|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
58e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
2015/C 034/01 |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2015/C 034/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Tributário de Lisboa (Portugal) op 8 oktober 2014 — SECIL — Companhia Geral de Cal e Cimento SA/Fazenda Pública
(Zaak C-464/14)
(2015/C 034/02)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Tributário de Lisboa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SECIL — Companhia Geral de Cal e Cimento SA
Verwerende partij: Fazenda Pública
Prejudiciële vragen
|
1) |
Bevat artikel 31 van de overeenkomst met Tunesië (1) een duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk voorschrift dat daarom rechtstreeks van toepassing is, zodat de vrijheid van vestiging op het onderhavige geval dient te worden toegepast? |
|
2) |
Zo ja, heeft toepassing van de in deze bepaling vervatte vrijheid van vestiging dan het door verzoekster gestelde gevolg dat de regeling van integrale aftrek van artikel 46, lid 1, CIRC toepassing vindt op de dividenden die zij van haar dochteronderneming in Tunesië heeft ontvangen, en dat anders sprake is van schending van deze bepaling? |
|
3) |
Bevat artikel 34 van de overeenkomst met Tunesië een duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk voorschrift dat daarom rechtstreeks van toepassing is, zodat het vrije kapitaalverkeer op het onderhavige geval dient te worden toegepast en moet worden aangenomen dat deze vrijheid mede ziet op de door verzoekster gedane investering? |
|
4) |
Zo ja, heeft toepassing van het in deze bepaling voorziene vrije kapitaalverkeer dan het door verzoekster gestelde gevolg dat de regeling van integrale aftrek van artikel 46, lid 1, CIRC toepassing vindt op de dividenden die verzoekster heeft ontvangen van haar dochteronderneming in Tunesië? |
|
5) |
Impliceert het bepaalde in artikel 89 van de overeenkomst met Tunesië dat de hierboven gestelde vragen bevestigend moeten worden beantwoord? |
|
6) |
Is een restrictieve behandeling van de door Société des Ciments de Gabés uitgekeerde dividenden gerechtvaardigd, gelet op het feit dat het samenwerkingskader van richtlijn 77/799/EEG (2) van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen niet bestaat met Tunesië? |
|
7) |
Bevatten de artikelen 31 en 33, lid 2, in hun onderlinge samenhang gelezen, van de overeenkomst met [Libanon] een duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk voorschrift dat daarom rechtstreeks van toepassing is, zodat het vrije kapitaalverkeer op het onderhavige geval toepassing moet vinden? |
|
8) |
Zo ja, heeft toepassing van het in deze bepalingen voorziene vrije kapitaalverkeer dan het door verzoekster gestelde gevolg dat de regeling van integrale aftrek van artikel 46, lid 1, CIRC moet worden toegepast op de dividenden die zij van haar dochteronderneming in Libanon heeft ontvangen? |
|
9) |
Impliceert het bepaalde in artikel 85 van de overeenkomst met Libanon (3) dat de hierboven gestelde vragen bevestigend moeten worden beantwoord? |
|
10) |
Is een restrictieve behandeling van de door Ciments de Sibline SAL uitgekeerde dividenden gerechtvaardigd, gelet op het feit dat het samenwerkingskader van richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen niet bestaat met Libanon? |
|
11) |
Is artikel 56 EG (thans artikel 63 VWEU) in casu van toepassing en zo ja, volgt uit het in deze bepaling vervatte beginsel van vrij verkeer van kapitaal dat de regeling van integrale aftrek van artikel 46, lid 1, CIRC, of subsidiair de regeling van gedeeltelijke aftrek van lid 8 van dat artikel, moet worden toegepast op de dividenden die in het belastingjaar 2009 door Société des Ciments de Gabés SA en door Ciments de Sibline SAL aan verzoekster zijn uitgekeerd? |
|
12) |
Ook al wordt ervan uitgegaan dat het vrije kapitaalverkeer in casu van toepassing is, wordt niet-toepassing op de betrokken dividenden van de in de toenmalige Portugese wet voorziene regelingen tot afschaffing of vermindering van economische dubbele belasting gerechtvaardigd door het gegeven dat met Tunesië noch met Libanon het samenwerkingskader van richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen bestaat? |
|
13) |
Verzet de standstillclausule van artikel 57, lid 1, EG (thans artikel 64 VWEU) zich tegen toepassing van het beginsel van vrij verkeer van kapitaal, met de door verzoekster gestelde gevolgen vandien? |
|
14) |
Moet de standstillclausule van artikel 57, lid 1, EG (thans artikel 64 VWEU) niet worden toegepast daar ondertussen de regeling van belastingvoordelen voor contractuele investeringen van artikel 41, lid 5, sub b, EBF en de regeling van artikel 42 EBF voor dividenden afkomstig uit Afrikaanse landen met het Portugees als officiële taal en Oost-Timor zijn ingevoerd? |
(1) Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (PB L 97 van 30.3.1998, blz. 2).
(3) Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds (PB L 143 van 30.5.2006, blz. 2).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 28 oktober 2014 — Sabine Hünnebeck/Finanzamt Krefeld
(Zaak C-479/14)
(2015/C 034/03)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Sabine Hünnebeck
Verwerende partij: Finanzamt Krefeld
Prejudiciële vraag
Moet artikel 63, lid 1, VWEU juncto artikel 65 VWEU aldus worden uitgelegd dat het zich ook dan verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke voor de berekening van de schenkingsrechten de op de belastbare grondslag in mindering te brengen belastingvrije som bij een schenking van een perceel grond dat op het grondgebied van die lidstaat is gelegen, lager is indien de schenker en de begiftigde op de datum van de schenking hun woonplaats in een andere lidstaat hadden, dan de belastingvrije som die zou zijn toegekend indien ten minste één van hen op die datum zijn woonplaats in eerstbedoelde lidstaat zou hebben gehad, wanneer volgens een andere regeling van de lidstaat op verzoek van de begiftigde de hogere belastingvrije som wordt toegepast mits alle door de schenker gedurende tien jaar vóór en tien jaar na de schenking gedane schenkingen worden meegeteld?
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 30 oktober 2014 — Jørn Hansson/Jungpflanzen Grünewald GmbH
(Zaak C-481/14)
(2015/C 034/04)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Jørn Hansson
Verwerende partij: Jungpflanzen Grünewald GmbH
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient bij de vaststelling van de „passende vergoeding” die een inbreukmaker overeenkomstig artikel 94, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 2100/94 (1) moet betalen aan de houder van een communautair kwekersrecht, omdat hij, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 genoemde handelingen verricht, uitgaande van het gebruikelijke recht dat op hetzelfde grondgebied in een marktconforme licentie wordt gevraagd voor de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 aangeduide handelingen, bijkomend steeds globaal een bepaalde „inbreuktoeslag” te worden begroot? Volgt dit uit artikel 13, lid 1, tweede volzin, van de handhavingsrichtlijn (2)? |
|
2) |
Dient bij de vaststelling van de „passende vergoeding” die een inbreukmaker overeenkomstig artikel 94, lid 1, sub a, van verordening nr. 2100/94 moet betalen aan de houder van een communautair kwekersrecht, omdat hij, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 genoemde handelingen verricht, uitgaande van het gebruikelijke recht dat op hetzelfde grondgebied in een marktconforme licentie wordt gevraagd voor de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 aangeduide handelingen, in het concrete geval aanvullend rekening te worden gehouden met de volgende overwegingen respectievelijk omstandigheden, als factoren die de vergoeding verhogen:
|
|
3) |
Dient bij de vaststelling van de „passende vergoeding” die een inbreukmaker overeenkomstig artikel 94, lid 1, sub a, van verordening nr. 2100/94 moet betalen aan de houder van een communautair kwekersrecht, omdat hij, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 genoemde handelingen verricht, ook rekening te worden gehouden met een rente op de jaarlijks verschuldigde vergoeding tegen een gebruikelijke moratoire rentevoet, wanneer ervan moet worden uitgegaan dat bedachtzame contractpartijen in een dergelijke rente zouden hebben voorzien? |
|
4) |
Dient voor de berekening van „alle andere door de inbreuk veroorzaakte schade” die een inbreukmaker overeenkomstig artikel 94, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2100/94 moet vergoeden aan de houder van een communautair kwekersrecht, omdat hij, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 genoemde handelingen verricht, het gebruikelijke recht dat op hetzelfde grondgebied in een marktconforme licentie wordt gevraagd voor de in artikel 13, lid 2, van verordening nr. 2100/94 aangeduide handelingen, als berekeningsgrondslag te worden gebruikt? |
|
5) |
Ingeval vraag 4 bevestigend wordt beantwoord:
|
|
6) |
Dient artikel 94, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2100/94 aldus te worden uitgelegd dat de winst van de inbreukmaker „andere schade” in de zin van deze bepaling is, die kan worden geëist in aanvulling op een passende vergoeding overeenkomstig artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94, of is overeenkomstig artikel 94, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2100/94 verschuldigde winst van de inbreukmaker bij foutief gedrag enkel als alternatief voor de passende vergoeding overeenkomstig artikel 94, lid 1, verschuldigd? |
|
7) |
Staat de schadevordering overeenkomstig artikel 94, lid 2, van verordening nr. 2100/94 in de weg aan nationale bepalingen volgens welke de houder van het kwekersrecht, die in een procedure van voorlopige maatregelen wegens een inbreuk op het kwekersrecht bij gewijsde is verwezen in de kosten van die procedure, niet kan eisen dat deze kosten worden vergoed met een beroep op materieel recht, zelfs wanneer hij een later bodemgeding wegens dezelfde inbreuk op het kwekersrecht heeft gewonnen? |
|
8) |
Staat de schadevordering overeenkomstig artikel 94, lid 2, van verordening nr. 2100/94 in de weg aan nationale bepalingen volgens welke de benadeelde geen vergoeding kan eisen voor de eigen tijd die hij heeft besteed aan de buitengerechtelijke en gerechtelijke afwikkeling van een schadevordering, buiten de strikte grenzen van de kostenbegrotingsprocedure, voor zover de bestede tijd niet meer dan gebruikelijk is? |
(1) Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227, blz. 1).
(2) Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 6 november 2014 — Freistaat Bayern/Verlag Esterbauer GmbH
(Zaak C-490/14)
(2015/C 034/05)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Freistaat Bayern
Verwerende partij: Verlag Esterbauer GmbH
Prejudiciële vraag
Is bij de vraag of sprake is van een verzameling van zelfstandige elementen in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 96/9/EG (1) omdat de elementen van elkaar kunnen worden gescheiden zonder dat de waarde van hun informatieve inhoud daardoor wordt aangetast, om het even welke informatiewaarde relevant dan wel slechts de waarde die deze elementen hebben voor de beoogde bestemming van de betrokken verzameling, gelet op het daaruit voortvloeiende typische gedrag van de gebruiker?
(1) Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77, blz. 20).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 5 november 2014 — Essent Belgium NV tegen Vlaams Gewest en Inter-Energa e.a.
(Zaak C-492/14)
(2015/C 034/06)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: Essent Belgium NV
Verweerders: Vlaams Gewest, Inter-Energa, IVEG, Infrax West, Provinciale Brabantse Energiemaatschappij CVBA (PBE), Vlaamse Regulator van de Electriciteits- en Gasmarkt (VREG)
Andere partijen: Intercommunale Maatschappij voor Energievoorziening Antwerpen (IMEA), Intercommunale Maatschappij voor Energievoorziening in West- en Oost-Vlaanderen (IMEWO), Intercommunale Vereniging voor Energielevering in Midden-Vlaanderen (Intergem), Intercommunale Vereniging voor de Energiedistributie in de Kempen en het Antwerpse (IVEKA), Iverlek, Gaselwest CVBA, Sibelgas CVBA
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dienen de artikelen 28 en 30 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zo te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de reglementering van een lidstaat, in casu het Vlaamse Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in samenhang gelezen met het besluit van de Vlaamse regering van 4 april 2003„tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 28 september 2001 inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen” en die de kosteloze distributie beperkt tot de injectie van elektriciteit opgewekt door de productie-installaties aangesloten op de distributienetten gelegen in het Vlaamse Gewest en elektriciteit van productie-installaties die niet op de distributienetten gelegen in het Vlaamse Gewest zijn aangesloten, uitsluit van kosteloze distributie? |
|
2) |
Dienen de artikelen 28 en 30 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zo te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de reglementering van een lidstaat, in casu het Vlaamse Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in samenhang gelezen met het besluit van 5 maart 2004 inzake de bevordering van de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen zoals toegepast door de VREG, die de kosteloze distributie beperkt tot de elektriciteit in productie-installaties die rechtstreeks injecteren in een in België gelegen distributienet en elektriciteit in productie-installaties die niet rechtstreeks injecteren in een in België gelegen distributienet uitsluit van kosteloze distributie? |
|
3) |
Is een nationale regeling zoals bedoeld sub 1 en sub 2 verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel en verbod tot discriminatie zoals onder meer vervat in artikel 12 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en [artikel 3, leden 1 en 4,] van de toenmalige richtlijn 2003/54/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG? |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de première instance te Brussel (België) op 6 november 2014 — Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie/Axa Belgium SA
(Zaak C-494/14)
(2015/C 034/07)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal de première instance te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie
Verwerende partij: Axa Belgium SA
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient aan de in artikel 85 bis, lid 1, van het statuut van de Europese ambtenaren vermelde bewoordingen „aansprakelijke derde” een autonome Unierechtelijke uitlegging te worden gegeven, of verwijzen zij naar de betekenis die deze bewoordingen in het nationale recht hebben? |
|
2) |
Indien daaraan een autonome draagwijdte dient te worden gegeven, moeten zij aldus worden uitgelegd dat zij betrekking hebben op elke persoon aan wie het overlijden, het ongeval of de ziekte is te wijten, dan wel enkel op de persoon die aansprakelijk is wegens de fout die hij heeft begaan? |
|
3) |
Indien de bewoordingen „aansprakelijke derde” verwijzen naar het nationale recht, legt het Unierecht de nationale rechter dan op om de door de Europese Unie ingestelde subrogatoire vordering toe te wijzen wanneer een van haar personeelsleden het slachtoffer is geworden van een verkeersongeval waarbij een voertuig is betrokken waarvan de aansprakelijkheid niet is vastgesteld, voor zover artikel 29 bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen voorziet in automatische schadeloosstelling van de zwakke weggebruikers door de verzekeraars die de aansprakelijkheid van de eigenaar, de bestuurder of de houder van de bij het ongeval betrokken motorrijtuigen dekken, zonder dat hun aansprakelijkheid dient te worden vastgesteld? |
|
4) |
Volgt uit de inhoud of de opzet van de bepalingen van het statuut van de Europese ambtenaren dat de door de Europese Unie krachtens de artikelen 73 en 78 van dit statuut gedane uitgaven definitief voor haar rekening moeten blijven? |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Torino (Italië) op 7 november 2014 — Strafzaak tegen Stefano Burzio
(Zaak C-497/14)
(2015/C 034/08)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale ordinario di Torino
Partijen in de strafzaak
Stefano Burzio
Prejudiciële vraag
Is artikel 10 bis van decreto legislativo nr. 74 van 10 maart 2000 — gelet op artikel 4 van [Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden] en artikel 50 [van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie] — verenigbaar met het gemeenschapsrecht, voor zover in dat artikel wordt toegestaan dat een rechtssubject strafrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld indien hem voor hetzelfde feit (verzuim om belastinginhoudingen af te dragen) reeds een onherroepelijke bestuurlijke sanctie is opgelegd krachtens [artikel 13, lid 1, van decreto legislativo nr. 471 van 18 december 1997 (onder toepassing van een extra heffing)?
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 12 november 2014 — Yara Suomi Oy, Borealis Polymers Oy, Neste Oil Oyj, SSAB Europe Oy
(Zaak C-506/14)
(2015/C 034/09)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein hallinto-oikeus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Yara Suomi Oy, Borealis Polymers Oy, Neste Oil Oyj, SSAB Europe Oy
Verwerende partij: Työ- ja elinkeinoministeriö
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is besluit 2013/448/EU (1), voor zover het is gebaseerd op artikel 10 bis, lid 5, van de emissiehandelrichtlijn (2), ongeldig en in strijd met artikel 23, lid 3, van de emissiehandelrichtlijn, omdat het niet is vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing, die is voorgeschreven in artikel 5 bis van besluit 1999/468/EG (3) van de Raad en artikel 12 van verordening nr. 182/2011/EU (4)? Ingeval deze vraag bevestigend wordt beantwoord, hoeven de andere vragen niet te worden beantwoord. |
|
2) |
Is besluit 2013/448/EU in strijd met artikel 10 bis, lid 5, van de emissiehandelrichtlijn voor zover de Commissie bij de vaststelling van het industriële emissieplafond geen rekening heeft gehouden met:
Ingeval een of meer van de vragen 2(i)-(iii) bevestigend moeten worden beantwoord, is besluit 2013/448/EU van de Commissie dan wat de toepassing van de transsectorale correctiefactor betreft in die zin ongeldig dat het niet van toepassing is? |
|
3) |
Is besluit 2013/448/EU van de Commissie ongeldig en in strijd met artikel 10 bis, lid 5, van de emissiehandelrichtlijn en de doelstellingen van deze richtlijn, omdat het bij de berekening van het industriële emissieplafond overeenkomstig artikel 10 bis, lid 5, sub a en b, van de emissiehandelrichtlijn geen rekening houdt met de emissies afkomstig van (i) de productie van elektriciteit met procesgassen in installaties die vallen onder bijlage I bij de emissiehandelrichtlijn en geen „elektriciteitsopwekkers” zijn, en (ii) de productie van warmte in installaties die vallen onder bijlage I bij de emissiehandelrichtlijn en geen „elektriciteitsopwekkers” zijn, en waarvoor een kosteloze toewijzing overeenkomstig artikel 10 bis, leden 1 en 4, van de emissiehandelrichtlijn en besluit 2011/278/EU (5) is toegestaan? |
|
4) |
Is besluit 2013/448/EU, op zich en/of in samenhang met artikel 10 bis, lid 5, van de emissiehandelrichtlijn, ongeldig en in strijd met artikel 3, sub e en u, van de emissiehandelrichtlijn voor zover het bij de berekening van het industriële emissieplafond overeenkomstig artikel 10 bis, lid 5, sub a en b, van de emissiehandelrichtlijn de hierboven in de derde vraag bedoelde emissies buiten beschouwing laat? |
|
5) |
Is besluit 2013/448/EU in strijd met artikel 10 bis, lid 12, van de emissiehandelrichtlijn voor zover de transsectorale correctiefactor is uitgebreid tot een in besluit 2010/2/EU (6) omschreven bedrijfstak met een CO2-weglekrisico? |
|
6) |
Is besluit 2011/278/EU in strijd met artikel 10 bis, lid 1, van de emissiehandelrichtlijn, voor zover de Commissie bij de vaststelling van de benchmarks in de maatregelen rekening dient te houden met stimulansen voor energie-efficiënte technieken, de meest efficiënte technieken, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het energie-efficiënt hergebruik van rookgassen? |
|
7) |
Is besluit 2011/278/EU in strijd met artikel 10 bis, lid 2, van de emissiehandelrichtlijn voor zover de beginselen voor het bepalen van de benchmarks gegrond zouden moeten zijn op de gemiddelde prestatie van de 10 % meest efficiënte installaties van een bedrijfstak? |
(1) 2013/448/EU: Besluit van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 240, blz. 27).
(2) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).
(3) 1999/468/EG: Besluit van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184, blz. 23).
(4) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55, blz. 13).
(5) 2011/278/EU: Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130, blz. 1).
(6) 2010/2/EU: Besluit van de Commissie van 24 december 2009 tot vaststelling, overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO 2-weglekrisico (PB L 1, blz. 10).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Bologna (Italië) op 14 november 2014 — Pebros Servizi srl/Aston Martin Lagonda Limited
(Zaak C-511/14)
(2015/C 034/10)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale civile di Bologna
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Pebros Servizi srl
Verwerende partij: Aston Martin Lagonda Limited
Prejudiciële vraag
In geval van een verstekvonnis (niet-verschijning ter terechtzitting) waarbij de afwezige verweerder is veroordeeld zonder dat hij evenwel als partij die niet aan de procedure heeft deelgenomen op welke wijze dan ook de vordering uitdrukkelijk erkent, staat het dan aan het nationale recht om te bepalen of deze procedurele houding al dan niet geldt als niet-betwisting in de zin van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (1), zoals deze verordening is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 30 april 2004, en mag het nationale recht in dat geval eventueel bepalen dat er dan geen sprake is van een niet-betwiste schuldvordering?
Of impliceert een verstekvonnis reeds naar zijn aard alleen dat er volgens het recht van de Europese Unie sprake is van een niet-betwiste schuldvordering, zodat — ongeacht de wijze waarop de nationale rechter die vraag beoordeelt — verordening nr. 805/2004 van toepassing is?
(1) Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB L 143, blz. 15).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 17 november 2014 — Barlis 06 — Investimentos Imobiliários e Turísticos SA/Autoridade Tributária e Aduaneira
(Zaak C-516/14)
(2015/C 034/11)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Barlis 06 — Investimentos Imobiliários e Turísticos SA
Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira
Prejudiciële vraag
Moet artikel 226, punt 6, van de btw-richtlijn (1) aldus worden uitgelegd dat het de Autoridade Tributária e Aduaneira [de Portugese belasting- en douaneadministratie] is toegestaan de vermelding op een factuur „juridische dienstverlening vanaf een bepaalde datum tot op heden” of enkel „juridische dienstverlening tot op heden” als onvoldoende te beschouwen, hoewel deze administratie op grond van het samenwerkingsbeginsel de aanvullende informatie kan verkrijgen die zij noodzakelijk acht teneinde het bestaan en de gedetailleerde kenmerken van de handelingen te bevestigen?
(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Niedersächsische Finanzgericht (Duitsland) op 18 november 2014 — Senatex GmbH/Finanzamt Hannover-Nord
(Zaak C-518/14)
(2015/C 034/12)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Niedersächsisches Finanzgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Senatex GmbH
Verwerende partij: Finanzamt Hannover-Nord
Prejudiciële vragen
|
1) |
Wordt de door het Hof in de zaak „Terra Baubedarf-Handel” (arrest van 29 april 2004 — C-152/02, Jurispr. blz. 5583 (1)) aanvaarde werking ex nunc van een eerste factuur, in situaties als de onderhavige, waarin een onvolledige factuur is aangevuld, door de uitspraken van het Hof in de zaken „Pannon Gép” (arrest van 15 juli 2010 — C-368/09 (2)) en „Petroma Transports” (arrest van 8 mei 2013 — C-271/12 (3)) in zoverre gerelativeerd dat het Hof in een dergelijk geval uiteindelijk terugwerkende kracht wilde toestaan? |
|
2) |
Aan welke minimumeisen moet een factuur voldoen om met terugwerkende kracht te kunnen worden gecorrigeerd? Moet de oorspronkelijke factuur reeds een fiscaal nummer of btw-identificatienummer bevatten of kan dat later worden toegevoegd met het gevolg dat het recht op aftrek van de in de oorspronkelijke factuur in rekening gebrachte btw blijft bestaan? |
|
3) |
Is de correctie van de factuur nog op tijd wanneer die pas plaatsvindt in het kader van een bezwaarprocedure tegen de beschikking (wijziging aanslag) van de belastingdienst? |
(1) ECLI:EU:C:2004:268.
(2) ECLI:EU:C:2010:441.
(3) ECLI:EU:C:2013:297.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Korkein oikeus (Finland) op 18 november 2014 — SOVAG — Schwarzmeer und Ostsee Versicherungs-Aktiengesellschaft/If Vahinkovakuutusyhtiö Oy
(Zaak C-521/14)
(2015/C 034/13)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein oikeus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SOVAG — Schwarzmeer und Ostsee Versicherungs-Aktiengesellschaft
Verwerende partij: If Vahinkovakuutusyhtiö Oy
Prejudiciële vraag
Dient artikel 6, nr. 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1) aldus te worden uitgelegd dat het van toepassing is op een vordering tot vrijwaring of op een vordering waarmee een andere, daarmee gelijk te stellen aanspraak die nauw samenhangt met de oorspronkelijke vordering, geldend wordt gemaakt, die door een derde krachtens het nationale recht op rechtsgeldige wijze tegen één van de partijen wordt ingesteld, zodat zij in dezelfde gerechtelijke procedure kunnen worden behandeld?
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Gelderland (Nederland) op 20 november 2014 — Aannemingsbedrijf Aertssen NV, Aertssen Terrassements SA tegen VSB Machineverhuur BV e.a.
(Zaak C-523/14)
(2015/C 034/14)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Gelderland
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeksters: Aannemingsbedrijf Aertssen NV, Aertssen Terrassements SA
Verweerders: VSB Machineverhuur BV, Van Someren Bestrating BV, Jos van Someren
Prejudiciële vragen
|
1) |
Valt de door [verzoeksters] ingestelde klacht met burgerlijke partij stelling, als bedoeld in artikel 63 en volgende van het Belgische Wetboek van Strafvordering, gelet op de wijze van indiening en het stadium waarin de procedure zich bevindt, onder het materiële toepassingsgebied van de EEX-verordening (1)? Zoja: |
|
2) |
Moet artikel 27, lid 1, EEX-verordening zo worden uitgelegd dat een vordering voor een buitenlands (Belgisch) gerecht in de zin van deze bepaling ook aanhangig is in het geval dat voor de Belgische onderzoeksrechter een klacht met burgerlijke partij stelling is ingediend en het gerechtelijk vooronderzoek nog niet is voltooid? |
|
3) |
Zo ja, op welk tijdstip wordt de zaak die aanhangig is gemaakt door het indienen van een klacht met burgerlijke partij stelling voor de toepassing van de artikelen 27, lid 1 en 30, EEX-verordening geacht aanhangig te zijn en/ofte zijn aangebracht? |
|
4) |
Zo nee, moet artikel 27, lid 1, EEX-verordening zo worden uitgelegd dat indiening van een klacht met burgerlijke partij stelling ertoe kan leiden dat een vordering voor een Belgisch gerecht later alsnog aanhangig wordt in de zin van die bepaling? |
|
5) |
Zo ja, op welk tijdstip wordt de zaak dan voor de toepassing van de artikelen 27, lid 1, en 30, EEX-verordening geacht aanhangig te zijn geworden en/of te zijn aangebracht? |
|
6) |
Indien een klacht met burgerlijke partij stelling is ingediend maar daarmee op het moment van indiening nog niet een vordering als bedoeld in artikel 27, lid 1, EEX-verordening aanhangig is en in de loop van de behandeling van de ingediende klacht later alsnog met terugwerkende kracht tot het moment van de indiening van de klacht aanhangig kan worden, vloeit dan uit artikel 27, lid 1, EEX-verordening voort dat de rechter bij wie een vordering aanhangig is gemaakt nadat de klacht met burgerlijke partij stelling bij de Belgische rechter is ingediend, zijn uitspraak moet aanhouden totdat vaststaat of een vordering als bedoeld in artikel 27, lid 1, [EEX-verordening] voor de Belgische rechter aanhangig is? |
(1) Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 012, blz. 1).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bergamo (Italië) op 24 november 2014 — Strafzaak tegen Andrea Gaiti e.a.
(Zaak C-534/14)
(2015/C 034/15)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Bergamo
Partijen in de strafzaak
Andrea Gaiti, Sidi Amidou Billa, Joseph Arasomwan, Giuseppe Carissimi, Sahabou Songne
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van de in arrest nr. 72 van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2012 [in de gevoegde zaken C-72/10 en C-77/10] geformuleerde beginselen, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de aanbesteding van concessies met een kortere looptijd dan de in het verleden verleende concessies? |
|
2) |
Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van de in arrest nr. 72 van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2012 geformuleerde beginselen, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de kortere looptijd van de aan te besteden concessies vergeleken met de looptijd van de voorheen verleende concessies afdoende wordt gerechtvaardigd door de noodzaak de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen? |
|
3) |
Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van de in arrest nr. 72 van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2012 geformuleerde beginselen, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een verplichting tot levering om niet van het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelnetwerk ten behoeve van spelen vormen in geval van beëindiging van de activiteit als gevolg van verstrijken van de looptijd van de concessie of als gevolg van intrekking of verval van de concessie? |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/14 |
Beroep ingesteld op 25 november 2014 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg
(Zaak C-536/14)
(2015/C 034/16)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hottiaux, L. Nicolae, gemachtigden)
Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg
Conclusies
|
— |
vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg
de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 16, leden 6 en 7, van richtlijn 2002/21/EG (3) van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG (4) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009; |
|
— |
het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Commissie voert in de eerste plaats aan dat het Groothertogdom Luxemburg heeft nagelaten analyses van de markten 7 en 14 genoemd in aanbeveling 2003/311/EG en van de markten 1 en 6 genoemd in aanbeveling 2007/879/EG uit te voeren en mee te delen binnen drie jaar na de aanneming van de eerdere maatregelen met betrekking tot de bewuste markten.
De Commissie voert in de tweede plaats aan dat het Groothertogdom Luxemburg heeft nagelaten BEREC binnen de vastgestelde termijnen om bijstand te verzoeken bij de voltooiing van de analyses van de relevante markten en bij de vaststelling van geboden reguleringsmaatregelen.
(1) Aanbeveling 2003/311/EG van de Commissie van 11 februari 2003 betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronischecommunicatiesector die overeenkomstig richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan regelgeving ex ante kunnen worden onderworpen (PB L 114, blz. 45).
(2) Aanbeveling 2007/879/EG van de Commissie van 17 december 2007 betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronischecommunicatiesector die overeenkomstig richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan regelgeving ex ante kunnen worden onderworpen (PB L 344, blz. 65).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/15 |
Beroep ingesteld op 26 november 2014 — Europese Commissie/Republiek Finland
(Zaak C-538/14)
(2015/C 034/17)
Procestaal: Fins
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Koskinen, D. Martin)
Verwerende partij: Republiek Finland
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Republiek Finland in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen op grond van de artikelen 3, lid 1, en 13 van richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1) door geen orgaan aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor het implementeren van de verplichtingen die artikel 13 van deze richtlijn op het gebied van de arbeidsmarkt oplegt, en niet heeft gegarandeerd dat deze verplichtingen daadwerkelijk worden geïmplementeerd; |
|
— |
verwijzen van de Republiek Finland in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Krachtens artikel 3, lid 1, van richtlijn 2000/43/EG strekt de werkingssfeer van deze richtlijn zich ook uit tot de arbeidsmarkt. Krachtens artikel 13 dient elke lidstaat één of meerdere organen aan te wijzen voor de bevordering van gelijke behandeling van alle personen, zonder discriminatie op grond van ras of etnische afstamming en te garanderen dat ten minste één van de aangewezen organen ervoor verantwoordelijk is tot actie over te gaan met betrekking tot de in deze bepaling genoemde gevallen en verplichtingen ten aanzien van vraagstukken die verband houden met de arbeidsmarkt. Aangezien in het Finse recht geen orgaan is aangewezen om de in artikel 13 van richtlijn 2000/43/EG genoemde verplichtingen ten aanzien van arbeidsmarktvraagstukken te implementeren, heeft de Republiek Finland gehandeld in strijd met de verplichtingen die krachtens de artikelen 3, lid 1, en 13 van de richtlijn op haar rusten.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/16 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2014 door Royal Scandinavian Casino Århus I/S tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 26 september 2014 in zaak T-615/11, Royal Scandinavian Casino Århus I/S/Europese Commissie
(Zaak C-541/14 P)
(2015/C 034/18)
Procestaal: Deens
Partijen
Rekwirante: Royal Scandinavian Casino Århus I/S (vertegenwoordigers: B. Jacobi en P. Vesterdorf, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken, Republiek Malta, Betfair Group plc, Betfair International Ltd, European Gaming and Betting Association (EGBA)
Conclusies
|
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht van 26 september 2014 in zaak T-615/11, Royal Scandinavian Casino Århus, dat betrekking heeft op maatregel C 35/10 (ex N 302/10) betreffende de belastingen die Denemarken voornemens is te heffen op onlinekansspelen krachtens de Deense Wet inzake belasting op kansspelen, voor zover het Gerecht heeft vastgesteld dat rekwirante geen procesbelang heeft; |
|
— |
verwijzing van de Europese Commissie in haar eigen kosten en in die van rekwirante, en verwijzing van de interveniënten in hun eigen kosten in de procedure voor het Gerecht en het Hof. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Rekwirante betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft vastgesteld dat rekwirante geen procesbelang heeft, aangezien zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om een beroep tegen de Europese Commissie te kunnen instellen. |
|
2. |
Voorts stelt rekwirante dat het Gerecht in zijn arrest van 26 september 2014 in zaak T-615/11, Royal Scandinavian Casino Århus, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en aldus rekwirantes belangen heeft geschonden, door:
|
|
3. |
Rekwirante betoogt dat het casino individueel wordt geraakt, aangezien
|
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2014 door Raffinerie Heide GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 26 september 2014 in zaak T-631/13, Raffinerie Heide GmbH/Commissie
(Zaak C-564/14 P)
(2015/C 034/19)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Raffinerie Heide GmbH (vertegenwoordigers: U. Karpenstein en C. Eckart, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 26 september 2014; |
|
— |
nietigverklaring van besluit 2013/448/EU (1) van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad, voor zover in artikel 1, lid 1, juncto bijlage I, punt A, rekwirantes opneming in de in artikel 11 van richtlijn 2003/87/EG bedoelde lijst, alsook de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die rekwirantes installatie onder de identificatiecode DE 000000000000010 is toegewezen, werden afgewezen; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van het geding. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Met haar eerste middel laakt rekwirante de schending van haar procedurele rechten. In het bijzonder voert zij aan dat het Gerecht geen enkele aandacht heeft besteed aan verzoeksters belangrijkste punt van kritiek, namelijk dat de Commissie, zoals zij ter terechtzitting van het Gerecht heeft erkend, de haar door Duitsland voorgelegde gevallen van onbillijkheid niet individueel heeft onderzocht. |
|
2. |
Met haar tweede middel laakt rekwirante het feit dat het Gerecht ten onrechte heeft aangenomen dat de communautaire emissiehandel bij voorbaat uitsluit dat rekening wordt gehouden met individuele gevallen van onbillijkheid. Aldus schendt het bestreden arrest de artikelen 11, lid 3, en 10a van richtlijn 2003/87/EG, alsook besluit 2011/278 van de Commissie. |
|
3. |
Met haar derde middel voert rekwirante aan dat het Gerecht de verplichting van de Commissie tot een uitlegging in overeenstemming met de grondrechten heeft miskend en zo artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie heeft geschonden. |
|
4. |
Het vierde middel laakt een procedurefout in de vorm van een verkeerde voorstelling van bewijsmateriaal, omdat het Gerecht de door rekwirante overgelegde bewijzen van een geval van onbillijkheid niet in zijn overwegingen heeft betrokken. |
|
5. |
Ten slotte schendt het Gerecht de in de artikelen 16 en 17 juncto artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde grondrechten. Het merkt besluit 2011/278 van de Commissie ten onrechte aan als in overeenstemming met de grondrechten en evenredig. |
(1) Besluit van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissiecertificaten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, PB L 240, blz. 27.
(2) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/91/EG van de Raad, PB L 275, blz. 32.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/18 |
Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2014 door Jean-Charles Marchiani tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 10 oktober 2014 in zaak T-479/13, Marchiani/Parlement
(Zaak C-566/14 P)
(2015/C 034/20)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Jean-Charles Marchiani (vertegenwoordiger: C.-S. Marchiani, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
nietig verklaren het arrest van het Gerecht (derde kamer) van 10 oktober 2014, Jean-Charles Marchiani/Europees Parlement in zaak T-479/13. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant vijf middelen aan.
In de eerste plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te weigeren, op rekwirant de teksten met uitvoeringsbepalingen voor het Statuut van de Europese afgevaardigden toe te passen. Het besluit van 4 juli 2013 is het resultaat van een onregelmatige procedure, wegens strijdigheid met het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008 houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement. Bovendien is dat besluit meer algemeen tot stand gekomen met schending van de beginselen van hoor en wederhoor en eerbiediging van de rechten van verweer.
In de tweede plaats berust de uitspraak van het Gerecht op een onjuiste rechtsopvatting en een contradictie in de motivering, doordat wordt verwezen naar de regeling KVL ter rechtvaardiging van het litigieuze besluit van 4 juli 2013. Zo berust het besluit van 4 juli 2013 op een onjuiste toepassing van de in 2009 ingetrokken regeling KVL. Voorts heeft het Gerecht, dat zich aanvankelijk op de regeling KVL heeft gebaseerd, vervolgens iedere verwijzing naar die regeling achterwege gelaten en het in 2012 gepubliceerde financieel reglement van de Europese Unie als uitsluitende rechtsgrondslag vermeld.
In de derde plaats berust het arrest van het Gerecht op een onjuiste rechtsopvatting doordat het de volle bewijslast bij rekwirant legt.
In de vierde plaats heeft het Gerecht zich schuldig gemaakt aan ernstige schending van het beginsel van onpartijdigheid, dat iedere instantie van de Europese Unie in de uitoefening van haar bevoegdheden in acht dient te nemen. Het Gerecht heeft namelijk geenszins rekening gehouden met de door de secretaris-generaal van het Europees Parlement, van wie het litigieuze besluit afkomstig is, voorheen uitgeoefende politieke functies.
Tot slot berust het bestreden arrest op een onjuiste rechtsopvatting doordat wordt aanvaard dat het besluit van 4 juli 2013 betrekking heeft op bedragen waarvan de inning hoe dan ook verjaard was. Doordat het Gerecht aldus de verjaringsregels onjuist heeft toegepast zijn het beginsel dat communautaire handelingen geen terugwerkende kracht hebben, het vertrouwensbeginsel en het beginsel van een redelijke termijn geschonden.
Gerecht
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/20 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — SP/Commissie
(Zaken T-472/09 en T-55/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van betonstaal in staven of rollen - Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na expiratie van het EGKS-Verdrag - Vaststelling van de prijzen en betalingstermijnen - Beperking of beheersing van de productie of de afzet - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Rechtsgrondslag - Bevoegdheidsoverschrijding en misbruik van procedure - Geldboeten - Maximum bepaald in artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 - Beroep tot nietigverklaring - Wijzigingsbesluit - Niet-ontvankelijkheid”])
(2015/C 034/21)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: SP SpA (Brescia, Italië) (vertegenwoordiger: G. Belotti, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: in zaak T-472/09, aanvankelijk R. Sauer, V. Di Bucci en B. Gencarelli en vervolgens R. Sauer en R. Striani, gemachtigden, bijgestaan door M. Moretto, advocaat, en in zaak T-55/10, aanvankelijk R. Sauer en B. Gencarelli en vervolgens R. Sauer en R. Striani, bijgestaan door M. Moretto)
Voorwerp
In zaak T-472/09, een verzoek tot vaststelling van de non-existentie of tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 in een procedure op grond van artikel 65 KS (zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), subsidiair, verzoek tot nietigverklaring van artikel 2 van die beschikking, en meer subsidiair, verzoek tot verlaging van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete, alsmede, in zaak T-55/10, verzoek tot nietigverklaring van besluit C (2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009 tot wijziging van beschikking C (2009) 7492 definitief
Dictum
|
1) |
De zaken T-472/09 en T-55/10 worden gevoegd voor het arrest. |
|
2) |
In zaak T-472/09, SP/Commissie:
|
|
3) |
In zaak T-55/10, SP/Commissie:
|
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/21 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Leali en Acciaierie e Ferriere Leali Luigi/Commissie
(Zaken T-489/09, T-490/09 en T-56/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van betonstaal in staven of rollen - Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na expiratie van het EGKS-Verdrag - Vaststelling van de prijzen en betalingstermijnen - Beperking of beheersing van de productie of de afzet - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Rechtsgrondslag - Bevoegdheidsoverschrijding en misbruik van bevoegdheid - Geldboeten - Duur van inbreuk - Evenredigheid - Verjaring - Beroep tot nietigverklaring - Wijzigingsbesluit - Niet-ontvankelijkheid”])
(2015/C 034/22)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partijen: Leali SpA (Odolo, Italië) (zaken T-489/09 en T-56/10) en Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA (Brescia, Italië) (zaken T-490/09 en T-56/10) (vertegenwoordiger: G. Bellotti, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: in de zaken T-489/09 en T-490/09 aanvankelijk R. Sauer en V. Di Bucci, vervolgens R. Sauer en B. Gencarelli en ten slotte R. Sauer en R. Striani, en in zaak T-56/10 aanvankelijk R. Sauer en B. Gencarelli en vervolgens R. Sauer en R. Striani, gemachtigden, bijgestaan door M. Moretto, advocaat)
Voorwerp
In de zaken T-489/09 en T-490/09 verzoeken tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 betreffende een procedure op grond van artikel 65 KS (zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking) en, subsidiair, verzoeken tot verlaging van het bedrag van de aan verzoeksters opgelegde geldboete, en in zaak T-56/10 verzoek tot nietigverklaring van besluit C (2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009 houdende wijziging van beschikking C (2009) 7492 definitief
Dictum
|
1) |
De zaken T-489/09, T-490/09 en T-56/10 worden gevoegd voor het onderhavige arrest. |
|
2) |
De beroepen worden verworpen. |
|
3) |
In zaak T-489/09 wordt Leali SpA verwezen in de kosten. |
|
4) |
In zaak T-490/09 wordt Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA verwezen in de kosten. |
|
5) |
In zaak T-56/10 worden Leali en Acciaierie e Ferriere Leali Luigi verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/21 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — IRO/Commissie
(Zaak T-69/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van betonstaal in staven of rollen - Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na expiratie van het EGKS-Verdrag - Vaststelling van de prijzen en betalingstermijnen - Beperking of beheersing van de productie of de afzet - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Rechtsgrondslag - Instructie van de zaak - Afbakening van de markt - Schending van artikel 65 KS - Geldboeten - Verzachtende omstandigheden - Evenredigheid”])
(2015/C 034/23)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Industrie Riunite Odolesi SpA (IRO) (Odolo, Italië) (vertegenwoordigers: A. Giardina en P. Tomassi, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Sauer en B. Gencarelli en vervolgens R. Sauer, R. Striani en T. Vecchi, gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, advocaat)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 betreffende een procedure op grond van artikel 65 KS (zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), zoals aangevuld en gewijzigd bij besluit C (2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, waarbij de Commissie verzoekster een geldboete van 3,58 miljoen EUR heeft opgelegd wegens schending van artikel 65, lid 1, KS
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Industrie Riunite Odolesi SpA (IRO) wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/22 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Feralpi/Commissie
(Zaak T-70/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van betonstaal in staven of rollen - Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na expiratie van het EGKS-Verdrag - Vaststelling van de prijzen en betalingstermijnen - Beperking of beheersing van de productie of de afzet - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Onbevoegdheid - Rechtsgrondslag - Schending van de rechten van de verdediging - Beginsel van behoorlijk bestuur, evenredigheidsbeginsel en beginsel van equality of arms - Toerekeningscriteria - Afbakening van de markt - Schending van artikel 65 KS - Geldboeten - Verjaring - Zwaarte - Duur”])
(2015/C 034/24)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Feralpi Holding SpA (Brescia, Italië) (vertegenwoordigers: G. Roberti en I. Perego, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Sauer en B. Gencarelli, vervolgens R. Sauer, R. Striani en T. Vecchi en ten slotte R. Sauer en T. Vecchi, gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, advocaat)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 betreffende een procedure op grond van artikel 65 KS (zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), zoals gewijzigd bij besluit C (2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, waarbij de Commissie verzoekster een geldboete van 10,25 miljoen EUR heeft opgelegd wegens schending van artikel 65, lid 1, KS
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Feralpi Holding SpA wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/23 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Riva Fire/Commissie
(Zaak T-83/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van betonstaal in staven of rollen - Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na expiratie van het EGKS-Verdrag - Vaststelling van de prijzen en betalingstermijnen - Beperking of beheersing van de productie of de afzet - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Bevoegdheid van de Commissie - Rechtsgrondslag - Raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities - Rechten van de verdediging - Afbakening van de geografische markt - Toepassing van het lex mitior-beginsel - Schending van artikel 65 KS - Geldboeten - Zwaarte en duur van de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Evenredigheid - Toepassing van de mededeling inzake medewerking van 1996”])
(2015/C 034/25)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Riva Fire SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: M. Merola, M. Pappalardo en T. Ubaldi, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Sauer en B. Gencarelli, vervolgens R. Sauer en R. Striani en ten slotte R. Sauer, gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, advocaat)
Voorwerp
Primair, verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 betreffende een procedure op grond van artikel 65 KS (zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), zoals gewijzigd bij besluit C (2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, en subsidiair, verzoek tot verlaging van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete
Dictum
|
1) |
Het bedrag van de aan Riva Fire SpA opgelegde geldboete wordt bepaald op 2 6 0 93 000 EUR. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Riva Fire zal haar eigen kosten alsmede drie vierden van de kosten van de Europese Commissie dragen. De Commissie zal een vierde van haar eigen kosten dragen. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/24 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Alfa Acciai/Commissie
(Zaak T-85/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van betonstaal in staven of rollen - Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na expiratie van het EGKS-Verdrag - Vaststelling van de prijzen en betalingstermijnen - Beperking of beheersing van de productie of de afzet - Bevoegdheidsoverschrijding - Rechten van de verdediging - Eén enkele, voortdurende inbreuk - Geldboeten - Vaststelling van het aanvangsbedrag - Verzachtende omstandigheden - Duur van de administratieve procedure”])
(2015/C 034/26)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Alfa Acciai SpA (Brescia, Italië) (vertegenwoordigers: D. Fosselard, S. Amoruso en L. Vitolo, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Sauer en B. Gencarelli en vervolgens R. Sauer en R. Striani, gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, advocaat)
Voorwerp
Primair, verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 betreffende een procedure op grond van artikel 65 KS (zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), zoals gewijzigd bij besluit C (2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, voor zover daarbij wordt vastgesteld dat verzoekster artikel 65 KS heeft geschonden en verzoekster wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete van 7,175 miljoen EUR, of subsidiair, verzoek tot verlaging van het bedrag van deze geldboete
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Alfa Acciai SpA wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/24 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Ferriere Nord/Commissie
(Zaak T-90/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van betonstaal in staven of rollen - Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na expiratie van het EGKS-Verdrag - Vaststelling van de prijzen en betalingstermijnen - Beperking of beheersing van de productie of de afzet - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Bevoegdheid van de Commissie - Rechten van de verdediging - Vaststelling van de inbreuk - Geldboeten - Recidive - Verzachtende omstandigheden - Medewerking - Volledige rechtsmacht”])
(2015/C 034/27)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Ferriere Nord SpA (Osoppo, Italië) (vertegenwoordigers: W. Viscardini en D. Donà, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Sauer en B. Gencarelli en vervolgens M. Sauer en R. Striani, gemachtigden, bijgestaan door M. Moretto, advocaat)
Voorwerp
Primair, verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 betreffende een procedure op grond van artikel 65 [KS] (zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), zoals gewijzigd bij besluit C (2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, en subsidiair, een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van die beschikking en verzoek tot verlaging van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete
Dictum
|
1) |
Het bedrag van de aan Ferriere Nord SpA opgelegde geldboete wordt bepaald op 3 4 21 440 EUR. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Ferriere Nord zal haar eigen kosten en drie vierden van de kosten van de Europese Commissie dragen. De Commissie zal een vierde van haar eigen kosten dragen. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/25 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Lucchini/Commissie
(Zaak T-91/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van betonstaal in staven of rollen - Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na expiratie van het EGKS-Verdrag - Vaststelling van de prijzen en betalingstermijnen - Beperking of beheersing van de productie of de afzet - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Rechtsgrondslag - Rechten van de verdediging - Geldboeten - Zwaarte en duur van de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Inaanmerkingneming van een nietigverklaringsarrest in een verknochte zaak”])
(2015/C 034/28)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Lucchini SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Delfino, J.-P. Gunther, E. Bigi, C. Breuvart en L. De Sanctis en vervolgens J.-P. Gunther, E. Bigi, C. Breuvart en D. Galli, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Sauer en B. Gencarelli, gemachtigden, bijgestaan door M. Moretto, advocaat, en vervolgens R. Sauer en R. Striani, gemachtigde, bijgestaan door M. Moretto)
Voorwerp
Verzoek tot vaststelling van de non-existentie of tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 (zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), zoals gewijzigd bij besluit C (2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, subsidiair, verzoek tot nietigverklaring van artikel 2 van die beschikking, en meer subsidiair, verzoek tot verlaging van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Lucchini SpA wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/26 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie
(Zaak T-92/10) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van betonstaal in staven of rollen - Beschikking houdende vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1/2003, van een inbreuk op artikel 65 KS na expiratie van het EGKS-Verdrag - Vaststelling van de prijzen en betalingstermijnen - Beperking of beheersing van de productie of de afzet - Bevoegdheidsoverschrijding - Rechten van de verdediging - Eén enkele, voortdurende inbreuk - Geldboeten - Vaststelling van het aanvangsbedrag - Verzachtende omstandigheden - Duur van de administratieve procedure”])
(2015/C 034/29)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partijen: Ferriera Valsabbia SpA (Odolo, Italië) en Valsabbia Investimenti SpA (Odolo) (vertegenwoordigers: D. Fosselard, S. Amoruso en L. Vitolo, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Sauer en B. Gencarelli en vervolgens R. Sauer en R. Striani, gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, advocaat)
Voorwerp
Primair, verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 betreffende een procedure op grond van artikel 65 KS (zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), zoals gewijzigd bij besluit C (2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, voor zover daarbij wordt vastgesteld dat verzoeksters artikel 65 KS hebben geschonden en verzoeksters hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van 10,25 miljoen EUR, of subsidiair, verzoek tot verlaging van het bedrag van deze geldboete
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Ferriera Valsabbia SpA en Valsabbia Investimenti SpA worden verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/26 |
Arrest van het Gerecht van 10 december 2014 — ONP e.a./Commissie
(Zaak T-90/11) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Franse markt voor biomedische analyses - Besluit waarbij inbreuk op artikel 101 VWEU is vastgesteld - Ondernemersvereniging - Beroepsvereniging - Voorwerp van de inspectie en van het onderzoek - Voorwaarden voor de toepassing van artikel 101 VWEU - Inbreuk naar strekking - Minimumprijzen en belemmeringen voor de ontwikkeling van laboratoriumgroepen - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs - Beoordelingsfouten van feitelijke en juridische aard - Hoogte van de geldboete - Punt 37 van de richtsnoeren van 2006 voor de berekening van geldboeten - Volledige rechtsmacht”))
(2015/C 034/30)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Ordre national des pharmaciens (ONP) (Parijs, Frankrijk); Conseil national de l’Ordre des pharmaciens (CNOP) (Parijs); en Conseil central de la section G de l’Ordre national des pharmaciens (CCG) (Parijs) (vertegenwoordigers: O. Saumon, L. Defalque, T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castilla Contreras, C. Giolito, B. Mongin, en N. von Lingen, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Labco (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis, M. Coppet en B. Dederichs, advocaten)
Voorwerp
Nietigverklaring van besluit C (2010) 8952 def. van de Commissie van 8 december 2010 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU (zaak 39.510 — LABCO/ONP), subsidiair, verlaging van de geldboete
Dictum
|
1) |
Het bedrag van de geldboete die aan de Ordre national des pharmaciens (ONP), de Conseil national de l’Ordre des pharmaciens (CNOP) en de Conseil central de la section G de l’Ordre national des pharmaciens (CCG) hoofdelijk is opgelegd in artikel 3 van besluit C (2010) 8952 def. van de Commissie van 8 december 2010 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU (zaak 39.510 — LABCO/ONP) wordt bepaald op 4,75 miljoen EUR. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en één tiende van de kosten van de ONP, de CNOP et de CCG. |
|
4) |
De ONP, de CNOP en de CCG dragen negen tiende van hun eigen kosten. |
|
5) |
Labco draagt haar eigen kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/27 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — BelTechExport/Raad
(Zaak T-438/11) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Belarus - Bevriezing van tegoeden - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord”))
(2015/C 034/31)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: BelTechExport ZAO (Minsk, Belarus) (vertegenwoordigers: V. Vaitkutė Pavan, A. Smaliukas, E. Matulionyte, T. Milašauskas, advocaten, en M. Shenk, solicitor)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en F. Naert, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Scharf en E. Paasivirta, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/357/GBVB van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 161, blz. 25), verordening (EU) nr. 588/2011 van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 161, blz. 1), besluit 2011/666/GBVB van de Raad van 10 oktober 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 265, blz. 17), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1000/2011 van de Raad van 10 oktober 2011 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 265, blz. 8), besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 285, blz. 1), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 307, blz. 7), besluit 2013/534/GBVB van de Raad van 29 oktober 2013 tot wijziging van besluit 2012/642 (PB L 288, blz. 69), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1054/2013 van de Raad van 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 288, blz. 1), voor zover die handelingen verzoekster betreffen
Dictum
|
1) |
Besluit 2011/357/GBVB van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus, verordening (EU) nr. 588/2011 van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus, besluit 2011/666/GBVB van de Raad van 10 oktober 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1000/2011 van de Raad van 10 oktober 2011 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus, besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus worden nietig verklaard voor zover zij BelTechExport ZAO betreffen. |
|
2) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op besluit 2013/534/GBVB van de Raad van 29 oktober 2013 tot wijziging van besluit 2012/642 en op uitvoeringsverordening (EU) nr. 1054/2013 van de Raad van 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus. |
|
3) |
De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van BelTechExport. |
|
4) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/28 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Sport-pari/Raad
(Zaak T-439/11) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Belarus - Bevriezing van tegoeden - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord - Beoordelingsfout”))
(2015/C 034/32)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sport-pari ZAO (Minsk, Belarus) (vertegenwoordigers: V. Vaitkutė Pavan, A. Smaliukas, E. Matulionyte en T. Milašauskas, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Naert en M. Bishop, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Scharf en E. Paasivirta, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/357/GBVB van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 161, blz. 25), verordening (EU) nr. 588/2011 van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 161, blz. 1), besluit 2011/666/GBVB van de Raad van 10 oktober 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 265, blz. 17), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1000/2011 van de Raad van 10 oktober 2011 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 265, blz. 8), besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 285, blz. 1), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 307, blz. 7), voor zover die handelingen verzoekster betreffen
Dictum
|
1) |
Besluit 2011/357/GBVB van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus, verordening (EU) nr. 588/2011 van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus, besluit 2011/666/GBVB van de Raad van 10 oktober 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1000/2011 van de Raad van 10 oktober 2011 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus, besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus worden nietig verklaard voor zover zij Sport-pari ZAO betreffen. |
|
2) |
De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Sport-pari. |
|
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/29 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — BT Telecommunications/Raad
(Zaak T-440/11) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Belarus - Bevriezing van tegoeden - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord - Beoordelingsfout”))
(2015/C 034/33)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: BT Telecommunications PUE (Minsk, Belarus) (vertegenwoordigers: V. Vaitkutė Pavan, A. Smaliukas, E. Matulionyte en T. Milašauskas, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Naert en M. Bishop, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Scharf en E. Paasivirta, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/357/GBVB van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 161, blz. 25), verordening (EU) nr. 588/2011 van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 161, blz. 1), besluit 2011/666/GBVB van de Raad van 10 oktober 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 265, blz. 17), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1000/2011 van de Raad van 10 oktober 2011 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 265, blz. 8), besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 285, blz. 1), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 307, blz. 7), besluit 2013/534/GBVB van de Raad van 29 oktober 2013 tot wijziging van besluit 2012/642 (PB L 288, blz. 69), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1054/2013 van de Raad van 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 288, blz. 1), voor zover die handelingen verzoekster betreffen
Dictum
|
1) |
Besluit 2011/357/GBVB van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus, verordening (EU) nr. 588/2011 van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus, besluit 2011/666/GBVB van de Raad van 10 oktober 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1000/2011 van de Raad van 10 oktober 2011 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus, besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus worden nietig verklaard, voor zover zij BT Telecommunications PUE betreffen. |
|
2) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op besluit 2013/534/GBVB van de Raad van 29 oktober 2013 tot wijziging van besluit 2012/642 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1054/2013 van de Raad van 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus. |
|
3) |
De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van BT Telecommunications. |
|
4) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/31 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Peftiev/Raad
(Zaak T-441/11) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Belarus - Bevriezing van tegoeden - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord - Beoordelingsfout”))
(2015/C 034/34)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Vladimir Peftiev (Minsk, Belarus) (vertegenwoordigers: V. Vaitkutė Pavan, A. Smaliukas, E. Matulionyte, T. Milašauskas, advocaten, en M. Shenk, solicitor)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en F. Naert, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Scharf en E. Paasivirta, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/357/GBVB van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 161, blz. 25), verordening (EU) nr. 588/2011 van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 161, blz. 1), besluit 2011/666/GBVB van de Raad van 10 oktober 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 265, blz. 17), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1000/2011 van de Raad van 10 oktober 2011 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus (PB L 265, blz. 8), besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 285, blz. 1), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 307, blz. 7), besluit 2013/534/GBVB van de Raad van 29 oktober 2013 tot wijziging van besluit 2012/642 (PB L 288, blz. 69) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1054/2013 van de Raad van 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 288, blz. 1), voor zover die handelingen verzoeker betreffen
Dictum
|
1) |
Besluit 2011/357/GBVB van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus, verordening (EU) nr. 588/2011 van de Raad van 20 juni 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen president Loekasjenko en bepaalde functionarissen van Belarus, besluit 2011/666/GBVB van de Raad van 10 oktober 2011 tot wijziging van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1000/2011 van de Raad van 10 oktober 2011 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus, besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus worden nietig verklaard voor zover zij Vladimir Peftiev betreffen. |
|
2) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op, enerzijds, besluit 2013/534/GBVB van de Raad van 29 oktober 2013 tot wijziging van besluit 2012/642 en, anderzijds, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1054/2013 van de Raad van 29 oktober 2013 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus. |
|
3) |
De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Peftiev. |
|
4) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/32 |
Arrest van het Gerecht van 10 december 2014 — Novartis/BHIM — Dr Organic (BIOCERT)
(Zaak T-605/11) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor het gemeenschapswoordmerk BIOCERT - Ouder nationaal woordmerk BIOCEF - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 034/35)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Dr Organic Ltd (Swansea, Verenigd Koninkrijk)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 28 september 2011 (zaak R 1030/2010-4), betreffende een oppositieprocedure tussen Novartis AG en Dr Organic Ltd.
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 28 september 2011 (zaak R 1030/2010-4) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het BHIM wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/32 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Inter-Union Technohandel/BHIM — Gumersport Mediterranea de Distribuciones (PROFLEX)
(Zaak T-278/12) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PROFLEX - Ouder nationaal woordmerk PROFEX - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 034/36)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Inter-Union Technohandel GmbH (Landau in der Pfalz, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Schmidt-Hern en A. Feutlinske, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Gumersport Mediterranea de Distribuciones, SL (Barcelona, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 27 maart 2012 (zaak R 413/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen Inter-Union Technohandel GmbH en Gumersport Mediterranea de Distribuciones, SL
Dictum
|
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 27 maart 2012 (zaak R 413/2011-2) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het BHIM wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/33 |
Arrest van het Gerecht van 11 december 2014 — Saint-Gobain Glass Deutschland/Commissie
(Zaak T-476/12) (1)
([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Verordening (EG) nr. 1367/2006 - Documenten betreffende de installaties van verzoekster die zich in Duitsland bevinden en onder de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten vallen - Gedeeltelijke weigering van toegang - Milieu-informatie - Artikel 6, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1367/2006 - Uitzondering betreffende de bescherming van het besluitvormingsproces - Van een lidstaat afkomstige documenten - Verzet van de lidstaat - Artikel 4, leden 3 en 5, van verordening nr. 1049/2001”])
(2015/C 034/37)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Saint-Gobain Glass Deutschland GmbH (Aken, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en C. Dittrich, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Costa de Oliveira en H. Krämer, vervolgens H. Krämer en M. Konstantinidis, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring, enerzijds van het stilzwijgende besluit van de Commissie van 4 september 2012 en, subsidiair, van het stilzwijgende besluit van de Commissie van 25 september 2012, anderzijds van het besluit van de Commissie van 17 januari 2013 houdende weigering van volledige toegang tot de lijst die door de Bondsrepubliek Duitsland aan de Commissie is meegedeeld in het kader van de procedure van artikel 15, lid 1, van besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130, blz. 1), voor zover dit document over bepaalde installaties van verzoekster die zich op Duits grondgebied bevinden, informatie bevat met betrekking tot de voorlopige toewijzingen, de activiteiten en de capaciteitsniveaus inzake de uitstoot van koolstofdioxide tijdens de jaren 2005 tot en met 2010, de efficiëntie van de installaties en de jaarlijkse emissierechten die voorlopig worden toegewezen voor de periode van 2013 tot en met 2020
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Saint-Gobain Glass Deutschland GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/34 |
Arrest van het Gerecht van 11 december 2014 — Sherwin-Williams Sweden/BHIM — Akzo Nobel Coatings International (ARTI)
(Zaak T-12/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor het gemeenschapsmerk ARTI - Ouder Benelux-woordmerk ARTITUDE en internationale inschrijving van het oudere Benelux-merk ARTITUDE - Inschrijving geweigerd - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Dezelfde of zeer soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 034/38)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sherwin-Williams Sweden AB (Märsta, Zweden) (vertegenwoordiger: L.-E. Ström, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Akzo Nobel Coatings International BV (Arnhem, Nederland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 18 oktober 2012 (zaak R 2085/2011-1), betreffende een oppositieprocedure tussen Akzo Nobel Coatings International BV en Sherwin-Williams Sweden Group AB.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Sherwin-Williams Sweden AB wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/34 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Netherlands Maritime Technology Association/Commissie
(Zaak T-140/13) (1)
((„Staatssteun - Spaanse regeling voor vervroegde afschrijving van de kosten van bepaalde activa die via financiële leasing zijn aangeschaft - Beschikking waarbij wordt vastgesteld dat er geen sprake is van staatssteun - Geen inleiding van de formele onderzoeksprocedure - Ernstige moeilijkheden - Omstandigheden en duur van het preliminaire onderzoek - Ontoereikend en onvolledig onderzoek”))
(2015/C 034/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Netherlands Maritime Technology Association, voorheen Scheepsbouw Nederland (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: K. Struckmann, advocaat, en G. Forwood, barrister)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Afonso, L. Flynn en P. Němečková, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: N. Díaz Abad en A. Sampol Pucurull, abogados del Estado)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 20 november 2012 betreffende steunmaatregel SA.34736 (12/N) betreffende de uitvoering door het Koninkrijk Spanje van een belastingregeling krachtens welke bepaalde activa die via financiële leasing zijn aangeschaft, vervroegd mogen worden afgeschreven.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt ongegrond verklaard. |
|
2) |
Netherlands Maritime Technology Association wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van de Europese Commissie. |
|
3) |
Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/35 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — DTL Corporación/BHIM — Vallejo Rosell (Generia)
(Zaak T-176/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Generia - Ouder gemeenschapsbeeldmerk Generalia generación renovable - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikelen 63, lid 2, en 75 van verordening nr. 207/2009”])
(2015/C 034/40)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: DTL Corporación, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Zuazo Araluze, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Mar Vallejo Rosell (Pinto, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 24 januari 2013 (zaak R 661/2012-4) inzake een oppositieprocedure tussen Mar Vallejo Rosell en DTL Corporación, SL
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
DTL Corporación, SL wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/36 |
Arrest van het Gerecht van 11 december 2014 — PP Nature-Balance Lizenz/Commissie
(Zaak T-189/13) (1)
((„Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Werkzame stof tolperison - Artikel 116 van richtlijn 2001/83/EG - Besluit van de Commissie waarbij de lidstaten worden verplicht tot wijziging van de vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die de bewuste werkzame stof bevatten - Bewijslast - Evenredigheid”))
(2015/C 034/41)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: PP Nature-Balance Lizenz GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Ambrosius, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk B.-R. Killmann en M. Šimerdová, vervolgens B.-R. Killmann en A. Sipos, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2013)369 (def.) van de Europese Commissie van 21 januari 2013 betreffende de vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die de werkzame stof „tolperison” bevatten, in het kader van artikel 31 van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
PP Nature-Balance Lizenz GmbH draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/36 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Capella/BHIM — Oribay Mirror Buttons (ORIBAY)
(Zaak T-307/13) (1)
((„Gemeenschapsmerk - Procedure tot vervallenverklaring - Gemeenschapsbeeldmerk ORIBAY ORIginal Buttons for Automotive Yndustry - Ontvankelijkheid van de vordering tot vervallenverklaring”))
(2015/C 034/42)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Capella EOOD (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Holtorf, vervolgens A. Theis, en tot slot F. Henkel, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Schneider, en vervolgens J. Crespo Carrillo, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Oribay Mirror Buttons, SL (San Sebastián, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Velázquez Ibáñez, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 maart 2013 (zaak R 164/2012-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Capella EOOD en Oribay Mirror Buttons, SL
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 22 maart 2013 (zaak R 164/2012-4) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen alsook die van Capella EOOD. |
|
3) |
Oribay Mirror Buttons, SL zal haar eigen kosten dragen. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/37 |
Arrest van het Gerecht van 11 december 2014 — Nanu-Nana Joachim Hoepp/BHIM –Vincci Hoteles (NAMMU)
(Zaak T-498/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk NAMMU - Relatieve weigeringsgrond - Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk - Artikel 57, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 en regel 22, leden 2-4, van verordening (EG) nr. 2868/95”])
(2015/C 034/43)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Nordemann, T. Boddien en M. Maier, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Vincci Hoteles, SA (Alcobendas, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 27 juni 2013 (zaak R 611/2012-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG en Vincci Hoteles SA
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/38 |
Arrest van het Gerecht van 9 december 2014 — Leder & Schuh International/BHIM — Epple (VALDASAAR)
(Zaak T-519/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk VALDASAAR - Ouder gemeenschapswoordmerk Val d’Azur - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2015/C 034/44)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Leder & Schuh International AG (Salzburg, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: S. Korn, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Pohlmann, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Valerie Epple (Bronnen, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 9 juli 2013 (zaak R 719/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen Valerie Epple en Leder & Schuh International AG
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Leder & Schuh International AG wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/38 |
Arrest van het Gerecht van 11 december 2014 — Oracle America/BHIM — Aava Mobile (AAVA CORE)
(Zaak T-618/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk AAVA CORE - Ouder gemeenschapswoordmerk JAVA en algemeen bekend merk in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs JAVA - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen associatiegevaar - Verband tussen de tekens - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009”])
(2015/C 034/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Oracle America, Inc. (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Heydn, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. Bullock en N. Bambara, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Aava Mobile Oy (Oulu, Finland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 september 2013 (zaak R 1369/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Oracle America, Inc. en Aava Mobile Oy.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Oracle America, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/39 |
Beroep ingesteld op 12 november 2014 — Combaro/Commissie
(Zaak T-752/14)
(2015/C 034/46)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Combaro SA (Lausanne, Zwitserland) (vertegenwoordiger: D. Ehle, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de beschikking van de Commissie van 16 juli 2014 (REM 05/2013) tot afwijzing van de aanvraag voor kwijtschelding van de rechten bij invoer ter hoogte van 4 61 415,12 EUR nietig verklaren, |
|
— |
verweerster in de kosten van deze procedure verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster aan dat de nagevorderde rechten voor de invoer van vlasweefsel uit Letland in de jaren 1999 tot en met 2002 wegens bijzondere omstandigheden dienen te worden kwijtgescholden op grond van artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1). Als bijzondere omstandigheden noemt zij zwaarwegende schending van verplichtingen van de Letse douaneautoriteiten, zwaarwegende schending van verplichtingen van de Europese Commissie/OLAF (Europees Bureau voor fraudebestrijding) alsmede grove nalatigheid van de Duitse douaneautoriteit. Naar haar opvatting zijn deze omstandigheden niet op kennelijke nalatigheid van haar zijde terug te voeren.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/39 |
Beroep ingesteld op 10 november 2014 — Efler e.a./Commissie
(Zaak T-754/14)
(2015/C 034/47)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Michael Efler (Berlijn, Duitsland), Pedro De Birto E. Abreu Krupenski (Lissabon, Portugal), Susan Vance George (Parijs, Frankrijk), Otto Jaako Kronqvist (Helsinki, Finland), Blanche Léonie Denise Weber (Luxemburg, Luxemburg), John Jephson Hilary (Londen, Verenigd Koninkrijk), Ileana-Lavinia Andrei (Boekarest, Roemenië) (vertegenwoordiger: Professor B. Kempen)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van het besluit C (2014)6501 van de Commissie, inzake het niet-registreren van het Europese burgerinitiatief „STOP TTIP” van 10 september 2014; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van het geding en van die van mogelijke tussenkomende partijen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: schending van artikel 11, lid 4, VEU, en de artikelen 2, eerste punt, en 4, lid 2, sub b, van verordening (EU) nr. 211/2011 (1), voor zover de Commissie heeft vastgesteld dat het voorgenomen burgerinitiatief niet binnen haar bevoegdheden valt.
|
|
2. |
Tweede middel: schending van de algemene beginselen van goed bestuur in de zin van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van het beginsel van gelijke behandeling in de zin van artikel 20 van dit Handvest.
|
(1) Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65, blz. 1).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/40 |
Beroep ingesteld op 14 november 2014 — Legakis e.a./Raad
(Zaak T-765/14)
(2015/C 034/48)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partijen: Georgios Legakis, Myrto Panagiota Legaki, Maria Legaki en Melina Legaki (Palaio Faliro, Griekenland) (vertegenwoordiger: B. Christianos, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekers van een bedrag van 1 9 91 194,40 EUR als vergoeding van de schade die hun door de onrechtmatige handelingen van verweerder is toegebracht, vermeerderd met de rente vanaf de datum waarop hun deposito’s hun onrechtmatig zijn ontnomen (29 maart 2013) tot aan de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak en met de vertragingsrente vanaf de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot aan volledige voldoening; |
|
— |
subsidiair, verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekers van een bedrag gelijk aan 95 % van het hierboven genoemde bedrag, te weten 1 8 91 634,68 EUR als vergoeding van de schade die hun door de onrechtmatige handelingen van verweerder is toegebracht, vermeerderd met de rente vanaf de datum waarop hun deposito’s hun onrechtmatig zijn ontnomen (29 maart 2013) tot aan de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak en met de vertragingsrente vanaf de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot aan volledige voldoening; |
|
— |
meer subsidiair, het bedrag vaststellen dat verweerder aan verzoekers moet betalen als vergoeding van de schade die hun door de onrechtmatige handelingen van verweerder zijn toegebracht; |
|
— |
verweerder veroordelen tot betaling van een bedrag van 20 000 EUR aan elk van de verzoekers (te weten in totaal 80 000 EUR) als vergoeding van de immateriële schade die hun is toegebracht door de schending van het beginsel van gelijke behandeling; |
|
— |
verweerder veroordelen tot betaling van een bedrag van 20 000 EUR aan elk van de verzoekers (te weten in totaal 80 000 EUR) als vergoeding van de immateriële schade die hun is toegebracht door de schending van het recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming; |
|
— |
verweerder verwijzen in de proceskosten van verzoekers. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met het onderhavige beroep verzoeken verzoekers het Gerecht van de Europese Unie, dat bevoegd is krachtens artikel 268 VWEU, verweerder krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden door het onrechtmatige optreden van verweerder.
Verzoekers stellen dat deze schade is ontstaan doordat verweerder de grenzen van zijn bevoegdheden heeft overschreden en, in strijd met het afgeleid recht van de Unie en de algemene beginselen van het recht van de Unie, heeft opgelegd en dientengevolge heeft veroorzaakt dat de deposito’s die verzoekers aanhielden bij Cyprus Popular Bank Public Co Ltd, werden verlaagd, althans daartoe heeft bijgedragen.
Verzoekers stellen inzonderheid dat verweerder de volgende grondrechten en algemene beginselen van het recht van de Unie heeft geschonden:
|
— |
ten eerste, het eigendomsrecht; |
|
— |
ten tweede, het beginsel van gelijke behandeling, en |
|
— |
ten derde, het recht van verzoekers op rechterlijke bescherming en het rechtzekerheidsbeginsel. |
Verzoekers stellen dat is voldaan aan de voorwaarden voor schadevergoeding op grond van niet-contractuele aansprakelijkheid van verweerder, zoals geformuleerd in de rechtspraak.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/41 |
Beroep ingesteld op 29 november 2014 — El Corte Inglés/BHIM — STD Tekstil (MOTORTOWN)
(Zaak T-785/14)
(2015/C 034/49)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: El Corte Inglés (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Rivas Zurdo en M. Toro Gordillo, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: STD Tekstil Limited Sirketi (Istanbul, Turkije)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Aanvrager: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „MOTORTOWN” — inschrijvingsaanvraag nr. 1 0 3 51 931
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 8 september 2014 in zaak R 1960/2013-2
Conclusies
De verzoekende partij concludeert tot:
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij verzoeksters beroep is verworpen en de beslissing van de oppositieafdeling is bevestigd waarbij oppositie B 1 9 51 774 gedeeltelijk is toegewezen en gemeenschapsbeeldmerk nr. 1 0 3 51 931„MOTORTOWN” is geweigerd, en |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij(en) in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/42 |
Beroep ingesteld op 4 december 2014 — Hassan/Raad
(Zaak T-790/14)
(2015/C 034/50)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Samir Hassan (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: L. Pettiti, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
op grond van artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) nietig verklaren:
|
|
— |
vaststellen dat de gevolgen van de nietig verklaarde handelingen definitief zijn; |
|
— |
op grond van de artikelen 268 VWEU en 340 VWEU de schade vergoeden die Hassan heeft geleden als gevolg van de vaststelling van bovengenoemde beperkende maatregelen ten aanzien van hem, en dienovereenkomstig:
|
|
— |
in elk geval, de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling door de Raad van de feiten en daaruit voortvloeiende onjuiste rechtsopvatting, doordat de Raad de naam van verzoeker opnieuw heeft opgenomen op de lijsten van personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, op gronden die niet rechtens genoegzaam zijn gestaafd. |
|
2. |
Tweede middel: schending van het eigendomsrecht en van het evenredigheidsbeginsel. |
|
3. |
Derde middel: schending van het vermoeden van onschuld van verzoeker. |
|
4. |
Vierde middel: dit middel betreft vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden wegens de onrechtmatige maatregelen die de Raad ten aanzien van hem heeft vastgesteld. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/43 |
Beroep ingesteld op 4 december 2014 — Bensarsa/Commissie en ETGB
(Zaak T-791/14)
(2015/C 034/51)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Faouzi Bensarsa (Abu Dhabi, Verenigde Arabische Emiraten) (vertegenwoordiger: S.A. Pappas, advocaat)
Verwerende partijen: Europese Commissie en Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETGB)
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van het door de directie Veiligheid aangenomen besluit van 25 februari 2014; |
|
— |
nietigverklaring van het door de ETGB stilzwijgend aangenomen besluit van 24 oktober 2014; |
|
— |
verwijzing van verwerende partijen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij drie middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: ontoereikende motivering van het besluit van de Commissie van 25 februari 2014. |
|
2. |
Tweede middel: ontbrekende motivering van het besluit van de ETGB, aangezien het een stilzwijgend besluit betreft en de motivering ervan niet kan worden afgeleid uit de context of uit het besluit van 25 februari 2014. |
|
3. |
Derde middel: schending van verordening (EG) nr. 45/2001 (1). Verzoekende partij wijst erop dat, door niet te antwoorden, de ETGB jegens betrokkene de mededelingsplicht schendt die is vervat in de artikelen 46, sub a, en 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 45/2001. |
(1) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8, blz. 1).
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/44 |
Beroep ingesteld op 9 december 2014 — Gervais Danone/BHIM — San Miguel (B’leu)
(Zaak T-803/14)
(2015/C 034/52)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Gervais Danone (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Lakits, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: San Miguel, Fábricas de Cerveza y Malta, SA (Barcelona, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „B’leu” — gemeenschapsmerk nr. 1 0 5 49 509
Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 30 september 2014 in zaak R 1382/2013-5
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten van deze procedure en verwijzing van de andere partij in de kosten van de procedure voor het BHIM. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/44 |
Beroep ingesteld op 9 december 2014 — Stagecoach Group/BHIM (MEGABUS.COM)
(Zaak T-805/14)
(2015/C 034/53)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Stagecoach Group plc (Perth, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: G. Jacobs, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM
Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „MEGABUS.COM” inschrijvingsaanvraag nr. 1 1 1 31 216
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 oktober 2014 in zaak R 1894/2013-4
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
|
— |
gelasten dat gemeenschapsmerk nr. 1 1 1 31 216„MEGABUS.COM” wordt ingeschreven voor alle waren en diensten, of ten dele voor bepaalde waren en diensten; |
|
— |
subsidiair, gelasten dat gemeenschapsmerk nr. 1 1 1 31 216„MEGABUS.COM” ten minste ten dele wordt ingeschreven voor „vervoerdiensten voor passagiers” waarvoor het bewijs van verkregen onderscheidend vermogen is geleverd; |
|
— |
het BHIM te verwijzen in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, sub c, en artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/45 |
Beroep ingesteld op 12 december 2014 — Spanje/Commissie
(Zaak T-808/14)
(2015/C 034/54)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, Abogado del Estado)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het bestreden besluit nietig verklaren, en |
|
— |
de verwerende instelling verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit van de Commissie van 1 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.27408 (C 24/2010) (ex NN 37/2010, ex CP 19/2009) van de autoriteiten van Castilië-La Mancha voor de uitrol van digitale terrestrische televisie in afgelegen en minder verstedelijkte gebieden van Castilië-La Mancha.
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.
|
1. |
Schending van artikel 107, lid 1, VWEU doordat er geen sprake is van een economisch voordeel voor entiteiten die een economische activiteit uitoefenen, de maatregel niet selectief is en de mededinging niet wordt vervalst. |
|
2. |
Schending van de artikelen 106, lid 2, en 107, lid 3, sub c, VWEU doordat niet vaststaat dat het beginsel van technologische neutraliteit is geschonden. |
|
3. |
Schending van de procedure inzake staatssteun, gezien de onregelmatigheden in de onderzoeksfase. |
|
4. |
Subsidiair, schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel juncto artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag. |
Gerecht voor ambtenarenzaken
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/47 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 11 december 2014 — CZ/ESMA
(Zaak F-80/13) (1)
((Openbare dienst - Aanwerving - Tijdelijk functionarissen - Verlenging van de proeftijd - Ontslag aan het einde van de proeftijd))
(2015/C 034/55)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: CZ (vertegenwoordigers: O. Kress en S. Bassis, advocaten)
Verwerende partij: Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) (vertegenwoordigers: R. Vasileva, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)
Voorwerp
Enerzijds, verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoekers proeftijd te verlengen en van het daarop volgende besluit om hem te ontslaan en, anderzijds, verzoek om vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Europese Autoriteit voor Effecten en Markten zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van CZ. |
(1) PB C 325 van 9.11.2013, blz. 51.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/47 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2014 — DE/EMA
(Zaak F-103/13) (1)
((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris van EMA - Beoordelingsrapport - Verzoek om nietigverklaring - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Schending van procedureregels - Geen schending))
(2015/C 034/56)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: DE (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (vertegenwoordigers: S. Marino, T. Jablonski en N. Rampal Olmedo, gemachtigden, D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van verzoekers beoordelingsrapport over de periode van 15 september 2010 tot 15 september 2012
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
DE draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Geneesmiddelenbureau. |
(1) PB C 367 van 14.12.2013, blz. 41.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/48 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 11 december 2014 — Colart e.a./Parlement
(Zaak F-31/14) (1)
((Openbare dienst - Vertegenwoordiging van het personeel - Personeelscomité - Verkiezingen van het personeelscomité - Regeling betreffende de vertegenwoordiging van het personeel van het Europees Parlement - Bevoegdheid van het college van stemmentellers - Klachtprocedure voor het college van stemmentellers - Bekendmaking van de uitslag van de verkiezingen - Klacht ingediend bij het college van stemmentellers - Artikel 90, lid 2, van het Statuut - Rechtstreeks beroep bij het Gerecht - Niet-ontvankelijkheid))
(2015/C 034/57)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Philippe Colart (Bastenaken, België) en anderen (vertegenwoordiger: A. Salerno, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: O. Caisou-Rousseau en S. Alves, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van de verkiezingen van het personeelscomité van het Europees Parlement die plaatsvonden in de herfst van 2013 en waarvan de uitslag gepubliceerd werd op 28 november 2013
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Colard en de andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage dragen de helft van hun eigen kosten. |
|
3) |
Het Europees Parlement draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de helft van verzoekers’ kosten. |
(1) PB C 184 van 16.6.2014, blz. 45.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/49 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 12 december 2014 — Luigi Macchia/Commissie
(Zaak F-63/11 RENV) (1)
((Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Terugverwijzing naar het Gerecht na vernietiging - Niet-verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd - Beoordelingsbevoegdheid van de administratie - Kennelijke beoordelingsfout - Beroep kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond))
(2015/C 034/58)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Luigi Macchia (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Blot en C. Bernard-Glanz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, RAP niet te verlengen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. |
|
2) |
Macchia zal zijn eigen kosten dragen in de zaken F-63/11, T-368/12 P en F-63/11 RENV en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie in de zaken F-63/11 en F-63/11 RENV. |
|
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen in zaak T-368/12 P. |
(1) PB C 226 van 30.7.2011, blz. 32.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/49 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 11 december 2014 — Iliopoulou/Europol
(Zaak F-21/14) (1)
((Openbare dienst - Personeel van Europol - Europol overeenkomst - Statuut van de personeelsleden van Europol - Besluit 2009/371/JAI - Toepassing van de RAP op de personeelsleden van Europol - Niet-verlenging van een overeenkomst van tijdelijk functionaris voor bepaalde tijd - Weigering om betrokkene een overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd te geven))
(2015/C 034/59)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Hariklia Iliopoulou (Wassenaar, Nederland) (vertegenwoordiger: J.-J. Ghosez, advocaat)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (vertegenwoordigers: J. Arnould en D. Neumann, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeksters arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet voor onbepaalde tijd te verlengen en veroordeling van Europol tot betaling aan haar van het verschil tussen het bedrag van de bezoldiging waarop zij aanspraak had kunnen maken indien zij in dienst was gebleven en de werkloosheidsuitkeringen of elke andere vervangende uitkering die zij heeft ontvangen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Europese Politiedienst zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de helft van de kosten van Iliopoulou. |
|
3) |
Iliopoulou zal de helft van haar eigen kosten dragen. |
(1) PB C 184 van 16.6.2014, blz. 42.
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/50 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 10 december 2014 — Turkington/Commissie
(Zaak F-127/14)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioenen - Overdracht van in nationale pensioenregeling verworven pensioenrechten - Voorstel voor extra dienstjaren dat niet tijdig is betwist - Geen nieuw en substantieel feit - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))
(2015/C 034/60)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Stephen Turkington (Trier, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Salerno, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om een nieuwe berekening te maken van de extra pensioenrechten die verzoeker in de pensioenregeling van de Unie heeft verworven krachtens de nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Turkington zal zijn eigen kosten dragen. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/50 |
Beroep ingesteld op 30 oktober 2014 — ZZ/Commissie en EDEO
(Zaak F-126/14)
(2015/C 034/61)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M. Tallent, advocaat)
Verwerende partijen: Europese Commissie en Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegd gezag van de Europese Dienst voor extern optreden waarbij is bevestigd dat er een maximumvergoeding bestaat voor de verhuizing van verzoeker van Montenegro naar zijn land van herkomst
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegd gezag van 23 juli 2014, waarvan is kennisgegeven op 1 augustus 2014; |
|
— |
vaststelling dat ZZ een vergoeding zal ontvangen van de reële kosten die hij voor zijn verhuizing heeft gemaakt, namelijk een bedrag van 17 940 EUR; |
|
— |
subsidiair, vaststelling dat ZZ een vergoeding van zijn verhuiskosten zal ontvangen ter hoogte van een bedrag van 7 960 EUR; |
|
— |
verwijzing van de Europese Dienst voor extern optreden in alle kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/51 |
Beroep ingesteld op 3 november 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-128/14)
(2015/C 034/62)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van het TABG om verzoeker de tuchtmaatregel van tijdelijke opschorting van de plaatsing in een hogere salaristrap gedurende een periode van 12 maanden op te leggen
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het TABG, in de persoon van drie directeuren-generaal van de Commissie, van 23 december 2013, waarbij verzoeker krachtens artikel 9, lid 1, sub c, van bijlage IX bij het Statuut voor een periode van 12 maanden ingaande op 31 december 2013 de tuchtmaatregel van tijdelijke opschorting van de plaatsing in een hogere salaristrap is opgelegd; |
|
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het TABG van 22 juli 2014 tot afwijzing van verzoekers klacht van 21 maart 2014, waarmee hij opkwam tegen de voormelde, op 23 december 2013 opgelegde tuchtmaatregel; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure krachtens artikel 101 van het Reglement voor de procesvoering, en met name in de kosten die noodzakelijk zijn geweest in verband met de procedure, zoals de reis- en verblijfkosten en de honoraria van de advocaat, krachtens artikel 105, sub c, van dat Reglement. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/52 |
Beroep ingesteld op 4 november 2014 — ZZ/Europees Parlement
(Zaak F-130/14)
(2015/C 034/63)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: D. Bergin, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om het bedrag van het alimentatiepensioen dat verzoeker aan zijn ex-echtgenote moet betalen in mindering te brengen op zijn pensioen, daar dat besluit volgens verzoeker in strijd is met het vonnis dat een nationale rechter in het kader van zijn echtscheidingsprocedure heeft gewezen
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van besluit betreffende de wijziging van rechten nr. 13; |
|
— |
toekenning aan verzoeker van een bedrag van 2 75 000 EUR aan schadevergoeding en gerechtskosten, gelet op de gerechtskosten en onkosten die verzoeker heeft gemaakt en de verliezen die hij heeft geleden sinds de aanvankelijke weigering van de diensten om het besluit van de nationale rechter op correcte, rechtmatige en redelijke wijze uit te voeren. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/52 |
Beroep ingesteld op 17 november 2014 — ZZ/Europees Parlement
(Zaak F-132/14)
(2015/C 034/64)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van de besluiten van het Europees Parlement genomen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 december 2013, F-129/12, CH/Parlement, en houdende weigering om een administratief onderzoek in te stellen naar verzoeksters wegens geweld ingediende klacht, betaling aan verzoekster van een aanvullend bedrag ter financiële compensatie en toekenning aan verzoekster van alle (bijkomende) voordelen verband houdende met haar overeenkomst van geaccrediteerd parlementair medewerkster waarvan de beëindiging nietig is verklaard bij het voormelde arrest van het Gerecht, en verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die zou zijn geleden
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 3 maart 2014, voor zover daarbij is geweigerd om een administratief onderzoek in te stellen in verband met de door verzoekster wegens geweld ingediende klacht, en van 2 april 2014, voor zover daarbij is geweigerd om verzoekster het bedrag van 5 686 EUR te betalen, welke besluiten de maatregelen vormen die de instelling haars inziens heeft getroffen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 december 2013 in zaak F-129/12, CH/Europees Parlement; |
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 4 augustus 2014, ontvangen op 7 augustus 2014, tot afwijzing van verzoeksters klacht van 16 april 2014, voor zover daarbij is geweigerd om verzoekster het bedrag van 5 686 EUR te betalen, de schade te vergoeden die zij heeft geleden door te late verkrijging van een gpm-badge, een e-mailadres op kantoor en toegang tot het intranet van het Europees Parlement, een administratief onderzoek in te stellen naar haar klacht wegens geweld en de immateriële schade te vergoeden die zij door laatstgenoemde weigering zou hebben geleden; |
|
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een bedrag van 1 44 000 EUR ter vergoeding van verzoeksters materiële schade; |
|
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een ex aequo et bono op 60 000 EUR vastgesteld bedrag ter vergoeding van verzoeksters immateriële schade; |
|
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van vertragingsrente over de voormelde bedragen van 5 686 EUR en 1 44 000 EUR, tegen het tarief van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met twee punten; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in alle kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/53 |
Beroep ingesteld op 18 november 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-134/14)
(2015/C 034/65)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Tymen, advocaten)
Verwerende partij: Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de Commissie dat er geen sprake is van schade als gevolg van de tijd die de Commissie genomen heeft om vast te stellen dat verzoeksters ziekte door het beroep was veroorzaakt en dat haar slechts 2 000 EUR zal worden toegekend ter vergoeding van de situatie van onzekerheid omtrent de erkenning van een beroepsziekte waarin zij heeft verkeerd, alsmede verzoek om vergoeding van de immateriële schade die zij zou hebben geleden
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 8 augustus 2014, door verzoekster ontvangen bij aangetekend schrijven op 1 oktober 2014, tot afwijzing van haar klacht van 24 april 2014; |
|
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 3 februari 2014 om verzoeksters schadevordering van 16 oktober 2013 slechts ten dele toe te wijzen; |
|
— |
toekenning van een vergoeding voor verzoeksters immateriële schade, welke ex aequo et bono op het bedrag van 20 000 EUR wordt vastgesteld; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in alle kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/54 |
Beroep ingesteld op 1 december 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-136/14)
(2015/C 034/66)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: D. de Abreu Caldas, advocaat)
Verwerende partij: Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker met terugwerkende kracht de ontheemdingstoelage toe te kennen, voor zover die terugwerkende kracht is beperkt tot 1 september 2013, daar hij die toelage sinds zijn aanwerving door de Commissie op 1 juli 1999 had moeten ontvangen
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het PMO van 29 januari 2014 om verzoeker met terugwerkende kracht tot 1 september 2013 de in artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut bedoelde ontheemdingstoelage toe te kennen, in plaats vanaf de datum van zijn aanwerving op 1 juli 1999; |
|
— |
verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/54 |
Beroep ingesteld op 8 december 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-137/14)
(2015/C 034/67)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)
Verwerende partij: Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de Europese Dienst voor extern optreden van 29 januari 2014 om de met verzoeker voor onbepaalde tijd bestaande arbeidsverhouding te beëindigen en verzoek om vergoeding van verzoekers materiële en immateriële schade
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het bij brief van EDEO van 29 januari 2014 aan verzoeker meegedeelde besluit om de met hem bestaande arbeidsverhouding met toepassing van een opzegtermijn van 7 maanden op 31 augustus 2014 om middernacht te beëindigen; |
|
— |
veroordeling van EDEO tot betaling aan verzoeker van een passend, aan het oordeel van het Gerecht overgelaten bedrag ter vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij als gevolg van bovengenoemd besluit van EDEO heeft geleden; |
|
— |
veroordeling van EDEO tot vergoeding van alle door verzoeker geleden materiële schade, met name door over te gaan tot betaling van alle achterstallige salarissen en tot vergoeding van alle kosten die verzoeker door het onrechtmatig gedrag van EDEO heeft gemaakt (met aftrek van de ontvangen werkloosheidstoelagen respectievelijk de door de inzet van zijn werkkracht gerealiseerde inkomsten); subsidiair, voor het geval dat verzoeker om feitelijke of juridische redenen niet zijn functie terug kan krijgen of tegen de vroegere voorwaarden door EDEO tewerk kan worden gesteld, veroordeling van EDEO tot vergoeding van de materiële schade die verzoeker heeft geleden als gevolg van het feit dat zijn werk op onregelmatige wijze is beëindigd, door over te gaan tot betaling van een bedrag bestaande in het verschil tussen de inkomsten die hij daadwerkelijk kan verwachten en de inkomsten die hij zou hebben genoten indien zijn overeenkomst niet was beëindigd, rekening houdend met de pensioenuitkeringen en andere aanspraken; |
|
— |
verwijzing van EDEO in de kosten. |
|
2.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 34/55 |
Beroep ingesteld op 9 december 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-138/14)
(2015/C 034/68)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)
Verwerende partij: Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit betreffende de overdracht van verzoekers pensioenrechten aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
verklaring van onwettigheid van artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut; |
|
— |
nietigverklaring van het besluit van 17 februari 2014 om de dienstjaren die bij de overdracht van verzoekers pensioenrechten aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie in die pensioenregeling in aanmerking worden genomen, te berekenen krachtens de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure. |