zowel met als zonder penetratie, strafbaar worden gesteld, en te waarborgen dat nieuwe sancties overeenstemmen met de internationale wetgeving inzake mensenrechten, en daarnaast de wetgeving te wijzigen met het oog op de opheffing van juridische immuniteit en procedurele belemmeringen in gevallen waarin politie- of andere veiligheidsdiensten worden beschuldigd van seksueel geweld of andere mensenrechtenschendingen;

11.

roept de vertegenwoordigingen van de EU en de lidstaten in India op om voorrang te geven aan programma's ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, zoals programma's op onderwijsgebied, alsmede aan programma's met specifieke aandacht voor vrouwen en meisjes;

12.

verzoekt de Indiase autoriteiten onmiddellijk stappen te ondernemen en doeltreffende maatregelen te nemen om het onderzoek door de Indiase politiediensten naar gevallen van verkrachting en seksueel geweld te verbeteren, onder meer door in elke politiedienst specifiek hiervoor eenheden op te zetten; wijst erop dat de eerste minister van Delhi niet verantwoordelijk is voor activiteiten van de politiediensten in haar rechtsgebied; wijst erop dat in andere grote steden is gezorgd voor grotere politieke verantwoordelijkheid en modernisering van de politieactiviteiten door de invoering van rechtstreekse rapportering en leidinggeving; wijst erop dat er dringend behoefte is aan training van politiepersoneel op het gebied van de veiligheid van de vrouw;

13.

roept de Indiase regering op om onderzoek te doen naar de gevallen van personen in hogere overheidsfuncties die formeel zijn beschuldigd van verkrachting;

14.

verzoekt de Commissie samen te werken met de Indiase autoriteiten bij de ontwikkeling van gecoördineerde maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld, met name seksueel geweld, onder meer door uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de VN-campagne UniTE to End Violence against Women; verzoekt de VN-commissie inzake de positie van de vrouw op haar 57e vergadering, die in maart 2013 zal worden gehouden, aandacht te besteden aan de unieke vorm van geweld tegen vrouwen die zich voordoet wanneer geslacht en kaste beide een rol spelen;

15.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het wijdverbreide geweld tegen Dalit-vrouwen en -meisjes in India, onder meer in de vorm van seksueel geweld door mannen van hogere kasten, alsmede over de uitzonderlijk hoge mate van straffeloosheid voor de daders in dergelijke gevallen; roept de regering van India op om alle gevallen van seksueel geweld tegen alle vrouwen gelijkelijk te behandelen en de opsporing en vervolging op evenwichtige, eerlijke, transparante en snelle wijze te doen plaatsvinden;

16.

benadrukt dat niemand zonder instemming tot een huwelijk mag worden gedwongen of daartoe onder druk mag worden gezet; benadrukt dat een slachtoffer niet gedwongen mag worden met haar agressor te trouwen en dat het slachtoffer extra moet worden gesteund om te voorkomen dat ze hiertoe sociaal onder druk wordt gezet;

17.

roept de Raad en de Commissie op ervoor te zorgen dat de EU gerichte sectorale steun aan India blijft verlenen met het oog op het behalen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, in het kader van het volgende meerjarig financieel kader en in het volgende landenstrategiedocument voor de periode na 2013; is van oordeel dat dit ook steun op sociaal gebied moet omvatten ten behoeve van de gezondheid van en onderwijs aan vrouwen en optimale werkmethoden op het gebied van goed bestuur, besluitvorming en ontwikkeling, met inbegrip van methoden voor een betere dienstverlening voor het aanpakken van armoede, genderkwesties, institutionele hervormingen en het beheer van de overheidssector;

18.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen van de lidstaten, de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten, de president, de regering en het parlement van India, de secretaris-generaal van de VN en de hoofden van de VN-subcommissie voor de bevordering en de bescherming van de mensenrechten en de VN-commissie voor de positie van de vrouw, de directeur-generaal van UNWomen, alsmede de speciale afgezant van de VN inzake geweld tegen vrouwen.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0512.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0503.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/107


P7_TA(2013)0032

Mensenrechtensituatie in Bahrein

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de mensenrechtensituatie in Bahrein (2013/2513(RSP))

(2015/C 440/20)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 27 oktober 2011 over Bahrein (1) en zijn resolutie van 15 maart 2012 over de schendingen van de mensenrechten in Bahrein (2),

gezien zijn resolutie van 24 maart 2011 over de betrekkingen van de Europese Unie met de Samenwerkingsraad van de Golf (3),

gezien de verklaringen van de Voorzitter van 12 april 2011 over de dood van twee Bahreinse burgeractivisten en van 28 april 2011 ter veroordeling van de doodstraf die was uitgesproken tegen vier Bahreinse burgers wegens deelname aan vreedzame betogingen voor democratie,

gezien het bezoek van de delegatie van zijn Subcommissie mensenrechten aan Bahrein op 19 en 20 december 2012 en de persverklaring die door die delegatie is afgegeven,

gezien het besluit van 7 januari 2013 van het Hof van Cassatie van Bahrein om de vonnissen tegen 13 politieke activisten te bekrachtigen,

gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over Bahrein, met name die van 24 november 2011 over de publicatie van het verslag van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie (BICI), van 5 september 2012 over de uitspraak van het Bahreinse Hof van Beroep in de zaken tegen Abdulah al-Khawaja en 19 anderen, en van 23 november 2012 over het feit dat een jaar geleden het verslag van de BICI werd gepubliceerd, de verklaringen van de woordvoerder van de VV/HV van 13 februari 2012 over de herdenking van de ongeregeldheden in Bahrein, van 10 april 2012 over de situatie van Abdulah al-Khawaja, van 16 augustus 2012 over de veroordeling van Nabeel Rajab in Bahrein, en van 24 oktober 2012 en 7 november 2012 over het recente geweld in Bahrein, alsook de verklaringen van de VV/HV van 12 oktober 2011 in het Europees Parlement over de situatie in Egypte, Syrië, Jemen en Bahrein,

gezien de conclusies van de Raad over Bahrein van 24 mei 2011, 12 april 2011, 21 maart 2011 en 21 februari 2011,

gezien de verklaringen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 23 juni 2011 en 30 september 2011 over de vonnissen tegen 21 Bahreinse politieke en mensenrechtenactivisten en oppositieleiders, en de verklaringen van de woordvoerder van de secretaris-generaal van 12 april 2012 over de bomaanslag in Bahrein en van 30 september 2011, 15 februari 2012, 24 april 2012, 5 september 2012, 1 november 2012 en 8 januari 2013 over Bahrein,

gezien het verslag van de BICI, dat in november 2011 werd gepubliceerd, en het follow-upverslag van 21 november 2012,

gezien de verklaring van de Samenwerkingsraad van de Golf over de terroristische bomaanslagen in Manama op 5 november 2012,

gezien de artikelen 61, 84, 87, 134, 135 en 146 van het Bahreinse strafprocesrecht,

gezien de verklaring van de Bahreinse openbare aanklager van 23 oktober 2011 over het houden van nieuwe processen voor doktoren die eerder door militaire rechtbanken waren berecht,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Arabisch Handvest voor de rechten van de mens, die allemaal door Bahrein zijn ondertekend,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten van 2004, die in 2008 zijn geactualiseerd,

gezien de Conventie van Genève van 1949,

gezien artikel 122, lid 5 en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de mensenrechtensituatie in Bahrein kritiek blijft sinds de betogingen voor democratie in 2011 hardhandig werden neergeslagen; dat de Bahreinse regering met vele recente acties de rechten en vrijheden van delen van de Bahreinse bevolking ernstig blijft schenden en beperken, met name het recht van vreedzame demonstratie, de vrije meningsuiting en de digitale vrijheid; dat de Bahreinse autoriteiten hardhandig blijven optreden tegen vreedzame politieke betogers;

B.

overwegende dat de veiligheidstroepen en de politie onevenredig geweld blijven gebruiken, waardoor er doden en gewonden vallen; dat er steeds meer meldingen zijn van schendingen door de Bahreinse autoriteiten, zoals willekeurige arrestaties en invallen in huizen, oneerlijke processen, aanvallen op de media, intimidatie en vernedering van burgers bij controleposten en grootscheepse discriminatie op het werk en op universiteiten;

C.

overwegende dat Mohammad al-Maskati, voorzitter van de Bahreinse Jeugdorganisatie voor de mensenrechten, op 16 oktober 2012 werd gearresteerd op beschuldiging van deelname aan een „illegale samenscholing” in Manama de week daarvoor; dat al-Maskati de volgende dag op borgtocht werd vrijgelaten en dat er nog geen datum is vastgesteld voor het proces;

D.

overwegende dat op 18 oktober 2012 vier mannen werden gearresteerd wegens belediging van de Bahreinse koning op een sociaal netwerk en dat de veiligheidstroepen bij hun arrestatie hun computers en andere elektronische apparatuur in beslag hebben genomen; dat alle arrestanten ontkenden iets verkeerds te hebben gedaan;

E.

overwegende dat de minister van Binnenlandse Zaken, Shaikh Rashid bin Abdullah al Khalifa, op 30 oktober 2012 een verbod heeft uitgevaardigd op alle openbare betogingen en demonstraties (dat hij inmiddels formeel heeft ingetrokken), zeggend dat de autoriteiten niet langer zouden tolereren dat er betoogd werd tegen de regering;

F.

overwegende dat er op 5 november 2012 diverse zelfgemaakte bommen zijn ontploft in de hoofdstad Manama, waarbij twee arbeiders om het leven kwamen en een derde gewond raakte;

G.

overwegende dat de regering op 7 november 2012 zonder vorm van proces 31 activisten die deel hadden genomen aan vreedzame betogingen hun nationaliteit heeft afgenomen en dat zij daarmee de rechten die Bahreinse burgers krachtens het internationaal recht genieten heeft geschonden;

H.

overwegende dat de ondervoorzitter van het Bahreinse Mensenrechtencentrum, Sayed Yousif al-Muhafdha, die zich onvermoeibaar heeft ingezet voor de vrijlating van talrijke activisten, in het bijzonder de voorzitter van het Mensenrechtencentrum, Nabeel Rajab, en de voormalige ondervoorzitster van de Bahreinse lerarenorganisatie, Jalila al-Salman, op 18 december 2012 werd gearresteerd op beschuldiging van het gebruik van de sociale media voor het verspreiden van valse berichten; dat zijn zaak tot 17 januari 2013 is verdaagd, maar dat hij in hechtenis blijft en twee jaar gevangenisstraf riskeert als hij veroordeeld wordt; dat hij al diverse malen door de Bahreinse autoriteiten gearresteerd werd als onderdeel van een campagne in het kader waarvan mensenrechtenverdedigers in Bahrein stelselmatig het doelwit zijn van de autoriteiten en aan intimidatie en arrestatie worden blootgesteld;

I.

overwegende dat het Bahreinse Hof van Cassatie op 7 januari 2013 de gevangenisstraffen die tegen dertien vooraanstaande activisten waren uitgesproken wegens samenzwering tegen de monarchie, heeft bekrachtigd; dat acht van hen, waaronder Abdelhadi al-Khawaja en Ibrahim Sharif, tot levenslang zijn veroordeeld; dat dit vonnis definitief is en dat de enige hoop voor de veroordeelden nog is dat de koning hun gratie verleent; dat deze uitspraak lijkt te bevestigen dat het Bahreinse rechtsstelsel niet in staat is de grondrechten te beschermen;

J.

overwegende dat alle zaken die voor militaire rechtbanken hebben gediend, herzien worden door gewone rechtbanken en dat die gewone rechtbanken in het algemeen niet tot een nieuwe rechtszaak besluiten, maar alleen de vonnissen herzien op basis van de door de nationale veiligheidsrechtbanken opgestelde dossiers;

K.

overwegende dat de Bahreinse autoriteiten, ondanks hun belofte dat zij de aanbevelingen van de BICI zullen opvolgen en de fundamentele mensenrechten en vrijheden zullen eerbiedigen, hebben nagelaten een onderzoek in te stellen naar de gewelddadigheden en de daders ter verantwoording te roepen; dat de aanbevelingen van de BICI nog steeds traag worden uitgevoerd;

L.

overwegende dat Bahrein in september 2012 aan de universele periodieke toetsing in de VN-Mensenrechtenraad werd onderworpen;

M.

overwegende dat de Bahreinse kroonprins Salman bin Hamad bin Issa al-Khalifah op 7 december 2012 heeft opgeroepen tot een dialoog met de oppositie in het land om de impasse in de nog steeds onrustige Golfstaat te doorbreken; dat een consensuele dialoog tussen alle partijen nodig is om tot een brede oplossing te komen;

1.

veroordeelt de voortdurende schendingen van de mensenrechten door de Bahreinse autoriteiten en veiligheidstroepen, met name het gebruik van geweld, het excessieve gebruik van traangas, het gebruik van hagelgeweren van dichtbij, het verbod op alle vormen van protest en de arrestatie en detentie van vreedzame demonstranten die gebruik willen maken van hun recht van vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vergadering, ondanks de toe te juichen reeks aanbevelingen die de BICI heeft opgesteld en de belofte van de Bahreinse autoriteiten dat ze de door de BICI voorgestelde hervormingen zal doorvoeren;

2.

is van mening dat het afleggen van verantwoording voor gewelddaden cruciaal is voor de weg naar rechtvaardigheid en daadwerkelijke verzoening, die noodzakelijk is voor sociale stabiliteit; staat daarom pal achter de aanbevelingen van de BICI, die ook gesteund worden door koning Hamad en zijn regering;

3.

vindt het te betreuren dat het follow-upverslag van de BICI van 21 november 2012 niet geleid heeft tot enige beleidsverandering van betekenis van de zijde van de Bahreinse autoriteiten, met name voor wat betreft het uitblijven van vorderingen bij het zoeken naar een politieke oplossing en bij de beloofde democratisering van het land; verzoekt de Bahreinse autoriteiten met klem te zorgen voor een snelle uitvoering van de aanbevelingen, daarvoor een tijdschema op te stellen en de fundamentele mensenrechten de fundamentele vrijheden met onmiddellijke ingang te eerbiedigen;

4.

verzoekt nogmaals dat de Bahreinse veiligheidstroepen en autoriteiten onmiddellijk een einde maken aan het gebruik van geweld tegen vreedzame betogers en aan de voortdurende onderdrukking van politieke tegenstand door middel van vervolging, arrestatie en marteling; verzoekt de autoriteiten de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, in het bijzonder de vrijheid van vergadering en van meningsuiting, zowel online als offline, en onmiddellijk een einde te maken aan alle beperkingen van de toegang tot informatie- en communicatietechnologie; verzoekt de Bahreinse autoriteiten de noodzakelijke democratische hervormingen door te voeren en een inclusieve en opbouwende nationale dialoog aan te moedigen die onder meer rechtstreekse besprekingen inhoudt tussen de regering en leden van de oppositie, die momenteel niet bij de dialoog worden betrokken, zodat verzoening mogelijk wordt en de collectieve sociale consensus in het land kan worden hersteld;

5.

acht de meest recente vonnissen die zijn uitgesproken tegen activisten van de oppositie en medisch personeel uiterst betreurenswaardig, en verzoekt om onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle Bahreinse politieke gevangenen, met inbegrip van leraren, artsen en ander medisch personeel, die gearresteerd zijn op beschuldiging van schending van de rechten van vrije meningsuiting, vreedzame vergadering en vereniging, met name Sayed Yousif al-Muhafadha, Nabeel Rajab en Abdulhadi al-Khawaja;

6.

verzoekt de regering van Bahrein met spoed een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar alle gevallen van geweld tegen kinderen, zoals onder meer arrestatie, detentie en marteling, en ervoor te zorgen dat de gevangenisfaciliteiten voor kinderen gescheiden zijn van die voor volwassenen en dat kinderen door jeugdrechtbanken berecht worden;

7.

verzoekt de Bahreinse autoriteiten met klem de feitelijke restricties op alle demonstraties in te trekken, omdat die niet te verenigen zijn met de hervormingen die zij verklaard hebben te zullen doorvoeren, en niet zullen bijdragen tot nationale verzoening of tot vertrouwen tussen alle betrokken partijen;

8.

verzoekt de Bahreinse autoriteiten alle inreisbeperkingen voor buitenlandse journalisten en internationale mensenrechtenorganisaties in te trekken en in te stemmen met een onafhankelijk toezichtmechanisme voor de ontwikkeling van de situatie ter plaatse; verzoekt om instelling van een internationaal toezichtmechanisme dat moet worden opgericht bij een resolutie die de VN-mensenrechtenraad op zijn volgende vergadering in maart 2013 moet goedkeuren, en dat als mandaat heeft toe te zien op de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de BICI en de universele periodieke toetsing van Bahrein, inclusief de aanbevelingen die betrekking hebben op mensenrechtenactivisten; verzoekt de Bahreinse autoriteiten maatregelen te treffen om mensenrechtenschendingen in de toekomst te voorkomen;

9.

verzoekt de Bahreinse autoriteiten ervoor te zorgen dat de 31 Bahreinse burgers van wie de nationaliteit werd afgenomen in beroep kunnen gaan bij een rechtbank, aangezien het duidelijk is dat het afnemen van de nationaliteit van politieke tegenstanders door de Bahreinse autoriteiten in strijd is met het internationale recht;

10.

keurt het uitblijven van een reactie van de EU op het voortduren van situatie in Bahrein ten sterkste af en verzoekt de VV/HV de voortdurende schendingen van de fundamentele mensenrechten en vrijheden te veroordelen, gerichte beperkende maatregelen te nemen tegen personen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn geweest bij mensenrechtenschendingen (zoals gedocumenteerd in het BICI-verslag);

11.

verzoekt om de opschorting van en een verbod op de uitvoer van traangas en apparatuur voor het in bedwang houden van mensenmassa's totdat er onderzoek is verricht naar oneigenlijk gebruik ervan en totdat degenen die zich aan dat oneigenlijke gebruik schuldig hebben gemaakt, ter verantwoording zijn geroepen;

12.

verzoekt om exportbeperkingen van de EU op technologieën die gebruikt worden voor het opsporen, traceren, censureren en bewaken van informatie- en communicatiestromen, die tot schendingen van de mensenrechten leiden;

13.

verzoekt de regering van Bahrein alle nodige maatregelen te nemen om de bekwaamheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het gerechtelijk apparaat in Bahrein te garanderen en ervoor te zorgen dat dit volledig volgens de internationale mensenrechtennormen handelt, en er met name op toe te zien dat rechtbanken niet kunnen worden gebruikt voor politieke doeleinden of om de legitieme uitoefening van universeel gewaarborgde rechten en vrijheden te bestraffen; verzoekt de regering van Bahrein de rechten van de verweerder te versterken, onder meer door ervoor te zorgen dat een eerlijk proces gewaarborgd is, dat de verweerder bewijs à charge daadwerkelijk kan aanvechten, dat de redenen voor detentie aan een onafhankelijke rechterlijke toetsing worden onderworpen en dat gedetineerden beschermd worden tegen onrechtmatige behandeling tijdens strafrechtelijke onderzoeken;

14.

acht het betreurenswaardig dat het voornemen van de Bahreinse regering om gevolg te geven aan de bevindingen van de BICI, zoals zij dat uitgesproken had bij de universele periodieke toetsing in mei 2012 voorafgaand aan de zitting van de VN-mensenrechtenraad in september 2012, een holle belofte lijkt te zijn, aangezien er sindsdien weinig substantieels bereikt is op het vlak van zowel de mensenrechten als de democratie in Bahrein;

15.

schaart zich achter de aanbevelingen van de universele periodieke toetsing en verzoekt de Bahreinse regering politieke prioriteit toe te kennen aan en de nodige middelen uit te trekken voor een passende en tijdige follow-up; verzoekt de Bahreinse regering de bescherming van de mensenrechten te verbeteren en internationale mensenrechtenverdragen zoals het facultatief protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, de facultatieve protocollen bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, te ratificeren;

16.

steunt de samenwerking tussen het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en het nationaal mensenrechteninstituut (NHRI) van Bahrein en moedigt die aan, en beveelt aan het NHRI verder te versterken op basis van de beginselen van Parijs inzake pluralisme en onafhankelijkheid; steunt het NHRI krachtig in zijn rol van toezichthouder en behoeder van de mensenrechten van alle Bahreinse burgers, maar blijft overtuigd van de noodzaak de operationele vrijheid van alle mensenrechtenactivisten en in Bahrein actieve ngo's te waarborgen;

17.

beschouwt de komende parlementsverkiezingen als een cruciaal onderdeel van het nationale verzoeningsproces en moedigt inspanningen aan die tot doel hebben ervoor te zorgen dat er op tijd voor de algemene verkiezingen in 2014 een vrij en eerlijk verkiezingsstelsel tot stand komt;

18.

verzoekt de VV/HV en de lidstaten samen een duidelijke strategie te bepalen voor de wijze waarop de EU er zowel publiek als privé actief op kan aandringen dat de gedetineerde activisten nog voor de ministeriële vergaderingen van de EU-GCC, die medio 2013 in Bahrein zullen plaatsvinden, worden vrijgelaten en verzoekt de VV/HV in dit verband met de lidstaten samen te werken om ervoor te zorgen dat er conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over de mensenrechtensituatie in Bahrein worden goedgekeurd, waarin onder meer specifiek wordt opgeroepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de gedetineerde activisten;

19.

acht het van cruciaal belang te blijven streven naar meer samenwerking tussen de EU en de Golfregio en wederzijds begrip en vertrouwen te bevorderen; is van mening dat regelmatige interparlementaire bijeenkomsten tussen het Parlement en zijn partners in de regio een belangrijk forum zijn om een constructieve en oprechte dialoog over gemeenschappelijke zorgpunten te ontwikkelen;

20.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van het Koninkrijk Bahrein.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0475.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0094.

(3)  PB C 247 E van 17.8.2012, blz. 1.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/111


P7_TA(2013)0033

Situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (2013/2514(RSP))

(2015/C 440/21)

Het Europees Parlement,

gezien de verklaringen van 21 december 2012 en van 1 en 11 januari 2013 van de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek,

gezien de verklaring van 21 december 2012 van de EU-commissaris voor humanitaire hulp en burgerbescherming over de opnieuw opgelaaide conflicten in de Centraal-Afrikaanse Republiek,

gezien de herziene overeenkomst van Cotonou die in juni 2000 werd ondertekend ,

gezien de persverklaringen van de VN-Veiligheidsraad van 27 en 29 december 2012 , en van 4 en 11 januari 2013 over de Centraal-Afrikaanse Republiek,

gezien het slotcommuniqué van de buitengewone bijeenkomst van de staatshoofden van de Economische Gemeenschap van Centraal-Afrikaanse staten (ECCAS), die op 21 december 2012 in N'Djamena plaatsvond,

gezien de verklaring van VN-secretaris-generaal Ban Ki-Moon van 26 december 2012, waarin hij de agressie door de opstandelingen veroordeelt en alle partijen dringend vraagt de besluiten na te leven die de ECCAS op 21 december 2012 in N'Djamena heeft genomen,

gezien de verklaringen van de Afrikaanse Unie (AU) van 12, 28 en 31 december 2012 en van 3 en 12 januari 2013 over de Centraal-Afrikaanse Republiek,

gezien de politieke overeenkomst van Libreville (Gabon) voor een oplossing van de crisis, die op 11 januari 2013 werd gesloten tussen de regering van de Centraal-Afrikaanse Republiek, de Séléka-rebellen en de democratische oppositie,

gezien de Algehele Vredesovereenkomst van Libreville van 28 juni 2008 en de daaraan voorafgaande vredesakkoorden die sinds 2007 tot stand zijn gekomen en waarop de algehele overeenkomst voortbouwt,

gezien Resolutie S/RES/2031 van 21 december 2011 van de VN-Veiligheidsraad waarbij het mandaat van het VN-Vredesondersteuningskantoor in de Centraal-Afrikaanse Republiek (BINUCA) werd verlengd tot 31 januari 2013, en het verslag van de VN-secretaris-generaal van 29 mei 2012 over de werkzaamheden van het BINUCA,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 et het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 1979, het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981, dat door de Centraal-Afrikaanse Republiek in 1986 werd geratificeerd, alsmede het Internationale Verdrag betreffende de rechten van het kind van 1989 dat het betrekken van kinderen bij gewapende conflicten verbiedt en dat door de Centraal-Afrikaanse Republiek is geratificeerd,

gezien het verslag en de conclusies van de werkgroep Kinderen en gewapende conflicten van de VN-Veiligheidsraad over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek van 6 juli 2011,

gelet op artikel 122 en artikel 5, lid 110, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) sinds haar onafhankelijkheid in 1960 al tientallen jaren van instabiliteit en politieke onrust heeft doorgemaakt; overwegende dat de CAR, ofschoon rijk aan hulpbronnen (hout, goud, diamant, uranium enz), pas als nummer 179 van de 187 scoort op de Human Development Index, en nog steeds tot de armste landen van de wereld behoort, met rond 70 % van zijn bevolking beneden de armoedegrens;

B.

overwegende dat de „Seleka” („coalitie” in het Sango), een alliantie van verschillende gewapende rebellenbewegingen die overwegend afkomstig zijn uit het noord-oosten van de CAR, op 10 december 2012 een gewapend offensief is begonnen in zuidwaartse richting vanaf ongeveer de grens met Tsjaad; overwegende dat de rebellen als reden voor deze recente offensieven aanvoeren dat de President François Bozizé de verplichtingen niet nakomt uit hoofde van de Algehele Vredesovereenkomst van Libreville van 2008, die voorzag in ontwapening van voormalige rebellen en financiering voor hun herintegratie in de maatschappij;

C.

overwegende dat de Economische Gemeenschap van Centraal-Afrikaanse staten (ECCAS) op 21 december 2012 een buitengewone topbijeenkomst heeft gehouden in N'Djamena waar overeenstemming werd bereikt over een routekaart voor een oplossing van de crisis, waaronder een bestand en onmiddellijke onderhandelingen in Libreville onder de hoede van ECCAS; overwegende dat de ECCAS-top tevens besloot extra troepen te zenden ter versterking van de FOMAC/MICOPAX;

D.

overwegende dat Zuid-Afrika aanstalten maakt zo’n 400 soldaten te zenden om de CAR te helpen stabiliseren; en dat Gabon, Congo-Brazaville, Tsjaad en Kameroen daar troepen hebben gestationeerd die deel uitmaken van de Centraal-Afrikaanse Multinationale Strijdmacht (FOMAC/MICOPAX) die sinds 2008 door de ECCAS wordt ingezet;

E.

overwegende dat president Bozizé na gesprekken met de voorzitter van Afrikaanse Unie Thomas Boni Yayi formeel heeft verklaard zich niet opnieuw kandidaat te zullen stellen wanneer zijn ambtstermijn in 2016 afloopt, en heeft aangeboden een regering van nationale eenheid te vormen;

F.

overwegende dat de Seleka begin januari hebben aangekondigd hun militaire operaties te zullen staken en halt te houden voor de stad Damara (75 kilometer ten noorden van Bangui), en hebben ingestemd met vredesbesprekingen onder de auspiciën van de ECCAS;

G.

overwegende dat de tripartiete vredesbesprekingen tussen de regering van de Centraal-Afrikaanse Republiek, de rebellencoalitie Seleka en de politieke oppositie die op 11 januari 2013 in Libreville, Gabon plaatsvonden, hebben geleid tot ondertekening van een drietal akkoorden: een beginselverklaring over de oplossing van de politieke en veiligheidscrisis; een bestandsakkoord; en een akkoord over de politieke verhoudingen en de veiligheidssituatie waarin de verdeling van bevoegdheden en de politieke overgangsperiode in de CAR worden geregeld;

H.

overwegende dat president Bozizé op 12 januari 2013 de premier Faustin Archange Touadera heeft ontslagen en het kabinet naar huis heeft gestuurd, om de weg vrij te maken voor benoeming van een regering van nationale eenheid, overeenkomstig de in Libreville gesloten vredesakkoorden; overwegende dat volgens het vredesakkoord binnen 12 maanden parlementsverkiezingen moeten worden gehouden;

I.

overwegende dat president Bozizé, in 2003 per staatsgreep aan de macht gekomen, in 2005 voor het eerst werd gekozen en vervolgens in 2011 werd herkozen, maar dat de onregelmatigheden die bij de laatste verkiezingen werden gesignaleerd door internationale waarnemers — ook door waarnemers uit de EU, die de organisatie van de verkiezingen had gefinancierd — voor de parlementaire oppositie reden waren de algemene verkiezingen te boycotten;

J.

overwegende dat eerbiediging van de mensenrechten als fundamentele waarde van de Europese Unie geldt, en een essentieel element van de Cotonou-overeenkomst uitmaakt;

K.

overwegende dat de Verenigde Staten evenals de EU voorstander is van een vreedzame regeling van de crisis door middel van dialoog;

L.

overwegende dat er volgens plaatselijke NGO’s ernstige mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden, waarbij zich een toename voordeed van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes, waaraan zich zowel Seleka, in de door hen beheerste gebieden, schuldig hebben gemaakt als regeringstroepen in Bangui, tegen mensen die de rebellen nastonden;

M.

overwegende dat de humanitaire situatie grimmig blijft en dat de crisis volgens Médecins sans frontières tienduizenden mensen heeft getroffen; overwegende dat in de noordelijke, door de rebellen beheerste gebieden honderden tonnen voedsel van de voedselhulp uit het Wereldvoedselprogramma door plunderingen verloren zijn gegaan; en dat veel van de humanitaire diensten zijn opgeschort of ingekort;

N.

overwegende dat de EU in het kader van de Cotonou-overeenkomst partij is bij een regelmatige politieke dialoog met de CAR en de belangrijkste donor van het land is, waarbij de Europese Commissie in 2012 8 miljoen euro heeft bijgedragen, om 445 000 mensen in de CAR te helpen die door conflicten en ontheemding zijn getroffen, en dat de CAR 137 miljoen euro ontvangt aan hulp uit hoofde van het 10e EOF;

O.

overwegende dat Kameroen extra maatregelen heeftgenomen om vluchtelingen uit de CAR op te kunnen nemen;

P.

overwegende dat er al voor het uitbreken van het recente geweld 2 500 kinderen waren bij de gewapende groeperingen die in de CAR actief zijn; overwegende dat bij het UNICEF-bureau in Bangui geloofwaardige informatie binnenkomt waaruit blijkt dat er steeds vaker kindsoldaten worden aangeworven en ingezet, door zowel rebellengroepen als regeringsgezinde milities;

Q.

overwegende dat het uitblijven van vervolging tegen de daders van mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdrijven een klimaat van straffeloosheid in de hand werkt hetgeen een aanmoediging inhoudt van nog meer wandaden;

R.

overwegende dat de rebellentroepen diamantrijke gebieden hebben ingenomen als Bria, Sam Ouandja en Bamingui; overwegende dat het Kimberley Process Certification Scheme naar alle aangesloten landen een waarschuwing heeft doen uitgaan voor mogelijk weglekken van ruwe diamant uit de door rebellen gecontroleerde gebieden in de CAR;

S.

overwegende dat de toename van werkloosheid, de verslechtering van sociale omstandigheden en de verarming van de bevolking evenzovele factoren zijn voor de instabiliteit waaronder de bevolking te lijden heeft; overwegende dat deze problemen vragen om een strategie en een ontwikkelingsplan;

1.

is bezorgd over de toestand zoals die sinds de start van het Seleka-offensief op 10 december 2012 in de CAR heerst; betreurt dat dit recente offensief het leven van burgers in gevaar brengt en de veiligheid en stabiliteit van de CAR bedreigt;

2.

verwelkomt de vredesakkooorden die op 11 januari 2013 in Libreville zijn gesloten na onderhandelingen onder de hoede van ECCAS; onderstreept dat er snel uitvoering aan die akkoorden moet worden gegeven; vraagt alle partijen om de akkoorden te goeder trouw uit te voeren en zich voor blijvende vrede in de CAR in te zetten;

3.

veroordeelt alle pogingen om met geweld de macht te grijpen;

4.

is ervan overtuigd dat alle politieke stromingen in het land in de samen te stellen regering van nationale eenheid moeten zijn vertegenwoordigd, wil er een vreedzame oplossing tot stand worden gebracht en een blijvende stabiliteit worden verzekerd; verwelkomt in dit verband het decreet waarbij president Bozizé de premier van het land heeft weggestuurd, als een van de maatregelen waarop in de vredesonderhandelingen werd aangedrongen, teneinde de weg vrij te maken voor een regering van nationale eenheid, onder leiding van een door de oppositie te kiezen premier;

5.

is verheugd over het besluit om verkiezingen te houden voor een nieuwe Nationale Vergadering en hoopt dat deze onder internationaal toezicht gehouden zullen worden, ook in de gebieden die thans door rebellen zijn bezet, om betwisting achteraf van de uitslag te vermijden;

6.

veroordeelt elke schending van de mensenrechten en maakt zich grote zorgen over de ernstige mensenrechtenschendingen die zich tijdens het Seleka-offensief in de CAR hebben voorgedaan; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de agressie tegen de burgerbevolking in de door rebellen bezette gebieden, waarbij het onder meer gaat om fysiek en seksueel geweld, plundering en stelselmatige verbreking van communicatiemiddelen; betuigt zijn diepe verontrusting over de berichten omtrent ophitsing tegen etnische en religieuze minderheden, en intimidatie en willekeurige arrestaties van politieke tegenstanders in Bangui;

7.

onderstreept dat de autoriteiten van de CAR moeten blijven ijveren voor de veiligheid en bescherming van de burgerbevolking; pleit voor hervorming van het leger en voor het treffen van regelingen voor ontwapening, demobilisatie en herintegratie van voormalige militairen in de maatschappij, repatriëring van vluchtelingen, hervestiging van ontheemden in hun eigen land, en uitvoering van haalbare ontwikkelingsprogramma’s;

8.

is bijzonder verontrust over berichten die erop wijzen dat de aanwerving en inzet van kindsoldaten steeds vaker voorkomen; geeft nogmaals blijk van zijn afkeer van dergelijke praktijken en vraagt alle partijen bij het conflict een einde hieraan te maken;

9.

vraagt alle partijen het bestand te respecteren, zich van geweld jegens burgers te onthouden en de mensenrechten te respecteren; onderstreept dat het falen van eerdere vredesakkoorden om voor blijvende stabiliteit in de CAR te zorgen mede toe te schrijven was aan onvoldoende aandacht voor de mensenrechten;

10.

betuigt zijn respectvol medeleven met alle slachtoffers en acht het van het grootste belang dat alle vroegere en huidige wandaden op gebied van mensenrechten onpartijdig en grondig worden onderzocht zodat de daders kunnen worden achterhaald; hoopt oprecht dat de daders van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid geen straffeloosheid ten deel valt, merkt in dit verband op dat er nog steeds een onderzoek door het Internationale Strafhof loopt naar de situatie in de CAR;

11.

verwelkomt de bemiddelingspogingen van regionale organisaties als de Afrikaanse Unie en de ECCAS, met name de onderhandelingen die in Libreville tussen de partijen hebben plaatsgevonden; hecht nadrukkelijk belang aan het nieuwe follow-up mechanisme dat zal worden ingesteld om op de volledige uitvoering van de bereikte akkoorden toe te zien; vraagt de EU in dit verband om de ECCAS bij het toezicht op de uitvoering van de onlangs gesloten akkoorden te steunen; vraagt de internationale gemeenschap om zich actiever in te zetten voor de CAR om aan de sinds lang bestaande problemen van dit land te doen en een duurzame politieke oplossing tot stand te brengen;

12.

vraagt de Commissie technische steun te bieden aan de autoriteiten van de CAR met het oog op invoering van de nodige wetgeving voor de organisatie van de komende verkiezingen; is van mening dat de EU moet overwegen een verkiezingswaarnemersmissie naar de CAR te sturen als bijdrage aan geloofwaardige, vrije en eerlijke verkiezingen;

13.

vraagt de HV/VV Catherine Ashton om munt te slaan uit de langdurige relatie van de EU met de CAR teneinde de uitvoering van een alomvattende vredesopbouwstrategie, die de normalisatie en duurzame ontwikkeling van het land ten goede zal komen, actief te bevorderen;

14.

is bezorgd over de effecten van de recente crisis op de humanitaire situatie in het land; roept alle partijen op het internationale humanitaire recht te respecteren en humanitaire organisaties veilige en onbelemmerde doortocht te verlenen naar getroffen bevolkingsgroepen; vraagt de Commissie haar humanitaire hulpinspanningen in de CAR op te voeren;

15.

stelt dat de onveiligheid die zich ook in de omringende landen rond de CAR verbreidt, in het bijzonder de Democratische Republiek Congo, Soedan, Zuid-Soedan en Oeganda, om gecoördineerd optreden van de internationale gemeenschap vraagt waarmee de steeds terugkerende problemen van afbrokkelende staten, etnische conflicten en herhaaldelijke schendingen van mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid op een holistische en regionaal gerichte manier kunnen worden tegengegaan;

16.

beschouwt een transparante toegang tot en controle over de natuurlijke rijkdommen, en een rechtvaardige verdeling van de opbrengsten van de winning van die rijkdommen via de staatsbegroting als onmisbaar voor de duurzame ontwikkeling van het land;

17.

beschouwt transparantie en publieke inzichtelijkheid in de mijnbouwsector als cruciaal voor efficiënt mijnbouwbeheer, duurzame ontwikkeling en bestrijding van corruptie; onderstreept dat mogelijke smokkel van ruwe diamanten uit door de rebellen gecontroleerde gebieden in de CAR het conflict weer kan doen oplaaien en het land nog verder kan destabiliseren; vraagt de regering van de CAR meer maatregelen te nemen om de illegale winning en verhandeling van natuurlijke rijkdommen te bestrijden, en dringt erop aan dat de situatie via het Kimberley Process in het oog wordt gehouden;

18.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de ondervoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Veiligheidsraad en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de instellingen van de Afrikaanse Unie, de ECCAS, de Parlementaire Vergadering ACS-EU en de lidstaten van de Europese Unie.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Woensdag 16 januari 2013

30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/116


P7_TA(2013)0015

Wijziging van het Reglement van het Europees Parlement betreffende de rangorde van bij acclamatie gekozen ondervoorzitters

Besluit van het Europees Parlement van 16 januari 2013 tot wijziging van artikel 15, lid 2, van het Reglement van het Parlement betreffende de rangorde van bij acclamatie gekozen ondervoorzitters (2012/2020(REG))

(2015/C 440/22)

Het Europees Parlement,

gezien de brief van zijn Voorzitter d.d. 3 september 2010,

gezien de interpretatie van artikel 13, lid 1, van zijn Reglement, die op 15 juni 2011 door de Commissie constitutionele zaken is vastgesteld en op 22 juni 2011 ter plenaire vergadering is bekendgemaakt,

gezien de artikelen 211 en 212 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0412/2012),

1.

besluit onderstaande wijziging in zijn Reglement op te nemen;

2.

wijst erop dat deze wijziging op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treedt;

3.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Amendement 1

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 15 — lid 2 — alinea 2

Bestaande tekst

Amendement

Wanneer de verkiezing niet bij geheime stemming geschiedt , stemt de rangorde overeen met de volgorde waarin de namen door de Voorzitter worden afgeroepen .

Wanneer de verkiezing bij acclamatie is geschied , wordt de rangorde vervolgens bij geheime stemming bepaald .


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Woensdag 16 januari 2013

30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/117


P7_TA(2013)0008

Indeling, verpakking en kenmerken van gevaarlijke preparaten ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (herschikking) (COM(2012)0008 — C7-0021/2012 — 2012/0007(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)

(2015/C 440/23)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0008),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0021/2012),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1),

gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2),

gezien de brief d.d. 9 november 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement,

gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0391/2012),

A.

overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 203.

(2)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


P7_TC1-COD(2012)0007

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De onderlinge aanpassing van de voorschriften van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van bepaalde gevaarlijke preparaten is essentieel voor de vaststelling van gelijke concurrentievoorwaarden en de werking van de interne markt.

(3)

Wanneer met het oog op het de werking van de interne markt maatregelen worden getroffen voor de onderlinge aanpassing van de voorschriften van de lidstaten in verband met de volksgezondheid, de veiligheid en de bescherming van mens en milieu, dienen deze maatregelen een hoog beschermingsniveau te bewerkstelligen. Deze richtlijn dient de bescherming te waarborgen zowel van de bevolking, in het bijzonder van personen die door hun werk of vrijetijdsbesteding met gevaarlijke preparaten in aanraking komen, als van de consument en het milieu.

(4)

Overeenkomstig Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (5) moet het aantal voor proeven gebruikte dieren zo veel mogelijk worden beperkt. Krachtens artikel 4, lid 1, van die richtlijn dragen de lidstaten er zorg voor dat, waar mogelijk, een wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingsstrategie zonder levende dieren wordt gebruikt in plaats van een procedure in de zin van die richtlijn, gedefinieerd als elke al dan niet invasieve handeling ten aanzien van een dier voor experimentele of andere doeleinden, waarvan het resultaat bekend of onbekend is, of onderwijskundige doeleinden, die bij het dier evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade kan veroorzaken als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap. In deze richtlijn worden derhalve uitsluitend de reeds bekende resultaten van toxiciteits- en ecotoxiciteitsproeven gebruikt en toepassing ervan vergt geen nieuwe proeven op dieren.

(5)

Hoewel munitie niet onder deze richtlijn valt, kunnen springstoffen die in de handel worden gebracht voor hun explosieve of pyrotechnische eigenschappen, door hun chemische samenstelling een gevaar voor de gezondheid vormen. Het is bijgevolg in het kader van de transparantie noodzakelijk munitie overeenkomstig deze richtlijn in te delen en daarvoor een veiligheidsinformatieblad op te maken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (6), en munitie overeenkomstig de voor het vervoer van gevaarlijke goederen geldende internationale voorschriften te kenmerken.

(6)

In Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (7) en Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (8) is, in tegenstelling tot de bepalingen die van toepassing zijn op de onder deze richtlijn vallende chemische preparaten, voorzien in een toelatingsprocedure voor elk product op basis van een door de aanvrager ingediend dossier en een beoordeling door de bevoegde instantie van elke lidstaat. Voorts omvat deze toelatingsprocedure een controle die specifiek gericht is op de indeling, de verpakking en het kenmerken van elk product alvorens het op de markt wordt gebracht. Het is noodzakelijk, als onderdeel van een duidelijke en transparante informatieprocedure, gewasbeschermingsmiddelen en biociden in te delen en te kenmerken overeenkomstig deze richtlijn, voorschriften vast te stellen voor het gebruik in overeenstemming met de resultaten van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 en Richtlijn 98/8/EG uitgevoerde beoordeling, en ervoor te zorgen dat het kenmerken beantwoordt aan het met deze richtlijn en Verordening (EG) nr. 1107/2009 respectievelijk Richtlijn 98/8/EG beoogde hoge niveau van bescherming. Voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden moet tevens een inlichtingenblad aangaande de veiligheid worden opgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 .

(7)

Het is noodzakelijk om voor in gasvorm in de handel gebrachte preparaten concentratiegrenswaarden vast te stellen die in volumeprocent zijn uitgedrukt.

(8)

Gedefinieerd moet worden welke ervaringskennis omtrent de gevolgen voor de mens in aanmerking kan komen om de gevaren van een preparaat voor de gezondheid te beoordelen. Wanneer klinische studies worden aanvaard, moeten deze stroken met de Verklaring van Helsinki en de richtsnoeren voor goede klinische praktijken van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

(9)

Aangezien het veiligheidsinformatieblad een bestaand communicatiemiddel in de toeleveringsketen van stoffen en preparaten is, het verder is ontwikkeld en het een integraal onderdeel van het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte systeem is geworden, dient het uit deze richtlijn te worden verwijderd .

(10)

Na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1907/2006, is Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (9) aangepast en zijn de regels van die richtlijn betreffende de kennisgeving en de risicobeoordeling van chemische stoffen geschrapt. Deze richtlijn dient dienovereenkomstig te worden aangepast.

(11)

Bijlage V bij Richtlijn 67/548/EEG tot vaststelling van methoden voor de fysisch-chemische eigenschappen, toxiciteit en ecotoxiciteit van stoffen en preparaten, is bij Richtlijn 2006/121/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) met ingang van 1 juni 2008 geschrapt. De verwijzingen naar die bijlage in deze richtlijn dienen dienovereenkomstig te worden aangepast.

(12)

Om ten volle rekening te houden met de in het kader van Richtlijn 67/548/EEG verrichte werkzaamheden en opgedane ervaring, waaronder ook de indeling en etikettering van specifieke stoffen in bijlage I bij die richtlijn, moeten alle bestaande geharmoniseerde indelingen worden omgezet in nieuwe geharmoniseerde indelingen aan de hand van de nieuwe criteria. Aangezien voorts de toepassing van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (11) is uitgesteld en de geharmoniseerde indelingen overeenkomstig de criteria van Richtlijn 67/548/EEG van belang zijn voor de indeling van stoffen en mengsels tijdens de hierdoor ontstane overgangsperiode, moeten alle bestaande geharmoniseerde indelingen ongewijzigd in een bijlage bij die verordening worden opgenomen. Door op alle toekomstige harmonisaties van indelingen die verordening toe te passen, moeten inconsistenties in geharmoniseerde indelingen van dezelfde stof volgens de bestaande en de nieuwe criteria worden vermeden.

(13)

Preparaten die bestaan uit meer dan één stof, ingedeeld in tabel 3.2 in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting, dienden te worden gekenmerkt met waarschuwingszinnen (R-zinnen) ter aanduiding van de indeling in zowel categorie 1 of 2 als categorie 3. De vermelding van beide R-zinnen zendt echter een tegenstrijdige boodschap uit. De preparaten moeten daarom alleen worden ingedeeld in en gekenmerkt met de hoogste categorie.

(14)

De verwijzingen naar R-zin R40 in Richtlijn 67/548/EEG zijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/59/EG van de Commissie (12) wanneer R-zin R40 werd toegepast voor carcinogene stoffen van categorie 3. De oude formulering van R40 is R68 geworden voor mutagene stoffen van categorie 3 en voor bepaalde stoffen met onherstelbare effecten die niet dodelijk zijn. De verwijzingen naar R-zin R40 in deze richtlijn dienen dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(15)

In bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2001/59/EG, zijn duidelijke bepalingen opgenomen over de indeling van stoffen en preparaten vanwege bijtende effecten. Derhalve dienen in deze richtlijn de preparaten dienovereenkomstig te worden ingedeeld .

(16)

Het is bekend dat cementpreparaten die chroom (VI) bevatten in bepaalde omstandigheden allergische reacties kunnen veroorzaken. Die preparaten dienen te zijn voorzien van de desbetreffende waarschuwing.

(17)

Richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/98/EG van de Commissie (13), bevat nieuwe criteria en een nieuwe R-zin (R67) voor dampen die slaperigheid en duizeligheid kunnen veroorzaken. De preparaten dienen dienovereenkomstig te worden ingedeeld en gekenmerkt .

(18)

Bij Richtlijn 92/32/EEG van de Raad van 30 april 1992 tot zevende wijziging van Richtlijn 67/548/EEG (14) en bij Richtlijn 93/21/EEG van de Commissie van 27 april 1993 tot achttiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (15). zijn criteria vastgesteld voor de indeling en het kenmerken van voor het milieu gevaarlijke preparaten met bepalingen betreffende de op het etiket aan te brengen gevaarsymbolen, gevaaraanduidingen, waarschuwingszinnen ter aanduiding van de bijzondere gevaren en veiligheidsaanbevelingen. Er zijn voorschriften op Unieniveau vereist inzake de indeling en het kenmerken van preparaten teneinde rekening te houden met hun effecten op het milieu, en het is bijgevolg noodzakelijk een methode vast te stellen voor de beoordeling van de gevaren die een preparaat oplevert voor het milieu, hetzij via een berekening, hetzij via een bepaling van de ecotoxische eigenschappen met behulp van testmethoden in goed omschreven omstandigheden.

(19)

Voor de stoffen die zeer vergiftig zijn voor het aquatische milieu (ingedeeld als N) en waaraan de R-zinnen R50 of R50/53 zijn toegekend, worden specifieke concentratiegrenzen (SCL’s) toegepast op de stoffen die zijn opgenomen in tabel 3.2 in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 om een onderschatting van het gevaar te voorkomen. Deze maatregel leidt tot distorsies tussen preparaten die stoffen bevatten die zijn opgenomen in die bijlage en waarop SCL’s worden toegepast, en preparaten die stoffen bevatten die nog niet in die bijlage zijn opgenomen maar die voorlopig zijn ingedeeld en gekenmerkt overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 67/548/EEG en waarop geen SCL’s van toepassing zijn. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de SCL’s op dezelfde wijze worden toegepast op alle preparaten die stoffen bevatten die zeer vergiftig zijn voor het aquatische milieu.

(20)

Bij Richtlijn 2001/59/EG zijn de criteria in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG voor de indeling en het kenmerken van ozonafbrekende stoffen herzien. De herziene bijlage III voorziet nu alleen in de toekenning van het symbool N naast de R-zin R59. De preparaten dienen dienovereenkomstig te worden ingedeeld en gekenmerkt.

(21)

Voor bepaalde stoffen in de preparaten moet de geheimhouding worden gewaarborgd, en het is bijgevolg noodzakelijk een regeling in te voeren die het de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het preparaat mogelijk maakt voor dergelijke stoffen een verzoek om geheimhouding in te dienen.

(22)

Het etiket is voor de gebruikers van de gevaarlijke preparaten een fundamenteel instrument omdat het hun de eerste essentiële beknopte informatie verstrekt. Het moet niettemin worden aangevuld door een tweeledig systeem van meer gedetailleerde informatie, enerzijds het voor professionele gebruikers bedoelde veiligheidsinformatieblad, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, en anderzijds de door de lidstaten aangewezen instanties die verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van informatie die uitsluitend voor geneeskundige doeleinden van zowel curatieve als preventieve aard bestemd is.

(23)

Aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte recipiënten die bepaalde categorieën gevaarlijke preparaten bevatten, moeten zijn voorzien van een kinderveilige sluiting en/of een bij aanraking waarneembare gevaaraanduiding. Bepaalde niet bij deze gevarencategorieën ingedeelde preparaten kunnen wegens hun samenstelling toch een gevaar voor kinderen vormen. De verpakking van dergelijke preparaten moet derhalve van een kinderveilige sluiting zijn voorzien.

(24)

Bepaalde overeenkomstig deze richtlijn niet als gevaarlijk beschouwde preparaten kunnen toch een gevaar voor de gebruikers vormen, wat het noodzakelijk maakt dat een aantal voorschriften van deze richtlijn mede op die preparaten van toepassing is.

(25)

In deze richtlijn zijn specifieke bepalingen voor het kenmerken van bepaalde preparaten opgenomen. Om een afdoend niveau van bescherming van de mens en het milieu te waarborgen, moeten er ook specifieke bepalingen worden vastgesteld voor de verpakking van bepaalde preparaten die, hoewel zij niet gevaarlijk zijn in de zin van deze richtlijn, toch gevaar kunnen opleveren voor de gebruiker.

(26)

Voor preparaten die als gevaarlijk in de zin van deze richtlijn zijn ingedeeld, moeten de lidstaten met betrekking tot het kenmerken bepaalde afwijkingen kunnen toestaan wanneer de verpakking te klein of anderszins ongeschikt is om te kenmerken, of wanneer het zulke kleine verpakkingen of geringe hoeveelheden betreft dat er geen gevaar voor mens of milieu te vrezen valt. In deze gevallen moet ook passende aandacht worden geschonken aan de onderlinge aanpassing van deze bepalingen, op Unieniveau .

(27)

Het is in verband met de milieutechnische kenmerking passend te bepalen dat specifieke vrijstellingen gegeven of specifieke bepalingen vastgesteld kunnen worden, wanneer in bepaalde gevallen kan worden aangetoond dat het totale milieueffect van deze productsoorten geringer is dan dat van overeenkomstige productsoorten.

(28)

Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de verlening van vrijstelling van sommige bepalingen betreffende de milieutechnische kenmerking, het treffen van maatregelen in het kader van de specifieke bepalingen voor het kenmerken van sommige preparaten en het aanpassen van de bijlagen aan de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(29)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (16).

(30)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VIII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn heeft de onderlinge aanpassing tot doel van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten en de onderlinge aanpassing van bijzondere bepalingen betreffende sommige preparaten die gevaar kunnen opleveren, ongeacht of zij al dan niet als gevaarlijk in de zin van deze richtlijn zijn ingedeeld, wanneer die preparaten in de lidstaten in de handel worden gebracht.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op preparaten die:

a)

ten minste één gevaarlijke stof in de zin van artikel 2 bevatten; en

b)

als gevaarlijk worden beschouwd in de zin van artikel 5, 6 of 7.

3.   De specifieke bepalingen die zijn neergelegd in artikel 9 en bijlage IV en de bepalingen die zijn neergelegd in artikel 10 en bijlage V zijn ook van toepassing op preparaten die niet worden aangemerkt als gevaarlijk in de zin van artikel 5, 6 of 7, maar die desondanks specifiek gevaar kunnen opleveren.

4.   De artikelen betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van deze richtlijn zijn van toepassing op gewasbeschermingsmiddelen, onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1107/2009 .

5.   Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende voor de eindgebruiker bestemde preparaten in afgewerkte vorm:

a)

geneesmiddelen voor diergeneeskundig of menselijk gebruik, als omschreven in Richtlijn 2001/82/EG (17) respectievelijk 2001/83/EG (18) van het Europees Parlement en de Raad;

b)

cosmetische producten, als omschreven in Richtlijn 76/768/EEG van de Raad (19);

c)

mengsels van stoffen die, in de vorm van afvalstoffen, vallen onder Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (20);

d)

levensmiddelen;

e)

diervoeders;

f)

preparaten die radioactieve stoffen als omschreven in Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad (21) bevatten;

g)

medische hulpmiddelen die invasief zijn of in direct contact komen met het lichaam, voor zover er voorschriften van de Unie voor de indeling en kenmerking van gevaarlijke stoffen en preparaten voorhanden zijn die eenzelfde niveau van informatie en bescherming verzekeren als deze richtlijn.

6.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

het vervoer van gevaarlijke preparaten per spoor, over de weg, per schip of door de lucht,

b)

preparaten in transito onder douanetoezicht, voor zover die preparaten niet worden bewerkt of verwerkt.

Artikel 2

Definities

1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„stoffen”: chemische elementen en hun verbindingen, zoals zij voorkomen in natuurlijke toestand of bij de productie ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit van het product en alle onzuiverheden ten gevolge van het productieprocedé, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd;

b)

„preparaten”: mengsels of oplossingen die bestaan uit twee of meer stoffen;

c)

„polymeer”: een stof die bestaat uit moleculen welke worden gekenmerkt door een opeenvolging van één of meer soorten monomeereenheden, en die een gewichtsmeerderheid van moleculen bevat die bestaan uit ten minste drie monomeereenheden die op covalente wijze aan ten minste een andere monomeereenheid of andere reactieve stof zijn gebonden en bestaat uit minder dan een gewichtsmeerderheid aan moleculen van hetzelfde molecuulgewicht. Die moleculen moeten over een reeks molecuulgewichten verdeeld zijn, waarbij de verschillen in molecuulgewicht op de eerste plaats het gevolg zijn van verschillen in het aantal monomeereenheden. „Monomeereenheid” in de zin van deze definitie betekent de gereageerde vorm van een monomeer in een polymeer;

d)

„in de handel brengen”: het ter beschikking stellen aan derden. Invoer in het douanegebied van de Unie wordt voor de toepassing van deze richtlijn beschouwd als in de handel brengen;

e)

„wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling”: wetenschappelijke proefneming, analyse of chemisch onderzoek in gecontroleerde omstandigheden; dit omvat de bepaling van intrinsieke eigenschappen, prestatie en werkzaamheid, alsmede wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten in verband met productontwikkeling;

f)

„productiegericht onderzoek en productiegerichte ontwikkeling”: verdere ontwikkeling van een stof waarbij de toepassingsgebieden van de stof worden getest met behulp van proefinstallaties of productie-experimenten;

g)

„Einecs” (European Inventory of Existing Commercial Chemical Substances); de Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen: deze inventaris bevat de definitieve lijst van alle stoffen die geacht worden op 18 september 1981 op de markt van de Unie voor te komen.

2.   „Gevaarlijk” in de zin van deze richtlijn zijn de volgende stoffen en preparaten:

a)

ontplofbare: stoffen en preparaten in vaste, vloeibare, pasta- of gelatineachtige toestand, die ook zonder de inwerking van zuurstof in de lucht exotherm kunnen reageren, hierbij snel gassen ontwikkelen en onder bepaalde (proef)voorwaarden detoneren, snel explosief verbranden of door verhitting bij gedeeltelijke afsluiting ontploffen;

b)

oxiderende: stoffen en preparaten die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm reageren;

c)

zeer licht ontvlambare: stoffen en preparaten in vloeibare toestand met een uiterst laag vlampunt en een laag kookpunt, alsmede gasvormige stoffen en preparaten die bij normale temperatuur en druk aan de lucht blootgesteld kunnen ontbranden;

d)

licht ontvlambare:

i)

stoffen en preparaten die bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie, in temperatuur kunnen stijgen en ten slotte kunnen ontbranden; of

ii)

vaste stoffen en preparaten die na kortstondige inwerking van een ontstekingsbron gemakkelijk kunnen ontbranden en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien; of

iii)

vloeibare stoffen en preparaten met een zeer laag vlampunt; of

iv)

stoffen en preparaten die bij aanraking met water of vochtige lucht een gevaarlijke hoeveelheid van zeer licht ontvlambare gassen ontwikkelen;

e)

ontvlambare: vloeibare stoffen en preparaten met een laag vlampunt;

f)

zeer vergiftige: stoffen en preparaten waarvan reeds een zeer geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen en zelfs de dood kan veroorzaken;

g)

vergiftige: stoffen en preparaten waarvan reeds een geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen en zelfs de dood kan veroorzaken;

h)

schadelijke: stoffen en preparaten die bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische gevaren en zelfs de dood kunnen veroorzaken;

i)

bijtende: stoffen en preparaten die bij aanraking met levende weefsels daarop een vernietigende werking kunnen uitoefenen;

j)

irriterende: niet-bijtende stoffen en preparaten die bij directe, langdurige of herhaalde aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kunnen veroorzaken;

k)

sensibiliserende: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de huid aanleiding kunnen geven tot een zodanige reactie van hypersensibilisatie dat latere blootstelling aan de stof of het preparaat karakteristieke nadelige effecten veroorzaakt;

l)

kankerverwekkende: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid kanker kunnen veroorzaken of de frequentie daarvan doen toenemen;

m)

mutagene: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid erfelijke genetische afwijkingen kunnen veroorzaken of de frequentie daarvan doen toenemen;

n)

voor de voortplanting vergiftige: stoffen of preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid niet-erfelijke afwijkingen bij het nageslacht en/of aantasting van de mannelijke of vrouwelijke voortplantingsfuncties of -vermogens veroorzaken, dan wel de frequentie daarvan doen toenemen;

o)

milieugevaarlijke: stoffen en preparaten die, wanneer zij in het milieu terechtkomen, onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor een of meer milieucompartimenten opleveren of kunnen opleveren.

Artikel 3

Bepaling van gevaarlijke eigenschappen van preparaten

1.   De aan een preparaat verbonden gevaren worden beoordeeld op basis van:

a)

de fysisch-chemische eigenschappen;

b)

de eigenschappen die gevolgen hebben voor de gezondheid;

c)

de eigenschappen die verband houden met het milieu.

Deze eigenschappen worden bepaald aan de hand van de artikelen 5, 6 en 7.

Eventuele laboratoriumproeven worden uitgevoerd op preparaten zoals die in de handel worden gebracht.

2.   Bij de bepaling van de gevaarlijke eigenschappen overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 wordt, overeenkomstig de voorschriften die gelden voor de gebruikte methode, met alle gevaarlijke stoffen in de zin van artikel 2 rekening gehouden en in het bijzonder:

a)

stoffen die zijn opgenomen in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008;

b)

stoffen die overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 67/548/EEG voorlopig zijn ingedeeld en gekenmerkt door degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van de stof.

3.   Voor preparaten die onder deze richtlijn vallen, wordt rekening gehouden met alle gevaarlijke stoffen, genoemd in lid 2, die als gevaarlijk zijn ingedeeld vanwege hun gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu, ongeacht of het onzuiverheden dan wel additieven betreft, wanneer hun concentratie gelijk is aan of groter dan de grenswaarden in de onderstaande tabel, tenzij lagere grenswaarden zijn vastgesteld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 dan wel in bijlage II, deel B, bij deze richtlijn of in bijlage III, deel B, bij deze richtlijn, tenzij anders vermeld in bijlage V bij deze richtlijn.

Categorie waarin de gevaarlijke stof is ingedeeld

Grenswaarden voor

Gasvormige preparaten

(volumeprocent)

andere preparaten

(gewichtsprocent)

Zeer vergiftig

≥ 0,02

 

Vergiftig

≥ 0,02

≥ 0,1

Kankerverwekkend

Categorie 1 of 2

≥ 0,02

≥ 0,1

Mutageen

Categorie 1 of 2

≥ 0,02

≥ 0,1

Vergiftig voor de voortplanting

Categorie 1 of 2

≥ 0,02

≥ 0,1

Schadelijk

≥ 0,2

≥ 0,1

Bijtend

≥ 0,02

≥ 1

Irriterend

≥ 0,2

≥ 1

Sensibiliserend

≥ 0,2

≥ 1

Kankerverwekkend

Categorie 3

≥ 0,2

≥ 1

Mutageen

Categorie 3

≥ 0,2

≥ 1

Vergiftig voor de voortplanting

Categorie 3

≥ 0,2

≥ 1

Gevaarlijk voor het milieu N

 

≥ 1

Gevaarlijk voor het milieu ozon

≥ 0,1

≥ 0,1

Gevaarlijk voor het milieu

 

≥ 0,1

Artikel 4

Algemene beginselen voor de indeling en het kenmerken

1.   Gevaarlijke preparaten worden naar gelang van de ernst en de specifieke aard van de gevaren in categorieën ingedeeld volgens de definities van artikel 2.

2.   De algemene beginselen voor de indeling en het kenmerken van preparaten worden toegepast volgens de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, behalve wanneer conform artikel 5, 6, 7 of 10 en de toepasselijke bijlagen van de onderhavige richtlijn andere criteria worden gehanteerd.

Artikel 5

Beoordeling van de uit de fysisch-chemische eigenschappen voortvloeiende gevaren

1.   De gevaren van een preparaat die voortvloeien uit de fysisch-chemische eigenschappen ervan worden beoordeeld door met de in deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Raad (22) aangegeven methoden de fysisch-chemische eigenschappen van het preparaat te bepalen op grond waarvan het naar behoren kan worden ingedeeld en gekenmerkt overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG .

2.   In afwijking van lid 1 kan de bepaling van de eigenschappen ontplofbaar, oxiderend, zeer licht ontvlambaar, licht ontvlambaar en ontvlambaar achterwege blijven, mits:

a)

geen enkel bestanddeel van dat preparaat die eigenschappen heeft en het volgens de gegevens waarover de fabrikant beschikt weinig waarschijnlijk is dat bij het preparaat een dergelijk gevaar aanwezig is;

b)

in het geval van wijziging van de samenstelling van een preparaat met bekende samenstelling, er wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een wijziging van de indeling zal leiden;

c)

in de vorm van aërosolen in de handel gebrachte preparaten voldoen aan de bepalingen van artikel 8, lid 1 bis) van Richtlijn 75/324/EEG van de Raad (23).

3.   In bepaalde gevallen waarin de methoden van deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 niet geschikt zijn, worden de in bijlage I, deel B, bij de onderhavige richtlijn beschreven alternatieve berekeningsmethoden gebruikt.

4.   Voor een aantal afwijkingen van de toepassing van de methoden van deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 wordt in bijlage I, deel A, bij de onderhavige richtlijn een verwijzing gegeven.

5.   De gevaren die voortvloeien uit de fysisch-chemische eigenschappen van een onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallend preparaat worden beoordeeld door de fysisch-chemische eigenschappen van het preparaat te bepalen op grond waarvan het naar behoren kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG. Die fysisch-chemische eigenschappen worden bepaald met de in deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 omschreven methoden, tenzij andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn in overeenstemming met de bepalingen van de Verordeningen (EU) nr. 544/2011 (24) en (EU) nr. 545/2011 van de Commissie (25).

Artikel 6

Beoordeling van de gevaren voor de gezondheid

1.   De beoordeling van de gevaren van een preparaat voor de gezondheid geschiedt volgens één of meer van de volgende procedures:

a)

via een in bijlage II beschreven conventionele methode;

b)

door de bepaling van de toxicologische eigenschappen van het preparaat zodat het op passende wijze kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG. Die eigenschappen worden bepaald met de methoden van deel B van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008, tenzij, in het geval van gewasbeschermingsproducten, andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn in overeenstemming met de bepalingen van de Verordeningen (EU) nr. 544/2011 en (EU) nr. 545/2011 .

2.   Alleen wanneer de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het preparaat wetenschappelijk kan aantonen dat de toxicologische eigenschappen van het preparaat niet correct kunnen worden bepaald met de in lid 1, onder a), beschreven methode, of aan de hand van bestaande resultaten van proeven met dieren, mogen de methoden van lid 1, onder b), worden gebruikt, op voorwaarde dat zij overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 86/609/EEG gerechtvaardigd of specifiek toegestaan zijn, onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1107/2009 .

Wanneer een toxicologische eigenschap wordt vastgesteld met de in lid 1, onder b), beschreven methoden voor het verkrijgen van nieuwe gegevens, wordt de proef uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van goede laboratoriumpraktijken zoals vastgesteld bij Richtlijn 2004/10/EG van het Europees Parlement en de Raad (26), de bepalingen van Richtlijn 86/609/EEG, en met name de artikelen 7 en 12 daarvan.

Wanneer een toxicologische eigenschap is vastgesteld met de methoden van zowel lid 1, onder a), als lid 1, onder b), worden de resultaten van de in lid 1, onder b), beschreven methoden gebruikt voor het indelen van het preparaat, behalve in het geval van carcinogene, mutagene of voor de voortplanting vergiftige effecten, waarvoor uitsluitend de in lid 1, onder a), beschreven methode van toepassing is, onder voorbehoud van de bepalingen van lid 3.

Toxicologische eigenschappen van het preparaat die niet worden beoordeeld met de methode van lid 1, onder b), worden beoordeeld met de in lid 1, onder a), genoemde methode.

3.   Wanneer voorts kan worden aangetoond door epidemiologische studies, door wetenschappelijk gefundeerde casestudies zoals omschreven in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG of door statistisch onderbouwde ervaring, zoals de beoordeling van gegevens van gifcentra of over beroepsziekten:

dat de toxicologische effecten op de mens anders zijn dan op grond van toepassing van de methoden van lid 1 te verwachten is, wordt het preparaat ingedeeld op basis van de effecten op de mens;

dat het toxicologische gevaar bij een conventionele beoordeling ten gevolge van verschijnselen als potentiëring wordt onderschat, wordt met deze verschijnselen bij de indeling van het preparaat rekening gehouden;

dat het toxicologische gevaar bij een conventionele beoordeling ten gevolge van verschijnselen als antagonisme wordt overschat, wordt met deze verschillen bij de indeling van het preparaat rekening gehouden.

4.   Voor preparaten waarvan de samenstelling bekend is, met uitzondering van de onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallende preparaten, die aan de hand van de in lid 1, onder b), genoemde methode zijn ingedeeld, vindt met de in lid 1, onder a) of b), genoemde methoden een nieuwe beoordeling van de gevaren voor de gezondheid plaats indien:

de fabrikant de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte oorspronkelijke concentratie van één of meer voor de gezondheid gevaarlijke bestanddelen van het preparaat met een groter percentage dan de in onderstaande tabel aangegeven grenzen wijzigt:

Interval van de oorspronkelijke concentratie van het bestanddeel

Toegestane variatie van de oorspronkelijke concentratie van het bestanddeel

≤ 2,5  %

± 30 %

> 2,5 ≤ 10 %

± 20 %

> 10 ≤ 25 %

± 10 %

> 25 ≤ 100 %

± 5 %

de fabrikant de samenstelling van het preparaat wijzigt door vervanging of toevoeging van één of meer bestanddelen die al dan niet gevaarlijk zijn volgens de definities genoemd in artikel 2.

Deze nieuwe beoordeling is van toepassing, tenzij er goede wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een andere indeling zal leiden.

Artikel 7

Beoordeling van de gevaren voor het milieu

1.   De beoordeling van de gevaren van een preparaat voor het milieu geschiedt volgens één of meer van de volgende procedures:

a)

via de in bijlage III beschreven conventionele methode;

b)

door de bepaling van de milieugevaarlijke eigenschappen van het preparaat op grond waarvan dit naar behoren kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG. Die eigenschappen worden bepaald met de in deel C van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008 omschreven methoden tenzij, in het geval van gewasbeschermende producten, andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn overeenkomstig de bepalingen van de Verordeningen (EU) nr. 544/2011 en (EU) nr. 545/2011 . Onverminderd de in of krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgestelde testvoorschriften worden de voorwaarden voor de toepassing van de testmethoden beschreven in bijlage III, deel C, bij deze richtlijn.

2.   Wanneer een ecotoxologische eigenschap door middel van een van de in lid 1, onder b), genoemde methoden is vastgesteld, worden nieuwe gegevens verzameld met behulp van proeven die worden verricht overeenkomstig de goede laboratoriumpraktijken van Richtlijn 2004/10/EG en de bepalingen van Richtlijn 86/609/EEG.

Wanneer de gevaren voor het milieu door middel van beide bovengenoemde methoden zijn vastgesteld, is het resultaat van de in lid 1, onder b), bedoelde methode bepalend voor de indeling van het preparaat.

3.   Voor preparaten waarvan de samenstelling bekend is, met uitzondering van de onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallende preparaten die met de in lid 1, onder b), vermelde methode zijn ingedeeld, vindt aan de hand van de in lid 1, onder a) of b), vermelde methode een nieuwe beoordeling van de gevaren voor het milieu plaats indien:

de fabrikant de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte oorspronkelijke concentratie van één of meer voor de gezondheid gevaarlijke bestanddelen van het preparaat met een groter percentage dan de in onderstaande tabel aangegeven grenzen wijzigt:

Interval van de oorspronkelijke concentratie van het bestanddeel

Toegestane variatie van de oorspronkelijke concentratie van het bestanddeel

≤ 2,5  %

± 30 %

> 2,5 ≤ 10 %

± 20 %

> 10 ≤ 25 %

± 10 %

> 25 ≤ 100 %

± 5 %

de fabrikant de samenstelling van het preparaat wijzigt door vervanging of toevoeging van één of meer bestanddelen die al dan niet gevaarlijk zijn volgens de definities genoemd in artikel 2.

Deze nieuwe beoordeling is van toepassing, tenzij er goede wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een andere indeling zal leiden.

Artikel 8

Taken en verplichtingen van de lidstaten

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de onder deze richtlijn vallende preparaten alleen in de handel kunnen worden gebracht indien zij in overeenstemming zijn met deze richtlijn.

2.   Om te verzekeren dat aan deze richtlijn wordt voldaan, kunnen de autoriteiten van de lidstaten inlichtingen betreffende de samenstelling van het preparaat en alle andere nuttige informatie vragen aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen ervan.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het in de handel brengen van het preparaat ten behoeve van de autoriteiten van de lidstaten de volgende gegevens ter beschikking houden:

a)

de gegevens die zijn gebruikt voor de indeling en het kenmerken van het preparaat;

b)

alle nuttige informatie betreffende de wijze van verpakking, overeenkomstig artikel 9, onder c), van deze richtlijn met inbegrip van het certificaat dat na de proeven overeenkomstig bijlage IX, deel A, bij Richtlijn 67/548/EEG wordt verstrekt;

c)

de gegevens die zijn gebruikt om het veiligheidsinformatieblad overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 op te maken.

4.   De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de naam en het volledige adres van de nationale autoriteit of autoriteiten die bevoegd is of zijn om informatie betreffende de toepassing van deze richtlijn mee te delen en uit te wisselen.

Artikel 9

Verpakking

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat:

a)

preparaten in de zin van artikel 1, lid 2, alsmede de preparaten die uit hoofde van artikel 1, lid 3, onder bijlage IV vallen, slechts in de handel kunnen worden gebracht indien hun verpakking voldoet aan de volgende eisen:

i)

zij moet zodanig ontworpen en uitgevoerd zijn dat verlies van de inhoud wordt voorkomen; dit geldt niet indien bijzondere veiligheidsvoorzieningen zijn voorgeschreven;

ii)

het materiaal van verpakking en sluiting mag niet door de inhoud kunnen worden aangetast of daarmee een gevaarlijke verbinding kunnen vormen;

iii)

verpakking en sluiting moeten in alle onderdelen zo stevig en sterk zijn dat zij niet losraken en afdoende tegen elke normale behandeling bestand zijn;

iv)

recipiënten die voorzien zijn van een sluiting die meermaals kan worden gebruikt, moeten zodanig zijn ontworpen dat de verpakking herhaalde malen opnieuw kan worden gesloten zonder verlies van inhoud;

b)

recipiënten met gevaarlijke preparaten in de zin van artikel 1, lid 2, en preparaten die uit hoofde van artikel 1, lid 3, onder bijlage IV vallen, welke aan het grote publiek te koop worden aangeboden of verkocht:

i)

geen vorm hebben en/of afbeeldingen dragen die de actieve nieuwsgierigheid van kinderen kunnen wekken of prikkelen of de consument in verwarring kunnen brengen;

ii)

geen aanbiedingsvorm hebben en/of benaming dragen die worden gebruikt voor levensmiddelen, diervoeders, geneesmiddelen en cosmetische producten;

c)

aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte recipiënten die onder bijlage IV vallen en die bepaalde gevaarlijke preparaten bevatten:

i)

van een kinderveilige sluiting zijn voorzien; en/of

ii)

een bij aanraking waarneembare gevaaraanduiding dragen.

De technische voorschriften voor deze voorzieningen zijn vermeld in bijlage IX, deel A en deel B, bij Richtlijn 67/548/EEG.

2.   Verpakkingen van preparaten worden geacht te voldoen aan de in lid 1, onder a), i), ii) en iii), vermelde eisen als zij voldoen aan de eisen voor vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, over de weg of via de binnenvaart dan wel het zee- of luchtvervoer.

Artikel 10

Kenmerken

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat:

a)

preparaten in de zin van artikel 1, lid 2, slechts in de handel kunnen worden gebracht indien de kenmerking op de verpakking voldoet aan alle eisen van dit artikel en aan de specifieke bepalingen van bijlage V, deel A en deel B;

b)

preparaten in de zin van artikel 1, lid 3, zoals omschreven in bijlage V, delen B en C, slechts in de handel kunnen worden gebracht indien de kenmerking op de verpakking voldoet aan de eisen van lid 3, onder a) en b), van dit artikel en aan de specifieke bepalingen van bijlage V, delen B en C.

2.   Wat betreft de gewasbeschermingsproducten die onder Verordening (EG) nr. 1107/2009 vallen, moeten de krachtens deze richtlijn vereiste etiketten de volgende tekst bevatten:

„volg de gebruiksaanwijzing om gevaar voor mens en milieu te voorkomen”.

Deze kenmerking geschiedt onverminderd de informatie die overeenkomstig artikel 65 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en de bijlagen I en III bij Verordening (EU) nr. 547/2011 van de Commissie (27) is vereist.

3.   Op elke verpakking worden de volgende aanduidingen duidelijk leesbaar en onuitwisbaar aangebracht:

a)

de benaming of handelsnaam van het preparaat;

b)

de naam en het volledig adres, inclusief telefoonnummer, van degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het preparaat en gevestigd is in de Unie, ongeacht of deze de fabrikant, de importeur of de distributeur is;

c)

de chemische benaming van de in het preparaat aanwezige stof(fen), en wel als volgt:

i)

voor preparaten die overeenkomstig artikel 6 als T+, T of Xn zijn ingedeeld, moet alleen rekening worden gehouden met de T+-, T- of Xn-stoffen die aanwezig zijn in een concentratie welke gelijk is aan of groter is dan hun respectieve laagste grenswaarde (de Xn-grens) zoals vastgesteld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 of, bij gebreke daarvan in bijlage II, deel B bij deze richtlijn;

ii)

voor preparaten die overeenkomstig artikel 6 als C zijn ingedeeld, moet alleen rekening worden gehouden met de C-stoffen die aanwezig zijn in een concentratie welke gelijk is aan of groter is dan hun laagste grenswaarde (de Xi-grens) zoals vastgesteld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 of, bij gebreke daarvan, in bijlage II, deel B, bij deze richtlijn;

iii)

op het etiket wordt de benaming vermeld van de stof(fen) op grond waarvan het preparaat is ingedeeld in één of meer van de volgende gevarencategorieën:

kankerverwekkend, categorie 1, 2 of 3;

mutageen, categorie 1, 2 of 3;

voor de voortplanting vergiftig, categorie 1, 2 of 3;

zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk op grond van niet-letale effecten na één blootstelling;

vergiftig of schadelijk op grond van ernstige effecten na herhaalde of langdurige blootstelling;

sensibiliserend.

De chemische benaming dient te worden vermeld in de vorm van een van de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 of, als de stof nog niet in die bijlage is opgenomen, in een internationaal erkende chemische nomenclatuur opgenomen benamingen;

iv)

de naam van een stof op grond waarvan het preparaat is ingedeeld in een van de volgende gevarencategorieën behoeft niet op het etiket te worden vermeld, tenzij die stof reeds is vermeld uit hoofde van de punten i), ii) of iii):

ontplofbaar;

oxiderend;

zeer licht ontvlambaar;

licht ontvlambaar;

ontvlambaar;

irriterend;

gevaarlijk voor het milieu;

v)

in het algemeen volstaan maximaal vier chemische benamingen voor de identificatie van de stoffen die in hoofdzaak verantwoordelijk zijn voor de grote gevaren voor de gezondheid welke hebben geleid tot de indeling en de keuze van de bijbehorende standaardzinnen ter aanduiding van de bijzondere gevaren. In bepaalde gevallen kunnen meer dan vier chemische benamingen noodzakelijk zijn;

d)

de gevaarsymbolen en –aanduidingen. De gevaarsymbolen, voor zover die in deze richtlijn zijn vastgesteld, en de aanduidingen van de aan het gebruik van het preparaat verbonden gevaren moeten in overeenstemming zijn met bijlage II en bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG en worden aangebracht overeenkomstig de resultaten van de in de bijlagen I, II en III bij deze richtlijn beschreven beoordeling van de gevaren.

Wanneer aan een preparaat meer dan één gevaarsymbool moet worden toegekend:

i)

maakt de verplichting om het symbool T aan te brengen, het aanbrengen van de symbolen C e X facultatief, behoudens andersluidende bepalingen van deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008;

ii)

maakt de verplichting om het symbool C aan te brengen het symbool X facultatief;

iii)

maakt de verplichting om het symbool E aan te brengen de symbolen F en O facultatief;

iv)

maakt de verplichting om het symbool Xn aan te brengen, het symbool Xi facultatief.

De symbolen worden in zwart op oranjegele grond gedrukt;

e)

de waarschuwingszinnen (R-zinnen). De waarschuwingszinnen ter aanduiding van de bijzondere gevaren (R-zinnen) moeten in overeenstemming zijn met bijlage III en bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG en worden aangebracht overeenkomstig de resultaten van de in de bijlagen I, II en III bij deze richtlijn beschreven beoordeling van het gevaar.

In het algemeen volstaan maximaal zes R-zinnen voor de beschrijving van de gevaren; daarbij worden de in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG opgenomen combinatiezinnen telkens als één zin geteld. Indien een preparaat echter tegelijk tot meer dan één gevarencategorie behoort, moeten de standaardzinnen alle belangrijke gevaren omvatten, die aan het preparaat zijn verbonden. In bepaalde gevallen kunnen meer dan zes R-zinnen vereist zijn.

De waarschuwingszinnen „zeer licht ontvlambaar” of „licht ontvlambaar” hoeven niet te worden vermeld bij een gevaaraanduiding die wordt aangebracht in overeenstemming met punt d);

f)

de veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen). De veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) moeten in overeenstemming zijn met bijlage IV en met bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG en worden aangebracht naar gelang van de resultaten van de in bijlagen I, II en III bij deze richtlijn beschreven beoordeling van het gevaar.

In het algemeen volstaan maximaal zes S-zinnen voor het formuleren van de meest aangewezen veiligheidsaanbevelingen; daarbij worden de in bijlage IV bij Richtlijn 67/548/EEG opgenomen combinatiezinnen telkens als één zin geteld. In bepaalde gevallen kunnen evenwel meer dan zes S-zinnen vereist zijn.

Wanneer het praktisch gezien niet mogelijk is de veiligheidsaanbevelingen voor het gebruik van het preparaat op het etiket of op de verpakking zelf aan te brengen, worden zij bij de verpakking gevoegd;

g)

de nominale inhoud (nominale massa of nominaal volume) wanneer het preparaten betreft die aan het grote publiek worden aangeboden.

4.   Voor bepaalde preparaten die als gevaarlijk zijn ingedeeld in de zin van artikel 7 is de Commissie bevoegd, in afwijking van het bepaalde in lid 3, onder d), e) en f), van dit artikel, overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter verlening van vrijstelling van sommige bepalingen betreffende de milieutechnische kenmerking of ter vaststelling van specifieke bepalingen in verband met de milieutechnische kenmerking indien een afname van de milieueffecten kan worden aangetoond. Die vrijstellingen en specifieke bepalingen worden omschreven in bijlage V, deel A of B.

5.   Wanneer een verpakking niet meer dan 125 ml kan bevatten, behoeven:

a)

bij preparaten die zijn ingedeeld als licht ontvlambaar, oxiderend, irriterend, met uitzondering van de preparaten waaraan waarschuwingszin R41 is toegekend, of als milieugevaarlijk en waaraan het N-symbool is toegekend, de waarschuwingszinnen (R-zinnen) en de veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) niet te worden vermeld;

b)

bij preparaten die zijn ingedeeld als ontvlambaar of milieugevaarlijk en waaraan het N-symbool niet is toegekend, de veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) niet te worden vermeld, maar moeten de waarschuwingszinnen wel worden vermeld.

6.   Onverminderd het bepaalde in punt 3 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 547/2011 mogen aanduidingen als „niet vergiftig”, „niet schadelijk”, „milieuvriendelijk”, „ecologisch”, dan wel soortgelijke aanduidingen waaruit moet blijken dat het gaat om ongevaarlijke preparaten, of die ertoe kunnen leiden dat de aan dergelijke preparaten verbonden gevaren worden onderschat, niet voorkomen op de verpakking of op het etiket van de onder deze richtlijn vallende preparaten.

Artikel 11

Nadere voorschriften voor het kenmerken

1.   Wanneer de bij artikel 10 voorgeschreven aanduidingen zich op een etiket bevinden, wordt dit stevig op één of meer zijden van de verpakking gehecht, zodat deze aanduidingen horizontaal kunnen worden gelezen wanneer de verpakking op de gebruikelijke wijze is neergezet. De afmetingen van dit etiket zijn bij bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG vastgesteld; het etiket dient uitsluitend voor het aanbrengen van de uit hoofde van deze richtlijn vereiste gegevens en eventuele aanvullende gezondheids- of veiligheidsaanbevelingen.

2.   Een etiket is niet vereist indien de aanduidingen op de in lid 1 bepaalde wijze duidelijk op de verpakking zelf zijn aangebracht.

3.   Kleur en uiterlijk van het etiket en, bij toepassing van lid 2, van de verpakking worden zodanig gekozen dat het gevaarsymbool en de achtergrond ervan duidelijk afsteken.

4.   De overeenkomstig artikel 10 op het etiket vereiste gegevens steken af tegen de achtergrond en hebben een dusdanige grootte en spatiëring dat zij gemakkelijk leesbaar zijn.

Voor de presentatie en het formaat van deze gegevens gelden de bepalingen van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

5.   De lidstaten kunnen bepalen dat gevaarlijke preparaten als bedoeld in deze richtlijn op hun grondgebied slechts in de handel mogen worden gebracht als op het etiket gebruik wordt gemaakt van hun officiële taal of talen.

6.   Aan de eisen van het kenmerken volgens deze richtlijn wordt geacht te zijn voldaan:

a)

in het geval van een buitenverpakking die één of meer binnenverpakkingen omsluit, indien de buitenverpakking is gekenmerkt overeenkomstig de internationale voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke goederen en indien de binnenverpakking(en) is (zijn) gekenmerkt overeenkomstig deze richtlijn;

b)

in het geval van een enkelvoudige verpakking:

i)

indien de verpakking is gekenmerkt overeenkomstig de internationale voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke preparaten en tevens overeenkomstig artikel 10, lid 3, onder a), b), c), e) en f); voor volgens artikel 7 ingedeelde preparaten, zijn daarnaast de bepalingen van artikel 10, lid 3, onder d) van toepassing aangaande deze eigenschap indien deze niet op het etiket is vermeld; of

ii)

indien, waar nodig voor speciale verpakkingen, zoals bijvoorbeeld mobiele gascilinders, de kenmerken zijn aangebracht overeenkomstig de in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG bedoelde, specifieke voorschriften.

Voor gevaarlijke preparaten die het grondgebied van een lidstaat niet verlaten, mag worden toegestaan dat preparaten worden gekenmerkt overeenkomstig de nationale voorschriften in plaats van overeenkomstig de internationale voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke preparaten.

Artikel 12

Vrijstelling van de voorschriften voor het kenmerken en verpakken

1.   De artikelen 9, 10 en 11 zijn niet van toepassing op springstoffen die in de handel worden gebracht met het oog op hun explosieve of pyrotechnische eigenschappen.

2.   Op bepaalde in bijlage VII genoemde gevaarlijke preparaten in de zin van de artikelen 5, 6 en 7, die in de vorm waarin zij in de handel worden gebracht geen gevaren opleveren uit fysisch-chemische eigenschappen, noch gevaren voor gezondheid of voor het milieu, zijn de artikelen 9, 10 en 11 niet van toepassing.

3.   De lidstaten mogen voorts toestaan:

a)

dat het kenmerken zoals voorgeschreven in artikel 10 op een andere passende wijze geschiedt indien de beperkte afmetingen of de anderszins ongeschikte aard van de verpakking het kenmerken overeenkomstig artikel 11, de leden 1 en 2, onmogelijk maken;

b)

dat, in afwijking van de artikelen 10 en 11, de verpakkingen van gevaarlijke preparaten die zijn ingedeeld als schadelijk, zeer licht ontvlambaar, licht ontvlambaar, ontvlambaar, irriterend of oxiderend, niet dan wel op een andere wijze worden gekenmerkt, indien zij zulke geringe hoeveelheden bevatten dat er voor de personen die met deze preparaten omgaan en voor derden geen gevaar te vrezen valt;

c)

dat, in afwijking van de artikelen 10 en 11, de verpakkingen van de overeenkomstig artikel 7 ingedeelde preparaten, niet dan wel op een andere wijze worden gekenmerkt en indien deze zulke geringe hoeveelheden bevatten dat er geen gevaren voor het milieu te duchten zijn;

d)

dat, in afwijking van de artikelen 10 en 11, de verpakkingen van gevaarlijke preparaten die niet onder b) of c) vermeld staan, op een andere passende wijze worden gekenmerkt, indien door de beperkte afmetingen het kenmerken overeenkomstig de artikelen 10 en 11 niet mogelijk is en er voor de personen die met deze preparaten omgaan en voor derden geen gevaar te duchten is.

Wanneer dit lid wordt toegepast, is het gebruik van symbolen, gevaaraanduidingen, R- of S-zinnen die niet bij deze richtlijn zijn vastgesteld, niet toegestaan.

4.   Indien een lidstaat van de in lid 3 omschreven mogelijkheden gebruik maakt, stelt hij de Commissie en de overige lidstaten daarvan onverwijld in kennis. 1 De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage V te wijzigen op grond van in die kennisgeving vervatte informatie .

Artikel 13

Verkoop op afstand

Elke vorm van reclame voor een onder deze richtlijn vallend preparaat waarbij een particulier een koopcontract kan sluiten zonder eerst het etiket van het preparaat te hebben gezien, moet melding maken van de op het etiket genoemde soort of soorten gevaren. Dit voorschrift geldt onverminderd Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (28).

Artikel 14

Geheimhouding van chemische benamingen

Indien de persoon die voor het in de handel brengen van een preparaat verantwoordelijk is, kan aantonen dat bekendmaking op het etiket of het veiligheidsinformatieblad van de chemische identiteit van een stof die uitsluitend is ingedeeld als

irriterend, met uitzondering van stoffen waaraan de zin R41 is toegekend, of als irriterend in combinatie met één of meer van de in artikel 10, lid 3, onder c), iv), genoemde andere eigenschappen, of

schadelijk, of als schadelijk in combinatie met één of meer van de in artikel 10, lid 3, onder c), iv), genoemde eigenschappen en op zichzelf acute letale effecten heeft,

de vertrouwelijkheid van zijn intellectuele eigendom in gevaar brengt, kan hij overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI, toestemming krijgen die stof aan de duiden met hetzij een naam die de belangrijkste functionele chemische groepen aangeeft, hetzij een andere naam. Deze procedure mag niet worden toegepast wanneer voor de betrokken stof in de Unie een blootstellingsgrens is vastgesteld.

Wanneer de persoon die voor het in de handel brengen van een preparaat verantwoordelijk is, gebruik wenst te maken van geheimhoudingsbepalingen, richt hij een verzoek tot de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het preparaat voor het eerst in de handel wordt gebracht.

Dat verzoek moet voldoen aan de bepalingen van bijlage VI en moet de informatie bevatten die vereist wordt op het formulier in bijlage VI, deel A. De bevoegde autoriteit kan niettemin van de persoon die voor het in de handel brengen van het preparaat verantwoordelijk is, verdere informatie vragen indien het nodig blijkt de gegrondheid van het verzoek te beoordelen.

De autoriteit van de lidstaat die een verzoek om geheimhouding ontvangt, stelt de verzoeker op de hoogte van haar besluit. De persoon die voor het in de handel brengen van het preparaat verantwoordelijk is, zendt een afschrift van dat besluit toe aan elke lidstaat waarin hij het product op de markt wil brengen.

Vertrouwelijke informatie die ter kennis van de autoriteiten van een lidstaat of de Commissie is gebracht, wordt geheim gehouden .

Deze gegevens mogen:

slechts ter kennis worden gebracht van de bevoegde instantie, respectievelijk instanties, die tot taak heeft, respectievelijk hebben inlichtingen in ontvangst te nemen ter beoordeling van de te voorziene gevaren die de preparaten voor mens en milieu kunnen opleveren en ter verificatie van de overeenstemming ervan met de voorschriften van deze richtlijn;

bij administratieve of gerechtelijke procedures die sancties meebrengen en die worden ingeleid teneinde controle uit te oefenen op de in de handel gebrachte stoffen, evenwel tevens worden verstrekt aan rechtstreeks bij deze procedures betrokken personen alsmede aan personen die moeten deelnemen of worden gehoord in het kader van een wetgevingsprocedure.

Artikel 15

Rechten van de lidstaten inzake de bescherming van de werknemers

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om, met inachtneming van het Verdrag, de door hen noodzakelijk geachte voorschriften vast te stellen ter bescherming van de werknemers die met de betrokken gevaarlijke preparaten omgaan, voor zover dit ten opzichte van deze richtlijn geen wijziging van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met zich brengt.

Artikel 16

Instanties die informatie in verband met de volksgezondheid moeten ontvangen

De lidstaten wijzen één of meer instanties aan die de gegevens, scheikundige samenstelling inbegrepen, betreffende preparaten die in de handel worden gebracht en wegens hun gevolgen voor de gezondheid of wegens hun fysisch-chemische gevolgen als gevaarlijk worden beschouwd, moeten ontvangen.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de aangewezen instanties alle nodige waarborgen inzake de vertrouwelijke behandeling van de verkregen informatie bieden. Die informatie mag alleen worden gebruikt om te reageren op medische verzoeken met het oog op zowel preventieve als curatieve maatregelen, met name bij spoedgevallen.

De lidstaten zien erop toe dat de informatie niet voor andere doeleinden wordt gebruikt.

De lidstaten zien erop toe dat de aangewezen instanties van de fabrikanten of van de voor het in de handel brengen verantwoordelijke personen alle voor de uitvoering van hun taken benodigde informatie ontvangen.

Artikel 17

Vrij verkeer van goederen

Onverminderd de bepalingen in andere wetgeving van de Unie, mogen de lidstaten het in de handel brengen van preparaten niet verbieden, beperken of belemmeren op grond van de indeling, verpakking en het kenmerken ervan, indien die preparaten voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.

Artikel 18

Vrijwaringsclausule

1.   Indien een lidstaat beschikt over omstandige aanwijzingen dat een preparaat hoewel conform de bepalingen van deze richtlijn toch gevaar oplevert voor de mens of het milieu, om redenen die verband houden met de bepalingen van deze richtlijn, kan hij het in de handel brengen van dat preparaat op zijn grondgebied tijdelijk verbieden of aan bijzondere voorwaarden verbinden. Deze lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten daarvan onverwijld in kennis, onder opgave van de redenen van zijn besluit.

2.   In het in lid 1 bedoelde geval pleegt de Commissie zo spoedig mogelijk overleg met de lidstaten.

3.   De Commissie besluit door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure .

Artikel 19

Aanpassing aan de vooruitgang van de techniek

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast om de bijlagen I tot en met VII aan te passen aan de vooruitgang van de techniek.

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 4, en artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van … (*).

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 4, en artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 10, lid 4, artikel 12, lid 4, en artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met een maand twee maanden verlengd. [Am. 1]

Artikel 21

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 29, lid 1, van Richtlijn 67/548/EEG ingestelde Comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 22

Intrekking

Richtlijn 1999/45/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VIII, deel A, genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VIII, deel B, bij de ingetrokken richtlijn en in bijlage VIII, deel B, bij de onderhavige richtlijn genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IX.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 203.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2013.

(3)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

(4)  Zie bijlage VIII, deel A.

(5)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33.

(6)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(8)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(9)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(10)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 849.

(11)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(12)  PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1.

(13)  PB L 355 van 30.12.1998, blz. 1.

(14)  PB L 154 van 5.6.1992, blz. 1.

(15)  PB L 110 van 4.5.1993, blz. 20.

(16)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(17)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.

(18)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

(19)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.

(20)  PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.

(21)  PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

(22)  PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1.

(23)  PB L 147 van 9.6.1975, blz. 40.

(24)  PB L 155 van 11.6.2011, blz. 1.

(25)  PB L 155 van 11.6.2011, blz. 67.

(26)  PB L 50 van 20.2.2004, blz. 44.

(27)  PB L 155 van 11.6.2011, blz. 176.

(28)  PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19.

(*)  Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

BIJLAGE I

METHODEN VOOR DE BEPALING VAN DE FYSISCH-CHEMISCHE EIGENSCHAPPEN VAN PREPARATEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 5

DEEL A

Vrijstelling van de toepassing van de testmethoden van deel A van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008

Zie punt 2.2.5 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

DEEL B

Alternatieve berekeningsmethoden

B.1.   Niet-gasvormige preparaten

1.

Methoden ter bepaling van de oxiderende eigenschappen van preparaten die organische peroxiden bevatten

Zie punt 2.2.2.1 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

B.2.   Gasvormige preparaten

1.

Methode voor de bepaling van de oxiderende eigenschappen

Zie punt 9.1.1.2 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

2.

Methode voor de bepaling van de ontvlambaarheid

Zie punt 9.1.1.1 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

BIJLAGE II

METHODEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE GEVAREN VOOR DE GEZONDHEID VAN PREPARATEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 6

Inleiding

Er moet een evaluatie worden gemaakt van alle gezondheidseffecten die overeenkomen met de gezondheidseffecten van de in een preparaat aanwezige stoffen. Deze in de delen A en B van deze bijlage beschreven conventionele methode is een berekeningsmethode die kan worden toegepast op alle preparaten en waarbij rekening wordt gehouden met alle gevaren voor de gezondheid van de in het preparaat aanwezige stoffen. Daartoe worden de gevaarlijke effecten voor de gezondheid als volgt onderverdeeld:

1.

acute letale effecten;

2.

onherstelbare niet-letale effecten na één blootstelling;

3.

ernstige effecten na herhaalde of langdurige blootstelling;

4.

bijtende effecten, irriterende effecten;

5.

sensibiliserende effecten;

6.

kankerverwekkende effecten, mutagene effecten, voor de voortplanting vergiftige effecten.

De gezondheidseffecten van een preparaat worden overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), beoordeeld met de in delen A en B van deze bijlage beschreven conventionele methode waarbij gebruik wordt gemaakt van afzonderlijke concentratiegrenswaarden:

a)

indien aan de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 genoemde gevaarlijke stoffen concentratiegrenswaarden zijn toegekend die nodig zijn voor de toepassing van de in deel A van deze bijlage beschreven beoordelingsmethode, moeten die concentratiegrenswaarden worden gebruikt;

b)

indien de gevaarlijke stoffen niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vermeld zijn of daar vermeld zijn zonder de concentratiegrenswaarden die nodig zijn voor de toepassing van de in deel A van deze bijlage beschreven beoordelingsmethode, worden de concentratiegrenswaarden toegekend overeenkomstig de specificaties in deel B van deze bijlage.

De procedure voor de indeling wordt gegeven in deel A van deze bijlage.

De indeling van de stof(fen) en de daarop berustende indeling van het preparaat worden weergegeven,

hetzij door middel van een symbool en één of meer waarschuwingszinnen,

hetzij door middel van categorieën (categorie 1, categorie 2 of categorie 3) en een bijbehorende waarschuwingszin als het gaat om stoffen en preparaten met kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting vergiftige effecten. Het is derhalve van belang om behalve aan het symbool ook aandacht te schenken aan alle specifieke waarschuwingszinnen die aan elke stof in kwestie zijn toegekend.

De systematische beoordeling van alle voor de gezondheid gevaarlijke effecten geschiedt op basis van concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent — behalve bij gasvormige preparaten waarvoor zij in volumeprocent zijn uitgedrukt — in samenhang met de indeling van de stof.

Wanneer zij niet voorkomen in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 , zijn de voor deze conventionele methode te gebruiken concentratiegrenzen die van deel B van deze bijlage.

DEEL A

Procedure voor de beoordeling van de gevaren voor de gezondheid

De beoordeling geschiedt stapsgewijs als volgt.

1.   De volgende preparaten worden als zeer vergiftig ingedeeld

1.1.

op grond van de acute letale effecten en krijgen het symbool „T+”, de gevaaraanduiding „zeer vergiftig” en waarschuwingszin R26, R27 of R28 toegekend:

1.1.1.

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 1 van deel B (tabel 1 of tabel 1a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

1.1.2.

preparaten die meer dan één als zeer vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 1.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PT+

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige zeer vergiftige stof, en

LT+

=

de voor elke zeer vergiftige stof vastgestelde grenswaarde in gewichts- of volumeprocent is;

1.2.

op grond van de niet-letale onherstelbare effecten na één blootstelling en krijgen het symbool „T+”, de gevaaraanduiding „zeer vergiftig” en waarschuwingszin R39/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende gevaarlijke stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 2 van deel B (tabel 2 of tabel 2a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de desbetreffende stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen, of daarin wordt/worden genoemd zonder bijbehorende concentratiegrenzen.

2.   De volgende preparaten worden als vergiftig ingedeeld:

2.1.

op grond van de acute letale effecten en krijgen het symbool „T”, de gevaaraanduiding „vergiftig” en waarschuwingszin R23, R24 of R25 toegekend:

2.1.1.

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig of vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 1 deel B (tabel 1 of tabel 1a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de desbetreffende stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

2.1.2.

preparaten die meer dan één als zeer vergiftig of vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 2.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenswaarden, wanneer:

Image

waarin:

PT+

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige zeer vergiftige stof,

PT

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige vergiftige stof, en

LT

=

de voor de verschillende zeer vergiftige of vergiftige stoffen vastgestelde vergiftigheidsgrens in gewichts- of volumeprocent is;

2.2.

op grond van de niet-letale onherstelbare effecten na één blootstelling en krijgen het symbool „T”, de gevaaraanduiding „vergiftig” en waarschuwingszin R39/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig of vergiftig ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de desbetreffende stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 2 van deel B (tabel 2 of tabel 2a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de desbetreffende stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

2.3.

op grond van de effecten op lange termijn, en krijgen het symbool „T”, de gevaaraanduiding „vergiftig” en waarschuwingszin R48/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende gevaarlijke stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 3 van deel B (tabel 3 of tabel 3a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

3.   De volgende preparaten worden als schadelijk beschouwd:

3.1.

op grond van de acute letale effecten en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin R20, R21 of R22 toegekend:

3.1.1.

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 1 van deel B (tabel 1 of tabel 1a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

3.1.2.

preparaten die meer dan één als zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk ingedeelde stoffen bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 3.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PT+

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige zeer vergiftige stof,

PT

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige vergiftige stof,

PXn

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige schadelijke stof, en

LXn

=

de voor de verschillende zeer vergiftige, vergiftige of schadelijke stoffen vastgestelde schadelijkheidsgrens in gewichts- of volumeprocent is;

3.2.

op grond van hun acute effecten op de longen bij inslikken en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin R65 toegekend:

preparaten die als schadelijk zijn ingedeeld volgens de criteria van punt 3.2.3 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG. Bij de toepassing van de conventionele methode volgens punt 3.1 van dit deel wordt geen rekening gehouden met de indeling van een stof als R65;

3.3.

op grond van de niet-letale onherstelbare effecten na één blootstelling, en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin 1 R68/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk ingedeelde stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 2 van deel B (tabel 2 of tabel 2a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

3.4.

op grond van de effecten op lange termijn, en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin R48/wijze van blootstelling toegekend:

preparaten die één of meer dergelijke effecten veroorzakende, als vergiftig of schadelijk ingedeelde gevaarlijke stoffen bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 3 van deel B (tabel 3 of tabel 3a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

4.   De volgende preparaten worden als bijtend ingedeeld

4.1.

en krijgen het symbool „C”, de gevaaraanduiding „bijtend” en waarschuwingszin R35 toegekend:

4.1.1.

preparaten die één of meer als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R35, bevatten in een concentratie die afzonderlijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

4.1.2.

preparaten die meer dan één als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R35 bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 4.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35, en

LC, R35

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte corrosiegrens R35 voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35, is;

4.2.

en krijgen het symbool „C”, de gevaaraanduiding „bijtend” en waarschuwingszin R34 toegekend:

4.2.1.

preparaten die één of meer als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met het symbool „C”, de gevaaraanduiding „bijtend” en zin R35 of R34, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

4.2.2.

preparaten die meer dan één als bijtend ingedeelde stoffen aangeduid met zin R35 of R34 bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 4.2.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34, en

LC, R34

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte respectieve corrosiegrens voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, is.

5.   De volgende preparaten worden als irriterend ingedeeld:

5.1.

zijnde preparaten die ernstig oogletsel kunnen veroorzaken, en krijgen het symbool „X”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R41 toegekend:

5.1.1.

preparaten die één of meer als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R41, bevatten in een concentratie die afzonderlijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.1.2.

preparaten die meer dan één hetzij als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R41, hetzij als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R35 of R34, bevatten, in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34,

PXi, R41

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R41, en

LXi, R41

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte respectieve irritatiegrens R41 voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, of irriterende stof, aangeduid met zin R41, is;

5.2.

voor de ogen, en krijgen het symbool „Xi”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R36 toegekend:

5.2.1.

preparaten die één of meer als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R35 of R34, of als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R41 of R36, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.2.2.

preparaten die meer dan één van de hetzij irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R41 of R36, hetzij als bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R35 of R34, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.2.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34,

PXi, R41

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R41,

PXi, R36

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R36, en

LXi, R36

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte respectieve irritatiegrens R36 voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, of irriterende stof, aangeduid met zin R41 of R36, is;

5.3.

voor de huid, en krijgen het symbool „Xi”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R38 toegekend;

5.3.1.

preparaten die één of meer als irriterend of bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R38, respectievelijk zin R35 of R34, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.3.2.

preparaten die meer dan één als irriterend of bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R38, respectievelijk zin R35 of R34, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.3.1, onder a) of b), vastgestelde irritatiegrenzen, indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34,

PXi, R38

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R38, en

LXi, R38

=

de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte respectieve irritatiegrens R38 voor elke bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, of irriterende stof, aangeduid met zin R38, is;

5.4.

voor de luchtwegen, en krijgen het symbool „Xi”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R37 toegekend:

5.4.1.

preparaten die één of meer als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R37, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 4 van deel B (tabel 4 of tabel 4a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.4.2.

preparaten die meer dan één als irriterend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R37, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.4.1, onder a) of b), vastgestelde irritatiegrens, indien:

Image

waarin:

PXi, R37

=

het gewichts- of volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R37, en

LXi, R37

=

het gewichts- of volumeprocent uitgedrukte irritatiegrens R37 voor elke irriterende stof, aangeduid met zin R37, is;

5.4.3.

gasvormige preparaten die meer dan één als irriterend of bijtend ingedeelde stoffen, aangeduid met zin R37, respectievelijk zin R35 of R34, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.4.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PC, R35

=

het volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R35,

PC, R34

=

het volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige bijtende stof, aangeduid met zin R34,

PXi, R37

=

het volumepercentage is van elke in het preparaat aanwezige irriterende stof, aangeduid met zin R37, en

LXi, R37

=

de in gewichts- of volumepercentage uitgedrukte respectieve irritatiegrens R37 voor elke gasvormige bijtende stof, aangeduid met zin R35 of R34, of gasvormige irriterende stof, aangeduid met zin R37, is.

6.   De volgende preparaten worden als sensibiliserend ingedeeld:

6.1.

voor de huid, en krijgen het symbool „Xi”, de gevaaraanduiding „irriterend” en waarschuwingszin R43 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende, als sensibiliserend ingedeelde stof, aangeduid met zin R43, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 5 van deel B (tabel 5 of tabel 5a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

6.2.

voor de luchtwegen, en krijgen het symbool „Xn”, de gevaaraanduiding „schadelijk” en waarschuwingszin R42 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende, als sensibiliserend ingedeelde stof, aangeduid met zin R42, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 5 van deel B (tabel 5 of tabel 5a) van deze bijlage vastgestelde waarde, indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

7.   De volgende preparaten worden als kankerverwekkend ingedeeld:

7.1.

van categorie 1 of 2, en krijgen het symbool „T” en waarschuwingszin R45 of R49 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de kankerverwekkende stoffen en aangeduid met zin R45 of R49, waarmee de kankerverwekkende stoffen van categorie 1 en 2 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

7.2.

van categorie 3, en krijgen het symbool „Xn” en waarschuwingszin R40 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de kankerverwekkende stoffen en aangeduid met zin R40, waarmee de kankerverwekkende stoffen van categorie 3 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

8.   De volgende preparaten worden als mutageen ingedeeld:

8.1.

van categorie 1 of 2, en krijgen het symbool „T” en waarschuwingszin R46 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de mutagene stoffen en aangeduid met zin R46, waarmee de mutagene stoffen van categorie 1 en 2 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

8.2.

van categorie 3, en krijgen het symbool „Xn” en waarschuwingszin 1 R68 toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de mutagene stoffen en aangeduid met zin 1 R68 , waarmee de mutagene stoffen van categorie 3 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

9.   De volgende preparaten worden als voor de voortplanting vergiftig ingedeeld:

9.1.

van categorie 1 of 2, en krijgen het symbool „T” en waarschuwingszin R60 (vruchtbaarheid) toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen en aangeduid met zin R60, waarmee de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen van categorie 1 en 2 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

9.2.

van categorie 3, en krijgen het symbool „Xn” en waarschuwingszin R62 (vruchtbaarheid) toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen en aangeduid met zin R62, waarmee de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen van categorie 3 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

9.3.

van categorie 1 of 2, en krijgen het symbool „T” en waarschuwingszin R61 (ontwikkeling) toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen en aangeduid met zin R61, waarmee de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen van categorie 1 en 2 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

9.4.

van categorie 3, en krijgen het symbool „Xn” en waarschuwingszin R63 (ontwikkeling) toegekend:

preparaten die ten minste één dergelijke effecten veroorzakende stof, ingedeeld bij de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen en aangeduid met zin R63, waarmee de voor de vruchtbaarheid vergiftige stoffen van categorie 3 worden gekenmerkt, bevatten in een concentratie gelijk aan of hoger dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de bij punt 6 van deel B (tabel 6 of tabel 6a) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen.

DEEL B

Concentratiegrenzen voor de beoordeling van de gevaren voor de gezondheid

Voor ieder gezondheidseffect geeft de eerste tabel (tabellen 1 tot en met 6) de concentratiegrenswaarden (uitgedrukt in gewichtsprocent) voor niet-gasvormige preparaten, en de tweede tabel (tabellen 1a tot en met 6a) de concentratiegrenzen (uitgedrukt in volumeprocent) voor gasvormige preparaten. Die concentratiegrenzen worden gebruikt wanneer er voor de betrokken stof in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 geen specifieke concentratiegrenzen zijn vermeld.

1.   Acute letale effecten

1.1.   Niet-gasvormige preparaten

Bepalend voor de indeling van het preparaat zijn de in tabel 1 opgenomen concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, in samenhang met de afzonderlijke concentratie van de aanwezige stof of stoffen waarvan de indeling eveneens is aangegeven.

Tabel 1

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

T+

T

Xn

T+ en R26, R27, R28

Conc. ≥ 7 %

1 % ≤ conc. < 7 %

0,1  % ≤ conc.< 1 %

T en R23, R24, R25

 

Conc. ≥ 25 %

3 % ≤ conc. < 25 %

Xn en R20, R21, R22

 

 

Conc. ≥ 25 %

De R-zinnen ter aanduiding van de gevaren worden aan het preparaat toegekend aan de hand van de onderstaande criteria:

op het etiket dienen in overeenstemming met de gehanteerde indeling één of meer van bovengenoemde R-zinnen te worden vermeld;

in het algemeen stemmen de gekozen R-zinnen overeen met de strengste indeling waarvoor op grond van de concentraties van de aanwezige stof(fen) kan worden gekozen.

1.2.   Gasvormige preparaten

Bepalend voor de indeling van het gasvormige preparaat zijn de in tabel 1a opgenomen concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, in samenhang met de afzonderlijke concentratie van het aanwezige gas of de aanwezige gassen waarvan de indeling eveneens is aangegeven.

Tabel 1a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormige preparaat

T+

T

Xn

T+ en R26, R27, R28

Conc. ≥ 1 %

0,2  % ≤ conc. < 1 %

0,02  % ≤ conc. < 0,2  %

T en R23, R24, R25

 

Conc. ≥ 5 %

0,5  % ≤ conc. < 5 %

Xn en R20, R21, R22

 

 

Conc. ≥ 5 %

De R-zinnen ter aanduiding van de gevaren worden aan het preparaat toegekend aan de hand van de onderstaande criteria:

op het etiket dienen in overeenstemming met de gehanteerde indeling een of meer van bovengenoemde R-zinnen te worden vermeld;

in het algemeen stemmen de gekozen R-zinnen overeen met de strengste indeling waarvoor op grond van de concentraties van de aanwezige stof(fen) kan worden gekozen.

2.   Onherstelbare niet-letale effecten na één blootstelling

2.1.   Niet-gasvormige preparaten

Voor preparaten die na één blootstelling onherstelbare niet-letale effecten tot gevolg hebben (R39/wijze van blootstelling — 1 R68/wijze van blootstelling), zijn de in tabel 2 vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 2

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

T+

T

Xn

T+ en R39/wijze van blootstelling

Conc. ≥ 10 % R39 (*) verplicht

1 % ≤ conc. < 10 % R39 (*) verplicht

0,1  % ≤ conc. < 1 % 1 R68 (*) verplicht

T en R39/wijze van blootstelling

 

Conc. ≥ 10 % R39 (*) verplicht

1 % ≤ conc. < 10 % 1 R68 (*) verplicht

Xn en 1 R68/wijze van blootstelling

 

 

Conc. ≥ 10 % 1 R68 (*) verplicht

2.2.   Gasvormige preparaten

Voor gasvormige preparaten die deze effecten (R39/wijze van blootstelling — 2 R68/wijze van blootstelling) tot gevolg hebben, zijn de in tabel 2a vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 2a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormige preparaat

T+

T

Xn

T+ en R39/wijze van blootstelling

Conc. ≥ 1 % R39 (**) verplicht

0,2  % ≤ conc. < 1 % R39 (**) verplicht

0,02  % ≤ conc. < 0,2  % 1 R68 (**) verplicht

T en R39/wijze van blootstelling

 

Conc. ≥ 5 % R39 (**) verplicht

0,5  % ≤ conc. < 5 % 1 R68 (**) verplicht

Xn en 1 R68/wijze van blootstelling

 

 

Conc. ≥ 5 % 1 R68 (**) verplicht

3.   Ernstige effecten na herhaalde of langdurige blootstelling

3.1.   Niet-gasvormige preparaten

Voor preparaten die na herhaalde of langdurige blootstelling ernstige effecten veroorzaken (R48/wijze van blootstelling), zijn de in tabel 3 vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 3

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

T

Xn

T en R48/wijze van blootstelling

Conc. ≥ 10 % R48 (***) verplicht

1 % ≤ conc. < 10 % R48 (***) verplicht

Xn en R48/wijze van blootstelling

 

Conc. ≥ 10 % R48 (***) verplicht

3.2   Gasvormige preparaten

Voor gasvormige preparaten die na herhaalde of langdurige blootstellingen ernstige effecten veroorzaken (R48/wijze van blootstelling), zijn de in tabel 3a vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 3a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormige preparaat

T

Xn

T en R48/wijze van blootstelling

Conc. ≥ 5 % R48 (****) verplicht

0,5  % ≤ conc. < 5 % R48 (****) verplicht

Xn en R48/wijze van blootstelling

 

Conc. ≥ 5 % R48 (****) verplicht

4.   Bijtende en irriterende effecten met inbegrip van ernstige oogletsels

4.1.   Niet-gasvormige preparaten

Voor stoffen die bijtende effecten (R34, R35) of irriterende effecten (R36, R37, R38, R41) veroorzaken, zijn de in tabel 4 vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 4

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

C en R35

C en R34

Xi en R41

Xi en R36, R37, R38

C en R35

Conc. ≥ 10 % R35 verplicht

5 % ≤ conc. < 10 % R34 verplicht

5 % (*****)

1 % ≤ conc. < 5 % R36/38 verplicht

C en R34

 

Conc. ≥ 10 % R34 verplicht

10 % (*****)

5 % ≤ conc. < 10 % R36/38 verplicht

Xi en R41

 

 

Conc. ≥ 10 % R41 verplicht

5 % ≤ conc. < 10 % R36 verplicht

Xi en R36, R37, R38

 

 

 

Conc. ≥ 20 % R36, R37, R38 zijn verplicht, afhankelijk van de concentratie en voor zover zij op de in het preparaat aanwezige stoffen van toepassing zijn

NB:

Wanneer op preparaten die stoffen bevatten die als bijtend of irriterend zijn ingedeeld, zonder meer de conventionele methode wordt toegepast, kan dit ertoe leiden dat de gevaren te laag of te hoog worden ingeschat als er geen rekening wordt gehouden met andere relevante factoren (zoals de pH van het preparaat). Daarom moet bij de indeling als bijtend rekening worden gehouden met de bepalingen in punt 3.2.5 van bijlage VI van Richtlijn 67/548/EEG en artikel 6, lid 3, tweede en derde streepje, van deze richtlijn.

4.2.   Gasvormige preparaten

Voor gassen die deze effecten (R34, R35 of R36, R37, R38, R41) veroorzaken, zijn de in tabel 4a vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 4a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormig preparaat

C en R35

C en R34

Xi en R41

Xi en R36, R37, R38

C en R35

Conc. ≥ 1 % R35 verplicht

0,2  % ≤ conc. < 1 % R34 verplicht

0,2  % (******)

0,02  % ≤ conc. < 0,2  % R36/37/38 verplicht

C en R34

 

Conc. ≥ 5 % R34 verplicht

5 % (******)

0,5  % ≤ conc. < 5 % R36/R37/R38 verplicht

Xi en R41

 

 

Conc. ≥ 5 % R41 verplicht

0,5  % ≤ conc. < 5 % R36 verplicht

Xi en R36, R37, R38

 

 

 

Conc. ≥ 5 % R36, R37, R38 verplicht, naargelang het geval

NB:

Wanneer op preparaten die stoffen bevatten die als bijtend of irriterend zijn ingedeeld, zonder meer de conventionele methode wordt toegepast, kan dit ertoe leiden dat de gevaren te laag of te hoog worden ingeschat als er geen rekening wordt gehouden met andere relevante factoren (zoals de pH van het preparaat). Daarom moet bij de indeling als bijtend rekening worden gehouden met de bepalingen in punt 3.2.5 van bijlage VI van Richtlijn 67/548/EEG en artikel 6, lid 3, tweede en derde streepje, van deze richtlijn.

5.   Overgevoeligheidseffecten

5.1.   Niet-gasvormige preparaten

Preparaten die dergelijke effecten veroorzaken, worden als sensibiliserend ingedeeld met:

symbool Xn alsmede zin R42 indien dit effect door inademing kan worden veroorzaakt;

symbool Xi alsmede zin R43 indien dit effect via huidcontact kan worden veroorzaakt.

De in tabel 5 vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, zijn voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 5

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

Sensibiliserend en R42

Sensibiliserend en R43

Sensibiliserend en R42

Conc. ≥ 1 % R42 verplicht

 

Sensibiliserend en R43

 

Conc. ≥ 1 % R43 verplicht

5.2.   Gasvormige preparaten

Gasvormige preparaten die dergelijke effecten veroorzaken, worden als sensibiliserend ingedeeld met:

symbool Xn alsmede zin R42 indien dit effect door inademing kan worden veroorzaakt;

symbool Xi alsmede zin R43 indien dit effect via huidcontact kan worden veroorzaakt.

De in tabel 5a vastgestelde afzonderlijke concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, zijn voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat.

Tabel 5a

Indeling van de stof (gas)

Indeling van het gasvormige preparaat

Sensibiliserend en R42

Sensibiliserend en R43

Sensibiliserend en R42

Conc. ≥ 0,2  % R42 verplicht

 

Sensibiliserend en R43

 

Conc. ≥ 0,2  % R43 verplicht

6.   Kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting vergiftige effecten

6.1.   Niet-gasvormige preparaten

Voor preparaten die dergelijke effecten veroorzaken, zijn de in tabel 6 vastgestelde concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtspercentage, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat. De volgende gevaarsymbolen en waarschuwingszinnen worden toegekend:

Kankerverwekkend van de categorieën 1 en 2:

T; R45, R49

Kankerverwekkend van categorie 3:

Xn; R40

Mutageen van de categorieën 1 en 2:

T; R46

Mutageen van categorie 3:

Xn; 1 R68

Voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid), categorieën 1 en 2:

T; R60

Voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling), categorieën 1 en 2:

T; R61

Voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid), categorie 3:

Xn; R62

Voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling), categorie 3:

Xn; R63


Tabel 6

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

Categorieën 1 en 2

Categorie 3

Kankerverwekkende stoffen van categorie 1 of 2 en R45 of R49

Concentratie ≥ 0,1  % kankerverwekkend naar gelang van het geval R45 of R49 verplicht

 

Kankerverwekkende stoffen van categorie 3 en R40

 

Concentratie ≥ 1 % kankerverwekkend R40 verplicht (tenzij reeds R45  (*******) is toegekend)

Mutagene stoffen van categorie 1 of 2 en R46

Concentratie ≥ 0,1  % mutageen R46 verplicht

 

Mutagene stoffen van categorie 3 en R68

 

Concentratie ≥ 1 % mutageen R68 verplicht (tenzij reeds R46 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R60 (vruchtbaarheid)

Concentratie ≥ 0,5  % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R60 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R62 (vruchtbaarheid)

 

Concentratie ≥ 5 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R62 verplicht (tenzij reeds R60 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R61 (ontwikkeling)

Concentratie ≥ 0,5  % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R61 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R63 (ontwikkeling)

 

Concentratie ≥ 5 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R63 verplicht (tenzij reeds R61 is toegekend)

6.2.   Gasvormige preparaten

Voor gasvormige preparaten die dergelijke effecten veroorzaken, zijn de in tabel 6a vastgestelde concentratiegrenzen, uitgedrukt in volumeprocent, voor zover toepasselijk bepalend voor de indeling van het preparaat. De volgende gevaarsymbolen en waarschuwingszinnen worden toegekend:

Kankerverwekkend van de categorieën 1 en 2:

T; R45 of R49

Kankerverwekkend van categorie 3:

Xn; R40

Mutageen van de categorieën 1 en 2:

T; R46

Mutageen van categorie 3:

Xn; 1 R68

Voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid), categorieën 1 en 2:

T; R60

Voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling), categorieën 1 en 2:

T; R61

Voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid), categorie 3:

Xn; R62

Voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling), categorie 3:

Xn; R63


Tabel 6a

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

Categorieën 1 en 2

Categorie 3

Kankerverwekkende stoffen van categorie 1 of 2 en R45 of R49

Concentratie ≥ 0,1  % kankerverwekkend naar gelang van het geval R45 of R49 verplicht

 

Kankerverwekkende stoffen van categorie 3 en R40

 

Concentratie ≥ 1 % kankerverwekkend R40 verplicht (tenzij reeds R45  (********) is toegekend)

Mutagene stoffen van categorie 1 of 2 en R46

Concentratie ≥ 0,1  % mutageen R46 verplicht

 

Mutagene stoffen van categorie 3 en R68

 

Concentratie ≥ 1 % mutageen R68 verplicht (tenzij reeds R46 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R60 (vruchtbaarheid)

Concentratie ≥ 0,2  % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R60 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R62 (vruchtbaarheid)

 

Concentratie ≥ 1 % voor de voortplanting vergiftig (vruchtbaarheid) R62 verplicht (tenzij reeds R60 is toegekend)

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2 en R61 (ontwikkeling)

Concentratie ≥ 0,2  % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R61 verplicht

 

Voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 3 en R63 (ontwikkeling)

 

Concentratie ≥ 1 % voor de voortplanting vergiftig (ontwikkeling) R63 verplicht (tenzij reeds R61 is toegekend)


(*)  Om de wijze van toetreding/blootstelling (wijze van blootstelling) aan te geven, dient gebruik te worden gemaakt van gecombineerde zinnen als vermeld in de punten 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 van de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG).

(**)  Om de wijze van toetreding/blootstelling (wijze van blootstelling) aan te geven, dient gebruik te worden gemaakt van gecombineerde zinnen als vermeld in de punten 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 van de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG).

(***)  Om de wijze van toetreding/blootstelling (wijze van blootstelling) aan te geven, dient gebruik te worden gemaakt van gecombineerde zinnen als vermeld in de punten 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 van de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG).

(****)  Om de wijze van toetreding/blootstelling (wijze van blootstelling) aan te geven, dient gebruik te worden gemaakt van gecombineerde zinnen als vermeld in de punten 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 van de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG).

(*****)  Volgens de handleiding voor het kenmerken (bijlage IV bij Richtlijn 67/548/EEG wordt de zin R41 automatisch geacht van toepassing te zijn op bijtende stoffen waaraan de zin R35 of R34 is toegekend. Indien het preparaat derhalve bijtende (R35 of R34) stoffen bevat in een geringere concentratie dan die welke een indeling als bijtend preparaat rechtvaardigt, kan de aanwezigheid van deze stoffen een reden zijn om het preparaat als irriterend met R41 of irriterend met R36 in te delen.

(******)  Volgens de handleiding voor het kenmerken (bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG wordt de zin R41 automatisch geacht van toepassing te zijn op bijtende stoffen waaraan de zin R35 of R34 is toegekend. Indien het preparaat derhalve bijtende (R35 of R34) stoffen bevat in een geringere concentratie dan die welke een indeling als bijtend preparaat rechtvaardigt, kan de aanwezigheid van deze stoffen een reden zijn om het preparaat als irriterend met R41 of irriterend met R36 in te delen.

(*******)  Wanneer aan het preparaat R49 en R40 zijn toegekend, blijven beide R zinnen behouden, omdat R40 geen onderscheid maakt tussen de blootstellingsroutes, terwijl R49 alleen wordt toegekend voor de inhalatieroute.

(********)  Wanneer aan het preparaat R49 en R40 zijn toegekend, blijven beide R-zinnen behouden, omdat R40 geen onderscheid maakt tussen de blootstellingsroutes, terwijl R49 alleen wordt toegekend voor de inhalatieroute.

BIJLAGE III

METHODEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE GEVAREN VOOR HET MILIEU VAN PREPARATEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7

INLEIDING

De systematische beoordeling van alle voor het milieu gevaarlijke effecten geschiedt op basis van concentratiegrenzen uitgedrukt in gewichtsprocent — behalve bij gasvormige preparaten waarvoor zij in volumeprocent zijn uitgedrukt — in samenhang met de indeling van de stof.

Deel A betreft de in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde berekeningsmethoden en geeft de R-zin die aan de indeling van het preparaat moet worden toegekend.

In deel B staan de concentratiegrenzen bij toepassing van de conventionele methode alsmede de toepasselijke symbolen en R-zinnen voor de indeling.

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), geschiedt de beoordeling van de gevaren voor het milieu met de in deel A en deel B bij deze bijlage beschreven conventionele methode waarbij gebruik wordt gemaakt van concentratiegrenzen per stof.

a)

Indien voor de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vermelde gevaarlijke stoffen de concentratiegrenzen voor de toepassing van de beoordelingsmethode van deel A bij deze bijlage zijn vastgesteld, worden deze concentratiegrenzen gebruikt.

b)

Indien de gevaarlijke stoffen niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomen of daar worden genoemd zonder dat concentratiegrenzen voor de toepassing van de beoordelingsmethode van deel A bij deze bijlage zijn aangegeven, worden de concentratiegrenzen vastgesteld volgens de voorschriften van deel B bij deze bijlage.

Deel C legt de testmethoden vast voor de beoordeling van de risico's voor het aquatische milieu.

DEEL A

Methode voor de beoordeling van de gevaren voor het milieu

a)   Aquatisch milieu

I.   Conventionele methode voor de beoordeling van de gevaren voor het aquatische milieu

Bij de conventionele methode voor de beoordeling van de gevaren die een preparaat kan opleveren voor het aquatische milieu wordt rekening gehouden met 2 alle gevaren die een preparaat voor het milieu met zich kan brengen. Daarbij worden de volgende specificaties gebruikt.

De volgende preparaten worden als gevaarlijk voor het milieu ingedeeld

1.

en krijgen het symbool „N”, de gevaaraanduiding „gevaarlijk voor het milieu” en de waarschuwingszinnen R50 en R53 (R50-53) toegekend:

1.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in 3 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 1) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in 3 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

1.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 1.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53, en

LN, R50-53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R50-53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53, is

2.

en krijgen het symbool „N”, de gevaaraanduiding „gevaarlijk voor het milieu” en de waarschuwingszinnen R51 en R53 (R51-53) toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1 zijn ingedeeld:

2.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53 of R51-53, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 1) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

2.2.

preparaten die meer dan één van de als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-R53 of R51-53, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 2.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53,

PN, R51-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R51-53, en

LN, R51-53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukt R51-53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53 of R51-53, is;

3.

en krijgen de waarschuwingszin R52 en R53 (R52-53) toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1 of 2 hierboven zijn ingedeeld:

3.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 1) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

3.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 3.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53,

PN, R51-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R51-53,

PR52-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R52-53, en

LR52-53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R52-53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, is;

4.

en krijgen het symbool „N”, de gevaaraanduiding „gevaarlijk voor het milieu” en de waarschuwingszin R50 toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1 zijn ingedeeld:

4.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R50, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 2) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

4.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R50, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 4.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PN, R50

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R50, en

LN, R50

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R50-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R50, is

4.3.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R50 bevatten, die niet voldoen aan de in punt 4.1 of 4.2 genoemde criteria, en die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, bevatten, indien:

Image

waarin:

PN, R50

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R50,

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53, en

LN, R50

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R50-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R50 of R50-53, is;

5.

en krijgen de waarschuwingszin R52 toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1, 2, 3 of 4 zijn ingedeeld:

5.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R52, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 3) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

5.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R52, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 5.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PR52

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R52, en

LR52

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R52-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R52, is;

6.

en krijgen de waarschuwingszin R53 toegekend tenzij zij reeds overeenkomstig punt 1, 2 of 3 zijn ingedeeld:

6.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R53, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof)fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 4) bij deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd zonder de bijbehorende concentratiegrenzen;

6.2.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R53, bevatten in concentraties die afzonderlijk lager zijn dan de in punt 6.1, onder a) of b), vastgestelde grenzen, indien:

Image

waarin:

PR53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R53, en

LR53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R53, is;

6.3.

preparaten die meer dan één als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zin R53, bevatten, die niet voldoen aan de in punt 6.2 genoemde criteria, en die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, bevatten, indien:

Image

waarin:

PR53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R53,

PN, R50-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R50-53,

PN, R51-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R51-53,

PR52-53

=

het gewichtspercentage van elke in het preparaat aanwezige voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zinnen R52-53, en

LR53

=

de in gewichtsprocent uitgedrukte R53-grens voor elke voor het milieu gevaarlijke stof, aangeduid met de zin R53 of de zinnen R50-53, R51-53 of R52-53, is.

b)   Niet-aquatisch milieu

1.   DE OZONLAAG

I.   Conventionele methode voor de beoordeling van de gevaren voor de ozonlaag

De volgende preparaten worden als gevaarlijk voor het milieu ingedeeld

1.

en krijgen het symbool „N”, de gevaaraanduiding „gevaarlijk voor het milieu” en de waarschuwingszin R59 toegekend:

1.1.

preparaten die één of meer als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen, aangeduid met het symbool „N” en de waarschuwingszin R59, bevatten in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of hoger is dan:

a)

hetzij de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde waarde voor de betrokken stof(fen),

b)

hetzij de in deel B (tabel 5) van deze bijlage vastgestelde waarde indien de stof(fen) niet in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorkomt/voorkomen of daarin wordt/worden genoemd onder de bijbehorende concentratiegrenzen.

2.   TERRESTRISCH MILIEU

I.   Beoordeling van preparaten die gevaren opleveren voor het terrestrisch milieu

Bij het gebruik van de volgende gevaarvermeldingen voor de indeling van preparaten zal rekening worden gehouden met gedetailleerde criteria wanneer die in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG zullen zijn neergelegd.

R54

Vergiftig voor planten

R55

Vergiftig voor dieren

R56

Vergiftig voor bodemorganismen

R57

Vergiftig voor bijen

R58

Kan in het milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken.

DEEL B

Concentratiegrenzen voor de beoordeling van de gevaren voor het milieu

I.   Aquatisch milieu

De preparaten worden ingedeeld op basis van de in de onderstaande tabellen neergelegde concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent, van de afzonderlijke in het preparaat aanwezige stof(fen), waarvan de indeling eveneens is gegeven.

Tabel 1a

Acute toxiciteit voor in het water levende organismen en schadelijke effecten op lange termijn in het aquatische milieu

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat

N, R50-53

N, R51-53

R52-53

N, R50-53

zie tabel 1b

zie tabel 1b

zie tabel 1b

N, R51-53

 

Cn ≥ 25 %

2,5  % ≤ Cn< 25 %

R52-53

 

 

Cn ≥ 25 %

Voor preparaten die een stof bevatten die is ingedeeld als N, R50-53 zijn de concentratiegrenzen en de daaruit voortvloeiende indeling, als aangegeven in tabel 1b, van toepassing.

Tabel 1b

Acute toxiciteit voor in het water levende organismen en schadelijke effecten op lange termijn in het aquatische milieu, voor stoffen die zeer vergiftig zijn voor het aquatische milieu

LC50- of EC50-waarde („L(E)C50”) van stof ingedeeld als N, R50-53 (mg/l)

Indeling van het preparaat

N, R50-53

N, R51-53

R52-53

0,1 < L(E)C50 ≤ 1

Cn ≥ 25 %

2,5  % ≤ Cn< 25 %

0,25  % ≤ Cn< 2,5  %

0,01 < L(E)C50 ≤ 0,1

Cn ≥ 2,5  %

0,25  % ≤ Cn< 2,5  %

0,025  % ≤ Cn< 0,25  %

0,001 < L(E)C50 ≤ 0,01

Cn ≥ 0,25  %

0,025  % ≤ Cn< 0,25  %

0,0025  % ≤ Cn< 0,025  %

0,0001 < L(E)C50 ≤ 0,001

Cn ≥ 0,025  %

0,0025  % ≤ Cn< 0,025  %

0,00025  % ≤ Cn< 0,0025  %

0,00001 < L(E)C50 ≤ 0,0001

Cn ≥ 0,0025  %

0,00025  % ≤ Cn< 0,0025  %

0,000025  % ≤ Cn< 0,00025  %

Voor preparaten die stoffen bevatten met een lagere LC50 of EC50-waarde dan 0,00001  mg/l worden de overeenkomstige concentratiegrenzen dienovereenkomstig berekend (in factor 10-intervallen).


Tabel 2

Zeer vergiftig voor in het water levende organismen

LC50- of EC50-waarde („L(E)C50”) van stof ingedeeld als N, R50 of als N, R50-53 (mg/l)

Indeling van het preparaat N, R50

0,1 < L(E)C50 ≤ 1

Cn ≥ 25 %

0,01 < L(E)C50 ≤ 0,1

Cn ≥ 2,5  %

0,001 < L(E)C50 ≤ 0,01

Cn ≥ 0,25  %

0,0001 < L(E)C50 ≤ 0,001

Cn ≥ 0,025  %

0,00001 < L(E)C50 ≤ 0,0001

Cn ≥ 0,0025  %

Voor preparaten die stoffen bevatten met een lagere LC50- of EC50-waarde dan 0,00001  mg/l worden de overeenkomstige concentratiegrenzen dienovereenkomstig berekend (in factor 10-intervallen).


Tabel 3

Vergiftig voor in het water levende organismen

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat R52

R52

Cn ≥ 25 %


Tabel 4

Schadelijke effecten op lange termijn voor het aquatische milieu

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat R53

R53

Cn ≥ 25 %

N, R50-53

Cn ≥ 25 %

N, R51-53

Cn ≥ 25 %

R52-53

Cn ≥ 25 %

II.   Niet-aquatisch milieu

De preparaten worden ingedeeld op basis van de in de onderstaande tabellen weergegeven concentratiegrenzen, uitgedrukt in gewichtsprocent of voor gasvormige preparaten in volumeprocent, van de afzonderlijke in het preparaat aanwezige stof(fen).

Tabel 5

Gevaarlijk voor de ozonlaag

Indeling van de stof

Indeling van het preparaat N, R59

N en R59

Cn ≥ 0,1  %

DEEL C

Testmethoden voor de beoordeling van de risico's voor het aquatische milieu

De preparaten worden doorgaans ingedeeld aan de hand van de conventionele methode. Voor de bepaling van de zeer vergiftige effecten op in het water levende organismen kan het in bepaalde gevallen evenwel nuttig zijn het preparaat aan proeven te onderwerpen.

Het resultaat van die proeven kan slechts leiden tot een wijziging van de aan de hand van de conventionele methode bepaalde indeling met betrekking tot de zeer vergiftige effecten op in het water levende organismen.

Als de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het preparaat besluit dit preparaat aan proeven te onderwerpen, moeten die laatste worden uitgevoerd in overeenstemming met de methoden van deel C van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 440/2008.

Bovendien moeten die proeven worden uitgevoerd op alle drie in voornoemde bijlage genoemde soorten (algen, Daphnia en vissen), overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, tenzij het preparaat na proeven op slechts één van deze soorten reeds is ingedeeld in de hoogste categorie zeer vergiftige effecten op in het water levende organismen of tenzij reeds voor de inwerkingtreding van deze richtlijn een onderzoeksresultaat beschikbaar was.

BIJLAGE IV

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR RECIPIËNTEN DIE PREPARATEN BEVATTEN WELKE AAN HET GROTE PUBLIEK TE KOOP AANGEBODEN OF VERKOCHT WORDEN

DEEL A

Recipiënten die van een kinderveilige sluiting moeten zijn voorzien

1.

Recipiënten met aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte preparaten die als zeer vergiftig, vergiftig of bijtend zijn gekenmerkt overeenkomstig de voorschriften van artikel 10 en onder de in artikel 6 genoemde voorwaarden, moeten, ongeacht de capaciteit ervan, van een kinderveilige sluiting zijn voorzien.

2.

Recipiënten, ongeacht de capaciteit ervan, met preparaten die bij inademing gevaarlijk zijn (Xn, R65) en die zijn ingedeeld en gekenmerkt volgens punt 3.2.3 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, met uitzondering van preparaten die in de handel worden gebracht in de vorm van aërosolen of in een recipiënt dat voorzien is van een gesloten verstuivingssysteem.

3.

Recipiënten met aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte preparaten waarin ten minste één van de onderstaande stoffen aanwezig is in een concentratie die gelijk is aan of hoger is dan de voor de individuele stof vastgestelde concentratiegrens,

Nr.

Identificatie van de stof

Concentratiegrens

CAS-nummer

Naam

Einecs-nummer

1

67-56-1

Methanol

2 006 596

≥ 3 %

2

75-09-2

Dichloormethaan

2 008 389

≥ 1 %

moeten, ongeacht de capaciteit ervan, van een kinderveilige sluiting zijn voorzien.

DEEL B

Recipiënten die van een bij aanraking waarneembare gevaaraanduiding moeten zijn voorzien

Recipiënten met aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte preparaten die als zeer vergiftig, vergiftig, bijtend, schadelijk, zeer licht ontvlambaar of licht ontvlambaar zijn gekenmerkt overeenkomstig de voorschriften van artikel 10 en onder de in de artikelen 5 en 6 genoemde voorwaarden, moeten, ongeacht de capaciteit ervan, van een bij aanraking waarneembare gevaaraanduiding zijn voorzien.

Deze bepaling is niet van toepassing op aërosolen die alleen maar als zeer licht ontvlambaar of licht ontvlambaar zijn ingedeeld en gekenmerkt.

BIJLAGE V

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR HET KENMERKEN VAN BEPAALDE PREPARATEN

A.   In de zin van artikel 5, 6 of 7 als gevaarlijk ingedeelde preparaten

1.   Aan het grote publiek verkochte preparaten

1.1.

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten moeten, naast de specifieke veiligheidsaanbevelingen, ook de gepaste veiligheidsaanbevelingen S1, S2, S45 of S46 zijn aangebracht overeenkomstig de in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG vastgestelde criteria.

1.2.

Indien dergelijke preparaten als zeer vergiftig (T+), vergiftig (T) of bijtend (C) zijn ingedeeld en het materieel onmogelijk is de bedoelde informatie op de verpakking zelf aan te brengen, dient de verpakking van dergelijke preparaten vergezeld te gaan van een nauwkeurige en voor eenieder begrijpelijke gebruiksaanwijzing die, zo nodig, aanwijzingen bevat voor de vernietiging van de lege verpakking.

2.   Preparaten die bestemd zijn om te worden verstoven

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten is de vermelding vereist van veiligheidsaanbeveling S23 in combinatie met veiligheidsaanbeveling S38 of S51, overeenkomstig de in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG vastgestelde criteria.

3.   Preparaten die een stof bevatten waaraan de zin R33 („Gevaar voor cumulatieve effecten”) is toegekend

Op het etiket van de verpakking van een preparaat dat ten minste één stof bevat waaraan de zin R33 is toegekend, dient, als de concentratie van deze stof in het preparaat 1 % of meer bedraagt — tenzij in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 een andere waarde is vastgesteld —, de volledige tekst te zijn aangebracht van zin R33 als vermeld in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG.

4.   Preparaten die een stof bevatten waaraan de zin R64 („Kan gevaarlijk zijn voor baby's die borstvoeding krijgen”) is toegekend

Op het etiket van de verpakking van een preparaat dat ten minste één stof bevat waaraan de zin R64 is toegekend, dient, als de concentratie van deze stof in het preparaat 1 % of meer bedraagt — tenzij in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 een andere waarde is vastgesteld —, de volledige tekst te zijn aangebracht van zin R64 als vermeld in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG.

B.   Andere, al dan niet in de zin van artikel 5, 6 of 7 als gevaarlijk ingedeelde preparaten

1.   Loodhoudende preparaten

1.1.

Verven en vernissen

Op het etiket van de verpakking van verven en vernissen met een volgens ISO-norm 6503/1984 vastgesteld totaal loodgehalte van meer dan 0,15 % (uitgedrukt in gewicht van het metaal) van het totale gewicht van het preparaat, moet de volgende waarschuwing zijn aangebracht:

„Bevat lood. Mag niet worden gebruikt voor voorwerpen waarin kinderen kunnen bijten of waaraan kinderen kunnen zuigen.”.

Bij verpakkingen met een inhoud van minder dan 125 milliliter luidt de waarschuwing als volgt:

„Let op! Bevat lood.”.

2.   Preparaten die cyanoacrylaat bevatten

2.1.

Lijmen

Op het etiket van de verpakking die lijm op basis van cyanoacrylaat direct omsluit, moeten de volgende waarschuwingen zijn aangebracht:

„Cyanoacrylaat.

Gevaarlijk!

Kleeft binnen enkele seconden huid en oogleden aan elkaar.

Buiten het bereik van kinderen houden.”

Bij de verpakking dienen de gepaste veiligheidsaanbevelingen te worden gevoegd.

3.   Preparaten die isocyanaten bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die isocyanaten (monomeer, oligomeer, prepolymeer enz., als zodanig of in een mengsel) bevatten, moeten de volgende vermeldingen zijn aangebracht:

„Bevat isocyanaten.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.”

4.   Preparaten die epoxyverbindingen met een gemiddeld molecuulgewicht van ten hoogste 700 bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die epoxyverbindingen met een gemiddeld molecuulgewicht van 700 of lager bevatten, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

„Bevat epoxyverbindingen.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.”

5.   Aan het grote publiek verkochte preparaten die actief chloor bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die meer dan 1 % actief chloor bevatten, moet de volgende waarschuwing zijn aangebracht:

„Let op! Niet in combinatie met andere producten gebruiken; er kunnen gevaarlijke gassen (chloor) vrijkomen.”.

6.   Preparaten die cadmium(legeringen) bevatten en die zijn bestemd om te worden gebruikt voor het lassen en solderen

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten moeten leesbaar en onuitwisbaar de volgende waarschuwingen zijn aangebracht:

„Let op! Bevat cadmium.

Bij het gebruik ontwikkelen zich gevaarlijke dampen.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.

Neem de veiligheidsvoorschriften in acht.”

7.   Preparaten die beschikbaar zijn in de vorm van aërosolen

Onverminderd de bepalingen van deze richtlijn zijn ook preparaten die in de vorm van aërosolen beschikbaar zijn, onderworpen aan de bepalingen voor het kenmerken overeenkomstig punt 2.2 en punt 2.3 van de bijlage bij Richtlijn 75/324/EEG.

8.   Preparaten die stoffen bevatten welke nog niet volledig zijn getest

Wanneer een preparaat een stof bevat die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG de vermelding „Attentie! Nog niet volledig geteste stof.” draagt, moet op het etiket van de verpakking van het preparaat de vermelding staan „Let op! Dit preparaat bevat een nog niet volledig geteste stof.”, indien die stof aanwezig is in een concentratie van ten minste 1 %.

9.   Niet als sensibiliserend ingedeelde preparaten die ten minste één sensibiliserende stof bevatten

Op het etiket van de verpakking van preparaten die ten minste één als sensibiliserend ingedeelde stof bevatten in een concentratie gelijk aan of groter dan 0,1 % of in een concentratie gelijk aan of groter dan die welke in een specifieke nota betreffende deze stof in 2 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 is aangegeven, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

„Bevat (naam van de sensibiliserende stof). Kan een allergische reactie veroorzaken.”.

10.   Vloeibare preparaten die gehalogeneerde koolwaterstoffen bevatten

Op het etiket van de verpakking van vloeibare preparaten die geen vlampunt of een vlampunt boven 55 oC hebben en die een gehalogeneerde koolwaterstof en meer dan 5 % licht ontvlambare of ontvlambare stoffen bevatten, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

„Kan bij gebruik licht ontvlambaar worden.” of „Kan bij gebruik ontvlambaar worden.”.

11.   Preparaten die een stof bevatten waaraan de zin R67 is toegekend: Dampen kunnen slaperigheid en duizeligheid veroorzaken

Wanneer een preparaat een of meer stoffen bevat waaraan de zin R67 is toegekend, moet op het etiket van dit preparaat de tekst van deze zin, zoals vermeld in bijlage III bij Richtlijn 67/548/EEG, worden aangebracht wanneer de totale concentratie van deze stoffen in het preparaat 15 % of hoger is, tenzij:

aan het preparaat al de zinnen R20, R23, R26, R68/20, R39/23 of R39/26 zijn toegekend,

of de inhoud van de verpakking van het preparaat niet meer dan 125 ml bedraagt.

12.   Cement en cementpreparaten

Op de verpakking van cement en cementpreparaten met een hoeveelheid oplosbaar zeswaardig chroom van meer dan 0,0002 % van het totale drooggewicht van het cement moet de volgende vermelding worden aangebracht:

„Bevat zeswaardig chroom. Kan een allergische reactie veroorzaken.”

tenzij het preparaat al wordt ingedeeld en gekenmerkt als een sensibiliserende stof met zin R43.

C.   Niet in de zin van artikel 5, 6 of 7 ingedeelde preparaten, die evenwel ten minste één gevaarlijke stof bevatten

1.   Niet voor het grote publiek bestemde preparaten

Op het etiket van de verpakkingen van de in artikel 31, lid 3, onder a) en c), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde preparaten moet de volgende tekst zijn aangebracht:

„Veiligheidsinformatieblad is voor de professionele gebruiker op aanvraag verkrijgbaar.”

BIJLAGE VI

GEHEIMHOUDING VAN DE CHEMISCHE IDENTITEIT VAN EEN STOF

DEEL A

Gegevens die in het verzoek om geheimhouding moeten worden verstrekt

Opmerkingen

A.

In artikel 14 is nader omschreven onder welke voorwaarden de voor het in de handel brengen verantwoordelijke persoon zich kan beroepen op het recht op geheimhouding.

B.

Teneinde het aantal verzoeken om geheimhouding met betrekking tot een enkele in verscheidene preparaten gebruikte stof te beperken, volstaat één enkel verzoek als verschillende preparaten:

dezelfde gevaarlijke bestanddelen bevatten in vergelijkbare concentraties;

in dezelfde categorie worden ingedeeld en op dezelfde wijze moeten worden gekenmerkt en

voor dezelfde toepassingen zijn bestemd.

Voor het verbergen van de chemische identiteit van dezelfde stof in verschillende preparaten mag slechts één alternatieve benaming worden gebruikt. Het verzoek om geheimhouding moet alle in deze bijlage genoemde gegevens bevatten, inclusief de benaming of handelsnaam van elk preparaat.

C.

Op het etiket dient dezelfde alternatieve benaming te worden gebruikt als in rubriek 3 („Samenstelling en informatie over de bestanddelen”) van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Dit houdt in dat de alternatieve benaming voldoende informatie moet geven over de stof in kwestie opdat het preparaat zonder gevaar kan worden behandeld/gebruikt.

D.

De persoon die voor het in de handel brengen van het preparaat verantwoordelijk is moet er in zijn verzoek om toestemming voor het gebruik van een alternatieve benaming rekening mee houden, dat voldoende informatie moet worden verstrekt voor de nodige voorzorgsmaatregelen voor de gezondheid en de veiligheid op het werk en minimalisatie van de risico's van het omgaan met het preparaat.

Verzoek om geheimhouding

Overeenkomstig artikel 14 dient het verzoek om geheimhouding de volgende gegevens te bevatten:

1.

Naam, volledig adres en telefoonnummer van de in de Unie gevestigde voor het in de handel brengen verantwoordelijke persoon (fabrikant, importeur of distributeur)

2.

Precieze omschrijving van de stof(fen) waarop het verzoek om geheimhouding betrekking heeft, alsmede haar alternatieve benaming

CAS-nummer

Einecs-nummer

Chemische benaming volgens de internationale nomenclatuur en indeling

(deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 of voorlopige indeling)

Alternatieve benaming

(a)

 

 

 

(b)

 

 

 

(c)

 

 

 

NB:

Voor stoffen die slechts voorlopig zijn ingedeeld, moet aanvullende informatie (bibliografische verwijzingen) worden verstrekt waaruit blijkt dat bij deze voorlopige indeling rekening is gehouden met alle bestaande relevante gegevens over de eigenschappen van de stof.

3.

Motivering voor de geheimhouding (aannemelijkheid/plausibiliteit)

4.

Handelsnaam (-namen) of benaming(en) van het preparaat (de preparaten)

5.

Wordt in de gehele Unie dezelfde handelsnaam of benaming gebruikt?

JA

NEE

Zo nee, geef aan welke benaming of handelsnaam in de andere lidstaten wordt gebruikt

 

België:

Bulgarije:

Tsjechië:

Denemarken:

Duitsland:

Estland:

Ierland:

Griekenland:

Spanje:

Frankrijk:

Italië:

 

Cyprus:

Letland:

Litouwen:

Luxemburg:

Hongarije:

Malta:

Nederland:

Oostenrijk:

Polen:

Portugal:

Roemenië:

Slovenië:

Slowakije:

Finland:

 

Zweden:

Verenigd Koninkrijk:

6.

Samenstelling van het preparaat/de preparaten zoals omschreven in rubriek 3 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006

7.

Indeling van het preparaat/de preparaten overeenkomstig artikel 6 van deze richtlijn

8.

Kenmerken van het preparaat/de preparaten overeenkomstig artikel 10 van deze richtlijn

9.

Toepassing waarvoor het preparaat/de preparaten is/zijn bestemd

10.

Het in Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde veiligheidsinformatieblad dient in bijlage te worden toegevoegd.

DEEL B

Richtsnoeren voor het vaststellen van alternatieve benamingen (generieke benamingen)

1.   Inleiding

Bij het opstellen van deze richtsnoeren is gebruikgemaakt van de in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 gehanteerde indelingsmethode (indeling van de stoffen in groepen) voor gevaarlijke stoffen.

Er mogen andere benamingen worden gebruikt die niet op deze richtsnoeren zijn gebaseerd. De gekozen namen moeten echter in ieder geval voldoende informatie geven om te verzekeren dat er zonder risico met het preparaat kan worden gewerkt en dat de nodige voorzorgsmaatregelen voor de gezondheid en de veiligheid op het werk kunnen worden genomen.

De groepen worden als volgt omschreven:

anorganische of organische stoffen, die hun meest karakteristieke eigenschappen aan de aanwezigheid van eenzelfde scheikundig element ontlenen. De naam van de groep is afgeleid van die van het scheikundige element. Net als in 2 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 krijgen de groepen een nummer dat overeenkomt met het atoomnummer van het scheikundige element (001 tot en met 103);

organische stoffen, die hun meest karakteristieke eigenschappen ontlenen aan de aanwezigheid van eenzelfde functionele groep.

De naam van de groep van verbindingen is afgeleid van die van de functionele groep.

Voor deze groepen van verbindingen wordt gebruikgemaakt van de conventionele nummering in 2 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 (601 tot en met 650).

In bepaalde gevallen werden subgroepen gecreëerd voor stoffen die bepaalde specifieke eigenschappen gemeen hebben.

2.   Vaststelling van de generieke benaming

Algemene beginselen

In het algemeen wordt de generieke benaming in twee stappen vastgesteld, en wel als volgt:

i)

de in de verbinding aanwezige functionele groepen en scheikundige elementen worden bepaald,

ii)

met de belangrijkste functionele groepen en scheikundige elementen wordt rekening gehouden bij de keuze van de benaming.

De functionele groepen en elementen waarmede rekening wordt gehouden stemmen overeen met de groepen en subgroepen waarvan in punt 3 een niet-limitatieve opsomming wordt gegeven.

3.   Indeling van de stoffen in groepen en subgroepen

Nummer van de groep

(deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008)

Groepen

Subgroepen

001

Waterstofverbindingen

 

Hydriden

002

Heliumverbindingen

003

Lithiumverbindingen

004

Berylliumverbindingen

005

Boorverbindingen

 

Boranen

Boraten

006

Koolstofverbindingen

 

Carbamaten

Anorganische koolstofverbindingen

Zouten van waterstofcyanide

Ureum en derivaten

007

Stikstofverbindingen

 

Quaternaire ammoniumverbindingen

Stikstofhoudende zuren

Nitraten

Nitrieten

008

Zuurstofverbindingen

009

Fluorverbindingen

 

Anorganische fluoriden

010

Neonverbindingen

011

Natriumverbindingen

012

Magnesiumverbindingen

 

Organische magnesiumverbindingen

013

Aluminiumverbindingen

 

Organische aluminiumverbindingen

014

Siliciumverbindingen

 

Silanen

Silicaten

015

Fosforverbindingen

 

Fosforhoudende zuren

Fosfoniumverbindingen

Fosforesters

Fosfaten

Fosfieten

Fosforamiden en derivaten

016

Zwavelverbindingen

 

Zwavelhoudende zuren

Mercaptanen

Sulfaten

Sulfiten

017

Chloorverbindingen

 

Chloraten

Perchloraten

018

Argonverbindingen

019

Kaliumverbindingen

020

Calciumverbindingen

021

Scandiumverbindingen

022

Titaanverbindingen

023

Vanadiumverbindingen

024

Chroomverbindingen

 

Chroom-(VI)-verbindingen (chromaten)

025

Mangaanverbindingen

026

IJzerverbindingen

027

Kobaltverbindingen

028

Nikkelverbindingen

029

Koperverbindingen

030

Zinkverbindingen

 

Organische zinkverbindingen

031

Galliumverbindingen

032

Germaniumverbindingen

033

Arseenverbindingen

034

Seleenverbindingen

035

Broomverbindingen

036

Kryptonverbindingen

037

Rubidiumverbindingen

038

Strontiumverbindingen

039

Yttriumverbindingen

040

Zirkoniumverbindingen

041

Niobiumverbindingen

042

Molybdeenverbindingen

043

Technetiumverbindingen

044

Rutheniumverbindingen

045

Rhodiumverbindingen

046

Palladiumverbindingen

047

Zilververbindingen

048

Cadmiumverbindingen

049

Indiumverbindingen

050

Tinverbindingen

 

Organische tinverbindingen

051

Antimoonverbindingen

052

Telluurverbindingen

053

Joodverbindingen

054

Xenonverbindingen

055

Cesiumverbindingen

056

Bariumverbindingen

057

Lanthaanverbindingen

058

Ceriumverbindingen

059

Praseodymiumverbindingen

060

Neodymiumverbindingen

061

Promethiumverbindingen

062

Samariumverbindingen

063

Europiumverbindingen

064

Gandoliniumverbindingen

065

Terbiumverbindingen

066

Dysprosiumverbindingen

067

Holmiumverbindingen

068

Erbiumverbindingen

069

Thuliumverbindingen

070

Ytterbiumverbindingen

071

Lutetiumverbindingen

072

Hafniumverbindingen

073

Tantaalverbindingen

074

Wolfraamverbindingen

075

Reniumverbindingen

076

Osmiumverbindingen

077

Iridiumverbindingen

078

Platinaverbindingen

079

Goudverbindingen

080

Kwikverbindingen

 

Organische kwikverbindingen

081

Thalliumverbindingen

082

Loodverbindingen

 

Organische loodverbindingen

083

Bismutverbindingen

084

Poloniumverbindingen

085

Astaatverbindingen

086

Radonverbindingen

087

Franciumverbindingen

088

Radiumverbindingen

089

Actiniumverbindingen

090

Thoriumverbindingen

091

Protactiniumverbindingen

092

Uraanverbindingen

093

Neptuniumverbindingen

094

Plutoniumverbindingen

095

Americiumverbindingen

096

Curiumverbindingen

097

Berkeliumverbindingen

098

Californiumverbindingen

099

Einsteiniumverbindingen

100

Fermiumverbindingen

101

Mendeleviumverbindingen

102

Nobeliumverbindingen

103

Lawrenciumverbindingen

601

Koolwaterstoffen

 

Alifatische koolwaterstoffen

Aromatische koolwaterstoffen

Alicyclische koolwaterstoffen

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

602

Gehalogeneerde koolwaterstoffen (*)

 

Gehalogeneerde alifatische koolwaterstoffen (*)

Gehalogeneerde aromatische koolwaterstoffen (*)

Gehalogeneerde alicyclische koolwaterstoffen (*)

(*)

Verder in te delen op basis van het betrokken halogeen.

603

Alcoholen en derivaten

 

Alifatische alcoholen

Aromatische alcoholen

Alicyclische alcoholen

Alcanolaminen

Epoxyderivaten

Ethers

Glycolethers

Glycolen en polyolen

604

Fenolen en derivaten

 

Gehalogeneerde fenolderivaten (*)

(*)

Verder in te delen op basis van het betrokken halogeen.

605

Aldehyden en derivaten

 

Alifatische aldehyden

Aromatische aldehyden

Alicyclische aldehyden

Alifatische acetaten

Aromatische acetaten

Alicyclische acetaten

606

Ketonen en derivaten

 

Alifatische ketonen

Aromatische ketonen (*)

Alicyclische ketonen

(*)

Inclusief chinonen.

607

Organische zuren en derivaten

 

Alifatische zuren

Gehalogeneerde alifatische zuren (*)

Aromatische zuren

Gehalogeneerde aromatische zuren (*)

Alicyclische zuren

Gehalogeneerde alicyclische zuren (*)

Anhydriden van alifatische zuren

Anhydriden van gehalogeneerde alifatische zuren (*)

Anhydriden van aromatische zuren

Anhydriden van gehalogeneerde aromatische zuren (*)

Anhydriden van alicyclische zuren

Anhydriden van gehalogeneerde alicyclische zuren (*)

Zouten van alifatische zuren

Zouten van gehalogeneerde alifatische zuren (*)

Zouten van aromatische zuren

 

 

Zouten van gehalogeneerde aromatische zuren (*)

Zouten van alicyclische zuren

Zouten van gehalogeneerde alicyclische zuren (*)

Esters van alifatische zuren

Esters van gehalogeneerde alifatische zuren (*)

Esters van aromatische zuren

Esters van gehalogeneerde aromatische zuren (*)

Esters van alicyclische zuren

Esters van gehalogeneerde alicyclische zuren (*)

Esters van glycolether

Acrylaten

Methacrylaten

Lactonen

Acylhalogeniden

(*)

Verder in te delen op basis van het betrokken halogeen.

608

Nitrillen en derivaten

609

Nitroverbindingen

610

Chloornitroverbindingen

611

Azoxi- en azoverbindingen

612

Aminoverbindingen

 

Alifatische amines en derivaten

Alicyclische amines en derivaten

Aromatische amines en derivaten

Aniline en derivaten

Benzidine en derivaten

613

Heterocyclische basen en derivaten

 

Benzimidazol en derivaten

Imidazol en derivaten

Pyrethrinoïden

Chinoline en derivaten

Triazine en derivaten

Triazol en derivaten

614

Glycosiden en alkaloïden

 

Alkaloïden en derivaten

Glycosiden en derivaten

615

Cyanaten en isocyanaten

 

Cyanaten

Isocyanaten

616

Amiden and derivaten

 

Aceetamide en derivativen

Aniliden

617

Organische peroxiden

647

Enzymen

648

Complexe steenkoolderivaten

 

 

Zuur extract

Alkalisch extract

Antraceenolie

Antraceenolie, extractieresidu

Antraceenolie, fractie

Fenololie

Fenololie, extractieresidu

Koolvloeistoffen, vloeibaarsolventextracten

Koolvloeistoffen, vloeibaarsolventextractieoplossing

Petroleum

Koolteer

Steenkoolteerextract

Steenkoolteer, vaste bestanddelen

Cokes (koolteer) laagtemperatuur, pek hoogtemperatuur

Cokes (koolteer), pek hoogtemperatuur

Cokes (koolteer), gemengd met pek hoogtemperatuur

Ruwe benzol

Ruwe fenolen

Ruwe teerbasen

Gedestilleerde teerbasen

Gedestilleerde fenolen

Destillaten

Destillaten (kool), primaire vloeibaarsolventextractie

Destillaten (kool), solventextractie met waterstof gekraakt

Destillaten (kool), solventextractie met waterstof gekraakte gehydrogeneerde middenfractie

Destillaten (kool), solventextractie met waterstof gekraakte middenfractie

Extractresiduen (kool), laagtemperatuur koolteer, alkalisch

Verse olie

Brandstoffen, diesel, koolsolventextractie, met waterstof gekraakt, gehydrogeneerd

Brandstoffen, straalaandrijving, koolsolventextractie, met waterstof gekraakt, gehydrogeneerd

Benzine, koolsolventextractie, met waterstof gekraakte nafta

Thermisch behandelde producten

Zware antraceenolie

Zware antraceenolie, destillaat

Lichte olie

Lichte teerolie, extractieresidu, hoogkokende fractie

Lichte teerolie, extractieresidu, middenfractie

Lichte teerolie, extractieresidu, laagkokende fractie

Lichte teerolie, destillaat, hoogkokende fractie

Lichte teerolie, destillaat, middenfractie

Lichte teerolie, destillaat, laagkokende fractie

Methylnaftalineolie

Methylnaftalineolie, extractieresidu

Nafta (kool), solventextractie, met waterstof gekraakt

Naftaline olie

Naftaline olie, extractieresidu

Naftaline olie, destillaat

Pek

Pekdestillaat

Pekresidu

Pekresidu, thermisch behandeld

Pekresidu, geoxideerd

Pyrolyseproducten

Geherdestilleerde fracties

Residuen (kool), vloeibaarsolventextracten

Teer, bruinkool

Teer, bruinkool, lage temperatuur

Teerolie, hoogkokend

Teerolie, middenfractie

Benzolwasolie

Benzolwasolie, extractieresidu

Benzolwasolie, destillaat

649

Complexe aardoliederivaten

 

Ruwe aardolie

Petroleumgas

Nafta met laag kookpunt

Gemodificeerde nafta met laag kookpunt

Katalytisch gekraakte nafta met laag kookpunt

Katalytisch veredelde nafta met laag kookpunt

Thermisch gekraakte nafta met laag kookpunt

Gehydrogeneerde nafta met laag kookpunt

Nafta met laag kookpunt — niet gespecificeerd

Gedestilleerde kerosine

Kerosine — niet gespecificeerd

Gekraakte gasolie

Gasolie — niet gespecificeerd

Stookolie

Vet

Niet of licht geraffineerde basisolie

Basisolie — niet gespecificeerd

Aromatisch extract van destillaat

Aromatisch extract van destillaat (bewerkt)

Bezinkselolie uit paraffinewas

Ruwe paraffinewas

Petrolatum

650

Diversen

 

Deze groep niet gebruiken. In plaats daarvan de bovengenoemde groepen of subgroepen gebruiken.

4.   Toepassing in de praktijk

Nadat is bepaald of de stof behoort tot één of meer groepen of subgroepen van de bedoelde lijst, kan de generieke benaming als volgt worden vastgesteld.

4.1.

Indien de naam van een groep of subgroep volstaat om de aanwezigheid van alle belangrijke scheikundige elementen of functionele groepen te signaleren, geldt deze naam als generieke benaming.

Voorbeelden:

1,4-dihydroxybenzeen

groep 604

:

fenolen en derivaten

generieke benaming

:

fenolderivaat

butanol

groep 603

:

alcoholen en derivaten

subgroep

:

alifatische alcoholen

generieke benaming

:

alifatische alcohol

2-Isopropoxyethanol

groep 603

:

alcoholen en derivaten

subgroep

:

glycolethers

generieke benaming

:

glycolether

methacrylate

groep 607

:

organische zuren en derivaten

subgroep

:

acrylaten

generieke benaming

:

acrylaat.

4.2.

Indien de naam van een groep of subgroep niet volstaat om de aanwezigheid van alle belangrijke scheikundige elementen en functionele groepen te signaleren, wordt de generieke benaming gevormd door een combinatie van de namen van verscheidene groepen of subgroepen.

Voorbeelden:

monochloorbenzeen

groep 602

:

gehalogeneerde koolwaterstoffen

subgroep

:

gehalogeneerde aromatische koolwaterstoffen

groep 017

:

chloorverbindingen

generieke benaming

:

gechloreerde aromatische koolwaterstof

2,3,6-trichloorfenylazijnzuur

groep 607

:

organische zuren en derivaten

subgroep

:

gehalogeneerde aromatische zuren

groep 017

:

chloorverbindingen

generieke benaming

:

gechloreerd aromatisch zuur

1-chloor-1-nitropropaan

groep 610

:

chloornitroverbindingen

groep 601

:

koolwaterstoffen

subgroep

:

alifatische koolwaterstoffen

generieke benaming

:

chloornitroverbinding van alifatische koolwaterstof

tetrapropyldithiopyrofosfaat

groep 015

:

fosforverbindingen

subgroep

:

fosforesters

groep 016

:

zwavelverbindingen

generieke benaming

:

thiofosforester.

NB:

Voor bepaalde elementen, met name metalen, kan de naam van de groep of subgroep nader worden bepaald door middel van de termen „anorganisch” of „organisch”.

Voorbeelden:

dikwikdichloride

groep 080

:

kwikverbindingen

generieke benaming

:

anorganische kwikverbinding

bariumacetaat

groep 056

:

bariumverbindingen

generieke benaming

:

organische bariumverbinding

ethylnitriet

groep 007

:

stikstofverbindingen

subgroep

:

nitrieten

generieke benaming

:

organisch nitriet

natriumhydrosulfiet

groep 016

:

zwavelverbindingen

generieke benaming

:

anorganische zwavelverbinding.

(De aangevoerde voorbeelden betreffen stoffen die worden genoemd in 3 deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 en waarvoor eventueel een verzoek tot geheimhouding kan worden ingediend.)

BIJLAGE VII

IN ARTIKEL 12, LID 2, BEDOELDE PREPARATEN

Preparaten als vermeld in punt 9.3 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG.

BIJLAGE VIII

Deel A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 22)

Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1)

 

Richtlijn 2001/60/EG van de Commissie

(PB L 226 van 22.8.2001, p. 5)

 

Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

uitsluitend punt 90 van bijlage III

Richtlijn 2004/66/EG van de Raad

(PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35)

uitsluitend wat de verwijzing naar Richtlijn 1999/45/EG in artikel 1 en punt I.B. van de bijlage betreft

Richtlijn 2006/8/EG van de Commissie

(PB L 19 van 24.1.2006, blz. 12)

 

Richtlijn 2006/96/EG van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81)

uitsluitend wat de verwijzing naar Richtlijn 1999/45/EG in artikel 1 en afdeling G van de bijlage betreft

Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1)

uitsluitend artikel 140

Verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 311 van 21.11.2008, blz. 1)

uitsluitend punt 3.5 van de bijlage

Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1)

uitsluitend artikel 56

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 22)

Richtlijn

Omzettingstermijn

1999/45/EG

30 juli 2002

2001/60/EG

30 juli 2002

2004/66/EG

1 mei 2004

2006/8/EG

1 maart 2007

2006/96/EG

1 januari 2007

BIJLAGE IX

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 1999/45/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, lid 1, aanhef

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1, eerste streepje

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1, tweede streepje

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1, slotzin

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, eerste streepje

Artikel 1, lid 2, onder a)

Artikel 1, lid 2, tweede streepje

Artikel 1, lid 2, onder b)

Artikel 1, lid 3, aanhef

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3, eerste streepje

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3, tweede streepje

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3, derde streepje

Artikel 1, lid 3, slotzin

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 5

Artikel 1, lid 5

Artikel 1, lid 6, aanhef

Artikel 1, lid 6, aanhef

Artikel 1, lid 6, eerste streepje

Artikel 1, lid 6, onder a)

Artikel 1, lid 6, tweede streepje

Artikel 1, lid 6, onder b)

Artikel 2, lid 1, aanhef

Artikel 2, lid 1, aanhef

Artikel 2, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 2, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder e)

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder f)

Artikel 2, lid 1, onder e)

Artikel 2, lid 1, onder g)

Artikel 2, lid 1, onder f)

Artikel 2, lid 1, onder h)

Artikel 2, lid 1, onder g)

Artikel 2, lid 2, aanhef

Artikel 2, lid 2, aanhef

Artikel 2, lid 2, onder a), b) en c)

Artikel 2, lid 2, onder a), b) en c)

Artikel 2, lid 2, onder d), aanhef

Artikel 2, lid 2, onder d), aanhef

Artikel 2, lid 2, onder d), eerste streepje

Artikel 2, lid 2, onder d), i)

Artikel 2, lid 2, onder d), tweede streepje

Artikel 2, lid 2, onder d), ii)

Artikel 2, lid 2, onder d), derde streepje

Artikel 2, lid 2, onder d), iii)

Artikel 2, lid 2, onder d), vierde streepje

Artikel 2, lid 2, onder d), iv)

Artikel 2, lid 2, onder e) t/m o)

Artikel 2, lid 2, onder e) t/m o)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder b)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, derde streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder c)

Artikel 3, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 3, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 3, lid 2, aanhef

Artikel 3, lid 2, aanhef

Artikel 3, lid 2, eerste streepje

Artikel 3, lid 2, onder a)

Artikel 3, lid 2, tweede streepje

Artikel 3, lid 2, derde streepje

Artikel 3, lid 2, onder b)

Artikel 3, lid 2, vierde streepje

Artikel 3, lid 2, vijfde streepje

Artikel 3, lid 2, zesde streepje

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2, eerste aanhef

Artikel 5, lid 2, aanhef

Artikel 5, lid 2, tweede aanhef

Artikel 5, lid 2, aanhef

Artikel 5, lid 2, eerste streepje

Artikel 5, lid 2, onder a)

Artikel 5, lid 2, tweede streepje

Artikel 5, lid 2, onder b)

Artikel 5, lid 2, derde streepje

Artikel 5, lid 2, onder c)

Artikel 5, leden 3, 4 en 5

Artikel 5, leden 3, 4 en 5

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 6, lid 3, aanhef

Artikel 6, lid 3, aanhef

Artikel 6, lid 3, eerste streepje, eerste deel

Artikel 6, lid 3, aanhef

Artikel 6, lid 3, eerste streepje, tweede deel

Artikel 6, lid 3, eerste streepje

Artikel 6, lid 3, tweede streepje

Artikel 6, lid 3, tweede streepje

Artikel 6, lid 3, derde streepje

Artikel 6, lid 3, derde streepje

Artikel 6, lid 4

Artikel 6, lid 4

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 8, lid 3, aanhef

Artikel 8, lid 3, aanhef

Artikel 8, lid 3, eerste streepje

Artikel 8, lid 3, onder a)

Artikel 8, lid 3, tweede streepje

Artikel 8, lid 3, onder b)

Artikel 8, lid 3, derde streepje

Artikel 8, lid 3, onder c)

Artikel 8, lid 4

Artikel 8, lid 4

Artikel 9, punt 1, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 9, punt 1.1, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), aanhef

Artikel 9, punt 1.1, eerste streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), i)

Artikel 9, punt 1.1, tweede streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), ii)

Artikel 9, punt 1.1, derde streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), iii)

Artikel 9, punt 1.1, vierde streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder a), iv)

Artikel 9, punt 1.2, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder b), aanhef

Artikel 9, punt 1.2, eerste streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder b), i)

Artikel 9, punt 1.2, tweede streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder b), ii)

Artikel 9, punt 1.3, eerste alinea, aanhef

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder c), aanhef

Artikel 9, punt 1.3, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder c), i)

Artikel 9, punt 1.3, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder c), ii)

Artikel 9, punt 1.3, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 10, punt 1.1, aanhef

Artikel 10, lid 1, aanhef

Artikel 10, punt 1.1, onder a)

Artikel 10, lid 1, onder a)

Artikel 10, punt 1.1, onder b)

Artikel 10, lid 1, onder b)

Artikel 10, punt 1.2

Artikel 10, lid 2

Artikel 10, punt 2, aanhef

Artikel 10, lid 3, aanhef

Artikel 10, punt 2.1

Artikel 10, lid 3, onder a)

Artikel 10, punt 2.2

Artikel 10, lid 3, onder b)

Artikel 10, punt 2.3, aanhef

Artikel 10, lid 3, onder c), aanhef

Artikel 10, punt 2.3.1

Artikel 10, lid 3, onder c), i)

Artikel 10, punt 2.3.2

Artikel 10, lid 3, onder c), ii)

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, aanhef

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, aanhef

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, eerste streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, tweede streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, derde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, derde streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, vierde streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, zesde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, zesde streepje

Artikel 10, punt 2.3.3, eerste alinea, slotzin

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), eerste alinea, aanhef

Artikel 10, punt 2.3.3, tweede alinea

Artikel 10, lid 3, onder c), iii), tweede alinea

Artikel 10, punt 2.3.4, aanhef

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), aanhef

Artikel 10, punt 2.3.4, eerste streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), eerste streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, tweede streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), tweede streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, derde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), derde streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, vierde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), vierde streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, vijfde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), vijfde streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, zesde streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), zesde streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, zevende streepje

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), zevende streepje

Artikel 10, punt 2.3.4, slotzin

Artikel 10, lid 3, onder c), iv), aanhef

Artikel 10, punt 2.3.5

Artikel 10, lid 3, onder c), v)

Artikel 10, punt 2.4. eerste alinea

Artikel 10, lid 3, onder d), eerste alinea

Artikel 10, punt 2.4. tweede alinea, aanhef

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, aanhef

Artikel 10 punt 2.4. tweede alinea, eerste streepje

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, punt i)

Artikel 10, punt 2.4. tweede alinea, tweede streepje

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, punt ii)

Artikel 10, punt 2.4. tweede alinea, derde streepje

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, punt iii)

Artikel 10, punt 2.4. tweede alinea, vierde streepje

Artikel 10, lid 3, onder d), tweede alinea, punt iv)

Artikel 10, punt 2.4. derde alinea

Artikel 10, lid 3, onder d), derde alinea

Artikel 10, punt 2.5

Artikel 10, lid 3, onder e)

Artikel 10, punt 2.6

Artikel 10, lid 3, onder f)

Artikel 10, punt 2.7

Artikel 10, lid 3, onder g)

Artikel 10, punt 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 10, punt 4, aanhef

Artikel 10, lid 5, aanhef

Artikel 10, punt 4, eerste streepje

Artikel 10, lid 5, onder a)

Artikel 10, punt 4, tweede streepje

Artikel 10, lid 5, onder b)

Artikel 10, punt 5

Artikel 10, lid 6

Artikel 11, leden 1 t/m 6

Artikel 11, leden 1 t/m 5

Artikel 11, lid 6, aanhef

Artikel 11, lid 6, aanhef

Artikel 11, lid 6, onder a)

Artikel 11, lid 6, onder a)

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, aanhef

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, aanhef

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, eerste streepje

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, punt i)

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, tweede streepje

Artikel 11, lid 6, onder b), eerste alinea, punt ii)

Artikel 11, lid 6, onder b), tweede alinea

Artikel 11, lid 6, onder b), tweede alinea

Artikelen 12 en 13

Artikelen 12 en 13

Artikel 15

Artikel 14, eerste t/m vijfde alinea

Artikel 14, zesde alinea

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 17

Artikel 19

Artikel 18

Artikel 20

Artikel 19

Artikel 20 bis, leden 1 en 2

Artikel 21

Artikel 20 bis, lid 3

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 24

Bijlage I t/m VII

Bijlage I t/m VII

Bijlage VIII

Bijlage IX

Bijlage VIII

Bijlage IX


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/186


P7_TA(2013)0009

Duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (COM(2011)0479 — C7-0216/2011 — 2011/0218(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2015/C 440/24)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0479),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0216/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 7 december 2011 (1),

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0180/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 43 van 15.2.2012, blz. 56.


P7_TC1-COD(2011)0218

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(-1)

Er moet een algemene aanpassing van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad  (3) plaatsvinden ter opneming van de wijzigingen die de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon met zich mee heeft gebracht. [Am. 2]

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 zijn aan de Commissie bevoegdheden verleend om uitvoeringsbepalingen vast te stellen voor een aantal bepalingen ervan.

(2)

De in het kader van Verordening (EG) nr. 1967/2006 aan de Commissie verleende bevoegdheden moeten worden aangepast aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(3)

Om sommige bepalingen bepaalde niet-wezenlijke onderdelen van Verordening (EG) nr. 1967/2006 te kunnen toepassen aan te vullen of te wijzigen moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU aan de Commissie worden gedelegeerd handelingen vast te stellen ten aanzien van de volgende punten: [Am. 3]

het verlenen van afwijkingen, voor zover daarin dat specifiek in die verordening is voorzien;

de aanwijzing van een beschermd visserijgebied in de territoriale wateren van een lidstaat of de vaststelling van visserijbeheersmaatregelen voor de betreffende wateren, indien de visserijbeheersmaatregelen van de lidstaat ontoereikend zijn om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen; [Am. 4]

het besluit om de aanwijzing van een beschermd visserijgebied met mogelijke gevolgen voor vaartuigen van een andere lidstaat te bevestigen, te annuleren of te wijzigen; [Am. 5]

het wijzigen van de afwijking die het gebruik van trawlnetten toestaat; [Am. 6]

de wijziging van een beheersplan van een lidstaat indien dat beheersplan ontoereikend is om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen; [Am. 7]

het besluit om het beheersplan van een lidstaat met mogelijke gevolgen voor vaartuigen van een andere lidstaat te bevestigen, te annuleren of te wijzigen; [Am. 8]

de verdeling van de extra vangcapaciteit tussen de lidstaten in de 25-mijlsbeheerszone rond Malta, en [Am. 9]

het vaststellen van de criteria voor de vaststelling en toewijzing van koerslijnen voor vis aantrekkende voorzieningen (FADs) voor de visserij op goudmakreel in de 25-mijlsbeheerszone rond Malta.

het vaststellen van uitvoeringsbepalingen voor verdere technische specificaties van in sleepnetten aan te brengen panelen met vierkante mazen; [Am.10]

het vaststellen van technische voorschriften ter beperking van de maximummaat van de boeilijn, de onderpees, de omtrek van trawlnetten, alsmede het maximumaantal netten in trawlnetten met meervoudige optuiging, en [Am. 11]

de wijzigingen van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1967/2006. [Am. 12]

Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op gepaste wijze worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(5)

De verwijzing naar zeegrasvelden van Posidonia oceanica moet worden verduidelijkt.

(6)

Nadere technische en wetenschappelijke informatie is nodig om terdege rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de visserij in de Middellandse Zee, zodat de Commissie in staat is mogelijke technische voorschriften op te stellen ter beperking van de maximummaat van trawlnetten en het maximumaantal netten in trawlnetten met meervoudige optuiging, zoals hierboven vermeld. [Am. 13]

(6 bis)

De instandhouding van visbestanden in de Middellandse Zee is van bijzonder belang en moet daarom in de titel van Verordening (EG) nr. 1967/2006 worden genoemd. [Am. 14]

(7)

Verordening (EG) nr. 1967/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1967/2006 wordt als volgt gewijzigd:

(-1)

De titel wordt vervangen door:

„Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de instandhouding en duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee”

[Am. 1]

(1)

In artikel 4, lid 5, wordt de inleidende zin vervangen door:

„5.   In afwijking van lid 1, eerste alinea, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de traditioneel boven zeegrasvelden van Posidonia oceanica uitgevoerde visserij met vissersvaartuigen met een lengte over alles van ten hoogste 12 m en een motorvermogen van ten hoogste 85 kW met bodemsleepnetten wordt toegestaan, op voorwaarde dat:”

(1 bis)

In artikel 6 wordt lid 6 vervangen door:

„2.     Na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn en uiterlijk 30 november 2009 kan de Raad op grond van nieuwe wetenschappelijke informatie aanvullende beschermde visserijgebieden aanwijzen, of de daarvoor geldende afbakening en beheersregels wijzigen.

Vanaf 1 december 2009 wijzen het Europees Parlement en de Raad op grond van nieuwe wetenschappelijke informatie op voorstel van de Commissie volgens de gewone wetgevingsprocedure, aanvullende beschermde visserijgebieden aan, of wijzigen de daarvoor geldende afbakening en beheersregels daarvan.”

[Am. 15]

(1 ter)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.     Indien de Commissie van mening is dat de op grond van lid 3 aangemelde maatregelen voor het beheer van de visserij niet voldoende zijn om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen, kan zij na overleg met de lidstaat deze verzoeken de maatregel te wijzigen binnen drie maanden na de datum van bekendmaking van het verzoek.

Indien de Commissie van mening is dat de lidstaat zijn visserijbeheersmaatregelen niet of onjuist heeft gewijzigd en dat deze maatregelen nog altijd ontoereikend zijn om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen, is zij bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanwijzing van een beschermd visserijgebied of tot vaststelling van visserijbeheersmaatregelen voor de betreffende wateren.”

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.     Indien een lidstaat voorstelt een beschermd visserijgebied aan te wijzen binnen zijn territoriale wateren dat mogelijk gevolgen heeft voor de vaartuigen van een andere lidstaat, meldt hij dit bij de Commissie, de betreffende andere lidstaat en de regionale adviesraad, alvorens die aanwijzing goed te keuren.

De betreffende lidstaten en de betrokken regionale adviesraad kunnen binnen 30 werkdagen na de datum van aanmelding van de voorgestelde aanwijzing bij de Commissie hun schriftelijke opmerkingen ter zake indienen.

Na bestudering van eventuele ingediende opmerkingen is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis binnen 60 werkdagen na de datum van aanmelding van de voorgestelde aanwijzing gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bevestiging, annulering of wijziging van de aanwijzing.”

[Am. 16]

(2)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Lidstaten kunnen verzoeken om een afwijking van de leden 1, 2 en 3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij dergelijke afwijkingen worden toegestaan, mits zij gerechtvaardigd zijn door specifieke geografische kenmerken van de betrokken zee, zoals de beperkte afmetingen van het continentaal plat langs de gehele kustlijn van een lidstaat of de beperkte omvang van de visgronden waar trawlvisserij mogelijk is, wanneer de visserij geen effect van betekenis heeft op het mariene milieu en een bepaalde groep vaartuigen betreft, en mits deze vormen van visserij niet met ander vistuig kunnen worden beoefend en het voorwerp vormen van een beheersplan als bedoeld in de artikelen 18 en 19. De lidstaten motiveren dergelijke afwijkingen met actuele wetenschappelijke en technische informatie.”

b)

lid 10 wordt vervangen door:

„10.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij afwijkingen van leden 1 en 2 worden toegestaan voor visserijtakken die uit hoofde van artikel 4, lid 5, een afwijking hebben verkregen.”

b bis)

In lid 11, wordt de vierde alinea vervangen door:

„Indien de Commissie, op basis van de kennisgevingen van de lidstaten overeenkomstig de tweede en de derde alinea of op grond van nieuw wetenschappelijk advies, van oordeel is dat de voorwaarden voor een afwijking niet vervuld zijn, kan zij na overleg met de betrokken lidstaat verzoeken de afwijking te wijzigen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving van het verzoek. Indien de Commissie van mening is dat de lidstaat die afwijking niet of onjuist heeft gewijzigd, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van die afwijking, ter waarborging van de bescherming van de bestanden en het milieu.”

[Am. 17]

(2 bis)

Artikel 14, lid 3, wordt geschrapt. [Am. 18]

(2 ter)

In artikel 18, lid 1, eerste alinea, wordt de inleidende formule vervangen door:

„1.     Het Europees Parlement en de Raad stellen, overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure, op voorstel van de Commissie beheersplannen vast voor specifieke vormen van visserij in de Middellandse Zee, met name in gebieden die geheel of gedeeltelijk buiten de territoriale wateren van de lidstaten vallen. Deze plannen kunnen het volgende omvatten:”

[Am. 19]

(2 quater)

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 8 wordt vervangen door:

„8.     Indien de Commissie op basis van de in lid 7 bedoelde aanmelding of op grond van nieuw wetenschappelijk advies van mening is dat een op grond van lid 1 of lid 2 vastgesteld beheersplan niet voldoende is om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen, kan zij, na overleg met de lidstaat, deze verzoeken het plan te wijzigen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving van het verzoek.

Indien de Commissie van mening is dat de lidstaat zijn beheersplan niet of onjuist heeft gewijzigd en dit plan nog altijd ontoereikend is om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen, is zij bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van het beheersplan, ter waarborging van de bescherming van de bestanden en het milieu.”

b)

Lid 9 wordt vervangen door:

„9.     Indien een lidstaat voorstelt een beheersplan vast te stellen dat mogelijk gevolgen zal hebben voor de vaartuigen van een andere lidstaat, meldt hij dit bij de Commissie, de betreffende andere lidstaat en de regionale adviesraad, alvorens dat beheersplan vast te stellen.

De betreffende lidstaten en de betreffende regionale adviesraad kunnen binnen 30 werkdagen na de datum van aanmelding van het voorgestelde beheersplan bij de Commissie hun schriftelijke opmerkingen ter zake indienen.

Na bestudering van eventuele ingediende opmerkingen is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis binnen 60 werkdagen na de datum van aanmelding van het voorgestelde beheersplan gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bevestiging, annulering of wijziging van dat plan.”

[Am. 20]

(3)

In artikel 26, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:

„3.   Als de totale in lid 2, onder a), bedoelde vangstcapaciteit groter is dan de totale vangstcapaciteit van trawlers met een lengte over alles van 24 meter of minder die in de referentieperiode 2000-2001 in de beheerszone hebben gevist („de referentievangstcapaciteit”), stelt de Commissie overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast waarbij deze extra beschikbare vangstcapaciteit wordt verdeeld onder de lidstaten, rekening houdend met het belang van de aanvragende lidstaat.”

(4)

In artikel 27, lid 3, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie stelt overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast waarbij de criteria voor de vaststelling en toewijzing van FAD-koerslijnen worden vastgelegd.”

(4 bis)

Artikel 28 wordt geschrapt. [Am. 21]

(4 ter)

Artikel 29 wordt geschrapt. [Am. 22]

(5)

Artikel 30 wordt vervangen door geschrapt .

„De bijlagen worden gewijzigd door middel van overeenkomstig artikel 30 bis vastgestelde gedelegeerde handelingen.”

[Am. 23]

(6)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 30 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie teogekend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, lid 5, artikel 7, leden 4 en 5, artikel 13, leden 5 en 10, artikel 13, lid 11, vierde alinea, artikel 19, leden 8 en 9, artikel 26, lid 3, eerste alinea, en artikel 27, lid 3, tweede alinea, artikel 30, bijlage I, deel B, punt 3, en bijlage II, punt 7, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde duur vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. voor een periode van drie jaar vanaf …  (*). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van drie jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen die verlenging verzet. [Am. 24]

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 5, artikel 7, leden 4 en 5, artikel 13, leden 5 en 10, artikel 13, lid 11, vierde alinea, artikel 19, leden 8 en 9, artikel 26, lid 3, eerste alinea en artikel 27, lid 3, tweede alinea, artikel 30, bijlage I, deel B, punt 3, en bijlage II, punt 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 5, artikel 7, leden 4 en 5, artikel 13, leden 5 en 10, artikel 13, lid 11, vierde alinea, artikel 19, leden 8 en 9, artikel 26, lid 3, eerste alinea en artikel 27, lid 3, tweede alinea, artikel 30, bijlage I, deel B, punt 3, en bijlage II, punt 7, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”

(7)

In bijlage I wordt deel B als volgt gewijzigd:

a)

Punt 3 wordt vervangen door:

„3.

In sleepnetten mogen panelen met vierkante mazen worden aangebracht vóór de tunnel of op enig punt tussen de voorkant van de tunnel en het achtereinde van de kuil. Zij mogen op geen enkele wijze worden geblokkeerd door aan de binnen- of buitenzijde aangebracht toebehoren. Zij moeten vervaardigd zijn uit knooploos netmateriaal of netmateriaal met niet-slippende knopen en moeten zo zijn aangebracht dat de mazen bij het vissen steeds volledig open blijven. De nadere regels voor de verdere technische specificaties van panelen met vierkante mazen worden vastgesteld door middel van overeenkomstig artikel 30 bis vastgestelde gedelegeerde handelingen.”

[Am. 25]

b)

punt 4 wordt geschrapt. [Am. 26]

c)

punt 5 wordt vervangen door:

„5.

Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken waarvan de kuil geheel of gedeeltelijk bestaat uit netmateriaal met andere dan vierkante of ruitvormige mazen.”
[Am. 27]

(8)

Bijlage II, punt 7, wordt vervangen door: Bijlage II, punt 7, wordt geschrapt.

„7.

Technische voorschriften ter beperking van de maximummaat van de boeilijn, de onderpees, de omtrek van trawlnetten en het maximumaantal netten in trawlnetten met meervoudige optuiging kunnen door de Commissie worden vastgesteld door middel van overeenkomstig artikel 30 bis vastgestelde gedelegeerde handelingen.”
[Am. 28]

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 43 van 15.2.2012, blz. 56.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2013.

(3)   PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11.

(*)   Datum van inwerkingtreding van deze verordening.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/192


P7_TA(2013)0010

Sluiting van het Aanvullend Protocol van Nagoya-Kuala Lumpur inzake aansprakelijkheid en schadeloosstelling bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Aanvullend Protocol van Nagoya-Kuala Lumpur inzake aansprakelijkheid en schadeloosstelling bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid (13582/2012 — C7-0323/2012 — 2012/0120(NLE))

(Goedkeuring)

(2015/C 440/25)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (13582/2012),

gezien het Aanvullend Protocol van Nagoya-Kuala Lumpur inzake aansprakelijkheid en schadeloosstelling bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid, dat werd goedgekeurd op 15 oktober 2010 in Nagoya tijdens de laatste plenaire zitting van de vijfde Conferentie van de Partijen die als Vergadering van de Partijen bij het Protocol fungeert (COP/MOP 5) en dat door de Unie werd ondertekend op 11 mei 2011 (13583/2012),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 192, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0323/2012),

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0429/2012),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/193


P7_TA(2013)0012

Ratingbureaus ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (COM(2011)0747 — C7-0420/2011 — 2011/0361(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2015/C 440/26)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0747),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0420/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 2 april 2012 (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 maart 2012 (2),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 5 december 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0221/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 167, 13.6.2012, blz. 2.

(2)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 68.


P7_TC1-COD(2011)0361

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 462/2013.)


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/194


P7_TA(2013)0013

Instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ter voorkoming van een overdreven vertrouwen in ratings (COM(2011)0746 — C7-0419/2011 — 2011/0360(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2015/C 440/27)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0746),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 53, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0419/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 2 april 2012 (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2012 (2),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 5 december 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0220/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 167 van 13.6.2012, blz. 2.

(2)  PB C 229 van 31.7.2012, blz. 64.


P7_TC1-COD(2011)0360

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/…/EU van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2003/41/EG betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ter voorkoming van een overmatig vertrouwen in ratings

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2013/14/EU.)


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/195


P7_TA(2013)0014

Meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren (COM(2012)0155 — C7-0090/2012 — 2012/0077(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2015/C 440/28)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0155),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0090/2012),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2012 (1),

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0395/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 145.


P7_TC1-COD(2012)0077

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om elke vorm van dubbelzinnigheid te vermijden en de internationale verbintenissen van de Unie inzake het streven naar een maximale duurzame opbrengst voor leeggeviste bestanden gestand te doen, moeten de bij Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (3) vastgestelde doelstellingen van het meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren worden verduidelijkt.

(2)

Verordening (EG) nr. 1098/2007 voorziet in de follow-up en herziening van de daarin vastgestelde minimale visserijsterftecoëfficiënten wanneer deze coëfficiënten ontoereikend zijn om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken.

(3)

Overeenkomstig artikel 290 van het VWEU kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling aan te vullen of te wijzigen middels gedelegeerde handelingen. [Am. 1]

(4)

Om de bij Verordening (EG) nr. 1098/2007 vastgestelde doelstellingen op efficiënte wijze te verwezenlijken en snel te kunnen inspelen op wijzigingen in de situatie van bestanden en visserijtakken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen aan te nemen vast te stellen met betrekking tot de herziening van de minimale visserijsterftecoëfficiënten, wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat de coëfficiënten niet langer actueel zijn en dat de maatregelen ontoereikend zijn om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken. het vastleggen van perioden waarin visserij met bepaalde typen vistuig is toegestaan in bepaalde geografische gebieden . Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook tot passende raadpleging overgaat met de regionale adviesraad voor de Oostzee en andere relevante belanghebbenden , onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 2]

(6)

Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1098/2007 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren  (4) . [Am. 3]

(7)

Met het oog op een efficiënte evaluatie van de doeltreffendheid van het plan moet het bij Verordening (EG) nr. 1098/2007 vastgelegde tijdschema voor de evaluatie worden gewijzigd.

(8)

Bovendien moet, in verband met de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de in Verordening (EG) nr. 1098/2007 bedoelde besluitvormingsprocedure voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden worden verduidelijkt.

(9)

De voorgestelde wijzigingen zijn in hoofdzaak beperkt tot veranderingen die ervoor moeten zorgen dat het plan efficiënt kan functioneren binnen het nieuwe, bij het Verdrag van Lissabon ingestelde besluitvormingskader.

(10)

Verordening (EG) nr. 1098/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1098/2007 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Doel en streefwaarden

"Het plan waarborgt de duurzame exploitatie van de betrokken kabeljauwbestanden op basis van de maximale duurzame opbrengst door de visserijsterftecoëfficiënten geleidelijk te verlagen tot en te handhaven op niveaus die niet lager hoger zijn dan: [Am. 4]

a)

0,25 bij de leeftijden van drie tot en met zes jaar voor het kabeljauwbestand in gebied A, en [Am. 5]

b)

0,3 bij de leeftijden van vier tot en met zeven jaar voor het kabeljauwbestand in gebieden B en C.”

(2)

In Artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Elk jaar neemt de Raad overeenkomstig het VWEU een besluit over de TAC's voor de betrokken kabeljauwbestanden voor het volgende jaar.”[Am. 6]

(3)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

de leden 3 en 4 worden vervangen door:

„3.   Elk jaar neemt de Raad overeenkomstig het VWEU en volgens de in de leden 4 en 5 vastgestelde regels een De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen, waarmee zij elk jaar besluit over het maximumaantal buitengaats doorgebrachte dagen buiten de in lid 1 vermelde perioden in het volgende jaar tijdens welke de visserij met het in lid 1 genoemde vistuig is toegestaan, volgens de in de leden 4 en 5 vastgestelde regels. [Am. 7]

4.     Wanneer de visserijsterftecoëfficiënt voor één van de betrokken kabeljauwbestanden door het WTECV is geschat op ten minste 10 % boven de in artikel 4 bepaalde streefwaarde voor de visserijsterftecoëfficiënt, wordt het totale aantal dagen waarop de visserij met het in lid 1 genoemde vistuig is toegestaan, met 10 % verlaagd ten opzichte van het totale aantal dagen waarop die visserij in het lopende jaar is toegestaan. [Am. 8]

(b)

in lid 6 wordt de eerste alinea vervangen door:

6.     In afwijking van lid 1 wordt vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m toegestaan te vissen met staand vistuig in het gebied dat zich maximaal 10 zeemijl gemeten vanaf de basislijnen uitstrekt. De onderwatertijd van dit staand vistuig mag niet meer dan 48 uur bedragen. [Am. 9]

(4)

Artikel 26 wordt vervangen door:

„Artikel 26

Evaluatie van het plan

"Om de vijf jaar, te rekenen vanaf 18 september 2007, evalueert de Commissie de werking en de doeltreffendheid van het meerjarenplan. In voorkomend geval kan Voor deze evaluatie wint de Commissie aanpassingen aan het advies in van het WTECV en van de regionale adviesraad voor de Oostzee. Indien nodig dient de Commissie adequate, volgens de gewone wetgevingsprocedure goed te keuren voorstellen tot wijziging van het meerjarenplan voorstellen of gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 27 in .”[Am. 10]

(5)

Artikel 27 wordt vervangen door:

„Artikel 27

Herziening van de minimale visserijsterftecoëfficiënten

Aan Wanneer de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de herziening van concludeert dat de in artikel 4 vastgestelde minimale bepaalde streefwaarde voor de visserijsterftecoëfficiënten wanneer uit de wetenschappelijke gegevens blijkt dat de niveaus van de minimale visserijsterftecoëfficiënten niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het beheersplan niet langer juist zijn om de doelstellingen van het beheersplan te halen, dient de Commissie, op basis van advies van het WTECV en na raadpleging van de regionale adviesraad voor de Oostzee en relevante belanghebbenden, een volgens de gewone wetgevingsprocedure goed te keuren voorstel in om de in artikel 4 bepaalde streefwaarden voor de visserijsterftecoëfficiëntie te herzien .”[Am. 11]

(6)

In artikel 29 worden de leden 2, 3 en 4 vervangen door:

„2.   Artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, zijn niet van toepassing op de ICES-deelsectoren 27 en/of 28.2 indien er aanwijzingen zijn dat de kabeljauwvangst in deze ICES-deelsectoren minder bedraagt dan 3 % van de totale kabeljauwvangst in gebied B. Aan de hand van uitvoeringshandelingen en op Op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen van de lidstaten en van wetenschappelijke gegevens, bepaalt is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis ieder jaar gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij wordt bepaald of dergelijke aanwijzingen bestaan en of, bijgevolg, de in artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, vastgestelde beperkingen van toepassing zijn in de betrokken deelgebieden. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 29 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 12]

3.   Artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, zijn alleen van toepassing op ICES-deelsector 28.1 indien er aanwijzingen zijn dat de kabeljauwvangst meer bedraagt dan 1,5 % van de totale kabeljauwvangst in gebied B. Aan de hand van uitvoeringshandelingen en op Op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen van de lidstaten en van wetenschappelijke gegevens, bepaalt is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis ieder jaar gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij wordt bepaald of dergelijke aanwijzingen bestaan en of, bijgevolg, de in artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, vastgestelde beperkingen van toepassing zijn in het betrokken deelgebied. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 29 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 13]

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde uitvoeringshandelingen gedelegeerde handelingen zijn van toepassing van 1 januari tot en met 31 december van het volgende jaar.”[Am. 14]

(7)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

„Hoofdstuk VI bis

Artikel 29 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   De delegatie van de in artikel 8, lid 3 en artikel 29, leden 2 en 3 , bedoelde bevoegdheid, als bedoeld in de artikelen 26 en 27, wordt voor onbepaalde tijd om gedelegeerde handelingen vast te stellen , wordt aan de Commissie verleend voor een periode van drie jaar met ingang van …  (*) . De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van drie jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 15]

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 26 en 27 artikel 8, lid 3 en artikel 29, leden 2 en 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 16]

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan tegelijkertijd in kennis.

5.   Een krachtens de artikelen 26 en 27 artikel 8, lid 3 en artikel 29, leden 2 en 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen aantekenen. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 29 ter

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 17]

Artikel 29 quater

Besluiten van de Raad

Wanneer in de onderhavige verordening is bepaald dat de Raad besluiten moet nemen, handelt de Raad overeenkomstig het Verdrag.”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 145.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2013.

(3)  PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1.

(4)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(*)   Datum van inwerkingtreding van deze verordening.


Donderdag 17 januari 2013

30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/200


P7_TA(2013)0019

Instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa (Besluit inzake de opening van interinstitutionele onderhandelingen)

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2013 inzake de opening van en het mandaat voor interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa (COM(2011)0750 — C7-0441/2011 — 2011/0365(COD) — (2013/2503(RSP))

(2015/C 440/29)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien artikel 70, lid 2, en artikel 70 bis van zijn Reglement,

1.

besluit interinstitutionele onderhandelingen te openen op basis van het volgende mandaat:

MANDAAT

Amendement 1

Ontwerpwetgevingsresolutie

Paragraaf 1 bis (nieuw)

Ontwerpwetgevingsresolutie

Amendement

 

1 bis.     wijst erop dat de in het wetgevingsvoorstel genoemde financiële middelen slechts een indicatie voor de wetgevingsautoriteit vormen en dat deze niet kunnen worden vastgesteld zolang er geen overeenstemming is bereikt over het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020;

Amendement 2

Ontwerpwetgevingsresolutie

Paragraaf 1 ter (nieuw)

Ontwerpwetgevingsresolutie

Amendement

 

1 ter.     herinnert aan zijn resolutie van 8 juni 2011„Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa”  (1) ; herhaalt dat in het volgende meerjarig financieel kader voldoende aanvullende financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld om de Unie in staat te stellen uitvoering te geven aan haar huidige beleidsprioriteiten en de nieuwe uit het Verdrag van Lissabon voortvloeiende taken, alsook om in te spelen op onvoorziene gebeurtenissen; wijst erop dat zelfs als het niveau van de middelen in het volgende MFK ten minste 5 % hoger ligt dan het niveau van 2013, slechts een beperkte bijdrage kan worden geleverd aan de verwezenlijking van de afgesproken doelen en toezeggingen van de Unie en het beginsel van solidariteit in de Unie; roept de Raad op, indien hij deze aanpak niet deelt, duidelijk aan te geven welke politieke prioriteiten of projecten volledig kunnen worden geschrapt, ongeacht hun bewezen toegevoegde waarde voor Europa;

Amendement 3

Ontwerpwetgevingsresolutie

Paragraaf 1 quater (nieuw)

Ontwerpwetgevingsresolutie

Amendement

 

1 quater.     benadrukt dat de Commissie, gelet op de taken die de Unie al heeft geïdentificeerd en vastgesteld, deze beleidsprioriteiten op vooruitziende en adequate wijze in het voorstel moet integreren;

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Het doel van de Unie om een hoog niveau van veiligheid binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te verzekeren (artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) moet onder meer worden bereikt door gezamenlijke maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen, het grenstoezicht aan de buitengrenzen en het gemeenschappelijke visumbeleid als onderdeel van een gelaagd systeem dat legaal reizen moet vergemakkelijken en illegale immigratie moet bestrijden.

(1)

Het doel van de Unie om een hoog niveau van veiligheid binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te verzekeren (artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ) moet onder meer worden bereikt door gezamenlijke maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen, het grenstoezicht aan de buitengrenzen en het gemeenschappelijke visumbeleid als onderdeel van een convergent systeem dat de uitwisseling van gegevens en een volledige situatiekennis mogelijk maakt en dat legaal reizen binnen de Unie en internationale uitwisselingen moet vergemakkelijken teneinde culturele diversiteit en intercultureel begrip te bevorderen, en dat niet-reguliere immigratie moet bestrijden. Voor de verwezenlijking van deze doelstelling is het noodzakelijk de grondrechten (artikel 67, lid 1, van het VWEU) te eerbiedigen, evenals de menselijke waardigheid overeenkomstig de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en, met betrekking tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, immigratie en toezicht op de buitengrenzen, moet een eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen (artikel 67, lid 2, van het VWEU) worden gewaarborgd, hun recht op asiel en internationale bescherming worden geëerbiedigd, evenals het beginsel van „non-refoulement” en het redden op zee van migranten, en moeten de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten uit hoofde van de internationale instrumenten die zij hebben ondertekend, zoals het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, worden nagekomen.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

De Unie heeft een meer samenhangende benadering van de interne en externe aspecten van migratiebeheer en interne veiligheid nodig en moet een wisselwerking creëren tussen de bestrijding van illegale immigratie en de verbetering van de beveiliging van de buitengrens, alsook een betere samenwerking en dialoog tot stand brengen met derde landen om illegale immigratie aan te pakken en legale migratie te bevorderen.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 ter)

Er moet een geïntegreerde aanpak worden ontwikkeld voor kwesties die voortvloeien uit de druk van migratie en asielaanvragen en voor het beheer van de buitengrenzen van de Unie, en er moet worden gezorgd voor een begroting en passende middelen om noodgevallen in de geest van respect voor de mensenrechten en solidariteit tussen alle lidstaten het hoofd te bieden, waarbij nationale verantwoordelijkheden in acht worden genomen en een duidelijke taakverdeling wordt gewaarborgd.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 quater)

In zijn resolutie van 8 juni 2011  (2) benadrukte het Europees Parlement voorts dat gewerkt moet worden aan betere synergieën tussen verschillende fondsen en programma's en dat door vereenvoudiging van het beheer van de fondsen en door het toestaan van kruisfinanciering meer middelen aan gemeenschappelijke doelstellingen kunnen worden toegewezen; het verwelkomde het voornemen van de Commissie om het totale aantal begrotingsinstrumenten voor binnenlandse zaken te beperken en onder te brengen in een tweepijlerstructuur, en waar mogelijk gedeeld beheer toe te passen, en stelde dat deze benadering een aanzienlijke bijdrage zou leveren aan de vereenvoudiging, rationalisatie, consolidatie en transparantie van de huidige fondsen en programma’s. Het Parlement benadrukte echter wel dat de verschillende doelstellingen van het binnenlands beleid niet mogen worden vermengd.

Rechtvaardiging

Paragraaf 109 van de resolutie van 8 juni 2011„Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa”.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Op grond van de interneveiligheidsstrategie zijn vrijheid, veiligheid en recht doelstellingen die samen moeten worden nagestreefd, en om vrijheid en rechtvaardigheid te bereiken, moet veiligheid altijd worden nagestreefd in overeenstemming met de in de verdragen opgenomen beginselen, de rechtsstaat en de verplichtingen van de Unie op het vlak van de grondrechten.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Solidariteit tussen de lidstaten, duidelijkheid over de taakverdeling, respect voor de grondrechten en de rechtsstaat alsook een sterke nadruk op het globale perspectief en de hechte, onlosmakelijke band met externe veiligheid moeten de kernbeginselen zijn voor de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie.

(3)

Solidariteit tussen de lidstaten, duidelijkheid over de taakverdeling, respect voor de fundamentele vrijheden en de mensenrechten en de rechtsstaat, alsook een sterke nadruk op het globale perspectief en de volledige overeenstemming met de doelstellingen van het buitenlands beleid van de EU, zoals omschreven in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), moeten de kernbeginselen zijn voor de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

Het Fonds voor interne veiligheid moet bijzondere aandacht schenken aan de lidstaten die onevenredig worden belast door migratiestromen vanwege hun geografische ligging.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

De totale middelen voor deze verordening en voor Verordening (EU) nr. XXX/2012 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, misdaadpreventie en –bestrijding, en crisisbeheersing moeten gezamenlijk voor de volledige looptijd van het Fonds de financiële middelen vormen die overeenkomstig punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van xxx/201z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt moeten zijn in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

Motivering

Komt overeen met overweging 8 van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer (COM(2011)0753).

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Het Fonds voor interne veiligheid moet bij wijze van solidariteit financiële bijstand verlenen aan die lidstaten die de bepalingen van Schengen inzake de buitengrenzen volledig toepassen, alsmede aan die lidstaten die zich voorbereiden op een volledige deelname aan Schengen.

(8)

Het Fonds voor interne veiligheid moet bij wijze van solidariteit financiële bijstand verlenen aan die lidstaten die de bepalingen van Schengen inzake de buitengrenzen volledig toepassen, alsmede aan die lidstaten die zich voorbereiden op een volledige deelname aan Schengen , en die de internationale wetgeving eerbiedigen door bijstand en bescherming te bieden aan degenen die dit nodig hebben .

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Bij het uitvoeren van hun taken aan de buitengrenzen en in de consulaten overeenkomstig de voorschriften van Schengen inzake grenzen en visa, voeren de lidstaten deze activiteiten uit in het belang van en namens alle andere lidstaten in het Schengengebied en vervullen zij bijgevolg een openbare dienst ten behoeve van de Unie. Ter wille van de solidariteit moet het instrument bijdragen aan de operationele kosten in verband met het grenstoezicht en het visumbeleid, en de lidstaten in staat stellen systematisch capaciteit te reserveren voor deze dienstverlening ten bate van allen. Deze steun bestaat uit de volledige terugbetaling van een reeks kosten in verband met de doelstellingen van dit instrument en zal integraal deel uitmaken van de nationale programma's.

(11)

Bij het uitvoeren van hun taken aan de buitengrenzen en in de consulaten overeenkomstig de voorschriften van Schengen inzake grenzen en visa, voeren de lidstaten deze activiteiten uit in het belang van en namens alle andere lidstaten in het Schengengebied en vervullen zij bijgevolg een openbare dienst ten behoeve van de Unie. Het instrument moet bijdragen aan de operationele kosten in verband met het grenstoezicht en het visumbeleid, en de lidstaten in staat stellen systematisch capaciteit te reserveren voor deze dienstverlening ten bate van allen. Deze steun bestaat uit de volledige terugbetaling van een reeks specifieke kosten in verband met de doelstellingen van dit instrument en zal integraal deel uitmaken van de nationale programma's. Teneinde overlapping, versplintering en kostenineffectiviteit te voorkomen, moet het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex) de uit hoofde van de operationele steun gefinancierde activiteiten van de lidstaten coördineren.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Dit instrument dient te worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(13)

Eerbiediging van de mensenrechten van migranten en vluchtelingen is van cruciaal belang voor de Unie. Het instrument dient te worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie , het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Verdrag van Genève, het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, mensenrechtenverdragen van de VN en het internationaal humanitair recht .

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13bis)

Een uniforme en hoogwaardige buitengrenscontrole is essentieel om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te versterken. De Commissie moet daarom specifieke richtsnoeren verstrekken die de coördinatie tussen de lidstaten met betrekking tot infrastructuur, uitrusting, vervoerswijzen en IT-systemen garanderen en bijdragen aan de naleving van gemeenschappelijke veiligheidsnormen.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 ter)

Op grond van artikel 3 van het VEU moet het instrument ondersteuning bieden aan activiteiten die de bescherming waarborgen van kinderen die risico lopen aan de buitengrenzen.

De activiteiten in het kader van het instrument moeten met name bijdragen aan de identificatie van, directe bijstand aan en doorverwijzing naar beschermingsdiensten van kinderen die risico lopen, inclusief het bieden van speciale bescherming en bijstand aan onbegeleide kinderen.

Er moeten regelmatig controle- en evaluatieprocedures worden uitgevoerd, inclusief controles op de uitgaven, om na te gaan hoe bij de activiteiten in het kader van het instrument rekening wordt gehouden met de bescherming van kinderen.

Motivering

De EU heeft zich ten doel gesteld de rechten van het kind te beschermen. Deze inspanningen moeten zichtbaar worden gemaakt in de tenuitvoerlegging van deze verordening.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Om een uniform, hoogwaardig extern toezicht op de buitengrenzen en een vlot legitiem grensverkeer langs de buitengrenzen binnen het kader van de EU-interneveiligheidsstrategie mogelijk te maken , dient het instrument bij te dragen tot de ontwikkeling van een Europees gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem, dat alle maatregelen omvat die in verband met beleid, wetgeving, systematische samenwerking, lastenverdeling, personeel, uitrusting en technologie op verschillende niveaus door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden genomen, in samenwerking met Frontex, derde landen en, indien nodig, met andere actoren die onder meer gebruik maken van het op vier niveaus gebaseerde grensbeveiligingsmodel en de geïntegreerde risicoanalyse van de Europese Unie.

(14)

Om een uniform, hoogwaardig extern toezicht op de buitengrenzen te waarborgen en reguliere migratie en mobiliteit binnen het kader van de EU-interneveiligheidsstrategie te organiseren en te faciliteren , dient het instrument bij te dragen tot de ontwikkeling van een Europees gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem, dat alle maatregelen omvat die in verband met beleid, wetgeving, systematische samenwerking, lastenverdeling, situatiebeoordeling en veranderende omstandigheden met betrekking tot grensovergangen voor illegale migranten, personeel, uitrusting en technologie op verschillende niveaus door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden genomen, in samenwerking met Frontex, derde landen en, indien nodig, met andere actoren die onder meer gebruik maken van het op vier niveaus gebaseerde grensbeveiligingsmodel en de geïntegreerde risicoanalyse van de Europese Unie.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Het instrument moet ook steun verstrekken voor nationale maatregelen en samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het visumbeleid en andere activiteiten die voorafgaan aan de controles aan de buitengrenzen. Een doeltreffend beheer van de activiteiten van de diensten van de lidstaten in derde landen is in het belang van het gemeenschappelijke visumbeleid, als onderdeel van een gelaagd systeem dat legaal reizen moet vergemakkelijken en illegale immigratie naar de Europese Unie moet bestrijden , en vormt een integrerend deel van het gemeenschappelijke geïntegreerde grensbeheersysteem.

(16)

Het instrument moet ook steun verstrekken voor nationale maatregelen en samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het visumbeleid en andere activiteiten die voorafgaan aan de controles aan de buitengrenzen , met name activiteiten die prioriteit toekennen aan veilige zeegrenzen en die reguliere migratie en mobiliteit vergemakkelijken, waarbij ten volle gebruik wordt gemaakt van het visuminformatiesysteem (VIS) om kosteneffectiviteit te bevorderen en dubbele uitgaven te voorkomen . Een doeltreffend beheer van de activiteiten van de diensten van de lidstaten in derde landen is in het belang van het gemeenschappelijke visumbeleid, als onderdeel van een gelaagd systeem dat reguliere migratie en mobiliteit moet vergemakkelijken, illegale immigratie naar de Europese Unie moet voorkomen en mensen in nood op zee moet redden , en vormt een integrerend deel van het gemeenschappelijke geïntegreerde grensbeheersysteem.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Het instrument moet voorts maatregelen steunen op het grondgebied van de Schengenlanden als onderdeel van een gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem dat de algemene operabiliteit van het Schengengebied versterkt.

(17)

Het instrument moet voorts maatregelen steunen op het grondgebied van de Schengenlanden als onderdeel van een gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem dat de algemene operabiliteit van het Schengengebied versterkt. De lidstaten moeten met name Eurosur voorzien van de noodzakelijke financiële middelen teneinde de goede werking van het netwerk te garanderen.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Het instrument moet ook de ontwikkeling steunen door de Europese Unie van IT-systemen om de lidstaten in staat te stellen grensoverschrijdend verkeer van onderdanen van derde landen doeltreffender te beheren en een betere identificatie en verificatie van reizigers te verzekeren („slimme grenzen”). Tot dit doel moet een programma worden opgezet om de kosten voor de ontwikkeling van zowel de centrale als de nationale componenten van dergelijke systemen te dekken, waarbij technische consistentie moet worden gewaarborgd, kosten moeten worden gespaard en een vlotte tenuitvoerlegging in de lidstaten moet worden verzekerd.

(18)

Het instrument moet ook de ontwikkeling steunen door de Unie van IT-systemen om de lidstaten in staat te stellen grensoverschrijdend verkeer van onderdanen van derde landen doeltreffender te beheren en een doeltreffender identificatie en verificatie van reizigers te verzekeren („slimme grenzen”) , om zo de grensbeveiliging te verbeteren en positieve economische effecten te genereren . Tot dit doel moet een programma worden opgezet om de kosten voor de ontwikkeling van zowel de centrale als de nationale componenten van dergelijke systemen te dekken, waarbij technische consistentie en interoperabiliteit met andere IT-systemen van de Unie moeten worden gewaarborgd, kosten moeten worden gespaard en een vlotte tenuitvoerlegging in de lidstaten moet worden verzekerd.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

Om onverwachte migratiestromen en bedreigingen van de veiligheid aan de grenzen onmiddellijk te kunnen aanpakken, moet noodhulp mogelijk zijn overeenkomstig het kader van Verordening … 2012/EU tot vastlegging van algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie en het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit en crisisbeheer.

(19)

Om onverwachte migratiestromen en risico's voor de veiligheid aan de grenzen onmiddellijk te kunnen aanpakken, moet noodhulp mogelijk zijn overeenkomstig het kader van Verordening … 2012/EU tot vastlegging van algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie en het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit en crisisbeheer.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

In het belang van meer solidariteit binnen het Schengengebied als geheel moet de betrokken lidstaat bovendien, wanneer tekortkomingen of mogelijke bedreigingen worden vastgesteld, met name na een Schengenevaluatie, de zaak nauwgezet in het oog houden door gebruikmaking van middelen uit zijn programma's, prioritair, voor zover mogelijk, door noodhulpmaatregelen aan te vullen.

(20)

In het belang van meer solidariteit binnen het Schengengebied als geheel moet de betrokken lidstaat bovendien, wanneer tekortkomingen of mogelijke risico's worden vastgesteld, met name na een Schengenevaluatie, de zaak nauwgezet in het oog houden door gebruikmaking van middelen uit zijn programma's, prioritair, voor zover mogelijk, door noodhulpmaatregelen aan te vullen.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

Om de solidariteit en de gedeelde verantwoordelijkheid te versterken, moeten de lidstaten worden aangemoedigd om een deel van de middelen uit hun programma's in te zetten voor specifieke prioriteiten die door de Unie werden vastgesteld, zoals de aanschaf van technische uitrusting die nodig is voor Frontex en de ontwikkeling van consulaire samenwerking voor de Unie.

(21)

Om de solidariteit en de gedeelde verantwoordelijkheid te versterken, moeten de lidstaten worden aangemoedigd om een deel van de middelen uit hun programma's in te zetten voor specifieke prioriteiten die door de Unie werden vastgesteld, zoals de aanschaf van technische uitrusting die nodig is voor Frontex en de ontwikkeling van consulaire samenwerking voor de Unie en bijstand aan mensen op zoek naar internationale bescherming .

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(21 bis)

De lidstaten moeten afzien van het nastreven van hun eigen nationale belangen wanneer zij gebruik maken van het in het kader van het instrument aan hun nationale programma toegewezen bedrag.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22)

Om de toepassing van de voorschriften van Schengen binnen het Schengengebied te verzekeren, moet de tenuitvoerlegging van de verordening betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis ook in het kader van deze verordening worden gesteund als een essentieel hulpmiddel voor de begeleiding van beleidsmaatregelen die beogen geen personencontroles meer uit te voeren.

(22)

Om de toepassing van de voorschriften van Schengen binnen het Schengengebied te verzekeren, moet de tenuitvoerlegging van de verordening betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis ook in het kader van deze verordening worden gesteund als een essentieel hulpmiddel voor de begeleiding van beleidsmaatregelen die beogen een hoog beschermingsniveau van de buitengrenzen te waarborgen en geen personencontroles in het Schengengebied meer uit te voeren.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

In het licht van de ervaringen met het Buitengrenzenfonds en de ontwikkeling van SIS en VIS wordt het dienstig geacht flexibiliteit toe te staan in verband met de mogelijke overdracht van middelen tussen de diverse hulpmiddelen voor tenuitvoerlegging van de doelstellingen van het instrument, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat van bij de aanvang een kritische massa en financiële stabiliteit voor de programma's en de operationele steun voor de lidstaten moeten worden nagestreefd.

(23)

In het licht van de ervaringen met het Buitengrenzenfonds en de ontwikkeling van SIS II en VIS wordt het dienstig geacht een zekere mate van flexibiliteit toe te staan in verband met de mogelijke overdracht van middelen tussen de diverse hulpmiddelen voor tenuitvoerlegging van de doelstellingen van het instrument, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat van bij de aanvang een kritische massa en financiële stabiliteit voor de programma's en de operationele steun voor de lidstaten moeten worden nagestreefd , evenals controle door de begrotingsautoriteit .

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

In dezelfde zin moeten de werkingssfeer van de maatregelen en het plafond van de middelen die beschikbaar blijven voor de Unie („EU-acties”) worden verruimd voor een grotere capaciteit van de Unie om in een bepaald begrotingsjaar meerdere activiteiten in verband met het beheer van de buitengrenzen en het gemeenschappelijke visumbeleid in het belang van de Unie als geheel, wanneer en voor zover noodzakelijk, te ondernemen. Dergelijke EU-acties omvatten studies en proefprojecten om het beleid en de toepassing ervan te bevorderen, maatregelen of regelingen in derde landen om het hoofd te bieden aan migratiedruk uit die landen in het belang van een optimale beheersing van de migratiestromen naar de Unie en een doeltreffende organisatie van de daarmee verband houdende taken aan de buitengrenzen en in de consulaten.

(24)

In dezelfde zin moeten de werkingssfeer van de maatregelen en het plafond van de middelen die beschikbaar blijven voor de Unie („EU-acties”) worden verruimd voor een grotere capaciteit van de Unie om in een bepaald begrotingsjaar meerdere activiteiten in verband met het beheer van de buitengrenzen en het gemeenschappelijke visumbeleid in het belang van de Unie als geheel, wanneer en voor zover noodzakelijk, te ondernemen. Dergelijke EU-acties omvatten studies en proefprojecten om het beleid en de toepassing ervan te bevorderen, de opleiding van grenswachten met betrekking tot de bescherming van mensenrechten, maatregelen of regelingen in derde landen om het hoofd te bieden aan migratiedruk uit die landen in het belang van een optimale beheersing van de migratiestromen naar de Unie en een doeltreffende organisatie van de daarmee verband houdende taken aan de buitengrenzen en in de consulaten.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 bis)

Het VWEU voorziet alleen in gedelegeerde handelingen die als niet-wetgevingshandelingen van algemene toepassing zijn en betrekking hebben op niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling. Alle essentiële onderdelen moeten worden opgenomen in de betrokken wetgevingshandeling.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 ter)

De besteding van de middelen op dit gebied moet beter gecoördineerd worden, om te zorgen voor complementariteit en voor meer efficiëntie en zichtbaarheid en om meer budgettaire synergie te realiseren.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 quater)

Het effect van de EU-financiering moet worden gemaximaliseerd door de publieke en de private financiële middelen in te zetten, te bundelen en als hefboom te laten fungeren.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 quinquies)

Er moet worden gezorgd voor de grootst mogelijke transparantie, verantwoordingsplicht en democratische controle met betrekking tot de innoverende financiële instrumenten en mechanismen waarvoor middelen uit de EU-begroting worden gebruikt.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 sexies)

Voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het instrument moeten een betere uitvoering en een betere kwaliteit van de bestedingen als richtsnoeren worden gehanteerd, waarbij een optimaal gebruik van de financiële middelen wordt gewaarborgd.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 septies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 septies)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het instrument financieel goed wordt beheerd en zo doeltreffend en gebruikersvriendelijk mogelijk wordt uitgevoerd, en tevens zorg te dragen voor rechtszekerheid en de toegankelijkheid van het instrument voor alle deelnemers.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 octies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 octies)

De Commissie dient jaarlijks de uitvoering van het instrument te controleren met behulp van kernindicatoren voor de beoordeling van resultaten en effecten. De indicatoren, met inbegrip van relevante basisgegevens, moeten een minimumbasis opleveren om te kunnen beoordelen in hoeverre de doelstellingen van het instrument zijn gehaald.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 nonies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 nonies)

Wanneer de Commissie de begroting onder gedeeld beheer uitvoert, moeten de taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten worden gedelegeerd. De Commissie en de lidstaten moeten de beginselen van gezond financieel beheer, transparantie en non-discriminatie in acht nemen en de zichtbaarheid van het optreden van de Unie waarborgen wanneer zij middelen van de Unie beheren. Daartoe moeten de Commissie en de lidstaten hun respectieve controle- en auditverplichtingen nakomen en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden op zich nemen die in deze verordening zijn vastgesteld. Aanvullende voorschriften moeten in sectorspecifieke regelgeving worden vastgelegd.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

(28)

De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat alle desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en aan de Raad worden toegezonden..

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

„gemeenschappelijke veiligheidsnormen”: de toepassing van operationele maatregelen op gemeenschappelijke en niet-gefragmenteerde wijze om een goed gedefinieerd veiligheidsniveau op het gebied van grenstoezicht te bewerkstelligen, met inachtneming van de richtsnoeren inzake goed bestuur aan de grenzen en inzake visa, overeenkomstig de Schengencatalogus inzake toezicht aan de buitengrenzen, het Praktisch handboek voor grenswachters en het handboek inzake visa, en de Eurosur-richtsnoeren;

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De algemene doelstelling van het instrument is bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Europese Unie .

1.   De algemene doelstelling van het instrument is bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid en een uniforme en hoogwaardige controle aan de buitengrenzen, en tegelijkertijd mobiliteit in een veilige omgeving te vergemakkelijken, overeenkomstig de inzet van de Unie voor de fundamentele vrijheden en mensenrechten . Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie en haar lidstaten met betrekking tot fundamentele vrijheden en mensenrechten, met inbegrip van de bescherming van kinderen van onderdanen van derde landen, het beginsel van „non-refoulement”, het recht op asiel zoals erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Verdrag van Genève, en regelgeving van de Unie inzake gegevensbescherming.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Binnen de algemene doelstelling als bedoeld in lid 1 draagt het instrument overeenkomstig de prioriteiten van de relevante EU-strategieën, programma's , dreigings- en risicobeoordelingen, bij aan de volgende specifieke doelstellingen:

2.   Binnen de algemene doelstelling als bedoeld in lid 1 draagt het instrument overeenkomstig de prioriteiten van de relevante Unie-strategieën, programma's en risicobeoordelingen, bij aan de volgende specifieke doelstellingen:

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter a) — eerste alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

ondersteunen van een gemeenschappelijk visumbeleid om legitieme reizen te vergemakkelijken, garanderen dat onderdanen van derde landen gelijk worden behandeld en illegale migratie tegengaan.

(a)

ondersteunen van een gemeenschappelijk visumbeleid om legitieme reizen en mobiliteit te vergemakkelijken, verstrekken van kwalitatief hoogstaande diensten aan visumaanvragers, garanderen dat onderdanen van derde landen gelijk worden behandeld ten opzichte van onderdanen van de Unie, en illegale migratie tegengaan.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter a — tweede alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De verwezenlijking van deze doelstelling zal worden getoetst aan de hand van indicatoren, zoals het aantal consulaire posten dat is uitgerust, beveiligd en/of geactualiseerd om een veilige verwerking van visumaanvragen te verzekeren en een kwalitatief hoogstaande dienstverlening aan de visumaanvragers te verstrekken.

De verwezenlijking van deze doelstelling zal worden getoetst aan de hand van indicatoren, zoals het percentage consulaire posten dat is uitgerust, beveiligd en/of geactualiseerd om een veilige verwerking van visumaanvragen te verzekeren en kwalitatief hoogstaande diensten aan de visumaanvragers te verstrekken , het percentage van personen die de toegestane verblijfsduur hebben overschreden per nationaliteit, het aantal gemeenschappelijke visumaanvraagcentra, de gemiddelde wachttijd van de behandeling van een visumaanvraag, het aandeel meervoudige visa en de gemiddelde visumkosten voor aanvragers per consulaire post.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter b — eerste alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

ondersteunen van het grensbeheer, om er voor te zorgen dat enerzijds de buitengrenzen zo goed mogelijk worden beschermd en anderzijds de overschrijdingen van de buitengrenzen vlot verlopen overeenkomstig het Schengenacquis.

(b)

ondersteunen van het geïntegreerde grensbeheer van de EU en bevorderen van verdere harmonisatie en standaardisatie , om er voor te zorgen dat enerzijds de buitengrenzen zo goed mogelijk worden gecontroleerd en anderzijds de overschrijdingen van de buitengrenzen vlot verlopen overeenkomstig het Schengenacquis , en waarborgen van de toegang tot internationale bescherming voor personen die deze nodig hebben, in overeenstemming met de verplichtingen van de lidstaten op het gebied van mensenrechten, inclusief het beginsel van „non-refoulement” .

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter b — tweede alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De verwezenlijking van deze doelstelling zal worden getoetst aan de hand van indicatoren zoals de ontwikkeling van uitrusting voor grenstoezicht en de aanhouding van illegale onderdanen van derde landen aan de buitengrens overeenkomstig het risico van het relevante onderdeel van die buitengrens.

De verwezenlijking van deze doelstelling zal worden getoetst aan de hand van indicatoren zoals het aantal grensposten dat is uitgerust met IT-systemen, communicatie-infrastructuur en uitrusting ter ondersteuning van de beheersing van migratiestromen, de aanhouding van illegale onderdanen van derde landen aan de buitengrens overeenkomstig het risico van het relevante onderdeel van die buitengrens en de gemiddelde wachttijd bij grensposten .

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

verbeteren van grenstoezicht door operationele informatie uit te wisselen tussen de lidstaten en Frontex om het verlies van levens op zee en het aantal illegale immigranten terug te dringen en de binnenlandse veiligheid te vergroten door het voorkomen van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensenhandel en drugssmokkel.

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt getoetst aan de hand van indicatoren zoals de doeltreffendheid van het opsporen en redden van personen die de grens illegaal proberen over te steken, het aantal onderschepte handels- en smokkelactiviteiten en het aantal alarmsignalen dat in het Europees situatiebeeld wordt geïdentificeerd.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — laatste alinea (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is om de resultaten te beoordelen, op grond van de toetsing aan de hand van de indicatoren. De Commissie is belast met de beoordeling van de resultaten.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter a)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

bevorderen van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van beleid om te voorkomen dat personen, ongeacht hun nationaliteit, bij het overschrijden van de binnengrenzen aan enige controle worden onderworpen en om te zorgen voor personencontrole en efficiënte bewaking bij het overschrijden van de buitengrenzen;

(a)

bevorderen van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging en handhaving van beleid om te voorkomen dat personen, ongeacht hun nationaliteit, bij het overschrijden van de binnengrenzen aan enige controle worden onderworpen en om te zorgen voor personencontrole en efficiënte bewaking bij het overschrijden van de buitengrenzen;

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

bijdragen aan de identificatie van, directe bijstand aan en doorverwijzing naar beschermingsdiensten van kinderen die risico lopen, inclusief het bieden van speciale bescherming en bijstand aan onbegeleide kinderen;

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter b)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

geleidelijk opzetten van een geïntegreerd beheersysteem voor de buitengrenzen, met inbegrip van een sterkere samenwerking tussen de instanties van de lidstaten voor migratie en rechtshandhaving aan de buitengrenzen, maatregelen binnen het grondgebied en de nodige begeleidende maatregelen voor de beveiliging van documenten en identiteitsbeheer;

(b)

geleidelijk opzetten van een geïntegreerd beheersysteem voor de buitengrenzen , onder andere op basis van solidariteit en verantwoordelijkheid, met inbegrip van scherpere controles van de Uniegrenzen en betere bewakingssystemen, een sterkere samenwerking tussen de instanties van de lidstaten voor migratie , asiel en rechtshandhaving aan de buitengrenzen, maatregelen binnen het grondgebied , inclusief in zeegrensgebieden, en de nodige begeleidende maatregelen met betrekking tot het redden van levens op zee, de beveiliging van documenten, identiteitsbeheer en de interoperabiliteit van verworven technische apparatuur, waarbij de strikte naleving van de regelgeving inzake gegevensbescherming van de Unie en de volledige eerbiediging van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, worden gewaarborgd ;

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

bevorderen van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke beleid inzake visa en andere verblijfstitels van korte duur, met inbegrip van consulaire samenwerking;

(c)

bevorderen van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke beleid inzake visa en andere verblijfstitels van korte duur, met inbegrip van consulaire samenwerking en consulaire vertegenwoordiging, de bevordering van gemeenschappelijke onderzoeksmethoden met betrekking tot visumaanvragen, uniforme administratieve procedures en beslissingen over visa, de opzet van gemeenschappelijke visumaanvraagcentra, waarbij ten volle gebruik wordt gemaakt van de praktische verbeteringen en flexibiliteit die de Visumcode biedt;

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

opzetten en exploiteren van IT-systemen, de bijbehorende communicatie-infrastructuur en uitrusting ter ondersteuning van de beheersing van de migratiestromen over de buitengrenzen van de Unie;

(d)

opzetten en exploiteren van IT-systemen, de bijbehorende communicatie-infrastructuur en uitrusting die de controle op de overschrijdingen van de buitengrenzen van de Unie ondersteunen en de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens volledig eerbiedigen ;

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d bis)

harmoniseren van de kwaliteit van de grensbeheersystemen tussen de verschillende lidstaten;

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter d ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d ter)

vergroten van de situatiekennis aan de buitengrenzen en het verbeteren van het reactievermogen van de lidstaten;

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter d quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d quater)

verbeteren van de capaciteit en de kwalificaties van alle autoriteiten en grenswachten die werken bij grensovergangen, voor de uitvoering van hun toezichthoudende, adviserende en controlerende taken met betrekking tot het internationaal recht inzake de mensenrechten;

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

verzekeren van de doeltreffende en uniforme toepassing van de wetgeving van de Unie inzake grenzen en visa, met inbegrip van de werking van het Schengenevaluatie- en -toezichtmechanisme;

(e)

verzekeren van de doeltreffende en uniforme toepassing van de wetgeving van de Unie inzake grenzen , asiel en visa, met name door te zorgen voor een effectieve werking van het Schengenevaluatie- en -toezichtmechanisme;

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

versterken van de samenwerking tussen de lidstaten die in derde landen actief zijn, wat betreft de toestroom van onderdanen van derde landen naar het grondgebied van de lidstaten, alsmede samenwerking met derde landen op dit punt.

(f)

versterken van de samenwerking tussen de lidstaten die in derde landen actief zijn, wat betreft de financiering van maatregelen in derde landen door de autoriteiten van die landen, de toestroom van onderdanen van derde landen naar het grondgebied van de lidstaten, alsmede samenwerking met derde landen op dit punt , met volledige inachtneming van de doelstellingen en beginselen van het extern optreden en het humanitair beleid van de Unie .

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   In het kader van de in artikel 3 bepaalde doelstellingen en in het licht van de goedgekeurde conclusies van de beleidsdialoog van artikel 13 van Verordening (EU) nr. …/2012 [horizontale verordening] ondersteunt dit instrument acties in of door de lidstaten, en met name de volgende acties:

1.   In het kader van de in artikel 3 bepaalde doelstellingen en in het licht van de goedgekeurde conclusies van de beleidsdialoog van artikel 13 van Verordening (EU) nr. …/2012 [horizontale verordening] ondersteunt dit instrument acties in of door de lidstaten die bijdragen aan het bereiken van een adequaat niveau van bescherming aan hun buitengrenzen, in overeenstemming met gemeenschappelijke veiligheidsnormen , en met name de volgende acties:

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

infrastructuur voor grensoverschrijding, gebouwen en systemen voor grensposten en voor toezicht tussen de grensdoorlaatposten, alsmede doeltreffende aanpak van illegale grensoverschrijding aan de buitengrenzen;

(a)

infrastructuur voor grensoverschrijding, gebouwen en systemen voor grensposten en voor toezicht tussen de grensdoorlaatposten, alsmede doeltreffende aanpak van niet-reguliere grensoverschrijding aan de buitengrenzen;

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

uitrusting, transportmiddelen en communicatiesystemen die nodig zijn voor een doeltreffend grenstoezicht en het opsporen van personen, zoals vaste terminals voor VIS, SIS en FADO (Europees beeldopslagsysteem), met inbegrip van geactualiseerde technologie;

(b)

uitrusting, transportmiddelen en communicatiesystemen die nodig zijn voor een doeltreffend en veilig grenstoezicht en het opsporen en redden van personen, zoals vaste terminals voor VIS, SIS en FADO (Europees beeldopslagsysteem), met inbegrip van geactualiseerde technologie;

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter d)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

infrastructuur, gebouwen en operationele uitrusting voor het verwerken van visumaanvragen en consulaire samenwerking;

(d)

infrastructuur, gebouwen en operationele uitrusting voor het verwerken van visumaanvragen en consulaire samenwerking , evenals andere activiteiten gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening aan de visumaanvragers ;

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d bis)

opleiding voor het gebruik van de betreffende systemen en bevordering van de normen voor kwaliteitsbeheer;

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

studies, proefprojecten en acties voor meer samenwerking tussen de instanties binnen de lidstaten en tussen de lidstaten, en uitvoering van de aanbevelingen, operationele normen en beste praktijken uit de operationele samenwerking tussen de lidstaten en de agentschappen van de Unie.

(e)

studies, projecten, gezamenlijke initiatieven, opleidingen en acties inzake horizontale aangelegenheden zoals grondrechten, inclusief de bescherming van kinderen van onderdanen van derde landen, voor meer samenwerking tussen de instanties binnen de lidstaten en tussen de lidstaten, interoperabiliteit en harmonisatie van grensbeheersystemen, en uitvoering van de aanbevelingen, operationele normen en beste praktijken uit de operationele samenwerking tussen de lidstaten en de agentschappen van de Unie.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(e bis)

initiatieven met betrekking tot de opleiding van grenswachten ter bescherming van mensenrechten, inclusief de identificatie van slachtoffers van mensenhandel;

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Binnen de in artikel 3 bedoelde doelstellingen biedt het instrument ook ondersteuning aan acties met betrekking tot en in derde landen en met name de volgende acties:

2.   Binnen de in artikel 3 bedoelde doelstellingen en in het licht van de goedgekeurde conclusies van de beleidsdialoog waarin is voorzien in artikel 13 van Verordening (EU) nr. …/2012 [horizontale verordening], biedt het instrument ook ondersteuning aan acties met betrekking tot en in derde landen en met name de volgende acties:

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

projecten in derde landen gericht op het verbeteren van bewakingssystemen om de samenwerking met het Eurosur-netwerk te waarborgen;

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

studies, evenementen, opleiding, uitrusting en proefprojecten voor het verstrekken van concrete technische en operationele expertise aan derde landen;

(c)

studies, opleiding, uitrusting en proefprojecten voor het verstrekken van concrete technische en operationele expertise aan derde landen;

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

studies, evenementen, opleiding, uitrusting en proefprojecten ter toepassing van specifieke aanbevelingen, operationele normen en succesvolle werkwijzen, voortvloeiende uit de operationele samenwerking tussen de lidstaten en de agentschappen van de Unie in derde landen.

(d)

studies, opleiding, uitrusting en proefprojecten inzake horizontale aangelegenheden zoals grondrechten, inclusief de bescherming van kinderen van onderdanen van derde landen, ter toepassing van specifieke aanbevelingen, operationele normen en succesvolle werkwijzen, voortvloeiende uit de operationele samenwerking tussen de lidstaten en de agentschappen van de Unie in derde landen.

Motivering

Hoewel het verbeteren van grenstoezicht nodig kan zijn, mogen de specifieke behoeften van kwetsbare personen en groepen, zoals onbegeleide minderjarigen, niet worden vergeten.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d bis)

initiatieven voor de opleiding van grenswachten ter bescherming van mensenrechten;

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie en de lidstaten zorgen, samen met de Europese Dienst voor extern optreden, voor de coördinatie ten aanzien van acties in en met betrekking tot derde landen, overeenkomstig artikel 3, lid 4 bis van Verordening (EU) nr. …/2013 [horizontale verordening].

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De jaarlijkse toewijzing wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van het financiële kader goedgekeurd.

2.   De jaarlijkse kredieten voor het Fonds worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd , zonder evenwel afbreuk te doen aan de bepalingen van de verordening van de Raad tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 en van het Interinstitutioneel Akkoord van xxx/201z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer .

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 4 — eerste alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Het krachtens het instrument toegewezen budget wordt uitgevoerd onder gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. …/2012 [nieuw Financieel Reglement] , behalve waar het gaat om de in artikel 13 bedoelde EU-acties, de in artikel 14, lid 1, bedoelde noodhulp en de in artikel 16, lid 1, bedoelde technische bijstand .

4.   Het krachtens het instrument toegewezen budget wordt uitgevoerd onder direct beheer (met name de in artikel 13 bedoelde acties van de Unie, de in artikel 14 bedoelde noodhulp en de in artikel 16, lid 1, bedoelde technische bijstand) of onder gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. …/2012 [nieuw Financieel Reglement].

Motivering

Uitvoering van de EU-begroting onder gedeeld beheer moet de uitzondering zijn, niet de regel.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 4 — tweede alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De methode(n) voor tenuitvoerlegging van het budget voor het programma voor de ontwikkeling van de nieuwe IT-systemen worden vastgesteld bij uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 15, lid 2 .

De methode(n) voor tenuitvoerlegging van het budget voor het programma voor de ontwikkeling van de nieuwe IT-systemen worden vastgesteld in gedelegeerde handeling(en) .

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De Commissie blijft conform artikel 317 van het VWEU verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting van de Unie en brengt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de operaties die door andere entiteiten dan de lidstaten worden uitgevoerd.

Motivering

Aanpassing van de formulering aan het herziene Financieel Reglement.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 5 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De totale middelen worden indicatief als volgt aangewend:

5.    Onder voorbehoud van de prerogatieven van de begrotingsautoriteit worden de totale middelen als volgt aangewend:

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Een richtbedrag van 2,000  miljoen euro wordt als volgt toegewezen aan de lidstaten:

1.    De 67 % van de totale middelen die voor de nationale programma's is voorzien wordt als volgt toegewezen aan de lidstaten:

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

1,2  miljard euro overeenkomstig bijlage I;

(a)

34 % als volgt:

(i)

een basisbedrag van 5 miljoen euro per lidstaat aan het begin van de financiële periode; en tevens

(ii)

een variabel bedrag per lidstaat berekend op basis van het gemiddelde van de uit hoofde van Beschikking 574/2007/EG voor de jaren 2011, 2012 en 2013 ontvangen bedragen;

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

450 miljoen euro , gebaseerd op de resultaten van het mechanisme als beschreven in artikel 7;

(b)

13 % , gebaseerd op de resultaten van het mechanisme als beschreven in artikel 7;

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

350 miljoen euro in het kader van de tussentijdse evaluatie en vanaf de periode van begrotingsjaar 2018, de rest van de beschikbare kredieten overeenkomstig dit artikel of een ander bedrag, als bepaald krachtens lid 2, gebaseerd op de uitkomst van de risicoanalyse en het mechanisme als bedoeld in artikel 8.

(c)

10 % in het kader van de tussentijdse evaluatie en vanaf de periode van begrotingsjaar 2018, de rest van de beschikbare kredieten overeenkomstig dit artikel of een ander bedrag, als bepaald krachtens lid 2, gebaseerd op de uitkomst van de risicoanalyse en het mechanisme als bedoeld in artikel 8.

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het financiële besluit ter uitvoering van lid 1, onder a) vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     De lidstaten voorzien Eurosur van de noodzakelijke financiële middelen teneinde de goede werking van dit systeem te garanderen.

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten kunnen, naast de toewijzing die wordt berekend overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), een extra bedrag ontvangen, mits in dit bedrag als zodanig is voorzien in het programma en het wordt gebruikt voor specifieke acties als bedoeld in bijlage II.

1.   De lidstaten kunnen, naast de toewijzing die wordt berekend overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), een extra bedrag ontvangen, mits in dit bedrag als zodanig is voorzien in het nationale programma en het wordt gebruikt voor specifieke acties als bedoeld in bijlage II.

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie is bevoegd om in overeenstemming met artikel 17 gedelegeerde handelingen aan te nemen met het oog op het aanpassen van de specifieke acties als bedoeld in de bijlage II , indien dit nodig wordt geacht . Op grond van de nieuwe specifieke acties kunnen lidstaten een extra bedrag in de zin van lid 1 ontvangen, mits er middelen beschikbaar zijn.

2.   De Commissie is bevoegd om in overeenstemming met artikel 17 gedelegeerde handelingen aan te nemen met het oog op het aanpassen van de specifieke acties als bedoeld in de bijlage II. Op grond van de nieuwe specifieke acties kunnen lidstaten een extra bedrag in de zin van lid 1 ontvangen, mits er middelen beschikbaar zijn en de begrotingsautoriteit tijdig op de hoogte wordt gesteld.

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — eerste alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Om het bedrag toe te wijzen dat is bedoeld in artikel 6, lid 1, onder c), stelt de Commissie uiterlijk op 1 juni 2017 op basis van gegevens van en in overleg met Frontex een verslag op, waarin overeenkomstig de risicoanalyse van Frontex de bedreigingen aan de buitengrenzen voor de periode 2017-2020 worden beschreven. De niveaus van de bedreiging zullen worden gebaseerd op de werklast voor het grenstoezicht en op de bedreigingen die de veiligheid aan de buitengrenzen van de lidstaten in de periode 2014-2016 hebben aangetast; daarnaast zal onder meer rekening worden gehouden met mogelijke toekomstige trends van de migratiestromen en onrechtmatige activiteiten aan de buitengrenzen volgens de te verwachten politieke, economische en sociale ontwikkelingen in de betrokken derde landen, meer bepaald de buurlanden.

1.   Om het bedrag toe te wijzen dat is bedoeld in artikel 6, lid 1, onder c), stelt de Commissie uiterlijk op 1 januari 2017 op basis van gegevens van en in overleg met Frontex en het EASO een verslag op, waarin overeenkomstig de risicoanalyse van Frontex de bedreigingen aan de buitengrenzen voor de periode 2017-2020 worden beschreven. De niveaus van bedreiging zullen worden gebaseerd op de werklast voor het grenstoezicht , op als onderdeel van het Schengenevaluatie- en -toezichtmechanisme opgestelde beoordelingsverslagen en op de bedreigingen die de beveiliging en veiligheid , inclusief opsporings- en reddingsoperaties op zee, aan de buitengrenzen van de lidstaten in de periode 2014-2016 hebben aangetast; daarnaast zal onder meer rekening worden gehouden met mogelijke toekomstige trends van de migratiestromen en onrechtmatige activiteiten aan de buitengrenzen volgens de te verwachten politieke, economische en sociale ontwikkelingen in de betrokken derde landen, meer bepaald de buurlanden.

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — tweede alinea — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In het verslag wordt het niveau van de bedreiging voor elk onderdeel van de buitengrenzen vastgesteld door de lengte van het onderdeel in kwestie te vermenigvuldigen met een van de volgende wegingsfactoren:

In het verslag wordt het risiconiveau voor elk onderdeel van de buitengrenzen vastgesteld door de lengte van het onderdeel in kwestie te vermenigvuldigen met een van de volgende wegingsfactoren:

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — tweede alinea — letter a) — sub i)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

factor 1 voor normale bedreiging

(i)

factor 1 voor normaal risico

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — tweede alinea — letter a) — sub ii)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(ii)

factor 3 voor middelgrote bedreiging

(ii)

factor 3 voor middelhoog risico

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — tweede alinea — letter a) — sub iii)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(iii)

factor 5 voor grote bedreiging ;

(iii)

factor 5 voor hoog risico ;

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — tweede alinea — letter b) — sub i)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

factor 1 voor normale bedreiging

(i)

factor 1 voor normaal risico

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — tweede alinea — letter b) — sub ii)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(ii)

factor 3 voor middelgrote bedreiging

(ii)

factor 3 voor middelhoog risico

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — tweede alinea — letter b) — sub iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(iii)

factor 5 voor grote bedreiging .

(iii)

factor 5 voor hoog risico.

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — derde alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Op basis van het verslag bepaalt de Commissie welke lidstaten een extra bedrag zullen krijgen. De lidstaten die een hoger niveau van bedreiging hebben dan het niveau dat werd vastgesteld voor het begrotingsjaar 2013 volgens Beschikking 574/2007/EG, zullen proportioneel extra middelen krijgen.

Op basis van het verslag en na inkennisstelling van het Europees Parlement bepaalt de Commissie welke lidstaten een extra bedrag zullen krijgen. De lidstaten die een hoger risiconiveau hebben in verhouding tot de vastgestelde risico's voor het begrotingsjaar 2013 volgens Beschikking nr. 574/2007/EG, zullen proportioneel extra middelen krijgen.

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

wordt verstaan onder „zeebuitengrens”: de uiterste grens van de territoriale wateren van de lidstaten als bepaald overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 16 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Indien evenwel regelmatig langeafstandsoperaties moeten worden uitgevoerd om illegale migratie/illegale binnenkomst te voorkomen, is de zeebuitengrens de uiterste grens van de gebieden met een grote dreiging . De grens wordt bepaald met inachtneming van de relevante gegevens over deze operaties in de periode 2014-2016 die de betrokken lidstaten hebben verstrekt.

(b)

wordt verstaan onder „zeebuitengrens”: de uiterste grens van de territoriale wateren van de lidstaten als bepaald overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 16 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Indien evenwel regelmatig langeafstandsoperaties moeten worden uitgevoerd in gebieden met een hoog risico, kan de zeebuitengrens de uiterste grens zijn van een aansluitende zone, zoals vastgelegd in artikel 33 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee . De grens wordt bepaald met inachtneming van de relevante gegevens over deze operaties in de periode 2014-2016 die de betrokken lidstaten hebben verstrekt.

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3 — tweede alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Daartoe wordt de Commissie gemachtigd om in overeenstemming met artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op het aanpassen van de specifieke acties als bedoeld in de bijlage II, indien dit nodig wordt geacht.

schrappen

Motivering

Dit deel wordt geschrapt, omdat het al voorkomt in artikel 7, lid 2.

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het nationale programma dat in het kader van dit instrument moet worden opgesteld en de programma's die moeten worden opgesteld in het kader van Verordening (EU) nr. …/2012 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, worden door de lidstaten tezamen opgezet en aan de Commissie voorgesteld als een enkel nationaal programma voor het Fonds, in overeenstemming met artikel 14 van Verordening (EU) nr. …/2012 [horizontale verordening].

1.   Het nationale programma dat in het kader van dit instrument op basis van de conclusies van de beleidsdialoog als bedoeld in artikel 13 van Verordening (EU) nr. …/2012 [horizontale verordening] moet worden opgesteld en het programma dat moet worden opgesteld in het kader van Verordening (EU) nr. …/2012 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, worden door de lidstaten tezamen opgezet en aan de Commissie voorgesteld als een enkel nationaal programma voor het Fonds, in overeenstemming met artikel 14 van Verordening (EU) nr. …/2012 [horizontale verordening].

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

ondersteunen en uitbreiden van de bestaande capaciteit op nationaal niveau voor het beheren van de buitengrenzen, rekening houdend met onder meer nieuwe technologie , ontwikkelingen en/of normen op het gebied van de beheersing van migratiestromen;

(b)

ondersteunen en uitbreiden van de bestaande capaciteit op nationaal niveau voor visumbeleid en het beheren van de buitengrenzen, met het oog op het voorkomen van illegale migratie en van het verlies van levens op zee, en het vergemakkelijken van legitiem reizen, inclusief overschrijdingen van grenzen door personen die internationale bescherming behoeven, rekening houdend met onder meer ontwikkelingen en/of normen op het gebied van de beheersing van migratiestromen;

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

ondersteunen van verdere ontwikkeling van de beheersing van de migratiestromen door consulaire en andere diensten van de lidstaten in derde landen, ter vergemakkelijking van legitiem reizen en ter voorkoming van illegale migratie naar de Unie;

(c)

ondersteunen van verdere ontwikkeling van de beheersing van de migratiestromen door consulaire en andere diensten van de lidstaten in derde landen, ter vergemakkelijking van reizen in overeenstemming met de wetgeving van de Unie of de lidstaat in kwestie en ter voorkoming van illegale migratie naar de Unie;

Motivering

De term „legitiem” is vaag en het is noodzakelijk preciezer te zijn.

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter d bis) (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d bis)

ontwikkelen van projecten op aanbeveling van de relevante agentschappen van de Unie met als doel een uniforme en hoogwaardige controle aan de buitengrenzen te garanderen en gericht op standaardisatie en interoperabiliteit van grensbeheersystemen tussen lidstaten;

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter d ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d ter)

ondersteunen van acties, onder toezicht en coördinatie van Frontex, die gericht zijn op de harmonisatie van de technologische capaciteiten met betrekking tot het buitengrensbeheer op Unie-niveau;

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — onder e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(e bis)

garanderen van de volledige naleving van internationale en Europese verplichtingen, inclusief verplichtingen op het gebied van mensenrechten en toezicht daarop, in nauwe samenwerking met derde landen en het maatschappelijk middenveld;

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

vergroten van de capaciteit voor de aanpak van toekomstige problemen, met inbegrip van bestaande en toekomstige bedreigingen en druk aan de buitengrenzen van de Unie, meer bepaald rekening houdend met de risicoanalyse van Frontex.

(f)

opbouwen van de capaciteit voor de aanpak van toekomstige problemen, met inbegrip van bestaande en toekomstige bedreigingen en druk aan de buitengrenzen van de Unie, meer bepaald rekening houdend met de risicoanalyse van Frontex.

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Een lidstaat kan tot 50 % van het in het kader van het instrument aan zijn nationale programma toegewezen bedrag gebruiken voor de financiering van operationele steun aan de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het vervullen van de taken en diensten die een openbare dienstverlening ten bate van de Unie zijn. Deze taken en diensten hebben betrekking op een of meer doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), c), en d).

1.   Een lidstaat kan tot 30 % van het in het kader van het instrument aan zijn nationale programma toegewezen bedrag gebruiken voor de financiering van operationele steun aan de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het vervullen van de taken en diensten die een openbare dienstverlening ten bate van de Unie zijn. Deze taken en diensten hebben betrekking op een of meer doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 3, onder a), b), c), en d).

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

naleving van de wetgeving van de Unie inzake grenzen en visa;

(a)

naleving van de wetgeving van de Unie inzake grenzen , asiel en visa;

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

naleving van de doelstellingen van het nationale programma;

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 — letter a ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a ter)

naleving van een door Frontex vastgestelde lijst met prioriteiten teneinde te voldoen aan de gemeenschappelijke veiligheidsnormen en te zorgen voor samenwerking tussen de lidstaten, en overlapping, versplintering en kostenineffectiviteit op het gebied van grenstoezicht te voorkomen;

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Indien via het Schengenevaluatiemechanisme tekortkomingen aan het licht komen, wordt de operationele steun opgeschort en kunnen kredieten worden herschikt om de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 van deze verordening.

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen verslagleggingsprocedures vast over de uitvoering van deze bepaling alsook alle andere praktische regelingen tussen de lidstaten en de Commissie voor de naleving van dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure .

6.   De Commissie stelt door middel van gedelegeerde handelingen verslagleggingsprocedures vast over de uitvoering van deze bepaling alsook alle andere praktische regelingen tussen de lidstaten en de Commissie voor de naleving van dit artikel. Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 17 .

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     Frontex zorgt voor coördinatie tussen de lidstaten met betrekking tot de uit hoofde van de operationele steun gefinancierde activiteiten.

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De middelen die krachtens lid 1 worden toegewezen aan Litouwen bedragen maximaal 150 miljoen euro voor de periode 2014-2020 en worden beschikbaar gesteld als aanvullende specifieke operationele steun voor Litouwen.

2.   De middelen die krachtens lid 1 worden toegewezen aan Litouwen bedragen maximaal 4 % van de totale middelen voor de periode 2014-2020 en worden beschikbaar gesteld als aanvullende specifieke operationele steun voor Litouwen.

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — eerste alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Na een Schengenevaluatieverslag, goedgekeurd overeenkomstig de verordening betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis, onderzoekt de betrokken lidstaat, in voorkomend geval tezamen met de Commissie en Frontex, hoe de bevindingen moeten worden aangepakt en hoe de aanbevelingen moeten worden uitgevoerd binnen het kader van zijn nationale programma.

Na een Schengenevaluatieverslag, goedgekeurd overeenkomstig de verordening betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis, onderzoekt de betrokken lidstaat, in voorkomend geval tezamen met de Commissie en Frontex, hoe de tekortkomingen moeten worden aangepakt en hoe de aanbevelingen moeten worden uitgevoerd binnen het kader van zijn nationale programma.

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — tweede alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien nodig herziet de lidstaat zijn nationale programma om rekening te houden met de bevindingen en aanbevelingen.

De lidstaat herziet zijn nationale programma om rekening te houden met de bevindingen en aanbevelingen.

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — derde alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Zo nodig in dialoog met de Commissie en Frontex herschikt de lidstaat de kredieten in het kader van zijn programma, met inbegrip van de kredieten voor operationele steun, indien nodig, en/of voert hij acties in of verbetert hij bestaande acties om de tekortkomingen overeenkomstig de bevindingen en aanbevelingen van het Schengenevaluatieverslag aan te pakken.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan de financiering van corrigerende maatregelen. In dialoog met de Commissie en Frontex herschikt de desbetreffende lidstaat de kredieten in het kader van zijn programma, met inbegrip van de kredieten voor operationele steun, en/of voert hij acties in of verbetert hij bestaande acties om de tekortkomingen overeenkomstig de bevindingen en aanbevelingen van het Schengenevaluatieverslag aan te pakken. Bijkomende kosten komen in aanmerking voor financiering uit hoofde van het instrument.

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

verbetering van de kennis van en het inzicht in de situatie in de lidstaten door middel van analyse en evaluatie van en nauwlettend toezicht op het beleid;

(b)

verbetering van de kennis van en het inzicht in de situatie in de lidstaten en derde landen door middel van analyse en evaluatie van en nauwlettend toezicht op het beleid;

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

ondersteuning van de ontwikkeling van statistische hulpmiddelen en methoden en gemeenschappelijke indicatoren;

(c)

ondersteuning van de ontwikkeling van gemeenschappelijke statistische hulpmiddelen en methoden en gemeenschappelijke indicatoren;

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

ondersteuning van en toezicht op de tenuitvoerlegging van het recht en de beleidsdoelstellingen van de Unie in de lidstaten en beoordeling van de doeltreffendheid en de gevolgen daarvan;

(d)

ondersteuning van en toezicht op de tenuitvoerlegging van het recht en de beleidsdoelstellingen van de Unie in de lidstaten en beoordeling van de doeltreffendheid en de gevolgen daarvan , mede met betrekking tot de naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden ;

Amendement 114

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

bevordering van netwerken en wederzijdse leerprocessen, en vaststelling en verspreiding van goede praktijken en innovatieve benaderingen op Europees niveau;

(e)

bevordering van netwerken en wederzijdse leerprocessen, en vaststelling en verspreiding van beste praktijken en innovatieve benaderingen onder verschillende belanghebbenden op Europees niveau;

Amendement 115

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(e bis)

bevordering van projecten die zijn gericht op standaardisatie, harmonisatie en interoperabiliteit met het oog op de ontwikkeling van een geïntegreerd Europees grensbeheersysteem;

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(g)

vergroting van de capaciteit van Europese netwerken om het beleid en de doelstellingen van de EU te bevorderen, te ondersteunen en verder te ontwikkelen;

(g)

vergroting van de capaciteit van Europese netwerken om het beleid en de doelstellingen van de Unie te beoordelen, te bevorderen, te ondersteunen en verder te ontwikkelen;

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — letter i bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(i bis)

ondersteuning van coördinerende activiteiten en uitwisseling van informatie tussen EUROPOL, Frontex en het Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen.

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Ten behoeve van het programma voor de ontwikkeling van de nieuwe IT-systemen om het grensoverschrijdende verkeer van onderdanen van derde landen te beheren, wordt een indicatief bedrag van 1,1  miljard euro toegewezen. Het programma wordt uitgevoerd overeenkomstig de EU-wetgeving tot vaststelling van de nieuwe IT-systemen en de bijbehorende communicatie-infrastructuur, in het bijzonder teneinde het beheer en de beheersing van de reizigersstromen aan de buitengrenzen te verbeteren door de controles te versterken en tegelijkertijd het overschrijden van de grens voor regelmatige reizigers te versnellen.

1.   Het programma voor de ontwikkeling van de nieuwe IT-systemen kan worden opgezet op basis van bestaande structuren en wordt uitgevoerd overeenkomstig de EU-wetgeving tot vaststelling van de nieuwe IT-systemen en de bijbehorende communicatie-infrastructuur, in het bijzonder teneinde het beheer en de beheersing van de reizigersstromen aan de buitengrenzen te verbeteren door de controles te versterken en tegelijkertijd het overschrijden van de grens voor regelmatige reizigers te versnellen , te zorgen voor synergieën met bestaande IT-systemen en dubbele uitgaven te voorkomen .

Amendement 119

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 — tweede alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De belangrijkste uit te voeren taken omvatten in het bijzonder de ontwikkeling en het testen van het centrale deel van de systemen en de toepassingen die de nationale delen van de systemen gemeen hebben, de communicatie-infrastructuur tussen het centrale deel en de nationale delen, de coördinatie van de inbedrijfstelling en het veiligheidsbeheer van de systemen.

De belangrijkste uit te voeren taken omvatten in het bijzonder de ontwikkeling en het testen van het centrale deel van de systemen en de toepassingen die de nationale delen van de systemen gemeen hebben, de communicatie-infrastructuur tussen het centrale deel en de nationale delen, de coördinatie van de inbedrijfstelling , de coördinatie en de interoperabiliteit met de andere IT-systemen op het gebied van grensbeheer en het veiligheidsbeheer van de systemen.

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 — derde alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het strategische kader en eventuele herzieningen daarvan vast . Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast betreffende het strategische kader en eventuele herzieningen daarvan.

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 — alinea 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad minstens eenmaal per jaar, en tevens wanneer dit passend is, op de hoogte van de voortgang bij de ontwikkeling van nieuwe IT-systemen.

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie geldt met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening voor zeven jaar. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de lopende termijn tegen een dergelijke verlenging verzet.

2.   De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie geldt met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening voor zeven jaar.

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Een krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad binnen een periode van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad tegen de handeling bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft medegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

5.   Een krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad binnen een periode van drie maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad tegen de handeling bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft medegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met drie maanden worden verlengd.

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Artikel 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 21

Artikel 22

Evaluatie

Evaluatie

Uiterlijk op 30 juni 2020 bezien het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, deze verordening opnieuw .

Uiterlijk op 30 juni 2018 komt de Commissie met een voorstel voor herziening van deze verordening voor de nieuwe financiële periode .

Amendement 125

Voorstel voor een verordening

Bijlage I

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Bijlage schrappen

Amendement 126

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — Doelstelling 1 — tweede streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

personeelskosten

personeelskosten , met inbegrip van opleidingskosten

Amendement 127

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — Doelstelling 2 — tweede streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

personeelskosten

personeelskosten , met inbegrip van opleidingskosten

Amendement 128

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — Doelstelling 3 — tweede streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

personeelskosten

personeelskosten , met inbegrip van opleidingskosten

Amendement 129

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — Doelstelling 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Doelstelling 3: opzetten en exploiteren van IT-systemen, de bijbehorende communicatie-infrastructuur en uitrusting ter ondersteuning van de beheersing van de migratiestromen over de buitengrenzen van de Unie

Doelstelling 3: opzetten en exploiteren van veilige IT-systemen, de bijbehorende communicatie-infrastructuur en uitrusting ter ondersteuning van de beheersing van de migratiestromen over de buitengrenzen van de Unie;

Amendement 130

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — Doelstelling 3 — vierde streepje

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

communicatie-infrastructuur en beveiligingsaangelegenheden

communicatie-infrastructuur en kwesties inzake beveiliging en gegevensbescherming


(1)   Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.

(2)   Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/238


P7_TA(2013)0020

Fonds voor asiel en migratie (Besluit inzake de opening van interinstitutionele onderhandelingen)

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2013 inzake de opening van en het mandaat voor interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie (COM(2011)0751 — C7-0443/2011 — 2011/0366(COD) — (2013/2504(RSP))

(2015/C 440/30)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien artikel 70, lid 2, en artikel 70 bis van zijn Reglement,

besluit interinstitutionele onderhandelingen te openen op basis van het volgende mandaat:

MANDAAT

Amendement 1

Ontwerpwetgevingsresolutie

Visum 6 bis (nieuw)

Ontwerpwetgevingsresolutie

Amendement

 

gezien zijn resolutie van 18 mei 2010 over de vaststelling van een gemeenschappelijk hervestigingsprogramma van de EU  (1) en met name de paragrafen over de oprichting van een Europese hervestigingseenheid;

Amendement 2

Ontwerpwetgevingsresolutie

Paragraaf 1 bis (nieuw)

Ontwerpwetgevingsresolutie

Amendement

 

1 bis.     wijst erop dat de in het wetgevingsvoorstel genoemde financiële middelen slechts een indicatie voor de wetgevingsautoriteit vormen en dat deze niet kunnen worden vastgesteld zolang er geen overeenstemming is bereikt over het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020;

Amendement 3

Ontwerpwetgevingsresolutie

Paragraaf 1 ter (nieuw)

Ontwerpwetgevingsresolutie

Amendement

 

1 ter.     herinnert aan zijn resolutie van 8 juni 2011„Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa”  (2) ; herhaalt dat er in het volgende MFK voldoende aanvullende financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld om de Unie in staat te stellen uitvoering te geven aan haar huidige beleidsprioriteiten en de nieuwe uit het Verdrag van Lissabon voortvloeiende taken, alsook om in te spelen op onvoorziene gebeurtenissen; wijst erop dat er, zelfs als het niveau van de middelen van het volgende MFK ten minste 5 % hoger ligt dan het niveau van 2013, slechts een bescheiden bijdrage kan worden geleverd aan het realiseren van de overeengekomen doelen en toezeggingen van de Unie en het beginsel van solidariteit in de Unie; roept de Raad ertoe op om, indien hij deze benadering niet deelt, duidelijk aan te geven welke van zijn politieke prioriteiten of projecten ondanks de bewezen Europese meerwaarde ervan geheel kunnen worden opgegeven.

Amendement 4

Ontwerpwetgevingsresolutie

Paragraaf 1 quater (nieuw)

Ontwerpwetgevingsresolutie

Amendement

 

1 quater.     benadrukt dat de Commissie, gelet op de taken die de Unie al heeft geïdentificeerd en vastgesteld, deze beleidsprioriteiten op vooruitziende en adequate wijze in het voorstel moet integreren;

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Visum 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, en artikel 79, leden 2 en 4,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, artikel 79, leden 2 en 4, en artikel 80 ,

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 8 juni 2011 getiteld „Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa”  (3) gewezen op de noodzaak van een geïntegreerde aanpak van dringende problemen op het gebied van immigratie en asiel en van het beheer van de buitengrenzen van de Unie, waarvoor voldoende financiering en ondersteunende instrumenten om in noodsituaties te kunnen optreden, beschikbaar moeten komen en waarbij alle lidstaten in een geest van eerbiediging van de mensenrechten en solidariteit moeten samenwerken, met inachtneming van nationale verantwoordelijkheden en een duidelijke taakomschrijving. Voorts merkte het Parlement in dit verband op dat er terdege rekening moet worden gehouden met de steeds groter worden uitdagingen waarmee Frontex, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken en de beschikbare fondsen voor solidariteit en het beheer van de migratiestromen worden geconfronteerd.

Motivering

Zie paragraaf 107 van de resolutie van 8 juni 2011 over „investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa”.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 ter)

In zijn resolutie van 8 juni 2011  (4) heeft het Parlement tevens benadrukt dat er voor betere synergieën tussen verschillende fondsen en programma's moet worden gezorgd, en erop gewezen dat er door vereenvoudiging van het beheer van de fondsen en door het toestaan van kruisfinanciering meer middelen aan gemeenschappelijke doelstellingen kunnen worden toegewezen; het was ingenomen met het voornemen van de Commissie om het totale aantal begrotingsinstrumenten voor binnenlandse zaken te beperken en onder te brengen in een tweepijlerstructuur, en waar mogelijk gedeeld beheer toe te passen, en stelde dat deze benadering een aanzienlijke bijdrage zou leveren aan de vereenvoudiging, rationalisatie, consolidatie en transparantie van de huidige fondsen en programma's. Het Parlement benadrukte echter wel dat de verschillende doelstellingen van het binnenlands beleid niet mogen worden vermengd.

Motivering

Zie paragraaf 109 van de resolutie van 8 juni 2011 over „investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa”.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Het Fonds moet steun verlenen voor de vaststelling van maatregelen die asielzoekers in staat zouden stellen om op een veilige manier toegang te verkrijgen tot het asielstelsel van de Unie, zonder dat zij hun toevlucht hoeven te nemen tot mensensmokkelaars of criminele netwerken en zonder dat zij hun leven op het spel hoeven te zetten.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

De middelen van het Fonds moeten worden gebruikt in overeenstemming met de gemeenschappelijke basisbeginselen inzake integratie die zijn vastgelegd in het gemeenschappelijke programma voor integratie.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Het Fonds dient de lidstaten te ondersteunen bij het ontwikkelen van strategieën voor de organisatie van legale migratie door hun algemene capaciteit op te voeren op het gebied van ontwikkeling, uitvoering, controle en evaluatie van alle strategieën, beleidsinitiatieven en maatregelen inzake immigratie en integratie van onderdanen van derde landen, met inbegrip van rechtsinstrumenten van de Unie. Het Fonds dient ook de uitwisseling van informatie en beste praktijken te ondersteunen, evenals de samenwerking tussen verschillende bestuursdiensten en tussen de lidstaten.

(16)

Het Fonds dient de lidstaten te ondersteunen bij het ontwikkelen van strategieën voor de organisatie van legale migratie door hun algemene capaciteit op te voeren op het gebied van ontwikkeling, uitvoering, controle en evaluatie van alle strategieën, beleidsinitiatieven en maatregelen inzake immigratie en integratie van onderdanen van derde landen, met inbegrip van rechtsinstrumenten van de Unie. Het Fonds dient ook de uitwisseling van informatie en beste praktijken te ondersteunen, evenals de samenwerking tussen verschillende bestuursdiensten en tussen de lidstaten. Technische bijstand is van essentieel belang om de lidstaten in staat te stellen de uitvoering van hun nationale programma's te ondersteunen, de begunstigden te helpen aan hun verplichtingen en de wetgeving van de Unie te voldoen en aldus de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de EU-fondsen te vergroten.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Het Fonds dient de activiteiten van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004, aan te vullen en te versterken. Een van de taken van het Agentschap is het verlenen van de nodige steun voor het organiseren van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten en het vaststellen van beste praktijken voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn.

(23)

Het Fonds dient de activiteiten van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004, aan te vullen en te versterken. Een van de taken van het Agentschap is het verlenen van de nodige steun voor het organiseren van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten en het vaststellen van beste praktijken voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn. Het Fonds moet het Agentschap eveneens in staat stellen te voldoen aan zijn verplichtingen alsook aan die van de Unie en van de lidstaten op het gebied van reddingen uit zee.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Het Fonds dient te worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Bij acties die in aanmerking komen dient met name rekening te worden gehouden met de specifieke situatie van kwetsbare personen en te worden gezorgd voor bijzondere aandacht en gerichte oplossingen voor niet-begeleide minderjarigen en andere minderjarigen die aan gevaar blootstaan.

(24)

Het Fonds dient te worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in internationale instrumenten, met name het Verdrag van Genève van 28 juli 1951, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens de vrouw, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden . Bij acties die in aanmerking komen dient vanuit een op mensenrechten gestoelde benadering waarin de bescherming van migranten, vluchtelingen en asielzoekers centraal staat, met name rekening te worden gehouden met de specifieke situatie van kwetsbare personen, en te worden gezorgd voor bijzondere aandacht en gerichte oplossingen voor vrouwen, niet-begeleide minderjarigen en andere minderjarigen die aan gevaar blootstaan.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

De uit het Fonds gesteunde maatregelen in of met betrekking tot derde landen dienen te worden genomen in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door de geografische en thematische EU-instrumenten voor externe bijstand worden ondersteund. Bij de uitvoering van dergelijke acties dient met name te worden gestreefd naar volledige overeenstemming met de beginselen en de algemene doelstellingen betreffende het externe optreden van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie. De uit het Fonds gesteunde maatregelen mogen niet strekken tot ondersteuning van rechtstreeks op ontwikkeling gerichte acties en dienen waar nodig de financiële bijstand uit de instrumenten voor externe hulp aan te vullen. Er dient tevens te worden gezorgd voor samenhang met het humanitair beleid van de Unie , met name wat betreft de verlening van noodhulp .

(25)

De uit het Fonds gesteunde maatregelen in of met betrekking tot derde landen dienen te worden genomen in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door de geografische en thematische EU-instrumenten voor externe bijstand worden ondersteund. Bij de uitvoering van dergelijke acties dient met name te worden gestreefd naar volledige overeenstemming met de beginselen en de algemene doelstellingen betreffende het externe optreden van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie. De uit het Fonds gesteunde maatregelen mogen niet strekken tot ondersteuning van rechtstreeks op ontwikkeling gerichte acties en dienen waar nodig de financiële bijstand uit de instrumenten voor externe hulp aan te vullen met inachtneming van het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, overeenkomstig artikel 35 van de consensus inzake ontwikkeling . Het is eveneens belangrijk ervoor te zorgen dat de verlening van noodhulp consistent is met en een aanvulling vormt op het humanitair beleid van de Unie en de humanitaire beginselen eerbiedigt die die zijn vastgelegd in de consensus betreffende humanitaire hulp .

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26)

Een groot deel van de beschikbare middelen uit het Fonds dient evenredig over de lidstaten te worden verdeeld, naargelang van de verantwoordelijkheid die elke lidstaat draagt als gevolg van zijn inspanningen om de migratiestromen op grond van objectieve criteria te beheren. Daartoe dient gebruik te worden gemaakt van de meest recente statistische gegevens over de migratiestromen, zoals het aantal eerste asielaanvragen, het aantal positieve beslissingen inzake de verlening van de vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming, het aantal hervestigde vluchtelingen, het aantal legaal verblijvende onderdanen van derde landen, het aantal onderdanen van derde landen die toestemming van een lidstaat hebben gekregen om op zijn grondgebied te verblijven, het aantal door de nationale autoriteiten uitgevaardigde terugkeerbesluiten en het aantal teruggeleidingen.

(26)

Een groot deel van de beschikbare middelen uit het Fonds dient evenredig over de lidstaten te worden verdeeld, naargelang van de verantwoordelijkheid die elke lidstaat draagt als gevolg van zijn inspanningen om de migratiestromen op grond van objectieve criteria te beheren. Daartoe dient gebruik te worden gemaakt van de meest recente statistische gegevens over de migratiestromen, zoals het aantal eerste asielaanvragen, het aantal positieve beslissingen inzake de verlening van de vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming, het aantal hervestigde vluchtelingen, het aantal legaal verblijvende onderdanen van derde landen, het aantal onderdanen van derde landen die toestemming van een lidstaat hebben gekregen om op zijn grondgebied te verblijven, het aantal illegale migranten dat aan de buitengrenzen van de lidstaten wordt aangehouden, het aantal door de nationale autoriteiten uitgevaardigde terugkeerbesluiten en het aantal teruggeleidingen. Daarnaast is het echter ook belangrijk om rekening te houden met de economische middelen van elke lidstaat en diens geografische omvang. Bovendien is grondig onderzoek vereist om de werkelijke kosten die de lidstaten moeten dragen, vast te stellen en te becijferen.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

In het licht van de geleidelijke vaststelling van een EU-hervestigingsprogramma dient het Fonds gerichte bijstand te verlenen in de vorm van financiële stimulansen (vaste bedragen) voor elke hervestigde vluchteling.

(29)

In het licht van de geleidelijke vaststelling van een EU-hervestigingsprogramma dient het Fonds gerichte bijstand te verlenen in de vorm van financiële stimulansen (vaste bedragen) voor elke hervestigde vluchteling. De Commissie moet samen met het EASO, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, toezien op de effectieve tenuitvoerlegging van uit hoofde van het Fonds gefinancierde hervestigingsoperaties.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(33)

Teneinde de solidariteit en verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten te bevorderen, met name ten aanzien van de lidstaten die het meest te maken hebben met asielstromen, dient voor de overbrenging van personen die internationale bescherming genieten een soortgelijk mechanisme met financiële stimulansen te worden ingesteld.

(33)

Teneinde de solidariteit en verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten te bevorderen, met name ten aanzien van de lidstaten die het meest te maken hebben met asielstromen, dient voor de overbrenging van personen die internationale bescherming genieten een soortgelijk mechanisme met financiële stimulansen te worden ingesteld. Dit mechanisme zou moeten beschikken over voldoende middelen om de lidstaten schadeloos te stellen die, hetzij in absolute cijfers hetzij verhoudingsgewijs, een groter aantal asielzoekers en personen met internationale bescherming ontvangen, alsook om toereikende steun te verlenen aan de lidstaten met minder goed ontwikkelde asielstelsels.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 35 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(35 bis)

In dit verband is technische bijstand van essentieel belang om de lidstaten in staat te stellen de tenuitvoerlegging van hun nationale programma's te ondersteunen, de begunstigden te helpen hun verplichtingen en het recht van de Unie na te leven en bijgevolg de zichtbaarheid en toegankelijkheid van EU-financiering te vergroten.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 35 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(35 ter)

Bij de structurele vereenvoudiging van instrumenten en uitgaven moeten, weliswaar met inachtneming van de flexibiliteitscriteria, de vereisten van voorspelbaarheid en betrouwbaarheid worden gehandhaafd en moet de eerlijke en transparante verdeling van de financiële middelen van het Fonds voor asiel en migratie worden gewaarborgd.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 35 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(35 quater)

Bij de vereenvoudiging van de financieringsstructuren — met behoud van flexibiliteit — moeten de criteria van voorspelbaarheid en betrouwbaarheid worden gehandhaafd en moet via de nationale programma's het juiste evenwicht worden gewaarborgd tussen de toewijzingen uit de fondsmiddelen voor de verschillende doelstellingen van het fonds. Derhalve moet binnen het meerjarig financieel kader 2014-2020 een eerlijk deel van de financiële middelen aan het Fonds voor asiel en migratie worden toegewezen om te waarborgen dat de ondersteuning van de voor het meerjarig financieel kader 2007-2013 vastgestelde doelstellingen van het Vluchtelingenfonds en het Integratiefonds wordt voortgezet.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(36)

Het is voor de bevordering van de solidariteit van belang dat het Fonds bij noodsituaties waarin sprake is van grote migratiedruk op de lidstaten of derde landen of van massale toestroom van ontheemden, aanvullende steun biedt in de vorm van noodhulp overeenkomstig Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.

(36)

Het is voor de bevordering van de solidariteit van belang dat het Fonds , in coördinatie en synergie met de humanitaire hulp van het directoraat-generaal Humanitaire Hulp en Civiele Bescherming (ECHO), bij noodsituaties waarin sprake is van grote migratiedruk op de lidstaten of derde landen of van massale toestroom van ontheemden, aanvullende steun biedt in de vorm van noodhulp overeenkomstig Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 37

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(37)

Deze verordening dient de voortzetting te waarborgen van het Europees Migratienetwerk, dat is opgericht bij Beschikking 2008/381/EG van de Raad van 14 mei 2008 betreffende het opzetten van een Europees migratienetwerk, en te voorzien in de financiële bijstand die nodig is voor de activiteiten van dit netwerk in het kader van zijn in deze verordening vastgelegde doelstellingen en taken.

(37)

Deze verordening dient de voortzetting te waarborgen van het Europees Migratienetwerk, dat is opgericht bij Beschikking 2008/381/EG van de Raad van 14 mei 2008 betreffende het opzetten van een Europees migratienetwerk, en te voorzien in de financiële bijstand die nodig is voor de activiteiten van dit netwerk in het kader van zijn in deze verordening vastgelegde doelstellingen en taken. In dit verband moeten er in het Fonds voor asiel en migratie garanties worden opgenomen om te voorkomen dat een buitensporige hoeveelheid middelen beschikbaar wordt gesteld voor één enkel beleidsterrein ten koste van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in zijn geheel;

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 bis)

De besteding van middelen op dit gebied moet beter worden gecoördineerd met als doel complementariteit, meer efficiëntie en een grotere zichtbaarheid te waarborgen en meer synergie op begrotingsgebied te creëren.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 ter)

Het effect van de EU-financiering moet worden gemaximaliseerd door publieke en private financieringsbronnen in te zetten, te bundelen en als hefboom te laten fungeren.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 quater)

Er moet worden gezorgd voor de grootst mogelijke transparantie, verantwoordingsplicht en democratische controle met betrekking tot de innoverende financiële instrumenten en mechanismen waarvoor middelen uit de begroting van de Unie worden gebruikt.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 quinquies)

Voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het fonds moeten een betere uitvoering en een betere kwaliteit van de bestedingen als richtsnoeren worden gehanteerd en moet er tegelijk voor een optimaal gebruik van de financiële middelen worden gezorgd.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 sexies)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het fonds financieel goed wordt beheerd en zo doeltreffend en gebruikersvriendelijk mogelijk wordt uitgevoerd, en tegelijk de rechtszekerheid en de toegankelijkheid van het fonds voor alle deelnemers te garanderen.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 septies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 septies)

De Commissie moet de uitvoering van het Fonds jaarlijks controleren met behulp van kernindicatoren voor de beoordeling van resultaten en effecten. Deze indicatoren, met inbegrip van relevante basisgegevens, moeten de minimumbasis opleveren om te kunnen beoordelen in hoeverre de doelstellingen van het instrument zijn gehaald.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 43

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(43)

Voor wat betreft het beheer en de uitvoering dient dit Fonds deel uit te maken van een samenhangend kader dat bestaat uit deze verordening en Verordening (EU) nr. […/…] van het Europees Parlement en de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie en het instrument voor financiële ondersteuning van politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer.

(43)

Voor wat betreft het beheer en de uitvoering dient dit Fonds deel uit te maken van een samenhangend kader dat bestaat uit deze verordening en Verordening (EU) nr. […/…] van het Europees Parlement en de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie en het instrument voor financiële ondersteuning van politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer. Voor wat betreft dit Fonds, is het evenwel noodzakelijk dat aan het in artikel 12 van Verordening (EU) nr. …/… [horizontale verordening] bedoelde partnerschap ook bevoegde regionale, lokale of gemeentelijke autoriteiten, internationale organisaties en organisaties uit het maatschappelijk middenveld, zoals niet-gouvernementele organisaties en sociale partners, deelnemen.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Deze verordening voorziet in de toepassing van de regels die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. …/… [horizontale verordening].

3.   Deze verordening voorziet in de toepassing van de regels die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. …/… [horizontale verordening] , onverminderd artikel 4 bis van onderhavige verordening.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1 — letter a — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

„hervestiging”: het proces waarbij na een verzoek van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) op basis van de behoefte van een persoon aan internationale bescherming onderdanen van derde landen of staatlozen die de in het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 omschreven status bezitten en aan wie het is toegestaan als vluchteling in een van de lidstaten te verblijven, vanuit een derde land worden overgebracht naar een lidstaat waar zij mogen verblijven met een van de volgende statussen:

(a)

„hervestiging”: het proces waarbij na een verzoek van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) op basis van de behoefte van een persoon aan internationale bescherming onderdanen van derde landen of staatlozen vanuit een derde land worden overgebracht naar een lidstaat waar zij mogen verblijven met een van de volgende statussen:

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1 — letter a — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

een vluchtelingenstatus in de zin van artikel 2, onder d) , van Richtlijn 2004/83/EG , of

(i)

een vluchtelingenstatus in de zin van artikel 2, onder  e) , van Richtlijn  2011/95/EU , of

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1 — letter a — punt i bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(i bis)

een subsidiaire-beschermingsstatus in de zin van artikel 2, onder g), van Richtlijn 2011/95/EU, of

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

„overbrenging”: het proces waarbij in de artikel 4, lid 1, onder a) en b), bedoelde personen van de lidstaat waar zij internationale bescherming genieten, worden overgedragen aan een andere lidstaat waar zij onmiddellijk vergelijkbare bescherming zullen genieten, of waarbij personen die vallen onder de in artikel 4, lid 1, onder c), bedoelde categorie van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het behandelen van hun verzoek, worden overgedragen aan een andere lidstaat die hun verzoek om internationale bescherming zal behandelen;

(b)

„overbrenging”: het proces waarbij in de artikel 4, lid 1, onder a) en b), bedoelde personen van de lidstaat waar zij internationale bescherming genieten, worden overgedragen aan een andere lidstaat waar zij onmiddellijk vergelijkbare bescherming zullen genieten, of waarbij personen die vallen onder de in artikel 4, lid 1, onder c), bedoelde categorie van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het behandelen van hun verzoek, worden overgedragen aan een andere lidstaat die hun verzoek om internationale bescherming zal behandelen;

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1 — letter f — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

zware migratiedruk in een of meer lidstaten die worden gekenmerkt door een grote en onevenredige instroom van onderdanen van derde landen, waardoor de voorzieningen voor opvang en voor bewaring en de asielstelsels en -procedures onder grote druk komen te staan,

(i)

specifieke druk in een of meer lidstaten die worden gekenmerkt door de plotselinge komst van een groot aantal onderdanen van derde landen, waardoor de voorzieningen voor opvang en voor bewaring en de asielstelsels en -procedures onder grote druk komen te staan, of

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De algemene doelstelling van het Fonds is in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht bij te dragen tot een doeltreffend beheer van de migratiestromen in de Unie, overeenkomstig het gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming alsook het gemeenschappelijk immigratiebeleid.

1.   De algemene doelstelling van het Fonds is in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht het gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming te versterken en te ontwikkelen, alsook het gemeenschappelijk immigratiebeleid te versterken en te ontwikkelen, met inachtneming van de beleidscoherentie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en een op mensenrechten gestoelde benadering waarin de bescherming van migranten, vluchtelingen en asielzoekers centraal staat .

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter a — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt afgemeten aan indicatoren als de verbetering van de opvangvoorzieningen voor asielzoekers, de kwaliteit van de asielprocedures, de convergentie van de erkenningspercentages tussen de lidstaten en de hervestigingsinspanningen van de lidstaten ;

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt door de Commissie afgemeten aan kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren als de verbetering van de opvangvoorzieningen voor asielzoekers, de kwaliteit van de asielprocedures en meer convergentie in de besluitvorming ten aanzien van vergelijkbare dossiers , de beschikbaarstelling van betrouwbare, objectieve en actuele informatie over de landen van herkomst en de hervestigingsinspanningen;

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

maatregelen met het oog op veilige toegang tot het asielstelsel van Europa steunen;

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt afgemeten aan indicatoren als de mogelijkheden die asielzoekers hebben om op een veilige manier toegang te krijgen tot het asielstelsel van de Unie, zonder dat zij hun toevlucht hoeven te nemen tot mensensmokkelaars of criminele netwerken en zonder dat zij hun leven op het spel hoeven te zetten.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter b — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

de legale migratie naar de Unie ondersteunen overeenkomstig de economische en sociale behoeften van de lidstaten en de integratie van onderdanen van derde landen, waaronder asielzoekers en personen die internationale bescherming genieten, in de Europese samenlevingen bevorderen ;

(b)

de legale migratie naar de Unie ondersteunen overeenkomstig de economische en sociale behoeften van de lidstaten, de werkelijke integratie van onderdanen van derde landen bevorderen en de eerbiediging van de mensenrechten van migranten , waaronder asielzoekers en personen die internationale bescherming genieten, versterken .

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter b — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt afgemeten aan indicatoren als de mate waarin onderdanen van derde landen deelnemen aan de arbeidsmarkt, het onderwijs en het democratisch bestel.

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt door de Commissie afgemeten aan kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren als de mate waarin onderdanen van derde landen en staatlozen deelnemen aan de arbeidsmarkt, het onderwijs en het democratisch bestel en hun toegang tot huisvesting en gezondheidszorg ;

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter c — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt afgemeten aan indicatoren als het aantal repatrianten;

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt door de Commissie afgemeten aan kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren zoals, onder andere, het aantal repatrianten, het aantal personen dat gebruik heeft gemaakt van herintegratiemaatregelen (voor of na hun terugkeer), het aantal gevallen van vrijwillige terugkeer, en de kwaliteit van de controlesystemen voor gedwongen terugkeer ;

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter d — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

de solidariteit en verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten bevorderen, met name ten aanzien van de lidstaten die het meest te maken hebben met migratie en asielstromen.

(d)

de solidariteit en verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten bevorderen, met name ten aanzien van de lidstaten die het meest te maken hebben met migratie en asielstromen , onder meer door praktische samenwerking .

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter d — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt afgemeten aan indicatoren als de mate waarin de lidstaten elkaar bijstand verlenen, door onder meer praktische samenwerking en overbrenging.

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt door de Commissie afgemeten aan kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren als de mate waarin de lidstaten elkaar bijstand verlenen, door onder meer praktische samenwerking en overbrenging , en het niveau van de personele middelen die via het EASO ter beschikking worden gesteld .

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten verstrekken de Commissie de noodzakelijke informatie die is vereist om de prestaties, op grond van de indicatoren, te beoordelen.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De verwezenlijking van de in lid 2 bedoelde specifieke doelstellingen wordt gemeten met behulp van kwalitatieve en kwantitatieve transversale indicatoren, onder meer de verbetering van de kinderbeschermingsmaatregelen, bevordering van de eerbiediging van het gezinsleven, toegang tot basisdiensten en bijstand voor niet-begeleide minderjarigen ongeacht hun verblijfssituatie

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     Maatregelen om de in lid 1 en 2 beschreven doelstellingen te verwezenlijken, zijn volledig coherent met en vormen een aanvulling op de in het kader van de externe financieringsinstrumenten van de Unie ondersteunde maatregelen, en voldoen aan de doelstellingen en beginselen van het externe optreden van de Unie.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 quater.     De in de leden 1 en 2 vastgelegde doelstellingen worden verwezenlijkt met inachtneming van de beginselen en de doelstellingen van het extern optreden en het humanitair beleid van de Unie. De samenhang en complementariteit met de maatregelen die worden gefinancierd met externe financieringsinstrumenten van de Unie, moeten overeenkomstig artikel 24 bis worden gewaarborgd.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

onderdanen van derde landen of staatlozen die een vorm van subsidiaire bescherming in de zin van Richtlijn 2004/83/EG genieten;

(b)

onderdanen van derde landen of staatlozen die een vorm van subsidiaire bescherming in de zin van Richtlijn 2011/95/EU genieten;

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven of legaal verblijf in een lidstaat aan het verkrijgen zijn;

(f)

onderdanen van derde landen of staatlozen die legaal in een lidstaat verblijven of legaal verblijf in een lidstaat aan het verkrijgen zijn;

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(g)

onderdanen van derde landen die zich op het grondgebied van een derde land bevinden, naar de Unie willen migreren en voldoen aan specifieke maatregelen en/of voorwaarden van de nationale wetgeving, onder andere wat betreft het vermogen om in de samenleving van een lidstaat te integreren;

(g)

onderdanen van derde landen of staatlozen die zich op het grondgebied van een derde land bevinden, naar de Unie willen migreren en voldoen aan specifieke maatregelen en/of voorwaarden van de nationale wetgeving, onder andere wat betreft het vermogen om in de samenleving van een lidstaat te integreren;

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — paragraaf 1 — letter h

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(h)

onderdanen van derde landen die nog geen definitieve negatieve beslissing hebben ontvangen op hun verzoek om recht van verblijf, legale vestiging en/of internationale bescherming in een lidstaat en die ervoor kunnen kiezen gebruik te maken van de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer, op voorwaarde dat zij geen nieuwe nationaliteit hebben verworven en het grondgebied van die lidstaat niet hebben verlaten;

(h)

onderdanen van derde landen of staatlozen die nog geen definitieve negatieve beslissing hebben ontvangen op hun verzoek om recht van verblijf, legale vestiging en/of internationale bescherming in een lidstaat en die ervoor kunnen kiezen gebruik te maken van de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer, op voorwaarde dat zij geen nieuwe nationaliteit hebben verworven en het grondgebied van die lidstaat niet hebben verlaten;

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

alle onderdanen van derde landen die in een lidstaat recht van verblijf, van legale vestiging en/of een vorm van internationale bescherming in de zin van Richtlijn 2004/83/EG , of tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG genieten en die ervoor hebben gekozen gebruik te maken van de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer, op voorwaarde dat zij geen nieuwe nationaliteit hebben verworven en het grondgebied van die lidstaat niet hebben verlaten;

(i)

alle onderdanen van derde landen of staatlozen die in een lidstaat recht van verblijf, van legale vestiging en/of een vorm van internationale bescherming in de zin van Richtlijn 2011/95/EU , of tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG genieten en die ervoor hebben gekozen gebruik te maken van de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer, op voorwaarde dat zij geen nieuwe nationaliteit hebben verworven en het grondgebied van die lidstaat niet hebben verlaten;

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter j

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(j)

onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang en/of verblijf in een lidstaat.

(j)

onderdanen van derde landen of staatlozen die aanwezig zijn op het grondgebied van een lidstaat en die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang en/of verblijf in een lidstaat , met inbegrip van onderdanen van derde landen wier terugkeerproces formeel of informeel is uitgesteld .

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 4 bis

 

Partnerschap

 

Voor wat betreft dit Fonds, is het noodzakelijk dat aan het in artikel 12 van Verordening (EU) nr. …/… [horizontale verordening] bedoelde partnerschap ook bevoegde regionale, lokale of gemeentelijke autoriteiten, internationale organisaties en organisaties uit het maatschappelijk middenveld, zoals niet-gouvernementele organisaties en sociale partners, deelnemen.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

materiële hulp, onderwijs, opleiding, ondersteunende diensten, medische en psychologische zorg;

(a)

materiële hulp, met inbegrip van humanitaire hulpverlening aan de grens, onderwijs, opleiding, ondersteunende diensten, medische en psychologische zorg;

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

het opzetten en de verbetering van administratieve structuren, systemen en opleiding van personeel en de betrokken administratieve en rechterlijke autoriteiten om te waarborgen dat asielzoekers vlotte toegang krijgen tot efficiënte en deugdelijke asielprocedures;

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — letter a ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a ter)

verbetering en handhaving van bestaande huisvestingsdiensten en -infrastructuur;

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

specifieke bijstand voor kwetsbare personen zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen met ernstige fysieke of mentale ziekten of posttraumatische stoornissen en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld;

(d)

specifieke bijstand voor kwetsbare personen zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen met ernstige fysieke of mentale ziekten of posttraumatische stoornissen , personen die het risico lopen slachtoffer te worden van geweld vanwege een in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten genoemd persoonlijk kenmerk, en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld;

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

informatie voor de lokale gemeenschappen, alsmede opleiding voor het personeel van de lokale autoriteiten, die te maken krijgen met degenen die worden opgevangen;

(e)

informatie voor de lokale gemeenschappen, alsmede opleiding voor het personeel van de lokale autoriteiten, die te maken krijgen met degenen die worden opgevangen , met name over de eerbiediging van de grondrechten van asielzoekers ; dit omvat eveneens opleiding voor het personeel dat te maken krijgt met de onder d) bedoelde kwetsbare personen;

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — letter f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(f bis)

vaststelling, ontwikkeling en verbetering van maatregelen die een alternatief vormen voor bewaring.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

opzetten, ontwikkelen en verbeteren van de infrastructuur en diensten in verband met huisvesting;

(a)

opzetten, ontwikkelen , beheren en verbeteren van de infrastructuur en diensten in verband met huisvesting;

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

opzetten van administratieve structuren, systemen en opleiding van personeel en de betrokken rechterlijke autoriteiten om te waarborgen dat asielzoekers vlotte toegang krijgen tot efficiënte en deugdelijke asielprocedures.

(b)

opzetten van administratieve structuren, systemen en opleiding van personeel en de betrokken administratieve en rechterlijke autoriteiten om te waarborgen dat asielzoekers vlotte toegang krijgen tot efficiënte en deugdelijke asielprocedures.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

acties ter vergroting van de capaciteit van de lidstaten om gegevens en statistieken over asielprocedures, opvangfaciliteiten en acties voor hervestiging en overbrenging te verzamelen, te analyseren en te verspreiden;

(a)

acties ter vergroting van de capaciteit van de lidstaten - onder meer met betrekking tot het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheer zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. […/…] [de Dublin-verordening] - om kwalitatieve en kwantitatieve gegevens over asielprocedures, opvangfaciliteiten en acties voor hervestiging en overbrenging te verzamelen, te analyseren en te verspreiden;

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

acties die rechtstreeks bijdragen tot de evaluatie van het asielbeleid, zoals nationale effectbeoordelingen, onderzoeken onder doelgroepen en de ontwikkeling van indicatoren en benchmarks.

(b)

acties die rechtstreeks bijdragen tot de evaluatie van het asielbeleid, zoals nationale effectbeoordelingen, onderzoeken onder doelgroepen en andere betrokken partijen en de ontwikkeling van indicatoren en benchmarks.

Motivering

Evaluatiepraktijken moeten zo inclusief mogelijk zijn.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

totstandbrenging van passende infrastructuur en diensten voor het waarborgen van vlotte en doeltreffende uitvoering van hervestigings- en overbrengingsacties;

(b)

totstandbrenging van passende infrastructuur en diensten voor het waarborgen van vlotte en doeltreffende uitvoering van hervestigings- en overbrengingsacties , inclusief taalondersteuning en met inachtneming van de grondrechten van de betrokken personen ;

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — letter f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(f bis)

acties gericht op gezinshereniging van personen die worden hervestigd in een lidstaat;

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(g)

versterking van infrastructuur en diensten in de landen waarin regionale beschermingsprogramma's zullen worden uitgevoerd.

(g)

versterking van voor migratie en asiel relevante infrastructuur en diensten in de landen waarin regionale beschermingsprogramma's zullen worden uitgevoerd.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — letter g bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(g bis)

het bepalen en ontwikkelen van strategieën ten aanzien van hervestiging en overbrenging, met inbegrip van behoeftenanalyse, verbetering van indicatoren en evaluatie;

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — letter g ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(g ter)

voorwaarden scheppen die op de lange termijn bevorderlijk zijn voor de integratie, zelfstandigheid en zelfredzaamheid van hervestigde vluchtelingen.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Teneinde legale migratie naar de Unie te vereenvoudigen en de in artikel 4, lid 1, onder g), bedoelde personen beter voor te bereiden op hun integratie in de gastsamenleving, komen in het kader van de in artikel 3, lid 2, onder b), genoemde specifieke doelstelling en op basis van de conclusies van de in artikel 13 van Verordening (EU) nr. …/… [horizontale verordening] bedoelde beleidsdialoog, met name de volgende acties in het land van herkomst voor steun in aanmerking:

Teneinde legale migratie naar de Unie te vereenvoudigen en de in artikel 4, lid 1, onder g), bedoelde personen beter voor te bereiden op hun integratie in de gastsamenleving, komen in het kader van de in artikel 3, lid 2, onder b), genoemde specifieke doelstelling en op basis van de conclusies van de in artikel 13 van Verordening (EU) nr. …/… [horizontale verordening] bedoelde beleidsdialoog en met inachtneming van de beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en in het bijzonder de verplichtingen van de Unie in het kader van de bestrijding van braindrain , met name de volgende acties in het land van herkomst voor steun in aanmerking:

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

informatiepakketten en voorlichtingscampagnes, onder meer via gebruikersvriendelijke communicatie- en informatietechnologie en websites;

(a)

informatiepakketten en voorlichtingscampagnes, onder meer via gebruikersvriendelijke communicatie- en informatietechnologie en websites , die op een gecoördineerde manier en overeenkomstig een gemeenschappelijke Europese boodschap in de diverse landen worden verspreid ;

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   In het kader van de in artikel 3, lid 2, onder b), genoemde specifieke doelstelling worden subsidiabele acties uitgevoerd in het kader van samenhangende strategieën die worden uitgevoerd door niet-gouvernementele organisaties, lokale en/of regionale autoriteiten en specifiek de integratie op lokaal en/of regionaal niveau, naargelang het geval, moeten bevorderen van de in de artikel 4, lid 1, onder a) tot en met g), bedoelde personen. In dit kader zijn met name de volgende acties subsidiabel:

1.   In het kader van de in artikel 3, lid 2, onder b), genoemde specifieke doelstelling worden subsidiabele acties uitgevoerd in het kader van samenhangende strategieën die worden uitgevoerd door internationale organisaties, niet-gouvernementele organisaties en lokale en/of regionale autoriteiten en specifiek de integratie op lokaal en/of regionaal niveau, naargelang het geval, moeten bevorderen van de in de artikel 4, lid 1, onder a) tot en met g), bedoelde personen. In dit kader zijn met name de volgende acties subsidiabel:

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

vaststelling en ontwikkeling van integratiestrategieën, met inbegrip van behoeftenanalyse, verbetering van indicatoren en evaluatie;

(a)

vaststelling en ontwikkeling van integratiestrategieën met deelname van lokale en/of regionale actoren , met inbegrip van behoeftenanalyse, verbetering van integratie-indicatoren, en evaluatie van de specifieke condities voor asielzoekers, met inbegrip van participerende beoordelingen om positieve praktijken vast te stellen ;

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

advies en bijstand op gebieden als huisvesting, bestaansmiddelen, administratieve bijstand en rechtshulp, medische, psychologische en sociale zorg en kinderopvang;

(b)

advies en bijstand op gebieden als huisvesting, bestaansmiddelen, integratie op de arbeidsmarkt, administratieve bijstand en rechtshulp, medische, psychologische en sociale zorg, kinderopvang en gezinshereniging ;

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Bij de in lid 1 bedoelde acties wordt rekening gehouden met de specifieke behoeften van de verschillende categorieën onderdanen van derde landen en hun gezinsleden, waaronder personen die binnenkomen of verblijven voor werk in loondienst of als zelfstandige en in het kader van gezinshereniging, personen die internationale bescherming genieten, asielzoekers, hervestigde of overgebrachte personen en kwetsbare groepen migranten zoals met name minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld.

2.   Bij de in lid 1 bedoelde acties wordt rekening gehouden met de specifieke behoeften van de verschillende categorieën onderdanen van derde landen en hun gezinsleden, waaronder personen die binnenkomen of verblijven voor werk in loondienst of als zelfstandige en in het kader van gezinshereniging, personen die internationale bescherming genieten, asielzoekers, hervestigde of overgebrachte personen en kwetsbare groepen migranten zoals met name minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel , personen die het risico lopen slachtoffer te worden van geweld vanwege een in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten genoemd persoonlijk kenmerk, en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

opvoeren van de capaciteit van de lidstaten om hun strategieën, beleid en maatregelen op het gebied van migratie te ontwikkelen, uit te voeren, te bewaken en te evalueren op alle bestuurlijke niveaus en bij alle overheidsdiensten, door vergroting van de capaciteit van de lidstaten om gegevens en statistieken over migratieprocedures en -stromen en verblijfsvergunningen te verzamelen, te analyseren en te verspreiden, en door toezichtsinstrumenten, beoordelingssystemen, indicatoren en benchmarks voor het meten van de resultaten van deze strategieën te ontwikkelen;

(b)

opvoeren van de capaciteit van de lidstaten om hun strategieën, beleid en maatregelen op het gebied van migratie te ontwikkelen, uit te voeren, te bewaken en te evalueren op alle bestuurlijke niveaus en bij alle overheidsdiensten, door vergroting van de capaciteit van de lidstaten om gedetailleerde en systematische gegevens en statistieken over migratieprocedures en -stromen en verblijfsvergunningen te verzamelen, te analyseren en te verspreiden, en door toezichtsinstrumenten, beoordelingssystemen, indicatoren en benchmarks voor het meten van de resultaten van deze strategieën te ontwikkelen;

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

bevorderen van interculturele vaardigheden bij uitvoerende organisaties die publieke en private diensten verlenen, waaronder onderwijsinstellingen, ter bevordering van de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, samenwerking en netwerkvorming;

(c)

bevorderen van vaardigheden bij uitvoerende organisaties die publieke en private diensten verlenen, waaronder onderwijsinstellingen, op het terrein van interculturaliteit en mensenrechten, ter bevordering van de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, samenwerking en netwerkvorming;

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

invoeren, ontwikkelen en verbeteren van maatregelen die een alternatief vormen voor bewaring;

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

opzetten van administratieve structuren, systemen en opleiding van personeel met het oog op een vlot verloop van de terugkeerprocedures;

(b)

opzetten van administratieve structuren, systemen en opleiding van personeel om ervoor te zorgen dat terugkeerprocedures vlot verlopen en deze de grondrechten van de migranten volledig in acht nemen ;

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

steunen van onafhankelijke beoordeling en monitoring van terugkeeroperaties door maatschappelijke organisaties om te waarborgen dat de mensenrechten worden geëerbiedigd;

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

verstrekken van materiële hulp en medische en psychologische zorg;

(c)

verstrekken van materiële hulp en medische en psychologische zorg , ook ten behoeve van onderdanen uit derde landen wier verwijdering is uitgesteld op grond van artikel 9 en artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2008/115/EG ;

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — letter f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(f bis)

invoeren en verbeteren van onafhankelijke en doeltreffende controlesystemen voor gedwongen terugkeer als bedoeld in artikel 8, lid 6, van Richtlijn 2008/115/EG.

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

maatregelen om met het oog op de persoonlijke ontwikkeling van de repatriant de herintegratie op gang te brengen, zoals geldelijke stimulansen, opleiding, bijstand bij het vinden van werk en steun voor het opbouwen van economische activiteiten;

(c)

maatregelen om met het oog op de persoonlijke ontwikkeling van de repatriant de herintegratie op gang te brengen, zoals geldelijke stimulansen, opleiding, bijstand bij het vinden van werk en steun voor het opbouwen van economische activiteiten , met inbegrip van maatregelen voorafgaand aan zijn terugkeer ;

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

acties ter vergroting van de capaciteit inzake het verzamelen, analyseren en verspreiden van gegevens en statistieken over terugkeerprocedures en -maatregelen, capaciteit op het gebied van opvang en bewaring, gedwongen en vrijwillige terugkeer, toezicht en herintegratie;

(d)

acties ter vergroting van de capaciteit inzake het verzamelen, analyseren en verspreiden van gedetailleerde en systematische gegevens en statistieken over terugkeerprocedures en -maatregelen, capaciteit op het gebied van opvang en bewaring, gedwongen en vrijwillige terugkeer, toezicht en herintegratie;

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Voor de tenuitvoerlegging van deze verordening is in totaal 3,869  miljard euro beschikbaar.

1.    Het financieel referentiebedrag, zoals bepaald in punt [17] van het interinstitutioneel akkoord van XX/201Z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, voor de tenuitvoerlegging van deze verordening voor de jaren 2014-2020 is 3,869  miljard euro.

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De jaarlijkse toewijzing voor het Fonds wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van het financieel kader goedgekeurd.

2.   De jaarlijkse toewijzing voor het Fonds wordt door de begrotingsautoriteit goedgekeurd onverminderd de bepalingen van de verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 en het Interinstitutioneel Akkoord van xxx/201z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer .

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    De totale middelen worden aangewend via:

3.    Het voornaamste referentiebudget wordt aangewend via:

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.    De totale middelen die op grond van deze verordening beschikbaar zijn , worden uitgevoerd onder gedeeld beheer , overeenkomstig [artikel 55, lid 1, onder b), van het nieuw Financieel Reglement]  (5) , behalve wanneer het gaat om de in artikel 21 bedoelde EU-acties, de in artikel 22 bedoelde noodhulp, het in artikel 23 bedoelde Europees migratienetwerk en de in artikel 24 bedoelde technische bijstand.

4.    Het financiële referentiebedrag dat op grond van deze verordening beschikbaar is , wordt uitgevoerd onder direct beheer (met name wanneer het gaat om de in artikel 21 bedoelde EU-acties, de in artikel 22 bedoelde noodhulp, het in artikel 23 bedoelde Europees migratienetwerk en de in artikel 24 bedoelde technische bijstand ) of onder gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), van het nieuw Financieel Reglement  (6).

Motivering

De uitvoering van de EU-begroting onder gedeeld beheer moet de uitzondering zijn, niet de regel.

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De Commissie blijft conform artikel 317 van het VWEU verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting van de Unie en brengt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de operaties die door andere entiteiten dan de lidstaten worden uitgevoerd.

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 5 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.    De totale middelen worden als volgt gebruikt (indicatieve bedragen):

5.    Onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit wordt het voornaamste referentiebudget als volgt gebruikt (indicatieve bedragen):

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 5 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

3,232  miljard euro voor de nationale programma's van de lidstaten;

(a)

83 % voor de nationale programma's van de lidstaten;

Motivering

Om technische redenen zijn de bedragen omgezet in percentages.

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 5 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

637 miljoen euro voor EU-acties, noodhulp, het Europees migratienetwerk en technische bijstand van de Commissie.

(b)

17 %  voor EU-acties, noodhulp, het Europees migratienetwerk en technische bijstand van de Commissie.

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Een richtbedrag van 3,232  miljoen euro wordt als volgt toegewezen aan de lidstaten:

1.    Onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit worden de middelen voor nationale programma's als volgt toegewezen aan de lidstaten:

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

2,372  miljard euro overeenkomstig bijlage I;

(a)

73 % overeenkomstig bijlage I;

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

700 miljoen euro op grond van het verdelingsmechanisme voor de in artikel 16 bedoelde specifieke acties, het in artikel 17 bedoelde EU-hervestigingsprogramma en de in artikel 18 bedoelde overbrenging;

(b)

22 % op grond van het verdelingsmechanisme voor de in artikel 16 bedoelde specifieke acties, het in artikel 17 bedoelde EU-hervestigingsprogramma en de in artikel 18 bedoelde overbrenging;

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

160 miljoen euro in het kader van de tussentijdse evaluatie en vanaf het begrotingsjaar 2018 , om rekening te houden met sterk gewijzigde migratiestromen en/of om te voorzien in de specifieke krachtens artikel 19 door de Commissie vastgestelde behoeften.

(c)

5 % in het kader van de tussentijdse evaluatie en vanaf het begrotingsjaar 2017 , om rekening te houden met sterk gewijzigde migratiestromen en/of om te voorzien in de specifieke krachtens artikel 19 door de Commissie vastgestelde behoeften.

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De middelen die worden toegewezen voor de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, genoemde doelstellingen, worden op billijke, evenwichtige en transparante wijze verdeeld. De lidstaten waarborgen dat alle uit dit Fonds ondersteunde acties verenigbaar zijn met het Unie-acquis inzake asiel en immigratie, ook als de desbetreffende maatregelen niet bindend zijn voor, noch van toepassing zijn op hen.

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten ontvangen naast de overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), berekende toewijzing om de twee jaar een aanvullend bedrag als bedoeld in artikel 15, lid 2, onder b), in de vorm van een vast bedrag van 6 000  euro per hervestigde persoon.

1.   De lidstaten ontvangen naast de overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), berekende toewijzing om de twee jaar een aanvullend bedrag als bedoeld in artikel 15, lid 2, onder b), in de vorm van een vast bedrag van 4 000  euro per hervestigde persoon dat wordt besteed aan de in artikel 7 genoemde hervestigingsactiviteiten . De effectieve uitvoering van de activiteiten wordt gecontroleerd en geëvalueerd door de hervestigingseenheid van het EASO.

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Het in lid 1 bedoelde vaste bedrag wordt verhoogd met 3 000 euro voor elke persoon die wordt hervestigd bovenop de eerdere hervestigingsquota van de lidstaat, of indien de hervestigde persoon is hervestigd in een lidstaat waar niet eerder door de Unie gefinancierde hervestiging heeft plaatsgevonden.

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het in lid 1 bedoelde vaste bedrag wordt verhoogd tot 10 000  euro voor elke persoon die wordt hervestigd overeenkomstig de krachtens de leden 3 en 4 vastgestelde gemeenschappelijke EU-hervestigingsprioriteiten die in bijlage III zijn vermeld.

2.   Het in lid 1 bedoelde vaste bedrag wordt eveneens verhoogd met 3 000  euro voor elke persoon die wordt hervestigd overeenkomstig de krachtens de leden 3 en 4 vastgestelde gemeenschappelijke EU-hervestigingsprioriteiten die in bijlage III zijn vermeld.

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Lidstaten die hun toezeggingen bundelen in een ongelimiteerde verplichting, ontvangen aanvullende bedragen en steun voor elke persoon die wordt hervestigd ter verwezenlijking van de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen van het EU-hervestigingsprogramma middels de uitvoering van ten minste 20 000 hervestigingen per jaar tot het jaar 2020 en de vaststelling van goede praktijken en gemeenschappelijke normen voor de integratie van vluchtelingen. Deze lidstaten zullen de richtsnoeren voor de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen in nauwe samenwerking met de hervestigingseenheid van het EASO vaststellen en regelmatig verbeteren en herzien.

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — streepje 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

personen die gewelddadigheden en/of martelingen hebben ondergaan,

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — streepje 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

personen die voor juridische of fysieke bescherming dringend moeten worden hervestigd;

personen die voor juridische en/of fysieke bescherming dringend moeten worden hervestigd;

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — streepje 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld.

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Ter verwezenlijking van de doelstellingen van het EU-hervestigingsprogramma is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen om zo nodig, binnen de grenzen van de beschikbare middelen, de in de leden 1 en 2 bedoelde vaste bedragen aan te passen.

8.   Ter verwezenlijking van de doelstellingen van het EU-hervestigingsprogramma is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen om zo nodig, binnen de grenzen van de beschikbare middelen, de in de leden 1, 2  en 3 bis bedoelde vaste bedragen aan te passen.

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten ontvangen, indien nodig, naast de overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), berekende toewijzing een aanvullend bedrag als bedoeld in artikel 15, lid 2, onder b), in de vorm van een vast bedrag van 6 000  euro per persoon die uit een andere lidstaat is overgebracht.

1.   De lidstaten ontvangen, indien nodig, naast de overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), berekende toewijzing een aanvullend bedrag als bedoeld in artikel 15, lid 2, onder b), in de vorm van een vast bedrag van 4 000  euro per persoon die uit een andere lidstaat is overgebracht.

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De Commissie stelt strenge procedurele waarborgen en duidelijke criteria voor overbrenging vast. Deze procedurele waarborgen omvatten onder meer het vaststellen van transparante en niet discriminerende selectiecriteria, het verschaffen van informatie aan potentiële begunstigden van overbrenging, schriftelijke berichtgeving aan ondervraagde kandidaten of ze al dan niet geselecteerd zijn, redelijke termijnen waarbinnen kandidaten voor overbrenging een beslissing kunnen nemen en, in voorkomend geval, zich rustig op hun vertrek kunnen voorbereiden, en het vereiste van vrijwillige instemming van laatstgenoemden om gebruik te maken van de overbrengingsmaatregelen.

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     De overbrengingsmaatregelen gaan gepaard met een actieplan om de kwaliteit van de asielstelsels en de opvang- en integratievoorzieningen in de betrokken lidstaat van vertrek op peil te houden en/of te verbeteren.

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Met het oog op de toewijzing van het in artikel 15, lid 1, onder c), vermelde bedrag beoordeelt de Commissie uiterlijk op 31 mei 2017 de behoeften van de lidstaten in verband met hun asielstelsels en opvangvoorzieningen, hun situatie op het gebied van migratiestromen in de periode 2014-2015 en de verwachte ontwikkelingen.

1.   Met het oog op de toewijzing van het in artikel 15, lid 1, onder c), vermelde bedrag beoordeelt de Commissie uiterlijk op 31 mei 2016 de behoeften van de lidstaten in verband met hun asielstelsels en opvangvoorzieningen, hun situatie op het gebied van migratiestromen in de periode 2014-2015 en de verwachte ontwikkelingen.

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 1 — alinea 3 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

migratiedruk :

(b)

specifieke druk :

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Op grond van dit model stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vast welke lidstaten een aanvullend bedrag ontvangen en bepaalt zij een verdeelsleutel voor de toewijzing van de beschikbare middelen aan de betrokken lidstaten , zulks volgens de in artikel 27, lid 3, bedoelde procedure .

2.   Op grond van dit model stelt de Commissie door middel van overeenkomstig artikel 26 vastgestelde gedelegeerde handelingen vast welke lidstaten een aanvullend bedrag ontvangen en bepaalt zij een verdeelsleutel voor de toewijzing van de beschikbare middelen aan de betrokken lidstaten.

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Op initiatief van de Commissie kan het Fonds worden gebruikt voor het financieren van transnationale acties of acties die voor de Unie van bijzonder belang zijn en die de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen betreffen.

1.   Op initiatief van de Commissie kan het Fonds worden gebruikt voor het financieren van transnationale acties of acties die voor de Unie van bijzonder belang zijn en die de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen betreffen , met inachtneming van de beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking .

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de bevordering van de EU-samenwerking bij de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving en goede praktijken op asielgebied, waaronder hervestiging en overbrenging, legale migratie, waaronder integratie van onderdanen van derde landen, en terugkeer;

(a)

de bevordering van de EU-samenwerking bij de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving en goede praktijken op asielgebied, waaronder hervestiging en overbrenging, legale migratie, waaronder integratie van onderdanen van derde landen of staatlozen , en terugkeer;

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 21– lid 2 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

samenwerking met derde landen, met name in het kader van de uitvoering van overnameovereenkomsten, mobiliteitspartnerschappen en regionale beschermingsprogramma's.

(f)

samenwerking met derde landen op grond van de totaalaanpak van migratie , met name in het kader van de uitvoering van overnameovereenkomsten, mobiliteitspartnerschappen, regionale beschermingsprogramma's en veilige toegang tot het asielstelsel van de Unie overeenkomstig artikel 24 bis .

Amendement 114

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Indien de acties van de Unie middels indirect gecentraliseerd beheer door de agentschappen van de Unie die actief zijn op het gebied van binnenlandse zaken worden uitgevoerd, zorgt de Commissie voor een correcte, eerlijke en transparante verdeling van de financieringen onder de verschillende agentschappen. Deze acties worden opgenomen in de bevoegdheden van deze agentschappen, in aanvulling op hun werkprogramma's.

Amendement 115

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 ter.     De Commissie waarborgt een eerlijke en rechtvaardige verdeling van de middelen voor de in artikel 3, lid 2, bedoelde doelstellingen.

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het Fonds verleent financiële bijstand om in het geval van een noodsituatie te voorzien in dringende en specifieke behoeften.

1.   Het Fonds verleent financiële bijstand om in het geval van een noodsituatie , zoals gedefinieerd in artikel 2, onder f), te voorzien in dringende en specifieke behoeften. De maatregelen die in overeenstemming met dit artikel in derde landen worden uitgevoerd moeten consistent zijn met en een aanvulling vormen op het humanitaire beleid van de Unie en de humanitaire beginselen zoals vastgesteld in de consensus betreffende humanitaire hulp in acht nemen.

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

te fungeren als een EU-adviesraad voor migratie en asiel door middel van coördinatie en samenwerking, zowel op nationaal als EU-niveau, met vertegenwoordigers van de lidstaten, de academische wereld, het maatschappelijk middenveld, denktanks en andere EU- of internationale entiteiten;

(a)

te fungeren als een EU-adviesraad voor migratie en asiel door middel van coördinatie en samenwerking, zowel op nationaal als EU-niveau, met vertegenwoordigers van de lidstaten, de academische wereld, het maatschappelijk middenveld, denktanks en andere EU- of internationale entiteiten , en met name degene die zijn gespecialiseerd op het gebied van asiel en immigratie ;

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

het grote publiek te voorzien van de onder b) bedoelde informatie.

(c)

het grote publiek te voorzien van de onder b) bedoelde informatie , in samenhang met het maatschappelijk middenveld en niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het vlak van immigratie en asiel .

Amendement 119

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 5 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

een bestuur dat de activiteiten van het Europees migratienetwerk politiek aanstuurt en goedkeurt, en dat bestaat uit de Commissie en deskundigen uit de lidstaten, het Europees Parlement en andere relevante entiteiten;

(b)

een bestuur dat de activiteiten van het Europees migratienetwerk politiek aanstuurt en goedkeurt, en dat bestaat uit de Commissie en deskundigen uit de lidstaten, het Europees Parlement en andere relevante onafhankelijke entiteiten;

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   Het voor het Europees migratienetwerk bestemde deel van de jaarlijkse kredieten van het Fonds en het werkprogramma met de prioriteiten voor het netwerk worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 3, bedoelde procedure en zo mogelijk gecombineerd met het werkprogramma voor acties en noodhulp van de EU.

7.   Het voor het Europees migratienetwerk bestemde deel van de jaarlijkse kredieten van het Fonds en het werkprogramma met de prioriteiten voor het netwerk worden vastgesteld volgens de in artikel  26 bedoelde procedure en zo mogelijk gecombineerd met het werkprogramma voor acties en noodhulp van de EU.

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 24 bis

 

Coördinatie

 

De Commissie en de lidstaten zorgen, in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden, voor coördinatie ten aanzien van acties in en met betrekking tot derde landen. Zij waarborgen met name dat deze acties:

 

(a)

in overeenstemming zijn met het extern beleid van de EU en met name met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, en coherent zijn met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie;

 

(b)

zich toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht;

 

(c)

onderdeel zijn van een benadering op korte of eventueel middellange termijn, afhankelijk van de aard van de acties en de prioriteiten;

 

(d)

hoofdzakelijk de belangen van de Unie dienen, directe gevolgen hebben in de Unie en haar lidstaten en zorgen voor de noodzakelijke continuïteit ten opzichte van de activiteiten die binnen de Unie worden ontplooid.

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — streepje 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

worden gebruikt ten behoeve van hervestigings- of overbrengingsacties.

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Op dit Fonds zijn de bepalingen van Verordening (EU) nr. …/… [horizontale verordening] van toepassing.

Op dit Fonds zijn de bepalingen van Verordening (EU) nr.o …/… [horizontale verordening] van toepassing , onverminderd artikel 4 bis van onderhavige verordening .

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Oprichting van een hervestigingseenheid binnen het EASO die eigen personeel krijgt toegewezen om voor de nodige coördinatie tussen de aan de gang zijnde hervestigingsactiviteiten in de lidstaten te zorgen, bezoeken aan derde landen en/of andere lidstaten te verrichten, assistentie te verlenen bij vraaggesprekken, medische onderzoeken en veiligheidsonderzoeken, expertise te vergaren, het inwinnen en delen van informatie mogelijk te maken, nauwe contacten te leggen met de UNHCR en lokale ngo's, een belangrijke rol te vervullen bij het toezicht op en de evaluatie van de doeltreffendheid en de kwaliteit van de programma's, de bewustwording te bevorderen en te zorgen voor de vorming van netwerken op het niveau van de Unie en de uitwisseling van beste praktijken tussen de bij hervestiging betrokken instanties, inclusief partnerschappen tussen internationale organisaties, overheidsinstellingen en het maatschappelijk middenveld.

Amendement 125

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 ter)

Lokale autoriteiten en lokale partners van de lidstaten in de gelegenheid stellen om het Fonds om financiële steun te vragen voor lokale integratieprogramma's, met inbegrip van opvang en begeleiding van nieuw-aangekomenen, plannings- en coördinatiestructuren en activiteiten voor voorlichting over en bevordering van hervestiging in de gemeenschappen die de hervestigde vluchtelingen moeten opvangen.

Amendement 126

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.

Initiatieven op het gebied van integratie met het oog op een betere beleidscoördinatie op meerdere niveaus tussen de lidstaten, regio's en gemeenten.

Amendement 127

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Gezamenlijke initiatieven voor het vaststellen en uitvoeren van nieuwe benaderingen met betrekking tot de procedures bij het eerste contact en beschermingsnormen voor niet-begeleide minderjarigen

(4)

Gezamenlijke initiatieven voor het vaststellen en uitvoeren van nieuwe benaderingen met betrekking tot de procedures bij het eerste contact, beschermingsnormen en bijstand voor niet-begeleide minderjarigen

Amendement 128

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Gezamenlijke initiatieven voor herstel van de eenheid van het gezin en de herintegratie van niet-begeleide minderjarigen in hun land van herkomst

(7)

Gezamenlijke initiatieven voor herstel van de eenheid van het gezin en de herintegratie van niet-begeleide minderjarigen in hun land van herkomst , indien dit in het belang van laatstgenoemden is

Amendement 129

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — punt 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

Syrische vluchtelingen in Turkije, Jordanië en Libanon

(1)   PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 1.

(2)   Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.

(3)   Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.

(4)   Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.

(5)   Commissievoorstel — Verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie ((COM(2010)815 definitief van 22.12.2010). Dit voorstel vormt een officiële intrekking door de Commissie van de eerdere wetgevingsvoorstellen COM(2010)71 definitief en COM(2010)260 definitief.

(6)   Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/276


P7_TA(2013)0021

Instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer (Besluit inzake de opening van interinstitutionele onderhandelingen)

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2013 inzake de opening van en het mandaat voor interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer (COM(2011)0753 — C7-0445/2011 — 2011/0368(COD) — (2013/2505(RSP))

(2015/C 440/31)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien artikel 70, lid 2, en artikel 70 bis van zijn Reglement,

besluit interinstitutionele onderhandelingen te openen op basis van het volgende mandaat:

MANDAAT

Amendement 1

Ontwerpverordening

Paragraaf 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     wijst erop dat de in het wetgevingsvoorstel genoemde financiële middelen enkel een indicatie voor de wetgevingsautoriteit vormen en dat deze niet kunnen worden vastgesteld zolang er geen overeenstemming is bereikt over het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020;

Amendement 2

Ontwerpwetgevingsresolutie

Paragraaf 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     herinnert aan zijn resolutie van 8 juni 2011„Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa” (1); herhaalt dat in het volgende MFK voldoende aanvullende financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld om de Unie in staat te stellen uitvoering te geven aan haar huidige beleidsprioriteiten en de nieuwe taken zoals vastgelegd in het VWEU, alsook in te spelen op onvoorziene gebeurtenissen; verzoekt de Raad, indien hij deze benadering niet deelt, duidelijk aan te geven welke van zijn politieke prioriteiten of projecten geheel kunnen worden opgegeven, ondanks de bewezen Europese meerwaarde ervan; wijst erop dat zelfs als het niveau van de middelen van het volgende MFK ten minste 5 % hoger ligt dan het niveau van 2013, slechts een beperkte bijdrage kan worden geleverd aan het realiseren van de afgesproken doelen en toezeggingen van de Unie en het beginsel van solidariteit in de Unie;

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Het doel van de Unie om een hoog niveau van veiligheid binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te verzekeren (artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) moet onder meer worden bereikt door maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit alsmede door maatregelen inzake coördinatie en samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en met relevante derde landen.

(1)

Het doel van de Unie om een hoog niveau van veiligheid binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te verzekeren (artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) moet onder meer worden bereikt door maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit alsmede door maatregelen inzake coördinatie en samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten, andere nationale autoriteiten en de bevoegde instanties van de Unie en met relevante derde landen en internationale organisaties . Bij de verwezenlijking van dit doel moet worden gewaarborgd dat de mensenrechten worden geëerbiedigd in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten en de internationale verplichtingen van de Unie.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Om dit doel te bereiken moeten op het niveau van de Unie krachtigere maatregelen worden genomen om mensen en goederen te beschermen tegen de toenemend grensoverschrijdende dreigingen en om de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uitgevoerde werkzaamheden te ondersteunen. Onder andere terrorisme en georganiseerde misdaad, drugshandel, corruptie, computercriminaliteit en de handel in mensen en wapens zullen de interne veiligheid van de Unie op de proef blijven stellen.

(2)

Om dit doel te bereiken moeten op het niveau van de Unie krachtigere maatregelen worden genomen om mensen en goederen te beschermen tegen de toenemend grensoverschrijdende dreigingen en om de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uitgevoerde werkzaamheden te ondersteunen. Onder andere terrorisme en georganiseerde misdaad, drugshandel, corruptie, computercriminaliteit, computerveiligheid en de handel in mensen en wapens zullen de interne veiligheid van de Unie op de proef blijven stellen.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Solidariteit tussen de lidstaten, duidelijkheid over de taakverdeling, eerbiediging van de grondrechten en de rechtsstaat alsook een sterke nadruk op het mondiale perspectief en de nauwe band met externe veiligheid moeten de leidende kernbeginselen zijn voor de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie.

(4)

Solidariteit tussen de lidstaten, duidelijkheid over de taakverdeling, eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat alsook een sterke nadruk op het mondiale perspectief en op de band en de noodzakelijke samenhang met externe veiligheid moeten de leidende kernbeginselen zijn voor de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie.

Motivering

Het Europees Parlement heeft in het verslag over de interneveiligheidsstrategie al gevraagd om samenhang in het optreden van de EU op het vlak van de interne en externe veiligheid.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Om de uitvoering van de interneveiligheidsstrategie te bevorderen en te verzekeren dat zij in de praktijk operationeel wordt, moeten de lidstaten voldoende financiële steun van de Unie krijgen door het opzetten van een Fonds voor interne veiligheid.

(5)

Om de uitvoering van de interneveiligheidsstrategie te bevorderen en te verzekeren dat zij in de praktijk operationeel wordt, moeten de lidstaten voldoende financiële steun van de Unie krijgen door het opzetten en het beheren van een Fonds voor interne veiligheid.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

Grensoverschrijdende misdrijven, zoals mensenhandel en het uitbuiten van clandestiene immigratie door criminele organisaties, kunnen doeltreffend worden bestreden door middel van justitiële en politiële samenwerking.

Motivering

De infiltratie van criminelen in de legale economie is een oorzaak van concurrentievervalsing op de interne markt.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

Doeltreffende bestrijding van georganiseerde criminaliteit is een essentieel instrument voor het beschermen van de legale economie tegen typische criminele verschijnselen zoals witwaspraktijken.

Motivering

De infiltratie van criminelen in de legale economie is een oorzaak van concurrentievervalsing op de interne markt.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 ter)

In tijden van financiële bezuiniging op het beleid van de Unie moeten economische moeilijkheden worden overwonnen door middel van hernieuwde flexibiliteit, innovatieve organisatorische maatregelen, beter gebruik van bestaande structuren en coördinatie tussen de instellingen en agentschappen van de Unie en de nationale autoriteiten en met derde landen.

Motivering

De economische crisis vereist flexibele en innoverende oplossingen om de georganiseerde criminaliteit even doeltreffend te kunnen blijven bestrijden.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Binnen het alomvattende financiële kader van het Fonds voor interne veiligheid moet deze verordening financiële steun bieden voor politiële samenwerking, uitwisseling van en toegang tot informatie, voorkoming van criminaliteit, de strijd tegen grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme, de bescherming van mensen en kritieke infrastructuur tegen veiligheidsgerelateerde incidenten en het doeltreffende beheer van veiligheidsgerelateerde risico's en crises, waarbij het gemeenschappelijke beleid (strategieën, programma's en actieplannen), wetgeving en praktische samenwerking in acht worden genomen.

(9)

Binnen het alomvattende financiële kader van het Fonds voor interne veiligheid moet deze verordening financiële steun bieden voor politiële samenwerking, uitwisseling van en toegang tot informatie, voorkoming van criminaliteit, de strijd tegen grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme, mensenhandel, seksuele uitbuiting van kinderen en de verspreiding van afbeeldingen van kindermisbruik, de bescherming van mensen en kritieke infrastructuur tegen veiligheidsgerelateerde incidenten en het doeltreffende beheer van veiligheidsgerelateerde risico's en crises, waarbij het gemeenschappelijke beleid (strategieën, programma's en actieplannen), wetgeving en praktische samenwerking in acht worden genomen.

Motivering

Mensenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen behoren tot de ergste vormen van ernstige en georganiseerde misdaad. Ze moeten in deze overweging dan ook specifiek genoemd worden.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

De financiële bijstand op deze gebieden moet met name steun bieden aan acties ter bevordering van gezamenlijke grensoverschrijdende operaties, toegang tot en uitwisseling van informatie, uitwisseling van beste praktijken, eenvoudigere en beveiligde communicatie en coördinatie, opleiding en uitwisseling van personeel, activiteiten inzake analyse, toezicht en evaluatie, uitgebreide risico- en dreigingsbeoordelingen, activiteiten op het gebied van bewustmaking, het testen en valideren van nieuwe technologie, forensisch wetenschappelijk onderzoek en de aanschaf van technische interoperabele apparatuur.

(10)

De financiële bijstand op deze gebieden moet met name steun bieden aan acties die gericht zijn op de verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten en de Europese politiedienst (Europol). Deze acties dienen ter bevordering van gezamenlijke grensoverschrijdende operaties, toegang tot en uitwisseling van informatie, uitwisseling van beste praktijken, eenvoudigere en beveiligde communicatie en coördinatie, opleiding en uitwisseling van personeel, activiteiten inzake analyse, toezicht en evaluatie, uitgebreide risico- en dreigingsbeoordelingen, samenwerking tussen lidstaten en relevante EU-organen, activiteiten op het gebied van bewustmaking, het testen en valideren van nieuwe technologie, forensisch wetenschappelijk onderzoek en de aanschaf van technische interoperabele apparatuur. Met financiële bijstand op deze gebieden mogen alleen acties worden ondersteund die in overeenstemming zijn met de door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde prioriteiten en initiatieven van de Unie.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

De uit het Fonds gesteunde acties in of met betrekking tot derde landen dienen te worden genomen in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door de geografische en thematische instrumenten van de Unie voor externe bijstand worden ondersteund. Bij de uitvoering van dergelijke acties dient met name te worden gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en de algemene doelstellingen van het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie. Deze acties mogen niet strekken tot ondersteuning van rechtstreeks op ontwikkeling gerichte acties en dienen waar nodig de financiële bijstand uit de instrumenten voor externe hulp aan te vullen. Er wordt ook gestreefd naar samenhang met het humanitair beleid van de Unie, met name bij de uitvoering van noodmaatregelen.

(11)

De uit het Fonds gesteunde acties in of met betrekking tot derde landen dienen te worden genomen in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door de geografische en thematische instrumenten van de Unie voor externe bijstand worden ondersteund. Bij de uitvoering van dergelijke acties dient met name te worden gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en de algemene doelstellingen van het externe optreden en het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van het land of de regio in kwestie , democratische beginselen en waarden, fundamentele vrijheden en grondrechten, de rechtsstaat en de soevereiniteit van derde landen . Deze acties mogen niet strekken tot ondersteuning van rechtstreeks op ontwikkeling gerichte acties en dienen waar nodig de financiële bijstand uit de instrumenten voor externe hulp aan te vullen. Er wordt ook gestreefd naar samenhang met het humanitair beleid van de Unie, met name bij de uitvoering van noodmaatregelen.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

Op grond van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie moet het instrument gericht zijn op de bescherming van de rechten van het kind, waaronder de bescherming van kinderen tegen geweld, misbruik, uitbuiting en verwaarlozing.

Het instrument moet in het bijzonder waarborgen voor en hulp aan kindergetuigen en -slachtoffers ondersteunen, en speciale bescherming en steun bieden aan onbegeleide kinderen of kinderen die anderszins toezicht behoeven.

Er moeten regelmatig controles en evaluaties worden uitgevoerd, zo ook controles van de uitgaven, om te beoordelen hoe de bescherming van kinderen wordt aangepakt via de activiteiten van het instrument.

Motivering

De EU heeft zich toegelegd op de bescherming van de rechten van het kind. Deze inspanningen moeten zichtbaar worden gemaakt bij de implementatie en de uitvoering van deze verordening.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Om een uniforme uitvoering van het Fonds voor interne veiligheid te waarborgen , moet het aan dit financieringsinstrument toegewezen deel van de begroting van de Unie onder gedeeld beheer worden uitgevoerd, met uitzondering van acties die voor de Unie van bijzonder belang zijn (EU-acties), noodhulp en technische bijstand, die onder direct en indirect beheer worden uitgevoerd.

(13)

Om een uniforme uitvoering van het Fonds voor interne veiligheid te waarborgen en ook een doeltreffend beheer te waarborgen van acties die voor de Unie van bijzonder belang zijn (EU-acties), noodhulp en technische bijstand, moet het aan dit financieringsinstrument toegewezen deel van de begroting van de Unie onder direct en indirect beheer worden uitgevoerd , met uitzondering van acties die administratieve flexibiliteit vergen en met uitzondering van de nationale programma's, die onder gedeeld beheer worden uitgevoerd .

Motivering

De uitvoering van de begroting van de Unie onder gedeeld beheer moet de uitzondering zijn en niet de regel (zie artikel 55 van het Financieel Reglement).

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

Bij de middelen die onder gedeeld beheer worden uitgevoerd moeten de nationale programma's van de lidstaten perfect afgestemd zijn op de prioriteiten en de doelstellingen van de Europese Unie.

Motivering

Uit de conclusies van de tussentijdse beoordeling en de raadpleging van de belanghebbenden blijkt dat het gedeeld beheer meer resultaatgericht moet zijn en dat er een gemeenschappelijk regelgevingskader moet worden vastgesteld.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

De middelen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de uitvoering via hun nationale programma's moeten worden verdeeld op grond van duidelijke en objectieve criteria met betrekking tot de door de lidstaten te beschermen collectieve voorzieningen en de financiële draagkracht van de lidstaten om een hoog niveau van interne veiligheid te garanderen, zoals de omvang van hun bevolking en hun grondgebied, het aantal passagiers en de hoeveelheid lading die via hun internationale lucht- en zeehavens worden afgehandeld , het aantal als Europese kritieke infrastructuur aangewezen infrastructuren en hun bruto nationaal product.

(14)

De middelen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de uitvoering via hun nationale programma's moeten worden verdeeld op grond van duidelijke , objectieve en meetbare criteria met betrekking tot de door de lidstaten te beschermen collectieve voorzieningen en de financiële draagkracht van de lidstaten om een hoog niveau van interne veiligheid te garanderen, zoals de omvang van hun bevolking en hun grondgebied, het aantal passagiers en de hoeveelheid lading die via hun internationale lucht- en zeehavens worden afgehandeld en hun bruto nationaal product.

Motivering

Deze wijzigingen sluiten aan bij de voor artikel 10 voorgestelde wijzigingen.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Het plafond voor de middelen waarover de Unie kan blijven beschikken, moet gelijk zijn aan de middelen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de uitvoering van hun nationale programma's. Dit zal ervoor zorgen dat de Unie in staat is om in een bepaald begrotingsjaar acties te ondersteunen die van bijzonder belang voor de Unie zijn, zoals studies, het testen en valideren van nieuwe technologieën, grensoverschrijdende projecten, netwerken en de uitwisseling van beste praktijken, het toezicht op de uitvoering van relevante wetgeving en relevant beleid van de Unie en acties in en met betrekking tot derde landen. De acties die worden ondersteund moeten in overeenstemming zijn met de prioriteiten die zijn vastgesteld in de relevante strategieën, programma's, actieplannen en risico- en dreigingsbeoordelingen van de Unie.

(16)

Het plafond voor de middelen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de uitvoering van hun nationale programma's moet hoger zijn dan de middelen die beschikbaar zijn voor acties van de Europese Unie. Met het oog daarop moet er door middel van betere opleiding van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor worden gezorgd dat de beschikbare middelen beter kunnen worden gebruikt. Er dient niettemin ook voor te worden gezorgd dat de Unie over voldoende middelen kan beschikken, zodat zij in staat is om in een bepaald begrotingsjaar acties te ondersteunen die van bijzonder belang voor de Unie zijn, zoals studies, het testen en valideren van nieuwe technologieën, grensoverschrijdende projecten, netwerken en de uitwisseling van beste praktijken, het toezicht op de uitvoering van relevante wetgeving en relevant beleid van de Unie en acties in en met betrekking tot derde landen. De acties die worden ondersteund moeten in overeenstemming zijn met de prioriteiten die zijn vastgesteld in de relevante strategieën, waaronder een strategie voor computerveiligheid, programma's, actieplannen en risico- en dreigingsbeoordelingen van de Unie.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 bis)

Het VWEU voorziet alleen in gedelegeerde handelingen als niet-wetgevingshandelingen met algemene toepassing voor niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling. Elk essentieel onderdeel moet worden vastgelegd in de wetgevingshandeling in kwestie.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 ter)

De besteding van de middelen van de EU en van de lidstaten op dit gebied moet beter worden gecoördineerd om te zorgen voor complementariteit en meer efficiëntie en zichtbaarheid en om te komen tot betere begrotingssynergieën.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 quater)

De EU-financiering moet zo veel mogelijk impact hebben en dit moet worden verwezenlijkt door publieke financiële middelen te mobiliseren, samen te voegen en als hefboom te gebruiken.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 quinquies)

Voor mechanismen die middelen uit de EU-begroting ontvangen, zijn maximale transparantie, verantwoording en democratisch toezicht noodzakelijk.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 sexies)

Voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma moeten een betere uitvoering en een betere kwaliteit van de bestedingen als richtsnoeren worden gehanteerd, waarbij een optimaal gebruik van de financiële middelen wordt gewaarborgd.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 septies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 septies)

Wanneer de Commissie de begroting van de Europese Unie onder gedeeld beheer uitvoert, moeten de taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten worden gedelegeerd. De Commissie en de lidstaten moeten de beginselen van gezond financieel beheer, transparantie en non-discriminatie in acht nemen en zichtbaarheid geven aan het optreden van de Unie wanneer zij middelen van de Unie beheren. Daartoe moeten de Commissie en de lidstaten hun respectieve controle- en auditverplichtingen nakomen en de daaruit voortvloeiende, in deze verordening omschreven verantwoordelijkheden op zich nemen. Aanvullende bepalingen moeten worden vastgesteld in sectorale voorschriften.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 octies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 octies)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat het programma financieel goed wordt beheerd en zo doeltreffend en gebruikersvriendelijk mogelijk wordt uitgevoerd, en tevens zorg te dragen voor rechtszekerheid en de toegankelijkheid van het programma voor alle deelnemers.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 nonies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 nonies)

De Commissie moet jaarlijks op de uitvoering van het instrument toezien met behulp van kernindicatoren voor de beoordeling van resultaten en effecten. Deze indicatoren, met inbegrip van relevante basisgegevens, moeten een minimale basis opleveren om te kunnen beoordelen in hoeverre de doelstellingen van het programma zijn gehaald.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van het Schengenacquis die binnen het bereik valt van de gebieden die worden genoemd in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van 17 mei 1999 van de Raad inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

Schrappen

Motivering

Deze verordening is geen uitbreiding van het Schengenacquis.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die binnen het bereik vallen van het gebied dat wordt genoemd in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de overeenkomst.

Schrappen

Motivering

Deze verordening is geen uitbreiding van het Schengenacquis.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied dat is genoemd in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/349/EG van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol.

Schrappen

Motivering

Deze verordening is geen uitbreiding van het Schengenacquis.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

„uitwisseling van en toegang tot informatie”: de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van voor rechtshandhavingsautoriteiten relevante informatie met betrekking tot het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, met name grensoverschrijdende, zware en georganiseerde criminaliteit;

b)

„uitwisseling van en toegang tot informatie”: de veilige verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van voor rechtshandhavingsautoriteiten in de Unie relevante informatie met betrekking tot het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, met name grensoverschrijdende, zware en georganiseerde criminaliteit;

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

„georganiseerde misdaad”: een strafbare gedraging van een gestructureerde groep van drie of meer personen die gedurende een bepaalde tijd bestaat en in onderlinge overeenstemming handelt teneinde direct of indirect een financieel of ander materieel voordeel te verkrijgen;

d)

„georganiseerde misdaad”: een gedraging van een gestructureerde groep tijdens een periode die lang genoeg is om de gedraging als niet-incidenteel te beschouwen en waarbij meer dan twee personen betrokken zijn die gebonden zijn door een partnerschapsverplichting en in onderlinge overeenstemming handelen om overtredingen te begaan die gestraft worden met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximale hoogte van ten minste vier jaar of een zwaardere straf, teneinde direct of indirect , waaronder door middel van intimidatie, een financieel of ander materieel voordeel te verkrijgen;

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

„risico- en crisisbeheer”: elke maatregel met betrekking tot de beoordeling, de voorkoming, de paraatheid en de beheersing van de gevolgen inzake terrorisme en andere veiligheidsgerelateerde risico's;

f)

„risico- en crisisbeheer”: elke maatregel met betrekking tot de beoordeling, de voorkoming, de paraatheid en de beheersing van de gevolgen inzake terrorisme , georganiseerde misdaad en andere veiligheidsgerelateerde risico's;

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter h

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

h)

„beheersing van de gevolgen”: de effectieve coördinatie van maatregelen die worden genomen om te reageren op een terroristische aanslag of ander veiligheidsgerelateerd incident en om de gevolgen daarvan te beperken , zodat een effectieve coördinatie van acties op nationaal en/of EU-niveau is gewaarborgd ;

h)

„beheersing van de gevolgen”: de effectieve coördinatie van acties die worden genomen op nationaal en/of EU-niveau om te reageren op een terroristische aanslag of ander veiligheidsgerelateerd incident en om de gevolgen daarvan te beperken;

Motivering

Door de voorgestelde herformulering wordt de tekst een stuk duidelijker.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

„kritieke infrastructuur”: alle materiële middelen, diensten, informatietechnologische voorzieningen, netwerken en infrastructuurvoorzieningen waarvan de verstoring of vernietiging ernstige gevolgen zou hebben voor kritieke maatschappelijke functies, waaronder de bevoorradingsketen, de gezondheid, de veiligheid, de beveiliging, de economische welvaart of het maatschappelijk welzijn van personen , of voor het functioneren van de Unie of haar lidstaten ;

i)

„kritieke infrastructuur”: een voorziening, netwerk, systeem of een deel daarvan op het grondgebied van de lidstaten dat van essentieel belang is voor het behoud van vitale maatschappelijke functies, de gezondheid, de veiligheid, de beveiliging, de economische welvaart of het maatschappelijk welzijn, waarvan de verstoring , de beschadiging of vernietiging in een lidstaat of in de Unie aanzienlijke gevolgen zou hebben doordat die functies ontregeld zouden raken ;

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter a — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

voorkoming en bestrijding van grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme, en versterking van de coördinatie en de samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en met betrokken derde landen;

a)

voorkoming en bestrijding van grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme , mensenhandel, het uitbuiten van clandestiene immigratie, seksuele uitbuiting van kinderen, de verspreiding van afbeeldingen van kindermisbruik, cybercriminaliteit en het witwassen van opbrengsten van criminele activiteiten , en versterking van de coördinatie en de samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en met de bevoegde instanties van de Unie, betrokken derde landen en internationale organisaties ;

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter a — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Of deze doelstelling is bereikt, wordt beoordeeld aan de hand van indicatoren zoals, onder meer, het aantal grensoverschrijdende gezamenlijke operaties en het aantal documenten inzake beste praktijken en georganiseerde evenementen;

Schrappen

Motivering

Er is een specifiek amendement voorgesteld waarin de indicatoren worden beschreven voor het meten van de vooruitgang bij het bereiken van de doelen.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

de versterking van de capaciteit van de lidstaten om samen te werken met Europol en beter gebruik te maken van de producten en diensten van Europol.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter b — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Of deze doelstelling is bereikt, wordt beoordeeld aan de hand van indicatoren zoals, onder meer, het aantal instrumenten dat is ingevoerd en/of verder uitgewerkt om de bescherming van kritieke infrastructuur door de lidstaten in alle sectoren van de economie te bevorderen en het aantal dreigings- en risicobeoordelingen dat op het niveau van de Unie is opgesteld.

Schrappen

Motivering

Er is een specifiek amendement voorgesteld waarin de indicatoren worden beschreven voor het meten van de vooruitgang bij het bereiken van de doelen.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Om deze doelstellingen te bereiken, draagt het instrument bij tot de volgende operationele doelstellingen door het bevorderen en ontwikkelen van :

3.   Om deze doelstellingen te bereiken, draagt het instrument bij tot de volgende operationele doelstellingen:

Motivering

Omwille van de coherentie met de andere amendementen op artikel 3, lid 3.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

maatregelen (methodes, instrumenten, structuren) die het vermogen versterken van de lidstaten om grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme, te voorkomen en te bestrijden, met name door middel van publiek-private partnerschappen, uitwisseling van informatie en beste praktijken, toegang tot gegevens, interoperabele technologieën, vergelijkende statistieken, toegepaste criminologie, publieksvoorlichting en bewustmaking;

a)

bevordering en ontwikkeling van maatregelen (methodes, instrumenten, structuren) die het vermogen versterken van de lidstaten om grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, cybercriminaliteit of terrorisme, te voorkomen en te bestrijden, met name door middel van publiek-private partnerschappen, uitwisseling van informatie en beste praktijken, toegang tot gegevens, interoperabele technologieën, vergelijkende statistieken, toegepaste criminologie, publieksvoorlichting en bewustmaking;

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

administratieve en operationele coördinatie, samenwerking, wederzijds begrip en uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten, andere nationale autoriteiten, relevante instanties van de Unie en, in voorkomend geval, met derde landen;

b)

bevordering en ontwikkeling van de administratieve en operationele coördinatie, samenwerking, wederzijds begrip en uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten, andere nationale autoriteiten, relevante instanties van de Unie en, in voorkomend geval, met derde landen en internationale organisaties ;

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

opleidingsprogramma's ter uitvoering van het Europees beleid inzake opleidingen, onder meer door middel van specifieke uitwisselingsprogramma's van de Unie op het gebied van rechtshandhaving, teneinde een echte Europese cultuur op het gebied van justitie en rechtshandhaving tot stand te brengen;

c)

bevordering en ontwikkeling van opleidingsprogramma's over verplichtingen wat betreft de eerbiediging van mensenrechten en fundamentele vrijheden en ter uitvoering van het Europees beleid inzake opleidingen, onder meer door middel van specifieke uitwisselingsprogramma's van de Unie op het gebied van rechtshandhaving, teneinde een echte Europese cultuur op het gebied van justitie en rechtshandhaving tot stand te brengen;

 

(Deze wijziging geldt ook voor de letters d) tot en met g); de tekst achter deze letters moeten worden aangepast.)

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

maatregelen en beste praktijken voor de bescherming en ondersteuning van getuigen en slachtoffers van criminaliteit;

d)

bevordering en ontwikkeling van maatregelen , mechanismen en beste praktijken voor de vroegtijdige opsporing, bescherming en ondersteuning van getuigen en slachtoffers van criminaliteit , in het bijzonder waarborgen voor en hulp aan kindergetuigen en -slachtoffers, en speciale bescherming en steun voor onbegeleide kinderen of kinderen die anderszins toezicht behoeven ;

Motivering

Getuigen en slachtoffers van misdrijven hebben niet alleen bescherming en ondersteuning nodig, maar moeten eveneens in een zo vroeg mogelijk stadium worden opgespoord. De EU heeft zich toegelegd op de bescherming van de rechten van het kind. Deze inspanningen moeten zichtbaar worden gemaakt bij de implementatie en de uitvoering van deze verordening.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

maatregelen (methodes, instrumenten, structuren) die het administratieve en operationele vermogen van de lidstaten en de Unie versterken om uitgebreide risico- en dreigingsbeoordelingen te ontwikkelen teneinde de Unie in staat te stellen op basis van gemeenschappelijke en gedeelde inschattingen van crisissituaties een geïntegreerde aanpak te ontwikkelen en het wederzijds begrip inzake de verschillend gedefinieerde dreigingsniveaus van lidstaten en partnerlanden te vergroten.

g)

bevordering en ontwikkeling van maatregelen (methodes, instrumenten, structuren) die het administratieve en operationele vermogen van de lidstaten en de Unie versterken om uitgebreide risico- en dreigingsbeoordelingen te ontwikkelen , die gebaseerd zijn op bewijs en in overeenstemming zijn met de door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde prioriteiten en initiatieven van de Unie, teneinde de Unie in staat te stellen op basis van gemeenschappelijke en gedeelde inschattingen van crisissituaties een geïntegreerde aanpak te ontwikkelen en het wederzijds begrip inzake de verschillend gedefinieerde dreigingsniveaus van lidstaten en partnerlanden te vergroten.

Motivering

Er mogen geen fondsen worden gebruikt als vehikels voor de financiering van maatregelen of praktijken die niet van tevoren zijn goedgekeurd door middel van een politiek akkoord op het niveau van het Europees Parlement en de Raad.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 3 bis

 

Indicatoren

 

De verwezenlijking van de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen wordt geëvalueerd aan de hand van duidelijke, vooraf bepaalde, transparante en meetbare indicatoren, en met name:

 

a)

het aantal gezamenlijke grensoverschrijdende operaties;

 

b)

het aantal en het percentage van de personeelsleden van de bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 87 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) die hebben deelgenomen aan uit hoofde van het programma gefinancierde opleidingsacties, personeelsuitwisselingen, studiebezoeken, studiebijeenkomsten en seminars;

 

c)

het aantal opgestelde gedragscodes en georganiseerde evenementen en de kwaliteit hiervan;

 

d)

het aantal instrumenten dat is ingevoerd en/of verder uitgewerkt om de bescherming van kritieke infrastructuur door de lidstaten in alle sectoren van de economie te vereenvoudigen en het aantal dreigings- en risicobeoordelingen dat op het niveau van de Unie is opgesteld;

e)

het aantal bijdragen dat naar de databanken van Europol is gestuurd en het aantal aanhangig gemaakte zaken.

 

De lidstaten verschaffen de Commissie de informatie die nodig is voor de beoordeling van de resultaten, uitgezet tegen de indicatoren.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

acties ter verbetering van de politiële samenwerking en coördinatie tussen rechtshandhavingsautoriteiten, waaronder gezamenlijke onderzoeksteams en alle andere vormen van grensoverschrijdende gezamenlijke operaties, de toegang tot en uitwisseling van informatie en interoperable technologieën;

a)

acties ter verbetering van de politiële samenwerking, coördinatie tussen rechtshandhavingsautoriteiten en samenwerking tussen de agentschappen , waaronder gezamenlijke onderzoeksteams en alle andere vormen van grensoverschrijdende gezamenlijke operaties, de toegang tot en uitwisseling van informatie en interoperabele technologieën , zoals de uitbreiding van de Secure Information Exchange Network Application (SIENA) van Europol of de implementatie van gegevensladers voor het informatiesysteem van Europol ;

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

activiteiten op het gebied van analyse, toezicht en evaluatie, waaronder studies en dreigings-, risico- en effectbeoordelingen;

c)

activiteiten op het gebied van analyse, toezicht en evaluatie, waaronder studies en dreigings-, risico- en effectbeoordelingen , die gebaseerd zijn op bewijs en in overeenstemming zijn met de door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde prioriteiten en initiatieven van de Unie ;

Motivering

Er mogen geen fondsen worden gebruikt als vehikels voor de financiering van maatregelen of praktijken die niet van tevoren zijn goedgekeurd door middel van een politiek akkoord op het niveau van het Europees Parlement en de Raad.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie en de lidstaten, in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden, zorgen voor de coördinatie van maatregelen in of met betrekking tot derde landen, zoals vastgelegd in artikel 3, lid 4 bis, van Verordening (EU) nr. …/2013 [horizontale verordening].

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van het financieel kader toegestaan.

2.   De jaarlijkse kredieten voor het Fonds worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van de Verordening tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 en van het Interinstitutioneel Akkoord van xxx/201z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer .

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Het krachtens het instrument toegewezen budget wordt uitgevoerd onder gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. XXXX/2012 [nieuw Financieel Reglement] , met uitzondering van de in artikel 7 bedoelde EU-acties, de in artikel 8, lid 1, bedoelde technische bijstand en de in artikel 9 bedoelde noodhulp .

4.   Het krachtens het instrument toegewezen budget wordt uitgevoerd onder direct en indirect beheer (de in artikel 7 bedoelde EU-acties, de in artikel 8, lid 1, bedoelde technische bijstand en de in artikel 9 bedoelde noodhulp) of onder gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. XXXX/2012 [nieuw Financieel Reglement].

Motivering

De uitvoering van de begroting van de Unie onder gedeeld beheer moet de uitzondering zijn en niet de regel (zie artikel 55 van het Financieel Reglement).

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Krachtens artikel 317 van het VWEU ligt de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting van de Unie bij de Commissie.

Motivering

Volgens artikel 317 van het VWEU ligt de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting van de Unie bij de Commissie.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De totale middelen zullen indicatief als volgt worden aangewend:

5.    Onder voorbehoud van de prerogatieven van de begrotingsautoriteit worden de totale middelen als volgt aangewend:

a)

564 miljoen euro voor de nationale programma's van de lidstaten;

a)

55 % voor de nationale programma's van de lidstaten;

b)

564 miljoen euro voor EU-acties, noodhulp en technische bijstand op initiatief van de Commissie.

b)

45 % voor EU-acties, noodhulp en technische bijstand op initiatief van de Commissie.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.     De landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis nemen overeenkomstig deze verordening deel aan het Fonds.

Schrappen

Motivering

Deze verordening is geen uitbreiding van het Schengenacquis.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.     Er worden regelingen vastgesteld inzake de financiële bijdragen van deze landen aan het instrument en de extra voorschriften voor deze deelname, waarbij ook de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de controlebevoegdheid van de Rekenkamer worden gewaarborgd.

De financiële bijdragen van deze landen worden gevoegd bij de in lid 1 vermelde totale middelen die uit de begroting van de Unie beschikbaar worden gesteld.

Schrappen

Motivering

Deze verordening is geen uitbreiding van het Schengenacquis.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   In de door de Commissie ingevolge artikel 14 van Verordening (EU) nr. XXX/2012 [horizontale verordening] te beoordelen en goed te keuren nationale programma's zullen de lidstaten de nadruk leggen op projecten voor het realiseren van de in de bijlage bij deze verordening vermelde strategische prioriteiten van de Unie.

2.   In de door de Commissie ingevolge artikel 14 van Verordening (EU) nr. XXX/2012 [horizontale verordening] te beoordelen en goed te keuren nationale programma's voeren de lidstaten projecten uit voor het realiseren van de in de bijlage bij deze verordening vermelde strategische prioriteiten van de Unie.

Motivering

De nationale programma's moeten gericht zijn op de projecten die aansluiten bij de strategische prioriteiten van de Unie die in de bijlage bij de verordening zijn vermeld.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Op initiatief van de Commissie kan het instrument worden gebruikt voor het financieren van grensoverschrijdende acties of acties die voor de Unie van bijzonder belang zijn („EU-acties”) met betrekking tot de in artikel 3 vermelde algemene, specifieke en operationele doelstellingen.

1.   Op initiatief van de Commissie kan het instrument worden gebruikt voor het financieren van grensoverschrijdende acties of acties die voor de Unie van bijzonder belang zijn („EU-acties”) met betrekking tot de in artikel 3 vermelde algemene, specifieke en operationele doelstellingen. Al deze acties moeten in overeenstemming zijn met de rechten en beginselen die verankerd zijn in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met wettelijke bepalingen van de Unie inzake gegevensbescherming en privacy. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, het Bureau voor de grondrechten en andere relevante toezichtsinstanties en -organen kunnen deze acties beoordelen om naleving te garanderen.

Motivering

Met onafhankelijk toezicht moet worden gegarandeerd dat bij alle acties de grondrechten, inclusief privacyrechten, worden geëerbiedigd en dat normen op het gebied van gegevensbescherming worden nageleefd.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Om voor financiering in aanmerking te komen, moeten de EU-acties in overeenstemming zijn met de prioriteiten die zijn vastgesteld in de relevante strategieën, programma's en dreigings- en risicobeoordelingen van de Unie, en met name bijdragen tot:

2.   Om voor financiering in aanmerking te komen, moeten de EU-acties in overeenstemming zijn met de prioriteiten die zijn vastgesteld en goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad in de relevante strategieën, programma's en dreigings- en risicobeoordelingen van de Unie, en met name bijdragen tot:

Motivering

Er mogen geen fondsen worden gebruikt als vehikels voor de financiering van maatregelen of praktijken die niet van tevoren zijn goedgekeurd door middel van een politiek akkoord op het niveau van het Europees Parlement en de Raad.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

activiteiten op het gebied van analyse, toezicht en evaluatie, waaronder dreigings-, risico- en effectbeoordelingen en projecten inzake het toezicht op de tenuitvoerlegging van het Unierecht en de beleidsdoelstellingen van de Unie in de lidstaten;

c)

activiteiten op het gebied van analyse, toezicht en evaluatie, waaronder dreigings-, risico- en effectbeoordelingen die gebaseerd zijn op bewijs en in overeenstemming zijn met de door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde prioriteiten en initiatieven van de Unie, en projecten inzake het toezicht op de tenuitvoerlegging van het Unierecht en de beleidsdoelstellingen van de Unie in de lidstaten;

Motivering

Er mogen geen fondsen worden gebruikt als vehikels voor de financiering van maatregelen of praktijken die niet van tevoren zijn goedgekeurd door middel van een politiek akkoord op het niveau van het Europees Parlement en de Raad.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

de aanschaf en/of verdere modernisering van technische uitrusting, beveiligde faciliteiten, infrastructuur, bijbehorende gebouwen en systemen, met name ICT-systemen en hun componenten op het niveau van de Unie, onder meer ten behoeve van de Europese samenwerking inzake computercriminaliteit, met name met het Europees Centrum voor de bestrijding van computercriminaliteit;

f)

de aanschaf en/of verdere modernisering van technische uitrusting, knowhow, beveiligde faciliteiten, infrastructuur, bijbehorende gebouwen en systemen, met name ICT-systemen en hun componenten op het niveau van de Unie, onder meer ten behoeve van de Europese samenwerking inzake computercriminaliteit, met name met het Europees Centrum voor de bestrijding van computercriminaliteit;

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Een richtbedrag van 564 miljoen euro wordt als volgt toegewezen aan de lidstaten:

1.    De voor de nationale programma's bestemde middelen worden als volgt verdeeld:

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

30 % naar rato van de omvang van hun totale bevolking;

a)

35 % naar rato van de omvang van hun totale bevolking;

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

10 % naar rato van het aantal passagiers en het aantal tonnen lading dat via hun internationale lucht- en zeehavens wordt afgehandeld;

c)

20 % naar rato van het aantal passagiers en het aantal tonnen lading dat via hun internationale lucht- en zeehavens wordt afgehandeld;

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

10 % naar rato van het aantal krachtens Richtlijn 2008/114/EG als Europese kritieke infrastructuur aangewezen infrastructuren;

Schrappen

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

40 % omgekeerd evenredig met hun bruto nationaal product (koopkrachtstandaard per inwoner).

e)

35 % omgekeerd evenredig met hun bruto nationaal product (koopkrachtstandaard per inwoner).

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie geldt met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze verordening] voor zeven jaar. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

2.   De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie geldt met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze verordening] voor zeven jaar.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Een overeenkomstig deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.

5.   Een overeenkomstig deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Schrappen

Motivering

In de tekst in kwestie wordt nergens elders naar artikel 12, lid 2, verwezen.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2015 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de behaalde resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van Besluit 2007/125/JBZ van de Raad voor de periode 2011-2013.

5.   De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2015 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de behaalde resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van Besluit 2007/125/JBZ van de Raad voor de periode 2011-2013. In dit verslag legt de Commissie concrete gegevens voor, indien beschikbaar, omtrent de complementariteit en synergieën die tussen de EU-fondsen en de begrotingen van de lidstaten tot stand zijn gebracht, en omtrent het aansporingseffect dat van de EU-begroting op de lidstaten is uitgegaan voor wat betreft de doelstellingen van Besluit 2007/125/JBZ van de Raad.

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 15 bis

 

Evaluatie

 

Uiterlijk op 31 december 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag in over de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.

Motivering

In het kader van een resultaatgerichte aanpak is een tussentijdse evaluatie van de werking van deze verordening aangewezen.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk op 30 juni 2020 bezien het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, deze verordening opnieuw.

Uiterlijk op 1 juni 2020 bezien het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, deze verordening opnieuw.

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Bijlage 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, met name de handel in verdovende middelen, mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, en projecten ter opsporing en ontmanteling van criminele netwerken, bescherming van de economie tegen criminele infiltratie en vermindering van financiële prikkels door de inbeslagname, bevriezing en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen.

Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van grensoverschrijdende, zware en georganiseerde misdaad, met name de handel in verdovende middelen, mensenhandel, seksuele uitbuiting van kinderen en de verspreiding van afbeeldingen van kindermisbruik , en projecten ter opsporing en ontmanteling van criminele netwerken, bescherming van de economie tegen criminele infiltratie en vermindering van financiële prikkels door de inbeslagname, bevriezing en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — nieuw punt na het laatste punt

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Maatregelen voor een hechter partnerschap tussen de Unie en derde landen (in het bijzonder landen aan haar buitengrenzen) en het opstellen en uitvoeren van operationele actieprogramma's voor de verwezenlijking van bovengenoemde strategische EU-prioriteiten.


(1)   Aangenomen teksten P7_TA(2011)0266.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/301


P7_TA(2013)0023

Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EU-Irak ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Irak, anderzijds (10209/2012 — C7-0189/2012 — 2010/0310(NLE))

(Goedkeuring)

(2015/C 440/32)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10209/2012),

gezien het ontwerp voor een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Irak, anderzijds (05784/2011)

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 79, lid 3, artikelen 91 en 100, artikel 192, lid 1, artikelen 194, 207 en 209, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0189/2012),

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0411/2012),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Irak.


30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/302


P7_TA(2013)0025

Tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika en de EG ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over het ontwerp van besluit van de Raad tot sluiting van de tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (11699/2012 — C7-0193/2012 — 2008/0251(NLE))

(Goedkeuring)

(2015/C 440/33)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (11699/2012),

gezien de tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in oostelijk en zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (1),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, artikel 209, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0193/2012),

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0431/2012),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe.


(1)  PB L 111 van 24.4.2012, blz. 2.