ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 363

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
3 november 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2015/C 363/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2015/C 363/02

Zaak C-20/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — Daniel Unland/Land Berlin [Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2000/78/EG — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Artikelen 2, 3, lid 1, onder c), en 6, lid 1 — Rechtstreekse discriminatie op grond van leeftijd — Basissalaris van de rechters — Overgangsregeling — Herindeling en latere bevordering — Instandhouding van het verschil in behandeling — Rechtvaardigingsgronden]

2

2015/C 363/03

Zaak C-506/13 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 september 2015 — Lito Maieftiko Gynaikologiko kai Cheirourgiko Kentro AE/Europese Commissie (Hogere voorziening — Overeenkomst waarbij communautaire financiële bijstand wordt verleend voor een project op het gebied van de medische samenwerking — Besluit van de Commissie om een deel van de betaalde voorschotten terug te vorderen — Beroep tot nietigverklaring — Niet-ontvankelijkheid)

3

2015/C 363/04

Zaak C-511/13 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2015 — Philips Lighting Poland S.A., Philips Lighting BV/Raad van de Europese Unie, Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd, GE Hungary Ipari és Kereskedelmi Zrt. (GE Hungary Zrt), Osram GmbH, Europese Commissie [Hogere voorziening — Dumping — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikelen 4, lid 1, 5, lid 4, en 9, lid 1 — Verordening (EG) nr. 1205/2007 — Invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) uit China, Vietnam, Pakistan en de Filipijnen — Schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap — Groot deel van de totale communautaire productie van soortgelijke producten]

4

2015/C 363/05

Zaak C-569/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Förvaltningsrätten i Malmö — Zweden) — Bricmate AB/Tullverket [Prejudiciële verwijzing — Handelspolitiek — Antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit China — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 — Geldigheid — Verordening (EG) nr. 1225/2009 — Artikelen 3, leden 2, 3, 5 en 6, 17 en 20, lid 1 — Vaststelling van de schade en het oorzakelijk verband — Feitelijke onjuistheden en kennelijke beoordelingsfouten — Zorgvuldigheidsplicht — Onderzoek van de gegevens verstrekt door een in de steekproef opgenomen importeur — Motiveringsplicht — Rechten van de verdediging]

5

2015/C 363/06

Zaak C-687/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht München — Duitsland) — Fliesen-Zentrum Deutschland GmbH/Hauptzollamt Regensburg [Prejudiciële verwijzing — Dumping — Antidumpingrecht ingesteld op de invoer van keramische tegels van oorsprong uit China — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 — Geldigheid — Verordening (EG) nr. 1225/2009 — Artikel 2, lid 7, onder a) — Normale waarde — Vaststelling aan de hand van de prijs in een derde land met een markteconomie — Keuze van een geschikt derde land — Zorgvuldigheidsplicht — Rechten van de verdediging — Motiveringsplicht — Steekproeftrekking]

5

2015/C 363/07

Zaak C-4/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Christophe Bohez/Ingrid Wiertz (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikelen 1, lid 2, en 49 — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Uitgesloten gebieden — Familierecht — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Artikel 47, lid 1 — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid — Beslissing betreffende het omgangsrecht waarbij een dwangsom is opgelegd — Tenuitvoerlegging van de dwangsom)

6

2015/C 363/08

Zaak C-36/14: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 september 2015 — Europese Commissie/Republiek Polen (Niet-nakoming — Interne markt voor aardgas — Richtlijn 2009/73/EG — Ingrijpen van de Staat door de verplichting prijzen voor de levering toe te passen die door een nationale regelgevende instantie zijn goedgekeurd — Niet in de tijd beperkte maatregel — Geen verplichte periodieke controle van de noodzaak van deze maatregel en de wijze van toepassing ervan — Toepassing op een onbeperkt aantal begunstigden zonder onderscheid tussen afnemers of tussen bijzondere situaties — Evenredigheid)

7

2015/C 363/09

Zaak C-44/14: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2015 — Koninkrijk Spanje/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie [Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EU) nr. 1052/2013 — Overschrijden van de buitengrenzen — Eurosur — Ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis — Deelname — Samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk — Geldigheid]

8

2015/C 363/10

Zaak C-47/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Holterman Ferho Exploitatie BV, Ferho Bewehrungsstahl GmbH, Ferho Vechta GmbH, Ferho Frankfurt GmbH/Friedrich Leopold Freiherr Spies von Büllesheim [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 5, punt 1 — Bevoegdheid inzake verbintenissen uit overeenkomst — Artikel 5, punt 3 — Bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad — Artikelen 18 tot en met 21 — Individuele verbintenis uit arbeidsovereenkomst — Overeenkomst als directeur van een vennootschap — Beëindiging van de overeenkomst — Redenen — Onbehoorlijke vervulling van de taak en onrechtmatig handelen — Vordering strekkende tot verklaring voor recht en schadeloosstelling — Begrip individuele verbintenis uit arbeidsovereenkomst]

8

2015/C 363/11

Gevoegde zaken C-72/14 en C-197/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 september 2015 [verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (Nederland) en de Hoge Raad der Nederlanden] — X/Inspecteur van Rijksbelastingdienst (C-72/14) en T. A. van Dijk/Staatssecretaris van Financiën (C-197/14) (Prejudiciële verwijzing — Migrerende werknemers — Sociale zekerheid — Toepasselijke wetgeving — Rijnvarenden — E101-verklaring — Bewijskracht — Voorlegging aan het Hof — Verplichting tot verwijzing)

9

2015/C 363/12

Zaak C-81/14: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Nannoka Vulcanus Industries BV/College van gedeputeerde staten van Gelderland (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 1999/13/EG — Bijlage II B — Luchtverontreiniging — Vluchtige organische stoffen — Beperking van de emissie — Gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in bepaalde installaties — Voor bestaande installaties geldende verplichtingen — Extra tijd)

10

2015/C 363/13

Zaak C-105/14: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Cuneo — Italië) — strafzaak tegen Ivo Taricco e.a. [Prejudiciële verwijzing — Strafprocedure wegens strafbare feiten ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Artikel 325 VWEU — Nationale wettelijke regeling die voorziet in absolute verjaringstermijnen die kunnen leiden tot straffeloosheid voor strafbare feiten — Mogelijke aantasting van de financiële belangen van de Europese Unie — Verplichting voor de nationale rechter om elke bepaling van nationaal recht die afbreuk kan doen aan de door het Unierecht aan de lidstaten opgelegde verplichtingen, buiten toepassing te laten]

11

2015/C 363/14

Zaak C-106/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Fédération des entreprises du commerce et de la distribution (FCD), Fédération des magasins de bricolage et de l’aménagement de la maison (FMB)/Ministre de l’écologie, du développement durable et de l'énergie [Prejudiciële verwijzing — Milieu en bescherming van de menselijke gezondheid — Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH verordening) — Artikelen 7, lid 2, en 33 — Aanwezigheid van zeer zorgwekkende stoffen in voorwerpen — Kennisgevings- en informatieverplichting — Berekening van de drempel van 0,1 % gewichtsprocent (g/g)]

12

2015/C 363/15

Zaak C-151/14: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 10 september 2015 — Europese Commissie/Republiek Letland (Niet-nakoming — Artikel 49 VWEU — Vrijheid van vestiging — Notarissen — Nationaliteitsvereiste — Artikel 51 VWEU — Uitoefening van openbaar gezag)

13

2015/C 363/16

Zaak C-160/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varas Cíveis de Lisboa — Portugal) — João Filipe Ferreira da Silva e Brito e.a./Estado português (Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de wetgevingen — Behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen — Begrip overgang van een vestiging — Verplichting tot het indienen van een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267, derde alinea, VWEU — Beweerde schending van het Unierecht door een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep — Nationale wetgeving die het recht op vergoeding van de schade ten gevolge van een dergelijke schending afhankelijk maakt van de voorafgaande vernietiging van de beslissing waardoor die schade is veroorzaakt)

14

2015/C 363/17

Zaak C-240/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg — Oostenrijk) — Eleonore Prüller-Frey/Norbert Brodnig, Axa Versicherung AG [Prejudiciële verwijzing — Aansprakelijkheid van de luchtvervoerders bij ongevallen — Schadevordering — Verdrag van Montreal — Verordening (EG) nr. 2027/97 — Vlucht die gratis door de eigenaar van een onroerend goed wordt uitgevoerd met als doel dit onroerend goed aan een mogelijke koper te tonen — Verordening (EG) nr. 864/2007 — In het nationale recht voorziene rechtstreekse vordering op de verzekeraar van de wettelijke aansprakelijkheid]

15

2015/C 363/18

Zaak C-266/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Nacional — Spanje) — Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (CC.OO.)/Tyco Integrated Security SL, Tyco Integrated Fire & Security Corporation Servicios SA (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2003/88/EG — Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers — Organisatie van de arbeidstijd — Artikel 2, punt 1 — Begrip arbeidstijd — Werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek — Tijd voor de reis tussen de woonplaats van de werknemers en de locatie van de eerste en de laatste klant)

16

2015/C 363/19

Zaak C-363/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2015 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Europol — Lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten — Vaststelling van de rechtsgrondslag — Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon toepasselijk rechtskader — Overgangsbepalingen — Afgeleide rechtsgrondslag — Onderscheid tussen wetgevingshandelingen en uitvoeringsmaatregelen — Raadpleging van het Parlement — Initiatief van een lidstaat of van de Commissie)

16

2015/C 363/20

Zaak C-408/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Brussel — België) — Aliny Wojciechowski/Rijksdienst voor Pensioenen (RVP) (Prejudiciële verwijzing — Gepensioneerd ambtenaar van de Europese Unie die vóór zijn indiensttreding in de lidstaat waarin hij is tewerkgesteld werkzaam is geweest als werknemer — Recht op pensioen op grond van de nationale pensioenregeling voor werknemers — Eenheid van de loopbaan — Weigering om het rustpensioen van werknemers uit te keren — Beginsel van loyale samenwerking)

17

2015/C 363/21

Zaak C-473/14: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Dimos Kropias Attikis/Ypourgos Perivallontos, Energeias kai Klimatikis Allagis (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2001/42/EG — Beoordeling van de milieugevolgen van bepaalde plannen en programma’s — Regeling voor de bescherming van het bergmassief van Imittos — Wijzigingsprocedure — Toepasselijkheid van deze richtlijn — Bestemmingsplan en milieubeschermingsplan voor de regio Groot-Athene)

18

2015/C 363/22

Advies 2/15: Verzoek om advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU, ingediend door de Europese Commissie

18

2015/C 363/23

Zaak C-348/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 10 juli 2015 — Stad Wiener Neustadt

19

2015/C 363/24

Zaak C-400/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 23 juli 2015 — Landkreis Potsdam-Mittelmark/Finanzamt Brandenburg

19

2015/C 363/25

Zaak C-417/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien (Oostenrijk) op 29 juli 2015 — Wolfgang Schmidt/Christiane Schmidt

20

2015/C 363/26

Zaak C-424/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 31 juli 2015 — Xabier Ormaetxea Garai en Bernardo Lorenzo Almendros/Administración del Estado

21

2015/C 363/27

Zaak C-434/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Mercantil no 3 de Barcelona (Spanje) op 7 augustus 2015 — Asociación Profesional Elite Taxi/Uber Systems Spain, S.L.

21

2015/C 363/28

Zaak C-435/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 10 augustus 2015 — GROFA GmbH/Hauptzollamt Hannover

22

2015/C 363/29

Zaak C-448/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 19 augustus 2015 — Belgische Staat tegen Comm. V.A. Wereldhave Belgium e.a.

23

2015/C 363/30

Zaak C-453/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 24 augustus 2015 — Strafzaak tegen A, B

24

2015/C 363/31

Zaak C-463/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 2 september 2015 — Openbaar Ministerie tegen A.

25

2015/C 363/32

Zaak C-471/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) op 7 september 2015 — Sjelle Autogenbrug I/S/Skatteministeriet

25

 

Gerecht

2015/C 363/33

Zaak T-346/12: Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Hongarije/Commissie [Landbouw — Gemeenschappelijke ordening van de markten — Sector groenten en fruit — Aan producentenorganisaties toegekende nationale financiële steun — Uitvoeringsbesluit van de Commissie inzake de vergoeding door de Unie van de door Hongarije aan zijn producentenorganisaties toegekende nationale financiële steun — Artikel 103 sexies van verordening (EG) nr. 1234/2007 — Artikel 97 van verordening (EG) nr. 1580/2007]

26

2015/C 363/34

Zaak T-472/12: Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Novartis Europharm/Commissie [Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Vergunning voor het in de handel brengen van het generieke geneesmiddel Zoledronic acid Teva Pharma — zoledronic acid — Wettelijke gegevensbeschermingsperiode voor de referentiegeneesmiddelen Zometa en Aclasta, die de werkzame stof zoledroninezuur bevatten — Richtlijn 2001/83/EG — Verordeningen (EEG) nr. 2309/93 en (EG) nr. 726/2004 — Algemene vergunning voor het in de handel brengen — Wettelijke gegevensbeschermingsperiode]

26

2015/C 363/35

Zaak T-483/12: Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Nestlé Unternehmungen Deutschland/BHIM — Lotte (Afbeelding van een koala) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat koala’s weergeeft — Ouder nationaal driedimensionaal merk KOALA-BÄREN en ouder nationaal beeldmerk KOALA — Normaal gebruik van het merk — Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009]

27

2015/C 363/36

Zaak T-5/13: Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Iran Liquefied Natural Gas/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Aan de staat ondergeschikte entiteit — Procesbevoegdheid — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Beoordelingsfout — Werking in de tijd van de gevolgen van een nietigverklaring)

28

2015/C 363/37

Zaak T-67/13: Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Novartis Europharm/Commissie [Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Vergunning voor het in de handel brengen van het generieke geneesmiddel Zoledronic acid Hospira — zoledronic acid — Wettelijke gegevensbeschermingsperiode voor de referentiegeneesmiddelen Zometa en Aclasta, die de werkzame stof zoledroninezuur bevatten — Richtlijn 2001/83/EG — Verordeningen (EEG) nr. 2309/93 en (EG) nr. 726/2004 — Algemene vergunning voor het in de handel brengen — Wettelijke gegevensbeschermingsperiode]

29

2015/C 363/38

Zaak T-158/13: Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Iralco/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Onjuiste beoordeling)

30

2015/C 363/39

Zaak T-387/13: Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Federación Nacional de Cafeteros de Colombia/BHIM — Hautrive (COLOMBIANO HOUSE) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk COLOMBIANO HOUSE — Oudere beschermde geografische benaming Café de Colombia — Artikelen 13 en 14 van verordening (EG) nr. 510/2006 — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009]

31

2015/C 363/40

Zaak T-395/13: Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Miettinen/Raad [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Advies van de juridische dienst van de Raad over voorstellen voor een richtlijn en voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie — Gedeeltelijke weigering van toegang — Uitzondering betreffende de bescherming van juridische adviezen — Uitzondering betreffende de bescherming van het besluitvormingsproces]

32

2015/C 363/41

Zaak T-420/13: Arrest van het Gerecht van 14 september 2015 — Brouillard/Hof van Justitie (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Sluiting van raamovereenkomsten — Vertaling van juridische teksten naar het Frans — Uitnodiging tot indiening van een offerte — Uitsluiting van een voorgestelde onderaannemer — Beroepsbekwaamheid — Vereiste van een voltooide juridische opleiding — Erkenning van diploma’s — Evenredigheid — Transparantie)

33

2015/C 363/42

Zaak T-691/13: Arrest van het Gerecht van 17 september 2015 — Ricoh Belgium/Raad (Overheidsopdrachten voor leveringen en voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Multifunctionele zwart-wittoestellen en onderhoudsdiensten — Afwijzing van de offerte van een inschrijver — Motiveringsplicht — Transparantie)

34

2015/C 363/43

Zaak T-710/13: Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Bundesverband Deutsche Tafel/BHIM — Tiertafel Deutschland (Tafel) [Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk Tafel — Absolute weigeringsgronden — Onderscheidend vermogen — Geen beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

35

2015/C 363/44

Zaak T-45/14: Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — HTTS en Bateni/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Iran — Bevriezing van tegoeden — Criterium betreffende het verlenen van essentiële diensten aan IRISL of aan entiteiten die haar eigendom zijn, onder haar zeggenschap staan of namens haar optreden — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming — Motiveringsplicht — Kennelijk onjuiste beoordeling — Eigendomsrecht — Vrijheid van onderneming — Recht op eerbiediging van het gezinsleven — Evenredigheid)

36

2015/C 363/45

Zaak T-231/14 P: Arrest van het Gerecht van 16 september 2015 — EMA/Drakeford (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Overeenkomst voor bepaalde duur — Besluit tot niet-verlenging — Artikel 8, eerste alinea, RAP — Herkwalificatie van een overeenkomst voor bepaalde duur in een overeenkomst voor onbepaalde duur — Volledige rechtsmacht)

37

2015/C 363/46

Zaak T-323/14: Arrest van het Gerecht van 17 september 2015 — Bankia/BHIM — Banco ActivoBank (Portugal) (Bankia) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Bankia — Ouder nationaal woordmerk BANKY — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

38

2015/C 363/47

Zaak T-550/14: Arrest van het Gerecht van 17 september 2015 — Volkswagen/BHIM (COMPETITION) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk COMPETITION — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

38

2015/C 363/48

Zaak T-452/15: Beroep ingesteld op 10 augustus 2015 — Petrov e.a./Europees Parlement

39

2015/C 363/49

Zaak T-477/15: Beroep ingesteld op 20 augustus 2015 — European Dynamics Luxembourg e.a./ECHA

40

2015/C 363/50

Zaak T-492/15: Beroep ingesteld op 26 augustus 2015 — Deutsche Lufthansa/Commissie

41

2015/C 363/51

Zaak T-511/15: Action brought on 28 August 2015 — Fontem Holdings 4/BHIM (BLU ECIGS)

42

2015/C 363/52

Zaak T-519/15: Beroep ingesteld op 4 september 2015 — myToys.de/BHIM — Laboratorios Indas (myBaby)

42

2015/C 363/53

Zaak T-544/15: Beroep ingesteld op 21 september 2015 — Terna/Commissie

43

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2015/C 363/54

Zaak F-72/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 21 september 2015 — Anagnostu e.a./Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsrondes 2010 en 2011 — Vermenigvuldigingsfactoren — Artikel 6, lid 2, van het Statuut — Overgangsmaatregelen voor de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2011 –Artikel 9 van bijlage XIII bij het Statuut — Artikel 9 van bijlage XIII bij het Statuut — Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut — Vaststelling van bevorderingsdrempels — Niet-plaatsing op de lijst van bevorderde ambtenaren — Procesbelang)

46

2015/C 363/55

Zaak F-20/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 22 september 2015 — Barnett/EESC (Openbare dienst — Pensioen — Ouderdomspensioen — Voortijdige pensionering zonder vermindering van pensioenrechten — AUB van artikel 9, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut — Exceptie van onwettigheid van de AUB — Dienstbelang — Definitie — Geen definitie — Duur van de beroepsactiviteit van de verzoeker — Inaanmerkingneming van de gehele beroepsloopbaan zowel binnen als buiten de instellingen van de Unie — Beoordelingsmarge van de instelling — Rechtmatigheid)

47

2015/C 363/56

Zaak F-82/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 22 september 2015 — Gioria/Commissie (Openbare dienst — Algemene vergelijkende onderzoeken — Vergelijkend onderzoek EPSO/AST/126/12 — Verwantschap tussen een jurylid en een kandidaat — Belangenconflict — Artikel 27 van het Statuut — Aanwerving van ambtenaren die vanuit het oogpunt van integriteit aan de hoogste eisen voldoen — Besluit om de kandidaat uit te sluiten van het vergelijkend onderzoek)

47

2015/C 363/57

Zaak F-83/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 22 september 2015 — Silvan/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevorderingsronde 2013 — Besluit om verzoeker niet te bevorderen — Artikelen 43 en 45, lid 1, van het Statuut — AUB van de Commissie — Exceptie van onwettigheid — Vergelijking van verdiensten — Inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten — Geen punten of analytische beoordelingen — In woorden uitgedrukt commentaar)

48

2015/C 363/58

Zaak F-92/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 24 september 2015 — Weissenfels/Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Beroep tot schadevergoeding — Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie — Inhoud van een e-mail die de administratie aan een gepensioneerd ambtenaar heeft gezonden — Afbreuk aan de eerbaarheid van de verzoeker — Geen afbreuk — Toezending door de gemachtigden van de instelling van verzoekers persoonsgegevens aan zijn advocaat in het kader van een procedure voor het Gerecht — Schending van verordening nr. 45/2001 — Feitelijk onjuiste stellingen)

49

2015/C 363/59

Zaak F-71/15: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 21 september 2015 — De Simone/ECDC

49


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2015/C 363/01)

Laatste publicatie

PB C 354 van 26.10.2015

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 346 van 19.10.2015

PB C 337 van 12.10.2015

PB C 328 van 5.10.2015

PB C 320 van 28.9.2015

PB C 311 van 21.9.2015

PB C 302 van 14.9.2015

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/2


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — Daniel Unland/Land Berlin

(Zaak C-20/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2000/78/EG - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Artikelen 2, 3, lid 1, onder c), en 6, lid 1 - Rechtstreekse discriminatie op grond van leeftijd - Basissalaris van de rechters - Overgangsregeling - Herindeling en latere bevordering - Instandhouding van het verschil in behandeling - Rechtvaardigingsgronden])

(2015/C 363/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Daniel Unland

Verwerende partij: Land Berlin

Dictum

1)

Artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moet in die zin worden uitgelegd dat de bezoldiging van de rechters binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt.

2)

De artikelen 2 en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling, als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan bij de indiensttreding van een rechter diens basissalaristrap uitsluitend op basis van zijn leeftijd wordt bepaald.

3)

De artikelen 2 en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling, als aan de orde in het hoofdgeding, houdende vaststelling van de wijze waarop de reeds vóór de inwerkingtreding van die wettelijke regeling in vaste dienst aangestelde rechters in een nieuw bezoldigingsstelsel worden ingedeeld, volgens welke de salaristrap waarin dezen voortaan zullen worden ingedeeld, uitsluitend wordt bepaald door het bedrag van het basissalaris dat zij volgens het oude bezoldigingsstelsel ontvingen, ofschoon dit laatste een discriminatie op grond van leeftijd inhield, voor zover het verschil in behandeling dat deze wettelijke regeling inhoudt, kan worden gerechtvaardigd door het doel de verworven rechten te beschermen.

4)

De artikelen 2 en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling, als aan de orde in het hoofdgeding, houdende vaststelling van de wijze waarop de reeds vóór de inwerkingtreding van die wettelijke regeling in vaste dienst aangestelde rechters in een nieuw bezoldigingsstelsel worden ingedeeld, volgens welke de rechters die op de peildatum voor de overgang naar het nieuwe stelsel een bepaalde leeftijd hadden bereikt, vanaf een bepaalde salaristrap sneller salarisverhoging krijgen dan de rechters die op de peildatum voor de overgang naar het nieuwe stelsel die leeftijd nog niet hadden bereikt, voor zover het verschil in behandeling dat deze wettelijke regeling inhoudt, kan worden gerechtvaardigd in de zin van artikel 6, lid 1, van deze richtlijn.

5)

In omstandigheden als die in het hoofdgeding vereist het Unierecht niet dat aan de gediscrimineerde rechters retroactief een bedrag wordt toegekend ten belope van het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen bezoldiging en de bezoldiging overeenkomend met de hoogste trap in hun salarisgroep.

Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om na te gaan of alle in de rechtspraak van het Hof gestelde voorwaarden zijn vervuld om de Bondsrepubliek Duitsland op grond van het Unierecht aansprakelijk te stellen

6)

Het Unierecht verzet zich niet tegen een nationale regel als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan de nationale rechter een recht op geldelijke prestaties die niet rechtstreeks uit de wet voortvloeien, op vrij korte termijn, namelijk vóór het einde van het lopende begrotingsjaar, geldend moet maken, indien deze regel het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel niet schendt. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie, na te gaan of die voorwaarden in het hoofdgeding zijn vervuld.


(1)  PB C 86 van 23.3.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 september 2015 — Lito Maieftiko Gynaikologiko kai Cheirourgiko Kentro AE/Europese Commissie

(Zaak C-506/13 P) (1)

((Hogere voorziening - Overeenkomst waarbij communautaire financiële bijstand wordt verleend voor een project op het gebied van de medische samenwerking - Besluit van de Commissie om een deel van de betaalde voorschotten terug te vorderen - Beroep tot nietigverklaring - Niet-ontvankelijkheid))

(2015/C 363/03)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Lito Maieftiko Gynaikologiko kai Cheirourgiko Kentro AE (vertegenwoordiger: E. Tzannini, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Lejeune, gemachtigde, E. Petritsi, dikigoros)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Lito Maieftiko Gynaikologiko kai Cheirourgiko Kentro AE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 344 van 23.11.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2015 — Philips Lighting Poland S.A., Philips Lighting BV/Raad van de Europese Unie, Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd, GE Hungary Ipari és Kereskedelmi Zrt. (GE Hungary Zrt), Osram GmbH, Europese Commissie

(Zaak C-511/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Dumping - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikelen 4, lid 1, 5, lid 4, en 9, lid 1 - Verordening (EG) nr. 1205/2007 - Invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) uit China, Vietnam, Pakistan en de Filipijnen - Schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap - Groot deel van de totale communautaire productie van soortgelijke producten])

(2015/C 363/04)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Philips Lighting Poland S.A., Philips Lighting BV (vertegenwoordigers: L. Catrain González, abogada, E. Wright, barrister)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Boelaert, gemachtigde, bijgestaan door S. Gubel, avocat, en B. O’Connor, solicitor), Hangzhou Duralamp Electronics Co. Ltd, GE Hungary Ipari és Kereskedelmi Zrt. (GE Hungary Zrt.), Osram GmbH (vertegenwoordigers: R. Bierwagen en C. Hipp, Rechtsanwälte), Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati en J.-F. Brakeland, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Philips Lighting Poland S.A. en Philips Lighting BV dragen hun eigen kosten en worden verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie en Osram GmbH.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 352 van 30.11.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Förvaltningsrätten i Malmö — Zweden) — Bricmate AB/Tullverket

(Zaak C-569/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Handelspolitiek - Antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit China - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 - Geldigheid - Verordening (EG) nr. 1225/2009 - Artikelen 3, leden 2, 3, 5 en 6, 17 en 20, lid 1 - Vaststelling van de schade en het oorzakelijk verband - Feitelijke onjuistheden en kennelijke beoordelingsfouten - Zorgvuldigheidsplicht - Onderzoek van de gegevens verstrekt door een in de steekproef opgenomen importeur - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging])

(2015/C 363/05)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Förvaltningsrätten i Malmö

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bricmate AB

Verwerende partij: Tullverket

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 van de Raad van 12 september 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China.


(1)  PB C 15 van 18.01.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht München — Duitsland) — Fliesen-Zentrum Deutschland GmbH/Hauptzollamt Regensburg

(Zaak C-687/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Dumping - Antidumpingrecht ingesteld op de invoer van keramische tegels van oorsprong uit China - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 - Geldigheid - Verordening (EG) nr. 1225/2009 - Artikel 2, lid 7, onder a) - Normale waarde - Vaststelling aan de hand van de prijs in een derde land met een markteconomie - Keuze van een geschikt derde land - Zorgvuldigheidsplicht - Rechten van de verdediging - Motiveringsplicht - Steekproeftrekking])

(2015/C 363/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fliesen-Zentrum Deutschland GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Regensburg

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 van de Raad van 12 september 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China.


(1)  PB C 78 van 15.03.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Christophe Bohez/Ingrid Wiertz

(Zaak C-4/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikelen 1, lid 2, en 49 - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Uitgesloten gebieden - Familierecht - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Artikel 47, lid 1 - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid - Beslissing betreffende het omgangsrecht waarbij een dwangsom is opgelegd - Tenuitvoerlegging van de dwangsom))

(2015/C 363/07)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Christophe Bohez

Verwerende partij: Ingrid Wiertz

Dictum

1)

Artikel 1 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat deze verordening niet van toepassing is op de tenuitvoerlegging in een lidstaat van een dwangsom die is opgelegd bij een in een andere lidstaat gegeven beslissing inzake het gezagsrecht en het omgangsrecht teneinde de eerbieding van dit omgangsrecht door degene aan wie het gezagsrecht is toegekend, te verzekeren.

2)

De invordering van een dwangsom die door de rechter in de lidstaat van herkomst die ten gronde uitspraak heeft gedaan over het omgangsrecht, is opgelegd teneinde de doeltreffendheid van dit recht te verzekeren, valt onder hetzelfde stelsel van tenuitvoerlegging als de beslissing over het omgangsrecht dat door deze dwangsom wordt verzekerd. Deze dwangsom moet derhalve uitvoerbaar worden verklaard volgens de regels die zijn vastgesteld in verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000.

3)

In het kader van verordening nr. 2201/2003, zijn in den vreemde gegeven beslissingen waarbij een dwangsom is opgelegd, in de aangezochte lidstaat enkel uitvoerbaar indien het bedrag ervan door de gerechten in de lidstaat van herkomst definitief is bepaald.


(1)  PB C 71 van 8.3.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/7


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 september 2015 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-36/14) (1)

((Niet-nakoming - Interne markt voor aardgas - Richtlijn 2009/73/EG - Ingrijpen van de Staat door de verplichting prijzen voor de levering toe te passen die door een nationale regelgevende instantie zijn goedgekeurd - Niet in de tijd beperkte maatregel - Geen verplichte periodieke controle van de noodzaak van deze maatregel en de wijze van toepassing ervan - Toepassing op een onbeperkt aantal begunstigden zonder onderscheid tussen afnemers of tussen bijzondere situaties - Evenredigheid))

(2015/C 363/08)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann en M. Patakia, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Dictum

1)

Door een stelsel van staatsinterventie toe te passen in de vorm van een niet in de tijd beperkte verplichting voor energiebedrijven om door de directeur van de Urzad Regulacji Energetyki (regelgevende instantie voor energie) goedgekeurde prijzen voor aardgasleveringen toe te passen, waarbij het nationale recht de nationale administratieve instanties niet verplicht om regelmatig onderzoek te doen naar de noodzaak en de wijze van toepassing ervan in de gassector met inaanmerkingneming van de ontwikkeling van die sector, en door de toepassing ervan op een onbegrensde groep van begunstigden of afnemers zonder een onderscheid te maken tussen afnemers en zonder een onderscheid te maken tussen hun situatie binnen de verschillende categorieën afnemers, is de Republiek Polen de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 85 van 22.3.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2015 — Koninkrijk Spanje/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

(Zaak C-44/14) (1)

([Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EU) nr. 1052/2013 - Overschrijden van de buitengrenzen - Eurosur - Ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis - Deelname - Samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk - Geldigheid])

(2015/C 363/09)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, gemachtigde)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: D. Moore, S. Alonso de Leon en A. Pospíšilová Padowska, gemachtigden) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Chavrier, F. Florindo Gijón, M.-M. Joséphidès en P. Plaza García, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partijen: Ierland (vertegenwoordigers: E. Creedon, G. Hodge en A. Joyce, gemachtigden, bijgestaan door G. Gilmore, barrister), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: L. Christie, gemachtigde, bijgestaan door J. Holmes, barrister) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en G. Wils, gemachtigden)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

3)

Ierland, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 71 van 8.3.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Holterman Ferho Exploitatie BV, Ferho Bewehrungsstahl GmbH, Ferho Vechta GmbH, Ferho Frankfurt GmbH/Friedrich Leopold Freiherr Spies von Büllesheim

(Zaak C-47/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 5, punt 1 - Bevoegdheid inzake verbintenissen uit overeenkomst - Artikel 5, punt 3 - Bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad - Artikelen 18 tot en met 21 - Individuele verbintenis uit arbeidsovereenkomst - Overeenkomst als directeur van een vennootschap - Beëindiging van de overeenkomst - Redenen - Onbehoorlijke vervulling van de taak en onrechtmatig handelen - Vordering strekkende tot verklaring voor recht en schadeloosstelling - Begrip „individuele verbintenis uit arbeidsovereenkomst”])

(2015/C 363/10)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Holterman Ferho Exploitatie BV, Ferho Bewehrungsstahl GmbH, Ferho Vechta GmbH, Ferho Frankfurt GmbH

Verwerende partij: Friedrich Leopold Freiherr Spies von Büllesheim

Dictum

1)

De bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 5 (artikelen 18-21), van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in een situatie zoals in het hoofdgeding, waarin een vennootschap een persoon die de functies van directeur en van bestuurder van die vennootschap heeft bekleed in rechte aanspreekt om de door die persoon in de uitoefening van die functies gemaakte fouten te doen vaststellen en schadevergoeding te verkrijgen, eraan in de weg staan dat artikel 5, punten 1 en 3, van die verordening wordt toegepast, mits die persoon — het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om dit te verifiëren — in zijn hoedanigheid van directeur en van bestuurder gedurende bepaalde tijd voor en onder het gezag van die vennootschap prestaties heeft verricht tegen beloning.

2)

Artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat de vordering die een vennootschap tegen haar voormalige bestuurder indient op grond dat deze niet zou hebben voldaan aan de vennootschapsrechtelijke verplichtingen die op hem rusten, onder het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” valt. Bij gebreke van enige afwijkende precisering in de statuten van de vennootschap of in enig ander document is het aan de verwijzende rechterlijke instantie om te bepalen op welke plaats de bestuurder zijn werkzaamheden ter uitvoering van de overeenkomst overwegend heeft uitgevoerd, mits de verrichting van de diensten op de betrokken plaats niet indruist tegen de wil van partijen zoals die blijkt uit hetgeen zij zijn overeengekomen.

3)

In omstandigheden zoals in het hoofdgeding, waarin een vennootschap haar voormalige bestuurder in rechte aanspreekt wegens beweerd onrechtmatig handelen, moet artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat de vordering onder de materie verbintenissen uit onrechtmatige daad valt wanneer — het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om dit te verifiëren — het verweten handelen niet kan worden beschouwd als niet-nakoming van de vennootschapsrechtelijke verplichtingen van de bestuurder. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie, aan de hand van de feitelijke omstandigheden van de zaak het aanknopingspunt te bepalen dat het nauwst verband houdt met de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat en met de plaats waar de schade is ingetreden.


(1)  PB C 102 van 7.4.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 september 2015 [verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (Nederland) en de Hoge Raad der Nederlanden] — X/Inspecteur van Rijksbelastingdienst (C-72/14) en T. A. van Dijk/Staatssecretaris van Financiën (C-197/14)

(Gevoegde zaken C-72/14 en C-197/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Migrerende werknemers - Sociale zekerheid - Toepasselijke wetgeving - Rijnvarenden - E101-verklaring - Bewijskracht - Voorlegging aan het Hof - Verplichting tot verwijzing))

(2015/C 363/11)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechters

Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: X (C-72/14), T. A. van Dijk (C-197/14)

Verwerende partijen: Inspecteur van Rijksbelastingdienst (C-72/14), Staatssecretaris van Financiën (C-197/14)

Dictum

1)

Artikel 7, lid 2, onder a), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en de artikelen 10 quater tot en met 11 bis, 12 bis en 12 ter van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71, beide zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, en gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, moeten aldus worden uitgelegd dat een verklaring die het bevoegde orgaan van een lidstaat, in de vorm van een E101-verklaring, heeft afgegeven teneinde te bevestigen dat een werknemer is onderworpen aan de sociale wetgeving van die lidstaat, terwijl deze werknemer valt onder het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden, aangenomen door de Regeringsconferentie belast met de herziening van het Verdrag van 13 februari 1961 betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden, ondertekend te Genève op 30 november 1979, niet bindend is voor de organen van de andere lidstaten, en dat het in dit verband niet relevant is dat het orgaan van afgifte niet beoogde een echte E101-verklaring af te geven, maar om administratieve redenen het standaardformulier van die verklaring heeft gebruikt.

2)

Artikel 267, derde alinea, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, zoals de verwijzende rechter, niet gehouden is zich tot het Hof van Justitie van de Europese Unie te wenden op de enkele grond dat een lagere nationale rechter in een zaak die vergelijkbaar is met de aan haar voorgelegde zaak en die betrekking heeft op exact dezelfde problematiek, een prejudiciële vraag heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, noch om de beantwoording van die vraag af te wachten.


(1)  PB C 142 van 12.5.2014.

PB C 223 van 14.7.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/10


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Nannoka Vulcanus Industries BV/College van gedeputeerde staten van Gelderland

(Zaak C-81/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 1999/13/EG - Bijlage II B - Luchtverontreiniging - Vluchtige organische stoffen - Beperking van de emissie - Gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in bepaalde installaties - Voor bestaande installaties geldende verplichtingen - Extra tijd))

(2015/C 363/12)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nannoka Vulcanus Industries BV

Verwerende partij: College van gedeputeerde staten van Gelderland

Dictum

1)

Bijlage II B bij richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties, moet in die zin worden uitgelegd dat de exploitant van een „installatie” in de zin van artikel 2, punt 1, van deze richtlijn de in die bijlage in punt 2, eerste alinea, onder i), voorziene extra tijd kan krijgen voor de uitvoering van zijn programma ter beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen wanneer de vervangingsproducten met weinig of geen oplosmiddelen nog in ontwikkeling zijn, ook al kan, voor die installatie, voor het product een constant gehalte aan vaste stof worden aangenomen en kan dat gehalte voor de bepaling van het referentiepunt voor de emissiebeperking worden gebruikt.

2)

Bijlage II B, punt 2, eerste alinea, onder i), bij richtlijn 1999/13 moet in die zin worden uitgelegd dat voor het krijgen van extra tijd voor de uitvoering van een programma ter beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is, hetgeen veronderstelt dat de betrokken exploitant daartoe eerst een verzoek indient. Bij de bepaling of een exploitant extra tijd moet krijgen voor de uitvoering van een reductieprogramma en bij de vaststelling van de lengte van de eventueel verkregen extra tijd, dienen die bevoegde autoriteiten in het kader van de beoordelingsmarge waarover zij beschikken met name na te gaan of de vervangingsproducten die geschikt zijn om in de betrokken installaties te worden gebruikt en om de emissie van vluchtige organische stoffen te verminderen, daadwerkelijk in ontwikkeling zijn, of de lopende werkzaamheden, gelet op de verstrekte gegevens, in de totstandkoming van dergelijke producten kunnen uitmonden en of er geen alternatieve maatregel is waarmee met minder kosten tot een vergelijkbare of zelfs grotere emissiebeperking kan worden gekomen, en met name of er niet reeds andere vervangingsproducten beschikbaar zijn. Voorts dient rekening te worden gehouden met de verhouding tussen enerzijds de emissiebeperkingen die mogelijk worden gemaakt door de vervangingsproducten, en de kosten van die producten, en anderzijds de door de extra tijd teweeggebrachte extra emissie en de kosten van eventuele alternatieve maatregelen. De lengte van de extra tijd mag niet uitgaan boven hetgeen noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de vervangingsproducten. Dit moet worden beoordeeld in het licht van alle relevante gegevens en met name van de omvang van de door de extra tijd teweeggebrachte extra emissie en van de kosten van eventuele alternatieve maatregelen in verhouding tot de omvang van de emissiebeperkingen die mogelijk worden gemaakt door de in ontwikkeling zijnde vervangingsproducten en van de kosten van die producten.


(1)  PB C 142 van 12.5.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/11


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Cuneo — Italië) — strafzaak tegen Ivo Taricco e.a.

(Zaak C-105/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Strafprocedure wegens strafbare feiten ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Artikel 325 VWEU - Nationale wettelijke regeling die voorziet in absolute verjaringstermijnen die kunnen leiden tot straffeloosheid voor strafbare feiten - Mogelijke aantasting van de financiële belangen van de Europese Unie - Verplichting voor de nationale rechter om elke bepaling van nationaal recht die afbreuk kan doen aan de door het Unierecht aan de lidstaten opgelegde verplichtingen, buiten toepassing te laten])

(2015/C 363/13)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Cuneo

Partijen in de strafzaak

Ivo Taricco, Ezio Filippi, Isabella Leonetti, Nicola Spagnolo, Davide Salvoni, Flavio Spaccavento, Goranco Anakiev

Dictum

1)

Een nationale regeling inzake de verjaring van strafbare feiten als die welke is vervat in artikel 160, laatste alinea, van het Strafwetboek, zoals gewijzigd bij wet nr. 251 van 5 december 2005, gelezen in samenhang met artikel 161 van dat wetboek, volgens welke op de datum van de feiten in het hoofdgeding de stuitingshandeling in een strafvervolging voor ernstige strafbare feiten ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde tot gevolg heeft dat de verjaringstermijn met slechts een kwart van de oorspronkelijke duur wordt verlengd, kan afbreuk doen aan de door artikel 325, leden 1 en 2, VWEU aan de lidstaten opgelegde verplichtingen, ingeval deze nationale regeling belet dat doeltreffende en afschrikkende sancties worden opgelegd in een groot aantal gevallen van ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad, of voor gevallen van fraude waardoor de financiële belangen van de betrokken lidstaat worden geschaad, verjaringstermijnen stelt die langer zijn dan voor gevallen van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan. Het is de taak van de nationale rechter om volle werking te geven aan artikel 325, leden 1 en 2, VWEU door, indien nodig, de bepalingen van nationaal recht die ertoe leiden dat de betrokken lidstaat wordt verhinderd de krachtens artikel 325, leden 1 en 2, VWEU op hem rustende verplichtingen na te komen, buiten toepassing te laten.

2)

Een verjaringsregeling voor strafbare feiten ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde, als die welke is vervat in artikel 160, laatste alinea, van het Strafwetboek, zoals gewijzigd bij wet nr. 251 van 5 december 2005, gelezen in samenhang met artikel 161 van dat wetboek, kan niet worden getoetst aan de artikelen 101 VWEU, 107 VWEU en 119 VWEU.


(1)  PB C 194 van 24.6.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/12


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Fédération des entreprises du commerce et de la distribution (FCD), Fédération des magasins de bricolage et de l’aménagement de la maison (FMB)/Ministre de l’écologie, du développement durable et de l'énergie

(Zaak C-106/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Milieu en bescherming van de menselijke gezondheid - Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH verordening) - Artikelen 7, lid 2, en 33 - Aanwezigheid van zeer zorgwekkende stoffen in voorwerpen - Kennisgevings- en informatieverplichting - Berekening van de drempel van 0,1 % gewichtsprocent (g/g)])

(2015/C 363/14)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Fédération des entreprises du commerce et de la distribution (FCD), Fédération des magasins de bricolage et de l’aménagement de la maison (FMB)

Verwerende partij: Ministre de l’écologie, du développement durable et de l'énergie

Dictum

1)

Artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 366/2011 van de Commissie van 14 april 2011, moet aldus worden uitgelegd dat het, met het oog op de toepassing van die bepaling aan de producent staat, vast te stellen of een overeenkomstig artikel 59, lid 1, van deze verordening, zoals gewijzigd, als zeer zorgwekkend aangemerkte stof in een concentratie van meer dan 0,1 % gewichtsprocent aanwezig is in een door hem geproduceerd voorwerp, en aan de importeur van een product dat is samengesteld uit meerdere voorwerpen, voor ieder voorwerp vast te stellen of hierin een zeer zorgwekkende stof in een concentratie van meer dan 0,1 % gewichtsprocent aanwezig is.

2)

Artikel 33 van verordening nr. 1907/2006, zoals gewijzigd, moet aldus worden uitgelegd dat het, met het oog op de toepassing van deze bepaling, aan de leverancier van het product, waarvan een of meerdere voorwerpen waaruit het is samengesteld een overeenkomstig artikel 59, lid 1, van deze verordening als zeer zorgwekkend aangemerkte stof bevatten die in een concentratie van meer dan 0,1 % gewichtsprocent aanwezig is, staat om de afnemer en, op diens verzoek, de consument, informatie te verstrekken over de aanwezigheid van deze stof, waaronder ten minste de naam van de betrokken stof.


(1)  PB C 142 van 12.5.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/13


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 10 september 2015 — Europese Commissie/Republiek Letland

(Zaak C-151/14) (1)

((Niet-nakoming - Artikel 49 VWEU - Vrijheid van vestiging - Notarissen - Nationaliteitsvereiste - Artikel 51 VWEU - Uitoefening van openbaar gezag))

(2015/C 363/15)

Procestaal: Lets

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Rubene en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Letland (vertegenwoordigers: D. Pelše, I. Kalniņš en K. Freimanis, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek en J. Vláčil, gemachtigden), Hongarije (vertegenwoordigers: M. Tátrai en M. Fehér, gemachtigden)

Dictum

1)

Door voor de toegang tot het beroep van notaris een nationaliteitsvereiste te stellen, is de Republiek Letland de krachtens artikel 49 VWEU op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Letland wordt verwezen in de kosten.

3)

De Tsjechische Republiek zal haar eigen kosten dragen.

4)

Hongarije zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 159 van 26.5.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/14


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varas Cíveis de Lisboa — Portugal) — João Filipe Ferreira da Silva e Brito e.a./Estado português

(Zaak C-160/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen - Begrip „overgang van een vestiging” - Verplichting tot het indienen van een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267, derde alinea, VWEU - Beweerde schending van het Unierecht door een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep - Nationale wetgeving die het recht op vergoeding van de schade ten gevolge van een dergelijke schending afhankelijk maakt van de voorafgaande vernietiging van de beslissing waardoor die schade is veroorzaakt))

(2015/C 363/16)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Varas Cíveis de Lisboa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: João Filipe Ferreira da Silva e Brito e.a.

Verwerende partij: Estado português

Dictum

1)

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „overgang van een vestiging” ook betrekking heeft op een situatie waarin een onderneming die actief is op de markt voor chartervluchten, wordt ontbonden door haar hoofdaandeelhouder, die zelf een luchtvaartonderneming is, en laatstgenoemde onderneming vervolgens in de plaats treedt van de ontbonden onderneming door de overeenkomsten betreffende de huur van vliegtuigen en de lopende charterovereenkomsten over te nemen, activiteiten uitvoert die voordien door de ontbonden onderneming werden verricht, sommige werknemers die tot dat ogenblik waren gedetacheerd bij die onderneming, weer in dienst neemt en hen belast met dezelfde taken als zij voordien uitvoerden, en kleine uitrusting van die onderneming overneemt.

2)

In omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin lagere rechterlijke instanties uiteenlopende beslissingen geven over de uitlegging van het begrip „overgang van een vestiging” in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 en die uitlegging tevens herhaaldelijk moeilijkheden oplevert in de verschillende lidstaten, moet artikel 267, derde alinea, VWEU aldus worden uitgelegd dat een rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, verplicht is het Hof van Justitie van de Europese Unie te verzoeken om een prejudiciële beslissing over die uitlegging.

3)

Het Unierecht en meer bepaald de door het Hof geformuleerde beginselen betreffende de aansprakelijkheid van de staat voor de schade die particulieren lijden ten gevolge van een schending van het Unierecht door een rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die als voorwaarde stelt dat de schadeveroorzakende beslissing van die rechterlijke instantie voorafgaandelijk is vernietigd, terwijl die vernietiging in feite uitgesloten is.


(1)  PB C 175 van 10.6.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/15


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg — Oostenrijk) — Eleonore Prüller-Frey/Norbert Brodnig, Axa Versicherung AG

(Zaak C-240/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Aansprakelijkheid van de luchtvervoerders bij ongevallen - Schadevordering - Verdrag van Montreal - Verordening (EG) nr. 2027/97 - Vlucht die gratis door de eigenaar van een onroerend goed wordt uitgevoerd met als doel dit onroerend goed aan een mogelijke koper te tonen - Verordening (EG) nr. 864/2007 - In het nationale recht voorziene rechtstreekse vordering op de verzekeraar van de wettelijke aansprakelijkheid])

(2015/C 363/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Korneuburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eleonore Prüller-Frey

Verwerende partijen: Norbert Brodnig, Axa Versicherung AG

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, onder a) en c), van verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrekking tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002, en artikel 1, lid 1, van het in Montreal op 28 mei 1999 gesloten en in naam van de Europese Unie bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 goedgekeurde verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat het verzoek om schadevergoeding van een persoon die, terwijl hij zich aan boord bevond van een luchtvaartuig met dezelfde start- en landingsplaats in een lidstaat en kosteloos werd vervoerd om, in het kader van een mogelijke onroerendgoedtransactie met de piloot van het luchtvaartuig, een onroerend goed vanuit de lucht te bezichtigen, fysiek letsel heeft opgelopen door het neerstorten van het luchtvaartuig, wordt behandeld op grond van artikel 17 van dat verdrag.

2)

Artikel 18 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”) moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie zoals in het hoofdgeding degene die schade heeft geleden, op grond van dat artikel een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon, indien het recht dat van toepassing is op de niet-contractuele verbintenis in een dergelijke vordering voorziet, ongeacht hetgeen is bepaald in het door de contractspartijen gekozen recht dat van toepassing is op de verzekeringsovereenkomst.


(1)  PB C 261 van 11.8.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/16


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Nacional — Spanje) — Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (CC.OO.)/Tyco Integrated Security SL, Tyco Integrated Fire & Security Corporation Servicios SA

(Zaak C-266/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2003/88/EG - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Organisatie van de arbeidstijd - Artikel 2, punt 1 - Begrip „arbeidstijd” - Werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek - Tijd voor de reis tussen de woonplaats van de werknemers en de locatie van de eerste en de laatste klant))

(2015/C 363/18)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Nacional

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (CC.OO.)

Verwerende partijen: Tyco Integrated Security SL, Tyco Integrated Fire & Security Corporation Servicios SA

Dictum

Artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als die aan de orde in het hoofdgeding, de tijd die werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek dagelijks besteden aan de reis tussen hun woonplaats en de locatie van de door hun werkgever aangeduide eerste en laatste klant, „arbeidstijd” in de zin van deze bepaling is.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/16


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2015 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-363/14) (1)

((Beroep tot nietigverklaring - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Europol - Lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten - Vaststelling van de rechtsgrondslag - Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon toepasselijk rechtskader - Overgangsbepalingen - Afgeleide rechtsgrondslag - Onderscheid tussen wetgevingshandelingen en uitvoeringsmaatregelen - Raadpleging van het Parlement - Initiatief van een lidstaat of van de Commissie))

(2015/C 363/19)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: F. Drexler, A. Caiola en M. Pencheva, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Sitbon, K. Pleśniak en K. Michoel, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Tsjechië (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil en J. Škeřík, gemachtigden), Hongarije (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér, G. Szima en M. Bóra, gemachtigden)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten.

3)

Tsjechië en Hongarije dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 329 van 22.9.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/17


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Brussel — België) — Aliny Wojciechowski/Rijksdienst voor Pensioenen (RVP)

(Zaak C-408/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gepensioneerd ambtenaar van de Europese Unie die vóór zijn indiensttreding in de lidstaat waarin hij is tewerkgesteld werkzaam is geweest als werknemer - Recht op pensioen op grond van de nationale pensioenregeling voor werknemers - Eenheid van de loopbaan - Weigering om het rustpensioen van werknemers uit te keren - Beginsel van loyale samenwerking))

(2015/C 363/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Arbeidsrechtbank te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Aliny Wojciechowski

Verwerende partij: Rijksdienst voor Pensioenen (RVP)

Dictum

Artikel 4, lid 3, VEU, in samenhang met het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, vastgesteld bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn, zoals gewijzigd bij verordening (EU, Euratom) nr. 1080/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die tot gevolg kan hebben dat het rustpensioen dat aan een werknemer, onderdaan van die lidstaat, verschuldigd is op grond van de prestaties die overeenkomstig de wettelijke regeling van die lidstaat zijn vervuld, wordt verminderd of geweigerd, wanneer het totale aantal loopbaanjaren van die werknemer in die lidstaat en als in diezelfde lidstaat tewerkgesteld Europees ambtenaar, de in die regeling voorziene eenheid van de loopbaan van 45 jaar overschrijdt, voor zover die vermindering, als gevolg van de berekeningswijze van de breuk die het aandeel van het pensioen ten laste van de Unie weergeeft, groter is dan die welke zou zijn toegepast indien hij zijn gehele loopbaan als werknemer in de betrokken lidstaat had vervuld.


(1)  PB C 421 van 24.11.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/18


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Dimos Kropias Attikis/Ypourgos Perivallontos, Energeias kai Klimatikis Allagis

(Zaak C-473/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2001/42/EG - Beoordeling van de milieugevolgen van bepaalde plannen en programma’s - Regeling voor de bescherming van het bergmassief van Imittos - Wijzigingsprocedure - Toepasselijkheid van deze richtlijn - Bestemmingsplan en milieubeschermingsplan voor de regio Groot-Athene))

(2015/C 363/21)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dimos Kropias Attikis

Verwerende partij: Ypourgos Perivallontos, Energeias kai Klimatikis Allagis

Dictum

De artikelen 2, onder a), en 3, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s, moeten aldus worden uitgelegd dat bij de vaststelling van een besluit dat een onder richtlijn 2001/42 vallend plan of programma met betrekking tot ruimtelijke ordening of grondgebruik inhoudt en dat een bestaand plan of programma wijzigt, de in die richtlijn neergelegde verplichting om een milieubeoordeling uit te voeren niet vervalt op grond van het feit dat dat besluit strekt tot precisering en uitvoering van een bestemmingsplan dat is vastgesteld bij een hiërarchisch hoger besluit dat zelf geen voorwerp is geweest van een dergelijke milieubeoordeling.


(1)  PB C 7 van 12.01.2015.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/18


Verzoek om advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU, ingediend door de Europese Commissie

(Advies 2/15)

(2015/C 363/22)

Procestaal: alle officiële talen

Verzoekende partij

Europese Commissie (vertegenwoordigers: U. Wölker, B. De Meester, M. Kocjan, R. Vidal Puig, gemachtigden)

Aan het Hof voorgelegde vraag

Heeft de Unie de vereiste bevoegdheid om alleen de vrijhandelsovereenkomst met Singapore te ondertekenen en te sluiten? Meer bepaald,

welke bepalingen van de overeenkomst behoren tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie?

welke bepalingen van de overeenkomst behoren tot de gedeelde bevoegdheid van de Unie?

is er enige bepaling van de overeenkomst die tot de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten behoort?


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 10 juli 2015 — Stad Wiener Neustadt

(Zaak C-348/15)

(2015/C 363/23)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stad Wiener Neustadt

Interveniërende partij: A.S.A. Abfall Service AG

Verwerende partij: Niederösterreichische Landesregierung

Prejudiciële vraag

Verzet het Unierecht, in het bijzonder richtlijn 2011/92/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28 januari 2012), en met name artikel 1, lid 4, daarvan, respectievelijk richtlijn 85/337/EEG (2) van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175 van 5 juli 1985), en met name artikel 1, lid 5, daarvan, zich tegen een nationale bepaling uit hoofde waarvan MEB-plichtige projecten waarvoor geen vergunning is verstrekt uit hoofde van het nationale Umweltverträglichkeitsprüfungsgesetz van 2000 (UVP-G 2000), maar die alleen maar beschikken over uit hoofde van een aantal specifieke sectorale wetten (bijvoorbeeld de wet inzake afvalbeheer) afgegeven vergunningen die op 19 augustus 2009 (datum van de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van het UVP-G 2000) niet meer nietig konden worden verklaard, aangezien een in het nationale recht (§ 3, lid 6, UVP-G 2000) vastgelegde termijn van drie jaar was verstreken, worden beschouwd als goedgekeurd volgens het UVP-G 2000, of beantwoordt een dergelijke regeling aan de in het Unierecht verankerde beginselen van rechtszekerheid en vertrouwensbescherming?


(1)  PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1.

(2)  PB L 175, blz. 40.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 23 juli 2015 — Landkreis Potsdam-Mittelmark/Finanzamt Brandenburg

(Zaak C-400/15)

(2015/C 363/24)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Landkreis Potsdam-Mittelmark

Verwerende partij: Finanzamt Brandenburg

Prejudiciële vraag

Ingevolge § 15, lid 1, tweede zin, van het Duitse Umsatzsteuergesetz (wet op de omzetbelasting) worden de levering, de invoer of de intracommunautaire verwerving van goederen die de ondernemer voor minder dan 10 % voor zijn onderneming gebruikt, geacht niet voor bedrijfsdoeleinden te zijn verricht — en is daarvoor het recht op aftrek van de betaalde voorbelasting uitgesloten.

De regeling berust op artikel 1 van de beschikking van de Raad van 19 november 2004 (2004/817/EG (1)), waarbij de Bondsrepubliek Duitsland wordt gemachtigd om in afwijking van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, de btw op uitgaven voor goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten, wanneer deze goederen en diensten voor meer dan 90 % van het totale gebruik voor de privédoeleinden van de belastingplichtige of diens werknemers of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt.

Geldt deze machtiging — overeenkomstig de formulering ervan — alleen voor de in artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (artikel 26 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde) geregelde gevallen of daarnaast in alle gevallen waarin een goed of dienst slechts voor een deel voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt?


(1)  PB L 357, blz. 33.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien (Oostenrijk) op 29 juli 2015 — Wolfgang Schmidt/Christiane Schmidt

(Zaak C-417/15)

(2015/C 363/25)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wolfgang Schmidt

Verwerende partij: Christiane Schmidt

Prejudiciële vraag

Valt een procedure over het ongedaan maken van een schenkingsovereenkomst wegens handelingsonbekwaamheid van de schenker en registratie van het doorhalen van het eigendomsrecht ten behoeve van de ontvanger onder de bepaling van artikel 24, punt 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 (1), dat voorziet in een exclusieve bevoegdheid voor zakelijke rechten op een onroerend goed?


(1)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB L 351, blz. 1.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 31 juli 2015 — Xabier Ormaetxea Garai en Bernardo Lorenzo Almendros/Administración del Estado

(Zaak C-424/15)

(2015/C 363/26)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Xabier Ormaetxea Garai en Bernardo Lorenzo Almendros

Verwerende partij: Administración del Estado

Prejudiciële vragen

1)

Moet richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 (1) inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, gelet op de daadwerkelijke bescherming van het algemeen belang die de nationale, voor dat gebied bevoegde reguleringsinstantie moet garanderen, aldus worden uitgelegd dat de oprichting, door de nationale wetgever, van een instantie voor regulering en toezicht volgens een institutioneel model van niet-gespecialiseerde aard, waarbij de tot dan toe bestaande toezichthoudende instanties op het gebied van onder meer energie, telecommunicatie en mededinging worden samengevoegd in één enkele instantie, verenigbaar is met deze richtlijn?

2)

Moeten de voorwaarden inzake „onafhankelijkheid” van de nationale reguleringsautoriteiten op het gebied van elektronische-communicatienetwerken en -diensten die worden gesteld in artikel 3, leden 2 en 3 bis, van richtlijn 2002/21/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG (2), aldus worden uitgelegd dat zij overeenkomen met die welke in artikel 28 van richtlijn 95/46/EG (3) worden gesteld aan de nationale toezichthoudende autoriteiten op het gebied van bescherming van persoonsgegevens?

3)

Is de in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 april 2014 (4) vervatte rechtspraak van toepassing ingeval de hoofden van een nationale regelgevingsinstantie op het gebied van telecommunicatie vóór het verstrijken van hun ambtstermijn worden ontslagen op grond van een nieuw rechtskader dat een toezichthoudend orgaan instelt waarin verschillende nationale regelgevingsautoriteiten voor gereguleerde sectoren worden verenigd? Kan die vervroegde beëindiging van hun ambt, die zuiver het gevolg is van de inwerkingtreding van een nieuwe nationale wet en niet van het feit dat de betrokkenen niet langer voldoen aan de van tevoren in het nationale recht vastgelegde persoonlijke voorwaarden, worden beschouwd als verenigbaar met artikel 3, lid 3 bis, van richtlijn 2002/21/EG?


(1)  PB L 108, blz. 33.

(2)  PB L 337, blz. 37.

(3)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).

(4)  C-288/12, EU:C:2014:237.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Mercantil no 3 de Barcelona (Spanje) op 7 augustus 2015 — Asociación Profesional Elite Taxi/Uber Systems Spain, S.L.

(Zaak C-434/15)

(2015/C 363/27)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Mercantil no 3 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asociación Profesional Elite Taxi

Verwerende partij: Uber Systems Spain, S.L.

Prejudiciële vragen

1)

Voor zover artikel 2, lid 2, onder d), van richtlijn 2006/123/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt vervoersactiviteiten van de werkingssfeer van deze richtlijn uitsluit: Moet de door verweerster met winstoogmerk verrichte activiteit van bemiddeling tussen voertuigeigenaars en personen die zich binnen een stad wensen te verplaatsen, middels het beheer van IT-instrumenten — interface en toepassing van software (in verweersters bewoordingen: „intelligente telefoonapparaten en technologisch platform”) — die deze personen de mogelijkheid bieden om met elkaar in contact te komen, worden beschouwd als een vervoersactiviteit dan wel als een elektronische bemiddelingsdienst of een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij?

2)

Kan die activiteit, met het oog op de vaststelling van de juridische aard ervan, deels worden beschouwd als een dienst van de informatiemaatschappij en, indien dit het geval is, valt de elektronische bemiddelingsdienst onder het beginsel van het vrij verrichten van diensten zoals gewaarborgd door het Unierecht, met name artikel 56 VWEU en de richtlijnen 2006/123/EG en 2000/31/EG (3)?

3)

Mocht het Hof oordelen dat de door UBER SYSTEMS SPAIN SL verrichte dienst geen vervoersdienst is en dus valt onder richtlijn 2006/123: Is artikel 15 van de Ley de Competencia Desleal (wet betreffende oneerlijke mededinging) — wat de schending van de bepalingen inzake de aan mededinging onderhevige activiteiten betreft — inhoudelijk verenigbaar met richtlijn 2006/123, met name met artikel 9 betreffende de vrijheid van vestiging en de vergunningstelsels, voor zover dit artikel naar interne wetten of wetsbepalingen verwijst zonder rekening te houden met het feit dat de regeling voor de verkrijging van licenties of vergunningen op generlei wijze beperkend of onevenredig mag zijn, dat wil zeggen dat zij het beginsel van vrije vestiging niet op onredelijke wijze mag inperken.

4)

Indien wordt bevestigd dat richtlijn 2000/31/EG toepasselijk is op de door UBER SYSTEMS SPAIN SL verrichte dienst: Zijn de beperkingen die een lidstaat stelt aan het vrij verrichten van de elektronische bemiddelingsdienst vanuit een andere lidstaat, door een vergunning of licentie te vereisen of door bij gerechtelijk bevel de staking te gelasten van de elektronische bemiddelingsdienst op basis van de nationale wetgeving inzake oneerlijke mededinging, geldige maatregelen die krachtens artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31/EG afwijken van artikel 3, lid 2, van deze richtlijn?


(1)  PB L 376, blz. 36.

(2)  PB L 204, blz. 37.

(3)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178, blz. 1).


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 10 augustus 2015 — GROFA GmbH/Hauptzollamt Hannover

(Zaak C-435/15)

(2015/C 363/28)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GROFA GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Hannover

Prejudiciële vragen

1)

a)

Is uitvoeringsverordening (EU) nr. 1249/2011 van de Commissie van 29 november 2011 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (1) toepasselijk op de producten die voorwerp van het hoofdgeding zijn (GoPro HERO3 „Black Edition”, „Black Edition Surf” en „Black Edition Motorsport”)?

b)

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

Is uitvoeringsverordening (EU) nr. 1249/2011 rechtsgeldig?

2)

Indien de eerste prejudiciële vraag, onder a of onder b, ontkennend wordt beantwoord:

a)

Is uitvoeringsverordening (EU) nr. 876/2014 van de Commissie van 8 augustus 2014 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (2) toepasselijk op de producten die voorwerp van het hoofdgeding zijn?

b)

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

Is uitvoeringsverordening (EU) nr. 876/2014 rechtsgeldig?

3)

Indien de eerste prejudiciële vraag, onder a of onder b, ontkennend wordt beantwoord:

Moeten de toelichtingen van de Commissie op onderverdeling 8525 8030 en onderverdelingen 8525 8091 en 8525 8099 van de gecombineerde nomenclatuur (3) aldus worden uitgelegd dat er ook van „één opname van 30 minuten of meer” sprake is wanneer de videobeelden in aparte bestanden, elk met een duur van minder dan 30 minuten, worden vastgelegd, en wanneer de kijker bij het afspelen van de opname de overgang tussen de bestanden niet kan opmerken?

4)

Indien de eerste prejudiciële vraag, onder a of onder b, ontkennend en de tweede prejudiciële vraag, onder a en onder b, en de derde prejudiciële vraag bevestigend worden beantwoord:

Staat aan de indeling onder GN-onderverdeling 8525 8099 van videocamera-opnametoestellen die signalen van externe bronnen kunnen opnemen, in de weg dat zij deze signalen niet via een extern televisietoestel of een externe monitor kunnen weergeven?


(1)  PB L 319, blz. 39.

(2)  PB L 240, blz. 12.

(3)  PB 2015, C 76, blz. 1.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 19 augustus 2015 — Belgische Staat tegen Comm. V.A. Wereldhave Belgium e.a.

(Zaak C-448/15)

(2015/C 363/29)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Belgische Staat

Verweersters: Comm. V.A. Wereldhave Belgium, NV Wereldhave International, NV Wereldhave

Prejudiciële vragen

1)

Dient de richtlijn 90/435/EEG (1) van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen in verschillende Lid-Staten zo te worden geïnterpreteerd dat deze richtlijn zich verzet tegen een nationale norm die niet verzaakt aan de Belgische roerende voorheffing op dividenduitkeringen door een Belgische dochtervennootschap aan een in Nederland gevestigde moedermaatschappij die voldoet aan de voorwaarde van de minimum deelname en het bezit ervan, doordat de Nederlandse moedermaatschappij een fiscale beleggingsinstelling is die haar winsten integraal dient uit te keren aan haar aandeelhouders en onder deze voorwaarde van het nultarief in de vennootschapsbelasting kan genieten?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag negatief is, dienen de artikelen 49 (oud artikel 43) en 63 (oud artikel 56) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (zoals het van kracht is sinds de wijziging en vernummering bij het Verdrag van Lissabon) zo te worden geïnterpreteerd dat deze bepalingen zich verzetten tegen een nationale norm die niet verzaakt aan de Belgische roerende voorheffing op dividenduitkeringen door een Belgische dochtervennootschap aan een in Nederland gevestigde moedermaatschappij die voldoet aan de voorwaarde van de minimum deelname en het bezit ervan, doordat de Nederlandse moedermaatschappij een fiscale beleggingsinstelling is die haar winsten integraal dient uit te keren aan haar aandeelhouders en onder deze voorwaarde van het nultarief in de vennootschapsbelasting kan genieten?


(1)  PB L 225, blz. 6.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 24 augustus 2015 — Strafzaak tegen A, B

(Zaak C-453/15)

(2015/C 363/30)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in de strafzaak

A, B

Prejudiciële vraag

Dient artikel 56, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) aldus te worden uitgelegd dat het emissierecht als bedoeld in artikel 3, onder a), van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (2), om gedurende een bepaalde periode één ton kooldioxide-equivalent uit te stoten, dient te worden aangemerkt als een „soortgelijk recht” in de zin van deze bepaling?


(1)  PB L 347, blz. 1.

(2)  PB L 275, blz. 32.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 2 september 2015 — Openbaar Ministerie tegen A.

(Zaak C-463/15)

(2015/C 363/31)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Openbaar Ministerie

Verweerder: A.

Prejudiciële vraag

Laten artikel 2, vierde lid, en artikel 4, punt 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ (1) toe dat de uitvoerende lidstaat deze bepalingen zo omzet in zijn nationale recht, dat hij de eis stelt dal het feit strafbaar is naar zijn recht en dat op het feit naar zijn recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld?


(1)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190, blz. 1).


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) op 7 september 2015 — Sjelle Autogenbrug I/S/Skatteministeriet

(Zaak C-471/15)

(2015/C 363/32)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sjelle Autogenbrug I/S

Verwerende partij: Skatteministeriet

Prejudiciële vraag

Kunnen onderdelen van een afgedankt voertuig die een voor btw-doeleinden geregistreerd bedrijf dat zich bezighoudt met het hergebruik van auto-onderdelen, uit een voertuig demonteert met het oog op wederverkoop als reserveonderdelen, in de omstandigheden van het hoofdgeding worden beschouwd als gebruikte goederen in de zin van artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw-richtlijn)?


(1)  PB L 347, blz. 1.


Gerecht

3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/26


Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Hongarije/Commissie

(Zaak T-346/12) (1)

([„Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van de markten - Sector groenten en fruit - Aan producentenorganisaties toegekende nationale financiële steun - Uitvoeringsbesluit van de Commissie inzake de vergoeding door de Unie van de door Hongarije aan zijn producentenorganisaties toegekende nationale financiële steun - Artikel 103 sexies van verordening (EG) nr. 1234/2007 - Artikel 97 van verordening (EG) nr. 1580/2007”])

(2015/C 363/33)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Fehér en K. Szíjjártó, vervolgens M. Fehér, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Béres, N. Donnelly en B. Schima, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van besluit C(2012) 3324 van de Commissie van 25 mei 2012 inzake aan producentenorganisaties toegekende nationale financiële steun.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hongarije draagt zijn eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 311 van 13.10.2012.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/26


Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Novartis Europharm/Commissie

(Zaak T-472/12) (1)

([„Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Vergunning voor het in de handel brengen van het generieke geneesmiddel Zoledronic acid Teva Pharma - zoledronic acid - Wettelijke gegevensbeschermingsperiode voor de referentiegeneesmiddelen Zometa en Aclasta, die de werkzame stof zoledroninezuur bevatten - Richtlijn 2001/83/EG - Verordeningen (EEG) nr. 2309/93 en (EG) nr. 726/2004 - Algemene vergunning voor het in de handel brengen - Wettelijke gegevensbeschermingsperiode”])

(2015/C 363/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis Europharm Ltd (Horsham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Sipos, vervolgens M. Wilderspin, P. Mihaylova en M. Šimerdová, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Teva Pharma BV (Utrecht, Nederland) (vertegenwoordigers: K. Bacon, barrister, C. Firth, solicitor)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2012)5894 def. van de Commissie van 16 augustus 2012 tot verlening van een vergunning krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad voor het in de handel brengen van „Zoledronic acid Teva Pharma — Zoledroninezuur”, een geneesmiddel voor menselijk gebruik

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Novartis Europharm Ltd zal haar eigen kosten alsook die van de Europese Commissie en van Teva Pharma BV dragen.


(1)  PB C 389 van 15.12.2012.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/27


Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Nestlé Unternehmungen Deutschland/BHIM — Lotte (Afbeelding van een koala)

(Zaak T-483/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat koala’s weergeeft - Ouder nationaal driedimensionaal merk KOALA-BÄREN en ouder nationaal beeldmerk KOALA - Normaal gebruik van het merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 363/35)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nestlé Unternehmungen Deutschland GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Jaeger-Lenz en P. Blumenthal, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: D. Walicka en D. Botis, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Lotte Co. Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: M. Knitter en H. Bickel, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 september 2012 (zaak R 2103/2010-4) inzake een oppositieprocedure tussen Nestlé Schöller GmbH & Co. KG en Lotte Co. Ltd

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 3 september 2012 (zaak R 2103/2010-4) inzake een oppositieprocedure tussen Nestlé Schöller GmbH & Co. KG en Lotte Co. Ltd wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten alsook die van Nestlé Unternehmungen Deutschland GmbH dragen.

3)

Lotte Co. Ltd zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/28


Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Iran Liquefied Natural Gas/Raad

(Zaak T-5/13) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Aan de staat ondergeschikte entiteit - Procesbevoegdheid - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Beoordelingsfout - Werking in de tijd van de gevolgen van een nietigverklaring”))

(2015/C 363/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Iran Liquefied Natural Gas Co. (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: J. Grayston, solicitor, G. Pandey, P. Gjørtler, D. Rovetta, M. Gambardella en N. Pilkington, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en A. de Elera-San Miguel Hurtado, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16), voor zover deze handelingen verzoekster betreffen

Dictum

1)

Besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran wordt nietig verklaard, voor zover daarbij de naam van Iran Liquefied Natural Gas Co. is opgenomen in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB.

2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran wordt nietig verklaard, voor zover daarbij de naam van Iran Liquefied Natural Gas is opgenomen in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010.

3)

De gevolgen van besluit 2012/635 en van uitvoeringsverordening nr. 945/2012 worden ten aanzien van Iran Liquefied Natural Gas gehandhaafd tot op de datum waarop de in artikel 56, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde termijn voor het indienen van een verzoek om hogere voorziening verstrijkt of, indien binnen die termijn hogere voorziening is ingesteld, totdat deze is afgewezen.

4)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten en de door Iran Liquefied Natural Gas in het kader van het onderhavige beroep en van de procedure in kort geding gemaakte kosten.


(1)  PB C 55 van 23.2.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/29


Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Novartis Europharm/Commissie

(Zaak T-67/13) (1)

([„Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Vergunning voor het in de handel brengen van het generieke geneesmiddel Zoledronic acid Hospira - zoledronic acid - Wettelijke gegevensbeschermingsperiode voor de referentiegeneesmiddelen Zometa en Aclasta, die de werkzame stof zoledroninezuur bevatten - Richtlijn 2001/83/EG - Verordeningen (EEG) nr. 2309/93 en (EG) nr. 726/2004 - Algemene vergunning voor het in de handel brengen - Wettelijke gegevensbeschermingsperiode”])

(2015/C 363/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis Europharm Ltd (Horsham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici en M. Šimerdová, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Hospira UK Ltd (Royal Leamington Spa, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Stoate en H. Austin, solicitors, J. Stratford, QC, vervolgens M. Stoate en E. Vickers, solicitors, en J. Stratford)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2012)8605 def. van de Commissie van 19 november 2012 tot verlening van een vergunning krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad voor het in de handel brengen van „Zoledronic acid Hospira — zoledroninezuur”, een geneesmiddel voor menselijk gebruik

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Novartis Europharm Ltd zal haar eigen kosten alsook die van de Europese Commissie en van Hospira UK Ltd dragen.


(1)  PB C 101 van 6.4.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/30


Arrest van het Gerecht van 15 september 2015 — Iralco/Raad

(Zaak T-158/13) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Onjuiste beoordeling”))

(2015/C 363/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Iranian Aluminium Co. (Iralco) (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: S. Millar en S. Ashley, solicitors, M. Lester en M. Happold, barristers)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en I. Rodios, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 356, blz. 71), voor zover daarbij verzoeksters naam is opgenomen op de lijst in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39) en, ten tweede, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 356, blz. 55), voor zover daarbij verzoeksters naam is opgenomen op de lijst in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1)

Dictum

1)

Besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, wordt nietig verklaard, voor zover daarbij de naam van Iranian Aluminium Co. (Iralco) is opgenomen in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB.

2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, wordt nietig verklaard voor zover daarbij de naam van Iralco is opgenomen in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010.

3)

De gevolgen van besluit 2012/829 worden gehandhaafd ten aanzien van Iralco totdat de nietigverklaring van uitvoeringsverordening nr. 1264/2012 effect sorteert.

4)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten alsmede die van Iralco.


(1)  PB C 147 van 25.5.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/31


Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Federación Nacional de Cafeteros de Colombia/BHIM — Hautrive (COLOMBIANO HOUSE)

(Zaak T-387/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk COLOMBIANO HOUSE - Oudere beschermde geografische benaming Café de Colombia - Artikelen 13 en 14 van verordening (EG) nr. 510/2006 - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 363/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Federación Nacional de Cafeteros de Colombia (Bogota, Colombia) (vertegenwoordigers: A. Pomares Caballero en M. Pomares Caballero, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: G. Bertoli en Ó. Mondéjar Ortuño, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënt voor het Gerecht: Nadine Hélène Jeanne Hautrive (Chatou, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Beaumont, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 17 mei 2013 (zaak R 757/2012-5) inzake een oppositieprocedure tussen Federación Nacional de Cafeteros de Colombia en Nadine Hélène Jeanne Hautrive

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 17 mei 2013 (zaak R 757/2012-5) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Federación Nacional de Cafeteros de Colombia.

3)

Nadine Hélène Jeanne Hautrive zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 274 van 21.9.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/32


Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Miettinen/Raad

(Zaak T-395/13) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Advies van de juridische dienst van de Raad over voorstellen voor een richtlijn en voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie - Gedeeltelijke weigering van toegang - Uitzondering betreffende de bescherming van juridische adviezen - Uitzondering betreffende de bescherming van het besluitvormingsproces”])

(2015/C 363/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Samuli Miettinen (Espoo, Finland) (vertegenwoordigers: O. Brouwer en E. Raedts, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Pellinghelli, P. Plaza García en K. Toomus, en vervolgens P. Plaza García, A. Jensen en M. Bauer, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson, E. Karlsson, L. Swedenborg en C. Hagerman, en vervolgens A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson, N. Otte Widgren, K. Sparrman, E. Karlsson, L. Swedenborg en F. Sjövall, gemachtigden) en Republiek Estland (vertegenwoordiger: N. Grünberg, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Raad van 13 mei 2013 waarbij de volledige toegang wordt geweigerd tot document nr. 12979/12 van 27 juli 2012 houdende het advies van de juridische dienst van de Raad betreffende voorstellen voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie, een verordening betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie, en andere instrumenten betreffende de harmonisering van de administratieve sancties in het kader van de financiële diensten

Dictum

1)

Het besluit van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 2013 waarbij de volledige toegang wordt geweigerd tot document nr. 12979/12 van 27 juli 2012 houdende het advies van de juridische dienst van de Raad betreffende voorstellen voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie, een verordening betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie, en andere instrumenten betreffende de harmonisering van de administratieve sancties in het kader van de financiële diensten, en de brief van de Raad van 23 juli 2013 worden nietig verklaard.

2)

De Raad wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Samuli Miettinen.

3)

Het Koninkrijk Zweden en de Republiek Estland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 274 van 21.9.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/33


Arrest van het Gerecht van 14 september 2015 — Brouillard/Hof van Justitie

(Zaak T-420/13) (1)

((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Sluiting van raamovereenkomsten - Vertaling van juridische teksten naar het Frans - Uitnodiging tot indiening van een offerte - Uitsluiting van een voorgestelde onderaannemer - Beroepsbekwaamheid - Vereiste van een voltooide juridische opleiding - Erkenning van diploma’s - Evenredigheid - Transparantie”))

(2015/C 363/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Alain Laurent Brouillard (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-M. Gouazé, vervolgens J. Pertek en D. Dagyaran, advocaten)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Placco, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van de brieven van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2013 waarin de onderneming IDEST Communication SA in het kader van een procedure van gunning via onderhandelingen voor de sluiting van raamovereenkomsten voor de vertaling van juridische teksten vanuit een aantal officiële talen van de Europese Unie naar het Frans (PB 2013/S 047-075037) enerzijds is uitgenodigd een offerte in te dienen en anderzijds is bevestigd dat verzoeker niet zal worden ingeschakeld voor de verrichting van de betrokken diensten.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen

2)

Brouillard wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 325 van 9.11.2013.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/34


Arrest van het Gerecht van 17 september 2015 — Ricoh Belgium/Raad

(Zaak T-691/13) (1)

((„Overheidsopdrachten voor leveringen en voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Multifunctionele zwart-wittoestellen en onderhoudsdiensten - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Motiveringsplicht - Transparantie”))

(2015/C 363/42)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Ricoh Belgium NV (Vilvoorde, België) (vertegenwoordigers: N. Braeckevelt en A. De Visscher, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Vitsentzatos en K. Michoel, gemachtigden, bijgestaan door B. Van Vooren en J. Weytjens, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Raad van 29 oktober 2013 houdende afwijzing van de offerte die verzoekster heeft ingediend in het kader van aanbestedingsprocedure UCA 034/13 betreffende de aankoop of de huur van multifunctionele zwart-wittoestellen en bijbehorende onderhoudsdiensten in de gebouwen die worden gebruikt door het secretariaat-generaal van de Raad (PB 2013/S 83-138901) en houdende gunning van de opdracht aan een andere inschrijver

Dictum

1)

Het besluit van de Raad van 29 oktober 2013 houdende afwijzing van de offerte die Ricoh Belgium NV heeft ingediend in het kader van aanbestedingsprocedure UCA 034/13 betreffende de aankoop of de huur van multifunctionele zwart-wittoestellen en bijbehorende onderhoudsdiensten in de gebouwen die worden gebruikt door het secretariaat-generaal van de Raad en houdende gunning van de opdracht aan een andere inschrijver, wordt nietig verklaard voor zover het perceel 4 betreft.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 52 van 22.2.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/35


Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — Bundesverband Deutsche Tafel/BHIM — Tiertafel Deutschland (Tafel)

(Zaak T-710/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk Tafel - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 363/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bundesverband Deutsche Tafel eV (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Koerl, E. Celenk en S. Vollmer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens M. Fischer, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Tiertafel Deutschland eV (Rathenow, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Nitschke, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 17 oktober 2013 (zaak R 1074/2012-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Tiertafel Deutschland eV en Bundesverband Deutsche Tafel eV

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 17 oktober 2013 (zaak R 1074/2012-4) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten alsook die van Bundesverband Deutsche Tafel eV dragen.

3)

Tiertafel Deutschland eV zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 61 van 1.3.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/36


Arrest van het Gerecht van 18 september 2015 — HTTS en Bateni/Raad

(Zaak T-45/14) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Iran - Bevriezing van tegoeden - Criterium betreffende het verlenen van essentiële diensten aan IRISL of aan entiteiten die haar eigendom zijn, onder haar zeggenschap staan of namens haar optreden - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Eigendomsrecht - Vrijheid van onderneming - Recht op eerbiediging van het gezinsleven - Evenredigheid”))

(2015/C 363/44)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH (Hamburg, Duitsland) en Naser Bateni (Hamburg) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Schlingmann en F. Lautenschlager, vervolgens Schlingmann, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en J.-P. Hix, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2013/661/GBVB van de Raad van 15 november 2013 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 306, blz. 18), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1154/2013 van de Raad van 15 november 2013 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 306, blz. 3), voor zover zij verzoekers betreffen

Dictum

1)

Besluit 2013/661/GBVB van de Raad van 15 november 2013 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, wordt nietig verklaard, voor zover daarbij de naam van HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH en die van Naser Bateni zijn opgenomen op de lijst in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB.

2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1154/2013 van de Raad van 15 november 2013 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, wordt nietig verklaard, voor zover daarbij de naam van HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping en die van Bateni zijn opgenomen op de lijst in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010.

3)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping en Bateni.


(1)  PB C 71 van 8.3.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/37


Arrest van het Gerecht van 16 september 2015 — EMA/Drakeford

(Zaak T-231/14 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Overeenkomst voor bepaalde duur - Besluit tot niet-verlenging - Artikel 8, eerste alinea, RAP - Herkwalificatie van een overeenkomst voor bepaalde duur in een overeenkomst voor onbepaalde duur - Volledige rechtsmacht”))

(2015/C 363/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: T. Jabłoński en N. Rampal Olmedo, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Andere partij in de procedure: David Drakeford (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden); Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä en E. Maurage, gemachtigden); Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex) (vertegenwoordigers: H. Caniard en V. Peres de Almeida, gemachtigden); Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) (vertegenwoordigers: D. Detken, S. Gabbi en C. Pintado, gemachtigden), en Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) (vertegenwoordigers: J. Mannheim en A. Daume, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 5 februari 2014, Drakeford/EMA (F-29/13, JurAmbt., EU:F:2014:10), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 5 februari 2014, Drakeford/EMA (F-29/13, EU:F:2014:10), wordt nietig verklaard voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken in dat arrest zijn volledige rechtsmacht op financieel gebied heeft uitgeoefend.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden voor David Drakeford en voor het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA).

5)

De Europese Commissie, het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex), de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) dragen hun eigen kosten van deze procedure.


(1)  PB C 202 van 30.6.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/38


Arrest van het Gerecht van 17 september 2015 — Bankia/BHIM — Banco ActivoBank (Portugal) (Bankia)

(Zaak T-323/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Bankia - Ouder nationaal woordmerk BANKY - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 363/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bankia, SA (Valencia, Spanje) (vertegenwoordiger: F. De Barba, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Banco ActivoBank (Portugal), SA (Lissabon, Portugal)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 14 februari 2014 (gevoegde zaken R 649/2013-2 en R 744/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen Banco ActivoBank (Portugal), SA en Bankia, SA

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 14 februari 2014 (gevoegde zaken R 649/2013-2 en R 744/2013-2) wordt vernietigd voor zover daarbij het beroep van Banco ActivoBank (Portugal) SA is toegewezen voor „diensten op het gebied van onroerend goed” van klasse 36 waarvoor inschrijving van het gemeenschapsmerk is aangevraagd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Bankia, SA en het BHIM dragen ieder hun eigen kosten.


(1)  PB C 261 van 11.8.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/38


Arrest van het Gerecht van 17 september 2015 — Volkswagen/BHIM (COMPETITION)

(Zaak T-550/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk COMPETITION - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 363/47)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Sander, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 15 mei 2014 (zaak R 2082/2013-1) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordteken COMPETITION als gemeenschapsmerk.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Volkswagen AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 239 van 22.9.2014.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/39


Beroep ingesteld op 10 augustus 2015 — Petrov e.a./Europees Parlement

(Zaak T-452/15)

(2015/C 363/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Andrei Petrov (Sint-Petersburg, Rusland), Fedor Biryukov (Moskou, Rusland), Alexander Sotnichenko (Sint-Petersburg, Rusland) (vertegenwoordiger: P. Richter, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

Nietigverklaring van de beslissing van de voorzitter van het Europees Parlement van 16 juni 2015 om verzoekende partijen de toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement te ontzeggen;

verwijzing van verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Verzoekende partijen stellen dat zij in strijd met het in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde verbod uitsluitend op basis van hun nationaliteit zijn gediscrimineerd, aangezien er geen objectieve redenen bestaan om hun de toegang te ontzeggen. Bovendien vormde volgens verzoekende partijen hun aanwezigheid in het gebouw van het Parlement geen gevaar voor de veiligheid of de goede werking van het Parlement.

2.

Tweede middel: misbruik van bevoegdheid

Verzoekende partijen betogen dat de handelingen van de voorzitter van het Europees Parlement kennelijk willekeurig zijn en diametraal indruisen tegen het in het primaire recht neergelegde verbod van discriminatie.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/40


Beroep ingesteld op 20 augustus 2015 — European Dynamics Luxembourg e.a./ECHA

(Zaak T-477/15)

(2015/C 363/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: European Dynamics Luxembourg SA (Luxemburg, Luxemburg), European Dynamics Belgium NV (Brussel, België), Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: M. Sfyri, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

Verzoeksters verzoeken het Gerecht:

verweerders gunningsbesluit betreffende de tweede fase van de niet-openbare aanbestedingsprocedure ECHA/2014/86, dat verweerder aan verzoeksters heeft doen toekomen bij brief van 25 juni 2015 en waarbij zij ervan op de hoogte zijn gesteld dat hun offerte niet was aanvaard en dat het contract was gegund aan een ander consortium, nietig te verklaren;

verweerder te gelasten tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden wegens het verlies van de kans om een contract te worden gegund, welke schade zij begroten op 5 20  000 EUR, en

verweerder te verwijzen in de advocatenhonoraria en de andere kosten en uitgaven die verzoeksters in verband met dit beroep moeten dragen, zelfs indien het beroep wordt verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters twee middelen aan.

1.

Verzoeksters betogen dat ECHA in het kader van de beoordeling van hun offerte de motiveringsplicht heeft geschonden, aangezien het niet heeft toegelicht wat de relatieve voordelen waren van de gekozen offerte.

2.

Verzoeksters stellen dat ECHA in het kader van de beoordeling van hun offerte diverse kennelijke beoordelingsfouten heeft begaan. Subsidiair voeren zij aan dat het in de fase van de beoordeling van de offertes nieuwe en voorheen onbekende criteria heeft toegevoegd.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/41


Beroep ingesteld op 26 augustus 2015 — Deutsche Lufthansa/Commissie

(Zaak T-492/15)

(2015/C 363/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Lufthansa AG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Martin-Ehlers, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de Europese Commissie van 1 oktober 2014 in de zaak SA.21121 (C 29/2008) (ex NN 54/2007) — Flughafen Hahn en Ryanair — nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster in wezen de volgende middelen aan:

de Commissie heeft een procedurele onregelmatigheid begaan, aangezien zij in 2014 geen bespreking heeft willen houden met verzoekster;

de Commissie heeft niet alle relevante feiten van deze zaak weergegeven, hoewel zij van die feiten op de hoogte was toen zij de bestreden beslissing vaststelde;

de Commissie heeft de feiten onjuist weergegeven. Zij heeft immers een onjuist beeld van de zaak geschetst doordat zij bepaalde elementen niet in aanmerking heeft genomen.

de bestreden beslissing bevat duidelijke tegenstrijdigheden;

de Commissie heeft de ten gunste van de betrokken luchthavens getroffen maatregelen juridisch onjuist beoordeeld, voor zover zij bepaalde maatregelen niet als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU heeft aangemerkt en andere als met de gemeenschappelijke markt verenigbare staatssteun;

de Commissie heeft de ten gunste van de betrokken luchtvaartmaatschappij getroffen maatregelen juridisch onjuist beoordeeld, aangezien zij overheidsmaatregelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU uitmaken.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/42


Action brought on 28 August 2015 — Fontem Holdings 4/BHIM (BLU ECIGS)

(Zaak T-511/15)

(2015/C 363/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fontem Holdings 4 BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: A. Poulter, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „BLU ECIGS” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 579 603

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 29 juni 2015 in zaak R 2697/2014-4

Conclusies

Vernietiging van de bestreden beslissing;

vernietiging van de beslissing van de onderzoeker van 22 augustus 2014 voor aanvraag nr. 12 579 603;

aanvaarding van inschrijvingsaanvraag nr. 12 579 603.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/42


Beroep ingesteld op 4 september 2015 — myToys.de/BHIM — Laboratorios Indas (myBaby)

(Zaak T-519/15)

(2015/C 363/52)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: myToys.de GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Hauss-Löhde en M. Mette, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Laboratorios Indas, SA (Pozuelo de Alarcon, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „myBaby” — inschrijvingsaanvraag nr. 10 846 426

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 juni 2015 in zaak R 1002/2014-2

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 juni 2015 in beroepsprocedure R 1002/2014-2;

volledige afwijzing van de oppositie;

herroeping van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 21 mei 2015 in beroepsprocedure R 1137/2014-2;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 15, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 216/96 van 5 februari 1996 houdende het Reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/43


Beroep ingesteld op 21 september 2015 — Terna/Commissie

(Zaak T-544/15)

(2015/C 363/53)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Terna — Rete elettrica nazionale SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Police, L. Di Via, F. Covone, D. Carria, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Primair, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie — directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer (directoraat-generaal Energie — SRD.3 — Financial management), ref. nr. Move.srd.3.dir(2015)2669621 van 6 juli 2015, voor zover daarin vergoeding is uitgesloten voor de kosten die Terna heeft gedragen in verband met de projecten nr. 2009-E255/09-ENER/09-TEN-E-SI2.564583 en nr. 2007-E221/07/2007-TREN/07TEN-E-S07.91403, en wordt vastgesteld dat de met betrekking tot die projecten toegekende bedragen die in de aan het bestreden besluit gehechte tabel zijn aangegeven, moeten worden gerestitueerd;

subsidiair, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie — directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer (directoraat-generaal Energie — SRD.3 — Financial management), ref. nr. Move.srd.3.dir(2015)2669621 van 6 juli 2015, voor zover daarin de vergoeding voor de kosten die Terna heeft gedragen in verband met de projecten nr. 2009-E255/09-ENER/09-TEN-E-SI2.564583 en nr. 2007-E221/07/2007-TREN/07TEN-E-S07.91403 niet is verlaagd met het bedrag dat overeenkomt met uitsluitend de winst die door CESI SpA is gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de maatregel van de Europese Commissie — directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer (directoraat-generaal Energie — SRD.3 — Financial management), ref. nr. Move.srd.3.dir(2015)2669621 van 6 juli 2015, ontvangen door Terna SpA op 21 juli 2015 (prot. nr. 0011151), voor zover daarin is uitgesloten dat artikel 40, lid 3, van richtlijn 2004/17/EG werkt met betrekking tot de verstrekte bijdragen voor de projecten nr. 2009-E255/09-ENER/09-TEN-E-SI2.564583 en nr. 2007-E221/07/2007-TREN/07TEN-E-S07.91403, en wordt vastgesteld dat de met betrekking tot die projecten toegekende bedragen die in de aan het bestreden besluit gehechte tabel zijn aangegeven, moeten worden gerestitueerd; het is tevens gericht tegen elke andere voorbereidende of daarmee samenhangende handeling, inzonderheid in verband met, voor zover mogelijk, de nota van de Europese Commissie — directoraat-generaal Energie (directoraat B — Voorzieningszekerheid, energiemarkten en -netwerken, B.1 — Energiebeleid, voorzieningszekerheid en netwerken), ref. nr. ENER.B1(2014)509729 van 18 juni 2014, en van Audit Report nr. B22-09 van 1 februari 2013, voor zover daarin wordt verklaard dat de kosten die door Terna SpA zijn gedragen in verband met de prestaties van CESI SpA in het kader van de projecten niet in aanmerking komen voor vergoeding.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: ontvankelijkheid van het beroep.

Verzoekster voert aan dat de bestreden maatregel is genomen jegens de huidige verzoekster, aangezien de gevolgen haar rechtstreeks en individueel raken, en dat de bovengenoemde maatregel, hoewel een concrete uitvoeringsmaatregel ontbreekt, moet worden beschouwd als definitief en niet onderhevig aan nadere herziening door verweerster.

2.

Tweede middel: ten gronde, onjuiste toepassing van de artikelen 14 en 37 van richtlijn 2004/17/EG betreffende onderaanneming van uit te voeren werken, ontoereikend onderzoek en ontoereikende motivering van de bestreden maatregel, onjuiste toepassing van artikel III.7, leden 1, 4 en 6 van bijlage III bij besluit D/207630 van 2008 en onjuiste toepassing van artikel III.7, leden 1, 4 en 6 van bijlage III bij besluit D/7181 van 2010, als gevolg van de onverschuldigde verlaging van de vergoeding voor projecten wegens vermeend verzuim door Terna om de aanbestedingsprocedures juist toe te passen.

Verzoekster voert inzonderheid aan dat de opname van een beding dat onderaanneming mogelijk maakt in de raamovereenkomsten tussen Terna en CESI na een procedure van gunning via onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van opdracht, niet kan worden geacht in strijd te zijn met richtlijn 2004/17/EG noch met vrucht kan worden ingeroepen als vermeende aanwijzing voor het ontbreken van technische redenen op grond waarvan de opdracht aan een bepaalde marktdeelnemer kan worden gegund.

Aan de maatregel kleeft ook overigens een gebrek in verband met de onjuiste kwalificatie van de verhouding tussen raamovereenkomst en afzonderlijke overeenkomsten die aan Terna en CESI zijn gegund.

3.

Derde middel: onjuiste toepassing van artikel 40, lid 3, onder c), van richtlijn 2014/17/EG, doordat de Europese Commissie van mening was dat niet was voldaan aan de technische voorwaarden op grond waarvan overeenkomsten zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging aan een bepaalde marktdeelnemer kunnen worden gegund, ontoereikend onderzoek en ontoereikende motivering van de afwijzing van het verzoek om vergoeding.

4.

Vierde middel: onjuiste toepassing van richtlijn 2004/17/EG en schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen, dat bij Terna is gewekt doordat de toelaatbaarheid van de verzoeken om vergoeding in verband met de overeenkomsten die onder de raamovereenkomst vallen, is uitgesloten ongeacht de bekendmaking in het PB EU van de gunning en de betrekkelijk geringe belang van enkele bedragen voor de toepassing van de Europese procedures.

5.

Vijfde middel: subsidiair, schending van het redelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel vanwege het besluit van de Commissie om de verzoeken om vergoeding geheel uit te sluiten in plaats van de vergoeding evenredig te verlagen.


Gerecht voor ambtenarenzaken

3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/46


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 21 september 2015 — Anagnostu e.a./Commissie

(Zaak F-72/11) (1)

((Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsrondes 2010 en 2011 - Vermenigvuldigingsfactoren - Artikel 6, lid 2, van het Statuut - Overgangsmaatregelen voor de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2011 –Artikel 9 van bijlage XIII bij het Statuut - Artikel 9 van bijlage XIII bij het Statuut - Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut - Vaststelling van bevorderingsdrempels - Niet-plaatsing op de lijst van bevorderde ambtenaren - Procesbelang))

(2015/C 363/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Anastasios Anagnostu (Sint-Pieters-Woluwe, België), en 24 andere verzoekers (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: J. Currall, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek om, enerzijds, nietigverklaring van de besluiten tot vaststelling van de drempels voor bevordering tot de rangen AD 13 en AD 14 in de bevorderingsronden 2010 en 2011 en, anderzijds, nietigverklaring van de lijst van ambtenaren die in de bevorderingsronde 2010 zijn bevorderd tot de rangen AD 13 en AD 14, en nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie houdende weigering om een veel groter aantal andere ambtenaren te bevorderen tot de rangen AD 12 of AD 13

Dictum

1)

De besluiten van de Europese Commissie van 26 november 2010 om de heer Antoulas, mevrouw Bruni, mevrouw Nicolaidou-Kallergis en de heer Xanthopoulos niet te bevorderen, worden nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie draagt vier vijfentwintigste van haar eigen kosten en wordt verwezen in vier vijfentwintigste van de kosten van verzoekers.

4)

De andere verzoekers dan de heer Antoulas, mevrouw Bruni, mevrouw Nicolaidou-Kallergis en de heer Xanthopoulos dragen eenentwintig vijfentwintigste van hun eigen kosten en worden verwezen in eenentwintig vijfentwintigste van de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 290 van 1.10.2011, blz. 20.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/47


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 22 september 2015 — Barnett/EESC

(Zaak F-20/14) (1)

((Openbare dienst - Pensioen - Ouderdomspensioen - Voortijdige pensionering zonder vermindering van pensioenrechten - AUB van artikel 9, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut - Exceptie van onwettigheid van de AUB - Dienstbelang - Definitie - Geen definitie - Duur van de beroepsactiviteit van de verzoeker - Inaanmerkingneming van de gehele beroepsloopbaan zowel binnen als buiten de instellingen van de Unie - Beoordelingsmarge van de instelling - Rechtmatigheid))

(2015/C 363/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Inge Barnett (Roskilde, Denemarken) (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Nikolajsen, advocaat, vervolgens S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (vertegenwoordigers: M. Pascua Mateo, L. Camarena Januzec en K. Gambino, gemachtigden, M. Troncoso Ferrer en F.-M. Hislaire, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het EESC tot afwijzing van verzoeksters verzoek om krachtens artikel 9, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut in aanmerking te komen voor voortijdige pensionering zonder vermindering van pensioenrechten

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013 tot vaststelling van de lijst van personen die voor 2013 in aanmerking komen voor de maatregel voorzien in artikel 9, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, wordt nietig verklaard, voor zover daarbij wordt geweigerd om Barnett in aanmerking te laten komen voor die maatregel.

2)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Barnett.


(1)  PB C 175 van 10.6.2014, blz. 55.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/47


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 22 september 2015 — Gioria/Commissie

(Zaak F-82/14) (1)

((Openbare dienst - Algemene vergelijkende onderzoeken - Vergelijkend onderzoek EPSO/AST/126/12 - Verwantschap tussen een jurylid en een kandidaat - Belangenconflict - Artikel 27 van het Statuut - Aanwerving van ambtenaren die vanuit het oogpunt van integriteit aan de hoogste eisen voldoen - Besluit om de kandidaat uit te sluiten van het vergelijkend onderzoek))

(2015/C 363/56)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Roberto Gioria (Veruno, Italië) (vertegenwoordiger: M. Cornacchia, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker uit te sluiten van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/126/2012, op grond dat hij het selectiecomité niet had meegedeeld dat hij verwant was met één van de juryleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Gioria draagt de helft van zijn kosten.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de helft van de kosten van Gioria.


(1)  PB C 388 van 3.11.2014, blz. 32.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/48


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 22 september 2015 — Silvan/Commissie

(Zaak F-83/14) (1)

((Openbare dienst - Ambtenaren - Bevorderingsronde 2013 - Besluit om verzoeker niet te bevorderen - Artikelen 43 en 45, lid 1, van het Statuut - AUB van de Commissie - Exceptie van onwettigheid - Vergelijking van verdiensten - Inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten - Geen punten of analytische beoordelingen - In woorden uitgedrukt commentaar))

(2015/C 363/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Juha Tapio Silvan (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. de Abreu Caldas, M. de Abreu Caldas en J.-N. Louis, advocaten, vervolgens J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2013 van de Europese Commissie niet naar de volgende rang (AST 10) te bevorderen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Silvan draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 7 van 12.1.2015, blz. 47.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/49


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 24 september 2015 — Weissenfels/Parlement

(Zaak F-92/14) (1)

((Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep tot schadevergoeding - Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie - Inhoud van een e-mail die de administratie aan een gepensioneerd ambtenaar heeft gezonden - Afbreuk aan de eerbaarheid van de verzoeker - Geen afbreuk - Toezending door de gemachtigden van de instelling van verzoekers persoonsgegevens aan zijn advocaat in het kader van een procedure voor het Gerecht - Schending van verordening nr. 45/2001 - Feitelijk onjuiste stellingen))

(2015/C 363/58)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Roderich Weissenfels (Freiburg im Breisgau, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Maximini, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: J. Steele en S. Seyr, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om, ten eerste, nietigverklaring van de afwijzing door het Europees Parlement van verzoekers verzoek om vergoeding van de schade die hij heeft geleden door de schending van het recht op eerbiediging van zijn privé-leven en van de bepalingen van verordening nr. 45/2001 bij de behandeling van een eerdere zaak en, ten tweede, vergoeding van de immateriële schade die hij zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Weissenfels draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement.


(1)  PB C 448 van 15.12.2014, blz. 40.


3.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/49


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 21 september 2015 — De Simone/ECDC

(Zaak F-71/15) (1)

(2015/C 363/59)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 245 van 27.7.2015, blz. 50.