ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 142

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
29 april 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2015/C 142/01

Besluit van de Raad van 20 april 2015 houdende benoeming van een lid van de raad van bestuur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid

1

2015/C 142/02

Kennisgeving aan de personen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2013/255/GBVB van de Raad en van Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië van toepassing zijn

3

 

Europese Commissie

2015/C 142/03

Wisselkoersen van de euro

4

2015/C 142/04

Kennisgeving van de stopzetting van de stappen ten aanzien van een derde land dat op 26 november 2013 in kennis is gesteld van de mogelijkheid dat het als niet-meewerkend derde land wordt geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

5

2015/C 142/05

Kennisgeving van de stopzetting van de stappen ten aanzien van een derde land dat op 10 juni 2014 in kennis is gesteld van de mogelijkheid dat het als niet-meewerkend derde land wordt geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

6

2015/C 142/06

Besluit van de Commissie van 21 april 2015 inzake de kennisgeving aan een derde land van de mogelijkheid dat het wordt aangemerkt als derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij

7

2015/C 142/07

Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en machtsposities uitgebracht op zijn bijeenkomst van 2 december 2013 betreffende een ontwerpbesluit in zaak AT.39685(1) Fentanyl — Rapporteur: Letland

18

2015/C 142/08

Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en machtsposities uitgebracht op zijn bijeenkomst van 6 december 2013 betreffende een ontwerpbesluit in zaak AT.39685(2) Fentanyl — Rapporteur: Letland/Verenigd Koninkrijk

19

2015/C 142/09

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur — Fentanyl (AT.39685)

20

2015/C 142/10

Samenvatting van het besluit van de Commissie van 10 december 2013 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Zaak AT.39685 — Fentanyl) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8870)

21

 

Rekenkamer

2015/C 142/11

Speciaal verslag nr. 4/2015 Technische bijstand: welke bijdrage heeft deze geleverd tot landbouw en plattelandsontwikkeling?

23

2015/C 142/12

Speciaal verslag nr. 5/2015 Zijn financiële instrumenten een succesvol en veelbelovend instrument op het gebied van plattelandsontwikkeling?

23


 

V   Bekendmakingen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2015/C 142/13

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.7624 — KKR/Comcast/Pentech/Piton/Scottish Enterprise/Shamrock/FanDuel/JV) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

24

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2015/C 142/14

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

25

2015/C 142/15

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

29


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 april 2015

houdende benoeming van een lid van de raad van bestuur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid

(2015/C 142/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name artikel 25, lid 1,

Gezien de lijst van kandidaten die de Europese Commissie bij de Raad heeft ingediend,

Gezien het standpunt van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is essentieel dat de onafhankelijkheid, het hoog wetenschappelijk niveau, de transparantie en de efficiëntie van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gewaarborgd zijn. Ook de samenwerking met de lidstaten is onontbeerlijk.

(2)

Een lid van de raad van bestuur van de EFSA, mevrouw Valérie BADUEL, heeft ontslag genomen. Er moet derhalve een nieuw lid worden benoemd voor de resterende duur van haar ambtstermijn.

(3)

Met het oog op de benoeming van een nieuw lid van de raad van bestuur van de EFSA, heeft de Raad de door de Commissie voorgelegde lijst op basis van de door haar verstrekte gegevens en in het licht van het standpunt van het Europees Parlement onderzocht. Het doel is ervoor te zorgen dat de hoogste graad van bekwaamheid, een uitgebreide relevante deskundigheid, bijvoorbeeld op het gebied van management en overheidsadministratie, en een zo breed mogelijke geografische spreiding in de Unie verzekerd zijn.

(4)

Op grond van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 178/2002 moeten vier leden van de raad van bestuur van de EFSA banden hebben met organisaties die consumenten en andere belangengroepen met betrekking tot de voedselketen vertegenwoordigen. Momenteel hebben vier leden reeds dergelijke banden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2016 wordt de volgende persoon benoemd tot lid van de raad van bestuur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid:

de heer Michael WINTER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 20 april 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

J. DŪKLAVS


(1)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/3


Kennisgeving aan de personen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2013/255/GBVB van de Raad en van Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië van toepassing zijn

(2015/C 142/02)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen en entiteiten die vermeld staan in bijlage I bij Besluit 2013/255/GBVB van de Raad (1) en in bijlage II bij Verordening nr. 36/2012 van de Raad (2) betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Syrië.

De Raad is voornemens de motiveringen te wijzigen ten aanzien van de hierna genoemde personen: de heer Ali Mamlouk, de heer Rustum Ghazali, de heer Faruq Al Shara' en brigadier-generaal Rafiq Shahadah (respectievelijk nrs. 3, 11, 16 en 37 in de lijst in bijlage I bij Besluit 2013/255/GBVB en in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012).

De betrokkenen wordt hierbij meegedeeld dat zij vóór 11 mei 2015 bij de Raad een verzoek tot verkrijging van de beoogde motivering kunnen indienen op het volgende adres:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

DG C 1C

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu


(1)  PB L 147 van 1.6.2013, blz. 14.

(2)  PB L 16 van 19.1.2012, blz. 1.


Europese Commissie

29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/4


Wisselkoersen van de euro (1)

28 april 2015

(2015/C 142/03)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,0927

JPY

Japanse yen

130,09

DKK

Deense kroon

7,4607

GBP

Pond sterling

0,71500

SEK

Zweedse kroon

9,3808

CHF

Zwitserse frank

1,0464

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

8,3920

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

27,471

HUF

Hongaarse forint

301,35

PLN

Poolse zloty

4,0015

RON

Roemeense leu

4,4026

TRY

Turkse lira

2,9161

AUD

Australische dollar

1,3752

CAD

Canadese dollar

1,3188

HKD

Hongkongse dollar

8,4696

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,4226

SGD

Singaporese dollar

1,4433

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 167,18

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

13,0108

CNY

Chinese yuan renminbi

6,7806

HRK

Kroatische kuna

7,5860

IDR

Indonesische roepia

14 149,02

MYR

Maleisische ringgit

3,8755

PHP

Filipijnse peso

48,320

RUB

Russische roebel

57,0315

THB

Thaise baht

35,611

BRL

Braziliaanse real

3,1786

MXN

Mexicaanse peso

16,7325

INR

Indiase roepie

68,9985


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/5


Kennisgeving van de stopzetting van de stappen ten aanzien van een derde land dat op 26 november 2013 in kennis is gesteld van de mogelijkheid dat het als niet-meewerkend derde land wordt geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

(2015/C 142/04)

De Europese Commissie (de Commissie) heeft de stappen stopgezet die op 26 november 2013 in het kader van de bestrijding van IOO-visserij tegen de Republiek Korea zijn gezet op grond van Besluit 2013/C 346/03 van de Commissie (1) inzake de kennisgeving aan derde landen van de mogelijkheid dat zij door de Commissie als niet-meewerkende derde landen worden geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (2) (de IOO-verordening).

1.   Rechtskader

Krachtens artikel 32 van de IOO-verordening moet de Commissie derde landen in kennis stellen van de mogelijkheid dat zij als niet-meewerkend land worden geïdentificeerd. Die kennisgeving is voorlopig. De kennisgeving aan derde landen van de mogelijkheid dat zij als niet-meewerkend land worden geïdentificeerd, vindt plaats op grond van de in artikel 31 van de IOO-verordening vastgestelde criteria.

De Commissie moet alle in artikel 32 vastgestelde stappen ten aanzien van deze landen nemen. Met name moet zij in de kennisgeving melding maken van de essentiële feiten en overwegingen die ten grondslag liggen aan die identificatie en van de gelegenheid die aan die landen wordt geboden om een antwoord en andere relevante informatie te bezorgen, bijvoorbeeld bewijsmateriaal dat de identificatie weerlegt, of, indien van toepassing, een actieplan met het oog op verbetering en de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verhelpen.

De Commissie moet de betrokken derde landen voldoende tijd geven om op de kennisgeving te antwoorden, alsmede een redelijke termijn om de situatie te verhelpen.

2.   Procedure

Op 26 november 2013 heeft de Commissie de Republiek Korea in kennis gesteld van de mogelijkheid dat zij zou worden geïdentificeerd als derde land dat niet-meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij).

De Commissie heeft benadrukt dat de Republiek Korea kon voorkomen als niet-meewerkend land te worden geïdentificeerd indien het met de Commissie zou samenwerken op basis van een actieplan om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen.

De Commissie is met de Republiek Korea een dialoog aangegaan. Dit land heeft mondeling en schriftelijk opmerkingen gemaakt die de Commissie in overweging heeft genomen en waarmee zij rekening heeft gehouden. De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en verifiëren van alle gegevens die zij noodzakelijk achtte.

De Republiek Korea heeft de maatregelen ingevoerd die nodig zijn om de betrokken IOO-activiteiten stop te zetten en dergelijke activiteiten in de toekomst te voorkomen en heeft handelen of nalaten gecorrigeerd dat aanleiding heeft gegeven tot de kennisgeving van de mogelijkheid te worden geïdentificeerd als land dat niet meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij.

3.   Conclusie

In de gegeven omstandigheden besluit de Commissie, na onderzoek van de hierboven uiteengezette overwegingen, tot stopzetting van de stappen die op grond van artikel 32 van de IOO-verordening ten aanzien van de Republiek Korea zijn gezet in verband met de taken die zij krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen wat betreft de te ondernemen actie om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. De Commissie heeft de betrokken bevoegde autoriteiten hiervan officieel in kennis gesteld.

De hierboven bedoelde stopzetting sluit niet uit dat de Commissie of de Raad in de toekomst verdere stappen zet wanneer uit feiten blijkt dat een land zich niet kwijt van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen wat betreft de te ondernemen actie om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.


(1)  PB C 346 van 27.11.2013, blz. 26.

(2)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/6


Kennisgeving van de stopzetting van de stappen ten aanzien van een derde land dat op 10 juni 2014 in kennis is gesteld van de mogelijkheid dat het als niet-meewerkend derde land wordt geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

(2015/C 142/05)

De Europese Commissie (de Commissie) heeft de stappen stopgezet die op 10 juni 2014 in het kader van de bestrijding van IOO-visserij tegen de Republiek der Filipijnen zijn gezet op grond van Besluit 2014/C 185/03 van de Commissie (1) inzake de kennisgeving aan een derde land van de mogelijkheid dat het land door de Commissie als niet-meewerkend derde land wordt geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (2) (de IOO-verordening).

1.   Rechtskader

Krachtens artikel 32 van de IOO-verordening moet de Commissie derde landen in kennis stellen van de mogelijkheid dat zij als niet-meewerkend land worden geïdentificeerd. Die kennisgeving is voorlopig. De kennisgeving aan derde landen van de mogelijkheid dat zij als niet-meewerkend land worden geïdentificeerd, vindt plaats op grond van de in artikel 31 van de IOO-verordening vastgestelde criteria.

De Commissie moet alle in artikel 32 vastgestelde stappen ten aanzien van deze landen nemen. Met name moet zij in de kennisgeving melding maken van de essentiële feiten en overwegingen die ten grondslag liggen aan die identificatie en van de gelegenheid die aan die landen wordt geboden om een antwoord en andere relevante informatie te bezorgen, bijvoorbeeld bewijsmateriaal dat de identificatie weerlegt, of, indien van toepassing, een actieplan met het oog op verbetering en de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verhelpen.

De Commissie moet de betrokken derde landen voldoende tijd geven om op de kennisgeving te antwoorden, alsmede een redelijke termijn om de situatie te verhelpen.

2.   Procedure

Op 10 juni 2014 heeft de Commissie de Republiek der Filipijnen in kennis gesteld van de mogelijkheid dat zij zou worden geïdentificeerd als derde land dat niet-meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij).

De Commissie heeft benadrukt dat de Republiek der Filipijnen kon voorkomen als niet-meewerkend land te worden geïdentificeerd indien zij met de Commissie zou samenwerken op basis van een actieplan om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen.

De Commissie is met de Republiek der Filipijnen een dialoog aangegaan. Dit land heeft mondeling en schriftelijk opmerkingen gemaakt die de Commissie in overweging heeft genomen en waarmee zij rekening heeft gehouden. De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en verifiëren van alle gegevens die zij noodzakelijk achtte.

De Republiek der Filipijnen heeft de maatregelen ingevoerd die nodig zijn om de betrokken IOO-activiteiten stop te zetten en dergelijke activiteiten in de toekomst te voorkomen en heeft handelen of nalaten gecorrigeerd dat aanleiding heeft gegeven tot de kennisgeving van de mogelijkheid te worden geïdentificeerd als land dat niet meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij.

3.   Conclusie

In de gegeven omstandigheden besluit de Commissie, na onderzoek van de hierboven uiteengezette overwegingen, tot stopzetting van de stappen die op grond van artikel 32 van de IOO-verordening ten aanzien van de Republiek der Filipijnen zijn gezet in verband met de taken die zij krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen wat betreft de te ondernemen actie om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. De Commissie heeft de betrokken bevoegde autoriteiten hiervan officieel in kennis gesteld.

De hierboven bedoelde stopzetting sluit niet uit dat de Commissie of de Raad in de toekomst verdere stappen zet wanneer uit feiten blijkt dat een land zich niet kwijt van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen wat betreft de te ondernemen actie om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.


(1)  PB C 185 van 17.6.2014, blz. 17.

(2)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/7


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 21 april 2015

inzake de kennisgeving aan een derde land van de mogelijkheid dat het wordt aangemerkt als derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij

(2015/C 142/06)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (1), en met name artikel 32,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   INLEIDING

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 (hierna de „IOO-verordening” genoemd) is een EU-systeem vastgesteld om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (hierna „IOO-visserij” genoemd) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(2)

Hoofdstuk VI van de IOO-verordening heeft betrekking op de identificatie van niet-meewerkende derde landen, de stappen met betrekking tot die landen, de vaststelling van een lijst van die landen, de schrapping van landen van die lijst, de bekendmaking van die lijst en noodmaatregelen.

(3)

Krachtens artikel 32 van de IOO-verordening moet de Commissie de derde landen in kennis stellen van de mogelijkheid dat zij als niet-meewerkend derde land worden aangemerkt. Die kennisgeving is voorlopig. Zij moet worden gebaseerd op de criteria die zijn vastgesteld in artikel 31 van de IOO-verordening. Voorts moet de Commissie alle in artikel 32 van die verordening vastgestelde stappen nemen ten aanzien van de betrokken derde landen. Met name moet de Commissie in de kennisgeving melding maken van de essentiële feiten en overwegingen die aan die aanmerking ten grondslag liggen en van de gelegenheid die aan die landen wordt geboden om te antwoorden en bewijsmateriaal voor te leggen dat de argumenten voor de aanmerking weerlegt of, indien van toepassing, een actieplan om de situatie te verbeteren en de maatregelen die worden genomen om de situatie recht te zetten. De Commissie moet de in kennis gestelde derde landen voldoende tijd geven om op de kennisgeving te antwoorden, alsmede een redelijke termijn om de situatie te verhelpen.

(4)

Krachtens artikel 31 van de IOO-verordening moet de Commissie derde landen identificeren die naar haar mening niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij. Een derde land moet als niet-meewerkend worden aangemerkt indien het zich niet kwijt van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat moet vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(5)

Om derde landen als niet-meewerkend aan te merken moet worden uitgegaan van de beoordeling van alle in artikel 31, lid 2, van de IOO-verordening bedoelde informatie.

(6)

Overeenkomstig artikel 33 van de IOO-verordening moet de Raad een lijst van niet-meewerkende derde landen opstellen. Op die landen zijn onder meer de in artikel 38 van de IOO-verordening vastgestelde maatregelen van toepassing.

(7)

Op grond van artikel 20, lid 1, van de IOO-verordening kunnen vangstcertificaten die zijn gevalideerd door derde landen die vlaggenstaat zijn, slechts worden aanvaard indien de Commissie van die derde landen een kennisgeving heeft ontvangen van de regelingen die zij hebben ingesteld voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen die hun vissersvaartuigen moeten naleven.

(8)

Overeenkomstig artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening moet de Commissie administratief met derde landen samenwerken op gebieden in verband met de uitvoering van die verordening.

2.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN HET KONINKRIJK THAILAND

(9)

De Commissie heeft de kennisgeving door het Koninkrijk Thailand als vlaggenstaat overeenkomstig artikel 20 van de IOO-verordening op 6 oktober 2009 ontvangen.

(10)

Van 18 tot en met 22 april 2011 heeft de Commissie met steun van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EBVC) een dienstbezoek aan Thailand afgelegd in het kader van de in artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening bedoelde administratieve samenwerking.

(11)

Doel van het bezoek was informatie te verifiëren over de regelingen van Thailand voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen, over de door Thailand genomen maatregelen ter uitvoering van zijn verplichtingen in de strijd tegen de IOO-visserij en over de uitvoering van de vangstcertificeringsregeling van de Unie.

(12)

Het eindverslag over het bezoek is op 30 juni 2011 aan Thailand toegezonden.

(13)

Op 27 april 2012 heeft een technische vergadering tussen Thailand en de diensten van de Commissie plaatsgevonden. Thailand heeft een overzicht gegeven van de laatste ontwikkelingen bij de tenuitvoerlegging van de IOO-verordening sinds april 2011 en heeft het volgende voorgelegd: een herziene visserijwet, die door het kabinet was aanvaard en klaar was om door de senaat en het parlement te worden aangenomen, een programma voor een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen, dat was opgestart en waarvan de verdere uitrol voor 2013 was gepland en een definitief ontwerp voor een nationaal actieplan inzake IOO-visserij, dat klaar was om te worden vertaald.

(14)

Tijdens een follow-upbezoek aan Thailand van 9 tot 12 oktober 2012 heeft de Commissie nagegaan welke maatregelen naar aanleiding van het eerste bezoek waren genomen.

(15)

Het eindverslag over het bezoek is op 9 november 2012 aan Thailand bezorgd.

(16)

Thailand heeft op 29 november 2012 aanvullende informatie verstrekt, en op 23 januari 2013 zijn opmerkingen over het verslag van het bezoek van november 2012.

(17)

Op 15 februari heeft de Commissie geantwoord op de opmerkingen in het verslag van Thailand van 23 januari 2013.

(18)

Thailand heeft op 11 april 2013 aanvullende informatie verstrekt in de vorm van een actieplan om de traceringssystemen voor ingevoerde visserijproducten te verbeteren.

(19)

Tijdens een follow-upbezoek aan Thailand op 8 en 9 oktober 2014 heeft de Commissie nagegaan welke maatregelen naar aanleiding van het bezoek van oktober 2012 waren genomen.

(20)

Het eindverslag over het bezoek is op 29 oktober 2014 aan Thailand toegezonden. De Commissie heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat er weinig of geen vooruitgang was geboekt ten aanzien van de kritieke zwakke punten die al in 2011 aan het licht waren gekomen.

(21)

Op 19 november 2014 heeft een vergadering tussen Thailand en de diensten van de Commissie plaatsgevonden, waarin Thailand aanvullende opmerkingen heeft gemaakt. Na die vergadering heeft Thailand een aantal schriftelijke bijdragen geleverd. Op 28 januari 2015 heeft Thailand een niet-officiële versie van de herziene visserijwet voorgelegd, die op 9 januari 2015 was gepubliceerd (referentie Visserijwet B.E. 2558 (2015)).

(22)

Thailand is lid van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC). Thailand heeft het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (het UNCLOS) van 1982 geratificeerd.

(23)

Om te beoordelen of Thailand zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat naleeft die zijn opgenomen in de in overweging 22 bedoelde internationale overeenkomsten en zijn vastgesteld door de in die overweging genoemde betrokken regionale organisatie voor visserijbeheer (ROVB), heeft de Commissie alle informatie die zij hiertoe nodig acht, verzameld en geanalyseerd. De op dit ogenblik belangrijkste wettekst voor het Thaise visserijbeheer is de Visserijwet van 1947. De herziene versie die in januari 2015 is gepubliceerd, wordt naar verwachting van kracht in 2015. Ter aanvulling van deze wet zijn er een aantal ministeriële regelingen en kennisgevingen betreffende de technische aspecten van het visserijbeheer. De meeste van deze teksten zijn meer dan 10 jaar oud en zijn niet meer bijgewerkt. De Thaise autoriteiten hebben erkend dat het noodzakelijk is de visserijwet te herzien en zijn al jaren bezig met de opstelling van dat nieuwe instrument.

(24)

De Commissie heeft ook gebruikgemaakt van beschikbare gegevens die door de IOTC zijn gepubliceerd, en van publiek beschikbare informatie.

3.   MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN THAILAND ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(25)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening de taken van Thailand als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat geanalyseerd. Bij die beoordeling heeft de Commissie rekening gehouden met de criteria die zijn opgenomen in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening.

3.1.   Herhaalde IOO-visserij en IOO-handelsstromen (artikel 31, lid 4, van de IOO-verordening)

(26)

De Commissie heeft op basis van informatie die afkomstig is van haar bezoeken ter plaatse, en van publiek beschikbare informatie geconstateerd dat in de periode van 2010 tot en met 2014 ten minste 11 vaartuigen bij IOO-activiteiten waren betrokken (2)  (3)  (4).

(27)

Op basis van het verzamelde bewijsmateriaal wordt gerapporteerd dat onder de Thaise vlag varende vaartuigen de volgende ernstige inbreuken hebben gepleegd in strijd met de instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de desbetreffende visgronden: zij visten zonder een geldige visvergunning of vismachtiging die of een geldig visdocument dat is afgegeven door de vlaggenstaat of de betrokken kuststaten; zij visten zonder VMS-apparatuur (VMS = satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen) aan boord op volle zee en in de wateren van kuststaten waar VMS verplicht is voor alle onder buitenlandse vlag varende vaartuigen; zij verstrekten onjuiste informatie over de vangstgebieden opdat de Thaise autoriteiten de vangstcertificaten zouden valideren, en voerden de producten in de EU in; zij vervalsten of verborgen hun markeringen, identiteit of registratie, en hinderden de werkzaamheden van ambtenaren van de kuststaten bij de uitvoering van hun inspecties op de naleving van de toepasselijke instandhoudings- en beheersmaatregelen. Voorts voldeden sommige van deze vaartuigen niet aan hun verplichtingen inzake het registreren en melden van gegevens over het binnen- en buitenvaren en van vangstgegevens aan de autoriteiten van de kuststaten. Zoals verder beschreven in dit besluit (overweging 79) heeft het Thaise departement Visserij een onderzoek ingesteld naar een van de gevallen, maar bewijsstukken van andere acties heeft de Commissie niet gekregen.

(28)

In oktober 2014 werden vijf Thaise vaartuigen aangehouden wegens illegale visserij in de exclusieve economische zone (EEZ) van Papoea-Nieuw-Guinea. Het ontbreken van VMS aan boord van de meeste Thaise vaartuigen (zoals beschreven in overweging 37), in combinatie met de geringe samenwerking met de buurlanden (deel 3.2 van dit besluit) wijst erop dat er bij de Thaise vloot een hoog risico op IOO-activiteiten bestaat. Dit wordt onderbouwd doordat de Thaise vaartuigen die in 2011 tot en met 2014 bij IOO-activiteiten in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Stille Oceaan betrokken waren (als vermeld in overweging 26), op zeer uiteenliggende plaatsen werden aangetroffen. De locatie en de spreiding van de incidenten komen overeen met de plaatsen waar de Thaise vloot voor de verre visserij vóór 2012 mocht vissen.

(29)

Historisch gezien bedroeg het aandeel van de Thaise vloot in de totale productie van de zeevisserij 40 %. De afgelopen jaren is dit aanzienlijk gedaald als gevolg van de overbevissing van de demersale en de pelagische bestanden in de Thaise wateren (5). Volgens de meldingen viste de Thaise vloot in 2007 in de wateren van Indonesië, Cambodja, Maleisië, Bangladesh, Somalië, Madagaskar en Myanmar/Birma met meer dan 460 bekende vaartuigen. Vandaag bestaat de vloot voor de verre visserij nog slechts uit tien vaartuigen voor de visserij met de beug die in het IOTC-gebied mogen vissen en uit 52 trawlers met een vergunning om te vissen in de wateren van Papoea-Nieuw-Guinea. De teruggang van de visstand in de Thaise territoriale wateren, in combinatie met de beperking van de vangstgebieden door het verlies van toegangsrechten tot de wateren van derde landen, wijst erop dat een groot aantal vissersvaartuigen zonder regulering of melding van vangsten illegaal blijft vissen op volle zee en in de wateren van de kuststaten.

(30)

De vloot is sinds 2011 gegroeid met meer dan 15 000 vaartuigen en bestaat nu uit ongeveer 40 000 vaartuigen, waarvan 7 000 zijn ingedeeld als commerciële vaartuigen (elk met een brutotonnage van meer dan 20 ton). Van dat totale aantal maakt minder dan een vijfde gebruik van logboeken, waaruit kan worden afgeleid dat de meeste vangsten niet worden gerapporteerd. In dit opzicht is Thailand zijn verantwoordelijkheid als kuststaat niet nagekomen om een optimale benutting van de visbestanden in zijn EEZ te garanderen op basis van wetenschappelijke, ecologische en economische factoren, als bepaald in de artikelen 61 en 62 van het UNCLOS. Dit is ook in strijd met punt 24 van het internationaal actieplan om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (IOO-IAP (6)), op grond waarvan op gezette tijden logboekgegevens over de vangsten moeten worden doorgestuurd.

(31)

Uit de overwegingen 28 tot en met 30 blijkt dat de Thaise visserij en visverwerkende sector worden gekenmerkt door afnemende visbestanden, beperktere vangstgebieden (sluiting van EEZ-gebieden en verlies van toegang tot de wateren van derde landen die kuststaat zijn) en een verhoging van de vangstcapaciteit (van ongeveer 4 000 commerciële vaartuigen in 2011 tot 7 000 in 2014). De in deze overwegingen beschreven feiten onderbouwen allemaal de voorlopige conclusie dat de Thaise vloot illegaal actief is buiten de Thaise territoriale wateren en dat de daarbij gemaakte vangsten niet of verkeerd worden aangegeven.

(32)

Met betrekking tot de in de overwegingen 26, 27, 28 en 31 vervatte informatie is de Commissie van oordeel dat Thailand zijn verantwoordelijkheid als vlaggenstaat om te voorkomen dat zijn vloot IOO-activiteiten verricht, niet is nagekomen. In dit verband wordt erop gewezen dat de vlaggenstaat overeenkomstig artikel 94, lid 2, onder b), van het UNCLOS krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van onder zijn vlag varende vaartuigen, met inbegrip van het optreden van de kapitein, de officieren en de bemanning aan boord. Het is de taak van de vlaggenstaat om zelf of in samenwerking met andere staten voor hun respectieve onderdanen dergelijke maatregelen te nemen als die nodig zijn voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee.

(33)

Op grond van artikel 31, lid 4, onder b), heeft de Commissie ook de maatregelen onderzocht die Thailand heeft genomen ten aanzien van de toegang die van IOO-visserij afkomstige visserijproducten tot zijn markt hebben.

(34)

De Commissie heeft de documentatie en andere informatie over de wijze waarop Thailand zowel visserijproducten van de eigen zeevisserij als ingevoerde producten monitort en controleert, onderzocht. Op basis van dat onderzoek is de Commissie van mening dat Thailand niet kan waarborgen dat de visserijproducten die zijn havens en verwerkingsbedrijven binnenkomen, niet van IOO-visserij afkomstig zijn. De Thaise autoriteiten konden niet aantonen dat zij over alle informatie beschikken die nodig is om te certificeren dat de invoer en de verwerkte producten die voor de EU-markt bestemd zijn, legaal zijn. De belangrijkste elementen die aan de beoordeling van de Commissie ten grondslag liggen, worden hieronder samengevat.

(35)

De Thaise vaartuigen worden door het departement Mariene Zaken geregistreerd, en de toekenning van vergunningen gebeurt door het departement Visserij; dat laatste is sinds 2010 bij beide activiteiten betrokken. Het aantal geregistreerde vaartuigen is in 2011 bijna verdubbeld nadat de autoriteiten niet-geregistreerde vaartuigen en vaartuigen zonder vergunning ertoe hadden aangezet zich te laten registreren.

(36)

Uit het bezoek van 2012 is gebleken dat de twee bij de registratie betrokken departementen niet met elkaar samenwerken en dat het aantal geregistreerde vaartuigen verschilt met enkele duizenden. Door het gebrek aan samenwerking tussen het departement Mariene Zaken en het departement Visserij is Thailand minder goed in staat om de omvang en de capaciteit van de vloot te monitoren en krijgen mogelijke illegale exploitanten de kans om hun activiteiten vanuit Thailand te verrichten zonder dat zij worden opgespoord. Het risico dat Thaise vaartuigen actief zijn zonder registratie of vergunning en niet-gemelde vangsten voor verwerking aanlanden, blijft groot.

(37)

Bovendien is het ontbreken van VMS als instrument om te monitoren waar wordt gevist, nefast voor de validering van de Thaise vangstcertificaten, aangezien de Thaise autoriteiten geen systematische en onafhankelijke controles kunnen verrichten en daardoor niet kunnen nagaan of het vangstgebied overeenstemt met wat de exploitanten opgeven. In dit opzicht voldoet Thailand niet aan de vereisten om te zorgen voor uitgebreide en doelmatige monitoring, controle en bewaking van de visserij overeenkomstig artikel 94 van het UNCLOS en punt 24 van het IOO-IAP.

(38)

In de Thaise wateren mogen geen vaartuigen van derde landen vissen. Thailand verwerkt grote hoeveelheden visserijproducten van derde landen, zowel landen die een adequate kennisgeving hebben toegestuurd, als landen die dit niet hebben gedaan.

(39)

Sommige vis van derde landen is afkomstig van vaartuigen die de vlag voeren van landen die op grond van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 door de Commissie in kennis zijn gesteld van de mogelijkheid dat zij als niet-meewerkend derde land worden aangemerkt. Daarbij gaat het onder meer om Korea, Papoea-Nieuw-Guinea en de Filipijnen.

(40)

Thailand verwerkt ook vis van derde landen waarvoor de Commissie geen kennisgeving op grond van artikel 20 van de IOO-verordening heeft ontvangen, waaronder Vanuatu, de Federale Staten van Micronesia en de Marshalleilanden. Dit verhoogt het risico op voor de EU-markt bestemde visserijproducten waarvan niet kan worden gegarandeerd dat zij niet van IOO-visserij afkomstig zijn (als beschreven in de overwegingen 48 tot en met 51).

(41)

De Thaise autoriteiten hebben traceringsregelingen opgesteld om visserijproducten uit derde landen die hun havens worden binnengebracht voor verwerking en wederuitvoer, te monitoren en te controleren.

(42)

Volgens de informatie van de autoriteiten wordt 10 % van de aanvoer in de Thaise havens gecontroleerd. De autoriteiten hebben evenwel geen wettelijke basis om vaartuigen van derde landen te inspecteren, te bestraffen of hun de toegang tot de Thaise havens te weigeren. Voor elke invoer wordt een invoervergunning afgegeven na overlegging van een reeks documenten (vaartuigregistratie, visvergunning, enz.) en, als de producten voor de EU-markt bestemd zijn, van een vangstcertificaat. Uit de bezoeken van 2012 en 2014 is gebleken dat de vangstcertificaten vaak pas weken of zelfs maanden nadat zij in Thailand zijn ingevoerd, aankomen. Het is bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk, om het nummer van een invoervergunning aan het nummer van het betrokken vangstcertificaat te koppelen, wat het traceren nog moeilijker maakt.

(43)

In de punten 11.2 en 11.3 van de gedragscode van de FAO wordt gesteld dat de internationale handel in vis en visserijproducten de duurzame ontwikkeling van de visserij niet in het gedrang mag brengen en gebaseerd moet zijn op transparante maatregelen en eenvoudige en bevattelijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. Verder bevat het IOO-IAP richtsnoeren inzake internationaal overeengekomen marktgerelateerde maatregelen (de punten 65 tot en met 76) die ertoe bijdragen de handel in vis en visserijproducten die afkomstig zijn van IOO-visserij, te verminderen of uit te bannen. Uit de traceringssystemen die de Commissie heeft aangetroffen (als beschreven in de overwegingen 44 tot en met 48), kan duidelijk worden opgemaakt dat Thailand geen maatregelen heeft genomen om de transparantie van zijn markten te verbeteren en zo te voorkomen dat van IOO-visserij afkomstige producten via Thailand worden verhandeld.

(44)

In 2012 heeft de Commissie verschillende exploitanten, tussenhandelaren en tonijnverwerkingsfabrieken bezocht om een beoordeling te maken van de transparantie en de traceerbaarheid op de Thaise visserijmarkt. Daarbij heeft zij tekortkomingen aangetroffen (als beschreven in de overwegingen 45 tot en met 47).

(45)

De Thaise autoriteiten hebben een voor alle producten geldend traceringssysteem opgezet om te garanderen dat de oorsprong van alle voor de EU-markt bestemde producten kan worden getraceerd. Tijdens haar bezoek van oktober 2012 heeft de Commissie een beoordeling van dit traceringssysteem gemaakt, zowel op het niveau van de autoriteiten als van de verwerkende ondernemingen. De Commissie heeft geconstateerd dat de door de Thaise autoriteiten opgezette traceringssystemen niet geïntegreerd zijn in de boekhoudsystemen van de bedrijven en daarom niet garanderen dat de gegevens volledig en betrouwbaar zijn; er bestaat immers geen link tussen wat in de systemen van de autoriteiten wordt geregistreerd en wat in de boekhoudings- en productiesystemen van de bedrijven wordt geregistreerd. Deze situatie ondermijnt de betrouwbaarheid van de traceerbaarheidsketen op het niveau van de ondernemingen. Bovendien zijn de elektronische databanken waarop de systemen van de autoriteiten gestoeld zijn, onvolledig en maken cruciale documenten in de toeleveringsketen, zoals het document inzake invoerbewegingen, geen melding van kritieke gegevens (bijv. de naam van de bevoorradingsvaartuigen en de totale hoeveelheid die het verwerkingsbedrijf werkelijk heeft aangekocht). Dit wijst op tekortkomingen van het traceringssysteem als geheel.

(46)

De nationale documentatieregelingen die de autoriteiten met het oog op de traceerbaarheid hebben opgezet, worden niet correct toegepast door de exploitanten, die de inkomende hoeveelheden vis onnauwkeurig blijken te registreren. Hierdoor staat het systeem bloot aan mogelijk misbruik. De exploitanten kunnen namelijk te grote inkomende hoeveelheden aangeven in het kader van onjuiste vangstcertificaten en via deze overschattingen vis „witwassen”.

(47)

Voor de toepassing van deze regeling vullen de bedrijven een grondstoffenbalansblad in. Daarbij vullen zij de volledige hoeveelheden in die op het vangstcertificaat zijn aangegeven, en niet de werkelijk aangekochte hoeveelheden. De bedrijven vullen het balansblad in zonder dat daarbij een link naar de interne boekhoudsystemen wordt gelegd, en zij doen dit pas na de verwerking om van de autoriteiten de in bijlage IV bedoelde verklaring van verwerking te verkrijgen. Dit toont aan dat de aangetroffen gegevensregistratiesystemen ontoereikend zijn, aangezien geen rekening wordt gehouden met verschillen in productieopbrengsten en met omrekeningspercentages. Doordat de hoeveelheden grondstoffen niet via de interne boekhoudsystemen aan de hoeveelheden verwerkte producten kunnen worden gelinkt, is het systeem voorts blootgesteld aan onjuiste aangiften en het witwassen van IOO-producten, waartegen het op geen enkele wijze beschermd is. Het vrij beperkte aantal controles door het departement Visserij en het ontbreken van enige aantoonbare actie tegen deze falende traceringssystemen wijzen op onwil om te zorgen voor transparantie in de toeleveringsketen en laten zien dat tegen exploitanten die direct of indirect bij IOO-visserijactiviteiten betrokken zijn, geen maatregelen overeenkomstig de punten 72 tot en met 74 van het IOO-IAP worden genomen.

(48)

Het bezoek van 2012 heeft ook aan het licht gebracht dat de douaneautoriteiten geen controles hebben verricht op 40 000 ton ingevoerde tonijn. Er is weinig samenwerking tussen het departement Visserij en de douane om de nauwkeurigheid van de ingevoerde hoeveelheden grondstoffen te garanderen.

(49)

Met het bezoek van 2014 in het vooruitzicht heeft het Europees Bureau voor visserijcontrole enkele honderden vangstcertificaten onderzocht die aan de grenzen van de EU werden aangeboden voor zendingen van oorsprong uit Thailand. Deze vangstcertificaten waren door de Thaise autoriteiten gevalideerd op basis van de informatie die de Thaise exploitanten hadden verstrekt. De gevolgen van de hierboven beschreven problemen met de gegevensregistratiesystemen komen tot uiting in de hieronder beschreven onregelmatigheden (de overwegingen 50 en 51).

(50)

Het onderzoek van in de Thaise wateren gevangen producten heeft de volgende inconsistenties aan het licht gebracht: verschillende hoeveelheden van dezelfde grondstof leverden een gelijk gewicht aan verwerkte eindproducten op; voor een en dezelfde visreis werden twee vangstcertificaten afgegeven; gedroogde producten namen in gewicht toe in plaats van, zoals kan worden verwacht, na dehydratatie in gewicht af te nemen; de productieopbrengst varieerde van exporteur tot exporteur en soms was de hoeveelheid eindproducten zelfs dubbel zo groot als de hoeveelheid grondstoffen; sommige datums van uitvoer vielen drie tot vier jaar na de vangst- en productiedatums; het vangstgebied werd niet aangegeven; internationale, regionale en nationale instandhoudings- en beheersmaatregelen werden niet aangegeven.

(51)

Het onderzoek van in Thailand gevalideerde vangstcertificaten van derde landen heeft de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: vangstcertificaat gelinkt aan bekende IOO-activiteiten; onjuiste of onsamenhangende gegevens over vangstcertificaten, zoals: onjuist IMO-nummer, inconsistenties tussen gevangen, aangeland en verwerkt gewicht, vaartuig niet opgenomen in de door de ROVB goedgekeurde registers, transportvaartuig niet op de door ROVB vastgestelde lijst van transportvaartuigen, aanlandingsdatums die vóór de overladingsdatums vallen, en op de vangstcertificaten gewijzigde hoeveelheden en data. De verwerking van producten die afkomstig zijn van vangsten die rechtstreeks met IOO-activiteiten samenhangen, en vangsten waarvan de vangstcertificaten duidelijk identificeerbare fouten bevatten, geven aan dat Thailand niet met andere staten en regionale organisaties voor visserijbeheer heeft samengewerkt om passende marktgerelateerde maatregelen te nemen teneinde illegale, ongemelde of ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, als bepaald in de punten 68 en 72 van het IOO-NAP.

(52)

Uit de in de overwegingen 50 en 51 gegeven informatie blijkt dat de in Thailand verwerkte producten niet stroken met punt 11 van de gedragscode van de FAO inzake duurzame praktijken na de oogst, en dat Thailand geen regels heeft opgelegd die een adequate samenwerking garanderen met derde landen die vis vangen, en evenmin, met het oog op de traceerbaarheid van de vis of de visserijproducten, overeenkomstig de punten 67 tot en met 69 en 71 en 72 van het IOO-NAP maatregelen heeft genomen om de transparantie en de traceerbaarheid van de producten tijdens de hele vermarkting te garanderen.

(53)

Gezien de in dit deel van dit besluit beschreven situatie, alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en de door Thailand afgelegde verklaringen kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 4, onder b), van de IOO-verordening worden gesteld dat Thailand zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als kust- en marktstaat dient te vervullen om te voorkomen dat van IOO-visserij afkomstige visserijproducten toegang tot zijn markt hebben.

3.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, van de IOO-verordening)

(54)

Overeenkomstig artikel 31, lid 5, onder a), heeft de Commissie onderzocht of Thailand doeltreffend met haar heeft samengewerkt door te antwoorden op vragen over IOO-visserij en daarmee verband houdende activiteiten, bevindingen daarover mee te delen of kwesties in verband daarmee te onderzoeken.

(55)

De samenwerking is beoordeeld in het licht van de vooruitgang die Thailand van jaar tot jaar heeft gemaakt.

(56)

Na haar bezoek in 2011 heeft de Commissie Thailand verzocht om samen te werken voor een aantal aspecten van het visserijbeheer waaraan dringend aandacht moest worden besteed. Hierbij ging het om het volgende: — het juridisch en administratief kader voor visserijbeheer moest worden bijgewerkt; daartoe moesten een herziene visserijwet en een nationaal actieplan inzake IOO-visserij worden aangenomen om internationale en regionale wetgeving inzake visserijbeheer in nationale wetgeving om te zetten. — De Commissie heeft Thailand verzocht een samenhangende en afschrikkende sanctieregeling vast te stellen, die gestoeld is op een register van de inbreuken en de sancties. — De Commissie heeft suggesties gedaan om het kader voor monitoring, controle en bewaking te verbeteren teneinde de toegang van de Thaise vloot en van vaartuigen van derde landen tot de Thaise havens te controleren; ontwikkeling van het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) en opstelling van een inspectieplan. — De doeltreffendheid en transparantie van de vangstcertificering en van de traceringsregeling voor producten die voor uitvoer naar de EU-markt zijn bestemd, moesten worden verbeterd.

(57)

Uit het bezoek aan Thailand van 2012 is naar voren gekomen dat weinig of geen vooruitgang werd geboekt ten aanzien van de zorgpunten waarop de Commissie in 2011 had gewezen (zoals beschreven in de bovenstaande overweging). De visserijwet en het IOO-NAP bevonden zich nog in de ontwerpfase, met een vaag tijdschema voor de goedkeuring ervan. In het kader voor monitoring, controle en bewaking vielen geen ontwikkelingen te bespeuren en, met uitzondering van een extra kruiskoppeling tussen de invoerdocumenten en de vangstcertificaten van derde landen, werden bij de toepassing van het traceringssysteem geen significante resultaten aangetroffen. Het verslag van de Commissie van november 2012 geeft nadere toelichting bij de in deze overweging vermelde punten. Tijdens het recente bezoek van november 2014 kwamen diezelfde punten opnieuw aan de orde.

(58)

In haar verslag van 9 november 2012 heeft de Commissie nogmaals gewezen op de noodzaak om samen te werken en corrigerende maatregelen te nemen. Op 23 januari 2013 heeft Thailand opmerkingen over dit verslag gemaakt. De Commissie heeft op 15 februari 2013 op deze opmerkingen geantwoord en erop gewezen dat de Thaise acties verwijzen naar toekomstige initiatieven waarvoor geen gedetailleerde doelstellingen of uitvoeringstermijnen zijn vastgesteld. Voor de problemen die tijdens de bezoeken van 2011 en 2012 aan het licht zijn gebracht, werden geen concrete maatregelen genomen of oplossingen aangebracht, en vragen omtrent de goedkeuring van de visserijwet en verbeteringen in het traceringssysteem zijn onbeantwoord gebleven.

(59)

Op 11 april 2013 heeft Thailand gereageerd met een Actieplan voor de verbetering van het traceringssysteem voor ingevoerde visserijproducten. Om dit verder te omkaderen werd op 27 april 2013 een technische vergadering gehouden, waarin Thailand zich ertoe verbond een tijdschema voor de aanname van het nieuwe wettelijke kader (vastgesteld voor 2013) na te leven en gedetailleerde doelstellingen voor de lopende visserij- en traceerbaarheidsprojecten werden omschreven.

(60)

De volgende mededeling kwam er op 30 juni 2014, toen de Commissie om een follow-up van het bezoek van 2012 verzocht. Tijdens het daaropvolgende bezoek van oktober 2014 werd duidelijk dat sinds 2012 geen vooruitgang was geboekt. De visserijwet, die de toepassing en de handhaving van de belangrijkste instrumenten voor het visserijbeheer en de traceerbaarheid mogelijk zou maken en waarvan de goedkeuring van cruciaal belang is, bevond zich nog steeds in de ontwerpfase, en de goedkeuring ervan was voor ergens in de loop van 2015 gepland. Het aantal met VMS uitgeruste vaartuigen was geringer dan in 2012 en onderzoek van de door Thailand gevalideerde vangstcertificaten bracht aan het licht dat het risico dat IOO-producten de EU-markt worden binnengebracht, niet denkbeeldig is. Om deze redenen is de Commissie van oordeel dat Thailand niet alle punten waarop in 2012 is gewezen, heeft aangepakt en heeft nagelaten om, in overeenstemming met artikel 94 van het UNCLOS, zijn rechtsmacht uit te oefenen ten aanzien van de administratieve, technische en sociale aangelegenheden van zijn vloot. Voorts heeft het geen gevolg gegeven aan punt 24 van het IOO-IAP wat betreft monitoring, controle en bewaking ten aanzien van zijn vloot, met name wat betreft de uitrol van VMS en de eisen betreffende het gebruik van logboeken (als beschreven in de overwegingen 36 tot en met 38 en 69 tot en met 74).

(61)

Over het algemeen hebben de Thaise autoriteiten hun medewerking verleend en hebben zij meestal snel gereageerd op verzoeken om informatie of verificaties van de lidstaten en de Commissie op grond van artikel 17, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1005/2008. De juistheid van hun antwoorden werd evenwel onderuit gehaald door de ontoereikendheid van hun traceringssystemen, als uiteengezet in punt 3.1 van dit besluit. Deze tekortkoming is des te erger omdat er geen samenwerking is tussen de Thaise autoriteiten en de derde landen die vlaggenstaat zijn en waaruit Thailand grondstoffen invoert.

(62)

Op grond van de artikelen 63 en 64 van het UNCLOS moeten kust- en vlaggenstaten samenwerken bij het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende vissoorten. In de punten 28 en 51 van het IOO-IAP zijn de praktijken en werkterreinen aangegeven ten aanzien waarvan de staten naar samenwerking moeten streven. Hiertoe behoren onder meer het uitstippelen van gemeenschappelijke beleidslijnen, het opzetten van mechanismen voor het delen van gegevens en samenwerking op het gebied van monitoring, controle en bewaking.

(63)

Thailand is ’s werelds grootste importeur van tonijn, met een invoer van 800 000 tot 850 000 ton tonijn per jaar (gegevens van 2008). Daarmee bevoorraadt het meer dan 50 verwerkingsinstallaties, die allemaal in de tonijnverwerking zijn gespecialiseerd. 90 % van deze invoer is afkomstig uit het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan en de rest komt uit het westelijke deel van de Indische Oceaan (7). Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat Thailand een belangrijke rol speelt in de toeleveringsketen van verwerkte visserijproducten voor Europa en hoe belangrijk bijgevolg de samenwerking is met de derde landen van waaruit Thailand rauwe visserijproducten invoert.

(64)

Sinds 2010 heeft Thailand slechts 26 verificaties verricht op de duizenden invoerverrichtingen uit derde landen die vlaggenstaat zijn, en voor slechts 14 van die verificaties hebben de betrokken derde landen een antwoord gegeven. Gelet op de punten die in de overwegingen 51 en 52 naar voren zijn gebracht in verband met de problematiek van de vangstcertificaten van derde landen, is de Commissie van oordeel dat Thailand niet met de andere staten heeft samengewerkt om de communicatie te vergemakkelijken. In de eerste plaats heeft Thailand de formele contactpunten voor interstatelijke communicatie niet gepubliceerd en ten tweede heeft het zich niet aangesloten bij overeenkomsten of regelingen met staten waaruit het visserijproducten invoert voor verwerking.

(65)

In 2011 had Thailand bilaterale visserijregelingen met Myanmar/Birma, Jemen, Oman, Iran, Papoea-Nieuw-Guinea en Bangladesh. Vandaag is nog slechts één bilaterale regeling van kracht met individuele visserijorganisaties in Papoea-Nieuw-Guinea.

(66)

In oktober 2014 werden vijf Thaise vaartuigen aangehouden wegens illegale visserij in de EEZ van Papoea-Nieuw-Guinea. De Commissie heeft dit aangekaart tijdens haar bijeenkomst met Thailand op 19 november 2014, maar het departement Visserij beweerde dat het helemaal niet op de hoogte was. Dit wijst op de gebrekkige samenwerking tussen Thailand en andere derde landen, zelfs die waarmee het bilaterale overeenkomsten heeft.

(67)

Overeenkomstig artikel 31, lid 5, onder b), heeft de Commissie onderzoek verricht met betrekking tot de handhavingsmaatregelen die in Thailand bestaan om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(68)

De regels inzake de registratie van vaartuigen en de toekenning van vergunningen zijn onduidelijk en de Thaise autoriteiten hebben gevallen van niet-naleving van de door de Thaise wetgeving opgelegde verplichting tot registratie niet adequaat bestraft (8). Deze situatie is des te erger omdat de overheidsdiensten niet met elkaar samenwerken om registratiegegevens te vergelijken, waardoor het systeem blootstaat aan fraude (zie de overwegingen 35 en 36). In artikel 94 van het UNCLOS en de punten 42 en 43 van het IOO-NAP is duidelijk bepaald welke verplichtingen de vlaggenstaten hebben ten aanzien van hun register van vissersvaartuigen. In dit opzicht is de Commissie van oordeel dat Thailand niet het nodige heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de vaartuigen die zijn vlag voeren, geregistreerd zijn en over een vergunning beschikken, en geen doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen om de situatie te verhelpen.

(69)

Tijdens de vergadering van november 2014 heeft de Commissie erop gewezen dat het ontwerp voor de herziene visserijwet slechts in geringe mate in sancties voorziet. Het huidige niveau van de boeten volstaat niet om grote commerciële vaartuigen de voordelen van mogelijke illegale activiteiten te ontnemen. De sancties in hun huidige vorm zijn niet uitgebreid en streng genoeg om een afschrikkend effect te hebben. Voorts houdt het departement Visserij geen register van inbreuken of sancties bij en kan het bijgevolg moeilijk inbreuken aan elkaar linken om herhaalde overtredingen op te sporen. Dit wordt nog verergerd door het gebrek aan duidelijkheid en transparantie van de wetten en procedures, met name wat betreft de registratie van vaartuigen, de toekenning van vergunningen, de traceerbaarheid en de betrouwbaarheid van aanvoer- en vangstgegevens. Thailand komt zijn verplichtingen op grond van artikel 94 van het UNCLOS om doeltreffende handhavingsmaatregelen op te leggen, niet na en heeft niet kunnen aantonen dat het beschikt over een adequate sanctieregeling om IOO-visserij te bestrijden, als bedoeld in punt 21 van het IOO-IAP.

(70)

De Thaise wetgeving bevat geen voorschriften inzake een satellietvolgsysteem (VMS) en de vaartuigen zijn niet wettelijk verplicht om in de Thaise territoriale wateren een VMS-systeem te gebruiken.

(71)

In 2011 is het departement Visserij gestart met een VMS-proefproject waarbij meer dan 300 vaartuigen betrokken waren. Het systeem werd gerund door particuliere aanbieders en de rapportagefrequentie voldeed niet aan de internationale normen inzake VMS-rapportage die door de ROVB’s waren vastgesteld. Voorts gaf het departement Visserij geen adequate follow-up aan onregelmatigheden inzake rapportagefrequentie en VMS-rapportage.

(72)

In 2012 had het VMS-proefproject betrekking op 110 vaartuigen, die actief waren in de wateren van kuststaten of gebieden op volle zee waar VMS wettelijk verplicht is. Het project moest uiterlijk in 2014-2015 worden uitgebreid tot de volledige commerciële vloot. In oktober 2014 was het aantal met VMS uitgeruste vaartuigen evenwel verminderd tot 50 en was er nog steeds geen wettelijk kader om VMS-voorschriften voor de Thaise vloot vast te stellen.

(73)

Dat het grootste deel van de vloot niet over VMS beschikt, geeft het onvermogen aan om de visserijactiviteiten op zee te monitoren en ondermijnt de capaciteit van het departement Visserij om de voorschriften die op de betrokken zeegebieden van toepassing zijn, op doeltreffende wijze te handhaven. Dit heeft, samen met het gebrek aan samenwerking met derde landen, ertoe geleid dat Thaise vaartuigen zonder VMS vissen in de wateren van Papoea-Nieuw-Guinea, terwijl de wetgeving van PNG vereist dat alle vaartuigen van derde landen VMS aan boord hebben. Thailand heeft een ontwerpprogramma opgesteld voor de installatie van VMS-transponders op zijn vloot (op alle vaartuigen van meer dan 30 brutoton). Dat Thailand geen efficiënt VMS-systeem heeft ontrold, heeft tot gevolg dat artikel 94 van het UNCLOS en de aanbevelingen van punt 24 van het IOO-IAP niet naar behoren worden nageleefd. De Commissie is daarom van mening dat Thailand niet zorgt voor een uitgebreide en doelmatige monitoring, controle en bewaking van de visserijactiviteiten van de vaartuigen die zijn vlag voeren.

(74)

Het vrij beperkte aantal verificaties dat de bevoegde autoriteiten hebben verricht op invoer in Thailand uit derde landen (overweging 64), geeft aan dat Thailand niet proactief met derde landen heeft samengewerkt om de legaliteit van de verwerkte producten te garanderen. Dit verzwakt de transparantie van de traceerbaarheidsketen en het vermogen van het departement Visserij om overtredingen op te sporen en passende handhavingsmaatregelen te nemen.

(75)

De Commissie merkt op dat uit de informatie die tijdens de dienstbezoeken van de Commissie van 2011 en 2012 kon worden verzameld, niet blijkt dat de Thaise autoriteiten onvoldoende financiële middelen zouden hebben, maar veeleer dat zij niet over het juridische en administratieve kader beschikken dat nodig is om hun taken als vlaggen-, kust- en marktstaat, doeltreffend en doelmatig te vervullen.

(76)

Thailand wordt als een geavanceerd ontwikkelingsland beschouwd (9) en ontvangt steun via gezamenlijke partnerschappen met diverse internationale organisaties (bv. de FAO) en de EU. Thailand scoort hoog op de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties en nam in 2014 volgens die index de 89e plaats op 187 landen in (10). Gelet op deze elementen en op uit de dienstbezoeken van 2011 tot en met 2014 afkomstige informatie is de Commissie van oordeel dat het niet zo is dat Thailand onvoldoende financiële middelen zou hebben om zijn taken als vlaggen-, kust-, haven- en marktstaat te vervullen, maar veeleer dat het niet over de juridische en administratieve instrumenten beschikt die nodig zijn om zijn taken doeltreffend en doelmatig te vervullen.

(77)

Gezien de in dit deel van dit besluit beschreven situatie, alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het Koninkrijk Thailand afgelegde verklaringen kan op grond van artikel 31, leden 3 en 5, van de IOO-verordening worden gesteld dat Thailand zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

3.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale voorschriften (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(78)

Thailand heeft in 2011 het UNCLOS geratificeerd en is verdragsluitende partij bij de IOTC.

(79)

Overeenkomstig artikel 31, lid 6, onder b), heeft de Commissie alle informatie onderzocht met betrekking tot de status van Thailand als verdragsluitende partij bij de IOTC. De voornaamste kwesties waren de aanhouding in 2011 van een onder de Thaise vlag varend vissersvaartuig dat zonder machtiging of vergunning in de EEZ van Mauritanië viste (11) en de mogelijke overtredingen in 2013 van vaartuigen voor de tonijnvisserij met de drijvende beug tijdens overladingen op zee (12). Thailand heeft onderzoek verricht en een bevredigend antwoord gegeven (13) met betrekking tot de zaak van 2013, maar heeft niet geantwoord met betrekking tot de zaak van 2011 en er werd geen rapport voorgelegd betreffende een onderzoek daaromtrent (14). Bijgevolg wordt niet in alle opzichten voldaan aan de vereiste dat vlaggenstaten kwesties in verband met door hun vaartuigen gepleegde inbreuken moeten onderzoeken, als bepaald in artikel 94 van het UNCLOS, of aan de verplichting om samen te werken met de staten over kwesties die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen, als bepaald in artikel 118 van het UNCLOS. Er werden andere, minder belangrijke kwesties betreffende de te late indiening van de waarnemers- en vangstgegevens gerapporteerd, maar daarop is binnen een passende termijn geantwoord (15).

(80)

Een eerste ontwerp voor de herziene Visserijwet 2015 werd opgesteld in 1999. In december 2014 werden hieraan kleinere punten toegevoegd, namelijk aanvullende maatregelen op het gebied van de visserijcontrole, de aquacultuur, de levensmiddelenhygiëne en een sanctieregeling. Het huidige ontwerp is evenwel niet voldoende toegesneden op de complexiteit van de visserijactiviteiten en de handel in producten via Thailand zoals die vandaag bestaan. Ten eerste zijn de definities ontoereikend, aangezien niet wordt omschreven wat wordt verstaan onder IOO-activiteiten of activiteiten die een ernstige inbreuk vormen. Ten tweede is de werkingssfeer te beperkt doordat het ontwerp voornamelijk slaat op het beheer van visserijactiviteiten in de territoriale wateren en in drie gebieden buiten de EEZ van Thailand waarvoor Thailand momenteel geen regelingen of machtigingen heeft om er te vissen. Om doeltreffend te zijn moet de werkingssfeer alle vaartuigen omvatten die actief zijn in de Thaise wateren, en de Thaise vaartuigen die actief zijn buiten de EEZ. Ten derde is het ontwerp voor deze wet opgesteld voordat Thailand het UNCLOS in 2011 ratificeerde, en zijn essentiële internationale instandhoudings- en beheersbeginselen, als die op grond van de artikelen 61 tot en met 64 van het UNCLOS, niet in de voorgestelde tekst opgenomen. Voorts is de tekst opgesteld vóór de ontwikkeling van een aantal belangrijke internationale instrumenten voor het visserijbeheer, zoals het IOO-IAP in 2001, en zijn de beginselen en definities van deze weliswaar niet-bindende, maar algemeen aanvaarde tekst daarin dus niet geïntegreerd. Ten slotte is geen afschrikkende sanctieregeling opgenomen, wat de capaciteit van Thailand ondermijnt om te voldoen aan de vereisten van artikel 73 van het UNCLOS betreffende handhaving van wet- en regelgeving en van punt 21 van het IOO-IAP.

(81)

In artikel 62, lid 1, van het UNCLOS is bepaald dat de kuststaten maatregelen moeten treffen die verenigbaar zijn met die welke in de regio en op volle zee van toepassing zijn, teneinde de duurzaamheid op lange termijn te garanderen van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden en om het optimale gebruik van de visbestanden te bevorderen. Het Thaise rechtskader voorziet slechts in beperkte instandhoudings- en beheersmaatregelen in de territoriale wateren.

(82)

Op het UNCLOS 1982 na heeft Thailand geen andere internationale rechtsinstrumenten op het gebied van visserijbeheer geratificeerd. Gezien het belang van Thailand als marktstaat, met name voor migrerende tonijn en tonijnachtigen, worden de inspanningen die Thailand zich getroost om zijn verplichtingen tot samenwerking in het kader van het UNCLOS (zowel de artikelen 62 en 63 als de artikelen 116 en 117) na te komen, door deze bevindingen ondergraven.

(83)

De tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van het VMS gaan in tegen punt 24, lid 3, van het IOO-IAP, waarin is bepaald dat staten uitgebreide en doelmatige monitoring, controle en bewaking moeten uitvoeren op de visserij vanaf het begin van de activiteiten, via het aanlandingspunt, tot de eindbestemming, onder meer door de uitrol van VMS in overeenstemming met de toepasselijke nationale, regionale of internationale normen. Met de ratificatie en omzetting van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de genoemde internationale instrumenten zou worden voorkomen dat de Thaise vloot wordt aangemerkt als mogelijk betrokken bij IOO-activiteiten.

(84)

In de gedragscode voor een verantwoorde visserij van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) (hierna „gedragscode van de FAO” genoemd), die Thailand ook niet heeft onderschreven, wordt transparantie aanbevolen in de visserijwetgeving en bij de opstelling daarvan, alsmede bij de betrokken beleidsvormings-, besluitvormings- en beheersprocessen (de punten 6.13 en 7.1.9). De gedragscode bevat beginselen en normen voor de instandhouding, het beheer en de ontwikkeling van alle visserijtakken, en heeft onder meer betrekking op de vangst, de verwerking en verhandeling van vis en visserijproducten, visserijactiviteiten en visserijonderzoek. Dat het departement Visserij in de vergadering van november 2014 liet uitschijnen het belang van deze beginselen niet te erkennen, versterkt de Commissie in haar voorlopige conclusie dat Thailand heeft nagelaten om voor duidelijke, omvattende en transparante regels en procedures te zorgen (als uiteengezet in overweging 80). Voorts gaan de in deel 3.1. van dit besluit beschreven tekortkomingen inzake de traceerbaarheid in tegen het beginsel van punt 11.1.11 van de gedragscode van de FAO, dat inhoudt dat de staten door een betere identificatie van de oorsprong van de verhandelde vis en visserijproducten moeten garanderen dat de internationale en de binnenlandse handel in vis en visserijproducten in overeenstemming zijn met deugdelijke instandhoudings- en beheerspraktijken. Gezien het belang van Thailand als één van de grootste visverwerkende naties zou de toepassing van die beginselen van vitaal belang zijn voor de duurzame instandhouding van de levende rijkdommen, zowel in de kustgebieden als op volle zee, als bepaald in de artikelen 61, 117 en 119 van het UNCLOS.

(85)

De prestaties van Thailand bij de tenuitvoerlegging van de internationale instrumenten stroken niet met de aanbevelingen van punt 10 van het IOO-IAP, waarin staten wordt aangeraden om, met voorrang, het UNFSA te ratificeren, te aanvaarden of ertoe toe te treden. De Commissie is van mening dat deze aanbeveling van bijzonder groot belang is voor Thailand, dat beschikt over een aanzienlijke vloot van vissersvaartuigen die visserijactiviteiten verrichten met betrekking tot over grote afstanden trekkende soorten (voornamelijk tonijn in het IOTC-gebied en wellicht ook in het WCPFC-gebied).

(86)

Gezien de in dit deel van dit besluit beschreven situatie, alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door Thailand afgelegde verklaringen kan op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening worden gesteld dat Thailand zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften, regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

3.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(87)

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt Thailand volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (UNHDI) als een land met een hoge menselijke ontwikkeling beschouwd (89e op 187 landen). Bovendien wordt Thailand volgens Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (16) ingedeeld bij de hogere midden-inkomenslanden en -gebieden (17).

(88)

De Commissie heeft de kennisgeving door Thailand als vlaggenstaat overeenkomstig artikel 20 van de IOO-verordening met ingang van 6 oktober 2009 aanvaard. Thailand heeft overeenkomstig artikel 20, lid 1, van de IOO-verordening bevestigd nationale regelingen te hebben ingesteld voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

(89)

Tevens moet worden opgemerkt dat de Unie reeds in 2011 financiële middelen heeft verleend voor een specifieke technische bijstandsactie in Thailand ter bestrijding van IOO-visserij (18).

(90)

Gelet op de plaats die Thailand, zoals reeds gezegd, op de UNHDI inneemt, en op de bevindingen van de dienstbezoeken van 2011 en 2014 zijn er geen aanwijzingen dat Thailand zich niet van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen, heeft gekweten omdat zijn ontwikkelingsniveau te laag zou zijn. Er zijn geen feitelijke gegevens op grond waarvan tekortkomingen bij de monitoring, controle en bewaking van de visserij kunnen worden gelinkt aan ontoereikende capaciteit en infrastructuur. Thailand heeft nooit aangevoerd dat zijn vermogen om een sterk systeem voor monitoring, controle en bewaking uit te bouwen werd afgeremd door ontwikkelingsproblemen en pas onlangs (in november 2014) heeft Thailand de EU verzocht om steun voor de verbetering van de traceerbaarheid en de vangstcertificeringsregelingen. De Commissie heeft positief gereageerd op dit algemene verzoek.

(91)

Gezien de in dit deel van dit besluit beschreven situatie, alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door Thailand afgelegde verklaringen kan op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening worden gesteld dat het ontwikkelingsniveau van Thailand geen remmende factor is voor de ontwikkelingsstatus en de algemene prestaties van het land op het gebied van visserijbeheer.

4.   CONCLUSIE OVER DE MOGELIJKHEID TE WORDEN AANGEMERKT ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(92)

Gezien de hier getrokken conclusies over het feit dat Thailand zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen en geen maatregelen heeft genomen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, moet aan dit land overeenkomstig artikel 32 van de IOO-verordening kennis worden gegeven van de mogelijkheid dat het door de Commissie wordt aangemerkt als derde land dat niet meewerkt aan de bestrijding van IOO-visserij.

(93)

Krachtens artikel 32, lid 1, van de IOO-verordening dient de Commissie Thailand onverwijld kennis te geven van de mogelijkheid dat het wordt aangemerkt als niet-meewerkend derde land. Tevens dient de Commissie ten aanzien van Thailand alle in artikel 32 van de IOO-verordening opgenomen stappen te nemen. Met het oog op een deugdelijk beheer dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen Thailand schriftelijk kan reageren op de kennisgeving en de situatie kan corrigeren.

(94)

De kennisgeving aan Thailand van de mogelijkheid dat het wordt aangemerkt als een land dat de Commissie voor de toepassing van dit besluit beschouwt als een niet-meewerkend land, sluit niet uit, en brengt evenmin automatisch met zich mee, dat de Commissie of de Raad vervolgens stappen onderneemt om dit land als niet-meewerkend land aan te merken en op de lijst van niet-meewerkende landen te plaatsen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

Thailand wordt in kennis gesteld van de mogelijkheid dat het door de Commissie wordt aangemerkt als derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij.

Gedaan te Brussel, 21 april 2015.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(2)  Bron (over de inbreuken in 2010): het landenverslag: „Begeleiding van ontwikkelingslanden in het kader van de naleving van de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1005/2008 inzake illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij”, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(3)  Bron (over de inbreuken in 2011): de IOTC-gegevens die beschikbaar zijn op: http://www.iotc.org/sites/default/files/documents/proceedings/2012/coc/IOTC-2012-CoC09-R%5BE%5D.pdf en blz. 5-6 van http://iotc.org/sites/default/files/documents/proceedings/2012/coc/IOTC-2012-CoC09-08a%5BE%5D.pdf (per 27 november 2014).

(4)  Bron (over de inbreuken in 2014): PNG Loop Online news http://www.pngloop.com/2014/10/27/record-12-fishing-vessels-investigation-ffas-operation-kurukuru/ en http://www.emtv.com.pg/article.aspx?slug=Illegal-Fishing-Vessels-Apprehended& (per 20 november 2014).

(5)  Bron: het landenverslag „Begeleiding van ontwikkelingslanden in het kader van de naleving van de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1005/2008 inzake illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij”, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(6)  Internationaal actieplan om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, 2001.

(7)  Bron: het landenverslag in het document „Begeleiding van ontwikkelingslanden in het kader van de naleving van de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1005/2008 inzake illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij”, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(8)  Zie voetnoot 7.

(9)  Bron: http://www.fao.org/fi/oldsite/FCP/en/THA/profile.htm

(10)  Bron: http://hdr.undp.org/sites/all/themes/hdr_theme/country-notes/THA.pdf

(11)  Bron: http://www.iotc.org/sites/default/files/documents/proceedings/2012/coc/IOTC-2012-CoC09-R%5BE%5D.pdf

(12)  Bron: http://www.iotc.org/documents/report-eleventh-session-compliance-committee-0

(13)  Bron: http://www.iotc.org/documents/response-possible-infractions-thailand-under-rop

(14)  Bron: http://www.iotc.org/documents/report-eighth-session-iotc-working-party-ecosystems-and-bycatch

(15)  Zie voetnoot 12.

(16)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(17)  Lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp (ODA) van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC): http://www.oecd.org/dac/stats/documentupload/DAC%20List%20of%20ODA%20Recipients%202014%20final.pdf

(18)  Zie voetnoot 7.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/18


Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en machtsposities uitgebracht op zijn bijeenkomst van 2 december 2013 betreffende een ontwerpbesluit in zaak AT.39685(1) Fentanyl

Rapporteur: Letland

(2015/C 142/07)

1.

Het Adviescomité is het met de Europese Commissie eens dat het door de partijen gesloten „co-promotion-akkoord” en het addendum daarbij (hierna „het akkoord” genoemd) tot doel hadden de mededinging te beperken in de zin van artikel 101 VWEU.

2.

Het Adviescomité is het eens met het ontwerpbesluit van de Europese Commissie wat betreft de conclusie dat het akkoord tussen de partijen de handel tussen de lidstaten merkbaar ongunstig kon beïnvloeden.

3.

Het Adviescomité is het met de Europese Commissie eens dat niet aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, VWEU is voldaan.

4.

Het Adviescomité is het eens met het ontwerpbesluit van de Europese Commissie wat betreft alle adressaten van het ontwerpbesluit, met name wat de aansprakelijkheid betreft.

5.

Het Adviescomité onderschrijft de beoordeling van de Commissie wat betreft de duur van de inbreuk.

6.

Het Adviescomité beveelt aan dat zijn advies wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/19


Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en machtsposities uitgebracht op zijn bijeenkomst van 6 december 2013 betreffende een ontwerpbesluit in zaak AT.39685(2) Fentanyl

Rapporteur: Letland/Verenigd Koninkrijk

(2015/C 142/08)

1.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat aan de adressaten van het ontwerpbesluit geldboeten moeten worden opgelegd.

2.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens over het basisbedrag van de geldboete voor Johnson & Johnson/Janssen-Cilag B.V.

3.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens over de verhoging voor Johnson & Johnson/Janssen-Cilag B.V. om een voldoende afschrikwekkende werking te garanderen.

4.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens over het definitieve bedrag van de geldboete voor Johnson & Johnson/Janssen-Cilag B.V.

5.

Het Adviescomité is het eens met de benadering van de Commissie om de berekening van de geldboete voor Novartis AG/Sandoz B.V. op het overgemaakte bedrag te baseren.

6.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens over de verhoging voor Novartis AG/Sandoz bv om een voldoende afschrikwekkende werking te garanderen.

7.

Het Adviescomité is het met de Commissie eens over het definitieve bedrag van de geldboete voor Novartis AG/Sandoz B.V.

8.

Het Adviescomité beveelt aan dat zijn advies in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/20


Eindverslag van de raadadviseur-auditeur (1)

Fentanyl

(AT.39685)

(2015/C 142/09)

(1)

Deze zaak betreft een zogenaamd „co-promotion”-akkoord tussen de Nederlandse producent van merkgeneesmiddelen Janssen-Cilag bv, een dochteronderneming van Johnson & Johnson (hierna „J&J” genoemd) en de Nederlandse producenten van generische geneesmiddelen Hexal bv en Sandoz bv, beide dochterondernemingen van Novartis AG op het ogenblik van de vermeende inbreuk (hierna „Novartis/Sandoz” genoemd). Volgens het akkoord zou de generische concurrent ervan afzien om de Nederlandse markt voor de pijnstiller fentanyl te betreden.

(2)

Op 30 januari 2013 heeft de Europese Commissie een mededeling van punten van bezwaar aangenomen. De partijen kregen op 15 februari 2013 toegang tot het dossier en antwoordden respectievelijk op 22 en 30 april 2013 op de mededeling van punten van bezwaar, nadat het directoraat-generaal Concurrentie de oorspronkelijke termijn met respectievelijk één week en twee weken had verlengd. De partijen hebben niet om een hoorzitting verzocht.

(3)

Naar aanleiding van nieuwe argumenten en feiten die de Commissie aangereikt kreeg toen de partijen hun antwoorden op de mededeling van punten van bezwaar indienden, stelde zij op 17 oktober 2013 een letter of facts op. J&J antwoordde hierop op 30 oktober 2013 en Novartis/Sandoz op 6 november 2013, nadat het directoraat-generaal Concurrentie een korte verlening van de termijn had toegestaan.

(4)

In het ontwerpbesluit wordt geconcludeerd dat het akkoord tussen J&J en Novartis/Sandoz een inbreuk op artikel 101 VWEU vormt.

(5)

Overeenkomstig artikel 16 van Besluit 2011/695/EU heb ik onderzocht of het ontwerpbesluit uitsluitend de bezwaren betreft ten aanzien waarvan de partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken, en ik ben tot de conclusie gekomen dat dit inderdaad het geval was.

(6)

Gezien het bovenstaande, en gezien het feit dat de partijen mij geen verzoeken of klachten hebben doen toekomen, ben ik van mening dat de daadwerkelijke uitoefening van de procedurele rechten van alle partijen bij de procedure in deze zaak is geëerbiedigd.

Gedaan te Brussel, 6 december 2013.

Wouter WILS


(1)  Opgesteld overeenkomstig de artikelen 16 en 17 van Besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 275 van 20.10.2011, blz. 29) („Besluit 2011/695/EU”).


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/21


Samenvatting van het besluit van de Commissie

van 10 december 2013

inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

(Zaak AT.39685 — Fentanyl)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8870)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2015/C 142/10)

1.   INLEIDING

(1)

Op 10 december 2013 heeft de Commissie een besluit vastgesteld in een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (1) publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van het besluit, waaronder de opgelegde sancties, rekening houdend met het rechtmatige belang van de ondernemingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen.

(2)

Het besluit betreft een zogenaamd „co-promotion”-akkoord (hierna „het akkoord” genoemd) tussen Nederlandse dochterondernemingen van de farmaceutische ondernemingen Johnson & Johnson en Novartis AG. Volgens het akkoord betaalde Johnson & Johnson maandelijks een bedrag aan haar (ten minste) potentiële concurrent Novartis zolang deze in Nederland geen generieke versie van het product fentanyl van Johnson & Johnson, een sterke pijnstiller, op de markt bracht.

2.   ADRESSATEN

(3)

Het besluit is gericht tot Johnson & Johnson, haar Nederlandse dochteronderneming Janssen-Cilag bv (hierna „Janssen-Cilag” genoemd), Novartis AG (hierna „Novartis” genoemd), en haar Nederlandse dochteronderneming Sandoz bv (hierna „Sandoz” genoemd).

3.   PROCEDURE

(4)

De procedure werd op 18 oktober 2011 ingeleid.

(5)

Op 30 januari 2013 werd de mededeling van punten van bezwaar aangenomen en aan de partijen meegedeeld.

(6)

De partijen dienden hun antwoord op de mededeling van punten van bezwaar in april 2013 in en verzochten niet om een hoorzitting.

(7)

Het Adviescomité voor mededingingsregelingen en machtsposities heeft op 2 en 6 december 2013 gunstige adviezen uitgebracht.

(8)

Op 10 december 2013 heeft de Commissie het besluit vastgesteld.

4.   INBREUK OP ARTIKEL 101 VWEU

(9)

Johnson & Johnson heeft fentanyl ontwikkeld en het sinds de jaren zestig in verschillende vormen op de markt gebracht. In 2005 was de bescherming voor één van de producten van Johnson & Johnson, een fentanylpleister, in Nederland vervallen en maakte de Nederlandse Novartis-dochter Sandoz zich op om haar generieke versie van de fentanylpleister op de markt te brengen. Het bedrijf had bijvoorbeeld al het nodige verpakkingsmateriaal geproduceerd.

(10)

In juli 2005 ging Sandoz toch niet van start met de verkoop van de generieke versie, maar sloot zij een zogenaamd „co-promotion-akkoord” met Janssen-Cilag, de Nederlandse dochter van Johnson & Johnson. De overeengekomen maandelijkse betalingen van Janssen-Cilag lagen hoger dan de winst die Sandoz dacht te behalen met de verkoop van haar generieke product. De regeling gold zolang er in Nederland geen generiek product op de markt kwam. Volgens interne documenten zou Sandoz ervan afzien om de markt te betreden, in ruil voor „een stuk van de koek”. In plaats van elkaar te beconcurreren spraken Johnson & Johnson en Novartis af samen te werken om „geen generieke pleister op de markt te hebben en zo de hoge huidige prijs te behouden”.

(11)

Bijgevolg heeft Sandoz haar product in Nederland niet op de markt gebracht zolang het akkoord gold. Het akkoord werd in december 2006 stopgezet toen een derde partij op het punt stond een generieke fentanylpleister op de markt te brengen.

(12)

De Commissie is tot de volgende conclusie gekomen: op basis van de analyse van de economische en juridische context was Sandoz op het ogenblik dat het akkoord met Janssen-Cilag werd gesloten een naaste en (ten minste) potentiële concurrent van Janssen-Cilag. Het akkoord bevatte een mechanisme voor niet-toetreding tot de markt, waarbij Janssen-Cilag haar maandelijkse betalingen zou staken als Sandoz of een derde partij de markt betrad. Daarom heeft Sandoz tijdens de gehele duur van het akkoord (van 11 juli 2005 tot en met 15 december 2006) haar eigen fentanylpleister niet op de Nederlandse markt gebracht. Door het akkoord werd de naaste (ten minste) potentiële generieke concurrent van Janssen-Cilag van de markt uitgesloten op een ogenblik dat deze aanstalten maakte om de markt te betreden.

(13)

Bovendien betaalde Janssen-Cilag tijdens de periode in kwestie in totaal circa 5 miljoen EUR in maandelijkse schijven aan Sandoz. Het bedrag dat aan Sandoz werd betaald, bedroeg aanzienlijk meer dan wat de onderneming zelf op het ogenblik van het akkoord had verwacht te verdienen door haar eigen fentanylpleister in Nederland te lanceren. Deze maandelijkse betalingen werden verstrekt voor niet nader gedefinieerde co-promotion-diensten. Tijdens de periode waarop het oorspronkelijke co-promotion-akkoord betrekking had (van 11 juli 2005 tot en met 11 juli 2006), voerde Sandoz slechts beperkte promotieactiviteiten uit, en voor de periode die onder het addendum valt (van 11 juli 2006 tot en met 15 december 2006), is er geen bewijs dat Sandoz promotieactiviteiten heeft uitgevoerd.

(14)

De hierboven beschreven objectieve elementen van de analyse werden bevestigd door de intenties van de partijen. Beide partijen hebben het co-promotion-akkoord zo ontworpen dat het generieke product van Sandoz zeker uit de markt werd gehouden en dat Janssen-Cilag haar winst uit de verkoop van het originele merkgeneesmiddel kon maximaliseren zolang het akkoord geldig was. Janssen-Cilag deelde die bovencompetitieve winst met Sandoz.

(15)

De Commissie kwam daarom tot de conclusie dat het akkoord een beperking van artikel 101 VWEU met een mededingingsbeperkend doel vormde.

5.   DUUR VAN DE INBREUK

(16)

De inbreuk duurde ten minste vanaf de datum waarop het oorspronkelijke co-promotion-akkoord werd gesloten, op 11 juli 2005, totdat het akkoord (met inbegrip van het addendum) werd beëindigd, op 15 december 2006.

6.   GELDBOETEN

(17)

Voor de inbreuk werden in deze zaak de volgende geldboeten opgelegd:

Johnson & Johnson en Janssen-Cilag bv, gezamenlijk en hoofdelijk: 10 798 000 EUR;

Novartis AG en Sandoz bv, gezamenlijk en hoofdelijk: 5 493 000 EUR.


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.


Rekenkamer

29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/23


Speciaal verslag nr. 4/2015 „Technische bijstand: welke bijdrage heeft deze geleverd tot landbouw en plattelandsontwikkeling?”

(2015/C 142/11)

De Europese Rekenkamer deelt u mede dat Speciaal verslag nr. 4/2015 „Technische bijstand: welke bijdrage heeft deze geleverd tot landbouw en plattelandsontwikkeling?” zojuist is gepubliceerd.

Het verslag kan worden ingezien op, of gedownload van de website van de Europese Rekenkamer: http://eca.europa.eu

Het verslag is op aanvraag gratis in papieren vorm verkrijgbaar bij de Rekenkamer:

Cour des comptes européenne

Publications (PUB)

12, rue Alcide De Gasperi

1615 Luxembourg

LUXEMBURG

Tel. +352 4398-1

E-mail: eca-info@eca.europa.eu

of door het invullen van een elektronische bestelbon bij EU Bookshop.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/23


Speciaal verslag nr. 5/2015 „Zijn financiële instrumenten een succesvol en veelbelovend instrument op het gebied van plattelandsontwikkeling?”

(2015/C 142/12)

De Europese Rekenkamer deelt u mede dat Speciaal verslag nr. 5/2015 „Zijn financiële instrumenten een succesvol en veelbelovend instrument op het gebied van plattelandsontwikkeling?” zojuist is gepubliceerd.

Het verslag kan worden ingezien op of gedownload van de website van de Europese Rekenkamer: http://eca.europa.eu

Het verslag is op aanvraag gratis in papieren vorm verkrijgbaar bij de Rekenkamer:

Cour des comptes européenne

Publications (PUB)

12, rue Alcide De Gasperi

1615 Luxembourg

LUXEMBURG

Tel. +352 4398-1

E-mail: eca-info@eca.europa.eu

of door het invullen van een elektronische bestelbon bij EU Bookshop.


V Bekendmakingen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/24


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.7624 — KKR/Comcast/Pentech/Piton/Scottish Enterprise/Shamrock/FanDuel/JV)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2015/C 142/13)

1.

Op 22 april 2015 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat KKR & Co L. P. („KKR”, Verenigde Staten), Comcast Ventures LP en NBC Sports Venture LLC, die deel uitmaken van de Comcast-groep („Comcast”, Verenigde Staten), Pentech Fund II L. P. („Pentech”, Verenigd Koninkrijk), Piton Capital Venture Fund L. P. („Piton”, Verenigd Koninkrijk), Scottish Enterprise (Verenigd Koninkrijk) en Shamrock Capital Growth Fund III L. P. („Shamrock”, Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over FanDuel Limited („FanDuel”, Verenigd Koninkrijk) door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   KKR: internationale alternatieve activabeheerder en aanbieder van kapitaalmarktoplossingen;

—   Comcast: internationale media- en technologiediensten;

—   Pentech: durfkapitaalonderneming;

—   Piton: durf- en groeikapitaalonderneming;

—   Scottish Enterprise: agentschap voor economische ontwikkeling van Schotland;

—   Shamrock: beleggingsonderneming;

—   FanDuel: diensten voor online fantasy sports in Noord-Amerika.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (+32 22964301), via e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.7624 — KKR/Comcast/Pentech/Piton/Scottish Enterprise/Shamrock/FanDuel/JV, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/25


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

(2015/C 142/14)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag.

ENIG DOCUMENT

„SAUCISSON DE LACAUNE”/„SAUCISSE DE LACAUNE”

EU-nummer: FR-PGI-0005-01201-27.3.2014

BGA ( X ) BOB ( )

1.   Naam/namen

„Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune”

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.2. Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.)

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

De „Saucisson de Lacaune” is een droge worst met een min of meer regelmatige cilindrische vorm die is afgevuld in natuurdarm. De worst heeft een gewicht dat varieert van 200 g tot meer dan 2 kg. De worst wordt zo aangeboden of met een net overtrokken of opgebonden.

De „Saucisse de Lacaune” is een droge worst met een regelmatige cilindrische vorm die is afgevuld in natuurdarm. De worst kan in verschillende vormen worden aangeboden:

gebogen worst: gebogen in een U-vorm, met een gewicht van 200 g tot 500 g;

rechte worst, zonder kromming, met een gewicht van 200 g tot 500 g;

worst die rond een stang is opgerold om te drogen, aangeboden met meerdere krommingen waarvan het aantal en het gewicht niet zijn bepaald.

De „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” is een soepele tot stevige worst die niet uit elkaar valt. Het snijvlak vertoont magere en vette deeltjes die grof zijn gehakt (minstens 8 mm) en vertoont geen zenuwen of kraakbeen. De vetdeeltjes zijn goed afgebakend, vast en wit van kleur. De magere deeltjes zijn rood-donkerrood. De „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” ziet er niet heel vettig uit.

De „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” heeft de typische geur en smaak van gedroogd en gerijpt vlees met een uitgesproken accent van peper. De aroma-intensiteit blijft gematigd. De worst heeft geen sterke vetsmaak.

De „Saucisson de Lacaune” en „Saucisse de Lacaune” worden respectievelijk bereid met ten minste 80 % en 70 % mager vlees. Het rijpe (magere) vlees maakt ten minste 30 % van het geheel uit.

Het vleesmengsel wordt gekruid met zout, peper en muskaatnoot. Ook salpeter, melkzuurbacteriën en suiker mogen worden toegevoegd en een schimmellaag aan het oppervlak is toegestaan.

De „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” heeft de volgende fysisch-chemische kenmerken:

—   vochtgehalte van het ontvette product (VOP): ≤ 52 % of ≤ 56 % voor worsten met een doorsnede van meer dan 70 mm;

—   vetgehalte (bij een VOP van 77 %): ≤ 20 %;

—   verhouding collageen/eiwitten: ≤ 13 %;

—   totaalgehalte oplosbare suikers (bij een VOP van 77 %): ≤ 2 %;

—   pH: ≥ 5,2 voor producten van minder dan 1 kg en ≥ 5,0 voor producten van meer dan 1 kg.

De „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” wordt verkocht:

in één stuk en met een etiket, ofwel „bloot” ofwel verpakt in een zak met grote gaten, een zak onder beschermende atmosfeer of vacuümverpakt;

in stukken gesneden, vacuümverpakt of onder beschermende atmosfeer, tenzij vers afgesneden.

3.3.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

Het voeder waarmee de varkens worden gemest (voor varkens van meer dan 25 kg) en het voeder voor de zeugen bestaan voor minstens 60 % uit granen, zemelen en zaden van peulvruchten.

Het maximale linolzuurgehalte is vastgesteld op 1,9 % van de droge stof.

Het rijpe vlees waarmee de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” wordt bereid, is afkomstig van karkassen van zeugen of zware vleesvarkens met een karkasgewicht van meer dan 120 kg. Het andere vlees is afkomstig van vleesvarkens met een karkasgewicht van ten minste 80 kg.

Het vet is afkomstig van het rugspek en is wit en stevig. In de „Saucisse de Lacaune” mag borstvet worden gebruikt.

Als het vlees en het vet vers worden gebruikt, worden die ten laatste de zesde dag na het slachten gehakt. Als ze in bevroren vorm worden gebruikt, moeten ze ten laatste 72 uur na het slachten worden ingevroren en mogen ze gedurende hoogstens vier maanden worden bewaard op een temperatuur van ten hoogste – 18 °C.

3.4.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De onderdelen, gaande van de selectie van de stukken, de productie van de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” (hakken van het vlees, vullen van de darm, drogen van de worsten) tot het einde van het rijpingsproces, worden in het afgebakende geografische gebied uitgevoerd.

3.5.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

Niet van toepassing.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

De etikettering van het product moet het volgende omvatten:

de naam van de BGA „Saucisson de Lacaune” of „Saucisse de Lacaune”;

het logo „Lacaune” met als identificatiekenmerk een handgeschreven, onderstreepte hoofdletter „M”, die de bergen voorstelt, waaronder de naam „LACAUNE” in hoofdletters is geschreven.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het geografische gebied bestaat uit de volgende elf gemeenten in het departement Tarn: Barre, Berlats, Escroux, Espérausses, Gijounet, Lacaune, Moulin Mage, Murat-sur-Vèbre, Nages, Senaux en Viane.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

Omgevingsfactoren

Het geografische productiegebied van de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” vormt een homogeen geheel te midden van de bergen van Lacaune. Het gebied heeft de vorm van een bekken, is oost-west georiënteerd en vormt het stroomgebied van de Gijou. In het zuiden wordt het gebied afgebakend door de belangrijkste bergkam die loopt van de Montgrand naar de Montalet, waarvan de top op meer dan 1 200 m hoogte ligt, en in het noorden door een kleinere bergkam die via de bergpas van Sié loopt van Roquecézière naar de top van de Merdélou, die ongeveer 1 000 m hoog is. Deze twee fysieke grenzen bakenen een topografisch bekken af dat onderhevig is aan de invloeden van zowel het oceaanklimaat als het mediterrane klimaat. Dankzij zijn hoge ligging kent het geografische gebied ook een bergklimaat.

Door deze drie invloeden typeert het klimaat in het gebied zich door:

veel neerslag en een pluviometrie die goed verdeeld is over het jaar;

een relatief lage gemiddelde temperatuur en kleine temperatuurverschillen;

een regelmatige afwisseling van winden (oriëntatie, hygrometrie), hetgeen gepaard gaat met een grote schommeling in temperatuur en hygrometrie in de loop van één dag.

Menselijke factoren

De productie van „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” vindt haar oorsprong in het ambacht van „mazelier”, waarmee in het Occitaans iemand werd aangeduid die runderen, schapen en varkens offerde. De mazeliers waren tijdens de middeleeuwen talrijk aanwezig in Lacaune. Rond de 15e eeuw, de tijd van de opkomst van beroepsspecialisatie, werd met deze term iemand aangeduid die varkensvlees verwerkt, dat wil zeggen de varkensslager van tegenwoordig.

De knowhow van de worstproducent is fundamenteel voor de totstandkoming van dit „levendig” product en komt in de verschillende fasen tot uiting.

De worstproducent sorteert, bereidt en hakt het vlees en het vet volgens zijn eigen methoden, zijn uitrusting en de kwaliteit van de gebruikte grondstoffen, met name hun geschiktheid om te kunnen worden gehakt. Hij selecteert het rijpere vlees en voegt een groot percentage mager vlees aan de massa toe.

Dankzij zijn goede kennis van zijn cutter en/of vleesmolen verkrijgt hij een homogene massa bestaande uit grove vleesdeeltjes met regelmatige vorm die door een vleesmolenrooster van ten minste 8 mm zijn geduwd of zijn fijngemalen met een andere techniek waardoor een gelijksoortig visueel effect wordt verkregen.

Hij kruidt zijn bereiding uitsluitend met zout, peper en eventueel muskaatnoot en gebruikt geen enkel ander additief dan salpeter.

De massa wordt uitsluitend in natuurdarmen afgevuld. Daarna drogen en rijpen de worsten gedurende in totaal minstens 10 dagen voor de droge worsten en 18 dagen voor de andere stukken. Om na te gaan of de worsten in de droogkamer goed fermenteren, voert de worstproducent een tactiele controle uit door de worst in de hand te nemen en aan te drukken. Onder die druk moet de worst een vaste consistentie hebben.

In elke productiefase past de worstproducent de duur van de fasen en de temperatuur en de vochtigheid zo goed mogelijk aan de ontwikkeling van de worsten aan. Het droogproces in de droogkamer wordt dagelijks opgevolgd om het uitzicht en de geur van de producten te controleren en de rijpingsomstandigheden (temperatuur en luchtvochtigheid) aan te passen om rijpingsproblemen te voorkomen. Ongeacht de gebruikte techniek en of de droogkamers natuurlijk dan wel geventileerd zijn, moet de producent zich aanpassen aan schommelingen in de externe temperatuur en luchtvochtigheid, die dagelijks worden gemeten.

5.2.   Specificiteit van het product

Typisch voor de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” zijn het rood-donkerrode magere vlees, de grote vleesdeeltjes met regelmatige vorm en het mager uitziende snijvlak.

Op organoleptisch gebied onderscheidt de worst zich door een gematigde, evenwichtige aroma-intensiteit die de natuurlijke smaak van gedroogd en gerijpt vlees niet verdringt, en een textuur die bij aanraking en in de mond soepel tot stevig aanvoelt en niet uit elkaar valt.

De „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” onderscheidt zich ten slotte doordat de worst uitsluitend in natuurdarmen wordt aangeboden.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB), dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

Het causale verband van de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” is gebaseerd op de aanwezigheid van de eeuwenoude, traditionele, overgedragen knowhow waaraan de producten hun kwaliteit en stevige faam te danken hebben.

Het geografische gebied van de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” wordt gekenmerkt door geografische en klimaatomstandigheden die traditioneel gunstig zijn voor het rijpingsproces. Bijgevolg heeft zich in het gebied een uitgebreid netwerk van worstfabrieken ontwikkeld die al generaties lang over de knowhow beschikken. De oude productiegewoonten zorgen ervoor dat ook vandaag nog wordt gebruikgemaakt van rijp vlees en dat voor de „Saucisson de Lacaune” minstens 80 % mager vlees en voor de „Saucisse de Lacaune” minstens 70 % mager vlees wordt gebruikt. Hieraan dankt het product zijn karakteristieke rood-donkerrode kleur van mager vlees en zijn mager uitziende snijvlak.

De knowhow komt ook tot uiting in de selectie van de stukken en in de beheersing van de haktechnieken om tot grove vleesdeeltjes te komen.

Doordat het vlees wordt afgevuld in natuurdarmen, heeft de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” een specifieke aanbiedingsvorm.

De aroma-intensiteit van de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” blijft gematigd omdat er geen andere kruiden worden gebruikt dan peper of muskaatnoot. Dankzij de knowhow op het gebied van de dosering van de kruiden en de dagelijkse opvolging in de droogkamer bereikt de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” aan het einde van het rijpingsproces een volledige rijpheid en een natuurlijke smaak van droog, gerijpt vlees.

Omdat de droog- en rijpingsfasen goed worden beheerd, wordt een textuur verkregen die bij aanraking en in de mond soepel tot stevig aanvoelt en niet uit elkaar valt.

De faam van de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” werd al bij het begin van de 20e eeuw bevestigd, toen de heer Cousin in zijn „Voyages gastronomiques au pays de France” de vleeswaren van het Hôtel Central van Lacaune prees: „[…] schitterend gamma van streekvleeswaren met ham en absoluut vermeldenswaardige worst […]”.

De „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” wordt beschreven in de „Code de la charcuterie, de la salaison et des conserves de viandes” van 1980 en 1986. De producten zijn ook opgenomen in de „Inventaire du patrimoine culinaire de la France — Midi-Pyrénées — produits du terroir et recettes traditionnelles” van 1996.

Uit een enquête over de naam en faam die in 2011 werd uitgevoerd, is gebleken dat in de regio’s Midi-Pyrénées en Languedoc-Roussillon 77 % van de ondervraagde personen de droge ham en de droge worsten kent die in het geografische gebied van de Lacaune worden geproduceerd. Dit bevestigt dat de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” ruime bekendheid geniet en wordt gezien als „streekproduct” en „traditioneel product”.

Bovendien is het niet ongewoon dat in de geschreven pers aandacht wordt besteed aan de „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune”, zoals in de Midi Libre van 8 augustus 2009: „un panier rempli d’odeurs”.

De worstproducenten in het geografische gebied vallen ook regelmatig in de prijzen op de algemene landbouwwedstrijd in Parijs. Sinds 2012 werden 13 producten „Saucisson de Lacaune”/„Saucisse de Lacaune” gelauwerd: vijf met een bronzen medaille, twee met een zilveren medaille en zes met een gouden medaille.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(Artikel 6, lid 1, tweede alinea, van de onderhavige verordening)

https://www.inao.gouv.fr/fichier/CDCSaucissonSaucisseLacauneV1.pdf


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/29


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

(2015/C 142/15)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag.

ENIG DOCUMENT

„SILTER”

EU-nr.: IT-PDO-0005-01252 - 06.08.2014

BOB ( X ) BGA ( )

1.   Naam/Namen]van de BOB of de BGA]

„Silter”

2.   Lidstaat of derde land

Italië

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.3 Kaas

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

De „Silter” is een cilindervormige kaas met een diameter van 34-40 cm en een rechte of enigszins bolle opstaande kant van 8-10 cm hoog. Aan het einde van de rijpingsperiode ligt het gewicht van de kaas tussen 10 en 16 kg, is zijn korst hard en varieert de kleur ervan tussen strogeel en bruin ten gevolge van de insmering met olie en de rijping.

De kaasmassa heeft een stevige, niet al te elastische structuur met kleine of middelgrote, gelijkmatig verspreide gaten. Het vetgehalte op de droge stof is 27-45 % en het vochtgehalte mag niet hoger zijn dan 40 %.

De kaas heeft een zachte smaak, zonder enige bitterheid, die sterker en/of scherper wordt naarmate hij langer rijpt. De geur en het aroma, die kenmerkend zijn voor het productiegebied, houden lang aan en roepen met name droge vruchten, boter en melk van weidekoeien, groen- of droogvoer, kastanjemeel en de „silter” (de typische rijpingskamer) op.

3.3.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

De „Silter” wordt het hele jaar door gemaakt van gedeeltelijk afgeroomde rauwe melk, waarbij de room en de melk uitsluitend door bezinking van elkaar worden gescheiden. Ten minste 80 % van de lacterende koeien binnen een melkveebedrijf moet tot een typisch bergkoeienras behoren (Bruna, Grigio Alpina en Pezzeta Rossa). Koeien van het Bruna-ras moeten binnen elk melkveebedrijf ten minste 60 % van het totale aantal lacterende koeien uitmaken.

De lacterende koeien moeten worden gevoed met gras en/of hooi. Kuilvoer of hooi uit hooibalen is niet toegestaan. Het hele productiegebied van de „Silter” is berggebied en kent natuurlijke beperkingen zoals hoogte, hellingen en het klimaat, die van invloed zijn op de seizoensgebonden voerproductie. Deze factoren beïnvloeden de voeding van de melkkoeien.

De hoeveelheid uit het productiegebied afkomstig voeder (hooi en/of gras) moet minimaal 50 % bedragen van de totale droge stof die jaarlijks aan de lacterende koeien wordt gevoerd. Het voer mag met concentraten worden aangevuld tot minder dan 40 % van de droge stof van het rantsoen.

Deze hoeveelheden zijn uit voorzorg vastgesteld. Omdat de „Silter” wordt geproduceerd in een berggebied waar ongunstige omstandigheden heersen en de productie van droogvoer (het gebruik van kuilvoer is verboden), met name in jaren met overvloedige regenval, soms moeilijk kan zijn, is de productie van krachtvoeder geen haalbare oplossing. Normaal gesproken, wanneer de koeien op de meeste dagen van het jaar in de weide staan, zal het deel in het voederrantsoen dat afkomstig is uit het oorsprongsgebied de genoemde waarden ruim overschrijden. Hoewel beweiding niet verplicht is, wordt deze praktijk in de lente en de herfst op grote schaal op de graslanden in de dalen en in de zomer op de bergweiden toegepast, zolang als de seizoensgebonden omstandigheden dat toelaten. Met name wanneer het vee op de bergweiden graast, komt het voer uitsluitend uit het productiegebied en mogen concentraten ten hoogste 30 % van de gemiddeld ingenomen droge stof uitmaken. Door deze voedervoorschriften kunnen de organoleptische en aromatische kenmerken van de „Silter”, die het hele jaar door wordt geproduceerd, behouden blijven. De specifieke kenmerken van de „Silter” worden eveneens bepaald door de microbiële biodiversiteit van de omgeving waar de rauwe melk wordt geproduceerd en verwerkt. Door onderzoeksprojecten (VALTEMAS 2012, FOOD FOR LIFE 2006) is duidelijk geworden welke micro-organismen betrokken zijn bij het kaasmaakproces en is meer inzicht verkregen in de enzymactiviteit die essentieel is voor de ontwikkeling van de specifieke kenmerken van de „Silter”. Om eventuele invloeden van buiten het productiegebied tegen te gaan, beschikken de kaasmakers over starterculturen met giststoffen uit de inheemse microflora. Deze melkzuurbacteriën zorgen voor de vorming van de aromatische componenten en de kleine gaten die zo kenmerkend zijn voor de „Silter”. Bovendien voorkomen deze bacteriën dat zich andere bacteriën vormen die het aroma en de smaken van de „Silter” kunnen veranderen.

Het voer dat hoofdzakelijk uit gras en/of hooi uit het productiegebied bestaat, de afwezigheid van kuilvoer, de aanwezigheid van inheemse microflora in de rauwe melk en de toepassing van technologie zijn bepalend voor de specifieke kenmerken van de „Silter” en het verband van het product met de omgeving.

3.4.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

In het productiegebied moeten de koeien worden gehouden en moet de kaas worden gemaakt en gerijpt.

3.5.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

De „Silter” wordt in zijn geheel of in stukken in de handel gebracht. Stukken voorverpakte kaas moeten een deel van de kant en/of de zijde met de vermelding van de oorsprong van de kaas bevatten.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

Op hele kaaswielen moeten de identificatiecode van het verwerkingsbedrijf, de productiedatum, de oorsprongsmarkering, het brandmerk en, indien aan de voorwaarden is voldaan, de aanduiding van de bergweide zijn vermeld.

De oorsprongsmarkering op de kant bestaat uit een reeks afbeeldingen van rotstekeningen van menselijke figuren uit Valle Camonica van 80 mm hoog en twee afbeeldingen van een edelweiss.

Image

Honderd dagen na de productiedatum moet in ten minste een zijde van de kaas boogvormig het woord „SILTER” worden gebrandmerkt met aan het begin en het einde van het woord een edelweiss en in het midden de vermelding „D.O.P.”. Tussen beide afbeeldingen van een edelweiss staat een rotstekening uit Valle Camonica die een ploegscène uitbeeldt.

Image

Op het voorverpakte product moet een etiket met het identificatielogo en het opschrift „Silter D.O.P.” en de wettelijk vereiste informatie worden aangebracht. Het logo moet okergeel zijn en moet de voorgeschreven afmetingen en vormen hebben.

Image

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het betrokken gebied omvat het gehele bergdistrict Valle Camonica en een deel van het bergdistrict Sebino Bresciano, beide gelegen in de Italiaans provincie Brescia. In totaal betreft het 47 gemeenten.

Het geografische gebied strekt zich uit van het Iseomeer (een hydrografisch bekken met een oppervlakte van 65,3 km2) tot de Alpenpassen Gavia en Tonale.

5.   Verband met het geografische gebied

Het productiegebied van de „Silter” is een berggebied in de heuvels en bergen van de provincie Brescia. De aanwezigheid van het Iseomeer in het zuiden en het Adamellomassief in het noorden is van invloed op de omgeving en de kenmerken daarvan.

De diversiteit in chemische samenstelling van de bodem en de variaties in klimaat en temperatuur zijn gunstig voor de ontwikkeling van een rijke vegetatie met soorten die kenmerkend zijn voor zowel het submontane deel als de weiden in het subalpiene deel. Met name in het montane deel bevinden zich veel graslanden en weiden met talloze soorten die als voeder geschikt zijn, zoals Anthoxanthum spp. en Achillea spp. Het van de graslanden in de dalen en op gematigde hoogte afkomstige hooi wordt in de koudste maanden gebruikt als voeder voor de melkkoeien, terwijl in de zomer beweiding plaatsvindt op 120 bergweiden in het hooggebergte.

De „Silter” wordt in talloze, soms ook kleine bedrijven geproduceerd, waar de melk ter plaatse wordt verwerkt en bewaard volgens zeer oude methoden die door kaasmakers/veehouders van generatie op generatie zijn overgedragen. Dankzij zijn lange rijpingsperiode kon de „Silter” door de plattelandsbevolking langer worden bewaard, zodat zij het hele jaar door te eten had.

Van oudsher ondergaat de afgeroomde melk een lang verwerkingsproces in een kuip. Dit duurt minimaal twee uur, en de wrongel rust daarbij in de wei.

In deze laatste fase krijgt de kaas de specifieke broosheid en de minimale elasticiteit die zo kenmerkend zijn voor de „Silter”.

De „Silter” kent een tamelijk lange rijpingsperiode van minimaal honderd dagen, gerekend vanaf de productiedatum.

Zo wordt de traditionele praktijk voortgezet van het conserveren van de kaas, van oudsher de belangrijkste voedselbron van de bewoners van de vallei.

Ook nu nog vindt de rijping plaats — zij het niet uitsluitend — in de typische rijpingskamers waarnaar de kaas is vernoemd, de zogenaamde „silters”, bij een omgevingstemperatuur tussen 7 en 20 °C en een relatieve vochtigheid tussen 70 en 90 %. Tijdens de rijping wordt de nodige zorg besteed aan de kaaswielen. De korst wordt met olie ingesmeerd of wordt geschraapt, en de kaaswielen worden regelmatig op de plank omgedraaid. Deze traditionele handelingen, die met veel vakkennis worden uitgevoerd, vormen de laatste stap van de productie van de „Silter”.

Omdat deze productietechniek nauw verbonden is met de kennis van de kaasmaker, die bij het kaasmaken rekening houdt met het klimaat, de aanwezige flora en de fenologische stadia van het voer, kan zij niet industrieel worden gereproduceerd en blijft zij voorbehouden aan de ambachtelijke kaasmakers in de dalen en op de bergweiden.

De organoleptische en sensorische kenmerken van de „Silter” worden beïnvloed door het land en de omgeving.

De korst is hard en heeft een kleur die varieert van strogeel tot bruin. Dit komt door de lange rijpingsduur en alle reinigingshandelingen, waaronder het insmeren van de korst met olie.

De kaasmassa is hard, broos en weinig elastisch, met kleine of middelgrote, gelijkmatig verspreide gaten die ontstaan door de inheemse microflora in de melk. De kleur varieert van wit in de winter tot lichtgeel in de lente en zomer.

De kaas heeft een overwegend zachte smaak, is niet of nauwelijks bitter en smaakt sterker en/of scherper naarmate hij langer heeft gerijpt.

De inheemse plantensoorten in het voeder bevatten aromatische bestanddelen, zoals cumarine, en zorgen voor de specifieke aroma’s van de melk en dus ook de „Silter”.

De variabele intensiteit van de gele kleur van de massa wordt uitsluitend veroorzaakt door het voederen van de koeien met voederplanten die specifiek zijn voor het geografische gebied, waarvan het gehalte carotenoïden varieert naargelang van de verschillende fenologische stadia.

Dat carotenoïden veranderingen in de kleurintensiteit kunnen veroorzaken, komt doordat de peulgewassen en samengesteldbloemigen in de weiden aan het begin van de zomer bloeien, waardoor de kaas een fellere kleur krijgt. In de winter is de kaas juist bleker van kleur en neigt hij meer naar wit doordat voornamelijk droogvoer is gebruikt.

De duur en de temperatuur van de verschillende verwerkingsfasen, van de scheiding van de room tot het verhitten en het laten rusten van de wrongel, zijn welbekend en worden van generatie op generatie overgedragen. Dankzij hun knowhow kunnen de kaasmakers deze parameters aanpassen op grond van seizoensgebonden en klimatologische factoren, die variëren van het uiterst zachte klimaat van het Iseomeer tot het strenge klimaat van de dalen nabij de Adamellogletsjer. De van vader op zoon overgedragen specifieke productietechniek is gebaseerd op het gebruik van rauwe melk, waardoor de eigenschappen van de in het gebied geproduceerde melk en de rijkdom van de inheemse melkflora behouden blijven. Traditioneel is deze kennis voorbehouden aan de lokale veehouders en kaasmakers, die zo in staat zijn de typische „Silter” met zijn zachte smaak en broze textuur te produceren.

Het geringe vetgehalte, dat zelfs lager kan zijn dan 30 % van de droge stof, kan worden verklaard door het gebruik van uitsluitend gedeeltelijk afgeroomde melk. Tijdens de scheiding van de melk en de room, die ten minste acht uur in een koele, goed geventileerde omgeving moet plaatsvinden, vermenigvuldigen de voor het productiegebied specifieke melkzuurbacteriën zich, waardoor de „Silter” zijn smaak en aroma krijgt. Bovendien leidt de vermenigvuldiging van de inheemse, heterofermentatieve flora tot de vorming van de kenmerkende kleine of middelgrote gaten in de kaas.

Ook het verhitten van de wrongel en de minimale verwerkingsduur van twee uur, alsook het in een kuip in de wei laten rusten van de kaas, zijn onmisbaar voor de ontwikkeling van de inheemse melkflora die bepalend is voor het aroma en de broze, weinig elastische textuur van de „Silter”.

Door de kaas te persen raakt deze zijn vocht kwijt en kan de korstvorming een aanvang nemen. De hardheid van de korst en zijn kleur, die varieert van geel tot bruin, zijn te danken aan de lange rijpingsduur in zogenaamde „silters”, waar de kaaswielen bij omgevingstemperatuur op houten planken rusten, en aan de reiniging van de kaaswielen en de olie waarmee zij worden ingesmeerd.

Tijdens de rijping helpen de door de inheemse melkflora afgegeven enzymen verbindingen te produceren die de kaas het aroma en de smaak van droog fruit, van boter en van de „silter” (de rijpingskamer) geven. De aanwezigheid en de variëteit van deze melkflora, die onmisbaar is voor de productie van de „Silter”, zijn aangetoond in studies die zijn uitgevoerd bij verschillende kaasmakerijen in het gebied.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(Artikel 6, lid 1, tweede alinea, van de onderhavige verordening)

De geconsolideerde tekst van het productdossier kan worden geraadpleegd op de volgende internetsite:

http://www.politicheagricole.it/flex/cm/pages/ServeBLOB.php/L/IT/IDPagina/3335

ofwel

door rechtstreeks de homepage van de website van het ministerie van Landbouw-, Voeding- en Bosbeleid (www.politicheagricole.it) te openen en te klikken op „Prodotti DOP e IGP” [BOB/BGA-producten] (bovenaan rechts in het scherm), vervolgens op „Prodotti DOP IGP STG” [BOB/BGA/GTS-producten] (linkerzijde van het scherm) en ten slotte op „Disciplinari di Produzione all’esame dell’UE” [Productdossiers die voor onderzoek aan de Europese Unie zijn overgelegd].


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.