ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 346

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
19 oktober 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2015/C 346/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2015/C 346/02

Zaak C-296/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Državna revizijska komisija za revizijo postopkov oddaje javnih naročil (Slovenië) op 18 juni 2015 — Medisanus d.o.o./Splošna Bolnišnica Murska Sobota

2

2015/C 346/03

Zaak C-341/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wien (Oostenrijk) op 8 juli 2015 — Hans Maschek

3

2015/C 346/04

Zaak C-360/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 13 juli 2015 — College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amersfoort, andere partij: X BV

4

2015/C 346/05

Zaak C-366/15: Beroep ingesteld op 14 juli 2015 — Europese Commissie/Roemenië

5

2015/C 346/06

Zaak C-390/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Trybunał Konstytucyjny (Polen) op 20 juli 2015 — Rzecznik Praw Obywatelskich (RPO)

6

2015/C 346/07

Zaak C-391/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Andalucía (Spanje) op 20 juli 2015 — Marina del Mediterráneo S.L. e.a./Consejería de Obras Públicas y Vivienda de la Junta de Andalucía

6

2015/C 346/08

Zaak C-416/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bucureşti (Roemenië) op 29 juli 2015 — Selena România Srl/Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice (DGRFP) București

7

2015/C 346/09

Zaak C-419/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 30 juli 2015 — Thomas Philipps GmbH & Co. KG/Grüne Welle Vertriebs GmbH

8

2015/C 346/10

Zaak C-420/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de première instance francophone de Bruxelles (België) op 30 juli 2015 — Strafzaak tegen  U ( *1 )

9

2015/C 346/11

Zaak C-437/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 augustus 2015 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 4 juni 2015 in zaak T-222/14, Deluxe Laboratories/BHIM (Deluxe)

9

2015/C 346/12

Zaak C-455/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Varbergs tingsrätt (Zweden) op 28 augustus 2015 — P/Q

11

2015/C 346/13

Zaak C-459/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 augustus 2015 door Iranian Offshore Engineering & Construction Company (IOEC) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 juni 2015 in zaak T-95/14, Iranian Offshore Engineering & Construction/Raad

11

 

Gerecht

2015/C 346/14

Zaak T-446/10: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Dow AgroSciences en Dintec Agroquímica — Produtos Químicos/Commissie [Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stof trifluralin — Niet-opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG — Verordening (EG) nr. 33/2008 — Versnelde beoordelingsprocedure — Kennelijke beoordelingsfout — Non-discriminatiebeginsel — Evenredigheid]

13

2015/C 346/15

Zaak T-234/12: Arrest van het Gerecht van 8 september 2015 — Amitié/Commissie (Arbitragebeding — Subsidie — Financiële bijstand — Opschorting van betaling — Terugvordering van gedeclareerde kosten — Schadevergoeding — Vertragingsrente — Debetnota — Contractuele aansprakelijkheid — Tegenvordering)

13

2015/C 346/16

Zaak T-503/12: Arrest van het Gerecht van 4 september 2015 — Verenigd Koninkrijk/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — ELGF en Elfpo — Aan financiering onttrokken uitgaven — Bedrijfstoeslagregeling — Essentiële controles — Aanvullende controles)

15

2015/C 346/17

Zaak T-564/12: Arrest van het Gerecht van 8 september 2015 — Ministry of Energy of Iran/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Motiveringsplicht — Rechten van de verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Onjuiste beoordeling — Schending van de grondrechten — Evenredigheid)

15

2015/C 346/18

Zaak T-577/12: Arrest van het Gerecht van 4 september 2015 — NIOC e.a./Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Lager openbaar lichaam — Procesbevoegdheid en -belang — Ontvankelijkheid — Motiveringsplicht — Vermelding en keuze van de rechtsgrondslag — Bevoegdheid van de Raad — Beginsel van voorzienbaarheid van de Uniehandelingen — Begrip ‚geassocieerde entiteit’ — Kennelijk onjuiste beoordeling — Rechten van de verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Evenredigheid — Eigendomsrecht)

16

2015/C 346/19

Zaak T-82/13: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Panasonic en MT Picture Display/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen — Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst — Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling, capaciteiten en productie — Rechten van de verdediging — Bewijs van deelname aan de mededingingsregeling — Eén enkele voortdurende inbreuk — Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006 — Evenredigheid — Geldboeten — Volledige rechtsmacht)

17

2015/C 346/20

Zaak T-84/13: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Samsung SDI e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen — Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst — Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling, capaciteiten en productie — Eén enkele voortdurende inbreuk — Duur van de inbreuk — Medewerking tijdens de administratieve procedure — Clementieregeling van 2006 — Verlaging van de geldboete — Berekening van de geldboete — Inaanmerkingneming van de verkopen van de ondernemingen, naargelang van waar de plaats van levering zich bevond — Inaanmerkingneming van de gemiddelde waarde van de verkopen die tijdens de duur van de inbreuk zijn geregistreerd)

18

2015/C 346/21

Zaak T-91/13: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — LG Electronics/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen — Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst — Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling en productiecapaciteit — Eén enkele voortdurende inbreuk — Toerekenbaarheid aan de moedermaatschappij van de door de joint venture begane inbreuk — Gelijke behandeling — Methode voor de berekening van de geldboete — Inaanmerkingneming van de waarde van de beeldbuizen die als onderdeel van een verwerkt product zijn verkocht — Verjaringstermijn — Evenredigheid — Duur van de administratieve procedure)

19

2015/C 346/22

Zaak T-92/13: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Philips/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen — Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst — Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling en productiecapaciteit — Eén enkele voortdurende inbreuk — Toerekenbaarheid aan de moedermaatschappij van de door de joint venture begane inbreuk — Gelijke behandeling — Methode voor de berekening van de geldboete — Inaanmerkingneming van de waarde van de beeldbuizen die als onderdeel van een verwerkt product zijn verkocht — Inaanmerkingneming van de gemiddelde waarde van de tijdens de inbreukduur geregistreerde verkopen — Inaanmerkingneming van de totale omzet van de groep — Evenredigheid — Duur van de administratieve procedure)

20

2015/C 346/23

Zaak T-104/13: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Toshiba/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen — Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst — Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling, capaciteiten en productie — Bewijs van deelname aan de mededingingsregeling — Eén enkele voortdurende inbreuk — Toerekenbaarheid van de inbreuk — Gezamenlijk toezicht — Geldboeten — Volledige rechtsmacht)

21

2015/C 346/24

Zaak T-245/13: Arrest van het Gerecht van 4 september 2015 — Verenigd Koninkrijk/Commissie [EOGFL — Afdeling ‚Garantie’ — ELGF en Elfpo — Aan financiering onttrokken uitgaven — Bedrijfstoeslagregeling — Essentiële controles — Aanvullende controles — Artikelen 51, 53, 73 en 73 bis van verordening (EG) nr. 796/2004]

22

2015/C 346/25

Zaak T-346/13: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Griekenland/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — ELGF en Elfpo — Van financiering uitgesloten uitgaven — Maatregelen voor plattelandsontwikkeling — Agromilieu — Toereikendheid van de controles — Forfaitaire financiële correcties)

22

2015/C 346/26

Zaak T-525/13: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — H&M Hennes & Mauritz/BHIM — Yves Saint Laurent (Handtassen) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een handtas weergeeft — Ouder model — Nietigheidsgrond — Eigen karakter — Artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002 — Motiveringsplicht]

23

2015/C 346/27

Zaak T-526/13: Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — H&M Hennes & Mauritz/BHIM — Yves Saint Laurent (Handtassen) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een handtas weergeeft — Ouder model — Nietigheidsgrond — Eigen karakter — Artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002 — Motiveringsplicht]

24

2015/C 346/28

Zaak T-714/13: Arrest van het Gerecht van 8 september 2015 — Gold Crest/BHIM (MIGHTY BRIGHT) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk MIGHTY BRIGHT — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

25

2015/C 346/29

Zaak T-168/14: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Pérez Gutiérrez/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Volksgezondheid — Richtlijn 2001/37/EG — Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten — Kleurenfoto’s die door de Commissie worden voorgesteld om te dienen als gezondheidswaarschuwingen op verpakkingseenheden van tabaksproducten — Beschikking 2003/641/EG — Gebruik zonder toestemming van het portret van een overledene — Persoonlijke schade van de weduwe van de overledene)

25

2015/C 346/30

Zaak T-225/14: Arrest van het Gerecht van 3 september 2015 — iNET24 Holding/BHIM (IDIRECT24) [Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap — Woordmerk IDIRECT24 — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

26

2015/C 346/31

Zaak T-254/14: Arrest van het Gerecht van 3 september 2015 — Warenhandelszentrum/BHIM — Baumarkt Max Bahr (NEW MAX) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk NEW MAX — Ouder gemeenschapsbeeldmerk MAX — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

27

2015/C 346/32

Zaak T-278/14: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Dairek Attoumi/BHIM — Diesel (DIESEL) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel DIESEL — Ouder internationaal woordmerk DIESEL — Nietigheidsgrond — Gebruik van een onderscheidend teken — Verwarringsgevaar — Artikel 25, lid 1, onder e), van verordening (EG) nr. 6/2002 — Bewijs van het normale gebruik — Schorsing van de administratieve procedure]

28

2015/C 346/33

Zaak T-530/14: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Verein StHD/BHIM (Weergave van een zwart lint) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een zwart lint weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

28

2015/C 346/34

Zaak T-584/14: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Inditex/BHIM — Ansell (ZARA) [Gemeenschapsmerk — Procedure tot vervallenverklaring — Gemeenschapswoordmerk ZARA — Normaal gebruik — Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009]

29

2015/C 346/35

Zaak T-660/14: Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — SV Capital/EBA (Economisch en monetair beleid — Verzoek om een onderzoek in te stellen naar een vermeende schending van het Unierecht — Besluit van de EBA — Besluit van de bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit — Ambtshalve onderzoek — Onbevoegdheid van de auteur van de handeling — Beroep tot nietigverklaring — Beroepstermijn — Tardiviteit — Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid)

30

2015/C 346/36

Zaak T-344/15 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 1 september 2015 — Frankrijk/Commissie [Kort geding — Toegang tot documenten van de instellingen — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Door de Franse autoriteiten in het kader van de procedure van richtlijn 98/34/EG aan de Commissie toegezonden documenten — Verzet van Frankrijk tegen de openbaarmaking van de documenten — Besluit waarbij aan een derde toegang wordt verleend tot de documenten — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Spoedeisendheid — Fumus boni juris — Belangenafweging]

30

2015/C 346/37

Zaak T-367/15: Beroep ingesteld op 9 juli 2015 — Renfe-Operadora/BHIM (AVE)

31

2015/C 346/38

Zaak T-472/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 augustus 2015 door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 3 juni 2015 in zaak F-78/14, Gross/EDEO

32

2015/C 346/39

Zaak T-478/15: Beroep ingesteld op 21 augustus 2015 — Roemenië/Commissie

33

2015/C 346/40

Zaak T-501/15: Beroep ingesteld op 31 augustus 2015 — Nederland/Commissie

35

2015/C 346/41

Zaak T-502/15: Beroep ingesteld op 1 september 2015 — Spanje/Commissie

36

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2015/C 346/42

Zaak F-28/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 9 september 2015 — De Loecker/EDEO (Openbare dienst — Personeel van EDEO — Tijdelijk functionaris — Hoofd van een delegatie in een derde land — Verbreking van de vertrouwensrelatie — Overplaatsing naar het hoofdkantoor van EDEO — Voortijdige beëindiging van de aanstellingsovereenkomst — Opzegtermijn — Motivering van het besluit — Artikel 26 van het Statuut — Rechten van de verdediging — Recht om te worden gehoord)

38

2015/C 346/43

Zaak F-9/15: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 september 2015 — Verhelst/EMA

38


 


NL

 

Op grond van de bescherming van persoonsgegevens kan bepaalde in deze uitgave verschenen informatie niet langer openbaar worden gemaakt. Derhalve werd een nieuwe authentieke versie gepubliceerd.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2015/C 346/01)

Laatste publicatie

PB C 337 van 12.10.2015

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 328 van 5.10.2015

PB C 320 van 28.9.2015

PB C 311 van 21.9.2015

PB C 302 van 14.9.2015

PB C 294 van 7.9.2015

PB C 279 van 24.8.2015

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Državna revizijska komisija za revizijo postopkov oddaje javnih naročil (Slovenië) op 18 juni 2015 — Medisanus d.o.o./Splošna Bolnišnica Murska Sobota

(Zaak C-296/15)

(2015/C 346/02)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Državna revizijska komisija za revizijo postopkov oddaje javnih naročil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Medisanus d.o.o.

Verwerende partij: Splošna Bolnišnica Murska Sobota

Prejudiciële vraag

1)

Moet richtlijn 2004/18/EG (1), meer in het bijzonder de artikelen 23, lid 2, 23, lid 8, en 2 van die richtlijn, gelezen in samenhang met

richtlijn 2001/83/EG (2), meer in het bijzonder artikel 83,

richtlijn 2002/98/EG (3), meer in het bijzonder artikel 4, lid 2,

het VWEU, meer in het bijzonder artikel 18,

aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een (op de nationale wettelijke regeling van de Republiek Slovenië, te weten artikel 6, punt 71, ZZdr-2, gebaseerd) voorschrift dat de industrieel vervaardigde geneesmiddelen „uit Sloveens plasma verkregen” moeten zijn?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).

(2)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).

(3)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG van de Raad (PB 2003 L 33, blz. 30).


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wien (Oostenrijk) op 8 juli 2015 — Hans Maschek

(Zaak C-341/15)

(2015/C 346/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hans Maschek

Verwerende partij: Magistratsdirektion der Stadt Wien

Prejudiciële vragen

1)

Is een nationale regeling zoals de litigieuze bepaling van § 41a, lid 2, van de Wiener Besoldungsordnung 1994 (Weense salarisregeling 1994), die in beginsel geen recht op financiële vergoeding van vakantieaanspraken in de zin van artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG (1) toekent aan een werknemer die het dienstverband op eigen verzoek tegen een bepaald tijdstip beëindigt, verenigbaar met artikel 7 van richtlijn 2003/88?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is dan een nationale bepaling volgens welke iedere werknemer die zijn dienstverband op eigen verzoek beëindigt, alles in het werk dient te stellen om alle hem nog toekomende vakantiedagen tot het einde van dienstverband op te nemen, en een recht op financiële vergoeding van vakantieaanspraken in het geval van beëindiging van het dienstverband op verzoek van de werknemer alleen ontstaat wanneer de werknemer ook in het geval van een verzoek om vakantieverlof beginnend op de dag van indiening van het verzoek tot beëindiging van het dienstverband niet in staat zou zijn geweest om vakantie op te nemen in een omvang die overeenstemt met de omvang van het verzoek om vergoeding voor vakantie, [verenigbaar is met artikel 7 van richtlijn 2003/88]?

2)

Dient ervan uit te worden gegaan dat een recht op financiële vergoeding van vakantieaanspraken alleen bestaat indien de werknemer, die ten gevolge van arbeidsongeschiktheid niet in staat was zijn recht op vakantie onmiddellijk voorafgaand aan de beëindiging van zijn dienstverband uit te oefenen, a) zijn werkgever zonder onnodig uitstel (en derhalve in beginsel voorafgaand aan het tijdstip van beëindiging van het dienstverband) in kennis heeft gesteld van zijn arbeidsongeschiktheid (bijvoorbeeld ten gevolge van ziekte), en b) zijn arbeidsongeschiktheid (bijvoorbeeld ten gevolge van ziekte) zonder onnodig uitstel (en derhalve in beginsel voorafgaand aan het tijdstip van beëindiging van het dienstverband) heeft aangetoond (bijvoorbeeld door middel van een door een arts voorgeschreven ziekteverlof)?

Indien dit ontkennend wordt beantwoord, is dan een nationale bepaling volgens welke een recht op financiële vergoeding van vakantieaanspraken alleen bestaat indien de werknemer die ten gevolge van arbeidsongeschiktheid niet in staat was zijn recht op vakantie onmiddellijk voorafgaand aan de beëindiging van zijn dienstverband uit te oefenen, a) zijn werkgever zonder onnodig uitstel (en derhalve in beginsel voorafgaand aan het tijdstip van beëindiging van het dienstverband) in kennis heeft gesteld van zijn arbeidsongeschiktheid (bijvoorbeeld ten gevolge van ziekte), en b) zijn arbeidsongeschiktheid (bijvoorbeeld ten gevolge van ziekte) zonder onnodig uitstel (en derhalve in beginsel voorafgaand aan het tijdstip van beëindiging van het dienstverband) heeft aangetoond (bijvoorbeeld door middel van een door een arts voorgeschreven ziekteverlof), verenigbaar is met artikel 7 van richtlijn 2003/88?

3)

Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie arresten van 18 maart 2004, C-342/01 [Gomez], punt 31, 24 januari 2012, C-282/10 [Dominguez], punten 47 50, 3 mei 2012, C-337/10 [Neidei], punt 37) staat het de lidstaten vrij een werknemer bij wet een ruimer recht op vakantie of op financiële vergoeding van vakantieaanspraken toe te kennen dan het door artikel 7 van richtlijn 2003/88 gewaarborgde minimum. Ook hebben de in artikel 7 van richtlijn 2003/88 toegekende rechten rechtstreekse werking (zie arresten van het Hof van 24 januari 2012, C-282/10 [Dominguez], punten 34 36, en 12 juni 2014, C-118/13 [Bollacke], punt 28).

Leidt — gezien deze uitlegging van artikel 7 van richtlijn 2003/88 — een situatie waarin de nationale wetgever aan een bepaalde groep personen een recht op financiële vergoeding van vakantieaanspraken toekent dat duidelijk ruimer is dan dat waarin dit artikel voorziet, ertoe dat ten gevolge van de rechtstreekse werking van artikel 7 van richtlijn 2003/88 ook aan personen die in strijd met de richtlijn door een nationale wet een recht op financiële vergoeding is ontzegd, een recht op financiële vergoeding toekomt, en wel in de omvang die duidelijk verder gaat dan het bepaalde in dit artikel en die door de nationale regeling alleen bedoeld is voor de door deze bepaling begunstigde personen?


(1)  Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9).


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 13 juli 2015 — College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amersfoort, andere partij: X BV

(Zaak C-360/15)

(2015/C 346/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amersfoort

Andere partij: X BV

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 2, lid 3, van richtlijn 2006/123/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt aldus worden geïnterpreteerd dat deze bepaling van toepassing is op een heffing van leges door een orgaan van een lidstaat ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om instemming omtrent tijdstip, plaats en wijze van uitvoering van graafwerkzaamheden in verband met de aanleg van kabels voor een openbaar elektronisch communicatienetwerk?

2)

Moet hoofdstuk III van richtlijn 2006/123/EG […] aldus worden geïnterpreteerd dat zij ook van toepassing is in zuiver interne situaties?

3)

Moet richtlijn 2006/123/EG […] tegen de achtergrond van overweging 9 van de preambule zo worden uitgelegd dat deze richtlijn niet van toepassing is op een nationale regeling die vereist dat het voornemen tot het verrichten van graafwerkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels voor een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk wordt gemeld bij burgemeester en wethouders en burgemeester en wethouders niet bevoegd zijn gemelde werkzaamheden te verbieden maar wel bevoegd zijn voorschriften te stellen met betrekking tot de plaats, tijdstip en wijze van uitvoering van de werkzaamheden en tot het bevorderen van het medegebruik van voorzieningen en het afstemmen van de werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken?

4)

Moet artikel 4, aanhef en onder 6, van richtlijn 2006/123/EG […] aldus worden geïnterpreteerd dat deze bepaling van toepassing is op een besluit tot instemming dat ziet op de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van het verrichten van graafwerkzaamheden in verband met de aanleg van kabels voor een openbaar elektronisch communicatienetwerk, zonder dat het desbetreffende orgaan van een lidstaat bevoegd is tot het verbieden van deze werkzaamheden als zodanig?

5)

A.

Indien artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/123/EG […], gelet op de beantwoording van de voorgaande vragen, in het onderhavige geval van toepassing is, heeft deze bepaling dan rechtstreekse werking?

B.

Indien het antwoord op vraag 5) A. bevestigend is, brengt artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/123/EG […] dan mee dat de in rekening te brengen kosten mogen worden berekend op basis van de geraamde kosten voor alle aanvraagprocedures, of op basis van de kosten van alle aanvragen als de onderhavige, of op basis van de kosten van de individuele aanvragen?

C.

Indien het antwoord op vraag 5) A. bevestigend is, volgens welke criteria moeten indirecte en vaste kosten overeenkomstig artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/123/EG […] aan concrete vergunningaanvragen worden toegerekend?


(1)  PB L 376, blz. 36.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/5


Beroep ingesteld op 14 juli 2015 — Europese Commissie/Roemenië

(Zaak C-366/15)

(2015/C 346/05)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Sanfrutos Cano, L. Nicolae, gemachtigden)

Verwerende partij: Roemenië

Conclusies

vast te stellen dat Roemenië, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de bepalingen van richtlijn 2013/28/EU van de Commissie van 17 mei 2013 tot wijziging van bijlage II bij richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende autowrakken (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Roemenië te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is verstreken op 22 augustus 2013.


(1)  PB L 135, blz. 14.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Trybunał Konstytucyjny (Polen) op 20 juli 2015 — Rzecznik Praw Obywatelskich (RPO)

(Zaak C-390/15)

(2015/C 346/06)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Trybunał Konstytucyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rzecznik Praw Obywatelskich (RPO)

Andere partijen bij deze procedure: Marszałek Sejmu Rzeczypospolitej Polskiej, Prokurator Generalny

Prejudiciële vragen

1)

Is punt 6 van bijlage III bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/47/EG van de Raad van 5 mei 2009 tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG wat verlaagde btw-tarieven betreft (2), ongeldig doordat in de wetgevingsprocedure het wezenlijke vormvereiste dat het Europees Parlement wordt geraadpleegd, is geschonden?

2)

Is artikel 98, lid 2, van de in de eerste vraag vermelde richtlijn 2006/112 juncto punt 6 van bijlage III bij deze richtlijn ongeldig op grond dat het het beginsel van fiscale neutraliteit schendt daar het de toepassing van het verlaagde btw-tarief op boeken die in digitale vorm worden uitgegeven en andere elektronische publicaties uitsluit?


(1)  PB L 347, blz. 1.

(2)  PB L 116, blz. 18.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Andalucía (Spanje) op 20 juli 2015 — Marina del Mediterráneo S.L. e.a./Consejería de Obras Públicas y Vivienda de la Junta de Andalucía

(Zaak C-391/15)

(2015/C 346/07)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Andalucía

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Marina del Mediterráneo S.L., Marina del Mediterráneo Duquesa S.L., Marina del Mediterráneo Estepona S.L., Marina del Mediterráneo Este S.L., Marinas del Mediterráneo Torre S.L., Marina del Mediterráneo Marbella S.L., Gómez Palma S.C., Enrique Alemán S.A., Cyes Infraestructuras S.A., Cysur Obras y Medioambiente S.A.

Verwerende partij: Consejería de Obras Públicas y Vivienda de la Junta de Andalucía

Andere partijen: Agencia Pública de Puertos de Andalucía, UTE Nassir Bin Abdullah and Sons, S.L., Puerto Deportivo de Marbella, S.A. en Ayuntamiento de Marbella

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 1, lid 1, en 2, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 89/665 (1) in het licht van de beginselen van loyale samenwerking en nuttige werking van de richtlijnen aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling als artikel 310, lid 2, van Ley nr. 30/2007 van 30 oktober 2007 inzake overheidsopdrachten (thans artikel 40, lid 2, van Real Decreto Legislativo nr. 3/2011 houdende goedkeuring van de gecodificeerde tekst van de wet inzake overheidsopdrachten), voor zover volgens deze bepaling het bijzonder beroep inzake overheidsopdrachten niet kan worden ingesteld tegen voorbereidingsbesluiten van de aanbestedende dienst, zoals het besluit tot aanvaarding van een offerte van een inschrijver van wie wordt gesteld dat hij, anders dan in het nationale recht en het Unierecht is voorgeschreven, niet het bewijs heeft geleverd van zijn technische bekwaamheid en economische draagkracht?

2)

Zo ja, hebben de artikelen 1, lid 1, en 2, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 89/665 directe werking?


(1)  Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395, blz. 33).


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bucureşti (Roemenië) op 29 juli 2015 — Selena România Srl/Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice (DGRFP) București

(Zaak C-416/15)

(2015/C 346/08)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Bucureşti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Selena România Srl

Verwerende partij: Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice (DGRFP) București

Interveniërende partij: Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice (DGRFP) Galați

Prejudiciële vragen

1)

Moet uitvoeringsverordening (EU) nr. 21/2013 van de Raad tot uitbreiding van het bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden vanuit Taiwan of Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan of Thailand (1), aldus worden uitgelegd dat deze ook van toepassing is op invoer door ingezetenen van de Europese Unie uit Taiwan vóór 17 januari 2013, namelijk in 2012, doch na de vaststelling van uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (2)?

2)

Is het definitieve antidumpingrecht, zoals bepaald in artikel 1 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 21/2013 van de Raad, ook van toepassing in het geval van invoer door ingezetenen van de Europese Unie uit Taiwan vóór 17 januari 2013 en vóór de datum van vaststelling van verordening (EU) nr. 437/2012 van de Commissie tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels, van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels, verzonden uit Taiwan en Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan en Thailand, en tot registratie van deze invoer (3), doch na de vaststelling van verordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad?”


(1)  Uitvoeringsverordening van 10 januari 2013 (PB L 11, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsverordening van 3 augustus 2011 (PB L 204, blz. 1).

(3)  Verordening van 23 mei 2012 (PB L 134, blz. 12).


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 30 juli 2015 — Thomas Philipps GmbH & Co. KG/Grüne Welle Vertriebs GmbH

(Zaak C-419/15)

(2015/C 346/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Appellante: Thomas Philipps GmbH & Co. KG

Geïntimeerde: Grüne Welle Vertriebs GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 33, lid 2, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (1) eraan in de weg dat een licentiehouder die niet is ingeschreven in het register van gemeenschapsmodellen een vordering wegens inbreuk op een ingeschreven gemeenschapsmodel instelt?

2)

Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: kan de houder van een uitsluitende licentie op een gemeenschapsmodel met toestemming van de houder van het model zelf vergoeding van de door hem geleden schade vorderen in een volgens artikel 32, lid 3, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen door hem alleen ingeleide procedure, of kan de licentiehouder overeenkomstig lid 4 van dat artikel enkel interveniëren in de procedure die de houder van het gemeenschapsmodel wegens inbreuk op zijn rechten zelf aanhangig heeft gemaakt?


(1)  PB L 3, blz. 1.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de première instance francophone de Bruxelles (België) op 30 juli 2015 — Strafzaak tegen  U (*1)

(Zaak C-420/15)

(2015/C 346/10)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de première instance francophone de Bruxelles

Partij in de strafzaak

 U (*1)

Prejudiciële vraag

Zijn de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen in strijd met de artikelen 18, 20, 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie doordat voertuigen die toebehoren aan een ingezetene van een andere lidstaat van de Europese Unie dan België en in die andere lidstaat zijn ingeschreven, om in België te mogen rijden — zij het slechts om doorheen België te mogen rijden — in België moeten zijn ingeschreven wanneer de betrokkene ook Belgisch ingezetene is?


(*1)  Informatie gewist in het kader van de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/9


Hogere voorziening ingesteld op 10 augustus 2015 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 4 juni 2015 in zaak T-222/14, Deluxe Laboratories/BHIM (Deluxe)

(Zaak C-437/15 P)

(2015/C 346/11)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Deluxe Laboratories, Inc.

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest;

verwijzing van verzoekster voor het Gerecht in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het BHIM is van mening dat het bestreden arrest dient te worden vernietigd in zoverre dat het Gerecht artikel 75, eerste volzin, juncto artikel 7, lid 1, onder b), en lid 2, van verordening nr. 207/2009 (1) heeft geschonden om de hierna uiteengezette redenen:

1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door de mogelijkheid van een globale motivering voor een veelheid aan waren en diensten uit te sluiten, wanneer de perceptie van het teken voor elk van die waren en diensten eenvormig is en de motivering voor elk ervan derhalve onveranderlijk is.

2.

Wanneer het BHIM de verplichting zou worden opgelegd om systematisch dezelfde grond te herhalen voor elk van de waren of diensten, of voor homogene categorieën van waren of diensten, zou dit erop neerkomen dat de motiveringsplicht een zuiver formele plicht wordt.

3.

De kamer van beroep heeft uitdrukkelijk gewezen op de redenen waarom het teken, voor elk van de aangevraagde waren en diensten, enkel zal worden opgevat als een aanduiding van de hogere kwaliteit van deze waar of dienst.

4.

Het volstaat dat de waren of diensten een gemeenschappelijk kenmerk hebben om een motivering te kunnen formuleren die voor al deze waren of diensten geldt wanneer het teken door dat kenmerk elk onderscheidend vermogen mist. In casu bestaat dit gemeenschappelijke kenmerk erin dat elk van de betrokken waren en diensten, zonder enige uitzondering, van betere of mindere kwaliteit kan zijn, zodat de aanduiding van een hogere kwaliteit voor elk van deze waren en diensten zal worden opgevat als een louter verkoopargument.

5.

Het Gerecht heeft het in de rechtspraak geformuleerde begrip „voldoende homogene” categorie van waren of diensten onjuist uitgelegd, en daardoor de beoordelingscriteria ervan onnodig beperkt. In het onderhavige geval kan op grond van het door de kamer van beroep vastgestelde gemeenschappelijke kenmerk worden geoordeeld dat de aangevraagde waren en diensten een voldoende homogene categorie uitmaken waarvoor een globale motivering mogelijk is.

6.

Het bestreden arrest is onverenigbaar met de bestaande rechtspraak, in het bijzonder de beschikking van 11 december 2014, zaak C-253/14 P, FTI Touristik GmbH/BHIM, (BigXtra), EU:C:2014:2445.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Varbergs tingsrätt (Zweden) op 28 augustus 2015 — P/Q

(Zaak C-455/15)

(2015/C 346/12)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Varbergs tingsrätt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: P

Verwerende partij: Q

Prejudiciële vraag

Moet Varbergs tingsrätt overeenkomstig artikel 23a van verordening Brussel II (1) of een andere bepaling [daarvan] en ongeacht artikel 24 van deze verordening weigeren de beslissing van de rechter van Silute (Litouwen) van 18 februari 2015, zie bijlage a, te erkennen en dus doorgaan met de behandeling van de voor Varbergs tingsrätt aanhangige procedure inzake gezagsrecht?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1).


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/11


Hogere voorziening ingesteld op 28 augustus 2015 door Iranian Offshore Engineering & Construction Company (IOEC) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 juni 2015 in zaak T-95/14, Iranian Offshore Engineering & Construction/Raad

(Zaak C-459/15 P)

(2015/C 346/13)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Iranian Offshore Engineering & Construction Company (IOEC) (vertegenwoordigers: J. Viñals Camallonga, L. Barriola Urruticoechea en J. Iriarte Ángel, abogados)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 juni 2015 in zaak T-95/14;

definitieve afdoening van de zaak door toewijzing van de vorderingen in eerste aanleg van verzoekster, thans rekwirante, namelijk nietigverklaring van artikel 1 van besluit 2013/661/GBVB (1) van 15 november 2013, en van artikel 1 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1154/2013 (2) van 15 november 2013, voor zover deze handelingen IOEC betreffen of voor haar gevolgen kunnen hebben, en verwijdering van haar naam uit de respectieve bijlagen bij genoemde handelingen;

verwijzing van de Raad in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan.

Onjuiste rechtsopvatting, voor zover in het arrest ten onrechte wordt geoordeeld dat de Raad zijn motiveringsplicht is nagekomen en het recht op effectieve rechterlijke bescherming niet heeft geschonden.

Onjuiste rechtsopvatting, doordat in het arrest wordt geoordeeld dat de maatregelen tegen rekwirante op bewijs zijn gegrond, terwijl deze in werkelijkheid elke feitelijke grondslag missen en het arrest is gebaseerd op vermoedens. Daardoor is er eveneens sprake van misbruik van bevoegdheid en schending van de toepasselijke rechtsregels en het beginsel van gelijke behandeling.

Onjuiste rechtsopvatting, doordat in het arrest ten onrechte wordt geoordeeld dat het eigendomsrecht van IOEC en het evenredigheidsbeginsel in acht zijn genomen.


(1)  Besluit 2013/661/GBVB van de Raad van 15 november 2013 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 306, blz. 18).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1154/2013 van de Raad van 15 november 2013 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 306, blz. 3).


Gerecht

19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/13


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Dow AgroSciences en Dintec Agroquímica — Produtos Químicos/Commissie

(Zaak T-446/10) (1)

([„Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof trifluralin - Niet-opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG - Verordening (EG) nr. 33/2008 - Versnelde beoordelingsprocedure - Kennelijke beoordelingsfout - Non-discriminatiebeginsel - Evenredigheid”])

(2015/C 346/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Dow AgroSciences Ltd (Hitchin, Verenigd Koninkrijk) en Dintec Agroquímica — Produtos Químicos, Lda (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Ondrůšek en F. Wilman, vervolgens P. Ondrůšek en G. von Rintelen, gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2010/355/EU van de Commissie van 25 juni 2010 betreffende de niet-opneming van trifluralin in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 160, blz. 30)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dow AgroSciences Ltd en Dintec Agroquímica — Produtos Químicos, Lda zullen naast hun eigen kosten die van de Europese Commissie dragen.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/13


Arrest van het Gerecht van 8 september 2015 — Amitié/Commissie

(Zaak T-234/12) (1)

((„Arbitragebeding - Subsidie - Financiële bijstand - Opschorting van betaling - Terugvordering van gedeclareerde kosten - Schadevergoeding - Vertragingsrente - Debetnota - Contractuele aansprakelijkheid - Tegenvordering”))

(2015/C 346/15)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Amitié Srl (Bologna, Italië) (vertegenwoordigers: D. Bogaert, M. Picat en C. Siciliano, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Moro en S. Delaude, gemachtigden, aanvankelijk bijgestaan door R. Van der Hout en A. Krämer, vervolgens door R. Van der Hout en A. Köhler, advocaten)

Voorwerp

Beroep krachtens de artikelen 272 VWEU en 340, eerste alinea, VWEU, in de eerste plaats, tot vaststelling, allereerst, dat de bedragen die verzoekster heeft verkregen ter uitvoering van een subsidieovereenkomst en twee overeenkomsten voor financiële bijstand tussen verzoekster en de Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, alsook de geldboete en de vertragingsrente waarvan de Commissie terugbetaling of betaling van verzoekster vordert, niet of minstens niet volledig verschuldigd zijn gelet op de eindconclusies van een financiële audit, vervolgens, dat het recht van de Commissie om de eindconclusies van een financiële audit te extrapoleren naar een andere subsidieovereenkomst is verjaard en, ten slotte, dat de Commissie de Unie contractueel aansprakelijk heeft gemaakt door de betaling van de bedragen die verzoekster verschuldigd zijn ter uitvoering van de twee andere subsidieovereenkomsten, te hebben opgeschort op basis van de voorlopige conclusies van de financiële audit, en in de tweede plaats, tot veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoekster van de bedragen die haar verschuldigd blijven krachtens de subsidieovereenkomsten waarvan de uitvoering is opgeschort en krachtens een andere overeenkomst voor financiële bijstand, alsook van de vertragingsrente en, bovendien, van een vergoeding voor de schade die verzoekster geleden heeft als gevolg van het misbruik dat de Commissie heeft gemaakt van haar rechten uit de aan de financiële audit onderworpen overeenkomsten voor financiële bijstand of subsidiëring en uit de subsidieovereenkomsten waarvan de uitvoering is opgeschort ten gevolge van die audit.

Dictum

1)

Op de vordering van Amitié Srl tot vaststelling dat de Europese Commissie eraan verzaakt heeft de bedragen die verzoekster verschuldigd zijn ter uitvoering van de subsidieovereenkomsten met referentie ECP-2007-DILI-517005, betreffende de actie Athena (Access to cultural heritage networks across Europe), en ECP-2008-DILI-538025, betreffende de actie Judaica Europeana (Jewish urban digital European integrated cultural archive), behoeft geen uitspraak te worden gedaan.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Amitié wordt veroordeeld tot betaling aan de Commissie van, in de eerste plaats, een bedrag van 50 458,23 EUR, vermeerderd met de vertragingsrente tegen een rentevoet van 4,5 % per jaar, te rekenen vanaf 6 april 2012 tot de volledige betaling van dit bedrag, in de tweede plaats, een bedrag van 261 947,36 EUR, vermeerderd met de vertragingsrente tegen een rentevoet van 4,25 % per jaar, te rekenen vanaf 28 december 2012 tot de volledige betaling van dit bedrag, in de derde plaats, een bedrag van 358 712,35 EUR, vermeerderd met de vertragingsrente tegen een rentevoet van 4,5 % per jaar te rekenen vanaf 8 mei 2012 tot de volledige betaling van dit bedrag en, in de vierde plaats, een bedrag van 5 045,82 EUR, vermeerderd met de vertragingsrente tegen een rentevoet van 4,5 % per jaar, te rekenen vanaf 23 juni 2012 tot de volledige betaling van dit bedrag.

4)

Amitié wordt verwezen in haar eigen kosten en in vier vijfde van de kosten van de Commissie.

5)

De Commissie zal een vijfde van haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 243 van 11.8.2012.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/15


Arrest van het Gerecht van 4 september 2015 — Verenigd Koninkrijk/Commissie

(Zaak T-503/12) (1)

((„EOGFL - Afdeling ‚Garantie’ - ELGF en Elfpo - Aan financiering onttrokken uitgaven - Bedrijfstoeslagregeling - Essentiële controles - Aanvullende controles”))

(2015/C 346/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Murrell, vervolgens E. Jenkinson en M. Holt en ten slotte Holt, gemachtigden, bijgestaan door D. Wyatt, QC, en V. Wakefield, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Donnelly, P. Rossi en K. Skelly, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2012/500/EU van de Commissie van 6 september 2012 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 244, blz. 11), voor zover dat besluit betrekking heeft op vier van de in de bijlage erbij opgenomen posten inzake een forfaitaire correctie van 5 %, die is toegepast op de in Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk) in de begrotingsjaren 2008, ten belope van 277 231,60 EUR en 13 671 588,90 EUR, en 2009, ten belope van 270 398,26 EUR en 15 844 193,29 EUR, verrichte uitgaven

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zal naast zijn eigen kosten de door de Europese Commissie gemaakte kosten dragen.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/15


Arrest van het Gerecht van 8 september 2015 — Ministry of Energy of Iran/Raad

(Zaak T-564/12) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Onjuiste beoordeling - Schending van de grondrechten - Evenredigheid”))

(2015/C 346/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ministry of Energy of Iran (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: M. Lester, barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en A. de Elera, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ministry of Energy of Iran wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 23.2.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/16


Arrest van het Gerecht van 4 september 2015 — NIOC e.a./Raad

(Zaak T-577/12) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Lager openbaar lichaam - Procesbevoegdheid en -belang - Ontvankelijkheid - Motiveringsplicht - Vermelding en keuze van de rechtsgrondslag - Bevoegdheid van de Raad - Beginsel van voorzienbaarheid van de Uniehandelingen - Begrip ‚geassocieerde entiteit’ - Kennelijk onjuiste beoordeling - Rechten van de verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Evenredigheid - Eigendomsrecht”))

(2015/C 346/18)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: National Iranian Oil Company PTE Ltd (NIOC) (Singapore, Singapore), National Iranian Oil Company International Affairs Ltd (NIOC International Affairs) (Londen, Verenigd Koninkrijk), Iran Fuel Conservation Organization (IFCO) (Teheran, Iran), Karoon Oil & Gas Production Co. (Khuzestan, Iran), Petroleum Engineering & Development Co. (PEDEC) (Teheran), Khazar Exploration and Production Co. (KEPCO) (Teheran), National Iranian Drilling Co. (NIDC) (Khuzestan), South Zagros Oil & Gas Production Co. (Shiraz, Iran), Maroun Oil & Gas Co. (Ahvaz, Iran), Masjed-Soleyman Oil & Gas Co. (MOGC) (Khuzestan), Gachsaran Oil & Gas Co. (Ahmad, Iran), Aghajari Oil & Gas Production Co. (AOGPC) (Khuzestan), Arvandan Oil & Gas Co. (AOGC) (Koramsjar, Iran), West Oil & Gas Production Co. (Kermanshah, Iran), East Oil & Gas Production Co. (EOGPC) (Mashhad, Iran), Iranian Oil Terminals Co. (IOTC) (Teheran) en Pars Special Economic Energy Zone (PSEEZ) (Bushehr, Iran) (vertegenwoordiger: J.-M. Thouvenin, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: V. Piessevaux en M. Bishop, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek tot nietigverklaring van besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16), voor zover die handelingen verzoeksters betreffen, en, ten tweede, een verzoek tot vaststelling dat artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39), zoals gewijzigd bij besluit 2012/635, en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1) niet op verzoeksters van toepassing zijn

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

National Iranian Oil Company PTE Ltd (NIOC), National Iranian Oil Company International Affairs Ltd (NIOC International Affairs), Iran Fuel Conservation Organization (IFCO), Karoon Oil & Gas Production Co., Petroleum Engineering & Development Co. (PEDEC), Khazar Exploration and Production Co. (KEPCO), National Iranian Drilling Co. (NIDC), South Zagros Oil & Gas Production Co., Maroun Oil & Gas Co., Masjed-Soleyman Oil & Gas Co. (MOGC), Gachsaran Oil & Gas Co., Aghajari Oil & Gas Production Co. (AOGPC), Arvandan Oil & Gas Co. (AOGC), West Oil & Gas Production Co., East Oil & Gas Production Co. (EOGPC), Iranian Oil Terminals Co. (IOTC) en Pars Special Economic Energy Zone (PSEEZ) zullen hun eigen kosten dragen alsmede die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 79 van 16.3.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/17


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Panasonic en MT Picture Display/Commissie

(Zaak T-82/13) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen - Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst - Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling, capaciteiten en productie - Rechten van de verdediging - Bewijs van deelname aan de mededingingsregeling - Eén enkele voortdurende inbreuk - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006 - Evenredigheid - Geldboeten - Volledige rechtsmacht”))

(2015/C 346/19)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Panasonic Corp. (Kadoma, Japan) en MT Picture Display Co. (Matsuocho, Japan) (vertegenwoordigers: R. Gerrits en A.-H. Bischke, advocaten, M. Hoskins, QC, en S. K. Abram, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, M. Kellerbauer en G. Koleva, gemachtigden)

Voorwerp

Primair een verzoek om nietigverklaring van besluit C(2012) 8839 final van de Commissie van 5 december 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/39.437 — tv- en computerbeeldbuizen), voor zover het verzoeksters betreft, en subsidiair een verzoek om verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

De bedragen van de geldboeten die bij artikel 2, lid 2, onder f), h) en i), van besluit C(2012) 8839 final van de Commissie van 5 december 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/39.437 — tv- en computerbeeldbuizen) zijn opgelegd, worden als volgt vastgesteld: de geldboete die aan Panasonic Corp. is opgelegd voor haar rechtstreekse deelname aan de inbreuk op de markt voor kleurenbeeldbuizen voor televisietoestellen wordt vastgesteld op 128 866 000 EUR, de geldboete die aan Panasonic, Toshiba Corp. en MT Picture Display Co. Ltd samen is opgelegd en tot betaling waarvan zij elk hoofdelijk gehouden zijn, wordt vastgesteld op 82 826 000 EUR, en de geldboete die aan Panasonic en MT Picture Display samen is opgelegd en tot betaling waarvan zij elk hoofdelijk gehouden zijn, wordt vastgesteld op 7 530 000 EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 101 van 6.4.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/18


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Samsung SDI e.a./Commissie

(Zaak T-84/13) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen - Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst - Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling, capaciteiten en productie - Eén enkele voortdurende inbreuk - Duur van de inbreuk - Medewerking tijdens de administratieve procedure - Clementieregeling van 2006 - Verlaging van de geldboete - Berekening van de geldboete - Inaanmerkingneming van de verkopen van de ondernemingen, naargelang van waar de plaats van levering zich bevond - Inaanmerkingneming van de gemiddelde waarde van de verkopen die tijdens de duur van de inbreuk zijn geregistreerd”))

(2015/C 346/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Samsung SDI Co. Ltd (Gyeonggi-do, Zuid-Korea), Samsung SDI Germany GmbH (Berlijn, Duitsland) en Samsung SDI (Malaysia) Bhd (Negeri Sembilan Darul Khusus, Maleisië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Berrisch, advocaat, D. Hull, solicitor, en L.-A. Grelier, advocaat, vervolgens D. Hull en L.-A. Grelier, en daarna L.-A. Grelier, D. Geradin, J. Ysewyn, P. Camesasca, advocaten, en J. Flynn, QC)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, G. Meessen en H. van Vliet, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2012) 8839 final van de Commissie van 5 december 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.437 — tv- en computerbeeldbuizen) en verzoek om verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Op het beroep hoeft geen uitspraak meer te worden gedaan voor zover het Samsung SDI Germany GmbH betreft.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Samsung SDI Co. Ltd en Samsung SDI (Malaysia) Bhd worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 108 van 13.4.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/19


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — LG Electronics/Commissie

(Zaak T-91/13) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen - Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst - Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling en productiecapaciteit - Eén enkele voortdurende inbreuk - Toerekenbaarheid aan de moedermaatschappij van de door de joint venture begane inbreuk - Gelijke behandeling - Methode voor de berekening van de geldboete - Inaanmerkingneming van de waarde van de beeldbuizen die als onderdeel van een verwerkt product zijn verkocht - Verjaringstermijn - Evenredigheid - Duur van de administratieve procedure”))

(2015/C 346/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: LG Electronics, Inc. (Seoel, Zuid-Korea) (vertegenwoordigers: G. Van Gerven en T. Franchoo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Hödlmayr, M. Kellerbauer en P. Van Nuffel en vervolgens M. Kellerbauer, P. Van Nuffel en A. Biolan, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2012) 8839 final van de Commissie van 5 december 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.437 — tv- en computerbeeldbuizen) en verzoek om verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

LG Electronics, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 108 van 13.4.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/20


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Philips/Commissie

(Zaak T-92/13) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen - Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst - Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling en productiecapaciteit - Eén enkele voortdurende inbreuk - Toerekenbaarheid aan de moedermaatschappij van de door de joint venture begane inbreuk - Gelijke behandeling - Methode voor de berekening van de geldboete - Inaanmerkingneming van de waarde van de beeldbuizen die als onderdeel van een verwerkt product zijn verkocht - Inaanmerkingneming van de gemiddelde waarde van de tijdens de inbreukduur geregistreerde verkopen - Inaanmerkingneming van de totale omzet van de groep - Evenredigheid - Duur van de administratieve procedure”))

(2015/C 346/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Koninklijke Philips Electronics NV (Eindhoven, Nederland) (vertegenwoordigers: J. de Pree en S. Molin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Hödlmayr, M. Kellerbauer en P. Van Nuffel, vervolgens M. Kellerbauer, P. Van Nuffel en A. Biolan, en ten slotte M. Kellerbauer, P. Van Nuffel en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Primair een verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2012) 8839 final van de Commissie van 5 december 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/39.437 — tv- en computerbeeldbuizen) en subsidiair een verzoek om intrekking of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Koninklijke Philips Electronics NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 108 van 13.4.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/21


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Toshiba/Commissie

(Zaak T-104/13) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen - Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst - Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling, capaciteiten en productie - Bewijs van deelname aan de mededingingsregeling - Eén enkele voortdurende inbreuk - Toerekenbaarheid van de inbreuk - Gezamenlijk toezicht - Geldboeten - Volledige rechtsmacht”))

(2015/C 346/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Toshiba Corp. (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: J. MacLennan, solicitor, en J. Jourdan, A. Schulz en P. Berghe, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Biolan, V. Bottka en M. Kellerbauer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van besluit C(2012) 8839 final van de Commissie van 5 december 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.437 — tv- en computerbeeldbuizen), voor zover het verzoekster betreft, alsook subsidiair een verzoek om intrekking of verlaging van de haar opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 1, lid 2, onder d), van besluit C(2012) 8839 final van de Commissie van 5 december 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/39.437 — tv- en computerbeeldbuizen) wordt gedeeltelijk nietig verklaard, namelijk voor zover daarin is vastgesteld dat Toshiba Corp. van 16 mei 2000 tot en met 31 maart 2003 heeft deelgenomen aan een wereldwijd kartel op de markt voor beeldbuizen voor kleurentelevisies.

2)

Artikel 2, lid 2, onder g), van dat besluit wordt nietig verklaard, voor zover Toshiba daarbij een geldboete van 28 048 000 EUR is opgelegd wegens haar rechtstreekse deelname aan een wereldwijd kartel op de markt voor beeldbuizen voor kleurentelevisies.

3)

De geldboete die bij artikel 2, lid 2, onder h), van het aan de orde zijnde besluit is opgelegd aan Toshiba, Panasonic Corp. en MT Picture Display Co. Ltd samen, en tot betaling waarvan zij elk hoofdelijk gehouden zijn, wordt vastgesteld op 82 826 000 EUR.

4)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

5)

Elke partij wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 114 van 20.4.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/22


Arrest van het Gerecht van 4 september 2015 — Verenigd Koninkrijk/Commissie

(Zaak T-245/13) (1)

([„EOGFL - Afdeling ‚Garantie’ - ELGF en Elfpo - Aan financiering onttrokken uitgaven - Bedrijfstoeslagregeling - Essentiële controles - Aanvullende controles - Artikelen 51, 53, 73 en 73 bis van verordening (EG) nr. 796/2004”])

(2015/C 346/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Murrell, M. Holt en E. Jenkinson, vervolgens Holt, gemachtigden, bijgestaan door D. Wyatt, QC, en V. Wakefield, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Rossi en K. Skelly, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/123/EU van de Commissie van 26 februari 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 67, blz. 20), voor zover dat besluit betrekking heeft op een post in bijlage I erbij betreffende een geëxtrapoleerde correctie van 5,19 %, toegepast op de in Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk) in begrotingsjaar 2010 verrichte uitgaven, ten belope van 16 513 582,57 EUR

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zal naast zijn eigen kosten de door de Europese Commissie gemaakte kosten dragen.


(1)  PB C 189 van 29.6.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/22


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — Griekenland/Commissie

(Zaak T-346/13) (1)

((„EOGFL - Afdeling Garantie - ELGF en Elfpo - Van financiering uitgesloten uitgaven - Maatregelen voor plattelandsontwikkeling - Agromilieu - Toereikendheid van de controles - Forfaitaire financiële correcties”))

(2015/C 346/25)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk I.-K. Chalkias, X. Basakou en A.-E. Vasilopoulou, vervolgens A.-E. Vasilopoulou, G. Kanellopoulos en O. Tsirkinidou, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Marcoulli en D. Triantafyllou, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/214/EU van de Commissie van 2 mei 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 123, blz. 11).

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2013/214/EU van de Commissie van 2 mei 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), wordt nietig verklaard voor zover daarbij aan de Helleense Republiek een financiële correctie van 2 % wordt opgelegd wat betreft de submaatregelen „biologische landbouw” en „biologische veeteelt” van de agromilieumaatregelen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Helleense Republiek en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 245 van 24.8.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/23


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — H&M Hennes & Mauritz/BHIM — Yves Saint Laurent (Handtassen)

(Zaak T-525/13) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een handtas weergeeft - Ouder model - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002 - Motiveringsplicht”])

(2015/C 346/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: H&M Hennes & Mauritz BV & Co. KG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Hartwig en A. von Mühlendahl, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Yves Saint Laurent SAS (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Decker, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 8 juli 2013 (zaak R 207/2012-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen H&M Hennes & Mauritz BV & Co. KG en Yves Saint Laurent SAS

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

H&M Hennes & Mauritz BV & Co. KG wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die Yves Saint Laurent SAS zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 359 van 7.12.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/24


Arrest van het Gerecht van 10 september 2015 — H&M Hennes & Mauritz/BHIM — Yves Saint Laurent (Handtassen)

(Zaak T-526/13) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een handtas weergeeft - Ouder model - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002 - Motiveringsplicht”])

(2015/C 346/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: H&M Hennes & Mauritz BV & Co. KG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Hartwig en A. von Mühlendahl, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Yves Saint Laurent SAS (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Decker, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 8 juli 2013 (zaak R 208/2012-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen H&M Hennes & Mauritz BV & Co. KG en Yves Saint Laurent SAS

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

H&M Hennes & Mauritz BV & Co. KG wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die Yves Saint Laurent SAS zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 359 van 7.12.2013.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/25


Arrest van het Gerecht van 8 september 2015 — Gold Crest/BHIM (MIGHTY BRIGHT)

(Zaak T-714/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk MIGHTY BRIGHT - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 346/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Gold Crest LLC (Goleta, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: P. Rath en W. Festl-Wietek, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Bonne, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 8 oktober 2013 (zaak R 2038/2012-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken MIGHTY BRIGHT als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Gold Crest LLC zal haar eigen kosten dragen, alsmede de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 61 van 1.3.2014.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/25


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Pérez Gutiérrez/Commissie

(Zaak T-168/14) (1)

((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Volksgezondheid - Richtlijn 2001/37/EG - Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten - Kleurenfoto’s die door de Commissie worden voorgesteld om te dienen als gezondheidswaarschuwingen op verpakkingseenheden van tabaksproducten - Beschikking 2003/641/EG - Gebruik zonder toestemming van het portret van een overledene - Persoonlijke schade van de weduwe van de overledene”))

(2015/C 346/29)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Ana Pérez Gutiérrez (Mataró, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Soler Puebla, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en C. Cattabriga, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende, enerzijds, tot het vergoeden van de schade die verzoekster zou hebben geleden ten gevolge van het feit dat het portret van haar overleden echtgenoot zonder toestemming is gebruikt in het kader van de door de Commissie voorgestelde foto’s voor de gezondheidswaarschuwingen die op de verpakking van tabaksproducten moeten worden aangebracht overeenkomstig artikel 5, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PB L 194, blz. 26) en beschikking 2003/641/EG van de Commissie van 5 september 2003 betreffende het gebruik van kleurenfoto’s of andere illustraties als gezondheidswaarschuwingen op verpakkingseenheden van tabaksproducten (PB L 226, blz. 24) en, anderzijds, tot het verwijderen van het portret van haar overleden echtgenoot en het verbieden van het gebruik daarvan in de Europese Unie

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ana Pérez Gutiérrez wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/26


Arrest van het Gerecht van 3 september 2015 — iNET24 Holding/BHIM (IDIRECT24)

(Zaak T-225/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap - Woordmerk IDIRECT24 - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

(2015/C 346/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: iNET24 Holding AG (Feusisberg, Zwitserland) (vertegenwoordigers: S. Kirschstein-Freund, B. Breitinger en V. Dalichau, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann en S. Hanne, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 4 februari 2014 (zaak R 1867/2013-5) inzake de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenchap van het woordmerk IDIRECT24

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

iNET24 Holding AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 184 van 16.6.2014.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/27


Arrest van het Gerecht van 3 september 2015 — Warenhandelszentrum/BHIM — Baumarkt Max Bahr (NEW MAX)

(Zaak T-254/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk NEW MAX - Ouder gemeenschapsbeeldmerk MAX - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 346/31)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Warenhandelszentrum Ltd (Neu-Ulm, Duitsland) (vertegenwoordiger: F.-P. Hirschel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens S. Hanne, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Baumarkt Max Bahr GmbH & Co. KG (Hamburg, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 29 januari 2014 (zaak R 2035/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen Baumarkt Max Bahr GmbH & Co. KG en Warenhandelszentrum Ltd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Warenhandelszentrum Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 194 van 24.6.2014.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/28


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Dairek Attoumi/BHIM — Diesel (DIESEL)

(Zaak T-278/14) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel DIESEL - Ouder internationaal woordmerk DIESEL - Nietigheidsgrond - Gebruik van een onderscheidend teken - Verwarringsgevaar - Artikel 25, lid 1, onder e), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Bewijs van het normale gebruik - Schorsing van de administratieve procedure”])

(2015/C 346/32)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Mansour Dairek Attoumi (Badalona, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Manresa Medina en J. Manresa Medina, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Mondéjar Ortuño en V. Melgar, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Diesel SpA (Breganze, Italië) (vertegenwoordigers: F. Celluprica en F. Fischetti, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 18 februari 2014 (zaak R 855/2012-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Diesel SpA en Mansour Dairek Attoumi

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mansour Dairek Attoumi wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 253 van 4.8.2014.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/28


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Verein StHD/BHIM (Weergave van een zwart lint)

(Zaak T-530/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een zwart lint weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 346/33)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Verein Sterbehilfe Deutschland (Verein StHD) (Zürich, Zwitserland) (vertegenwoordiger: P. Brauns, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 5 mei 2014 (zaak R 1940/2013-4) betreffende de inschrijving van een beeldteken dat een zwart lint weergeeft als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verein Sterbehilfe Deutschland (Verein StHD) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/29


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — Inditex/BHIM — Ansell (ZARA)

(Zaak T-584/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Procedure tot vervallenverklaring - Gemeenschapswoordmerk ZARA - Normaal gebruik - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 346/34)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Industria de Diseño Textil, SA (Inditex) (Arteixo, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Duch Fonoll, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Zainab Ansell en Roger Ansell (Moshi, Tanzania)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 mei 2014 (zaak R 1118/2013-2) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Zainab Ansell en Roger Ansell enerzijds en Industria de Diseño Textil, SA (Inditex) anderzijds

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Industria de Diseño Textil, SA (Inditex) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 339 van 29.9.2014.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/30


Arrest van het Gerecht van 9 september 2015 — SV Capital/EBA

(Zaak T-660/14) (1)

((„Economisch en monetair beleid - Verzoek om een onderzoek in te stellen naar een vermeende schending van het Unierecht - Besluit van de EBA - Besluit van de bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit - Ambtshalve onderzoek - Onbevoegdheid van de auteur van de handeling - Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Tardiviteit - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 346/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: SV Capital OÜ (Tallinn, Estland) (vertegenwoordiger: M. Greinoman, advocaat)

Verwerende partij: Europese Bankautoriteit (EBA) (vertegenwoordigers: J. Overett Somnier en Z. Giotaki, gemachtigden, bijgestaan door F. Tuytschaever, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Mölls en K.-P. Wojcik, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit C 2013 002 van de EBA van 21 februari 2014, houdende afwijzing van het verzoek van verzoekster om krachtens artikel 17, lid 2, van verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331, blz. 12) een onderzoek in te stellen naar de Estse en Finse financiële toezichthoudende autoriteiten wegens een vermeende schending van het recht van de Europese Unie, en van besluit 2014-C1-02 van de bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit van 14 juli 2014, waarbij het bezwaar tegen dat besluit is verworpen

Dictum

1)

Besluit 2014-C1-02 van de bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit van 14 juli 2014 wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 431 van 1.12.2014.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/30


Beschikking van de president van het Gerecht van 1 september 2015 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-344/15 R)

([„Kort geding - Toegang tot documenten van de instellingen - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Door de Franse autoriteiten in het kader van de procedure van richtlijn 98/34/EG aan de Commissie toegezonden documenten - Verzet van Frankrijk tegen de openbaarmaking van de documenten - Besluit waarbij aan een derde toegang wordt verleend tot de documenten - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Spoedeisendheid - Fumus boni juris - Belangenafweging”])

(2015/C 346/36)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: F. Alabrune, G. de Bergues, D. Colas en F. Fize, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit GESTDEM 2014/6046 van 21 april 2015 betreffende een confirmatief verzoek om toegang tot documenten op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43), waarbij de Commissie toegang heeft verleend tot twee van de Franse autoriteiten afkomstige documenten die haar waren toegezonden in het kader van de procedure van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204, blz. 37)

Dictum

1)

De tenuitvoerlegging van besluit GESTDEM 2014/6046 van de Europese Commissie van 21 april 2015 betreffende een confirmatief verzoek om toegang tot documenten op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, waarbij de Commissie toegang heeft verleend tot twee van de Franse autoriteiten afkomstige documenten die haar waren toegezonden in het kader van de procedure van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, wordt opgeschort.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/31


Beroep ingesteld op 9 juli 2015 — Renfe-Operadora/BHIM (AVE)

(Zaak T-367/15)

(2015/C 346/37)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Renfe-Operadora, Entidad Pública Empresarial (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J.-B. Devaureix en M. Hernández Sandoval, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met woordelement „AVE” — Aanvrage tot herstel in de vorige toestand — inschrijvingsaanvraag nr. 5.640.198

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 24 april 2015 in zaak R 712/2014-5

Conclusies

De bestreden beslissing vernietigen en de „aanvrage tot herstel in de vorige toestand” toewijzen, en aldus verzoeksters beroep tegen de beslissing van 4 februari 2014 van de nietigheidsafdeling ontvankelijk verklaren, waarop de vijfde kamer van beroep van het BHIM moet beslissen.

Het BHIM verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

Onvolledige uiteenzetting van de feiten in de bestreden beslissing alsook procedurele onregelmatigheden, die hebben geleid tot schending van verzoeksters rechten van verdediging en tot schending van de zorgvuldigheidsplicht.

Onjuiste bewijswaardering, wanverhouding tussen de vermeendelijk door verzoekster begane formele onregelmatigheid en de daaraan verbonden gevolgen, waardoor haar het recht is ontnomen om beroep in te stellen tegen een voor haar belangen nadelige beslissing, en overdreven formalisme in de bestreden beslissing.

Schending van verzoeksters rechten van verdediging door de onmogelijkheid om de materiële gronden voor de gedeeltelijke nietigverklaring van het merk „AVE” te bestrijden.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/32


Hogere voorziening ingesteld op 13 augustus 2015 door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 3 juni 2015 in zaak F-78/14, Gross/EDEO

(Zaak T-472/15 P)

(2015/C 346/38)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: S. Marquardt en M. Silva, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Philipp Oliver Gross (Brussel, België)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 3 juni 2015 in zaak F-78/14 (Gross/EDEO) te vernietigen

de door rekwirant in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toe te wijzen;

de verwerende partij in de hogere voorziening te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij zeven middelen aan, waarvan sommige het beoordelingssysteem en andere het bevorderingsstelsel betreffen.

Beoordelingssysteem

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 43 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), van de regels op het gebied van de verdeling van de bewijslast, van het verbod om ultra petita te beslissen en van de rechten van de verdediging van de rekwirerende partij.

2.

Tweede middel, ontleend aan een overschrijding van de grenzen van de rechterlijke toetsing. In het bestreden arrest heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken (hierna: „GVA”) herhaaldelijk de grenzen van zijn toetsing overschreden en lijkt het de rekwirerende partij de vaststelling van een bepaald beoordelingssysteem te willen opleggen.

3.

Derde middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting voor wat betreft het gebrek aan objectiviteit van een niet in cijfers uitgedrukt beoordelingssysteem en aan schending van artikel 43 van het Ambtenarenstatuut.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van artikel 266 VWEU, aangezien het GVA, door het betwiste besluit ten dele nietig te verklaren, de uitvoering van het bestreden arrest zonder andere onrechtmatigheden onmogelijk heeft gemaakt. De rekwirerende partij betoogt dat indien artikel 4 van het betwiste besluit onwettig is, een nieuwe vergelijking van de verdiensten van de verwerende partij met die van de andere voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren van zijn rang ter uitvoering van het bestreden arrest moet plaatsvinden op basis van de beoordelingsrapporten die, aldus het oordeel van het GVA, het niet mogelijk maken om die vergelijking op objectieve en vergelijkende basis te doen plaatsvinden.

Bevorderingsstelsel

5.

Vijfde middel, ontleend aan schending van het verbod om ultra petita te beslissen en van de rechten van verdediging van de rekwirerende partij.

6.

Zesde middel, ontleend aan schending van de regels op het gebied van de verdeling van de bewijslast.

7.

Zevende middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting voor wat de schending door de rekwirerende partij betreft van artikel 45 van het Ambtenarenstatuut.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/33


Beroep ingesteld op 21 augustus 2015 — Roemenië/Commissie

(Zaak T-478/15)

(2015/C 346/39)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Roemenië (vertegenwoordigers: R. Radu, A. Buzoianu, E. Gane, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie, aangenomen bij brief nr. BUDG/B/3/MV D(2015) 2453089 van 11 juni 2015, waarbij zij Roemenië aanmaant om het bedrag van 1 079 513,09 EUR bruto ter beschikking te stellen als eigen middelen;

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker 4 middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie is niet bevoegd om het bestreden besluit aan te nemen

Het Unierecht bevat geen enkele bepaling die aan de Commissie de bevoegdheid geeft om een lidstaat ertoe te verplichten een bedrag te betalen dat overeenstemt met het verlies aan eigen middelen van de Europese Unie, vastgesteld ten gevolge van de kwijtschelding van douaneschuld die is beslist door een andere lidstaat, die verantwoordelijk was voor de berekening, de inning en de boeking op de EU-begroting van de douanerechten als traditionele eigen middelen.

2.

Tweede middel: ontoereikende en niet-afdoende motivering van het bestreden besluit

Het bestreden besluit van de Commissie is niet toereikend en afdoend gemotiveerd, zoals vereist door artikel 296 VWEU, voor zover het bestreden besluit enerzijds de rechtsgrondslag op basis waarvan het is aangenomen niet vermeldt, en die grondslag niet kan worden afgeleid uit de andere elementen van de brief en, anderzijds, de Commissie de juridische redenering, die ertoe heeft geleid dat aan Roemenië een betalingsbevel wordt opgelegd, in het besluit niet heeft vermeld.

3.

Derde middel: misbruik van bevoegdheid door de Commissie

Voor het geval dat het Gerecht zou beslissen dat de instelling van de Europese Unie binnen de grenzen van de door de Verdragen toegekende bevoegdheden heeft gehandeld, voert Roemenië aan dat deze instelling misbruik heeft gemaakt van haar eigen bevoegdheid, in strijd met het beginsel van goed bestuur en het recht van verdediging van Roemenië.

De Commissie is de op haar rustende zorgvuldigheidsplicht en plicht tot behoorlijk bestuur niet nagekomen voor zover zij niet alle relevante gegevens waarover ze beschikte zorgvuldig heeft onderzocht of geen andere noodzakelijke gegevens heeft opgevraagd alvorens het bestreden besluit aan te nemen. De Commissie heeft geen direct oorzakelijk verband aangetoond tussen de feiten die aan Roemenië worden verweten en het verlies aan eigen middelen van de Europese Unie. De Commissie heeft evenmin de van Roemenië gevorderde som gerechtvaardigd met een verwijzing naar het bedrag aan douanerechten dat overeenkomt met de waarde van de transitoperatie in kwestie, maar heeft zich gebaseerd op de waarde die de Bondsrepubliek Duitsland heeft meegedeeld.

De handelwijze van de Commissie was niet te voorzien en stelde Roemenië niet in staat om zijn recht van verdediging uit te oefenen.

4.

Vierde middel: miskenning van de vereisten van rechtszekerheid en wettig vertrouwen

De rechtsregels op basis waarvan de Commissie de betalingsplicht heeft opgelegd, werden door haar niet vermeld en gepreciseerd, en de toepassing ervan kon door Roemenië niet worden voorzien. Voordat het de brief van de Commissie ontving, kon Roemenië noch weten noch voorzien dat het verplicht was het gevorderde bedrag ter beschikking te stellen van de begroting van de Unie. Verder is Roemenië van mening dat, door het aannemen van het bestreden besluit en het opleggen van een betalingsplicht ten laste van Roemenië, 5 jaar na de feiten en ondanks de conclusies die de Commissie heeft geformuleerd tijdens de dialoog die tijdens deze periode is gevoerd met de Roemeense autoriteiten, de instelling van de Europese Unie het gewettigd vertrouwen heeft geschonden van Roemenië dat erop mocht vertrouwen dat het niet gebonden was tot betaling van de douanerechten betreffende de transitoperatie in kwestie.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/35


Beroep ingesteld op 31 augustus 2015 — Nederland/Commissie

(Zaak T-501/15)

(2015/C 346/40)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Bulterman, B. Koopman en H. Stergiou, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit nietig te verklaren

voor zover het betrekking heeft op de financiële correctie in verband met het volgens de Europese Commissie te milde sanctiesysteem ter hoogte van 336 064,53 euro (2009), 403 863,66 euro (2010) en 230 786,49 euro (2011);

voor zover het betrekking heeft op de financiële correctie die wordt opgelegd in verband met de onvolledige controle voor 3 RBE’s in 2009 (1 597 182 euro, 15,53 euro en 358,20 euro), 4 RBE’s in 2010 (1 630 540,68 euro en 6 520,50 euro) en 4 RBE’s in 2011 (1 631 326,51 euro) voor zover het de beoordeling door de Europese Commissie betreft dat Nederland RBE 8 zou hebben geschonden; en

de Europese Commissie te veroordelen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekende partij verzoekt de gedeeltelijke nietigverklaring van Uitvoeringsbesluit (EU) nr. 2015/1119 van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 4076) (PB L 182, blz. 39).

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een schending van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 73/2009 (1) en artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 (2) door in strijd met deze bepalingen te concluderen dat het Nederlandse sanctiesysteem te mild is.

2.

Tweede middel, ontleend aan een schending van artikelen 3, 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 73/2009 door in strijd met deze bepalingen en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te concluderen dat Nederland een onvolledige controle heeft uitgevoerd voor beheerseis 8 („RBE”) zoals vastgesteld in bijlage II van Verordening (EG) nr. 73/2009. Verzoekster voert aan dat de Commissie ten onrechte van mening is dat het Nederlandse sanctiestelsel niet voldoet aan alle eisen van Verordening (EG) nr. 21/2004 (3) en van artikelen 3, 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 73/2009.


(1)  Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30, blz. 16).

(2)  Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB L 316, blz. 65).

(3)  Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB 2004 L 5, blz. 8).


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/36


Beroep ingesteld op 1 september 2015 — Spanje/Commissie

(Zaak T-502/15)

(2015/C 346/41)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: L. Banciella Rodríguez-Miñón)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

gedeeltelijke nietigverklaring van het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover het betrekking heeft op het Koninkrijk Spanje;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Met betrekking tot de autonome regio Catalonië:

1.

De opgelegde forfaitaire correctie van 609 337,80 EUR netto en de gehanteerde berekeningswijze verdragen zich niet met artikel 31, lid 2, van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de in document VI/5330/97 van de Commissie van 23 december 1997 opgenomen richtsnoeren (betreffende de berekening van de financiële consequenties bij de voorbereiding van het besluit tot goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie) en document AGRI-64043-2005 (Communication from the Commission, on how the Commission intends in the context of the EAGGF-Guarantee clearance procedure to handle shortcomings in the context of cross-compliance control system implemented by the Member State) omdat er geen aanleiding bestaat om gebruik te maken van een forfaitaire berekening, aangezien het Koninkrijk Spanje het daadwerkelijke risico voor het fonds nauwkeurig in kaart heeft gebracht. De door de Commissie toegepaste correctie is niet alleen onjuist, maar ook onevenredig en niet gerechtvaardigd.

2.

De omstandigheid dat naast een algemene forfaitair berekende correctie van 2 % ook nog een specifieke correctie van 609 337,80 EUR wordt opgelegd, en de gehanteerde berekeningswijze verdragen zich niet met artikel 31, lid 2, van verordening nr. 1290/2005 van de Raad en de documenten van de Commissie met richtsnoeren betreffende de berekening van financiële correcties omdat voor één en dezelfde inbreuk niet tegelijkertijd en naast elkaar twee berekeningswijzen mogen worden gebruikt. Dat is niet alleen juridisch inconsistent, maar ook volstrekt onevenredig en niet gerechtvaardigd.

3.

De voor aanvraagjaar 2009, begrotingsjaren 2011 en 2012, opgelegde correctie is in strijd met artikel 31, lid 4, van verordening nr. 1290/2005, levert schending op van het beginsel van loyale samenwerking en heeft tot gevolg dat het Koninkrijk Spanje geen verweer kan voeren, aangezien de Commissie de financiële correctie ten onrechte zodanig heeft uitgebreid dat deze correctie betrekking heeft op een periode na de vierentwintig maanden vóór de gedane kennisgeving, terwijl het voorts zo is dat het Koninkrijk Spanje de tekortkomingen had weggewerkt.

Met betrekking tot de autonome regio Canarische Eilanden:

4.

De opgelegde forfaitaire correctie van 1 689 689,03 EUR en de gehanteerde berekeningswijze verdragen zich niet met artikel 31, lid 2, van verordening nr. 1290/2005 en de in document AGRI/D/40474/2010-REV 1 van de Commissie opgenomen richtsnoeren.


Gerecht voor ambtenarenzaken

19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/38


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 9 september 2015 — De Loecker/EDEO

(Zaak F-28/14) (1)

((Openbare dienst - Personeel van EDEO - Tijdelijk functionaris - Hoofd van een delegatie in een derde land - Verbreking van de vertrouwensrelatie - Overplaatsing naar het hoofdkantoor van EDEO - Voortijdige beëindiging van de aanstellingsovereenkomst - Opzegtermijn - Motivering van het besluit - Artikel 26 van het Statuut - Rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord))

(2015/C 346/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Stéphane De Loecker (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-N. Louis en D. de Abreu Caldas, advocaten, vervolgens J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (vertegenwoordigers: S. Marquardt en M. Silva, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de besluiten van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie houdende beëindiging van verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris, weigering om hem te horen wegens feiten van psychisch geweld, afwijzing van zijn verzoek om een extern onderzoeker aan te wijzen en registratie van zijn klacht als verzoek

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Loecker draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in alle kosten van de Europese Dienst voor extern optreden.


(1)  PB C 184 van 16.6.2014, blz. 44.


19.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/38


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 september 2015 — Verhelst/EMA

(Zaak F-9/15) (1)

(2015/C 346/43)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 118 van 13.4.2015, blz. 46.