|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
58e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Raad |
|
|
2015/C 417/01 |
||
|
2015/C 417/02 |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Raad |
|
|
2015/C 417/03 |
||
|
2015/C 417/04 |
||
|
2015/C 417/05 |
||
|
2015/C 417/06 |
||
|
2015/C 417/07 |
||
|
2015/C 417/08 |
||
|
2015/C 417/09 |
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Raad
|
15.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417/1 |
Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over een werkplan voor jeugdzaken van de Europese Unie voor 2016-2018
(2015/C 417/01)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN,
I. INLEIDING
|
1. |
CONSTATEREN dat ook na vaststelling van de resolutie over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), en van het EU-werkplan voor jeugdzaken voor 2014-2015, jongeren in Europa nog altijd ernstig en onevenredig te lijden hebben van de crisis, met alle gevolgen voor hun overgang naar volwassenheid van dien. |
|
2. |
ONDERKENNEN de noodzaak van een hechtere sectoroverschrijdende samenwerking in jeugdzaken op Europees niveau om deze uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. |
|
3. |
NEMEN NOTA van het voornemen van de Europese Commissie om de bestrijding van radicalisering en marginalisering van jongeren en de bevordering van inclusie tot prioriteit te maken onder het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”), het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), het werkplan van de EU voor sport (2014-2017) en het werkplan voor cultuur (2015-2018). (1) |
|
4. |
NEMEN NOTA van het gezamenlijke EU-jeugdverslag 2015 van de Raad en de Commissie (2), met name van deel 5 daarvan, getiteld „The way forward in EU youth cooperation”. KOMEN aldus OVEREEN om ter ondersteuning van de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), een driejarig EU-werkplan voor jeugdzaken op te stellen voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018, voorzien van door de lidstaten en de Commissie uit te voeren acties. |
II. BEGINSELEN
|
5. |
ZIJN VAN OORDEEL dat voor het Werkplan — onder naleving van het subsidiariteitsbeginsel — navolgende leidende beginselen moeten gelden. Het plan moet:
|
|
6. |
ZIJN HET ER in het licht van de huidige ontwikkelingen OVER EENS dat de lidstaten en de Commissie bij hun samenwerking op EU-niveau gedurende de looptijd van dit werkplan tot eind 2018, voorrang aan onderstaande thema's moeten geven: Jeugdwerk en sectoroverschrijdende samenwerking worden versterkt met de volgende doelstellingen, overeenkomstig de prioriteiten in het gezamenlijk jeugdverslag van de EU van 2015:
|
|
7. |
ZIJN HET EROVER EENS dat de actie van de lidstaten en de Commissie, als vastgesteld in bijlage I, gericht is op alle jongeren, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan de volgende groepen:
|
|
8. |
ZIJN HET EROVER EENS dat de Raad het werkplan kan herzien in het licht van de behaalde resultaten en de beleidsontwikkelingen in de EU. |
|
9. |
KOMEN een lijst met specifieke acties conform deze prioritaire thema's OVEREEN, alsmede een tijdschema voor de uitvoering ervan (zie bijlage I). |
III. WERKMETHODEN EN -STRUCTUREN
|
10. |
CONSTATEREN dat jeugdzaken beter geïntegreerd moeten worden in de resultaatgerichte sectoroverschrijdende samenwerking binnen de Raad, opdat bij de beleidsvorming op alle relevante gebieden waar mogelijk rekening wordt gehouden met de verwachtingen, situatie en behoeften van jongeren. |
|
11. |
KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:
|
|
12. |
VERZOEKEN, REKENING HOUDEND MET BOVENSTAANDE, de lidstaten en de Commissie om voor de duur van het huidige werkplan voor de volgende thema's deskundigengroepen in te stellen:
|
IV. ACTIES
|
13. |
VERZOEKEN DE LIDSTATEN OM, MET INACHTNEMING VAN HET BEGINSEL VAN SUBSIDIARITEIT:
|
|
14. |
VERZOEKEN DE VOORZITTERSCHAPPEN VAN DE RAAD:
|
|
15. |
VERZOEKEN DE COMMISSIE:
|
|
16. |
VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN CONFORM HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:
|
(1) COM(2015) 185 definitief.
(2) Document 13635/15.
BIJLAGE I
Acties, instrumenten, termijnen langs de lijnen van prioritaire thema's
Acties langs de lijnen van prioritaire thema's
|
Werkmethode/Instrument |
Resultaat en streefdatum |
Referentie |
||||
|
|
||||||
|
Prioriteit A: |
||||||
|
Grotere sociale insluiting van alle jongeren, rekening houdend met de onderliggende Europese waarden |
||||||
|
Raad en voorbereidende instanties De rol van het jeugdwerk bij het voorkomen van gewelddadige radicalisering |
Eerste helft van 2016 (evt.) Debat in de Raad |
A 1 |
||||
|
Kennisgedreven en empirisch onderbouwde beleidsvorming Studie van de Commissie over kwaliteitsregelingen en raamwerken voor jongerenwerk in de Europese Unie |
Tweede helft van 2016: Handboek voor de uitvoering |
A 2 |
||||
|
Gestructureerde dialoog/de Raad en de voorbereidende instanties „Essentiële sociale vaardigheden en competenties van jongeren in een divers, onderling verbonden en inclusief Europa voor actieve participatie in gemeenschap en beroepsleven.” |
Eerste helft van 2017: (evt.) Resolutie van de Raad |
A 3 |
||||
|
Prioriteit B: |
||||||
|
Grotere participatie van alle jongeren in het politiek en maatschappelijk leven in Europa |
||||||
|
Deskundigengroep Afbakening van de specifieke rol van jeugdwerk en niet-formeel en informeel leren bij het bevorderen van actief burgerschap en participatie van jongeren in verscheiden en tolerante samenlevingen, alsmede bij het voorkomen van marginalisering en radicalisering en daaruit mogelijk voortvloeiend gewelddadig gedrag. |
Eerste helft van 2017
|
B 1 |
||||
|
Kennisgedreven en empirisch onderbouwde beleidsvorming Onderzoek van de Commissie naar de impact van transnationaal vrijwilligerswerk in het kader van het Europees vrijwilligerswerk |
Eerste helft van 2017:
|
B 2 |
||||
|
Seminar voor beleidsmakers jeugd en sport: „Democratie, jeugd en sport: sectoroverschrijdende benaderingen voor de actieve deelname van jongeren aan en hun inzet voor het maatschappelijk en politiek leven door sport.” |
Tweede helft van 2017: Verslag seminar over beste praktijken en aanbevelingen over hoe sectoroverschrijdende benaderingen tussen jeugdzaken en sport de democratische waarden en burgerzin bij jongeren kunnen bevorderen. |
B 3 |
||||
|
Prioriteit C: |
||||||
|
Vlottere overgang voor jongeren van jeugd naar volwassenheid, vooral wat betreft de integratie in de arbeidsmarkt |
||||||
|
Intercollegiaal leren tussen lidstaten en Commissie/directeuren-generaal „Jeugdwerk als erkend instrument voor toegevoegde waarde en sectoroverschrijdende samenwerking bij het ondersteunen van de overgang van jongeren naar volwassenheid en beroepsleven.” |
Tweede helft van 2017: Verslag over beste praktijken en aanbevelingen aangaande jeugdwerk als erkend instrument voor toegevoegde waarde en sectoroverschrijdende samenwerking bij het ondersteunen van de overgang van jongeren naar volwassenheid en beroepsleven. |
C 1 |
||||
|
Kennis en goed onderbouwde beleidsvorming Studie van de Commissie over jongerenwerk en ondernemerschap |
Tweede helft van 2017
|
C 2 |
||||
|
Prioriteit D: |
||||||
|
Steun voor gezondheid en welzijn van jongeren, met inbegrip van de geestelijke gezondheid |
||||||
|
Raad en voorbereidende instanties Sectoroverschrijdende samenwerking inzake deelname om de gezondheid en het welzijn van jongeren bij de overgang naar volwassenheid te bevorderen, met name voor jongeren met geestelijke gezondheidsproblemen (1), vaak in verband met de overgang naar volwassenheid. Het accent leggen op wat ze kunnen betekenen voor de samenleving in plaats van op hun problemen. |
a) Eerste helft van 2016 (evt.) Conclusies van de Raad |
D 1 |
||||
|
b) Tweede helft van 2017 Sectoroverschrijdend intercollegiaal leren tussen de lidstaten |
D 2 |
|||||
|
Prioriteit E: |
||||||
|
Helpen bij het oppakken van de uitdagingen en kansen van het digitale tijdperk voor jeugdbeleid, jeugdwerk en jongeren |
||||||
|
Raad en voorbereidende instanties Nieuwe benaderingen in het jeugdwerk met het oog op de optimale ontwikkeling van het potentieel en het talent van jongeren en hun integratie in de samenleving. Nieuwe, moderne en aantrekkelijke vormen van jeugdwerk, met inbegrip van online praktijken voor jeugdwerk in verband met de nieuwe trends in het leven van jongeren en het maximaliseren van het effect van jeugdwerk, zodat meer jongeren bij de activiteiten ervan betrokken zijn. |
Tweede helft van 2016 (evt.) Conclusies van de Raad |
E 1 |
||||
|
Intercollegiaal leren Nieuwe praktijken in het kader van het jeugdwerk en jeugdwerk aantrekkelijker maken voor jongeren. |
Eerste helft van 2017 Rapport over bestaande praktijken om in te spelen op de trends en aanbevelingen inzake de tenuitvoerlegging in de dagelijkse praktijk van het jeugdwerk |
E 2 |
||||
|
Deskundigengroep „Risico's voor jeugd, jeugdwerk en jeugdbeleid in verband met de digitalisering, en het oppikken van de mogelijkheden en gevolgen van die digitalisering” |
Tweede helft van 2017 Rapport van de deskundigengroep |
E 3 |
||||
|
Kennisgedreven en empirisch onderbouwde beleidsvorming Studie van de Commissie over de gevolgen van het internet en de sociale media voor de participatie van jongeren en jongerenwerk |
Eerste helft van 2018 Verslag |
E 4 |
||||
|
Raad en voorbereidende instanties Ontwikkeling van innovatieve methoden in het jeugdwerk, met inbegrip van digitale instrumenten, zodat op een efficiëntere, slimmere en relevantere manier kan worden aangesloten op de behoeften en verwachtingen van jongeren en de sectoroverschrijdende samenwerking kan worden verbeterd. |
Eerste helft van 2018 (evt.) Conclusies van de Raad, naar aanleiding van bovengenoemde acties E3 en E4. |
E 5 |
||||
|
Prioriteit F: |
||||||
|
Helpen bij het benutten van de kansen en uitdagingen voortvloeiend uit het groeiende aantal jonge migranten en vluchtelingen in de Europese Unie. |
||||||
|
Deskundigengroep Definiëren van de specifieke bijdrage van jeugdwerk en niet-formeel en informeel leren aan het benutten van de kansen en uitdagingen voortvloeiend uit het groeiende aantal jonge migranten en vluchtelingen in de Europese Unie |
Tweede helft van 2018
|
F 1 |
||||
|
Overige |
|
||||
|
Onderwerp |
Instrument/actie |
Resultaat en streefdatum |
|
||
|
EU-strategie voor jongeren |
Intercollegiaal leren
|
Eerste helft van 2016 Formalisering van het flexibel raamwerk voor intercollegiaal leren-activiteiten |
O 1 |
||
|
Kennisgedreven en empirisch onderbouwde beleidsvorming
|
Tweede helft van 2016: (evt.) Conclusies van de Raad naar aanleiding van de evaluatie, met inbegrip van de evaluatie van de aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie |
O 2 |
|||
|
Eerste helft van 2018: EU-Jongerenrapport |
O 3 |
|||
|
Erasmus+ |
Kennis en goed onderbouwde beleidsvorming Tussentijdse evaluatie van Erasmus+ en de vorige programma's |
Eerste helft van 2018: Beantwoording van de evaluatie in samenwerking met de betrokken sectoren (onderwijs, opleiding, jeugd, sport) |
O 4 |
||
(1) Daaronder begrepen ernstige en veel voorkomende psychiatrische problemen, psychologische moeilijkheden en (tijdelijke) psychische stoornissen in perioden met levensproblemen of crisissituaties waarin jongeren op de proef worden gesteld.
BIJLAGE II
Beginselen voor het lidmaatschap en de werking van de door de lidstaten en de Commissie in te stellen deskundigengroepen ten behoeve van het EU-werkplan voor jeugdzaken (1 januari 2016 — 31 december 2018)
Lidmaatschap:
|
— |
De lidstaten kunnen vrij en te allen tijde aan de werkgroepen deelnemen. |
|
— |
Lidstaten die willen deelnemen aan de werkzaamheden van bepaalde groepen, vaardigen er deskundigen voor af. De lidstaten zien erop toe dat de afgevaardigde deskundigen voor het eigen land over relevante ervaring over het betrokken onderwerp beschikken. De afgevaardigde deskundigen dragen zorg voor het contact met de bevoegde nationale instanties. De Commissie coördineert de afvaardigingsprocedures. |
|
— |
Elke deskundigengroep kan besluiten om andere deelnemers uit te nodigen: onafhankelijke deskundigen, vertegenwoordigers van jeugdorganisaties, jeugdonderzoekers en andere belanghebbenden, alsmede vertegenwoordigers van derde landen. Elke deskundigengroep kan voorstellen om deelnemers toe te voegen voor de volledige werktermijn, op voorwaarde dat de deskundigengroep hun deelname met eenparigheid van stemmen goedkeurt. |
Mandaat
De Commissie doet overeenkomstig punt 12 van het werkplan een voorstel voor het mandaat van de deskundigengroep, aangepast aan de hand van de opmerkingen in de Groep jeugdzaken van de Raad.
Werkprocedures
|
— |
De deskundigengroepen hebben tot taak een beperkt aantal concrete en bruikbare resultaten betreffende het opgelegde onderwerp voort te brengen. |
|
— |
Met het oog op de uitvoering van het werkplan wijst elke deskundigengroep tijdens de eerste vergadering van de deskundigengroep na vaststelling van het plan, haar voorzitter en medevoorzitters aan. De verkiezing van de voorzitters verloopt open en transparant en wordt gecoördineerd door de Commissie, die het secretariaat van de deskundigengroepen verzorgt. Elke deskundigengroep stelt een werkschema conform dit werkplan op. |
|
— |
De Commissie biedt de groepen deskundig advies en logistieke ondersteuning. Zij ondersteunt de werkzaamheden van de groepen voor zover mogelijk ook met andere geschikte middelen (onder meer met studies die betrekking hebben op hun respectieve werkgebieden). |
Verslaglegging en informatie
De voorzitters van de deskundigengroepen brengen de Groep jeugdzaken verslag uit over de vorderingen en vruchten van de werkzaamheden. Zo nodig geeft de Raadsgroep jeugdzaken elke deskundigengroep aanwijzingen om te waarborgen dat de gewenste resultaten worden bereikt en om het tijdpad te bewaken. De directeuren-generaal worden op de hoogte gehouden van de resultaten.
De agenda's en verslagen van de vergaderingen van de verschillende groepen zullen beschikbaar zijn voor alle lidstaten, ongeacht de mate waarin zij aan een bepaald thema deelnemen. De resultaten van de groepen worden bekendgemaakt.
|
15.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417/10 |
Resolutie van de Raad betreffende de bevordering van politieke participatie van jongeren aan het democratische debat in Europa
(2015/C 417/02)
DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN:
VERWIJZEND NAAR DE POLITIEKE VOORGESCHIEDENIS VAN DIT DOSSIER, MET NAME:
|
1. |
De resolutie van de Raad over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (1), waarin participatie als een van de actiegebieden wordt aangeduid en de doelstelling is opgenomen om de participatie van jongeren aan de representatieve democratie en de civiele samenleving op alle niveaus en in de samenleving als geheel te ondersteunen; en waarin de hoofdlijnen worden geschetst van het algemene initiatief ter bevordering van en steun voor de betrokkenheid en de participatie van jongeren en jeugdorganisaties in de beleidsvorming, de beleidsuitvoering en de beleidsevaluatie door middel van een permanente gestructureerde dialoog met jongeren en jeugdorganisaties. |
|
2. |
De resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 mei 2014, over een jeugdwerkplan van de Europese Unie voor 2014-2015 (2). |
|
3. |
De gezamenlijke aanbevelingen van de vierde werkcyclus over de gestructureerde dialoog zoals vastgesteld door de EU-jeugdconferentie die door het Luxemburgse voorzitterschap werd georganiseerd (van 21 tot en met 24 september 2015) (3). |
BEKLEMTONEN HET VOLGENDE:
|
4. |
Democratie, pluralisme en actief burgerschap zijn fundamentele waarden van de Europese Unie. Zij omvatten de waarden van vrijheid van meningsuiting en tolerantie (4) en vormen een waarborg voor de insluiting van alle Europese burgers. Democratie is niet vanzelfsprekend en moet voortdurend worden beschermd en gekoesterd. |
|
5. |
Over het algemeen steunen jongeren in Europa de democratie en haar vertegenwoordigende instanties, en geloven zij erin, maar ze zijn kritisch over de wijze waarop het systeem in de praktijk wordt gebracht en over de resultaten die worden behaald (5). |
|
6. |
Vaak herkennen zij zich steeds minder in de traditionele kanalen van politieke participatie zoals politieke partijen en vakbonden, maar richten zich daarentegen op andere vormen van participatie die meer individuele keuzevrijheid bieden, zoals campagnes, verzoekschriften, demonstraties en spontane acties die een specifieke zaak en een tastbare verandering in hun leven bepleiten (6). |
|
7. |
Informatie- en communicatietechnologieën, en dan met name het mobiele gebruik van sociale media, bieden nieuwe mogelijkheden voor deelname aan — en berichten over — politieke processen. Daarnaast versnellen zij de verspreiding van informatie en de ontwikkeling van andere vormen van participatie. |
ERKENNEN MET BETREKKING TOT HET PROCES VAN DE GESTRUCTUREERDE DIALOOG HET VOLGENDE:
|
8. |
De gestructureerde dialoog is een instrument om jongeren in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken bij de ontwikkeling van EU-beleid te betrekken. De uitkomst van de vierde werkcyclus van 18 maanden over de algemene thematische prioriteit „Jongeren mondiger maken door de toegang tot rechten te verbeteren en het belang van politieke participatie van jongeren te benadrukken” (7) is gebaseerd op de resultaten van overleg met jongeren voor en tijdens het Italiaanse, het Letse en het Luxemburgse voorzitterschap, alsook op de EU-jeugdconferenties in Rome in oktober 2014, Riga in maart 2015 en Luxemburg in september 2015 (8). |
|
9. |
De resultaten van de dialoog tussen jongeren en politieke vertegenwoordigers, zoals de opvattingen van jongeren, jeugdwerkers en andere deskundigen op het gebied van jeugdzaken, vormen belangrijke input voor deze resolutie en bevorderen de ontwikkeling van op feiten gebaseerd en doeltreffend EU-beleid. |
ZIJN OVERTUIGD VAN HET VOLGENDE:
|
10. |
De Europese Unie steunt op jongeren die hechten aan de beginselen van de democratie en aan de Europese waarden. |
|
11. |
Europees beleid en beleid in het algemeen dient ontvankelijk te zijn voor de behoeften en aspiraties van jongeren. Daarom dienen politieke kwesties transparant te zijn en dient de communicatie erover zich te richten tot alle burgers, ook jongeren. Om hun belangstelling en politieke betrokkenheid te stimuleren is het belangrijk dat jongeren inzicht krijgen in de belangen die op het spel staan. Beleidsmakers uit verschillende beleidsgebieden en van verschillende beleidsniveaus dienen jongeren mogelijkheden te bieden — die effect moeten hebben — voor deelname aan belangrijke besluitvormingsprocessen. |
|
12. |
Het concept van politieke participatie omvat in de eerste plaats de vertegenwoordiging van jongeren in de structuren van de representatieve democratie, dat wil zeggen de mogelijkheid als stemgerechtigde en als kandidaat aan verkiezingen deel te nemen, en lid te worden van politieke partijen. Politieke participatie kan ook plaatsvinden door lid te zijn van (jeugd)organisaties die belangen van jongeren behartigen, deelname aan politieke bijeenkomsten of online debatten en via andere vormen van meningsvorming en culturele expressie. Politieke participatie kan ook vorm krijgen in voorlichtingsactiviteiten op het gebied van burgerschap en mensenrechten en bij acties om positieve veranderingen in de maatschappij teweeg te brengen. |
|
13. |
Door aan politieke processen deel te nemen kunnen jongeren een beter begrip krijgen van meningsvormingsprocessen en de verschillende belangen die op het spel staan. Op het persoonlijke vlak ontwikkelen zij sociale vaardigheden, verantwoordelijkheidsgevoel, zelfvertrouwen, eigen initiatief en een kritische houding alsmede communicatie- en onderhandelingsvaardigheden, compromisbereidheid, empathie en respect voor de mening van anderen. |
|
14. |
Kenmerken van politieke processen waar jongeren actief en effectief aan participeren, zijn onder andere:
|
|
15. |
Het jeugdbeleid, het jeugdwerk en jeugdorganisaties spelen in dit verband een belangrijke rol bij het bevorderen van actief burgerschap en politieke participatie en — vooral in regio's waar open jeugdwerk en outreachactiviteiten gericht op jongeren plaatsvinden — bij het voorkomen van marginalisering en gewelddadige radicalisering. |
|
16. |
Het lichamelijke en geestelijke welzijn en de waarborging van de basisbehoeften van jongeren, met inbegrip van aspecten als onderwijs en opleiding, gezondheidszorg, werkgelegenheid, financiële zekerheid en sociale integratie, zijn nodig voor vergaande en effectieve jeugdparticipatie. |
VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:
|
17. |
Nationale, regionale en/of lokale strategieën, programma's, structuren of andere relevante mechanismen ter bevordering van de politieke participatie van alle jongeren, met name van kansarme jongeren, vast te stellen, te implementeren of verder te ontwikkelen. Deze mechanismen zijn op kennis en feiten gebaseerd, steunen op sectoroverschrijdende samenwerking en strekken zich uit tot alle stakeholders. De ontwikkeling van effectieve participatiestrategieën vergt betrokkenheid van de doelgroep in alle fasen, te weten de planning, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie. De strategieën kunnen onder meer de volgende prioriteiten inhouden. |
Formeel onderwijs en niet-formeel leren
|
18. |
Sectoroverschrijdende samenwerking en partnerschappen tussen jeugdorganisaties, jeugdwerkinstanties en aanbieders van formeel onderwijs te bevorderen om op die manier geïntegreerde benaderingen van opleidingsprogramma's voor burgerschap te ontwikkelen en daarbij ook jongeren, docenten, jeugdwerkers, ouders en andere belanghebbenden te betrekken. |
|
19. |
Duurzame participatiestructuren in formele en niet-formele leeromgevingen te versterken om — door de dagelijkse uitoefening van democratische beginselen — de ontwikkeling van sociale vaardigheden en competenties in verband met de democratische waarden en mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de eerbiediging van diversiteit, te bevorderen. |
|
20. |
De oprichting en de ontwikkeling te bevorderen van organisaties en/of structuren op nationaal, regionaal en lokaal niveau die het belang van studenten ten opzichte van instellingen voor formeel onderwijs behartigen. |
|
21. |
De ontwikkeling te bevorderen van programma's over mediageletterdheid ter versterking van het vermogen om in de huidige kennismaatschappij informatie kritisch te analyseren, evenals digitale alfabetiseringsprogramma's die gericht zijn op de ontwikkeling van technische vaardigheden die de gebruikers in staat stellen nuttige online informatie te vinden, te beheren, te beoordelen en aan te maken. |
Lokale en regionale mogelijkheden tot participatie
|
22. |
In nauwe samenwerking met lokale en regionale overheden de ontwikkeling van participatiestructuren (zoals jeugdraden) mogelijk te maken en te vergemakkelijken om jongeren de kans te geven hun stem in de lokale en regionale besluitvormingsprocessen te laten horen. |
|
23. |
Voorlichtings- en opleidingsmogelijkheden voor beleidsmakers te ontwikkelen en aan te bieden op het gebied van geschikte en op jongeren toegesneden communicatie- en participatiemethoden en van instrumenten ter bevordering van openheid en ontvankelijkheid tegenover jongeren. |
|
24. |
Te overwegen of het — in het licht van nationale omstandigheden en nationale juridische kaders — wenselijk is de kiesgerechtigde leeftijd tot 16 jaar te verlagen voor verkiezingen van lokale en regionale overheden. |
Andere vormen van participatie en digitale participatie
|
25. |
Jongeren, jeugdwerk en jeugdorganisaties te erkennen en te steunen bij de ontwikkeling van diverse vormen van politieke participatie, zoals verzoekschriften, demonstraties, campagnes en het gebruik van cultuur, kunst en sport, daar deze instrumenten ruimte geven aan diverse meningen en toegang bieden tot politieke participatie, vooral ook voor kansarme jongeren. |
|
26. |
Digitale instrumenten in combinatie met rechtstreekse contacten te ontwikkelen ter bevordering van politieke participatie van jongeren, alsmede adequate opleidingen voor docenten, jeugdwerkers, trainers en personen in sleutelposities die met verschillende doelgroepen in formele en niet-formele leeromgevingen in aanraking komen om op die manier alle jongeren te bereiken; bestaande kanalen en aanbieders van jeugdinformatie op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau te erkennen en erbij te betrekken. |
|
27. |
De jeugdsector bij de uitvoering van de strategie inzake de digitale eengemaakte markt voor Europa te betrekken, waarbij onderwerpen zoals digitale vaardigheden en deskundigheid, veilig internetgebruik en de strijd tegen illegale inhoud zoals racisme, vreemdelingenhaat en oproepen tot geweld worden behandeld. |
Dialoog met politieke besluitvormers
|
28. |
In voorkomend geval voorlichtings- en communicatieprocessen en instrumenten te ondersteunen die het jongeren makkelijker maken om overheidsbeleid te begrijpen en te doorgronden, met nadruk op de voor jongeren relevante aspecten en met doeltreffend gebruik van verschillende media en ICT. |
|
29. |
Meer mogelijkheden te verkennen voor dialoog op lokaal, regionaal en nationaal niveau tussen jongeren en beleidsmakers uit alle beleidssectoren die van belang zijn voor jongeren. |
|
30. |
Verkiezingsdeelname van jongeren te stimuleren alsmede deelname aan de formele structuren van de representatieve democratie, zoals politieke partijen, zodat deze een groter belang hebben bij de ontwikkeling van beleidsvoorstellen die inspelen op de behoeften van jongeren. |
|
31. |
Informatiecampagnes en -evenementen voor jongeren te ondersteunen in het kader van lokale, regionale, nationale en Europese verkiezingen met behulp van interactieve online- en streaminginstrumenten en specifieke outreachprogramma's gericht op mensen die voor het eerst gaan stemmen en op kansarme jongeren. |
|
32. |
Op alle overheidsniveaus een besluitvormingscultuur te ontwikkelen die door jongeren geleide bottom-up participatieprocessen ondersteunt en inspeelt op informele initiatieven van jongeren. |
|
33. |
Te verzekeren en te bevorderen dat EU-programma's ter ondersteuning van jongeren, zoals Erasmus+, gericht zijn op:
|
Jeugdwerk en jeugdorganisaties
|
34. |
Jeugdwerkinitiatieven op maat te ondersteunen en verder te ontwikkelen die zich door middel van niet-formeel leren en peer-to-peermethoden richten op het bijbrengen van burgerschap, op voorlichting over mensenrechten en over interculturele en interreligieuze aangelegenheden, met als doel de integratie van jongeren in de maatschappij te bevorderen en extremistische neigingen, gewelddadige radicalisering en haatzaaiende uitlatingen tegen te gaan; goede voorbeelden over te nemen van bestaande samenwerkingsnetwerken op het gebied van jeugdbeleid, zoals het Europees kenniscentrum voor jeugdbeleid (EKCYP) en het SALTO Youth Participation Centre. |
|
35. |
De capaciteit van de aanbieders van jeugdinformatie te vergroten om de verspreiding van informatie over mogelijkheden tot politieke participatie te vergemakkelijken, met name voor jongeren die niet tot georganiseerde jeugdbewegingen en jeugdorganisaties behoren. |
VERZOEKEN DE COMMISSIE:
|
36. |
Informatie beschikbaar te maken over goede praktijken en succesverhalen uit projecten in de lidstaten in het kader van het Erasmus+-programma betreffende initiatieven die op de politieke participatie van jongeren zijn gericht; andere onderzoeken en initiatieven op dit gebied te bestuderen en de resultaten daarvan te verspreiden. |
|
37. |
Een samenvattend verslag op te stellen van de beschikbare onderzoeken, zoals die van de Pool Europese onderzoekers Jeugd (Pool of European Youth Researchers — PEYR) over digitale participatie en het bereik van verscheidene digitale media en online instrumenten alsmede een analyse van de wijze waarop deze instrumenten door jongeren worden gebruikt, om op die manier een overzicht van bestaande en doeltreffende methoden te verkrijgen. |
|
38. |
De specifieke bijdrage in kaart te brengen van jeugdwerk en niet-formeel en informeel leren aan het bevorderen van actief burgerschap en de participatie van jongeren in gediversifieerde en tolerante samenlevingen, en aan de voorkoming van marginalisering, en radicalisering en mogelijk daaruit voortvloeiend gewelddadig gedrag. |
|
39. |
Via gemakkelijk toegankelijke communicatie-instrumenten op de jeugd toegesneden informatie te publiceren die de ontwikkelingen op de verschillende EU-beleidsterreinen en de EU-beslissingen die in het bijzonder op jongeren van invloed zijn, verduidelijkt om deze transparant en begrijpelijk te maken. |
(1) PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1.
(2) PB C 183 van 14.6.2014, blz. 5.
(3) 12651/15.
(4) Artikel 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
„De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.”
(5) Participatie van jongeren aan het democratische debat — eindverslag, London School of Economics, EACEA, 2010/03, februari 2013.
(6) Politieke participatie en EU-burgerschap: Perceptions and behaviours of young people, EACEA, Europese Commissie, 2013.
(7) PB C 183 van 14.6.2014, blz. 1.
(8) Doc. 14429/14, 8095/15 en 12651/15.
BIJLAGE I
POLITIEKE ACHTERGROND
|
1. |
Artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin wordt bepaald dat het optreden van de Unie erop is gericht „de deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa aan te moedigen”. |
|
2. |
Het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties, waarin het recht van jongeren en kinderen hun mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die hen betreffen is verankerd. |
|
3. |
De mededeling van de Commissie van 28 april 2015 over de Europese Veiligheidsagenda, waarin wordt gesteld dat jongerenparticipatie door het bevorderen van gemeenschappelijke Europese waarden, sociale integratie, wederzijds begrip en tolerantie een belangrijke rol kan spelen bij het voorkomen van gewelddadige radicalisering. |
|
4. |
De Verklaring van Parijs van 17 maart 2015 van de ministers van Onderwijs van de Europese Unie over het propageren, door middel van onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, tolerantie en non-discriminatie. |
|
5. |
De resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 mei 2014 over het overzicht van het proces van gestructureerde dialoog over onder meer de sociale insluiting van jongeren, waarin wordt gesteld dat de algemene thematische prioriteit van de werkcyclus van 18 maanden (van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2015) is jongeren mondig te maken door de toegang tot rechten te verbeteren en het belang van politieke participatie van jongeren te benadrukken. |
|
6. |
De Verklaring van de tweede Europese Jeugdwerkconventie (Brussel, 27 tot en met 30 april 2015), waarin staat dat participatie een van de voornaamste beginselen van jeugdwerk is, omdat de Conventie ervan overtuigd is dat jeugdwerk enkel verder kan worden ontwikkeld als jongeren er vanaf het begin op alle niveaus — Europees, nationaal, regionaal en lokaal — actief bij betrokken zijn. |
BIJLAGE II
PRIORITEIT VOOR DE EUROPESE GESTRUCTUREERDE DIALOOG IN JEUGDZAKEN IN DE PERIODE VAN 1 JANUARI 2016 TOT EN MET 30 JUNI 2017
Op het gebied van jeugdzaken is er een gevestigde praktijk van samenwerking tussen voorzitterschappen in de context van de gestructureerde dialoog tussen overheidsinstanties en jongeren. De algemene thematische prioriteit voor Europese samenwerking met oog op de gestructureerde dialoog op het gebied van jeugdzaken in de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2017 is „Alle jongeren in staat stellen betrokken te zijn bij een divers, verbonden en inclusief Europa — Klaar voor het leven, klaar voor de samenleving”. Dit thema sluit aan bij het EU-jeugdverslag en houdt rekening met de feedback uit het vooroverleg van het aantredende voorzitterschapstrio. Het thema zal de rode draad zijn die voor continuïteit en samenhang in het werk van de drie voorzitterschappen zal zorgen, in overeenstemming met het jeugdwerkplan van de EU voor 2016-2018.
BIJLAGE III
BEGINSELEN VOOR DE EUROPESE GESTRUCTUREERDE DIALOOG IN JEUGDZAKEN IN DE PERIODE VAN 1 JANUARI 2016 TOT EN MET 30 JUNI 2017
|
1. |
De vereenvoudigde cyclus van 18 maanden in het kader van de samenwerking in het voorzitterschapstrio over de gestructureerde dialoog dient te worden gehandhaafd en verder ontwikkeld om te zorgen voor continuïteit van de algemene thematische prioriteit en met het oog op betere planningsmogelijkheden voor nationale werkgroepen in het overleg met jongeren. |
|
2. |
Om de representativiteit en de diversiteit van de jongeren die bij het proces worden betrokken te verbeteren, zijn verdere inspanningen nodig voor het bereiken van de verschillende doelgroepen van de algemene prioriteit, met inbegrip van het gebruik van online raadplegingen in combinatie met bijeenkomsten, van methoden die gebruikmaken van een combinatie van verschillende uitdrukkingsvormen en van lokaal overleg waarbij lokale ngo's, jeugd(informatie)organisaties, plaatselijke overheden en nationale werkgroepen zijn betrokken. |
|
3. |
Om de kwaliteit van de uitkomsten van de gestructureerde dialoog te verbeteren, nemen jeugdwerkers, jeugddeskundigen, universitaire deskundigen, professionele verstrekkers van jeugddiensten en relevante jeugdorganisaties tot wie de algemene prioriteit zich richt, deel aan de raadplegingen en, in voorkomend geval, de EU-jeugdconferenties. |
|
4. |
Om de follow-up van de uitkomsten van de gestructureerde dialoog te faciliteren, dient het voorzitterschapstrio jongeren die tijdens de EU-jeugdconferenties aan de raadplegingsprocessen hebben deelgenomen, door middel van een toelichtende nota of via een ander communicatiemiddel in kennis te stellen van de mate waarin de Raad en de Commissie de uitkomst van de laatste gestructureerde dialoog in aanmerking hebben genomen in de derde fase van de cyclus. |
|
5. |
Om te waarborgen dat de gestructureerde dialoog daadwerkelijk effect heeft, moet het voorzitterschapstrio, indien relevant, er andere EU-actoren bij betrekken, zoals het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. |
|
6. |
De algemene prioriteit voor de werkcyclus van het volgende voorzitterschapstrio (die loopt van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2018) wordt vooraf omschreven en vóór de goedkeuring ervan aan jongeren en nationale werkgroepen voorgelegd. |
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Raad
|
15.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417/17 |
Gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018)
(2015/C 417/03)
Het menselijk en sociaal kapitaal van jongeren is een van Europa's grootste troeven voor de toekomst. De Europese Unie en de lidstaten moeten investeren in het potentieel aan vaardigheden, creativiteit en diversiteit van 90 miljoen jonge Europeanen.
De economische crisis heeft de jongeren bijzonder hard getroffen. De crisis heeft de kloof tussen jongeren met meer en minder kansen vergroot. Sommige jongeren raken meer en meer uitgesloten van het sociale en gemeenschapsleven. Erger nog, sommigen lopen het gevaar het contact met de samenleving te verliezen, in de marginaliteit terecht te komen of zelfs gewelddadig te radicaliseren.
Daarom zijn de Commissie en de lidstaten in de periode 2013-2015 blijven samenwerken om de inzetbaarheid van jongeren, hun integratie op de arbeidsmarkt, hun sociale inclusie en hun participatie te bevorderen. Gelet op de groeiende sociaaleconomische kloof moeten de beleidsmakers de ernstige sociale problemen blijven aanpakken waarmee vele jongeren worden geconfronteerd. We moeten duurzame oplossingen vinden om de jeugdwerkloosheid te bestrijden, de sociale inclusie te versterken en gewelddadige vormen van radicalisering te voorkomen. Dit vereist een meer systematische samenwerking op tal van Europese en nationale beleidsterreinen, zoals werkgelegenheid, onderwijs, opleiding, non-discriminatie, sociaal beleid, burgerschap (met inbegrip van het burgerschap van de Unie) en jeugdzaken, maar ook cultuur, sport en gezondheid.
In de periode 2016-2018 moet het kader voor samenwerking in jeugdzaken (1) de steeds meer verscheiden groep jongeren (en vooral jongeren die uitgesloten dreigen te raken) leren voor zichzelf op te komen. Het kader zou jongeren moeten helpen degelijke banen te vinden en aan het sociale leven deel te nemen. De Europese financiering uit hoofde van het programma Erasmus+ zal de beleidssamenwerking op het vlak van jeugdwerk, vrijwilligerswerk en democratische participatie aanvullen. Andere instrumenten (bijvoorbeeld het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI)) zullen specifieke financiële middelen verstrekken om de inclusie van jongeren op de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van hun menselijk kapitaal te bevorderen.
1. Inleiding
De EU steunt de werkgelegenheid, de inzetbaarheid en de sociale inclusie van jongeren, met name in het kader van de agenda voor banen, groei en investeringen en de Europa 2020-strategie en via EU-fondsen zoals Erasmus+, het ESF en het YEI.
Daarnaast zorgt de EU voor de ondersteuning, de coördinatie en de aanvulling van het optreden van de lidstaten via een kader voor samenwerking in jeugdzaken overeenkomstig de artikelen 6 en 165 van het VWEU. Het samenwerkingskader roept de EU en de lidstaten op:
|
— |
voor alle jongeren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt meer kansen en gelijke kansen te creëren, en |
|
— |
actief burgerschap en sociale inclusie van en solidariteit onder alle jongeren te bevorderen. |
Door tal van activiteiten (onder meer het verzamelen van informatie, wederzijds leren en dialoog met jongeren) ondersteunt het kader acht beleidsgebieden: onderwijs en opleiding, werkgelegenheid en ondernemerschap, gezondheid en welzijn, participatie, vrijwilligerswerk, sociale inclusie, jongeren en de wereld, creativiteit en cultuur.
In dit verslag wordt de voortgang bij de doelstellingen en prioriteiten van het samenwerkingskader tijdens de periode 2013-2015 geëvalueerd op basis van een beoordeling van de situatie van de jongeren en de Europese en nationale beleidsmaatregelen.
2. Jonge Europeanen vandaag (2)
Sinds 2013 heeft de crisis ernstige gevolgen voor de jongeren. De overgang van kind naar volwassene verloopt complexer en meer geïndividualiseerd, vooral sinds 2008. De overgang wordt gekenmerkt door belangrijke veranderingen — van onderwijs naar werk, van financiële afhankelijkheid naar het beheer van de eigen financiële middelen. Jongeren moeten leren op eigen benen te staan en worden daarbij blootgesteld aan fluctuerende economische, sociale en milieuomstandigheden. Het beleid moet jongeren daarom bij deze overgang helpen zodat ze al hun mogelijkheden kunnen realiseren.
De onderstaande gegevens geven een beeld van de situatie van de jongeren in de leeftijdsgroep van 15 tot 29 jaar. (3)
Deze generatie jongeren is beter opgeleid dan alle vorige …
De onderwijsindicatoren laten positieve trends zien. Het aantal voortijdige schoolverlaters is aan het afnemen, al zijn er nog grote verschillen tussen de EU-lidstaten. (4)
Het percentage jongeren met een diploma hoger onderwijs is gestegen van 33,8 % in 2010 naar 37,9 % in 2014. (5) Hoewel het percentage werkloze jongeren met een diploma tertiair onderwijs in de EU is toegenomen, is het nog steeds veel lager dan het percentage werkloze jongeren met een zeer laag opleidingsniveau. Deze groepen kunnen echter ook met onvolledige werkgelegenheid worden geconfronteerd en overgekwalificeerd zijn voor de vacatures op de arbeidsmarkt.
Veel jongeren bouwen sociale netwerken op waarbij wereldwijde contacten met lokale activiteiten worden gecombineerd: in 2014 waren 82 % van de jongeren betrokken bij sociale netwerken op internet. Jongeren zijn betrokken bij nieuwe vormen van politieke participatie — vaak via de sociale media — maar nemen over het algemeen minder deel aan verkiezingen dan oudere generaties. Toch blijven veel jongeren actief betrokken bij hun lokale gemeenschap: in 2014 was ongeveer de helft lid van ten minste één organisatie en één op vier deed aan vrijwilligerswerk. (6) Dit gedifferentieerd beeld van de betrokkenheid van jongeren maakt de huidige invulling van het begrip burgerschap lastig.
… maar de crisis heeft nieuwe ongelijkheden doen ontstaan
Veel jongeren vinden moeilijk een goede baan, wat een ernstig obstakel is bij het zelfstandig worden. Ondanks een daling in de meeste lidstaten na de piek van 2013 blijft de jeugdwerkloosheid een ernstig probleem: 8,7 miljoen jonge Europeanen vinden geen werk (7) en het percentage langdurige werklozen en onvrijwillige deeltijdwerkers is nog steeds hoog.
13,7 miljoen jongeren hebben geen werk en volgen geen onderwijs of opleiding (de zogenaamde NEET-jongeren). (7) Bijna 27 miljoen jongeren lopen kans op armoede of sociale uitsluiting. Het percentage armen onder jongeren is hoger dan onder de gehele bevolking en onvrijwillig deeltijdwerk of langdurige tijdelijke werkgelegenheid bedreigen deze generatie met langdurige armoede. (8)
Inactiviteit, armoede en uitsluiting treffen jongeren onevenredig zwaar. Kansarmere jongeren worden vaak met een opeenstapeling van problemen geconfronteerd. Jongeren met een migrantenachtergrond, een laag opleidingsniveau of gezondheidsproblemen lopen meer kans om NEET-jongeren te worden. (9) De werkloosheid onder in de EU geboren jongeren van migrantenouders is bijna 50 % hoger dan onder andere jongeren in de EU. (10)
De kloof tussen jongeren die studeren, overtuigd zijn een baan te vinden en bij het sociale, culturele en gemeenschapsleven zijn betrokken, en jongeren die weinig hoop op een bevredigend leven hebben en kans op uitsluiting en marginalisering lopen, wordt steeds groter.
Deze ongelijkheden dreigen het sociale weefsel en een duurzame economische groei op lange termijn aan te tasten. (11) De vergrijzing van de Europese bevolking maakt de integratie van alle jongeren — met respect voor hun verscheidenheid — extra noodzakelijk en dringend.
Jongeren die aan de verkeerde kant van de scheidslijn zitten, kunnen moeilijk hun politieke stem laten horen. Hoe lager opgeleid jongeren zijn en hoe minder bij sociale activiteiten betrokken, hoe minder ze deelnemen aan verkiezingen en culturele activiteiten of aan vrijwilligerswerk doen. (12) NEET-jongeren hebben bijvoorbeeld minder vertrouwen in overheidsinstellingen en nemen minder vaak deel aan sociale en gemeenschapsactiviteiten dan hun leeftijdsgenoten.
Met apart beleid kunnen de problemen niet worden opgelost, wel met een combinatie van beleidsmaatregelen
Alle jongeren hebben recht op faire en gelijke kansen, maar daarvoor zijn investeringen op de lange termijn nodig. De EU en de lidstaten moeten alle nodige maatregelen uit hoofde van hun respectieve bevoegdheden nemen om de vooruitzichten van de jongeren te verbeteren.
Om de recente tekenen van herstel om te zetten in blijvende en duurzame groei heeft de EU maatregelen genomen om de werkgelegenheid, de groei en de investeringen te bevorderen en inspanningen geleverd om jongeren opnieuw aan goede banen te helpen. De EU en de lidstaten kunnen bij hun inspanningen een beroep doen op de Jongerengarantie, (13) het Europees Sociaal Fonds en het Investeringsplan voor Europa.
Banen zijn van cruciaal belang maar volstaan niet altijd om de jongeren volledig te integreren. Onderwijs en opleiding kunnen jongeren de op de arbeidsmarkt gevraagde vaardigheden helpen verwerven, ongelijkheden uit de weg ruimen en de opwaartse sociale mobiliteit bevorderen. Overal in de EU moet de onderwijs- en opleidingssector dringend investeren en zich moderniseren om deze uitdagingen te kunnen aangaan. (14) Ook het jeugdbeleid buiten de school kan jongeren helpen de juiste combinatie van vaardigheden te verwerven.
Jongeren moeten kunnen opgroeien in inclusieve en pluralistische gemeenschappen, die gebaseerd zijn op de Europese democratische waarden, de rechtsstaat en de grondrechten. Om tolerantie, verscheidenheid en wederzijds respect te waarborgen voorziet de Europese veiligheidsagenda in maatregelen om de onderliggende oorzaken van extremistisch geweld aan te pakken en radicalisering te voorkomen, onder meer door de inclusie en de participatie van jongeren te bevorderen. (15) De terroristische aanslagen dit jaar in Parijs en Kopenhagen hebben bewezen dat deze complexe uitdagingen dringend moeten worden aangegaan. In een in maart 2015 in Parijs aangenomen verklaring hebben de ministers van Onderwijs van de EU en de Commissie toegezegd nieuwe maatregelen te nemen om de Europese waarden te beschermen.
3. Maatregelen van de EU en de lidstaten in 2013-2015 (16)
3.1. Maatregelen van de EU: inzetbaarheid, inclusie en participatie
Transversale maatregelen van de EU
De werkgelegenheid en de inzetbaarheid van jongeren zijn in 2013-2015 topprioriteiten gebleven.
Om de onderwijsresultaten te verbeteren hebben de lidstaten in het kader van het Europees semester en met het oog op de kerndoelen van Europa 2020 maatregelen genomen om het aantal voortijdige schoolverlaters te verminderen en het aantal jongeren met een diploma hoger onderwijs te verhogen. Hun inspanningen werden ondersteund door het Erasmus+-programma en het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding. Sinds 2012 hebben de lidstaten in aansluiting op de aanbeveling van de Raad betreffende de validering van niet-formeel en informeel leren maatregelen genomen om jongeren optimaal gebruik te laten maken van hetgeen zij buiten het formele onderwijs leren.
De EU en de lidstaten hebben zich ertoe verbonden de jeugdwerkloosheid te bestrijden door de overgang van onderwijs naar werk te vergemakkelijken. In 2013 is de Jongerengarantie ingevoerd als een structureel kader om jongeren een baan, een leerlingplaats, een stage of voorgezet onderwijs te bieden uiterlijk vier maanden nadat zij de school hebben verlaten of werkloos zijn geworden. Het ESF en het YEI hebben ten minste 12,7 miljard euro gereserveerd voor de activering en de werkgelegenheid van jongeren. Van 2014 tot 2020 zal ongeveer 27 miljard euro van het ESF worden besteed aan onderwijs. Jongeren zullen ook indirect profiteren van ongeveer 11 miljard euro ESF-middelen voor andere initiatieven zoals de modernisering van de arbeidsvoorzieningsdiensten en de ondersteuning van arbeid als zelfstandige. Verwacht wordt dat een aantal maatregelen in het kader van het YEI de samenwerking tussen instellingen en diensten zullen bevorderen, zodat vooral NEET-jongeren op een geïntegreerde manier kunnen worden geholpen.
Sinds 2013 heeft de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen steun uit de particuliere sector gekregen en sinds 2014 wordt op grond van de aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages (17) gepoogd de kwaliteit van het onderwijs en de arbeidsvoorwaarden te verbeteren. De Commissie heeft de informatie voor jonge werkzoekenden in het kader van het Eures-systeem voor de uitwisseling van informatie over vacatures verbeterd en „Je eerste Eures-baan” gelanceerd om jongeren te helpen een baan in het buitenland te vinden.
In het zog van de veiligheidsagenda van de EU en de Verklaring van Parijs hebben de lidstaten toegezegd meer inspanningen te zullen leveren om de inclusie en de maatschappelijke participatie van alle jongeren te bevorderen. Via initiatieven zoals de Europese Jeugdweek heeft de Commissie de civiele samenleving gemobiliseerd om inclusie, burgerschap en de interculturele dialoog te bevorderen. Al deze beleidsterreinen zullen in het kader van Erasmus+ meer financiële middelen toegewezen krijgen. Deze inspanningen vormen een aanvulling op de werkzaamheden van het door de EU gefinancierde Radicalisation Awareness Network (RAN), dat wijst op de preventieve rol van onderwijs en onderricht in democratische waarden en kritisch denken bij de bestrijding van radicalisering. De Commissie heeft in dit verband beklemtoond dat jongeren moeten worden aangemoedigd extremistische standpunten kritisch te benaderen (18) en dat Erasmus+ de leermobiliteit en partnerschappen tussen stakeholders kan bevorderen, waardoor jongeren zich uiteindelijk beter tegen extremistisch gedachtegoed kunnen verweren (19).
Specifieke maatregelen van het jeugdbeleid
De samenwerking binnen de EU is vooral gericht op sociale inclusie en het mondig maken van jongeren (onder meer door de toegang tot rechten en de politieke participatie te bevorderen). De Raad heeft gepleit voor een grotere bijdrage van het jeugdbeleid aan de Europa 2020-strategie en bevestigd voornemens te zijn NEET-jongeren beter in de samenleving te integreren en jonge ondernemers te steunen.
Jeugdwerk staat sinds 2013 hoog op de agenda van de EU. Uit een studie van de Commissie is gebleken dat jeugdwerk waardevol is in vele aspecten van het leven van jongeren (20) en in 2015 heeft de tweede European Youth Work Convention de meest dringende uitdagingen in kaart gebracht en een Europese agenda voor jeugdwerk (21) bepleit. Voorts heeft de Raad de Commissie verzocht na te denken over een voorstel voor een aanbeveling van de Raad over jeugdwerk, in het licht van de resultaten van de desbetreffende studies en de werkzaamheden van de deskundigengroep.
Uit bezorgdheid over het feit dat jongeren traditionele vormen van participatie de rug toekeren heeft de Commissie informatie verzameld (22) waaruit blijkt dat jongeren nog altijd bereid zijn tot participatie, maar dat zij vragen om meer en verschillende kanalen van participatie. De uitdaging voor de beleidsmakers bestaat erin na te gaan hoe ze hier het best op kunnen reageren. De Resolutie van de Raad van 2015 betreffende de bevordering van politieke participatie van jongeren aan het democratische debat in Europa vormt een kader om die kwestie aan te pakken.
Van beleid naar veranderingen in het veld: Erasmus+
In 2014 liet de EU het Erasmus+-programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport van start gaan. Erasmus+ heeft een budget van 14,7 miljard euro voor de periode tot 2020 en ondersteunt de leermobiliteit van vier miljoen jongeren en leerkrachten. 10 % van het budget is bestemd om uitwisselingen van jongeren (ongeveer 400 000 deelnemers) en het Europees vrijwilligerswerk (European Voluntary Service, EVS) (100 000 deelnemers) te financieren. Dit betekent een verhoging met 80 % van de middelen in vergelijking met het vorige programma „Jeugd in actie”.
Erasmus+ koppelt het beleid beter aan het programma dan tot dusver het geval was. Het financiert strategische partnerschappen tussen aanbieders van onderwijs en bevordert zo de sectoroverschrijdende samenwerking. Youthpass (23) blijft steun verlenen aan de erkenning van niet-formeel en informeel leren: de nationale agentschappen hebben sinds de start van het initiatief bijna 250 000 certificaten uitgereikt. Om het effect van Youthpass te vergroten heeft de Raad voorgesteld het initiatief in andere sectoren te introduceren en het gebruik van door Youthpass geïnspireerde nationale erkenningsinstrumenten te bevorderen.
Meer jongeren bereiken
De Commissie heeft jongeren met behulp van zowel online- als offline-instrumenten beter geïnformeerd over de mogelijkheden die door de beleidsmaatregelen en de programma's van de EU worden geboden. Nog belangrijker is dat de Commissie getracht heeft naar hun standpunten en ideeën te luisteren. Met 1,5 miljoen unieke bezoekers in 2014 is de Europese Jongerensite (European Youth Portal) de pijler van deze activiteiten geworden: de site verstrekt informatie over mogelijkheden voor grensoverschrijdend vrijwilligerswerk en is gekoppeld aan Eures-informatie over vacatures en stages. In 2015 heeft de Commissie tijdens de Europese Jeugdweek — in het totaal namen 137 000 mensen aan de evenementen deel en waren 1,2 miljoen mensen via de sociale media bij de week betrokken — ideeën van jongeren in „Ideas Labs” verzameld.
De Commissie zal de Europese jongerensite en andere online-platforms beter en functioneler maken. De Commissie zal ook nauwer samenwerken met netwerken die rechtstreeks met jongeren in contact staan (bijvoorbeeld het Eurodesk-netwerk met zijn 1 200 informatiespecialisten).
3.2. Maatregelen door de lidstaten
De lidstaten voeren steeds meer een transversaal jeugdbeleid, waarbij werkgelegenheid, sociale inclusie en integratie in de gemeenschap centraal staan. Ze hebben talrijke maatregelen genomen om jongeren op de arbeidsmarkt te integreren (vaak in het kader van de Jongerengarantie en ondersteund door EU-middelen uit hoofde van het ESF en het YEI). Daarnaast zijn in 2014 18 kleinschalige proefprojecten uitgevoerd met directe steun van de Commissie. Alle lidstaten hebben uitvoeringsplannen voor de Jongerengarantie ingediend. De voortgang bij de uitvoering ervan wordt beoordeeld in het kader van het Europees semester. De meeste lidstaten hebben jongerenorganisaties bij hun initiatieven betrokken en twee derde van de lidstaten heeft jeugddiensten bij de in het kader van de Jongerengarantie opgerichte partnerschappen betrokken.
Uit bezorgdheid over de groeiende sociale uitsluiting van jongeren hebben bijna alle lidstaten maatregelen genomen om de inclusie van NEET-jongeren te bevorderen. De meeste lidstaten hebben de toegang van jongeren tot hoogwaardige diensten verbeterd en 80 % van de lidstaten heeft jeugdwerk en jeugdcentra ondersteund. Het jeugdwerk heeft echter in heel Europa te lijden onder bezuinigingen op de begroting (24). Omdat steeds meer jongeren die door armoede en uitsluiting worden bedreigd, zijn echter juist meer middelen nodig.
Wat participatie betreft, hebben 27 lidstaten mechanismen ontwikkeld om de dialoog met jongeren te bevorderen, hebben 25 lidstaten overheidssteun aan jongerenorganisaties verleend en heeft twee derde van de lidstaten het gebruik van online-media bevorderd en voor meer discussiemogelijkheden gezorgd. Hoewel de lidstaten gepoogd hebben jongeren uit alle sociaaleconomische groepen te bereiken, is het animo om mee te doen in sommige groepen nog steeds laag. Beleidsmakers op alle beleidsniveaus kunnen nog meer doen om ondervertegenwoordigde groepen te bereiken.
4. Beheer en uitvoering van het kader voor samenwerking in jeugdzaken in 2013-2015
De verslagen van de lidstaten over de uitvoering van het samenwerkingskader vormen een stevige basis om de Europese samenwerking in jeugdzaken voort te zetten. Dankzij het kader en ondersteund door relevante informatie en de uitwisseling van ervaringen is voortgang geboekt bij de nationale jeugdagenda's en de sectoroverschrijdende samenwerking ter ondersteuning van jongeren.
Om het kader doeltreffender te kunnen uitvoeren zouden de Commissie en de lidstaten de uitwisseling van relevante informatie kunnen verbeteren. Tegelijkertijd zouden ze deze informatie kunnen gebruiken als basis voor een meer resultaatgericht jeugdbeleid. Ze zouden ook de integratie van de jeugdproblematiek in andere beleidsmaatregelen moeten ondersteunen. Op EU-niveau kan wederzijds leren worden gediversifieerd, bijvoorbeeld door aanvullende, op de uiteenlopende behoeften van de lidstaten toegesneden mogelijkheden voor collegiaal leren te creëren. De gestructureerde dialoog met jongeren moeten inclusiever worden gemaakt.
De belangrijkste activiteiten en instrumenten worden hieronder nader besproken.
Het kader als leidraad voor een agenda
Het kader heeft een krachtige impuls gegeven aan de nationale jeugdagenda's. Sinds 2010 hebben bijna alle lidstaten voor initiatieven of instrumenten op dit gebied gezorgd. In twee derde van de lidstaten heeft het kader de prioriteiten van het nationale jeugdbeleid versterkt en in een derde van de lidstaten heeft het kader het lokale en regionale niveau beïnvloed. 11 lidstaten hebben hun nationale jeugdbeleid herzien in overeenstemming met het kader.
Het kader heeft de sectoroverschrijdende samenwerking bevorderd. Bijna alle lidstaten beschikken over geïnstitutionaliseerde mechanismen — bijvoorbeeld interdepartementale structuren en regelmatige interministeriële vergaderingen — voor een sectoroverschrijdende benadering van het jeugdbeleid.
Het eerste EU-werkplan voor jeugdzaken van de Raad (2014-2015) beoogde de uitvoering van het kader te bevorderen en de meeste lidstaten hebben aan de activiteiten ervan deelgenomen. Drieëntwintig lidstaten vonden dat het werkplan zijn doel had bereikt en de nationale prioriteiten goed weerspiegelde. Sommige lidstaten waarschuwden echter voor het risico van onsamenhangende of parallelle benaderingen van het negenjarige kader.
Een op feiten gebaseerde beleidsvorming: kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingen
De situatie van de jongeren in de EU wordt geregeld in kaart gebracht op basis van een dashboard van 41 indicatoren. (25) De lidstaten maken steeds vaker van deze indicatoren gebruik, ook al heeft dit nog niet geleid tot systematische resultaatgerichte beleidsmaatregelen.
Dankzij de indicatoren en andere gegevens van Eurostat, Eurofound en het partnerschap tussen de Commissie en de Raad van Europa, met name via analyse door de Pool of European Youth Researchers (PEYR), zullen de Commissie en de lidstaten nieuwe trends kunnen opsporen en hun prioriteiten aanpassen.
De Commissie en de lidstaten moeten deze informatie delen met anderen die met jongeren werken, ook als daarbij de strikte grenzen van het jeugdbeleid worden overschreden. Op EU-niveau biedt de nieuwe „youth monitor” (26) gebruikersvriendelijke onlinetoegang tot gegevens. Vanaf 2016 zal een nieuwe jeugdwiki actuele informatie verstrekken over nationale beleidsmaatregelen, wetgeving en programma's op het gebied van jeugdzaken. Het geheel zal worden aangevuld door een nieuw Indicator Framework for Monitoring the Youth Guarantee, waarvoor de eerste gegevens eind 2015 worden verwacht.
Wederzijds leren: uitwisseling van ervaringen
De lidstaten hebben van elkaar geleerd, vooral door hun deelname aan expertbijeenkomsten. In 2013-2015 hebben deskundigen onderzocht hoe het creatieve en innovatieve potentieel van jongeren kan worden bevorderd, welke bijdrage jeugdwerk kan leveren om de problemen van jongeren in de crisis op te lossen en hoe de kwaliteit van het jeugdwerk kan worden verbeterd. Van hun bevindingen is gebruikgemaakt tijdens de werkzaamheden in de Raad en tijdens de besprekingen in het Forum voor onderwijs, opleiding en jeugd. (27) Het verslag uit 2015 over kwalitatief jeugdwerk (28) heeft als inspiratiebron gediend voor de conclusies van de Raad over de versterking van jeugdwerk ter bevordering van hechtere samenlevingen (29). In die conclusies wordt gepleit voor een referentie- en hulpinstrument met betrekking tot de kwaliteit van nationale organisaties voor jeugdwerk.
De lidstaten hebben ook van elkaar geleerd tijdens activiteiten die werden georganiseerd in samenwerking met de Commissie en de Raad van Europa. Kleinere groepen lidstaten hebben specifieke uitwisselingen georganiseerd rond kwesties van gemeenschappelijk belang (bijvoorbeeld plaatselijk jeugdwerk).
Om de verschillende activiteiten inzake wederzijds leren optimaal te laten renderen moet het volgende werkplan voorzien in een flexibel kader om de toegang tot informatie en de resultaten van activiteiten te vergemakkelijken. Het moet het gebruik van de resultaten bevorderen en partners met dezelfde belangen bij elkaar brengen.
Gestructureerde dialoog: meer jongeren bereiken en de dialoog een vaste plek geven in de beleidsagenda
De gestructureerde dialoog in de EU tussen beleidsmakers enerzijds en jongeren en hun vertegenwoordigers anderzijds wordt alom gezien als een veelbelovend instrument om naar jongeren te luisteren. De eerste cyclus van 18 maanden, die afliep in 2011, heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van EU-initiatieven ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid. In 2013-2015 ging de dialoog dieper in op sociale inclusie en het mondig maken van jongeren en aanbevelingen zijn besproken in de Raad.
De gestructureerde dialoog heeft zich sinds 2013 ontwikkeld en is beter verankerd in de agenda van het jeugdbeleid. Het aantal deelnemers is meer dan verdubbeld en ongeveer 40 000 jongeren hebben aan de laatste cyclus deelgenomen (velen van hen namens grotere groepen). Ook op nationaal vlak worden nu dialogen aangegaan die door de gestructureerde dialoog zijn geïnspireerd.
De gestructureerde dialoog moet nog verder worden ontwikkeld: een grotere groep kansarme jongeren met een zwakkere politieke stem wordt nog steeds niet bereikt. De Commissie wil het initiatief een groter bereik geven met behulp van Erasmus+-subsidies ter ondersteuning van nationale inspanningen en een in 2014 geïntroduceerd instrument voor onlineraadpleging. Daarnaast is het zaak de integratie van de resultaten van de dialoog in Europese en nationale beleidsmaatregelen te monitoren. Gelet op de verantwoordingsplicht en om jongeren te motiveren zich te blijven inzetten, moeten alle beleidsmakers ten slotte voor betere feedback zorgen via de Europese jongerensite en nationale werkgroepen. De bevindingen van het EU-Jeugdverslag 2015 en van de lopende tussentijdse evaluatie van het EU-samenwerkingskader in jeugdzaken kunnen als uitgangspunt voor toekomstige verbeteringen in de gestructureerde dialoog dienen.
5. Perspectieven voor de Europese samenwerking in jeugdzaken (2016-2018)
Gelijke kansen op het vlak van onderwijs, werkgelegenheid en participatie in inclusieve gemeenschappen
Op basis van de politieke prioriteiten van de EU, de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van het kader en de verzamelde informatie moet de toekomstige werkcyclus van het samenwerkingskader prioriteit verlenen aan:
|
— |
een hechtere sociale inclusie van alle jongeren, rekening houdend met de onderliggende Europese waarden; |
|
— |
een grotere participatie van alle jongeren in het democratische en het burgerleven in Europa; |
|
— |
een vlottere overgang voor jongeren van jeugd naar volwassenheid, vooral wat betreft de integratie in de arbeidsmarkt. |
Wat betreft die prioriteiten, zullen de maatregelen van de lidstaten en de Commissie gericht zijn op alle jongeren, met speciale aandacht voor de volgende groepen:
|
— |
jongeren die kans lopen gemarginaliseerd te raken; |
|
— |
jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET-jongeren); |
|
— |
jongeren met een migrantenachtergrond, onder meer de nieuwe immigranten en jonge vluchtelingen. |
De Commissie en de lidstaten zullen op al deze gebieden maatregelen nemen — onder meer door het EU-jeugdwerkplan, de instrumenten van het kader te gebruiken en waar nodig met andere beleidsgebieden samen te werken — om:
|
— |
de sociale inclusie te bevorderen en initiatieven te steunen om jongeren met uiteenlopende achtergronden — vooral achterstandsjongeren — te bereiken. Doel is de volledige participatie van jongeren aan sociale en gemeenschapsactiviteiten te waarborgen; |
|
— |
jeugdwerkers, jeugdorganisaties en netwerken beter in staat te stellen als katalysator van inclusie te fungeren door jongeren te helpen zich maatschappelijk in te zetten, vrijwilligerswerk te doen en positieve sociale verandering in hun gemeenschappen tot stand te brengen; |
|
— |
de erkenning van hoogwaardig jeugdwerk te bevorderen en jeugdwerkers beter in staat te stellen jongeren te bereiken en op nieuwe maatschappelijke, technologische en gedragsmatige veranderingen in te spelen; |
|
— |
nieuwe vormen van democratische participatie en de toegang tot de politieke besluitvorming te bevorderen met behulp van online- en offline-instrumenten; |
|
— |
nieuwe vaardigheden te bevorderen (onder meer burgerschapszin, media- en digitale geletterdheid, kritisch denken en intercultureel begrip); |
|
— |
jongeren meer toegang te verlenen tot hun grondrechten en non-discriminatie en intercultureel begrip te propageren; en |
|
— |
vrijwilligerswerk te bevorderen — onder meer via EU-programma's zoals het EVS en het nieuwe EU Aid Volunteers Initiative — waarbij leren en maatschappelijk engagement (30) worden gecombineerd. Bovendien zullen maatregelen worden genomen om nationale en internationale actoren meer complementair te maken met het oog op meer grensoverschrijdend vrijwilligerswerk en een betere koppeling van nationaal vrijwilligerswerk aan het EVS. |
In de Europese gestructureerde dialoog met jongeren moet deze prioriteiten tot uiting komen en hij moet de inclusie van alle jongeren in tolerante, gedifferentieerde en democratische samenlevingen bevorderen. De volgende dialoog moet veel meer groepen jongeren bereiken — en vooral groepen die tot dusver niet aan de dialoog hebben deelgenomen — onder meer door een beroep te doen op lichtere instrumenten die op de behoeften en gewoonten van jongeren zijn toegesneden.
Het jeugdbeleid in het kader van een bredere EU-agenda
Het jeugdbeleid is geen geïsoleerd beleidsterrein. De samenwerking en de complementariteit met andere beleidsgebieden (bijvoorbeeld werkgelegenheid, onderwijs, opleiding, gezondheid en welzijn, cultuur, digitale media, duurzame ontwikkeling, burgerschap en sport) zijn van essentieel belang.
De mechanismen van het samenwerkingskader kunnen die samenwerking schragen. Via het werkplan van de EU kunnen de Commissie en de lidstaten sectoroverschrijdende structuren en werkmethoden verder toepassen en verfijnen. Op die manier wordt bijgedragen aan de algemene doelstellingen van het jeugdbeleid: meer gelijke kansen voor alle jongeren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt creëren en het actief burgerschap, de sociale inclusie en de solidariteit van alle jongeren bevorderen.
De Europese samenwerking in jeugdzaken moet deel uitmaken van een ruimere politieke agenda voor jongeren. Om daadwerkelijk effect te kunnen sorteren moeten de Europese en nationale beleidsmakers samenwerken met professionals, dienstverleners, leerkrachten en bedrijven in het veld. Alleen dan kunnen de nodige middelen en gelden worden aangetrokken om een kritische massa jongeren te bereiken. De beleidsmakers moeten innovatieve oplossingen zoeken voor complexe problemen als marginalisering, uitsluiting en gebrekkige participatie.
Uiteindelijk is het dringend nodig meer inspanningen te leveren. Om meer jongeren echt uitzicht te bieden op de mogelijkheid volwaardige, betrokken leden van hun gemeenschap te worden, is er behoefte aan een alomvattende aanpak om de uitdagingen aan te gaan. We moeten voor een coherente beleidsagenda zorgen, die wordt ondersteund door Erasmus+, de Jongerengarantie en EU-financieringsinstrumenten met een groter bereik (bijvoorbeeld het ESF en het YEI). Nationale en regionale middelen moeten deze inspanningen waar mogelijk ondersteunen.
(1) Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1.
(2) Voor nadere gegevens en bronnen van de analyse, zie het werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2015)169 over de situatie van de jongeren in de EU.
(3) Tenzij anders aangegeven.
(4) Uit de Eurostat-indicator „uitvallers in onderwijs en opleiding” blijkt dat het percentage gedaald is van 13,9 % in 2010 tot 11,1 % in 2014 in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar (vooral in Spanje, Italië, Malta, Portugal en Roemenië is het percentage voortijdige schoolverlaters nog steeds hoog).
(5) Eurostat, de bevolking van 30 tot en met 34 jaar met een diploma tertiair onderwijs.
(6) Flash Eurobarometer-enquête 408, 2014.
(7) Eurostat, 2014.
(8) Rising inequality: youth and poor fall further behind, OESO, 2014.
(9) „NEETs”, Eurofound, 2012 en OESO, 2015.
(10) Indicators of immigrant integration — Settling in 2015, gezamenlijke studie van de OESO en de Europese Commissie.
(11) In it together: why less inequality benefits all, OESO, mei 2015.
(12) Flash Eurobarometer-enquête 408, 2014.
(13) Aanbeveling van de Raad tot invoering van een jongerengarantie, PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.
(14) Gezamenlijk verslag over onderwijs en opleiding 2020, COM(2015) 408.
(15) COM(2015) 185.
(16) Nadere gegevens zijn te vinden in het werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2015)168) over de resultaten van de open coördinatiemethode op het gebied van jeugdzaken; http://ec.europa.eu/youth/policy/implementation/report_en.htm.
(17) PB C 88 van 27.3.2014, blz. 1.
(18) COM(2013) 941 „Radicalisering tot terrorisme en gewelddadig extremisme voorkomen: naar een krachtiger beleidsantwoord van de EU”.
(19) http://ec.europa.eu/dgs/home-affairs/what-we-do/networks/radicalisation_awareness_network/about-ran/ran-prevent/index_en.htm
(20) Studie over Value of youth work in the EU, 2014; verslag van een groep deskundigen over het creatief en innovatief potentieel van jongeren en over hoogwaardige benaderingen van jeugdwerk.
(21) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-8491-2015-INIT/en/pdf
(22) Studie over Youth participation in democratic life, 2013.
(23) Youthpass is een instrument om niet-formeel en informeel leren in jeugdwerk te erkennen. Het wordt gebruikt voor projecten die door het onderdeel jongeren van Erasmus+ worden gefinancierd. https://www.youthpass.eu/nl/youthpass/.
(24) Studie over Value of youth work in the EU, 2014.
(25) SEC(2011) 401.
(26) http://ec.europa.eu/youth/dashboard/index_en.htm.
(27) Resolutie van de Raad over een werkplan voor jeugdzaken van de Europese Unie voor 2014-2015, 20 mei 2014.
(28) Quality Youth Work — A common framework for the further development of youth work, http://ec.europa.eu/youth/library/reports/quality-youth-work_en.pdf.
(29) Mei 2015.
(30) In de EU blijft grensoverschrijdend vrijwilligerswerk beperkt ondanks een verdubbeling van het aantal begunstigden van het EVS.
|
15.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417/25 |
Gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020)
Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding
(2015/C 417/04)
1. ACHTERGROND
Europa staat voor een aantal dringende taken: zorgen dat er weer banen worden geschapen en de economie zich herstelt; duurzame groei realiseren; het investeringstekort dichten; de sociale cohesie versterken; een gecoördineerde respons op de migratiestroom geven; met voorrang aandacht schenken aan het voorkomen van radicalisering en geweld. Tegelijkertijd moet Europa een aantal uitdagingen op de lange termijn aanpakken, zoals vergrijzing, aanpassing aan het digitale tijdperk en het concurrentievermogen in de mondiale kenniseconomie.
De beleidsreactie van Europa in het kader van de politieke richtsnoeren van de Europese Commissie, „Een nieuwe start voor Europa: mijn agenda voor banen, groei, billijkheid en democratische verandering (1)” zorgt voor een nieuw begin. Sterke economische argumenten wijzen erop dat in het kader van deze nieuwe agenda onderwijs en opleiding als een groeivriendelijke sector een cruciale rol moeten spelen. Investeringen in menselijk kapitaal zijn goed bestede middelen. Goed onderwijs en goede opleidingen dragen bij aan de bevordering van duurzame economische groei en duurzame ontwikkeling en zijn een voedingsbodem voor onderzoek en ontwikkeling, innovatie, productiviteit en concurrentievermogen. De lidstaten moeten de noodzakelijke investeringen doen in alle onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels zodat deze op een doelmatiger en efficiëntere manier de vaardigheden en competenties van de beroepsbevolking vergroten, en zodat die stelsels beter kunnen anticiperen en inspelen op de snel veranderende behoeften van de dynamische arbeidsmarkten in een steeds digitalere economie, dit alles tegen de achtergrond van technologische, ecologische en demografische veranderingen. De lidstaten moeten zich meer inspannen om iedereen een betere toegang te bieden tot hoogwaardig leren gedurende het hele leven, en moeten strategieën voor actief ouder worden uitvoeren waardoor langer werken mogelijk wordt.
De tragische uitbarstingen van gewelddadig extremisme aan het begin van 2015 hebben scherp in herinnering gebracht dat onze samenlevingen kwetsbaar zijn. Onderwijs en opleiding zijn belangrijk om ervoor te zorgen dat de humane en maatschappelijke waarden die wij delen worden gevrijwaard en doorgegeven aan de volgende generaties, om de vrijheid van gedachte en van meningsuiting, sociale inclusie en respect voor anderen in de hand te werken, om alle vormen van discriminatie te voorkomen en te bestrijden, om het aanleren en aanvaarden van deze gemeenschappelijke fundamentele waarden te bevorderen, en om de basis te leggen voor meer inclusieve samenlevingen — van kindsbeen af. (2) Onderwijs en opleiding kunnen helpen om armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en te bestrijden, wederzijds respect te bevorderen, en de basis te leggen voor een open, democratische samenleving die gekenmerkt wordt door actief burgerschap.
Tegelijkertijd worden de onderwijs- en opleidingsstelsels geconfronteerd met de uitdaging gelijke toegang tot kwaliteitsonderwijs te waarborgen, met name door aansluiting te zoeken bij de meest kansarmen en door te zorgen voor een behoorlijke integratie van mensen met uiteenlopende achtergronden, onder wie pas aangekomen migranten (3), in de leeromgeving, en hiermee de opwaartse sociale convergentie te bevorderen.
In deze optiek leveren onderwijs en opleiding een aanzienlijke bijdrage aan verschillende strategieën en initiatieven van de EU, waaronder de Europa 2020-strategie, de jongerengarantie, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, het initiatief voor de digitale eengemaakte markt, de Europese agenda's inzake veiligheid en migratie, en het investeringsplan voor Europa, waarbij de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor hun onderwijs- en opleidingsstelsels ten volle wordt geëerbiedigd. Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) vormt een aanvulling op nationale maatregelen en ondersteunt de lidstaten bij het streven naar hervormingen om de resultaten nog verder te verbeteren door middel van uitwisseling onder gelijken, wederzijds leren en bewijs- en gegevensvergaring.
Onderwijs en opleiding bieden mensen de kennis, vaardigheden en competenties die hen in staat stellen te groeien en hun situatie te beïnvloeden, door hun perspectieven te verruimen, hen goed uit te rusten voor hun toekomstig leven, de fundamenten te leggen voor actief burgerschap en democratische waarden, en inclusie, kansengelijkheid en gelijkheid te bevorderen.
De Onderwijs- en opleidingenmonitor 2015 van de Commissie geeft aan dat er nog steeds grote uitdagingen zijn:
|
— |
Over de hele EU presteert 22 % van de 15-jarigen slecht in wiskunde. Voor leerlingen uit kansarme gezinnen loopt dit aandeel op tot een zorgwekkende 36,6 %. Bovendien scoort 18 % van de 15-jarigen uit de EU slecht in lezen en 17 % in wetenschap. Slechte prestaties op deze studiegebieden komen ongeveer 60 % meer voor bij jongens dan bij meisjes; (4) |
|
— |
Eén op de vier volwassenen in Europa zit door een gebrek aan vaardigheden vast: enerzijds zijn zijn kansen op toegang tot de arbeidsmarkt beperkt, anderzijds wordt het moeilijk om verder onderwijs of verdere opleiding te volgen. Slechts 4,4 % van de 66 miljoen volwassenen met ten hoogste een getuigschrift lager secundair onderwijs neemt deel aan een programma voor volwassenenonderwijs; (5) |
|
— |
Het percentage voortijdige schoolverlaters (6) bedraagt nu 11,1 %. Hoewel er stappen zijn gezet in de richting van het gemeenschappelijke kerndoel van Europa 2020, zijn er nog steeds meer dan 4,4 miljoen voortijdige schoolverlaters in Europa, waarvan ongeveer 60 % niet-actief of werkloos is, wat een hoger risico op sociale uitsluiting en lage maatschappelijke betrokkenheid met zich meebrengt; |
|
— |
Het aantal afgestudeerden in het hoger onderwijs (7) blijft stijgen en bedraagt nu 37,9 %. Ook op dit gebied zijn stappen gezet in de richting van het gemeenschappelijke kerndoel van Europa 2020, maar de inzetbaarheid van afgestudeerden stagneert in de EU. |
De uitvoerige tussentijdse inventarisatie in 2014 van het strategisch kader ET 2020, waarbij de lidstaten en de voornaamste belanghebbenden betrokken waren en die de basis van dit verslag vormt, heeft tot drie belangrijke beleidsconclusies geleid:
|
— |
De waarde van een geïntegreerd kader voor onderwijs en opleiding op alle niveaus is bevestigd. Om aan de huidige behoefte aan flexibiliteit en doorstroommogelijkheden tussen leerervaringen te kunnen voldoen, is een samenhangend beleid nodig dat zich uitstrekt van voorschools onderwijs en basisonderwijs tot hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, en volwassenenonderwijs, waarbij wordt vastgehouden aan het beginsel van een leven lang leren. |
|
— |
De vier strategische doelstellingen van ET 2020 (en de huidige EU-benchmarks) zijn nog steeds geldig; in de conclusies van de Raad van 2009 betreffende ET 2020 zijn zij namelijk breed en toekomstgericht geformuleerd, waardoor zij tot 2020 een solide basis voor de ET 2020-activiteiten bieden. De beleidsfocus moet echter worden herijkt en zowel worden gericht op de urgente uitdagingen op het gebied van economie en werkgelegenheid, als op de rol van het onderwijs bij het bevorderen van kansengelijkheid en inclusie, en bij het overbrengen van gemeenschappelijke Europese waarden, interculturele competenties en actief burgerschap. |
|
— |
ET 2020 draagt in belangrijke mate bij aan de algemene EU-agenda voor banen, groei en investeringen, met inbegrip van het Europees semester. In dit verband kunnen empirische onderbouwing en wederzijds leren op het gebied van hervormingen worden versterkt, alsmede, in voorkomend geval, de landenspecifieke relevantie van het kader. |
Gezien de bovengenoemde uitdagingen en beleidsconclusies, en om ET 2020 beter op de politieke termijnen en prioriteiten van de EU af te stemmen, wordt in dit gezamenlijk verslag voorgesteld de Europese samenwerking in dit kader tot 2020 voort te zetten, waardoor de werkcyclus van drie tot vijf jaar wordt verlengd.
2. BELANGRIJKSTE UITDAGINGEN DIE TEN GRONDSLAG LIGGEN AAN DE KEUZE VAN TOEKOMSTIGE PRIORITEITEN
Dit hoofdstuk geeft, op basis van de inventarisatie en rekening houdend met verschillen tussen de lidstaten, een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen en uitdagingen op het gebied van onderwijs en opleiding in Europa, die hebben geleid tot de vaststelling van de nieuwe prioritaire gebieden en concrete punten voor verdere werkzaamheden tot en met 2020.
De nieuwe prioritaire gebieden zijn:
|
— |
relevante en hoogwaardige kennis, vaardigheden en competenties, die worden ontwikkeld via een leven lang leren en gericht zijn op leerresultaten voor inzetbaarheid, innovatie, actief burgerschap en welzijn; |
|
— |
inclusief onderwijs, gelijkheid, kansengelijkheid, non-discriminatie en het bevorderen van burgerschapscompetenties; |
|
— |
open en innovatief onderwijs en opleiding, onder meer door het digitale tijdperk geheel te omarmen; |
|
— |
krachtige steun voor leerkrachten, opleiders, schoolleiders en ander onderwijzend personeel; |
|
— |
transparantie en erkenning van vaardigheden en kwalificaties om de leer- en arbeidsmobiliteit te vergemakkelijken; |
|
— |
duurzame investeringen, kwaliteit en efficiëntie van onderwijs- en opleidingsstelsels. |
Deze prioritaire gebieden en de concrete punten die daarmee samenhangen, staan vermeld in bijlage dezes.
2.1. De kwaliteit en relevantie van leerresultaten zijn cruciaal voor de ontwikkeling van vaardigheden en competenties
Het lage niveau van basiskennis en vaardigheden in Europa belemmert de economische vooruitgang en beperkt mensen ernstig in hun persoonlijke, sociale en beroepsontplooiing. Om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verbeteren en innovatie en actief burgerschap te stimuleren, en voortbouwend op de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren, moeten de basisvaardigheden hand in hand gaan met andere sleutelcompetenties en attitudes: creativiteit, ondernemerschap en zin voor initiatief, digitale competenties (8), competentie in vreemde talen, kritisch denken (onder meer via digitale en mediageletterdheid) en vaardigheden die inspelen op groeiende behoeften in onder meer de groene economie en in de digitale en de gezondheidssector.
De kwaliteit van leerresultaten moet gedurende het hele leven worden gestimuleerd . De meeste lidstaten hebben al een veelomvattende strategie voor een leven lang leren ingevoerd, maar alle landen moeten een dergelijke strategie ontwikkelen en de doorstroming waarborgen tussen de verschillende vormen en niveaus van leren, alsmede van onderwijs en opleiding naar werk. Dit vereist een blijvende inzet op het gebied van coördinatie en partnerschap tussen de verschillende leersectoren en tussen de onderwijsinstellingen en relevante actoren.
Onderwijs en opvang voor jonge kinderen (OOJK) is het beginpunt en een van de meest doelmatige middelen om de vaardigheid in sleutelcompetenties te vergroten, maar kampt met de dubbele uitdaging van bredere toegang én betere kwaliteit. Vooral de voorzieningen voor kinderen jonger dan drie jaar zijn in sommige landen een probleem. Zoals wordt voorgesteld in het OOJK-kwaliteitskader dat deskundigen uit de lidstaten in de voorgaande werkcyclus hebben ontwikkeld, zouden de kernpunten voor verdere werkzaamheden onder meer verbetering van de toegang kunnen inhouden, met speciale aandacht voor kansarmen, professionalisering van het personeel en doelmatige systemen voor governance, onderwijsprogramma's, financiering en toezicht.
Maatregelen om voortijdig schoolverlaten terug te dringen zijn door alle lidstaten ingevoerd , maar leiden niet altijd tot veelomvattende strategieën, zoals in de aanbeveling van de Raad van 2011 is gevraagd (9), of tot gelijkwaardige, door feiten ondersteunde beleidsinitiatieven. Een succesvolle respons vereist inzet voor de lange termijn en sectoroverschrijdende samenwerking, waarbij de nadruk ligt op een billijk evenwicht tussen preventie, vroegtijdig ingrijpen en compenserende maatregelen. Het beleid van scholen betreffende voortijdig schoolverlaten moet zijn gebaseerd op een gemeenschappelijke aanpak, actieve betrokkenheid van ouders, partnerschappen met externe belanghebbenden en de gemeenschap, maatregelen ter ondersteuning van het welzijn van leerlingen en hoogwaardige begeleiding en advies, waarbij ervoor wordt gezorgd dat alle leerlingen gelijke toegangskansen hebben, hoogwaardig onderwijs krijgen en hiervan profijt trekken, en dat alle lerenden hun capaciteiten ten volle kunnen benutten.
Stelsels voor hoger onderwijs moeten de kenniseconomie stimuleren en inspelen op de behoeften van de samenleving . Het hoger onderwijs moet doeltreffend reageren op de behoeften van een veranderende samenleving en arbeidsmarkt teneinde de vaardigheden en het menselijk kapitaal in Europa te verhogen en een grotere bijdrage te leveren tot economische groei. Ter verwezenlijking daarvan moet het hoger onderwijs ervoor zorgen dat modernisering is gericht op synergieën tussen onderwijs, onderzoek, innovatie en werkgelegenheid, waarbij verbindingen tot stand worden gebracht tussen instellingen voor hoger onderwijs en het lokale en regionale niveau, innovatieve benaderingen worden toegepast ter bevordering van de relevantie van onderwijsprogramma's, met inbegrip van het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT), de overgang naar werk wordt verbeterd, en de internationale samenwerking wordt versterkt. Hoewel het voor vele lidstaten een uitdaging blijft de uitvalpercentages te doen dalen en de slaagpercentages te doen stijgen, vooral bij kansarme groepen, moet er toch prioritair voor worden gezorgd dat alle vormen van hoger onderwijs de studenten relevante hoogwaardige kennis, vaardigheden en competenties bijbrengen die hen voorbereiden op hun toekomstige loopbaan. Het hoger onderwijs moet de studenten ook helpen voorbereiden op actief burgerschap op basis van een open attitude en kritisch denken, de persoonlijke ontwikkeling helpen ondersteunen en ten volle zijn rol spelen bij het doorgeven en het produceren van kennis.
Beroepsonderwijs en -opleiding spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van de nodige vaardigheden . Afgestudeerden in het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen laten in de meeste lidstaten reeds goede werkgelegenheidscijfers zien. Dat is tevens te danken aan de maatregelen ter verbetering van de prestaties, de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, die in de periode 2011-2014 zijn genomen om uitvoering te geven aan de doelstellingen van het communiqué van Brugge van 2010 dat in het kader van het proces van Kopenhagen is opgesteld. Verdere hervormingen moeten volgen met het oog op de doelstellingen voor de middellange termijn zoals omschreven in de conclusies van Riga van 22 juni 2015 (zie bijlage). Er moet werk worden gemaakt van de ontwikkeling van relevante vaardigheden door alle vormen van leren op de werkplek zoals stages, leerlingplaatsen en duale stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding verder te stimuleren, de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen te versterken, partnerschappen met alle belanghebbenden op lokaal, regionaal en nationaal niveau verder te ontwikkelen en beter te anticiperen op vaardigheidsbehoeften. Tegelijkertijd moeten de initiële opleiding en de bij- en nascholing van leerkrachten, opleiders en mentoren in het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen worden versterkt, onder meer door deze mensen te laten meedraaien in het bedrijfsleven en de industrie, zodat ze op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in het veld.
Volwasseneneducatie als basis voor bijscholing, omscholing, actief burgerschap en sociale cohesie . Recente onderzoeken (10) waaruit de lage niveaus van basisvaardigheden van volwassenen blijken, alsmede de impact van de mondialisering op de vaardigheidsbehoeften en de hoge werkloosheidscijfers, nopen ertoe de uitvoering van de vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie kracht bij te zetten. Er dient prioriteit te worden verleend aan onder meer doeltreffender governance, aanzienlijke verbetering van het aanbod en het gebruik, flexibeler verstrekking, bredere toegankelijkheid, strikter toezicht en een betere kwaliteitsborging (zie bijlage). Volwasseneneducatie biedt recent aangekomen migranten en personen met een migrantenachtergrond de mogelijkheid tot bij- of herscholing en vergroot de kansen van deze personen om tot de arbeidsmarkt toe te treden en zich in de samenleving te integreren.
2.2. Onderwijs en opleiding zijn cruciaal voor de bevordering van sociale cohesie, gelijkheid, non-discriminatie en burgerschapscompetenties
In de meeste Europese en OESO-landen is de ongelijkheid in de afgelopen dertig jaar nog nooit zo groot geweest als nu en dit heeft negatieve gevolgen voor de onderwijsresultaten aangezien onderwijsstelsels ertoe neigen bestaande patronen van sociaaleconomische status te reproduceren. Het doorbreken van de intergenerationele cyclus van lage kwalificaties moet dan ook prioriteit krijgen. De meeste lidstaten hebben maatregelen genomen om de toegang tot het onderwijs voor kansarme lerenden te verbeteren. Niettemin bestaat er nog steeds een aanzienlijke onderwijskloof en blijft toegang tot hoogwaardig onderwijs en hoogwaardige opleidingen, te beginnen bij onderwijs en opvang voor jonge kinderen, in verschillende delen van de EU een uitdaging. Doeltreffende maatregelen om in te spelen op diversiteit in al haar vormen en te voorzien in inclusief onderwijs en inclusieve opleidingen voor alle lerenden zijn noodzakelijk, met bijzondere aandacht voor kansarme groepen, zoals lerenden met bijzondere behoeften, pas aangekomen migranten, mensen met een migrantenachtergrond en Roma. De jongerengarantie moet volledig worden ingezet (d.w.z. arbeidsmarktplaatsing, leerplaatsen en tweedekansonderwijs en -opleiding).
Zowel de genderkloof in onderwijs en opleiding, die mede haar oorsprong vindt in de voortzetting van genderstereotypen, als de genderverschillen bij onderwijskeuzen moeten worden aangepakt. Pesten, intimidatie en geweld in de leeromgeving, al dan niet gendergerelateerd, mogen niet worden getolereerd. Onderwijsinstellingen en leerkrachten, opleiders, schoolleiders en ander onderwijzend personeel moeten de uitrusting en ondersteuning krijgen om lerenden inclusie, gelijkheid, kansengelijkheid, non-discriminatie en democratisch burgerschap in hun leeromgeving te laten ervaren. Open leeromgevingen, zoals openbare bibliotheken, open centra voor volwasseneneducatie en open universiteiten, moeten in staat worden gesteld te fungeren als middel voor het bevorderen van sociale inclusie.
De verklaring van Parijs van de ministers van Onderwijs van 17 maart 2015 roept op tot maatregelen op alle niveaus om de rol van het onderwijs te versterken bij de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, tolerantie en non-discriminatie, bij de versterking van de sociale cohesie en bij de ondersteuning van jongeren om tot verantwoordelijke, onbevooroordeelde en actieve leden van onze diverse en inclusieve samenleving uit te groeien (11). Onderwijs is van belang om marginalisering en radicalisering te voorkomen en aan te pakken. De follow-up van deze verklaring is een belangrijke prioriteit in de nieuwe werkcyclus. Deze zal de vorm aannemen van gezamenlijke analyses, peer learning, vergaderingen, het verspreiden van goede praktijken en concrete maatregelen die door financiering uit het Erasmus+-programma worden ondersteund, overeenkomstig de vier in de verklaring vastgestelde gebieden: (i) ervoor zorgen dat kinderen en jongeren sociale, interculturele en burgerschapscompetenties verwerven door het bevorderen van democratische waarden en grondrechten, sociale inclusie en non-discriminatie alsmede actief burgerschap, (ii) kritisch denken en mediageletterdheid bevorderen, (iii) het onderwijs aan kansarme kinderen en jongeren stimuleren en (iv) de interculturele dialoog in alle leervormen bevorderen in samenwerking met andere betrokken beleidsdomeinen en belanghebbenden.
Het belang van bovengenoemde actieterreinen wordt versterkt door de huidige toestroom van migranten in Europa. De komst van mensen met uiteenlopende achtergronden is een uitdaging voor de onderwijs- en opleidingssector en zijn actoren in heel Europa. Voor de migranten die in onze landen blijven, is hun integratie in de onderwijs- en opleidingsstelsels een cruciale stap in de richting van sociale inclusie, inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, professionele en persoonlijke ontplooiing en actief burgerschap. In dit verband is het vergemakkelijken van de daadwerkelijke verwerving van de taal (talen) van het gastland een eerste prioriteit. Voorts is de succesvolle integratie van migranten ook afhankelijk van de ontwikkeling van interculturele vaardigheden bij leerkrachten, opleiders, schoolleiders, andere leden van het onderwijzend personeel, lerenden en ouders met het oog op een grotere bereidheid tot multiculturele diversiteit in de leeromgeving. De Europese dimensie van de migratie maakt duidelijk hoezeer het van belang is dat de integratiemaatregelen van de lidstaten ten volle worden ondersteund, bijvoorbeeld door ook te voorzien in gezamenlijke analyses, peer learning, conferenties en de verspreiding van beste praktijken.
2.3. Relevant en kwalitatief hoogstaand onderwijs vereist …
Een actiever gebruik van innovatieve leermethoden en instrumenten voor de ontwikkeling van digitale competenties: Onderwijs en opleiding — op alle niveaus — kunnen profijt trekken van de invoering van beproefde innovatieve pedagogische praktijken en didactische materialen waarvan is gebleken dat zij op concrete wijze bijdragen tot inclusief, geëngageerd leren voor diverse soorten lerenden. Verschillende lidstaten doen melding van initiatieven om de digitale competenties van leerkrachten en lerenden te vergroten en een derde van hen heeft nationale strategieën voor de digitalisering van het onderwijs ingevoerd. Niettemin zijn er nog altijd enorme uitdagingen. De samenleving wordt steeds digitaler, waardoor de vraag naar digitale competenties stijgt. Onderwijs en opleiding moeten in deze behoefte voorzien en hiervoor zijn investeringen in infrastructuur, organisatorische veranderingen, digitale apparaten en digitale competenties van leerkrachten, opleiders, schoolleiders en andere leden van het onderwijzend personeel nodig, en moeten digitale (en open) onderwijsmiddelen en educatieve software van hoge kwaliteit worden ontworpen. Onderwijs en opleiding moeten van de voordelen van nieuwe ICT-ontwikkelingen profiteren en innovatieve en actieve leermethoden invoeren, die op participatieve en projectgebaseerde methoden stoelen. Open leeromgevingen, zoals openbare bibliotheken, open centra voor volwassenenonderwijs of open universiteiten, kunnen de samenwerking tussen de onderwijssectoren, ook voor kansarme lerenden, bevorderen.
Goede ondersteuning van leerkrachten, opleiders, schoolleiders en andere leden van het onderwijzend personeel, die een cruciale rol spelen in het welslagen van lerenden en in de uitvoering van het onderwijsbeleid: vele lidstaten doen melding van maatregelen voor een betere lerarenopleiding en benadrukken dat de initiële opleiding en de permanente professionele ontwikkeling van leerkrachten en opleiders geschikt moeten zijn voor het beoogde doel, waarbij onderwerp, didactische methode en praktijk worden gecombineerd. Het blijft prioritair ervoor te zorgen dat het betrokken personeel, op alle niveaus en in alle onderwijs- en opleidingssectoren, op basis van degelijk onderzoek en praktijk wordt toegerust met sterke pedagogische vaardigheden en competenties. Onderwijzend personeel moet worden opgeleid om om te gaan met de individuele behoeften van lerenden en de toenemende diversiteit als gevolg van hun sociale, culturele, economische en geografische achtergronden, schooluitval te voorkomen en innovatieve didactische methoden en ICT-instrumenten optimaal te gebruiken; bovendien moeten zij aan het begin van hun loopbaan worden begeleid.
In veel landen vormen personeelstekorten steeds vaker een belemmering voor de kwaliteit van de opleiding en bovendien daalt de belangstelling voor een loopbaan in het onderwijs sterk. Daarom moeten de lidstaten maatregelen nemen om het beroep van leerkracht aantrekkelijker te maken en de status ervan te verhogen. (12) Er zijn veelomvattende beleidsmaatregelen op lange termijn nodig om ervoor te zorgen dat de meest geschikte kandidaten, met uiteenlopende achtergronden en ervaring, worden geselecteerd en dat leerkrachten aantrekkelijke mogelijkheden tot loopbaanontwikkeling worden geboden, mede om de bestaande hardnekkige gendervooroordelen uit de wereld te helpen.
Het vergemakkelijken van leermobiliteit op alle niveaus: Uit het eerste mobiliteitsscorebord (2014), dat is opgesteld als vervolg op de aanbeveling van de Raad van 2011 over leermobiliteit, blijkt dat in de lidstaten het klimaat voor leermobiliteit flink uiteenloopt, met nog steeds aanzienlijke belemmeringen wat betreft informatie, ondersteuning van studenten en erkenning. Maatregelen betreffende transparantie, kwaliteitsborging, en de validatie en erkenning van vaardigheden en kwalificaties moeten worden gevolgd en voortgezet. Er zijn betere gegevens nodig om toezicht op mobiliteit te houden.
Ondersteuning van de internationalisering van hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding blijft een prioriteit. Dit kan ook een beleid van samenwerking met andere delen van de wereld behelzen inzake kwaliteitsborging en het bevorderen van leerresultaten, de ontwikkeling van strategische partnerschappen en gezamenlijke cursussen, en de bevordering van de mobiliteit van studenten, docenten en onderzoekers, en de werkzaamheden om de benutting van buiten de EU verworven kwalificaties te vereenvoudigen.
Versterkte en vereenvoudigde EU-instrumenten voor transparantie en erkenning, en meer synergie daartussen: Transparantie- en erkenningsinstrumenten zijn essentieel voor mobiliteit, inzetbaarheid en een leven lang leren. Sommige daarvan, zoals Europass, worden op grote schaal gebruikt. Ter wille van meer transparantie hebben de meeste lidstaten een nationaal kwalificatiekader (NQF) ontwikkeld waarin zij verwijzen naar het Europees kwalificatiekader (EKK). Verscheidene lidstaten hebben uitvoering gegeven aan het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet), het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (Eqavet) en het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs (QF-EHEA).
Er moet verder worden gewerkt aan het bevorderen van de validatie van niet-formeel en informeel leren, aan het bewerkstelligen van de transparantie en de vergelijkbaarheid van kwalificaties in geheel Europa. Met betrekking tot recent aangekomen migranten kunnen de bestaande instrumenten voor transparantie eveneens bijdragen tot een beter inzicht in buitenlandse kwalificaties in de EU en andersom. Adequate instrumenten voor erkenning en voor validatie kunnen de invoering van open en innovatieve leermethoden, waaronder die met behulp van digitale technologie, ondersteunen.
Bij de verdere werkzaamheden dient eveneens speciale aandacht uit te gaan naar een doeltreffender uitvoering van het EKK en de NQF's en naar het verder ontwikkelen van het EKK met het oog op het versterken van de transparantie en de vergelijkbaarheid van kwalificaties. Het EKK en de NQF's kunnen worden aangewend ter ondersteuning van de bestaande erkenningspraktijken en, derhalve, het erkenningsproces vlotter laten verlopen.
Speciale aandacht dient ook uit te gaan, na een effectbeoordeling, naar de vereenvoudiging en rationalisatie van bestaande EU-instrumenten zoals tools, webportalen en andere op het grote publiek gerichte diensten betreffende vaardigheden en kwalificaties, om het bereik ervan te vergroten.
Het aanvullen van het investeringstekort: doeltreffende investeringen in onderwijs en opleidingen van hoog gehalte zijn een bron van duurzame groei. Maar sinds de crisis zijn de overheidsbegrotingen krap en hebben verscheidene lidstaten op hun onderwijs- en opleidingsuitgaven in reële termen gekort. Dat betekent dat het nodig is lidstaten te ondersteunen bij het werken aan hervormingen die in een brede maatschappelijke context doeltreffender onderwijs en opleidingen van hoog gehalte genereren. Het investeringsplan voor Europa, Erasmus+, de Europese structuur- en investeringsfondsen, met inbegrip van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en Horizon 2020, kunnen investeringen helpen stimuleren en de beleidsprioriteiten van ET 2020 ondersteunen en voor sterke verbindingen met het beleid zorgen.
3. GOVERNANCE EN WERKMETHODEN
Sinds het gezamenlijk verslag van 2012 is de governance van ET 2020 verbeterd, met name door het intensiever documenteren (de Onderwijs- en opleidingenmonitor), door het operationele karakter van werkgroepen te versterken en door het ontwikkelen van platforms voor periodieke uitwisseling tussen de voornaamste belanghebbenden, zoals het Europees Forum voor onderwijs, opleiding en jeugd. De inventarisatie wijst op een consensus over de onderstaande aanpak voor de volgende werkcyclus:
|
— |
degelijke analytische gegevens en toezicht op de voortgang zijn essentieel voor de doeltreffendheid van het ET 2020-kader en worden in samenwerking met Eurostat, het Eurydice-netwerk, Cedefop, de OESO en andere organisaties uitgevoerd. |
|
— |
de stroomlijning en rationalisering van de verslaglegging in het kader van ET 2020 blijft een prioriteit en profiteert van de verlenging van de werkcyclus tot vijf jaar. Optimaal gebruik zal worden gemaakt van de analysecapaciteit en geactualiseerde feiten en cijfers, die bijvoorbeeld worden verstrekt via het Eurydice-netwerk en het Cedefop (ReferNet). Daarnaast zal in de landspecifieke hoofdstukken van de Onderwijs- en opleidingenmonitor ook rekening worden gehouden met actuele nationale gegevens, indien deze methodologisch verantwoord zijn; |
|
— |
nauwere banden tussen onderwijs, bedrijfsleven en onderzoek, alsmede betrokkenheid van de sociale partners en maatschappelijke organisaties zullen zorgen voor een groter effect van ET 2020 en een grotere relevantie van leersystemen om het innovatievermogen van Europa te vergroten. In dit verband zijn kennisallianties, allianties voor sectorale vaardigheden in het kader van Erasmus+, Marie Skłodowska-Curieacties en het Europees Instituut voor innovatie en technologie in het kader van Horizon 2020 toonaangevend. De participatie van belanghebbenden zal ook via het Europees Forum voor onderwijs, opleiding en jeugd, het Europees Forum hoger onderwijs en bedrijfsleven, het forum voor contacten tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven en thematische fora in de lidstaten worden gestimuleerd. De samenwerking met Europese maatschappelijke organisaties en Europese sociale partners zal worden voortgezet om optimaal gebruik te maken van hun deskundigheid en hun vermogen om de samenleving te bereiken. |
Het ET 2020-instrumentarium heeft zijn nut bewezen, maar heeft op nationaal niveau niet altijd daadwerkelijk invloed gehad, met name omdat activiteiten niet gelijktijdig plaatsvonden, door tekortschietende verspreiding en te weinig inzicht in het nut van de resultaten in de landen. Het ET 2020-instrumentarium wordt versterkt:
|
— |
om de transparantie en de samenhang van ET 2020-activiteiten te vergroten, zal de Commissie in samenwerking met de lidstaten (met inbegrip van de drie Raadsvoorzitterschappen) een indicatief voortschrijdend werkprogramma voor ET 2020 opstellen waarin een duidelijk overzicht wordt gegeven van belangrijke activiteiten en peer-learningevenementen die voor de informele werkgroepen van hoge ambtenaren zijn gepland, d.w.z. de vergaderingen van de directeuren-generaal voor scholen, beroepsonderwijs en -opleiding, en hoger onderwijs (DG-bijeenkomsten), de groep op hoog niveau voor onderwijs en opleiding, de ET 2020-werkgroepen, de EKK-adviesgroep en de Permanente Groep indicatoren en benchmarks; |
|
— |
vanaf 2016 zal een nieuwe generatie werkgroepen (13) aan concrete thema's van ET 2020 werken die in de bijlage staan. De Commissie zal voorstellen voor de opdrachten van die werkgroepen formuleren en bijsturen in het licht van de opmerkingen die de lidstaten meedelen, met name via het Onderwijscomité. De groepen zullen regelmatig verslag uitbrengen aan de desbetreffende informele groepen van hoge ambtenaren (nl. de DG-bijeenkomsten en de groep op hoog niveau onderwijs en opleiding) die sturing geven, en aan het Onderwijscomité dat relevante resultaten onder de aandacht van de Raad brengt. Innovatieve werkmethoden zullen worden gestimuleerd en de resultaten van de groepen zullen beter worden verspreid om in daadwerkelijke kennisdeling te voorzien en vervolgwerkzaamheden te vergemakkelijken. |
|
— |
peer-learningactiviteiten in het kader van ET 2020 , die gewoonlijk in werkgroepen plaatsvinden, zullen worden geïntensiveerd en zullen de lidstaten die voor soortgelijke beleidsuitdagingen staan, in staat stellen in clusters te werken. Wederzijdse beoordelingen , die ter uitvoering van het gezamenlijk verslag 2012 op vrijwillige basis worden georganiseerd en waarbij de klemtoon op landspecifieke problemen ligt, hebben in de context van de informele DG-bijeenkomsten hun nut bewezen, maar vergen meer voorbereiding en interactieve dialoog. Collegiaal advies op maat kan ook worden gebruikt ter ondersteuning van een specifieke nationale hervormingsagenda. (14) |
|
— |
de verspreiding van goede praktijken en van nuttige ervaringen, met gebruikmaking van internationale gegevens, indien relevant, zal via thematische evenementen, leren van elkaars beleid en andere regelingen voor kennisoverdracht en uitwisseling over goede werkwijzen op het gebied van onderwijs worden versterkt. Met het oog op de effectieve benutting van bepaalde belangrijke ET 2020-resultaten door belanghebbenden bij onderwijs en opleiding, zal bijzondere aandacht worden besteed aan de verspreiding van de belangrijkste boodschappen in de officiële EU-talen, naarmate de middelen dat toelaten. Bovendien zullen verspreidingsregelingen deel uitmaken van de opdracht van de ET 2020-werkgroepen en worden opgenomen in het voortschrijdend werkprogramma; |
|
— |
de Onderwijs- en opleidingenmonitor , die samenvalt met het Europees semester en actuele thematische en landspecifieke gegevens verstrekt, zal systematisch worden gebruikt als inbreng in beleidsdebatten in de Raad en in het Europees Parlement bij besprekingen over onderwijsproblemen en onderwijshervormingen; |
|
— |
er zal optimaal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het Erasmus+ -programma om de impact van het ET 2020-instrumentarium te vergroten, onder meer door de voorbereiding van beleidsexperimenten aan de werkgroepen op te dragen en gegevens te gebruiken die via uitmuntende projecten zijn verzameld; |
|
— |
hoewel positieve stappen zijn ondernomen om samenwerking inzake onderwijs en opleiding met het Comité voor de werkgelegenheid te bevorderen naar aanleiding van het gezamenlijk verslag van 2012, is er nog ruimte om na te gaan hoe de betrekkingen — ook structureel — kunnen worden verbeterd, bijvoorbeeld door het aanmoedigen van een meer op feiten gebaseerde discussie over menselijk kapitaal conform de conclusies van de Raad (Epsco) van 9 maart 2015; |
|
— |
het versterken van de samenwerking, zowel in de Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport als met andere Raadsformaties. |
(1) Voorgesteld door Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker voor het Europees Parlement in Straatsburg op 15 juli 2014.
(2) Verklaring over de bevordering, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie, Parijs, 17 maart 2015.
(3) Wanneer in deze tekst verwezen wordt naar migranten, dient rekening te worden gehouden met het volgende:
Dit laat de juridische situatie betreffende de toegang van verschillende categorieën migranten tot onderwijs en opleiding, als bepaald in het toepasselijke internationaal recht, het recht van de Europese Unie en het nationaal recht, onverlet.
(4) PISA-resultaten 2012 van de OESO: Excellence through equity (topkwaliteit via kansengelijkheid).
(5) De Survey of Adult Skills: Implications for education and training policies in Europe, Europese Commissie (2013) (Enquête betreffende de vaardigheden onder volwassenen: implicaties voor het onderwijs- en opleidingsbeleid in Europa).
(6) Het aandeel van de bevolking tussen 18 en 24 jaar dat alleen lager voortgezet onderwijs of minder heeft voltooid en geen onderwijs of opleiding meer volgt.
(7) Het percentage in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar dat met succes het tertiaire onderwijs heeft afgerond (Eurostat).
(8) Het leren en verwerven van digitale competenties gaat verder dan zuivere ICT-vaardigheden en behelst het veilige, op samenwerking gebaseerde en creatieve gebruik van ICT, met inbegrip van programmeren.
(9) Het Verenigd Koninkrijk heeft tegen deze aanbeveling gestemd.
(10) Zie met name de „Survey of Adult Skills” (Enquête betreffende de vaardigheden onder volwassenen) van de OESO, die afgenomen werd in het kader van het programma voor de internationale beoordeling van competenties van volwassenen (PIAAC).
(11) Niet-formeel onderwijs is belangrijk om de sociale en democratische participatie van jongeren te bevorderen, een van de prioriteiten van het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (zie het EU-jeugdverslag 2015).
(12) Policy Measures to Improve the Attractiveness of the Teaching Profession in Europe (Beleidsmaatregelen om het beroep van leerkracht in Europa aantrekkelijker te maken), Europese Commissie (2013).
(13) Deze werkgroepen, die oorspronkelijk door de Commissie zijn ingesteld in het kader van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010 om de open coördinatiemethode toe te passen op het gebied van onderwijs en opleiding, zijn een forum voor de uitwisseling van beste praktijken op deze gebieden. Zij zijn samengesteld uit deskundigen van de lidstaten die op vrijwillige basis deelnemen;
(14) Collegiaal advies is een instrument dat op vrijwillige en transparante basis vakgenoten uit een klein aantal nationale overheden samenbrengt teneinde extern advies te verstrekken aan een land waar een belangrijke beleidsontwikkeling plaatsvindt. De bedoeling is verder te gaan dan het uitwisselen van informatie en een forum te bieden voor het vinden van oplossingen voor nationale uitdagingen in een participatieve workshop;
BIJLAGE
PRIORITAIRE GEBIEDEN VOOR EUROPESE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERWIJS EN OPLEIDING
Bij de tussentijdse inventarisatie van ET 2020 is de relevantie van de vier strategische doelstellingen van de Raad uit 2009 bevestigd, namelijk:
|
1. |
een leven lang leren en mobiliteit tot realiteit maken; |
|
2. |
de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleiding verbeteren; |
|
3. |
kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen; |
|
4. |
innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen. |
Uit de inventarisatie is, binnen deze strategische doelstellingen, de gemeenschappelijke doelstelling van de lidstaten naar voren gekomen om de huidige prioritaire gebieden voor maatregelen te stroomlijnen. In de onderstaande tabel wordt een reductie van 13 tot 6 prioritaire gebieden voorgesteld, die elk voor de periode tot en met 2020 tot een of meer strategische doelstellingen kunnen bijdragen en volledig aansluiten bij en bijdragen tot de algehele politieke prioriteiten van de EU.
In de onderstaande tabel zijn de prioritaire gebieden in concrete punten opgesplitst, in reactie op het verzoek van de Raad om concreter aan te geven waaraan nog moet worden gewerkt. Op deze gebieden zal met behulp van de werkmethoden en het instrumentarium van ET 2020 actie worden ondernomen; i) zij zijn een gemeenschappelijke uitdaging voor de lidstaten, en ii) een Europese aanpak heeft toegevoegde waarde. De concrete punten zullen de basis vormen voor de opdrachten van de volgende generatie ET 2020-werkgroepen.
In dit verband kiezen de lidstaten overeenkomstig de nationale prioriteiten de gebieden en punten waaraan zij willen deelnemen en waarop zij willen samenwerken.
|
Prioritaire gebieden |
Concrete punten |
|||||||||||||||||
|
1 |
Relevante en hoogwaardige kennis, vaardigheden en competenties, die worden ontwikkeld via een leven lang leren en gericht zijn op leerresultaten voor inzetbaarheid, innovatie, actief burgerschap en welzijn |
|
||||||||||||||||
|
2 |
Inclusief onderwijs, gelijkheid, kansengelijkheid, non-discriminatie en het bevorderen van burgerschapscompetenties |
|
||||||||||||||||
|
3 |
Open en innovatief onderwijs en opleiding, onder meer door het digitale tijdperk geheel te omarmen |
|
||||||||||||||||
|
4 |
Krachtige steun voor leerkrachten, opleiders, schoolleiders en ander onderwijzend personeel |
|
||||||||||||||||
|
5 |
Transparantie en erkenning van vaardigheden en kwalificaties om de leer- en arbeidsmobiliteit te faciliteren |
|
||||||||||||||||
|
6 |
Duurzame investeringen in en prestaties en efficiëntie van onderwijs- en opleidingssystemen |
|
||||||||||||||||
SPECIFIEKE PRIORITEITEN VOOR BEROEPSONDERWIJS EN –OPLEIDING EN VOOR VOLWASSENENEDUCATIE TOT 2020
Voor de sectorale agenda's voor beroepsonderwijs en -opleiding (het Kopenhagen-Brugge-proces) en voor volwasseneneducatie moet meer in detail worden vastgesteld — en via dit gezamenlijk verslag worden gefiatteerd — wat de voor de periode tot en met 2020 te leveren resultaten/prioriteiten zijn.
I. BEROEPSONDERWIJS EN -OPLEIDING
In de conclusies van Riga van 22 juni 2015 werd de volgende nieuwe reeks doelstellingen voor de middellange termijn (1) op het gebied van beroepsonderwijs en beroepsopleiding voor de periode 2015-2020 voorgesteld:
|
— |
bevorderen van werkplekleren in al zijn vormen, met bijzondere aandacht voor leerlingplaatsen, door samen te werken met sociale partners, bedrijven, kamers van koophandel en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding, en door innovatie en ondernemerschap te stimuleren; |
|
— |
verdere ontwikkeling van mechanismen voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding overeenkomstig de Eqavet-aanbeveling (2) en, in het kader van kwaliteitsborgingssystemen, het opzetten van op leerresultaten gebaseerde permanente cyclische informatie- en feedbackprocessen met betrekking tot de beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels, zowel op initieel niveau als wat bij- en nascholing betreft (3); |
|
— |
verbetering van de toegang tot beroepsonderwijs en -opleiding en kwalificaties voor iedereen door flexibeler stelsels waarin overstappen gemakkelijker wordt, met name door voor efficiënte en geïntegreerde begeleiding te zorgen en validatie van niet-formeel en informeel leren beschikbaar te maken; |
|
— |
verdere verbetering van sleutelcompetenties in de onderwijsprogramma's van beroepsonderwijs en -opleiding en aanbod van doeltreffender mogelijkheden om deze vaardigheden zowel op initieel niveau als via bij- en nascholing te verwerven of te ontwikkelen; |
|
— |
invoering van een systematische aanpak van en kansen voor initiële en permanente bij- en nascholing van docenten, opleiders en mentoren in beroepsonderwijs en -opleiding, zowel in de schoolomgeving als op de werkplek. |
II. VOLWASSENENEDUCATIE
In de vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie (4) die de Raad in 2011 heeft goedgekeurd, werden een aantal prioritaire gebieden voor de periode 2012-2014 genoemd; deze werden evenwel in een langere-termijnperspectief geplaatst, afgestemd op de vier strategische doelstellingen van ET 2020. Specifieke prioriteiten waarop de lidstaten, met steun van de Europese Commissie, zich moeten richten tot 2020 met het oog op de verwezenlijking van de visie op de langere termijn van de agenda, zijn:
|
— |
governance: zorgen voor de samenhang van de volwasseneneducatie met andere beleidsterreinen, verbeteren van de coördinatie, doeltreffendheid en relevantie voor de behoeften van de samenleving, de economie en het milieu; in voorkomend geval, verhogen van zowel particuliere als publieke investeringen; |
|
— |
aanbod en gebruik: aanzienlijk vergroten van het aanbod van hoogwaardige volwasseneneducatie, vooral voor lezen, schrijven, rekenen en digitale vaardigheden, en vergroten van het gebruik ervan door middel van doeltreffende strategieën voor voorlichting, begeleiding en motivatie, gericht op de meest behoevende groepen; |
|
— |
flexibiliteit en toegang: vergroten van de toegankelijkheid door ruimere beschikbaarheid van werkplekleren en doeltreffend gebruik van ICT; instellen van procedures om de vaardigheden van laaggekwalificeerde volwassenen te bepalen en te beoordelen, en mensen die geen EKK-kwalificatie van niveau 4 hebben, voldoende tweedekansmogelijkheden bieden die tot een erkende EKK-kwalificatie leiden; |
|
— |
kwaliteit: verbeteren van de kwaliteitsborging, met inbegrip van toezicht en effectbeoordeling, verbeteren van de initiële en voortgezette opleiding van leerkrachten in het volwassenenonderwijs en verzamelen van de benodigde gegevens over de behoeften om een gericht aanbod te kunnen leveren. |
(1) http://ec.europa.eu/education/policy/vocational-policy/doc/2015-riga-conclusions_en.pdf
|
15.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417/36 |
Conclusies van de Raad inzake het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en het bevorderen van goede schoolresultaten
(2015/C 417/05)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
TEGEN DE ACHTERGROND VAN
|
— |
De doelstelling van Europa 2020 op het gebied van onderwijs om het gemiddelde Europese percentage voortijdige schoolverlaters (1) tegen 2020 terug te brengen tot minder dan 10 % (2); |
|
— |
De conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”) (3); |
|
— |
Het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (4), |
REKENING HOUDEND MET
|
— |
De aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (5); |
|
— |
De conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding (6); |
|
— |
De conclusies van de Raad over opvang en onderwijs voor jonge kinderen: de beste voorbereiding van al onze kinderen op de wereld van morgen (7); |
|
— |
De aanbeveling van de Raad van 2011 inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten (8), met name het bijgaande beleidskader, en zijn oproep aan de lidstaten om er zorg voor te dragen uiterlijk eind 2012 een breed opgezet beleid inzake voortijdig schoolverlaten vast te stellen met onder meer preventie-, interventie- en compensatiemaatregelen; |
|
— |
De resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2011 over bestrijding van voortijdig schoolverlaten (9); |
|
— |
De aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie (10); |
|
— |
De Verklaring van Parijs van 17 maart 2015 over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs, |
ALSMEDE IN HET LICHT VAN
|
— |
Het door het Luxemburgse voorzitterschap georganiseerde symposium Staying on Track — tackling early school leaving and promoting success in school (Luxemburg, 9 en 10 juli 2015), waar beleidsmakers, onderzoekers en praktijkdeskundigen uit de gehele EU bijeenkwamen om over dit belangrijke onderwerp te debatteren; |
|
— |
De door het Luxemburgse voorzitterschap belegde conferentie Diversity and Multilingualism in Early Childhood Education and Care (Luxemburg, 10 en 11 september 2015); |
|
— |
Het eindverslag van de thematische ET 2020-werkgroep voortijdig schoolverlaten uit 2013 en de beleidsboodschappen van de werkgroep schoolbeleid uit 2015; |
|
— |
Het verslag van de thematische ET 2020-werkgroep opvang en onderwijs voor jongere kinderen uit 2014, waarin essentiële beginselen voor een kwaliteitskader op dit gebied worden voorgesteld, |
IS DE VOLGENDE MENING TOEGEDAAN:
Nu wij halverwege de Europa 2020-strategie en het strategische kader „ET 2020” zijn aangekomen en vier jaar na de aanneming door de Raad van een aanbeveling inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten (11), is het tijd om de balans op te maken van de tot dusver geboekte vooruitgang met het oog op het evalueren, consolideren en verbeteren van maatregelen die dit verschijnsel moeten terugdringen en het slagen op school voor iedereen moeten bevorderen.
Sinds de aanneming van de aanbeveling van de Raad in 2011 zijn talrijke eerdere bevindingen op het gebied van voortijdig schoolverlaten verder uitgewerkt en aangevuld via peer learning en het uitwisselen van goede praktijken tussen de lidstaten, nader onderzoek en grondige analyses van de op nationaal niveau vastgestelde beleidsmaatregelen. Dankzij het kerndoel inzake voortijdig schoolverlaten van de Europa 2020-strategie blijft de kwestie hoog op de nationale beleidsagenda's staan en zijn onderwijshervormingen mede gestimuleerd.
Hoewel er de afgelopen jaren flinke vooruitgang is geboekt bij het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters, is er nog steeds te veel schooluitval (12). Er blijven zowel binnen als tussen de lidstaten grote verschillen bestaan en in veel landen ontbreken nog steeds de breed opgezette strategieën die in de aanbeveling van de Raad van 2011 worden bepleit.
De EU en de lidstaten erkennen daarom dat er inspanningen nodig blijven om de Europa 2020-doelstelling te bereiken en waar mogelijk zelfs te overtreffen.
BEKLEMTONEN HET VOLGENDE:
|
1. |
Voortijdig schoolverlaten komt gewoonlijk voort uit een aantal vaak onderling verbonden persoonlijke, sociale, economische, culturele, educatieve, gendergerelateerde en gezinsfactoren en houdt verband met meervoudige achterstandssituaties waarvan de oorsprong vaak in de vroege kinderjaren ligt. Groepen met een lage sociaaleconomische status worden er meer door getroffen, en het percentage voortijdige schoolverlaters is alarmerend hoog bij bepaalde specifieke groepen, zoals kinderen met een migrantenachtergrond (waaronder die van pas aangekomen migranten en kinderen die in het buitenland zijn geboren), Romakinderen en kinderen met speciale onderwijsbehoeften. |
|
2. |
De opzet en de kwaliteit van onderwijsstelsels zijn eveneens van grote invloed op de participatie en prestaties van leerlingen. Daarnaast kunnen bepaalde systemische factoren een negatieve invloed hebben op het leerproces. Ook kunnen factoren als een ongunstig klimaat in de klas, geweld en pesten, een leeromgeving waarin leerlingen zich niet gerespecteerd en gewaardeerd voelen, onderwijsmethoden en -programma's die niet altijd het meest geschikt zijn, onvoldoende ondersteuning voor leerlingen, gebrek aan beroepskeuzevoorlichting en -begeleiding en een moeizame verhouding tussen docent en leerling ertoe leiden dat leerlingen het onderwijs voortijdig verlaten. |
|
3. |
Er is in onze steeds diversere samenlevingen dringend behoefte aan inclusieve en gecoördineerde antwoorden van belanghebbenden van zowel binnen als buiten het onderwijs, opdat gemeenschappelijke waarden als verdraagzaamheid, wederzijds respect, gelijke kansen en non-discriminatie worden bevorderd en sociale integratie, intercultureel begrip en het gevoel ergens bij te horen in de hand worden gewerkt. |
|
4. |
Om marginalisering en sociale uitsluiting te voorkomen en het gevaar van extremisme en radicalisering tegen te gaan, is het van cruciaal belang dat elke jongere gelijke toegang heeft tot hoogwaardig en inclusief onderwijs (13) en de kans krijgt om zijn/haar volledige potentieel te ontwikkelen, ongeacht individuele, gezins- of gendergerelateerde factoren, sociaaleconomische status of levenservaringen. |
|
5. |
Vaak wordt afronding van het hoger middelbaar onderwijs of van beroepsonderwijs en -opleiding beschouwd als de minimaal benodigde kwalificatie voor een succesvolle overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt en voor toegang tot de volgende onderwijs- en opleidingsfasen. Omdat wie het onderwijs of de opleiding voortijdig verlaat, een groter risico op werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting loopt, kunnen investeringen die de onderwijsprestaties van jongeren ten goede komen, de vicieuze cirkel van achterstelling en de intergenerationele overdracht van armoede en ongelijkheid helpen doorbreken. |
VERZOEKT DE LIDSTATEN, INDACHTIG HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL EN IN OVEREENSTEMMING MET DE NATIONALE OMSTANDIGHEDEN:
|
1. |
Werk te maken van de uitvoering van de Aanbeveling van de Raad inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten van 2011, met name door:
|
|
2. |
Naast de EU-indicator over schooluitval ook andere mogelijkheden te verkennen voor de ontwikkeling of verbetering van nationale systemen die regelmatig een breed scala aan informatie (14) over leerlingen verzamelen, met name over risicogroepen en voortijdige schoolverlaters. Wanneer zij op alle onderwijs- en opleidingsniveaus en -types betrekking hebben en geheel sporen met de nationale wetgeving inzake gegevensbescherming, maken dergelijke gegevensverzamelingssystemen het volgende mogelijk:
|
|
3. |
Zo nodig te overwegen om ambitieuzere nationale streefcijfers te hanteren voor het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters, vooral indien de bestaande streefcijfers reeds zijn bereikt. |
|
4. |
De scholen of lokale omgevingen in kaart te brengen die een hoog risico voor voortijdig schoolverlaten vormen en hoge onderwijsachterstand vertonen en baat kunnen hebben bij aanvullende steun of middelen. |
|
5. |
Zo nodig te streven naar hervormingen van de onderwijsstelsels, waarbij het volledige onderwijs- en opleidingsaanbod — met inbegrip van niet-formeel leren en erkenning van de rol van jongerenwerk — in beschouwing wordt genomen, om structurele, pedagogische, professionele en onderwijscontinuïteit te versterken, overgangen makkelijker te maken, segregatie en ongelijkheden binnen onderwijsstelsels aan te pakken en maatregelen te propageren die de voortgang en onderwijsprestaties van leerlingen ondersteunen en hen motiveren om hun opleiding te voltooien. |
|
6. |
Een algemene, billijke toegang tot hoogwaardige en betaalbare voor- en vroegschoolse educatie en opvang te waarborgen. De cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden die kinderen tijdens voor- en vroegschoolse educatie en opvang ontwikkelen, helpen hen om hun volledige potentieel te ontwikkelen en vormen de grondslag voor succes op school en in het leven. Daarnaast moeten structuren voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang ook aanzetten tot het daadwerkelijk verwerven van de taal waarin wordt onderwezen, en de culturele en taaldiversiteit respecteren. Het ontwikkelen van het gevoel ergens bij te horen is, net als het op jonge leeftijd ontwikkelen van veilige en op vertrouwen gebaseerde banden, cruciaal voor de verdere scholing en ontwikkeling van kinderen. |
|
7. |
Lokale samenwerking tussen scholen (benadering „voor de gehele school”) om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan, te bevorderen en te stimuleren, bijvoorbeeld door:
|
|
8. |
Hoge verwachtingen te wekken voor alle leerlingen en de toegang tot essentiële vaardigheden en kennis te bevorderen, zodat zij het best toegerust zijn voor de toekomst, en tegelijk de mogelijkheden van meer gepersonaliseerde, op de leerling gerichte vormen van onderwijs en leren te verkennen (onder meer door middel van digitale hulpmiddelen), naast het gebruik van alternatieve beoordelingsmethoden zoals opleidingsevaluaties (15). |
|
9. |
Ervoor te zorgen dat leraren, opleiders, leidinggevenden op school, personeel belast met voor- en vroegschoolse educatie en opvang, en ander personeel zowel tijdens de initiële lerarenopleiding als door middel van bij- en nascholing de vaardigheden, competenties en kennis verwerven die nodig zijn voor een beter begrip en een betere aanpak van onderwijsachterstanden en mogelijke risicofactoren die tot een verlies aan interesse of voortijdig schoolverlaten kunnen leiden, waarbij de autonomie van de verschillende instellingen in acht moet worden genomen. Dergelijke vaardigheden, competenties en kennis kunnen onder meer betrekking hebben op leiderschapsstrategieën in de klas en het omgaan met diversiteit, het opbouwen van goede banden, conflictoplossing, technieken om pesten te voorkomen en beroepskeuzevoorlichting en -begeleiding. |
|
10. |
Ervoor te zorgen dat iedereen die leert, toegang heeft tot beroepskeuzevoorlichting en -begeleiding, flexibeler leertrajecten en hoogwaardig beroepsonderwijs en hoogwaardige beroepsopleidingen van eenzelfde niveau als het algemene onderwijs. |
|
11. |
Alle jongeren die het onderwijs voortijdig hebben verlaten, toegang te bieden tot hoogwaardige tweedekansprogramma's en andere mogelijkheden om opnieuw aan het reguliere onderwijs deel te nemen en ervoor te zorgen dat alle op deze wijze en door middel van niet-formeel en informeel leren verworven kennis, vaardigheden en competenties worden erkend in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 2012 (16). |
VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:
|
1. |
Maximaal gebruik te maken van de kansen binnen het strategische „ET 2020”-kader en de open coördinatiemethode, inclusief de mogelijkheid tot intensivering van peer learning, en om waar nodig onderzoek en studies uit te laten voeren om beleid beter empirisch te kunnen onderbouwen en om voorbeelden van succesvolle beleidspraktijken te ontwikkelen en te verspreiden. |
|
2. |
Gebruik te maken van de financieringsmogelijkheden van EU-instrumenten als het Erasmus+-programma, het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor strategische investeringen (17) om maatregelen te ondersteunen die — als onderdeel van een breed opgezet beleid — voortijdig schoolverlaten moeten terugdringen en samenwerking binnen en rond scholen moeten bevorderen. |
|
3. |
Aan de hand van onderzoek en peer learning verder te gaan met het in kaart brengen van voorbeelden van de meest doeltreffende samenwerkingspraktijken op school- en lokaal niveau die onderwijsachterstand moeten reduceren, voortijdig schoolverlaten moeten terugdringen, en inclusiever onderwijs moeten waarborgen. Te zorgen voor ruime verspreiding van dergelijke praktijken onder schoolmedewerkers en belanghebbenden, met name door middel van de e-twinninggemeenschap en de School Education Gateway, het portaal voor schoolonderwijs. |
VERZOEKT DE COMMISSIE:
|
1. |
Door te gaan met het opvolgen van, en verspreiden van informatie over, ontwikkelingen in de lidstaten en in het kader van het Europees semester en de ET 2020-rapportageregelingen geregeld verslag uit te brengen over de vorderingen met betrekking tot het Europa 2020-doel en de uitvoering van de nationale strategieën of gelijkwaardig geïntegreerd beleid inzake voortijdig schoolverlaten, onder meer met behulp van de Onderwijs- en opleidingenmonitor. |
|
2. |
De samenwerking met onderzoekers, de lidstaten, belanghebbenden, netwerken en organisaties verder te ontwikkelen om daarmee de uitvoering van het nationale en Europese beleid inzake voortijdig schoolverlaten te ondersteunen. |
|
3. |
De samenwerking hieromtrent met de betrokken internationale organisaties, zoals de OESO, te versterken, met medewerking van de lidstaten. |
|
4. |
In het kader van de geplande evaluatie halverwege van Erasmus+ de aandacht gevestigd te houden op het belang van inclusief onderwijs en het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. |
(1) Het percentage van de bevolking van 18-24 jaar dat slechts de onderbouw van de middelbare school heeft voltooid en geen onderwijs of opleiding meer volgt (Eurostat, Enquête naar de arbeidskrachten).
(2) EUCO 13/10, BIJLAGE I, vierde streepje (blz. 12).
(3) PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.
(4) Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.
(5) PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.
(6) PB C 135 van 26.5.2010, blz. 2.
(7) PB C 175 van 15.6.2011, blz. 8.
(8) PB C 191 van 1.7.2011, blz. 1.
(9) PB C 165 E van 11.6.2013, blz. 7.
(10) PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.
(11) Het Verenigd Koninkrijk heeft tegen de aanbeveling gestemd.
(12) Volgens gegevens uit 2014 verlaat 11,1 % van de 18- tot 24-jarigen — zo'n 4,4 miljoen jongeren — het onderwijs of hun opleiding voordat zij het hoger middelbaar onderwijs hebben voltooid (bron: Eurostat (Arbeidskrachtenenquête), 2014).
(13) In het kader van deze conclusies wordt met de term „inclusief onderwijs” verwezen naar het recht van eenieder op hoogwaardig onderwijs dat aan fundamentele leerbehoeften tegemoetkomt en het leven van de leerling verrijkt.
(14) Een breed scala aan informatie, dat met name helpt om beter inzicht te krijgen in:
|
— |
de leeftijd waarop onderwijs of opleiding worden afgebroken; |
|
— |
het verband tussen voortijdig schoolverlaten en spijbelen; |
|
— |
verschillen in gender, academische prestaties of het bereikte onderwijsniveau als het gaat om voortijdig schoolverlaten; |
|
— |
de sociaaleconomische achtergrond of een soortgelijke parameter, zoals informatie over de woonomgeving; |
|
— |
de achtergrond van de leerling en/of zijn/haar moedertaal. |
(15) In het kader van deze conclusies wordt onder de term „opleidingsevaluatie” verstaan: maatregelen om de behoeften van leerlingen nauwgezet in kaart te brengen en hen als onderdeel van het leerproces tijdig en voortdurend feedback te geven.
(16) PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.
(17) Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).
|
15.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417/41 |
Conclusies van de Raad over cultuur in de externe betrekkingen van de EU, met de nadruk op cultuur in ontwikkelingssamenwerking
(2015/C 417/06)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
|
1. |
ERAAN HERINNEREND dat in artikel 167, leden 3 en 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de Unie en de lidstaten worden opgeroepen de samenwerking met derde landen en met de inzake cultuur bevoegde internationale organisaties te bevorderen, en de Unie wordt verzocht bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van de Verdragen rekening te houden met de culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen, |
|
2. |
BENADRUKKEND dat cultuur in de externe betrekkingen van de EU, met inbegrip van ontwikkelingssamenwerking, een van de prioriteiten is van de Europese agenda voor cultuur (1) en van latere werkplannen voor cultuur van de Raad (2); en dat sectoroverschrijdende samenwerking belangrijk is om de samenhang tussen verschillende beleidsmaatregelen te vergroten zoals in een aantal recentelijk aangenomen conclusies van de Raad werd onderstreept (3), |
|
3. |
ERMEE REKENING HOUDEND dat overeenkomstig artikel 208 van het VWEU het beleid van de Unie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie en dat het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten elkaar aanvullen en versterken, |
|
4. |
HERINNEREND aan de aanneming door de Verenigde Naties van Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (4), waarin uitdrukkelijk naar cultuur wordt verwezen in verschillende doelstellingen, en aan de conclusies van de Raad van 16 december 2014 over een transformatieve post 2015-agenda (5), waarin wordt erkend dat cultuur, met inbegrip van het cultureel erfgoed van de wereld en de creatieve sectoren, een belangrijke rol kan spelen bij het tot stand brengen van inclusieve en duurzame ontwikkeling, |
|
5. |
BENADRUKKEND dat de EU zich laat leiden door de universaliteit, de ondeelbaarheid, de onderlinge verbondenheid en de onderlinge afhankelijkheid van alle mensenrechten, of het nu burgerrechten, politieke, economische, sociale of culturele rechten betreft (6), |
|
6. |
ERAAN HERINNEREND dat de EU en haar lidstaten zijn toegetreden tot, en zich dus ook hebben verbonden tot de uitvoering van, het Verdrag van de Unesco van 2005 betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, waarin onder meer wordt benadrukt dat cultuur als strategisch element in het ontwikkelingsbeleid moet worden geïntegreerd en dat culturele diversiteit pas beschermd en bevorderd kan worden wanneer mensenrechten en fundamentele vrijheden gewaarborgd zijn, |
IS ERVAN OVERTUIGD dat cultuur deel moet uitmaken van een strategische en horizontale benadering van de externe betrekkingen en de ontwikkelingssamenwerking van de Unie, gelet op haar aanzienlijke vermogen om het beleid ter zake te versterken door bij te dragen aan de opbouw van langetermijnbetrekkingen op basis van contacten tussen mensen, wederzijds begrip, vertrouwen en geloofwaardigheid,
MET INACHTNEMING VAN de respectieve bevoegdheden van de Europese Unie en de lidstaten, alsmede van het subsidiariteitsbeginsel,
BENADRUKT HET VOLGENDE:
Met betrekking tot cultuur in de externe betrekkingen van de EU
|
7. |
Om het potentieel van cultuur als belangrijk onderdeel van de externe betrekkingen te verwezenlijken, moeten de inspanningen daartoe verder gaan dan het uitdragen van de diversiteit van Europese culturen, en moet een nieuw klimaat van dialoog, wederzijds luisteren en leren, opbouw van gezamenlijke capaciteit en mondiale solidariteit worden nagestreefd (7), zoals aanbevolen in het kader van de voorbereidende actie op het gebied van cultuur in de externe betrekkingen van de EU (8) en het verslag over cultuur en externe betrekkingen met China (9). |
|
8. |
Er is echter behoefte aan een betere coördinatie van de inspanningen ten behoeve van een strategische Europese benadering om cultuur op consistente en coherente wijze in de externe betrekkingen van de EU te integreren en ertoe bij te dragen dat de activiteiten van de Unie en die van de lidstaten elkaar aanvullen. Een dergelijke benadering zou, onder andere, thematische en geografische prioriteiten, realistische doelstellingen en resultaten, doelgroepen, gemeenschappelijke belangen en initiatieven, financiering, burgerparticipatie en uitvoeringsmodaliteiten omvatten. |
|
9. |
Een strategische benadering op EU-niveau zou ook leiden tot een efficiëntere aanpak van de huidige uitdagingen, zoals de migratiecrisis, radicalisering en vreemdelingenhaat, de vernietigingen bedreiging van cultureel erfgoed en de illegale handel in cultuurgoederen. |
Met betrekking tot cultuur in ontwikkelingssamenwerking
|
10. |
Het bevorderen van beleidscoherentie is van essentieel belang voor ontwikkelingssamenwerking, gelet op de voorname rol die de lidstaten en de EU in dit verband en ook met betrekking tot Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling vervullen. |
|
11. |
Cultuur is een essentieel onderdeel van de menselijke, sociale, economische en milieudimensie van ontwikkelingssamenwerking en bijgevolg een sleutelelement van duurzame ontwikkeling, want:
|
|
12. |
Maar om het krachtige potentieel van cultuur voor ontwikkelingssamenwerking ten volle te benutten, moet een meer geïntegreerde aanpak worden ontwikkeld waarbij culturele aspecten in ontwikkelingsprogramma's worden opgenomen en culturele actoren op langere termijn in plaats van incidenteel afdoende worden ondersteund. |
|
13. |
Een dergelijke benadering zou, onder andere, op de volgende elementen kunnen worden gebaseerd:
|
|
14. |
Met het oog op de toekomstige uitvoering en monitoring van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van Agenda 2030 (10) zou het van bijzonder belang zijn snel te reageren, opdat cultuur voldoende in aanmerking wordt genomen en in dit verband haar rol kan spelen. |
VERZOEKT DERHALVE DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM:
|
15. |
Deel te nemen aan een ad-hoctaakgroep die door Luxemburg bijeen zal worden geroepen. Deze groep werkt mee aan de voorbereiding van een concrete, empirisch onderbouwde en gedeelde langetermijnbenadering voor cultuur en ontwikkelingssamenwerking. Om de samenhang van de acties van verschillende relevante actoren op het terrein te bevorderen, verzamelt de groep beste praktijken inzake cultuur en ontwikkelingssamenwerking, wisselt ze deze uit en onderzoekt ze empirisch bewijsmateriaal over het effect van cultuur op ontwikkeling. De groep komt in eerste instantie voor de periode 2016-2017 bijeen, ze wordt informeel van aard en deelname is op vrijwillige basis. Ze zal toegankelijk zijn voor actoren uit de culturele en de ontwikkelingssector, met name de lidstaten (in het bijzonder de fungerende en toekomstige voorzitterschappen van de Raad), de Commissie, het Europees Parlement, relevante internationale organisaties die werkzaam zijn op het gebied van ontwikkeling en cultuur, partnerlanden, externe partners (met name het netwerk van nationale instituten voor cultuur van de Europese Unie — EUNIC), alsmede platforms van maatschappelijke organisaties en ngo's. De resultaten van de werkzaamheden van deze groep worden voorgelegd aan de betrokken voorbereidende instanties van de Raad, met name die op het gebied van cultuur en ontwikkelingssamenwerking. |
EN VERZOEKT DE COMMISSIE:
|
16. |
cultuur als een specifiek onderdeel van het optreden op het gebied van ontwikkelingssamenwerking te versterken; |
|
17. |
tezamen met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid een meer strategische benadering van cultuur in de externe betrekkingen te ontwikkelen die gebaseerd is op de bovengenoemde beginselen en die onder andere de artistieke vrijheid, de vrijheid van culturele expressie en de eerbiediging van culturele diversiteit en het culturele erfgoed ondersteunt, en deze aan de Raad voor te leggen. |
(1) Ondersteund door de Resolutie van de Raad van 16 november 2007 over een Europese agenda voor cultuur (PB C 287 van 29.11.2007, blz. 1)
(2) Het meest recente daarvan is het werkplan voor cultuur (2015-2018) (PB C 463 van 23.12.2014, blz. 4).
(3) De meest recente daarvan zijn de conclusies van de Raad van 26 november 2012 over cultuurbeheer (PB C 393 van 19.12.2012, blz. 8).
(4) Op de top over duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (New York, 25 tot en met 27 september 2015) werd Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling („Onze wereld transformeren”) goedgekeurd, met inbegrip van een pakket wereldwijde doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) dat in de plaats komt van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's), https://sustainabledevelopment.un.org/post2015/transformingourworld
(5) Doc. 16716/14.
(6) EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake vrijheid van meningsuiting online en offline (doc. 9647/14).
(7) Dit is tevens in overeenstemming met de resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU.
(8) De in 2012 door het Europees Parlement in gang gezette voorbereidende actie op het gebied van „Cultuur in de externe betrekkingen van de EU” werd in 2012-2013 uitgevoerd om bij te dragen tot de lopende beleidsreflectie en -ontwikkeling inzake het versterken van de rol van cultuur in de externe betrekkingen en om verdere werkzaamheden op dit gebied vooruit te helpen. Het eindverslag werd in 2014 gepubliceerd, http://cultureinexternalrelations.eu/main-outcomes/
(9) Een strategie voor culturele betrekkingen tussen de EU en China: verslag van de deskundigengroep voor culturele en externe betrekkingen — China (november 2012).
(10) Met name doelstellingen 4 (streefdoel 4.7), 8 (streefdoel 8.9), 11 (streefdoel 11.4) en 12 (streefdoel 12.b).
|
15.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417/44 |
Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, tot wijziging van het werkplan voor cultuur (2015-2018) wat betreft de prioriteit voor interculturele dialoog
(2015/C 417/07)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
HERINNEREND AAN de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over een werkplan voor cultuur (2015-2018) (1),
IN HET LICHT VAN de conclusies van de Europese Raad van oktober 2015 (2), waarin staat dat het aanpakken van de migratie- en vluchtelingencrisis een gemeenschappelijke verplichting [is] die een alomvattende strategie en een gestage, vastberaden inspanning in een geest van solidariteit en verantwoordelijkheid vergt,
BENADRUKKEND dat, nadat is voorzien in de onmiddellijke behoeften van migranten en vluchtelingen, de aandacht moet worden gericht op hun sociale en economische integratie,
BENADRUKKEND dat een rol is weggelegd voor kunst en cultuur in het integratieproces van vluchtelingen aan wie de asielstatus wordt verleend, aangezien zij daardoor een beter inzicht kunnen krijgen in hun nieuwe omgeving en de wisselwerking daarvan met hun eigen sociaal-culturele achtergrond, en daarmee wordt bijgedragen aan de uitbouw van een meer coherente en open samenleving,
ERAAN HERINNEREND dat de interculturele dialoog kan bijdragen tot de toenadering tussen individuele personen en volkeren, tot het voorkomen van conflicten en tot verzoeningsprocessen (3), en dat dit een centraal onderdeel van de Europese culturele samenwerking sinds 2002 is en momenteel een van de prioriteiten van het werkplan voor cultuur (2015-2018),
STEMMEN ERMEE IN OM, in de context van de migratie- en vluchtelingencrisis en met het oog op de bevordering van een inclusieve samenleving, gebaseerd op culturele diversiteit, het werkplan voor cultuur (2015-2018) te wijzigen en prioriteit D3a) over interculturele dialoog als volgt aan te passen:
Prioriteit D: Bevordering van culturele verscheidenheid, cultuur in de buitenlandse betrekkingen van de EU en mobiliteit
Europese agenda voor cultuur: Culturele verscheidenheid en interculturele dialoog (3.1), Cultuur als cruciaal aspect in internationale betrekkingen (3.3)
Europa 2020-strategie: Duurzame en inclusieve groei (prioriteiten 2, 3), Inzetten van instrumenten van het externe beleid van de EU.
|
Actoren |
Onderwerpen |
Instrumenten en werkmethoden (ook sectoroverschrijdend) |
Verwachte resultaten en indicatief tijdschema |
|
Commissie/Lidstaten |
a) Interculturele dialoog In de context van de migratie- en vluchtelingencrisis bestuderen hoe kunst en cultuur mede kunnen leiden tot toenadering tussen personen en volkeren, tot hun grotere deelname aan het culturele en maatschappelijke leven, en tot bevordering van de interculturele dialoog en de culturele verscheidenheid. Er zullen verbindingen worden gemaakt met andere Europese netwerken en databanken over integratie (4). |
OCM De deskundigen zullen het beleid en de bestaande goede praktijken inzake interculturele dialoog (5) inventariseren, met speciale aandacht voor de integratie van migranten en vluchtelingen in samenlevingen via kunst en cultuur. |
2016 Handboek van goede praktijken. |
(1) PB C 463 van 23.12.2014, blz. 4.
(2) Doc. EUCO 26/15.
(3) Conclusies van de Raad over de bevordering van de culturele diversiteit en van de interculturele dialoog in de externe betrekkingen van de Unie en de lidstaten (PB C 320 van 16.12.2008, blz. 10).
(4) Zoals de European Website on Integration: https://ec.europa.eu/migrant-integration/pratiques-dintegration
(5) Een overzicht van de bestaande beleidsmaatregelen en praktijken voor de bevordering van culturele verscheidenheid en interculturele dialoog is te vinden in het verslag over 2014 van de OCM over de rol van openbare kunst- en culturele instellingen bij het bevorderen van culturele diversiteit en interculturele dialoog: http://ec.europa.eu/culture/library/reports/201405-omc-diversity-dialogue_en.pdf
|
15.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417/45 |
Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, ter herziening van de resolutie uit 2011 over de vertegenwoordiging van de EU-lidstaten in het bestuur van het WADA en over de aan de bijeenkomsten van het WADA voorafgaande coördinatie van de standpunten van de EU en haar lidstaten
(2015/C 417/08)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN,
HERINNEREND AAN HET VOLGENDE:
De resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de vertegenwoordiging van de EU-lidstaten in het bestuur van het WADA en over de aan de bijeenkomsten van het WADA voorafgaande coördinatie van de standpunten van de EU en haar lidstaten, en in het bijzonder de uiterlijk op 31 december 2015 uit te voeren inventarisatie van de met de uitvoering van deze resolutie opgedane ervaring (1).
WIJZEND OP:
De besprekingen tijdens de informele bijeenkomst van de ministers voor sport in Luxemburg van 6 en 7 juli 2015, waar van gedachten werd gewisseld over de toepassing van de resolutie.
ZIJN HET EENS OVER HET VOLGENDE:
De wijze van vertegenwoordiging en de regelingen inzake de coördinatie als vastgesteld in de resolutie van 2011 moeten van kracht blijven.
ONDERKENNEN DAT DE VOLGENDE ELEMENTEN MOETEN WORDEN VERSTERKT:
|
— |
regelmatigere betrokkenheid van het voorzitterschap van de Raad bij vergaderingen van de Raad van Europa (met inbegrip van het CAHAMA) en het WADA; |
|
— |
systematischere bijdragen van de Commissie bij de voorbereiding van het ontwerp-EU-mandaat over de aangelegenheden waarvoor de EU bevoegd is; |
|
— |
verhoging van de wetenschappelijke expertise van de lidstaten en het voorzitterschap van de Raad, bijvoorbeeld door het bestaande informele netwerk van deskundigen in te schakelen; |
|
— |
verbetering van ad-hocvergaderingen en coördinatievergaderingen ter plaatse alsmede van de voorbereidingen voor de „bijeenkomsten van overheidsinstanties”. |
KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:
De Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, evalueren uiterlijk 31 december 2018 nogmaals de ervaringen met de verdere toepassing van de resolutie van 2011 en bezien of de bij deze resolutie ingestelde regeling aanpassing behoeft.
(1) PB C 372 van 20.12.2011, blz. 7.
|
15.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 417/46 |
Ontwerpconclusies van de Raad over het stimuleren van motorische vaardigheden, lichaamsbeweging en sportactiviteiten bij kinderen (1)
(2015/C 417/09)
DE RAAD VAN DE EU EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN
|
I. |
HERINNEREND AAN DE POLITIEKE ACHTERGROND, ALS BESCHREVEN IN DE BIJLAGE, ALSOOK AAN HET VOLGENDE:
|
|
II. |
ONDERSCHRIJVEN HET VOLGENDE
|
|
III. |
VERZOEKEN DE LIDSTATEN VAN DE EU:
|
|
IV. |
VERZOEKEN HET VOORZITTERSCHAP VAN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:
|
|
V. |
VERZOEKEN DE EUROPESE COMMISSIE:
|
|
VI. |
VERZOEKEN DE SPORTBEWEGING TE OVERWEGEN:
|
(1) In het kader van deze conclusies worden met „kinderen” kinderen tussen 0 en 12 jaar bedoeld.
(5) De EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging: „Aanbevolen beleidsmaatregelen ter ondersteuning van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging” (2008) werden met instemming begroet in de conclusies van de informele bijeenkomst van de voor sport bevoegde EU-ministers. http://ec.europa.eu/sport/library/doc/c1/pa_guidelines_4th_consolidated_draft_en.pdf
(6) Actieplan van de EU inzake obesitas bij kinderen 2014-2020 (http://ec.europa.eu/health/nutrition_physical_activity/docs/childhoodobesity_actionplan_2014_2020_en.pdf)
(7) COM(2005) 0637.
(8) www.toybox-study.eu
(9) Actieplan van de EU inzake obesitas bij kinderen 2014-2020.
(10) Mondiale aanbevelingen voor gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging, WHO, 2010.
(11) Lee IM, Shiroma EJ, Lobelo F, Puska P, Blair SN, Katzmarzyk PT, Lancet Physical Activity Series Working Group. Effect of physical activity on major non-communicable disease worldwide: an analysis of burden of disease and life expectancy, juli 2012, Lancet.
(12) Strong, WB, RM Malina, CJR Blimkie, SR Daniels, RK Dishman, B Gutin, AC Hergenroeder, A Must, PA Nixon, JM Pivarnik, T Rowland, S Trost, F Trudeau (2005), „Evidence Based Physical Activity for School-Age Youth”, The Journal of Pediatrics, 146(6):732-737.
U.S. Department of Health and Human Services. Physical Activity Guidelines Advisory Committee Report 2008. (http://www.health.gov/paguidelines/Report/pdf/CommitteeReport.pdf.)
Een onderzoek aan de Universiteit Sankt-Gallen in 2011.
(13) Mondiale aanbevelingen voor gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging, WHO, 2010 (http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/44399/1/9789241599979_eng.pdf),
U.S. Department of Health and Human Services. Physical Activity Guidelines Advisory Committee Report 2008. (http://www.health.gov/paguidelines/Report/pdf/CommitteeReport.pdf.)
Een onderzoek aan de Universiteit Sankt-Gallen in 2011.
(14) Bijvoorbeeld Department of Health and Aging: National Physical Activity Guidelines for Australians. Canberra: Commonwealth of Australia; 2014 of UK Physical activity guidelines and National Health Service (NHS) in England: Physical activity guidelines for children (under five years) (http://www.nhs.uk/Livewell/fitness/Pages/physical-activity-guidelines-for-children.aspx)
(15) G.J. Welk, J.C. Eisenmann, et J. Dolman, „Health-related physical activity in children and adolescents: A bio-behavioural perspective”, The handbook of physical education, eds. D. Kirk, D. Macdonald en M. O'Sullivan, London: Sage Publications Ltd, 2006, blz. 665-684
(16) Physical Activity May Strengthen Children's Ability To Pay Attention http://www.sciencedaily.com/releases/2009/03/090331183800.htm and „The Association between school-based physical activity, Including Physical education and academic performance” U.S. Department of Health and human Services July 2010 http://www.cdc.gov/healthyyouth/health_and_academics/pdf/pa-pe_paper.pdf
(17) Categorieën volgens het Canadese concept „Long-Term Athlete Development” (LTAD).
(18) Bijvoorbeeld: Frankrijk werkt samen met multi- (Ufolep, Usep) of unisportbonden (bv. de turn- en de zwembond), met speciale lessen voor kinderen t/m 6 jaar. In Nederland worden speciale sportlessen voor peuters aangeboden, zoals turnen en zwemmen. In Oostenrijk is het programma „Kinder gesund bewegen” gericht op samenwerking tussen sportclubs en kleuter-/basisonderwijs en op het bevorderen van een actieve levensstijl door voor kinderen van 2 tot 10 jaar te voorzien in een aanbod van lichaamsbeweging.
(19) Gebaseerd op het monitoringkader als omschreven in de aanbeveling van de Raad over de stimulering van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging in de verschillende sectoren (26 november 2013).
BIJLAGE
Politieke achtergrond
|
1. |
Het Europees Jaar van opvoeding door sport (EYES 2004), waarin de rol van sport in het onderwijs werd benadrukt en de aandacht werd gevestigd op de brede maatschappelijke rol van sport; |
|
2. |
Het Witboek over sport van de Europese Commissie van 11 juli 2007, waarin werd gewezen op het belang van lichaamsbeweging en werd gesteld dat „sport op school en aan de universiteit […] gezondheids- en onderwijsvoordelen op[levert], een proces dat moet worden gestimuleerd” (1). |
|
3. |
De EU-strategie voor aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties, die werd aangenomen door de Europese Commissie in 2007 (2), en waarin lichaamsbeweging werd aangemoedigd, prioriteit werd gegeven aan kinderen en lagere sociaaleconomische groepen, en werd benadrukt dat „de kindertijd […] een belangrijke periode [is] om een voorkeur voor gezonde gedragspatronen bij te brengen en de noodzakelijke levensvaardigheden voor een gezonde levensstijl aan te leren. Scholen spelen daarbij natuurlijk een centrale rol” (3). |
|
4. |
Het verslag van het Europees Parlement over de rol van sport in het onderwijs van 30 oktober 2007 (4) en de gelijknamige resolutie die daarop volgde waarin „de lidstaten en de bevoegde instanties [werd verzocht] om gezondheidsbevordering een prominente plaats te geven in de onderwijsprogramma's van de scholen en kleuterscholen door specifieke vormen van lichaamsbeweging die geschikt zijn voor kleuters, aan te moedigen”. |
|
5. |
De mededeling van de Europese Commissie „Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport” van 18 januari 2011, waarin de noodzaak werd erkend tot „ondersteunen van innovatieve initiatieven in het kader van het programma „Een leven lang leren” met betrekking tot lichaamsbeweging op school” (5). |
|
6. |
De door de conferentie van ministers van sport (28 tot en 30 mei 2013) aangenomen „Verklaring van Berlijn” (MINEPS V), waarin werd benadrukt dat lichamelijke opvoeding een essentieel toegangskanaal is voor kinderen om levensvaardigheden aan te leren, patronen voor een leven lang lichaamsbeweging en een gezonde levensstijl te ontwikkelen, en waarin werd geattendeerd op de belangrijke rol van inclusieve buitenschoolse sport in de vroege ontwikkeling van en het onderwijs voor kinderen en jongeren. |
|
7. |
Het door de Europese Commissie in 2014 gelanceerde EU-actieplan inzake obesitas bij kinderen 2014-2020 (6). Met betrekking tot de acht belangrijkste actiegebieden legde de Europese Commissie de nadruk op het bevorderen van gezondere omgevingen, voornamelijk in scholen en kleuterscholen, en het aanmoedigen van lichaamsbeweging. |
(1) COM(2007) 391 final.
(2) COM(2007) 279 final.
(3) http://ec.europa.eu/health/ph_determinants/life_style/nutrition/documents/nutrition_wp_en.pdf
(4) A6-0415/2007.
(5) COM(2011) 12 final.
(6) 24 februari 2014 (geüpdatet op 12 maart en 28 juli 2014).