|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
58e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2015/C 429/01 |
|
|
V Bekendmakingen |
|
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
|
Hof van Justitie |
|
|
2015/C 429/02 |
||
|
2015/C 429/03 |
||
|
2015/C 429/04 |
||
|
2015/C 429/05 |
||
|
2015/C 429/06 |
||
|
2015/C 429/07 |
||
|
2015/C 429/08 |
||
|
2015/C 429/09 |
||
|
2015/C 429/10 |
||
|
2015/C 429/11 |
||
|
2015/C 429/12 |
||
|
2015/C 429/13 |
||
|
2015/C 429/14 |
||
|
2015/C 429/15 |
||
|
2015/C 429/16 |
||
|
2015/C 429/17 |
||
|
|
Gerecht |
|
|
2015/C 429/18 |
||
|
2015/C 429/19 |
||
|
2015/C 429/20 |
||
|
2015/C 429/21 |
||
|
2015/C 429/22 |
||
|
2015/C 429/23 |
||
|
2015/C 429/24 |
||
|
2015/C 429/25 |
||
|
2015/C 429/26 |
||
|
2015/C 429/27 |
||
|
2015/C 429/28 |
||
|
2015/C 429/29 |
||
|
2015/C 429/30 |
||
|
2015/C 429/31 |
||
|
2015/C 429/32 |
||
|
2015/C 429/33 |
||
|
2015/C 429/34 |
||
|
2015/C 429/35 |
Zaak T-288/15: Beroep ingesteld op 29 mei 2015 — Ezz e.a./Raad |
|
|
2015/C 429/36 |
Zaak T-601/15: Beroep ingesteld op 22 oktober 2015 — CEVA/Commissie |
|
|
2015/C 429/37 |
Zaak T-27/13: Beschikking van het Gerecht van 22 oktober 2015 — Elan/Commissie |
|
|
2015/C 429/38 |
||
|
2015/C 429/39 |
Zaak T-260/13: Beschikking van het Gerecht van 28 oktober 2015 — Ryanair/Commissie |
|
|
|
Gerecht voor ambtenarenzaken |
|
|
2015/C 429/40 |
||
|
2015/C 429/41 |
Zaak F-55/15: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 november 2015 — HA/Commissie |
|
|
2015/C 429/42 |
||
|
2015/C 429/43 |
||
|
2015/C 429/44 |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2015/C 429/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/2 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 29 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 4 de Martorell — Spanje) — BBVA SA, voorheen Unnim Banc SA/Pedro Peñalva López, Clara López Durán, Diego Fernández Gabarro
(Zaak C-8/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Hypothecaire leningsovereenkomst - Oneerlijke bedingen - Executieprocedure - Incidenteel verzet - Vervaltermijnen))
(2015/C 429/02)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de Primera Instancia no 4 de Martorell
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: BBVA SA, voorheen Unnim Banc SA
Verwerende partijen: Pedro Peñalva López, Clara López Durán, Diego Fernández Gabarro
Dictum
De artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale overgangsbepaling als in het hoofdgeding aan de orde, volgens welke consumenten tegen wie een hypothecaire executieprocedure is ingeleid vóór de datum van inwerkingtreding van de wet waarin deze bepaling is opgenomen en die op deze datum nog niet is afgerond, beschikken over een vervaltermijn van één maand vanaf de dag na bekendmaking van deze wet om tegen de gedwongen executie verzet aan te tekenen op grond van het oneerlijke karakter van contractuele bedingen.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/3 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 29 oktober 2015 — Europese Commissie/ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias
(Zaak C-78/14 P) (1)
([Hogere voorziening - Arbitragebeding - Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Overeenkomsten inzake de financiële steun van de Europese Unie aan de projecten Perform en Oasis - Bij de audits van andere projecten vastgestelde onregelmatigheden - Besluit van de Commissie tot opschorting van de terugbetaling van door de begunstigde voorgeschoten bedragen - Subsidiabele kosten - Onjuiste opvattingen van gegevens in het dossier])
(2015/C 429/03)
Procestaal: Grieks
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou, B. Conte en R. Lyal, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias (vertegenwoordigers: V. Christianos en S. Paliou, dikigoroi)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/3 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 29 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Saudaçor — Sociedade Gestora de Recursos e Equipamentos da Saúde dos Açores SA/Fazenda Pública
(Zaak C-174/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 13, lid 1 - Behandeling als niet-belastingplichtige - Begrip ‚publiekrechtelijk lichaam’ - Naamloze vennootschap belast met het verrichten van diensten op het gebied van de planning en het beheer van de gezondheidsdiensten in de autonome regio Azoren - Bepaling van de modaliteiten van deze diensten, met inbegrip van de betaling hiervoor, in tussen die vennootschap en die regio gesloten programmaovereenkomsten))
(2015/C 429/04)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Saudaçor — Sociedade Gestora de Recursos e Equipamentos da Saúde dos Açores SA
Verwerende partij: Fazenda Pública
Dictum
|
1) |
Artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat een activiteit zoals aan de orde in het hoofdgeding, waarbij een vennootschap ten behoeve van een regio diensten op het gebied van de planning en het beheer van de regionale gezondheidsdienst verricht overeenkomstig de tussen die vennootschap en die regio gesloten programmaovereenkomsten, een economische activiteit in de zin van die bepaling vormt. |
|
2) |
Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat een activiteit zoals aan de orde in het hoofdgeding, waarbij een vennootschap ten behoeve van een regio diensten op het gebied van de planning en het beheer van de regionale gezondheidsdienst verricht overeenkomstig de tussen die vennootschap en die regio gesloten programmaovereenkomsten, onder de in die bepaling neergelegde regel inzake behandeling als niet-belastingplichtige voor de btw valt ingeval die activiteit een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van die richtlijn vormt, indien — het is aan de verwijzende rechterlijke instantie, dit te verifiëren — kan worden geconstateerd dat die vennootschap moet worden aangemerkt als publiekrechtelijk lichaam en dat zij die activiteit verricht als overheid, mits de verwijzende rechterlijke instantie vaststelt dat door de vrijstelling van dezelfde activiteit geen mededingingsverstoringen van enige betekenis ontstaan. |
In dit verband moet bij de uitlegging van het begrip „andere publiekrechtelijke lichamen” in de zin van artikel 13, lid 1, van genoemde richtlijn niet de definitie van het begrip „publiekrechtelijke instellingen” in artikel 1, lid 9, van richtlijn 2004/18 in de beschouwing worden betrokken.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/4 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — B & S Global Transit Center BV/Staatssecretaris van Financiën
(Zaak C-319/14) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Communautair douanewetboek - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikelen 203 en 204 - Regeling extern communautair douanevervoer - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikelen 365, 366 en 859 - Ontstaan van de douaneschuld - Al dan niet onttrekken aan het douanetoezicht - Niet-voldoening aan een verplichting - Verzuim om de regeling douanevervoer te beëindigen - Goederen die het douanegebied van de Europese Unie verlaten])
(2015/C 429/05)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: B & S Global Transit Center BV
Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën
Dictum
De artikelen 203 en 204 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, moeten aldus worden uitgelegd dat een verzuim om te voldoen aan de verplichting om onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatste goederen aan te brengen op het kantoor van bestemming, niet een douaneschuld doet ontstaan op grond van artikel 204 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, maar op grond van artikel 203 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, wanneer de betrokken goederen het douanegebied van de Europese Unie hebben verlaten en het subject van deze regeling niet in staat is documenten over te leggen die in overeenstemming zijn met artikel 365, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993, houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, in de versie van verordening (EG) nr. 993/2001 van de Commissie van 4 mei 2001, of met artikel 366, leden 2 en 3, van verordening nr. 2454/93, in de versie van verordening (EG) nr. 1192/2008 van de Commissie van 17 november 2008.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Freistaat Bayern/Verlag Esterbauer GmbH
(Zaak C-490/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Rechtsbescherming van databanken - Richtlijn 96/9/EG - Artikel 1, lid 2 - Werkingssfeer - Databanken - Topografische kaarten - Zelfstandigheid van de elementen die samen een databank vormen - Mogelijkheid om die elementen van elkaar te scheiden zonder dat de waarde van de informatieve inhoud ervan wordt aangetast - Inaanmerkingneming van het doel dat de gebruiker met een topografische kaart voor ogen heeft))
(2015/C 429/06)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Freistaat Bayern
Verwerende partij: Verlag Esterbauer GmbH
Dictum
Artikel 1, lid 2, van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken moet aldus worden uitgelegd dat geografische gegevens die door een derde uit een topografische kaart worden gelicht met het oog op de vervaardiging en de commerciële exploitatie van een andere kaart, na deze verrichting nog voldoende informatieve waarde hebben om te kunnen worden aangemerkt als „zelfstandige elementen” van een „databank” in de zin van die bepaling.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/6 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 29 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Benjámin Dávid Nagy/Vas Megyei Rendőr-főkapitányság
(Zaak C-583/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Discriminatieverbod - Artikel 18 VWEU - Burgerschap van de Unie - Artikel 20 VWEU - Vrij verkeer van personen - Artikel 63 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Wegverkeer - Bestuurders die hun verblijfplaats hebben in de betrokken lidstaat - Verplichting om bij een politiecontrole onmiddellijk het bewijs over te leggen van het wettig gebruik van in een andere lidstaat geregistreerde voertuigen))
(2015/C 429/07)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Benjámin Dávid Nagy
Verwerende partij: Vas Megyei Rendőr-főkapitányság
Dictum
Artikel 63, lid 1, VWEU verzet zich tegen een nationale regeling waarin is bepaald dat aan het wegverkeer in de betrokken lidstaat in beginsel alleen mogen deelnemen voertuigen waarvoor die lidstaat een administratieve vergunning en een kenteken heeft afgegeven, en dat een inwoner die zich wenst te beroepen op een afwijking van dit voorschrift op grond dat hij gebruikmaakt van een voertuig dat de in een andere lidstaat gevestigde houder van voornoemd voertuig hem ter beschikking heeft gesteld, bij een politiecontrole onmiddellijk moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de in de betrokken nationale regeling vastgestelde voorwaarden voor toepassing van deze afwijking, en dat anders onmiddellijk en zonder vrijstellingsmogelijkheid, een geldboete wordt opgelegd die overeenstemt met die welke geldt in geval van schending van de registratieplicht.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/6 |
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 oktober 2015 — Europese Commissie/Koninkrijk België
(Zaak C-589/14) (1)
((Niet-nakoming - Vrijheid van dienstverrichting - Vrij verkeer van kapitaal - Rente op niet in effecten belichaamde vorderingen - Roerende voorheffing - Beleggingsmaatschappijen die aan die rente zijn onderworpen en in België zijn gevestigd - Beleggingsmaatschappijen die aan die rente zijn onderworpen en zijn gevestigd in een andere lidstaat of in een derde staat die partij is bij de EER-overeenkomst - Verschil in behandeling - Bewijslast - Rente op in Belgische effecten belichaamde vorderingen - Oplegging van die rente wanneer de effecten in bewaring zijn gegeven of zijn ingeschreven op een rekening bij een financiële instelling die is gevestigd in een andere lidstaat of in een derde staat die partij is bij de EER-overeenkomst - Vrijstelling wanneer de effecten in bewaring zijn gegeven of zijn ingeschreven op een rekening bij een in België gevestigde financiële instelling))
(2015/C 429/08)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland en W. Roels, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: J.-C. Halleux en M. Jacobs, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
Door bepalingen te handhaven volgens welke rente op in Belgische effecten belichaamde vorderingen is onderworpen aan roerende voorheffing wanneer die effecten in bewaring zijn gegeven of zijn ingeschreven op een rekening bij een financiële instelling die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie dan het Koninkrijk België of in een derde staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, terwijl die rente is vrijgesteld van roerende voorheffing wanneer die effecten in bewaring zijn gegeven of zijn ingeschreven op een rekening bij een in België gevestigde financiële instelling, is het Koninkrijk België de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 56 VWEU en artikel 36 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
De Europese Commissie en het Koninkrijk België dragen hun eigen kosten. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/7 |
Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 15 oktober 2015 — Banco Privado Português SA (in liquidatie) en Massa Insolvente do Banco Privado Português SA (in liquidatie)/Europese Commissie
(Zaak C-93/15 P) (1)
([Hogere voorziening - Steun die door de Portugese Republiek aan een financiële instelling is verleend in de vorm van een staatsgarantie voor een lening - Besluit waarbij de staatssteun onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Artikel 107, lid 1, VWEU - Artikel 107, lid 3, onder b), VWEU - Kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde hogere voorziening])
(2015/C 429/09)
Procestaal: Portugees
Partijen
Rekwirantes: Banco Privado Português SA (in liquidatie) en Massa Insolvente do Banco Privado Português SA (in liquidatie) (vertegenwoordigers: M. Ferreira Santos en R. Leandro Vasconcelos, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. França en L. Flynn, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Banco Privado Português SA en Massa Insolvente do Banco Privado Português SA worden verwezen in de kosten. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/8 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2015 door Cantina Broglie 1 Srl tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 27 november 2014 in zaak T-153/11, Cantina Broglie 1/BHIM
(Zaak C-33/15 P)
(2015/C 429/10)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Cantina Broglie 1 Srl (vertegenwoordiger: A. Rizzoli, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona
Bij beschikking van 15 oktober 2015 heeft het Hof (Negende kamer) de hogere voorziening afgewezen en beslist dat Cantina Broglie 1 Srl haar eigen kosten zal dragen.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/8 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2015 door Cantina Broglie 1 Srl tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 27 november 2014 in zaak T-154/11, Cantina Broglie 1/BHIM
(Zaak C-34/15 P)
(2015/C 429/11)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Cantina Broglie 1 Srl (vertegenwoordiger: A. Rizzoli, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Verona
Bij beschikking van 15 oktober 2015 heeft het Hof (Negende kamer) de hogere voorziening afgewezen en beslist dat Cantina Broglie 1 Srl haar eigen kosten zal dragen.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landessozialgericht Rheinland-Pfalz, Mainz (Duitsland) op 22 september 2015 — Alphonse Eschenbrenner/Bundesagentur für Arbeit
(Zaak C-496/15)
(2015/C 429/12)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landessozialgericht Rheinland-Pfalz, Mainz
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Alphonse Eschenbrenner
Verwerende partij: Bundesagentur für Arbeit
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is het met de bepalingen van het primaire en/of secundaire Unierecht [met name artikel 45 VWEU en artikel 7 van verordening (EU) nr. 492/2011 (1)] verenigbaar dat bij insolventie van de werkgever van een werknemer die eerst in Duitsland was tewerkgesteld, in een andere lidstaat woont, in Duitsland niet aan de inkomensbelasting onderworpen is en van wie de uitkering wegens insolventie krachtens de op hem toepasselijke voorschriften niet belastbaar is, over het arbeidsloon dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de aan die werknemer toekomende uitkering wegens insolventie, fictief de belastingen worden geheven die door inhouding op het arbeidsloon zouden worden geheven indien de betrokkene in Duitsland aan de inkomensbelasting onderworpen was, wanneer deze geen vordering ter zake van het achterstallige brutoloon meer kan instellen tegen de werkgever? |
|
2) |
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is er dan wel sprake van verenigbaarheid met de bepalingen van het primaire en/of secundaire Unierecht wanneer de werknemer in de hierboven bedoelde situatie nog steeds een vordering ter zake van het achterstallige brutoloon kan instellen tegen de werkgever? |
(1) Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141, blz. 1).
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van koophandel Brussel (België) op 5 oktober 2015 — Uber Belgium BVBA tegen Taxi Radio Bruxellois NV, andere partijen: Uber NV e.a.
(Zaak C-526/15)
(2015/C 429/13)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank van koophandel Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: Uber Belgium BVBA
Verweerster: Taxi Radio Bruxellois NV
Tussenkomende partijen: Uber NV e.a., Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Belgische Federatie van Taxis, Nationale Groepering van Ondernemingen met Taxi- en Locatievoertuigen met Chauffeur VZW
Prejudiciële vraag
Dient het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in de artikelen 5 VEU en 52, § 1, van het Handvest (1), in samenhang gelezen met de artikelen 15, 16 en 17 van het Handvest en met de artikelen 28 en 56 VWEU, aldus te worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een regeling zoals neergelegd in de Ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met vervoerder, zo begrepen dat het begrip „taxidiensten” eveneens van toepassing is op onbezoldigde particuliere vervoerders die aan ridesharing (gedeeld vervoer) doen door in te gaan op ritaanvragen die hun worden aangeboden door middel van een softwareapplicatie van de in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen Uber BV et al.?
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 8 oktober 2015 — Elda Otero Ramos/Servizo Galego de Saúde, Instituto Nacional de la Seguridad Social
(Zaak C-531/15)
(2015/C 429/14)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Superior de Justicia de Galicia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Elda Otero Ramos
Verwerende partijen: Servizo Galego de Saúde en Instituto Nacional de la Seguridad Social
Prejudiciële vragen
|
1) |
Zijn de regels inzake de bewijslast van artikel 19 van richtlijn 2006/54/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) van toepassing op de risicosituatie tijdens de borstvoedingsperiode als bedoeld in artikel 26, lid 4, juncto lid 3, van de Ley de Prevención de Riesgos Laborales, waarbij artikel 5, lid 3, van richtlijn 92/85/EEG (2) van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie in Spaans recht is omgezet? |
|
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan het feit dat de uitoefening van het beroep van verpleegster op een spoeddienst van een ziekenhuis risico’s inhoudt voor het geven van borstvoeding, die zijn aangetoond in een gemotiveerd rapport van een arts die tegelijk het hoofd is van de spoeddienst van het ziekenhuis waar de werkneemster werkt, directe of indirecte discriminatie doen vermoeden in de zin van artikel 19 van de richtlijn? |
|
3) |
Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de omstandigheden dat de door de werkneemster vervulde functie in de door de onderneming na overleg met werknemersvertegenwoordigers opgestelde lijst van functies als risicovrij is aangeduid en dat de betrokken afdeling preventieve geneeskunde/preventie van arbeidsrisico’s van het ziekenhuis een geschiktheidsverklaring heeft afgegeven, zonder dat in die documenten nader wordt toegelicht hoe tot die conclusies is gekomen, worden geacht in ieder geval zonder twijfel aan te tonen dat het gelijkheidsbeginsel in de zin van voornoemd artikel 19 niet is geschonden? |
|
4) |
Indien de tweede vraag bevestigend en de derde vraag ontkennend wordt beantwoord, wie van de partijen — de verzoekende werkneemster dan wel de verwerende werkgever — moet op grond van artikel 19 van richtlijn 2006/54, wanneer vaststaat dat de verrichte arbeid risico’s inhoudt voor de moeder of het borstkind, aantonen (1) dat het niet mogelijk is om de arbeidsomstandigheden of de arbeidstijd aan te passen of dat de arbeidsomstandigheden ondanks een dergelijke aanpassing negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de zwangere werkneemster of de zuigeling (artikel 26, lid 2, juncto lid 4, van de Ley de Prevención de Riesgos Laborales, waarbij artikel 5, lid 2, van richtlijn 92/85 is omgezet) en (2) dat het technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd om van werk te veranderen (artikel 26, lid 3, juncto lid 4, van de Ley de Prevención de Riesgos Laborales, waarbij artikel 5, lid 3, van richtlijn 92/85 is omgezet)? |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Zaragoza (Spanje) op 9 oktober 2015 — Eurosaneamientos, S.L. e.a./ArcelorMittal Zaragoza, S.A.
(Zaak C-532/15)
(2015/C 429/15)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial de Zaragoza
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Eurosaneamientos, S.L., Entidad Urbanística Conservación Parque Tecnológico de reciclado López Soriano en UTE PTR Acciona Infraestructuras, S.A.
Verwerende partij: ArcelorMittal Zaragoza, S.A.
Prejudiciële vragen
|
1) |
Verdraagt zich met artikel 4, lid 3, [VEU] en artikel 101 VWEU een door de staat vastgestelde regeling waarbij sprake is van staatstoezicht op het bepalen van het honorarium van procesvertegenwoordigers („procuradores”, zijnde tussenpersonen tussen de rechtbank en de advocaat) aangezien het exacte en verplicht in rekening te brengen honorariumbedrag is vastgelegd bij besluit en de rechter de taak heeft — met name bij een kostenveroordeling — achteraf toezicht te houden op de bepaling van het honorarium in ieder specifiek geval, met dien verstande dat bij dit toezicht slechts wordt getoetst of de tarieven strikt zijn gehanteerd, zonder dat in uitzonderlijke gevallen bij met redenen omklede beslissing kan worden afgeweken van de door de tariefregeling gestelde grenzen? |
|
2) |
Als de staat het voor diensten te betalen bedrag in regelgeving vastlegt en er bij gebreke van een in het omzettingsrecht opgenomen regeling sprake is van een stilzwijgende verklaring dat dwingende redenen van algemeen belang aanwezig zijn — ook al kunnen deze redenen de toetsing aan de [Unie]rechtspraak niet met succes doorstaan — is het dan zo dat de door het Hof [van Justitie] van de [Europese] Unie gegeven uitlegging van de in de artikelen [4 en 15] van de richtlijn betreffende diensten op de interne markt (1) gebruikte begrippen „dwingende redenen van algemeen belang”, „noodzakelijkheid” en „evenredigheid” het mogelijk maakt dat de rechterlijke instanties van de [lid]staten van oordeel zijn dat in een specifiek geval sprake is van een niet op het algemeen belang berustende beperking en daarom de honorariumregeling voor procesvertegenwoordigers buiten toepassing laten of wijzigen? |
|
3) |
Is het vaststellen van een dergelijke regeling mogelijkerwijs strijdig met het recht op een eerlijk proces als uitgelegd door het Hof [van Justitie] van de [Europese] Unie? |
(1) Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 (PB L 376, blz. 36).
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia de Olot (Spanje) op 15 oktober 2015 — Francesc de Bolós Pi/Urbaser, S.A.
(Zaak C-538/15)
(2015/C 429/16)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de Primera Instancia de Olot
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Francesc de Bolós Pi
Verwerende partij: Urbaser, S.A.
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is de in koninklijk decreet 1373/2003 van 7 november 2003 vervatte tariefregeling voor procesvertegenwoordigers („procuradores”, zijnde tussenpersonen tussen de rechtbank en de advocaat) waarbij voor de vergoeding van procesvertegenwoordigers een minimumtarief of -bedrag geldt dat slechts met 12 % kan worden verhoogd of verlaagd, verenigbaar met artikel 101 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 10 [EG] en artikel 4, lid 3, VEU, ermee rekening houdende dat de autoriteiten van de staat, waaronder ook rechterlijke instanties, niet mogen afwijken van het minimumtarief of -bedrag, ook niet in uitzonderlijke situaties? |
|
2) |
Kan voor de toepassing van de genoemde wettelijke tariefregeling zonder inachtneming van het daarin vastgestelde minimumtarief, als uitzonderlijke situatie worden aangemerkt het feit dat de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden helemaal niet in verhouding staan tot het volgens de tariefregeling te betalen honorarium? |
|
3) |
Is koninklijk decreet 1373/2003 verenigbaar met artikel 56 VWEU? |
|
4) |
Voldoet dit koninklijk decreet aan de in artikel 15, lid 3, van richtlijn 2006/123/EG (1) genoemde eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid? |
|
5) |
Omvat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden het recht om doeltreffend te kunnen opkomen tegen het honorarium van de procesvertegenwoordiger wanneer dit onevenredig hoog is en niet overeenkomt met de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden? |
(1) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36).
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 19 oktober 2015 — Sahar Fahimian/Bundesrepublik Deutschland
(Zaak C-544/15)
(2015/C 429/17)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgericht Berlin
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Sahar Fahimian
Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland
In het geding geroepen partij: Stadt Darmstadt
Prejudiciële vragen
|
1 |
|
|
2. |
Ongeacht het antwoord op de vragen 1a en 1b: Moet artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn [2004/114] in die zin worden uitgelegd dat de lidstaten op grond daarvan bevoegd zijn om in een situatie als de onderhavige — waarin een derdelander uit Iran, die haar universitaire diploma in Iran heeft behaald aan de voor techniek, ingenieurswetenschappen en natuurkunde gespecialiseerde Sharif University of Technology (Teheran) en die verzoekt om toegang met het oog op een doctoraatsstudie op het gebied van het IT-beveiligingsonderzoek in het project „betrouwbare ingebedde en mobiele systemen”, met name de ontwikkeling van doeltreffende beschermingsmechanismen voor smartphones — de toelating tot hun grondgebied te weigeren met het argument dat niet kan worden uitgesloten dat de in samenhang met het onderzoeksproject verworven vaardigheden in Iran zullen worden misbruikt, bijvoorbeeld om vertrouwelijke informatie in de Westerse landen te verkrijgen, dan wel ter interne onderdrukking of algemeen in samenhang met schending van mensenrechten? |
Gerecht
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/14 |
Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2015 — Al-Faqih e.a./Commissie
(Zaak T-134/11) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Maatregelen tegen personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, Al-Qa’ida-netwerk en Taliban - Bevriezing van tegoeden - Grondrechten - Recht op effectieve rechterlijke bescherming”))
(2015/C 429/18)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Al-Bashir Mohammed Al-Faqih (Birmingham, Verenigd Koninkrijk), Ghunia Abdrabbah (Birmingham), Taher Nasuf (Manchester, Verenigd Koninkrijk) en Sanabel Relief Agency Ltd (Birmingham) (vertegenwoordigers: E. Grieves, barrister en N. Garcia-Lora, solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Boelaert, M. Konstantinidis, E. Paasivirta en T. Scharf, vervolgens M. Konstantinidis, E. Paasivirta en T. Scharf, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Finnegan, R. Szostak en G. Étienne, vervolgens E. Finnegan en G. Étienne, gemachtigden) en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Jenkinson, vervolgens L. Christie, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1138/2010 van de Commissie van 7 december 2010 tot 140e wijziging van verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban (PB L 322, blz. 4), en verordening (EU) nr. 1139/2010 van de Commissie van 7 december 2010 tot 141e wijziging van verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban (PB L 322, blz. 6), voor zover die handelingen verzoekers betreffen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Al-Bashir Mohammed Al-Faqih, Ghunia Abdrabbah en Taher Nasuf worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Europese Commissie. |
|
3) |
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Raad van de Europese Unie zullen hun eigen kosten dragen. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/15 |
Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2015 — Hammar Nordic Plugg/Commissie
(Zaak T-253/12) (1)
((„Staatssteun - Verkoop en verhuur van grond en van een productie-eenheid - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast - Geen verkoop bij openbare inschrijving - Bepaling van de marktprijs - Criterium van de particuliere investeerder - Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten”))
(2015/C 429/19)
Procestaal: Zweeds
Partijen
Verzoekende partij: Hammar Nordic Plugg AB (Trollhättan, Zweden) (vertegenwoordigers: I. Otken Eriksson en U. Öberg, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Grespan en P.-J. Loewenthal, gemachtigden, bijgestaan door L. Sandberg-Morch, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van besluit 2012/293/EU van de Commissie van 8 februari 2012, betreffende de door Zweden toegekende steunmaatregel SA.28809 (C 29/10) (ex NN 42/10 en ex CP 194/09) ten gunste van Hammar Nordic Plugg AB (PB L 150, blz. 78)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Hammar Nordic Plugg AB draagt haar eigen kosten, alsmede die van de Europese Commissie. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/15 |
Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2015 — Rot Front/BHIM — Rakhat (Маcка)
(Zaak T-96/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Маcка - Niet-ingeschreven ouder nationaal beeldmerk Маcка - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Toepassing van het nationale recht door het BHIM”])
(2015/C 429/20)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Rot Front OAO (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Térauda, vervolgens O. Spuhler en M. Geitz, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Rakhat AO (Almaty, Kazachstan)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 28 november 2012 (zaak R 893/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Rot Front OAO en Rakhat AO
Dictum
|
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 28 november 2012 (zaak R 893/2012-2) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het BHIM draagt zijn eigen kosten alsook die van Rot Front OAO. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/16 |
Arrest van het Gerecht van 29 oktober 2015 — Litouwen/Commissie
(Zaak T-110/13) (1)
([„Communautair steunprogramma voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa (Sapard) - Financiering door de Unie van bepaalde door Litouwen gedane uitgaven - Besluit waarbij de Commissie van Litouwen terugbetaling verlangt van een gedeelte van het uitgekeerde bedrag - Artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1268/1999 - Verwijzing naar de in verordening (EG) nr. 1258/1999 neergelegde beginselen - Strekking van de meerjarenfinancieringsovereenkomst voor het Sapard-programma - Loyale samenwerking”])
(2015/C 429/21)
Procestaal: Litouws
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas, R. Krasuckaitė, D. Skara en V. Čepaitė, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher, A. Steiblytė en G. von Rintelen, gemachtigden)
Voorwerp
Primair een verzoek tot nietigverklaring van besluit FK/fa/D(2012)1707818 van de Commissie van 10 december 2012, voor zover de bijgevoegde debetnota nr. 3241213460 betrekking heeft op projecten waarvan de realisering is opgedragen aan ondernemingen die failliet zijn gegaan, en op project P27010010.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Republiek Litouwen draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/17 |
Arrest van het Gerecht van 29 oktober 2015 — Direct Way en Direct Way Worldwide/Parlement
(Zaak T-126/13) (1)
((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Vervoer van de leden van het Europees Parlement - Besluit houdende vaststelling dat de aanbestedingsprocedure niet tot de gewenste resultaten heeft geleid, tot afsluiting van deze procedure en tot inleiding van de procedure van gunning via onderhandelingen - Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver - Gelijke behandeling - Wezenlijke wijziging van de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht”))
(2015/C 429/22)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Direct Way (Machelen, België) en Direct Way Worldwide (Machelen) (vertegenwoordiger: E. van Nuffel d’Heynsbroeck, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Darie en P. Biström, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van drie besluiten van het Parlement betreffende de gunning van de opdracht voor het verzorgen van het vervoer van de leden van het Parlement naar Brussel
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Direct Way en Directway Worldwide worden verwezen in de kosten. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/18 |
Arrest van het Gerecht van 29 oktober 2015 — Éditions Quo Vadis/BHIM — Gómez Hernández („QUO VADIS”)
(Zaak T-517/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk „QUO VADIS” - Ouder nationaal woordmerk QUO VADIS - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 429/23)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Éditions Quo Vadis (Carquefou, Frankrijk) (vertegenwoordigers: F. Valentin en J. Canlorbe, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en A. Schifko, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Francisco Gómez Hernández (Jacarilla, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 10 juli 2013 (zaak R 1166/2012-4) inzake een oppositieprocedure tussen Francisco Gómez Hernández en Éditions Quo Vadis
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Éditions Quo Vadis wordt verwezen in de kosten. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/18 |
Arrest van het Gerecht van 29 oktober 2015 — NetMed/BHIM — Sander chemisch-pharmazeutische Fabrik (SANDTER 1953)
(Zaak T-21/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SANDTER 1953 - Ouder nationaal woordmerk Sander - Relatieve weigeringsgrond - Gedeeltelijke weigering van inschrijving - Bewijs van het normale gebruik van een ouder merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])
(2015/C 429/24)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: NetMed Sàrl (Wasserbillig, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. Schafhaus, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Sander chemisch-pharmazeutische Fabrik GmbH (Baden-Baden, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 24 oktober 2013 (zaak R 1846/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen NetMed Sàrl en Sander chemisch-pharmazeutische Fabrik GmbH
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
NetMed Sàrl wordt verwezen in de kosten. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/19 |
Arrest van het Gerecht van 29 oktober 2015 — Vanbreda Risk & Benefits/Commissie
(Zaak T-199/14) (1)
((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Verlening van diensten op het gebied van goederen- en persoonsverzekeringen - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver - Gelijke behandeling - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die rechten toekent aan particulieren - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Verlies van een kans - Tussenarrest”))
(2015/C 429/25)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Vanbreda Risk & Benefits (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Teerlinck en P. de Bandt, vervolgens P. Teerlinck, P. de Bandt en M. Gherghinaru, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Delaude en L. Cappelletti, gemachtigden)
Voorwerp
Enerzijds, verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 30 januari 2014 waarbij de offerte van verzoekster voor perceel 1 in het kader van openbare aanbesteding OIB.DR.2/PO/2013/062/591 betreffende de verzekering van goederen en personen (PB 2013/S 155 269617) is afgewezen en de opdracht voor dit perceel aan een andere inschrijver is gegund, en, anderzijds, verzoek tot schadevergoeding
Dictum
|
1) |
Het besluit van de Europese Commissie van 30 januari 2014 waarbij de offerte van Vanbreda Risk & Benefits voor perceel 1 in het kader van openbare aanbesteding OIB.DR.2/PO/2013/062/591 betreffende de verzekering van goederen en personen (PB 2013/S 155 269617) is afgewezen en de opdracht voor dit perceel aan een andere inschrijver is gegund, wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Europese Unie moet de schade vergoeden die Vanbreda Risk & Benefits heeft geleden door het verlies van een kans om bovengenoemde opdracht in de wacht te slepen en de daaraan verbonden referenties te verwerven. |
|
3) |
Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen voor het overige. |
|
4) |
Partijen zullen het Gerecht binnen een termijn van zes maanden na de datum van uitspraak van dit arrest het in gezamenlijk overleg vastgestelde bedrag van de verschuldigde schadevergoeding meedelen. |
|
5) |
Bij gebreke van een dergelijk akkoord zullen partijen het Gerecht binnen dezelfde termijn hun becijferde vorderingen voorleggen. |
|
6) |
De kosten worden aangehouden. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/20 |
Arrest van het Gerecht van 29 oktober 2015 — Giuntoli/BHIM — Société des produits Nestlé (CREMERIA TOSCANA)
(Zaak T-256/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CREMERIA TOSCANA - Ouder internationaal beeldmerk la Cremeria - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 429/26)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Andrea Giuntoli (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Société des produits Nestlé SA (Vevey, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Jaeger-Lenz en T. Bösling, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 12 februari 2014 (zaak R 886/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen Société des produits Nestlé SA en Giuntoli
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Giuntoli wordt verwezen in de kosten. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/21 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2015 — Portnov/Raad
(Zaak T-290/14) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Opname van verzoekers naam op die lijst - Bewijs van de gegrondheid van de opname op de lijst”))
(2015/C 429/27)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Andriy Portnov (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordiger: M. Cessieux, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: V. Piessevaux en J.-P. Hix, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Gauci en T. Scharf, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB L 66, blz. 1) en van besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB L 66, blz. 26) voor zover verzoekers naam is opgenomen op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn
Dictum
|
1) |
Besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne en verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne worden nietig verklaard voor zover zij betrekking hebben op Andriy Portnov. |
|
2) |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van Portnov. |
|
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/22 |
Arrest van het Gerecht van 29 oktober 2015 — Roca Sanitario/BHIM — Villeroy & Boch (Waterkaan met één hendel)
(Zaak T-334/14) (1)
([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een waterkraan met één hendel weergeeft - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Geïnformeerde gebruiker - Mate van vrijheid van de ontwerper - Verzadiging van de stand van techniek - Verschillende algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002”])
(2015/C 429/28)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Roca Sanitario, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: R. Guerras Mazón, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Villeroy & Boch AG (Mettlach, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 21 februari 2014 (zaak R 812/2012-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Villeroy & Boch AG en Roca Sanitario, SA
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Roca Sanitario, SA wordt verwezen in de kosten. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/23 |
Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2015 — Monster Energy/BHIM — Home Focus (MoMo Monsters)
(Zaak T-736/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk MoMo Monsters - Oudere gemeenschapswoordmerken MONSTER en MONSTER ENERGY en ouder internationaal beeldmerk MONSTER ENERGY - Relatieve weigeringsgrond - Geen soortgelijke waren en diensten - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 429/29)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Monster Energy Company (Corona, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: P. Brownlow, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: E. Zaera Cuadrado, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Home Focus Development Ltd (Tortola, Britse Maagdeneilanden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 7 augustus 2014 (zaak R 1167/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen Monster Energy Company en Home Focus Development Ltd
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Monster Energy Company wordt verwezen in de kosten. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/23 |
Beschikking van het Gerecht van 26 oktober 2015 — Lidl Stiftung/BHIM — Vinotasia (VITASIA)
(Zaak T-124/10) (1)
((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”))
(2015/C 429/30)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Lidl Stiftung & Co. KG (Neckarsulm, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Marx en M. Schaeffer, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: G. Schneider en D. Botis, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Vinotasia GmbH (Koblenz, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Gail, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 14 januari 2010 (zaak R 1054/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen Vinotasia GmbH en Lidl Stiftung & Co. KG
Dictum
|
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Lidl Stiftung & Co. KG en Vinotasia GmbH worden verwezen in hun eigen kosten en elk in de helft van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM). |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/24 |
Beschikking van het Gerecht van 29 oktober 2015 — Hipp/BHIM — Nestlé Nutrition (Praebiotik)
(Zaak T-315/14) (1)
((„Gemeenschapsmerk - Vordering tot vervallenverklaring - Intrekking van inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”))
(2015/C 429/31)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Hipp & Co. (Sachseln, Zwitserland) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, A. Wagner en S. Brandstätter, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Nestlé Nutrition GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Schulz en C. Onken, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 26 februari 2014 (zaken R 1171/2012-4 en R 1326/2012-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Nestlé Nutrition GmbH en Hipp & Co.
Dictum
|
1) |
Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Hipp & Co. en Nestlé Nutrition GmbH worden elk verwezen in hun eigen kosten en in de helft van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM). |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/25 |
Beschikking van het Gerecht van 27 oktober 2015 — België/Commissie
(Zaak T-721/14) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Onlinegokdiensten - Bescherming van consumenten en spelers en voorkoming van onlinegokken door minderjarigen - Aanbeveling van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))
(2015/C 429/32)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: L. Van den Broeck en M. Jacobs, gemachtigden, bijgestaan door P. Vlaemminck en B. Van Vooren, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Tserepa Lacombe en F. Wilman, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van aanbeveling 2014/478/EU van de Commissie van 14 juli 2014 betreffende beginselen ter bescherming van consumenten en gebruikers van onlinegokdiensten en ter voorkoming van onlinegokken door minderjarigen (PB L 214, blz. 38)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Op de verzoeken tot interventie van de Helleense Republiek en de Portugese Republiek hoeft niet te worden beslist. |
|
3) |
Het Koninkrijk België draagt zijn eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
|
4) |
Het Koninkrijk België, de Helleense Republiek, de Portugese Republiek en de Commissie dragen hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/26 |
Beschikking van het Gerecht van 16 oktober 2015 — Laboratorios Ern/BHIM — Dermogen Farma (ETERN JUVENTUS)
(Zaak T-60/15) (1)
((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Beperking van de waren waarvoor de aanvraag is ingediend - Afdoening zonder beslissing”))
(2015/C 429/33)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Laboratorios Ern, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: T. González Martínez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: J. García Murillo en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Dermogen Farma, SA (Madrid, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 november 2014 (zaak R 2414/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen Laboratorios Ern, SA en Dermogen Farma, SA
Dictum
|
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/26 |
Beschikking van het Gerecht van 22 oktober 2015 — Macchia/Commissie
(Zaak T-80/15 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Besluit tot niet-verlenging - Dienstbelang - Zorgplicht - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”))
(2015/C 429/34)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Luigi Macchia (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Blot, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 12 december 2014, Macchia/Commissie (F-63/11 RENV, JurAmbt., EU:F:2014:272), en strekkende tot vernietiging van die beschikking
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Macchia zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/27 |
Beroep ingesteld op 29 mei 2015 — Ezz e.a./Raad
(Zaak T-288/15)
(2015/C 429/35)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Ahmed Abdelaziz Ezz (Giza, Egypte), Abla Mohammed Fawzi Ali Ahmed Salama (Caïro, Egypte), Khadiga Ahmed Ahmed Kamel Yassin (Giza, Egypte), Shahinaz Abdel Azizabdel Wahab Al Naggar (Giza, Egypte) (vertegenwoordigers: J. Lewis, QC, B. Kennelly en J. Pobjoy, Barristers, J. Binns, Solicitor, J. Bellis en S. Rowe, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
besluit (GBVB) 2015/486 van de Raad van 20 maart 2015 tot wijziging van besluit 2011/172/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte (PB L 77, blz. 16) nietig verklaren, voor zover het verzoekers betreft; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen vijf middelen aan.
|
1. |
De Raad heeft geen passende rechtsgrondslag voor het bestreden besluit genoemd. Volgens verzoekers vormt artikel 29 VEU geen passende rechtsgrondslag voor het bestreden besluit. |
|
2. |
De Raad heeft de rechten geschonden die verzoekende partijen genieten uit hoofde van artikel 6 VEU, gelezen in samenhang met de artikelen 2 VEU en 3 VEU, en de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, door te vooronderstellen dat gerechtelijke procedures in Egypte de fundamentele mensenrechten eerbiedigen. |
|
3. |
De Raad heeft niet voldaan aan het criterium voor de vaststelling van beperkende maatregelen jegens verzoekers als bedoeld in artikel 1 van besluit 2011/172/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte (PB L 76, blz. 63) (zoals gewijzigd) en artikel 2 van verordening (EU) nr. 270/2011 van de Raad van 21 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Egypte (PB L 76, blz. 4) (zoals gewijzigd). Verzoekende partijen voeren aan dat zij niet „zijn geïdentificeerd als zijnde verantwoordelijk” voor het verduisteren van Egyptische overheidsmiddelen of mensenrechtenschendingen in Egypte of als een persoon die banden heeft met iemand die als zodanig is geïdentificeerd. |
|
4. |
De Raad heeft verzoekers’ rechten van de verdediging, het recht op goed bestuur en op daadwerkelijk rechterlijk toezicht geschonden. Meer in het bijzonder voeren verzoekende partijen aan dat de Raad niet zorgvuldig en onpartijdig heeft onderzocht of de redenen die zijn aangevoerd ter rechtvaardiging van een nieuwe opname op een lijst, gegrond waren in het licht van de opmerkingen die zij daaraan voorafgaand hadden geformuleerd. |
|
5. |
De Raad heeft zonder rechtvaardiging of evenredigheid de grondrechten van verzoekers geschonden, daaronder begrepen hun recht op bescherming van hun eigendom en reputatie. Verzoekers voeren aan dat de Raad niet heeft aangetoond dat de bevriezing van hun tegoeden en economische middelen verband houdt met of gerechtvaardigd is door een legitiem doel, en al helemaal niet dat die bevriezing evenredig aan dat doel is. |
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/28 |
Beroep ingesteld op 22 oktober 2015 — CEVA/Commissie
(Zaak T-601/15)
(2015/C 429/36)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Centre d’étude et de valorisation des algues SA (CEVA) (Pleubian, Frankrijk) (vertegenwoordiger: E. De Boissieu, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de Commissie veroordelen om CEVA 59 103,21 EUR te betalen overeenkomstig de Grant Agreement; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met het onderhavige beroep vordert verzoekster dat de Commissie wordt veroordeeld tot betaling van de eerste termijn van de financiële bijdrage die is toegekend ter uitvoering van het contract SEABIOPLAS en van de subsidieovereenkomst erbij („Grant Agreement”), betreffende een project voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied „Algen afkomstig uit duurzame aquacultuur als grondstof voor biologisch afbreekbare biokunststoffen”, na een ambtshalve verrekening van hetzelfde bedrag die door haar was toegepast uit hoofde van de inning, op basis van de conclusies van een financiële audit van OLAF, van de in het kader van het contract PROTOP aan verzoekster betaalde bedragen.
Tot staving van haar beroep voert verzoekster in wezen één middel aan, betreffende fouten van de Commissie die van invloed zijn op de inning, middels verrekening van schuldvorderingen, van de door de Commissie aan verzoekster betaalde sommen. Verzoekster betoogt in dit verband in wezen dat de voorwaarden voor verrekening niet zijn vervuld. Om te beginnen is de schuldvordering van de Commissie op verzoekster zeker noch invorderbaar. Vervolgens heeft de Commissie de artikelen 87, lid 2, betreffende inning door middel van verrekening, en 88, betreffende inning bij uitblijven van vrijwillige betaling, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, niet in acht genomen. Ten slotte betoogt verzoekster dat de Commissie jegens haar geen contractuele vordering heeft. Subsidiair, voor het geval het Gerecht mocht oordelen dat de verrekening gegrond is, betoogt verzoekster dat de volledige terugbetaling van alle subsidie die zij heeft ontvangen, indruist tegen het evenredigheidsbeginsel en een ongerechtvaardigde verrijking van de Commissie vormt.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/29 |
Beschikking van het Gerecht van 22 oktober 2015 — Elan/Commissie
(Zaak T-27/13) (1)
(2015/C 429/37)
Procestaal: Sloveens
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/29 |
Beschikking van het Gerecht van 21 oktober 2015 — ECC Couture/BHIM — Ball Wholesale (Culture)
(Zaak T-28/13) (1)
(2015/C 429/38)
Procestaal: Engels
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/29 |
Beschikking van het Gerecht van 28 oktober 2015 — Ryanair/Commissie
(Zaak T-260/13) (1)
(2015/C 429/39)
Procestaal: Engels
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/30 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 november 2015 — FL, FM en FO/CEPOL
(Zaak F-41/15 DISS I)
(2015/C 429/40)
Procestaal: Frans
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/30 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 november 2015 — HA/Commissie
(Zaak F-55/15) (1)
(2015/C 429/41)
Procestaal: Frans
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 213 van 29.6.2015, blz. 45.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/30 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 november 2015 — GK en GH/Commissie
(Zaak F-80/15) (1)
(2015/C 429/42)
Procestaal: Frans
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 279 van 24.8.2015, blz. 58.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/30 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 november 2015 — GM en GN/Commissie
(Zaak F-81/15) (1)
(2015/C 429/43)
Procestaal: Frans
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 262 van 10.8.2015, blz. 42.
|
21.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 429/31 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 november 2015 — FM en FO/CEPOL
(Zaak F-105/15) (1)
(2015/C 429/44)
Procestaal: Frans
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 320 van 28.9.2015, blz. 53.