ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 354

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
26 oktober 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2015/C 354/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

Gerecht

2015/C 354/02

Toevoeging van de rechters aan de kamers

2


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2015/C 354/03

Zaak C-398/13 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 september 2015 — Inuit Tapiriit e.a./Europese Commissie, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie [Hogere voorziening — Verordening (EU) nr. 737/2010 — Verordening houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1007/2009 — Handel in zeehondenproducten — Beperkingen op de invoer en het in de handel brengen van die producten — Geldigheid — Rechtsgrondslag — Artikel 95 EG — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 17 — Verklaring van de Verenigde Naties inzake de Rechten van Inheemse Volkeren — Artikel 19]

4

2015/C 354/04

Zaak C-526/13: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Mokestinių ginčų komisija prie Lietuvos Respublikos vyriausybės — Litouwen) — Fast Bunkering Klaipėda UAB/Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos [Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 148, onder a) — Levering van goederen — Begrip — Vrijstelling — Levering van goederen bestemd voor de bevoorrading van schepen voor de vaart op volle zee — Leveringen aan in eigen naam handelende tussenpersonen]

5

2015/C 354/05

Zaak C-89/14: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — A2A SpA/Agenzia delle Entrate [Prejudiciële verwijzing — Staatssteun — Berekening van rente bij de terugvordering van steun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt — Enkelvoudige of samengestelde rente — Nationale wettelijke regeling die voor de renteberekening verwijst naar verordening (EG) nr. 794/2004 — Terugvorderingsbeschikking waarvan kennis is gegeven vóór inwerkingtreding van die verordening]

5

2015/C 354/06

Zaak C-110/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Oradea — Roemenië) — Horațiu Ovidiu Costea/SC Volksbank România SA [Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 93/13/EEG — Artikel 2, onder b) — Begrip ‚consument’ — Kredietovereenkomst gesloten door een natuurlijke persoon die het beroep van advocaat uitoefent — Terugbetaling van een lening met als onderpand een onroerend goed dat toebehoort aan het advocatenkantoor van de kredietnemer — Kredietnemer die beschikt over de noodzakelijke kennis om vóór de ondertekening van de overeenkomst te beoordelen of een beding oneerlijk is]

6

2015/C 354/07

Zaak C-125/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Iron & Smith kft/Unilever NV (Prejudiciële verwijzing — Merken — Inschrijving van een nationaal merk dat gelijk is aan of overeenstemt met een ouder gemeenschapsmerk — Bekend gemeenschapsmerk in de Europese Unie — Geografische reikwijdte van bekendheid)

7

2015/C 354/08

Zaak C-127/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Andrejs Surmačs/Finanšu un kapitāla tirgus komisija (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 94/19/EG — Bijlage I, punt 7 — Depositogarantiestelsel — Uitsluiting van bepaalde deposanten van het depositogarantiestelsel — Uitsluiting van een beheerder)

7

2015/C 354/09

Zaak C-309/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — Confederazione Generale Italiana del Lavoro (CGIL), Istituto Nazionale Confederale Assistenza (INCA)/Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Interno, Ministero dell’Economia e delle Finanze (Prejudiciële verwijzing — Status van langdurig ingezeten derdelanders — Richtlijn 2003/109/EG — Nationale regeling — Afgifte en verlenging van een verblijfsvergunning — Voorwaarde — Verplichte financiële bijdrage — Bedrag dat 8 keer hoger is dan het bedrag voor de afgifte van een nationale identiteitskaart — Schending van de beginselen van richtlijn 2003/109/EG)

8

2015/C 354/10

Zaak C-321/14: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Krefeld — Duitsland) — Colena AG/Karnevalservice Bastian GmbH [Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de wetgevingen — Cosmetische producten — Bescherming van de consument — Verordening (EG) nr. 1223/2009 — Werkingssfeer — Kleurlenzen met motief zonder sterkte — Aanduiding op de buitenverpakking dat het betrokken product een cosmetisch product is — Bescherming van de consument]

9

2015/C 354/11

Zaak C-383/14: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)/Société Sodiaal International [Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de financiële belangen van de Unie — Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 — Artikel 3 — Terugvordering van communautaire steun — Administratieve sanctie — Administratieve maatregel — Verjaringstermijn]

9

2015/C 354/12

Zaak C-386/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative d’appel de Versailles — Frankrijk) — Groupe Steria SCA/Ministère des finances et des comptes publics [Prejudiciële verwijzing — Belastingwetgeving — Vrijheid van vestiging — Richtlijn 90/435/EG — Artikel 4, lid 2 — Grensoverschrijdende dividenduitkeringen — Vennootschapsbelasting — Groepsbelasting (Franse fiscale integratie) — Vrijstelling voor door dochterondernemingen van een fiscaal geïntegreerde groep uitgekeerde dividenden — Vereiste van ingezetenschap — Door niet-ingezeten dochterondernemingen uitgekeerde dividenden — Niet-aftrekbare kosten en lasten die verband houden met de deelneming]

10

2015/C 354/13

Zaak C-463/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Asparuhovo Lake Investment Company LTD/Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 24, lid 1, 25, onder b), 62, lid 2, 63 en 64, lid 1 — Begrip verrichten van diensten — Abonnementsovereenkomsten voor het verrichten van adviesdiensten — Belastbaar feit — Noodzaak van bewijs dat de diensten daadwerkelijk zijn verricht — Verschuldigdheid van de belasting)

11

2015/C 354/14

Zaak C-342/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberster Gerichtshofs (Oostenrijk) op 8 juli 2015 — Leopoldine Gertraud Piringer

11

2015/C 354/15

Zaak C-375/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 15 juli 2015 — BAWAG PSK Bank für Arbeit und Wirtschaft und Österreichische Postsparkasse AG/Verein für Konsumenteninformation

12

2015/C 354/16

Zaak C-380/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Baleares (Spanje) op 16 juli 2015 — Francisca Garzón Ramos en José Javier Ramos Martín/Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria, S.A. en Intercotrans S.L.

13

2015/C 354/17

Zaak C-382/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2015 door Skype tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 mei 2015 in zaak T-183/13, Skype/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

14

2015/C 354/18

Zaak C-383/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2015 door Skype tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 mei 2015 in zaak T-423/12, Skype/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

15

2015/C 354/19

Zaak C-384/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2015 door Skype tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 mei 2015 in zaak T-184/13, Skype/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

16

2015/C 354/20

Zaak C-387/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 17 juli 2015 — Hilde Orleans e.a. tegen Vlaams Gewest, andere partij; Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen

18

2015/C 354/21

Zaak C-388/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 17 juli 2015 — Denis Malcorp e.a. tegen Vlaams Gewest, andere partij; Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen

19

2015/C 354/22

Zaak C-395/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona (Spanje) op 22 juli 2015 — Mohamed Daouidi/Bootes Plus S.L., Fondo de Garantía Salarial en Ministerio Fiscal

19

2015/C 354/23

Zaak C-398/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 23 juli 2015 — Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Lecce/Salvatore Manni

20

2015/C 354/24

Zaak C-431/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Cantabria (Spanje) op 7 augustus 2015 — Liberbank, S.A./Rafael Piris del Campo

21

2015/C 354/25

Zaak C-433/15: Beroep ingesteld op 6 augustus 2015 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

22

2015/C 354/26

Zaak C-443/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Labour Court, Ireland (Ierland) op 13 augustus 2015 — Dr David L. Parris/Trinity College Dublin, Higher Education Authority, Department of Public Expenditure and Reform, Department of Education and Skills

24

2015/C 354/27

Zaak C-445/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice, Queen’s Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 17 augustus 2015 — The Queen, op verzoek van Nutricia Ltd/Secretary of State for Health

25

2015/C 354/28

Zaak C-458/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Saarbrücken (Duitsland) op 28 augustus 2015 — Strafzaak tegen K. B.

27

2015/C 354/29

Zaak C-468/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2015 door PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 juni 2015 in zaak T-26/12, PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas)/Raad van de Europese Unie

27

2015/C 354/30

Zaak C-257/15: Beschikking van de president van het Hof van 8 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Michael Ihden, Gisela Brinkmann/TUIfly GmbH

28

2015/C 354/31

Zaak C-299/15: Beschikking van de president van de Negende kamer van het Hof van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de première instance de Bruxelles — België) — Daniele Striani, Mad Management SPRL, Franck Boucher e.a. en RFC Sérésien ASBL/Union Européenne des Sociétés de Football Association (UEFA) en Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB)

29

 

Gerecht

2015/C 354/32

Zaak T-30/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO INGRÉDIENTS VÉGÉTAUX PROPRE FABRICATION) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO INGRÉDIENTS VÉGÉTAUX PROPRE FABRICATION — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

30

2015/C 354/33

Zaak T-77/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — EE/BHIM (Afbeelding van een grijs patroon) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor een gemeenschapsbeeldmerk dat een grijs patroon afbeeldt — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

30

2015/C 354/34

Gevoegde zaken T-91/14 en T-92/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Schniga/CPVO — Brookfield New Zealand (Gala Schnitzer) (Kweekproducten — Aanvraag voor een communautair kwekersrecht voor het appelras Gala Schnitzer — Technisch onderzoek — Onderscheid — Testrichtsnoeren — Beoordelingsbevoegdheid van de voorzitter van het CPVO)

31

2015/C 354/35

Zaak T-94/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — EE/BHIM (Afbeelding van een gekleurd patroon) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een gekleurd patroon afbeeldt — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

32

2015/C 354/36

Zaak T-143/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — EE/BHIM (Afbeelding van een geelachtig patroon) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een geelachtig patroon afbeeldt — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

32

2015/C 354/37

Zaak T-144/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — EE/BHIM (Afbeelding van een ivoorkleurig stippenpatroon) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een ivoorkleurig stippenpatroon afbeeldt — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

33

2015/C 354/38

Zaak T-321/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Volkswagen/BHIM (STREET) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk STREET — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

33

2015/C 354/39

Zaak T-568/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO FLUIDE DE PLANTE PROPRE FABRICATION) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO FLUIDE DE PLANTE PROPRE FABRICATION — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

34

2015/C 354/40

Zaak T-569/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO COMPLEXE DE PLANTES ENRICHI EN PROTÉINES PROPRE FABRICATION) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO COMPLEXE DE PLANTES ENRICHI EN PROTÉINES PROPRE FABRICATION — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

35

2015/C 354/41

Zaak T-570/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO MIT PFLANZENFLUID AUS EIGENER HERSTELLUNG) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO MIT PFLANZENFLUID AUS EIGENER HERSTELLUNG — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

35

2015/C 354/42

Zaak T-571/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO PROTEINREICHER PFLANZENKOMPLEX AUS EIGENER HERSTELLUNG) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO PROTEINREICHER PFLANZENKOMPLEX AUS EIGENER HERSTELLUNG — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

36

2015/C 354/43

Zaak T-572/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO CON ESTRATTI VEGETALI DI PRODUZIONE PROPRIA) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO CON ESTRATTI VEGETALI DI PRODUZIONE PROPRIA — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

36

2015/C 354/44

Zaak T-608/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (ORGANIC WITH PLANT FLUID FROM OUR OWN PRODUCTION) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ORGANIC WITH PLANT FLUID FROM OUR OWN PRODUCTION — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

37

2015/C 354/45

Zaak T-609/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (ORGANIC PROTEIN RICH PLANT COMPLEX FROM OUR OWN PRODUCTION) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ORGANIC PROTEIN RICH PLANT COMPLEX FROM OUR OWN PRODUCTION — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

38

2015/C 354/46

Zaak T-610/14: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO organic) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO organic — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

38

2015/C 354/47

Zaak T-441/13: Beschikking van het Gerecht van 1 september 2015 — Makhlouf/Raad (Beroep tot nietigverklaring — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Motiveringsplicht — Rechten van verdediging — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming — Onjuiste beoordeling — Eigendomsrecht — Recht op eerbiediging van het privéleven — Evenredigheid — Gezag van gewijsde — Beroepstermijn — Ontvankelijkheid — Beroep kennelijk rechtens ongegrond)

39

2015/C 354/48

Zaak T-523/14: Beschikking van het Gerecht van 27 augustus 2015 — Squeeze Life/BHIM — Evolution Fresh (SQUEEZE LIFE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Intrekking van de inschrijvingsaanvraag — Rectificatie van de beslissing waarbij een einde wordt gemaakt aan het beroep voor de kamer van beroep — Afdoening zonder beslissing)

40

2015/C 354/49

Zaak T-495/15: Beroep ingesteld op 27 augustus 2015 — Sociedad agraria de transformación no9982 Montecitrus/BHIM — Spanish Oranges (MOUNTAIN CITRUS SPAIN)

40

2015/C 354/50

Zaak T-499/15: Beroep ingesteld op 31 augustus 2015 — LG Electronics/BHIM — Cyrus Wellness Consulting (VIEWTY SMILE)

41

2015/C 354/51

Zaak T-500/15: Beroep ingesteld op 31 augustus 2015 — LG Electronics/BHIM — Cyrus Wellness Consulting (VIEWTY PRO)

42

2015/C 354/52

Zaak T-503/15: Beroep ingesteld op 1 september 2015 — Aranynektár/BHIM — Naturval Apícola (Natür-bal)

43

2015/C 354/53

Zaak T-504/15: Beroep ingesteld op 2 september 2015 — Rafhaelo Gutti/BHIM — Transformados del Sur (CAMISERIA LA ESPAÑOLA)

43

2015/C 354/54

Zaak T-507/15: Beroep ingesteld op 2 september 2015 — Polen/Commissie

44

2015/C 354/55

Zaak T-509/15: Beroep ingesteld op 3 september 2015 — Kessel medintim/BHIM — Janssen-Cilag (Premeno)

45

2015/C 354/56

Zaak T-510/15: Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Mengozzi/BHIM — Consorzio per la Tutela dell’Olio Extravergine di Oliva Toscano (TOSCORO)

46

2015/C 354/57

Zaak T-512/15: Beroep ingesteld op 4 september 2015 — Sun Cali/BHIM — Abercrombie & Fitch Europe (SUN CALI)

47

2015/C 354/58

Zaak T-513/15: Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Gruppe Nymphenburg Consult/BHIM (Limbic® Map)

48

2015/C 354/59

Zaak T-516/15: Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Gruppe Nymphenburg Consult/BHIM (Limbic® Types)

48

2015/C 354/60

Zaak T-517/15: Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Gruppe Nymphenburg Consult/BHIM (Limbic® Sales)

49

2015/C 354/61

Zaak T-518/15: Beroep ingesteld op 2 september 2015 — Frankrijk/Commissie

50

2015/C 354/62

Zaak T-520/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 september 2015 door Filip Mikulik tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 juni 2015 in zaak F-67/14, Mikulik/Raad

51

2015/C 354/63

Zaak T-522/15: Beroep ingesteld op 10 september 2015 — CCPL e.a./Commissie

52

2015/C 354/64

Zaak T-523/15: Beroep ingesteld op 10 september 2015 — Italmobiliare e.a./Commissie

53

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2015/C 354/65

Zaak F-103/15: Beroep ingesteld op 16 juli 2015 — ZZ/Commissie

55

2015/C 354/66

Zaak F-111/15: Beroep ingesteld op 31 juli 2015 — ZZ/Commissie

55

2015/C 354/67

Zaak F-119/15: Beroep ingesteld op 20 augustus 2015 — ZZ/Europol

56

2015/C 354/68

Zaak F-120/15: Beroep ingesteld op 20 augustus 2015 — ZZ/Europol

56

2015/C 354/69

Zaak F-121/15: Beroep ingesteld op 21 augustus 2015 — ZZ/Commissie

57

2015/C 354/70

Zaak F-122/15: Beroep ingesteld op 22 augustus 2015 — ZZ/Commissie

57


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2015/C 354/01)

Laatste publicatie

PB C 346 van 19.10.2015

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 337 van 12.10.2015

PB C 328 van 5.10.2015

PB C 320 van 28.9.2015

PB C 311 van 21.9.2015

PB C 302 van 14.9.2015

PB C 294 van 7.9.2015

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


Gerecht

26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/2


Toevoeging van de rechters aan de kamers

(2015/C 354/02)

Op 8 oktober 2015 heeft de voltallige vergadering van het Gerecht, na de ambtsaanvaarding van rechter Forrester, besloten over te gaan tot wijziging van het besluit van het Gerecht van 23 oktober 2013 (1) inzake de toevoeging van de rechters aan de kamers.

Voor de periode van 8 oktober 2015 tot en met 31 augustus 2016 zijn de rechters aan de kamers toegevoegd als volgt:

Eerste kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Kanninen, vicepresident, mevrouw Pelikánová, de heer Buttigieg, de heer Gervasoni en de heer Madise, rechters.

Eerste kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Kanninen, vicepresident;

Mevrouw Pelikánová, rechter;

De heer Buttigieg, rechter.

Tweede kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

Mevrouw Martins Ribeiro, kamerpresident, de heer Bieliūnas, de heer Gervasoni, de heer Madise en de heer Forrester, rechters.

Tweede kamer, zetelend met drie rechters:

Mevrouw Martins Ribeiro, kamerpresident;

De heer Gervasoni, rechter;

De heer Madise, rechter.

Derde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Papasavvas, kamerpresident, mevrouw Labucka, de heer Bieliūnas, de heer Kreuschitz en de heer Forrester, rechters.

Derde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Papasavvas, kamerpresident;

De heer Bieliūnas, rechter;

De heer Forrester, rechter.

Vierde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Prek, kamerpresident, mevrouw Labucka, de heer Schwarcz, mevrouw Tomljenović en de heer Kreuschitz, rechters.

Vierde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Prek, kamerpresident;

Mevrouw Labucka, rechter;

De heer Kreuschitz, rechter.

Vijfde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Dittrich, kamerpresident, de heer Dehousse, de heer Schwarcz, mevrouw Tomljenović en de heer Collins, rechters.

Vijfde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Dittrich, kamerpresident;

De heer Schwarcz, rechter;

Mevrouw Tomljenović, rechter.

Zesde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Frimodt Nielsen, kamerpresident, de heer Dehousse, mevrouw Wiszniewska-Białecka, de heer Collins en de heer Ulloa Rubio, rechters.

Zesde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Frimodt Nielsen, kamerpresident;

De heer Dehousse, rechter;

De heer Collins, rechter.

Zevende kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer van der Woude, kamerpresident, mevrouw Wiszniewska-Białecka, mevrouw Kancheva, de heer Wetter en de heer Ulloa Rubio, rechters.

Zevende kamer, zetelend met drie rechters:

De heer van der Woude, kamerpresident;

Mevrouw Wiszniewska-Białecka, rechter;

De heer Ulloa Rubio, rechter.

Achtste kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Gratsias, kamerpresident, de heer Czúcz, de heer Popescu, mevrouw Kancheva en de heer Wetter, rechters.

Achtste kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Gratsias, kamerpresident;

Mevrouw Kancheva, rechter;

De heer Wetter, rechter.

Negende kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Berardis, kamerpresident, de heer Czúcz, mevrouw Pelikánová, de heer Popescu en de heer Buttigieg, rechters.

Negende kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Berardis, kamerpresident;

De heer Czúcz, rechter;

De heer Popescu, rechter.


(1)  PB C 344 van 23.11.2013, blz. 2.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/4


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 september 2015 — Inuit Tapiriit e.a./Europese Commissie, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

(Zaak C-398/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Verordening (EU) nr. 737/2010 - Verordening houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1007/2009 - Handel in zeehondenproducten - Beperkingen op de invoer en het in de handel brengen van die producten - Geldigheid - Rechtsgrondslag - Artikel 95 EG - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 17 - Verklaring van de Verenigde Naties inzake de Rechten van Inheemse Volkeren - Artikel 19])

(2015/C 354/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Inuit Tapiriit Kanatami, Nattivak Hunters and Trappers Association, Pangnirtung Hunters’ and Trappers’ Association, Jaypootie Moesesie, Allen Kooneeliusie, Toomasie Newkingnak, David Kuptana, Karliin Aariak, Canadian Seal Marketing Group, Ta Ma Su Seal Products, Inc., Fur Institute of Canada, NuTan Furs, Inc., GC Rieber Skinn AS, Inuit Circumpolar Council, Johannes Egede, Kalaallit Nunaanni Aalisartut Piniartullu Kattuffiat (KNAPK), William E. Scott & Son, Association des chasseurs de phoques des Îles-de-la-Madeleine, Hatem Yavuz Deri Sanayi iç Ve Diş Ticaret Ltd Şirketi, Northeast Coast Sealers’ Co-Operative Society, Ltd (vertegenwoordigers: H. Viaene, J. Bouckaert en D. Gillet, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici en C. Hermes, gemachtigden), Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio en J. Rodrigues, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Michoel en M. Moore, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Inuit Tapiriit Kanatami, Nattivak Hunters’ and Trappers’ Organisation, Pangnirtung Hunters’ and Trappers’ Organisation, Jaypootie Moesesie, Allen Kooneeliusie, Toomasie Newkingnak, David Kuptana, Karliin Aariak, Canadian Seal Marketing Group, Ta Ma Su Seal Products Inc., Fur Institute of Canada, NuTan Furs Inc., GC Rieber Skinn AS, Inuit Circumpolar Council Greenland (ICC-Greenland), Johannes Egede, Kalaallit Nunaanni Aalisartut Piniartullu Kattuffiat (KNAPK), William E. Scott & Son, Association des chasseurs de phoques des Îles-de-la-Madeleine, Hatem Yavuz Deri Sanayi iç Ve Diş Ticaret Ltd Şirketi en Northeast Coast Sealers’ Co-Operative Society Ltd worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 274 van 21.9.2013.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Mokestinių ginčų komisija prie Lietuvos Respublikos vyriausybės — Litouwen) — „Fast Bunkering Klaipėda” UAB/Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

(Zaak C-526/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 148, onder a) - Levering van goederen - Begrip - Vrijstelling - Levering van goederen bestemd voor de bevoorrading van schepen voor de vaart op volle zee - Leveringen aan in eigen naam handelende tussenpersonen])

(2015/C 354/04)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Mokestinių ginčų komisija prie Lietuvos Respublikos vyriausybės

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Fast Bunkering Klaipėda” UAB

Verwerende partij: Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

Dictum

Artikel 148, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde vrijstelling in beginsel niet van toepassing is op leveringen van voor de bevoorrading bestemde goederen aan in eigen naam handelende tussenpersonen, ook al is op de datum van de levering de eindbestemming van de goederen bekend en naar behoren vastgesteld en is hiervan in overeenstemming met een nationale regeling het bewijs geleverd aan de belastingdienst. In omstandigheden als in het hoofdgeding kan die vrijstelling echter worden toegepast indien de eigendom van de betrokken goederen ten vroegste op het ogenblik waarop de exploitanten van de schepen voor de vaart op volle zee de macht verkregen om feitelijk als een eigenaar over die goederen te beschikken, aan die tussenpersonen is overgedragen in de door het toepasselijke nationale recht voorgeschreven vormen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 359 van 7.12.2013.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — A2A SpA/Agenzia delle Entrate

(Zaak C-89/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Berekening van rente bij de terugvordering van steun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt - Enkelvoudige of samengestelde rente - Nationale wettelijke regeling die voor de renteberekening verwijst naar verordening (EG) nr. 794/2004 - Terugvorderingsbeschikking waarvan kennis is gegeven vóór inwerkingtreding van die verordening])

(2015/C 354/05)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A2A SpA

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate

Dictum

Artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, en de artikelen 11 en 13 van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening nr. 659/1999, verzetten zich niet tegen een nationale regeling, zoals artikel 24, lid 4, van voorlopig wetsdecreet nr. 185 van 29 november 2008 houdende vaststelling van spoedmaatregelen ter ondersteuning van gezinnen, ondernemingen en de werkgelegenheid en tot wijziging van het nationaal strategisch kader met het oog op bestrijding van de crisis, zoals gewijzigd en omgezet bij wet nr. 2 van 28 januari 2009, die door middel van een verwijzing naar verordening nr. 794/2004 bepaalt dat samengestelde rente wordt toegepast bij de terugvordering van staatssteun, terwijl de beschikking waarbij deze steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard en terugvordering is gelast, vóór inwerkingtreding van die verordening is vastgesteld en daarvan vóór die inwerkingtreding aan de betrokken lidstaat is kennisgegeven.


(1)  PB C 142 van 12.5.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Oradea — Roemenië) — Horațiu Ovidiu Costea/SC Volksbank România SA

(Zaak C-110/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Artikel 2, onder b) - Begrip ‚consument’ - Kredietovereenkomst gesloten door een natuurlijke persoon die het beroep van advocaat uitoefent - Terugbetaling van een lening met als onderpand een onroerend goed dat toebehoort aan het advocatenkantoor van de kredietnemer - Kredietnemer die beschikt over de noodzakelijke kennis om vóór de ondertekening van de overeenkomst te beoordelen of een beding oneerlijk is])

(2015/C 354/06)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Judecătoria Oradea

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Horațiu Ovidiu Costea

Verwerende partij: SC Volksbank România SA

Dictum

Artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat een natuurlijke persoon die het beroep van advocaat uitoefent en met een bank een kredietovereenkomst sluit waarin het doel van de lening niet is vermeld, als een „consument” in de zin van die bepaling kan worden aangemerkt wanneer die overeenkomst geen verband houdt met de beroepsactiviteit van die advocaat. Het feit dat de uit die overeenkomst voortvloeiende schuldvordering is gedekt door een door die persoon als vertegenwoordiger van zijn advocatenkantoor verstrekte hypothecaire waarborg met als onderpand goederen die bestemd zijn voor de uitoefening van de beroepsactiviteit van die persoon, zoals een onroerend goed dat toebehoort aan dat kantoor, is in dit verband niet relevant.


(1)  PB C 175 van 10.6.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Iron & Smith kft/Unilever NV

(Zaak C-125/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Merken - Inschrijving van een nationaal merk dat gelijk is aan of overeenstemt met een ouder gemeenschapsmerk - Bekend gemeenschapsmerk in de Europese Unie - Geografische reikwijdte van bekendheid))

(2015/C 354/07)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Iron & Smith kft

Verwerende partij: Unilever NV

Dictum

1)

Artikel 4, lid 3, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een ouder gemeenschapsmerk bekend is in een aanmerkelijk gedeelte van het grondgebied van de Europese Unie, dat in voorkomend geval kan overeenkomen met het grondgebied van één enkele lidstaat, die niet noodzakelijk de lidstaat is waar een verzoek om inschrijving van een jonger nationaal merk is ingediend, moet worden aangenomen dat dit merk bekend is in de Europese Unie. De criteria die in de rechtspraak zijn ontwikkeld met betrekking tot het normale gebruik van het gemeenschapsmerk zijn als zodanig irrelevant om vast te stellen of er sprake is van „bekendheid” in de zin van artikel 4, lid 3, van die richtlijn.

2)

Wanneer het oudere gemeenschapsmerk reeds bekendheid heeft verworven in een aanmerkelijk gedeelte van het grondgebied van de Europese Unie, maar niet bij het relevante publiek van de lidstaat waar is verzocht om inschrijving van het jongere nationale merk waartegen oppositie is ingesteld, kan de houder van het gemeenschapsmerk de door artikel 4, lid 3, van richtlijn 2008/95 geboden bescherming genieten wanneer blijkt dat een commercieel niet te verwaarlozen deel van dit publiek dat oudere gemeenschapsmerk kent en in verband brengt met het jongere nationale merk, en dat er, gelet op alle relevante omstandigheden van het concrete geval, op dat ogenblik daadwerkelijk inbreuk wordt gemaakt op het gemeenschapsmerk in de zin van die bepaling dan wel, in het andere geval, sprake is van een ernstig gevaar dat een dergelijke inbreuk zich in de toekomst voordoet.


(1)  PB C 175 van 10.6.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Andrejs Surmačs/Finanšu un kapitāla tirgus komisija

(Zaak C-127/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 94/19/EG - Bijlage I, punt 7 - Depositogarantiestelsel - Uitsluiting van bepaalde deposanten van het depositogarantiestelsel - Uitsluiting van een „beheerder”))

(2015/C 354/08)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Andrejs Surmačs

Verwerende partij: Finanšu un kapitāla tirgus komisija

Dictum

1)

De deposito’s die zijn uitgesloten op grond van punt 7 van bijlage I bij richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009, zijn daarin uitputtend opgesomd, zodat de lidstaten in hun nationale recht niet kunnen voorzien in andere categorieën deposanten die, vanuit het oogpunt van de functies die zij bekleden, niet vallen onder de in dat punt opgesomde begrippen, teneinde de uitsluiting van de depositogarantie op hen toe te passen.

2)

Punt 7 van bijlage I bij richtlijn 94/19, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten van de door die richtlijn geboden garantie als beheerder personen kunnen uitsluiten, die uit hoofde van de in de kredietinstelling beklede functie, ongeacht de benaming daarvan, beschikken over een informatie- en deskundigheidsniveau op basis waarvan zij de werkelijke financiële toestand van de kredietinstelling alsook de met haar activiteiten verbonden risico’s kunnen inschatten.


(1)  PB C 159 van 26.5.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — Confederazione Generale Italiana del Lavoro (CGIL), Istituto Nazionale Confederale Assistenza (INCA)/Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Interno, Ministero dell’Economia e delle Finanze

(Zaak C-309/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Status van langdurig ingezeten derdelanders - Richtlijn 2003/109/EG - Nationale regeling - Afgifte en verlenging van een verblijfsvergunning - Voorwaarde - Verplichte financiële bijdrage - Bedrag dat 8 keer hoger is dan het bedrag voor de afgifte van een nationale identiteitskaart - Schending van de beginselen van richtlijn 2003/109/EG))

(2015/C 354/09)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Confederazione Generale Italiana del Lavoro (CGIL), Istituto Nazionale Confederale Assistenza (INCA)

Verwerende partijen: Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Interno, Ministero dell’Economia e delle Finanze

Dictum

Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011, verzet zich tegen een nationale regeling, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die aan derdelanders, die in de betrokken lidstaat om afgifte of verlenging van een verblijfsvergunning verzoeken, de betaling van leges oplegt waarvan het bedrag tussen 80 en 200 EUR ligt, aangezien dergelijke leges onevenredig zijn met de door die richtlijn nagestreefde doelstelling en een belemmering kunnen vormen voor de uitoefening van de bij die richtlijn verleende rechten.


(1)  PB C 339 van 29.9.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/9


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Krefeld — Duitsland) — Colena AG/Karnevalservice Bastian GmbH

(Zaak C-321/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Cosmetische producten - Bescherming van de consument - Verordening (EG) nr. 1223/2009 - Werkingssfeer - Kleurlenzen met motief zonder sterkte - Aanduiding op de buitenverpakking dat het betrokken product een cosmetisch product is - Bescherming van de consument])

(2015/C 354/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Krefeld

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Colena AG

Verwerende partij: Karnevalservice Bastian GmbH

Dictum

Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten moet aldus worden uitgelegd dat kleurlenzen met motief zonder sterkte niet binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, ook al is op de buitenverpakking ervan de aanduiding aangebracht dat het gaat om een „cosmetisch oogaccessoire waarvoor de Europese cosmeticarichtlijn geldt”.


(1)  PB C 315 van 15.9.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/9


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)/Société Sodiaal International

(Zaak C-383/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de financiële belangen van de Unie - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Artikel 3 - Terugvordering van communautaire steun - Administratieve sanctie - Administratieve maatregel - Verjaringstermijn])

(2015/C 354/11)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)

Verwerende partij: Sodiaal International SA

Dictum

Artikel 3, lid 1, vierde alinea, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, moet aldus worden uitgelegd dat de daarin bedoelde verjaring niet alleen van toepassing is op de vervolging van onregelmatigheden die leiden tot de oplegging van administratieve sancties in de zin van artikel 5 van die verordening, maar ook op vervolgingen die leiden tot het treffen van administratieve maatregelen in de zin van artikel 4 van deze verordening.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative d’appel de Versailles — Frankrijk) — Groupe Steria SCA/Ministère des finances et des comptes publics

(Zaak C-386/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Belastingwetgeving - Vrijheid van vestiging - Richtlijn 90/435/EG - Artikel 4, lid 2 - Grensoverschrijdende dividenduitkeringen - Vennootschapsbelasting - Groepsbelasting (Franse „fiscale integratie”) - Vrijstelling voor door dochterondernemingen van een fiscaal geïntegreerde groep uitgekeerde dividenden - Vereiste van ingezetenschap - Door niet-ingezeten dochterondernemingen uitgekeerde dividenden - Niet-aftrekbare kosten en lasten die verband houden met de deelneming])

(2015/C 354/12)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour administrative d’appel de Versailles

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Groupe Steria SCA

Verwerende partij: Ministère des finances et des comptes publics

Dictum

Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke fiscale-integratieregeling van een lidstaat op grond waarvan een moedermaatschappij in een groep neutralisatie geniet van de heropname van een aandeel voor kosten en lasten dat forfaitair is vastgesteld op 5 % van het nettobedrag van de door haar van de ingezeten vennootschappen in de fiscale eenheid ontvangen dividenden, terwijl deze wettelijke regeling haar een dergelijke neutralisatie weigert voor dividenduitkeringen van haar in een andere lidstaat gevestigde dochtervennootschappen, die, zouden zij ingezetenen zijn geweest, objectief in aanmerking waren gekomen om daarvoor te opteren.


(1)  PB C 372 van 20.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Asparuhovo Lake Investment Company LTD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-463/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 24, lid 1, 25, onder b), 62, lid 2, 63 en 64, lid 1 - Begrip „verrichten van diensten” - Abonnementsovereenkomsten voor het verrichten van adviesdiensten - Belastbaar feit - Noodzaak van bewijs dat de diensten daadwerkelijk zijn verricht - Verschuldigdheid van de belasting))

(2015/C 354/13)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asparuhovo Lake Investment Company OOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Dictum

1)

Artikel 24, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „dienst” zich eveneens uitstrekt tot abonnementsovereenkomsten voor de verstrekking van adviesdiensten aan een onderneming, met name op juridisch, commercieel en financieel gebied, in het kader waarvan de dienstverrichter zich ter beschikking heeft gesteld van de opdrachtgever tijdens de duur van de overeenkomst.

2)

Met betrekking tot abonnementscontracten voor adviesdiensten zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, moeten de artikelen 62, lid 2, 63 en 64, lid 1, van richtlijn 2006/112 aldus moeten worden uitgelegd dat het belastbare feit zich voordoet en de belasting verschuldigd wordt, wanneer de periode afloopt waarvoor de betaling was overeengekomen, ongeacht of en hoe vaak de opdrachtgever gebruik heeft gemaakt van de diensten van de dienstverrichter.


(1)  PB C 439 van 08.12.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberster Gerichtshofs (Oostenrijk) op 8 juli 2015 — Leopoldine Gertraud Piringer

(Zaak C-342/15)

(2015/C 354/14)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij, tevens verzoekende partij in „Revision”: Leopoldine Gertraud Piringer

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1, lid 1, tweede volzin, van richtlijn 77/249/EEG (1), van de Raad tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten aldus worden uitgelegd dat een lidstaat bevoegd is de legalisatie van handtekeningen op akten waarbij onroerende zakelijke rechten worden gevestigd of overgedragen, uit te zonderen van de vrijheid van het verrichten van diensten door advocaten, en het verrichten van deze dienst voor te behouden aan notarissen?

2)

Moet artikel 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale bepaling van de lidstaat van inschrijving (Oostenrijk) volgens welke de legalisatie van handtekeningen op akten waarbij onroerende zakelijke rechten worden gevestigd of overgedragen, is voorbehouden aan notarissen, met het gevolg dat de door een in de Tsjechische Republiek gevestigde advocaat in diens lidstaat van vestiging afgegeven verklaring van echtheid van een handtekening niet wordt erkend in de lidstaat van inschrijving, hoewel deze verklaring volgens Tsjechisch recht dezelfde rechtsgevolgen heeft als een officiële legalisatie,

inzonderheid omdat

a)

de vraag van de erkenning van een in de Tsjechische Republiek door een aldaar gevestigde advocaat afgegeven verklaring van echtheid van een handtekening op een verzoek tot kadastrale inschrijving in de lidstaat van inschrijving betrekking heeft op het verrichten van een dienst door een advocaat die inhoudelijk niet mag worden verricht door in de lidstaat van inschrijving gevestigde advocaten, zodat de weigering van de erkenning van een dergelijke verklaring niet onder het beperkingsverbod valt,

of

b)

een dergelijk voorbehoud ter waarborging van de regelmatigheid en rechtszekerheid van akten [Or. 3] inzake rechtshandelingen, en dus om dwingende redenen van algemeen belang gerechtvaardigd is en ook noodzakelijk om dit doel in de lidstaat van inschrijving te bereiken?


(1)  Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (PB L 78, blz. 17).


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 15 juli 2015 — BAWAG PSK Bank für Arbeit und Wirtschaft und Österreichische Postsparkasse AG/Verein für Konsumenteninformation

(Zaak C-375/15)

(2015/C 354/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BAWAG PSK Bank für Arbeit und Wirtschaft und Österreichische Postsparkasse AG

Verwerende partij: Verein für Konsumenteninformation

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 41, lid 1, juncto artikel 36, lid 1, van richtlijn 2007/64/EG (1) betreffende betalingsdiensten in de interne markt (betalingsdienstenrichtlijn) aldus te worden uitgelegd, dat wanneer een bank in het kader van online bankieren (e-banking) informatie (in elektronische vorm) via de mailbox van een klant meedeelt, zodat deze na het inloggen op de e-bankingwebsite door aanklikken toegang krijgt tot de informatie, deze informatie op een duurzame drager aan de klant wordt verstrekt?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

Dient artikel 41, lid 1, juncto artikel 36, lid 1, van de betalingsdienstenrichtlijn aldus worden uitgelegd, dat in een dergelijk geval

a)

de informatie door de bank weliswaar op een duurzame drager ter beschikking wordt gesteld, maar niet wordt verstrekt aan de klant en hem alleen toegankelijk wordt gemaakt, of

b)

slechts sprake is van het toegankelijk maken van de informatie zonder dat er een duurzame drager wordt gebruikt?


(1)  Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG (PB L 319, blz. 1).


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Baleares (Spanje) op 16 juli 2015 — Francisca Garzón Ramos en José Javier Ramos Martín/Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria, S.A. en Intercotrans S.L.

(Zaak C-380/15)

(2015/C 354/16)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Les Illes Balears

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Francisca Garzón Ramos en José Javier Ramos Martín

Verwerende partijen: Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria, S.A. en Intercotrans S.L.

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 698, lid 1, van de Ley de Enjuiciamiento Civil [Spaans wetboek van burgerlijke rechtsvordering] verenigbaar met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming dat is neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (1), voor zover deze bepaling er zich onder alle omstandigheden tegen verzet dat de rechter die kennis neemt van de gewone procedure waarin nietigverklaring van een executoriale titel wordt gevorderd, bij voorlopige voorziening de schorsing gelast van de hypothecaire executieprocedure die op diezelfde titel berust?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigt dat de Spaanse bepaling verenigbaar is met het voornoemde artikel van het Handvest, vloeit hier dan uit voort dat de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en wel in het bijzonder het arrest van de Eerste Kamer van 17 juli 2014 (C-169/14) (2), van toepassing is op de onderhavige zaak?


(1)  PB 2000, C 364, blz. 1.

(2)  EU:C:2014:2099.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/14


Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2015 door Skype tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 mei 2015 in zaak T-183/13, Skype/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-382/15 P)

(2015/C 354/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Skype (vertegenwoordigers: A. Carboni en M. Browne, Solicitors)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Sky IP International Ltd, Sky plc

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 5 mei 2015 in zaak T-183/13 in zijn geheel vernietigen en de aanvraag terugverwijzen naar het BHIM met het oog op de voortzetting van de behandeling ervan;

het BHIM en de in de onderhavige hogere voorziening interveniërende partijen verwijzen in hun eigen kosten alsmede in de kosten die rekwirante heeft gemaakt in het kader van de onderhavige procedure alsook in het kader van (i) het beroep voor het Gerecht in zaak T-183/13; (ii) het beroep bij de vierde kamer van beroep in zaak R 2398/2010-4 en (iii) oppositie B 812 380 voor de oppositieafdeling.

Middelen en voornaamste argumenten

Als enig middel voert rekwirante aan dat het Gerecht artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (EG) van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (1) heeft geschonden met zijn arrest in zaak T-183/13 betreffende gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 660 065 („betwiste merk”). Meer in het bijzonder heeft het Gerecht, door verweerders vaststellingen dat er gevaar voor verwarring bestaat te aanvaarden, blijk gegeven van de volgende onjuiste beoordelingen:

1.

Bij de beoordeling van de soortgelijkheid van waren en diensten tussen het betwiste merk en het oudere merk van de interveniërende partijen, heeft het Gerecht een onjuiste opsomming gegeven van de diensten die onder het betwiste merk vallen.

2.

Het Gerecht heeft de kenmerken van het relevante publiek onjuist beoordeeld daar het voorbij is gegaan aan het feit dat de dienst „Skype” van rekwirante op de datum van voorrang van het betwiste merk („relevante datum”) op een zeer recente en innoverende vorm van technologie was gebaseerd en het relevante publiek dan ook een meer dan gemiddeld niveau van technische vakkundigheid had en gemakkelijker een onderscheid tussen merken kon maken.

3.

Het Gerecht heeft ten onrechte aangenomen dat rekwirante, door te erkennen dat de diensten die onder het betwiste merk vielen, dezelfde zijn als een aantal van de diensten die onder het oudere merk vielen, tevens heeft erkend dat het oudere merk een groter onderscheidend vermogen heeft en/of een grotere bekendheid geniet wat de overlappingen betreft met de specificatie voor het betwiste merk op de relevante datum.

4.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een aantal onjuiste rechtsopvattingen bij de toetsing van verweerders beoordeling van de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de betrokken merken, meer in het bijzonder door uit te gaan van de onjuiste juridische fictie dat de gemiddelde consument korte afzonderlijke woorden van links naar rechts leest, door te veel belang te hechten aan het feit dat beide merken met de letters S-K-Y beginnen en door niet te oordelen dat het verschil in betekenis tussen de twee merken een eventuele visuele of fonetische overeenstemming neutraliseert.

5.

Het Gerecht heeft twee belangrijke vergissingen begaan door verweerders vaststelling te aanvaarden dat het oudere merk een groter onderscheidend vermogen had voor andere waren en diensten dan teledistributiediensten die de „kerndiensten” van de interveniërende partijen vormen. In de eerste plaats heeft het Gerecht zich ten onrechte gebaseerd op het gebruik van het oudere merk met betrekking tot de kerndiensten van de interveniërende partijen om daaruit af te leiden dat andere diensten een onderscheidend vermogen hadden. In de tweede plaats heeft het Gerecht bewijzen voor het gebruik in aanmerking genomen die dateren van na de relevante datum.

6.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van meerdere onjuiste rechtsopvattingen in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, aangezien het geen rekening heeft gehouden met:

i.

de grote bekendheid die het betwiste merk op de relevante datum genoot; en

ii.

bewijzen uit de praktijk dat de aan de orde zijnde merken gedurende meer dan 10 jaar vreedzaam naast elkaar hebben bestaan op de markt, zonder dat de interveniërende partijen een inbreukprocedure hebben ingeleid, wat er duidelijk op wijst dat er op de relevante datum geen gevaar voor verwarring bestond.

Rekwirante verzoekt het Hof dan ook: (1) het arrest van het Gerecht in zaak T-183/13 te vernietigen en het verzoek naar verweerder terug te verwijzen met het oog op de verdere behandeling ervan; en (2) de andere partijen te verwijzen in de kosten.


(1)  PB L 78, blz. 1.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/15


Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2015 door Skype tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 mei 2015 in zaak T-423/12, Skype/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-383/15 P)

(2015/C 354/18)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Skype (vertegenwoordigers: A. Carboni en M. Browne, Solicitors)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Sky IP International Ltd, Sky plc

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 5 mei 2015 in zaak T-423/12 in zijn geheel vernietigen en de aanvraag terugverwijzen naar het BHIM met het oog op de voortzetting van de behandeling ervan;

het BHIM en de in de onderhavige hogere voorziening interveniërende partijen verwijzen in hun eigen kosten alsmede in de kosten die rekwirante heeft gemaakt in het kader van de onderhavige procedure alsook in het kader van (i) het beroep voor het Gerecht in zaak T-423/12; (ii) het beroep bij de vierde kamer van beroep in zaak R 1561/2010-4 en (iii) oppositie B 1 023 680 voor de oppositieafdeling.

Middelen en voornaamste argumenten

Als enig middel voert rekwirante aan dat het Gerecht artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (EG) van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (1) heeft geschonden met zijn arrest in zaak T-423/12 betreffende gemeenschapsmerkaanvraag nr. 4 546 248 („betwiste merk”). Meer in het bijzonder heeft het Gerecht, door verweerders vaststellingen dat er gevaar voor verwarring bestaat te aanvaarden, blijk gegeven van de volgende onjuiste beoordelingen:

1.

Het Gerecht heeft de kenmerken van het relevante publiek onjuist beoordeeld daar het voorbij is gegaan aan het feit dat de dienst „Skype” van rekwirante op de datum van voorrang van het betwiste merk („relevante datum”) op een zeer recente en innoverende vorm van technologie was gebaseerd en het relevante publiek dan ook een meer dan gemiddeld niveau van technische vakkundigheid had en gemakkelijker een onderscheid tussen merken kon maken.

2.

Het Gerecht heeft ten onrechte aangenomen dat rekwirante, door te erkennen dat de waren en diensten die onder het betwiste merk vielen, dezelfde zijn als een aantal van de waren en diensten die onder het oudere merk vielen, tevens heeft erkend dat het oudere merk een groter onderscheidend vermogen heeft en/of een grotere bekendheid geniet wat de overlappingen betreft met de specificatie voor het betwiste merk op de relevante datum.

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een aantal onjuiste rechtsopvattingen bij de toetsing van verweerders beoordeling van de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de betrokken merken, meer in het bijzonder door uit te gaan van de onjuiste juridische fictie dat de gemiddelde consument korte afzonderlijke woorden van links naar rechts leest, door te veel belang te hechten aan het feit dat beide merken met de letters S-K-Y beginnen en door niet te oordelen dat het verschil in betekenis tussen de twee merken een eventuele visuele of fonetische overeenstemming neutraliseert.

4.

Het Gerecht heeft twee belangrijke vergissingen begaan door verweerders vaststelling te aanvaarden dat het oudere merk een groter onderscheidend vermogen had voor andere waren en diensten dan teledistributiediensten die de „kerndiensten” van de interveniërende partijen vormen. In de eerste plaats heeft het Gerecht zich ten onrechte gebaseerd op het gebruik van het oudere merk met betrekking tot de kerndiensten van de interveniërende partijen om daaruit af te leiden dat andere diensten een onderscheidend vermogen hadden. In de tweede plaats heeft het Gerecht bewijzen voor het gebruik in aanmerking genomen die dateren van na de relevante datum.

5.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van meerdere onjuiste rechtsopvattingen in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, aangezien het geen rekening heeft gehouden met:

i.

de grote bekendheid die het betwiste merk op de relevante datum genoot; en

ii.

bewijzen uit de praktijk dat de aan de orde zijnde merken gedurende meer dan 10 jaar vreedzaam naast elkaar hebben bestaan op de markt, zonder dat de interveniërende partijen een inbreukprocedure hebben ingeleid, wat er duidelijk op wijst dat er op de relevante datum geen gevaar voor verwarring bestond.

Rekwirante verzoekt het Hof dan ook: (1) het arrest van het Gerecht in zaak T-423/12 te vernietigen en het verzoek naar verweerder terug te verwijzen met het oog op de verdere behandeling ervan; en (2) de andere partijen te verwijzen in de kosten.


(1)  PB L 78, blz. 1.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/16


Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2015 door Skype tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 mei 2015 in zaak T-184/13, Skype/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-384/15 P)

(2015/C 354/19)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Skype (vertegenwoordigers: A. Carboni en M. Browne, Solicitors)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Sky IP International Ltd, Sky plc

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 5 mei 2015 in zaak T-184/13 in zijn geheel vernietigen en de aanvraag terugverwijzen naar het BHIM met het oog op de voortzetting van de behandeling ervan;

het BHIM en de in de onderhavige hogere voorziening interveniërende partijen verwijzen in hun eigen kosten alsmede in de kosten die rekwirante heeft gemaakt in het kader van de onderhavige procedure alsook in het kader van (i) het beroep voor het Gerecht in zaak T-184/13; (ii) het beroep bij de vierde kamer van beroep in zaak R 121/2011-4 en (iii) oppositie B 1 0 46  046 voor de oppositieafdeling.

Middelen en voornaamste argumenten

Als enig middel voert rekwirante aan dat het Gerecht artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (EG) van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (1) heeft geschonden met zijn arrest in zaak T-184/13 betreffende gemeenschapsmerkaanvraag nr. 4 5 21  084 („betwiste merk”). Meer in het bijzonder heeft het Gerecht, door verweerders vaststellingen dat er gevaar voor verwarring bestaat te aanvaarden, blijk gegeven van de volgende onjuiste beoordelingen:

1.

Het Gerecht heeft de kenmerken van het relevante publiek onjuist beoordeeld daar het voorbij is gegaan aan het feit dat de dienst „Skype” van rekwirante op de datum van voorrang van het betwiste merk („relevante datum”) op een zeer recente en innoverende vorm van technologie was gebaseerd en het relevante publiek dan ook een meer dan gemiddeld niveau van technische vakkundigheid had en gemakkelijker een onderscheid tussen merken kon maken.

2.

Het Gerecht heeft ten onrechte aangenomen dat rekwirante, door te erkennen dat de waren en diensten die onder het betwiste merk vielen, dezelfde zijn als een aantal van de waren en diensten die onder het oudere merk vielen, tevens heeft erkend dat het oudere merk een groter onderscheidend vermogen heeft en/of een grotere bekendheid geniet wat de overlappingen betreft met de specificatie voor het betwiste merk op de relevante datum.

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een aantal onjuiste rechtsopvattingen bij de toetsing van verweerders beoordeling van de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de betrokken merken, meer in het bijzonder door uit te gaan van de onjuiste juridische fictie dat de gemiddelde consument korte afzonderlijke woorden van links naar rechts leest, door te veel belang te hechten aan het feit dat beide merken met de letters S-K-Y beginnen en door niet te oordelen dat het verschil in betekenis tussen de twee merken een eventuele visuele of fonetische overeenstemming neutraliseert.

4.

Het Gerecht heeft twee belangrijke vergissingen begaan door verweerders vaststelling te aanvaarden dat het oudere merk een groter onderscheidend vermogen had voor andere waren en diensten dan teledistributiediensten die de „kerndiensten” van de interveniërende partijen vormen. In de eerste plaats heeft het Gerecht zich ten onrechte gebaseerd op het gebruik van het oudere merk met betrekking tot de kerndiensten van de interveniërende partijen om daaruit af te leiden dat andere diensten een onderscheidend vermogen hadden. In de tweede plaats heeft het Gerecht bewijzen voor het gebruik in aanmerking genomen die dateren van na de relevante datum.

5.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van meerdere onjuiste rechtsopvattingen in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, aangezien het geen rekening heeft gehouden met:

i.

de grote bekendheid die het betwiste merk op de relevante datum genoot; en

ii.

bewijzen uit de praktijk dat de aan de orde zijnde merken gedurende meer dan 10 jaar vreedzaam naast elkaar hebben bestaan op de markt, zonder dat de interveniërende partijen een inbreukprocedure hebben ingeleid, wat er duidelijk op wijst dat er op de relevante datum geen gevaar voor verwarring bestond.

Rekwirante verzoekt het Hof dan ook: (1) het arrest van het Gerecht in zaak T-184/13 te vernietigen en het verzoek naar verweerder terug te verwijzen met het oog op de verdere behandeling ervan; en (2) de andere partijen te verwijzen in de kosten.


(1)  PB L 78, blz. 1.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 17 juli 2015 — Hilde Orleans e.a. tegen Vlaams Gewest, andere partij; Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen

(Zaak C-387/15)

(2015/C 354/20)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Hilde Orleans, Rudi Van Buel, Marina Apers

Verweerder: Vlaams Gewest

Tussenkomende partij: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen

Prejudiciële vraag

Het gewestelijk RUP [ruimtelijk uitvoeringsplan] bevat stedenbouwkundige voorschriften waarin verordenend wordt vastgesteld dat de ontwikkeling van gebieden (meer bepaald voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, voor logistiek park, voor waterweginfrastructuur en voor verkeers- en vervoersinfrastructuur) waarin zich natuurwaarden (areaal van een natuurlijk habitattype of leefgebied van een soort waarvoor de betrokken speciale beschermingszone is aangewezen) bevinden die een bijdrage leveren aan de instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszones, pas mogelijk is na de inrichting van duurzaam leefgebied in natuurkerngebieden (aangeduid binnen natura 2000-gebied) en na een beslissing van de Vlaamse regering met voorafgaand advies van de Vlaamse administratie bevoegd voor het natuurbehoud — die deel dient uit te maken van een aanvraag voor het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning met het oog op de realisatie van de voormelde bestemmingen — dat de duurzame inrichting van de natuurkerngebieden geslaagd is.

Kunnen deze stedenbouwkundige voorschriften met de erin vooropgestelde positieve ontwikkelingen van het natuurkerngebied, in aanmerking worden genomen bij het in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn (1) bedoelde bepalen van de mogelijke significante gevolgen en/of het maken van een passende beoordeling, of kunnen deze stedenbouwkundige voorschriften slechts als „compenserende maatregelen” in de zin van het vierde lid van artikel 6 van de Habitatrichtlijn worden aangemerkt, voor zover de bij deze bepaling gestelde voorwaarden vervuld zijn?


(1)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7).


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 17 juli 2015 — Denis Malcorp e.a. tegen Vlaams Gewest, andere partij; Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen

(Zaak C-388/15)

(2015/C 354/21)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Denis Malcorps, Myriam Rijssens, Guido Van De Walle

Verweerder: Vlaams Gewest

Tussenkomende partij: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen

Prejudiciële vraag

Het gewestelijk RUP [ruimtelijk uitvoeringsplan] bevat stedenbouwkundige voorschriften waarin verordenend wordt vastgesteld dat de ontwikkeling van gebieden (meer bepaald voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, voor logistiek park, voor waterweginfrastructuur en voor verkeers- en vervoersinfrastructuur) waarin zich natuurwaarden (areaal van een natuurlijk habitattype of leefgebied van een soort waarvoor de betrokken speciale beschermingszone is aangewezen) bevinden die een bijdrage leveren aan de instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszones, pas mogelijk is na de inrichting van duurzaam leefgebied in natuurkerngebieden (aangeduid binnen natura 2000-gebied) en na een beslissing van de Vlaamse regering met voorafgaand advies van de Vlaamse administratie bevoegd voor het natuurbehoud — die deel dient uit te maken van een aanvraag voor het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning met het oog op de realisatie van de voormelde bestemmingen — dat de duurzame inrichting van de natuurkerngebieden geslaagd is.

Kunnen deze stedenbouwkundige voorschriften met de erin vooropgestelde positieve ontwikkelingen van het natuurkerngebied, in aanmerking worden genomen bij het in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn (1) bedoelde bepalen van de mogelijke significante gevolgen en/of het maken van een passende beoordeling, of kunnen deze stedenbouwkundige voorschriften slechts als „compenserende maatregelen” in de zin van het vierde lid van artikel 6 van de Habitatrichtlijn worden aangemerkt, voor zover de bij deze bepaling gestelde voorwaarden vervuld zijn?


(1)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7).


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona (Spanje) op 22 juli 2015 — Mohamed Daouidi/Bootes Plus S.L., Fondo de Garantía Salarial en Ministerio Fiscal

(Zaak C-395/15)

(2015/C 354/22)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mohamed Daouidi

Verwerende partijen: Bootes Plus S.L., Fondo de Garantía Salarial en Ministerio Fiscal

Prejudiciële vragen

1)

Moet het algemene discriminatieverbod van artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (1) aldus worden uitgelegd dat het zich kan uitstrekken tot het besluit van een onderneming om een tot dan toe professioneel gewaardeerde werknemer die gezondheidszorg en socialezekerheidsuitkeringen ontving, te ontslaan op de enkele grond dat hij — voor onbepaalde tijd — tijdelijk arbeidsongeschikt was als gevolg van een arbeidsongeval?

2)

Moet artikel 30 van het Handvest aldus worden uitgelegd dat aan een werknemer die kennelijk willekeurig en zonder reden wordt ontslagen, de bescherming moet worden geboden die in de nationale wettelijke regeling is voorzien tegen ontslag dat in strijd is met een fundamenteel recht?

3)

Valt het besluit van een onderneming om een tot dan toe professioneel gewaardeerde werknemer die gezondheidszorg en socialezekerheidsuitkeringen ontvangt, te ontslaan op de enkele grond dat hij — voor onbepaalde tijd — tijdelijk arbeidsongeschikt is als gevolg van een arbeidsongeval, onder de bescherming en/of de werkingssfeer van de artikelen 3, 15, 31, 34, lid 1, en 35 van het Handvest (een of meer van die artikelen dan wel al die artikelen)?

4)

Indien het antwoord op de vorige drie vragen (of op een van die vragen) bevestigend luidt en het besluit tot ontslag van een tot dan toe professioneel gewaardeerde werknemer die gezondheidszorg en socialezekerheidsuitkeringen ontvangt, op de enkele grond dat hij — voor onbepaalde tijd — tijdelijk arbeidsongeschikt is als gevolg van een arbeidsongeval, onder de bescherming en/of de werkingssfeer van een of meer van de artikelen van het Handvest valt, mag de nationale rechter die artikelen dan toepassen om een geschil tussen particulieren te beslechten — naargelang het om een „recht” dan wel een „beginsel” gaat — op grond dat zij rechtstreekse werking hebben dan wel op grond van het „beginsel van conforme uitlegging”?

Indien de vorige vier vragen ontkennend worden beantwoord, wordt een vijfde vraag gesteld:

5)

Valt het besluit van een onderneming om een tot dan toe professioneel gewaardeerde werknemer te ontslaan op de enkele grond dat hij — voor onbepaalde tijd — tijdelijk arbeidsongeschikt is als gevolg van een arbeidsongeval, onder het begrip „directe discriminatie op grond van een handicap”, dat als discriminatiegrond is opgenomen in de artikelen 1 tot en met 3 van richtlijn 2000/78 (2)?


(1)  PB 2000, C 364, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 23 juli 2015 — Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Lecce/Salvatore Manni

(Zaak C-398/15)

(2015/C 354/23)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Lecce

Verwerende partij: Salvatore Manni

Prejudiciële vragen

1)

Heeft het beginsel dat persoonsgegevens, in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, als bedoeld in artikel 6, onder e), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 (1), uitgevoerd [bij] decreto legislativo nr. 196 van 30 juni 1968, voorrang boven en staat het derhalve in de weg aan het door het handelsregister tot stand gebrachte openbaarmakingsysteem, als voorzien in de Eerste richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 (2), alsmede in het nationale recht in art. 2188 codice civile (burgerlijk wetboek) en art. 8 van wet nr. 580 van 29 september 1993, voor zover dat vereist dat eenieder zonder beperking in de tijd kennis kan nemen van de daarin opgeslagen persoonsgegevens?

2)

Staat artikel 3 van de Eerste richtlijn 68/151/EEG derhalve toe dat deze gegevens, in afwijking van de regel dat de in het handelsregister openbaar gemaakte gegevens voor onbeperkte tijd worden opgeslagen en door eenieder kunnen worden ingezien, niet langer onderworpen zijn aan ‚openbaarmaking’ in deze tweeledige betekenis, doch gedurende slechts een beperkt tijdsbestek en voor een specifieke groep ontvangers beschikbaar zijn, op grond van een beoordeling van het specifieke geval door de beheerder van het gegeven?


(1)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).

(2)  Eerste richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 65, blz. 8).


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Cantabria (Spanje) op 7 augustus 2015 — Liberbank, S.A./Rafael Piris del Campo

(Zaak C-431/15)

(2015/C 354/24)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Cantabria — Sección 4

Partijen in het hoofdgeding

Appellante: Liberbank, S.A.

Geïntimeerde: Rafael Piris del Campo

Prejudiciële vragen

1)

Is de beperking van de terugwerkende kracht van een uitspraak waarbij een bodemrentebeding in een consumentenovereenkomst oneerlijk wordt bevonden en dus nietig wordt verklaard, verenigbaar met het beginsel dat oneerlijke bedingen niet bindend zijn en met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten?

2)

Is de instandlating van de gevolgen van een in een consumentenovereenkomst opgenomen bodemrentebeding dat oneerlijk wordt bevonden en dus nietig wordt verklaard, verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten?

3)

Is het verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dat de terugwerkende kracht van een uitspraak waarbij een bodemrentebeding in een consumentenovereenkomst oneerlijk wordt bevonden en dus nietig wordt verklaard, wordt beperkt op grond dat er een risico van ernstige verstoringen van de economische openbare orde bestaat en op grond van de goede trouw?

4)

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, is het verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dat, bij een individuele vordering tot nietigverklaring van een oneerlijk beding in een consumentenovereenkomst, het bestaan van een risico van ernstige verstoringen van de economische openbare orde wordt vermoed, of moet dit risico worden onderzocht en beoordeeld aan de hand van concrete economische gegevens waaruit kan worden afgeleid dat de toekenning van terugwerkende kracht aan de uitspraak tot nietigverklaring van een oneerlijk beding macro-economische gevolgen heeft?

5)

En is het, ingeval een individuele vordering tot nietigverklaring van een oneerlijk beding in een consumentenovereenkomst wordt ingesteld, verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 [betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten] dat het risico van ernstige verstoringen van de economische openbare orde wordt beoordeeld in het licht van de economische gevolgen die het instellen van een individuele vordering door een groot aantal consumenten zou hebben? Of moet dat risico integendeel worden beoordeeld aan de hand van de economische gevolgen van een specifieke individuele vordering van een consument?

6)

Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, is het verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dat de goede trouw wordt beoordeeld op basis van een abstracte beoordeling van het gedrag van een willekeurige verkoper?

7)

Of moet, overeenkomstig de uitlegging van artikel 6 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, die goede trouw in elk specifiek geval worden onderzocht en beoordeeld in het licht van het concrete gedrag van de verkoper bij het sluiten van de overeenkomst en het hierin opnemen van het oneerlijke beding?


(1)  PB L 95, blz. 29.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/22


Beroep ingesteld op 6 augustus 2015 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-433/15)

(2015/C 354/25)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Rossi, D. Nardi, J. Guillem Carrau, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

De Europese Commissie verzoekt het Hof:

a)

te verklaren dat de Italiaanse regering is tekortgeschoten in de verplichtingen die op haar rusten krachtens de relevante bepalingen van Unierecht die van toepassing zijn op het betrokken verkoopseizoen, en meer bepaald de artikelen 1 en 2 van verordening (EG) nr. 3950/92 (1), artikel 4 van verordening (EG) nr. 1788/2003 (2), de artikelen 79, 80 en 83 van verordening (EG) nr. 1234/2007 (3), alsook — wat de uitvoeringsbepalingen van de Commissie betreft — artikel 7 van verordening (EG) nr. 536/1993 (4), artikel 11, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1392/2001 (5) en tot slot de artikelen 15 en 17 van verordening (EG) nr. 595/2004 (6), aangezien zij niet heeft gegarandeerd dat de extra heffing die verschuldigd was voor de in Italië gerealiseerde productie die het niveau te boven ging van de nationale quota, vanaf het eerste verkoopseizoen waarin de extra heffing effectief is opgelegd in Italië (1995/1996) tot het laatste seizoen waarin in Italië overproductie heeft plaatsgevonden (2008/2009), daadwerkelijk ten laste is gelegd van de individuele producenten die tot een productieoverschot hadden bijdragen en dat deze heffing, bij rechtstreekse verkoop, door de verwerver of de producent op tijd is betaald, na kennisgeving van de hoogte van het te betalen bedrag, of — indien niet binnen de gestelde termijnen is betaald — is ingeschreven op de rol en eventueel is ingevorderd van diezelfde verwervers of producenten;

b)

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert de Commissie aan dat het nog te innen bedrag van de extra heffing 1  343 miljoen EUR bedraagt volgens de gegevens die de Italiaanse autoriteiten hebben verstrekt of die anderszins zijn verworven in het kader van de precontentieuze procedure. In totaal is ongeveer 282 miljoen EUR aan extra heffing reeds daadwerkelijk geïnd, terwijl alles samen ongeveer 2  305 miljoen EUR extra heffing opgelegd is in de periode vanaf het eerste verkoopseizoen waarin het stelsel van de extra heffing formeel is ingevoerd in Italië (verkoopseizoen 1995/1996) tot het laatste verkoopseizoen waarin overproductie is vastgesteld (verkoopseizoen 2008/2009). Indien geen rekening wordt gehouden met de bedragen waarvoor een betalingsregeling is getroffen (469 miljoen EUR) en de niet-invorderbaar verklaarde bedragen (211 miljoen EUR), bedraagt de verhouding tussen de daadwerkelijk geïnde heffing en de nog in te vorderen heffing 21 %. Op de in het met redenen omklede advies vastgestelde datum vertegenwoordigde het reeds daadwerkelijk geïnde bedrag dus in wezen minder dan een kwart van het bedrag dat nog moest worden geïnd.

De Commissie merkt op dat uit de verhouding tussen de daadwerkelijk geïnde bedragen en de bedragen die in totaal voor elk betrokken verkoopseizoen zijn vastgesteld, met uitzondering van de bedragen waarvoor een betalingsregeling is getroffen en de niet-invorderbaar verklaarde bedragen, blijkt dat het systeem voor de inning van de extra heffing niet doeltreffend werkt, aangezien algemeen gesproken minder dan 21 % van de in te vorderen bedragen is geïnd voor de betrokken perioden, ondanks het feit dat er op de datum van het met redenen omklede advies reeds meer dan 5 jaar was verstreken sinds het einde van het laatste verkoopseizoen waarin in Italië overproductie werd vastgesteld.

Wat de door Italië aangevoerde rechtvaardiging betreft dat talrijke — nog hangende — beroepen van de schuldenaren van de extra heffing tegen de betalingsbevelen de effectieve inning van de bedragen van deze heffing hebben bemoeilijkt, heeft de Commissie gegevens aangedragen met betrekking tot de daadwerkelijk geïnde bedragen en de te innen bedragen die niet zijn betwist, en dit voor elk aan de orde zijnde verkoopseizoen. Daaruit blijkt dat slechts 241 miljoen EUR op een opeisbaar totaal van ongeveer 1  068 EUR is geïnd, zijnde 23 %, zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging is gegeven.

Aangezien de extra heffing tot doel heeft te ontmoedigen dat de melkproductie de nationale referentiehoeveelheid (NRH) te boven gaat, heeft het voortdurende verzuim om zulke enorme bedragen te innen, 20 jaar na de invoering van de contingentering van de productie in Italië en zes jaar na de laatste vastgestelde overschrijding van de Italiaanse NRH, ervoor gezorgd dat het stelsel van de extra heffing het door de wetgever beoogde nuttige effect heeft verloren, zoals ook blijkt uit het feit dat de overproductie is blijven duren in elk verkoopseizoen van 1995/1996 tot in 2008/2009.

De Commissie is van mening dat het verzuim om dergelijke immense bedragen aan extra heffing te innen, toerekenbaar is aan specifieke nalatigheden van de Italiaanse Republiek, die verklaren waarom het stelsel voor de inning van de extra heffing in Italië ondoeltreffend was in de betrokken periode.

In de eerste plaats heeft het feit dat de Italiaanse uitvoeringsregeling verwarrend was, vertraging veroorzaakt bij de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het systeem van de extra heffing in Italië en gezorgd voor abnormaal veel beroepen, waardoor de inning van die heffing is bemoeilijkt ten gevolge van de opschorting van betaling die door de nationale rechters uit voorzorg is toegekend.

In de tweede plaats heeft Italië de administratieve mechanismen die het ter beschikking had om de verschuldigde bedragen van de extra heffing efficiënt te innen, zoals de verrekening, niet op een doeltreffende manier gebruikt. De mogelijkheid om de te innen heffingen te verrekenen met de steun die in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid wordt uitgekeerd, is op ondoeltreffende wijze en te laat ingevoerd en er bestaan vandaag nog steeds Italiaanse wetten die in de weg staan aan de toepassing van die verrekening.

In de derde plaats zijn de invorderingsprocedures in grote mate geblokkeerd vanaf het ogenblik waarop wet nr. 33/2009 in werking is getreden tot op vandaag, omdat de uitvoeringsbepalingen of de afspraken tussen de betrokken autoriteiten en entiteiten ontbreken die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat die procedures opnieuw doorgang kunnen vinden.

In de vierde plaats betoogt de Commissie dat bepaalde opeisbare bedragen ten onrechte als niet-invorderbaar zijn beschouwd als gevolg van methodologische vergissingen van de dienst die zich met de invordering bezighield, die ook bepalend waren voor het latere tekort aan doeltreffendheid bij de invordering van de extra heffing.


(1)  Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 405, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 270, blz. 123).

(3)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (PB L 299, blz. 1).

(4)  Verordening (EEG) nr. 536/93 van de Commissie van 9 maart 1993 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 57, blz. 12).

(5)  Verordening (EG) nr. 1392/2001 van de Commissie van 9 juli 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 187, blz. 19).

(6)  Verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 94, blz. 22).


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Labour Court, Ireland (Ierland) op 13 augustus 2015 — Dr David L. Parris/Trinity College Dublin, Higher Education Authority, Department of Public Expenditure and Reform, Department of Education and Skills

(Zaak C-443/15)

(2015/C 354/26)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Labour Court, Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dr David L. Parris

Verwerende partijen: Trinity College Dublin, Higher Education Authority, Department of Public Expenditure and Reform, Department of Education and Skills

Prejudiciële vragen

1.

Is sprake van discriminatie op grond van seksuele geaardheid in strijd met artikel 2 van richtlijn 2000/78/EG (1),, indien toepassing wordt gegeven aan een regel van een bedrijfspensioenregeling waarbij de betaling van een nabestaandenpensioen aan de nabestaande geregistreerde partner van een deelnemer van de regeling bij diens overlijden wordt beperkt door de eis dat de deelnemer en zijn nabestaande geregistreerde partner hun geregistreerd partnerschap moeten zijn aangegaan voordat de deelnemer de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, waarbij de omstandigheden aldus waren dat toen de deelnemer de leeftijd van 60 jaar bereikte, het voor hen volgens de nationale wetgeving nog niet was toegestaan om een geregistreerd partnerschap aan te gaan, en voorts de deelnemer en zijn geregistreerde partner reeds vóór die datum zich hadden verbonden als levenspartners?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord,

2.

is sprake van discriminatie op grond van leeftijd in strijd met artikel 2 juncto artikel 6, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG, indien een pensioenverstrekker krachtens een bedrijfspensioenregeling het recht op een nabestaandenpensioen beperkt ten aanzien van de nabestaande geregistreerde partner van een deelnemer van de regeling bij diens overlijden door te eisen dat de deelnemer en zijn nabestaande geregistreerde partner hun geregistreerd partnerschap moeten zijn aangegaan voordat de deelnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt, indien:

(a)

de eis ten aanzien van de leeftijd waarop een deelnemer een geregistreerd partnerschap moet zijn aangegaan, niet een criterium is dat wordt gehanteerd in actuariële berekeningen; en

(b)

op het moment dat de deelnemer de leeftijd van 60 jaar bereikte, het volgens de nationale wetgeving nog niet was toegestaan voor de deelnemer en zijn geregistreerde partner om een geregistreerd partnerschap aan te gaan, en indien de deelnemer en zijn geregistreerde partner reeds vóór die datum zich hadden verbonden als levenspartners?

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord,

3.

is sprake van discriminatie in strijd met artikel 2 juncto artikel 6, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG, indien de beperkingen op het recht tot een pensioen in het kader van een bedrijfspensioenregeling als omschreven in de eerste en de tweede vraag voortvloeien uit de samenlopende gevolgen van de leeftijd en de seksuele geaardheid van een deelnemer aan die regeling?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice, Queen’s Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 17 augustus 2015 — The Queen, op verzoek van Nutricia Ltd/Secretary of State for Health

(Zaak C-445/15)

(2015/C 354/27)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice, Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nutricia Limited

Verwerende partij: Secretary of State for Health

Prejudiciële vragen

1.

Teneinde een product te kunnen aanmerken als dieetvoeding voor medisch gebruik als bedoeld in de definitie van artikel 1, lid 2, onder b), van richtlijn 1999/21/EG van de Commissie betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik (1):

a.

heeft dan objectief te gelden dat:

i)

van alle patiënten die lijden aan de specifieke ziekte, aandoening of andere kwaal voor de diëtische behandeling waarvan het product in de handel wordt gebracht (hierna: „geïndiceerde kwaal”), of

ii)

van een subgroep van dergelijke patiënten,

het vermogen om gewone voedingsmiddelen, bepaalde nutriënten daarin of bepaalde metabolieten in te nemen, te verteren, te absorberen, te metaboliseren of uit te scheiden beperkt, aangetast of verstoord is, of dat zij andere medisch bepaalde behoeften aan nutriënten hebben die een gevolg zijn van de geïndiceerde kwaal?

b.

Of is het, subsidiair, ook voldoende dat de fabrikant het product bestemd voor een „medisch bepaald” gebruik als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), in de zin dat: i) de fabrikant het product bestemd voor uitsluitend gebruik onder medisch toezicht van klinisch medici die patiënten met de geïndiceerde kwaal behandelen, en dat ii) een serieuze toezichthoudende klinisch medicus zich per patiënt naar behoren een klinisch oordeel kan vormen dat het gebruik van dat product een passende vorm van diëtische behandeling is voor bepaalde patiënten die aan de geïndiceerde kwaal lijden, omdat de klinisch medicus redelijkerwijs van mening is dat een dergelijke patiënt speciale voedingsbehoeften heeft die verband houden met de geïndiceerde kwaal?

c.

Indien het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, onder a), ii, bevestigend luidt, i) welk aandeel van de patiënten met de geïndiceerde kwaal moet de relevante beperking, aantasting of verstoring of andere medisch bepaalde behoefte aan nutriënten hebben, of is er dienaangaande geen minimum, en ii) moet deze subgroep patiënten vooraf kunnen worden geïdentificeerd, op het moment waarop het product in de handel wordt gebracht?

d.

Indien het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, onder b), bevestigend luidt, aan welke „speciale voedingsbehoeften” moet het gebruik van het product dan veilig, heilzaam en doeltreffend voldoen, als bedoeld in artikel 3?

2.

Met betrekking tot de zinsnede „voor de behandeling waarvan niet louter met wijziging van het normale voedingspatroon noch met andere voedingsmiddelen voor bijzondere voeding, noch met een combinatie van beide, kan worden volstaan” in artikel 1, lid 2, onder b), hoe dient de mogelijkheid tot wijziging van het voedingspatroon te worden beoordeeld? Met name:

a.

Zijn veiligheids- en praktische overwegingen bij een wijziging van het voedingspatroon relevant voor deze beoordeling? Zo ja, hoe dienen zij in aanmerking te worden genomen?

b.

Moet een dergelijke mogelijkheid tot wijziging van het normale voedingspatroon (en indien relevant, veiligheids- en praktische overwegingen) worden beoordeeld:

i)

in algemene zin, en vooraf, voor: i) een typische persoon met een typisch voedingspatroon met de typische bekwaamheid van een dergelijk persoon om zijn voedingspatroon te wijzigen, of ii) een typische patiënt met de geïndiceerde kwaal, met het voor een dergelijke patiënt typische voedingspatroon en de voor een dergelijke patiënt typische bekwaamheid om zijn voedingspatroon te wijzigen, of iii) andere hypothetische patiëntkenmerken?

ii)

individueel en in de loop van de behandeling van de patiënt, gebruikmakend van het klinisch oordeel van de toezichthoudende klinisch medicus, zodat het volstaat dat een fabrikant het product in redelijkheid bestemt voor klinisch gebruik omdat een toezichthoudende klinisch medicus op redelijke, patiëntspecifieke gronden (bijvoorbeeld op voor de patiënt specifieke veiligheids- of praktische gronden) tot de conclusie kan komen dat voor bepaalde patiënten met de geïndiceerde kwaal het gebruik van dieetvoeding klinisch de voorkeur verdient boven andere vormen van wijziging van het voedingspatroon?

iii)

of op andere wijze, en zo ja, hoe?

c.

Omvat „wijziging van het normale voedingspatroon” het gebruik van „voedingssupplementen” als bedoeld in richtlijn 2002/46/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen, of van „verrijkte voedingsmiddelen” in de zin van verordening (EG) nr. 1925/2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen?

d.

Wanneer een groep patiënten die aan een specifieke ziekte, aandoening of andere kwaal lijden zonder geheugensteuntje moeilijk kunnen onthouden een normaal voedingspatroon te volgen, kan dan een product dat is ontwikkeld om de consumptie van nutriënten die deel zouden uitmaken van het normale voedingspatroon, door zulke patiënten te vergemakkelijken, dieetvoeding voor medisch gebruik vormen als bedoeld in richtlijn 1999/21/EG van de Commissie van 25 maart 1999 betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik?


(1)  PB L 91, blz. 29.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Saarbrücken (Duitsland) op 28 augustus 2015 — Strafzaak tegen K. B.

(Zaak C-458/15)

(2015/C 354/28)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Saarbrücken

Partijen in de strafzaak

K.B.

Prejudiciële vraag

Is het opnemen van de Liberation Tigers of Tamil Eelam (hierna: „LTTE”) op de lijst als bedoeld in artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (1), voor het tijdvak van 11 augustus 2007 tot en met 27 november 2009, in het bijzonder op grond van de besluiten van de Raad van 28 juni 2007 (2007/445/EG) (2), 20 december 2007 (2007/868/EG) (3), 15 juli 2008 (2008/583/EG) (4), 26 januari 2009 (2009/62/EG) (5), en van verordening (EG) nr. 501/2009 van 15 juni 2009 (6), ongeldig?


(1)  PB L 344, blz. 70.

(2)  PB L 169, blz. 58.

(3)  PB L 340, blz. 100.

(4)  PB L 188, blz. 21.

(5)  PB L 23, blz. 25.

(6)  PB L 151, blz. 14.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/27


Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2015 door PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 juni 2015 in zaak T-26/12, PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas)/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-468/15 P)

(2015/C 354/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas) (vertegenwoordiger: D. Luff, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Sasol Olefins & Surfactants GmbH en Sasol Germany GmbH

Conclusies

dit hoger beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 25 juni 2015 in zaak PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas)/Raad van de Europese Unie, T-26/12 vernietigen;

de zaak zelf afdoen, waarbij de vorderingen van PT Musim Mas voor het Gerecht worden toegewezen, en dienovereenkomstig het antidumpingrecht nietig verklaren dat aan rekwirante is opgelegd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 (1) van de Raad van 8 november 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië, en uitvoeringsverordening nr. 1241/2012 (2) van de Raad van 11 december 2012 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011, en

de Raad en de interveniënten verwijzen in hun eigen kosten alsmede in de kosten die rekwirantes in de loop van de onderhavige procedure en de procedure voor het Gerecht hebben gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert vier hieronder samengevatte middelen aan tot vernietiging van het bestreden arrest.

Ten eerste heeft het Gerecht artikel 2, lid 10, onder i), van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 (hierna: „basisverordening”) geschonden, doordat het het begrip enkele economische eenheid (hierna: „EEE”) onjuist heeft toegepast en heeft geoordeeld dat rekwirante en ICOFS geen EEE vormen.

Ten tweede heeft het Gerecht artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening geschonden door ten onrechte te oordelen dat de Raad voldoende had aangetoond dat de taken die ICOFS verrichtte, vergelijkbaar waren met die van een op commissiebasis werkende agent. Gelet op het beschikbare bewijs was de redenering van het Gerecht ontoereikend en discriminatoir.

Ten derde heeft het Gerecht artikel 2, lid 10, eerste alinea, van de basisverordening geschonden door ten onrechte te oordelen dat de Raad de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs niet onrechtmatig heeft beïnvloed.

Ten vierde heeft het Gerecht het beginsel van goed bestuur onjuist toegepast door ten onrechte te aanvaarden dat de Raad slechts bewijs van de Raad gebruikte, terwijl hij door rekwirante tijdens het antidumpingonderzoek aangedragen relevant bewijs en relevante informatie heeft genegeerd.


(1)  PB L 293, blz. 1

(2)  PB L 352, blz. 1


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/28


Beschikking van de president van het Hof van 8 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Michael Ihden, Gisela Brinkmann/TUIfly GmbH

(Zaak C-257/15) (1)

(2015/C 354/30)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 279 van 24.8.2015.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/29


Beschikking van de president van de Negende kamer van het Hof van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de première instance de Bruxelles — België) — Daniele Striani, Mad Management SPRL, Franck Boucher e.a. en RFC Sérésien ASBL/Union Européenne des Sociétés de Football Association (UEFA) en Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB)

(Zaak C-299/15) (1)

(2015/C 354/31)

Procestaal: Frans

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 270 van 17.8.2015.


Gerecht

26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/30


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO INGRÉDIENTS VÉGÉTAUX PROPRE FABRICATION)

(Zaak T-30/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO INGRÉDIENTS VÉGÉTAUX PROPRE FABRICATION - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Laverana GmbH & Co. KG (Wennigsen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachinger en M. Zöbisch, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 11 november 2013 (zaak R 1749/2013-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken BIO INGRÉDIENTS VÉGÉTAUX PROPRE FABRICATION als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laverana GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 85 van 22.3.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/30


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — EE/BHIM (Afbeelding van een grijs patroon)

(Zaak T-77/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor een gemeenschapsbeeldmerk dat een grijs patroon afbeeldt - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EE Ltd (Hatfield, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: P. Brownlow, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 24 oktober 2013 (zaak R 704/2013-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat een grijs patroon afbeeldt, als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

EE Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/31


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Schniga/CPVO — Brookfield New Zealand (Gala Schnitzer)

(Gevoegde zaken T-91/14 en T-92/14) (1)

((„Kweekproducten - Aanvraag voor een communautair kwekersrecht voor het appelras Gala Schnitzer - Technisch onderzoek - Onderscheid - Testrichtsnoeren - Beoordelingsbevoegdheid van de voorzitter van het CPVO”))

(2015/C 354/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Schniga GmbH (Bolzano, Italië) (vertegenwoordigers: G. Würtenberger en R. Kunze, advocaten)

Verwerende partij: Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) (vertegenwoordigers: M. Ekvad en F. Mattina, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het CPVO, interveniërend voor het Gerecht: Brookfield New Zealand Ltd (Havelock North, Nieuw-Zeeland) en Elaris SNC (Angers, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Eller, advocaat)

Voorwerp

Twee beroepen tegen twee beslissingen van de kamer van beroep van het CPVO van 20 september 2013 (zaken A 004/2007 en A 003/2007) betreffende de verlening van een communautair kwekersrecht voor het appelras Gala Schnitzer.

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Schniga Srl wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van Brookfield New Zealand Ltd en Elaris SNC. Het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 151 van 19.5.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/32


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — EE/BHIM (Afbeelding van een gekleurd patroon)

(Zaak T-94/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een gekleurd patroon afbeeldt - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EE Ltd (Hatfield, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: P. Brownlow, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Bonne, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 november 2013 (zaak R 495/2013-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat een gekleurd patroon afbeeldt, als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

EE Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/32


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — EE/BHIM (Afbeelding van een geelachtig patroon)

(Zaak T-143/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een geelachtig patroon afbeeldt - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EE Ltd (Hatfield, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: P. Brownlow, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 27 november 2013 (zaak R 703/2013-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat een geelachtig patroon afbeeldt, als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

EE Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/33


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — EE/BHIM (Afbeelding van een ivoorkleurig stippenpatroon)

(Zaak T-144/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een ivoorkleurig stippenpatroon afbeeldt - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EE Ltd (Hatfield, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: P. Brownlow, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Bonne, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 januari 2014 (zaak R 705/2013-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat een ivoorkleurig stippenpatroon afbeeldt, als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

EE Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/33


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Volkswagen/BHIM (STREET)

(Zaak T-321/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk STREET - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Sander, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Poch, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 13 maart 2014 (zaak R 2025/2013-1) inzake een aanvraag voor inschrijving van het woordteken STREET als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Volkswagen AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 7.7.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/34


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO FLUIDE DE PLANTE PROPRE FABRICATION)

(Zaak T-568/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO FLUIDE DE PLANTE PROPRE FABRICATION - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/39)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Laverana GmbH & Co. KG (Wennigsen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachinger, M. Zöbisch en D. Chatterjee, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 27 mei 2014 (zaak R 120/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken BIO FLUIDE DE PLANTE PROPRE FABRICATION als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laverana GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/35


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO COMPLEXE DE PLANTES ENRICHI EN PROTÉINES PROPRE FABRICATION)

(Zaak T-569/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO COMPLEXE DE PLANTES ENRICHI EN PROTÉINES PROPRE FABRICATION - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/40)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Laverana GmbH & Co. KG (Wennigsen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachinger, M. Zöbisch en D. Chatterjee, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 27 mei 2014 (zaak R 122/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken BIO COMPLEXE DE PLANTES ENRICHI EN PROTÉINES PROPRE FABRICATION als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laverana GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/35


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO MIT PFLANZENFLUID AUS EIGENER HERSTELLUNG)

(Zaak T-570/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO MIT PFLANZENFLUID AUS EIGENER HERSTELLUNG - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Laverana GmbH & Co. KG (Wennigsen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachinger, M. Zöbisch en D. Chatterjee, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 27 mei 2014 (zaak R 124/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken BIO MIT PFLANZENFLUID AUS EIGENER HERSTELLUNG als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laverana GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/36


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO PROTEINREICHER PFLANZENKOMPLEX AUS EIGENER HERSTELLUNG)

(Zaak T-571/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO PROTEINREICHER PFLANZENKOMPLEX AUS EIGENER HERSTELLUNG - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/42)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Laverana GmbH & Co. KG (Wennigsen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachinger, M. Zöbisch en D. Chatterjee, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 27 mei 2014 (zaak R 125/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken BIO PROTEINREICHER PFLANZENKOMPLEX AUS EIGENER HERSTELLUNG als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laverana GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/36


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO CON ESTRATTI VEGETALI DI PRODUZIONE PROPRIA)

(Zaak T-572/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO CON ESTRATTI VEGETALI DI PRODUZIONE PROPRIA - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Laverana GmbH & Co. KG (Wennigsen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachinger, M. Zöbisch en D. Chatterjee, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 27 mei 2014 (zaak R 527/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken BIO CON ESTRATTI VEGETALI DI PRODUZIONE PROPRIA als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laverana GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/37


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (ORGANIC WITH PLANT FLUID FROM OUR OWN PRODUCTION)

(Zaak T-608/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ORGANIC WITH PLANT FLUID FROM OUR OWN PRODUCTION - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/44)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Laverana GmbH & Co. KG (Wennigsen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachinger, M. Zöbisch en D. Chatterjee, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: D. Walicka en D. Botis, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 2 juni 2014 (zaak R 121/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken ORGANIC WITH PLANT FLUID FROM OUR OWN PRODUCTION als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laverana GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/38


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (ORGANIC PROTEIN RICH PLANT COMPLEX FROM OUR OWN PRODUCTION)

(Zaak T-609/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ORGANIC PROTEIN RICH PLANT COMPLEX FROM OUR OWN PRODUCTION - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/45)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Laverana GmbH & Co. KG (Wennigsen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachinger, M. Zöbisch en D. Chatterjee, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: D. Walicka en D. Botis, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 2 juni 2014 (zaak R 123/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken ORGANIC PROTEIN RICH PLANT COMPLEX FROM OUR OWN PRODUCTION als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laverana GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/38


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Laverana/BHIM (BIO organic)

(Zaak T-610/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BIO organic - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 354/46)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Laverana GmbH & Co. KG (Wennigsen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Wachinger, M. Zöbisch en D. Chatterjee, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: D. Walicka en D. Botis, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 2 juni 2014 (zaak R 301/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken BIO organic als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laverana GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/39


Beschikking van het Gerecht van 1 september 2015 — Makhlouf/Raad

(Zaak T-441/13) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming - Onjuiste beoordeling - Eigendomsrecht - Recht op eerbiediging van het privéleven - Evenredigheid - Gezag van gewijsde - Beroepstermijn - Ontvankelijkheid - Beroep kennelijk rechtens ongegrond”))

(2015/C 354/47)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Eyad Makhlouf (Damascus, Syrië) (vertegenwoordigers: C. Rygaert en G. Karouni, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Étienne en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 147, blz. 14), voor zover dat besluit verzoeker betreft

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

Eyad Makhlouf wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 325 van 9.11.2013.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/40


Beschikking van het Gerecht van 27 augustus 2015 — Squeeze Life/BHIM — Evolution Fresh (SQUEEZE LIFE)

(Zaak T-523/14) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Rectificatie van de beslissing waarbij een einde wordt gemaakt aan het beroep voor de kamer van beroep - Afdoening zonder beslissing”))

(2015/C 354/48)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Squeeze Life, SL (Alicante, Spanje) (vertegenwoordigers: J.-B. Devaureix en L. Montoya Terán, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Evolution Fresh, Inc. (San Bernardino, Californië, Verenigde Staten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 14 april 2014 (zaak R 595/2014-2) inzake een oppositieprocedure tussen Squeeze Life, SL en Evolution Fresh, Inc.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) zal naast zijn eigen kosten de kosten van Squeeze Life, SL dragen.


(1)  PB C 329 van 22.9.2014.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/40


Beroep ingesteld op 27 augustus 2015 — Sociedad agraria de transformación no9982 Montecitrus/BHIM — Spanish Oranges (MOUNTAIN CITRUS SPAIN)

(Zaak T-495/15)

(2015/C 354/49)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sociedad agraria de transformación no9982 Montecitrus (Pulpí, Spanje) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Spanish Oranges, SL (Castellón, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „MOUNTAIN CITRUS SPAIN” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 290 293

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 26 juni 2015 in zaak R 871/2014-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

afwijzing van de betrokken merkaanvraag voor alle waren van de klassen 29 en 31;

verwijzing van interveniënte in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/41


Beroep ingesteld op 31 augustus 2015 — LG Electronics/BHIM — Cyrus Wellness Consulting (VIEWTY SMILE)

(Zaak T-499/15)

(2015/C 354/50)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoul, Republiek Korea) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cyrus Wellness Consulting GmbH (Berlijn, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „VIEWTY SMILE” — inschrijvingsaanvraag nr. 9 125 601

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 juni 2015 in de gevoegde zaken R 1565/2014-2 en R 1939/2014-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/42


Beroep ingesteld op 31 augustus 2015 — LG Electronics/BHIM — Cyrus Wellness Consulting (VIEWTY PRO)

(Zaak T-500/15)

(2015/C 354/51)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoul, Republiek Korea) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cyrus Wellness Consulting GmbH (Berlijn, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „VIEWTY PRO” — inschrijvingsaanvraag nr. 9 125 071

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 juni 2015 in zaak R 1940/2014-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/43


Beroep ingesteld op 1 september 2015 — Aranynektár/BHIM — Naturval Apícola (Natür-bal)

(Zaak T-503/15)

(2015/C 354/52)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aranynektár Termékgyártó és Kereskedelmi kft (Dunavarsány, Hongarije) (vertegenwoordiger: I. Molnár, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Naturval Apícola, SL (Monserrat, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Natür-bal” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 374 841

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 juni 2015 in zaak R 1158/2014-2

Conclusies

toewijzing van het onderhavige beroep;

vernietiging van de bestreden beslissing, verwerping van het beroep van opposante tegen de beslissing van de oppositieafdeling (beslissing nr. B 2 156 383 van 5 maart 2014) en bevestiging van die beslissing van de oppositieafdeling;

verwijzing van opposante in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/43


Beroep ingesteld op 2 september 2015 — Rafhaelo Gutti/BHIM — Transformados del Sur (CAMISERIA LA ESPAÑOLA)

(Zaak T-504/15)

(2015/C 354/53)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Rafhaelo Gutti, SL (Loja, Spanje) (vertegenwoordiger: I. L. Sempere Massa, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Transformados del Sur, SA (Sevilla, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „CAMISERIA LA ESPAÑOLA” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 641 818

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 2 juli 2015 in zaak R 2424/2014-4

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep in beroepsprocedure R 2424/2014-4 vernietigen en derhalve de beslissing van de oppositieafdeling B 2 226 655 vernietigen en de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk CAMISERIA LA ESPAÑOLA (nr. 11 641 818) toestaan voor de waren van klasse 25 waarvoor de inschrijving was geweigerd;

het BHIM verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/44


Beroep ingesteld op 2 september 2015 — Polen/Commissie

(Zaak T-507/15)

(2015/C 354/54)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1119 van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) [kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 4076] (PB L 182, blz. 39), voor zover daarin een bedrag van 1 42  446,05 EUR en een bedrag van 5 5 3 75  053,74 EUR, uitgegeven door een betaalorgaan dat was geaccrediteerd door de Republiek Polen, aan financiering van de Europese Unie worden onttrokken;

verwijzing van de Europese Commissie in de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/2013 (1) en schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel door toepassing van een financiële correctie op basis van een onjuiste vaststelling van de feiten en onjuiste uitlegging van het recht, hoewel de uitgaven door de Poolse autoriteiten in overeenstemming met de Uniebepalingen zijn verricht.

2.

Tweede middel: schending van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 1306/2013 door toepassing van een forfaitaire correctie die kennelijk buitensporig is in verhouding tot het risico van eventuele financiële schade voor de begroting van de Unie.


(1)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347, blz. 549).


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/45


Beroep ingesteld op 3 september 2015 — Kessel medintim/BHIM — Janssen-Cilag (Premeno)

(Zaak T-509/15)

(2015/C 354/55)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Kessel medintim GmbH (Mörfelden-Walldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Jacob en U. Staudenmaier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Janssen-Cilag GmbH (Neuss, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Premeno” — inschrijvingsaanvraag nr. 6 408 926

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 2 juli 2015 in zaak R 349/2015-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van de oppositie;

subsidiair, terugverwijzing van de oppositie naar het BHIM voor een nieuwe beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten overeenkomstig artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 75, tweede zin, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/46


Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Mengozzi/BHIM — Consorzio per la Tutela dell’Olio Extravergine di Oliva Toscano (TOSCORO)

(Zaak T-510/15)

(2015/C 354/56)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Roberto Mengozzi (Monaco, Monaco) (vertegenwoordiger: T. Schuffenecker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Consorzio per la Tutela dell’Olio Extravergine di Oliva Toscano IGP (Firenze, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: verzoeker

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „TOSCORO” — gemeenschapsmerk nr. 2 752 509

Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 juni 2015 in zaak R 322/2014-2

Conclusies

de bestreden beslissing gedeeltelijk handhaven en het deel van de beslissing vernietigen waarbij de gemeenschapsmerkinschrijving nietig werd verklaard voor de waren „Eetbare oliën en vetten; eetbare plantaardige oliën, met name olijfolie” alsmede „crèmes met groene en zwarte olijven”;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen verzoekers kosten voor de kamer van beroep;

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen verzoekers kosten voor de kamer van beroep, mocht zij in deze zaak interveniëren.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder k), van verordening nr. 207/2009 en van artikel 6, lid 1, van verordening (EU) nr. 1151/2012;

schending van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 1151/2012;

schending van artikel 15 van de TRIPs-Overeenkomst.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/47


Beroep ingesteld op 4 september 2015 — Sun Cali/BHIM — Abercrombie & Fitch Europe (SUN CALI)

(Zaak T-512/15)

(2015/C 354/57)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sun Cali, Inc. (Denver, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: C. Thomas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Abercrombie & Fitch Europe SA (Mendrisio, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „SUN CALI” — gemeenschapsmerk nr. 5 482 369

Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 3 juni 2015 in de zaken R 1260/2014-5 en R 1281/2014-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing, verwerping van het beroep van opposante tegen de beslissing van de oppositieafdeling (beslissing nr. B 2 156 383 van 5 maart 2014) en bevestiging van die beslissing van de oppositieafdeling;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure voor het Gerecht en, in voorkomend geval, verwijzing van interveniënte in de kosten van de procedure voor de kamer van beroep;

een datum voor een mondelinge behandeling vaststellen voor het geval dat het Gerecht geen uitspraak kan doen zonder mondelinge behandeling.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 92, lid 3, van verordening nr. 207/2009 in zaak T-1260/2014-5;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 in zaak T-1281/2014-5.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/48


Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Gruppe Nymphenburg Consult/BHIM (Limbic® Map)

(Zaak T-513/15)

(2015/C 354/58)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Gruppe Nymphenburg Consult AG (Munchen, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kunze en G. Würtenberger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Limbic® Map” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 316 411

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 juni 2015 in zaak R 1973/2014-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing betreffende gemeenschapsmerkaanvraag nr. 12 316 411 voor Limbic® Map;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van de artikelen 63, 75, eerste zin, en 76, van verordening nr. 207/2009.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/48


Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Gruppe Nymphenburg Consult/BHIM (Limbic® Types)

(Zaak T-516/15)

(2015/C 354/59)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Gruppe Nymphenburg Consult AG (Munchen, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kunze en G. Würtenberger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Limbic® Types” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 316 469

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 juni 2015 in zaak R 1974/2014-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing betreffende gemeenschapsmerkaanvraag nr. 12 316 469 voor Limbic® Types;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009;

schending van de artikelen 63, 75, eerste zin, en 76, van verordening nr. 207/2009.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/49


Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Gruppe Nymphenburg Consult/BHIM (Limbic® Sales)

(Zaak T-517/15)

(2015/C 354/60)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Gruppe Nymphenburg Consult AG (Munchen, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kunze en G. Würtenberger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Limbic® Sales” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 316 493

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 juni 2015 in zaak R 1972/2014-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing betreffende gemeenschapsmerkaanvraag nr. 12 316 493 voor Limbic® Sales;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009;

schending van de artikelen 63, 75, eerste zin, en 76, van verordening nr. 207/2009.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/50


Beroep ingesteld op 2 september 2015 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-518/15)

(2015/C 354/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. De Bergues, D. Colas, R. Coesme en A. Daly, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2015) 4076 final van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover daarbij aan EU-financiering zijn onttrokken de uitgaven die de Franse Republiek heeft verricht in het kader van de steunmaatregel Compensatie voor natuurlijke handicaps en van de agromilieufokpremie in verband met as 2 van het programma voor de Franse plattelandsontwikkeling voor de begrotingsjaren 2011, 2012 en 2013 wat betreft de steunbedragen die zijn betaald op de ten tijde van de verkoopseizoenen 2011, 2012 en 2013 ingediende aanvragen;

subsidiair, gedeeltelijke nietigverklaring van dat besluit voor zover de grondslag voor de financiële correctie daarin mede omvat de uitgaven met betrekking tot schapen en geiten, waarvoor geen steunaanvraag voor dieren is ingediend;

meer subsidiair, gedeeltelijke nietigverklaring van dat besluit voor zover daarbij een met 10 % verhoogde forfaitaire correctie is toegepast op grond dat de aan de Franse autoriteiten verweten tekortkoming inzake de telling van dieren een herhaalde tekortkoming betrof;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 4, lid 1, artikel 10, lid 1, en artikel 14, lid 2, van verordening (EU) nr. 65/2011 (1), alsmede artikel 11, lid 1, van verordening (EU) nr. 885/2006 (2), doordat de Commissie heeft geoordeeld dat verzoekster niet had voldaan aan haar verplichtingen in verband met het controleren van de veebezetting, op de grond dat zij de dieren tijdens de controles ter plaatse niet had geteld en op de grond dat de dieren bij de controles ter plaatse niet werden „onderworpen aan een plausibiliteitscontrole”.

2.

Tweede middel, subsidiair, inhoudend dat de Commissie in het litigieuze besluit op onrechtmatige wijze de op schapen en geiten betrekking hebbende uitgaven, waarvoor geen steunaanvraag voor dieren is ingediend, in de grondslag voor de forfaitaire correctie heeft opgenomen.

3.

Derde middel, meer subsidiair, ontleend aan miskenning van de in bijlage 2 bij document VI/5330/97 (3) en de mededeling AGRI/60637/2006 (4) neergelegde regels, doordat de Commissie een met 10 % verhoogde forfaitaire correctie heeft toegepast op grond dat de aan de Franse autoriteiten verweten tekortkoming inzake de telling van dieren een herhaalde tekortkoming betrof.


(1)  Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PB L 25, blz. 8).

(2)  Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (PB L 171, blz. 90).

(3)  Document nr. VI/5330/97 van de Commissie van 23 december 1997, betreffende de richtsnoeren voor de berekening van de financiële consequenties bij de voorbereiding van de beschikking betreffende de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL-Garantie.

(4)  Mededeling nr. AGRI/60637/2006 def. van de Commissie inzake de behandeling door de Commissie bij de goedkeuring van de rekeningen EOGFL, afdeling Garantie, van gevallen waarin controlesystemen herhaaldelijk tekortschieten.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/51


Hogere voorziening ingesteld op 7 september 2015 door Filip Mikulik tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 juni 2015 in zaak F-67/14, Mikulik/Raad

(Zaak T-520/15 P)

(2015/C 354/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Filip Mikulik (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het op 25 juni 2015 gewezen arrest in zaak F-67/14, Filip Mikulik/Raad van de Europese Unie, te vernietigen en de zaak zelf af te doen;

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken;

de Raad te verwijzen in de kosten van de twee instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij acht middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het Unierecht en van hogere rechtsbeginselen, zoals het beginsel van behoorlijk bestuur en het beginsel van gelijke behandeling, aangezien de Gids voor de beoordeling, die algemene uitvoeringsbepalingen bevat voor de beoordeling, niet bij analogie van toepassing is op de procedure voor de beoordeling van de prestaties van een ambtenaar op proef bij zijn benoeming.

2.

Tweede middel: verdraaiing van de feiten en de bewijsmiddelen, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken (hierna: „GVA”) van mening was dat het standpunt van de derde vennootschap, waarvan een consultant betrokken was bij de procedure van beoordeling van de ambtenaar, niet was geconsolideerd binnen de Raad.

3.

Derde middel: schending van het Unierecht en met name van de rechtspraak inzake artikel 34 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) en van de zorgplicht, aangezien het GVA van mening was dat de stage en de beoordeling onder normale omstandigheden waren verlopen, hoewel de rekwirant was begeleid en beoordeeld door externe consultants en niet het voordeel van de mentoring heeft kunnen genieten.

4.

Vierde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling, aangezien de Raad in de onderhavige zaak niet de in de interne richtlijnen voorziene regels inzake mentoring heeft toegepast.

5.

Vijfde middel: verdraaiing van de feiten en de bewijsmiddelen, aangezien het GVA van mening was dat het bij mentoring en micromanagement op basis van de interne richtlijnen niet om twee verschillende begrippen ging.

6.

Zesde middel: schending van het Unierecht en met name van artikel 34 van het Statuut, aangezien het GVA van mening was dat het uitblijven van verzending van het eerste advies aan de hiërarchie niet in strijd was met dat artikel.

7.

Zevende middel: verdraaiing van de feiten en de bewijsmiddelen, aangezien het GVA niet was nagegaan of het advies van het comité voor de rapporten tijdig was verzonden aan de hiërarchie.

8.

Achtste middel: schending van artikel 34 van het Statuut, aangezien het GVA van mening was dat het zich niet in de plaats kon stellen van de instelling bij de beoordeling van de prestaties van rekwirant.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/52


Beroep ingesteld op 10 september 2015 — CCPL e.a./Commissie

(Zaak T-522/15)

(2015/C 354/63)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: CCPL — Consorzio Cooperative di Produzione e Lavoro SC (Reggio Emilia, Italië), Coopbox group SpA (Reggio Emilia, Italië), Poliemme Srl (Reggio Emilia, Italië), Coopbox Hispania, SL (Lorca, Sanje), Coopbox Eastern s.r.o. (Nové Mesto nad Váhom, Slowakije) (vertegenwoordigers: S. Bariatti, advocaat, E. Cucchiara, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de aan verzoeksters opgelegde geldboete nietig verklaren; of

subsidiair, het bedrag ervan verminderen; en, in elk geval,

verwerende partij in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen besluit C(2015) 4336 final van 24 juni 2015 van de Europese Commissie in zaak AT.39563 — Verpakkingen van levensmiddelen voor de detailhandel, met betrekking tot de schending van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters 5 middelen aan.

1.

Eerste middel: bevoegdheidsoverschrijding wegens ontoereikend onderzoek en ontoereikende motivering betreffende het bestaan van gevolgen van de inbreuk.

In dit verband wordt erop gewezen dat de ten laste gelegde handelingen nagenoeg niet zijn uitgevoerd, zoals blijkt uit de stukken van onderzoek en zoals de Commissie ook erkent in het bestreden besluit. Een dergelijke omstandigheid had in rekening moeten worden gebracht bij de algemene waardering van de ernst van de inbreuken en dus ook bij de berekening van de toepasselijke geldboetes. Het bestreden besluit negeert dit aspect evenwel zonder hiervoor enige motivering aan te voeren.

2.

Tweede middel: schending van de beginselen van evenredigheid en geschiktheid bij het bepalen van het basisbedrag van de sanctie.

In dit verband wordt gesteld dat het bestreden besluit bij de berekening van het basisbedrag van de geldboete rekening heeft gehouden met de waarde van de verkopen gerealiseerd in het laatste jaar van de deelname aan de inbreuk, hoewel die waarde helemaal niet representatief zou zijn voor de echte marktmacht van verzoeksters en de andere partijen in de procedure.

3.

Derde middel: schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003/EG.

In dat verband wordt gesteld dat de waarde waar de Commissie van uitgaat bij de berekening van het maximumbedrag van 10 % voorzien in artikel 23, lid 2, van richtlijn 1/2003/EG kennelijk onjuist is voor zover:

het totaal van de gefactureerde bedragen van de groep CCPL hierin is opgenomen, hoewel de Commissie kennelijk de zogenoemde parental liability van de moedervennootschap van de groep niet heeft bewezen;

de facturatie van entiteiten die op het moment van het besluit geen deel meer uitmaakten van de groep CCPL hierin is opgenomen;

zij helemaal geen rekening houdt met de specifieke omstandigheden van de samenstelling van de gefactureerde bedragen waarvan voor de groep CCPL wordt uitgegaan.

4.

Vierde middel: schending van de beginselen van evenredigheid en gelijke behandeling bij het vaststellen van de omvang van de sanctie.

In dit verband wordt aangevoerd dat het bestreden besluit niet in het minst rekening heeft gehouden met de ernstige crisissituatie waarin de verpakkingssector vandaag verkeert en dat de aan verzoeksters opgelegde geldboete kennelijk en ongerechtvaardigd onevenredig zou zijn in vergelijking met die van de andere partijen.

5.

Vijfde middel: niet-nakoming door de Europese Commissie van de motiveringsplicht van artikel 296 VWEU, doordat zij slechts gedeeltelijk rekening heeft gehouden met de elementen betreffende het gebrek aan draagkracht van de groep CCPL.

Het bestreden besluit heeft weliswaar erkend dat verzoeksters in een ernstige crisissituatie verkeren, maar heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden bij de bepaling van de sanctie.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/53


Beroep ingesteld op 10 september 2015 — Italmobiliare e.a./Commissie

(Zaak T-523/15)

(2015/C 354/64)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Italmobiliare SpA (Milaan, Italië), Sirap-Gema SpA (Verolanuova, Italië), Sirap France SAS (Noves, Frankrijk), Petruzalek GmbH (Tattendorf, Oostenrijk), Petruzalek kft (Boedapest, Hongarije), Petruzalek s.r.o. (Bratislava, Slowakije), Petruzalek s.r.o. (Břeclav, Tsjechië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, advocaat, F. Moretti, advocaat, A. Bardanzellu, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

in eerste instantie: ambtshalve aanstelling van een deskundige voor de economische analyse van de zaak;

nietigverklaring van het besluit voor zover het aan Linpac het voordeel van de immuniteit tegen sancties toekent overeenkomstig de Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboetes en vermindering van geldboetes in kartelzaken (hierna: „Mededeling”);

nietigverklaring van het Besluit voor zover het ook Italmobiliare aansprakelijk stelt voor de bestrafte feiten en haar hoofdelijk tot betaling van de geldboetes heeft veroordeeld;

vermindering van de bedragen van de opgelegde sancties;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit dat ook wordt bestreden in zaak T-522/15, CCPL e.a./Commissie.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters 4 middelen aan.

1.

Eerste middel: miskenning van de Mededeling en schending van het beginsel van gelijke behandeling doordat de Commissie het voordeel van de immuniteit aan Linpac heeft toegekend hoewel niet aan de voorwaarden is voldaan zoals bepaald in de bedoelde Mededeling.

2.

Tweede middel: schending van artikel 101 VWEU, van de beginselen van rechtszekerheid, van het persoonlijke karakter van straffen en van het vermoeden van onschuld, overeenkomstig artikelen 6, lid 2, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: „EVRM”) en 7 EVRM en artikelen 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en 49 van het Handvest, van het grondrecht op eigendom, als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, artikel 14 EVRM, en de artikelen 17 en 21 van het Handvest, alsook schending van de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling, doordat de Commissie Italmobilare verkeerdelijk hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld, in haar hoedanigheid van moedervennootschap, voor de handelingen gesteld door de gecontroleerde vennootschappen.

3.

Derde middel: niet-nakoming van artikel 101 VWEU, van artikel 23 van verordening 1/2003/EG van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1), van de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (hierna: „Richtsnoeren”), en schending van de beginselen van evenredigheid en gelijke behandeling, betreffende de bepaling van de volgende elementen/parameters van berekening van de sancties: (i) de waarde van de verkopen; (ii) het bedrag gebaseerd op van de ernst van de inbreuk; (iii) de toetredingsvergoeding; (iv) de aanpassing van het basisbedrag (meer bepaald omdat geen rekening is gehouden met de crisissituatie van de sector); (v) het maximumbedrag krachtens artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003; en (vi) de ontoereikende vermindering van de sancties als gevolg van de lange duur van de procedure; en, ten slotte, schending van artikel 101 VWEU, van de Richtsnoeren en de motiveringsplicht betreffende de afwijzing van het verzoek om toepassing van lid 35 van de bedoelde Richtsnoeren.

4.

Vierde middel: verzoeksters vragen dat het Gerecht, krachtens artikel 31 van verordening nr. 1/2003, zijn eigen volle rechtsmacht zou uitoefenen en, zelfs bij afwijzing van de hierboven weergegeven middelen, zijn eigen beoordeling in de plaats zou stellen van die van de Commissie en in elk geval de totale geldboetes zou verminderen die bij het besluit zijn opgelegd.


Gerecht voor ambtenarenzaken

26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/55


Beroep ingesteld op 16 juli 2015 — ZZ/Commissie

(Zaak F-103/15)

(2015/C 354/65)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: C. Falagiani, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om het bedrag van 14  207,60 EUR in te houden op verzoekers pensioen als terugbetaling van de kosten voor een ziekenhuisopname van zijn echtgenote, als gevolg van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken, waarbij het oorspronkelijke besluit van de Commissie om alle als buitensporig aangemerkte kosten ten laste te leggen nietig is verklaard

Conclusies van de verzoekende partij

vaststellen dat de Europese Commissie, in strijd met het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 16 mei 2013 en om de in de feitelijke uiteenzetting van de onderhavige zaak genoemde redenen, ten onrechte het bedrag van 14  207,60 EUR heeft ingehouden op verzoekers pensioen;

de Commissie veroordelen om verzoeker het ten onrechte ingehouden bedrag van 12  407,60 terug te betalen, vermeerderd met vertragingsrente;

de Europese Commissie verwijzen in alle kosten van de onderhavige procedure.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/55


Beroep ingesteld op 31 juli 2015 — ZZ/Commissie

(Zaak F-111/15)

(2015/C 354/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om verzoeker en zijn echtgenote de kosten te vergoeden van drie rekeningen voor medische ingrepen en behandelingen verband houdende met de kanker waardoor zij is getroffen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit houdende weigering om de kosten te vergoeden van de afrekeningen 67, 68 en 72 in verband met de zorg die verzoekers echtgenote heeft genoten;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/56


Beroep ingesteld op 20 augustus 2015 — ZZ/Europol

(Zaak F-119/15)

(2015/C 354/67)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: W.J. Dammingh en N.D. Dane, advocaten)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van Europol, genomen ter uitvoering van een arrest van het Gerecht, waarbij de weigering is bevestigd om verzoeker een overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven en hem een forfaitair bedrag is aangeboden waarvan de waarde zijns inziens onvoldoende is om de schade te vergoeden die hij zou hebben geleden door de niet-uitvoering van arresten van het Gerecht

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van Europol van 29 juli 2014, voor zover hem bij dat besluit geen overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt gegeven en hem ter compensatie een bedrag van 10  000 EUR wordt aangeboden alsmede van het besluit van 22 mei 2015, voor zover daarbij de klacht wordt afgewezen die hij tegen het besluit van 29 juli 2014 had ingediend;

verwijzing van Europol in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de advocaatkosten.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/56


Beroep ingesteld op 20 augustus 2015 — ZZ/Europol

(Zaak F-120/15)

(2015/C 354/68)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: W.J. Dammingh en N.D. Dane, advocaten)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van Europol, genomen ter uitvoering van een arrest van het Gerecht, waarbij de weigering is bevestigd om verzoekster een overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven en haar een forfaitair bedrag is aangeboden waarvan de waarde haars inziens onvoldoende is om de schade te vergoeden die zij zou hebben geleden door de niet-uitvoering van arresten van het Gerecht

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van Europol van 29 juli 2014, voor zover haar bij dat besluit geen overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt gegeven en haar ter compensatie een bedrag van 10  000 EUR wordt aangeboden, alsmede van het besluit van 22 mei 2015, voor zover daarbij de klacht wordt afgewezen die zij tegen het besluit van 29 juli 2014 had ingediend;

verwijzing van Europol in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de advocaatkosten.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/57


Beroep ingesteld op 21 augustus 2015 — ZZ/Commissie

(Zaak F-121/15)

(2015/C 354/69)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoeksters sollicitatie naar de post die is bekendgemaakt in kennisgeving van vacature COM/2014/2036, gebaseerd op het feit dat niet was voldaan aan de voorwaarde van onderbreking van de overeenkomst voor een duur van zes maanden vóór de aanwerving van een functionaris die eerder onder contract was in de rang AT2c, krachtens mededeling D(2005)18064 van 28 juli 2005 van het DG HR, alsmede vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij zou hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 22 mei 2014 waarbij het DG RRHH zich heeft verzet tegen verzoeksters aanwerving;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 14 november 2014 tot afwijzing van de klacht;

toekenning van een vergoeding voor de materiële en immateriële schade die verzoekster heeft geleden als gevolg van die besluiten en welke, onder voorbehoud van een nieuwe begroting, wordt begroot op het bedrag van 3 26  275 EUR, vermeerderd met geïndexeerde vertragingsrente;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


26.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/57


Beroep ingesteld op 22 augustus 2015 — ZZ/Commissie

(Zaak F-122/15)

(2015/C 354/70)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot overdracht van verzoekers pensioenrechten aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen (AUB) van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut

Conclusies van de verzoekende partij

artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig verklaren;

nietig verklaren het besluit van 6 januari 2015 tot bevestiging van de overdracht van de vóór de indiensttreding verworven pensioenrechten krachtens de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.