|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
58e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2015/C 198/01 |
|
|
V Bekendmakingen |
|
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
|
Hof van Justitie |
|
|
2015/C 198/02 |
||
|
2015/C 198/03 |
||
|
2015/C 198/04 |
||
|
2015/C 198/05 |
||
|
2015/C 198/06 |
||
|
2015/C 198/07 |
||
|
2015/C 198/08 |
||
|
2015/C 198/09 |
||
|
2015/C 198/10 |
||
|
2015/C 198/11 |
||
|
2015/C 198/12 |
||
|
2015/C 198/13 |
||
|
2015/C 198/14 |
||
|
2015/C 198/15 |
||
|
2015/C 198/16 |
||
|
2015/C 198/17 |
||
|
2015/C 198/18 |
||
|
2015/C 198/19 |
||
|
2015/C 198/20 |
||
|
2015/C 198/21 |
||
|
2015/C 198/22 |
||
|
2015/C 198/23 |
||
|
2015/C 198/24 |
||
|
2015/C 198/25 |
||
|
2015/C 198/26 |
||
|
2015/C 198/27 |
||
|
2015/C 198/28 |
||
|
2015/C 198/29 |
||
|
2015/C 198/30 |
||
|
2015/C 198/31 |
||
|
2015/C 198/32 |
||
|
2015/C 198/33 |
||
|
2015/C 198/34 |
Zaak C-172/15: Beroep ingesteld op 16 april 2015 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje |
|
|
|
Gerecht |
|
|
2015/C 198/35 |
||
|
2015/C 198/36 |
||
|
2015/C 198/37 |
||
|
2015/C 198/38 |
||
|
2015/C 198/39 |
||
|
2015/C 198/40 |
||
|
2015/C 198/41 |
||
|
2015/C 198/42 |
||
|
2015/C 198/43 |
||
|
2015/C 198/44 |
||
|
2015/C 198/45 |
||
|
2015/C 198/46 |
||
|
2015/C 198/47 |
||
|
2015/C 198/48 |
||
|
2015/C 198/49 |
||
|
2015/C 198/50 |
||
|
2015/C 198/51 |
||
|
2015/C 198/52 |
||
|
2015/C 198/53 |
Zaak T-138/15: Beroep ingesteld op 25 maart 2015 — Aanbestedingskalender e.a./Commissie |
|
|
2015/C 198/54 |
||
|
2015/C 198/55 |
||
|
2015/C 198/56 |
Zaak T-177/15: Beroep ingesteld op 9 april 2015 — Grandel/BHIM — The Colomer Group Spain (Beautygen) |
|
|
2015/C 198/57 |
Zaak T-188/15: Beroep ingesteld op 17 april 2015 — Compagnia Trasporti Pubblici e.a./Commissie |
|
|
2015/C 198/58 |
Zaak T-190/15: Beroep ingesteld op 16 april 2015 — Intervog/BHIM (meet me) |
|
|
2015/C 198/59 |
||
|
2015/C 198/60 |
Zaak T-197/15: Beroep ingesteld op 20 april 2015 — Costa/Parlement |
|
|
2015/C 198/61 |
||
|
2015/C 198/62 |
Zaak T-202/15: Beroep ingesteld op 23 april 2015 — Zitro IP/BHIM (WORLD OF BINGO) |
|
|
2015/C 198/63 |
Zaak T-203/15: Beroep ingesteld op 23 april 2015 — Zitro IP/BHIM (WORLD OF BINGO) |
|
|
2015/C 198/64 |
Zaak T-212/15: Beroep ingesteld op 23 april 2015 — Aldi/BHIM — Miquel Alimentació Grup (Gourmet) |
|
|
|
Gerecht voor ambtenarenzaken |
|
|
2015/C 198/65 |
||
|
2015/C 198/66 |
||
|
2015/C 198/67 |
||
|
2015/C 198/68 |
||
|
2015/C 198/69 |
||
|
2015/C 198/70 |
Zaak F-112/13: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 april 2015 — Dimitriou/ENISA |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2015/C 198/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/2 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — W. P. Willems/Burgemeester van Nuth (C-446/12), H. J. Kooistra/Burgemeester van Skarsterlân (C-447/12), M. Roest/Burgemeester van Amsterdam (C-448/12), L. J. A. van Luijk/Burgemeester van Den Haag (C-449/12)
(Gevoegde zaken C-446/12 tot en met C-449/12) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Biometrisch paspoort - Biometrische gegevens - Verordening (EG) nr. 2252/2004 - Artikel 1, lid 3 - Artikel 4, lid 3 - Gebruik van gegevens die worden verzameld voor andere doeleinden dan de afgifte van paspoorten of reisdocumenten - Opzetten en gebruiken van gegevensbanken die biometrische gegevens bevatten - Wettelijke waarborgen - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 7 en 8 - Richtlijn 95/46/EG - Artikelen 6 en 7 - Recht op eerbiediging van het privéleven - Recht op bescherming van persoonsgegevens - Toepassing op identiteitskaarten])
(2015/C 198/02)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: W. P. Willems (C-446/12), H. J. Kooistra (C-447/12) M. Roest (C-448/12), L. J. A. van Luijk (C–449/12)
Verwerende partijen: Burgemeester van Nuth (C-446/12), Burgemeester van Skarsterlân (C-447/12), Burgemeester van Amsterdam (C-448/12), Burgemeester van Den Haag (C-449/12)
Dictum
|
1) |
Artikel 1, lid 3, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009, moet aldus worden uitgelegd dat deze verordening niet van toepassing is op door een lidstaat aan zijn onderdanen afgegeven identiteitskaarten, zoals de Nederlandse identiteitskaarten, ongeacht zowel de geldigheidsduur ervan als de mogelijkheid ze te gebruiken bij reizen buiten die staat. |
|
2) |
Artikel 4, lid 3, van verordening nr. 2252/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2009, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten op grond van deze bepaling niet wettelijk hoeven te waarborgen dat de op grond van deze verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden zullen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het paspoort of het reisdocument, daar dat aspect niet onder het toepassingsgebied van die verordening valt. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/3 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 april 2015 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie
(Gevoegde zaken C-317/13 en C-679/13) (1)
((Beroep tot nietigverklaring - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Onderwerpen van een nieuwe psychoactieve stof aan controlemaatregelen - Bepaling van de rechtsgrondslag - Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon toepasselijk rechtskader - Overgangsbepalingen - Afgeleide rechtsgrondslag - Raadpleging van het Parlement))
(2015/C 198/03)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: F. Drexler, A. Caiola en M. Pencheva, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Pleśniak en A. F. Jensen, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde)
Dictum
|
1) |
Besluit 2013/129/EU van de Raad van 7 maart 2013 betreffende het onderwerpen van 4-methylamfetamine aan controlemaatregelen, en uitvoeringsbesluit 2013/496/EU van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende het onderwerpen van 5-(2-aminopropyl)indool aan controlemaatregelen, worden nietig verklaard. |
|
2) |
De gevolgen van besluit 2013/129 en van uitvoeringsbesluit 2013/496 worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding van ter vervanging ervan vast te stellen nieuwe handelingen. |
|
3) |
De Raad van de Europese Unie wordt in de kosten verwezen. |
|
4) |
De Republiek Oostenrijk draagt haar eigen kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/3 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — Procedure ingeleid door Nemzeti Fogyasztóvédelmi Hatóság
(Zaak C-388/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken - Verstrekking van onjuiste informatie door een telecommunicatiebedrijf aan een abonnee met extra kosten als gevolg - Aanmerking als „misleidende handelspraktijk”))
(2015/C 198/04)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Kúria
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Nemzeti Fogyasztóvédelmi Hatóság
In tegenwoordigheid van: UPC Magyarország Kft.
Dictum
|
1) |
Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat de verstrekking van onjuiste informatie door een handelaar aan een consument, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden aangemerkt als „misleidende handelspraktijk” in de zin van die richtlijn, ook al had die verstrekking van informatie slechts op één consument betrekking. |
|
2) |
Richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk die voldoet aan alle in artikel 6, lid 1, van die richtlijn genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van artikel 5, lid 1, van de richtlijn kan worden aangemerkt zonder dat nog behoeft te worden nagegaan of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van artikel 5, lid 2, onder a), van de richtlijn. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/4 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 april 2015 — Raad van de Europese Unie/Europese Commissie
(Zaak C-409/13) (1)
((Beroep tot nietigverklaring - Macrofinanciële bijstand aan derde landen - Besluit van de Commissie om een voorstel voor een kaderverordening in te trekken - Artikelen 13, lid 2, VEU en 17 VEU - Artikel 293 VWEU - Beginsel van toedeling van bevoegdheden - Beginsel van institutioneel evenwicht - Beginsel van loyale samenwerking - Artikel 296 VWEU - Motiveringsplicht))
(2015/C 198/05)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Maganza, A. de Gregorio Merino en I. Gurov, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders, P. Van Nuffel en M. Clausen, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil en J. Škeřic, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordiger: T. Henze, gemachtigde), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Sampol Pucurull, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, D. Colas en N. Rouam, gemachtigden), Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Bulterman, B. Koopman en J. Langer, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde), Republiek Finland (vertegenwoordiger: H. Leppo, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: U. Persson en A. Falk, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: V. Kaye, gemachtigde, bijgestaan door R. Palmer, barrister)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten. |
|
3) |
De Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/5 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Eintragungsausschuss bei der Bayerischen Architektenkammer/Hans Angerer
(Zaak C-477/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2005/36/EG - Artikel 10 - Erkenning van beroepskwalificaties - Toegang tot het beroep van architect - Opleidingstitels die niet zijn opgenomen in bijlage V, punt 5.7.1 - Begrippen „bijzondere en uitzonderlijke reden” en „architect”))
(2015/C 198/06)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Eintragungsausschuss bei der Bayerischen Architektenkammer
Verwerende partij: Hans Angerer
in tegenwoordigheid van: Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht, Landesanwaltschaft Bayern als Vertreter des öffentlichen Interesses
Dictum
|
1) |
Artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr.o279/2009 van de Commissie van 6 april 2009, moet aldus worden uitgelegd dat de aanvrager die in aanmerking wil komen voor het algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels als vervat in titel III, hoofdstuk I, van deze richtlijn, niet alleen moet aantonen dat hij in het bezit is van een opleidingstitel die niet in bijlage V, punt 5.7.1, daarbij is opgenomen, maar ook dat er sprake is van een „bijzondere en uitzonderlijke reden”. |
|
2) |
Artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36, zoals gewijzigd bij verordening nr. 279/2009, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „bijzondere en uitzonderlijke reden” in de zin van die bepaling verwijst naar de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de aanvrager niet in het bezit is van een in bijlage V, punt 5.7.1, bij de richtlijn opgenomen titel, waarbij die aanvrager echter niet met goed gevolg kan aanvoeren dat hij over beroepskwalificaties beschikt die hem in zijn lidstaat van oorsprong toegang geven tot een ander beroep dan het beroep dat hij in de ontvangende lidstaat wil uitoefenen. |
|
3) |
Artikel 10, onder c), van richtlijn 2005/36, zoals gewijzigd bij verordening nr. 279/2009, moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepaling bedoelde begrip „architect” moet worden omschreven rekening houdend met de wettelijke regeling van de ontvangende lidstaat en dus niet noodzakelijkerwijs verlangt dat de aanvrager beschikt over een opleiding en ervaring die niet alleen betrekking hebben op technische werkzaamheden op het gebied van planning, toezicht en uitvoering, maar ook op artistiek-vormgevende, stedenbouwkundige en economische werkzaamheden en in voorkomend geval werkzaamheden op het gebied van de monumentenzorg. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/6 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Galicia — Spanje) — Lourdes Cachaldora Fernández/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)
(Zaak C-527/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid - Richtlijn 79/7/EEG - Artikel 4 - Richtlijn 97/81/EG - Door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid - Berekening van uitkeringen - Systeem voor de opvulling van bijdrageonderbrekingen - Deeltijdwerkers en voltijdwerkers))
(2015/C 198/07)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Superior de Justicia de Galicia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Lourdes Cachaldora Fernández
Verwerende partijen: Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)
Dictum
|
1) |
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, moet in die zin worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de berekening van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, in aanmerking worden genomen ten belope van de toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt, terwijl een dergelijke vermindering niet is voorzien indien deze onderbrekingen volgen op voltijdwerk. |
|
2) |
De raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, gesloten op 6 juni 1997, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/23/EG van de Raad van 7 april 1998, moet in die zin worden uitgelegd dat niet binnen de werkingssfeer ervan valt een regeling van een lidstaat op grond waarvan bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de berekening van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, in aanmerking worden genomen ten belope van de toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt, terwijl een dergelijke vermindering niet is voorzien indien deze onderbrekingen volgen op voltijdwerk. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/7 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 april 2015 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-540/13) (1)
((Beroep tot nietigverklaring - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Vaststelling van de datum van inwerkingtreding van een eerder besluit - Bepaling van de rechtsgrondslag - Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon toepasselijk rechtskader - Overgangsbepalingen - Afgeleide rechtsgrondslag - Raadpleging van het Parlement))
(2015/C 198/08)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: F. Drexler, A. Caiola en M. Pencheva, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Pleśniak en A. F. Jensen, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
Besluit 2013/392/EU van de Raad van 22 juli 2013 houdende vaststelling van de datum van inwerkingtreding van besluit 2008/633/JBZ over de toegang tot het Visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door aangewezen autoriteiten van de lidstaten en door Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten, wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De gevolgen van besluit 2013/329 worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding van een ter vervanging ervan vast te stellen nieuwe handeling. |
|
3) |
De Raad van de Europese Unie wordt in de kosten verwezen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/7 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Hermann Lutz/Elke Bäuerle, handelend in de hoedanigheid van curator van ECZ Autohandel GmbH
(Zaak C-557/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 1346/2000 - Artikelen 4 en 13 - Insolventieprocedure - Betaling die na de datum van opening van de insolventieprocedure wordt verricht op basis van een vóór die datum gelegd beslag - Vordering tot nietigverklaring van een handeling die schadelijk is voor de belangen van de schuldeisers - Verjaringstermijnen, termijnen voor het instellen van een vordering tot nietigverklaring en vervaltermijnen - Vormvoorschriften voor een vordering tot nietigverklaring - Toepasselijk recht])
(2015/C 198/09)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hermann Lutz
Verwerende partij: Elke Bäuerle, handelend in de hoedanigheid van curator van ECZ Autohandel GmbH
Dictum
|
1) |
Artikel 13 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie waarin de door een curator bestreden betaling van een geldsom waarop vóór de opening van de insolventieprocedure beslag is gelegd, pas na de opening van die procedure is verricht. |
|
2) |
Artikel 13 van verordening nr. 1346/2000 moet aldus worden uitgelegd dat ook de verjaringstermijnen, de termijnen voor het instellen van een vordering tot nietigverklaring en de vervaltermijnen waarin wordt voorzien door het recht waaraan de door de curator bestreden handeling is onderworpen, onder de bij dat artikel ingevoerde uitzonderingsregeling vallen. |
|
3) |
De vormvoorschriften die bij het instellen van een vordering tot nietigverklaring in acht moeten worden genomen, worden voor de toepassing van artikel 13 van verordening nr. 1346/2000 bepaald door het recht waaraan de door de curator bestreden handeling is onderworpen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/8 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Karoline Gruber/Unabhängiger Verwaltungssenat für Kärnten, EMA Beratungs- und Handels GmbH, Bundesminister für Wirtschaft, Familie und Jugend
(Zaak C-570/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 2011/92/EU - Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten - Bouw van een winkelcentrum - Bindende werking van een overheidsbesluit om geen milieueffectbeoordeling te verrichten - Geen inspraak van het publiek))
(2015/C 198/10)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Karoline Gruber
Verwerende partijen: Unabhängiger Verwaltungssenat für Kärnten, EMA Beratungs- und Handels GmbH, Bundesminister für Wirtschaft, Familie und Jugend
Dictum
Artikel 11 van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een overheidsbesluit waarbij wordt vastgesteld dat voor een project geen milieueffectbeoordeling hoeft te worden verricht, bindende werking heeft ten aanzien van buren die niet het recht hebben in beroep te gaan tegen dat overheidsbesluit, mits die buren, die behoren tot het „betrokken publiek” in de zin van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn, voldoen aan de nationaalrechtelijke criteria betreffende het „voldoende belang” of de „inbreuk op een recht”. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of aan deze voorwaarde is voldaan in het bij hem aanhangige geding. Zo dat het geval is, dient hij vast te stellen dat een overheidsbesluit om geen dergelijke beoordeling te verrichten geen bindende werking heeft jegens bedoelde buren.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/9 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 april 2015 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-591/13) (1)
((Niet-nakoming - Belastingwetgeving - Uitstel van de heffing van belasting over de meerwaarde die bij de overdracht onder bezwarende titel van bepaalde investeringsgoederen is gerealiseerd - Inning van de belasting - Vrijheid van vestiging - Artikel 49 VWEU - Artikel 31 van de EER-Overeenkomst - Verschil in behandeling tussen op het grondgebied van een lidstaat gelegen vaste inrichtingen en op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte gelegen vaste inrichtingen))
(2015/C 198/11)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Mölls en W. Roels, gemachtigden)
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en K. Petersen, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
Door de fiscale regeling van § 6b van het Einkommensteuergesetz (wet op de inkomstenbelasting) vast te stellen en te handhaven, volgens welke het voordeel van het uitstel van de heffing van belasting over de meerwaarde die is gerealiseerd bij de overdracht onder bezwarende titel van een investeringsgoed dat deel uitmaakt van het vermogen van een op het Duitse grondgebied gelegen vaste inrichting van de belastingplichtige, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat die meerwaarde wordt geherinvesteerd voor de aankoop van vervangende goederen die deel zullen uitmaken van het vermogen van een op hetzelfde grondgebied gelegen vaste inrichting van de belastingplichtige, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 49 VWEU en artikel 31 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen. |
|
2) |
De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/9 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Efeteio Thrakis — Griekenland) — Trapeza Eurobank Ergasias AE/Agrotiki Trapeza tis Ellados AE (ATE), Pavlos Sidiropoulos
(Zaak C-690/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Begrip - Artikel 87, lid 1, EG - Aan een bank verleende voorrechten - Onderneming die openbaredienstverplichtingen uitvoert - Bestaande steun en nieuwe steun - Artikel 88, lid 3, EG - Bevoegdheden van de nationale rechter))
(2015/C 198/12)
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Efeteio Thrakis
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Trapeza Eurobank Ergasias AE
Verwerende partijen: Agrotiki Trapeza tis Ellados AE (ATE), Pavlos Sidiropoulos
Dictum
|
1) |
Artikel 87, lid 1, EG moet aldus worden uitgelegd dat voorrechten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, op grond waarvan een bank eenzijdig een hypotheek mag vestigen op onroerende goederen van landbouwers of andere personen die een met de landbouwactiviteit verwante activiteit uitoefenen, een gedwongen executie mag inleiden op basis van een eenvoudige onderhandse akte en geen inschrijvingskosten of -rechten hoeft te betalen, binnen de werkingssfeer van deze bepaling kunnen vallen. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om te beoordelen of dit in het hoofdgeding het geval is. |
|
2) |
Voor de beantwoording van de eerste vraag, onder a), kan het een verschil maken dat voorrechten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn en die door de nationale wettelijke regeling aan een onafhankelijke bank van openbaar nut zijn toegekend bij de oprichting ervan, rekening houdend met het feit dat zij landbouwkredieten verstrekt en met de specifieke taken waarmee zij belast is, nog steeds gelden nadat de functies van die bank zijn uitgebreid tot de uitoefening van iedere bancaire activiteit en zij een naamloze vennootschap is geworden. Het staat aan de verwijzende rechter om te onderzoeken of, gelet op alle relevante feitelijke en juridische gegevens, is voldaan aan de vier voorwaarden die volgens de rechtspraak van het Hof tegelijk moeten zijn vervuld om te kunnen aannemen dat deze voorrechten een compensatie vormen voor de prestaties die deze bank ter uitvoering van haar openbaredienstverplichtingen verricht, en dus geen staatssteun uitmaken. |
|
3) |
Artikel 87, lid 1, EG moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die voorrechten als die van het hoofdgeding heeft ingesteld, de voorafgaande controleprocedure van artikel 88, lid 3, EG moet volgen wanneer deze voorrechten binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG vallen, op voorwaarde dat zij nieuwe steun zijn geworden na het tijdstip waarop het Verdrag in de betrokken lidstaat in werking is getreden en dat de verjaringstermijn van artikel 15, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] nog niet is verstreken. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit het geval is. |
|
4) |
De artikelen 87, lid 1, EG en 88, lid 3, EG moeten aldus worden uitgelegd dat de verwijzende rechter, indien hij van oordeel is dat de betrokken voorrechten — gelet op het antwoord op de tweede vraag — nieuwe staatssteun uitmaken, de nationale bepalingen houdende instelling van deze voorrechten buiten toepassing moet laten wegens onverenigbaarheid met deze Verdragsbepalingen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/10 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej, Telefonia Dialog sp. z o.o./T-Mobile Polska SA, voorheen Polska Telefonia Cyfrowa SA
(Zaak C-3/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten - Richtlijn 2002/21/EG - Artikelen 7 en 20 - Beslechting van geschillen tussen ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aanbieden - Verplichting de procedure van artikel 7, lid 3, ten uitvoer te leggen - Maatregel die van invloed kan zijn op de handel tussen de lidstaten - Richtlijn 2002/19/EG - Artikel 5 - Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de nationale regelgevende instanties met betrekking tot toegang en interconnectie - Richtlijn 2002/22/EG - Artikel 28 - Niet-geografische nummers))
(2015/C 198/13)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej, Telefonia Dialog sp. z o.o.
Verwerende partijen: T-Mobile Polska SA, voorheen Polska Telefonia Cyfrowa SA
Dictum
|
1) |
De artikelen 7, lid 3, en 20 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) moeten aldus worden uitgelegd dat een nationale regelgevende instantie gehouden is de procedure van artikel 7, lid 3, toe te passen wanneer zij voornemens is bij de beslechting van een geschil tussen ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aanbieden in een lidstaat, verplichtingen op te leggen om de toegang tot niet-geografische nummers te garanderen overeenkomstig artikel 28 van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn) en deze verplichtingen van invloed kunnen zijn op de handel tussen de lidstaten. |
|
2) |
Artikel 7, lid 3, van richtlijn 2002/21 moet aldus worden uitgelegd dat een maatregel die door een nationale regelgevende instantie wordt genomen om er overeenkomstig artikel 28 van richtlijn 2002/22 voor te zorgen dat eindgebruikers toegang hebben tot niet-geografische nummers, van invloed is op de handel tussen de lidstaten in de zin van die bepaling indien hij al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, invloed kan uitoefenen op de handel tussen de lidstaten die van meer dan geringe betekenis is, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/11 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Minister Finansów/Wojskowa Agencja Mieszkaniowa w Warszawie
(Zaak C-42/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Verhuur van een onroerend goed - Levering van elektriciteit, verwarming en water en ophaling van afval - Overeenkomsten tussen de verhuurder en de leveranciers van die goederen, respectievelijk de aanbieders van die diensten - Prestaties ten behoeve van de huurder die worden geacht door de verhuurder te zijn verricht - Huurlasten - Bepaling van de maatstaf van heffing - Mogelijkheid om de huurlasten op te nemen in de maatstaf van heffing van de verhuurdiensten - Handeling die bestaat uit één enkele prestatie of uit meerdere zelfstandige prestaties))
(2015/C 198/14)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Minister Finansów
Verwerende partij: Wojskowa Agencja Mieszkaniowa w Warszawie
Dictum
|
1) |
De artikelen 14, lid 1, 15, lid 1, en 24, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/162/EU van de Raad van 22 december 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat de levering van elektriciteit, verwarming en water en de afvalophaling die in het kader van de verhuur van een onroerend goed door derden worden verricht voor de huurder die deze goederen en diensten rechtstreeks gebruikt, moeten worden geacht door de verhuurder te worden verricht wanneer deze de overeenkomsten voor de verrichting van die prestaties heeft gesloten en hij gewoon de kosten ervan doorberekent aan de huurder. |
|
2) |
Deze richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat de verhuur van een onroerend goed en de in het kader daarvan verrichte levering van water, elektriciteit en verwarming en ophaling van afval in beginsel moeten worden beschouwd als meerdere onderscheiden en zelfstandige prestaties die vanuit het oogpunt van de belasting over de toegevoegde waarde afzonderlijk moeten worden beoordeeld, tenzij de onderdelen van de handeling, met inbegrip van die waaruit de economische reden voor de afsluiting van de overeenkomst blijkt, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. |
|
3) |
Het staat aan de nationale rechter om de nodige beoordelingen te verrichten, rekening houdend met alle omstandigheden van de verhuur en de prestaties die in verband daarmee worden verricht, en in het bijzonder met de inhoud van de overeenkomst zelf. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/12 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Braşov — Roemenië) — Mihai Manea/Instituția Prefectului județul Brașov — Serviciul public comunitar regim de permise de conducere și înmatriculare a vehiculelor
(Zaak C-76/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Binnenlandse belastingen - Artikel 110 VWEU - Milieuheffing die door een lidstaat wordt toegepast op motorvoertuigen bij de eerste registratie of de eerste inschrijving van het eigendomsrecht - Neutraliteit van heffing tussen uit andere lidstaten ingevoerde tweedehands motorvoertuigen en gelijksoortige voertuigen die zich reeds op de binnenlandse markt bevinden))
(2015/C 198/15)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curtea de Apel Braşov
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Mihai Manea
Verwerende partij: Instituția Prefectului județul Brașov — Serviciul public comunitar regim de permise de conducere și înmatriculare a vehiculelor
Dictum
Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat:
|
— |
het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat een heffing voor motorvoertuigen invoert die wordt toegepast op ingevoerde tweedehands voertuigen bij de eerste registratie ervan in die lidstaat en op reeds in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving in die lidstaat van het eigendomsrecht op die voertuigen; |
|
— |
het eraan in de weg staat dat deze lidstaat vrijstelling van die heffing verleent voor reeds geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder geldende heffing is betaald die onverenigbaar met het recht van de Unie is verklaard. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/13 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Berlin-Brandenburg — Duitsland) — TMK Europe GmbH/Hauptzollamt Frankfurt (Oder)
(Zaak C-143/14) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Dumping - Invoer van bepaalde buizen van ijzer of staal - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikel 3, lid 7 - Schade voor de bedrijfstak - Gekende factoren - Causaal verband - Niet-inaanmerkingneming van een onderzoek naar tegen de mededinging gerichte praktijken van communautaire ondernemingen uit de betrokken sector - Verordening (EG) nr. 2320/97 - Geldigheid])
(2015/C 198/16)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Berlin-Brandenburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: TMK Europe GmbH
Verwerende partij: Hauptzollamt Frankfurt (Oder)
Dictum
Bij de behandeling van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad van 17 november 1997 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Hongarije, Polen, Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek, tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1189/93 en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot dergelijke invoer van oorsprong uit de Republiek Kroatië, kunnen aantasten.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/13 |
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 april 2015 — European Dynamics Belgium SA, European Dynamics Luxembourg SA, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE, European Dynamics UK Ltd/Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)
(Zaak C-173/14 P) (1)
((Hogere voorziening - Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbesteding - Gunningscriteria - Transparantie - Objectieve beoordeling - Vordering tot schadevergoeding))
(2015/C 198/17)
Procestaal: Grieks
Partijen
Rekwirantes: European Dynamics Belgium SA, European Dynamics Luxembourg SA, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE, European Dynamics UK Ltd (vertegenwoordiger: V. Christianos, dikigoros)
Andere partij in de procedure: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: T. Jabłoński, S. Marino, G. Gavriilidou en C. Maignen, gemachtigden, H.-G. Kamann, Rechtsanwalt)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
European Dynamics Belgium SA, European Dynamics Luxembourg SA, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE en European Dynamics UK Ltd worden verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/14 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 16 april 2015 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — LFB Biomédicaments SA, Association des déficitaires en Alpha 1 Antitrypsine (Association ADAAT Alpha 1-France) (C-271/14), Pierre Fabre Médicament SA (C-273/14)/Ministre du travail, de l’emploi et de la santé, Ministre du budget, des comptes publics et de la réforme de l’Etat
(Gevoegde zaken C-271/14 en C-273/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Richtlijn 89/105/EEG - Artikel 6, punten 3 en 5 - Schrapping van geneesmiddelen van een lijst van de boven de vaste ziekenhuisbedragen vergoede farmaceutische specialiteiten - Motiveringsplicht))
(2015/C 198/18)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d’État
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: LFB Biomédicaments SA, Association des déficitaires en Alpha 1 Antitrypsine (Association ADAAT Alpha 1-France) (C-271/14), Pierre Fabre Médicament SA (C-273/14)
Verwerende partijen: Ministre du travail, de l’emploi et de la santé, Ministre du budget, des comptes publics et de la réforme de l’Etat
Dictum
Artikel 6 van richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg moet aldus worden uitgelegd dat de in de punten 3 en 5 van dit artikel vastgestelde motiveringsplicht van toepassing is op een besluit dat de terugbetalingsvoorwaarden beperkt of de vergoeding voor een geneesmiddel verlaagt door het uit te sluiten van de lijst van farmaceutische specialiteiten die de verplichte ziektekostenverzekeringen vergoeden boven de diensten van ziekenhuisverpleging die worden vergoed in het kader van vaste bedragen voor verblijf en verzorging.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/15 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 april 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia — Roemenië) — SC Enterprise Focused Solutions SRL/Spitalul Județean de Urgență Alba Iulia
(Zaak C-278/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Leveringen - Technische specificaties - Beginsel van gelijke behandeling en verbod van discriminatie - Transparantieverplichting - Verwijzing naar een product van een bepaald merk - Beoordeling van de gelijkwaardigheid van het door een inschrijver aangeboden product - Beëindiging van de productie van het referentieproduct))
(2015/C 198/19)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curtea de Apel Alba Iulia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SC Enterprise Focused Solutions SRL
Verwerende partij: Spitalul Județean de Urgență Alba Iulia
Dictum
Artikel 23, lid 8, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1251/2011 van de Commissie van 30 november 2011, is niet van toepassing op een overheidsopdracht waarvan de waarde lager is dan de in deze richtlijn neergelegde toepassingsdrempel. In het kader van een overheidsopdracht waarop deze richtlijn niet van toepassing is maar die een duidelijk grensoverschrijdend belang vertoont, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan, moeten de fundamentele regels en de algemene beginselen van het VWEU, in het bijzonder het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie, alsook de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting, aldus worden uitgelegd dat de aanbestedende dienst een inschrijving die voldoet aan de in de aankondiging van de opdracht vermelde eisen, niet mag afwijzen op gronden die niet in die aankondiging staan.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/15 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 24 februari 2015 — Pesquerías Riveirenses, S.L. e.a./Raad van de Europese Unie
(Zaak C-164/14 P) (1)
((Hogere voorziening - Visserijbeleid - Instandhouding van de visbestanden - Visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden - Gezamenlijk in aanmerking nemen van het noordelijke en het zuidelijke deel van het blauwe-wijtingbestand in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan voor de vaststelling van de TAC - Ontvankelijkheid van het beroep - Handeling die particulieren niet rechtstreeks raakt - Hogere voorziening kennelijk ongegrond))
(2015/C 198/20)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwiranten: Pesquerías Riveirenses, S.L., Pesquerías Campo de Marte, S.L., Pesquera Anpajo, S.L., Arrastreros del Barbanza, S.A., Martínez Pardavila e Hijos, S.L., Lijo Pesca, S.L., Frigoríficos Hermanos Vidal, S.A., Pesquera Boteira, S.L., Francisco Mariño Mos y Otros, C.B., Pérez Vidal Juan Antonio y Hno, C.B., Marina Nalda, S.L., Portillo y Otros, S.L., Vidiña Pesca, S.L., Pesca Hermo, S.L., Pescados Oubiña Perez, S.L., Manuel Pena Graña, Campo Eder, S.L., Pesquera Laga, S.L., Pesquera Jalisco, S.L., Pesquera Jopitos, S.L. en Pesca-Julimar, S.L. (vertegenwoordiger: J. Tojeiro Sierto, abogado)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Westerhof Löfflerová en A. de Gregorio Merino, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van de andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Szmytkowska en I. Galindo Martín, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. |
|
2) |
Pesquerías Riveirenses, S.L. e.a. dragen hun eigen kosten en de kosten die de Raad van de Europese Unie zijn opgekomen. |
|
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/16 |
Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2014 door Fundação Calouste Gulbenkian tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 26 juni 2014 in zaak T-541/11, Fundação Calouste Gulbenkian/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-414/14 P)
(2015/C 198/21)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Fundação Calouste Gulbenkian (vertegenwoordigers: G. Macias Bonilla, G. Marín Raigal, P. López Ronda, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Micael Gulbenkian
Bij beschikking van 26 februari 2015 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen en Fundação Calouste Gulbenkian verwezen in haar eigen kosten.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerischen Verwaltungsgerichtshofs (Duitsland) op 6 maart 2015 — Breitsamer und Ulrich GmbH & Co. KG/Landeshauptstadt München
(Zaak C-113/15)
(2015/C 198/22)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bayerischen Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Breitsamer und Ulrich GmbH & Co. KG
Verwerende partij: Landeshauptstadt München
Prejudiciële vragen
|
1) |
Vormen portieverpakkingen met honing, die [zijn verpakt] in een buitenverpakking met alle etiketteringselementen — met inbegrip van de vermelding van het land van oorsprong — en die niet als dergelijke portieverpakkingen afzonderlijk aan de eindverbruiker worden verkocht en niet afzonderlijk aan instellingen worden geleverd, een ‚voorverpakt levensmiddel’ in de zin van artikel 1, lid 3, onder b), van richtlijn (EG) nr. 2000/13 (1) en artikel 2, lid 2, onder e), van verordening (EU) nr. 1169/2011 (2), dat is onderworpen aan een dienovereenkomstige etiketteringsplicht[,] of vormen dergelijke portieverpakkingen met honing geen voorverpakte levensmiddelen waarvoor etiketteringsplicht geldt, doordat zij niet gelden als een verkoopeenheid? |
|
2) |
Dient de vraag anders te worden beantwoord wanneer deze portieverpakkingen in instellingen niet alleen worden geleverd in klaargemaakte gerechten die tegen een vaste prijs worden betaald, maar daar ook afzonderlijk worden verkocht? |
(1) Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109, blz. 29).
(2) Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304, blz. 18).
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 9 maart 2015 — Reha Training Gesellschaft für Sport- und Unfallrehabilitation mbH/Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte (GEMA)
(Zaak C-117/15)
(2015/C 198/23)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Köln
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Reha Training Gesellschaft für Sport- und Unfallrehabilitation mbH
Verwerende partij: Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte (GEMA)
Prejudiciële vragen
|
1) |
Wordt de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 (1) en/of in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 (2) steeds beoordeeld volgens dezelfde criteria, namelijk dat
|
|
2) |
Moet in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek worden beoordeeld op grond van het begrip „mededeling aan het publiek” van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, wanneer met de televisie-uitzendingen die kunnen worden bekeken de auteursrechten en de naburige rechten van een groot aantal betrokkenen, in het bijzonder componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers, maar ook uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en auteurs van literaire werken en hun uitgeverijen worden getroffen? |
|
3) |
Is er in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, sprake van een „mededeling aan het publiek” overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of overeenkomstig artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115? |
|
4) |
Wanneer voor gevallen zoals in het hoofdgeding wordt bevestigd dat er sprake is van een mededeling aan het publiek in die zin: Handhaaft het Hof zijn rechtspraak dat er in het geval van mededeling van beschermde fonogrammen in het kader van radio-uitzendingen voor patiënten in een tandartspraktijk (zie arrest van 15 maart 2012, C-135/10, SCF (3)) of soortgelijke inrichtingen geen sprake is van een mededeling aan het publiek? |
(1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).
(2) Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 376, blz. 28).
(3) EU:C:2012:140
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie (Polen) op 9 maart 2015 — Biuro podróży „Partner” Sp. z o.o, Sp. komandytowa w Dąbrowie Górniczej/Prezes Urzędu Ochrony Konkurencji i Konsumentów
(Zaak C-119/15)
(2015/C 198/24)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Apelacyjny w Warszawie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Biuro podróży „Partner” Sp. z o.o, Sp. komandytowa w Dąbrowie Górniczej
Verwerende partij: Prezes Urzędu Ochrony Konkurencji i Konsumentów
Prejudiciële vragen
|
1) |
Kan het gebruik van bedingen in algemene voorwaarden die inhoudelijk overeenkomen met bedingen die bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak ontoelaatbaar zijn verklaard en in het register van ontoelaatbare bedingen in algemene voorwaarden zijn ingeschreven, in het licht van artikel 6, lid 1, en artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) juncto de artikelen 1 en 2 van richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (2), worden aangemerkt als een onrechtmatige handeling die in het licht van het nationale recht een praktijk vormt die inbreuk maakt op de collectieve belangen van consumenten en om die reden de oplegging van een geldboete in een nationale bestuursrechtelijke procedure rechtvaardigt, wanneer die bedingen worden gebruikt door een ondernemer die geen partij was in de procedure die leidde tot de inschrijving ervan in het register van ontoelaatbare bedingen in algemene voorwaarden? |
|
2) |
Is in het licht van artikel 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de rechterlijke instantie in tweede aanleg, tegen de beslissing in hoger beroep waarvan overeenkomstig het Poolse wetboek van burgerlijke rechtsvordering beroep in cassatie openstaat, een rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, of is de Sąd Najwyższy (hoogste gerechtshof), die op het beroep in cassatie dient te beslissen, als zodanig aan te merken? |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 16 maart 2015 door Club Hotel Loutraki AE, Vivere Entertainment AE, Theros International Gaming, Inc., Elliniko Casino Kerkyras, Casino Rodos, Porto Carras AE en Kazino Aigaiou AE tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 8 januari 2015 in zaak T-58/13, Club Hotel Loutraki AE, Vivere Entertainment AE, Theros International Gaming, Inc., Elliniko Casino Kerkyras, Casino Rodos, Porto Carras AE en Kazino Aigaiou AE/Europese Commissie
(Zaak C-131/15 P)
(2015/C 198/25)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Club Hotel Loutraki AE, Vivere Entertainment AE, Theros International Gaming, Inc., Elliniko Casino Kerkyras, Casino Rodos, Porto Carras AE en Kazino Aigaiou AE (vertegenwoordiger: S. Pappas, avocat)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Helleense Republiek en Organismos Prognostikon Agonon Podosfairou AE (OPAP)
Conclusies
|
— |
Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 8 januari 2015 in zaak T-58/13, Club Hotel Loutraki e.a./Commissie, vernietigen; |
|
— |
besluit C (2012) 6777 final van de Commissie van 3 oktober 2012 in staatssteunzaak SA 33988 (2011/N) — Griekenland — Nadere bepalingen betreffende de uitbreiding van het uitsluitend recht van OPAP voor de exploitatie van 13 kansspelen en toekenning van een exclusieve licentie voor de exploitatie van 35 000 videoloterijterminals voor een periode van tien jaar nietig verklaren; |
|
— |
verwerende partijen verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 8 januari 2015 in zaak T-58/13, Club Hotel Loutraki e.a./Commissie, houdende verwerping van rekwirantes’ beroep tot nietigverklaring van besluit C (2012) 6777 final van de Commissie van 3 oktober 2012 in staatssteunzaak SA 33988 (2011/N) — Griekenland — Nadere bepalingen betreffende de uitbreiding van het uitsluitend recht van OPAP voor de exploitatie van 13 kansspelen en toekenning van een exclusieve licentie voor de exploitatie van 35 000 videoloterijterminals voor een periode van tien jaar. |
|
2. |
In dat besluit heeft de Commissie geen bezwaar gemaakt tegen twee aangemelde maatregelen in het voordeel van OPAP: a) de toekenning van een exclusieve vergunning aan OPAP om 35 000 videoloterijterminals te exploiteren voor een periode van tien jaar die eindigt in 2022; b) de verlenging met 10 jaar, van 2020 tot 2030, van het uitsluitende recht dat reeds aan OPAP was toegekend voor de exploitatie van 13 kansspelen. |
|
3. |
Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes drie middelen tegen het bestreden arrest aan:
|
(1) Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 20 maart 2015 — Helleense Republiek/Grigorios Nikiforidis
(Zaak C-135/15)
(2015/C 198/26)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesarbeitsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Helleense Republiek
Verwerende partij: Grigorios Nikiforidis
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is de Rome I-verordening (1) volgens artikel 28 van die verordening uitsluitend dan van toepassing op arbeidsovereenkomsten wanneer de rechtsverhouding tot stand is gekomen door een na 16 december 2009 vastgestelde arbeidsovereenkomst, of leidt iedere latere overeenstemming tussen de overeenkomstsluitende partijen om de arbeidsovereenkomst gewijzigd of ongewijzigd voort te zetten, tot toepasbaarheid van de verordening? |
|
2) |
Sluit artikel 9, lid 3, van de Rome I-verordening alleen de rechtstreekse toepassing uit van bepalingen van bijzonder dwingend recht van een derde staat waar de verbintenissen die voortvloeien uit de overeenkomst niet moeten worden nagekomen of zijn nagekomen, of sluit het ook uit dat indirect rekening wordt gehouden met die bepalingen van bijzonder dwingend recht in het recht van de staat onder het recht waarvan de overeenkomst valt? |
|
3) |
Is het in artikel 4, lid 3, VEU verankerde beginsel van loyale samenwerking juridisch van betekenis voor de beslissing van nationale rechters om bepalingen van bijzonder dwingend recht van een andere lidstaat direct of indirect toe te passen? |
(1) Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6).
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 26 maart 2015 — G.E. Security BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën
(Zaak C-143/15)
(2015/C 198/27)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: G.E. Security BV
Verweerder: Staatssecretaris van Financiën
Prejudiciële vraag
Dienen de posten 8517, 8521, 8531 en 8543 van de Gecombineerde Nomenclatuur aldus te worden uitgelegd dat een product als de videomultiplexer, dat is ontwikkeld om deel uit te maken van een systeem, dat beelden en geluiden afkomstig van daarop aangesloten camera's en alarmsensoren kan analyseren en desgewenst beelden en geluiden opneemt, opslaat, verwerkt en weergeeft op een aangesloten beeldmonitor, en/of wanneer beelden of geluiden daartoe aanleiding geven een waarschuwingssignaal geeft in de vorm van een e-mail aan een of meer van de op het systeem aangesloten gebruikers en/of toestellen kan aansturen die geluid- of lichtsignalen geven, onder een van deze posten moet worden ingedeeld?
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 26 maart 2015 — Staatssecretaris van Financiën, andere partij: Customs Support Holland BV
(Zaak C-144/15)
(2015/C 198/28)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Staatssecretaris van Financiën
Andere partij: Customs Support Holland BV
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient post 2304 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: „GN”) aldus te worden uitgelegd dat deze tariefpost mede omvat een soja-eiwitconcentraat dat is ontstaan na verwijdering van overgebleven vetten, koolhydraten (of voedingsvezels) en schadelijke stoffen uit vaste afvallen (zogeheten sojaschroot) van de oliewinning uit sojabonen, dat door die extractie geschikt is gemaakt om te worden gebruikt als ingrediënt voor mengvoeder voor zeer jonge kalveren? |
|
2) |
Indien de hiervoor onder 1 gestelde vraag ontkennend wordt beantwoord, is dan post 2308 of post 2309 van de GN van toepassing op een soja-eiwitconcentraat dat is verkregen op de wijze beschreven in de hiervoor onder 1 gestelde vraag? |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 26 maart 2015 — K. Ruijssenaars, A. Jansen, andere partijen: Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, Royal Air Maroc
(Zaak C-145/15)
(2015/C 198/29)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekers: K. Ruijssenaars, A. Jansen
Andere partijen: Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, Royal Air Maroc
Prejudiciële vraag
Verplicht artikel 16 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1), in aanmerking genomen dat het Nederlandse recht toegang tot de civiele rechter biedt ter bescherming van de rechten die passagiers uit hoofde van het Unierecht aan de artikelen 5, eerste lid, aanhef en onder c, en 7 van de verordening kunnen ontlenen, de nationale autoriteiten ertoe om uitvoeringsmaatregelen te nemen die een grondslag bieden voor bestuursrechtelijke handhaving door de op grond van artikel 16 aangewezen instantie in elk individueel geval afzonderlijk waarin de artikelen 5, eerste lid, aanhef en onder c, en 7 van de verordening worden overtreden, teneinde in elk individueel geval afzonderlijk het recht op compensatie van een passagier te kunnen garanderen?
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 26 maart 2015 — J.H. Dees-Erf, andere partijen: Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV
(Zaak C-146/15)
(2015/C 198/30)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: J.H. Dees-Erf
Verweerders: Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV
Prejudiciële vraag
Verplicht artikel 16 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1), in aanmerking genomen dat het Nederlandse recht toegang tot de civiele rechter biedt ter bescherming van de rechten die passagiers uit hoofde van het Unierecht aan de artikelen 5, eerste lid, aanhef en onder c, en 7 van de verordening kunnen ontlenen, de nationale autoriteiten ertoe om uitvoeringsmaatregelen te nemen die een grondslag bieden voor bestuursrechtelijke handhaving door de op grond van artikel 16 aangewezen instantie in elk individueel geval afzonderlijk waarin de artikelen 5, eerste lid, aanhef en onder c, en 7 van de verordening worden overtreden, teneinde in elk individueel geval afzonderlijk het recht op compensatie van een passagier te kunnen garanderen?
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Kammarrätten i Stockholm — Migrationsöverdomstolen (Zweden) op 1 april 2015 — George Karim/Migrationsverket
(Zaak C-155/15)
(2015/C 198/31)
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Kammarrätten i Stockholm — Migrationsöverdomstolen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: George Karim
Verwerende partij: Migrationsverket
Prejudiciële vragen
|
1) |
Houden de nieuwe bepalingen over daadwerkelijke rechtsmiddelen van verordening nr. 604/2013 (1) (overweging 19 en artikel 27, leden 1 en 5) in dat een asielzoeker over de mogelijkheid dient te beschikken om ook op te komen tegen de criteria van hoofdstuk III van de verordening op grond waarvan hij kan worden overgedragen aan een andere lidstaat die ermee heeft ingestemd hem te ontvangen, of kan een daadwerkelijk rechtsmiddel worden beperkt in dier voege dat het enkel geldt voor het recht op een beoordeling van de vraag of er sprake is van systemische tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de lidstaat waaraan de verzoeker zal worden overgedragen (naar analogie van het oordeel van het Hof van Justitie in zaak C 394/12)? |
|
2) |
Ingeval het Hof zou oordelen dat het mogelijk dient te zijn tegen de criteria van hoofdstuk III van de verordening op te komen: houdt artikel 19, lid 2, van verordening nr. 604/2013 in dat de verordening geen toepassing mag vinden indien de asielzoeker aantoont dat hij gedurende ten minste drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven? |
(1) Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180, blz. 31).
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 1 april 2015 — SIA „Private Equity Insurance Group”/AS „Swedbank”
(Zaak C-156/15)
(2015/C 198/32)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākā tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SIA „Private Equity Insurance Group”
Verwerende partij: AS „Swedbank”
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten de bepalingen van artikel 4 van richtlijn 2002/47/EG (1) [van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten] inzake de realisatie van een financiële zekerheid, rekening houdend met de overwegingen 1 en 4 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat zij alleen van toepassing zijn op rekeningen die worden gebruikt voor de afwikkeling in effectenafwikkelingssystemen, dan wel aldus dat zij ook van toepassing zijn op om het even welke bij een bank geopende rekening, waaronder een rekening-courant die niet wordt gebruikt voor de afwikkeling van effectentransacties? |
|
2) |
Moeten de artikelen 3 en 8 van richtlijn 2002/47, rekening houdend met de overwegingen 3 en 5 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat de richtlijn tot doel heeft kredietinstellingen een bijzonder gunstige voorkeursbehandeling te garanderen ingeval van insolventie van hun klanten, in het bijzonder ten opzichte van andere schuldeisers van die klanten zoals werknemers met betrekking tot hun loonaanspraken, de Staat met betrekking tot zijn belastingaanslagen en geprivilegieerde zekerheidsnemers wier vorderingen gedekt zijn door zekerheden die door de inschrijving ervan in een register het vertrouwen van het maatschappelijke verkeer genieten? |
|
3) |
Moet artikel 1, lid 2, onder e), van richtlijn 2002/47 als een grondslag voor minimumharmonisatie dan wel voor volledige harmonisatie worden aangemerkt, dat wil zeggen, moet dat artikel aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten toestaat om de toepassing van deze bepaling uit te breiden tot personen die uitdrukkelijk zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijn? |
|
4) |
Is artikel 1, lid 2, onder e), van richtlijn 2002/47 een rechtstreeks toepasselijke bepaling? |
|
5) |
Indien het doel en de werkingssfeer van richtlijn 2002/47 beperkter zijn dan het werkelijke doel en de werkelijke werkingssfeer van de nationale wet, waarvan de vaststelling formeel werd gerechtvaardigd door de verplichting tot omzetting van de richtlijn, kan dan gebruikgemaakt worden van de uitlegging van die richtlijn om een op het nationale recht gebaseerde financiëlezekerheidsclausule die leidt tot een zakelijk zekerheidsrecht als in het hoofdgeding, nietig te verklaren? |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/24 |
Hogere voorziening ingesteld op 28 januari 2015 door Evonik Degussa GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 8 april 2015 in zaak T-341/12, Evonik Degussa GmbH/Europese Commissie
(Zaak C-162/15 P)
(2015/C 198/33)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Evonik Degussa GmbH (vertegenwoordigers: C. Steinle en C. von Köckritz, Rechtsanwälte, en A. Richter, Rechtsanwältin)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies van rekwirante
|
1. |
het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 28 januari 2015 in zaak T-341/12, Evonik Degussa GmbH tegen Europese Commissie, vernietigen; |
|
2. |
besluit C(2012) 3534 final van de Commissie van 24 mei 2012 in zaak COMP/38.620 — waterstofperoxide en perboraat — houdende afwijzing van een verzoek van Evonik Degussa om vertrouwelijke behandeling van gegevens in de beschikking in zaak COMP/38.620 — waterstofperoxide en perboraat –, krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU nietig verklaren; en |
|
3. |
de Commissie verwijzen in de kosten die rekwirante in de procedure voor het Gerecht en voor het Hof zijn opgekomen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante voert in totaal drie middelen in hogere voorziening aan.
Eerste middel in hogere voorziening: Het Gerecht heeft artikel 8 van besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (1) onjuist uitgelegd en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie niet was tekortgeschoten in haar motiveringsplicht en dat de raadadviseur-auditeur geen beoordelingsfout heeft gemaakt bij zijn beslissing over de bekendmaking van de litigieuze informatie. De poging van het Gerecht om de overwegingen die de medewerkers van het directoraat-generaal Concurrentie in hun briefwisseling met rekwirante hebben geformuleerd, „in” het besluit het besluit van de raadadviseur-auditeur „te leggen”, is niet alleen in tegenspraak met de duidelijke bewoordingen van het besluit van de raadadviseur-auditeur en berust daardoor op een kennelijke vertekening van de inhoud van het bestreden besluit, maar heeft ook afbreuk gedaan aan het recht van rekwirante op effectieve rechterlijke bescherming.
Tweede middel in hogere voorziening: Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de uitlegging van artikel 339 VWEU en van artikel 30 van verordening nr. 1/2003 (2). Ten onrechte is ervan uitgegaan dat de litigieuze, uit met het oog op clementie afgelegde verklaringen afkomstige informatie niet onder de geheimhoudingsplicht viel en dat het de Commissie op grond van artikel 30 van verordening nr. 1/2003 vrij stond die informatie bekend te maken. De bekendmaking, in een beschikking van de Commissie, van letterlijke passages uit met het oog clementie afgelegde verklaringen, komt neer op een gedeeltelijke openbaarmaking van de met het oog op clementie afgelegde verklaringen, wat volgens de punten 32 en volgende van de mededeling inzake medewerking van 2002 en punt 40 van de mededeling inzake medewerking van 2006 niet is toegestaan. Bovendien heeft het Gerecht de betekenis van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 (3), en de rechtspraak van het Hof van Justitie dienaangaande, in de context van de bekendmaking van passages uit beschikkingen van de Commissie verkeerd begrepen.
Derde middel in hogere voorziening: Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het rechtszekerheidsbeginsel en van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Het gaat er in zijn arrest ten onrechte vanuit dat de voorgenomen bekendmaking van een gedetailleerdere versie van de beschikking het legitieme vertrouwen van rekwirante niet schendt. De door de Commissie tegen rekwirante ingeleide mededingingsprocedure was afgesloten met de bekendmaking van een niet-vertrouwelijke versie van de beschikking in 2007. De bekendmaking van een gedetailleerdere niet-vertrouwelijke versie na de afsluiting van die procedure is niet toegestaan.
(2) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB 2003, L 1, blz. 1.
(3) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, PB L 145, blz. 43.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/26 |
Beroep ingesteld op 16 april 2015 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje
(Zaak C-172/15)
(2015/C 198/34)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Nicolae en J. Rius, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Spanje
Conclusies
|
— |
vaststellen, overeenkomstig artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat het Koninkrijk Spanje, doordat het nog niet alle havenveiligheidsbeoordelingen en havenveiligheidsplannen heeft goedgekeurd voor alle Spaanse havens die binnen de werkingssfeer vallen van richtlijn 2005/65/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 2, lid 3, en de artikelen 6 en 7 van deze richtlijn, die respectievelijk bepalen dat de lidstaten voor elke haven de grenzen vaststellen en dat zij de relevante havenveiligheidsbeoordelingen en havenveiligheidsplannen goedkeuren; |
|
— |
het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Op 5 september 2014 gaf het Koninkrijk Spanje toe dat er, met betrekking tot de 67 onder de betrokken regeling vallende havens, drie havenveiligheidsbeoordelingen en 18 havenveiligheidsplannen nog op goedkeuring wachtten.
Sindsdien hebben de Spaanse autoriteiten regelmatig informatie verstrekt over de vorderingen die werden gemaakt bij het ten uitvoer brengen van richtlijn 2005/65/EG. De Commissie heeft een laatste update dienaangaande ontvangen op 14 april 2015. Daaruit blijkt, in verband met de 67 onder de regeling in kwestie vallende havens, dat één havenveiligheidsbeoordeling en acht havenveiligheidsplannen nog moeten worden goedgekeurd.
De Commissie stelt bijgevolg vast dat het Koninkrijk Spanje op de datum van de laatste door haar ontvangen update niet heeft voldaan aan zijn verplichting om voor elke binnen de werkingssfeer van richtlijn 2005/65/EG vallende haven de grenzen vast te stellen en evenmin aan zijn verplichting om voor alle havens waarop die richtlijn van toepassing is, een veiligheidsbeoordeling en een veiligheidsplan uit te werken en goed te keuren.
Gerecht
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/27 |
Arrest van het Gerecht van 29 april 2015 — Staelen/Ombudsman
(Zaak T-217/11) (1)
((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Afhandeling door de Ombudsman van een klacht over het beheer van een lijst van geschikte kandidaten van een algemeen vergelijkend onderzoek - Onderzoeksbevoegdheden - Zorgvuldigheidsplicht - Verlies van een kans - Immateriële schade”))
(2015/C 198/35)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Claire Staelen (Bridel, Luxemburg) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Levi, M. Vandenbussche en A. Blot, vervolgens F. Wies en A. Hertzog en ten slotte V. Olana, advocaten)
Verwerende partij: Europese Ombudsman (vertegenwoordigers: G. Grill, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)
Voorwerp
Beroep tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van de afhandeling door de Europese Ombudsman van haar klacht over het slechte beheer van de lijst van geschikte kandidaten na algemeen vergelijkend onderzoek EUR/A/151/98, waarop zij als geslaagde kandidate vermeld stond
Dictum
|
1) |
De Europese Ombudsman wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 7 000 EUR aan Staelen. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
De Ombudsman draagt de helft van zijn eigen kosten alsmede de helft van de kosten van Staelen. |
|
4) |
Staelen draagt de helft van haar eigen kosten alsmede de helft van de kosten van de Ombudsman. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/27 |
Arrest van het Gerecht van 29 april 2015 — Total en Elf Aquitaine/Commissie
(Zaak T-470/11) (1)
((„Mededinging - Markt van methacrylaat - Geldboeten - Hoofdelijke aansprakelijkheid van moedermaatschappijen en hun dochteronderneming voor het inbreuk opleverende gedrag van deze laatste - Onmiddellijke en volledige betaling van de geldboete door de dochteronderneming - Verlaging van het bedrag van de geldboete van de dochteronderneming bij een arrest van het Gerecht - Brieven van de Commissie waarbij van de moedermaatschappijen betaling wordt geëist van het bedrag dat de Commissie aan de dochteronderneming heeft terugbetaald, vermeerderd met vertragingsrente - Beroep tot nietigverklaring - Handeling waartegen kan worden opgekomen - Ontvankelijkheid - Vertragingsrente”))
(2015/C 198/36)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Total SA (Courbevoie, Frankrijk) en Elf Aquitaine SA (Courbevoie) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Noël-Baron en É. Morgan de Rivery en vervolgens É. Morgan de Rivery en E. Lagathu, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin en V. Bottka, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van de brieven van de Commissie BUDG/DGA/C4/BM/s746396, van 24 juni 2011, en BUDG/DGA/C4/BM/s812886, van 8 juli 2011, of, subsidiair, tot verlaging van de geëiste bedragen, of, meer subsidiair, tot nietigverklaring van de van Elf Aquitaine geëiste vertragingsrente ten bedrage van 3 1 3 12 114,58 EUR, tot betaling waarvan Total ten belope van 1 9 1 91 296,03 EUR hoofdelijk gehouden is
Dictum
|
1) |
De brieven van de Commissie BUDG/DGA/C4/BM/s746396, van 24 juni 2011, en BUDG/DGA/C4/BM/s812886, van 8 juli 2011, worden nietig verklaard voor zover de Europese Commissie daarbij van Elf Aquitaine SA vertragingsrente ten bedrage van 3 1 3 12 114,58 EUR heeft gevorderd, tot betaling waarvan Total SA ten belope van 1 9 1 91 296,03 EUR hoofdelijk gehouden was. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
De Commissie zal twee vijfde van de kosten van Total en Elf Aquitaine en drie vijfde van haar eigen kosten dragen. Total en Elf Aquitaine zullen drie vijfde van hun eigen kosten en twee vijfde van de kosten van de Commissie dragen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/28 |
Arrest van het Gerecht van 30 april 2015 — Al-Chihabi/Raad
(Zaak T-593/11) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht - Onjuiste beoordeling - Eigendomsrecht - Recht op eerbiediging van het privéleven - Evenredigheid”))
(2015/C 198/37)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Fares Al-Chihabi (Aleppo, Syrië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Ruessmann en W. Berg, advocaten, vervolgens L. Ruessmann en J. Beck, solicitor)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Boelaert en T. Scharf, vervolgens T. Scharf en M. Konstantinidis, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011 houdende wijziging van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 228, blz. 16), verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 228, blz. 1), besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/273/GBVB (PB L 319, blz. 56), verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB L 16, blz. 1), besluit 2012/739/GBVB van de Raad van 29 november 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/782 (PB L 330, blz. 21), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1117/2012 van de Raad van 29 november 2012 tot uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 330, blz. 9), uitvoeringsverordening (EU) nr. 363/2013 van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB L 111, blz. 1), en besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 147, blz. 14), alsmede van alle latere wetgeving waarbij genoemde handelingen, voor zover zij verzoeker betreffen, worden gehandhaafd of vervangen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Fares Al-Chihabi wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie. |
|
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/29 |
Arrest van het Gerecht van 28 april 2015 — CHEMK en KF/Raad
(Zaak T-169/12) (1)
((„Dumping - Invoer van ferrosilicium van oorsprong uit onder meer Rusland - Gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek - Berekening van de dumpingmarge - Wijziging in omstandigheden - Duurzame aard”))
(2015/C 198/38)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) (Chelyabinsk, Rusland) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) (Novokuznetsk, Rusland) (vertegenwoordiger: B. Evtimov, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, aanvankelijk bijgestaan door G. Berrisch en A. Polcyn, advocaten, vervolgens door G. Berrisch en N. Chesaites, barrister, en ten slotte door D. Gerardin, advocaat)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk H. van Vliet, M. França en A. Stobiecka-Kuik, vervolgens M. França, A. Stobiecka-Kuik en J.-F. Brakeland, gemachtigden) en Euroalliages (Brussel, België) (vertegenwoordigers: O. Prost en M.-S. Dibling, advocaten)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 60/2012 van de Raad van 16 januari 2012 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek krachtens artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009 betreffende de antidumpingrechten op ferrosilicium van oorsprong uit onder meer Rusland (PB L 22, blz. 1), voor zover zij verzoeksters betreft
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) zullen hun eigen kosten dragen alsmede die van de Raad van de Europese Unie. |
|
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
|
4) |
Euroalliages zal haar eigen kosten dragen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/30 |
Arrest van het Gerecht van 30 april 2015 — VTZ e.a./Raad
(Zaak T-432/12) (1)
((„Dumping - Invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Kroatië - Definitief antidumpingrecht - Nieuw onderzoek bij vervallen van maatregel - Waarschijnlijkheid dat schade zich opnieuw voordoet - Belang van de Unie - Kennelijk onjuiste beoordeling - Motiveringsplicht”))
(2015/C 198/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Volžskij trubnyi zavod OAO (VTZ OAO) (Volzhsky, Rusland); Taganrogskij metallurgičeskij zavod OAO (Tagmet OAO) (Taganrog, Rusland); Sinarskij trubnyj zavod OAO (SinTZ OAO) (Kamensk-Ouralski, Rusland); en Severskij trubnyj zavod OAO (STZ OAO) (Polevskoy, Rusland) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, F. Di Gianni, G. Coppo en C. Van Hemelrijck, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Boelaert, gemachtigde, bijgestaan aanvankelijk door G. Berrisch en A. Polcyn, vervolgens door A. Polcyn en D. Geradin, advocaten)
Interveniërende partij aan verweersters zijde: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. França en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 585/2012 van de Raad van 26 juni 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Oekraïne, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Kroatië (PB L 174, blz. 5), voor zover zij de verzoekende partijen betreft
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Volžskij trubnyi zavod OAO (VTZ OAO), Taganrogskij metallurgičeskij zavod OAO (Tagmet OAO), Sinarskij trubnyj zavod OAO (SinTZ OAO) en Severskij trubnyj zavod OAO (STZ OAO) zullen hun eigen kosten alsook die van de Raad van de Europese Unie dragen. |
|
3) |
De Europese commissie zal haar eigen kosten dragen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/30 |
Arrest van het Gerecht van 29 april 2015 — Changshu City Standard Parts Factory en Ningbo Jinding Fastener/Raad
(Gevoegde zaken T-558/12 en T-559/12) (1)
([„Dumping - Invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit China - Wijziging van de verordening tot instelling van een definitief antidumpingrecht - Artikel 2, leden 10 en 11, van verordening (EG) nr. 1225/2009 - Berekening van de dumpingmarge - Correcties - Motiveringsplicht”])
(2015/C 198/40)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Changshu City Standard Parts Factory (Changshu City, China) en Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd (Ningbo, China) (vertegenwoordigers: R. Antonini en E. Monard, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Boelaert, gemachtigde, aanvankelijk bijgestaan door G. Berrich en A. Polcyn, vervolgens door A. Polcyn en ten slotte door D. Geradin, advocaten)
Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. França en T. Maxian Rusche, gemachtigden) en European Industrial Fasteners Institute AISBL (EIFI) (vertegenwoordigers: J. Bourgeois en R. Grasso, advocaten)
Voorwerp
Nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 924/2012 van de Raad van 4 oktober 2012 tot wijziging van verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 275, blz. 1)
Dictum
|
1) |
De beroepen worden verworpen. |
|
2) |
Changshu City Standard Parts Factory en Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd dragen naast hun eigen kosten die van de Raad van de Europese Unie en European Industrial Fasteners Institute AISBL (EIFI). |
|
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/31 |
Arrest van het Gerecht van 29 april 2015 — National Iranian Gas Company/Raad
(Zaak T-9/13) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Exceptie van onwettigheid - Onjuiste rechtsopvatting - Evenredigheid - Eigendomsrecht - Bevoegdheid van de Raad - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging - Heroverweging van de vastgestelde beperkende maatregelen - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming - Onjuiste beoordeling”))
(2015/C 198/41)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: The National Iranian Gas Company (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: E. Glaser en S. Perrotet, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro en M. Bishop, gemachtigden)
Voorwerp
Ten eerste, een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van artikel 1, punt 8, van besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58), en, ten tweede, een verzoek tot nietigverklaring van besluit 2012/635, uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16), en het bij brief van de Raad van 14 maart 2014 meegedeelde besluit, voor zover het de opname betreft van verzoeksters naam in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39), en in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
The National Iranian Gas Company wordt verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/32 |
Arrest van het Gerecht van 29 april 2015 — Bank of Industry and Mine/Raad
(Zaak T-10/13) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Ontvankelijkheid - Exceptie van onwettigheid - Onjuiste rechtsopvatting - Evenredigheid - Eigendomsrecht - Bevoegdheid van de Raad - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging - Heroverweging van de vastgestelde beperkende maatregelen - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming - Onjuiste beoordeling”))
(2015/C 198/42)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Bank of Industry and Mine (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: E. Glaser en S. Perrotet, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: V. Piessevaux en M. Bishop, gemachtigden)
Voorwerp
Ten eerste, een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van artikel 1, punt 8, van besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58), en, ten tweede, een verzoek tot nietigverklaring van besluit 2012/635, uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16), en het bij brief van de Raad van 14 maart 2014 meegedeelde besluit, voor zover het de opname betreft van verzoeksters naam in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39), en in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Bank of Industry and Mine wordt verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/33 |
Arrest van het Gerecht van 30 april 2015 — Polynt en Sitre/ECHA
(Zaak T-134/13) (1)
((„REACH - Identificatie van bepaalde inhalatieallergenen als zeer zorgwekkende stoffen - Even zorgwekkende stoffen - Beroep tot nietigverklaring - Rechtstreeks geraakt - Ontvankelijkheid - Rechten van de verdediging - Evenredigheid”))
(2015/C 198/43)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Polynt SpA (Scanzorosciate, Italië) en Sitre Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en T. Zbihlej, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verzoekende partijen: New Japan Chemical (Osaka, Japan) en REACh ChemAdvice GmbH (Kelkheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: B. Koopman, M. Bulterman en C. Schillemans, gemachtigden) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit ED/169/2012 van ECHA van 18 december 2012 betreffende de opname van zeer zorgwekkende stoffen in de lijst van kandidaatstoffen op grond van artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), voor zover dit besluit betrekking heeft op cyclohexaan-1,2-dicarbonzuuranhydride (EG nr. 201-604-9), cis-cyclohexaan-1,2-dicarbonzuuranhydride (EG nr. 236-086-3) en trans-cyclohexaan-1,2-dicarbonzuuranhydride (EG nr. 238-009-9)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Polynt SpA en Sitre Srl zullen, naast hun eigen kosten, ook de kosten van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) dragen. |
|
3) |
Het Koninkrijk der Nederlanden, de Europese Commissie, New Japan Chemical en REACh ChemAdvice GmbH zullen hun eigen kosten dragen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/33 |
Arrest van het Gerecht van 30 april 2015 — Hitachi Chemical Europe e.a./ECHA
(Zaak T-135/13) (1)
((„REACH - Identificatie van bepaalde inhalatieallergenen als zeer zorgwekkende stoffen - Even zorgwekkende stoffen - Beroep tot nietigverklaring - Rechtstreeks geraakt - Ontvankelijkheid - Rechten van de verdediging - Evenredigheid”))
(2015/C 198/44)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Hitachi Chemical Europe GmbH (Düsseldorf, Duitsland), Polynt SpA (Scanzorosciate, Italië) en Sitre Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en T. Zbihlej, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verzoekende partijen: REACh ChemAdvice GmbH (Kelkheim, Duitsland) en New Japan Chemical (Osaka, Japan) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: B. Koopman, M. Bulterman en C. Schillemans, gemachtigden) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit ED/169/2012 van ECHA van 18 december 2012 betreffende de opname van zeer zorgwekkende stoffen in de lijst van kandidaatstoffen op grond van artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), voor zover dit besluit betrekking heeft op hexahydromethylftaalzuuranhydride (EG nr. 247-094-1), hexahydro-4-methylftaalzuuranhydride (EG nr. 243-072-0), hexahydro-1-methylftaalzuuranhydride (EG nr. 256-356-4) en hexahydro-3-methylftaalzuuranhydride (EG nr. 260-566-1)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Hitachi Chemical Europe GmbH, Polynt SpA en Sitre Srl zullen, naast hun eigen kosten, ook de kosten van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) dragen. |
|
3) |
Het Koninkrijk der Nederlanden, de Europese Commissie, REACh ChemAdvice GmbH en New Japan Chemical zullen hun eigen kosten dragen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/34 |
Arrest van het Gerecht van 28 april 2015 — Saferoad RRS/BHIM (MEGARAIL)
(Zaak T-137/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk MEGARAIL - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 198/45)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Saferoad RRS GmbH (Weroth, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Czychowski, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Pohlmann, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 9 januari 2013 (zaak R 2536/2011-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken MEGARAIL als gemeenschapsmerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Saferoad RRS GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/35 |
Arrest van het Gerecht van 29 april 2015 — CC/Parlement
(Zaak T-457/13 P) (1)
((„Hogere voorziening - Incidentele hogere voorziening - Openbare dienst - Algemeen vergelijkend onderzoek - Fouten bij het beheer van de lijst van geslaagde kandidaten - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Materiële schade - Gewettigd vertrouwen - Verkeerde opvatting van de feiten - Verlies van een kans - Immateriële schade - Motiveringsplicht”))
(2015/C 198/46)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: CC (Bridel, Luxemburg) (vertegenwoordiger: G. Maximini, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Ecker en E. Despotopoulou, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 11 juli 2013, CC/Parlement (F-9/12, JurAmbt. EU:F:2013:116), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 11 juli 2013, CC/Parlement (F-9/12), wordt vernietigd. |
|
2) |
De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. |
|
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/35 |
Arrest van het Gerecht van 29 april 2015 — Hostel Tourist World/BHIM — WRI Nominees (HostelTouristWorld.com)
(Zaak T-566/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsbeeldmerk HostelTouristWorld.com - Ouder internationaal woordmerk HOSTELWORLD.COM - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Minimaal intrinsiek onderscheidend vermogen van het oudere merk - Verwarringsgevaar”])
(2015/C 198/47)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Hostel Tourist World, SL (Sevilla, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Bartrina Díaz, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: WRI Nominees Ltd (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Kelly en A. Payne, solicitors, vervolgens A. Payne, J. Llevat Vallespinosa en J.-Y. Teindas Maillard, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 26 augustus 2013 (zaak R 966/2012-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen WRI Nominees Ltd en Hostel Tourist World, SL
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Hostel Tourist World, SL wordt verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/36 |
Arrest van het Gerecht van 30 april 2015 — Steinbeck/BHIM — Alfred Sternjakob (BE HAPPY)
(Gevoegde zaken T-707/13 en T-709/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerken BE HAPPY - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 52, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 198/48)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Steinbeck GmbH (Fulda, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Heinrich en M. Fischer, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Alfred Sternjakob GmbH & Co. KG (Frankenthal, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Henn en S. Tepel, advocaten)
Voorwerp
Twee beroepen tegen de beslissingen van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 17 oktober 2013 (zaken R 31/2013-1 en R 32/2013-1) inzake twee nietigheidsprocedures tussen Alfred Sternjakob GmbH & Co. KG en Steinbeck GmbH
Dictum
|
1) |
De beroepen worden verworpen. |
|
2) |
Steinbeck GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/37 |
Arrest van het Gerecht van 29 april 2015 — Chair Entertainment Group/BHIM — Libelle (SHADOW COMPLEX)
(Zaak T-717/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SHADOW COMPLEX - Ouder gemeenschapswoordmerk BusinessShadow - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 198/49)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Chair Entertainment Group LLC (Provo, Utah, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: E. Armijo Chávarri, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Libelle AG (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Strauß, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 1 oktober 2013 (zaak R 776/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen Libelle AG en Chair Entertainment Group LLC
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Chair Entertainment Group LLC zal haar eigen kosten dragen, alsook die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM). |
|
3) |
Libelle AG zal haar eigen kosten dragen. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/37 |
Arrest van het Gerecht van 30 april 2015 — Tecalan/BHIM — Ensinger (TECALAN)
(Zaak T-100/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TECALAN - Ouder gemeenschapswoordmerk TECADUR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 198/50)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Tecalan GmbH (Grünberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Holthaus, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Ensinger GmbH (Nufringen, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Gründig-Schnelle, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 december 2013 (zaak R 2308/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen Ensinger GmbH en Tecalan GmbH
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Tecalan GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/38 |
Arrest van het Gerecht van 28 april 2015 — Volkswagen/BHIM (EXTRA)
(Zaak T-216/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor het gemeenschapswoordmerk EXTRA - Merk bestaande uit een reclameslogan - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 198/51)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Sander en J. Eberhardt, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Fischer, vervolgens A. Schifko, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 februari 2014 (zaak R 1788/2013-1), betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordteken EXTRA als gemeenschapsmerk.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Volkswagen AG wordt verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/38 |
Beschikking van het Gerecht van 21 april 2015 — Real Express/BHIM — MIP Metro (real)
(Zaak T-580/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk real - Oudere nationale beeldmerken Real en Real mark - Afwijzing van de oppositie - Regel 19, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95 - Regel 20, lid 1, van verordening nr. 2868/95”])
(2015/C 198/52)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Real Express Srl (Roemenië) (vertegenwoordiger: C. Anitoae, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: M. Rajh en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 16 september 2013 (zaak R 1519/2012-4) inzake een oppositieprocedure tussen Real Express SRL en MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond verklaard. |
|
2) |
Real Express SRL wordt verwezen in de kosten. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/39 |
Beroep ingesteld op 25 maart 2015 — Aanbestedingskalender e.a./Commissie
(Zaak T-138/15)
(2015/C 198/53)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Aanbestedingskalender BV (Ede, Nederland); Negometrix BV (Amsterdam, Nederland); CTM Solution BV (Breukelen, Nederland); Stillpoint Applications BV (Amsterdam, Nederland); en Huisinga Beheer BV (Amsterdam) (vertegenwoordigers: C. Dekker en L. Fiorilli, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
in overeenstemming met de artikelen 263 en 264 VWEU het gedeelte van besluit SA.34646 (2014/NN) (ex 2012/CP) — The Netherlands E-procurement platform TenderNed van de Europese Commissie van 18 december 2014, waarin wordt vastgesteld dat de activiteiten van TenderNed diensten van (niet-economisch) algemeen belang vormen en het uitvoeren en financieren van TenderNed daarom geen staatssteun is, nietig verklaren; |
|
— |
verwerende partij in haar eigen kosten verwijzen en in die van verzoekende partij, en |
|
— |
zodanige andere maatregelen te nemen als het Hof passend acht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen een middel aan.
|
1. |
Eerste middel: de Europese Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen, dat de diensten van TenderNed diensten van algemeen (niet-economisch) belang zijn.
|
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/40 |
Beroep ingesteld op 1 april 2015 — LG Developpement/BHIM — Bayerische Motoren Werke (MINICARGO)
(Zaak T-160/15)
(2015/C 198/54)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LG Developpement (Baud, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Sion, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bayerische Motoren Werke AG (München, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager: verzoekster
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk bevattende het woordelement „MINICARGO” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 278 751
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 januari 2015 in zaak R 596/2014-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/40 |
Beroep ingesteld op 2 april 2015 — Gramberg/BHIM — Mahdavi Sabet (Beschermingshoes voor mobiele telefoons)
(Zaak T-166/15)
(2015/C 198/55)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Claus Gramberg (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Kettler, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sorouch Mahdavi Sabet (Parijs, Frankrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken model: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 1 968 496-0002
Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 13 januari 2015 in zaak R 460/2013-3
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing en nietigverklaring van gemeenschapsmodel nr. 1 968 496-0002; subsidiair |
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing en terugverwijzing van de zaak naar de kamer van beroep om opnieuw te beslissen over de nietigheid van gemeenschapsmodel nr. 1 968 496-0002; |
|
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 5, lid 1, onder b), van verordening nr. 6/2002; |
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/41 |
Beroep ingesteld op 9 april 2015 — Grandel/BHIM — The Colomer Group Spain (Beautygen)
(Zaak T-177/15)
(2015/C 198/56)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Dr. Grandel GmbH (Augsburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Dollinger, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The Colomer Group Spain, SL [Cornellá de Llobregat (Barcelona), Spanje]
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Beautygen”– inschrijvingsaanvraag nr. 11 623 105
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 9 februari 2015 in zaak R 1430/2014-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/42 |
Beroep ingesteld op 17 april 2015 — Compagnia Trasporti Pubblici e.a./Commissie
(Zaak T-188/15)
(2015/C 198/57)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partijen: Compagnia Trasporti Pubblici SpA (Arzano, Italië), Atap — Azienda Trasporti Automobilistici Pubblici delle Province di Biella e Vercelli SpA (Biella, Italië), Actv SpA (Venetië, Italië), Ferrovie Appulo Lucane Srl (Bari, Italië), Asstra Associazione Trasporti (Rome, Italië), en Associazione Nazionale Autotrasporto Viaggiatori (ANAV) (Rome) (vertegenwoordiger: M. Malena, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht het bestreden besluit nietig te verklaren wat de punten en onderdelen betreft waartegen het beroep is gericht.
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die in zaak T-187/15, Compagnia Trasporti Pubblici e.a./Commissie.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/42 |
Beroep ingesteld op 16 april 2015 — Intervog/BHIM (meet me)
(Zaak T-190/15)
(2015/C 198/58)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Intervog (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M.-R. Hirsch, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „meet me” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 010 781
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 11 februari 2015 in zaak R 845/2014-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (ontoereikende motivering); |
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (onjuiste beoordeling bij het onderzoek van het onderscheidend vermogen van het merk); |
|
— |
Schending van het gelijkheidsbeginsel. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/43 |
Beroep ingesteld op 21 april 2015 — Bodegas Williams & Humbert/BHIM — Central Hisumer (Botanic Williams & Humbert London Dry Gin)
(Zaak T-193/15)
(2015/C 198/59)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Bodegas Williams & Humbert, SA (Cádiz, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Gómez López, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Central Hisumer, SL (Orihuela, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk in blauw, grijs, wit en zwart met de woordelementen „Botanic Williams & Humbert London Dry Gin” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 184 819
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 februari 2015 in zaak R 594/2014-4
Conclusies
|
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 9 december 2010 in zaak R 594/2014-4 strijdig met verordening (EG) nr. 207/2009 verklaren voor zover daarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling van het BHIM van 20 december 2013 in oppositieprocedure nr. B 2 128 026 en bijgevolg inschrijving van samengesteld gemeenschapsmerk nr. 11 184 819 „BOTANIC WILLIAMS & HUMBERT LONDON DRY GIN” voor klasse 33 afwijzen; |
|
— |
inschrijving toestaan van samengesteld gemeenschapsmerk nr. 11 184 819 „BOTANIC WILLIAMS & HUMBERT LONDON DRY GIN” voor klasse 33, aangezien het verbod van artikel 8, leden 1, onder b), en 5, van verordening nr. 207/2009 niet van toepassing is. |
|
— |
verwijzing van het BHIM en in voorkomend geval van interveniënte, in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/44 |
Beroep ingesteld op 20 april 2015 — Costa/Parlement
(Zaak T-197/15)
(2015/C 198/60)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Paolo Costa (Venetië, Italië) (vertegenwoordigers: G. Orsoni en M. Romeo, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 25 februari 2015 en alle aan dit besluit voorafgaande, daarop betrekking hebbende en daaropvolgende handelingen, waaronder de op 27 februari 2015 betekende „note de débit”, nietig verklaren in de zin van de artikelen 263 en 264 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-15/15, Costa/Parlement.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/44 |
Beroep ingesteld op 22 april 2015 — Unicorn/BHIM — Mercilink Equipment Leasing (UNICORN)
(Zaak T-201/15)
(2015/C 198/61)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Unicorn a.s. (Praag, Tsjechië) (vertegenwoordiger: L. Lorenc, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mercilink Equipment Leasing Ltd (Limassol, Cyprus)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „UNICORN” — gemeenschapsmerk nr. 5 992 805
Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 16 februari 2015 in zaak R 1699/2014-5
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
het BHIM heeft niet naar behoren rekening gehouden met de door verzoekster overgelegde bewijzen; |
|
— |
het BHIM heeft de in het Tsjechisch opgestelde bewijzen niet in aanmerking genomen; |
|
— |
het BHIM heeft ten onrechte geoordeeld dat de oudere merken een goede reputatie hadden. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/45 |
Beroep ingesteld op 23 april 2015 — Zitro IP/BHIM (WORLD OF BINGO)
(Zaak T-202/15)
(2015/C 198/62)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Zitro IP Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „WORLD OF BINGO” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 669 396
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 februari 2015 in zaak R 1899/2014-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009; |
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/46 |
Beroep ingesteld op 23 april 2015 — Zitro IP/BHIM (WORLD OF BINGO)
(Zaak T-203/15)
(2015/C 198/63)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Zitro IP Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „WORLD OF BINGO” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 552 162
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 februari 2015 in zaak R 1900/2014-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009; |
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/46 |
Beroep ingesteld op 23 april 2015 — Aldi/BHIM — Miquel Alimentació Grup (Gourmet)
(Zaak T-212/15)
(2015/C 198/64)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Aldi GmbH & Co. KG (Mülheim an der Ruhr, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Fürsen, N. Lützenrath, U. Rademacher en N. Bertram, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Miquel Alimentació Grup, SA (Vilamalla, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: verzoekster
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „Gourmet” — inschrijvingsaanvraag nr. 9 310 269
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 24 februari 2015 in zaak R 314/2014-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM; |
|
— |
verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 |
Gerecht voor ambtenarenzaken
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/48 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 29 april 2015 — Todorova Androva/Raad
(Zaak F-78/12) (1)
((Openbare dienst - Bevordering - Bevorderingronde 2011 - Niet-plaatsing op de lijst van voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren - Artikel 45 van het Statuut - Diensttijd van twee jaar in de rang - Niet in aanmerking nemen van de diensttijd als tijdelijk functionaris - Verschil in behandeling op grond van de juridische aard van de aanstelling van de betrokken werknemers - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 4 - Mogelijkheid van beroep daarop - Uitgesloten))
(2015/C 198/65)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Viara Todorova Androva (Sint-Genesius-Rode, België) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Herrmann en M. Bauer, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden)
en
Rekenkamer van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Kennedy, N.Scafarto en K. Zavřelová, gemachtigden, vervolgens N. Scafarto, gemachtigde)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Raad om verzoekster niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die voor 2011 in aanmerking komen voor bevordering
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Todorova Androva draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie. |
|
3) |
De Europese Commissie en de Rekenkamer van de Europese Unie dragen hun eigen kosten. |
(1) PB C 295 van 29.9.2012, blz. 34.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/48 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 29 april 2015 — CJ/ECDC
(Zaken F-159/12 en F-161/12) (1)
((Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Beëindiging - Verbreking van vertrouwensrelatie - Recht om te worden gehoord - Schending))
(2015/C 198/66)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: CJ (vertegenwoordiger: V. Kolias, advocaat)
Verwerende partij: Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Trott, gemachtigde, A. Duron en D. Waelbroeck, advocaten, vervolgens J. Mannheim en A. Daume, gemachtigden, A. Duron en D. Waelbroeck, advocaten)
Voorwerp van zaak F-159/12
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoekers overeenkomst te beëindigen, hem te herplaatsen in zijn functie en hem het verschil te betalen tussen de bezoldiging die hij had kunnen blijven ontvangen en de vergoeding die hij ontvangt, vermeerderd met rente
Voorwerp van zaak F-161/12
Verzoek om betaling van een vergoeding voor de immateriële schade die verzoeker door zijn ontslag heeft geleden
Dictum
|
1) |
Het besluit van de directeur van het Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding van 24 februari 2012 tot beëindiging van de overeenkomst van arbeidscontractant van CJ wordt nietig verklaard. |
|
2) |
Het beroep in zaak F-159/12 wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Het beroep in zaak F-161/12 wordt verworpen. |
|
4) |
In zaak F-159/12 draagt elke partij haar eigen kosten. |
|
5) |
In zaak F-161/12 draagt CJ zijn eigen kosten en wordt hij verwezen in de kosten van het Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding. |
|
6) |
In zaak F-159/12 wordt CJ veroordeeld tot betaling van een bedrag van 2 000 EUR aan het Gerecht ter vergoeding van een deel van de vermijdbare kosten die het heeft moeten maken. |
(1) PB C 63 van 2.3.2013, blz. 26 en PB C 55 van 23.2.2013, blz. 27.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/49 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 29 april 2015 — Ibánez Martínez/Parlement
(Zaak F-17/14) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Toekenning van meritepunten - Advies van het beoordelingscomité - Ruime beoordelingsbevoegdheid van de administratie - Gelijke behandeling))
(2015/C 198/67)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Carlos Ibánez Martínez (Sint-Pieters-Leeuw, België) (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: V. Montebello-Demogeot en N. Chemaï, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2012 niet drie meritepunten te geven
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Ibáñez Martínez draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement. |
(1) PB C 184 van 16.6.2014, blz. 41.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/50 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 30 april 2015 — Maraoud/EDEO
(Zaak F-71/14) (1)
((Openbare dienst - Personeel van EDEO - Arbeidscontractant - Dienstreis in een derde land - Ongeval tijdens de uitoefening van de functie - Toelage voor bijzondere levensomstandigheden - Niet-opgenomen verlofdagen - Overname van zorg - Niet-eerbiediging van de precontentieuze procedure - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))
(2015/C 198/68)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Hayet Maraoud (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. F. de Castro Fernandez en J.-L. Gillain, advocaten)
Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (vertegenwoordigers: S. Marquardt en M. Silva, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoekster niet langer de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden (TBL), de aanvullende toelage (AT) gelet op de levensomstandigheden in haar plaats van tewerkstelling en een dagvergoeding (DV) te betalen, alsmede verzoek om betaling van 49 in 2012 niet-opgenomen verlofdagen en verzoek om vergoeding van de schade als gevolg van het feit dat verzoekster na haar arbeidsongeval geen bijstand heeft genoten en in de steek is gelaten
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Maraoud draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Dienst voor extern optreden. |
(1) PB C 388 van 3.11.2014, blz. 29.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/50 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 27 april 2015 — Meyer/Commissie
(Zaak F-90/14) (1)
((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Bezoldiging - Gezinstoelagen - Weigering van de toelage voor een kind ten laste - Artikel 2, lid 3, sub b, van bijlage VII bij het Statuut - Kind van 18 tot 26 jaar dat een school- of beroepsopleiding volgt - Schooltoelage - Artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut - Kind dat regelmatig en voltijds een onderwijsinstelling bezoekt - Onderbreking van de studie - Beroep kennelijk ongegrond))
(2015/C 198/69)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Ronald Meyer (Tallinn, Estland) (vertegenwoordiger: H.-R. Ilting, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en T. S. Bohr, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om, ten eerste, het besluit nietig te verklaren om verzoeker met ingang van 1 september 2013 geen toelage voor een kind ten laste te geven, omdat zijn kind geen activiteit meer volgde die wordt erkend als „school- of beroepsopleiding” in de zin van artikel 2 van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut en, ten tweede, zijn werkgever te gelasten om hem die toelage te blijven betalen en hem met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2013 alle ziektekosten voor zijn kind te vergoeden
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Meyer draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie. |
(1) PB C 448 van 15.12.2014, blz. 39.
|
15.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 198/51 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 april 2015 — Dimitriou/ENISA
(Zaak F-112/13) (1)
(2015/C 198/70)
Procestaal: Grieks
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 85 van 22.3.2014, blz. 26.