ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 389

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
23 november 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2015/C 389/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2015/C 389/02

Zaak C-303/13 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2015 — Europese Commissie/Jørgen Andersen, Koninkrijk Denemarken, Danske Statsbaner SV (DSB) [Hogere voorziening — Mededinging — Staatssteun — Steun die door de Deense autoriteiten is verleend aan de overheidsonderneming Danske Statsbaner (DSB) — Openbaredienstcontracten inzake passagiersvervoer per spoor tussen Kopenhagen (Denemarken) en Ystad (Zweden) — Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt is verklaard onder voorwaarden — Toepassing in de tijd van materiële rechtsregels]

2

2015/C 389/03

Zaak C-650/13: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal d’instance de Bordeaux — Frankrijk) — Thierry Delvigne/Commune de Lesparre Médoc, Préfet de la Gironde (Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 39 en 49 — Europees Parlement — Verkiezingen — Stemrecht — Burgerschap van de Europese Unie — Terugwerkende kracht van de lichtere straf — Nationale wettelijke regeling die voorziet in ontneming van het stemrecht in het geval van een vóór 1 maart 1994 in laatste aanleg uitgesproken strafrechtelijke veroordeling)

3

2015/C 389/04

Zaak C-23/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door Sø- og Handelsretten — Denemarken) — Post Danmark A/S/Konkurrencerådet (Prejudiciële verwijzing — Artikel 82 EG — Misbruik van een machtspositie — Markt voor de distributie van massamailings — Postreclame — Stelsel van kortingen met terugwerkende kracht — Afschermende werking — Even efficiënte concurrent-criterium — Mate van waarschijnlijkheid en ernst van een mededingingsverstorend effect)

4

2015/C 389/05

Zaak C-61/14: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale regionale di giustizia amministrativa di Trento — Italië) — Orizzonte Salute — Studio Infermieristico Associato/Azienda Pubblica di Servizi alla persona San Valentino — Città di Levico Terme e.a. (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 89/665/EEG — Overheidsopdrachten — Nationale wettelijke regeling — Rechten voor toegang tot de bestuursrechter op het gebied van overheidsopdrachten — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte — Ontmoedigende rechten — Rechterlijke toetsing van administratieve handelingen — Doeltreffendheidsbeginsel en gelijkwaardigheidsbeginsel — Nuttige werking)

5

2015/C 389/06

Zaak C-69/14: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Sibiu — Roemenië) — Dragoș Constantin Târșia/Statul român, Serviciul public comunitar regim permise de conducere și înmatriculare a autovehiculelor (Prejudiciële verwijzing — Beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid — Gezag van gewijsde — Terugbetaling van het onverschuldigd betaalde — Terugbetaling van belastingen die door een lidstaat in strijd met het Unierecht zijn geheven — Definitieve rechterlijke beslissing houdende oplegging van betaling van een belasting die onverenigbaar is met het recht van de Unie — Verzoek tot herziening van een dergelijke rechterlijke beslissing — Nationale wettelijke regeling die herziening van definitieve rechterlijke beslissingen naar aanleiding van latere arresten van het Hof in prejudiciële zaken enkel toestaat in bestuurszaken)

6

2015/C 389/07

Zaak C-71/14: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2015 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Information Rights) — Verenigd Koninkrijk] — East Sussex County Council/Information Commissioner (Prejudiciële verwijzing — Verdrag van Aarhus — Richtlijn 2003/4/EG — Artikelen 5 en 6 — Toegang van het publiek tot milieu-informatie — Vergoeding voor het verstrekken van milieu-informatie — Begrip redelijk bedrag — Kosten van het bijhouden van een databank en algemene kosten — Toegang tot de rechter — Bestuursrechtelijk en rechterlijk toezicht op de beslissing waarbij een vergoeding wordt opgelegd)

6

2015/C 389/08

Zaak C-203/14: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Català de Contractes del Sector Públic — Spanje) — Consorci Sanitari del Maresme/Corporació de Salut del Maresme i la Selva (Prejudiciële verwijzing — Artikel 267 VWEU — Bevoegdheid van het Hof — Hoedanigheid van rechterlijke instantie van de verwijzende instantie — Onafhankelijkheid — Verplichte rechtsmacht — Richtlijn 89/665/EEG — Artikel 2 — Instanties verantwoordelijk voor beroepsprocedures — Richtlijn 2004/18/EG — Artikelen 1, lid 8, en 52 — Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten — Begrip, openbaar lichaam’ — Overheidsdiensten — Daaronder begrepen)

7

2015/C 389/09

Zaak C-298/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — Alain Laurent Brouillard/Examencommissie van het vergelijkend examen voor de werving van referendarissen bij het Hof van Cassatie, Belgische Staat [Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van personen — Artikelen 45 VWEU en 49 VWEU — Werknemers — Betrekkingen in overheidsdienst — Richtlijn 2005/36/EG — Erkenning van beroepskwalificaties — Begrip gereglementeerd beroep — Toelating tot een vergelijkend examen voor de werving van referendarissen bij het Hof van Cassatie (België)]

8

2015/C 389/10

Zaak C-354/14: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Tribunalul Cluj — Roemenië) — SC Capoda Import-Export SRL/Registrul Auto Român, Benone-Nicolae Bejan (Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van goederen — Maatregelen van gelijke werking — Producten die zich in Duitsland in het vrije verkeer bevinden — Producten die in Roemenië aan homologatiecontroles zijn onderworpen — Door een distributeur uit een andere lidstaat afgegeven certificaat van overeenstemming — Certificaat dat ontoereikend wordt geacht als grondslag voor de vrije verhandeling van die producten — Beginsel van wederzijdse erkenning — Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid)

9

2015/C 389/11

Zaak C-404/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky — Tsjechische Republiek) — procedure ingeleid door Marie Matoušková, executeur [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Artikel 1, lid 1, onder b) — Materiële werkingssfeer — Overeenkomst tot verdeling van de nalatenschap tussen de langstlevende echtgenoot en de door een bewindvoerder vertegenwoordigde minderjarige kinderen — Kwalificatie — Vereiste van rechterlijke goedkeuring van een dergelijke overeenkomst — Maatregel betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid of maatregel betreffende nalatenschappen]

10

2015/C 389/12

Zaak C-489/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2015 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice, Family Division (England and Wales) — Verenigd Koninkrijk] — A/B [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Aanhangigheid — Artikelen 16 en 19, leden 1 en 3 — Procedure tot scheiding van tafel en bed in een eerste lidstaat en echtscheidingsprocedure in een tweede lidstaat — Bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht — Begrip bevoegdheid die vaststaat — Verval van de eerste procedure en instelling van een nieuwe echtscheidingsprocedure in de eerste lidstaat — Gevolgen — Tijdsverschil tussen de lidstaten — Gevolgen voor de procedure tot aanhangigmaking van een zaak bij de gerechten]

11

2015/C 389/13

Zaak C-508/14: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechië) — Český telekomunikační úřad/T-Mobile Czech Republic a.s., Vodafone Czech Republic a.s. [Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2002/22/EG (Universeledienstrichtlijn) — Berekening van de kosten van de universeledienstverplichtingen — Rekening houden met het rendement op eigen kapitaal — Rechtstreekse werking — Toepassing in de tijd]

11

2015/C 389/14

Zaak C-531/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2014 door Giorgio Giorgis tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 september 2014 in zaak T-474/12, Giorgio Giorgis/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

12

2015/C 389/15

Zaak C-421/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 juli 2015 door Yoshida Metal Industry Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 21 mei 2015 in de gevoegde zaken T-331/10 RENV en T-416/10 RENV, Yoshida Metal Industry Co. Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

13

2015/C 389/16

Zaak C-447/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský soud v Ostravě (Tsjechische Republiek) op 18 augustus 2015 — Ivo Muladi/Krajský úřad Moravskoslezského kraje

15

2015/C 389/17

Zaak C-454/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Landesarbeitsgericht (Duitsland) op 24 augustus 2015 — Jürgen Webb-Sämann/Christopher Seagon (als curator in het faillissement van Baumarkt Praktiker DIY GmbH)

16

2015/C 389/18

Zaak C-456/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 28 augustus 2015 — BASF SE/Bundesrepubliek Deutschland

16

2015/C 389/19

Zaak C-460/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 28 augustus 2015 — Schaefer Kalk GmbH & Co. KG/Bundesrepublik Deutschland

17

2015/C 389/20

Zaak C-469/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 september 2015 door FSL Holdings, Firma Léon Van Parys, Pacific Fruit Company Italy SpA tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 16 juni 2015 in zaak T-655/11, FSL Holdings e.a./Europese Commissie

18

2015/C 389/21

Zaak C-484/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu (Kroatië) op 11 september 2015 — Ibrica Zulfikarpašić/Slaven Gajer

20

2015/C 389/22

Zaak C-488/15: Beroep ingesteld op 14 september 2015 — Europese Commissie/Bulgarije

20

2015/C 389/23

Zaak C-523/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2015 door Westfälische Drahtindustrie GmbH e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 30 september 2015 in zaak T-393/10, Westfälische Drahtindustrie GmbH e.a./Europese Commissie

21

 

Gerecht

2015/C 389/24

Zaak T-268/10 RENV: Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — PPG en SNF/ECHA (REACH — Identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof — Tussenproducten — Beroep tot nietigverklaring — Rechtstreeks geraakt — Ontvankelijkheid — Evenredigheid — Gelijke behandeling)

24

2015/C 389/25

Zaak T-674/11: Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — TV2/Danmark/Commissie (Staatssteun — Openbare omroep — Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Steun die door de Deense autoriteiten ten uitvoer is gelegd ten behoeve van de Deense openbare omroep TV2/Danmark — Overheidsfinanciering toegekend ter compensatie van de kosten die inherent verbonden zijn aan de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen — Begrip steun — Arrest Altmark)

25

2015/C 389/26

Zaak T-125/12: Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Viasat Broadcasting UK/Commissie (Staatssteun — Openbare omroep — Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Steun die door de Deense autoriteiten ten uitvoer is gelegd ten behoeve van de Deense openbare omroep TV2/Danmark — Overheidsfinanciering toegekend ter compensatie van de kosten die inherent verbonden zijn aan de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen — Verenigbaarheid van een steunmaatregel — Arrest Altmark)

26

2015/C 389/27

Zaak T-450/12: Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Anagnostakis/Commissie (Institutioneel recht — Europees burgerinitiatief — Economisch en monetair beleid — Niet-terugbetaling van de overheidsschuld — Erkenning van het ‚beginsel van de noodsituatie’ — Weigering van registratie — Bevoegdheden van de Commissie — Motiveringsplicht)

27

2015/C 389/28

Zaak T-60/13: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Appelrath-Cüpper/BHIM — Ann Christine Lizenzmanagement (AC) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk AC — Oudere nationale en internationale beeldmerken AC ANN CHRISTINE en oudere gemeenschapsbeeldmerken AC ANN CHRISTINE OCEAN en AC ANN CHRISTINE INTIMATE — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

27

2015/C 389/29

Zaak T-114/13 P: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Cerafogli/ECB (Hogere voorziening — Personeel van de ECB — Klacht wegens discriminatie en psychisch geweld — Besluit van de ECB om het naar aanleiding van de klacht ingestelde administratieve onderzoek af te sluiten — Weigering van toegang tot de bewijselementen tijdens de administratieve procedure — Afwijzing van een verzoek om gedurende de gerechtelijke procedure de overlegging van bewijselementen te gelasten — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming — Onjuiste rechtsopvatting)

28

2015/C 389/30

Zaken T-124/13 en T-191/13: Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Italië en Spanje/Commissie [Regeling van taalgebruik — Aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van administrateurs en assistenten — Keuze van de tweede taal uit drie talen — Taal om met de kandidaten van het vergelijkend onderzoek te communiceren — Verordening nr. 1 — Artikel 1 quinquies, lid 1, artikel 27, en artikel 28, onder f), van het Statuut — Discriminatieverbod — Evenredigheid]

29

2015/C 389/31

Gevoegde zaken T-156/13 en T-373/14: Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Petro Suisse Intertrade/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Aan de staat ondergeschikte entiteit — Procesbevoegdheid en -belang — Ontvankelijkheid — Recht om te worden gehoord — Verplichting tot kennisgeving — Motiveringsplicht — Rechten van de verdediging — Kennelijk onjuiste beoordeling — Eigendomsrecht)

30

2015/C 389/32

Gevoegde zaken T-261/13 en T-86/14: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Nederland/Commissie [GICP — Verordening (EG) nr. 2494/95 — Geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen tegen constante belastingtarieven (HICP-CT) — Verordening (EU) nr. 119/2013 — Indexcijfers van de prijzen van door de eigenaar bewoonde woningen — Verordening (EU) nr. 93/2013 — Eurostat — Comitologie — Uitvoeringsmaatregelen — Regelgevingsprocedure met toetsing]

31

2015/C 389/33

Zaak T-360/13: Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — VECCO e.a./Commissie (REACH — Opname van chroomtrioxide op de lijst van stoffen waarvoor een autorisatieverplichting geldt — Vormen van gebruik of gebruikscategorieën die zijn vrijgesteld van de autorisatieverplichting — Begrip ‚bestaande specifieke Gemeenschapswetgeving die minimumeisen aan het gebruik van de stof stelt in verband met de bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu’ — Kennelijke beoordelingsfout — Evenredigheid — Rechten van de verdediging — Beginsel van behoorlijk bestuur)

32

2015/C 389/34

Zaak T-364/13: Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Mocek, Wenta KAJMAN Firma Handlowo-Usługowo-Produkcyjna/BHIM — Lacoste (KAJMAN) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk KAJMAN — Ouder gemeenschapsbeeldmerk dat een krokodil weergeeft — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Door interveniënte ingestelde vorderingen tot vernietiging en tot herziening — Artikel 134, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991]

33

2015/C 389/35

Zaak T-400/13: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — L'Oréal/BHIM — Cosmetica Cabinas (AINHOA) [Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk AINHOA — Ouder gemeenschaps- en internationaal beeldmerk NOA — Relatieve weigeringsgronden — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

34

2015/C 389/36

Zaak T-426/13: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — L'Oréal/BHIM — Cosmetica Cabinas (AINHOA) [Gemeenschapsmerk — Procedure tot vervallenverklaring — Gemeenschapswoordmerk AINHOA — Normaal gebruik van het merk — Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Vorm die in onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd]

35

2015/C 389/37

Zaak T-557/13: Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Duitsland/Commissie (EOGFL — Afdeling ‚Garantie’ — ELGF en Elfpo — Aan financiering onttrokken uitgaven — Uitgaven verricht in kader van Europese contingenteringsregeling voor productie van aardappelzetmeel — Rechten van verdediging)

36

2015/C 389/38

Zaak T-610/13: Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Ecolab USA/BHIM (GREASECUTTER) [Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap — Woordmerk GREASECUTTER — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

37

2015/C 389/39

Zaak T-624/13: Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (Darjeeling) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Beeldmerk Darjeeling — Ouder collectief gemeenschapswoordmerk en ouder collectief gemeenschapsbeeldmerk DARJEELING — Relatieve weigeringsgronden — Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

37

2015/C 389/40

Zaak T-625/13: Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (Darjeeling collection de lingerie) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Beeldmerk Darjeeling collection de lingerie — Ouder collectief gemeenschapswoordmerk en ouder collectief gemeenschapsbeeldmerk DARJEELING — Relatieve weigeringsgronden — Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

38

2015/C 389/41

Zaak T-626/13: Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (DARJEELING collection de lingerie) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Beeldmerk Darjeeling collection de lingerie — Ouder collectief gemeenschapswoordmerk en ouder collectief gemeenschapsbeeldmerk DARJEELING — Relatieve weigeringsgronden — Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

39

2015/C 389/42

Zaak T-627/13: Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (Darjeeling) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Beeldmerk Darjeeling — Ouder collectief gemeenschapswoordmerk en ouder collectief gemeenschapsbeeldmerk DARJEELING — Relatieve weigeringsgronden — Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

40

2015/C 389/43

Zaak T-633/13: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Reed Exhibitions/BHIM (INFOSECURITY) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk INFOSECURITY — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Geen onderscheidend vermogen — Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht]

41

2015/C 389/44

Zaak T-684/13: Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — Copernicus-Trademarks/BHIM — Bolloré (BLUECO) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ‚BLUECO’ — Ouder gemeenschapswoordmerk ‚BLUECAR’ — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Onderscheidend vermogen van ouder merk — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Vordering tot herziening die is ingesteld door interveniënte — Artikel 65, lid 4, van verordening nr. 207/2009]

42

2015/C 389/45

Zaak T-720/13: Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Gat Microencapsulation/BHIM — BASF (KARIS) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk KARIS — Ouder internationaal en gemeenschapswoordmerk CARYX — Ouder nationaal en Benelux-woordmerk AKRIS — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

42

2015/C 389/46

Zaak T-136/14: Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Tilda Riceland Private/BHIM — Siam Grains (BASmALI) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsmerk BASmALI — Niet-ingeschreven ouder merk of ouder teken BASMATI — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009]

43

2015/C 389/47

Zaak T-193/14: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Cristiano di Thiene/BHIM — Nautica Apparel (AERONAUTICA) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk AERONAUTICA — Oudere gemeenschapswoordmerken NAUTICA en NAUTICA BLUE — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

44

2015/C 389/48

Zaak T-195/14: Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Primagaz/BHIM — Reeh (PRIMA KLIMA) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PRIMA KLIMA — Ouder gemeenschapsbeeldmerk PRIMAGAZ — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Relevant publiek — Soortgelijke waren en diensten — Overeenstemmende tekens — Onderscheidend vermogen van een woordelement met lovend karakter — Begripsmatige vergelijking — Onderscheidend vermogen van het oudere merk — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

45

2015/C 389/49

Zaak T-205/14: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Schroeder/Raad en Commissie [Niet-contractuele aansprakelijkheid — Dumping — Invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit China — Verordening (EG) nr. 1355/2008, die door het Hof ongeldig is verklaard — Schade die verzoekster als gevolg van de vaststelling van de verordening zou hebben geleden — Beroep tot schadevergoeding — Uitputting van de interne beroepswegen — Ontvankelijkheid — Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent — Artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 384/96 [thans artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 1225/2009] — Zorgvuldigheidsplicht — Causaal verband]

46

2015/C 389/50

Zaak T-206/14: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Hüpeden/Raad en Commissie [Niet-contractuele aansprakelijkheid — Dumping — Invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit China — Verordening (EG) nr. 1355/2008, die door het Hof ongeldig is verklaard — Schade die verzoekster als gevolg van de vaststelling van de verordening zou hebben geleden — Beroep tot schadevergoeding — Uitputting van de interne beroepswegen — Ontvankelijkheid — Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent — Artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 384/96 [thans artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 1225/2009] — Zorgvuldigheidsplicht — Causaal verband]

46

2015/C 389/51

Zaak T-209/14: Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — Bopp/BHIM (Afbeelding van een achthoekige groene lijst) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een achthoekige groene lijst afbeeldt — Absolute weigeringsgrond — Onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

47

2015/C 389/52

Zaak T-211/14: Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Klement/BHIM — Bullerjan (Vorm van een oven) [Gemeenschapsmerk — Procedure tot vervallenverklaring — Driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van een oven — Normaal gebruik van het merk — Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Wijze van gebruik van het merk — Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen niet wijzigt]

48

2015/C 389/53

Zaak T-317/14: Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Klement/BHIM — Bullerjan (Vorm van een oven) [Gemeenschapsmerk — Procedure tot vervallenverklaring — Driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van een oven — Normaal gebruik van het merk — Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Wijze van gebruik van het merk — Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen niet wijzigt]

49

2015/C 389/54

Zaak T-366/14: Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — August Storck/BHIM (2good) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk 2good — Merk bestaande uit een reclameslogan — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

49

2015/C 389/55

Zaak T-369/14: Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Sequoia Capital Operations/BHIM — Sequoia Capital (SEQUOIA CAPITAL) [Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk SEQUOIA CAPITAL — Ouder gemeenschapswoordmerk SEQUOIA — Relatieve weigeringsgrond — Artikelen 8, lid 1, onder b), en 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Verwarringsgevaar]

50

2015/C 389/56

Zaak T-382/14: Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Rintisch/BHIM — Compagnie laitière européenne (PROTICURD) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap — Woordmerk PROTICURD — Oudere nationale woordmerken PROTI en PROTIPLUS — Ouder nationaal beeldmerk Proti Power — Relatieve weigeringsgrond — Ontvankelijkheid — Artikel 59 van verordening (EG) nr. 207/2009 en artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 216/96. — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 — Normaal gebruik van de oudere merken — Artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009 — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009]

51

2015/C 389/57

Zaak T-385/14: Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Volkswagen/BHIM (ULTIMATE) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ULTIMATE — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

51

2015/C 389/58

Zaak T-588/14: Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Mechadyne International/BHIM (FlexValve) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk FlexValve — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Recht van verweer — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

52

2015/C 389/59

Zaak T-591/14: Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — BSH/BHIM (PerfectRoast) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PerfectRoast — Weigering van inschrijving — Absolute weigeringsgronden — Middelen die beschrijvend zijn — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

53

2015/C 389/60

Zaak T-641/14: Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Dellmeier/BHIM — Dell (LEXDELL) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk LEXDELL — Ouder gemeenschapsbeeldmerk DELL — Relatieve weigeringsgronden — Afbreuk aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk — Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

54

2015/C 389/61

Zaak T-707/14: Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — Grundig Multimedia/BHIM (DetergentOptimiser) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk DetergentOptimiser — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Gelijke behandeling]

54

2015/C 389/62

Zaak T-540/13: Beschikking van het Gerecht van 2 oktober 2015 — Société européenne des chaux et liants/ECHA (Beroep tot nietigverklaring — REACH — Heffing van leges wegens onjuiste opgave van de grootte van de onderneming — Regeling van het taalgebruik — Beroepstermijn — Niet-ontvankelijkheid)

55

2015/C 389/63

Zaak T-38/14: Beschikking van het Gerecht van 5 oktober 2015 — Kafetzakis e.a./Parlement e.a. (Beroep wegens nalaten en tot schadevergoeding — Herstructurering van de Griekse staatsschuld — Betrokkenheid van de particuliere sector — Schade als gevolg van de afwaardering van schuldvorderingen die als ontslagvergoeding zijn verstrekt — Verklaringen van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone en van de instellingen van de Unie — Verklaring van de Eurogroep — Oorzakelijk verband met de aangevoerde schade onvoldoende verduidelijkt — Niet-ontvankelijkheid)

56

2015/C 389/64

Zaak T-350/14: Beschikking van het Gerecht van 5 oktober 2015 — Arvanitis e.a./Parlement e.a. [Beroep wegens nalaten en tot schadevergoeding — Staking van de activiteiten van de onderneming Olympiaki Aeroporia (OA) — Schade die de tijdelijke werknemers van OA stellen te hebben geleden als gevolg van verweerders’ nalaten, meer bepaald het feit dat deze er niet over gewaakt hebben dat bepaalde regels van Unierecht werden toegepast bij hun ontslag — Oorzakelijk verband tussen de aangevoerde schade en verweerders’ gedrag onvoldoende verduidelijkt — Niet-ontvankelijkheid]

56

2015/C 389/65

Zaak T-413/14: Beschikking van het Gerecht van 5 oktober 2015 — Grigoriadis e.a./Parlement e.a. (Beroep wegens nalaten en tot schadevergoeding — Herstructurering van de Griekse staatsschuld — Betrokkenheid van de particuliere sector — Schade als gevolg van de afwaardering van schuldvorderingen — Verklaringen van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone en van de instellingen van de Unie — Verklaring van de Eurogroep — Oorzakelijk verband met de aangevoerde schade onvoldoende verduidelijkt — Niet-ontvankelijkheid)

57

2015/C 389/66

Zaak T-464/14 P: Beschikking van het Gerecht van 8 oktober 2015 — Nieminen/Raad (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsrondes 2010 en 2011 — Besluit om verzoeker niet naar de rang AD 12 te bevorderen — Recht op een eerlijk proces — Rechten van de verdediging — Omvang van de rechterlijke controle in eerste aanleg — Kennelijk onjuiste rechtsopvatting — Geen onjuiste rechts- en feitelijke opvatting — Hogere voorziening kennelijk rechtens ongegrond)

58

2015/C 389/67

Zaak T-545/14: Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2015 — GEA Group/BHIM (engineering for a better world) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk engineering for a better world — Zuiver bevestigende beslissing — Definitieve aard van de bevestigde beslissing — Ambtshalve vaststelling — Niet-ontvankelijkheid)

59

2015/C 389/68

Zaak T-497/15: Beroep ingesteld op 28 augustus 2015 — Oltis Group/Commissie

59

2015/C 389/69

Zaak T-550/15: Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Portugal/Commissie

60

2015/C 389/70

Zaak T-551/15: Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Portugal/Commissie

62

2015/C 389/71

Zaak T-561/15: Beroep ingesteld op 24 september 2015 — Universidad Internacional de la Rioja/BHIM — Universidad de la Rioja (UNIVERSIDAD INTERNACIONAL DE LA RIOJA UNiR)

63

2015/C 389/72

Zaak T-572/15: Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Aldi/BHIM — Rouard (GOURMET)

64

2015/C 389/73

Zaak T-191/10: Beschikking van het Gerecht van 16 juli 2015 — Greenwood Houseware (Zhuhai) e.a./Raad

65

2015/C 389/74

Zaak T-267/15: Beschikking van het Gerecht van 7 oktober 2015 — db-Technologies Deutschland/BHIM — MIP Metro (Sigma)

65

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2015/C 389/75

Zaak F-113/13: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 15 oktober 2015 — DI/EASO (Openbare dienst — Personeel van EASO — Arbeidscontractant — Proeftijd — Ontslag wegens kennelijke ongeschiktheid — Beroep tot nietigverklaring — Overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht — Geen overeenstemming — Kennelijke niet-ontvankelijkheid — Beroep tot schadevergoeding)

66

2015/C 389/76

Zaak F-29/13 RENV: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 oktober 2015 — Drakeford/EMA

66


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2015/C 389/01)

Laatste publicatie

PB C 381 van 16.11.2015

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 371 van 9.11.2015

PB C 363 van 3.11.2015

PB C 354 van 26.10.2015

PB C 346 van 19.10.2015

PB C 337 van 12.10.2015

PB C 328 van 5.10.2015

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2015 — Europese Commissie/Jørgen Andersen, Koninkrijk Denemarken, Danske Statsbaner SV (DSB)

(Zaak C-303/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededinging - Staatssteun - Steun die door de Deense autoriteiten is verleend aan de overheidsonderneming Danske Statsbaner (DSB) - Openbaredienstcontracten inzake passagiersvervoer per spoor tussen Kopenhagen (Denemarken) en Ystad (Zweden) - Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt is verklaard onder voorwaarden - Toepassing in de tijd van materiële rechtsregels])

(2015/C 389/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Jørgen Andersen (vertegenwoordigers: J. Rivas Andrés, G. van de Walle de Ghelcke en M. Nissen, avocats), Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: C. Thorning en V. Pasternak Jørgensen, gemachtigden, bijgestaan door R. Holdgaard, advokat), Danske Statsbaner SV (DSB) (vertegenwoordiger: M. Honoré, advokat)

Interveniënte aan de zijde van Jørgen Andersen: Dansk Tog (vertegenwoordigers: G. van de Walle de Ghelcke, J. Rivas Andrés en M. Nissen, avocats)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Andersen/Commissie (T-92/11, EU:T:2013:143) wordt vernietigd voor zover het Gerecht daarbij artikel 1, tweede alinea, van besluit 2011/3/EU van de Commissie van 24 februari 2010 betreffende de contracten voor openbaarvervoersdiensten tussen het Deense ministerie van Vervoer en Danske Statsbaner [Steunmaatregel C 41/08 (ex NN 35/08)] nietig heeft verklaard wat betreft de steun die is betaald vanaf 3 december 2009 op grond van het tweede contract voor openbaarvervoersdiensten, dat was gesloten voor de periode 2005-2014.

2)

De principale hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

De incidentele hogere voorzieningen worden afgewezen.

4)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie voor een beslissing, gelet op de drie middelen in het verzoekschrift en rekening houdend met artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad, over de rechtmatigheid van besluit 2011/3 voor zover daarbij de steun die is betaald vanaf 3 december 2009 op grond van het tweede contract voor openbaarvervoersdiensten, dat was gesloten voor de periode 2005-2014, verenigbaar met de interne markt is verklaard.

5)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal d’instance de Bordeaux — Frankrijk) — Thierry Delvigne/Commune de Lesparre Médoc, Préfet de la Gironde

(Zaak C-650/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 39 en 49 - Europees Parlement - Verkiezingen - Stemrecht - Burgerschap van de Europese Unie - Terugwerkende kracht van de lichtere straf - Nationale wettelijke regeling die voorziet in ontneming van het stemrecht in het geval van een vóór 1 maart 1994 in laatste aanleg uitgesproken strafrechtelijke veroordeling))

(2015/C 389/03)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal d’instance de Bordeaux

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Thierry Delvigne

Verwerende partijen: Commune de Lesparre Médoc, Préfet de la Gironde

Dictum

De artikelen 39, lid 2, en 49, lid 1, laatste zin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een wettelijke regeling van een lidstaat, als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, personen die, zoals verzoeker in het hoofdgeding, op grond van een vóór 1 maart 1994 onherroepelijk geworden uitspraak strafrechtelijk zijn veroordeeld wegens een ernstig misdrijf, van rechtswege van stemrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement uitsluit.


(1)  PB C 129 van 28.4.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door Sø- og Handelsretten — Denemarken) — Post Danmark A/S/Konkurrencerådet

(Zaak C-23/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 82 EG - Misbruik van een machtspositie - Markt voor de distributie van massamailings - Postreclame - Stelsel van kortingen met terugwerkende kracht - Afschermende werking - „Even efficiënte concurrent”-criterium - Mate van waarschijnlijkheid en ernst van een mededingingsverstorend effect))

(2015/C 389/04)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Sø- og Handelsretten

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Post Danmark A/S

Verwerende partij: Konkurrencerådet

Dictum

1)

Om vast te stellen of een door een onderneming met een machtspositie ingevoerd kortingstelsel als in het hoofdgeding aan de orde een met artikel 82 EG strijdige marktafschermende werking kan hebben, moeten alle omstandigheden van het geval — met name de criteria en voorwaarden voor het verlenen van de kortingen, de omvang van de machtspositie van de betrokken onderneming en de specifieke mededingingsvoorwaarden van de relevante markt — worden onderzocht. Het feit dat dit kortingstelsel op het merendeel van de clientèle op de markt van toepassing is, kan een nuttige aanwijzing vormen voor het belang van die handelwijze en de impact ervan op de markt, waardoor een mededingingsverstorende afschermende werking waarschijnlijker kan worden.

2)

De toepassing van het zogenoemde „even efficiënte concurrent”-criterium is geen noodzakelijke voorwaarde om vast te stellen dat een kortingstelsel uit het oogpunt van artikel 82 EG misbruik oplevert. In een situatie als die van het hoofdgeding is de toepassing van het „even efficiënte concurrent”-criterium niet relevant.

3)

Artikel 82 EG moet aldus worden uitgelegd dat het mededingingsverstorende effect van een door een onderneming met een machtspositie toegepast kortingstelsel als in het hoofdgeding aan de orde slechts binnen de werkingssfeer van dat artikel valt als dat effect waarschijnlijk is, zonder dat het ernstige of aanmerkelijke karakter ervan hoeft te worden aangetoond.


(1)  PB C 78 van 15.3.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale regionale di giustizia amministrativa di Trento — Italië) — Orizzonte Salute — Studio Infermieristico Associato/Azienda Pubblica di Servizi alla persona San Valentino — Città di Levico Terme e.a.

(Zaak C-61/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 89/665/EEG - Overheidsopdrachten - Nationale wettelijke regeling - Rechten voor toegang tot de bestuursrechter op het gebied van overheidsopdrachten - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Ontmoedigende rechten - Rechterlijke toetsing van administratieve handelingen - Doeltreffendheidsbeginsel en gelijkwaardigheidsbeginsel - Nuttige werking))

(2015/C 389/05)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale regionale di giustizia amministrativa di Trento

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Orizzonte Salute — Studio Infermieristico Associato

Verwerende partijen: Azienda Pubblica di Servizi alla persona San Valentino — Città di Levico Terme, Ministero della Giustizia, Ministero dell’Economia e delle Finanze, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Segretario Generale del Tribunale Regionale di Giustizia Amministrativa di Trento (TRGA)

in tegenwoordigheid van: Associazione Infermieristica D & F Care, Camera degli Avvocati Amministrativisti, Camera Amministrativa Romana, Associazione dei Consumatori Cittadini Europei, Coordinamento delle associazioni e dei comitati di tutela dell’ambiente e dei diritti degli utenti e dei consumatori (Codacons), Associazione dei giovani amministrativisti (AGAmm), Ordine degli Avvocati di Roma, Società italiana degli avvocati amministrativisti (SIAA), Ordine degli Avvocati di Trento, Consiglio dell’ordine degli Avvocati di Firenze, Medical Systems SpA

Dictum

1)

Artikel 1 van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007, en de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan bij het instellen van een beroep op het gebied van overheidsopdrachten bij de bestuursrechter griffierechten als het in het hoofdgeding aan de orde zijnde standaardrecht verschuldigd zijn.

2)

Artikel 1 van richtlijn 89/665, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, en de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid verzetten zich er niet tegen dat meermaals griffierechten worden geheven van een rechtzoekende die meerdere beroepen in rechte instelt die betrekking hebben op dezelfde aanbesteding van een overheidsopdracht, en evenmin tegen het feit dat die rechtzoekende aanvullende griffierechten dient te betalen om in een reeds aanhangige gerechtelijke procedure aanvullende middelen in verband met dezelfde aanbesteding van een overheidsopdracht te kunnen aanvoeren. Bij betwisting door een betrokken partij staat het evenwel aan de nationale rechter om het voorwerp van de door een rechtzoekende ingestelde beroepen of van de door hem in het kader van dezelfde procedure aangevoerde middelen te onderzoeken. Als de nationale rechter daarbij vaststelt dat het voorwerp van die beroepen of middelen daadwerkelijk niet verschilt van het voorwerp van het reeds aanhangige geding of dit laatste niet aanzienlijk verruimt, dient hij de rechtzoekende te ontheffen van de verplichting om cumulatieve griffierechten te betalen.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Sibiu — Roemenië) — Dragoș Constantin Târșia/Statul român, Serviciul public comunitar regim permise de conducere și înmatriculare a autovehiculelor

(Zaak C-69/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid - Gezag van gewijsde - Terugbetaling van het onverschuldigd betaalde - Terugbetaling van belastingen die door een lidstaat in strijd met het Unierecht zijn geheven - Definitieve rechterlijke beslissing houdende oplegging van betaling van een belasting die onverenigbaar is met het recht van de Unie - Verzoek tot herziening van een dergelijke rechterlijke beslissing - Nationale wettelijke regeling die herziening van definitieve rechterlijke beslissingen naar aanleiding van latere arresten van het Hof in prejudiciële zaken enkel toestaat in bestuurszaken))

(2015/C 389/06)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Sibiu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dragoș Constantin Târșia

Verwerende partijen: Statul român, Serviciul public comunitar regim permise de conducere și înmatriculare a autovehiculelor

Dictum

Het recht van de Unie, met name het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, moet aldus worden uitgelegd dat het zich er, in omstandigheden als in het hoofdgeding, niet tegen verzet dat een nationale rechter niet de mogelijkheid heeft een definitieve rechterlijke beslissing op een beroep in een civiele zaak te herzien wanneer deze beslissing onverenigbaar blijkt met het recht van de Unie zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie na de datum waarop deze beslissing definitief is geworden, terwijl zulks wel mogelijk is voor definitieve rechterlijke beslissingen op beroepen in bestuurszaken die onverenigbaar zijn met het recht van de Unie.


(1)  PB C 142 van 12.5.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2015 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Information Rights) — Verenigd Koninkrijk] — East Sussex County Council/Information Commissioner

(Zaak C-71/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verdrag van Aarhus - Richtlijn 2003/4/EG - Artikelen 5 en 6 - Toegang van het publiek tot milieu-informatie - Vergoeding voor het verstrekken van milieu-informatie - Begrip „redelijk bedrag” - Kosten van het bijhouden van een databank en algemene kosten - Toegang tot de rechter - Bestuursrechtelijk en rechterlijk toezicht op de beslissing waarbij een vergoeding wordt opgelegd))

(2015/C 389/07)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Information Rights)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: East Sussex County Council

Verwerende partij: Information Commissioner,

in tegenwoordigheid van: Property Search Group, Local Government Association

Dictum

1)

Artikel 5, lid 2, van richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat de vergoeding die wordt opgelegd voor het verstrekken van een bepaald type milieu-informatie geen deel mag omvatten van de kosten voor het bijhouden van een daartoe door de overheidsinstantie gebruikte databank, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, maar wel de bij de berekening van deze vergoeding naar behoren bepaalde algemene kosten die verband houden met de arbeidstijd die het personeel van deze instantie besteedt aan het beantwoorden van de verschillende informatieverzoeken, mits het totaalbedrag van die vergoeding redelijk is.

2)

Artikel 6 van richtlijn 2003/4 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de vraag of de voor het verstrekken van een bepaald type milieu-informatie verlangde vergoeding redelijk is, slechts het voorwerp is van een beperkte bestuursrechtelijke en rechterlijke toetsing, zoals die waarin het Engelse recht voorziet, op voorwaarde dat dit toezicht wordt uitgeoefend op basis van objectieve gegevens en — in overeenstemming met het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel — betrekking heeft op de vraag of de overheidsinstantie die deze vergoeding oplegt, de voorwaarden van artikel 5, lid 2, van deze richtlijn heeft nageleefd, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit te verifiëren.


(1)  PB C 102 van 7.4.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/7


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Català de Contractes del Sector Públic — Spanje) — Consorci Sanitari del Maresme/Corporació de Salut del Maresme i la Selva

(Zaak C-203/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 267 VWEU - Bevoegdheid van het Hof - Hoedanigheid van rechterlijke instantie van de verwijzende instantie - Onafhankelijkheid - Verplichte rechtsmacht - Richtlijn 89/665/EEG - Artikel 2 - Instanties verantwoordelijk voor beroepsprocedures - Richtlijn 2004/18/EG - Artikelen 1, lid 8, en 52 - Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten - Begrip, openbaar lichaam’ - Overheidsdiensten - Daaronder begrepen))

(2015/C 389/08)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Català de Contractes del Sector Públic

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Consorci Sanitari del Maresme

Verwerende partij: Corporació de Salut del Maresme i la Selva

Dictum

1)

Artikel 1, lid 8, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „ondernemer”, zoals vermeld in de tweede alinea van deze bepaling, ook de overheidsdiensten omvat, welke dus mogen deelnemen aan openbare aanbestedingen wanneer en voor zover zij gerechtigd zijn om tegen vergoeding diensten op een markt aan te bieden.

2)

Artikel 52 van richtlijn 2004/18 moet aldus worden uitgelegd dat het weliswaar bepaalde vereisten bevat inzake de bepaling van de voorwaarden voor de inschrijving van ondernemers op officiële nationale lijsten en voor de certificering, maar niet op een uitputtende manier bepaalt welke de voorwaarden zijn voor de inschrijving van deze ondernemers op de nationale officiële lijsten of welke de voorwaarden zijn voor het verkrijgen van de certificering door die ondernemers en wat de rechten en plichten van de openbare lichamen zijn in dat verband. Richtlijn 2004/18 moet hoe dan ook aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling krachtens welke, enerzijds, de nationale overheidsdiensten die werkzaamheden, producten of diensten mogen aanbieden als bedoeld in de betrokken aankondiging van de opdracht, niet mogen worden ingeschreven op deze lijsten, of geen certificering kunnen verkrijgen, terwijl anderzijds, het recht om deel te nemen aan de betrokken aanbesteding voorbehouden is aan de ondernemers die op voornoemde lijsten staan of over voornoemde certificering beschikken.


(1)  PB C 235 van 21.7.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — Alain Laurent Brouillard/Examencommissie van het vergelijkend examen voor de werving van referendarissen bij het Hof van Cassatie, Belgische Staat

(Zaak C-298/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van personen - Artikelen 45 VWEU en 49 VWEU - Werknemers - Betrekkingen in overheidsdienst - Richtlijn 2005/36/EG - Erkenning van beroepskwalificaties - Begrip „gereglementeerd beroep” - Toelating tot een vergelijkend examen voor de werving van referendarissen bij het Hof van Cassatie (België)])

(2015/C 389/09)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alain Laurent Brouillard

Verwerende partij: Examencommissie van het vergelijkend examen voor de werving van referendarissen bij het Hof van Cassatie, Belgische Staat

Dictum

1)

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat, enerzijds, het van toepassing is in een situatie als die in het hoofdgeding, waarin een staatsburger van een lidstaat die in deze lidstaat woont en werkt, in het bezit is van een in een andere lidstaat verkregen diploma, waarop hij zich beroept om te worden toegelaten tot een vergelijkend examen voor de werving van referendarissen bij het Hof van Cassatie van eerstbedoelde lidstaat, en, anderzijds, een dergelijke situatie niet onder artikel 45, lid 4, VWEU valt.

2)

Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties moet aldus worden uitgelegd dat het ambt van referendaris bij het Hof van Cassatie geen „gereglementeerd beroep” in de zin van deze richtlijn is.

3)

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, de examencommissie van een vergelijkend examen voor de werving van referendarissen bij een rechterlijke instantie van een lidstaat bij het onderzoek van een door een staatsburger van die lidstaat ingediend verzoek om aan dat vergelijkend examen deel te nemen, deelname aan dat vergelijkend onderzoek afhankelijk stelt van het bezit van de door de wettelijke regeling van die lidstaat vereiste diploma’s of van erkenning van de academische gelijkwaardigheid van een door de universiteit van een andere lidstaat uitgereikt diploma van master, zonder rekening te houden met het geheel van diploma’s, certificaten en andere titels alsmede met de relevante beroepservaring van de betrokkene, door de daaruit blijkende beroepskwalificaties te vergelijken met de door deze wettelijke regeling vereiste beroepskwalificaties.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/9


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Tribunalul Cluj — Roemenië) — SC Capoda Import-Export SRL/Registrul Auto Român, Benone-Nicolae Bejan

(Zaak C-354/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van goederen - Maatregelen van gelijke werking - Producten die zich in Duitsland in het vrije verkeer bevinden - Producten die in Roemenië aan homologatiecontroles zijn onderworpen - Door een distributeur uit een andere lidstaat afgegeven certificaat van overeenstemming - Certificaat dat ontoereikend wordt geacht als grondslag voor de vrije verhandeling van die producten - Beginsel van wederzijdse erkenning - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid))

(2015/C 389/10)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Cluj

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Capoda Import-Export SRL

Verwerende partijen: Registrul Auto Român, Benone-Nicolae Bejan

Dictum

1)

Artikel 34 VWEU en artikel 31, leden 1 en 12, van richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn), moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding op grond waarvan nieuwe reserveonderdelen voor wegvoertuigen — in casu waterpompen en brandstoffilters — slechts in een lidstaat mogen worden verhandeld mits een goedkeurings- of homologatieprocedure in deze lidstaat wordt gevolgd, voor zover die regeling daarnaast voorziet in uitzonderingen waardoor gewaarborgd kan worden dat onderdelen die rechtmatig in andere lidstaten zijn geproduceerd en op de markt zijn gebracht, van die procedures zijn vrijgesteld, of, bij gebreke van dergelijke uitzonderingen, voor zover de betreffende onderdelen een aanzienlijk risico kunnen vormen voor de correcte werking van systemen die essentieel zijn voor de veiligheid van het voertuig of de milieuprestaties ervan en die homologatie- of goedkeuringsprocedure bovendien strikt noodzakelijk is voor en evenredig is aan de beoogde bescherming van de verkeersveiligheid of het milieu.

2)

De voorwaarden waaronder het bewijs dient te worden geleverd dat die onderdelen reeds gehomologeerd of goedgekeurd zijn dan wel originele onderdelen of onderdelen van gelijke kwaliteit vormen, vallen bij gebreke van een Unierechtelijke regeling onder het recht van de lidstaten, onverminderd het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky — Tsjechische Republiek) — procedure ingeleid door Marie Matoušková, executeur

(Zaak C-404/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Artikel 1, lid 1, onder b) - Materiële werkingssfeer - Overeenkomst tot verdeling van de nalatenschap tussen de langstlevende echtgenoot en de door een bewindvoerder vertegenwoordigde minderjarige kinderen - Kwalificatie - Vereiste van rechterlijke goedkeuring van een dergelijke overeenkomst - Maatregel betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid of maatregel betreffende nalatenschappen])

(2015/C 389/11)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší soud České republiky

Partij in het hoofdgeding

Marie Matoušková, executeur

Dictum

Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat de goedkeuring van een overeenkomst tot verdeling van de nalatenschap die voor rekening van minderjarige kinderen is gesloten door de bewindvoerder, een maatregel betreffende de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van deze verordening vormt, die derhalve binnen de werkingssfeer ervan valt, en geen maatregel inzake erfopvolging in de zin van artikel 1, lid 3, onder f), van deze verordening, die van de werkingssfeer ervan is uitgesloten.


(1)  PB C 431 van 1.12.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 2015 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice, Family Division (England and Wales) — Verenigd Koninkrijk] — A/B

(Zaak C-489/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Aanhangigheid - Artikelen 16 en 19, leden 1 en 3 - Procedure tot scheiding van tafel en bed in een eerste lidstaat en echtscheidingsprocedure in een tweede lidstaat - Bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht - Begrip bevoegdheid die „vaststaat” - Verval van de eerste procedure en instelling van een nieuwe echtscheidingsprocedure in de eerste lidstaat - Gevolgen - Tijdsverschil tussen de lidstaten - Gevolgen voor de procedure tot aanhangigmaking van een zaak bij de gerechten])

(2015/C 389/12)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice, Family Division (England and Wales)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Verwerende partij: B

Dictum

Wat de procedure tot scheiding van tafel en bed en de echtscheidingsprocedure betreft die tussen dezelfde partijen voor de gerechten van twee lidstaten zijn ingesteld, moet artikel 19, leden 1 en 3, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 aldus moet worden uitgelegd, dat in een situatie als die in het hoofdgeding, waarin aan de procedure voor het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, in de eerste lidstaat een einde kwam nadat de zaak bij het tweede gerecht in de tweede lidstaat aanhangig was gemaakt, niet langer is voldaan aan de criteria voor aanhangigheid en bijgevolg de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, moet worden geacht niet vast te staan.


(1)  PB C 26 van 26.1.2015.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/11


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechië) — Český telekomunikační úřad/T-Mobile Czech Republic a.s., Vodafone Czech Republic a.s.

(Zaak C-508/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2002/22/EG (Universeledienstrichtlijn) - Berekening van de kosten van de universeledienstverplichtingen - Rekening houden met het rendement op eigen kapitaal - Rechtstreekse werking - Toepassing in de tijd])

(2015/C 389/13)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Český telekomunikační úřad

Verwerende partijen: T-Mobile Czech Republic a.s., Vodafone Czech Republic a.s.

in tegenwoordigheid van: O2 Czech Republic a.s., voorheen Telefónica Czech Republic a.s., UPC Česká republika s.r.o.

Dictum

1)

De artikelen 12 en 13 van richtlijn 2002/22 van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn), moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat de nettokosten van de universeledienstverplichting de „redelijke winst” van de aanbieder van die dienst omvatten die bestaat uit een rendement op eigen kapitaal dat zou worden verlangd door een met de aanbieder van de universele dienst vergelijkbare onderneming die afweegt of zij de dienst van algemeen economisch belang al dan niet moet verrichten gedurende de hele periode waarvoor zij met het beheer van die dienst zou worden belast, rekening houdende met de omvang van het risico.

2)

De artikelen 12 en 13 van richtlijn 2002/22 moeten aldus worden uitgelegd dat zij rechtstreekse werking hebben en dat particulieren zich daarop bij een nationale rechter rechtstreeks kunnen beroepen om op te komen tegen een besluit van een nationale regelgevende instantie.

3)

Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij niet van toepassing is op de vaststelling van de nettokosten van de universeledienstverplichtingen van de aangewezen onderneming gedurende de periode voorafgaand aan de toetreding van Tsjechië tot de Europese Unie, te weten, voor het jaar 2004, gedurende de periode van 1 januari tot en met 30 april 2004.


(1)  PB C 56 van 16.2.2015.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/12


Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2014 door Giorgio Giorgis tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 september 2014 in zaak T-474/12, Giorgio Giorgis/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-531/14 P)

(2015/C 389/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Giorgio Giorgis (vertegenwoordigers: I. M. Prado, A. Tornato, avvocati)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Comigel SAS

Bij beschikking van 2 september 2015 heeft het Hof van Justitie (Zesde kamer) de hogere voorziening afgewezen en Giorgio Giorgis verwezen in zijn eigen kosten.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/13


Hogere voorziening ingesteld op 29 juli 2015 door Yoshida Metal Industry Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 21 mei 2015 in de gevoegde zaken T-331/10 RENV en T-416/10 RENV, Yoshida Metal Industry Co. Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-421/15 P)

(2015/C 389/15)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Yoshida Metal Industry Co. Ltd (vertegenwoordigers: J. Cohen, solicitor, G. Hobbs QC, T. St Quintin, barrister)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Pi-Design AG, Bodum France, Bodum Logistics A/S

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof van Justitie als volgt te beslissen op de principale vordering:

a)

het arrest van de Zevende kamer van het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 mei 2015 in de gevoegde zaken T-331/10 RENV en T-416/10 RENV wordt vernietigd;

b)

rekwirantes verzoek aan het Gerecht tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 mei 2010 in zaak R 1235/2008-1 wordt toegewezen en de beslissing wordt vernietigd;

c)

rekwirantes verzoek aan het Gerecht tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 mei 2010 in zaak R 1237/2008-1 wordt toegewezen en de beslissing wordt vernietigd;

d)

het BHIM en interveniënten zullen hun eigen kosten dragen, alsook die van rekwirante, daaronder begrepen de kosten waaromtrent de beslissing werd aangehouden in het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-337/12 P en C-340/12 P, EU:C:2014:129 van 6 maart 2014.

Indien het Hof van Justitie de principale vordering niet aanvaardt, verzoekt rekwirante het subsidiair als volgt te beslissen:

a)

het arrest van de Zevende kamer van het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 mei 2015 in de gevoegde zaken T-331/10 RENV en T-416/10 RENV wordt vernietigd met betrekking tot de volgende waren waarvoor de gemeenschapsmerken nrs. 1371244 en 1372580 zijn ingeschreven: in klasse 8, wetstenen en wetsteenhouders; in klasse 21, vaatwerk voor de huishouding of de keuken (niet van edele metalen of verguld of verzilverd), messenblokken voor het plaatsen van messen.

b)

rekwirantes verzoek aan het Gerecht tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 mei 2010 in zaak R 1235/2008-1 wordt toegewezen en de beslissing wordt vernietigd met betrekking tot de volgende waren waarvoor gemeenschapsmerk nr. 1371244 is ingeschreven: klasse 8, wetstenen en wetsteenhouders; klasse 21, vaatwerk voor de huishouding of de keuken (niet van edele metalen of verguld of verzilverd), en messenblokken voor het plaatsen van messen.

c)

rekwirantes verzoek aan het Gerecht tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 mei 2010 in zaak R 1237/2008-1 wordt toegewezen en de beslissing wordt vernietigd met betrekking tot de volgende waren waarvoor gemeenschapsmerk nr. 1372580 is ingeschreven: klasse 8, wetstenen en wetsteenhouders; klasse 21, vaatwerk voor de huishouding of de keuken (niet van edele metalen of verguld of verzilverd), en messenblokken voor het plaatsen van messen.

d)

het BHIM en interveniënten zullen hun eigen kosten dragen, alsook die van rekwirante, daaronder begrepen de kosten waaromtrent de beslissing werd aangehouden in het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-337/12 P en C-340/12 P, EU:C:2014:129 van 6 maart 2014.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante baseert haar hogere voorziening op twee middelen.

a)

Eerste middel: het Gerecht heeft artikel 7, lid 1, onder e), ii), van de verordening (1) geschonden doordat het dit artikel onjuist heeft uitgelegd en dus onjuist heeft toegepast op de in de betrokken gemeenschapsmerken grafisch weergegeven tekens.

b)

Tweede middel: het Gerecht heeft bovendien of in plaats daarvan artikel 52, lid 3, van de verordening geschonden door de toepassing van artikel 7, lid 1, onder e), ii), niet te onderzoeken voor alle verschillende warencategorieën waarvoor de in de gemeenschapsmerken grafisch weergegeven tekens waren ingeschreven.

Ter ondersteuning van het eerste middel, samengevat:

Het Gerecht heeft in punt 39 van het bestreden arrest vastgesteld dat artikel 7, lid 1, onder e), ii), van toepassing is op elk teken, twee- of driedimensionaal, wanneer alle wezenlijke kenmerken van het teken een technische werking hebben. Door tot die vaststelling te komen en deze toe te passen op de betrokken gemeenschapsmerken, is het Gerecht evenwel ten onrechte afgeweken (en heeft het dus geen toepassing gemaakt) van de vaststelling in punt 48 van het arrest van het Hof Justitie in zaak C-48/09 P, Lego Juris/BHIM, EU:C:2010:516, dat artikel 7, lid 1, onder e), ii), niet in de weg staat aan de inschrijving van een teken als merk „op de loutere grond dat [dit] gebruikskenmerken bezit”; de woorden „uitsluitend” en „noodzakelijk” strekken ertoe de werkingssfeer van artikel 7, lid 1, onder e), ii), verder te beperken tot tekens die „enkel [...] vormen van een waar [zijn] die louter een technische oplossing verwerken”.

Het Gerecht had overeenkomstig de vaststellingen in de zaak Lego moeten oordelen dat uit artikel 7, lid 1, onder e), ii), geen enkel wettelijk vereiste voortvloeit dat twee- of driedimensionale tekens niet functioneel mogen zijn, en dat dit artikel niet in de weg staat aan de inschrijving van „hybride tekens” met visueel relevante decoratieve ontwerpelementen die niet „louter een technische oplossing verwerken”, maar ook een onderscheidende werking hebben zoals merken worden geacht te hebben. Het Gerecht is evenwel ten onrechte afgeweken (en heeft dus geen toepassing gemaakt) van de desbetreffende wettelijke criteria voor de toepassing van artikel 7, lid 1, onder e), ii), door zich niet te baseren op het feit dat de in de gemeenschapsmerken grafisch weergegeven tekens „hybride tekens” waren met decoratieve ontwerpelementen (visueel relevante patronen die waarneembaar waren in de vorm van zwarte stippen ontstaan door kuiltjes en kleuring van de kuiltjes), die onderscheidend vermogen hadden, zoals bevestigd bij de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 31 oktober 2001, waarnaar wordt verwezen in punt 5 van het bestreden arrest.

Had het Gerecht artikel 7, lid 1, onder e), ii), niet onjuist uitgelegd en dus onjuist toegepast door een onjuiste opvatting te huldigen en toe te passen ter zake van het vermogen van kuiltjes om tegelijk functioneel en onderscheidend te zijn voor de in de betrokken gemeenschapsmerken grafisch weergegeven tekens, dan had het moeten vaststellen, en had het ook vastgesteld, dat inschrijving van de betrokken tekens niet was uitgesloten op basis van dat artikel en dat de beslissingen van de eerste kamer van beroep van het BHIM waarin het tegenovergestelde werd vastgesteld, onjuist waren en moesten worden vernietigd.

Ter ondersteuning van het tweede middel, samengevat:

Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van de verordening moest het Gerecht beoordelen of de in de gemeenschapsmerken grafisch weergegeven tekens overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder e), ii), nietig waren omdat zij „enkel [...] vormen van een waar [waren] die louter een technische oplossing verwerken” (overeenkomstig punt 48 van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Lego) met betrekking tot alle of slechts enkele — en in laatstgenoemd geval, welke — van de verschillende warencategorieën waarvoor de tekens waren ingeschreven. Het Gerecht is op dit wezenlijke vereiste niet ingegaan of heeft daaraan niet voldaan en heeft daardoor niet de vaststellingen gedaan waarvan de rechtmatigheid van zijn vaststelling op basis van artikel 7, lid 1, onder e), ii), noodzakelijkerwijs afhing.

Voorts kon het Gerecht hoe dan ook niet voldoen aan het wezenlijke vereiste van artikel 52, lid 3, door de redenering van zijn vaststelling op basis van artikel 7, lid 1, onder e), ii), toe te passen op waren zonder handgrepen waarvoor de in de gemeenschapsmerken grafisch weergegeven tekens waren ingeschreven. De tekens waren in het bijzonder ingeschreven voor de volgende categorieën van waren zonder handgrepen waarop de vaststelling van het Gerecht op basis van artikel 7, lid 1, onder e), ii), overeenkomstig de vereisten van artikel 52, lid 3, niet rechtmatig kon worden toegepast: in klasse 8, wetstenen en wetsteenhouders; in klasse 21, vaatwerk voor de huishouding of de keuken (niet van edele metalen of verguld of verzilverd), en messenblokken voor het plaatsen van messen.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský soud v Ostravě (Tsjechische Republiek) op 18 augustus 2015 — Ivo Muladi/Krajský úřad Moravskoslezského kraje

(Zaak C-447/15)

(2015/C 389/16)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Krajský soud v Ostravě

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ivo Muladi

Verwerende partij: Krajský úřad Moravskoslezského kraje

Prejudiciële vraag

Staan de bepalingen van artikel 4 van richtlijn 2003/59/EG (1) in de weg aan een nationale wettelijke regeling die nadere voorwaarden stelt aan de vrijstelling van de verplichting voor bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen om een basiskwalificatie te behalen?


(1)  PB L 226, blz. 4.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Landesarbeitsgericht (Duitsland) op 24 augustus 2015 — Jürgen Webb-Sämann/Christopher Seagon (als curator in het faillissement van Baumarkt Praktiker DIY GmbH)

(Zaak C-454/15)

(2015/C 389/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hessisches Landesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jürgen Webb-Sämann

Verwerende partij: Christopher Seagon (als curator in het faillissement van Baumarkt Praktiker DIY GmbH)

Prejudiciële vraag

Levert een nationale interpretatie van een regeling volgens welke onvervulde loonaanspraken die in bewaring zijn gegeven aan de werkgever om op een bepaalde datum in een pensioenfonds te worden gestort, maar door die werkgever niet op een aparte rekening zijn gestort, zodat de genoemde aanspraken niet op grond van § 47 van de Duitse faillissementswet uit de boedel kunnen worden gesepareerd, schending op van artikel 8 van richtlijn 2008/94/EG (1) of ander Unierecht?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 36).


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 28 augustus 2015 — BASF SE/Bundesrepubliek Deutschland

(Zaak C-456/15)

(2015/C 389/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BASF SE

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vragen

1)

Is besluit 2013/448/EU (1) ongeldig en strijdig met de doelen van richtlijn 2003/87/EG, voor zover de uniforme transsectorale correctiefactor hierbij aldus wordt bepaald, dat de emissies van rookgassen, die bij de elektriciteitsopwekking worden gebruikt en de emissies die bij de warmteopwekking in installaties voor warmtekrachtkoppeling vrijkomen, niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de maximale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten op grond van artikel 10 bis, lid 5, van richtlijn 2003/87/EG (industrie cap)?

2)

Is besluit 2013/448/EU ongeldig en strijdig met de doelen van richtlijn 2003/87/EG, voor zover hierbij een asymmetrie wordt veroorzaakt, in die zin dat emissies die verband houden met het verbranden van rookgassen en met door warmtekrachtkoppeling opgewekte warmte, van de berekeningsgrondslag van artikel 10 bis, lid 5, tweede streepje, onder a) en b), zijn uitgesloten, terwijl een installatie die niet onder artikel 10 bis, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG valt, op grond van artikel 10 bis, lid 1, en artikel 10 bis, lid 4, van richtlijn 2003/87/EG, alsook op grond van besluit 2011/278/EU (2), in verband hiermee in aanmerking komt voor een kosteloze toewijzing?

3)

Is besluit 2013/448/EU ongeldig en strijdig met de doelen van richtlijn 2003/87/EG, voor zover de uniforme transsectorale correctiefactor hierbij aldus wordt bepaald, dat emissies van installaties die pas sinds de tweede handelsperiode verplicht zijn tot handel in emissierechten, alsook van installaties die door middel van een „opt in” zijn toegetreden tot de emissiehandel, niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de maximale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten op grond van artikel 10 bis, lid 5, van richtlijn 2003/87/EG (industrie cap)?

4)

Is besluit 2013/448/EU ongeldig en strijdig met de doelen van richtlijn 2003/87/EG, voor zover de uniforme transsectorale correctiefactor hierbij aldus wordt bepaald, dat bij de vaststelling van de maximale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten op grond van artikel 10 bis, lid 5, van richtlijn 2003/87/EG (industrie cap), emissies van installaties die vóór 30 juni 2011 zijn gesloten, als aftrekposten worden beschouwd, terwijl de emissies van installaties die pas in de tweede handelsperiode in gebruik zijn gesteld, niet worden meegerekend?

5)

Is besluit 2013/448/EU ongeldig en strijdig met de in artikel 298 VWEU en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde rechtsstatelijke beginselen van behoorlijk bestuur voor zover daarin de uniforme transsectorale correctiefactor is vastgesteld, omdat de berekening van de correctiefactor niet openbaar is gemaakt?


(1)  2013/448/EU: Besluit van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 240, blz. 27).

(2)  2011/278/EU: Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2772) (PB L 130, blz. 1).


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 28 augustus 2015 — Schaefer Kalk GmbH & Co. KG/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-460/15)

(2015/C 389/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Schaefer Kalk GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vragen

1)

Is verordening (EU) nr. 601/2012 (1) van de Commissie ongeldig en strijdig met de doelen van richtlijn 2003/87/EG (2), voor zover in artikel 49, lid 1, tweede volzin, ervan wordt bepaald dat CO2 dat niet in de zin van artikel 49, lid 1, eerste volzin, wordt overbracht, wordt geacht te zijn uitgestoten door de installatie die het CO2 produceert?

2)

Is verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie ongeldig en strijdig met de doelen van richtlijn 2003/87/EG, voor zover in bijlage IV, deel 10, ervan wordt bepaald dat CO2 dat voor de productie van PCC (precipitatie van calciumcarbonaat) naar een andere installatie wordt overgebracht, wordt geacht te zijn uitgestoten door de installatie die het CO2 produceert?


(1)  Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181, blz. 30).

(2)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/18


Hogere voorziening ingesteld op 4 september 2015 door FSL Holdings, Firma Léon Van Parys, Pacific Fruit Company Italy SpA tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 16 juni 2015 in zaak T-655/11, FSL Holdings e.a./Europese Commissie

(Zaak C-469/15 P)

(2015/C 389/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: FSL Holdings, Firma Léon Van Parys, Pacific Fruit Company Italy SpA (vertegenwoordigers: P. Vlaemminck, C. Verdonck, B. Van Vooren, J. Auwerx, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Primair, het bestreden arrest vernietigen wegens het gebruik van bewijsmateriaal dat is verkregen zonder de voorziene procedure voor de bewijsvergaring te volgen en wegens onjuiste toepassing van de mededeling inzake medewerking van 2002, en bijgevolg de beschikking van de Commissie van 12 oktober 2011 in haar geheel nietig verklaren;

Subsidiair, het bestreden arrest gedeeltelijk vernietigen voor zover het Gerecht geen volledige rechterlijke toetsing heeft verricht van de aan rekwirantes opgelegde boete, en bijgevolg de aan rekwirantes krachtens het bestreden arrest opgelegde boete substantieel verlagen;

Meer subsidiair, het bestreden arrest gedeeltelijk vernietigen voor zover het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de inbreuk ertoe strekte of als gevolg had dat de mededinging werd beperkt, en bijgevolg de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen, tenzij het Hof oordeelt voldoende geïnformeerd te zijn om de beschikking van de Commissie nietig te verklaren;

Hoe dan ook, de Commissie te verwijzen in de kosten van rekwirantes van de procedures voor het Hof van Justitie en het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes 4 middelen aan:

Eerste middel: rekwirantes voeren aan dat het Gerecht het recht onjuist heeft toegepast en hun rechten van verdediging alsook de wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden, bij de afwijzing van hun vordering betreffende de onwettigheid van de overdracht aan de Commissie van de door de Italiaanse belastingdienst naar aanleiding van een nationaal belastingonderzoek verzamelde documenten, en betreffende de gevolgen van die onwettigheid. In de eerste plaats heeft het Gerecht het recht onjuist toegepast door te oordelen dat de Commissie geen op zich staande verplichting heeft in het Unierecht om te voorkomen dat de grondrechten van verdediging onherstelbaar worden geschonden tijdens de administratieve fase van een mededingingsonderzoek. In de tweede plaats heeft het Gerecht het recht onjuist toegepast door geen rekening te houden met de schending door de Commissie van de rechten van verdediging van rekwirantes en van de wezenlijke vormvoorschriften, zoals neergelegd in artikel 12, lid 2, van verordening nr. 1/2003 (1). In de derde plaats heeft het Gerecht het recht onjuist toegepast door de duidelijke betekenis van het overgelegde bewijsmateriaal verkeerd voor te stellen waar het oordeelde dat de onwettige verkrijging van de documenten die als bewijsmateriaal zijn gebruikt door de Commissie, irrelevant was.

Tweede middel: rekwirantes voeren aan dat het Gerecht het recht onjuist heeft toegepast door niet vast te stellen dat de Commissie de mededeling inzake medewerking van 2002 niet consequent heeft toegepast waar zij immuniteit heeft toegekend aan de onderneming die om immuniteit verzocht betreffende Zuid-Europa. Rekwirantes voeren meer bepaald aan dat er geen immuniteit mocht worden toegekend aan de onderneming die om immuniteit verzocht betreffende Zuid-Europa, zodat bijgevolg alle mondelinge verklaringen van de onderneming die om immuniteit verzocht en de informatie verkregen na verzoeken om informatie gebaseerd op die mondelinge verklaringen, uit het dossier hadden moeten worden verwijderd.

Subsidiair, derde middel: rekwirantes voeren aan dat het Gerecht het recht onjuist heeft toegepast door niet voor een doeltreffende voorziening in rechte te zorgen tegen een door de Commissie opgelegde stafrechtelijke boete, ondanks de volledige rechtsmacht die het uitoefent krachtens artikel 31 van verordening nr. 1/2003 en het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest. Rekwirantes voeren ook aan dat het Gerecht de boete verkeerd heeft berekend door geen dergelijke doeltreffende rechterlijke bescherming te verzekeren.

Meer subsidiair, vierde middel: rekwirantes voeren aan dat het Gerecht het recht onjuist heeft toegepast door het begrip van de inbreuk naar strekking onjuist uit te leggen, wat op zijn beurt heeft geleid tot een onjuiste juridische aanmerking van de feiten en een schending van de rechten van verdediging van rekwirantes.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB L 1, blz. 1.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu (Kroatië) op 11 september 2015 — Ibrica Zulfikarpašić/Slaven Gajer

(Zaak C-484/15)

(2015/C 389/21)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Općinski sud u Novom Zagrebu, stalna služba u Samoboru

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ibrica Zulfikarpašić

Verwerende partij: Slaven Gajer

Prejudiciële vraag

Zijn de bepalingen van de Kroatische executiewet die betrekking hebben op de Europese executoriale titel verenigbaar met verordening nr. 805/2004 (1) en, met name, omvat in Kroatië, voor de afgifte van een op een authentieke akte gebaseerd dwangbevel in het kader van een executieprocedure, de term „gerecht” ook de notaris en kan de notaris bewijzen van waarmerking als Europese executoriale titel verstrekken voor definitieve en uitvoerbare dwangbevelen die op authentieke akten zijn gebaseerd, wanneer die dwangbevelen niet zijn betwist? Zo neen, kan de rechter bewijzen van waarmerking als Europese executoriale titel verstrekken voor dwangbevelen die door een notaris zijn opgesteld op basis van een authentieke akte, wanneer die dwangbevelen niet-betwiste schuldvorderingen betreffen en, in voorkomend geval, welk formulier dient daartoe te worden gebruikt?


(1)  Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB L 143, blz. 15).


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/20


Beroep ingesteld op 14 september 2015 — Europese Commissie/Bulgarije

(Zaak C-488/15)

(2015/C 389/22)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Kružíková, E. Manhaeve, S; Petrova)

Verwerende partij: Bulgarije

Conclusies

gelet op de algemene en van 2007 tot en met minstens 2013 voortdurende overschrijding van zowel de jaar- als de daggrenswaarde voor PM10 in de volgende zones en agglomeraties: BG0001 agglomeratie Sofia; BG0002 agglomeratie Plovdiv; BG0004 Noord-Bulgarije; BG0005 Zuid-West-Bulgarije en BG0006 Zuid-Oost-Bulgarije

alsook gelet op de algemene en van 2007 tot en met minstens 2013 voortdurende overschrijding van de daggrenswaarde voor PM10 en voorts de overschrijding van de jaargrenswaarde voor PM10 tijdens de jaren 2007 en 2008 alsmede van 2010 tot en met tenminste 2013 in de zone BG0003 Varna,

en bij gebreke van aanvullende informatie waaruit blijkt dat enige verandering is opgetreden in het feit dat de dag- en jaargrenswaarden voor PM10 in de bovengenoemde zones en agglomeraties worden overschreden, voor recht verklaren dat Bulgarije nog steeds de verplichtingen schendt die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 13, lid 1, van de richtlijn (1) juncto bijlage XI bij deze richtlijn;

gezien het feit dat zowel de jaar- als de daggrenswaarde voor PM10 blijkens het jongste jaarverslag over de luchtkwaliteit in 2013 in alle bovengenoemde zones en agglomeraties nog steeds wordt overschreden, voorts voor recht verklaren dat de Republiek Bulgarije de krachtens artikel 23, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn op haar rustende verplichtingen — en met name de verplichting om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden — niet is nagekomen en dat deze schending nog steeds voortduurt;

de Republiek Bulgarije verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Op grond van de laatste voorgestelde jaarverslagen over de luchtkwaliteit en de antwoorden van de Bulgaarse autoriteiten op het met redenen omklede advies heeft de Republiek Bulgarije volgens de Commissie tot op de dag van vandaag niet voldaan aan de respectievelijk krachtens artikel 13, lid 1, en artikel 23, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn op haar rustende verplichtingen om de jaar- en daggrenswaarde voor de aanwezigheid van fijnstof in de lucht (PM10) in acht te nemen en om luchtkwaliteitsplannen op te stellen teneinde de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden.

De Commissie acht het nodig de zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, opdat het Hof voor recht verklaart dat de Republiek Bulgarije voormelde bepalingen van de richtlijn heeft geschonden.


(1)  Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152, blz. 1).


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/21


Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2015 door Westfälische Drahtindustrie GmbH e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 30 september 2015 in zaak T-393/10, Westfälische Drahtindustrie GmbH e.a./Europese Commissie

(Zaak C-523/15 P)

(2015/C 389/23)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwiranten: Westfälische Drahtindustrie GmbH, Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. KG, Pampus Industriebeteiligungen GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: C. Stadler, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

1.

het bestreden arrest vernietigen voor zover het voor rekwiranten bezwarend is;

2.

subsidiair, het bestreden arrest geheel vernietigen en artikel 2, punt 8, van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), zoals gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011, alsmede de brief van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Concurrentie van 14 februari 2011, nietig verklaren voor zover rekwiranten daardoor zijn geraakt;

subsidiair, de in artikel 2, punt 8, van het genoemde besluit van de Commissie aan rekwiranten opgelegde geldboete verlagen,

3.

subsidiair ten opzichte van de vorderingen in de punten 1 en 2, de zaak voor verdere afdoening terugverwijzen naar het Gerecht,

4.

verweerster in het geding in eerste aanleg verwijzen in alle kosten in verband met dit rechstgeschil.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van de Zesde kamer van het Gerecht van de Europese Unie van 15 juli 2015.

Westfälische Drahtindustrie GmbH, Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. KG en Pampus Industriebeteiligungen GmbH & Co. KG voeren ter ondersteuning van hun hogere voorziening de volgende middelen aan:

Ten eerste handelt het Gerecht in strijd met artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 (1), het stelsel van bevoegdheidsverdeling en het institutionele evenwicht alsmede het gebod van effectieve rechterlijke bescherming, nu het Gerecht de grenzen van zijn volledige rechtsmacht miskent en inhoudelijk niet het litigieuze besluit van de Commissie toetst, maar een eigen, onafhankelijke boetebeslissing heeft genomen. Hiermee treedt het Gerecht in de plaats van het bestuur en ontneemt het rekwiranten de mogelijkheid om tegen een onjuiste feitenvaststelling op te komen, aangezien de tegen beslissingen van het Gerecht openstaande rechtsmiddelen beperkt zijn tot rechtsvragen.

Ten tweede is het bestreden arrest in strijd met artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 voor zover het Gerecht het voor de beoordeling van de feitelijke en juridische situatie relevante tijdstip miskent en in het kader van de — zoals hiervoor uiteengezet bovendien onjuiste — uitoefening van zijn volledige rechtsmacht uitgaat van de juridische en feitelijke situatie ten tijde van zijn uitspraak, althans omstandigheden die zich in de jaren 2011 tot en met 2013 en dus na het litigieuze besluit van de Commissie hebben voorgedaan. De door het Gerecht genoemde, „in deze zin” op te vatten arresten bieden geen steun voor zijn oordeel. Veeleer wordt uit de rechtspraak van de Europese rechters duidelijk dat met aanvullende gegevens uitsluitend ten gunste van de betrokken ondernemingen rekening mag worden gehouden, en ook enkel indien deze gegevens ten tijde van het besluit van de Commissie reeds voorhanden waren.

Ten derde handelt het Gerecht als gevolg van schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling in strijd met de grondrechten van rekwiranten. Doordat het Gerecht het in verband met punt 35 van de boeterichtsnoeren geformuleerde beginsel veronachtzaamt inhoudend dat ondernemingen die zijn aangewezen op betaling van de geldboete in termijnen, deze boete in de regel binnen 3-5 jaar moeten kunnen voldoen, legt het rekwiranten een onevenredige geldboete op, die zij hooguit over een extreem lange periode kunnen afbetalen. In het kader van zijn analyse van het beginsel van gelijke behandeling in relatie tot de toepassing van de in verband met punt 35 van de boeterichtsnoeren ontwikkelde beginselen alsmede wat betreft het relevante tijdstip miskent het Gerecht bovendien dat het om vergelijkbare situaties gaat.

Ten slotte handelt het Gerecht met het bestreden arrest in strijd met het fundamentele procedurele recht van rekwiranten op effectieve rechterlijke bescherming, doordat het Gerecht zich bij de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht beperkt tot de door de Commissie verrichte berekening van de geldboete en de door partijen aangedragen feiten. Dit beantwoordt niet aan de volledige en onbeperkte toetsing door een onpartijdige instantie die in het kader van effectieve rechterlijke bescherming tegen boetebesluiten van de Commissie is vereist.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag; PB L 1, blz. 1.


Gerecht

23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/24


Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — PPG en SNF/ECHA

(Zaak T-268/10 RENV) (1)

((„REACH - Identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof - Tussenproducten - Beroep tot nietigverklaring - Rechtstreeks geraakt - Ontvankelijkheid - Evenredigheid - Gelijke behandeling”))

(2015/C 389/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) (Brussel, België) en SNF SAS (Andrézieux-Bouthéon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: R. Cana, D. Abrahams en E. Mullier, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en T. Zbihlej, gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordiger: B. Koopman, gemachtigde) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Kukovec, E. Manhaeve en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van ECHA houdende identificatie van acrylamide (EG nr. 201-173-7) als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), overeenkomstig artikel 59 van deze verordening

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) en SNF SAS worden verwezen in hun eigen kosten en die van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).

3)

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 274 van 9.10.2010.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/25


Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — TV2/Danmark/Commissie

(Zaak T-674/11) (1)

((„Staatssteun - Openbare omroep - Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Steun die door de Deense autoriteiten ten uitvoer is gelegd ten behoeve van de Deense openbare omroep TV2/Danmark - Overheidsfinanciering toegekend ter compensatie van de kosten die inherent verbonden zijn aan de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen - Begrip steun - Arrest Altmark”))

(2015/C 389/25)

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: TV2/Danmark A/S (Odense, Denemarken) (vertegenwoordiger: O. Koktvedgaard, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky, C. Støvlbæk en U. Nielsen, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Vang en V. Pasternak Jørgensen, gemachtigden, vervolgens V. Pasternak Jørgensen, bijgestaan door K. Lundgaard Hansen, advocaat, en ten slotte C. Thorning, gemachtigde, bijgestaan door K. Lundgaard Hansen en R. Holgaard, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Viasat Broadcasting UK Ltd (West Drayton, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Kalsmose-Hjelmborg en M. Honoré, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2011/839/EU van de Commissie van 20 april 2011 betreffende de door Denemarken ten uitvoer gelegde steunmaatregelen (C 2/03) ten behoeve van TV2/Danmark (PB L 340, blz. 1)

Dictum

1)

Besluit 2011/839/EU van de Commissie van 20 april 2011 betreffende de door Denemarken ten uitvoer gelegde steunmaatregel (C 2/03) ten behoeve van TV2/Danmark wordt nietig verklaard voor zover de Commissie daarin heeft geoordeeld dat de via het TV2-fonds aan TV2/Danmark overgedragen reclame-inkomsten van de jaren 1995 en 1996 staatssteun vormden.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

TV2/Danmark A/S zal haar eigen kosten en drie vierde van de kosten van de Europese Commissie dragen.

4)

De Commissie zal een vierde van haar eigen kosten dragen.

5)

Het Koninkrijk Denemarken en Viasat Broadcasting UK Ltd zullen elk hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 80 van 17.3.2012.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/26


Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Viasat Broadcasting UK/Commissie

(Zaak T-125/12) (1)

((„Staatssteun - Openbare omroep - Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Steun die door de Deense autoriteiten ten uitvoer is gelegd ten behoeve van de Deense openbare omroep TV2/Danmark - Overheidsfinanciering toegekend ter compensatie van de kosten die inherent verbonden zijn aan de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen - Verenigbaarheid van een steunmaatregel - Arrest Altmark”))

(2015/C 389/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Viasat Broadcasting UK Ltd (West Drayton, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Kalsmose-Hjelmborg en M. Honoré, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en B. Stromsky, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Vang en V. Pasternak Jørgensen, gemachtigden, vervolgens V. Pasternak Jørgensen, bijgestaan door K. Lundgaard Hansen, advocaten, en ten slotte C. Thorning, gemachtigde, bijgestaan door K. Lundgaard Hansen en R. Holgaard, advocaten); en TV2/Danmark A/S (Odense, Denemarken) (vertegenwoordiger: O. Koktvedgaard, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2011/839/EU van de Commissie van 20 april 2011 betreffende de door Denemarken ten uitvoer gelegde steunmaatregelen (C 2/03) ten behoeve van TV2/Danmark (PB L 340, blz. 1)

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet te worden beslist voor zover het strekt tot nietigverklaring van besluit 2011/839/EU van de Commissie van 20 april 2011 betreffende de door Denemarken ten uitvoer gelegde steunmaatregelen (C 2/03) ten behoeve van TV2/Danmark voor zover de Commissie daarin heeft geoordeeld dat de via het TV2-fonds aan TV2/Danmark A/S overgedragen reclame-inkomsten van de jaren 1995 en 1996 staatssteun vormden.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Viasat Broadcasting UK Ltd zal haar eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie dragen.

4)

Het Koninkrijk Denemarken zal zijn eigen kosten dragen.

5)

TV2/Danmark zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 138 van 12.5.2012.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/27


Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Anagnostakis/Commissie

(Zaak T-450/12) (1)

((„Institutioneel recht - Europees burgerinitiatief - Economisch en monetair beleid - Niet-terugbetaling van de overheidsschuld - Erkenning van het ‚beginsel van de noodsituatie’ - Weigering van registratie - Bevoegdheden van de Commissie - Motiveringsplicht”))

(2015/C 389/27)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Alexios Anagnostakis (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: A. Anagnostakis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Krämer en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2012) 6289 final van de Commissie van 6 september 2012 houdende afwijzing van het verzoek tot registratie van het Europees burgerinitiatief „Eén miljoen handtekeningen voor een Europa van solidariteit”, ingediend bij de Commissie op 13 juli 2012

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Alexios Anagnostakis wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 399 van 22.12.2012.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/27


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Appelrath-Cüpper/BHIM — Ann Christine Lizenzmanagement (AC)

(Zaak T-60/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk AC - Oudere nationale en internationale beeldmerken AC ANN CHRISTINE en oudere gemeenschapsbeeldmerken AC ANN CHRISTINE OCEAN en AC ANN CHRISTINE INTIMATE - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Reiner Appelrath-Cüpper Nachf. GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Schumann en A. Berger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Ann Christine Lizenzmanagement GmbH & Co. KG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: M. Hartmann, N. Voß en S. Fröhlich, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 28 november 2012 (zaak R 108/2012-4) inzake een oppositieprocedure tussen Ann Christine Lizenzmanagement GmbH & Co. KG en Reiner Appelrath-Cüpper Nachf. GmbH

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 28 november 2012 (zaak R 108/2012-4) wordt vernietigd voor zover daarbij de oppositie ingesteld door Ann Christine Lizenzmanagement GmbH & Co. KG gedeeltelijk werd toegewezen.

2)

Het BHIM draagt zijn eigen kosten en de helft van de kosten van Reiner Appelrath-Cüpper Nachf. GmbH.

3)

Ann Christine Lizenzmanagement GmbH & Co. KG draagt haar eigen kosten en de helft van de kosten van Reiner Appelrath-Cüpper Nachf. GmbH voor de procedure voor de kamer van beroep.


(1)  PB C 101 van 6.4.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/28


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Cerafogli/ECB

(Zaak T-114/13 P) (1)

((„Hogere voorziening - Personeel van de ECB - Klacht wegens discriminatie en psychisch geweld - Besluit van de ECB om het naar aanleiding van de klacht ingestelde administratieve onderzoek af te sluiten - Weigering van toegang tot de bewijselementen tijdens de administratieve procedure - Afwijzing van een verzoek om gedurende de gerechtelijke procedure de overlegging van bewijselementen te gelasten - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming - Onjuiste rechtsopvatting”))

(2015/C 389/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Maria Concetta Cerafogli (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: F. Feyerbacher en B. Ehlers, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 12 december 2012, Cerafogli/ECB (F-43/10, JurAmbt., EU:F:2012:184), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 12 december 2012, Cerafogli/ECB (F-43/10), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 114 van 20.4.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/29


Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Italië en Spanje/Commissie

(Zaken T-124/13 en T-191/13) (1)

([„Regeling van taalgebruik - Aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van administrateurs en assistenten - Keuze van de tweede taal uit drie talen - Taal om met de kandidaten van het vergelijkend onderzoek te communiceren - Verordening nr. 1 - Artikel 1 quinquies, lid 1, artikel 27, en artikel 28, onder f), van het Statuut - Discriminatieverbod - Evenredigheid”])

(2015/C 389/30)

Procestaal: Italiaans en Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato) (zaak T-124/13); en Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Centeno Huerta, vervolgens J. García-Valdecasas Dorrego, abogados del Estado) (zaak T-191/13)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: in zaak T-124/13, J. Currall, B. Eggers en G. Gattinara, en in zaak T-191/13, J. Curral, J. Baquero Cruz en B. Eggers, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij Italiaanse Republiek: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Centeno Huerta, vervolgens J. García-Valdecasas Dorrego, abogados del Estado)

Voorwerp

In zaak T-124/13, een verzoek om nietigverklaring van, ten eerste, de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/125/12, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van assistenten op de vakgebieden audit, financiën/boekhouding en economie/statistiek (PB 2012, C 394 A, blz. 1), ten tweede, de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/126/12, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van assistenten op de vakgebieden biologie, biowetenschappen en gezondheidswetenschappen, chemie, fysica en materiaalkunde, nucleair onderzoek, civiele techniek en werktuigbouwkunde, elektrotechniek en elektronica (PB 2012, C 394 A, blz. 11), en, ten derde, de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/248/13, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs (AD 6) op de vakgebieden beveiliging van gebouwen en gebouwentechniek (PB 2013, C 29 A, blz. 1), en, in zaak T-191/13, een verzoek om nietigverklaring van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/248/13

Dictum

1)

De zaken T-124/13 en T-191/13 worden gevoegd voor het arrest.

2)

Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/125/12, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van assistenten op de vakgebieden audit, financiën/boekhouding en economie/statistiek, aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/126/12, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van assistenten op de vakgebieden biologie, biowetenschappen en gezondheidswetenschappen, chemie, fysica en materiaalkunde, nucleair onderzoek, civiele techniek en werktuigbouwkunde, elektrotechniek en elektronica, alsmede aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/248/13, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs (AD 6) op de vakgebieden beveiliging van gebouwen en gebouwentechniek, worden nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie draagt naast haar eigen kosten de kosten van de Italiaanse Republiek in zaak T-124/13 en die van het Koninkrijk Spanje in zaak T-191/13.

4)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten in verband met de interventie in zaak T-124/13.


(1)  PB C 164 van 8.6.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/30


Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Petro Suisse Intertrade/Raad

(Gevoegde zaken T-156/13 en T-373/14) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Aan de staat ondergeschikte entiteit - Procesbevoegdheid en -belang - Ontvankelijkheid - Recht om te worden gehoord - Verplichting tot kennisgeving - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging - Kennelijk onjuiste beoordeling - Eigendomsrecht”))

(2015/C 389/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Petro Suisse Intertrade Co. SA (Pully, Zwitserland) (vertegenwoordigers: J. Grayston, solicitor, P. Gjørtler, G. Pandey, D. Rovetta, N. Pilkington en D. Sellers, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en I. Rodios, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 356, blz. 71) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 356, blz. 55) en, ten tweede, het in de brief van 14 maart 2014 vervatte besluit van de Raad tot handhaving van de jegens verzoekster vastgestelde beperkende maatregelen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Petro Suisse Intertrade Co. SA zal haar eigen kosten dragen alsmede die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 147 van 25.5.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/31


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Nederland/Commissie

(Gevoegde zaken T-261/13 en T-86/14) (1)

([„GICP - Verordening (EG) nr. 2494/95 - Geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen tegen constante belastingtarieven (HICP-CT) - Verordening (EU) nr. 119/2013 - Indexcijfers van de prijzen van door de eigenaar bewoonde woningen - Verordening (EU) nr. 93/2013 - Eurostat - Comitologie - Uitvoeringsmaatregelen - Regelgevingsprocedure met toetsing”])

(2015/C 389/32)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: in zaak T-261/13 M. Bulterman, J. Langer en B. Koopman en in zaak T-86/14 M. Bulterman en J. Langer, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Clausen en P. Van Nuffel, gemachtigden)

Voorwerp

In zaak T-261/13 primair een verzoek om nietigverklaring van verordening (EU) nr. 119/2013 van de Commissie van 11 februari 2013 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2214/96 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen: indiening en verspreiding van subindexcijfers van het GICP, wat betreft de vaststelling van geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen tegen constante belastingtarieven (PB L 41, blz. 1) en subsidiair een verzoek om nietigverklaring van artikel 1, punt 2, van verordening nr. 119/2013, en in zaak T-86/14 primair een verzoek om nietigverklaring van verordening (EU) nr. 93/2013 van de Commissie van 1 februari 2013 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen, wat de vaststelling van indexcijfers van de prijzen van door de eigenaar bewoonde woningen betreft (PB L 33, blz. 14) en subsidiair een verzoek om nietigverklaring van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 93/2013

Dictum

1)

In zaak T-261/13 wordt artikel 1, punt 2, van verordening (EU) nr. 119/2013 van de Commissie van 11 februari 2013 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2214/96 inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen: indiening en verspreiding van subindexcijfers van het GICP, wat betreft de vaststelling van geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen tegen constante belastingtarieven, nietig verklaard.

2)

In zaak T-86/14 wordt artikel 4, lid 1, van verordening (EU) nr. 93/2013 van de Commissie van 1 februari 2013 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad inzake geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen, wat de vaststelling van indexcijfers van de prijzen van door de eigenaar bewoonde woningen betreft, nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en die van het Koninkrijk der Nederlanden.


(1)  PB C 189 van 29.6.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/32


Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — VECCO e.a./Commissie

(Zaak T-360/13) (1)

((„REACH - Opname van chroomtrioxide op de lijst van stoffen waarvoor een autorisatieverplichting geldt - Vormen van gebruik of gebruikscategorieën die zijn vrijgesteld van de autorisatieverplichting - Begrip ‚bestaande specifieke Gemeenschapswetgeving die minimumeisen aan het gebruik van de stof stelt in verband met de bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu’ - Kennelijke beoordelingsfout - Evenredigheid - Rechten van de verdediging - Beginsel van behoorlijk bestuur”))

(2015/C 389/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Verein zur Wahrung von Einsatz und Nutzung von Chromtrioxid und anderen Chrom-VI-verbindungen in der Oberflächentechnik eV (VECCO) (Memmingen, Duitsland), en de 185 overige verzoekers wier namen staan vermeld in bijlage I bij het arrest (vertegenwoordigers: C. Mereu, K. Van Maldegem, advocaten, en J. Beck, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Talabér-Ritz en J. Tomkin, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partijen: Assogalvanica (Padova, Italië), en de 31 overige interveniënten wier namen staan vermeld in bijlage II bij het arrest (vertegenwoordigers: C. Mereu, K. Van Maldegem, advocaten, en J. Beck, solicitor)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: W. Broere, M. Heikkilä en T. Zbihlej, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EU) nr. 348/2013 van de Commissie van 17 april 2013 tot wijziging van bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen („REACH”) (PB L 108, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verein zur Wahrung von Einsatz und Nutzung von Chromtrioxid und anderen Chrom-VI-verbindungen in der Oberflächentechnik eV (VECCO) en verzoekers wier namen in bijlage I staan vermeld, dragen hun eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie.

3)

Assogalvanica en de andere interveniënten wier namen in bijlage II staan vermeld, dragen hun eigen kosten.

4)

Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 260 van 7.9.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/33


Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Mocek, Wenta KAJMAN Firma Handlowo-Usługowo-Produkcyjna/BHIM — Lacoste (KAJMAN)

(Zaak T-364/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk KAJMAN - Ouder gemeenschapsbeeldmerk dat een krokodil weergeeft - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Door interveniënte ingestelde vorderingen tot vernietiging en tot herziening - Artikel 134, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991”])

(2015/C 389/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Eugenia Mocek, Jadwiga Wenta KAJMAN Firma Handlowo-Usługowo-Produkcyjna (Chojnice, Polen) (vertegenwoordigers: K. Grala en B. Szczepaniak, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Geroulakos, vervolgens D. Gája, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Lacoste SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: P. Gaultier, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 10 mei 2013 (zaak R 2466/2010-4) inzake een oppositieprocedure tussen, enerzijds, Lacoste SA en, anderzijds, Eugenia Mocek, Jadwiga Wenta KAJMAN Firma Handlowo-Usługowo-Produkcyjna

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De door Lacoste SA ingestelde vorderingen tot vernietiging en tot herziening worden verworpen.

3)

Eugenia Mocek, Jadwiga Wenta KAJMAN Firma Handlowo-Usługowo-Produkcyjna wordt verwezen in alle kosten met betrekking tot het beroep alsmede in haar eigen kosten met betrekking tot de vorderingen van Lacoste SA tot vernietiging en tot herziening.

4)

Lacoste SA zal haar eigen kosten met betrekking tot haar vorderingen tot vernietiging en tot herziening dragen.


(1)  PB C 260 van 7.9.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/34


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — L'Oréal/BHIM — Cosmetica Cabinas (AINHOA)

(Zaak T-400/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk AINHOA - Ouder gemeenschaps- en internationaal beeldmerk NOA - Relatieve weigeringsgronden - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/35)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: L'Oréal (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. H. Granado Carpenter en M. L. Polo Carreño, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Mondéjar Ortuño en A. Schifko, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Cosmetica Cabinas, SL (El Masnou, Spanje) (vertegenwoordigers: L. Montoya Terán en J.-B. Devaureix, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 juni 2013 (zaak R 1643/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen L’Oréal en Cosmetica Cabinas, SL.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

L'Oreal wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 298 van 12.10.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/35


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — L'Oréal/BHIM — Cosmetica Cabinas (AINHOA)

(Zaak T-426/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Procedure tot vervallenverklaring - Gemeenschapswoordmerk AINHOA - Normaal gebruik van het merk - Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Vorm die in onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd”])

(2015/C 389/36)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: L'Oréal (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. H. Granado Carpenter en M. L. Polo Carreño, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Mondéjar Ortuño en A. Schifko, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Cosmetica Cabinas, SL (El Masnou, Spanje) (vertegenwoordigers: L. Montoya Terán en J.-B. Devaureix, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 juni 2013 (zaak R 1642/2012-1) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen L’Oréal en Cosmetica Cabinas, SL.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

L'Oreal wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 304 van 19.10.2013.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/36


Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-557/13) (1)

((„EOGFL - Afdeling ‚Garantie’ - ELGF en Elfpo - Aan financiering onttrokken uitgaven - Uitgaven verricht in kader van Europese contingenteringsregeling voor productie van aardappelzetmeel - Rechten van verdediging”))

(2015/C 389/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Eggers en P. Rossi, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M.K. Bulterman, C.S. Schillemans en J. Langer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/433/EU van de Commissie van 13 augustus 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling „Garantie”, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) hebben verricht (PB L 219, blz. 49), voor zover daarbij aan de Bondsrepubliek Duitsland voor de jaren 2003 tot en met 2005 een financiële correctie van in totaal 6 1 92  951,34 EUR wordt opgelegd in het kader van de Europese contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel.

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2013/433/EU van de Commissie van 13 augustus 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling „Garantie”, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) hebben verricht, wordt nietig verklaard voor zover daarbij aan de Bondsrepubliek Duitsland voor de jaren 2003 tot en met 2005 een financiële correctie wordt opgelegd in het kader van de Europese contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk der Nederlanden zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 9 van 11.1.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/37


Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Ecolab USA/BHIM (GREASECUTTER)

(Zaak T-610/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap - Woordmerk GREASECUTTER - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ecolab USA, Inc. (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: G. Hasselblatt en V. Töbelmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 september 2013 (zaak R 1704/2012-2) inzake de internationale inschrijving, waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, van het woordmerk GREASECUTTER

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ecolab USA, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/37


Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (Darjeeling)

(Zaak T-624/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Beeldmerk Darjeeling - Ouder collectief gemeenschapswoordmerk en ouder collectief gemeenschapsbeeldmerk DARJEELING - Relatieve weigeringsgronden - Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Tea Board (Calcutta, India) (vertegenwoordigers: A. Nordemann en M. Maier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Delta Lingerie (Cachan, Frankrijk) (vertegenwoordigers: G. Marchais en P. Martini-Berthon, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 september 2013 (zaak R 1504/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen The Tea Board en Delta Lingerie

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 17 september 2013 (zaak R 1504/2012-2) wordt vernietigd met betrekking tot de door het aangevraagde merk aangeduide waren van klasse 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en „detailhandel in damesonderkleding en dameslingerie, parfums, reukwater en cosmetische middelen, huishoud- en badlinnen” van klasse 35 in de zin van die Overeenkomst.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/38


Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (Darjeeling collection de lingerie)

(Zaak T-625/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Beeldmerk Darjeeling collection de lingerie - Ouder collectief gemeenschapswoordmerk en ouder collectief gemeenschapsbeeldmerk DARJEELING - Relatieve weigeringsgronden - Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Tea Board (Calcutta, India) (vertegenwoordigers: A. Nordemann en M. Maier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Delta Lingerie (Cachan, Frankrijk) (vertegenwoordigers: G. Marchais en P. Martini-Berthon, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 september 2013 (zaak R 1502/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen The Tea Board en Delta Lingerie

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 17 september 2013 (zaak R 1502/2012-2) wordt vernietigd met betrekking tot de door het aangevraagde merk aangeduide waren van klasse 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en „detailhandel in damesonderkleding en dameslingerie, parfums, reukwater en cosmetische middelen, huishoud- en badlinnen” van klasse 35 in de zin van die Overeenkomst.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/39


Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (DARJEELING collection de lingerie)

(Zaak T-626/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Beeldmerk Darjeeling collection de lingerie - Ouder collectief gemeenschapswoordmerk en ouder collectief gemeenschapsbeeldmerk DARJEELING - Relatieve weigeringsgronden - Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Tea Board (Calcutta, India) (vertegenwoordigers: A. Nordemann en M. Maier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Delta Lingerie (Cachan, Frankrijk) (vertegenwoordigers: G. Marchais en P. Martini-Berthon, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 september 2013 (zaak R 1501/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen The Tea Board en Delta Lingerie

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 17 september 2013 (zaak R 1501/2012-2) wordt vernietigd met betrekking tot de door het aangevraagde merk aangeduide waren van klasse 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en „detailhandel in damesonderkleding en dameslingerie, parfums, reukwater en cosmetische middelen, huishoud- en badlinnen” van klasse 35 in de zin van die Overeenkomst.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/40


Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (Darjeeling)

(Zaak T-627/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Beeldmerk Darjeeling - Ouder collectief gemeenschapswoordmerk en ouder collectief gemeenschapsbeeldmerk DARJEELING - Relatieve weigeringsgronden - Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Tea Board (Calcutta, India) (vertegenwoordigers: A. Nordemann en M. Maier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Delta Lingerie (Cachan, Frankrijk) (vertegenwoordigers: G. Marchais en P. Martini-Berthon, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 september 2013 (zaak R 1387/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen The Tea Board en Delta Lingerie

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 11 september 2013 (zaak R 1387/2012-2) wordt vernietigd met betrekking tot de door het aangevraagde merk aangeduide waren van klasse 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en „detailhandel in damesonderkleding en dameslingerie, parfums, reukwater en cosmetische middelen, huishoud- en badlinnen” van klasse 35 in de zin van die Overeenkomst.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/41


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Reed Exhibitions/BHIM (INFOSECURITY)

(Zaak T-633/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk INFOSECURITY - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht”])

(2015/C 389/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Reed Exhibitions Ltd (Richmond, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: A. Poch en S. Hanne, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 10 september 2013 (zaak R 1544/2012-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken INFOSECURITY als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Reed Exhibitions Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 52 van 22.2.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/42


Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — Copernicus-Trademarks/BHIM — Bolloré (BLUECO)

(Zaak T-684/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ‚BLUECO’ - Ouder gemeenschapswoordmerk ‚BLUECAR’ - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Onderscheidend vermogen van ouder merk - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Vordering tot herziening die is ingesteld door interveniënte - Artikel 65, lid 4, van verordening nr. 207/2009”])

(2015/C 389/44)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Copernicus-Trademarks Ltd (Borehamwood, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: L. Pechan en S. Körber, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Bolloré SA (Érgue-Gaberic, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Fontaine, vervolgens O. Legrand, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 oktober 2013 (zaak R 2029/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen Bolloré SA en Copernicus-Trademarks Ltd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De door Bolloré SA ingestelde vordering tot herziening wordt verworpen.

3)

Copernicus-Trademarks Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 52 van 22.2.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/42


Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Gat Microencapsulation/BHIM — BASF (KARIS)

(Zaak T-720/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk KARIS - Ouder internationaal en gemeenschapswoordmerk CARYX - Ouder nationaal en Benelux-woordmerk AKRIS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Gat Microencapsulation GmbH, voorheen Gat Microencapsulation AG (Ebenfurth, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: S. Soler Lerma en M. C. March Cabrelles, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. Harrington, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: BASF SE (Ludwigshafen, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 28 oktober 2013 (zaak R 1862/2012-5) inzake een oppositieprocedure tussen BASF SE en Gat Microencapsulation AG

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Gat Microencapsulation GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 71 van 8.3.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/43


Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Tilda Riceland Private/BHIM — Siam Grains (BASmALI)

(Zaak T-136/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsmerk BASmALI - Niet-ingeschreven ouder merk of ouder teken BASMATI - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tilda Riceland Private Ltd (Gurgaon, India) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, N. Urwin en D. Sills, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. Geroulakos en P. Bullock, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Siam Grains Co. Ltd (Bangkok, Thailand)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 18 december 2013 (zaak R 1086/2012-4) inzake een oppositieprocedure tussen Tilda Riceland Private Ltd en Siam Grains Co. Ltd

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 18 december 2013 (zaak R 1086/2012-4) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM draagt zijn eigen kosten alsook die van Tilda Riceland Private Ltd.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/44


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Cristiano di Thiene/BHIM — Nautica Apparel (AERONAUTICA)

(Zaak T-193/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk AERONAUTICA - Oudere gemeenschapswoordmerken NAUTICA en NAUTICA BLUE - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cristiano di Thiene SpA (Thiene, Italië) (vertegenwoordigers: F. Fischetti en F. Celluprica, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. Bullock en N. Bambara, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Nautica Apparel, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Hawkes, solicitor en B. Brandreth, barrister)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 10 januari 2014 (zaak R 96/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen Nautica Apparel, Inc. en Cristiano di Thiene SpA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Cristiano di Thiene SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 151 van 19.5.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/45


Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Primagaz/BHIM — Reeh (PRIMA KLIMA)

(Zaak T-195/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PRIMA KLIMA - Ouder gemeenschapsbeeldmerk PRIMAGAZ - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Relevant publiek - Soortgelijke waren en diensten - Overeenstemmende tekens - Onderscheidend vermogen van een woordelement met lovend karakter - Begripsmatige vergelijking - Onderscheidend vermogen van het oudere merk - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Compagnie des gaz de pétrole Primagaz SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: D. Régnier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënt voor het Gerecht: Gerhard Reeh (Radnice, Tsjechië) (vertegenwoordiger: W. Riegger, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 januari 2014 (zaak R 2304/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen Compagnie des gaz de pétrole Primagaz SA en Gerhard Reeh.

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 7 januari 2014 (zaak R 2304/2012-1) wordt vernietigd voor zover de kamer van beroep het bij haar ingestelde beroep heeft verworpen voor de waren „Verlichtings-, verwarmings-, droog- en ventilatieapparaten; adsorptiekoolfilters voor ventilatiedoeleinden”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 175 van 10.6.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/46


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Schroeder/Raad en Commissie

(Zaak T-205/14) (1)

([„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Dumping - Invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit China - Verordening (EG) nr. 1355/2008, die door het Hof ongeldig is verklaard - Schade die verzoekster als gevolg van de vaststelling van de verordening zou hebben geleden - Beroep tot schadevergoeding - Uitputting van de interne beroepswegen - Ontvankelijkheid - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent - Artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 384/96 [thans artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 1225/2009] - Zorgvuldigheidsplicht - Causaal verband”])

(2015/C 389/49)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: I. Schroeder KG (GmbH & Co.) (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Landry, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, aanvankelijk bijgestaan door D. Geradin en N. Tuominen en vervolgens door N. Tuominen, advocaten) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot verkrijging van vergoeding van de schade die zou zijn geleden ten gevolge van de vaststelling van verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 350, blz. 35), die ongeldig is verklaard bij het arrest van 22 maart 2012, GLS (C-338/10, Jurispr., EU:C:2012:158)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

I. Schroeder KG (GmbH & Co.) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 7.7.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/46


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Hüpeden/Raad en Commissie

(Zaak T-206/14) (1)

([„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Dumping - Invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit China - Verordening (EG) nr. 1355/2008, die door het Hof ongeldig is verklaard - Schade die verzoekster als gevolg van de vaststelling van de verordening zou hebben geleden - Beroep tot schadevergoeding - Uitputting van de interne beroepswegen - Ontvankelijkheid - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent - Artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 384/96 [thans artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 1225/2009] - Zorgvuldigheidsplicht - Causaal verband”])

(2015/C 389/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hüpeden & Co. (GmbH & Co.) KG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Landry, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door aanvankelijk D. Geradin en N. Tuominen en vervolgens door N. Tuominen, advocaten); en Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot verkrijging van vergoeding van de schade die zou zijn geleden ten gevolge van de vaststelling van verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 350, blz. 35), die ongeldig is verklaard bij het arrest van 22 maart 2012, GLS (C-338/10, Jurispr., EU:C:2012:158)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hüpeden & Co. (GmbH & Co.) KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 7.7.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/47


Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — Bopp/BHIM (Afbeelding van een achthoekige groene lijst)

(Zaak T-209/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een achthoekige groene lijst afbeeldt - Absolute weigeringsgrond - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/51)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Carsten Bopp (Glashütten, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Russ, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens S. Hanne, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 9 januari 2014 (zaak R 1276/2013-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat een achthoekige groene lijst afbeeldt, als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Carsten Bopp wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 151 van 19.5.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/48


Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Klement/BHIM — Bullerjan (Vorm van een oven)

(Zaak T-211/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Procedure tot vervallenverklaring - Driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van een oven - Normaal gebruik van het merk - Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Wijze van gebruik van het merk - Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen niet wijzigt”])

(2015/C 389/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Toni Klement (Dippoldiswalde, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Weiser en A. Grohmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: A. Poch, D. Botis en A. Schifko, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Bullerjan GmbH (Isernhagen-Kirchhorst, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 9 januari 2014 (zaak R 927/2013-1) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Toni Klement en Bullerjan GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Toni Klement wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 245 van 28.7.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/49


Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Klement/BHIM — Bullerjan (Vorm van een oven)

(Zaak T-317/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Procedure tot vervallenverklaring - Driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van een oven - Normaal gebruik van het merk - Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Wijze van gebruik van het merk - Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen niet wijzigt”])

(2015/C 389/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Toni Klement (Dippoldiswalde, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Weiser en A. Grohmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Walicka, vervolgens A. Poch, D. Botis en A. Schifko, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Bullerjan GmbH (Isernhagen-Kirchhorst, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 27 februari 2014 (zaak R 1656/2013-1) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Toni Klement en Bullerjan GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Toni Klement wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 261 van 11.8.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/49


Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — August Storck/BHIM (2good)

(Zaak T-366/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk 2good - Merk bestaande uit een reclameslogan - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: August Storck KG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Rohr, A.-C. Richter, P. Goldenbaum en T. Melchert, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen beslissing R 996/2013-1 van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 27 februari 2014 inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken 2good als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

August Storck KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 253 van 4.8.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/50


Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Sequoia Capital Operations/BHIM — Sequoia Capital (SEQUOIA CAPITAL)

(Zaak T-369/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk SEQUOIA CAPITAL - Ouder gemeenschapswoordmerk SEQUOIA - Relatieve weigeringsgrond - Artikelen 8, lid 1, onder b), en 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar”])

(2015/C 389/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sequoia Capital Operations LLC (Menlo Park, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: F. Delord, A. Rendle, solicitors, en G. Hollingworth, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens S. Hanne, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Sequoia Capital LLP (Londen, Verenigd Koninkrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 18 maart 2014 (zaak R 1457/2013-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Sequoia Capital LLP en Sequoia Capital Operations LLC

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sequoia Capital Operations LLC wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 253 van 4.8.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/51


Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Rintisch/BHIM — Compagnie laitière européenne (PROTICURD)

(Zaak T-382/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap - Woordmerk PROTICURD - Oudere nationale woordmerken PROTI en PROTIPLUS - Ouder nationaal beeldmerk Proti Power - Relatieve weigeringsgrond - Ontvankelijkheid - Artikel 59 van verordening (EG) nr. 207/2009 en artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 216/96. - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 - Normaal gebruik van de oudere merken - Artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])

(2015/C 389/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bernhard Rintisch (Bottrop, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Dreyer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Compagnie laitière européenne SA (Condé-Sur-Vire, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Hertz-Eichenrode, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 14 maart 2014 (zaak R 609/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Rintisch en Compagnie laitière européenne SA.

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 14 maart 2014 (zaak R 609/2011-4) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM draagt zijn eigen kosten en die van Rintisch.

3)

Compagnie laitière européenne SA draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/51


Arrest van het Gerecht van 30 september 2015 — Volkswagen/BHIM (ULTIMATE)

(Zaak T-385/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ULTIMATE - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/57)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Sander, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 24 maart 2014 (zaak R 1787/2013-1) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken ULTIMATE als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Volkswagen AG wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 253 van 4.8.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/52


Arrest van het Gerecht van 23 september 2015 — Mechadyne International/BHIM (FlexValve)

(Zaak T-588/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk FlexValve - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Recht van verweer - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

(2015/C 389/58)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mechadyne International Ltd (Kirtlington, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. von Petersdorff-Campen en E. Schaper, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens S. Hanne, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 juni 2014 (zaak R 2435/2013-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken FlexValve als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mechadyne International Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/53


Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — BSH/BHIM (PerfectRoast)

(Zaak T-591/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PerfectRoast - Weigering van inschrijving - Absolute weigeringsgronden - Middelen die beschrijvend zijn - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

(2015/C 389/59)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Biagosch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen beslissing R 359/2014-5 van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 16 juni 2014 inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken PerfectRoast

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 16 juni 2014 (zaak R 359/2014-5) wordt vernietigd voor zover daarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker tot afwijzing van de aanvraag van inschrijving van PerfectRoast als gemeenschapsmerk voor heetwatertoestellen, dompelaars en eierkokers.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 351 van 6.10.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/54


Arrest van het Gerecht van 24 september 2015 — Dellmeier/BHIM — Dell (LEXDELL)

(Zaak T-641/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk LEXDELL - Ouder gemeenschapsbeeldmerk DELL - Relatieve weigeringsgronden - Afbreuk aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 389/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alexandra Dellmeier (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Khöber, vervolgens H. Eckermann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Dell, Inc. (Round Rock, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Renck en E. Nicolás Gómez, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 4 juni 2014 (zaak R 966/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen Dell, Inc., en Alexandra Dellmeier

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Alexandra Dellmeier wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 380 van 27.10.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/54


Arrest van het Gerecht van 25 september 2015 — Grundig Multimedia/BHIM (DetergentOptimiser)

(Zaak T-707/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk DetergentOptimiser - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Gelijke behandeling”])

(2015/C 389/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Grundig Multimedia AG (Stansstad, Zwitserland) (vertegenwoordigers: S. Walter en M. Neuner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. Harrington, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 9 juli 2014 (zaak R 172/2014-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken DetergentOptimiser als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Grundig Multimedia AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 409 van 17.11.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/55


Beschikking van het Gerecht van 2 oktober 2015 — Société européenne des chaux et liants/ECHA

(Zaak T-540/13) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - REACH - Heffing van leges wegens onjuiste opgave van de grootte van de onderneming - Regeling van het taalgebruik - Beroepstermijn - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 389/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société européenne des chaux et liants (Bourgoin-Jallieu, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Dezarnaud, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, A. Iber en C. Schultheiss, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit SME (2013) 1665 van het ECHA van 21 mei 2013, voor zover daarin van verzoekende partij leges worden geheven

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Société européenne des chaux et liants draagt haar eigen kosten alsook die van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).


(1)  PB C 31 van 1.2.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/56


Beschikking van het Gerecht van 5 oktober 2015 — Kafetzakis e.a./Parlement e.a.

(Zaak T-38/14) (1)

((„Beroep wegens nalaten en tot schadevergoeding - Herstructurering van de Griekse staatsschuld - Betrokkenheid van de particuliere sector - Schade als gevolg van de afwaardering van schuldvorderingen die als ontslagvergoeding zijn verstrekt - Verklaringen van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone en van de instellingen van de Unie - Verklaring van de Eurogroep - Oorzakelijk verband met de aangevoerde schade onvoldoende verduidelijkt - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 389/63)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Georgios Kafetzakis (Athene, Griekenland) en de 102 andere verzoekers waarvan de namen in de bijlage bij de beschikking zijn vermeld (vertegenwoordiger: C. Papadimitriou, advocaat)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Troupiotis en L. Visaggio, gemachtigden), Europese Raad, Eurogroep, Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. de Gregorio Merino, M. Balta en E. Dumitriu-Segnana, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis, J.-P. Keppenne en B. Smulders, gemachtigden) en Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: P. Papapaschalis en P. Senkovic, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste een beroep strekkende tot vaststelling dat verweerders in strijd met het recht hebben nagelaten de nodige wettelijke maatregelen vast te stellen om ervoor te zorgen dat de obligaties die verzoekers als ontslagen werknemers van Olympiaki Aeroporia bezitten, niet zouden worden getroffen door het plan betreffende de deelname van de particuliere sector aan het programma voor schuldfinanciering (PSI), waardoor de waarde van de Griekse staatschuld werd verminderd, en ten tweede een beroep tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden als gevolg van dit onrechtmatige nalaten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Georgios Kafetzakis en de 102 andere verzoekers waarvan de namen in de bijlage zijn vermeld, worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 292 van 1.9.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/56


Beschikking van het Gerecht van 5 oktober 2015 — Arvanitis e.a./Parlement e.a.

(Zaak T-350/14) (1)

([„Beroep wegens nalaten en tot schadevergoeding - Staking van de activiteiten van de onderneming Olympiaki Aeroporia (OA) - Schade die de tijdelijke werknemers van OA stellen te hebben geleden als gevolg van verweerders’ nalaten, meer bepaald het feit dat deze er niet over gewaakt hebben dat bepaalde regels van Unierecht werden toegepast bij hun ontslag - Oorzakelijk verband tussen de aangevoerde schade en verweerders’ gedrag onvoldoende verduidelijkt - Niet-ontvankelijkheid”])

(2015/C 389/64)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Athanasios Arvanitis (Rhodos, Griekenland) en de 47 andere verzoekers waarvan de namen in de bijlage bij de beschikking zijn vermeld (vertegenwoordiger: C. Papadimitriou, advocaat)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio en A. Troupiotis, gemachtigden), Europese Raad, Eurogroep, Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. de Gregorio Merino en M. Balta, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en M. Konstantinidis, gemachtigden) en Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: P. Papapaschalis en P. Senkovic, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste een beroep strekkende tot vaststelling dat verweerders in strijd met het recht hebben nagelaten erover te waken dat bepaalde regels van Unierecht correct werden toegepast bij verzoekers’ ontslag, en ten tweede een beroep tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden als gevolg van dit nalaten en van de maatregelen die de Griekse autoriteiten naar aanleiding van bepaalde besluiten van de Commissie, de Eurogroep en de Europese Centrale Bank hebben genomen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Athanasios Arvanitis en de 47 andere verzoekers waarvan de namen in de bijlage bij de onderhavige beschikking zijn vermeld, worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 439 van 8.12.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/57


Beschikking van het Gerecht van 5 oktober 2015 — Grigoriadis e.a./Parlement e.a.

(Zaak T-413/14) (1)

((„Beroep wegens nalaten en tot schadevergoeding - Herstructurering van de Griekse staatsschuld - Betrokkenheid van de particuliere sector - Schade als gevolg van de afwaardering van schuldvorderingen - Verklaringen van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone en van de instellingen van de Unie - Verklaring van de Eurogroep - Oorzakelijk verband met de aangevoerde schade onvoldoende verduidelijkt - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 389/65)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Grigoris Grigoriadis (Athene, Griekenland), Faidra Grigoriadou (Athene), Ioannis Tsolias (Thessaloniki, Griekenland), Dimitrios Alexopoulos (Thessaloniki), Nikolaos Papageorgiou (Athene) en Ioannis Marinopoulos (Athene) (vertegenwoordiger: C. Papadimitriou, advocaat)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Troupiotis en L. Visaggio, gemachtigden), Europese Raad, Eurogroep, Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. de Gregorio Merino en M. Balta, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en M. Konstantinidis, gemachtigden) en Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: P. Papapaschalis en P. Senkovic, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste een beroep strekkende tot vaststelling dat verweerders in strijd met het recht hebben nagelaten op te treden om ervoor te zorgen dat de obligaties die verzoekers bezitten, niet zouden worden getroffen door het plan betreffende de deelname van de particuliere sector aan het programma voor schuldfinanciering (PSI), waardoor de waarde van de Griekse staatschuld werd verminderd, en ten tweede een beroep tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden als gevolg van dit onrechtmatige nalaten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Grigoris Grigoriadis, Faidra Grigoriadou, Ioannis Tsolias, Dimitrios Alexopoulos, Nikolaos Papageorgiou en Ioannis Marinopoulos worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 439 van 8.12.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/58


Beschikking van het Gerecht van 8 oktober 2015 — Nieminen/Raad

(Zaak T-464/14 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsrondes 2010 en 2011 - Besluit om verzoeker niet naar de rang AD 12 te bevorderen - Recht op een eerlijk proces - Rechten van de verdediging - Omvang van de rechterlijke controle in eerste aanleg - Kennelijk onjuiste rechtsopvatting - Geen onjuiste rechts- en feitelijke opvatting - Hogere voorziening kennelijk rechtens ongegrond”))

(2015/C 389/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Risto Nieminen (Kraainem, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. de Abreu Caldas, D. de Abreu Caldas en J.-N. Louis, vervolgens J.-N. Louis, advocaten)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en E. Rebasti, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 10 april 2014, Nieminen/Raad (F-81/12, JurAmbt., EU:F:2014:50), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Nieminen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 261 van 11.8.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/59


Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2015 — GEA Group/BHIM (engineering for a better world)

(Zaak T-545/14) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk engineering for a better world - Zuiver bevestigende beslissing - Definitieve aard van de bevestigde beslissing - Ambtshalve vaststelling - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 389/67)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: GEA Group AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Schneiders, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens S. Hanne, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 2 juni 2014 (zaak R 303/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken engineering for a better world als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

GEA Group AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 339 van 29.9.2014.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/59


Beroep ingesteld op 28 augustus 2015 — Oltis Group/Commissie

(Zaak T-497/15)

(2015/C 389/68)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Oltis Group a.s. (Olomouc, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: P. Konečný, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de Europese Commissie waarbij verzoeksters inschrijving, of inschrijvingen, voor de innovatieprogramma’s „Innovatieprogramma IP 4 — IT-oplossingen voor aantrekkelijke spoorvervoerdiensten” en „Innovatieprogramma IP 5 — Technologieën voor een duurzaam en aantrekkelijk Europees goederenvervoer” in het kader van het „Shift2Rail”-project word(en) afgewezen, nietig te verklaren,

verweerster te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij de volgende middelen aan.

1.

Eerste middel: de beoordelingsinstantie heeft de grenzen van haar bevoegdheid overschreden

Verzoekster stelt in dit verband onder meer dat de beoordelingsinstantie in haar procedure zich niet in de plaats kon stellen wat betreft verzoeksters exclusieve recht om verschillende afzonderlijke inschrijvingen om de status van geassocieerd lid in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming „Shift2Rail” te verkrijgen, samen te voegen tot een enkele inschrijving, waardoor zij in de beoordelingsprocedure blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting. Verzoekster voert voorts aan dat indien de indiening door één inschrijver van twee afzonderlijke inschrijvingen voor verschillende innovatieprogramma’s volgens de beoordelingsinstantie niet in overeenstemming was met de aanbestedingsdocumenten, en indien een dergelijke situatie in deze documenten niet is geregeld, zij overeenkomstig deel 8.2 van de aanbestedingsdocumenten had moeten worden gewaarschuwd, en bijgevolg haar recht om over de ingediende inschrijvingen te beschikken, moest behouden.

2.

Tweede middel: de door de beoordelingsinstantie gevolgde procedure was niet in overeenstemming met de aanbestedingsdocumenten

Verzoekster stelt in dit verband dat de beoordelingsinstantie niet in overeenstemming met de aanbestedingsdocumenten handelde, aangezien zij over verzoeksters inschrijvingen heeft beschikt zonder haar in te lichten of haar te verzoeken om eventuele ambiguïteiten of onjuistheden te verhelpen.

Verzoekster stelt voorts dat de beoordelingsinstantie haar inschrijvingen afzonderlijk had moeten beoordelen (en er afzonderlijk punten aan had moeten toekennen), zelfs nadat zij tot een enkele inschrijving waren samengevoegd, aangezien enkel door deze procedure te volgen kan worden voldaan aan het beginsel van objectieve evaluatie en beoordeling. De door de beoordelingsinstantie gevolgde procedure, waarbij verzoeksters inschrijvingen samen werden beoordeeld en er bijgevolg ook samen punten voor de beoordelingscriteria aan werden toegekend, is misleidend, discriminatoir en strijdig met het basisbeginsel van de aanbestedingsdocumenten, en maakt het onmogelijk om de beslissing te beoordelen.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/60


Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Portugal/Commissie

(Zaak T-550/15)

(2015/C 389/69)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren besluit C(2015)4076 van de Commissie (1), voor zover daarbij aan financiering door de Unie wordt onttrokken het bedrag van 8 2 60  006,65 EUR betreffende de uitgaven die Portugal in het kader van maatregel Overige rechtstreekse steun — Ooien en geiten, heeft gedeclareerd voor de jaren 2010, de 2011 en 2012,

de Europese Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert de volgende middelen aan:

A —

Voor de jaren de 2009 en 2010 — Controles gedurende de aanhoudperiodes,

1.

Onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 34, lid 2, van verordening nr. 796/2004 (2), betreffende de controles die „gedurende de aanhoudperiode” moeten worden uitgevoerd;

2.

Schending van het beginsel van non-retroactiviteit doordat de Commissie artikel 2, lid 10, van verordening (EU) nr.o 1368/2011 (3) met terugwerkende kracht heeft toegepast, aangezien de wetgever van de Unie pas met de wijziging van artikel 41 van verordening nr. 1122/2009 (4) controles ter plaatse „gespreid over de gehele aanhoudperiode” heeft voorzien;

3.

Schending van het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, op grond waarvan iedere handeling van de instellingen die rechtsgevolgen sorteert duidelijk en nauwkeurig moet zijn en ter kennis van de belanghebbenden moet worden gebracht op zodanige wijze dat de belanghebbenden met zekerheid weten vanaf welk moment de handeling bestaat en rechtsgevolgen sorteert;

4.

Schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de uitvoeringsbepalingen voor artikel 34, lid 2, in voorkomend geval schriftelijke regels moeten zijn. Anders kan inbreuk worden gemaakt op het beginsel van gelijke behandeling doordat niet gewaarborgd is dat maatregelen uniform voor alle lidstaten met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel tot stand komen;

5.

Schending van het evenredigheidsbeginsel en van artikel 5 VEU, aangezien de door de Portugese autoriteiten uitgevoerde controles ter plaatse het in de betrokken voorschriften neergelegde doel bereiken ongeacht of zij worden uitgevoerd aan het begin, zoals de Commissie beweert, halverwege of tegen het einde, mits zij gedurende de aanhoudperiode en onverwacht en onaangekondigd worden verricht.

B —

Voor het jaar 2011 — Nieuwe wettelijke vereisten op het gebied van de elektronische identificatie

1.

Schending van artikel 11 van verordening (EG) nr.o 885/06 (5) doordat het besluit ontoereikend is gemotiveerd en daardoor indruist tegen de ratio en het doel van artikel 11, lid 1, van verordening nr. 885/2006.

2.

Schending van artikel 31, lid 2, van verordening nr. 1290/2005 (6) en van het evenredigheidsbeginsel, doordat in casu niet is voldaan aan de vier vereisten van de richtsnoeren van de Commissie en had moeten worden nagegaan of aan die vier cumulatieve voorwaarden was voldaan.


(1)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1119 van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 4076) (PB L 182, blz. 39).

(2)  Verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 141, blz. 18).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1368/2011 van de Commissie van 21 december 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1121/2009 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en V van die verordening ingestelde steunregelingen, en van verordening (EG) nr. 1122/2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB L 341, blz. 33).

(4)  Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB L 316, blz. 65).

(5)  Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (PB L 171, blz. 90).

(6)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209, blz. 1).


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/62


Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Portugal/Commissie

(Zaak T-551/15)

(2015/C 389/70)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren besluit C(2015)4076 van de Europese Commissie (1), voor zover daarbij aan financiering door de Unie wordt onttrokken het bedrag van 5 01  445,57 EUR betreffende de uitgaven die Portugal in het kader van maatregel Vlas en hennep heeft gedeclareerd voor de jaren 1999/2000;

de Europese Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert drie middelen aan:

1.

Schending van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 729/70 (2): de Commissie toont niet aan dat de regels inzake de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten zijn geschonden.

2.

Schending van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 729/70, daar niet is aangetoond dat is voldaan aan de vereisten van de richtsnoeren van de Commissie neergelegd in document VI/5330/97 (3), voor de toepassing van een financiële correctie op forfaitaire grondslag van 25 %.

3.

Schending van artikel 31 van verordening nr. 1290/2005 (4) (uitgaven die zijn verricht meer dan 24 maanden voordat de Commissie de betrokken lidstaat schriftelijk van de resultaten van de verificaties in kennis heeft gesteld) — In het bestreden besluit heeft de Commissie in de jaren 1999 en 2000 gedane uitgaven aan financiering onttrokken, waardoor zij financiering heeft geweigerd van uitgaven die zijn gedaan meer dan 24 maanden voordat de Portugese autoriteiten schriftelijk in kennis zijn gesteld van de resultaten van de verificaties als gevolg van de vernietiging van beschikking 28/IV/2006 (5) van de Commissie.


(1)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1119 van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 4076) (PB L 182, blz. 39).

(2)  Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94, blz. 13; EE 03 F3, blz. 220).

(3)  Document nr. VI/5330/97 van de Commissie van 23 december 1997, Richtsnoeren voor de berekening van de financiële consequenties bij de voorbereiding van de beschikking inzake de goedkeuring van de rekeningen in het kader van het EOGFL-Garantie.

(4)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

(5)  Beschikking van de Commissie van 28 april 2006 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 24, blz. 1).


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/63


Beroep ingesteld op 24 september 2015 — Universidad Internacional de la Rioja/BHIM — Universidad de la Rioja (UNIVERSIDAD INTERNACIONAL DE LA RIOJA UNiR)

(Zaak T-561/15)

(2015/C 389/71)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Universidad Internacional de la Rioja, SA (Logroño, Spanje) (vertegenwoordigers: C. Lema Devesa en A. Porras Fernandez-Toledano, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Universidad de la Rioja (Logroño, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: verzoekster

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „UNIVERSIDAD INTERNACIONAL DE LA RIOJA UNiR” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 738 093

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 22 juni 2015 in zaak R 1914/2014-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover daarbij de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 11 738 093 is geweigerd, en bijgevolg de inschrijving ervan toestaan;

het BHIM verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

In de bestreden beslissing wordt de gemiddelde consument van de betrokken waren en diensten niet op passende wijze omschreven.

In de bestreden beslissing wordt geen passende analyse van het verwarringsgevaar verricht.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/64


Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Aldi/BHIM — Rouard (GOURMET)

(Zaak T-572/15)

(2015/C 389/72)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Aldi GmbH & Co. KG (Mülheim an der Ruhr, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Fürsen en N. Bertram, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Pierre-André Rouard (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „GOURMET” — inschrijvingsaanvraag nr. 1 0 5 09  446

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 24 juli 2015 in zaak R 1985/2013-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 63 van verordening nr. 207/2009 in samenhang met regel 20, lid 7, van verordening nr. 2868/95;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/65


Beschikking van het Gerecht van 16 juli 2015 — Greenwood Houseware (Zhuhai) e.a./Raad

(Zaak T-191/10) (1)

(2015/C 389/73)

Procestaal: Engels

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/65


Beschikking van het Gerecht van 7 oktober 2015 — db-Technologies Deutschland/BHIM — MIP Metro (Sigma)

(Zaak T-267/15) (1)

(2015/C 389/74)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 245 van 27.7.2015.


Gerecht voor ambtenarenzaken

23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/66


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 15 oktober 2015 — DI/EASO

(Zaak F-113/13)

((Openbare dienst - Personeel van EASO - Arbeidscontractant - Proeftijd - Ontslag wegens kennelijke ongeschiktheid - Beroep tot nietigverklaring - Overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht - Geen overeenstemming - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Beroep tot schadevergoeding))

(2015/C 389/75)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DI (vertegenwoordiger: I. Vlaic, advocaat)

Verwerende partij: Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (vertegenwoordigers: L. Cerdán Ortiz-Quintana, gemachtigde, D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) tot beëindiging van verzoekers arbeidsovereenkomst na de proeftijd, die met drie maanden is verlengd

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

DI draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.


23.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/66


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 oktober 2015 — Drakeford/EMA

(Zaak F-29/13 RENV)

(2015/C 389/76)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.