ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
58e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2015/C 118/01 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2015/C 118/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/2 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 februari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Antwerpen — België) — Theodora Hendrika Bouman/Rijksdienst voor Pensioenen
(Zaak C-114/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Verzekering ter zake van ouderdom en overlijden - Artikel 46 bis, lid 3, onder c) - Vaststelling van de uitkeringen - Nationale anticumulatievoorschriften - Afwijking - Begrip „vrijwillig voortgezette verzekering” - Nationaal pensioen uit hoofde van een verplichte verzekering - Mogelijkheid om gedurende een bepaald tijdvak ontheffing van aansluiting te vragen - Reikwijdte van de verklaring van het bevoegde orgaan van een andere lidstaat - Verordening (EEG) nr. 574/72 - Artikel 47])
(2015/C 118/02)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Arbeidshof te Antwerpen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Theodora Hendrika Bouman
Verwerende partij: Rijksdienst voor Pensioenen
Dictum
Artikel 46 bis, lid 3, onder c), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, moet aldus worden uitgelegd dat het mede het gedeelte van de uitkering omvat dat voortvloeit uit een tijdvak van verzekering waarin de verzekerde van aansluiting bij de verplichte verzekering kon worden ontheven, in het geval dat die aansluiting gedurende het betrokken tijdvak de omvang van de socialezekerheidsuitkering beïnvloedt.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/3 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 februari 2015 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — Raytek GmbH, Fluke Europe BV/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
(Zaak C-134/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Infraroodwarmtecamera’s))
(2015/C 118/03)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
First-tier Tribunal (Tax Chamber)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Raytek GmbH, Fluke Europe BV
Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
Dictum
Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EU) nr. 314/2011 van de Commissie van 30 maart 2011 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/3 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 februari 2015 — Europese Commissie/IPK International — World Tourism Marketing Consultants GmbH
(Zaak C-336/13 P) (1)
((Hogere voorziening - Besluit van de Commissie waarbij terugbetaling van financiële bijstand wordt gelast - Uitvoering van een arrest van het Gerecht van de Europese Unie - Onderscheid tussen vertragingsrente en vergoedende rente - Berekening van de rente))
(2015/C 118/04)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Dintilhac, G. Wilms en G. Zavvos, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: IPK International — World Tourism Marketing Consultants GmbH (vertegenwoordiger: C. Pitschas, Rechtsanwalt)
Dictum
1) |
Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie IPK International/Commissie (T-671/11, EU:T:2011:185) wordt vernietigd voor zover het gelast, de door de Europese Commissie aan IPK International — World Tourism Marketing Consultants GmbH verschuldigde vertragingsrente te berekenen over het met de al toegevallen rente vermeerderde hoofdbedrag van de schuldvordering. |
2) |
De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. |
3) |
De door de Europese Commissie aan IPK International — World Tourism Marketing Consultants GmbH verschuldigde vertragingsrente moet uitsluitend over het hoofdbedrag van de schuldvordering worden berekend. |
4) |
De Europese Commissie en IPK International — World Tourism Marketing Consultants GmbH dragen hun eigen kosten betreffende deze instantie. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/4 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 februari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel te Brussel — België) — bpost NV/Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT)
(Zaak C-340/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Postdiensten - Richtlijn 97/67/EG - Artikel 12 - Aanbieder van de universele dienst - Kwantumkortingen - Toepassing op tussenpersonen die postzendingen samenvoegen - Discriminatieverbod))
(2015/C 118/05)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour d’appel te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: bpost NV
Verwerende partij: Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT)
Dictum
Het non-discriminatiebeginsel zoals dat met betrekking tot de tarieven is vastgelegd in artikel 12 van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een systeem van kwantumkortingen per afzender als hetwelk in het hoofdgeding aan de orde is.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/4 |
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 12 februari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Minister Finansów/Oil Trading Poland sp. z o.o.
(Zaak C-349/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Accijns - Richtlijnen 92/12/EEG en 2008/118/EG - Werkingssfeer - Minerale oliën en energieproducten - Smeeroliën die voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof worden gebruikt - Daarvan uitgesloten - Accijns op het verbruik van energieproducten die door een lidstaat overeenkomstig de regels van de regeling betreffende de geharmoniseerde accijns wordt geheven - Begrip „formaliteiten in verband met het overschrijden van grenzen” - Artikel 110 VWEU - Betalingstermijn die in een aantal gevallen korter is voor intracommunautaire verwervingen dan voor op de nationale markt verworven producten))
(2015/C 118/06)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Minister Finansów
Verwerende partij: Oil Trading Poland sp. z o.o.
Dictum
Artikel 3, lid 3, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop en artikel 1, lid 3, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12 moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijnen vallende producten, zoals smeeroliën die voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof worden gebruikt, worden onderworpen aan een heffing waarvoor dezelfde regels gelden als voor de in die richtlijnen opgenomen regeling betreffende de geharmoniseerde accijns, voor zover de toepassing van die heffing op bedoelde producten in het handelsverkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geeft tot formaliteiten in verband met het overschrijden van grenzen.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/5 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 februari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch — Nederland) — Strafzaak tegen N.F. Gielen, M.M.J. Geerings, F.A.C. Pruijmboom, A.A. Pruijmboom
(Zaak C-369/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Drugsprecursoren - Toezicht op de handel tussen de lidstaten - Verordening (EG) nr. 273/2004 - Toezicht op de handel tussen de Europese Unie en derde landen - Verordening (EG) nr. 111/2005 - Begrip „geregistreerde stof” - Stof „alfa-fenylacetoacetonitril” (APAAN) - Geregistreerde stof „1-Fenyl-2-propanon” (BMK)])
(2015/C 118/07)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Partijen in de strafzaak
N.F. Gielen, M.M.J. Geerings, F.A.C. Pruijmboom, A.A. Pruijmboom
Dictum
Artikel 2, onder a), van verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren, en artikel 2, onder a), van verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren, moeten aldus worden uitgelegd dat de kwalificatie van „geregistreerde stof” in de zin van die bepalingen niet geldt voor een stof als alfa-fenylacetoacetonitril, die niet is genoemd in bijlage I bij verordening nr. 273/2004 of de bijlage bij verordening nr. 111/2005, zelfs gesteld dat die met eenvoudige of economisch rendabele middelen, in de zin van die verordening, kan worden omgezet in een stof die in bedoelde bijlagen wordt genoemd.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/6 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 februari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satakunnan käräjäoikeus — Finland) — Sähköalojen ammattiliitto ry/Elektrobudowa Spolka Akcyjna
(Zaak C-396/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikelen 56 VWEU en 57 VWEU - Richtlijn 96/71/EG - Artikelen 3, 5 en 6 - Werknemers van een onderneming met zetel in lidstaat A die ter beschikking worden gesteld voor werkzaamheden in lidstaat B - Minimumloon waarin de collectieve arbeidsovereenkomsten van lidstaat B voorzien - Procesbevoegdheid van een vakbond van lidstaat B - Regeling van lidstaat A die de overdracht van loonaanspraken aan een derde verbiedt))
(2015/C 118/08)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Satakunnan käräjäoikeus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Sähköalojen ammattiliitto ry
Verwerende partij: Elektrobudowa Spolka Akcyjna
Dictum
1) |
In omstandigheden als die van het hoofdgeding staat richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, eraan in de weg dat een regeling van de lidstaat waar de onderneming is gevestigd die werknemers naar een andere lidstaat heeft gedetacheerd — volgens welke de overdracht van schuldvorderingen uit arbeidsverhoudingen verboden is — een vakbond als de Sähköalojen ammattiliitto ry belet een beroep in te stellen bij een rechterlijke instantie van de tweede van deze lidstaten, waar de werkzaamheden worden verricht, om ten behoeve van de gedetacheerde werknemers voldoening te verkrijgen van aan hem overgedragen loonaanspraken die betrekking hebben op het minimumloon in de zin van richtlijn 96/71, aangezien die overdracht in overeenstemming is met het recht dat in laatstbedoelde lidstaat geldt. |
2) |
Artikel 3, leden 1 en 7, van richtlijn 96/71, gelezen in samenhang met de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU, moet aldus moet worden uitgelegd dat:
|
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/7 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 februari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Marktgemeinde Straßwalchen e.a./Bundesminister für Wirtschaft, Familie und Jugend
(Zaak C-531/13) (1)
([Milieu - Richtlijn 85/337/EEG - Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten - Projecten die al dan niet aan een beoordeling moeten worden onderworpen - Exploratieboringen - Punt 14 van bijlage I - Begrip „commerciële winning van aardolie en aardgas” - Beoordelingsplicht bij de winning van een bepaalde hoeveelheid gas - Punt 2, onder d), van bijlage II - Begrip „diepboringen” - Punt 1 van bijlage III - Begrip „cumulatie met andere projecten”])
(2015/C 118/09)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Marktgemeinde Straßwalchen, Heinrich Kornhuber, Helga Kornhuber, Karoline Pöckl, Heinze Kornhuber, Marianne Kornhuber, Wolfgang Kornhuber, Andrea Kornhuber, Alois Herzog, Elfriede Herzog, Katrin Herzog, Stefan Asen, Helmut Zopf, Ingrid Zopf, Silvia Zopf, Daniel Zopf, Maria Zopf, Anton Zopf sen., Paula Loibichler, Theresa Baumann, Josep Schindlauer, Christine Schindlauer, Barbara Schindlauer, Bernhard Schindlauer, Alois Mayrhofer, Daniel Mayrhofer, Georg Rindberger, Maria Rindlberger, Georg Rindlberger sen., Max Herzog, Romana Herzog, Michael Herzog, Markus Herzog, Marianne Herzog, Max Herzog sen., Helmut Lettner, Maria Lettner, Anita Lettner, Alois Lettner sen., Christian Lettner, Sandra Lettner, Anton Nagelseder, Amalie Nagelseder, Josef Nagelseder, Gabriele Schachinger, Thomas Schachinger, Andreas Schinagl, Michaela Schinagl, Lukas Schinagl, Michael Schinagl, Maria Schinagl, Josef Schinagl, Johannn Mayr, Christine Mayr, Martin Mayr, Christian Mayr, Johann Mayr sen., Gerhard Herzog, Anton Mayrhofer, Siegfried Zieher
Verwerende partijen: Bundesminister für Wirtschaft, Familie und Jugend
in tegenwoordigheid van: Rohöl-Aufsuchungs AG
Dictum
1) |
Punt 14 van bijlage I bij richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een exploratieboring als in het hoofdgeding, waarbij een testproductie van aardgas en aardolie is gepland ter vaststelling van de commerciële ontginbaarheid van een vindplaats, niet binnen de werkingssfeer van die bepaling valt. |
2) |
Artikel 4, lid 2, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/31, juncto punt 2, onder d), van bijlage II bij die richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting om een diepboring, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde exploratieboring, aan een milieueffectbeoordeling te onderwerpen, uit die bepaling kan voortvloeien. De bevoegde nationale autoriteiten moeten derhalve in het bijzonder onderzoeken of er, gelet op de criteria van bijlage III bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/31, een milieueffectbeoordeling moet plaatsvinden. In dit verband moet met name worden nagegaan of de milieueffecten van de exploratieboringen wegens de effecten van andere projecten groter kunnen zijn dan bij het ontbreken van dergelijke projecten. Die beoordeling mag niet afhangen van de gemeentegrenzen. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/8 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 februari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal — Verenigd Koninkrijk) — Merck Canada Inc., Merck Sharp & Dohme Ltd/Sigma Pharmaceuticals plc
(Zaak C-539/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Akte van toetreding tot de Europese Unie van 2003 - Bijlage IV - Hoofdstuk 2 - Specifiek mechanisme - Invoer van een geoctrooieerd geneesmiddel - Verplichte voorafgaande kennisgeving))
(2015/C 118/10)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Court of Appeal
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Merck Canada Inc., Merck Sharp & Dohme Ltd
Verwerende partij: Sigma Pharmaceuticals plc
Dictum
1) |
De tweede alinea van het specifiek mechanisme in hoofdstuk 2 van bijlage IV bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet aldus worden uitgelegd dat zij de houder van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat of zijn begunstigde niet verplicht zijn voornemen om zich tegen een voorgenomen invoer te verzetten, kenbaar te maken voordat hij zich op zijn rechten krachtens de eerste alinea van dat mechanisme beroept. Indien die houder of zijn begunstigde er echter van afziet om een dergelijk voornemen kenbaar te maken binnen de in de tweede alinea van dat mechanisme neergelegde wachttermijn van een maand, kan de persoon die het geneesmiddel wil invoeren, bij de bevoegde autoriteiten rechtmatig een vergunning voor de invoer van dat product aanvragen en het, in voorkomend geval, invoeren en op de markt brengen. Dit specifiek mechanisme verhindert die houder of zijn begunstigde dus om zich op zijn rechten krachtens de eerste alinea van dat mechanisme te beroepen ten aanzien van geneesmiddelen die zijn ingevoerd en op de markt gebracht voordat dat voornemen kenbaar is gemaakt. |
2) |
De tweede alinea van dit specifiek mechanisme moet aldus worden uitgelegd dat de kennisgeving moet worden gericht aan de houder van het octrooi of het aanvullend beschermingscertificaat of zijn begunstigde, waarmee elke persoon wordt bedoeld die wettig over de aan de houder van het octrooi of het aanvullend beschermingscertificaat verleende rechten beschikt. |
3) |
De tweede alinea van dit specifiek mechanisme moet aldus worden uitgelegd dat zij de persoon die het betrokken geneesmiddel wil invoeren of op de markt brengen niet verplicht zelf kennis te geven, mits hij in die kennisgeving duidelijk kan worden geïdentificeerd. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/9 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 februari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Nóra Baczó en János István Vizsnyiczai/Raiffeisen Bank Zrt
(Zaak C-567/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 93/13/EEG - Artikel 7 - Kredietovereenkomst voor de aankoop van een woning - Arbitragebeding - Oneerlijkheid - Vordering van de consument - Nationale procesrechtelijke regel - Onbevoegdheid van de rechter die de vordering tot nietigverklaring van een standaardovereenkomst behandelt, om de oneerlijkheid van in die overeenkomst opgenomen bepalingen vast te stellen))
(2015/C 118/11)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Törvényszék
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Nóra Baczó en János István Vizsnyiczai
Verwerende partij: Raiffeisen Bank Zrt
Dictum
Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale procesrechtelijke regel op grond waarvan een lokale rechter die bevoegd is te oordelen over de door een consument ingestelde vordering tot nietigverklaring van een standaardovereenkomst, niet bevoegd is kennis te nemen van de door de consument ingestelde vordering tot vaststelling van de oneerlijkheid van in die overeenkomst opgenomen bepalingen, tenzij de onbevoegdverklaring van de lokale rechter leidt tot procedurele nadelen die de uitoefening van de door het recht van de Europese Unie aan de consument verleende rechten uiterst moeilijk maken. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dat het geval is.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/9 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 12 februari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Surgicare — Unidades de Saúde SA/Fazenda Pública
(Zaak C-662/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Btw - Richtlijn 2006/112/EG - Aftrek van de voorbelasting - Handelingen die misbruik vormen - Nationaal belastingrecht - Bijzondere nationale procedure in geval van vermoedens dat sprake is van fiscaal misbruik - Beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid))
(2015/C 118/12)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Surgicare — Unidades de Saúde SA
Verwerende partij: Fazenda Pública
Dictum
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de verplichte voorafgaande toepassing van een nationale administratieve procedure zoals die van artikel 63 van het wetboek fiscaal procesrecht (Código de Procedimento e de Processo Tributário) indien de belastingadministratie vermoedt dat misbruik is gepleegd.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/10 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 12 februari 2015 — Europese Commissie/Franse Republiek
(Zaak C-37/14) (1)
((Niet-nakoming - Staatssteun - „Plans de campagne” - Sector groenten en fruit - Steun die onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is - Terugvordering - Niet-uitvoering))
(2015/C 118/13)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland en B. Stromsky, gemachtigden)
Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: J. Bousin, G. de Bergues en D. Colas, gemachtigden)
Dictum
1) |
Door niet binnen de gestelde termijn alle noodzakelijke maatregelen te nemen tot terugvordering van de begunstigden van staatssteun die onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard bij artikel 1 van beschikking 2009/402/EG van de Commissie van 28 januari 2009 betreffende de in Frankrijk ten uitvoer gelegde noodplannen (plans de campagne) in de groente- en fruitsector [C 29/05 (ex NN 57/05], en door niet binnen de gestelde termijn de Europese Commissie de in artikel 4 van deze beschikking genoemde inlichtingen mee te delen, is de Franse Republiek de krachtens artikel 288, vierde alinea, VWEU alsook de artikelen 2 tot en met 4 van deze beschikking op haar rustende verplichtingen niet nagekomen. |
2) |
De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/11 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 februari 2015 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-48/14) (1)
((Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2013/51/Euratom - Keuze van de rechtsgrondslag - EGA-Verdrag - Artikelen 31 EA en 32 EA - VWEU - Artikel 192, lid 1, VWEU - Bescherming van de gezondheid van personen - Radioactieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water - Rechtszekerheid - Loyale samenwerking tussen de instellingen))
(2015/C 118/14)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio en J. Rodrigues, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: O. Segnana en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)
Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek en E. Ruffer, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, D. Colas en N. Rouam, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Van Nuffel en M. Patakia, gemachtigden)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten. |
3) |
De Tsjechische Republiek, de Franse Republiek en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/11 |
Hogere voorziening ingesteld op 29 augustus 2014 door Romano Pisciotti tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 2 juli 2014 in zaak T-403/14, Pisciotti/Commissie
(Zaak C-411/14 P)
(2015/C 118/15)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Romano Pisciotti (vertegenwoordiger: M. Maresca, avvocato)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Bij beschikking van 28 januari 2015 heeft het Hof (Tweede kamer) de hogere voorziening afgewezen en beslist dat Pisciotti zijn eigen kosten draagt.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2014 door Debonair Trading Internacional Lda tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 23 september 2014 in zaak T-341/13, Groupe Léa Nature SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-537/14 P)
(2015/C 118/16)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Debonair Trading Internacional Lda (vertegenwoordigers: D. Selden, advocate, T. Alkin, barrister)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en Groupe Léa Nature SA
Conclusies
— |
het arrest houdende vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van het BHIM te vernietigen; |
— |
de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht met de precisering dat moet worden geoordeeld dat de betrokken merken overeenstemmen; |
— |
het BHIM te verwijzen in de kosten van zowel de procedure voor het Gerecht als die voor het Hof. |
Middelen en voornaamste argumenten
1. |
Rekwirante onderbouwt haar hogere voorziening met twee middelen die zijn ontleend aan schending van artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (1). Zij stelt in hoofdzaak dat het Gerecht bij het onderzoek van de betrokken merken vaste rechtspraak niet heeft toegepast, waardoor het ten onrechte heeft geoordeeld dat de betrokken merken volledig verschillen. |
2. |
Ten eerste heeft het Gerecht geconstateerd dat de betrokken merken fonetisch overeenstemmen door het gemeenschappelijke bestanddeel „so”, zodat het had moeten vaststellen dat sprake is van globale overeenstemming tussen deze merken, althans in dat opzicht. Door te oordelen dat de merken ondanks dit gemeenschappelijke fonetische bestanddeel verschillen, is het Gerecht voorbij gegaan aan vaste rechtspraak betreffende de aard en de mate van overeenstemming die vereist zijn in het kader van de toepassing van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening nr. 207/2009. |
3. |
Ten tweede had het Gerecht, aangezien het had geconstateerd dat de betrokken merken fonetisch overeenstemmen, moeten vaststellen dat deze merken ook visueel overeenstemmen, in wezen om dezelfde redenen [en die merken dus — a fortiori — overeenstemmen in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening nr. 207/2009]. Door te oordelen dat de merken ondanks het gemeenschappelijke visuele bestanddeel „so” in visueel opzicht verschillen, is het Gerecht voorbij gegaan aan vaste rechtspraak betreffende de beoordeling van de visuele indruk die door een dergelijk bestanddeel wordt gewekt in merken. |
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Prešov (Slovenië) op 29 december 2014 — Helena Kolcunová/Provident Financial s. r. o.
(Zaak C-610/14)
(2015/C 118/17)
Procestaal: Sloveens
Verwijzende rechter
Okresný súd Prešov
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Helena Kolcunová
Verwerende partij: Provident Financial s. r. o.
Prejudiciële vragen
1) |
Moet richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten [hierna: „richtlijn 93/13”] aldus worden uitgelegd dat de dienst waarmee de aflossing van het consumentenkrediet wordt gewaarborgd en die bestaat in het invorderen in contanten van de door de consument betaalde termijnen van het krediet, het eigenlijke voorwerp van de prestatie bij het consumentenkrediet vormt of het eigenlijke voorwerp van een afzonderlijke overeenkomst? |
2) |
Moet richtlijn 87/102/EEG (2) van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, zoals gewijzigd en aangevuld bij richtlijn 98/7/EG (3) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998, aldus worden uitgelegd dat het jaarlijkse kostenpercentage ook de vergoeding voor de invordering in contanten van de termijnen van het krediet omvat, of een deel daarvan, wanneer die vergoeding aanzienlijk hoger is dan de kosten die voor die nevendienst noodzakelijk zijn, en moet artikel 14 van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat het jaarlijkse kostenpercentage wordt omzeild wanneer de vergoeding voor de nevendienst de kostprijs van die dienst aanzienlijk overschrijdt en niet is opgenomen in het jaarlijkse kostenpercentage? |
3) |
Moet [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd dat het, om te voldoen aan het vereiste van transparantie van een nevendienst (indien het daadwerkelijk om een nevendienst gaat en niet om de prijs/vergoeding van het krediet zelf) waarvoor administratieve kosten worden betaald, volstaat dat de prijs van die administratieve dienst duidelijk en begrijpelijk (administratieve kosten) wordt aangegeven, ook al wordt niet nader aangegeven waarin die dienst bestaat? |
4) |
Moet artikel 4, lid 2, van [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd dat de enkele omstandigheid dat de administratieve kosten in de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage zijn opgenomen, betekent dat het gaat om de prijs/vergoeding van het krediet, en belet zulks rechterlijk toezicht op die kosten met het oog op de toepassing van die richtlijn? |
5) |
Wanneer op vraag 3 wordt geantwoord dat het voorwerp van de administratieve dienst waarvoor die administratieve kosten moeten worden betaald, voldoende transparant is, vormt die administratieve dienst, samen met alle prestaties die deze kan meebrengen, dan het eigenlijke voorwerp van het consumentenkrediet? |
6) |
Moet artikel 4, lid 2, van [richtlijn 93/13] aldus worden uitgelegd dat voor de toepassing van deze richtlijn niet alleen de rente, maar ook de kosten van de kredietgever (ongeacht of zij zijn aangegeven in de overeenkomst, de algemene verkoopvoorwaarden of de tarieflijst) in de prijs/vergoeding van het krediet zijn inbegrepen, met als gevolg dat deze kosten, als eventuele prijs/vergoeding van het krediet, niet kunnen worden getoetst op hun evenredigheid met de dienst waarvoor zij moeten worden betaald? |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/14 |
Verzoek om verlof tot het leggen van derdenbeslag ingediend op 9 februari 2015 — ANKO AE/Europese Commissie
(Zaak C-2/15 SA)
(2015/C 118/18)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias (vertegenwoordiger: B. Christianos, dikigoros)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias verlof verlenen tot het leggen van beslag op de goederen van de Commissie in Griekenland ter voldoening van de vordering ten belope van 6 752,74 EUR vermeerderd met vertragingsrente van 1 % ’s jaars vanaf 12 augustus 2010 tot en met volledige betaling; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 8 januari 2015 — Alexandra Stück/Swiss International Air Lines AG
(Zaak C-3/15)
(2015/C 118/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hannover
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Alexandra Stück
Verwerende partij: Swiss International Air Lines AG
Prejudiciële vraag
Moet de overeenkomst tussen de Zwitserse Bondsstaat en de Europese Gemeenschap inzake luchtvervoer (1), van 21 juni 1999, in de versie van besluit nr. 2/20102 van het Comité Luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland (2), van 26 november 2010, aldus worden uitgelegd dat verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (3), overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), ervan ook geldt voor passagiers die van een luchthaven in een derde land vertrekken voor een vlucht met een Zwitserse luchtvaartmaatschappij naar een luchthaven in Zwitserland?
(2) Besluit nr. 2/2010 van het Gemengd Comité luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland, opgericht bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 26 november 2010 tot vervanging van de bijlage bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, PB L 347, blz. 54.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 12 januari 2015 — TNS Dimarso NV tegen Vlaams Gewest
(Zaak C-6/15)
(2015/C 118/20)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State van België
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: TNS Dimarso NV
Verweerder: Vlaams Gewest
Prejudiciële vraag
1) |
Dient artikel 53, lid 2, van richtlijn 2004/18/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten op zichzelf genomen en samengenomen met de draagwijdte van de Europeesrechtelijke beginselen inzake gelijkheid en transparantie inzake overheidsopdrachten zo te worden geïnterpreteerd dat de aanbestedende overheid, indien gegund wordt aan de inschrijver met de vanuit het oogpunt van de aanbestedende overheid economisch meest voordelige aanbieding, er steeds toe gehouden is om de beoordelingsmethodiek of afwegingsregels, wat hun voorzienbaarheid, gangbaarheid of draagwijdte ook is, aan de hand waarvan de offertes volgens de gunningscriteria of subgunningscriteria beoordeeld zullen worden, steeds vooraf vast te stellen en in de aankondiging of het bestek op te nemen, |
2) |
dan wel indien er geen dergelijke algemene verplichting is, dat er omstandigheden zijn, zoals onder meer de draagwijdte, het gebrek aan voorzienbaarheid, of het gebrek aan gangbaarheid van deze afwegingsregels, waarin deze verplichting wel geldt? |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Gent (België) op 16 januari 2015 — New Valmar BVBA tegen Global Pharmacies Partner Health srl
(Zaak C-15/15)
(2015/C 118/21)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank van Koophandel te Gent
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: New Valmar BVBA
Verweerster: Global Pharmacies Partner Health srl
Prejudiciële vraag
Moet artikel 45 VWEU aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een regeling van een gefedereerde eenheid van een lidstaat, zoals in casu de Vlaamse Gemeenschap in de Federale Staat België, die elke onderneming die zijn exploitatiezetel heeft op het grondgebied van deze eenheid, krachtens artikel 52 Wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken (Belgisch Staatsblad, 2 augustus 1966) juncto artikel 10 van het decreet dd. 19 juli 1973 van de Vlaamse Gemeenschap (BS 6 september 1973) de verplichting oplegt om facturen met een grensoverschrijdend karakter uitsluitend op te stellen in de officiële taal van deze gefedereerde eenheid, op straffe van door de rechter ambtshalve aan te voeren nietigheid van deze facturen?
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 19 januari 2015 — Brisal — Auto Estradas do Litoral SA, KBC Finance Ireland/Fazenda Pública
(Zaak C-18/15)
(2015/C 118/22)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Brisal — Auto Estradas do Litoral SA, KBC Finance Ireland
Verwerende partij: Fazenda Pública
Prejudiciële vragen
1) |
Verzet artikel 56 VWEU zich tegen een nationale belastingregeling volgens welke financiële instellingen die geen ingezetenen van Portugal zijn, zijn onderworpen aan inkomstenbelasting over op het grondgebied van deze lidstaat vervallen rente die tegen het definitieve tarief van 20 % (of minder indien zo is bepaald in een dubbelbelastingverdrag) als bronheffing wordt geheven over de bruto-inkomsten zonder dat de rechtstreeks met de uitoefening van de financiële activiteit verbonden bedrijfskosten kunnen worden afgetrokken, terwijl de door ingezeten financiële instellingen ontvangen rente wordt opgenomen in het totale belastbare inkomen waarbij eventuele met de uitoefening van de activiteit verbonden kosten worden afgetrokken bij de vaststelling van de winst met het oog op de heffing van de vennootschapsbelasting, zodat het algemene tarief van 25 % wordt toegepast op de uit rente verkregen netto-inkomsten? |
2) |
Verzet artikel 56 VWEU zich ook dan tegen deze regeling wanneer blijkt dat de belastbare grondslag van ingezeten financiële instellingen, na aftrek van de financieringskosten die verband houden met de rente-inkomsten of van kosten die economisch rechtstreeks verband houden met deze inkomsten, zwaarder wordt of kan worden belast in vergelijking met de heffing van de bronbelasting over de bruto-inkomsten van niet-ingezeten financiële instellingen? |
3) |
Kunnen daartoe de met de kredietverstrekkingen verbonden financieringskosten of de kosten die economisch rechtstreeks verband houden met de rente-inkomsten worden bewezen aan de hand van informatie afkomstig van de EURIBOR („Euro Interbank Offered Rate”) en de LIBOR („London Interbank Offered Rate”), zijnde het gemiddelde rentetarief voor interbancaire financieringen dat banken bij de uitoefening van hun activiteiten toepassen? |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/16 |
Hogere voorziening ingesteld op 4 februari 2015 door Safa Nicu Sepahan Co. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 25 november 2014 in zaak T-384/11, Safa Nicu Sepahan Co./Raad van de Europese Unie
(Zaak C-45/15 P)
(2015/C 118/23)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Safa Nicu Sepahan Co. (vertegenwoordiger: A. Bahrami, lawyer)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie
Conclusies
1. |
Gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht van 25 november 2014 in zaak T-384/11, voor zover het Gerecht
|
2. |
Uitoefening van de volledige rechtsmacht van het Hof en gelet op de beschikbare gegevens: Primair
Subsidiair
Meer subsidiair |
3. |
Terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht om het bedrag van de schade opnieuw te onderzoeken en een nieuw arrest te wijzen ten gunste van Safa Nicu Sepahan Co. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tegen het arrest van het Gerecht van 25 november 2014 voert rekwirante twee middelen aan, die elk uiteenvallen in diverse onderdelen.
— |
Eerste middel: rekwirante voert aan dat het Gerecht in de punten 93 tot en met 149 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door rekwirantes vordering tot vergoeding van alle materiële schade af te wijzen hoewel het had erkend en toegegeven dat rekwirante daadwerkelijk materiële schade had geleden ten gevolge van ernstig onrechtmatig handelen door de Unie. Rekwirante baseert zich daarbij op de volgende argumenten:
|
— |
Tweede middel: rekwirante voert aan dat het Gerecht in de punten 92 tot en met 149 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat toewijzing van 50 000 EUR een geschikte vergoeding vormt. Het Gerecht heeft derhalve de motiveringsplicht, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van vergoeding van reële schade en kosten geschonden, wat heeft geleid tot een willekeurige en onwettige uitkomst. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 6 februari 2015 — Sélina Affum (huwelijksnaam Amissah)/Préfet du Pas de Calais, Procureur général de la Cour d'appel de Douai
(Zaak C-47/15)
(2015/C 118/24)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour de cassation
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Sélina Affum (huwelijksnaam Amissah)
Verwerende partijen: Préfet du Pas de Calais, Procureur général de la Cour d'appel de Douai
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 3, punt 2, van richtlijn 2008/115/EG (1) aldus worden uitgelegd dat een derdelander illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en om die reden op grond van artikel 2, lid 1, van die richtlijn binnen de werkingssfeer ervan valt, wanneer hij louter op doorreis is, als passagier van een autobus die op het grondgebied van die lidstaat reed, komende uit een andere lidstaat die deel uitmaakt van de Schengenruimte, en onderweg was naar nog een andere lidstaat? |
2) |
Moet artikel 6, lid 3, van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat die richtlijn zich niet verzet tegen een nationale regeling die de illegale binnenkomst van een derdelander bestraft met een gevangenisstraf, wanneer de betrokken derdelander door een andere lidstaat kan worden overgenomen op grond van een overeenkomst of een regeling die vóór de inwerkingtreding van de richtlijn met laatstgenoemde lidstaat is gesloten? |
3) |
Moet die richtlijn — naargelang van het antwoord op de vorige vraag — aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale regeling die de illegale binnenkomst van een derdelander bestraft met een gevangenisstraf, op basis van dezelfde voorwaarden als die welke door het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake illegaal verblijf zijn gesteld in zijn arrest van 6 december 2011, Achughbabian (C-329/11) (2), die zien op de situatie waarin op betrokkene niet vooraf de in artikel 8 van de richtlijn bedoelde dwangmaatregelen zijn toegepast alsmede op de duur van de vreemdelingenbewaring? |
(1) Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98).
(2) EU:C:2011:807.
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 6 februari 2015 door Moreda-Riviere Trefilerías, S.A. tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 25 november 2014 in de gevoegde zaken T-426/10 en T-575/10 en in zaak T-440/12, Moreda-Riviere Trefilerías/Commissie
(Zaak C-53/15 P)
(2015/C 118/25)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirante: Moreda-Riviere Trefilerías, S.A. (vertegenwoordigers: F. González Díaz en A. Tresandi Blanco, abogados)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de beschikking van het Gerecht van 25 november 2014 in de gevoegde zaken T-426/10 en T-575/10 en in zaak T-440/12, Moreda-Riviere Trefilerías/Commissie, vernietigen; |
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure en de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante één enkel middel aan.
Volgens rekwirante heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van haar procesbelang, zowel met betrekking tot het in zaak T-575/10 ingestelde beroep tot nietigverklaring dat was gericht tegen het besluit van de Commissie van 30 september 2010 tot wijziging van besluit C(2010) 4387 definitief inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.344 — voorspanstaal) als met betrekking tot de in zaak T-426/10 gevraagde aanpassing van de middelen en conclusies naar aanleiding van het besluit van de Commissie van 30 september 2010 tot wijziging van besluit C(2010) 4387 definitief inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.344 — voorspanstaal).
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 6 februari 2015 door Trefilerías Quijano, S.A. tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 25 november 2014 in de gevoegde zaken T-427/10 en T-576/10 en in zaak T-439/12, Trefilerías Quijano/Commissie
(Zaak C-54/15 P)
(2015/C 118/26)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirante: Trefilerías Quijano, S.A. (vertegenwoordigers: F. González Díaz en A. Tresandi Blanco, abogados)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de beschikking van het Gerecht van 25 november 2014 in de gevoegde zaken T-427/10 en T-576/10 en in zaak T-439/12, Trefilerías Quijano/Commissie, vernietigen; |
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure en de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante één enkel middel aan.
Volgens rekwirante heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van haar procesbelang, zowel met betrekking tot het in zaak T-576/10 ingestelde beroep tot nietigverklaring dat was gericht tegen het besluit van de Commissie van 30 september 2010 tot wijziging van besluit C(2010) 4387 definitief inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.344 — voorspanstaal) als met betrekking tot de in zaak T-427/10 gevraagde aanpassing van de middelen en conclusies naar aanleiding van het besluit van de Commissie van 30 september 2010 tot wijziging van besluit C(2010) 4387 definitief inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.344 — voorspanstaal).
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 6 februari 2015 door Trenzas y Cables de Acero PSC, S.L. tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 25 november 2014 in de gevoegde zaken T-428/10 en T-577/10 en in zaak T-441/12, Trenzas y Cables de Acero/Commissie
(Zaak C-55/15 P)
(2015/C 118/27)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirante: Trenzas y Cables de Acero PSC, S.L. (vertegenwoordigers: F. González Díaz en A. Tresandi Blanco, abogados)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de beschikking van het Gerecht van 25 november 2014 in de gevoegde zaken T-428/10 en T-577/10 en in zaak T-441/12, Trenzas y Cables de Acero/Commissie, vernietigen; |
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure en de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante één enkel middel aan.
Volgens rekwirante heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van haar procesbelang, zowel met betrekking tot het in zaak T-577/10 ingestelde beroep tot nietigverklaring dat was gericht tegen het besluit van de Commissie van 30 september 2010 tot wijziging van besluit C(2010) 4387 definitief inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.344 — voorspanstaal) als met betrekking tot de in zaak T-428/10 gevraagde aanpassing van de middelen en conclusies naar aanleiding van het besluit van de Commissie van 30 september 2010 tot wijziging van besluit C(2010) 4387 definitief inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.344 — voorspanstaal).
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/21 |
Hogere voorziening ingesteld op 6 februari 2015 door Global Steel Wire, S.A. tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 25 november 2014 in de gevoegde zaken T-429/10 en T-578/10 en in zaak T-438/12, Global Steel Wire/Commissie
(Zaak C-56/15 P)
(2015/C 118/28)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirante: Global Steel Wire, S.A. (vertegenwoordigers: F. González Díaz en A. Tresandi Blanco, abogados)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de beschikking van het Gerecht van 25 november 2014 in de gevoegde zaken T-429/10 en T-578/10 en in zaak T-438/12, Global Steel Wire/Commissie, vernietigen; |
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure en de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante één enkel middel aan.
Volgens rekwirante heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van haar procesbelang, zowel met betrekking tot het in zaak T-578/10 ingestelde beroep tot nietigverklaring dat was gericht tegen het besluit van de Commissie van 30 september 2010 tot wijziging van besluit C(2010) 4387 definitief inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.344 — voorspanstaal) als met betrekking tot de in zaak T-429/10 gevraagde aanpassing van de middelen en conclusies naar aanleiding van het besluit van de Commissie van 30 september 2010 tot wijziging van besluit C(2010) 4387 definitief inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.344 — voorspanstaal).
Gerecht
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/23 |
Arrest van het Gerecht van 26 februari 2015 — Pangyrus/BHIM — RSVP Design (COLOURBLIND)
(Zaak T-257/11) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk COLOURBLIND - Woordteken COLOURBLIND - Absolute weigeringsgrond - Geen kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen gebruik in het economische verkeer van een teken met een meer dan alleen plaatselijke betekenis - Relatieve weigeringsgrond - Artikelen 8, lid 4, en 53, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009”])
(2015/C 118/29)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pangyrus Ltd (York, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Clubb, solicitor, en M. Lindsay, QC)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: RSVP Design Ltd (Brookfield, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Blair, vervolgens J. MacKenzie, solicitors)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 maart 2011 (zaak R 751/2009-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Pangyrus Ltd en RSVP Design Ltd
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Pangyrus Ltd wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/23 |
Arrest van het Gerecht van 26 februari 2015 — Sabbagh/Raad
(Zaak T-652/11) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Kennelijke beoordelingsfout - Niet-contractuele aansprakelijkheid”))
(2015/C 118/30)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Bassam Sabbagh (Damascus, Syrië) (vertegenwoordigers: M.-A. Bastin en J.-M. Salva, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en S. Kyriakopoulou, gemachtigden)
Voorwerp
Ten eerste, een verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1151/2011 van de Raad van 14 november 2011 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 296, blz. 3), besluit 2011/782/GBVB van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/273/GBVB (PB L 319, blz. 56), en verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB L 16, blz. 1), voor zover die handelingen verzoeker betreffen, en, ten tweede, een verzoek tot schadevergoeding
Dictum
1) |
Het verzoek tot nietigverklaring van de uitvoeringsverordeningen van de Raad die dateren van na de vaststelling van verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening nr. 442/2011, wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
De volgende handelingen worden nietig verklaard, voor zover zij Bassam Sabbagh betreffen:
|
3) |
De gevolgen van de nietig verklaarde besluiten en verordeningen worden ten aanzien van Sabbagh gehandhaafd tot de datum waarop de termijn voor een verzoek om hogere voorziening verstrijkt of, indien binnen die termijn hogere voorziening is ingesteld, totdat die hogere voorziening eventueel is afgewezen. |
4) |
Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen. |
5) |
De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen alsmede de helft van die van Sabbagh. |
6) |
Sabbagh zal de helft van zijn eigen kosten dragen. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/24 |
Arrest van het Gerecht van 26 februari 2015 — Frankrijk/Commissie
(Zaak T-135/12) (1)
((„Staatssteun - Pensioenen - Steun betreffende de hervorming van de financieringswijze van de pensioenen van de overheidsambtenaren ten laste van France Télécom - Vermindering van de tegenprestatie die France Télécom aan de staat moet betalen - Besluit waarbij de steunregeling onder bepaalde voorwaarden verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Voordeel”))
(2015/C 118/31)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Belliard, G. de Bergues, J. Gstalter en J. Rossi, vervolgens D. Colas Diégo en R. Coesme, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky, L. Flynn en D. Grespan, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2012/540/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende steunmaatregel C 25/08 (ex NN 23/08) — Hervorming van de financieringswijze van de pensioenen van de overheidsambtenaren ten laste van France Télécom, door de Franse Republiek ten uitvoer gelegd ten gunste van France Télécom (PB 2012, L 279, blz. 1)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Franse Republiek zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/25 |
Arrest van het Gerecht van 26 februari 2015 — Orange/Commissie
(Zaak T-385/12) (1)
((„Staatssteun - Pensioenen - Steun betreffende de hervorming van de financieringswijze van de pensioenen van de overheidsambtenaren ten laste van France Télécom - Vermindering van de tegenprestatie die France Télécom aan de staat moet betalen - Besluit waarbij de steunregeling onder bepaalde voorwaarden verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Voordeel - Selectiviteit - Concurrentieverstoring - Rechten van de verdediging”))
(2015/C 118/32)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Orange, voorheen France Télécom (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Hautbourg en S. Cochard-Quesson, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, D. Grespan en B. Stromsky, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2012/540/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende steunmaatregel C 25/08 (ex NN 23/08) — Hervorming van de financieringswijze van de pensioenen van de overheidsambtenaren ten laste van France Télécom, door de Franse Republiek ten uitvoer gelegd ten gunste van France Télécom (PB 2012, L 279, blz. 1)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Orange zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/26 |
Arrest van het Gerecht van 25 februari 2015 — Polen/Commissie
(Zaak T-257/13) (1)
([„EOGFL - Afdeling Garantie - ELGF en ELFPO - Van de financiering uitgesloten uitgaven - Plattelandsontwikkeling - Uitgaven van Polen - Artikel 7 van verordening (EG) nr. 1258/1999 - Artikel 31 van verordening (EG) nr. 1290/2005 - Doeltreffendheid van de controles - Motiveringsplicht - Subsidiariteitsbeginsel”])
(2015/C 118/33)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna en D. Krawczyk, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Rossi en A. Szmytkowska, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/123/EU van de Commissie van 26 februari 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB L 67, blz. 20), met betrekking tot de door de Republiek Polen ten uitvoer gelegde actie „Vervroegd pensioen”.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/26 |
Arrest van het Gerecht van 26 februari 2015 — Litouwen/Commissie
(Zaak T-365/13) (1)
((„EOGFL - Afdeling Garantie - ELFG en Elfpo - Aan financiering onttrokken uitgaven - Maatregelen voor platttelandsontwikkeling - ‚Natuurlijke handicaps’ en agromilieu - Geschiktheid van de controles - Forfaitaire financiële correcties - Evenredigheid”))
(2015/C 118/34)
Procestaal: Litouws
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas, R. Krasuckaitė en A. Petrauskaitė, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė en G. von Rintelen, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/214/EU van de Commissie van 2 mei 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 123, blz. 11)
Dictum
1) |
Uitvoeringsbesluit 2013/214/EU van de Commissie van 2 mei 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), wordt nietig verklaard voor zover daarbij een financiële correctie van 5 % is opgelegd wat betreft de agromilieumaatregelen die samenhangen met het criterium inzake meststoffengebruik. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
De Republiek Litouwen en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/27 |
Arrest van het Gerecht van 26 februari 2015 — Costa Crociere/BHIM — Guerlain (SAMSARA)
(Zaak T-388/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SAMSARA - Ouder gemeenschapswoordmerk SAMSARA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 118/35)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Costa Crociere SpA (Genua, Italië) (vertegenwoordigers: A. Vanzetti, S. Bergia en G. Sironi, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Guerlain SA (Levallois-Perret, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Costa en M. Baccarelli, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 13 mei 2013 (zaak R 2049/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Guerlain SA en Costa Crociere SpA
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Costa Crociere SpA wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/28 |
Arrest van het Gerecht van 26 februari 2015 — 9Flats/BHIM — Tibesoca (9flats.com)
(Zaak T-713/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk 9flats.com - Ouder nationaal beeldmerk 50flats - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 118/36)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: 9Flats GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Stoffregen, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens S. Hanne, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Tibesoca, SL (Valencia, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 25 oktober 2013 (zaak R 1671/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Tibesoca, SL en 9Flats GmbH
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
9Flats GmbH wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/28 |
Arrest van het Gerecht van 25 februari 2015 — Walton/Commissie
(Zaak T-261/14 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Beroep in eerste aanleg kennelijk niet ontvankelijk - Ontslag van een tijdelijk functionaris - Bedrag van de schuldvordering die de Commissie jegens rekwirant heeft na zijn ontslag - Gezag van gewijsde - Besluiten die bij gebreke van een beroep in rechte definitief zijn geworden”))
(2015/C 118/37)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Robert Walton (Oxford, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en A.-C. Simon, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 27 februari 2014, Walton/Commissie (F-32/13, JurAmbt., EU:F:2014:37), en strekkende tot vernietiging van die beschikking
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Walton draagt zijn eigen kosten alsmede de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/29 |
Beroep ingesteld op 17 december 2014 — Banco Espírito Santo/Commissie
(Zaak T-814/14)
(2015/C 118/38)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Banco Espírito Santo, S.A. (vertegenwoordigers: M. Gorjão-Henriques en L. Bordalo e Sá, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
(i) |
de punten 9 en 18 van bijlage II bij besluit C(2014) 5682 final van de Europese Commissie van 3 augustus 2014, staatssteun nr. SA.39250 (2014/N) — Portugal, afwikkeling van Banco Espírito Santo, SA, nietig te verklaren, voor zover verzoekster (Banco Espírito Santo, SA [of BES]) hierbij wordt verplicht de vergoeding of andere kosten van de monitoring trustee voor haar rekening te nemen, of voor zover deze bepalingen aldus kunnen worden uitgelegd; |
(ii) |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van de rechtsregels betreffende de toepassing van het Verdrag in die zin dat BES wordt verplicht de lasten te dragen die verband houden met het toezicht op de nakoming van de door de Portugese Republiek aangegane verplichtingen:
|
2. |
Tweede middel: schending van het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel dat het bestuur aan zijn eigen regels is gebonden
|
3. |
Derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel
|
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/31 |
Beroep ingesteld op 8 januari 2015 — Auyantepui Corp./BHIM — Magda Rose (Mr Jones)
(Zaak T-8/15)
(2015/C 118/39)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Auyantepui Corp., SA (Panama, Panama) (vertegenwoordiger: E. Manresa Medina, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Magda Rose GmbH & Co. KG (Wenen, Oostenrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „Mr Jones”– inschrijvingsaanvraag nr. 10 669 794
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 28 oktober 2014 in zaak R 49/2014-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing en toewijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag; |
— |
verwijzing van het BHIM en van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, ingeval deze intervenieert voor het Gerecht, in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/32 |
Hogere voorziening ingesteld op 20 januari 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 13 november 2014 in zaak F-2/12, Hristov/Commissie en EMA
(Zaak T-26/15 P)
(2015/C 118/40)
Procestaal: Bulgaars
Partijen
Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall, N. Nikolova en C. Petrova)
Andere partijen in de procedure: Emil Hristov, Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 november 2014 in zaak F-2/12, Hristov/Commissie en EMA te vernietigen; |
— |
de zaak voor een uitspraak over de andere middelen van de hogere voorziening terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken; |
— |
de beslissing over de kosten van de hogere voorziening aan te houden. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.
— |
Eerste middel: het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft het Unierecht geschonden door aan het beginsel van behoorlijk bestuur een strekking te geven die het niet heeft; |
— |
Tweede middel: subsidiair, het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden door alvorens de nietigverklaring uit te spreken niet te controleren of de niet-inachtneming van het beginsel van behoorlijk bestuur van invloed heeft kunnen zijn op de inhoud van het bestreden besluit; |
— |
Derde middel: nog meer subsidiair, het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft in elk geval het Unierecht geschonden door niet de respectieve op het spel staande belangen af te wegen en door de gevolgen van zijn arrest niet te beperken. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/32 |
Hogere voorziening ingesteld op 20 januari 2015 door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 13 november 2014 in zaak F-2/12, Hristov/Commissie en EMA
(Zaak T-27/15 P)
(2015/C 118/41)
Procestaal: Bulgaars
Partijen
Rekwirerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: J. Currall, N. Nikolova en S. Petrova)
Andere partijen in de procedure: Emil Hristov, Europese Commissie
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 november 2014 in zaak F-2/12, Hristov/Commissie en EMA, te vernietigen, |
— |
de zaak voor een uitspraak over de andere middelen van de hogere voorziening terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken, |
— |
de beslissing over de kosten van de hogere voorziening aan te houden. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vier middelen aan.
— |
Eerste middel: het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft het Unierecht geschonden door aan het beginsel van behoorlijk bestuur een strekking te geven die het niet heeft, |
— |
Tweede middel: subsidiair, het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden door alvorens de nietigverklaring uit te spreken niet te controleren of de niet-inachtneming van het beginsel van behoorlijk bestuur van invloed heeft kunnen zijn op de inhoud van het bestreden besluit, |
— |
Derde middel: meer subsidiair, het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft in elk geval het Unierecht geschonden door niet de respectieve betrokken belangen af te wegen en door de gevolgen van zijn arrest niet te beperken, |
— |
Vierde middel: nog meer subsidiair, het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft het Unierecht geschonden door te oordelen dat de onregelmatigheid van het besluit van de Commissie noodzakelijkerwijs tot die van het besluit van EMA leidde. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/33 |
Beroep ingesteld op 3 februari 2015 — PAN Europe/Commissie
(Zaak T-51/15)
(2015/C 118/42)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pesticide Action Network Europe (PAN Europe) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: B. Kloostra, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 24 november 2014 met referentie Ares(2014)3900631 („bestreden besluit”), waarbij de Commissie haar besluit van 3 juni 2014 met referentie Ares(2014)2150615, waarbij de Commissie een besluit nam over een verzoek om informatie van PAN Europe van 3 januari 2014 (ingeschreven door de Commissie op 6 januari 2014), grotendeels heeft bevestigd; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Eerste middel: door het bestreden besluit aan te nemen heeft de Commissie gehandeld in strijd met verordening (EG) nr. 1367/2006 en heeft zij deze niet of slechts gedeeltelijk toegepast, omdat:
|
2. |
Tweede middel: door het bestreden besluit aan te nemen heeft de Commissie gehandeld in strijd met verordening (EG) nr. 1049/2001, met name artikel 4 van die verordening en/of meer specifiek artikel 4, lid 3, omdat zij niet heeft aangetoond dat de ingeroepen weigeringsgrond van toepassing is, zij ten onrechte niet de belangen heeft afgewogen die zijn gediend bij de openbaarmaking, en zij ten onrechte en in strijd met artikel 4 van verordening (EG) nr. 1049/2001 de documenten waarnaar in het verzoek om toegang tot documenten wordt verwezen, niet concreet en individueel heeft onderzocht. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/34 |
Beroep ingesteld op 2 februari 2015 — Raimund Schmitt Verpachtungsgesellschaf/BHIM (Brauwelt)
(Zaak T-56/15)
(2015/C 118/43)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Raimund Schmitt Verpachtungsgesellschaft mbH & Co. KG (Nürnberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Höfler, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Brauwelt” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 038 551
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 4 december 2014 in zaak R 1121/2014-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/35 |
Beroep ingesteld op 4 februari 2015 — Trajektna luka Split/Commissie
(Zaak T-57/15)
(2015/C 118/44)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Trajektna luka Split d.d. (Split, Kroatië) (vertegenwoordigers: M. Bauer, H. J. Freund en S. Hankiewicz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
besluit C(2013) 7285 final — Kroatië — Alleged aid to Jadrolinija, van de Commissie van 15 oktober 2014 nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoekster; |
— |
de zaak terugverwijzen naar de Europese Commissie voor verder onderzoek en een nieuw besluit; en |
— |
elke andere rechtens geboden maatregel te treffen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout en een kennelijk onjuiste rechtsopvatting wegens schending van artikel 107 VWEU, door tot de conclusie te komen dat de betwiste maatregel geen staatssteun vormt, nu daarbij een onjuist criterium is toegepast om vast te stellen of met deze maatregel staatsmiddelen waren gemoeid. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout en een kennelijk onjuiste rechtsopvatting wegens schending van artikel 107 VWEU, door tot de conclusie te komen dat de betwiste maatregel geen staatssteun vormt op de grond dat daarmee geen staatsmiddelen zouden zijn gemoeid. |
3. |
Derde middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste rechtsopvatting wegens strijd met de ratio van artikel 107, lid 1, VWEU in samenhang met artikel 106, lid 1, VWEU, door geen rekening te houden met artikel 106, lid 1, VWEU. |
4. |
Vierde middel, ontleend aan een schending van een wezenlijk vormvoorschrift wegens schending van artikel 10, lid 2, van verordening nr. 659/1999 (1), door in onvoldoende mate gebruik te maken van de in die verordening vervatte onderzoeksbevoegdheden. |
5. |
Vijfde middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout, door niet de formele onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 4, lid 4, van verordening nr. 659/1999 in te leiden. |
6. |
Zesde middel, ontleend aan schending van een wezenlijk vormvoorschrift, door het besluit niet overeenkomstig artikel 296, lid 2, VWEU afdoende met redenen te omkleden ter zake van het ontbreken van staatsmiddelen en ter zake van de ratio van artikel 106, lid 1, VWEU in samenhang met artikel 107, lid 1, VWEU. |
(1) Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 083, blz. 1)
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/36 |
Beroep ingesteld op 4 februari 2015 — Ludwig Bertram/BHIM — Seni Vita (Sanivita)
(Zaak T-58/15)
(2015/C 118/45)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Ludwig Bertram GmbH (Isernhagen, Duitsland) (vertegenwoordiger: V. Rust-Sorge, advocate)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Seni Vita OHG (Bayreuth, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk nr. 9949959
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 21 november 2014 in zaak R 1087/2013-1
Conclusies
vernietiging van de bestreden beslissing.
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/36 |
Beroep ingesteld op 12 februari 2015 — Polo Club/BHIM — Lifestyle Equities (POLO CLUB SAINT-TROPEZ HARAS DE GASSIN)
(Zaak T-67/15)
(2015/C 118/46)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Polo Club (Gassin, Frankrijk) (vertegenwoordiger: D. Masson, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lifestyle Equities CV (Amsterdam, Nederland)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „POLO CLUB SAINT-TROPEZ HARAS DE GASSIN” — inschrijvingsaanvraag nr. 10 525 137
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 21 november 2014 in zaak R 1882/2013-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing en inschrijving van het aangevraagde merk in zijn geheel; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 8, leden 1, onder b), en 4, van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/37 |
Beroep ingesteld op 12 februari 2015 — Trajektna luka Split/Commissie
(Zaak T-70/15)
(2015/C 118/47)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Trajektna luka Split d.d. (Split, Kroatië) (vertegenwoordigers: M. Bauer, H. Freund en S. Hankiewicz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
besluit C(2014) 9236 final van de Commissie van 28 november 2014 in de zaak AT.40199 Port of Split, nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoekster; |
— |
de zaak terugverwijzen naar de Europese Commissie voor nader onderzoek en een nieuw besluit; en |
— |
elke andere rechtens geboden maatregel te treffen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout en een kennelijk onjuiste rechtsopvatting wegens schending van de bij de behandeling van klachten op de Commissie rustende verplichtingen, doordat de Commissie blijkens elk van de drie door haar aangevoerde argumenten het belang van de Europese Unie onjuist heeft beoordeeld. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout en een kennelijk onjuiste rechtsopvatting wegens schending van de bij de behandeling van klachten op de Commissie rustende verplichtingen, in het bijzonder door geen rekening te houden met alle relevante juridische en feitelijke omstandigheden. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/38 |
Beroep ingesteld op 12 februari 2015 — Jaguar Land Rover/BHIM — Nissan Jidosha (Land Glider)
(Zaak T-71/15)
(2015/C 118/48)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Jaguar Land Rover Ltd (Coventry, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: R. Ingerl, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nissan Jidosha KK (Yokohama-shi, Kanagawa-ken, Japan)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Land Glider” — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8 324 196
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 9 december 2014 in zaak R 1415/2013-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het BHIM in verzoeksters kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/39 |
Beroep ingesteld op 17 februari 2015 — Aston Martin Lagonda/BHIM (Afbeelding van een autoradiatorgrille aan de voorkant van een motorvoertuig)
(Zaak T-73/15)
(2015/C 118/49)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Aston Martin Lagonda Ltd (Gaydon, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: D. Farnsworth, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk dat de vermelding „andere” bevat (Afbeelding van een autoradiatorgrille aan de voorkant van een motorvoertuig) — inschrijvingsaanvraag nr. 12 218 426
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 december 2014 in zaak R 1796/2014-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij de beslissing van de onderzoeker is bevestigd dat het aangevraagde merk prima facie onderscheidend vermogen mist voor de betrokken waren en diensten; |
— |
toestemming voor de publicatie van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 12 218 426; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/39 |
Beroep ingesteld op 17 februari 2015 — ROD Leichtmetallräder/BHIM — Rodi TR (ROD)
(Zaak T-75/15)
(2015/C 118/50)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ROD Leichtmetallräder GmbH (Weiden in der Oberpfalz, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Hellenbrand en J. Biener, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Rodi TR, SL (Lleida, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „ROD” — gemeenschapsmerk nr. 5 694 989
Procedure voor het BHIM: procedure tot nietigverklaring
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 17 december 2014 in zaak R 281/2014-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling van het BHIM van 22 november 2013; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure voor het Gerecht en in de kosten van de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 65, lid 2, juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van een wezenlijk vormvoorschrift — schending van de regels 39, lid 3, en 37, onder b), ii), van verordening nr. 2868/95. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/40 |
Beroep ingesteld op 12 februari 2015 — Tronios Group International/BHIM — British Sky Broadcasting Group (SkyTec)
(Zaak T-77/15)
(2015/C 118/51)
Taal van het verzoekschrift: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Tronios Group International BV (Breda, Nederland) (vertegenwoordigers: R. van Leeuwen en H. Klingenberg, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: British Sky Broadcasting Group plc (Isleworth, Verenigd Koninkrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: Tronios Group International BV
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „SkyTec”
Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 28 november 2014 in zaak R 1681/2013-4
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de bestreden beslissing te vernietigen en het nietigheidsverzoek van British Sky Broadcasting Group af te wijzen; |
— |
British Sky Broadcasting Group te veroordelen in de kosten van deze procedure alsmede in de kosten die zijn gemaakt in de eerdere procedures voor het BHIM. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 54, lid 2, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/41 |
Beroep ingesteld op 18 februari 2015 — Olympus Medical Systems/BHIM (3D)
(Zaak T-79/15)
(2015/C 118/52)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Olympus Medical Systems Corp. (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: A. Ebert Weidenfeller en C. Opatz, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Betrokken merk: beeldmerk met het element „3D” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 598 538
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 december 2014 in zaak R 1708/2014-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/41 |
Beroep ingesteld op 20 februari 2015 — Facchinello/BHIM — Olimpia Splendid (Synthesis)
(Zaak T-81/15)
(2015/C 118/53)
Taal van het verzoekschrift: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Danila Facchinello (Molinella, Italië) (vertegenwoordiger: F. Torlontano, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Olimpia Splendid SpA (Gualtieri, Italië)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „Synthesis” –gemeenschapsmerk nr. 2 871 069
Procedure voor het BHIM: vervalprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 21 november 2014 in zaak R 2169/2013-1
Conclusies
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 21 november 2014 vernietigen en bijgevolg vaststellen dat het gemeenschapsmerk „Synthesis” niet vervallen is verklaard met betrekking tot waren van klasse 11 (klimaatregelingsapparatuur); |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009, voor zover de eerste kamer van beroep van het BHIM het gemeenschapsmerk vervallen heeft verklaard op grond dat uit de door verzoekster overgelegde bewijzen niet bleek dat dit merk normaal was gebruikt. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/42 |
Beroep ingesteld op 18 februari 2015 — Laboratorios Thea/BHIM — Sebapharma (Sebacur)
(Zaak T-84/15)
(2015/C 118/54)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Laboratorios Thea, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: D. Mallo Saint-Jalmes, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sebapharma GmbH & Co. KG (Boppard, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met woordelement „Sebacur” — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 554 194
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 18 december 2014 in zaak R 2403/2013-1
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing, voor zover daarbij verzoeksters vordering tot vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling is afgewezen en verzoekster ertoe is veroordeeld SebaPharma GmbH & Co. een bedrag van 550 EUR terug te betalen; |
— |
verwijzing van de in het ongelijk gestelde partij in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/43 |
Beroep ingesteld op 19 februari 2015 — Alfa Wassermann Hungary/BHIM — Pharma Mar (YLOELIS)
(Zaak T-85/15)
(2015/C 118/55)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Alfa Wassermann Hungary kft (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordigers: M. Best, U. Pfleghar en S. Schäffner, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Pharma Mar, SA (Colmenar Viejo, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „YLOELIS” — inschrijvingsaanvraag nr. 10 914 431
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 18 december 2014 in zaak R 1100/2014-1
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing en van de beslissing van de oppositieafdeling van 24 februari 2014 (oppositieprocedure nr. B 2 066 184); |
— |
afwijzing van oppositie nr. B 2 066 184 in haar geheel; |
— |
verwijzing van het BHIM en van opposante in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/44 |
Beroep ingesteld op 23 februari 2015 — Niagara Bottling/BHIM (NIAGARA)
(Zaak T-89/15)
(2015/C 118/56)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Niagara Bottling LLC (Ontario, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Edenborough, QC)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Betrokken merk: internationale inschrijving nr. 1 153 535, met aanduiding van de Europese Unie, van woordmerk „NIAGARA”
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 12 december 2014 in zaak R 784/2014-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/44 |
Beroep ingesteld op 18 februari 2015 — Schoeller Corporation/BHIM — Sqope (SCOPE)
(Zaak T-90/15)
(2015/C 118/57)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Schoeller Corporation GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. van Ackeren, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sqope SA (Luxemburg, Luxemburg)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „SCOPE” — inschrijvingsaanvraag nr. 4 502 341
Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 21 november 2014 in zaak R 2381/2013-1
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
subsidiair, vernietiging van de bestreden beslissing voor zover zij de diensten financiële analyse en verstrekking van financiële informatie betreft; |
— |
verwijzing van de in het ongelijk gestelde partijen in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009. |
Gerecht voor ambtenarenzaken
13.4.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 118/46 |
Beroep ingesteld op 23 januari 2015 — ZZ/EMA
(Zaak F-9/15)
(2015/C 118/58)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: J.-N. Louis, R. Metz en N. de Montigny, D. Verbeke en T. Van Lysbeth)
Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) om verzoeker te schorsen en verzoek om betaling van een voorlopig bedrag van 1 EUR ter vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van EMA van 31 maart 2014 om verzoeker voor onbepaalde tijd op non-actief te stellen; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een voorlopig bedrag van 1 EUR aan verzoeker ter vergoeding van zijn materiële en immateriële schade; |
— |
verwijzing van EMA in de kosten van de procedure. |