ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
58e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2015/C 302/01 |
|
V Bekendmakingen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2015/C 302/02 |
||
2015/C 302/03 |
||
2015/C 302/04 |
||
2015/C 302/05 |
||
2015/C 302/06 |
||
2015/C 302/07 |
||
2015/C 302/08 |
||
2015/C 302/09 |
||
2015/C 302/10 |
||
2015/C 302/11 |
||
2015/C 302/12 |
||
2015/C 302/13 |
||
2015/C 302/14 |
||
2015/C 302/15 |
||
2015/C 302/16 |
||
2015/C 302/17 |
||
2015/C 302/18 |
||
2015/C 302/19 |
||
2015/C 302/20 |
||
2015/C 302/21 |
||
2015/C 302/22 |
||
2015/C 302/23 |
||
2015/C 302/24 |
||
2015/C 302/25 |
||
2015/C 302/26 |
||
2015/C 302/27 |
||
2015/C 302/28 |
||
2015/C 302/29 |
||
2015/C 302/30 |
||
2015/C 302/31 |
||
2015/C 302/32 |
Zaak C-356/15: Beroep ingesteld op 13 juli 2015 — Europese Commissie/Koninkrijk België |
|
2015/C 302/33 |
||
2015/C 302/34 |
Zaak C-392/15: Beroep ingesteld op 20 juli 2015 — Europese Commissie/Hongarije |
|
2015/C 302/35 |
||
2015/C 302/36 |
||
2015/C 302/37 |
||
|
Gerecht |
|
2015/C 302/38 |
||
2015/C 302/39 |
||
2015/C 302/40 |
||
2015/C 302/41 |
||
2015/C 302/42 |
||
2015/C 302/43 |
||
2015/C 302/44 |
||
2015/C 302/45 |
||
2015/C 302/46 |
||
2015/C 302/47 |
||
2015/C 302/48 |
||
2015/C 302/49 |
||
2015/C 302/50 |
||
2015/C 302/51 |
||
2015/C 302/52 |
||
2015/C 302/53 |
||
2015/C 302/54 |
||
2015/C 302/55 |
||
2015/C 302/56 |
||
2015/C 302/57 |
||
2015/C 302/58 |
||
2015/C 302/59 |
||
2015/C 302/60 |
||
2015/C 302/61 |
||
2015/C 302/62 |
||
2015/C 302/63 |
||
2015/C 302/64 |
||
2015/C 302/65 |
||
2015/C 302/66 |
||
2015/C 302/67 |
||
2015/C 302/68 |
||
2015/C 302/69 |
||
2015/C 302/70 |
Zaak T-245/15: Beroep ingesteld op 15 mei 2015 — Klymenko/Raad |
|
2015/C 302/71 |
Zaak T-284/15: Beroep ingesteld op 1 juni 2015 — AlzChem/Commissie |
|
2015/C 302/72 |
Zaak T-285/15: Beroep ingesteld op 29 mei 2015 — Syria Steel en Al Buroj Trading/Raad |
|
2015/C 302/73 |
||
2015/C 302/74 |
Zaak T-294/15: Beroep ingesteld op 5 juni 2015 — ArcelorMittal Ruhrort/Commissie |
|
2015/C 302/75 |
Zaak T-319/15: Beroep ingesteld op 23 juni 2015 — Deutsche Edelstahlwerke/Commissie |
|
2015/C 302/76 |
||
2015/C 302/77 |
Zaak T-346/15: Beroep ingesteld op 18 juni 2015 — Bank Tejarat/Raad |
|
2015/C 302/78 |
Zaak T-364/15: Beroep ingesteld op 4 juli 2015 — ADR Center/Commissie |
|
2015/C 302/79 |
Zaak T-368/15: Beroep ingesteld op 10 juli 2015 — Alcimos Consulting/ECB |
|
2015/C 302/80 |
||
2015/C 302/81 |
Zaak T-385/15: Beroep ingesteld op 15 juli 2015 — Loops/BHIM (Vorm van een tandenborstel) |
|
2015/C 302/82 |
||
2015/C 302/83 |
Zaak T-394/15: Beroep ingesteld op 17 juli 2015 — KPN/Commissie |
|
2015/C 302/84 |
||
2015/C 302/85 |
Zaak T-397/15: Beroep ingesteld op 17 juli 2015 — PAL/BHIM — Symaga (PAL) |
|
|
Gerecht voor ambtenarenzaken |
|
2015/C 302/86 |
||
2015/C 302/87 |
||
2015/C 302/88 |
Zaak F-104/15: Beroep ingesteld op 17 juli 2015 — ZZ/Commissie |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2015/C 302/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/2 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf — Duitsland) — Huawei Technologies Co. Ltd/ZTE Corp., ZTE Deutschland GmbH
(Zaak C-170/13) (1)
([Mededinging - Artikel 102 VWEU - Onderneming houdster van een standaard-essentieel octrooi, die zich jegens een standaardisatieorganisatie de verbintenis is aangegaan aan derden licenties te verlenen onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, genoemd „FRAND”(„fair, reasonable and non-discriminatory”)-voorwaarden - Misbruik van machtspositie - Beroepen wegens inbreuk - Vordering tot staken - Vordering tot terugroeping van producten - Vordering tot verstrekking van boekhoudkundige gegevens - Vordering tot schadevergoeding - Verplichtingen van de houder van het standaard-essentieel octrooi])
(2015/C 302/02)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Huawei Technologies Co. Ltd
Verwerende partijen: ZTE Corp., ZTE Deutschland GmbH
Dictum
1) |
Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een octrooi dat essentieel is voor een door een standaardisatieorganisatie opgestelde standaard, die jegens deze standaardisatieorganisatie de onherroepelijke verbintenis is aangegaan om aan derden een licentie te verlenen onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, genoemd „FRAND”(„fair, reasonable and non-discriminatory”)-voorwaarden, geen misbruik van zijn machtspositie in de zin van dat artikel maakt door een beroep wegens inbreuk in te stellen strekkende tot staking van de inbreuk op zijn octrooi of tot terugroeping van de producten voor de vervaardiging waarvan gebruik is gemaakt van dit octrooi, wanneer:
|
2) |
Artikel 102 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding, een onderneming met een machtspositie die houdster is van een octrooi dat essentieel is voor een door een standaardisatieorganisatie opgestelde standaard, waarvoor zij jegens deze standaardisatieorganisatie de verbintenis is aangegaan licenties te verlenen onder FRAND-voorwaarden, niet verboden is tegen degene die inbreuk zou hebben gemaakt op haar octrooi, een beroep wegens inbreuk in te stellen strekkende tot het verstrekken van boekhoudkundige gegevens over de in het verleden verrichte handelingen van exploitatie van dit octrooi of tot schadevergoeding voor deze handelingen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/3 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2015 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Stockholms tingsrätt — Zweden) — Abcur AB/Apoteket Farmaci AB (C-544/13), Apoteket AB en Apoteket Farmaci AB (C-545/13)
(Gevoegde zaken C-544/13 en C-545/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Richtlijn 2001/83/EG - Werkingssfeer - Artikelen 2, lid 1, en 3, punten 1 en 2 - Industrieel of door middel van een industrieel procedé vervaardigde geneesmiddelen - Uitzonderingen - Geneesmiddelen die in de apotheek volgens medisch recept voor een bepaalde patiënt worden bereid - Geneesmiddelen die in de apotheek overeenkomstig de aanwijzingen van een farmacopee worden bereid en voor rechtstreekse verstrekking aan de klanten van die apotheek zijn bestemd - Richtlijn 2005/29/EG))
(2015/C 302/03)
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Stockholms tingsrätt
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Abcur AB
Verwerende partijen: Apoteket Farmaci AB (C-544/13), Apoteket AB en Apoteket Farmaci AB (C-545/13)
Dictum
1) |
Receptplichtig geneesmiddelen voor menselijk gebruik zoals die in de hoofdgedingen, waarvoor geen handelsvergunning is verleend door de bevoegde instanties van een lidstaat of krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau, vallen onder richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, op grond van artikel 2, lid 1, van deze richtlijn wanneer zij industrieel of door middel van een industrieel procedé zijn vervaardigd. Deze geneesmiddelen kunnen slechts vallen onder de uitzondering van artikel 3, punt 1, van deze richtlijn, zoals gewijzigd, wanneer zij zijn bereid volgens een medisch recept dat is opgesteld voorafgaand aan hun bereiding, die specifiek moet geschieden voor een vooraf geïdentificeerde patiënt. Die geneesmiddelen kunnen slechts onder de uitzondering van artikel 3, punt 2, van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27, vallen wanneer zij rechtstreeks worden verstrekt door de apotheek die deze geneesmiddelen voor haar klanten heeft bereid. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of in de hoofdgedingen aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan. |
2) |
Zelfs in het geval dat geneesmiddelen voor menselijk gebruik zoals die in de hoofdgedingen onder richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27, vallen, kan reclame met betrekking tot deze geneesmiddelen zoals die in de hoofdgedingen, eveneens vallen onder richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad, op voorwaarde dat is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/4 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Coty Germany GmbH/Stadtsparkasse Magdeburg
(Zaak C-580/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Intellectuele en industriële eigendom - Richtlijn 2004/48/EG - Artikel 8, lid 3, onder e) - Verkoop van inbreukmakende goederen - Recht op informatie tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht - Regeling van een lidstaat die bankinstellingen toestaat een verzoek om inlichtingen met betrekking tot een bankrekening af te wijzen (bankgeheim)])
(2015/C 302/04)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Coty Germany GmbH
Verwerende partij: Stadtsparkasse Magdeburg
Dictum
Artikel 8, lid 3, onder e), van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een bankinstelling zich onbeperkt en onvoorwaardelijk mag beroepen op het bankgeheim om niet over te gaan tot het verstrekken, uit hoofde van artikel 8, lid 1, onder c), van die richtlijn, van informatie over de naam en het adres van een rekeninghouder.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/5 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — procedure ingeleid door Bodenverwertungs- und -verwaltungs GmbH (BVVG)
(Zaak C-39/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Verkoop van percelen landbouwgrond door de overheid - Nationale bepaling op grond waarvan de bevoegde autoriteiten zich kunnen verzetten tegen de verkoop van een perceel landbouwgrond wanneer de geboden prijs wordt beschouwd als „ernstig onevenredig” ten opzichte van de marktwaarde - Aan bepaalde ondernemingen of producties toegekend voordeel - Criterium van de particuliere investeerder - Vaststelling van de „marktwaarde”))
(2015/C 302/05)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partij in het hoofdgeding
Bodenverwertungs- und -verwaltungs GmbH (BVVG)
in tegenwoordigheid van: Thomas Erbs, Ursula Erbs, Landkreis Jerichower Land
Dictum
Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd, dat een nationale rechtsregel, zoals die in het hoofdgeding die, teneinde de belangen van de agrarische bedrijven te beschermen, een tot de overheid te rekenen instelling verbiedt om een perceel landbouwgrond in het kader van een openbare inschrijving tegen het beste bod te verkopen wanneer de bevoegde plaatselijke overheid van mening is dat het hoogste bod in geen verhouding tot de waarde van dat perceel staat, niet onder de kwalificatie „staatssteun” kan vallen, mits toepassing van genoemde regel kan resulteren in een prijs die de marktwaarde van het betrokken perceel het dichtst mogelijk nadert, hetgeen moet worden nagegaan door de verwijzende rechter.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/5 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2015 — Europese Commissie/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
(Zaak C-88/14) (1)
([Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EU) nr. 1289/2013 - Artikel 1, punten 1 en 4 - Verordening (EG) nr. 539/2001 - Artikel 1, lid 4, onder f) - Artikel 290 VWEU - Opschorting van de vrijstelling van de visumplicht - Invoeging van een voetnoot - Wijziging van de wetgevingshandeling])
(2015/C 302/06)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders, B. Martenczuk en G. Wils, gemachtigden)
Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio, A. Troupiotis en A. Pospíšilová Padowska, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Pleśniak en K. Michoel, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van de verwerende partijen: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, D. Hadroušek en J. Škeřík, gemachtigden)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
3) |
De Tsjechische Republiek draagt haar eigen kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/6 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano — Italië) — Unione nazionale industria conciaria (UNIC), Unione Nazionale dei Consumatori di Prodotti in Pelle, Materie Concianti, Accessori e Componenti (Unicopel)/FS Retail, Luna srl, Gatsby srl
(Zaak C-95/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van goederen - Artikel 34 VWEU tot en met artikel 36 VWEU - Maatregelen van gelijke werking - Richtlijn 94/11/EG - Artikelen 3 en 5 - Uitputtende harmonisatie - Verbod op belemmering van het verhandelen van schoeisel dat voldoet aan de etiketteringsvoorschriften van richtlijn 94/11 - Nationale wetgeving volgens welke het land van oorsprong moet worden vermeld op het etiket van in andere landen verwerkte producten die zijn voorzien van de Italiaanse aanduiding „pelle” - In het vrije verkeer gebrachte goederen))
(2015/C 302/07)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Milano
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Unione nazionale industria conciaria (UNIC), Unione Nazionale dei Consumatori di Prodotti in Pelle, Materie Concianti, Accessori e Componenti (Unicopel)
Verwerende partijen: FS Retail, Luna srl, Gatsby srl
Dictum
De artikelen 3 en 5 van richtlijn 94/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan door een lidstaat vastgestelde wetgeving zoals die in het hoofdgeding, waarbij onder meer een verbod is ingesteld op het verhandelen van lederen onderdelen van schoeisel dat afkomstig is uit andere lidstaten of derde landen en dat, in dit laatste geval, reeds in een andere lidstaat of in de betrokken lidstaat in de handel is gebracht, wanneer deze producten niet zijn voorzien van een vermelding van hun land van oorsprong.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/7 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2015 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Beteiligungsgesellschaft Larentia + Minerva mbH & Co. KG/Finanzamt Nordenham (C-108/14) en Finanzamt Hamburg-Mitte/Marenave Schiffahrts AG (C-109/14)
(Gevoegde zaken C-108/14 en C-109/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Btw - Zesde richtlijn 77/388/EEG - Artikel 17 - Recht op aftrek - Gedeeltelijke aftrek - Btw die door holdingvennootschappen is voldaan over de verwerving van kapitalen die zij in hun dochterondernemingen hebben geïnvesteerd - Ten behoeve van dochterondernemingen verrichte prestaties - Artikel 4 - Vorming van een groep van personen die als één enkele belastingplichtige kan worden beschouwd - Voorwaarden - Noodzaak om aan te tonen dat een band van ondergeschiktheid bestaat - Rechtstreekse werking))
(2015/C 302/08)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Beteiligungsgesellschaft Larentia + Minerva mbH & Co. KG (C-108/14), Finanzamt Hamburg-Mitte (C-109/14)
Verwerende partijen: Finanzamt Nordenham (C-108/14), Marenave Schiffahrts AG (C-109/14)
Dictum
1) |
Artikel 17, leden 2 en 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/69/EG van de Raad van 24 juli 2006, moet aldus worden uitgelegd dat:
|
2) |
Artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/69, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die de in de voornoemde bepaling bedoelde mogelijkheid om een groep van personen te vormen die voor de belasting over de toegevoegde waarde als één enkele belastingplichtige kan worden beschouwd, voorbehoudt aan entiteiten die rechtspersoonlijkheid bezitten en die middels een verhouding van ondergeschiktheid zijn verbonden aan het overkoepelende orgaan van deze groep, behalve indien deze twee vereisten nodig en geschikt zijn ter verwezenlijking van de doelstelling misbruik te voorkomen of van de doelstelling belastingfraude of -ontwijking te bestrijden. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in casu het geval is. |
3) |
Artikel 4, lid 4, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/69, kan niet worden geacht rechtstreekse werking te hebben die de belastingplichtigen in staat stelt zich tegenover hun lidstaat op deze bepaling te beroepen ingeval de wetgeving van hun lidstaat niet verenigbaar is met die bepaling en evenmin in overeenstemming ermee kan worden uitgelegd. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/8 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie — Roemenië) — ING Pensii, Societate de Administrare a unui Fond de Pensii Administrat Privat SA/Consiliul Concurenței
(Zaak C-172/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Mededingingsregelingen - Wijze van verdeling van klanten op een markt voor particuliere pensioenfondsen - Bestaan van een beperking van de mededinging in de zin van artikel 101 VWEU - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten))
(2015/C 302/09)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: ING Pensii, Societate de Administrare a unui Fond de Pensii Administrat Privat SA
Verwerende partij: Consiliul Concurenței
Dictum
Artikel 101, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat overeenkomsten voor de verdeling van klanten, zoals de particuliere pensioenfondsen in het hoofdgeding hebben gesloten, een mededingingsregeling vormen die ertoe strekt de mededinging te beperken. Het aantal klanten dat door deze overeenkomsten wordt geraakt, is niet relevant voor de beoordeling van de voorwaarde van beperking van de mededinging binnen de interne markt.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/8 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — A/B
(Zaak C-184/14) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken - Bevoegdheid op het gebied van onderhoudsverplichtingen - Verordening (EG) nr. 4/2009 - Artikel 3, onder c), en d) - Verzoek betreffende een onderhoudsverplichting ten behoeve van minderjarige kinderen dat samengaat met de scheidingsprocedure van de ouders, die is ingeleid in een andere lidstaat dan die waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben])
(2015/C 302/10)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte suprema di cassazione
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: A
Verwerende partij: B
Dictum
Artikel 3, onder c) en d), van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008, betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer bij een gerecht van een lidstaat een verzoek is ingediend met betrekking tot de scheiding of de verbreking van de huwelijksband tussen de ouders van een minderjarig kind, en bij een gerecht in een andere lidstaat een verzoek is ingediend betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hetzelfde kind, een verzoek betreffende een onderhoudsverplichting met betrekking tot dit kind uitsluitend een nevenverzoek is bij het verzoek betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid in de zin van artikel 3, onder d), van deze verordening.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/9 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland — Ierland) — Kuldip Singh, Denzel Njume, Khaled Aly/Minister for Justice and Equality
(Zaak C-218/14) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2004/38/EG - Artikel 13, lid 2, eerste alinea, onder a) - Verblijfsrecht van familieleden van een burger van de Unie - Huwelijk tussen een burger van de Unie en een derdelander - Behoud van het verblijfsrecht van de derdelander na het vertrek van de burger van de Unie uit het gastland, gevolgd door een scheiding - Artikel 7, lid 1, onder b) - Voldoende bestaansmiddelen - Inaanmerkingneming van de bestaansmiddelen van de echtgenoot, die derdelander is - Recht van derdelanders om in het gastland te werken teneinde te verzekeren dat de bestaansmiddelen toereikend zijn])
(2015/C 302/11)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Ireland
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Kuldip Singh, Denzel Njume, Khaled Aly
Verwerende partij: Minister for Justice and Equality
In tegenwoordigheid van: Immigrant Council of Ireland
Dictum
1) |
Artikel 13, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moet aldus worden uitgelegd dat een derdelander die gescheiden is van een burger van de Unie en wiens huwelijk bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot scheiding ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan één jaar in het gastland, zijn verblijfsrecht in die lidstaat op grond van die bepaling niet behoudt, wanneer de echtgenoot, die burger van de Unie is, vóór de aanvang van de gerechtelijke procedure tot scheiding uit die lidstaat is vertrokken. |
2) |
Artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 2004/38 moet aldus worden uitgelegd dat de burger van de Unie voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, zelfs indien die bestaansmiddelen deels worden ingebracht door zijn echtgenoot, die derdelander is. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/10 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Konstantinos Maïstrellis/Ypourgos Dikaiosynis, Diafaneias kai Anthropinon Dikaiomaton
(Zaak C-222/14) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 96/34/EG - Raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof - Clausule 2, punt 1 - Individueel recht op ouderschapsverlof bij de geboorte van een kind - Nationale regeling op grond waarvan het recht op dat verlof wordt ontzegd aan ambtenaren van wie de echtgenote niet werkt - Richtlijn 2006/54/EG - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep - Artikelen 2, lid 1, onder a), en 14, lid 1, onder c) - Arbeidsvoorwaarden - Directe discriminatie])
(2015/C 302/12)
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Symvoulio tis Epikrateias
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Konstantinos Maïstrellis
Verwerende partij: Ypourgos Dikaiosynis, Diafaneias kai Anthropinon Dikaiomaton
Dictum
De bepalingen van richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/75/EG van de Raad van 15 december 1997, en richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan het recht op ouderschapsverlof wordt ontzegd aan een ambtenaar van wie de echtgenote niet werkt of geen beroep uitoefent, tenzij laatstgenoemde wegens een ernstige aandoening of ernstig letsel geacht wordt niet in staat te zijn om het kind naar behoren op te voeden.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/10 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kecskeméti Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Robert Michal Chmielewski/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-alföldi Regionális Vám- és Pénzügyőri Főigazgatósága
(Zaak C-255/14) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 1889/2005 - Controle van liquide middelen die de Europese Unie binnenkomen of verlaten - Artikelen 3 en 9 - Aangifteplicht - Schending - Sancties - Evenredigheid])
(2015/C 302/13)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Kecskeméti Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Robert Michal Chmielewski
Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-alföldi Regionális Vám- és Pénzügyőri Főigazgatósága
Dictum
Artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die wegens niet-nakoming van de in artikel 3 van die verordening bedoelde aangifteplicht een administratieve geldboete oplegt waarvan het bedrag overeenkomt met 60 % van het niet-aangegeven bedrag aan liquide middelen, indien dat laatste bedrag hoger is dan 50 000 EUR.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/11 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof Den Haag — Nederland) — TOP Logistics BV, Van Caem International BV/Bacardi Co. Ltd, Bacardi International Ltd en Bacardi Co. Ltd, Bacardi International Ltd/TOP Logistics BV, Van Caem International BV
(Zaak C-379/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Merken - Richtlijn 89/104/EEG - Artikel 5 - Merkgoederen die zonder de toestemming van de merkhouder in het vrije verkeer zijn gebracht en onder de accijnsschorsingsregeling zijn geplaatst - Recht van die houder, zich tegen die plaatsing te verzetten - Begrip „gebruik in het economisch verkeer”))
(2015/C 302/14)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Gerechtshof Den Haag
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: TOP Logistics BV, Van Caem International BV, Bacardi Co. Ltd, Bacardi International Ltd
Verwerende partijen: Bacardi Co. Ltd, Bacardi International Ltd, TOP Logistics BV, Van Caem International BV
Dictum
Artikel 5 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een in een of meerdere lidstaten ingeschreven merk zich ertegen kan verzetten dat een derde van dat merk voorziene goederen onder de accijnsschorsingsregeling laat plaatsen na ze, zonder toestemming van die houder, de Europese Economische Ruimte te hebben doen binnenbrengen en in het vrije verkeer te hebben doen brengen.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/12 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland — Ierland) — Minister for Justice and Equality/Francis Lanigan
(Zaak C-237/15 PPU) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 6 - Recht op vrijheid en veiligheid - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Europees aanhoudingsbevel - Verplichting om het Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen - Artikel 12 - Voortgezette hechtenis van de gezochte persoon - Artikel 15 - Beslissing over de overlevering - Artikel 17 - Termijnen en modaliteiten van de beslissing over de tenuitvoerlegging - Gevolgen van overschrijding van de termijnen))
(2015/C 302/15)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Ireland
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Minister for Justice and Equality
Verwerende partij: Francis Lanigan
Dictum
De artikelen 15, lid 1, en 17 van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit na het verstrijken van de in dat artikel 17 gestelde termijnen nog steeds over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dient te beslissen.
Artikel 12 van dat kaderbesluit, gelezen in samenhang met artikel 17 ervan en in het licht van artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het in een dergelijke situatie niet in de weg staat aan de voortzetting van de hechtenis van de gezochte persoon overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat, zelfs wanneer de totale duur van de hechtenis die termijnen overschrijdt, voor zover die duur niet buitensporig is in het licht van de kenmerken van de in het hoofdgeding gevolgde procedure. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan. Indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit besluit een einde te maken aan de hechtenis van die persoon, dient zij zijn voorlopige invrijheidstelling vergezeld te doen gaan van de maatregelen die zij nodig acht om zijn vlucht te voorkomen, en zich ervan te vergewissen dat de materiële voorwaarden voor zijn daadwerkelijke overlevering gehandhaafd blijven zolang geen definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel is genomen.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 3 maart 2015 door Internationaler Hilfsfonds e.V. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 9 januari 2015 in zaak T-482/12, Internationaler Hilfsfonds/Commissie
(Zaak C-103/15 P)
(2015/C 302/16)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: Internationaler Hilfsfonds e.V. (vertegenwoordiger: H.-H. Heyland, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht van 9 januari 2015 vernietigen; |
— |
de zaak voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht, en |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De overeenkomstig artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie ingestelde hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht van 9 januari 2015 in zaak T-482/12. Bij deze beschikking heeft het Gerecht het beroep van Internationaler Hilfsfonds e.V. tegen de Europese Commissie niet-ontvankelijk verklaard wegens het onvolledige overleggen van documenten en aanvoeren van middelen. De Commissie was echter conform de verplichtingen van het arrest van 22 mei 2012 in de zaak T-300/10, afgezien van enkele uitzonderingen, verplicht verzoekende partij alle stukken uit het dossier betreffende LIEN-overeenkomst 97-2011 te overhandigen. Aan deze verplichtingen is niet voldaan. In plaats daarvan heeft de Commissie in talrijke documenten tekst weggelaten of zwartgemaakt en meerdere documenten helemaal niet overgelegd. In zijn verzoekschrift van 27 oktober 2012 heeft Internationaler Hilfsfonds e.V. zijn klachten ten volle uiteengezet, onder overlegging van zijn brief aan de Commissie van 27 juli 2012 — en onder verwijzing daarnaar –, waarbij het de Commissie dringend had verzocht de op grond van artikel 266 VWEU juncto artikel 254, lid 6, VWEU vereiste nadere stappen te zetten. Het heeft het Hof eveneens de daaruit voortvloeiende briefwisseling overgelegd en deze daarenboven ook als bijlagen aan het verzoekschrift gehecht.
Het Gerecht heeft in zijn met de hogere voorziening bestreden uitspraak vastgesteld, dat het verzoekschrift niet aan de vormvoorschriften van artikel 44, lid 1, onder c), van het Reglement voor de procesvoering voldeed en dat de middelen niet voldoende nauwkeurig waren beschreven. Rekwirant maakt hier bezwaar tegen, omdat hij niet alleen beknopt, doch uitvoerig de achtergrond van het beroep heeft geschetst, de middelen heeft beschreven en alle informatie heeft gegeven, waarmee het Gerecht zonder meer in staat was van het geschil kennis te nemen. Hij komt met name op tegen het feit dat het Gerecht zijn subsidiaire vordering om het besluit van de Commissie van 28 augustus 2012 (waarbij deze de onvolledige documenten heeft overgelegd) ten dele nietig te verklaren, eveneens niet-ontvankelijk heeft verklaard, hoewel het het desbetreffende middel had aanvaard.
Voorts komt rekwirant op tegen het feit dat het Gerecht de door hem als bijlagen overgelegde documenten als een algemene verwijzing heeft beschouwd en deze niet in aanmerking heeft genomen, hoewel zij een bijdrage leveren aan de verduidelijking van de in het verzoekschrift aangevoerde middelen en de daarin vermelde brieven, en derhalve een integraal onderdeel van het verzoekschrift vormen. Rekwirant keert zich eveneens tegen de opvatting van het Gerecht, dat de repliek van verzoekende partij ongeldig was, hoewel zij deze in overeenstemming met het Reglement voor de procesvoering als aanvulling op het verzoekschrift met verduidelijking van haar argumenten en onder overlegging van alle betrokken documenten had ingediend. Uit de bestreden uitspraak blijkt een onjuiste rechtsopvatting, omdat deze berust op ernstige procedurele ongeregeldheden en het Gerecht het verzoekende partij aldus onmogelijk heeft gemaakt van haar rechtsmiddelen gebruik te maken.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 22 mei 2015 — Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni/Istituto Nazionale di Statistica — ISTAT e.a.
(Zaak C-240/15)
(2015/C 302/17)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni
Verwerende partijen: Istituto Nazionale di Statistica — ISTAT, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze
Prejudiciële vraag
Staan de beginselen van onpartijdigheid en onafhankelijkheid op het gebied van de financiën en de organisatie, die de in artikel [3] van richtlijn 2002/21/EG (1) bedoelde nationale regelgevende instanties toekomen, alsook het in artikel 12 van richtlijn 2002/20/EG (2) bedoelde beginsel van substantiële zelffinanciering, in de weg aan een nationale regeling (zoals de regeling die in de onderhavige zaak aan de orde is) krachtens welke deze instanties in algemene zin onderworpen zijn aan de bepalingen op het gebied van overheidsfinanciën en inzonderheid aan bijzondere bepalingen betreffende beheersing en rationalisering van de uitgaven van overheidsdiensten?
(1) Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33).
(2) Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) (PB L 108, blz. 21).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 1 juni 2015 — Drago Nemec/Republiek Slovenië
(Zaak C-256/15)
(2015/C 302/18)
Procestaal: Sloveens
Verwijzende rechter
Vrhovno sodišče Republike Slovenije
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Drago Nemec
Verwerende partij: Republiek Slovenië
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 2, punt 1, derde alinea, van richtlijn 2000/35 (1) aldus worden uitgelegd dat in een stelsel waaronder aan een natuurlijke persoon ten behoeve van de uitoefening van een economische activiteit een vergunning wordt verstrekt die de activiteit vermeldt waarvoor de vergunning is afgegeven, geen sprake is van een onderneming en dus evenmin van een handelstransactie in de zin van voormelde bepaling van de richtlijn, wanneer de transactie naar aanleiding waarvan de betalingsachterstand is ontstaan betrekking heeft op een activiteit waarvoor de vergunning niet is afgegeven? Voor het geval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: |
2) |
Moet artikel 2, punt 1, derde alinea, van richtlijn 2000/35 aldus worden uitgelegd dat een natuurlijke persoon is te beschouwen als een onderneming en de transactie naar aanleiding waarvan de betalingsachterstand is ontstaan een handelstransactie in de zin van voormelde bepaling vormt, wanneer het gaat om een transactie die niet valt onder de geregistreerde activiteit van die natuurlijke persoon maar die voortvloeit uit een activiteit die naar haar aard een economische activiteit kan zijn, en voor die transactie een factuur is uitgereikt? |
3) |
Is de regel op grond waarvan de vertragingsrente niet langer verschuldigd wordt wanneer het bedrag van de vervallen en niet betaalde rente het bedrag van de hoofdsom heeft bereikt (ne ultra alterum tantum-regel), in strijd met de vereisten van richtlijn 2000/35? |
(1) Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 200, blz. 35).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 11 juni 2015 — Beca Engineering Srl/Ministero dell’Interno
(Zaak C-285/15)
(2015/C 302/19)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Beca Engineering Srl
Verwerende partij: Ministero dell’Interno
Prejudiciële vraag
Moet richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten (1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (2), aldus moet worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat schoorstenen moeten „worden gefabriceerd met vuurvaste materialen” zoals bepaald in bijlage IX bij het vijfde deel, deel II, van decreto legislativo 152 van 3 april 2006 betreffende „particuliere verwarmingsinstallaties”, dat niet is aangemeld?
(2) Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 tot aanpassing aan besluit 1999/468/EG van de Raad van de bepalingen betreffende de comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden die zijn vastgelegd in besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is (PB L 284, blz. 1).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 12 juni 2015 — Società LIS Srl, Società Cerutti Lorenzo Srl/Abbanoa SpA
(Zaak C-287/15)
(2015/C 302/20)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Società LIS Srl, Società Cerutti Lorenzo Srl
Verwerende partij: Abbanoa SpA
Prejudiciële vragen
1) |
Is het verenigbaar met artikel 45, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004 (1) dat louter het verzoek om surseance van betaling van de schuldenaar aan de bevoegde rechter als „aanhangige” procedure wordt aangemerkt? |
2) |
Is het verenigbaar met de voornoemde bepaling dat de bekentenis van de schuldenaar dat hij in staat van insolventie verkeert en een verzoek tot surseance van betaling „onder voorbehoud” (waarvan de kenmerken hierboven zijn beschreven) wil indienen, wordt aangemerkt als grond voor uitsluiting van de aanbesteding van de overheidsopdracht, waarmee het begrip „aanhangige” procedure als bedoeld in de communautaire (artikel 45 van de richtlijn) en nationale (artikel 38 D.Lgs. nr. 163/2006) regeling ruim wordt uitgelegd? |
3) |
Is een bepaling als het reeds geanalyseerde artikel 53, lid 3, D.Lgs. nr. 163 van 16 april 2006, volgens welke een onderneming met een „aangewezen” ontwerper die volgens de nationale rechtspraak geen beroep kan doen op de capaciteiten van derden omdat hij geen deelnemer is, verenigbaar met artikel 48 van richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004? |
(1) Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/16 |
Hogere voorziening ingesteld op 15 juni 2015 door Slovenská pošta a.s. tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 25 maart 2015 in zaak T-556/08, Slovenská pošta/Commissie
(Zaak C-293/15 P)
(2015/C 302/21)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Slovenská pošta a.s. (vertegenwoordigers: O. W. Brouwer en A. A. J. Pliego Selie, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Slowaakse Republiek, Cromwell a.s., Slovak Mail Services a.s., Prvá Doručovacia, a.s., ID Marketing Slovensko s.r.o. (voorheen TNT Post Slovensko s.r.o.)
Conclusies
1) |
het bestreden arrest ten dele of in zijn geheel vernietigen en de hogere voorziening zelf afdoen door het litigieuze besluit in zijn geheel of ten dele nietig te verklaren, of — subsidiair — de zaak terugverwijzen naar het Gerecht, en |
2) |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en voor het Hof, daaronder begrepen de kosten van de interveniërende partijen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het Gerecht heeft de vordering tot nietigverklaring betreffende het tot de Slowaakse Republiek gerichte besluit van de Commissie van de Europese Unie van 7 oktober 2008 inzake de Slowaakse postwetgeving aangaande hybride postdiensten C(2008) 5912, afgewezen.
Slovenská pošta a.s. verzoekt het Hof van Justitie om
(i) |
voornoemd arrest van het Gerecht in zijn geheel of ten dele te vernietigen en voert daartoe de volgende middelen aan:
|
(ii) |
de hogere voorziening afdoen door het litigieuze besluit in zijn geheel of ten dele nietig te verklaren of, subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht; |
(iii) |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en voor het Hof, daaronder begrepen de kosten van de interveniërende partijen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 12 juni 2015 door Matratzen Concord GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 april 2015 in zaak T-258/13, Matratzen Concord/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM)
(Zaak C-295/15 P)
(2015/C 302/22)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Matratzen Concord GmbH (vertegenwoordiger: I. Selting, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), KBT & Co. Ernst Kruchen agenzia commerciale sociétá in accomandita
Conclusies
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 april 2015 in zaak T-285/13 betreffende de vervallingverklaring van het onder nummer 281 86 80 ingeschreven gemeenschapsmerk „Arktis” wegens geen normaal gebruik; |
— |
verwijzing van verweerder in hogere voorziening tot de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die opkomen in de loop van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante aan dat het Gerecht in het bestreden arrest blijk heeft gegeven van de volgende onjuiste rechtsopvattingen:
Het Gerecht heeft ten onrechte rekening gehouden met de verkoopcijfers van de firma Breiding in het voordeel van het bestreden merk. De door Breiding tijdens het litigieuze tijdperk van 2006 tot en met 2009 verkochte aantallen had het Gerecht buiten beschouwing moeten laten.
Bij het onderzoek van het normale gebruik heeft het Gerecht ten onrechte rekening gehouden met de waren die niet door „Arktis”, maar door „Arktis Line” zijn aangeduid en is het ten onrechte tot de slotsom gekomen dat het extra element „Line” louter beschrijvend is.
Bovendien heeft het Gerecht blijk van beoordelingsfout gegeven door een normaal gebruik van het bestreden merk als uitgangspunt te nemen hoewel het door de merkhouder met de waren behaalde omzetcijfer uiterst klein was.
Ten slotte is het Gerecht voorbijgegaan aan het feit dat het normale gebruik voor „beddengoed” en „dekens” ter discussie stond. De merkhouder heeft evenwel alleen bewijzen van het gebruik van het merk voor „dekens” overgelegd, en niet voor ander beddengoed zoals kussens en matrassen. Bijgevolg had het merk ten minste voor „beddengoed” vervallen moeten worden verklaard.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/18 |
Beroep ingesteld op 19 juni 2015 — Europese Commissie/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
(Zaak C-304/15)
(2015/C 302/23)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici, S. Petrova, gemachtigden)
Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Conclusies
— |
verklaren dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 4, lid 3, gelezen in samenhang met bijlage VI, punt A, bij richtlijn 2001/80/EG inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (1), door richtlijn 2001/80/EG ten aanzien van de Aberthaw elektriciteitscentrale in Wales onjuist toe te passen; |
— |
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Commissie stelt zich op het standpunt dat het Verenigd Koninkrijk artikel 4, lid 3, gelezen in samenhang met bijlage VI, punt A, bij richtlijn 2001/80/EG inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties, ten aanzien van de Aberthaw elektriciteitscentrale in Wales onjuist heeft toegepast. De Aberthaw elektriciteitscentrale, een kolencentrale met een nominaal thermisch vermogen van 4 090 MWth, die dus behoort tot de categorie installaties met een vermogen van meer dan 500 MWth, overschrijdt de emissiegrenswaarde voor stikstofoxide (NOx) die krachtens artikel 4, lid 3, van die richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 1, onder a), en bijlage VI, punt A, van toepassing is. Ingevolge de toepasselijke bepalingen moet het Verenigd Koninkrijk bewerkstelligen dat een centrale met dit vermogen met ingang van 1 januari 2008 de grenswaarde voor NOx van 500 mg/Nm3 niet overschrijdt, waarbij deze waarde per januari 2016 moet worden teruggebracht tot 200 mg/Nm3. De thans in de vergunning voor de centrale voor NOx vastgestelde emissiegrenswaarde is echter 1 050 mg/Nm3.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 juni 2015 door SolarWorld AG tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 14 april 2015 in zaak T-393/13, SolarWorld AG/Europese Commissie
(Zaak C-312/15 P)
(2015/C 302/24)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: SolarWorld AG (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, avocat, J. Beck, solicitor)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Solsonica SpA
Conclusies
— |
De hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
— |
de beschikking van het Gerecht in zaak T-393/13 vernietigen wat betreft het oordeel dat niet meer hoeft te worden beslist op de verzoeken tot nietigverklaring en schadevergoeding; |
— |
het beroep tot nietigverklaring en de schadevordering in zaak T-393/13 ontvankelijk verklaren; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een beslissing ten gronde op het beroep tot nietigverklaring en de schadevordering. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante stelt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door te oordelen dat niet meer hoefde te worden beslist op het beroep tot nietigverklaring en de schadevordering.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 3 juli 2015 door Johannes Tomana e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 22 april 2015 in zaak T-190/12, Johannes Tomana e.a./Raad van de Europese Unie, Europese Commissie
(Zaak C-330/15 P)
(2015/C 302/25)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Johannes Tomana e.a. (vertegenwoordigers: M. O’Kane, solicitor, M. Lester, Z. Al-Rikabi, barristers)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Conclusies
het arrest van het Gerecht vernietigen; de litigieuze maatregelen nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op rekwiranten, en verwerende partijen verwijzen in de kosten van rekwiranten in eerste aanleg en in hogere voorziening.
Middelen en voornaamste argumenten
Eerste middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de litigieuze verordening een geldige rechtsgrondslag had. De enige expliciete rechtsgrondslag ervan gaf de Commissie de bevoegdheid om verordening nr. 314/2004 (1) te wijzigen op grond van een Gemeenschappelijk Standpunt dat sindsdien is ingetrokken en niet als zodanig kan worden uitgelegd als zou het in plaats daarvan naar een later besluit verwijzen.
Tweede middel: het Gerecht heeft ten onrechte heeft overwogen dat personen konden worden opgenomen in de litigieuze maatregelen op grond van het feit dat zij „leden van de regering” zijn of met hun geassocieerd zijn, louter wegens hun functies of voormalige functies. Voorts heeft het Gerecht ten onrechte overwogen dat personen moeten worden geacht „geassocieerd” te zijn met leden van de regering op grond van het feit dat aantijgingen dat zij in het verleden gedragingen hadden vertoond waarvan wordt gesteld dat zij de rechtsstaat, de democratie of de mensenrechten in Zimbabwe ondermijnen, aantoonden dat zij met de regering hadden „samengespannen”. Het Gerecht had verwerende partijen niet mogen toestaan uit te gaan van vermoedens die niet waren genoemd in de litigieuze maatregelen en indruisen tegen de doeleinden ervan en ook niet ertoe in verhouding staan, maar had van hen moeten eisen dat zij aan de op hen rustende bewijslast voldeden om het opnieuw op een lijst plaatsen te rechtvaardigen met voldoende solide concrete bewijzen.
Derde middel: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de motivering toereikend was, terwijl het enkel de functies had opgesomd, waarvan werd gezegd dat zij vervuld waren geweest door leden van de regering en degenen die met hen waren geassocieerd, of terwijl het slechts in vage bewoordingen en zonder bijzonderheden te geven aantijgingen van voorbije gedragingen heeft uiteengezet. Het Gerecht heeft ook ten onrechte toegestaan dat de motivering later werd aangevuld met een extra ex post facto motivering die nergens in de litigieuze maatregelen was vermeld. Toen een aantal rekwiranten opmerkingen indiende, waarmee zij de aantijgingen tegen hen weerlegden, heeft het Gerecht hun bewijs ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en buiten beschouwing gelaten.
Vierde middel: het Gerecht is afgeweken van de vaste rechtspraak inzake de rechten van verdediging in zijn oordeel dat verwerende partijen geen bewijs of reden voor het bijhouden van een lijst, hoefden over te leggen, en evenmin rekwiranten de mogelijkheid hoefden te bieden opmerkingen te maken alvorens te beslissen om ieder van de rekwiranten opnieuw op de lijst op te nemen.
Vijfde middel: het Gerecht heeft niet onderzocht of met het opnemen van ieder van de rekwiranten een evenredig evenwicht werd bereikt tussen de ernstige schending van hun grondrechten en de doeleinden van de litigieuze maatregelen.
(1) Verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad van 19 februari 2004 inzake bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (PB L 55, blz. 1).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 6 juli 2015 — María Pilar Planes Bresco/Comunidad Autónoma de Aragón
(Zaak C-333/15)
(2015/C 302/26)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Supremo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: María Pilar Planes Bresco
Verwerende partij: Comunidad Autónoma de Aragón
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten de artikelen 43 en 44 van verordening (EG) nr. 1782/2003 (1) van de Raad van 29 september 2003 aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die van de categorie van subsidiabele hectaren uitsluit alle door een landbouwer gedeclareerde arealen blijvend grasland die uitstijgen boven de arealen die voordien in aanmerking waren genomen bij de bepaling van de aan die landbouwer toekomende normale rechten, waarbij de inaanmerkingneming van die arealen en dus de vervanging van bouwland door grasland afhankelijk is gesteld van de voorwaarde dat dit grasland daadwerkelijk voor veehouderij is gebruikt in het specifieke jaar waarvoor om toeslagrechten wordt verzocht? Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord: |
2) |
Moet artikel 29 van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003, dat uitbetalingen op basis van de steunregelingen ontzegt aan begunstigden van wie „vaststaat dat zij de voorwaarden voor de uitbetaling kunstmatig hebben gecreëerd om een voordeel te verkrijgen dat in strijd is met de doelstellingen van de betrokken steunregeling”, aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet toestaat te voorzien in algemene bepalingen die het aantal „subsidiabele hectaren” (blijvend grasland) beperken door een objectieve omschrijving te geven van de algemene gevallen waarin wordt aangenomen dat de begunstigde de voorwaarden voor de uitbetaling kunstmatig heeft gecreëerd, zonder concreet en met betrekking tot een specifieke landbouwer het bewijs te leveren van de door die landbouwer verrichte activiteit en diens handelwijze? |
(1) Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 6 juli 2015 — María Pilar Planes Bresco/Comunidad Autónoma de Aragón
(Zaak C-334/15)
(2015/C 302/27)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Supremo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: María Pilar Planes Bresco
Verwerende partij: Comunidad Autónoma de Aragón
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten de artikelen 43 en 44 van verordening (EG) nr. 1782/2003 (1) van de Raad van 29 september 2003 aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die van de categorie van subsidiabele hectaren uitsluit alle door een landbouwer gedeclareerde arealen blijvend grasland die uitstijgen boven de arealen die voordien in aanmerking waren genomen bij de bepaling van de aan die landbouwer toekomende normale rechten, waarbij de inaanmerkingneming van die arealen en dus de vervanging van bouwland door grasland afhankelijk is gesteld van de voorwaarde dat dit grasland daadwerkelijk voor veehouderij is gebruikt in het specifieke jaar waarvoor om toeslagrechten wordt verzocht?” Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord: |
2) |
Moet artikel 29 van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003, dat uitbetalingen op basis van de steunregelingen ontzegt aan begunstigden „van wie vaststaat dat zij de voorwaarden voor de uitbetaling kunstmatig hebben gecreëerd om een voordeel te verkrijgen dat in strijd is met de doelstellingen van de betrokken steunregeling”, aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet toestaat te voorzien in algemene bepalingen die het aantal „subsidiabele hectaren” (blijvend grasland) beperken door een objectieve omschrijving te geven van de algemene gevallen waarin wordt aangenomen dat de begunstigde de voorwaarden voor de uitbetaling kunstmatig heeft gecreëerd, zonder concreet en met betrekking tot een specifieke landbouwer het bewijs te leveren van de door die landbouwer verrichte activiteit en diens handelwijze? |
(1) Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/22 |
Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2015 door Steinbeck GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 30 april 2015 in de gevoegde zaken T-707/13 en T-709/13, Steinbeck GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-346/15 P)
(2015/C 302/28)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Steinbeck GmbH (vertegenwoordigers: M. Heinrich, Rechtsanwalt, M. Fischer, Rechtsanwältin)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Alfred Sternjakob GmbH & Co. KG
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
— |
het arrest van het Gerecht van 30 april 2015 in de gevoegde zaken T-707/13 en T-709/13 te vernietigen; |
— |
verweerder te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens rekwirante levert het bestreden arrest schending op van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (1) om de hierna volgende redenen:
1. |
Het Gerecht heeft het ontbreken van onderscheidend vermogen van het merk „BE HAPPY” louter gemotiveerd met de vaststelling dat het als reclameslogan zou kunnen worden opgevat. Dit is volledig in strijd met de rechtspraak van het Gerecht van de Europese Unie volgen welke deze vaststelling op zich niet volstaat om te verklaren dat het merk onderscheidend vermogen mist. |
2. |
Bovendien heeft het Gerecht de concrete samenhang tussen het merk „BE HAPPY” en de door dit merk aangeduide waren niet aldus beoordeeld dat het relevante publiek daarvoor niet minstens een uitleggingsinspanning dient te leveren. Veeleer heeft het een willekeurig verband tussen de waren en het teken vastgesteld, die echter — gesteld al dat sprake is van een dergelijk verband — hoe dan ook een uitleggingsinspanning van het relevante publiek vereist. |
3. |
Bijgevolg heeft het Gerecht de criteria ter beoordeling van het onderscheidend vermogen van het merk „BE HAPPY” rechtens onjuist toegepast. |
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Castellón (Spanje) op 10 juli 2015 — Banco Popular Español S.A./Elena Lucaciu y Cristian Laurentiu Lucaciu
(Zaak C-349/15)
(2015/C 302/29)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial de Castellón
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Banco Popular Español S.A.
Verwerende partij: Elena Lucaciu en Cristian Laurentiu Lucaciu
Prejudiciële vragen
1) |
Is de beperking in de tijd van de gevolgen van de nietigheid van een beding dat wegens oneerlijkheid nietig is verklaard, verenigbaar met de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG? |
2) |
Indien deze beperking van de gevolgen, op grond van de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar van ernstige verstoringen, verenigbaar wordt geacht met het Unierecht, concreet de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1):
|
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Bari (Italië) op 13 juli 2015 — Leonmobili Srl, Gennaro Leone/Homag Holzbearbeitungssysteme GmbH e.a.
(Zaak C-353/15)
(2015/C 302/30)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte di Appello di Bari
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Leonmobili Srl, Gennaro Leone
Verwerende partijen: Homag Holzbearbeitungssysteme GmbH, Curatela del Fallimento Leonmobili Srl, ICO Srl, Arturo Salice SpA, Grafiche Ricciarelli di Ricciarelli Bernardino, Deutsche Bank SpA, Fida Srl, Elica SpA
Prejudiciële vragen
a) |
Kan het in de laatste zin van [lid 1] en in [lid 2] van artikel 3 van [verordening (EG) nr.] 1346/2000 (1) bedoelde vermoeden, ingeval er geen sprake is van een vestiging in een andere lidstaat, door degene die de bevoegdheid betwist, worden weerlegd door middel van het bewijs dat het centrum van de voornaamste belangen in een andere lidstaat is gelegen dan de lidstaat waarin de vennootschap haar statutaire zetel heeft? |
b) |
Ingeval de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, kan dat bewijs worden afgeleid uit andere vermoedens, namelijk uit de beoordeling van aanwijzingen waaruit logisch kan worden afgeleid dat het centrum van de voornaamste belangen in een andere lidstaat is gelegen? |
(1) Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal da Relação de Évora (Portugal) op 13 juli 2015 — Andrew Marcus Henderson/Novo Banco SA
(Zaak C-354/15)
(2015/C 302/31)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal da Relação de Évora
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Andrew Marcus Henderson
Verwerende partij: Novo Banco SA
Prejudiciële vragen
1) |
Kan een Portugees gerecht, waar een civiele procedure aanhangig is tegen een in een andere lidstaat van de Europese Unie woonachtige burger, ingeval het betekening aan die burger voor bedoelde procedure per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging heeft gelast en die ontvangstbevestiging niet is terugontvangen, gelet op voormelde verordening [EG 1393/2007] (1) en de eraan ten grondslag liggende beginselen op basis van de documenten van de postdienst van de woonstaat van de geadresseerde die de afgifte van het aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging aan de geadresseerde bevestigen, die betekening beschouwen als te hebben plaatsgevonden? |
2) |
Druist toepassing van artikel 230 van de Portugese Código de Processo Civil in het in de eerste vraag bedoelde geval in tegen verordening nr. 1393/2007 en de daaraan ten grondslag liggende beginselen? |
3) |
Is toepassing van artikel 191, lid 2, van de Portugese Código de Processo Civil op het onderhavige geval in strijd met verordening nr. 1393/2007 en met de daaraan ten grondslag liggende beginselen? |
(1) Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324, blz. 79).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/25 |
Beroep ingesteld op 13 juli 2015 — Europese Commissie/Koninkrijk België
(Zaak C-356/15)
(2015/C 302/32)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: D. Martin, gemachtigde)
Verwerende partij: Koninkrijk België
Conclusies
— |
vaststellen dat het Koninkrijk België, door de artikelen 23 en 24 van de programmawet van 27 december 2012 vast te stellen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 11, 12 en 76, lid 6, van verordening (EG) nr. 883/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, artikel 5 van verordening (EG) nr. 987/2009 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 en besluit nr. A1 van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (3). |
— |
het Koninkrijk België verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Commissie is van mening dat het Koninkrijk België, door de artikelen 23 en 24 van de programmawet van 27 december 2012 vast te stellen, in strijd handelt met de artikelen 11, 12 en 76 van verordening (EG) nr. 883/2004, artikel 5 van verordening (EG) nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 en besluit nr. A1 van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, doordat het niet het bindende karakter erkent van het document dat afkomstig is van de lidstaat van oorsprong van de gedetacheerde werknemer en waaruit blijkt dat hij is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van die lidstaat.
(3) PB C 106 van 24.4.2010, blz. 1.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/26 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Zamora (Spanje) op 17 juli 2015 — Javier Ángel Rodríguez Sánchez/Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria SAU (Banco CEISS)
(Zaak C-381/15)
(2015/C 302/33)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial de Zamora
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Javier Ángel Rodríguez Sánchez
Verwerende partij: Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria SAU (Banco CEISS)
Prejudiciële vragen
1) |
Is het verenigbaar met het bepaalde in artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1) van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dat de gevolgen van de nietigverklaring, wegens oneerlijkheid, van het bodemrentebeding in een hypothecaire leenovereenkomst niet met terugwerkende kracht ingaan op de datum van sluiting van de overeenkomst, maar op een later [tijdstip]? |
2) |
Leidt de toepassing van het oneerlijke beding gedurende de door het Tribunal Supremo vastgestelde periode tot ongerechtvaardigde verrijking van de verkoper als partij bij de overeenkomst, die niet valt onder de bescherming van de communautaire wetgeving, voor zover hierdoor het evenwicht tussen de prestaties tussen de partijen niet wordt hersteld maar de contractpartij die het nietig verklaarde financiële beding heeft opgenomen, wordt begunstigd? |
3) |
Is het risico van ernstige verstoringen van de nationale economie als grond voor beperking van de toepassing en de werking van een oneerlijk beding toepasselijk op een individuele vordering van een consument, of zou in het geval van een individuele vordering de ernstige verstoring juist betrekking hebben op de verstoring die in de financiële toestand van de consument een ernstige verstoring ontstaat [als gevolg] van de beperking van de gevolgen van het nietig verklaarde beding tot de vastgestelde periode? |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/26 |
Beroep ingesteld op 20 juli 2015 — Europese Commissie/Hongarije
(Zaak C-392/15)
(2015/C 302/34)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk, K. Talabér-Ritz, gemachtigden)
Verwerende partij: Hongarije
Conclusies
— |
vaststellen dat Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: „VWEU”) door de uitoefening van het beroep van notaris afhankelijk te stellen van een nationaliteitsvoorwaarde; |
— |
Hongarije verwijzen in de kosten |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens de Commissie is het verbinden van een nationaliteitsvoorwaarde aan de uitoefening van het notarisberoep discriminatoir en vormt het een onevenredige beperking van de vrijheid van vestiging. Daardoor is Hongarije de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 49 VWEU.
De Commissie meent dat de taken waarmee de notaris krachtens het Hongaarse recht wordt belast, naar hun aard geen werkzaamheden ter uitvoering van het openbaar gezag zijn, zodat het stellen van de nationaliteit als voorwaarde voor de toegang tot het notarisberoep niet op basis van de uitzondering van artikel 51 VWEU kan worden gerechtvaardigd.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/27 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative (Luxemburg) op 24 juli 2015 — Noémie Depesme, Saïd Kerrou/Ministre de l’Enseignement supérieur et de la recherche
(Zaak C-401/15)
(2015/C 302/35)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour administrative
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Noémie Depesme, Saïd Kerrou
Verwerende partij: Ministre de l’Enseignement supérieur et de la recherche
Prejudiciële vragen
Wordt met de vereisten van non-discriminatie ingevolge het bepaalde in artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, gelezen in samenhang met artikel 45, lid 2, VWEU, in het kader van het in de beschouwing betrekken van de reële mate van verbondenheid van een student, niet ingezetene, aanvrager van financiële ondersteuning voor hoger onderwijs, met de samenleving en de arbeidsmarkt in Luxemburg — de lidstaat waar een grensarbeider werknemer is geweest of zijn werkzaamheid heeft uitgeoefend in de omstandigheden bedoeld in artikel 2 bis van de wet van 22 juni 2000 betreffende financiële ondersteuning van de staat voor hoger onderwijs, ingevoerd bij de wet van 19 juli 2013 als rechtstreeks gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van 20 juni 2013 (zaak C-20/12) (2) — naar behoren rekening gehouden,
— |
wanneer de voorwaarde dat bedoelde student het „kind” van die grensarbeider is aldus wordt begrepen dat hij diens „rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn en in de eerste graad, welke verwantschap rechtens vaststaat” dient te zijn, waarbij het accent wordt gelegd op de tussen de student en de grensarbeider vastgestelde verwantschapsbetrekking, waarop bovenbedoelde verbondenheid wordt geacht te berusten, of |
— |
moet het accent worden gelegd op het feit dat de grensarbeider „in het onderhoud van de student blijft voorzien” zonder dat tussen hem en de student noodzakelijkerwijs een juridische band bestaat, onder meer wanneer er een voldoende band in de vorm van samenwonen bestaat die hem verbindt met een van de ouders van de student met wie deze een rechtens vaststaande verwantschapsbetrekking heeft? |
— |
Moet in dit tweede geval de — per definitie niet verplichte — bijdrage van de grensarbeider, ingeval zij niet de enige bijdrage is maar een bijdrage naast die van de ouder of de ouders die een juridische verwantschapsbetrekking met de student en dus in beginsel een wettelijke onderhoudsplicht hebben, aan bepaalde criteria op het gebied van de consistentie voldoen? |
(2) EU:C:2013:411.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/28 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative (Luxemburg) op 24 juli 2015 — Adrien Kauffmann/Ministre de l’Enseignement supérieur et de la recherche
(Zaak C-402/15)
(2015/C 302/36)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour administrative
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Adrien Kauffmann
Verwerende partij: Ministre de l’Enseignement supérieur et de la recherche
Prejudiciële vragen
Wordt met de vereisten van non-discriminatie ingevolge het bepaalde in artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, gelezen in samenhang met artikel 45, lid 2, VWEU, in het kader van het in de beschouwing betrekken van de reële mate van verbondenheid van een student, niet ingezetene, aanvrager van financiële ondersteuning voor hoger onderwijs, met de samenleving en de arbeidsmarkt in Luxemburg — de lidstaat waar een grensarbeider werknemer is geweest of zijn werkzaamheid heeft uitgeoefend in de omstandigheden bedoeld in artikel 2 bis van de wet van 22 juni 2000 betreffende financiële ondersteuning van de staat voor hoger onderwijs, ingevoerd bij de wet van 19 juli 2013 als rechtstreeks gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van 20 juni 2013 (zaak C-20/12) (2) — naar behoren rekening gehouden,
— |
wanneer de voorwaarde dat bedoelde student het „kind” van die grensarbeider is aldus wordt begrepen dat hij diens „rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn en in de eerste graad, welke verwantschap rechtens vaststaat” dient te zijn, waarbij het accent wordt gelegd op de tussen de student en de grensarbeider vastgestelde verwantschapsbetrekking, waarop bovenbedoelde verbondenheid wordt geacht te berusten, of |
— |
moet het accent worden gelegd op het feit dat de grensarbeider „in het onderhoud van de student blijft voorzien” zonder dat tussen hem en de student noodzakelijkerwijs een juridische band bestaat, onder meer wanneer er een voldoende band in de vorm van samenwonen bestaat die hem verbindt met een van de ouders van de student met wie deze een rechtens vaststaande verwantschapsbetrekking heeft? |
— |
Moet in dit tweede geval de — per definitie niet verplichte — bijdrage van de grensarbeider, ingeval zij niet de enige bijdrage is maar een bijdrage naast die van de ouder of de ouders die een juridische verwantschapsbetrekking met de student en dus in beginsel een wettelijke onderhoudsplicht hebben, aan bepaalde criteria op het gebied van de consistentie voldoen? |
(2) EU:C:2013:411.
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/28 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative (Luxemburg) op 24 juli 2015 — Maxime Lefort/Ministre de l’Enseignement supérieur et de la recherche
(Zaak C-403/15)
(2015/C 302/37)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour administrative
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Maxime Lefort
Verwerende partij: Ministre de l’Enseignement supérieur et de la recherche
Prejudiciële vragen
Wordt met de vereisten van non-discriminatie ingevolge het bepaalde in artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, gelezen in samenhang met artikel 45, lid 2, VWEU, tegen de achtergrond van artikel 33, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, juncto, in voorkomend geval, artikel 7 daarvan, in het kader van het in de beschouwing betrekken van de reële mate van verbondenheid van een student, niet ingezetene, aanvrager van financiële ondersteuning voor hoger onderwijs, met de samenleving en de arbeidsmarkt in Luxemburg — de lidstaat waar een grensarbeider werknemer is geweest of zijn werkzaamheid heeft uitgeoefend in de omstandigheden bedoeld in artikel 2 bis van de wet van 22 juni 2000 betreffende financiële ondersteuning van de staat voor hoger onderwijs, ingevoerd bij de wet van 19 juli 2013 als rechtstreeks gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van 20 juni 2013 (zaak C-20/12) (2) — naar behoren rekening gehouden,
— |
wanneer de voorwaarde dat bedoelde student het „kind” van die grensarbeider is aldus wordt begrepen dat hij diens „rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn en in de eerste graad, welke verwantschap rechtens vaststaat” dient te zijn, waarbij het accent wordt gelegd op de tussen de student en de grensarbeider vastgestelde verwantschapsbetrekking, waarop bovenbedoelde verbondenheid wordt geacht te berusten, of |
— |
moet het accent worden gelegd op het feit dat de grensarbeider „in het onderhoud van de student blijft voorzien” zonder dat tussen hem en de student noodzakelijkerwijs een juridische band bestaat, onder meer wanneer er een voldoende band in de vorm van samenwonen bestaat die hem verbindt met een van de ouders van de student met wie deze een rechtens vaststaande verwantschapsbetrekking heeft? |
— |
Moet in dit tweede geval de — per definitie niet verplichte — bijdrage van de grensarbeider, ingeval zij niet de enige bijdrage is maar een bijdrage naast die van de ouder of de ouders die een juridische verwantschapsbetrekking met de student en dus in beginsel een wettelijke onderhoudsplicht hebben, aan bepaalde criteria op het gebied van de consistentie voldoen? |
(2) EU:C:2013:411.
Gerecht
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/30 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — GEA Group/Commissie
(Zaak T-45/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markten van de hittestabilisatoren ESBO/esters - Beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 81 EG en op artikel 53 van de EER-Overeenkomst - Vaststelling van de prijzen, verdeling van de markten en uitwisseling van gevoelige handelsinformatie - Geldboeten - Toerekening van de inbreuk - Vermoeden dat op het kapitaalbezit is gebaseerd - Duur en bewijs van de inbreuk - Verjaring - Duur van de administratieve procedure - Redelijke termijn - Rechten van de verdediging”))
(2015/C 302/38)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: GEA Group AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Kallmayer, I. du Mont, G. Schiffers en R. Van der Hout, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Sauer en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden, bijgestaan door W. Berg, advocaat)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 — Hittestabilisatoren), of, subsidiair, een verzoek tot verlaging van het bedrag van de opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
GEA Group AG wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/30 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Akzo Nobel e.a./Commissie
(Zaak T-47/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markten van hittestabilisatoren - Beschikking houdende vaststelling van twee inbreuken op artikel 81 EG en op artikel 53 van de EER-Overeenkomst - Vaststelling van de prijzen, verdeling van de markten en uitwisseling van gevoelige handelsinformatie - Duur van de inbreuken - Verjaring - Duur van de administratieve procedure - Redelijke termijn - Rechten van de verdediging - Toerekening van de inbreuken - Inbreuken gepleegd door dochterondernemingen, door een partnerschap zonder eigen rechtspersoonlijkheid en door een dochteronderneming - Berekening van het bedrag van de geldboeten”))
(2015/C 302/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Akzo Nobel NV Amsterdam, Nederland), Akzo Nobel Chemicals GmbH (Düren, Duitsland), Akzo Nobel Chemicals BV (Amersfoort, Nederland) en Akcros Chemicals Ltd (Warwickshire, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Swaak en M. van der Woude, vervolgens C. Swaak en R. Wesseling, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Ronkes Agerbeek en J. Bourke, vervolgens F. Ronkes Agerbeek en P. Van Nuffel, gemachtigden, bijgestaan door J. Holmes, barrister)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 — Hittestabilisatoren), of, subsidiair, een verzoek tot verlaging van het bedrag van de opgelegde geldboeten
Dictum
1) |
Artikel 2, punten 4, 6, 21 en 23, van beschikking C (2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 — Hittestabilisatoren) wordt nietig verklaard voor zover daarbij geldboeten zijn opgelegd aan Akzo Nobel Chemicals GmbH en aan Akzo Nobel Chemicals BV. |
2) |
Het totale bedrag van de in artikel 2, punten 1 tot en met 7 en 18 tot en met 24, van beschikking C (2009) 8682 definitief opgelegde geldboeten wordt verlaagd tot 40 194 miljoen EUR voor Akzo Nobel NV en 1 1 8 81 980 miljoen EUR voor Akcros Chemicals Ltd. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De Europese Commissie zal twee vijfde van de kosten van Akzo Nobel, Akzo Nobel Chemicals GmbH, Akzo Nobel Chemicals BV en Akcros Chemicals en drie vijfde van haar eigen kosten zal dragen. Akzo Nobel, Akzo Nobel Chemicals GmbH, Akzo Nobel Chemicals BV en Akcros Chemicals zelf zullen drie vijfde van hun eigen kosten en twee vijfde van de kosten van de Commissie dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/31 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — GEA Group/Commissie
(Zaak T-189/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markten van hittestabilisatoren - Beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 81 EG en op artikel 53 van de EER-Overeenkomst - Inbreuk gepleegd door dochterondernemingen - Geldboeten - Hoofdelijke aansprakelijkheid van de dochterondernemingen en van de moedermaatschappij - Overschrijding van het maximum van 10 % voor een van de dochterondernemingen - Nieuw besluit - Vermindering van het bedrag van de geldboete voor die dochteronderneming - Toerekening van de verplichting tot betaling van het verminderde bedrag van de geldboete aan de andere dochteronderneming en aan de moedermaatschappij - Rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord - Recht van toegang tot het dossier”))
(2015/C 302/40)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: GEA Group AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Kallmayer, I. du Mont en G. Schiffers, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Sauer en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden, bijgestaan door W. Berg, advocaat)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C (2010) 727 van de Commissie van 8 februari 2010 houdende wijziging van beschikking C (2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 — Hittestabilisatoren), of, subsidiair, een verzoek tot verlaging van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboeten
Dictum
1) |
Besluit C (2010) 727 van de Commissie van 8 februari 2010 houdende wijziging van beschikking C (2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 — Hittestabilisatoren) wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op GEA Group AG. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/32 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — SLM en Ori Martin/Commissie
(Zaken T-389/10 en T-419/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele complexe en voortgezette inbreuk - Verjaring - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Toekenning van de aansprakelijkheid voor de inbreuk aan de moedermaatschappij - Evenredigheid - Beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties - Volledige rechtsmacht”))
(2015/C 302/41)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partijen: Siderurgica Latina Martin SpA (SLM) (Ceprano, Italië) (vertegenwoordigers: G. Belotti en F. Covone, advocaten) (zaak T-389/10) en Ori Martin SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: P. Ziotti, advocaat) (zaak T-419/10)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Gencarelli, V. Bottka en P. Rossi, vervolgens V. Bottka, P. Rossi en G. Conte, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011
Dictum
1) |
De zaken T-389/10 en T-419/10 worden gevoegd voor het arrest. |
2) |
Artikel 1, punt 16, van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), zoals gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011, wordt nietig verklaard voor zover daarin de deelname aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het spanstaal binnen de interne markt en de Europese Economische Ruimte (EER) van 10 februari 1997 tot 14 april 1997 aan Siderurgica Latina Martin SpA (SLM) is toegerekend. |
3) |
Artikel 2, punt 16, van besluit C(2010) 4387 definitief, zoals gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief en besluit C(2011) 2269 definitief, wordt nietig verklaard. |
4) |
Het bedrag van de aan SLM opgelegde geldboete wordt verlaagd van 19,8 miljoen EUR naar 19 miljoen EUR, waarvan 13,3 miljoen EUR wordt opgelegd wegens hoofdelijke aansprakelijkheid met Ori Martin SA; op grond van de wettelijke drempel van 10 % van de totale omzet in artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 wordt het eindbedrag van de aan SLM opgelegde geldboete vastgesteld op 1,956 miljoen EUR. |
5) |
De beroepen worden verworpen voor het overige. |
6) |
De Commissie zal haar eigen kosten, tweede derde van de kosten van SLM en een derde van de kosten van Ori Martin dragen. |
7) |
SLM zal een derde van haar eigen kosten dragen. |
8) |
Ori Martin zal twee derde van haar eigen kosten dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/33 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Nedri Spanstaal/Commissie
(Zaak T-391/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van quota en prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Plafond van 10 % van de omzet - Relevante omzet - Medewerking tijdens de administratieve procedure - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006”))
(2015/C 302/42)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Nedri Spanstaal BV (Venlo, Nederland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Slotboom en B. Haan, vervolgens M. Slotboom, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Van Nuffel, S. Noë en V. Bottka, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Nedri Spanstaal BV zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/34 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Westfälische Drahtindustrie e.a./Commissie
(Zaak T-393/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Complexe inbreuk - Enkele en voortgezette inbreuk - Distantiëring - Zwaarte van de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Gelijke behandeling - Beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties - Beoordeling van de draagkracht - Mededeling inzake medewerking van de Commissie van 2002 - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Volledige rechtsmacht”))
(2015/C 302/43)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Westfälische Drahtindustrie GmbH (Hamm, Duitsland), Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. KG (Hamm) en Pampus Industriebeteiligungen GmbH & Co. KG (Iserlohn, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Stadler en N. Tkatchenko, vervolgens C. Stadler en S. Budde, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka, R. Sauer en C. Hödlmayr, gemachtigden, bijgestaan door M. Buntscheck, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011, alsook een verzoek om nietigverklaring van de brief van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie van 14 februari 2011
Dictum
1) |
Op het onderhavige beroep hoeft niet meer te worden beslist voor zover dit betrekking heeft op de verlaging van de geldboete die bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 is toegekend aan Westfälische Drahtindustrie GmbH en aan Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. KG. |
2) |
Artikel 2, punt 8, van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), zoals gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011, wordt nietig verklaard. |
3) |
De brief van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie van 14 februari 2011 wordt nietig verklaard. |
4) |
Westfälische Drahtindustrie, Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. en Pampus Industriebeteiligungen GmbH & Co. worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een geldboete van 1 5 4 85 000 EUR. |
5) |
Westfälische Drahtindustrie en Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een geldboete van 2 3 3 70 000 EUR. |
6) |
Westfälische Drahtindustrie wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete van 7 6 95 000 EUR. |
7) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
8) |
Westfälische Drahtindustrie, Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. en Pampus Industriebeteiligungen GmbH & Co. zullen de helft van hun eigen kosten dragen, daaronder begrepen die van het kort geding. De Commissie zal haar eigen kosten en de helft van de kosten van Westfälische Drahtindustrie, van Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. en van Pampus Industriebeteiligungen GmbH & Co. dragen, daaronder begrepen die van het kort geding. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/35 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Fapricela/Commissie
(Zaak T-398/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Medewerking tijdens de administratieve procedure”))
(2015/C 302/44)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Fapricela — Indústria de Trefilaria, SA (Ançã, Portugal) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Gorjão-Henriques en S. Roux, advocaten, vervolgens T. Guerreiro, R. Lopes en S. Alberto, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, P. Costa de Oliveira en V. Bottka, gemachtigden, bijgestaan door M. Marques Mendes, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011
Dictum
1) |
Besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011, wordt nietig verklaard voor zover daarin is vastgesteld dat Fapricela — Indústria de Trefilaria, SA inbreuk op artikel 101, lid 1, VWEU heeft gemaakt door, naast aan een inbreuk op die bepalingen op de Iberische markt, deel te nemen aan een mededingingsregeling die zich tot de interne markt en vervolgens tot de Europese Economische Ruimte uitstrekte en haar daarbij een geldboete van 8 8 74 000 EUR is opgelegd. |
2) |
Het bedrag van de aan Fapricela — Indústria de Trefilaria opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 8 8 74 000 EUR. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/36 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Emesa-Trefilería en Industrias Galycas/Commissie
(Zaak T-406/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Medewerking tijdens de administratieve procedure - Artikel 139, onder a), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht”])
(2015/C 302/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Emesa-Trefilería, SA (Arteixo, Spanje) en Industrias Galycas, SA (Vitoria, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Creus Carreras en A. Valiente Martin, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Bottka en F. Castilla Contreras, vervolgens V. Bottka en A. Biolan, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, barrister)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Florindo Gijón en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Emesa-Trefilería, SA en Industrias Galycas, SA zullen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie dragen. |
3) |
De Commissie wordt krachtens artikel 139, onder a), van het Reglement van de procesvoering van het Gerecht veroordeeld tot betaling van het bedrag van 1 500 EUR ter vergoeding van een deel van de kosten die het Gerecht heeft moeten maken. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/37 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Socitrel/Commissie
(Zaken T-413/10 en T-414/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Medewerking tijdens de administratieve procedure - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Redelijke termijn”))
(2015/C 302/46)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partijen: Socitrel — Sociedade Industrial de Trefilaria, SA (Trofa, Portugal) (vertegenwoordigers: F. Proença de Carvalho en T. Faria, advocaten) (zaak T-413/10) en Companhia Previdente — Sociedade de Controle de Participações Financeiras, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: D. Proença de Carvalho en J. Caimoto Duarte, advocaten) (zaak T-414/10)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, P. Costa de Oliveira en V. Bottka, gemachtigden, bijgestaan door M. Marques Mendes, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010, en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011
Dictum
1) |
De zaken T-413/10 en T-414/10 worden gevoegd voor het arrest. |
2) |
De beroepen worden verworpen. |
3) |
Socitrel — Sociedade Industrial de Trefilaria, SA en Companhia Previdente — Sociedade de Controle de Participações Financeiras, SA zullen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen, die van het kort geding inbegrepen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/37 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — voestalpine en voestalpine Wire Rod Austria/Commissie
(Zaak T-418/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van de prijzen, verdeling van de markt en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Eén enkele complexe en voortdurende inbreuk - Agentuurovereenkomst - Toerekenbaarheid van het inbreukmakend gedrag van de agent aan de opdrachtgever - Geen wetenschap van het inbreukmakend gedrag van de agent bij de opdrachtgever - Deelname aan een bestanddeel van de inbreuk en wetenschap van het totaalplan - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Evenredigheid - Beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties - Volledige rechtsmacht”))
(2015/C 302/47)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: voestalpine AG (Linz, Oostenrijk) en voestalpine Wire Rod Austria GmbH, voorheen voestalpine Austria Draht GmbH (Sankt Peter-Freienstein, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: A. Ablasser-Neuhuber, G. Fussenegger, U. Denzel en M. Mayer, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Sauer, V. Bottka, C. Hödlmayr, gemachtigden, bijgestaan door R. Van der Hout, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011
Dictum
1) |
Artikel 2, punt 5, van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011, wordt nietig verklaard. |
2) |
Het bedrag van de hoofdelijk aan voestalpine AG en aan voestalpine Wire Rod Austria GmbH opgelegde geldboete wordt verlaagd van 22 miljoen EUR naar 7,5 miljoen EUR. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten en twee derde van de kosten van voestalpine en voestalpine Wire Rod Austria dragen. |
5) |
Voestalpine en voestalpine Wire Rod Austria zullen een derde van hun eigen kosten dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/38 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Trafilerie Meridionali/Commissie
(Zaak T-422/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele complexe en voortgezette inbreuk - Evenredigheid - Beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties - Volledige rechtsmacht”))
(2015/C 302/48)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Trafilerie Meridionali SpA, voorheen Emme Holding SpA (Pescara, Italië) (vertegenwoordigers: G. Visconti, E. Vassallo di Castiglione, M. Siragusa, M. Beretta en P. Ferrari, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Gencarelli en V. Bottka, vervolgens V. Bottka en R. Striani en ten slotte V. Bottka en G. Conte, gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011
Dictum
1) |
Artikel 1, punt 17, van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), zoals gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011, wordt nietig verklaard voor zover de Commissie daarin heeft vastgesteld dat Trafilerie Meridionali SpA, voorheen Emme Holding SpA, van 4 maart 1997 tot 9 oktober 2000 heeft deelgenomen aan het pan-Europese deel van de betrokken inbreuk, heeft geoordeeld dat haar deelname van 4 maart 1997 tot 28 februari 2000 betrekking had op driedraads spanstaalstreng en heeft geconstateerd dat zij in de periode van 30 augustus 2001 tot 10 juni 2002 aan de mededingingsverstorende gedragingen heeft deelgenomen. |
2) |
Artikel 2, punt 17, van besluit C(2010) 4387 definitief, zoals gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief en bij besluit C(2011) 2269 definitief, wordt nietig verklaard. |
3) |
Het bedrag van de aan Trafilerie Meridionali opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 3,2 miljoen EUR. |
4) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
5) |
In zaak T-422/10 zal elke partij haar eigen kosten dragen. |
6) |
In zaak T-422/10 R zal Trafilerie Meridionali haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/39 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Redaelli Tecna/Commissie
(Zaak T-423/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Medewerking tijdens de administratieve procedure - Redelijke termijn”))
(2015/C 302/49)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Redaelli Tecna SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: R. Zaccà, M. Todino, E. Cruellas Sada en S. Patuzzo, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Gencarelli, L. Prete en V. Bottka, vervolgens V. Bottka, G. Conte en P. Rossi, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring en herziening van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Redaelli Tecna SpA zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/40 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — HIT Groep/Commissie
(Zaak T-436/10) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van spanstaal - Vaststelling van de prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Regels inzake de toerekenbaarheid van mededingingsverstorende gedragingen van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij - Vermoeden van de daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed - Redelijke termijn”))
(2015/C 302/50)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: HIT Groep BV (Haarlem, Nederland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. van der Wal, G. Oosterhuis en H. Albers, vervolgens G. van der Wal en G. Oosterhuis, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Van Nuffel, S. Noë en V. Bottka, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van besluit C(2010) 4387 definitief van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38344 — Spanstaal), gewijzigd bij besluit C(2010) 6676 definitief van de Commissie van 30 september 2010 en bij besluit C(2011) 2269 definitief van de Commissie van 4 april 2011
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
HIT Groep BV zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/40 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Akzo Nobel en Akcros Chemicals/Commissie
(Zaak T-485/11) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markten van hittestabilisatoren - Beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 81 EG en op artikel 53 van de EER-Overeenkomst - Inbreuk gepleegd door een gemeenschappelijke dochteronderneming - Geldboeten - Hoofdelijke aansprakelijkheid van de dochteronderneming en van de moedermaatschappijen - Tienjarige verjaring voor een van de moedermaatschappijen - Nieuw besluit - Vermindering van het bedrag van de geldboete voor een van de moedermaatschappijen - Toerekening van de verplichting tot betaling van het verminderde bedrag aan de dochteronderneming en aan de andere moedermaatschappij - Rechten van de verdediging”))
(2015/C 302/51)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Akzo Nobel NV (Amsterdam, Nederland) en Akcros Chemicals Ltd (Warwickshire, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: C. Swaak en R. Wesseling, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Ronkes Agerbeek en J. Bourke, vervolgens F. Ronkes Agerbeek en P. Van Nuffel, gemachtigden, bijgestaan door J. Holmes, barrister)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 30 juni 2011 houdende wijziging van beschikking C (2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 — Hittestabilisatoren), voor zover dit tot Akzo Nobel en Akcros Chemicals was gericht, of, subsidiair, een verzoek tot verlaging van het bedrag van de opgelegde geldboeten
Dictum
1) |
Het besluit van de Commissie van 30 juni 2011 houdende wijziging van beschikking C (2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 — Hittestabilisatoren) wordt nietig verklaard. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/41 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Knauf Insulation Technology/BHIM — Saint Gobain Cristalería (ECOSE)
(Zaak T-323/12) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap - Woordmerk ECOSE - Ouder nationaal woordmerk ECOSEC FACHADAS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 302/52)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Knauf Insulation Technology (Visé, België) (vertegenwoordiger: K. Manhaeve, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Saint Gobain Cristalería, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Montañá, S. Sebé en I. Carulla, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 17 april 2012 (zaak R 259/2011-5) inzake een oppositieprocedure tussen Saint Gobain Cristalería, SL en Knauf Insulation Technologies
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Knauf Insulation Technology wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/42 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Knauf Insulation Technology/BHIM — Saint Gobain Cristalería (ECOSE TECHNOLOGY)
(Zaak T-324/12) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap - Woordmerk ECOSE TECHNOLOGY - Ouder nationaal woordmerk ECOSEC FACHADAS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 302/53)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Knauf Insulation Technology (Visé, België) (vertegenwoordiger: K. Manhaeve, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Saint Gobain Cristalería, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Montañá, S. Sebé en I. Carulla, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 4 mei 2012 (zaken R 1193/2011-5 en R 1426/2011-5) inzake een oppositieprocedure tussen Saint Gobain Cristalería, SL en Knauf Insulation Technologies
Dictum
1) |
De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 4 mei 2012 (zaken R 1193/2011-5 en R 1426/2011-5) wordt vernietigd voor zover de kamer van beroep enerzijds het door Knauf Insulation Technology ingestelde beroep heeft verworpen en anderzijds de beslissing van de oppositieafdeling heeft vernietigd. |
2) |
Het BHIM zal zijn eigen kosten en de helft van de kosten van Knauf Insulation Technology dragen. |
3) |
Saint Gobain Cristalería, SL zal haar eigen kosten en de helft van de kosten van Knauf Insulation Technology dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/42 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Pilkington Group/Commissie
(Zaak T-462/12) (1)
((„Mededinging - Administratieve procedure - Europese autoglasmarkt - Publicatie van een beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 81 EG - Afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling van gegevens die beweerdelijk onder het zakengeheim vallen - Motiveringsplicht - Vertrouwelijkheid - Geheimhoudingsplicht - Gewettigd vertrouwen”))
(2015/C 302/54)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pilkington Group Ltd (St Helens, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: J. Scott, S. Wisking en K. Fountoukakos-Kyriakakos, solicitors, en C. Puech Baron, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Kellerbauer, P. Van Nuffel en G. Meessen, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2012) 5718 final van de Commissie van 6 augustus 2012 houdende afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling dat door Pilkington Group Ltd is ingediend op grond van artikel 8 van besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (zaak COMP/39.125 — Autoglas)
Dictum
1) |
Besluit C(2012) 5718 final van de Commissie van 6 augustus 2012 houdende afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling dat door Pilkington Group Ltd is ingediend op grond van artikel 8 van besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (zaak COMP/39.125 — Autoglas), wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op het verzoek van Pilkington Group betreffende overweging 115 van beschikking C(2008) 6815 definitief inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Pilkington Group wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/43 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — AGC Glass Europe e.a./Commissie
(Zaak T-465/12) (1)
((„Mededinging - Administratieve procedure - Europese autoglasmarkt - Publicatie van een beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 81 EG - Afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling van informatie die de Commissie wil publiceren - Motiveringsplicht - Vertrouwelijkheid - Geheimhoudingsplicht - Clementieprogramma - Gewettigd vertrouwen - Gelijke behandeling”))
(2015/C 302/55)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: AGC Glass Europe SA (Brussel, België), AGC Automotive Europe SA (Fleurus, België), AGC France SAS (Boussois, Frankrijk), AGC Flat Glass Italia Srl (Cuneo, Italië), AGC Glass UK Ltd (Northampton, Verenigd Koninkrijk), AGC Glass Germany GmbH (Wegberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Garzaniti, J. Blockx, P. Niggemann, A. Burckett St Laurent, advocaten, en S. Ryan, solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Kellerbauer, G. Meessen en P. Van Nuffel, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van besluit C(2012) 5719 final van de Commissie van 6 augustus 2012 houdende afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling dat door AGC Glass Europe SA, AGC Automotive Europe SA, AGC France SAS, AGC Flat Glass Italia Srl, AGC Glass UK Ltd en AGC Glass Germany GmbH is ingediend op grond van artikel 8 van besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (zaak COMP/39.125 — Autoglas)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
AGC Glass Europe SA, AGC Automotive Europe SA, AGC France SAS, AGC Flat Glass Italia Srl, AGC Glass UK Ltd en AGC Glass Germany GmbH worden verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/44 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Cactus/BHIM — Del Rio Rodríguez (CACTUS OF PEACE CACTUS DE LA PAZ)
(Zaak T-24/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CACTUS OF PEACE CACTUS DE LA PAZ - Ouder gemeenschapswoordmerk CACTUS en ouder gemeenschapsbeeldmerk Cactus - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 76, leden 1 en 2, van verordening nr. 207/2009”])
(2015/C 302/56)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Cactus SA (Bertrange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: K. Manhaeve, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Isabel Del Rio Rodríguez (Malaga, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 oktober 2012 (zaak R 2005/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen Cactus SA en Isabel Del Rio Rodríguez
Dictum
1) |
Punt 1 van het dictum van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 19 oktober 2012 (zaak R 2005/2011-2) wordt vernietigd voor zover daarbij is afgewezen de oppositie op grond dat de diensten „detailhandel in levende bloemen en planten, zaaizaden, fruit en verse groenten” van klasse 35 niet onder de oudere merken vielen. |
2) |
Worden vernietigd punt 2 van het dictum van voormelde beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 oktober 2012 voor zover daarbij is vernietigd het deel van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie die was gebaseerd op „levende bloemen en planten; zaaizaden” van klasse 31 is toegewezen, alsook punt 1 van dat dictum waarbij de op die waren gebaseerde oppositie is afgewezen. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
Cactus SA wordt verwezen in een derde van de kosten van de partijen voor het Gerecht. Het BHIM draagt twee derde van die kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/45 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Dennekamp/Parlement
(Zaak T-115/13) (1)
([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende de aansluiting van bepaalde leden van het Parlement bij de aanvullende pensioenregeling - Weigering van de toegang - Uitzondering betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu - Artikel 8, onder b), van verordening (EG) nr. 45/2001 - Doorgifte van persoonsgegevens - Voorwaarden die betrekking hebben op de noodzaak van de doorgifte van gegevens en op het risico van aantasting van de rechtmatige belangen van de betrokkene”])
(2015/C 302/57)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Gert-Jan Dennekamp (Giethoorn, Nederland) (vertegenwoordigers: O. Brouwer, T. Oeyen en E. Raedts, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Lorenz en N. Görlitz, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: H. Leppo, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Falk, C. Meyer-Seitz, S. Johannesson en U. Persson, vervolgens A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson, E. Karlsson, L. Swedenborg, C. Hagerman en F. Sjövall, gemachtigden) en Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) (vertegenwoordigers: A. Buchta en U. Kallenberger, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit A(2012)13180 van het Parlement van 11 december 2012, waarbij verzoeker toegang is geweigerd tot bepaalde documenten betreffende de aansluiting van bepaalde leden van het Parlement bij de aanvullende pensioenregeling
Dictum
1) |
Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op het beroep tot nietigverklaring van besluit A(2012)13180 van het Parlement van 11 december 2012, waarbij aan Gert-Jan Dennekamp toegang is geweigerd tot bepaalde documenten betreffende de aansluiting van bepaalde leden van het Parlement bij de aanvullende pensioenregeling, voor zover daarbij de toegang is geweigerd tot de namen van de 65 leden van het Parlement die tevens verzoekers waren in de zaken die hebben geleid tot de beschikking van 15 december 2010, Albertini e.a. en Donnelly/Parlement (T-219/09 en T-326/09, Jurispr., EU:T:2010:519), en het arrest van 18 oktober 2011, Purvis/Parlement (T-439/09, Jurispr., EU:T:2011:600). |
2) |
Besluit A(2012)13180 wordt nietig verklaard, voor zover daarbij de toegang is geweigerd tot de namen van de aan de aanvullende pensioenregeling van het Parlement deelnemende leden die, als leden van de plenaire vergadering van het Parlement, daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de stemmingen over deze aanvullende pensioenregeling die plaats hadden op 24 april 2007, 22 april 2008 en 10 mei 2012. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
Het Parlement draagt zijn eigen kosten en drie vierde van de kosten van Dennekamp. |
5) |
Dennekamp draagt een vierde van zijn eigen kosten. |
6) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS), de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden dragen hun eigen kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/46 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Deutsche Rockwool Mineralwoll/BHIM — Recticel (λ)
(Zaak T-215/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Procedure tot vervallenverklaring - Gemeenschapsbeeldmerk λ - Normaal gebruik - Gebruik als deel van een samengesteld merk - Bewijs van het gebruik - Artikel 15 en artikel 51, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 302/58)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Deutsche Rockwool Mineralwoll GmbH & Co. OHG (Gladbeck, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Krenzel, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Rampini, vervolgens P. Bullock en N. Bambara, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Recticel SA (Brussel, België)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 4 februari 2013 (zaak R 112/2012-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Deutsche Rockwool Mineralwoll GmbH & Co. OHG en Recticel SA
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Deutsche Rockwool Mineralwoll GmbH & Co. OHG wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/46 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Portugal/Commissie
(Zaak T-314/13) (1)
([„Cohesiefonds - Ontwikkeling van de haveninfrastructuur van de autonome regio Madeira (haven van Caniçal) - Vermindering van financiële bijstand - Niet-naleving van de termijn voor vaststelling van een besluit - Schending van wezenlijke vormvoorschriften”])
(2015/C 302/59)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, gemachtigde, bijgestaan door M. Gorjão-Henriques en J. da Silva Sampaio, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en D. Recchia, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van de artikelen 1 en 2 van besluit C (2013) 1870 final van de Commissie van 27 maart 2013 tot vermindering van de uit het Cohesiefonds aan de Portugese Republiek toegekende steun voor het project „Ontwikkeling van de haveninfrastructuur van de autonome regio Madeira — Haven van Caniçal”, Madeira (Portugal)
Dictum
1) |
Besluit C (2013) 1870 final van de Commissie van 27 maart 2013 tot vermindering van de uit het Cohesiefonds aan de Portugese Republiek toegekende steun voor het project „Ontwikkeling van de haveninfrastructuur van de autonome regio Madeira — Haven van Caniçal”, Madeira (Portugal), wordt nietig verklaard. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/47 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Westermann Lernspielverlag/BHIM — Diset (bambinoLÜK)
(Zaak T-333/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk bambinoLÜK - Ouder gemeenschapsbeeldmerk BAMBINO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 302/60)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Westermann Lernspielverlag GmbH (Braunschweig, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Nordemann en M. Maier, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Diset, SA (Barcelona, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 april 2013 (zaak R 1323/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Diset, SA en Westermann Lernspielverlag GmbH
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Westermann Lernspielverlag GmbH wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/48 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — CSF/Commissie
(Zaak T-337/13) (1)
((„Harmonisatie van de wetgevingen - Richtlijn 2006/42/EG - Machines die van ‚CE’-markering zijn voorzien - Essentiële veiligheidseisen - Risico’s voor de veiligheid van personen - Vrijwaringsclausule - Besluit van Commissie waarbij nationale maatregel houdende verbod op het in de handel brengen gerechtvaardigd wordt verklaard - Voorwaarden voor toepassing van vrijwaringsclausule - Kennelijk onjuiste beoordeling - Gelijke behandeling”))
(2015/C 302/61)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: CSF Srl (Grumolo delle Abbadesse, Italië) (vertegenwoordigers: R. Santoro, S. Armellini en R. Bugaro, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: G. Zavvos, gemachtigde, bijgestaan door M. Pappalardo, advocaat)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Pasternak Jørgensen en M. Wolff, vervolgens M. Wolff, C. Thorning, U. Melgaard en N. Lyshøj, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2013/173/EU van de Commissie van 8 april 2013 betreffende de door Denemarken overeenkomstig artikel 11 van richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen maatregel om een type multifunctionele grondverzetmachines te verbieden (PB L 101, blz. 29)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
CSF Srl draagt haar eigen kosten alsmede de kosten van de Europese Commissie die op het onderhavige beroep en de procedure in kort geding zijn gevallen. |
3) |
Het Koninkrijk Denemarken draagt zijn eigen kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/48 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — TVR Automotive/BHIM — TVR Italia (TVR ITALIA)
(Zaak T-398/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk TVR ITALIA - Oudere nationale en communautaire woordmerken TVR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Procedure tot vervallenverklaring - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 - Artikel 15, lid 1, van verordening nr. 207/2009”])
(2015/C 302/62)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: TVR Automotive Ltd (Whiteley, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Schneider en S. Hanne, vervolgens J. Crespo Carillo, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: TVR Italia Srl (Canosa, Italië) (vertegenwoordiger: F. Caricato, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 14 mei 2013 (zaak R 823/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen Muadib Beteiligung GmbH en TVR Italia Srl
Dictum
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 14 mei 2013 (zaak R 823/2011-2), betreffende een oppositieprocedure tussen Muadib Beteiligung GmbH en TVR Italia Srl, wordt vernietigd. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Het BHIM en TVR Italia Srl worden verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/49 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Spanje/Commissie
(Zaak T-561/13) (1)
([„FEOGA - Afdeling Garantie - ELGF en Elfpo - Van financiering uitgesloten uitgaven - Programma voor plattelandsontwikkeling van Galicië (2007-2013) - Maatregelen voor plattelandsontwikkeling - Compenserende vergoedingen voor natuurlijke handicaps - Door Spanje gedane uitgaven - Controles ter plaatse - Verplichting om de dieren te tellen - Artikel 10, leden 2 en 4, en artikel 14, lid 2, van verordening (EG) nr. 1975/2006 - Artikel 35, lid 1, van verordening (EG) nr. 796/2004 - Verstekprocedure”])
(2015/C 302/63)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Díaz Abad, vervolgens M. Sampol Pucurull, abogados del Estado)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Galindo Martín en P. Rossi, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/433/EU van de Commissie van 13 augustus 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 219, blz. 49), voor zover het betrekking heeft op de door het Koninkrijk Spanje gedane uitgaven ten bedrage van 7 57 968,97 EUR
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in zijn eigen kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/50 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Australian Gold/BHIM — Effect Management & Holding (HOT)
(Zaak T-611/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap - Beeldmerk HOT - Absolute weigeringsgronden - Geen beschrijvend karakter - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009 - Incidenteel beroep bij de kamer van beroep - Artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 216/96 - Incidenteel beroep bij het Gerecht - Artikel 134, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991”])
(2015/C 302/64)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Australian Gold LLC (Indianapolis, Indiana, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: A. Poch en S. Hanne, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Effect Management & Holding GmbH (Vöcklabruck, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: H. Pernez, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 10 september 2013 (zaak R 1881/2012-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Australian Gold LLC en Effect Management & Holding GmbH
Dictum
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 10 september 2013 (zaak R 1881/2012-4) wordt vernietigd, voor zover daarbij geen uitspraak is gedaan op de vordering van Australian Gold LLC met betrekking tot „reinigings-, polijst-, ontvettings- en schuurmiddelen” van klasse 3 en „hygiënische producten voor medisch gebruik” van klasse 5, en de beslissing van de nietigheidsafdeling is vernietigd en gewijzigd voor „parfumerieën, etherische oliën, cosmetische middelen, met name shampoo, douchegel, bodylotion, gezichtscrème” van klasse 3. |
2) |
Het door Effect Management & Holding GmbH bij de kamer van beroep ingestelde beroep wordt verworpen met betrekking tot „parfumerieën, etherische oliën, cosmetische middelen, met name shampoo, douchegel, bodylotion, gezichtscrème”. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De door Effect Management & Holding ingediende vordering tot herziening wordt afgewezen. |
5) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/51 |
Arrest van het Gerecht van 14 juli 2015 — Genossenschaftskellerei Rosswag-Mühlhausen/BHIM (Lembergerland)
(Zaak T-55/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Lembergerland - Absolute weigeringsgrond - Wijnmerk dat geografische aanduidingen bevat - Artikel 7, lid 1, onder j), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 302/65)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Genossenschaftskellerei Rosswag-Mühlhausen eG (Vaihingen-sur-l’Enz, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Steffan, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Poch, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 14 november 2013 (zaak R 566/2013-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Lembergerland als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Genossenschaftskellerei Rosswag-Mühlhausen eG wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/51 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — The Smiley Company/BHIM — The Swatch Group Management Services (HAPPY TIME)
(Zaak T-352/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk HAPPY TIME - Ouder internationaal woordmerk HAPPY HOURS - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])
(2015/C 302/66)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: The Smiley Company SPRL (Brussel, België) (vertegenwoordigers: I.-M. Helbig, P. Hansmersmann en S. Rengshausen, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: The Swatch Group Management Services AG (Biel, Zwitserland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 februari 2014 (zaak R 1497/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen The Swatch Group Management Services AG en The Smiley Company SPRL
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
The Smiley Company SPRL wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/52 |
Arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 — Rouffaud/EDEO
(Zaak T-457/14 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Arbeidscontractant voor hulptaken - Herkwalificatie van de overeenkomst - Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht - Artikel 91, lid 2, van het Ambtenarenstatuut”))
(2015/C 302/67)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Thierry Rouffaud (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. de Abreu Caldas, D. de Abreu Caldas en J.-N. Louis, vervolgens J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: S. Marquardt en M. Silva, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 9 april 2014, Rouffaud/EDEO (F-59/13, JurAmbt., EU:F:2014:49), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
1) |
Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 9 april 2014, Rouffaud/EDEO (F-59/13, JurAmbt., EU:F:2014:49), wordt vernietigd. |
2) |
De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. |
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/53 |
Arrest van het Gerecht van 16 juli 2015 — Roland/BHIM — Louboutin (Roodtint voor schoenzolen)
(Zaak T-631/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor een gemeenschapsmerk bestaande in een roodtint voor schoenzolen - Ouder internationaal beeldmerk my SHOES - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 302/68)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Roland SE (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Onken en O. Rauscher, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: S. Pétrequin en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Christian Louboutin (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: T. van Innis, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 28 mei 2014 (zaak R 1591/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen Roland SE en Christian Louboutin
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Roland SE wordt verwezen in de kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/53 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 15 juni 2015 — Close en Cegelec/Parlement
(Zaak T-259/15 R)
((„Kort geding - Overheidsopdrachten voor werken - Aanbestedingsprocedure - Bouw van een energiecentrale - Afwijzing van de offerte van een inschrijver en gunning van de opdracht aan een andere inschrijver - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2015/C 302/69)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: SA Close (Harzé-Aywaille, België), en Cegelec (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J.-M. Rikkers en J.-L. Teheux, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Rantala, M. Mraz en F. Poilvache, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van 19 maart 2015 waarbij het Parlement de offerte van verzoeksters in het kader van aanbesteding INLO-D-UPIL-T-14-A04 inzake de overheidsopdracht voor werken betreffende perceel nr. 73 (energiecentrale) van het „project voor het uitbreiden en moderniseren van het gebouw Konrad Adenauer in Luxemburg” heeft afgewezen, en van het besluit van dezelfde dag waarbij de betrokken opdracht is gegund aan een andere inschrijver
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/54 |
Beroep ingesteld op 15 mei 2015 — Klymenko/Raad
(Zaak T-245/15)
(2015/C 302/70)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoeker: Oleksandr Viktorovych Klymenko (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: B. Kennelly en J. Pobjoy, barristers, en R. Gherson, solicitor)
Verweerder: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB L 62, blz. 25) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB L 62, blz. 1) nietig verklaren voor zover zij op verzoeker betrekking hebben; |
— |
subsidiair, artikel 1, lid 1, van besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 (zoals gewijzigd) en artikel 3, lid 1, van verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 (zoals gewijzigd) niet-toepasselijk verklaren voor zover zij op verzoeker betrekking hebben, omdat zij onrechtmatig zijn, en |
— |
de Raad verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zes middelen aan.
1. |
Eerste middel: De Raad heeft voor besluit 2015/364/GBVB van de Raad (hierna: „besluit”) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/357 (hierna: „verordening”) (hierna, tezamen: „bestreden handelingen”) geen geldige rechtsgrondslag gegeven. Artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vormt geen geldige rechtsgrondslag voor het besluit, omdat uit de tegen verzoeker aangevoerde klacht niet bleek dat hij de democratie in Oekraïne had ondermijnd of het Oekraïense volk de voordelen van de duurzame ontwikkeling van hun land (in de zin van artikel 23 VEU en de algemene bepalingen van artikel 21, lid 2, VEU) had ontzegd. Aangezien het besluit ongeldig was, kon de Raad zich voor de vaststelling van de verordening niet op artikel 215, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie baseren. |
2. |
Tweede middel: de Raad heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt door vast te stellen dat was voldaan aan het criterium voor plaatsing van verzoeker op een lijst, vastgelegd in artikel 1, lid 1, van besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 (zoals gewijzigd) en artikel 3, lid 1, van verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 (zoals gewijzigd). Tegen verzoeker is geen strafvervolging ingesteld „wegens het verduisteren van overheidsmiddelen of overheidsactiva” noch is tegen hem strafvervolging ingesteld „wegens machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor zichzelf of een derde te verkrijgen”. |
3. |
Derde middel: de Raad heeft verzoekers rechten van verdediging en het recht op behoorlijk bestuur en op een doeltreffende voorziening in rechte geschonden. Meer in het bijzonder heeft de Raad niet zorgvuldig en onpartijdig onderzocht of de redenen die waren aangevoerd ter rechtvaardiging van de nieuwe plaatsing van verzoeker op een lijst, gegrond waren in het licht van de opmerkingen die verzoeker had gemaakt voordat hij opnieuw op een lijst werd geplaatst. |
4. |
Vierde middel: de Raad is tekortschoten in zijn verplichting om de nieuwe plaatsing van verzoeker op een lijst toereikend te motiveren. |
5. |
Vijfde middel: de Raad heeft, zonder rechtvaardiging of evenredigheid, verzoekers grondrechten geschonden, daaronder begrepen zijn recht op bescherming van zijn eigendom en zijn goede naam. De bestreden handelingen hebben vergaande gevolgen voor verzoeker, zowel wat zijn eigendom als zijn reputatie wereldwijd betreft. De Raad heeft niet aangetoond dat de bevriezing van verzoekers tegoeden en economische middelen verband houdt met of gerechtvaardigd is door een legitieme doelstelling en al helemaal niet dat die bevriezing evenredig is aan een dergelijke doelstelling. |
6. |
Zesde middel: ter staving van het verzoek tot onrechtmatigverklaring wordt aangevoerd dat, indien, anders dan in het tweede middel wordt betoogd, artikel 1, lid 1, van besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 (zoals gewijzigd) en artikel 3, lid 1, van verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 (zoals gewijzigd), aldus moeten worden uitgelegd dat a) daarmee ieder onderzoek door een Oekraïense autoriteit, ongeacht of er een rechterlijke beslissing of procedure aan ten grondslag ligt, dan wel of met een dergelijke beslissing of procedure controle of toezicht op dat onderzoek wordt uitgeoefend en/of b) enig „machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel te verkrijgen”, ongeacht of sprake is van een gestelde verduistering van overheidsmiddelen, wordt bedoeld, het criterium voor plaatsing op de lijst, gelet op de willekeurige omvang en strekking die uit een dergelijke ruime uitlegging zouden voortvloeien, geen geldige rechtsgrondslag zou hebben en/of onevenredig aan de doelstellingen van het besluit en de verordening zou zijn. Om die reden zou de bepaling onrechtmatig zijn. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/55 |
Beroep ingesteld op 1 juni 2015 — AlzChem/Commissie
(Zaak T-284/15)
(2015/C 302/71)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: AlzChem AG (Trostberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Alexiadis, solicitor, en A. Borsos en I. Georgiopoulos, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; |
— |
artikel 2 van het besluit van de Commissie van 15 oktober 2014 krachtens de artikelen 107, lid 1, VWEU en 108, lid 3, VWEU, betreffende steunmaatregel SA.33797 — (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2011/CP) die door Slowakije ten behoeve van NCHZ ten uitvoer is gelegd, nietig te verklaren; |
— |
de Commissie te verwijzen in verzoeksters kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
1. |
De Commissie heeft ten onrechte vastgesteld dat de voortzetting van NCHZ’s activiteiten op grond van het besluit van het schuldeiserscomité geen staatssteun opleverde in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU
|
2. |
De Commissie is in de krachtens artikel 296 VWEU op haar rustende motiveringsplicht tekortgeschoten, wat de toerekenbaarheid aan de staat betreft van het besluit van het schuldeiserscomité en de pandhoudende schuldeisers
|
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/56 |
Beroep ingesteld op 29 mei 2015 — Syria Steel en Al Buroj Trading/Raad
(Zaak T-285/15)
(2015/C 302/72)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Syria Steel SA (Homs, Syrië) en Al Buroj Trading (Damascus, Syrië) (vertegenwoordigers: V. Davies, Solicitor, en T. Eicke, QC)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 147, blz. 14), zoals gewijzigd, en/of uitvoeringsbesluit (GBVB) 2015/383 van de Raad van 6 maart 2015 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 64, blz. 41) nietig verklaren, voor zover zij verzoeksters betreffen; |
— |
verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB L 16, blz. 1), zoals gewijzigd, en/of uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/375 van de Raad van 6 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB L 64, blz. 10), nietig verklaren, voor zover zij verzoeksters betreffen; |
— |
de Europese Unie veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan verzoeksters, |
— |
de Raad verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters twee middelen aan.
1. |
Eerste middel: ontbreken van een rechtsgrondslag voor de jegens verzoeksters vastgestelde beperkende maatregelen en/of kennelijk onjuiste beoordeling, aangezien er geen redelijk verband bestaat tussen verzoeksters en de personen of entiteiten die de Unie met de door haar vastgestelde beperkende maatregelen wil treffen, te weten de personen of entiteiten die baat hebben bij of steun verlenen aan het Syrische regime. |
2. |
Tweede middel: de bestreden besluiten en verordeningen van de Raad schenden verzoeksters’ grondrechten, die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en/of in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens zijn beschermd, daaronder begrepen verzoeksters’ recht op behoorlijk bestuur, hun recht van verdediging, de motiveringsplicht en het vermoeden van onschuld, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, de vrijheid van ondernemerschap en het eigendomsrecht. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/57 |
Beroep ingesteld op 28 mei 2015 — KF/SATCEN
(Zaak T-286/15)
(2015/C 302/73)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: KF (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Kunst, advocaat)
Verwerende partij: Satellietcentrum van de Europese Unie (SATCEN)
Conclusies
— |
het besluit van de beroepscommissie van 26 januari 2015, dat aan verzoekster is betekend op 23 maart 2015, waarbij de twee klachten van verzoekster zijn afgewezen, nietig verklaren. Verzoekster beroept zich overeenkomstig artikel 277 VWEU op de niet-toepasselijkheid van artikel 28, lid 6, van het personeelsreglement van het SATCEN (1); |
— |
het impliciet besluit van het SATCEN van 5 juli 2013, waarbij verzoeksters verzoek om bijstand is afgewezen, nietig verklaren; |
— |
het besluit van het SATCEN van 5 juli 2013, waarbij verzoekster is geschorst en een disciplinaire procedure is ingeleid, nietig verklaren, subsidiair de wettigheid van de besluiten incidenteel onderzoeken in het beroep tegen het overplaatsingsbesluit; |
— |
het overplaatsingsbesluit van het SATCEN van 28 februari 2014 nietig verklaren; |
— |
het SATCEN gelasten aan verzoekster een vergoeding te betalen voor materiële schade, geleden in de vorm van gederfde salarissen, emolumenten en rechten tot aan het einde van verzoeksters overeenkomst, alsmede een vergoeding voor de geleden immateriële schade, voorlopig en ex aequo et bono geraamd op 5 00 000 EUR; |
— |
het SATCEN te verwijzen in de kosten, te vermeerderen met 8 % rente. |
Middelen en voornaamste argumenten
1. |
Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring van het besluit van de beroepscommissie van het SATCEN van 26 januari 2015 voert verzoekster één middel aan, dat is ontleend aan schending van haar recht op effectieve rechterlijke bescherming en een eerlijk proces.
|
2. |
Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring van de impliciete weigering van het SATCEN van 5 juli 2013 om bijstand te verlenen overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het personeelsreglement van het SATCEN voert verzoekster twee middelen aan.
|
3. |
Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring van het door het SATCEN genomen schorsingsbesluit en van zijn besluit om een disciplinaire procedure in te leiden, voert verzoekster drie middelen aan.
|
4. |
Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring van het door het SATCEN op 28 februari 2014 genomen overplaatsingsbesluit voert verzoekster vier middelen aan.
|
(1) Besluit 2009/747/GBVB van de Raad van 14 september 2009 betreffende het personeelsreglement van het Satellietcentrum van de Europese Unie (PB 2009 L 276, blz. 1).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/59 |
Beroep ingesteld op 5 juni 2015 — ArcelorMittal Ruhrort/Commissie
(Zaak T-294/15)
(2015/C 302/74)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: ArcelorMittal Ruhrort GmbH (Duisburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Janssen en G. Engel, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het besluit van de Commissie van 25 november 2014 in staatssteunprocedure SA. 33995 (2013) (ex 2013/NN) — Duitsland, ten gunste van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen, C(2014) 8786 definitief, overeenkomstig artikel 264 VWEU nietig verklaren; |
— |
verweerster verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster baseert haar beroep op vier middelen.
1. |
Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU Volgens verzoekster is de verlaagde EEG-heffing geen steun daar geen staatsmiddelen zijn verleend en evenmin van staatsmiddelen is afgezien. De verlaagde EEG-heffing is ook niet selectief. Zij vervalst bovendien niet de mededinging en heeft ook geen nadelige invloed op de handel op de interne markt. |
2. |
Tweede middel: schending van artikel 108, lid 3, VWEU Indien, anders dan verzoekster stelt, sprake is van steun, kan verweerster volgens verzoekster hoe dan ook geen terugvordering overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU gelasten. De verlaagde EEG-heffing is namelijk geen nieuwe steun, daar de daarmee op wezenlijke aspecten inhoudelijk overeenkomende vorige regeling reeds in 2002 door verweerster is goedgekeurd. |
3. |
Derde middel: schending van artikel 107, lid 3, VWEU Voorts, aldus verzoekster, schendt het besluit artikel 107, lid 3, VWEU en het vertrouwensbeginsel. Verweerster kon haar feitelijke beoordeling niet baseren op haar eerst op 28 juni 2014 gepubliceerde richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020. In plaats daarvan had zij zich moeten baseren op in 2008 gepubliceerde richtsnoeren. Op basis van de maatstaf van 2008 kon verweerster tot geen andere uitkomst komen dan dat de steun verenigbaar was met de interne markt. |
4. |
Vierde middel: schending van artikel 108, lid 1, VWEU en van het rechtszekerheidsbeginsel Ten slotte stelt verzoekster dat verweerster zowel het rechtszekerheidsbeginsel als artikel 108, lid 1, VWEU heeft geschonden doordat zij het bestreden besluit heeft genomen in een procedure inzake nieuwe steun. Aangezien verweerster de vorige regeling tot 2012 had goedgekeurd, had zij in een procedure inzake bestaande steun en niet in een procedure inzake nieuwe steun een besluit moeten nemen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/60 |
Beroep ingesteld op 23 juni 2015 — Deutsche Edelstahlwerke/Commissie
(Zaak T-319/15)
(2015/C 302/75)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Deutsche Edelstahlwerke GmbH (Witten, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Janssen en S. Altenschmidt, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het besluit van de Commissie van 25 november 2014 in staatssteunprocedure SA. 33995 (2013) (ex 2013/NN) — Duitsland, ten gunste van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen, C(2014) 8786 definitief, overeenkomstig artikel 264 VWEU nietig verklaren; |
— |
verweerster verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster baseert haar beroep op vier middelen.
1. |
Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU Volgens verzoekster is de verlaagde EEG-heffing geen steun daar geen staatsmiddelen zijn verleend en evenmin van staatsmiddelen is afgezien. De verlaagde EEG-heffing is ook niet selectief. Zij vervalst bovendien niet de mededinging en heeft ook geen nadelige invloed op de handel op de interne markt. |
2. |
Tweede middel: schending van artikel 108, lid 3, VWEU Indien, anders dan verzoekster stelt, sprake is van steun, kan verweerster volgens verzoekster hoe dan ook geen terugvordering overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU gelasten. De verlaagde EEG-heffing is namelijk geen nieuwe steun, daar de daarmee op wezenlijke aspecten inhoudelijk overeenkomende vorige regeling reeds in 2002 door verweerster is goedgekeurd. |
3. |
Derde middel: schending van artikel 107, lid 3, VWEU Voorts, aldus verzoekster, schendt het besluit artikel 107, lid 3, VWEU en het vertrouwensbeginsel. Verweerster kon haar feitelijke beoordeling niet baseren op haar eerst op 28 juni 2014 gepubliceerde richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020. In plaats daarvan had zij zich moeten baseren op in 2008 gepubliceerde richtsnoeren. Op basis van de maatstaf van 2008 kon verweerster tot geen andere uitkomst komen dan dat de steun verenigbaar was met de interne markt. |
4. |
Vierde middel: schending van artikel 108, lid 1, VWEU en van het rechtszekerheidsbeginsel Ten slotte stelt verzoekster dat verweerster zowel het rechtszekerheidsbeginsel als artikel 108, lid 1, VWEU heeft geschonden doordat zij het bestreden besluit heeft genomen in een procedure inzake nieuwe steun. Aangezien verweerster de vorige regeling tot 2012 had goedgekeurd, had zij in een procedure inzake bestaande steun en niet in een procedure inzake nieuwe steun een besluit moeten nemen. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/61 |
Beroep ingesteld op 30 juni 2015 — Modas Cristal/BHIM — Zorlu Tekstil Ürünleri Pazarlama (KRISTAL)
(Zaak T-345/15)
(2015/C 302/76)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Modas Cristal, SL (Santa Lucía, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Manresa Medina, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Zorlu Tekstil Ürünleri Pazarlama Anonim Sirketi (Denizli, Turkije)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met woordelement „KRISTAL” — inschrijvingsaanvraag nr. 10 574 473
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 24 april 2015 in zaak R 341/2014-5
Conclusies
— |
Vernietiging van de bestreden beslissing op grond dat het gebruik van het Spaanse merk nr. 2 569 089 „MODAS CRISTAL” voor klasse 35 is bewezen en dat de nieuwe gemeenschapsmerkaanvraag onverenigbaar is met de Spaanse merken nr. 2 569 089 „MODAS CRISTAL” voor klasse 35 en nr. 2 763 821 „home CRISTAL” voor klasse 24; |
— |
verwijzing in de kosten van het BHIM en de partijen die in voorkomend geval aan zijn zijde interveniëren. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/62 |
Beroep ingesteld op 18 juni 2015 — Bank Tejarat/Raad
(Zaak T-346/15)
(2015/C 302/77)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Bank Tejarat (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: S. Zaiwalla, P. Reddy, A. Meskarian, Solicitors, M. Brindle, QC, en R. Blakeley, Barrister)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
besluit (GBVB) 2015/556 van de Raad van 7 april 2015 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 92, blz. 101) nietig verklaren, voor zover het verzoekster betreft; |
— |
uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/549 van de Raad van 7 april 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 92, blz. 12) nietig verklaren, voor zover zij verzoekster betreft; |
— |
de Raad verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van artikel 266 VWEU
|
2. |
Tweede middel: schending van het beginsel van gezag van gewijsde
|
3. |
Derde middel: schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming
|
4. |
Vierde middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur
|
5. |
Vijfde middel: schending van het recht op eerbiediging van de goede naam en van het eigendomsrecht
|
6. |
Zesde middel: schending van de motiveringsplicht
|
7. |
Zevende middel: kennelijk onjuiste beoordeling
|
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/63 |
Beroep ingesteld op 4 juli 2015 — ADR Center/Commissie
(Zaak T-364/15)
(2015/C 302/78)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ADR Center Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: L. Tantalo, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
besluit C (2015) 3117 final van 4 mei 2015 van de Commissie nietig verklaren, |
— |
subsidiair, alle door de Commissie verworpen kosten subsidiabel verklaren, |
— |
verwerende partijen en eventuele interveniënten verwijzen in verzoeksters gerechtskosten ten belope van een door het Gerecht billijk te bepalen bedrag. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring voert verzoekster vier middelen aan.
1. |
Eerste middel: de Commissie is niet bevoegd om een terugvorderingsmaatregel te bevelen in contractuele zaken. |
2. |
Tweede middel: het besluit is gebaseerd op feitelijke onjuistheden en beoordelingsfouten. |
3. |
Derde middel: misbruik van bevoegdheid door de Commissie. |
4. |
Vierde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht door de Commissie. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/64 |
Beroep ingesteld op 10 juli 2015 — Alcimos Consulting/ECB
(Zaak T-368/15)
(2015/C 302/79)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Alcimos Consulting SMPC (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: F. Rodolaki, advocaat)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
— |
haar inleidend verzoekschrift ontvankelijk te verklaren; |
— |
de besluiten van de Raad van Bestuur van de Europese Centrale Bank van 28 juni 2015 en 6 juli 2015 nietig te verklaren, en |
— |
haar een schadevergoeding van 1 EUR toe te kennen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.
1. |
De Europese Centrale Bank (hierna: „ECB”) heeft artikel 14, lid 4, van de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (hierna: „ESCB”) geschonden, daar de afwijzing door de ECB van het verzoek van de Griekse centrale bank tot verhoging van de noodliquiditeitssteun aan Griekse banken niet in de weg zou hebben gestaan aan de verwezenlijking van de doelstellingen en de taken van het ESCB. |
2. |
De ECB heeft de artikelen 4 VEU en 5 VEU geschonden, aangezien zij ultra vires heeft opgetreden toen zij het verzoek van de Griekse centrale bank afwees. |
3. |
De ECB heeft bij haar optreden politieke overwegingen laten meespelen en derhalve artikel 130 VWEU geschonden, waarin het beginsel van onafhankelijkheid van de ECB is neergelegd. |
4. |
De gelaakte besluiten van de ECB doorstaan de evenredigheidstoets niet, aangezien de in artikel 127, lid 2, VWEU bedoelde bevordering van een goede werking van het betalingsverkeer één van de vier fundamentele taken is die via het Eurosysteem moeten worden uitgevoerd, en de verlenging van aanvullende noodliquiditeitssteun aan Griekse banken — die slechts minieme effecten kon hebben op de implementatie van het gemeenschappelijke monetaire beleid — de verwezenlijking van de doelstellingen van de ECB in veel mindere mate zou hebben belemmerd. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/64 |
Beroep ingesteld op 9 juli 2015 — VM Vermögens Management/BHIM — DAT Vermögensmanagement (Vermögensmanufaktur)
(Zaak T-374/15)
(2015/C 302/80)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: VM Vermögens-Management GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Dolde en P. Homann, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: DAT Vermögensmanagement GmbH (Baldham, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Vermögensmanufaktur” — gemeenschapsmerk nr. 8 770 042
Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de Vijfde kamer van beroep van het BHIM van 29 april 2015 in zaak R 418/2014-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 76 van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/65 |
Beroep ingesteld op 15 juli 2015 — Loops/BHIM (Vorm van een tandenborstel)
(Zaak T-385/15)
(2015/C 302/81)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Loops, LLC (Ferndale, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Schmidpeter, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van een driedimensionaal merk (Vorm van een tandenborstel) — inschrijvingsaanvraag nr. 1 187 189
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 30 april 2015 in zaak R 1917/2014-2
Conclusies
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
— |
publicatie toestaan van de internationale inschrijving met nr. 1 187 198 in de gevraagde klassen; |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen in de beroepsprocedure. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/66 |
Beroep ingesteld op 17 juli 2015 — Aldi/BHIM — Società Cooperativa Agricola Cantina Sociale Tollo (ALDIANO)
(Zaak T-391/15)
(2015/C 302/82)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Aldi GmbH & Co. KG (Mülheim an der Ruhr, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, U. Rademacher, C. Fürsen en N. Bertram, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Società Cooperativa Agricola Cantina Sociale Tollo (Tollo, Italië)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „ALDIANO” — inschrijvingsaanvraag nr. 10 942 274
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 13 mei 2015 in zaak R 1612/2014-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/67 |
Beroep ingesteld op 17 juli 2015 — KPN/Commissie
(Zaak T-394/15)
(2015/C 302/83)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: KPN BV (Den Haag, Nederland) (vertegenwoordigers: J. de Pree en C. van der Hoeven, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
besluit C(2014) 7241 final van de Commissie van 10 oktober 2014 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de EER-overeenkomst (zaak M.7000 — Liberty Global/Ziggo) nietig verklaren, en |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 2 en 8 van verordening (EG) nr. 139/2004 (1) doordat de Commissie de verticale effecten van de concentratie op de markt voor Premium-Pay-TV-sportkanalen kennelijk onjuist heeft beoordeeld. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 296 VWEU doordat de Commissie niet heeft gemotiveerd waarom zij mogelijke verticale mededingingsverstorende effecten op de markt voor Premium-Pay-TV-sportkanalen niet heeft beoordeeld. |
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van de artikelen 2 en 8 van verordening (EG) nr. 139/2004 doordat de Commissie in het besluit een kennelijk onjuiste beoordeling heeft verricht van de rol en invloed van Malone in andere op dezelfde markt actieve ondernemingen. |
(1) Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen („EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/67 |
Beroep ingesteld op 22 juli 2015 — Herm. Sprenger/BHIM — web2get (Vorm van een gewrichtsstijgbeugel)
(Zaak T-396/15)
(2015/C 302/84)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Herm. Sprenger GmbH & Co. KG (Iserlohn, Duitsland) (vertegenwoordiger: V. Schiller, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: web2get GmbH & Co. KG (Dülmen, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: driedimensionaal gemeenschapsmerk (Vorm van een gewrichtsstijgbeugel) — gemeenschapsmerk nr. 1 599 620
Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 22 april 2015 in zaak R 520/2015-1
Conclusies
— |
intrekking en vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
afwijzing van de vordering van de firma web2get GmbH & Co. KG tot nietigverklaring verzoeksters gemeenschapsmerk nr. 1 599 620; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 52, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 52, lid 1, onder a), en lid 2, juncto artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder e), i-ii), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 77, lid 1, van verordening nr. 207/2009. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/68 |
Beroep ingesteld op 17 juli 2015 — PAL/BHIM — Symaga (PAL)
(Zaak T-397/15)
(2015/C 302/85)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: PAL-Bullermann GmbH (Friesoythe-Markhausen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Eberhardt, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Symaga, SA (Villarta de San Juan, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk „PAL” — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 690 750
Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 mei 2015 in zaak R 1626/2014-1
Conclusies
— |
De bestreden beslissing aldus herzien dat het verzoek tot nietigverklaring volledig wordt toegewezen; |
— |
Verweerder en de andere partij in de kosten verwijzen. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 15, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van regel 22, leden 3 en 4, van verordening nr. 2868/95. |
Gerecht voor ambtenarenzaken
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/70 |
Beroep ingesteld op 9 juli 2015 — ZZ/EDEO
(Zaak F-101/15)
(2015/C 302/86)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)
Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van EDEO om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2014 niet naar de rang AD 13 te bevorderen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 29 oktober 2014 tot opstelling van de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2014 zijn bevorderd, voor zover haar naam daarop niet voorkomt; |
— |
verwijzing van EDEO in de kosten van de procedure. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/70 |
Beroep ingesteld op 9 juli 2015 — ZZ/EESC
(Zaak F-102/15)
(2015/C 302/87)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Tymen, advocaten)
Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van de besluiten van het EESC tot afwijzing van verzoeksters verzoek om toegang tot documenten alsmede vergoeding van de immateriële schade die zij zou hebben geleden
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van de besluiten van 10 september 2014 en 19 november 2014 tot afwijzing van verzoeksters verzoek om toegang tot documenten van 12 juni 2014, zoals aangevuld bij de verzoeken van 23 september alsmede 20 en 30 oktober 2014; |
— |
nietigverklaring van het op 31 maart 2015 ontvangen besluit van 27 maart 2015 tot afwijzing van verzoeksters klacht van 1 december 2014; |
— |
vergoeding van verzoeksters immateriële schade welke op 10 000 EUR wordt begroot; |
— |
verwijzing van het EESC in alle kosten. |
14.9.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 302/71 |
Beroep ingesteld op 17 juli 2015 — ZZ/Commissie
(Zaak F-104/15)
(2015/C 302/88)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij geen overlevingspensioen toe te kennen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van de besluiten van 24 september 2014 en 10 april 2015; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure. |