ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
58e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
RESOLUTIES |
|
|
Comité van de Regio's |
|
|
109e zitting, 3—4 december 2014 |
|
2015/C 019/01 |
||
|
ADVIEZEN |
|
|
Comité van de Regio's |
|
|
109e zitting, 3—4 december 2014 |
|
2015/C 019/02 |
||
2015/C 019/03 |
||
2015/C 019/04 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Pakket industriebeleid |
|
2015/C 019/05 |
||
2015/C 019/06 |
Advies het Comité van de Regio’s — Doeltreffende, toegankelijke en veerkrachtige gezondheidsstelsels |
|
2015/C 019/07 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Een macroregionale EU-strategie voor het Alpengebied |
|
2015/C 019/08 |
||
2015/C 019/09 |
||
2015/C 019/10 |
||
2015/C 019/11 |
||
2015/C 019/12 |
||
2015/C 019/13 |
||
2015/C 019/14 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Internetbeleid en -governance |
|
2015/C 019/15 |
Advies van het Comité van de Regio’s — De Europese film in het digitale tijdperk |
|
2015/C 019/16 |
||
2015/C 019/17 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Mobiele gezondheidszorg |
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
COMITÉ VAN DE REGIO'S |
|
2015/C 019/18 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Beleidspakket biologische productie |
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Comité van de Regio's
109e zitting, 3—4 december 2014
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/1 |
Resolutie van het Comité van de Regio’s over de Mededeling van de Commissie inzake een investeringsplan voor Europa
(2015/C 019/01)
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,
gelet op de mededeling van de Commissie over ‘Een investeringsplan voor Europa’,
1. |
is ingenomen met het feit dat de nieuwe Commissie investeringen in groei en banen bovenaan haar agenda heeft geplaatst en beklemtoont dat het Comité van de Regio’s bereid is samen te werken met de instellingen van de Europese Unie, vooral met de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank, om te zorgen voor het noodzakelijke politieke draagvlak voor het welslagen van het plan waarin extra investeringen worden gecombineerd met structurele hervormingen; |
2. |
is verheugd over de erkenning in het voorgestelde investeringsplan van de rol die is weggelegd voor de lokale en regionale overheden bij het stimuleren van investeringen in banen en groei, gelet op het feit dat de decentrale overheden in 2013 ongeveer 55 % van de totale publieke investeringen in de EU-28 voor hun rekening hebben genomen (1); |
3. |
constateert tot zijn genoegen dat de Commissie toegeeft dat de huidige investeringsniveaus, die 230 tot 370 miljard euro per jaar onder het gemiddelde liggen, ver beneden de maat zijn; |
4. |
wijst erop dat het investeringsplan het uitgangspunt zou moeten zijn voor een bredere Europese investeringsstrategie die nauw samenhangt met de herziene Europa 2020-strategie en in overeenstemming is met het voornemen om de regeldruk te verlichten; |
5. |
stelt voor dat de investeringsgraad per lidstaat moet worden gebruikt als een criterium voor macro-economisch toezicht; |
Vrijmaken van financiële middelen om investeringen op Europees, nationaal en regionaal niveau te stimuleren
6. |
benadrukt dat publieke investeringen de houdbaarheid van de overheidsschuld niet in gevaar mogen brengen; beklemtoont dat kwaliteitsvolle publieke investeringen een stimulans en vaak ook een voorwaarde zijn voor particuliere investeringen en dat zij gericht moeten zijn op effecten die tot een daling van de verhouding staatsschuld/bbp leiden; |
7. |
verzoekt de lidstaten en de lokale en regionale overheden om positief te reageren op het verzoek om vrijwillige deelneming aan het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI); |
8. |
staat achter het voorstel van de Commissie om bij de beoordeling van de overheidsfinanciën in het kader van het stabiliteits- en groeipact geen rekening te houden met de publieke kapitaalbijdragen aan het EFSI; |
9. |
is van mening dat deze uitzondering in overeenstemming is met zijn verzoek om bij de beoordeling van de overheidsfinanciën in het kader van het stabiliteits- en groeipact geen rekening te houden met nationale cofinanciering van de Europese structuur- en investeringsfondsen, en verzoekt de Commissie derhalve om de haalbaarheid van dit verzoek te beoordelen; |
10. |
deelt de mening van de Commissie dat het investeringsplan geen adequate hefboomwerking in de reële economie zal opleveren als de regionale autoriteiten niet bij de financiering en projectuitvoering worden betrokken; |
11. |
vraagt zich af of het beoogde multiplicatoreffect van 1:15 wel in de hele EU kan worden bereikt, rekening houdend met het feit dat sommige minder ontwikkelde regio’s niet over een sterke private sector beschikken die voor aanvullende projectfinanciering zou kunnen zorgen; |
12. |
neemt met genoegen kennis van de aankondiging door de Commissie dat het nieuwe EFSI een plaats krijgt naast de Europese structuur- en investeringsfondsen; beklemtoont dat eventuele overlapping tussen het EFSI en het ESIF moet worden voorkomen en wil meer duidelijkheid omtrent de complementariteit tussen deze investeringsfondsen, inclusief over het gebruik van financiële instrumenten; |
13. |
dringt aan op toegankelijkheid voor kleinschalige projecten die nieuwe banen helpen creëren op lokaal niveau, en beklemtoont dat er een plan moet komen voor evenwichtig tussen stad en platteland verdeelde investeringen; |
14. |
benadrukt dat dit pakket geen negatieve invloed mag hebben op projecten die in het kader van bestaande programma’s als COSME en Horizon 2020 zijn gelanceerd of gepland; |
15. |
is van oordeel dat kapitaalinjecties niet alleen op een algemene kwantitatieve hefboomwerking mogen worden gericht, maar ook ten goede moeten komen aan kwaliteitsinvesteringen op terreinen als onderwijs, opleiding, onderzoek, vervoer, infrastructuur, gezondheid, energie-efficiëntie en duurzame ontwikkeling, die het groeipotentieel vergroten; |
Lokale en regionale overheden spelen een sleutelrol bij de financiering van cruciale infrastructuurprojecten
16. |
is ingenomen met het voornemen van de Commissie om samen te werken met alle publieke en private stakeholders op regionaal niveau, zodat cruciale investeringsprojecten vlotter op gang worden getrokken en de nodige financiële middelen kunnen worden vrijgemaakt; onderstreept dat publiek-private partnerschappen het concurrentievermogen kunnen versterken, maar dat duidelijk moet worden aangegeven op welke gebieden zal worden samengewerkt en hoe de doelstellingen luiden; dringt er bij de Commissie op aan om van de lidstaten te eisen dat zij bij de selectie van projecten transparantie betrachten en de regionale en lokale overheden daarbij betrekken; |
17. |
beklemtoont dat de nationale en regionale ontwikkelingsbanken nauwer moeten worden betrokken bij de uitvoering van het investeringspakket; |
18. |
zou graag zien dat bij de beoordeling van de geplande investeringsprojecten rekening wordt gehouden met de OESO-beginselen inzake openbare investeringen; |
19. |
staat achter de oprichting van een centraal loket dat zal fungeren als investeringsadviescentrum, zodat de prioriteiten op Europees niveau kunnen worden afgebakend; vestigt de aandacht op het vermogen van de lokale en regionale autoriteiten om een brug te slaan naar projectontwikkelaars, investeerders en beheersautoriteiten, waardoor cruciale investeringsprojecten vlotter kunnen worden uitgevoerd en de nodige financieringsmiddelen worden vrijgemaakt; |
20. |
staat achter de ondersteuning van risicofinanciering voor kmo’s; daarbij mag echter niet worden vergeten dat kmo’s in woelige economische en financiële tijden de meest kwetsbare ondernemingen zijn, en dat de steun dus volledig moet worden gegarandeerd door de EIB en niet mag worden berekend volgens marktvoorwaarden; beklemtoont dat ook kleine en micro-ondernemingen in aanmerking moeten kunnen komen voor ondersteuning van risicofinanciering en vreest dat de ruime definitie van ondernemingen met middelgroot kapitaal ertoe zal leiden dat de steun vooral grotere midcapbedrijven ten goede zal komen; |
21. |
steunt de organisatie van regionale workshops ‘Investeren in Europa’ en bevestigt dat het bereid is zijn deskundigheid in te zetten om deze workshops tot een succes te maken; |
Een efficiënter investeringsklimaat voor de overheid
22. |
beklemtoont dat het vermogen van de lokale en regionale overheden om gepaste projecten te bedenken en voor te bereiden vaak het grootste struikelblok vormt voor een toename van de privé-investeringen; wijst erop dat de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de plannen te maken kunnen krijgen met bijkomende financiële lasten; onderstreept het belang van samenwerking met de lokale en regionale overheden bij het in kaart brengen van de obstakels van regelgevende en niet-regelgevende aard, aangezien zij immers verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van nagenoeg 70 % van de EU-besluiten; |
23. |
beklemtoont dat de subnationale overheden bijgevolg meer technische ondersteuning moeten krijgen, zodat zij de structurele hervormingen die gericht zijn op de verbetering van het investeringsklimaat efficiënter kunnen uitvoeren; |
24. |
pleit voor vereenvoudigde procedures die ervoor zorgen dat projecten tijdig goedgekeurd worden zodat vertragingen in de tenuitvoerlegging van het plan voorkomen worden; |
25. |
is het ermee eens dat de EU-regels inzake openbare aanbestedingen, met inbegrip van de regels voor innovatieve partnerschappen, doeltreffend en tijdig moeten worden toegepast en dat het gebruik van e-aanbestedingsinstrumenten moet worden bevorderd, omdat dit het investeringsklimaat zou verbeteren; beklemtoont in dit verband dat veel van de aanbestedende instanties op dit moment niet over de mogelijkheid beschikken om elektronische facturen te verwerken; diverse lidstaten zouden daarom gericht aan de slag moeten gaan om de nodige IT-systemen te ontwikkelen en oplossingen uit te werken om de bestaande kloof te dichten; |
26. |
verbindt zich ertoe een bijdrage te leveren aan de ontwerpverordening tot uitvoering van het investeringsplan die in januari 2015 door de Commissie zou moeten worden goedgekeurd; |
27. |
draagt zijn voorzitter op om onderhavige resolutie te doen toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad. |
Brussel, 4 december 2014
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid — COM(2014) 473 final.
ADVIEZEN
Comité van de Regio's
109e zitting, 3—4 december 2014
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/4 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Bevordering van de kwaliteit van overheidsuitgaven op gebieden die het voorwerp zijn van EU-optreden
(2015/C 019/02)
|
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
1. |
onderstreept dat de omstandigheden voor de financiering van de reële economie er door de aanhoudende financiële, economische en sociale crisis heel anders uit komen te zien. Ondersteuning van zowel publieke als particuliere langetermijninvesteringen wordt daarom steeds belangrijker. Publieke investeringen kunnen niet alleen een stimulans, maar ook een voorwaarde voor particuliere investeringen zijn, en voor regio’s kunnen zij van pas komen voor de juiste structurele economische randvoorwaarden. Bovendien hebben ze een anticyclische werking in tijden van economische tegenwind. Los van de complementariteit met particuliere investeringen kunnen met publieke investeringen doelstellingen van algemeen belang verwezenlijkt worden op beleidsterreinen (zoals onderwijs, opleidingen, onderzoek, infrastructuur, gezondheidszorg en milieu) waar overheidsoptreden geboden is. De voordelen hiervan voor de samenleving stroken namelijk niet met het investeringspatroon van het bedrijfsleven. |
2. |
Terwijl directe investeringen wereldwijd met bijna 10 % toenemen (1), nemen particuliere investeringen in de Europese Unie juist af. Maar tegelijkertijd is de privésector door de momenteel uitermate lage reële rentetarieven niet erg geneigd om op de korte termijn publieke investeringen te ondersteunen. Daarom moeten voorwaarden worden gecreëerd die bevorderlijk zijn voor particuliere investeringen en tegelijkertijd de kwaliteit en de efficiëntie van publieke investeringen vergroten om het gebrek aan particuliere vraag met publieke investeringen te compenseren. |
3. |
Opgemerkt zij dat volgens de Word Economic Outlook van het IMF van oktober 2014 (2)„economieën met duidelijke behoefte aan infrastructuur en doeltreffende processen voor overheidsinvesteringen, waarin sprake is van economische vertraging en monetaire accommodatie, een sterk argument zijn voor opvoering van de overheidsinvesteringen in infrastructuur.” |
4. |
Publieke investeringen in de Europese Unie zijn in de periode 2008-2013 in reële termen met 20 % gedaald. De onderbesteding in overheidsuitgaven begon al voor de crisis en sindsdien is de situatie aanzienlijk verslechterd. Tijdens de crisis kwamen overheidsinvesteringen verder onder druk te staan door overheidsingrijpen voor de herkapitalisatie van banken, die met name te kampen had met de gevolgen van particuliere overinvesteringen (in vastgoed) in een aantal eurolanden. Volgens de vooruitzichten van de Commissie voor 2013 en 2014 zullen de publieke investeringen in de EU-27 een historisch laag niveau bereiken. In de particuliere sector was dit al het geval in 2013 (3). |
5. |
Begrijpelijkerwijs wint dan ook de opvatting terrein dat het zonder stimulansen voor „groeivriendelijke” investeringen onmogelijk is om in de EU weer voor duurzame groei te zorgen (4). Het stimuleren van groeivriendelijke investeringen is van essentieel belang, omdat zij een hoger multiplicatoreffect — de impact op de reële groei van het bbp — hebben dan andere soorten uitgaven zoals overheidsconsumptie, sociale overdrachten, btw-verlagingen of hogere sociale premies voor werknemers (5). |
6. |
Gewezen zij op het risico dat aanhoudend geringe hoogwaardige overheidsinvesteringen de door de Europese Commissie in haar 6e cohesieverslag vastgestelde tanende cohesie en convergentie verder kunnen verscherpen. |
7. |
Doordat sommige lidstaten echter kampen met een hoge schuldenlast en er als gevolg van de crisis meer wordt uitgegeven aan sociale diensten en kapitaaloverdrachten aan bedrijven, neemt de „budgettaire manoeuvreerruimte’ voor publieke investeringen af. |
8. |
De slechtere overheidsfinanciën en de sinds eind 2010 genomen begrotingsconsolidatiemaatregelen hebben in een aantal lidstaten geleid tot grote verschuivingen in de overheidsuitgaven. Vooral in groeivriendelijke uitgaven is in het kader van de begrotingsconsolidatie bovenmate gesnoeid; in de periode 2008-2012 zijn zij in de EU-27 van 36,7 % tot 35,6 % gedaald (6). |
9. |
Subnationale overheden zijn belangrijk voor publieke investeringen. In 2013 namen zij in de EU-28 namelijk 55 % van deze investeringen voor hun rekening. Maar het aandeel van investeringen door subnationale overheden is wel afgenomen van 2,2 % van het bbp van de EU-27 in 1995 tot 1,8 % in 2013. Sinds 2010 is er in reële termen sprake van een constante daling (7). Een en ander komt ook grotendeels door verslechterde leningsvoorwaarden. Om de overheidsschuld te beperken is het in veel OESO-landen veelal nodig om nieuwe regels in te voeren voor leningen door subnationale overheden of al bestaande regels aan te scherpen in het kader van de begrotingsconsolidatie. Daardoor wordt hun investeringsvermogen echter wel verder aangetast. |
10. |
Krachtens Protocol nr. 12 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn de lidstaten verantwoordelijk voor tekorten van de algemene overheid, die alle bestuurslagen omvat. Tegelijkertijd loopt het effect van de begrotingsregels van de EU op lokale en regionale overheden echter sterk uiteen. Dat effect hangt af van i) de manier waarop lidstaten de begrotingsregels van de EU in nationale wetgeving hebben omgezet, ii) de mate van fiscale decentralisatie in lidstaten, iii) het bevoegdheidsniveau van lokale en regionale overheden, en iv) de financiële situatie van lokale en regionale overheden, die zelfs binnen de lidstaten aanzienlijk uiteen kan lopen. |
11. |
Hoewel de macro-economische eisen van het stabiliteits- en groeipact — het overheidstekort en de overheidsschuld mogen niet uitkomen boven respectievelijk 3 % en 60 % van het bbp — indirect betrekking hebben op publieke investeringen, wordt hiernaar in de EU-verdragen alleen specifiek verwezen in de context van de procedure bij buitensporige tekorten, waarbinnen geen onderscheid wordt gemaakt naar het type uitgaven. Krachtens artikel 126, lid 3, van het VWEU moet er in het verslag dat aan de start van een procedure bij buitensporige tekorten voorafgaat „tevens rekening mee [worden] gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle andere „relevante factoren’ in aanmerking genomen”. De lijst van relevante factoren in de verordening over de procedure omvat onder meer: „de evolutie van de primaire uitgaven, zowel lopende uitgaven als kapitaaluitgaven […] de uitvoering van beleidsmaatregelen in het kader van de gemeenschappelijke groeistrategie van de Unie en de algemene kwaliteit van de overheidsfinanciën”. |
12. |
Er is nog geen EU-strategie voor publieke investeringen en de Commissie komt meestal niet verder dan niet-bindende aanbevelingen voor de lidstaten: „Een geloofwaardige en groeibevorderende consolidatie die de doeltreffendheid van de belastingstructuur evenals de kwaliteit van de overheidsuitgaven verbetert, zal de groei stimuleren”. […] de lidstaten [moeten] met name trachten een voldoende hoog tempo aan te houden bij de begrotingsconsolidatie terwijl zij tegelijkertijd de investeringen ontzien waarmee de Europa 2020-doelstellingen inzake groei en banen moeten worden bereikt (8).” Deze aanbevelingen werden nader gespecificeerd in de Jaarlijkse groeianalyse van 2013, waarin staat dat „investeringen in onderwijs, onderzoek, innovatie en energie voorrang moeten krijgen en waar mogelijk moeten worden opgevoerd, zonder de efficiëntie uit het oog te verliezen”. Een Europese strategie moet altijd strikt voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel. |
13. |
Het is echter een goede zaak dat de Commissie in haar landenspecifieke aanbevelingen voor 2014 sterker de nadruk legt op langetermijnmaatregelen ter bevordering van groei en onderkent dat begrotingsconsolidatiemaatregelen voor de korte termijn, als onderdeel van een weer in evenwicht gebrachte beleidsmix, gepaard dienen te gaan met langetermijninvesteringen voor groei en werkgelegenheid. De landenspecifieke aanbevelingen hebben vaak betrekking op onderzoek en innovatie, kennis, onderwijs, markttoegang voor het midden- en kleinbedrijf (13 landen), de energiesector (12 landen), en vervoer en infrastructuur (8 landen) (9). |
14. |
In het PACT voor groei en banen, dat staatshoofden en regeringsleiders op 28—29 juni 2012 hebben goedgekeurd, staat: „daarbij moet er met name aandacht worden geschonken aan investeringen in toekomstgerichte sectoren die rechtstreeks verband houden met het groeipotentieel van de economie en dat de houdbaarheid van pensioenstelsels wordt gewaarborgd. De Commissie houdt in het oog welke gevolgen de strakke begrotingsbeperkingen hebben voor groeibevorderende overheidsuitgaven en voor de overheidsinvesteringen. Zij zal verslag uitbrengen over de kwaliteit van de overheidsuitgaven, en over de mogelijkheden voor actie binnen de grenzen van de begrotingskaders van de EU en de lidstaten”. Hierop reageerde de Europese Commissie met een nogal academische bijdrage, die niet een echt wettelijke status had en generlei beleidsaanbevelingen bevatte (10). |
15. |
De aanbeveling in de conclusies van de Europese Raad van december 2011 om „in het preventieve deel [van het SGP] (11) gebruik [te maken] van de mogelijkheden die het bestaande begrotingskader van de EU biedt om een evenwicht te scheppen tussen de behoeften inzake productieve overheidsinvesteringen en de doelstellingen op het gebied van de begrotingsdiscipline is niet opgevolgd, maar wel nog altijd hoogst actueel, zoals blijkt uit de woorden die de president van de ECB op 22 augustus sprak: „sinds 2010 lijdt de euro eronder dat het begrotingsbeleid een minder grote rol speelt en minder effectief is, vooral in vergelijking met andere geavanceerde economieën […] voor de algehele beleidssituatie zou het daarom een goede zaak zijn als het begrotingsbeleid naast het monetaire beleid een grotere rol kan gaan spelen, en volgens mij is hier, zonder onze specifieke initiële voorwaarden en juridische verplichtingen uit het oog te verliezen, wel ruimte voor”. |
16. |
Bij de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact mag in buitengewone en tijdelijke omstandigheden, die zijn omschreven in Verordening 1177/2011, flexibel te werk worden gegaan. Volgens de Commissie zelf biedt het EU-begrotingskader „voldoende ruimte om de noodzaak van productieve overheidsinvesteringen in evenwicht te brengen met de doelstellingen op het gebied van de begrotingsdiscipline” (12). |
II. BELEIDSAANBEVELINGEN
17. |
Onder verwijzing naar de conclusies van de Europese Raad van 27 juni 2014, die onder meer luidden dat „de Unie doortastende maatregelen [moet]nemen om groei te stimuleren, de investeringen te verhogen, meer en betere banen te scheppen en hervormingen aan te moedigen die het concurrentievermogen vergroten”, wat volgens de Raad ook inhoudt „dat de flexibiliteit die is ingebouwd in de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact, optimaal moet worden benut”, verzoekt het CvdR de Commissie in een mededeling uiteen te zetten hoe zij de bestaande flexibiliteitsbepalingen van het SGP wil gaan toepassen om de publieke investeringen, die nodig zijn als stimulans voor de economie, een impuls te geven. |
18. |
Om te zorgen voor een adequaat en houdbaar niveau van netto publieke investeringen moet worden voorkomen dat overheden gaan snoeien in investeringsuitgaven om aan de eisen inzake begrotingsaanpassingen te voldoen. Op het dieptepunt van de crisis bleken overheden namelijk te bezuinigen op investeringen in plaats van op lopende uitgaven. Maar het is bekend dat investeringen een essentiële hefboom zijn voor doeltreffende structurele actie voor de regio’s en steden, de begunstigden van ESIF. Zonder die hefboom kan onmogelijk gegarandeerd worden dat zij een rol spelen in de Europa 2020-strategie. |
19. |
Het CvdR schaart zich eens te meer achter de oproep van het Europees Parlement om de cofinanciering door de lidstaten van door de EU in het kader van de partnerschapsovereenkomst gecofinancierde investeringen uit te sluiten, en zou in dat verband graag zien dat de regels van het Stabiliteits- en Groeipact niet gelden voor investeringen door lokale en regionale overheden in het kader van de structuurfondsen of het Cohesiefonds. Wel moeten alle bestuurslagen hun schuld proberen te beperken, zodat komende generaties minder hoeven af te lossen. |
20. |
Het is verontrustend dat ESA 2010, de nieuwe boekhoudnorm van Eurostat die in september 2014 van kracht is geworden, geen onderscheid maakt tussen uitgaven en investeringen. Bovendien betekent de omzetting van deze normen in nationale wetgeving in sommige lidstaten dat lokale en regionale overheden per jaar en per inwoner met investeringsplafonds moeten werken. In sommige lidstaten vormen deze plafonds voor lokale en regionale overheden een obstakel om de voor ESIF-projecten benodigde cofinanciering te verschaffen. Ook belemmeren de plafonds lokale en regionale overheden met middelen in reserve om grote, niet met de ESIF verband houdende investeringsprojecten op te zetten. De Commissie zou daarom een rapport moeten uitbrengen over de uitvoering van ESA 2010. |
21. |
Als cofinanciering niet wordt betrokken bij de berekening van begrotingstekorten, zou dat van groot belang zijn voor een snellere en vlottere uitvoering van de Europese programma’s. Een dergelijke uitsluiting zou voorts van groot belang zijn voor de lidstaten die het zwaarst getroffen zijn door de crisis en financiële steun hebben ontvangen via het betalingsbalansmechanisme voor landen buiten de eurozone (Roemenië, Letland en Hongarije) of van het Europees financieel stabilisatiemechanisme voor landen in de eurozone (Griekenland, Ierland en Portugal), wier cofinancieringspercentage met betrekking tot structuurfondsgelden sinds 2011 omlaag is gebracht. Als het cofinancieringspercentage buiten de berekening van begrotingstekorten wordt gehouden, zou cofinanciering door lokale en regionale overheden bovendien gemakkelijker en relevanter worden. Dat zou hen kunnen sterken om lagere cofinancieringspercentages aan te vragen, waardoor EU-fondsen over meer projecten gespreid kunnen worden — wat het hefboomeffect ervan zou vergroten — en voor meer hoogwaardige publieke investeringen gezorgd kan worden. |
22. |
Voor publieke EU-investeringen in het kader van het cohesiebeleid gelden krachtens het beginsel van thematische concentratie al overwegingen inzake de gedifferentieerde kwaliteit van publieke investeringen (reservering/prioritering middelen EU 2020). Het CvdR vraagt de Europese Commissie dan ook waarom de EU niet soortgelijke evaluatiecriteria zou kunnen overwegen voor nationale publieke uitgaven. |
23. |
De Europese Commissie zou in een Witboek een bij de controle van publieke uitgaven toe te passen EU-typologie voor de kwaliteit van publieke investeringen — al naar gelang hun langetermijneffecten — moeten opzetten. Zo’n typologie zou er toe kunnen leiden dat de kwaliteit van publieke investeringen beter wordt gewogen bij de berekening van begrotingstekorten en/of dat meer rekening wordt gehouden met de macro-economische cyclus/context. Het uiteindelijke doel hiervan is een „gulden regel” waarmee bij de verantwoording van publieke bestedingen onderscheid gemaakt kan worden tussen lopende uitgaven en investeringen, zodat publieke investeringen met netto langetermijnvoordelen niet alleen met hun negatieve „kortetermijnkosten” in de boeken worden opgenomen. |
24. |
Verder is het CvdR het eens met de aanbevelingen van het Europees Parlement in zijn resolutie van november 2012 „Het sociale investeringspact — een reactie op de crisis” (13). In het besef dat de huidige economische en financiële crisis langdurige gevolgen zal hebben, onder meer voor de kwantiteit en kwaliteit van sociale investeringen in Europa, riep het Parlement op tot een nieuwe benadering van sociale investeringen in Europa. Volgens het Parlement zouden de lidstaten, naar het voorbeeld van het Euro Plus-pact, kunnen overwegen om een „pact voor sociale investeringen” te sluiten waarin ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie inzake werkgelegenheid, sociaal beleid en onderwijs investeringsdoelen worden vastgelegd. Voorts pleit het CvdR ervoor dat de strategie voor overheidsinvesteringen op ecologische en sociale doelstellingen wordt afgestemd. |
25. |
De methode voor de berekening van het „structurele tekort” zou tegen het licht moeten worden gehouden: er zou ook rekening moeten worden gehouden met de intrinsieke kenmerken van nationale economieën en met de structurele verschillen als het op overheidsuitgaven aankomt (14). |
26. |
Het CvdR verzoekt de Europese Commissie om in elk jaarverslag over overheidsfinanciën in de Economische en Monetaire Unie (EMU) een hoofdstuk over de kwaliteit van publieke investeringen (ook op subnationaal niveau) op te nemen. |
27. |
De kwaliteit van uitgaven is in belangrijke mate een kwestie van goed bestuur. Het CvdR is het er in dit verband mee eens dat uitgaventoetsingen een adequaat middel zijn om voor efficiënte uitgaven te zorgen. Die toetsingen komen erop neer dat op basis van een selectieve en haalbare, op uitgaven gebaseerde consolidatie — dat wil zeggen: een grondige en gecoördineerde analyse van basisuitgaven in het licht van de nagestreefde beleidsdoelen — wordt gezocht naar een „intelligentere’ verdeling van begrotingsmiddelen over nationale beleidsprioriteiten. Dat is in beginsel een meer haalbare aanpak dan lineaire bezuinigingen op alle uitgaven, die op de middellange en lange termijn enkele ongunstige economische en sociale gevolgen zouden kunnen hebben (15). |
28. |
De Europese Commissie zou officieel haar bijval moeten uitspreken voor de aanbeveling waarin de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een aantal beginselen voor publieke investeringen formuleert (maart 2014) (16). Het stemt tot tevredenheid dat de OESO in haar aanbeveling de steeds belangrijkere rol onderkent van lokale en regionale overheden bij de planning en uitvoering van publieke investeringen op alle beleidsterreinen (coördinatie van publieke investeringen, capaciteitsopbouw, vaststelling van randvoorwaarden). |
29. |
Verheugend is de aankondiging van het zogenaamde pakket-Juncker, dat in totaal bijna 300 miljard euro moet mobiliseren voor investeringen in sectoren als breedband en de energie-infrastructuur voor bedrijfsleven en communicatie. In dit verband verzoekt het CvdR om meer informatie over de herkomst van de middelen, de feitelijke meerwaarde en de omvang van particuliere middelen die men denkt aan te boren. Hopelijk worden de territoriale overheden adequaat betrokken bij de programmering en uitvoering van de maatregelen. |
30. |
In het kader van de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie kan er in het macro-economische scorebord een indicator voor het investeringspercentage worden opgenomen. |
31. |
Een Europese strategie die de bestrijding van belastingontduiking opvoert en belastingontwijking beperkt, zou tegelijk inkomsten opleveren om hoogwaardige overheidsinvesteringen te doen en voor bedrijven betere en eerlijkere concurrentievoorwaarden scheppen. |
32. |
De invoering van een Europese spaarrekening zou kunnen bijdragen aan de financiering van het investeringspakket van 300 miljard euro. |
33. |
De opbrengsten van de belasting op financiële transacties, die 11 lidstaten op grond van versterkte samenwerking willen invoeren, moeten gecoördineerd worden met het investeringspakket van 300 miljard euro. |
34. |
Er is sterkere coördinatie gewenst tussen de EIB en de nationale investeringsbanken, met eventueel samenvoeging van financiële capaciteit voor gezamenlijke projecten om grensoverschrijdende overloopeffecten te genereren. |
35. |
Het CvdR is ingenomen met de eerste Europese projectobligatie voor supersnelle breedband, die de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB) op 23 juli 2014 uitgaven, en dringt met het oog op de ontwikkeling van de infrastructuur aan op de uitgifte van meer grensoverschrijdende/Europese projectobligaties. |
36. |
Het gestorte kapitaal van de EIB zou met 10 miljard euro moeten worden verhoogd. Halverwege 2012 is dat kapitaal immers ook met succes verhoogd, waardoor bijna dubbel zoveel kredieten aan het midden- en kleinbedrijf verstrekt konden worden. Bij een verhoging met opnieuw 10 miljard euro zou de EIB nog eens tot zo’n 80 miljard euro meer aan leningen kunnen verstrekken, voor zover zij daartoe gemachtigd is in de verschillende lidstaten. |
37. |
In dit verband zou de Europese Commissie moeten nagaan of een klein gedeelte van het EU-budget, misschien zo’n 5 miljard euro per jaar, als buffer gebruikt kan worden tegen risico’s. Op die manier kan de EIB meer middelen uitlenen voor de financiering van infrastructuurprojecten (projectobligaties) en innovatie bevorderen, wat zou kunnen leiden tot 40 miljard euro aan investeringen. |
Gedaan te Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) Zie United Nations World Investment Report 2014, 24 juni 2014, http://unctad.org/en/PublicationsLibrary/wir2014_en.pdf
(2) http://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2014/02/pdf/c3.pdf
(3) Zie het Derde Cohesieverslag, blz. 142.
(4) Zie voor een definitie van groeivriendelijke uitgaven het rapport van de Europese Commissie, The Quality of Public Expenditure (2012).
(5) Zie de beleidsnota van CEPII nr. 4 van 4 juli 2014: A new Architecture for Public Investment in Europe, door Natacha Valla, Thomas Brand en Sébastien Doisy, blz. 4.
(6) Zesde Cohesieverslag, blz. 142.
(7) Zesde Cohesieverslag, blz. 144.
(8) Mededeling van de Commissie „Blauwdruk voor een hechte economische en monetaire unie — Aanzet tot een Europees debat” COM(2012) 777 final, 30.11.2012, paragraaf 3.1.6.
(9) Zie: analyse door het CvdR van de landenspecifieke aanbevelingen voor 2014, juli 2014.
(10) http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/occasional_paper/2012/pdf/ocp125_en.pdf
(11) Conclusies van de Europese Raad van 14 december 2012 over de voltooiing van de EMU, punt 2.
(12) Europese Commissie, Quality of public expenditure, blz. 31.
(13) http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-2012-0419+0+DOC+XML+V0//EN&language=EN
(14) Zie voor een uitleg waarom overheidsuitgaven van land tot land verschillen Mareuge/Catherine Merckling: „Pourquoi les dépenses publiques sont-elles plus élevées dans certains pays?”, Note d’Analyse France Stratégie, juli 2014.
(15) Zie Europese Commissie, Economic Paper 525: Public Spending Reviews: design, conduct and implementation, Summary for non-specialists, juli 2014.
(16) http://www.oecd.org/gov/regional-policy/oecd-principles-on-effective-public-investment.htm
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/9 |
Advies van het Comité van de Regio's — Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie
(2015/C 019/03)
|
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
Een centraal beleid voor Europa in tijden van mondialisering ...
1. |
is van mening dat het cohesiebeleid tot de beleidsterreinen behoort die het meest kenmerkend zijn voor het Europees model. Omdat het cohesiebeleid de economie en het bestuur kan hervormen en de invloed ervan op alle niveaus merkbaar is, kan het de EU en de regio’s bij uitstek helpen om het hoofd te bieden aan de grote uitdagingen van onze tijd, van de mondialisering tot de klimaatverandering, de energievoorziening en het streven naar duurzame ontwikkeling. |
... dat tijdens de crisis zijn waarde heeft bewezen ...
2. |
Tijdens de economische crisis is gebleken dat het cohesiebeleid ertoe kan bijdragen om de overheidsinvesteringen in diverse lidstaten op peil te houden, zowel kwantitatief als kwalitatief, dankzij selectiemechanismen die ervoor zorgen dat de investeringen aansluiten bij de Europese beleidsstrategieën. |
…door regio’s te helpen de crisis het hoofd te bieden…
3. |
In bestuurlijk opzicht ligt de hoofdverantwoordelijkheid voor overheidsinvesteringen veelal bij decentrale overheden. Dankzij het cohesiebeleid kunnen de regio’s een belangrijke rol vervullen. Met behulp van dit beleid moeten zij beter in staat worden gesteld om de burgers kwaliteitsdiensten te verlenen. |
…en dat voortdurend moet worden aangepast om in te spelen op nieuwe uitdagingen.
4. |
Aangezien de financiële en economische crisis overal in Europa gevolgen heeft voor de overheidsfinanciën is het nog meer zaak dat duurzame openbare en particuliere investeringen opnieuw worden gestimuleerd en dat er meer aandacht wordt geschonken aan de uitgavenprocedures, teneinde een efficiënte, geregelde en vlotte besteding van middelen te waarborgen. |
5. |
Het cohesiebeleid en de Europa 2020-strategie, waarvan in 2015 een tussentijdse herziening zal worden gelanceerd, moeten beter op elkaar worden afgestemd. Concreet kan dit gebeuren door in de plaats van de vroegere voortgangsverslagen die tussen de eigenlijke cohesieverslagen werden gepubliceerd, een hoofdstuk over de economische, sociale en territoriale samenhang op te nemen in de jaarlijkse groeianalyse die telkens bij het begin van het Europees Semester in september wordt gepresenteerd. |
6. |
Het cohesiebeleid is van fundamenteel belang nu Europa zich buigt over de cruciale vraag hoe een evenwicht kan worden bereikt tussen bezuinigings- en groeimaatregelen en hoe een nieuw ontwikkelingsmodel dat bestand is tegen de druk van de mondialisering eruit zou moeten zien. Daarom — en ook vanwege de druk op de overheidsfinanciën — zou Europa moeten doorgaan met het ondersteunen van de economische groei, waarbij het optreden gericht zou moeten zijn op doelstellingen die voor de regio’s en de Europese economie van strategisch belang zijn, en een bestuurssysteem moet worden gecreëerd waarmee de uitdagingen van de mondialisering doeltreffend kunnen worden aangegaan. Bij de start van de programmeringsperiode 2014-2020 is het in dit verband dan ook nuttig om na te denken over de vraag hoe het cohesiebeleid een maximale rol kan spelen, hoe de wisselwerking met andere instrumenten kan worden benut en hoe de Europese burgers bekender kunnen worden gemaakt met het cohesiebeleid. |
7. |
Het CvdR is ingenomen met het zesde cohesieverslag, dat zijns inziens een belangrijk middel vormt om informatie te verschaffen over de uitvoering van het cohesiebeleid, de resultaten ervan, de operationele haken en ogen, de problemen die het de komende jaren moet aanpakken en de mogelijkheden die het biedt als het efficiënt wordt gebruikt. |
II. WAT ER MOET GEBEUREN OM HET COHESIEBELEID DOELTREFFENDER TE MAKEN
Goed bestuur — op Europees en nationaal niveau — als eerste voorwaarde ...
8. |
Wil het cohesiebeleid meer zoden aan de dijk zetten, dan moet ervoor gezorgd worden dat het systeem van multilevel governance goed functioneert, doeltreffend is gestructureerd om aan de behoefte van burgers en bedrijven te voldoen, en voorzien is van een transparant en innovatief stelsel van overheidsaanbestedingen. In lijn met het zesde cohesieverslag raadt het CvdR in dit verband aan dat de middelen en de kennis die het cohesiebeleid ter beschikking staan, worden ingezet om de bestuurscapaciteit drastisch te vergroten, ook door meer gebruik te maken van nieuwe technologieën, en procedures te stroomlijnen. |
9. |
Om de kwaliteit van de overheidsuitgaven te verbeteren is niet alleen een efficiënte middelentoewijzing nodig, maar is het ook zaak om specifieke regionale kenmerken die de groei in de weg kunnen staan in aanmerking te nemen, om na te gaan in hoeverre de maatregelen hierdoor worden beïnvloed, en om te proberen de maatregelen aan te passen zodat het cohesiebeleid meer effect sorteert (1). |
10. |
Daar veel economieën in de huidige crisissituatie nogal kwetsbaar zijn, moet het overheidsoptreden vooral gericht zijn op het vermogen om snel en doeltreffend te reageren op economische schokken. Het CvdR vindt dat het optreden van de structuurfondsen, die zijn opgezet om structurele en economische aanpassingen op lange termijn door te voeren, gepaard moet gaan met stimuleringsmaatregelen op korte termijn. |
11. |
Zoals in het zesde cohesieverslag wordt onderstreept, hangt de ontwikkeling van nieuwe ondernemingszin mede af van het gemak om te ondernemen, en dit verschilt binnen de lidstaten aanzienlijk. In dit verband acht het CvdR het zaak om verder werk te maken van vereenvoudiging van normen en instrumenten, vermindering van administratieve lasten, verbetering van het investeringsklimaat en stimulering van ondernemersvaardigheden in onderwijs en opleiding. |
…voor slimme, inclusieve en duurzame groei.
12. |
Het CvdR onderschrijft dat „slimme groei” een belangrijke kans biedt om regionale economieën concurrerender te maken en beter bestand tegen externe schokken. Daarom moedigt het CvdR regio’s en steden aan om op samenhangende en permanente wijze initiatieven te ontplooien ter stimulering van ondernemerschap in innovatieve sectoren en om vooral te investeren in „sectoren van de toekomst”, zoals de agrovoedingssector (landbouw-, veterinaire en levensmiddelentechnologie), de groene economie, creatieve industrieën, e-gezondheidsinitiatieven, toerisme en sociale diensten, de zgn. „zilveren economie”. Met het oog hierop wordt de Commissie verzocht de regionale overheden te ondersteunen om ervoor te zorgen dat de „strategieën voor slimme specialisatie” die zij overeenkomstig het EU-kader opstellen, op regionaal niveau doeltreffend worden uitgevoerd. |
13. |
De mondialisering van de economie gaat gepaard met veranderingen die enorme gevolgen hebben voor de wereld van de arbeid. De aandacht moet dan ook uitgaan naar de modernisering van de arbeidsmarkt om de burgers te helpen bij het zoeken naar werk, en naar opleidingsmaatregelen waarmee de vaardigheden kunnen worden opgedaan die in de nieuwe economische situatie vereist zijn. Het CvdR wijst er in dit verband op dat het Europees Sociaal Fonds (ESF) een belangrijke rol speelt bij het ondersteunen van activeringsmaatregelen, met name maatregelen om de kennis van werknemers te verbeteren zodat ze zich beter kunnen aanpassen aan de sociale, technologische en culturele veranderingen. |
14. |
Een deel van de cohesiebeleidsmiddelen gaat naar het ondersteunen van initiatieven op het vlak van onderwijs en opleiding. Een van de gevolgen van de crisis is dat de werkloosheid onder jongeren fors is toegenomen. Het CvdR benadrukt de cruciale rol die regionale en lokale overheden op dit gebied vervullen. Er moet voor een nauwere koppeling worden gezorgd tussen het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (2) en de door het ESF gefinancierde activiteiten, vooral wat betreft de jongerengarantie en de instrumenten om de arbeidsmarkt toegankelijker te maken. |
15. |
Er is vastgesteld dat armoede en sociale uitsluiting in de Europese samenleving aan een opmars bezig zijn. In dit licht zijn er overheidsmaatregelen nodig om het instrumentarium ten behoeve van de meest behoeftigen te versterken, ook door initiatieven op Europees niveau te ontplooien en gebruik te maken van de cohesiemiddelen. |
16. |
Het CvdR onderschrijft dat de stedelijke agenda een belangrijke plaats inneemt in de analyse van het zesde verslag van het cohesiebeleid. De gemondialiseerde economie wordt immers gekenmerkt door de uitbreiding van steden, met alle mogelijke gevolgen van dien voor het streven naar duurzaamheid. Het CvdR betreurt evenwel dat de aanzienlijke verschillen in ontwikkelingsniveau tussen plattelands- en stedelijke gebieden niet uitgebreider aan bod zijn gekomen en pleit daarom nogmaals voor het bevorderen van een geografisch evenwichtige en policentrische economische groei. Dit vereist tevens maatregelen om de digitale kloof resoluut te verkleinen, alsook een beleid voor duurzaam vervoer, uitgaande van strategieën die op de specifieke regionale omstandigheden zijn afgestemd. |
17. |
Belangrijk is dat de groei nieuwe economische kansen schept via de ontwikkeling van schone en efficiënte energiebronnen. Het CvdR juicht het toe dat de lokale overheden de laatste jaren meer zijn gaan investeren in de milieusector, en wijst erop dat de Europese steden en regio’s zich inzetten voor de overgang naar een groenere groei. In dit verband pleit het CvdR voor de versterking van het burgemeestersconvenant om plaatselijke overheden beter in staat te stellen de klimaatverandering te bestrijden. |
18. |
Het CvdR pleit ervoor dat het EU-cohesiebeleid, gericht op economische, sociale en territoriale samenhang, ook in de toekomst onomwonden bijdraagt aan de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie. Nu de groei- en convergentiedoelen meer aan elkaar gekoppeld zijn, zal het cohesiebeleid de bestrijding van ongelijkheid in de Europese Unie ten goede komen, mede gelet op de uitvoering van de kerndoelen van de strategie. Een en ander zal ook duurzaam bijdragen aan meer welvaart in heel Europa. Dit potentieel moet consequent benut worden aangezien via de partnerschapsaanpak van het cohesiebeleid de voorwaarden en opties ter plaatse door regionaal verankerde strategieën concreet vorm wordt gegeven. |
III. BELEIDSAANBEVELINGEN
Meer middelen voor groei en een beter territoriaal evenwicht ...
19. |
Het CvdR spreekt opnieuw het verzoek uit dat openbare uitgaven die door lidstaten en decentrale overheden in het kader van cofinanciering van de structuur- en investeringsfondsen worden gedaan, niet worden aangemerkt als openbare of daarmee gelijkgestelde structurele uitgaven zoals bedoeld in het Stabiliteits- en groeipact. Dan zouden er namelijk middelen vrijkomen voor investeringen die geselecteerd zijn aan de hand van het criterium of ze van Europees belang zijn, en zouden de uitgavenprocedures vlotter verlopen. |
20. |
Zoals opgemerkt in het zesde verslag wordt in de richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk aangegeven dat een echt multimodaal net voor de hele EU moet worden ontwikkeld, waarvan ook de spoorwegen deel moeten uitmaken; daartoe is niet alleen nieuwe infrastructuur nodig maar moet ook de bestaande infrastructuur worden verbeterd. Het CvdR wijst er in dit verband op dat er behoefte is aan duurzame, concurrerende, energie-efficiënte en milieuvriendelijke vervoermiddelen, dat de intermodaliteit moet worden bevorderd en de verschillende vervoerswijzen elkaar moeten aanvullen, en dat er infrastructuurprojecten moeten worden uitgevoerd in gebieden met een ontwikkelingsachterstand, gebieden waar de toegang tot de interne markt wordt beperkt door fysieke barrières (zoals de perifere en berggebieden) en gebieden met problemen op het vlak van territoriale samenhang. |
21. |
Om meer en betere investeringsmiddelen in te zetten voor investeringen in groei, moet er gezorgd worden voor een betere wisselwerking tussen de begrotingsinstrumenten van de verschillende nationale bestuursniveaus en het financiële instrumentarium van de EU. In dit verband is het allereerst zaak om dieper na te denken over de rol van de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds, teneinde te bewerkstelligen dat hun taakomschrijving en middelen worden uitgebreid. Het begin van de financieringsperiode zou volgens het CvdR het aangewezen moment kunnen zijn om vast te stellen welke EIB-financieringsmiddelen specifiek bestemd zijn voor regionale ontwikkeling, met looptijden en voorwaarden die zijn afgestemd op de vereisten van de overheden die de uitgaven beheren. Daarnaast moet worden nagegaan hoe ervoor gezorgd kan worden dat de EIB toezicht houdt op bepaalde investeringen die door decentrale overheden worden bevorderd. De financiële instelling van de EU zou met name de kwaliteit van de investeringen kunnen beoordelen en kunnen nagaan of ze aansluiten bij de grote strategische keuzes van de EU, ook om te bewerkstelligen dat voorrang wordt verleend aan de leningen die nodig zijn i.v.m. de doelstellingen van het Stabiliteitspact. |
…waarmee Europa aantoont dat bezuinigingen en cohesie best samen kunnen gaan ...
22. |
Het CvdR herhaalt zijn vrees dat met het vaststellen van macro-economische randvoorwaarden de efficiëntie en het nuttig effect van de structuur- en investeringsfondsen door macro-economische maatregelen van de lidstaten zullen worden ondermijnd. |
23. |
De Commissie zou moeten nagaan in hoeverre de ex-antevoorwaarden hebben geleid tot de aanzienlijke vertragingen bij het sluiten van de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma’s. |
24. |
De indicatoren die in het kader van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden worden gebruikt en die zijn ingevoerd met het sixpack-wetgevingspakket, zijn louter economisch van aard. Het CvdR zou graag zien dat de Commissie ook sociale, territoriale en milieu-indicatoren in de zin van de kerndoelen van de Europa 2020-strategie gebruikt in het beoordelingskader wanneer zij besluit om een lidstaat een preventieve aanbeveling te doen, of, in ernstigere gevallen, een procedure vanwege macro-economische onevenwichtigheden op te starten. Het CvdR is van mening dat de tenuitvoerlegging van maatregelen voor territoriale samenhang er niet bij gebaat is als financiële en begrotingsdoelstellingen enerzijds en het cohesiebeleid anderzijds te nauw met elkaar worden verweven. |
25. |
Het CvdR dringt aan op betere naleving van artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) over territoriale samenhang, met name in plattelandsgebieden, regio’s die een industriële overgang doormaken en regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio’s met een geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden. Er zou ook aandacht moeten worden geschonken aan andere demografische uitdagingen die een belangrijke impact hebben op regio’s, zoals ontvolking, vergrijzing en grote bevolkingsspreiding. Het CvdR verzoekt de Commissie om bij de uitvoering van het cohesiebeleid bijzondere aandacht te besteden aan de regio’s die het in geografisch en demografisch opzicht het moeilijkst hebben. |
26. |
Het CvdR beklemtoont dat de cohesiesteun, die fungeert als hefboom voor groei en verandering, van cruciaal belang is voor regio’s met een ontwikkelingsachterstand, die immers behoefte hebben aan duurzame langetermijnsteun. |
27. |
Ook zou het CvdR graag zien dat er in het kader van de uitwerking en toepassing van het cohesiebeleid meer aandacht uitgaat naar de specifieke kenmerken en beperkingen van de ultraperifere regio’s zoals bedoeld in artikel 349 van het VWEU. |
…dankzij een beleid waarin daadwerkelijk wordt uitgegaan van de regio’s…
28. |
Mede tegen de achtergrond van de verschillen in de mate van innovatie moet bij de formulering en de uitvoering van de Europa 2020-strategie terdege rekening worden gehouden met de territoriale dimensie. Een grotere rol voor de lokale en regionale overheden zal er in dit verband toe bijdragen dat ze meer verantwoordelijkheid krijgen en dat de besluitvorming over prioritaire investeringen efficiënter kan verlopen. Het CvdR stelt voor dat er regionale indicatoren worden opgesteld om te controleren in hoeverre er vooruitgang wordt geboekt. |
29. |
Het zesde cohesieverslag bevat helaas geen expliciete beoordeling van de territoriale impact van de Europese sectorale maatregelen op het cohesiebeleid. Gelet op de wisselwerking tussen het cohesiebeleid en de andere sectorale beleidsmaatregelen stelt het Comité de Commissie voor in het verslag een specifiek hoofdstuk over dit aspect op te nemen, zoals vroeger het geval was en voorgeschreven wordt in het VWEU, dat het Europese beleid ertoe verplicht de samenhang in Europa te bevorderen. |
30. |
Het CvdR wijst er nog eens op dat het belangrijk is om instrumenten in het leven te roepen voor de beoordeling van de territoriale impact van beleid. Hoofddoel daarvan is om na te gaan wat het Europese beleid voor gevolgen heeft voor de regio’s en gemeenten, en om deze gevolgen zichtbaarder te maken in het wetgevingsproces. |
31. |
Het CvdR pleit er daarom voor dat er in het kader van de operationele programma’s een prioritaire territoriale dimensie wordt ingevoerd, ter aanvulling op de thematische prioriteiten van de Europa 2020-strategie. Via het cohesiebeleid kan zo worden gezorgd voor een evenwichtige ruimtelijke ordening en daarmee voor een betere onderlinge relatie tussen regio’s. |
32. |
De Commissie zij gewezen op het eerdere werk van het CvdR over „het bbp en verder” en op de noodzaak om meer aandacht te schenken aan regionale kwesties (zoals de vraag hoe projecten voor ICT en zeer snel breedband gesteund kunnen worden via het EFRO). Uitgaan van het bbp van een regio heeft volgens het CvdR een aantal tekortkomingen die de geloofwaardigheid van het cohesiebeleid aantasten, met name wat betreft de indeling van regio’s en de toewijzing van ESIF-middelen. |
…met veel aandacht voor efficiënt bestuur en beoordeling van resultaten ...
33. |
Met het oog op een vlotte uitvoering van de programma’s zou het CvdR graag zien dat de procedures om toegang te krijgen tot Europese financiering, het projectbeheer en de controlemechanismen vereenvoudigd en gestroomlijnd worden, teneinde de efficiëntie te verhogen. |
34. |
De bevoegde autoriteiten zouden extra inspanningen moeten leveren om de horizontale basisregels voor het beheer van de middelen van het cohesiebeleid, met name de regels voor aanbestedingsprocedures (3), gelijk te trekken en ervoor te zorgen dat zij correct worden toegepast. |
35. |
De Commissie moet voorkomen dat de doeltreffendheid van de maatregelen wordt ondermijnd door al te veel bureaucratische rompslomp. Ze zou de praktijken moeten herzien die zij oplegt aan de meest doeltreffende operationele programma’s, die onder dezelfde administratieve lasten gebukt gaan als programma’s die door een groot aantal fouten of fraude worden gekenmerkt. Het CvdR zou dan ook graag zien dat de Europese Commissie de nodige maatregelen neemt om de goedkeuring van de operationele programma’s te bespoedigen, zodat de nieuwe programmeringsperiode zo snel mogelijk van start kan gaan. |
36. |
Het CvdR is het met het cohesieverslag eens dat de middelen van de structuur- en investeringsfondsen toegespitst moeten worden op een beperkt aantal doelstellingen om een maximaal effect op de regio’s te bereiken. Wel is het CvdR bezorgd over het gebrek aan flexibiliteit bij de keuze van thematische doelstellingen. Deze moeten juist omschreven worden op basis van de specifieke kenmerken en behoeften van de regio’s. |
37. |
Zorgwekkend is de afzwakking van het additionaliteitsbeginsel voor de periode 2014-2020, waarbij controle in slechts 14 lidstaten is vereist. Het CvdR verzoekt de Commissie toe te zien op de toepassing van dit beginsel in de gehele EU om te vermijden dat de ESIF worden gebruikt om investeringen door de lidstaten te vervangen. |
38. |
Het CvdR kan zich niet vinden in de invoering van een EU-prestatiereserve voor het nationale niveau. Zo’n mechanisme kan ertoe leiden dat er bescheiden doelen worden vastgesteld die gemakkelijk haalbaar zijn. Een van de voornaamste uitdagingen die met het prestatiekader gepaard gaan, is het formuleren van streefcijfers en ambitieuze indicatoren die tegelijkertijd haalbaar zijn. |
39. |
De laatste jaren wordt er van particuliere en overheidswege minder geïnvesteerd. In sommige lidstaten zijn de investeringen zelfs onder het nulpunt gedaald. De begrotingskrapte en de besparingen op de uitgaven vormen een ernstig gevaar voor investeringen in sectoren die de economische groei kunnen stimuleren. In dit verband verzoekt het CvdR de Commissie om een zorgvuldige beoordeling te maken van gevallen waarin zal worden overgegaan tot financiële correcties of opschorting van betalingen, rekening houdend met eventuele gevolgen voor de groei en de werkgelegenheid. |
40. |
De Commissie en de lidstaten wordt verzocht het overleg en de procedures ter goedkeuring van de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s te versnellen. Het CvdR wijst op het belang van de middelen uit de ESIF voor de lokale en regionale investeringsactiviteiten en roept de Commissie en de lidstaten daarom op om de handen ineen te slaan om de kwaliteit van de procedures te waarborgen en om de negatieve gevolgen van verdere vertraging in de aanloop naar de nieuwe financieringsperiode te beperken. |
41. |
Volgens het CvdR zou de Commissie er ook goed aan doen te omschrijven welke vormen van administratieve assistentie kunnen worden verleend bij belangrijke kwesties als de formulering van de doelstellingen van maatregelen, de beoordeling van resultaten op basis van passende indicatoren en de vaststelling van vervolgmaatregelen. Doel is te verzekeren dat de tenuitvoerlegging van een en ander door de verschillende betrokken besturen homogeen verloopt, en bij te dragen aan de totstandkoming van een administratieve cultuur in Europa die gebaseerd is op monitoring en beoordeling van de verrichte activiteiten. Ook acht het CvdR het belangrijk dat decentrale overheden administratief worden bijgestaan bij initiatieven op het gebied van zgn. financiële instrumentering, die van cruciaal belang zijn om tot meer middelen en investeringen te komen, en op het gebied van openbare aanbestedingen, die steeds meer moeten fungeren als instrumenten van het openbaar bestuur om innovatie en creativiteit te stimuleren. |
…meer participatie van de belanghebbenden en de burgers …
42. |
De Gedragscode inzake partnerschap komt de deelname aan programmeringsactiviteiten in de regio’s qua vorm en inhoud ten goede, en is van fundamenteel belang om het cohesiebeleid meer effect te laten sorteren en de impact ervan te consolideren. Het CvdR verzoekt de Commissie te controleren hoe de gedragscode in de verschillende rechtssystemen wordt toegepast, om een brede en transparante participatie van de plaatselijke stakeholders te waarborgen. Als deze namelijk niet volwaardig betrokken worden bij het opstellen van de programmeringsdocumenten, dan zal hun deelname aan de uitvoeringsfase minder doeltreffend zijn, vooral wat betreft instrumenten waarbij het vereist is dat verschillende bestuurslagen aan de programmering deelnemen. |
43. |
Om het beleid volledig te kunnen rechtvaardigen en de Europese integratie te verdiepen, is het noodzakelijk dat de burgers op de hoogte gebracht en bewustgemaakt worden van de resultaten van de projecten die vanuit de structuurfondsen worden gefinancierd, en van de gevolgen van het EU-beleid voor het gebied waar ze wonen. Het CvdR signaleert in dit verband dat er in het zesde cohesieverslag geen specifieke aandacht wordt besteed aan communicatie en voorlichting. Om het publiek optimaal bekend te maken met het cohesiebeleid zou het CvdR graag zien dat de Commissie en de lidstaten de decentrale overheden meer betrekken bij voorlichtingscampagnes. Het wijst tevens op de noodzaak gevolg te geven — ook met volledige inschakeling van IT-instrumenten — aan de bepalingen die transparantie voorschrijven m.b.t. de toegewezen middelen en de verwachte resultaten van de maatregelen, alsook beter gebruik te maken van de verzamelde informatie (Open Data) voor doelstellingen die voor de burgers het nuttigste en efficiëntst worden geacht. |
…steeds nauwere samenwerking tussen overheden uit de verschillende lidstaten en de buurlanden ...
44. |
Aangezien Europese territoriale samenwerking sinds de programmeringsperiode 2007-2013 een volwaardige doelstelling van het cohesiebeleid is, vindt het CvdR dat hieraan in het cohesieverslag veel te weinig aandacht wordt besteed. Vooral het onderdeel grensoverschrijdende samenwerking is van invloed op de samenhang in grensoverschrijdende regio’s. Het CvdR stelt dan ook voor dat dit verslag in de toekomst een evaluatie van de samenhang in de grensoverschrijdende Europese regio’s omvat, inclusief een analyse van hun belangrijkste problemen, en een evaluatie van de gevolgen van de operationele programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking. Dit instrument verdient meer aandacht, vooral omdat het de samenwerking en uitwisseling van ervaringen tussen overheden uit de lidstaten bevordert en een bestuurssysteem in de hand werkt dat in toenemende mate is gebaseerd op gedeelde waarden en werkwijzen. |
45. |
Het CvdR betreurt dat de essentiële rol van het cohesiebeleid bij het ondersteunen van macroregionale strategieën in het zesde cohesieverslag niet verder is uitgediept. |
46. |
Het CvdR pleit voor nauwere coördinatie tussen het cohesiebeleid en het nabuurschapsbeleid van de EU en voor een betere benutting en verspreiding van de resultaten van projecten. |
…en een groter politiek „gewicht” in het Europese debat.
47. |
Het CvdR beveelt aan dat er een „Raad cohesiebeleid” wordt opgericht, bestaande uit de ministers van de ter zake bevoegde bestuursniveaus van de lidstaten. Dit zou kunnen helpen om het cohesiebeleid zichtbaarder te maken en permanent op de beleidsagenda te houden. Het CvdR verklaart in dit verband dat het actief wil deelnemen aan de politieke discussies over de opzet van een dergelijke structuur, om te garanderen dat de standpunten van de lokale en regionale overheden ten volle in aanmerking worden genomen (4). |
Gedaan te Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) CDR_3609-2013_00_00_TRA_AC.
(2) CDR_00789-2013_00_00_TRA_AC.
(3) CDR 3609-2013_00_00_TRA_AC
(4) CDR_2233-2012_00_00_TRA_RES (rapporteur: Marek Wozniak (PL/EVP)).
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/15 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Pakket industriebeleid
(2015/C 019/04)
|
I. BELANGRIJKSTE CONCLUSIES OP GROND VAN DE EUROPA 2020-MONITORINGACTIVITEITEN VAN HET CVDR
1. |
Sinds 2010 heeft het CvdR het industriebeleid met name tegen de achtergrond van de betreffende vlaggenschipinitiatieven in het kader van de Europa 2020-strategie bestudeerd, en heeft het een reeks enquêtes en conferenties (1) georganiseerd met het oog op de evaluatie ervan. Deze reeks heeft geleid tot een alomvattende evaluatie van de Europa 2020-strategie door het CvdR, die op 7 maart 2014 in de Verklaring van Athene (2) inzake een territoriale visie op groei en werkgelegenheid is gepubliceerd, vergezeld van een Tussentijds Evaluatieverslag (3). Samengevat pleit het CvdR ervoor om:
|
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
2. |
wijst erop dat door steden nauwer bij alle fasen van de besluitvormingscyclus te betrekken er beter zal kunnen worden ingespeeld op de veranderingen waarmee burgers overal in Europa geconfronteerd worden. Dit houdt in dat zal moeten worden uitgegaan van het principe van multilevel governance en dat er zal moeten worden samengewerkt met alle bestuurslagen (verticaal partnerschap), terwijl daarnaast in verschillende mate samenwerking met alle stakeholders (horizontaal partnerschap) nodig is. |
3. |
De Commissie wordt verzocht haar activiteiten op het gebied van regionale en lokale benchmarking, uitwisseling van ervaringen en peer learning op te voeren, want dit zijn allemaal zaken die onontbeerlijk zijn voor de opbouw van capaciteit op het gebied van industriële innovativiteit en dus ook van groot belang voor Europa 2020. Om de lokale en regionale overheden in staat te stellen, een coördinerende rol te spelen en de partners een platform te bieden voor het vinden van oplossingen, zal hun administratieve capaciteit hier moeten worden vergroot. |
Aanvullende analyse betreffende de territoriale dimensie van het pakket industriebeleid
4. |
Het CvdR heeft de territoriale dimensie van het pakket industriebeleid geanalyseerd en de belangrijkste uitdagingen en behoeften van de lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van het industriebeleid in kaart gebracht. Hierbij gaat het om: 1) de rol van gemeenten en regio’s in de mondiale waardeketen; 2) de aanhoudende uiteenlopende gevolgen van de crisis voor de territoriale, economische en sociale samenhang; 3) multilevel governance en beleidscoördinatie; 4) de institutionele capaciteit en strategische governance van het industriebeleid; 5) het vermogen om een ondernemingsgezind ontdekkingsproces te bevorderen en op een rechtvaardige en efficiënte wijze de markt te reguleren. |
5. |
De analyse omvatte ook een evaluatie van de relatie tussen deze problemen en behoeften en de mededelingen over het pakket industriebeleid, alsmede een benchmarking van een aantal beste praktijken. Op grond van de resultaten zijn voorstellen geformuleerd voor de lokale en regionale overheden ter ondersteuning en stimulering van industriële activiteiten. |
6. |
Uitgaande van deze analyse beveelt het CvdR de lokale en regionale overheden aan om in hun onderzoeks- en innovatiestrategieën voor slimme specialisatie (RIS3) bijzondere aandacht te besteden aan de volgende punten, ter verwezenlijking waarvan in veel gevallen ook maatregelen van de Commissie nodig zullen zijn:
|
II. BELANGRIJKSTE BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
7. |
Het CvdR is het met de Commissie eens dat een sterke industriële basis van primair belang is voor het concurrentievermogen en een stabiele ontwikkeling van de EU. Het wijst erop dat we bij „industrie” aan heel wat meer moeten denken dan de traditionele productiesector, waarmee deze doorgaans wordt gelijkgesteld, en dat industriële processen en ecosystemen een enorme invloed hebben op de maatschappij als geheel, en dringt erop aan om de in dit document voorgestelde maatregelen zo snel mogelijk ten uitvoer te brengen. |
8. |
Het concurrentievoordeel van Europa in de wereldeconomie berust voornamelijk op duurzame producten en diensten met een grote toegevoegde waarde. Daarom wil het CvdR erop wijzen dat de tijdens de economische crisis doorgevoerde vermindering van de voor de vernieuwing van de industrie zo noodzakelijke investeringen in innovatie een ernstige bedreiging voor de toekomst van Europa is geworden. |
9. |
Europa zal moeten inzien dat het vast dient te houden aan zijn internationale voortrekkersrol in strategische sectoren met hoogwaardige banen. Daartoe dienen bestaande industriële sectoren te worden gestimuleerd door investeringen te doen in nieuwe technologieën, het ondernemingsklimaat te verbeteren, de toegang tot markten en financiering te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat werknemers beschikken over de vereiste industriële vaardigheden. |
10. |
De crisis — de langste die de EU ooit heeft meegemaakt — heeft nog eens onderstreept dat het noodzakelijk is om over een sterke, concurrerende en duurzame industrie te beschikken als basis voor het welzijn van de burgers. De industrie is goed voor meer dan 80 % van Europa’s uitvoer en 80 % van de particuliere onderzoeks- en innovatieactiviteiten. Bijna één op de vier banen in de particuliere sector is een baan in de industrie. Vaak gaat het om banen waarvoor een hoog niveau van beroepsvaardigheden vereist is. Elke nieuwe baan in de industrie genereert een halve tot twee banen in andere sectoren. |
11. |
Het CvdR benadrukt dat naast initiatieven vanuit de maatschappij ook het alerte reageren en de acties van elke industriële onderneming voor zich een doorslaggevende rol spelen, wil de industrie zich als hoeksteen van de reële economie en de welvaart concurrerend kunnen ontwikkelen. |
12. |
Het is heel belangrijk dat overal in Europa op plaatselijk niveau de nodige knowhow voorhanden is om het proces van veranderingen in goede banen te leiden. Inzicht in bedrijfsprocessen, kennis- en technologiebeheer alsmede sociale vaardigheden maken tegenwoordig meer dan ooit deel uit van industriële en ook politieke vaardigheden. Industriële activiteiten binnen waardeketens en netwerken worden steeds omvattender en complexer van aard naarmate grote ondernemingen en kleine en middelgrote bedrijven via hun sector- en grensoverschrijdende activiteiten in toenemende mate met elkaar gelieerd zijn. Het is van belang om het beleid van grote ondernemingen en het midden- en kleinbedrijf (mkb) in de industriesector effectief te koppelen aan het concrete industriebeleid van de lidstaten en regio’s waar ze gevestigd zijn. |
13. |
Het concept van de traditionele productieketen met zijn vaste stadia en productiefactoren is minder scherp omlijnd dan vroeger, omdat de realiteit wordt gekenmerkt door complexe interacties in ecosystemen die via mondiale netwerken met elkaar verbonden zijn. Technologie vormt daarbij de sleutel voor nieuwe duurzame benaderingen. |
14. |
Er moet worden ingezet op de modernisering van de traditionele EU-industrie, vooral in de sectoren waar met name de arbeidskosten het concurrentievermogen hebben aangetast en waar de ruim voorhanden knowhow goed zou kunnen worden benut. |
15. |
De zich recentelijk voordoende ontwikkeling in de industrie, waarbij industriële producten en diensten complementair zijn, is toe te juichen. Diensten maken zo’n 40 % uit van de toegevoegde waarde van de door de EU uitgevoerde industriële producten. Ca. een derde van de door de uitvoer van industriële producten gegenereerde arbeidsplaatsen is toe te schrijven aan ondernemingen die de exporterende bedrijven goederen en ondersteunende diensten leveren. Diensten als onderhoud en opleiding zijn bijzonder belangrijke aspecten van de levering van complexe industriële producten. Tegelijkertijd worden gespecialiseerde diensten als financiële bemiddeling, communicatie, verzekeringen en gespecialiseerde kennisintensieve zakelijke diensten steeds belangrijkere bestanddelen bij de vervaardiging van industriële producten. Dit vormt een van de verklaringen voor de toenemende bijdrage van diensten aan de totale productie van een economie. |
16. |
Het CvdR vraagt aandacht voor de gevolgen van de paradigmaverschuiving op het gebied van ICT. In auto’s, consumentenelektronica, de industriële productie en de gezondheidszorg zijn tegenwoordig meer mobiele netwerken van toepassing dan in de dagelijkse activiteiten van mensen. In een moderne machinefabriek worden vaak meer dan tien keer zoveel computers en netwerkapparaten gebruikt als in een kantooromgeving. Vernetwerkte activiteiten vragen om een effectief kennisbeheer en impliceren de ontwikkeling van informatiemodellen voor systemen, meer open innovatie en een samenwerkingscultuur waarvan iedereen profijt heeft. Er is dringend behoefte aan de ontwikkeling van regionale informatiemodellen in de stadsplanning alsmede aan procesbeheer op gemeentelijk en regionaal niveau. |
17. |
De basisbeginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen — het uitgangspunt voor een productievere, duurzame en inclusieve economie — moeten zo snel mogelijk worden opgenomen in het Europese industriebeleid. |
Belangrijkste prioriteiten in de Commissiemededeling en het besluit van de Europese Raad van maart 2014
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
18. |
De Commissie doet terecht een beroep op de lidstaten om zich in te zetten voor de industriële heropleving en om op meer gecoördineerde wijze te zoeken naar oplossingen voor versterking van het Europese concurrentievermogen en de duurzame groei. De Commissie dient verder beter na te gaan welke mogelijkheden artikel 173 van het VWEU allemaal biedt, met name door het benutten van de ruimte waarin de volgende bepaling voorziet: „initiatieven nemen om (deze) coördinatie (van de lidstaten op het gebied van het industriebeleid) te bevorderen, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te regelen en de nodige elementen met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen”. |
19. |
Een industriebeleid voeren dat enkel op de sector zelf gericht is, werkt niet. Daarvoor is er te veel wisselwerking met andere sectoren. De industriële strategie dient zorgvuldig te worden afgestemd op het beleid inzake energie, opleiding, onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI), handel, infrastructuur, maatschappelijke verantwoordelijkheid, gezondheid en veiligheid. Daarom is er behoefte aan een meer geïntegreerde en interdisciplinaire benadering van het industriebeleid. |
20. |
De Commissiemededeling „Small Business Act” moet naar behoren in praktijk worden gebracht, zodat kleine en middelgrote ondernemingen erkenning krijgen voor hun strategische rol in het Europese industriebeleid. |
21. |
De zware basisindustrie is van groot belang voor de ontwikkeling van de bio-economie in Europa en de EU zou er dan ook goed aan doen, over te gaan tot het gebruik van nieuwe samenwerkings- en financieringsmechanismen met behulp waarvan de nieuwste Europese technologie en andere knowhow kan worden benut in veeleisende en grootschalige innovatieve projecten van basisindustrieën, met name in plaatsen die kampen met ernstige werkloosheid. |
22. |
Het CvdR staat achter de doelstellingen die volgens de Commissie moeten worden verwezenlijkt om het concurrentievermogen van de Europese industrie te kunnen ondersteunen, al wil het erop wijzen dat deze slechts een basis vormen waarop moet worden voortgebouwd en waaraan nog concreet invulling moet worden gegeven. |
23. |
Tijdens de Europese Raad van 20—21 maart 2014 zijn tot voldoening van het CvdR een aantal belangrijke besluiten ter verbetering van het industriële concurrentievermogen genomen. De Raad verklaarde dat cruciale sleuteltechnologieën geconsolideerd moeten worden door zo snel mogelijk projecten van Europees belang vast te stellen, en besteedde ook bijzondere aandacht aan de rol van schone technologie als sectoroverschrijdend element ter bevordering van het concurrentievermogen van de industrie. |
24. |
In het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening 1260/2012 betreffende nauwere samenwerking op het gebied van octrooien moet gestreefd worden naar het stimuleren van innovaties en een maximale uitwisseling van kennis, wat de basis kan vormen voor technologische vooruitgang in de toekomst. Op Europees niveau moet worden verhinderd dat octrooien als strategisch wapen worden benut, bijv. door oneigenlijk gebruik te maken van octrooiclusters (in het Engels: „patent thickets”) of versnippering van octrooien, en moet worden gewerkt aan strenge criteria voor octrooibaarheid om monopolierechten voor octrooien met een geringe meerwaarde te voorkomen. |
25. |
De Europese Raad heeft de Commissie en de lidstaten daarnaast opgeroepen om de schaarste aan vaardigheden op de gebieden wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (de „STEM”-vaardigheden) prioritair aan te pakken, zulks met een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven. Er zijn dringend maatregelen nodig om hier iets aan te doen, waaronder initiatieven ter verbetering van de taalvaardigheden met het oog op een efficiëntere werking van de interne markt. |
26. |
Van de Commissie wordt verwacht dat zij maatregelen neemt op het gebied van herindustrialisering, waarbij de nadruk ligt op het vergaren van topkennis m.b.v. het programma „Horizon 2020” en op de verbreiding ervan over de verschillende plaatsen in Europa met basisindustrieën. In dit verband zouden de INTERREG-programma’s zonder meer te pas kunnen komen bij het versterken van de netwerksamenwerking tussen instellingen voor hoger beroepsonderwijs in plaatsen met industriële bedrijvigheid. Met het oog op de interactie tussen wetenschappelijke wereld en bedrijfsleven betreurt het CvdR het echter ten zeerste dat de „Kennisregio’s” in het programma Horizon 2020 niet als instrument voor de periode 2014-2020 worden opgevoerd, hoewel dit initiatief zich eerder, al bijna tien jaar lang, in de kaderprogramma’s heeft bewezen als een heel nuttig instrument voor de onderlinge afstemming van de onderzoekagenda’s van regionale clusters. Het CvdR wil erop wijzen dat het eerste jaar waarin Horizon 2020 ten uitvoer is gelegd, heeft uitgewezen dat hiervoor geen nieuw instrument met voldoende effectiviteit is ontwikkeld. Het instrument „Kennisregio’s” zal met spoed opnieuw tot ontwikkeling gebracht en in gebruik moeten worden genomen. |
27. |
De Commissie zal bijzondere nadruk moeten leggen op het verband tussen wetenschap, economische bedrijvigheid, maatschappij, burger en politieke besluitvorming. De regio’s kunnen een belangrijke rol spelen als het erom gaat, alle betrokken partijen bijeen te brengen op basis van de modellen Triple Helix en Quadruple Helix. |
28. |
Verder heeft de Raad benadrukt dat alle beschikbare instrumenten, waaronder de Europese structuur- en investeringsfondsen, benut zouden moeten worden om de doelstellingen op het gebied van Europa’s concurrentievermogen en duurzame groei te verwezenlijken. |
Investeringspakket voor groei en werkgelegenheid
29. |
Het CvdR vestigt de aandacht op de gezamenlijke verantwoordelijkheid die de Europese Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden hebben als het aankomt op de invulling en tenuitvoerlegging van het ter bevordering van groei en werkgelegenheid bedoelde investeringspakket ten bedrage van 300 miljard euro, gezien de complementaire juridische en budgettaire bevoegdheden waarover zij op dit gebied beschikken. Nieuwe oplossingen voor de korte en middellange termijn kunnen worden gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
|
30. |
Het CvdR pleit voor onderzoek naar alternatieve financieringsbronnen, zoals crowdfunding, durfkapitaal en andere innovatieve instrumenten waarmee de traditionele afhankelijkheid van bankleningen kan worden doorbroken. |
III. ALGEMENE AANBEVELINGEN OMTRENT HET BELEID VAN DE EU
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
31. |
Het concurrentievoordeel van Europa in de wereldeconomie berust op duurzame producten en diensten met een grote toegevoegde waarde alsmede op een efficiënt beheer van de waardeketens en toegang tot markten in de hele wereld. |
32. |
Een stabiel en voorspelbaar regelgevingsklimaat in de EU is een noodzakelijke voorwaarde voor investeringen in de industrie. Deze stabiliteit en voorspelbaarheid dienen zowel op lokaal en regionaal als op nationaal en EU-niveau gerealiseerd te worden. Omdat ze de garantie vormen voor de rechtszekerheid van ondernemingen, dienen stabiliteit en voorspelbaarheid te worden vastgelegd in EU-regelgeving, bij voorkeur in richtlijnen. |
33. |
De Commissie gaat er in haar beleid terecht van uit dat de ontwikkeling van de eengemaakte markt de basis legt voor een concurrerende en duurzame industrie. In aansluiting hierop wil het CvdR erop wijzen dat de product- en dienstenwetgeving in de eengemaakte markt niet alleen essentieel is voor het concurrentievermogen van de Europese industrie maar ook uit een oogpunt van consumenten- en milieubescherming. |
34. |
Het CvdR kan zich vinden in de verklaring van de Commissie dat de Europese markt voor industriële producten en diensten, om concurrerend te kunnen blijven, behoefte heeft aan een regelgevingskader dat innovatie bevordert en geen onnodige belemmeringen opwerpt voor de tijdige invoering van nieuwe technologieën en het op de markt brengen van innovaties. EU-wetgeving en -normen moeten het mogelijk maken dat nieuwe producten, diensten en technologieën snel op de markt komen, zodat Europa zich een pioniersvoordeel op de wereldmarkt kan verschaffen. |
35. |
Regio’s moeten in staat worden gesteld om hun eigen groeipotentieel te bepalen en innovaties op gang te helpen. De lokale en regionale overheden moeten daarbij worden betrokken via een gecombineerde top-down- en bottom-upbenadering. |
36. |
Het CvdR blijft bij zijn voorstel inzake territoriale pacten als middel om bij projecten voor territoriale ontwikkeling de samenwerking op diverse niveaus te organiseren en de interregionale samenwerking te bevorderen. Ook stelt het voor dat voor zo’n territoriaal pact één enkel programmeringdocument wordt opgesteld waardoor nationaal en lokaal beleid op het niveau van de regio’s op één lijn wordt gebracht met het sectorale en cohesiebeleid van de EU. |
37. |
Voor investeringen in verband met deze enkele programmeringsdocumenten zou een speciaal budget voor leningen van de EIB in het leven moeten worden geroepen. De EIB zou zich op die manier kunnen opwerpen als instantie die bevordert dat nieuwe territoriale ecosystemen voor economische en sociale innovatie worden opgezet. Dit kan een bevoorrecht middel worden om bedrijven ertoe aan te zetten om voor innoverende oplossingen te kiezen, om ondernemingen demonstratiemodellen aan te reiken en om te bevorderen dat consortia worden opgericht op gebieden waar behoefte is aan een nieuw partnerschap tussen ondernemingen. Deze ecosystemen zouden publiek-private partnerschappen zijn waarmee een tweeledig doel wordt nagestreefd: verbetering van het concurrentievermogen van ondernemingen en van de doeltreffendheid van de openbare-dienstverlening (wat dus neerkomt op de rationalisering van de uitgaven van de overheid). |
38. |
Het CvdR is ervan overtuigd dat de hoeksteen van de industriële ambities van de EU wordt gevormd door het regionale beleid ter bevordering van slimme specialisatie (RIS3), waarin een systematische analyse van specifieke regionale kenmerken en mogelijkheden ter realisering van innovatie en groei centraal staat. |
39. |
De lidstaten zouden via hun beleid inzake ruimtelijke ordening tijdig beslissingen moeten nemen als het gaat om de inrichting van bedrijfsterreinen, en ze mogen het ondernemingen die zich willen vestigen, niet onnodig moeilijk maken. |
40. |
Het CvdR moedigt de regio’s aan, in het kader van hun strategieën voor slimme specialisatie (RIS3) te bekijken welke technologieën onontbeerlijk zijn om de beoogde ontwikkelingen te realiseren, en zou graag zien dat ze de nodige maatregelen nemen om industriebeleid te bevorderen als een essentiële financieringsprioriteit en dat ze ter verwezenlijking van hun doelstellingen maatregelen treffen om overal in de EU meer partnerschappen aan te gaan. |
41. |
De Commissie wordt verzocht om met name steun te verlenen aan regionale netwerken en de samenwerking ertussen en om aan te moedigen dat lering wordt getrokken uit hun activiteiten. Als voorbeeld kan het Vanguard Initiative worden genoemd, dat heropleving van de industrie tot kern van de S3-activiteiten heeft gemaakt. De bedoeling is om op deze manier het uitwisselen van ervaringen, het uitzetten van wegen naar topkwaliteit en het gezamenlijk behandelen van projectaanvragen te bevorderen. |
42. |
De EU zal financiële middelen moeten vrijmaken voor regio’s om hen te helpen efficiënte innovatieve ecosystemen en gemeenschappelijke Europese initiatieven op te zetten. Gedecentraliseerde, door de EU ondersteunde innovatieactiviteiten zijn de enige manier om de RIS3-doelstellingen in heel Europa te verwezenlijken. |
43. |
De regels en methoden die door de lidstaten en regionale overheden zijn vastgesteld, zullen zodanig moeten worden vernieuwd ten opzichte van de vorige programmeringsperiode 2007-2013 dat de resultaten en impact meer nadruk krijgen en gemeten kunnen worden. Hiertoe is het beslist nodig dat al de belangrijkste spelers op het gebied van OOI in de regio intensiever betrokken worden bij de tenuitvoerlegging van de regionale RIS3, en dat effectief netwerken worden gevormd op EU-niveau. |
44. |
Het CvdR deelt de zorgen van veel spelers overal in Europa die erop wijzen dat de lidstaten en regionale overheden geen gehoor hebben gegeven aan de richtsnoeren die de Commissie heeft uitgevaardigd inzake terugdringing van de bureaucratische rompslomp, herbestemming van de financiële middelen op basis van de RIS3 en benutting van het flexibele, gebruikersgestuurde ESIF-financieringssysteem. |
45. |
Om ervoor te zorgen dat de overheid haar taken effectiever uitvoert en de bureaucratische rompslomp voor ondernemers wordt verminderd, zouden de lidstaten de stand van zaken betreffende het plaatselijke ondernemingsklimaat dienen op te meten. Dan kan worden vergeleken hoe verschillende administratieve procedures en regeltoepassingen van invloed zijn op het plaatselijke ondernemingsklimaat. |
46. |
Het CvdR dringt er samen met de Commissie bij de regio’s op aan dat ze hun RIS3 en Europese partnerschapsplannen herzien en afstemmen op de sleuteltechnologieën. Afgaande op het verslag van het S3-platform zitten regionale beleidsmakers met tal van vragen betreffende overheidssubsidies en financiering van sleuteltechnologieën, zoals de regels die gelden voor de financiering van demonstratieprojecten en infrastructuur. |
47. |
Daarnaast moet gebruik worden gemaakt van nationale instrumenten, met name marktgebaseerde en andere innovatieve financieringsmechanismen. Voor ondernemingen met een voortrekkersrol, bieden de nieuwe financieringsprioriteiten die de Commissie en de EIB zijn overeengekomen, goede mogelijkheden voor investeringen in sleuteltechnologieën. |
48. |
Het belang van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en van het Horizon 2020-programma voor de versterking van het industriële concurrentievermogen is niet te onderschatten. Van buitengewoon belang is het dat er meer wordt ingezet op multidisciplinair toponderzoek en de praktische toepassing daarvan op regionaal niveau. Er moeten maatregelenpakketten komen, gefinancierd uit meerdere fondsen, waarmee vooral de nieuwste resultaten van ICT- en ST-onderzoek kunnen worden benut ter modernisering van de verschillende industriesectoren en waarmee nieuwe werkwijzen kunnen worden ontwikkeld die nodig zijn om duurzame maatschappelijke resultaten te verkrijgen. |
49. |
Daarnaast blijft steun uit het Europees Fonds voor Globalisering (EFG) van belang als praktisch instrument dat mensen en regio’s helpt zich te herstellen van de gevolgen van de economische crisis en de effecten van globalisering door ontslagen mensen weer aan een baan te helpen. |
50. |
Bij het aangaan van industriële uitdagingen wordt een cruciale rol gespeeld door menselijk kapitaal, topkennis en individuele vaardigheden. Thema’s als een slechte afstemming van gevraagde en aangeboden vaardigheden en opleidingen zullen de komende jaren een van de grootste uitdagingen worden voor de Europese industrie, te meer daar de ontwikkeling van productietechnologieën de vraag naar gespecialiseerde vaardigheden alleen maar doet toenemen. Er zal voor gezorgd moeten worden dat de burgers zich beter bewust gaan worden van de problematiek en dat er multidisciplinaire en sectoroverschrijdende opleidings- en onderwijsprogramma’s worden opgezet, zodat de onderzoeksresultaten en innovaties ontwikkeld, geconsolideerd en in praktijk gebracht kunnen worden. |
51. |
Het CvdR roept vertegenwoordigers van de jonge digitale generatie en de door hen opgestarte bedrijfjes op, een bijdrage te leveren aan het uitstippelen en ten uitvoer leggen van regionale strategieën voor slimme specialisatie door te helpen met het identificeren van tekortkomingen en het verbeteren van de processen in de noodzakelijke waardeketens op regionaal niveau. De nieuwe innovatieve oplossingen zouden gericht moeten zijn op industriële processen in zowel de publieke als de particuliere sector en op de consumptiepatronen van burgers. |
52. |
De EU, de lidstaten en de regio’s worden opgeroepen om middelen in het kader van de cohesiefondsen en Horizon 2020 te besteden aan investeringen in industriële regio-, grens- en sectoroverschrijdende mogelijkheden ter versterking van het concurrentievermogen. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de energie-, vervoers- en digitale infrastructuur, waardoor mogelijkheden worden geschapen voor de samenwerking tussen landen, integratie van de toeleveringsketen en uitbreiding van de handel binnen de EU. |
Dringende noodzaak om meer vaart te zetten achter het proces van verandering
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
53. |
Het CvdR heeft in zijn adviezen aangedrongen op structurele industriële hervormingen en het belang onderstreept van het reactievermogen van samenlevingen en ondernemingen in het concurrentieklimaat dat het gevolg is van de mondialisering en digitalisering. Daarnaast heeft het gepleit voor maatregelen ter bevordering van de gevraagde vaardigheden en voor een benadering met aandacht voor de algemene gevolgen en de klimaatbeschermingsdoelstellingen („levenscyclusconcept”). Het heeft zich daarbij o.a. voor het volgende uitgesproken:
|
54. |
Het CvdR heeft al eerder de belangrijkste noodzakelijke veranderingen m.b.t. het industriebeleid en de investeringsbehoeften ter modernisering van de sector geïdentificeerd en aangegeven hoe deze kunnen worden doorgevoerd. Onderstaande citaten uit een drie jaar geleden door het CvdR goedgekeurd advies tonen aan dat deze zelfde beleidslijnen nog altijd wachten op nadere invulling, en dat de EU in haar optreden te traag inspeelt op de behoeften van een snel veranderende economie en ondernemingswereld. Het CvdR (6):
|
55. |
Er kan nog meer vaart worden gezet achter het proces van veranderingen als de lokale en regionale overheden meer middelen toebedeeld krijgen. We hebben behoefte aan innovatieve en kwalitatief hoogstaande voortrekkersactiviteiten en replicatie van de resultaten in heel Europa. De regio’s staan klaar om te gaan experimenteren en in snel tempo prototypen te ontwikkelen. |
56. |
Het CvdR heeft er in tal van adviezen op gewezen waarop bij de tenuitvoerlegging de nadruk moet worden gelegd. Hieronder volgen als voorbeeld enkele passages uit het twee jaar geleden door het CvdR goedgekeurde advies over Horizon 2020 (7), die van belang zijn als het gaat om de tenuitvoerlegging van het pakket industriebeleid. Het CvdR:
|
IV. BIJZONDERE BELEIDSAANBEVELINGEN MET BETREKKING TOT HET BEDRIJFSKLIMAAT
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
57. |
De mondiale concurrentiesituatie is fundamenteel veranderd. Het is de hoogste tijd zich aan de veranderende omstandigheden aan te passen en, meer nog, het voortouw te nemen in dit veranderingsproces. Het duurzame mondiale concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven dient meer voorop te staan bij de evaluatie van bestaande EU-regelgeving en bij de verdeling van de middelen voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI). |
58. |
De EU-wetgeving voor industriële producten legt de belangrijkste voorschriften voor veiligheid, gezondheid en andere zaken van algemeen belang voor ondernemingen vast. Het is van het grootste belang dat de lasten voor de industrie niet te groot worden als gevolg van nodeloos snel opeenvolgende wetswijzigingen, en dat integendeel concrete mechanismen worden ingevoerd om bedrijfsinvesteringen te faciliteren en te ondersteunen. Een gecontroleerde afbouw van administratieve belemmeringen is des te belangrijker omdat de technologische ontwikkeling steeds sneller gaat en de mondiale leveringsketens steeds meer met elkaar verknoopt raken en steeds langer worden. |
59. |
De Europese regio’s en steden worden aangemoedigd om een regelgevingskader ter stimulering van innovaties en ICT-investeringen in alle economische sectoren op hun grondgebied op te zetten en toe te passen. Als de EU mondiaal weer een rol gaat spelen op het gebied van innovaties, zal dit een positieve spiraal van productiviteitsverbetering, groei en nieuwe werkgelegenheid in gang zetten. |
60. |
De Commissie heeft beloofd te zullen zorgen voor perioden van stabiele wetgeving en voor een drastische vereenvoudiging van de regelgeving, een doelstelling die zo spoedig mogelijk en met voorrang moet worden waargemaakt. Voor de nieuwe regels dienen uitvoerige effectbeoordelingen te worden opgesteld. De EU-normen gelden wereldwijd als model, en de Commissie zal zich ook in de toekomst sterk blijven maken voor een systeem van internationale normering. |
61. |
Het CvdR verzoekt de Commissie nogmaals haar analytisch vermogen en de instrumenten voor steunverlening aan ondernemingen te verfijnen, en wel door te overwegen om, net als zij voor de agro-voedingsmiddelenindustrie heeft gedaan, een nieuwe categorie onderneming in te voeren, tussen het mkb en de grote ondernemingen in, met een personeelsbestand van 250 à 750 werknemers en met een omzet van maximaal 200 miljoen euro. Deze categorie zou aanspraak moeten kunnen maken op passende steunpercentages die hoger zijn dan die voor de grote ondernemingen en lager dan die voor het mkb (8). |
62. |
Per juli 2014 zijn nieuwe regels voor staatssteun op het gebied van algemene groepsvrijstelling (GBER-verordening) en onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) van kracht geworden (9). De nieuwe regels scheppen mogelijkheden om meer te investeren in onderzoek en innovatie, m.n. als het gaat om grootschalige en complexe megaprojecten. De bedoeling is o.a. om hiermee de vernieuwing van de industriële productie aanzienlijk te stimuleren. |
63. |
Met name de facilitering van de tenuitvoerlegging van de structuur- en investeringsfondsen van de EU door uitbreiding van het toepassingsgebied van de GBER is een belangrijke stap vooruit. |
64. |
In de GBER staan de voorwaarden waaronder het mogelijk is om overheidssteun toe te kennen zonder dat de Commissie hiervan tevoren op de hoogte wordt gesteld. De verordening stelt ook hogere meldingsdrempels en steunintensiteiten vast en introduceert nieuwe categorieën die zijn vrijgesteld van de verplichting tot aanmelding, zoals steun aan innovatieclusters en investeringssteun op het gebied van onderzoeksinfrastructuur. |
65. |
Het kader voor overheidssteun aan OOI omvat subsidies voor experimentele ontwikkeling en industrieel onderzoek, terwijl nu ook het maximumbedrag voor steun aan toegepast onderzoek is verhoogd. |
66. |
Het toepassingsgebied van het IPCEI-instrument voor belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang reikt verder dan alleen O&O en heeft ook betrekking op de eerste fase van uitvoering. Om deze projecten te kunnen uitvoeren is het vaak nodig dat overheidsorganen hier op grote schaal aan deelnemen, want anders zal de markt niet bereid zijn dergelijke projecten te financieren. |
67. |
Belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang kunnen een aanzienlijke bijdrage leveren aan de economische groei, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van de economie en het bedrijfsleven in de EU, omdat zij positieve overloopeffecten hebben voor de interne markt en de samenleving in de EU. |
68. |
De lidstaten en de industrie zullen ten volle profijt moeten trekken van de door de vernieuwde staatssteunregels geboden mogelijkheden bij hun streven om de economische bedrijvigheid en het proces van industriële vernieuwing alsmede het scheppen van werkgelegenheid in Europa te bevorderen. |
69. |
Hoewel Europese ondernemingen op de grote opkomende markten te maken hebben met ongunstige voorwaarden waaronder ze moeten opereren, dienen ze hun innovatiecapaciteit te verbeteren en toonaangevende spelers te worden in zich dynamisch uitbreidende, genetwerkte waardeketens. |
Gedaan te Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) http://portal.cor.europa.eu/europe2020/Pages/MTAR.aspx
(2) http://portal.cor.europa.eu/europe2020/Documents/2210%20Athens%20declaration%20A5%20indd.pdf
(3) http://portal.cor.europa.eu/europe2020/Documents/CoR%20Europe%202020%20mid-term%20assessment%20report.pdf
(4) CdR 2255/2012 fin.
(5) CdR 1997/2013 fin
(6) CdR 374/2010 fin
(7) CdR 402/2011 fin
(8) Zie par.18 van CdR 2255/2012 fin.
(9) Mededeling van de Commissie 2014/C 188/02 en Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/24 |
Advies van het Comité van de Regio's — Innovatie in de blauwe economie: het werkgelegenheids- en groeipotentieel van onze zeeën en oceanen benutten
(2015/C 019/05)
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
1. |
is van mening dat benutting van het blauwe groeipotentieel de gelegenheid biedt om de lokale economie te stimuleren en kwalitatief hoogwaardige arbeidsplaatsen te scheppen in economische sectoren waarin kennis en investeringen voorop staan. |
2. |
Milieubescherming dient een van de belangrijkste doelstellingen van de Europese strategie voor blauwe groei te zijn. |
3. |
De evaluatie van wetenschappelijke gegevens kan substantieel bijdragen tot een succesvolle hervorming van het gemeenschappelijke visserijbeleid en is de belangrijkste voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van het onderdeel van dit beleid dat betrekking heeft op regionalisering. |
4. |
Het CvdR herhaalt zijn standpunt dat ontwikkeling en ondersteuning van de Europese aquacultuur essentieel zijn voor het creëren van werkgelegenheid in structureel zwakke regio's en ervoor zorgen dat de Europese consumenten zeevruchten van hoge kwaliteit geleverd krijgen. |
5. |
Het initiatief van de Europese Commissie om de groei van de blauwe economie te stimuleren, verdient steun. |
6. |
Het CvdR benadrukt dat er behoefte is aan een horizontale en geïntegreerde aanpak bij de coördinatie van het wetenschapsbeleid, het economisch beleid, het gemeenschappelijke visserijbeleid en het vervoersbeleid. Als we willen dat de inspanningen van de Europese Unie ter bevordering van de blauwe economie meer effect sorteren, mogen voornoemde beleidsonderdelen niet uitsluitend worden behandeld als geïsoleerde terreinen. Het creëren van synergieën tussen deze beleidsterreinen zal de doeltreffendheid van de genomen maatregelen ten goede komen en een toegevoegde waarde creëren. |
7. |
Wetenschappelijk onderzoek moet worden ingezet als middel om de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid uit te voeren, mariene ecosystemen te beschermen en de risico's in crisissituaties te beheren. Wel dient benadrukt te worden dat het gebruik van wetenschappelijk onderzoek en de toepassing van innovaties vooral gericht dienen te zijn op een blauwe groei die niet alleen is op te vatten als economische groei op maritiem gebied, maar ook als iets dat positieve effecten heeft op andere sectoren van de economie. |
8. |
De exploitatie van het groei- en werkgelegenheidspotentieel van zeeën en oceanen mag, hoe belangrijk en nastrevenswaardig ook, niet leiden tot een verslechtering van het natuurlijke milieu en aantasting van de mariene ecosystemen. |
9. |
Als er innovaties worden doorgevoerd ter bevordering van economische groei en werkgelegenheid, zal er in ruimere mate aandacht moeten worden besteed aan zowel de aquacultuursector als het maritieme vervoer, de kustvaart en de cruisevaart. |
10. |
Er zal gezorgd moeten worden voor een betere en effectievere coördinatie van de strategie voor blauwe groei en andere EU-strategieën en -programma's, in het bijzonder de Europa 2020-strategie. |
Wetenschappelijk onderzoek en innovaties op het gebied van blauwe groei
11. |
Ook al worden er wetenschappelijke studies verricht en innovaties doorgevoerd ter bevordering van blauwe groei, toch zal niet alleen gekeken moeten worden naar de effecten op maritiem gebied, maar ook naar de gevolgen voor andere economische sectoren. |
12. |
Het CvdR dringt aan op de oprichting van een speciale kennis- en innovatiegemeenschap voor de blauwe economie als extra maatregel voor het ontwikkelen van vaardigheden en het overdragen van ideeën van mariene onderzoek naar het bedrijfsleven. |
13. |
Het is het eens met het standpunt dat de hiaten in onze kennis en de ontoereikende gegevens over de toestand van onze zeeën en oceanen, de in de zeebodem aanwezige hulpbronnen en de bedreigingen voor habitats en ecosystemen een van de voornaamste problemen is die de ontwikkeling van blauwe groei in de weg staan. Meer kennis van onze zeeën zal bijdragen tot meer groei in de blauwe economie, doordat we meer inzicht krijgen in de aanwezige hulpbronnen en beter zullen begrijpen hoe we deze kunnen exploiteren. Ook zal hierdoor worden bijgedragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen op het gebied van milieubescherming. |
14. |
De toegang tot gegevens over de toestand van onze zeeën en oceanen is voor de ontwikkeling van de blauwe economie een zaak van het grootste belang. Uitbreiding van het aantal beschikbare gegevens en verbetering van de toegankelijkheid ervan zullen de ontwikkeling van innovaties en het concurrentievermogen stimuleren, een adequaat risicobeheer in crisissituaties mogelijk maken en onzekerheden betreffende zeegebieden wegnemen. |
15. |
De toegang tot gegevens over de toestand van onze zeeën en oceanen mag zich niet beperken tot algemene informatie die alleen van belang is voor het Europese niveau of voor dat van de afzonderlijke lidstaten. Het is immers van vitaal belang dat rekening wordt gehouden met de behoeften van de afzonderlijke regio's en dat deze op dit gebied de beschikking krijgen over kennis die ze effectief kunnen benutten, zowel in de openbare als in de particuliere sector. |
16. |
Ook al is het beschikbaar stellen van gegevens over de toestand van onze zeeën en oceanen op regionaal, lokaal en ook nationaal niveau nog zo belangrijk, toch zal het proces als geheel gecoördineerd moeten worden op EU-niveau. Daardoor zal doeltreffender gebruik kunnen worden gemaakt van de voorhanden zijnde gegevens en zal er een adequate uitwisseling van informatie tussen de betrokken partijen kunnen plaatsvinden. |
17. |
Het CvdR roept de Europese Commissie op om bij haar pogingen ter verwezenlijking van regionalisering in het gemeenschappelijke visserijbeleid op ruimere schaal gebruik te maken van wetenschappelijk onderzoek. Als er meer gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijk onderzoek, zal dit aan de ene kant een concrete invulling geven aan de idee van een op maat gesneden aanpak op het gebied van de blauwe economie, en zal dit aan de andere kant bijdragen tot een rationaal beheer van de visbestanden. |
18. |
Het CvdR wijst erop dat de Europese Unie door zal moeten gaan met haar ondersteuning van de aquacultuur, een van de levensmiddelensectoren die zich het snelst ontwikkelen. Adequaat uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek waaraan ondernemingen nieuwe, ruimere kennis kunnen ontlenen over de toestand van zeeën en oceanen, kan helpen om het concurrentievermogen van bedrijven te vergroten, wat zich uiteindelijk zal vertalen in een toename van de werkgelegenheid in met name structureel zwakke regio's. |
19. |
De verplichting om informatie over de toestand van de zeeën en oceanen te verzamelen en te verspreiden, mag de lokale en regionale overheden en economische actoren niet opzadelen met extra lasten en administratieve verplichtingen. |
20. |
Een adequate toegang tot informatie over de toestand van de zeeën en oceanen is niet alleen van belang voor de toepassing van innovatieve oplossingen, de bescherming van het milieu of het beheer van de visbestanden en de aquacultuur, maar kan ook een substantiële bijdrage leveren aan het risicobeheer en het nemen van adequate ondersteunende maatregelen in crisissituaties. In verband hiermee roept het CvdR ertoe op een mechanisme uit te werken waarmee gebruik kan worden gemaakt van satellietbeelden die worden aangeleverd in het kader van de satellietdiensten van het programma „Copernicus”. Het is de bedoeling dat de lokale en regionale overheden deze kunnen benutten bij een eerste snelle reactie op een natuurramp. |
21. |
De toepassing van innovaties en de ontwikkeling van de blauwe economie dienen voortdurend in het oog te worden gehouden, om voor maximale effectiviteit van de genomen maatregelen te zorgen. Daarom beveelt het CvdR aan om nauwkeurig omschreven prestatie-indicatoren voor het meten van groei en innovaties in de blauwe economie op te stellen. Dergelijke indicatoren zullen niet alleen van nut zijn voor de Europese Commissie, maar ook de lidstaten en regio's helpen om adequate doelstellingen te formuleren. |
Bescherming van het mariene milieu
22. |
Het CvdR stelt vast dat het voor de blauwe economie van fundamenteel belang is dat mariene kennis niet alleen wordt benut voor het bevorderen van economische groei, maar vooral ook voor het behoud van ecosystemen en de handhaving van de kwaliteit van het mariene milieu. De bescherming en het behoud van mariene ecosystemen dient voorop te staan in het Europese maritieme beleid. |
23. |
Er is behoefte aan een schoon en gezond marien milieu. Daarom zal het idee van verwijdering van militaire overblijfselen en chemische stoffen die in zee zijn gestort, zoals geopperd in een eerder advies van het CvdR (1), officieel in overweging moeten worden genomen. Ook moet de kennis over zeeën en oceanen worden benut om het mariene milieu schoon te maken en te herstellen, waardoor uiteindelijk de biodiversiteit en vruchtbaarheid ervan behouden kunnen blijven. |
24. |
Een schoon en gezond marien milieu, gebaseerd op een netwerk van beschermde zeegebieden, is ook belangrijk voor de ontwikkeling van toeristische activiteiten als duurzame duiksport, die een strategisch middel zijn om kennis over het mariene milieu te vergaren en de mensen in dit opzicht bewuster te maken van de problematiek. |
25. |
Verbetering van het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de aquacultuursector zal de ontwikkeling van deze bedrijfstak nog meer dynamiek verlenen. Opvoering van de productie mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van mariene producten. Men zal dan ook alles in het werk moeten stellen om er ook in de toekomst voor te zorgen dat de Europese consumenten kwalitatief hoogstaande producten geleverd krijgen. In het bijzonder betekent dit dat de consumenten geen genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) voorgezet mogen krijgen. |
Deelname van het bedrijfsleven aan de blauwe economie
26. |
Het CvdR onderkent het belang van de initiatieven van de Europese Commissie die erop gericht zijn om in de strategie inzake blauwe groei ruimer gebruik te maken van wetenschappelijke studies en innovaties. We mogen echter niet vergeten dat deze strategie er in de eerste plaats op gericht dient te zijn om ondernemersactiviteiten te ontwikkelen die uitgaan van het onbenutte potentieel van zeeën en oceanen. |
27. |
In de mededeling wordt voorbijgegaan aan enkele sectoren die de grootste bijdrage leveren aan de blauwe economie, zoals de scheepsbouw, het maritieme vervoer en blauwe energie. Al lijdt het geen twijfel dat de mededeling de weg baant voor toekomstige innovaties en initiatieven op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, toch zullen ook voornoemde economische sectoren een volwaardige rol blijven spelen als aanjagers van de blauwe economie. |
28. |
Bij het analyseren van de mogelijkheden om innovaties door te voeren in de blauwe economie zal in het bijzonder aandacht moeten worden geschonken aan de ontwikkeling van het vervoer over zee en van het maritieme toerisme, want dit zijn sectoren die over een enorm werkgelegenheidspotentieel beschikken. |
29. |
Het bedrijfsleven kan een sleutelrol spelen bij de totstandkoming van innovaties en de benutting ervan voor stimulering van economische groei en schepping van nieuwe en betere arbeidsplaatsen. Hier is met name een belangrijke rol weggelegd voor het midden- en kleinbedrijf (mkb). |
30. |
De verwachtingen die de Europese Commissie koestert t.a.v. een grotere deelname van het mkb aan de blauwe economie, kunnen niet worden ingelost zonder een passende financiële ondersteuning in het kader van zowel bestaande als toekomstige programma's. De behoefte aan financiële ondersteuning doet zich met name gelden in de aquacultuursector, die voor 90 % drijft op micro-ondernemingen, welke in staat zijn het gewenste innovatieniveau te realiseren. |
31. |
Er zal een krachtiger beleidskader voor het betrekken van particuliere ondernemingen bij de blauwe economie moeten worden ontwikkeld. Om een optimale synergie tussen de openbare sector en de behoeften van de particuliere sector te waarborgen, dient het bedrijfsleven de mogelijkheid te hebben om zijn behoeften op het gebied van wetenschappelijk onderzoek kenbaar te maken en zijn visie t.a.v. normen, standaards en ondernemersvriendelijke oplossingen naar voren te brengen. |
32. |
Als het bedrijfsleven op ruimere schaal wordt betrokken bij de blauwe economie, mogen particuliere ondernemingen hierdoor niet nodeloos worden opgescheept met nieuwe verplichtingen. |
33. |
De Europese Commissie en de lidstaten worden opgeroepen te streven naar verbetering van het concurrentievermogen van de Europese economische actoren in de maritieme sector. Als we weten wat de behoeften van de particuliere sector t.a.v. deelname aan de blauwe economie zijn, dan kunnen de initiatieven en beleidsmaatregelen op Europees, nationaal en regionaal niveau hier beter op worden afgestemd. |
34. |
Het CvdR benadrukt dat het bij ondernemersactiviteiten in de blauwe economie niet alleen gaat om verrichtingen die plaatsvinden op zeeën en oceanen. Het is ook van cruciaal belang dat wordt gedacht aan een adequate ondersteuning van ondernemingen die op land in de blauwe economie opereren, zoals plaatselijke visverwerkingsbedrijven, zodat een evenwichtig bedrijfsklimaat kan worden geschapen voor lokale vissers. |
35. |
Het doorvoeren van innovaties in de blauwe economie ter bevordering van economische groei en werkgelegenheid brengt ook met zich mee dat mensen met de juiste vaardigheden aangeworven dienen te worden. Om werk op zee populairder te maken onder jongeren en de aantrekkelijkheid ervan te verhogen, zullen beleidsmakers, onderwijsinstellingen en ondernemingen nauw met elkaar moeten samenwerken. |
36. |
De voordelen die de blauwe economie met zich mee brengt, zullen zowel aan de openbare als aan de particuliere sector ten goede komen. Overheidsfinanciering, in welke vorm dan ook, kent echter haar begrenzingen. Daarom zal ook particulier kapitaal moeten worden aangetrokken om activiteiten op dit terrein te financieren. Er zal daarom moeten worden toegewerkt naar een brede samenwerking tussen de openbare en de particuliere sector, o.a. door gebruik te maken van publiek-private partnerschappen (PPP's), waarbij de openbare sector niet alleen de kans krijgt om te profiteren van de financiële mogelijkheden van de particuliere sector, maar ook om gebruik te maken van de aldaar voorhanden kennis, ervaring met zakelijke transacties, managementsvaardigheden en intellectueel potentieel, zulks ter ontwikkeling en toepassing van innovatieve oplossingen in de blauwe economie. |
37. |
Gelet op de uiteenlopende regelgevingen op het gebied van PPP's in de verschillende lidstaten van de EU heeft de Europese Commissie een buitengewoon belangrijke taak als het aankomt op het bevorderen van goede praktijken en geschikte oplossingen bij het in praktijk brengen van PPP's in de blauwe economie. Vooral zal moeten worden nagedacht over de mogelijkheid om geïnstitutionaliseerde PPP's op te zetten met het oog op de potentiële schepping van nieuwe arbeidsplaatsen. |
38. |
Om actoren uit de particuliere sector, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen, warm te maken voor een partnerschap met de openbare sector, zal het idee van samenwerking moeten worden gepropageerd op regionaal en lokaal niveau. Het verdient dan ook aanbeveling om betere voorwaarden te scheppen voor en steun te geven aan de inspanningen van de lokale en regionale overheden om actoren uit het bedrijfsleven te betrekken bij publiek-privatesamenwerkingsinitiatieven. |
39. |
Het CvdR stelt vast dat bij publiek-private samenwerking in de blauwe economie niet alleen grote ondernemingen moeten worden aangezocht als private partner. Om een adequate invulling te geven aan PPP's zal rekening moeten worden gehouden met het financiële potentieel en de mogelijkheden voor risicobeheer van de mkb-sector, zodat ook kleinere decentrale overheden gebruik kunnen maken van de middelen waarover private actoren beschikken. |
40. |
Het is verheugend dat in de mededeling recht wordt gedaan aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 3 en 4 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) CDR 2203/2012, Blauwe groei: Kansen voor duurzame mariene en maritieme groei, rapporteur: Adam Banaszak (PL/ECR).
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/28 |
Advies het Comité van de Regio’s — Doeltreffende, toegankelijke en veerkrachtige gezondheidsstelsels
(2015/C 019/06)
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
Algemene opmerkingen
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,
1. |
spreekt zijn waardering uit voor de mededeling van de Commissie, waarin zij stelt dat gezondheidsstelsels ervoor moeten zorgen dat mensen niet alleen langer, maar ook beter leven, en aldus bijdragen tot een betere gezondheid van de burgers. De gezondheid van mensen, in de zin van zowel lichamelijk als geestelijk welzijn, wordt ook door andere factoren dan de inspanningen van de gezondheidszorg bepaald. |
2. |
Het CvdR dringt erop aan dat gezondheid als op zichzelf staande waarde wordt erkend; uitgaven ten behoeve van het gezondheidsstelsel moeten als investeringen in de gezondheid van de bevolking worden beschouwd en kunnen bovendien positieve effecten sorteren in de vorm van een hogere productiviteit, een hoger arbeidsaanbod en houdbare overheidsfinanciën. |
3. |
In de hele EU staan decentrale overheden voor dezelfde uitdagingen: stijgende zorgkosten en een vergrijzende bevolking met een toename van chronische ziekten en multimorbiditeit, waardoor de vraag naar gezondheidsdiensten steeds groter wordt. Het CvdR wijst erop dat het aan zowel het nationale, regionale als lokale niveau is om deze uitdagingen het hoofd te bieden. |
4. |
Het CvdR is het ermee eens dat burgers in de EU toegang tot doeltreffende en hoogwaardige behandelingen moeten krijgen. Het is een goede zaak dat de Commissie de lidstaten in het licht van de ervaringen die de afgelopen jaren zijn opgedaan ondersteuning wil bieden bij het uitwerken van strategieën om de gezondheidsstelsels doeltreffender en veerkrachtiger te maken en de toegang tot de zorg te verbeteren. |
5. |
Het CvdR gaat ervan uit dat artikel 168 van het Verdrag, waarin staat dat gezondheidszorg in beginsel een nationale aangelegenheid is, wordt gerespecteerd en dat het subsidiariteitsbeginsel in acht wordt genomen. Het herinnert eraan dat de verantwoordelijkheid voor het gezondheidsbeleid bij de lidstaten berust en dat de bevoegdheden op gezondheidsgebied in de meeste gevallen voor een groot deel aan de lokale en regionale overheden toebehoren. |
6. |
Het CvdR stelt vast dat elf lidstaten in 2013 als onderdeel van het Europees semester een aanbeveling betreffende hervormingen van hun gezondheidsstelsels hebben ontvangen. Het CvdR wijst er in dit verband op dat de verschillen in de gezondheidsstelsels van de lidstaten een afspiegeling vormen van de verschillende maatschappelijke keuzes die gemaakt worden, en dat in artikel 168 van het Verdrag staat dat het optreden van de EU op het gebied van gezondheid een aanvulling vormt op het nationale beleid. |
7. |
Het CvdR is het ermee eens dat de gezondheidszorgbranche in grote mate wordt gestimuleerd door innovatie en erkent dat de sector een aanzienlijk economisch belang heeft. Dit neemt echter niet weg dat de door de Raad (van ministers van Volksgezondheid) in 2006 erkende dat gemeenschappelijke waarden — universaliteit, toegang tot hoogwaardige zorg, gelijkheid en solidariteit — te allen tijde prevaleren boven overwegingen die door de huidige economische conjunctuur zijn ingegeven. |
8. |
Het CvdR erkent dat de economische crisis de druk op de financiële middelen in de lidstaten heeft vergroot, maar herinnert eraan dat de gezondheidsstelsels duurzaam moeten zijn in die zin dat de fundamentele gemeenschappelijke waarden nu en in de toekomst gerealiseerd worden. |
9. |
Het is een goede zaak dat de Commissie bij haar inspanningen om de lidstaten met het beoordelen van de doeltreffendheid van gezondheidsstelsels te helpen, intensiever wil samenwerken met internationale organisaties als de OESO en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). |
10. |
De Commissie zou er wel op moeten toezien dat er geen ontwikkeling in de richting van een omvattend rapportagesysteem ter beoordeling van de prestaties van gezondheidssystemen in gang wordt gezet; doordat nauwer met de WHO en de OESO wordt samengewerkt kan ook gebruik worden gemaakt van bestaande gegevens. |
11. |
Het CvdR dringt erop aan dat de lidstaten de huidige capaciteit om doorlopend en routinematig gezondheidsgegevens te verzamelen versterken en zo nodig uitbreiden; zo kan worden bijgedragen aan de kwaliteit van internationale gegevens van organisaties als de WHO en de OESO. |
12. |
Het CvdR wijst erop dat de prestaties van gezondheidsstelsels beoordeeld moeten worden aan de hand van overkoepelende en gemakkelijk toegankelijke indicatoren, zoals overlevingspercentages voor bepaalde ziekten of wachttijden, en kan zich vinden in een kader voor bepaalde gemeenschappelijke Europese criteria voor de beoordeling van de prestaties van gezondheidsstelsels, ter ondersteuning van het politieke debat en de prioriteitenbepaling in de lidstaten. |
13. |
Het CvdR is het ermee eens dat de toenemende mobiliteit van patiënten en gezondheidswerkers ertoe leidt dat de gezondheidsstelsels van de lidstaten elkaar steeds meer beïnvloeden. Daar waar in dit licht nauwer tussen gezondheidsstelsels wordt samengewerkt moet rekening worden gehouden met de kennis die op lokaal en regionaal exploitatieniveau voorhanden is. |
14. |
Gezondheidsstelsels waarin bevoegdheden aan het lokale en regionale niveau zijn overgedragen, worden gekenmerkt door goed opgeleide gezondheidswerkers die over goede vaardigheden beschikken en over goede mogelijkheden om deze verder te ontwikkelen, door goed beheer en door goede informatiestromen in het stelsel. |
15. |
Het CvdR wijst erop dat integratie van zorg gepaard dient te gaan met meer aandacht voor het betrekken van de patiënt bij en de kwaliteit van de behandeling. Het werk van het deskundigenpanel van de Commissie op dit en andere gebieden dient met de decentrale overheden besproken te worden, bijvoorbeeld in de vorm van openbare hoorzittingen over de bevindingen van het panel. |
16. |
Het CvdR erkent dat de gezondheidsstelsels veerkrachtig moeten zijn, zich aan veranderende omstandigheden moeten kunnen aanpassen en met beperkte middelen het hoofd moeten kunnen bieden aan grote uitdagingen. Deze eigenschappen dienen ontwikkeld te worden op basis van de lokale en regionale verantwoordelijkheid voor de gezondheid van burgers. |
17. |
NET als de Commissie onderkent het CvdR het belang van de gezondheidszorgbranche bij de aanpak van de sociale gevolgen van de economische crisis, maar het benadrukt dat besluiten die genomen worden om overkoepelende economische crises/problemen aan te pakken, op eventuele negatieve gevolgen voor de volksgezondheid getoetst moeten worden, zodat dergelijke gevolgen voorkomen kunnen worden. |
18. |
Het CvdR steunt het voorstel om een strategie voor sociale inclusie uit te werken, die ook een brede toegang tot betaalbare en kwaliteitsvolle gezondheidsdiensten omvat, teneinde de toenemende ongelijkheid op gezondheidsvlak in de lidstaten te bestrijden. |
Versterking van de doeltreffendheid van de gezondheidsstelsels
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,
19. |
steunt de werkzaamheden op EU-niveau met betrekking tot de patiëntveiligheid. Het dringt erop aan dat de werkzaamheden inzake de ervaringen van patiënten en het betrekken van patiënten, evenals de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel als cruciale terreinen een hogere prioriteit krijgen in toekomstige EU-initiatieven over gezondheid. |
20. |
Het CvdR wijst erop dat gezondheidsprestaties moeilijk te definiëren zijn en het daarom lastig is lidstaten met elkaar te vergelijken. Dit betekent niet dat het meten en vergelijken van de doeltreffendheid van gezondheidsstelsels irrelevant is. |
21. |
Vergelijkingen tussen lidstaten zouden alleen gemaakt moeten worden om lering te trekken en best practices uit te wisselen; dit biedt lidstaten de mogelijkheid om hun eigen ontwikkeling af te zetten tegen die van andere landen en zo de lat steeds hoger te leggen. |
22. |
Het CvdR erkent dat het op specifieke gebieden, waarop gegevens van internationale organisaties als de WHO en de OESO niet toereikend zijn, nodig kan zijn om een database op EU-niveau op te richten. |
Verbetering van de toegankelijkheid van de gezondheidszorg
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,
23. |
waardeert dat de Commissie in haar mededeling de beginselen van het Europees Sociaal Handvest herhaalt, waarbij de nadruk ligt op het belang van transparante criteria voor toegang tot medische behandeling en de verplichting voor de lidstaten om te beschikken over een adequaat gezondheidsstelsel dat geen delen van de bevolking uitsluit van het ontvangen van gezondheidsdiensten. |
24. |
Het CvdR is het ermee eens dat de toegang tot gezondheidzorg moeilijk te meten is. Indicatoren waarbij de eigen ervaringen van burgers worden meegenomen geven echter in een belangrijke mate aan wat burgers van de toegang tot gezondheidsdiensten vinden. |
25. |
Het CvdR is het ermee eens dat men zich bij het beoordelen van de toegang tot gezondheidsdiensten dient te richten op zowel het aandeel van de bevolking dat onder de gezondheidszorg valt als de omvang van deze gezondheidszorg, maar herinnert er wel aan dat verschillen in dekking en dekkingsomvang een afspiegeling vormen van uiteenlopende maatschappelijke keuzes op nationaal, regionaal en lokaal gebied. |
26. |
Het CvdR is het ermee eens dat beschikbaarheid een voorwaarde is voor de toegang tot gezondheidsdiensten en dit concept op zowel wachttijden, afstand als gezondheidswerkers betrekking heeft, maar wijst erop dat het onderbrengen van gespecialiseerde behandelingen op centrale plaatsen, met de daaruit voortvloeiende reisafstanden, noodzakelijk kan zijn om op bepaalde behandelingsgebieden voldoende expertise te behouden. Wel moet er te allen tijde op gelet worden dat ook inwoners van regio’s met demografische en geografische handicaps gebruik kunnen maken van dergelijke gespecialiseerde gezondheidsdiensten. |
27. |
Het CvdR herinnert eraan dat regio’s met geografische en demografische handicaps (grote bevolkingsspreiding, geringe bevolkingsdichtheid, uitgesproken vergrijzing, eiland- of berggebied) te kampen hebben met specifieke uitdagingen, die op gezondheidsgebied extra sterk tot uiting komen. |
28. |
Het erkent dat geïntegreerde zorgmodellen en e-gezondheidsoplossingen een deel van de oplossing voor de toegankelijkheidsproblemen in de gezondheidsstelsels van de lidstaten zijn. Dit kan met name het geval zijn in regio’s met geografische en demografische handicaps. |
29. |
In dit verband ontbreekt een verwijzing naar het feit dat de toegang tot gezondheidsdiensten vooral voor mensen met een handicap soms beperkt is. Het CvdR herinnert de Europese Commissie in het licht van artikel 9 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap aan haar toezegging [COM(2010) 636 final] om bij strategieën ter bestrijding van ongelijkheid op het gebied van gezondheid extra aandacht aan mensen met een handicap te schenken. |
30. |
Het is positief dat de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake patiëntenrechten bij grensoverschrijdende zorg tot meer aandacht voor de verantwoordelijkheid van de gezondheidsstelsels voor de toegang tot behandeling heeft geleid. |
31. |
Het CvdR is verheugd dat de Commissie zich erop toelegt dat gezondheidswerkers ook in de toekomst een belangrijke adviesrol krijgen, mogelijk in samenwerking met andere sectoren. Het herinnert eraan dat daarbij geput kan worden uit de ruime lokale en regionale ervaring met dergelijke samenwerking. |
32. |
Het CvdR steunt de uitwisseling van informatie ten behoeve van een betere toegang tot geneesmiddelen, maar wijst erop dat besluiten over de prijsstelling van geneesmiddelen en de vergoedingen voor patiënten worden ingegeven door maatschappelijke keuzes en nationale, regionale en lokale prioriteiten. Wel is het zo dat een grotere transparantie rond de prijsstelling van geneesmiddelen tot een doeltreffender gebruik van hulpbronnen zal leiden. |
33. |
Het CvdR neemt kennis van het voornemen van de Commissie om de planning van de lidstaten inzake gezondheidswerkers te blijven steunen, om op deze manier de uitdagingen rond de mobiliteit van gezondheidswerkers het hoofd te helpen bieden. |
34. |
Het CvdR is het ermee eens dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de richtlijn inzake patiëntenrechten bij grensoverschrijdende zorg naar behoren wordt omgezet. |
De veerkracht van de gezondheidsstelsels verbeteren
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,
35. |
neemt er nota van dat de Commissie in het kader van het Europees semester hervormingen van de gezondheidsstelsels van de lidstaten aanbeveelt. Het vestigt in dit verband de aandacht op artikel 168 van het Verdrag, waarin wordt bepaald dat het optreden van de EU op het gebied van gezondheid een aanvulling op het nationale beleid dient te vormen. |
36. |
Het CvdR is verheugd dat de Commissie de lidstaten ondersteuning biedt bij het hervormen van hun gezondheidsstelsels door middel van initiatieven inzake leren en uitwisseling van best practices met andere lidstaten en regio’s. |
37. |
Het CvdR wijst erop dat toereikende langetermijninvesteringen in gezondheidsstelsels op lange termijn goedkoper kunnen uitvallen dan conjunctuurafhankelijke financiële overwegingen die op de korte termijn zijn gericht. In de toekomst dient meer aandacht uit te gaan naar het in kaart brengen van de effecten van gezondheidsinvesteringen op zowel korte als langere termijn. |
38. |
Het CvdR erkent dat gezondheidsstelsels financieel bestendiger moeten zijn, maar wijst erop dat conjunctuurafhankelijke financiële overwegingen die op de korte termijn zijn gericht, noch gezondheid als op zichzelf staande waarde noch de veiligheid en participatie van patiënten of de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel mogen overschaduwen. |
39. |
Het CvdR spreekt zijn waardering en steun uit voor de werkzaamheden van de Commissie, die het concept „veerkracht” heeft onderverdeeld in zes factoren, die gezondheidsstelsels kunnen helpen hun bevolking toegankelijke en doeltreffende gezondheidsdiensten te bieden. |
40. |
Het CvdR kan zich erin vinden dat de Commissie een ambitieuze doelstelling voor het HTA-netwerk, dat met de richtlijn inzake patiëntenrechten bij grensoverschrijdende zorg is ingevoerd, voor ogen heeft. Dit netwerk zou inderdaad tot minder dubbel werk voor de regelgevers moeten leiden. |
41. |
De Commissie vindt dat de informatiestromen op patiëntniveau naar alle noodzakelijke zorgaanbieders geleid moeten worden. Het CvdR verzoekt haar de lidstaten bij te staan door het delen van kennis en het uitwisselen van best practices op het gebied van informatiestromen te ondersteunen. |
42. |
Het CvdR herinnert eraan dat op lokaal en regionaal niveau veel kennis over de gezondheidszorg vanuit het perspectief van de burger voorhanden is. Het is belangrijker om deze kennis actief te benutten dan het potentieel van een uitgebreid Europees consortium voor een onderzoeksinfrastructuur te verkennen. |
43. |
Het CvdR meent dat de potentiële synergie tussen gezondheidsdiensten in grensregio’s nog niet optimaal benut wordt, terwijl dit de toegankelijkheid van de gezondheidsstelsels en daarmee de patiënt ten goede zou komen. Het CvdR dringt er bij de overheden van de lidstaten op aan om samenwerkingsovereenkomsten op dit gebied te bevorderen. |
44. |
Het CvdR wijst erop dat ook op het gebied van onderzoeksinfrastructuur geprofiteerd kan worden van het feit dat in het kader van de intensievere samenwerking met de WHO en de OESO gebruikgemaakt zal kunnen worden van bestaande gegevens. |
Gedaan te Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/32 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Een macroregionale EU-strategie voor het Alpengebied
(2015/C 019/07)
|
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
1. |
verwelkomt de conclusies van de Europese Raad van december 2013 waarin de Commissie wordt verzocht om samen met de lidstaten vóór juni 2015 een EU-strategie voor het Alpengebied (EUSALP) uit te werken. |
2. |
De rol van de regio’s bij het uitstippelen en ten uitvoer leggen van genoemde strategie wordt hierdoor aanzienlijk versterkt. Voor het stimuleren van zijn verdere ontwikkeling dient Europa de eigen verscheidenheid te erkennen en te benutten in plaats van naar gelijktrekking van verschillen te streven. Met macroregionale strategieën kan er concreet toe worden bijgedragen dat recht wordt gedaan aan de geheel eigen kenmerken van de groei in verschillende gebieden, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke natuurlijke omstandigheden en eigenschappen van die gebieden. |
3. |
Het veelbelovende concept van de macroregionale strategie is een door de Europese Raad goedgekeurd en door het Europees Parlement ondersteund algeheel kader voor lidstaten en derde landen in één en hetzelfde geografische gebied, dat dient om aan gemeenschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden en de samenwerking voor economische, sociale en territoriale samenhang te versterken (1). |
4. |
Het CvdR verklaart zich bereid om de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van macroregionale strategieën te blijven ondersteunen, zoals het reeds heeft aangegeven in zijn advies over de toegevoegde waarde van macroregionale strategieën (2), en wijst erop dat deze toegevoegde waarde in politiek en strategisch opzicht nu al erkenning heeft gevonden (3). |
5. |
De EUSALP is na de EU-strategieën voor het Oostzeegebied, de Donauregio en de Adriatisch-Ionische Zee de vierde macroregionale strategie. Aangezien ook andere uitgestrekte gebieden in Europa met grote uitdagingen worden geconfronteerd, pleit het CvdR voor de uitwerking van nog meer macroregionale strategieën. |
6. |
In het kader van de EUSALP werken vijf lidstaten van de EU (Duitsland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk en Slovenië) en twee derde landen (Liechtenstein en Zwitserland) met elkaar samen om aldus een wezenlijke bijdrage aan de Europese integratie als geheel te leveren. De integratiekant van deze macroregionale strategie levert een belangrijke meerwaarde (4) op. |
7. |
Het zijn de alpiene regio’s zelf die het initiatief hebben genomen om zich als één samenhangend gebied strategisch te positioneren op EU-niveau. Vervolgens heeft de EUSALP zich in een waarachtig bottom-upproces verder ontwikkeld van de betrokken regio’s, via het niveau van de Alpenlanden, naar uiteindelijk het Europese niveau. |
8. |
Het is verheugend dat de Europese Commissie in overleg met de landen en regio’s van het Alpengebied in de stuurgroep van de EUSALP een speciaal actieplan voor de tenuitvoerlegging van de strategie aan het ontwikkelen is. |
9. |
Ook is het verheugend dat dankzij een breed opgezette openbare raadpleging over de tot nu toe geformuleerde prioriteiten van de EUSALP alle stakeholders en burgers de kans hebben gehad om deze prioriteiten te evalueren, andere aanvullende thema’s voor te stellen en uit te werken en belanghebbende partijen aan te wijzen voor het uitwerken van de doelstellingen en de meest geschikte instrumenten, waardoor het door alle decentrale overheden in het Alpengebied nagestreefde hoge ontwikkelings- en welvaartsniveau kan worden gerealiseerd. |
10. |
De grensoverschrijdende samenwerking in het Alpengebied kent al een lange traditie en er zijn sinds de jaren zeventig al allerlei samenwerkingsinstrumenten ontwikkeld, zoals ARGE-ALP, ALPE-ADRIA, de Alpenovereenkomst, het EU-programma voor het Alpengebied, bi- en multilaterale samenwerkingsstructuren zoals de „Euregio Alpes-Méditerranée” of de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking „Senza Confini” en „Euregio Tirol-Zuid-Tirol-Trentino”, alsmede verschillende maatschappelijke organisaties. |
11. |
De EUSALP gaat principieel uit van een bottom-upbenadering, waarbij de omvangrijke activiteiten in het kader van de in het Alpengebied reeds bestaande instrumenten voor grensoverschrijdende samenwerking worden overgenomen, zodat deze breed geschakeerde samenwerkingsverbanden binnen een overkoepelend raamwerk nog doelmatiger en effectiever kunnen functioneren. |
12. |
Macroregionale strategieën kunnen een essentiële meerwaarde leveren doordat hiermee gemeenschappelijke uitdagingen kunnen worden aangegaan via doelgerichte acties van belanghebbende partijen, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van passende financieringsinstrumenten, zoals publiek-private partnerschappen. |
13. |
De EUSALP zal gemeenschappelijke oplossingen bieden voor de uitdagingen waarvoor het Alpengebied zich ziet gesteld. Tot deze uitdagingen behoren het behoud van de kwaliteit van het bestaan, een hoog niveau van milieubescherming en een positieve economische ontwikkeling in deze huidige tijden van globalisering, klimaatverandering en demografische veranderingen. Bij dat laatste moet in de eerste plaats worden gedacht aan fundamentele structurele veranderingen op terreinen als landbouw en toerisme, de-industrialisering, de digitale kloof en de beperkte toegang tot diensten van algemeen belang in bepaalde streken. |
14. |
Referentiepunt van de strategie is het bergmassief van de Alpen. Dit gebergte maakt de kern uit van het Alpengebied, zoals ook vastgelegd t.a.v. het toepassingsgebied van de Alpenovereenkomst, maar daarnaast bestaat het ook uit een omliggend gebied met een aantal metropolen. Deze gebieden staan in nauwe wisselwerking met elkaar en worden verbonden door functionele betrekkingen die van invloed zijn op de economische, sociale en ecologische ontwikkeling. |
15. |
Het is duidelijk dat de berggebieden en het omliggende gebied met de steden vaak verschillende behoeften en prioriteiten hebben, zodat de dialoog op basis van gelijkwaardigheid tussen kern en periferie van de Alpen zal moeten worden versterkt, teneinde een evenwichtige behartiging van de belangen van de bewoners van beide gebieden te waarborgen. |
16. |
Het toepassingsgebied van de EUSALP zou op een flexibele wijze gehandhaafd moeten worden, met dien verstande dat de reikwijdte van de strategische samenwerking telkens wordt afgestemd op de specifieke behoeften per actieterrein, waarbij rekening wordt gehouden met de functionele betrekkingen tussen het kerngebied van de Alpen en het omliggende gebied. |
Doelstellingen en thema’s van de EUSALP
17. |
Het CvdR deelt de opvatting dat met de EUSALP een specifiek op het Alpengebied toegespitste bijdrage geleverd moet worden aan de tenuitvoerlegging van de op een slimme, duurzame en inclusieve groei gerichte Europa 2020-strategie, waardoor de economische, sociale en territoriale samenhang in Europa kan worden bevorderd. |
18. |
Verder zouden de strategische prioriteiten van de EUSALP zo moeten worden gekozen dat de belangen van de berggebieden in het hart van het Alpengebied op de voorgrond staan, terwijl die van de omringende regio’s en steden ook op adequate wijze in aanmerking worden genomen, opdat de onderlinge relaties tussen deze gebieden tot wederzijds voordeel strekken. |
19. |
Innovatieve benaderingen die op ontwikkeling gerichte onderdelen van de strategie trachten te verenigen met de eisen van milieubescherming, zijn naar de mening van het CvdR cruciaal voor het welslagen van de EUSALP. Alleen zo kan het Alpengebied als leefmilieu, economische ruimte en natuurgebied in het hart van Europa bewaard blijven en duurzaam worden benut. |
20. |
Het CvdR verwijst naar de resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2013 over een macroregionale strategie voor de Alpen (2013/2549 (RSP)). Het benadrukt ook dat de EUSALP en de Alpenovereenkomst inhoudelijk op elkaar dienen aan te sluiten. |
21. |
Het is belangrijk dat alle territoriale actoren als partners worden betrokken bij het uitstippelen en ten uitvoer leggen van de EUSALP. Het CvdR kan zich vinden in de invulling die tot nu toe door de EUSALP-stuurgroep, met inbreng op gelijke voet van de regio’s, landen en ook de Europese Commissie, is gegeven aan de volgende drie pijlers: „Waarborgen van duurzame groei en bevorderen van volledige werkgelegenheid, concurrentievermogen en innovatie door consolidering en diversifiëring van economische activiteiten ter versterking van de onderlinge solidariteit tussen berggebieden en stedelijke gebieden”, „Bevorderen van de ruimtelijke ontwikkeling met nadruk op milieuvriendelijke mobiliteit, intensievere universitaire samenwerking, ontwikkeling van de dienstverlening en transport- en communicatie-infrastructuurbeleid”, en „Bevorderen van duurzaam energiebeheer, natuurlijke en culturele hulpbronnen, milieubescherming, behoud van de biodiversiteit en natuurbehoud”. |
22. |
In het kader van de verdere geïntegreerde ontwikkeling van de inhoud van het actieplan verzoekt het CvdR bijzondere aandacht te schenken aan de volgende onderwerpen: stimulering van de werkgelegenheid; ontwikkeling van alpiene waardeketens, het toerisme en een macroregionaal netwerk van ondernemingen; verbetering van de diensten van algemeen belang en solidariteit van de bewoners van de diverse gebieden in de Alpen voor elkaar; bevordering van de netwerkvorming, waarbij een einde wordt gemaakt aan de digitale kloof in achtergestelde gebieden; versterking van intermodaliteit en interoperabiliteit in het vervoer (o.a. aansluiting van de lokale en regionale vervoersnetten op de grote Europese verkeersaders); bevordering van de overstap van goederenvervoer over de weg naar goederenvervoer per spoor; opvoering van de energie-efficiëntie en de duurzame productie van hernieuwbare energie (m.n. benutting van waterkracht); duurzame en efficiënte omgang met natuurlijke en culturele hulpbronnen; verdere ontwikkeling van het risicobeheer bij natuurrampen in het licht van de klimaatverandering, met speciale aandacht voor de bescherming van hydrogeologische structuur en het milieu. |
23. |
Naar verwachting zal het actieplan zorgen voor synergiën tussen de verschillende reeds bestaande programma’s en zich richten op een begrensd aantal prioriteiten, wat een concentratie van middelen mogelijk maakt. |
Multilevel governance
24. |
Het CvdR neemt met belangstelling kennis van het verslag van de Europese Commissie over het bestuur van macroregionale strategieën (5), maar stelt vast dat hierin onvoldoende aandacht wordt geschonken aan de rol van regio’s in de besluitvorming. |
25. |
De lokale en regionale overheden dragen er in belangrijke mate toe bij dat bij de tenuitvoerlegging van de EUSALP het door de burgers verlangde contact met de basis niet verloren gaat. Er moeten voorwaarden worden geschapen waaronder ook de lokale en regionale overheden de kans krijgen om vlaggenschipprojecten uit te voeren. |
26. |
Of de EUSALP al dan niet een succes wordt, hangt ervan af of regionale en lokale actoren, waartoe ook de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking behoren, politiek medeverantwoordelijk blijven in het proces van multilevel governance, en of het in het EU-recht vastgelegde subsidiariteitsbeginsel wordt nageleefd. Tegen deze achtergrond acht het CvdR het zinvol om ervoor te zorgen dat ook de sociale, economische en culturele actoren van de desbetreffende gebieden hierbij worden betrokken. |
27. |
Overeenkomstig het beginsel van multilevel governance zoals vastgelegd in het Handvest van het Comité van de Regio’s (6), moeten er in de strategie uitvoeringsbepalingen worden ontwikkeld die een met het nationale niveau evenwaardige participatie van de regio’s, in overeenstemming met hun bevoegdheden, waarborgen. |
28. |
De door het CvdR in juni 2014 opgerichte interregionale groep „Macroregio Alpen” heeft als taak, de Europese Commissie en de Alpenlanden via hun nationale contactpunten terzijde te staan bij het uitstippelen en verder ontwikkelen van een strategie voor de Alpen, ondersteuning te bieden bij het opstellen van het actieplan en het Alpengebied op regionaal, nationaal en Europees niveau scherper te profileren door benadrukking van de gemeenschappelijke identiteit van de gehele regio en daardoor het grote potentieel van de regio voor het voetlicht te brengen. |
29. |
Het verdient aanbeveling om het voorzitterschap van de EUSALP te laten rouleren onder de lidstaten en/of regio’s binnen de lidstaten, die geacht worden de grote lijnen van de strategie uit te zetten. Alle afzonderlijke lidstaten waarop de strategie voor het Alpengebied betrekking heeft, kunnen op een evenwichtige wijze, volgens een onderling overeengekomen rotatieschema, gedurende één jaar het roer overnemen zodat de betrokken landen en regio’s op evenwichtige wijze een stempel op het beleid kunnen drukken en het werk voor de toepassing van de EUSALP gelijkmatig wordt verdeeld. Een van de taken van het voorzitterschap zou het opzetten en organiseren van een strategieforum kunnen zijn. |
30. |
Het CvdR is er voorstander van dat de regio’s en lidstaten van de EUSALP, naar het voorbeeld van de Europese TEN-T-coördinatoren, de functie in het leven roepen van een coördinator voor de EUSALP, die tijdens zijn mandaat geen politieke functie uitoefent en geen uitvoerende macht heeft, maar die de Commissie en het voorzitterschap terzijde staat en het mogelijk maakt dat de strategie beter in het optreden van de Europese instellingen wordt geïntegreerd. |
31. |
De functie van coördinator voor de EUSALP zou bekleed moeten worden door iemand met ervaring op het gebied van interregionale en grensoverschrijdende samenwerking in het Alpengebied, iemand die afkomstig is uit een van de regio’s zelf. Dit is met name in het licht van de bottom-upaanpak van de strategie van beslissende betekenis. |
32. |
Als de leidinggevende politieke structuren over het geheel genomen evenwichtig worden opgezet, zou dit ervoor zorgen dat de belangen van landen en regio’s in gelijke mate in aanmerking worden genomen, zulks naast de verantwoordelijkheid die de Europese Commissie hier heeft. |
33. |
De Europese Commissie zou in de strategische leiding van de EUSALP een belangrijke rol moeten spelen, vooral omdat ze daardoor de coherentie met het beleid en de standpunten van de EU kan waarborgen en er zorg voor draagt dat het macroregionale concept bij acties van de EU, en met name in de Europese finacieringsprogramma’s en -instrumenten, de nodige aandacht krijgt. |
34. |
De governance van de tenuitvoerlegging van de strategische prioriteiten moet zich met het oog op een ruime spreiding van verantwoordelijkheden in de eerste plaats richten op afzonderlijke aandachtsgebieden binnen de „pijlers”, terwijl met name voor transversale kwesties, zoals de klimaatverandering, bijzondere organisatievormen moeten worden ontwikkeld. |
35. |
Zonder multilevel governance kunnen Europese strategieën en beleidsinitiatieven niet effectief in praktijk worden gebracht. Ook de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking zullen, binnen het eigen toepassingsgebied, als omzettingsinstrumenten bij de tenuitvoerlegging van de strategieën moeten worden ingezet. |
36. |
Het CvdR verwijst naar de resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2013 over een macroregionale strategie voor de Alpen (2013/2549 (RSP)). Ook benadrukt het dat bestaande grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden en netwerken een rol moeten spelen bij de tenuitvoerlegging van de EUSALP. |
37. |
Vanuit het besef dat tastbare resultaten voor de burger alleen bereikt kunnen worden met concrete projecten ter uitvoering van het EUSALP-actieplan, dringt het CvdR erop aan dat juridische en administratieve barrières die de omzetting in de praktijk belemmeren, uit de weg worden geruimd. |
38. |
Macroregionale strategieën vormen een geschikt kader om actoren uit het maatschappelijk middenveld bij de politieke besluitvorming te betrekken, waardoor een synergetische meerwaarde kan worden toegevoegd aan bestaande initiatieven en het gebruik van hulpbronnen kan worden geoptimaliseerd. Er zouden dan ook met maatschappelijke organisaties (beroepsorganisaties, Kamers van Koophandel, universiteiten, sociaaleconomische actoren van de betrokken gebieden e.d.) overeenkomsten en samenwerkingsprotocollen moeten worden gesloten: dan krijgt de hiervoor bedoelde betrokkenheid concreter gestalte en winnen de toegang tot en het gebruik van de beschikbare middelen aan efficiëntie. |
39. |
Het zou goed zijn om de Raad van Europa, en dan m.n. het Congres van lokale en regionale overheden, bij het macroregionale Alpenproces te betrekken, te meer daar twee van de landen die bij deze macroregionale strategie zijn aangesloten, Liechtenstein en Zwitserland, geen lid zijn van de EU, maar wel van de Raad van Europa. |
Financiering
40. |
Het is een verheugende zaak dat de verordening inzake gemeenschappelijke bepalingen en de Europese territoriale samenwerking het mogelijk maken om macroregionale prioriteiten via alle structuurfondsen te ondersteunen. De Europese Commissie wordt opgeroepen, vast te stellen hoe deze fondsen in overeenstemming met de partnerschapsovereenkomsten en de regionale operationele programma’s in het Alpengebied kunnen worden benut. |
41. |
De „driemaal nee”-regel (nee tegen nieuwe regelgeving, nee tegen nieuwe Europese instellingen, nee tegen extra middelen) heeft ertoe bijgedragen dat de financiële hulpmiddelen voor Europese territoriale samenwerking efficiënter zijn ingezet in de regio’s waar al een macroregionale strategie van toepassing is. Het CvdR wil wel het belang van een meer op de lange termijn gerichte financiering onderstrepen. Vooral de organisaties die de taak krijgen om de tenuitvoerlegging van de strategie te coördineren, hebben behoefte aan lange-termijnfinanciering. De betrokken lidstaten en hun lokale en regionale overheden moeten hier, binnen het kader van multilevel governance, meer verantwoordelijkheid nemen en voldoende middelen ter beschikking stellen voor de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategie voor het Alpengebied. |
42. |
Het CvdR herhaalt wat het in zijn adviezen over reeds bestaande macroregionale strategieën (7) naar voren heeft gebracht, nl. dat er tegelijkertijd ook een „driemaal ja” van toepassing dient te zijn (ja tegen meer onderlinge afstemming bij de benutting van beschikbare financiële hulpbronnen, ja tegen meer institutionele coördinatie, ja tegen nieuwe ideeën en projecten), en pleit ervoor om de lokale en regionale overheden effectief bij de coördinatie te betrekken. |
43. |
Het programma voor transnationale samenwerking „Alpenruimte 2014-2020” voorziet terecht in prioritaire steun voor innovatieve governancemodellen. |
44. |
Het CvdR verwacht ook van de EUSALP dat het de Europese, nationale, regionale en lokale fondsen beter op elkaar helpt afstemmen. Het roept vooral de Europese Commissie en haar diensten die met de operationele programma’s van de structuurfondsen en de investeringsfondsen van de EU en de programma’s voor rechtstreeks beheer zijn belast, ertoe op om, binnen de begrenzing van hun bevoegdheden, ervoor te zorgen dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de EUSALP in het kader van deze instrumenten en beleidsterreinen wordt gewaarborgd. |
Gedaan te Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) COM(2013) 468 final.
(2) CDR5074-2013_00_00_TRA_AC.
(3) Zie conclusies van de Raad van 22 oktober 2013 over de toegevoegde waarde van macroregionale strategieën.
(4) COM(2013) 468 final.
(5) COM(2014) 284 final.
(6) COR-2014-01728-00-00-RES-TRA.
(7) Bijv. advies CDR1272-2012_00_00_TRA_AC over de herziene strategie voor het Oostzeegebied.
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/36 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Informatie-, planning- en kaartverkoopdiensten voor multimodaal reizen
(2015/C 019/08)
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,
1. |
wijst erop dat een goed werkend EU-breed systeem met real time informatie voor bestuurders en reizigers en voor alle vervoerswijzen een belangrijk instrument is om één van de fundamentele vrijheden van de EU te verwezenlijken, namelijk het vrij verkeer van personen. Om een vrij personenverkeer te realiseren moeten niet alleen alle hindernissen worden weggenomen, maar moet het de burgers ook zo gemakkelijk mogelijk worden gemaakt. Daarom zou informatie over dienstregelingen en andere reisinformatie verplicht openbaar moeten worden gemaakt en zonder onderscheid voor alle burgers van de EU beschikbaar moeten zijn, in een vorm die door iedere burger zo eenvoudig en efficiënt mogelijk kan worden gebruikt. De EU en alle lidstaten zouden er daarbij voor moeten zorgen dat geen enkele openbaarvervoersmaatschappij in het kader van dit systeem wordt voorgetrokken ten koste van andere. Ook zouden alle reizigers en vervoerders zonder discriminatie toegang moeten krijgen tot dit systeem. Met het oog op dit bredere verband zouden Europese regels moeten worden vastgesteld die vervolgens moeten worden omgezet in nationale wetgeving. Dit zou niet alleen moeten gelden voor statische vervoersinformatie, zoals vaste dienstregelingen, maar ook voor dynamische informatie, zoals real time informatie over de exacte positie van een voertuig op een traject. De verplichting om gegevens te verzamelen over de real time positie van voertuigen voor het openbaar vervoer van personen zal er tevens voor zorgen dat meer gebruik wordt gemaakt van het ruimtesegment van Galileo. |
2. |
Het CvdR is ermee ingenomen dat de Europese Commissie aandacht besteedt aan de problematiek van multimodale vervoersinformatie en kaartverkoopdiensten (ticketing services) voor reizigers, en is van mening dat met dit werkdocument een eerste stap in de goede richting wordt gezet om het debat hierover voort te zetten, oplossingen te zoeken en over te gaan tot de uitvoering. |
3. |
Het CvdR is zich bewust van de complexiteit van het probleem en vindt het een goede zaak dat de Europese Commissie naast het openbaar vervoer ook het individueel vervoer in haar aanpak wenst mee te nemen. Wel is het van mening dat een verdere uitbreiding van het toepassingsgebied de volledigheid weliswaar ten goede komt, maar in de huidige fase de problematiek alleen maar ingewikkelder en daardoor nog moeilijker oplosbaar maakt. Het beveelt dan ook aan om stapsgewijs te werk te gaan en te beginnen met het openbaar personenvervoer, en pas in een later stadium het individueel vervoer toe te voegen aan wat dan een goed werkend systeem van openbaar en collectief vervoer moet zijn. Het tempo waarin de verschillende vormen van individueel vervoer in het openbaar vervoer worden geïntegreerd verschilt per regio, afhankelijk van het marktaandeel dat een bepaalde vervoerswijze in een gegeven regio vertegenwoordigt. |
4. |
Op de langere termijn zal ook goed moeten worden gekeken naar het individuele vervoer, waarvoor adequate juridisch-technische oplossingen moeten worden uitgewerkt. Daarom zal er een tijdschema voor de werkzaamheden moeten worden opgesteld, zodat de doeltreffendheid van de maatregelen op afdoende wijze kan worden gegarandeerd. |
5. |
In het werkdocument wordt goed duidelijk gemaakt dat de meest ingewikkelde fase als het gaat om de reisinformatie en kaartverkoop de zogenaamde „first/last mile” is, oftewel het vervoerstraject dat meestal onder de bevoegdheid van de lokale en regionale overheden valt. Het is dan ook van fundamenteel belang dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij zowel de uitvoerign als de monitoring van verschillende oplossingen, zodat de doeltreffende werking van het hele systeem gewaarborgd is. |
6. |
Het informatie- en kaartverkoopsysteem in het openbaar vervoer omvat meerdere stappen: 1. de juiste verbinding zoeken; 2. een plaats reserveren; 3. een kaartje kopen; 4. het kaartje afstempelen tijdens de reis. Voor ieder van deze stappen moeten dan ook oplossingen worden gevonden, met dien verstande dat de eerste stap (het zoeken van de juiste verbinding) fundamenteel is, en dat alle andere stappen hiervan afhangen. |
7. |
De meeste EU-lidstaten beschikken momenteel niet eens over een nationaal systeem dat alle dienstregelingen van het land omvat en waarmee in het hele land openbaarvervoersverbindingen kunnen worden gezocht en gereserveerd. Het CvdR acht het dan ook zaak dat dergelijke systemen in een eerste fase tot stand worden gebracht op het niveau van iedere lidstaat, omdat op nationaal niveau wetgeving kan worden aangenomen waarbij zowel openbare als particuliere vervoersmaatschappijen worden verplicht om de staat informatie over dienstregelingen te verstrekken. Iedere lidstaat zou een nationaal dienstregelingsysteem moeten invoeren („National Timetable Information System”), waarin alle regionale dienstregelingen van openbare en particuliere vervoersondernemingen moeten worden geïntegreerd. Dit systeem zou regelmatig en met name na een wijziging van de dienstregeling moeten worden geactualiseerd en bijgewerkt. Dit is een eerste essentiële stap om een EU-breed systeem tot stand te brengen. Ook zou iedere lidstaat moeten garanderen dat de informatie van het nationale systeem up-to-date is. Dankzij dit systeem moet het binnen een lidstaat mogelijk zijn om tickets volledig online te reserveren en te betalen. Dit betekent dat naast gegevens over dienstregelingen ook informatie over de tarieven van alle vervoersondernemingen moet worden gegeven. |
8. |
Om te zorgen voor een minimumniveau van informatie, nodig om de nagestreefde kwaliteit van het systeem te waarborgen, zal moeten worden uitgegaan van een raadpleging van betrokken partijen en van deskundigen uit de bedrijfstakken in kwestie, nadat er eerst een fase van testen en een proefprogramma is geweest. |
9. |
Aangezien de meeste informatie over dienstregelingen eerder op regionaal niveau dan op nationaal niveau wordt verzameld en verwerkt en er zelfs meerdere regionale informatiesystemen bestaan, zou het een goede zaak zijn deze systemen aan elkaar te koppelen, met name ook grensoverschrijdend. Het Comité van de Regio’s is ermee ingenomen dat informatie over multimodaal vervoer deel uitmaakt van de thematische doelstelling nr. 7 „Bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren”. Om een dergelijke interconnectie te realiseren, vooral grensoverschrijdend, moet echter worden gezorgd voor een betere coördinatie en concentratie van het instrument binnen en tussen de operationele programma’s van de Europese structuur- en investeringsfondsen. |
10. |
Om werkelijk vooruitgang te boeken op het vlak van multimodale reisinformatie en kaartverkoop is het absoluut van belang dat in het kader van de ESIF en met name in de relevante operationele programma’s, middelen worden uitgetrokken voor de concrete uitvoering van de systemen, en niet alleen voor onderzoek en ontwikkeling of andere daarmee verband houdende maatregelen. |
11. |
In dat verband wijst het CvdR erop dat een begin moet worden gemaakt met een oplossing van deze hele problematiek door enkele eenvoudige maar concrete ingrepen, zoals het harmoniseren van de in de EU gebruikte terminologie en symbolen en het samenstellen van „vaste” dienstregelingen voor ieder land, waarbij ervoor gezorgd moet worden dat hiervan wederzijds en grensoverschrijdend gebruik kan worden gemaakt. Wat de kaartverkoop betreft zou een referentiemodel voor de hele sector moeten worden gecreëerd dat de tekortkomingen en mogelijkheden van dit systeem zichtbaar maakt, en er zouden manieren moeten worden gezocht om de reserveringssystemen op grond van wederkerigheid open te stellen voor alle vervoerders en dienstverleners. |
12. |
Het CvdR wijst erop dat de moderne elektronische kaartverkoopsystemen gebruikmaken van oplaadbare chipkaarten die niet interoperabel zijn met de systemen die in de buurlanden worden gebruikt, waardoor nieuwe grenzen ontstaan en het grensoverschrijdend vervoer wordt bemoeilijkt. Het dringt dan ook aan op de ontwikkeling van een Europees kaartverkoopsysteem voor het openbaar vervoer, dat in alle lidstaten kan werken en dus ook voor grensoverschrijdende trajecten kan worden gebruikt. |
13. |
Het CvdR is van mening dat het niet realistisch is om op korte termijn verplichte normen uit te werken voor heel Europa, maar vindt wel dat werk moet worden gemaakt van de interoperabiliteit om ervoor te zorgen dat de verschillende systemen beter met elkaar communiceren. Het zou nuttig zijn om voor iedere interregionale en grensoverschrijdende verbinding een gemeenschappelijke specificatie vast te stellen, die in een eerste fase moet worden uitgetest. Op basis daarvan zou per grondgebied een „gemeenschappelijke technische specificatie” moeten worden gedefinieerd om ervoor te zorgen dat de bestaande of nieuw opgerichte systemen met elkaar kunnen communiceren. Daarbij zou er ook op moeten worden gelet dat de naleving van deze gemeenschappelijke technische specificatie geen discriminerend criterium bij overheidsopdrachten wordt. |
14. |
Wanneer verschillende informatiesystemen aan elkaar worden gekoppeld moet niet alleen worden uitgegaan van statische informatie die afkomstig is van dienstregelingen, maar moet ook gebruik worden gemaakt van de enorme informatiemogelijkheden die worden geboden door GNSS-systemen, met inbegrip van het Europese navigatiesysteem Galileo. Zo zou het mogelijk zijn om met behulp van systemen die louter statische gegevens verwerken, slimme systemen te creëren die reageren op de actuele verkeerssituatie en de capaciteit van de vervoerders. Niet alleen kunnen deze systemen reizigers real time-informatie verstrekken over de verkeerssituatie en alternatieve routes voorstellen, ook kunnen zij „just in time”-informatie geven aan aanbieders van collectief en individueel vervoer, zodat zij snel kunnen reageren. De aanpassing van de bestaande lokale en regionale systemen door het gebruik van dynamische vervoersinformatie, waarmee deze systemen er kwalitatief op vooruitgaan, zou de belangrijkste impuls moeten zijn voor de oprichting van onderling verbonden informatiesystemen. Om dynamische vervoersinformatie te verkrijgen zou het nuttig zijn gebruik te maken van het reeds opgebouwde Europese navigatiesysteem Galileo, dat in tegenstelling tot vergelijkbare systemen zelfs een gedifferentieerde kwaliteit van het locatiesignaal biedt. Deze informatie, die onmisbaar is voor een modern vervoersbeheer, kan niet alleen worden gebruikt door vervoersexploitanten, maar ook door de informatiesystemen voor multimodaal vervoer en door de nationale, lokale en regionale overheden. Deze laatste kunnen de aldus verkregen informatie in verschillende toepassingen gebruiken, ten behoeve van langetermijnplanningen (zoals dienstregelingen, trajecten, enz.), strategische beslissingen en crisisbeheer. |
15. |
Om een oplossing te vinden voor verschillende situaties, met name crisissituaties, en om aanbieders van openbaar vervoer — veelal lokale en regionale overheden — in staat te stellen snel te reageren, stelt het CvdR voor om de informatiesystemen voor multimodaal vervoer tevens te koppelen aan het Europees programma voor monitoring voor milieu en veiligheid (Copernicus, voorheen GMES). Dankzij verschillende toepassingen waarbij gebruik wordt gemaakt van deze twee informatiebronnen zouden niet alleen potentiële crisissituaties kunnen worden opgespoord, maar bijvoorbeeld ook de nodige maatregelen kunnen worden getroffen, niet alleen om alternatieve trajecten te zoeken, maar ook om de benodigde capaciteit van het vervangend vervoer vast te stellen en vervolgens iedere reiziger een alternatieve route voor te stellen. |
16. |
Om ervoor te zorgen dat reizigers volledig en actief gebruik kunnen maken van het multimodaal vervoersinformatiesysteem moeten zij in de voertuigen van het openbaar vervoer, in wachtruimtes, bij incheckbalies en opstapplaatsen toegang hebben tot zeer snelle internetverbindingen. Een constante en kwalitatief hoogwaardige dataverbinding is een van de absolute voorwaarden voor een intelligent systeem en om ervoor te zorgen dat reizigers kunnen profiteren van de voordelen van dynamische informatie over de actuele verkeerssituatie. |
17. |
Het CvdR wijst erop dat de Europese rechten van passagiers alleen van toepassing zijn op afzonderlijke vervoersovereenkomsten. Aangezien het voor veel grensoverschrijdende trajecten of multimodale reizen niet mogelijk is om doorlopende tickets te kopen, kunnen de passagiers niet terugvallen op de gebruikelijke passagiersrechten. Het CvdR dringt dan ook aan op de vaststelling van een Europese regeling voor de rechten van passagiers in het multimodaal vervoer. |
18. |
Systemen die informatie verstrekken over multimodaal vervoer zouden zo gebruikersvriendelijk mogelijk moeten zijn. Zij zouden tevens actuele cartografische en geografische informatie moeten bevatten. Bovendien zou het voor de gebruikers interessant zijn indien deze systemen gelinkt zouden zijn aan apps die lokale en regionale informatie bieden, zoals toeristische informatie over hotels en bezienswaardigheden, culturele evenementen enz. |
19. |
De interconnectie van de complexe multimodale vervoersinformatiesystemen met de GNSS-systemen, met name Galileo, cartografische en geografische gegevens, het Copernicus-programma en andere informatiebronnen, leidt tot vele toepassingen. Deze maken het mogelijk om vervoerstrajecten efficiënt te plannen, snel te reageren op eventuele vervoersbehoeften die zich voordoen, doeltreffende oplossingen te zoeken voor afwijkende en crisissituaties, de efficiëntie van het vervoer aanzienlijk te verbeteren — waardoor energiebesparingen kunnen worden gerealiseerd, de CO2-uitstoot aanzienlijk kan worden teruggedrongen en het milieu in het algemeen erop vooruitgaat — en de mobiliteit van de burgers te verbeteren, waardoor ook hun arbeidsmogelijkheden toenemen, enz. Maar bovenal ontstaat een volkomen nieuwe industriesector die zich bezighoudt met de verwerking van deze gegevens, het ontwerp en het beheer van de toepassingen en het gebruik van de resultaten, een sector die veel nieuwe banen zal opleveren. Deze nieuwe banen zullen in de meeste gevallen het voordeel hebben dat de werkzaamheden niet meer ter plaatste moeten worden verricht, zodat zij ook werkgelegenheid creëren in perifere en minder ontwikkelde regio’s. |
20. |
Het CvdR wijst erop dat er steeds meer mobiele applicaties voor multimodale reisplanning- en informatiediensten beschikbaar zijn, en dat deze vaak worden ontwikkeld door particuliere creatievelingen. Het dringt er bij de betrokken exploitanten en autoriteiten op aan om samen te werken en hun gegevens op openbronbasis beschikbaar te stellen. |
21. |
Aangezien de lokale en regionale overheden van essentieel belang zijn voor de totstandkoming van het hele systeem, wijst het CvdR er ten slotte op dat de volgende kwesties moeten worden opgelost willen de lokale en regionale overheden en daarvan afgeleide organen actiever kunnen deelnemen en als stuwende kracht van het hele proces kunnen dienstdoen:
|
Gedaan te Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/40 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Europa weer dicht bij de burger brengen: de behoefte aan meer en betere communicatie op lokaal niveau
(2015/C 019/09)
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S VAN DE EUROPESE UNIE,
Algemene beginselen
1. |
onderstreept dat het wantrouwen jegens de instellingen en de politiek in het algemeen, de toename van het aantal partijen die tegen de EU zijn tijdens de verkiezingen van 22—25 mei 2014 en de historisch lage opkomst bij die verkiezingen een nieuwe waarschuwing zijn en dat het hoog tijd is dat hieruit alle consequenties worden getrokken. |
2. |
De grote opgave, politiek gezien en vanuit het oogpunt van de democratie en het communicatiebeleid, is om de burgers weer met de Europese Unie te verzoenen en hun Europees engagement te vergroten. Alle bestuurslagen, van het Europese tot het (sub)nationale niveau, moeten daaraan meewerken. |
3. |
De Europese instellingen hebben de taak een nieuwe gezamenlijke communicatieaanpak voor het Europese project voor te stellen waarmee het maatschappelijk draagvlak voor de EU kan worden vergroot. In een gedecentraliseerd en creatief proces moeten ze samen een communicatieconcept uitwerken dat de volkeren in Europa met elkaar verbindt en de voordelen van de Europese Unie, haar identiteit, haar bestaansreden, haar waarden en de tastbare resultaten van haar beleid voor het dagelijks leven van de burger tot hun recht doet komen, en waarin geluisterd wordt naar de zorgen van de burger. |
4. |
Het CvdR wijst erop dat regio’s en steden op beproefde tradities van overleg en burgerdialoog en navenante expertise kunnen bogen, gebaseerd op met name participatiemechanismen die een grote troef vormen voor de institutionele communicatie van de EU. |
Het multilevel-governancebeginsel en het communicatiebeleid van de Europese Unie
5. |
Om de Europese Unie dichterbij de burger te brengen, moeten de voorwaarden worden gecreëerd voor een efficiënter besluitvormingsproces en een democratischere en transparantere dialoog tussen burgers en de lokale, regionale, nationale en Europese instellingen. |
6. |
Het CvdR is ingenomen met initiatieven die de voorwaarden voor burger- en democratische participatie op EU-niveau beogen te verbeteren, zoals het Europees burgerinitiatief, en betreurt de besnoeiingen in het budget voor het programma „Europa voor de burger” in het nieuwe meerjarig financieel kader. |
7. |
In navolging van zijn resolutie uitgebracht ter gelegenheid van zijn twintigjarig bestaan, en het Handvest voor multilevel governance in Europa dringt het erop aan dat het optreden van de Europese Unie nauwer aansluit bij de problemen van de burgers en daadwerkelijk meerwaarde heeft, in lijn met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. |
8. |
De lokale en regionale overheden moeten zijns inziens een grotere rol krijgen als centrale partners in de tenuitvoerlegging van een communicatiebeleid dat bruggen wil bouwen tussen de burgers en Europa. De CvdR-leden moeten in hun kiesdistrict samen met de regionale en lokale politieke vertegenwoordigers een centrale rol spelen in het bevorderen van het Europese eenwordingsproces en de standpunten van de lokale achterban verwoorden in het Europees institutioneel bestel. Vice versa moeten lokale en regionale overheden, vooral als zij verkozen zijn, hun burgers op de hoogte brengen van wat de EU op hun grondgebied doet. Dit vraagt om een actie om de burgers daar uitvoerig over in te lichten, volgens de regels die overigens al zijn vastgelegd voor de communicatie over de structuurfondsen. Om zich onverkort van die in twee richtingen gaande taak te kwijten, zouden lokale en regionale overheden idealiter bij lokale en Europese evenementen moeten worden betrokken. |
9. |
Versnippering en verveelvoudiging van de communicatiekanalen, prioriteiten, middelen en stijlen dienen te worden vermeden om de communicatiestrategieën en -activiteiten van de instellingen en organen van de Europese Unie beter te kunnen coördineren. |
10. |
Ook moet het brandingbeleid van de verschillende Europese instellingen op één lijn worden gebracht om het voor het publiek gemakkelijker te maken een totaalplaatje van het Europese project te krijgen. Het EU-jargon moet worden omgezet in een taal die begrijpelijk is voor de burger en worden aangevuld met overzichtelijk informatiemateriaal om bij te dragen tot een beter begrip van het institutionele bestel van de EU. |
11. |
De EU-instellingen moeten hun inspanningen voortzetten om hun communicatie- en participatiebeleid te professionaliseren en optimaal in te zetten. De communicatie moet zich richten op wat de burger bezighoudt en zich niet beperken tot campagnes van de instellingen die op de valreep voor de Europese verkiezingen worden gehouden. Wat het Europees Parlement met behulp van politieke partijen tijdens de campagne voor de Europese verkiezingen heeft gedaan, kan als voorbeeld dienen voor de dagelijkse communicatieactiviteiten van de EU. |
Het communicatieplan voor 2015-2019: „Europa weer dicht bij de burger brengen”
12. |
Het CvdR roept de Europese instellingen op zich gezamenlijk voor een „Communicatieplan voor 2015-2019: „Europa weer dicht bij de burger brengen” in te zetten in het vooruitzicht van de volgende Europese verkiezingen. Gebaseerd op strategische actiegebieden en gecoördineerde en decentrale communicatie-initiatieven moeten kwantificeerbare en meetbare doelstellingen voor het vergroten van het maatschappelijk draagvlak en het versterken van het publieke bewustzijn omtrent het Europese project worden vastgelegd. |
13. |
Afgestapt moet worden van de traditionele top-downbenadering waarin enkel op voorlichting wordt ingezet om Europa „aan de man te brengen”. Door een dialoog met en tussen burgers aan te zwengelen, kan de basis worden gelegd voor communicatie in de twee richtingen en terugkoppeling vanuit het lokale niveau. |
14. |
De opzet zou moeten zijn dat in mei 2019 een meerderheid van de mensen die in zgn. standaardenquêtes van de Eurobarometer naar hun mening worden gevraagd, aangeeft dat naar hun gevoel „zijn/haar mening meetelt in Europa”, dat hij/zij „de belangrijkste besluitvormingsprocessen en beleidsterreinen van de EU begrijpt”, dat hij/zij „goed geïnformeerd is over essentiële Europese vraagstukken” en dat hij/zij „een positief beeld heeft van de EU” (1). |
Het communicatieplan voor 2015-2019: „Europa weer dicht bij de burger brengen” — inhoud en vertoog
15. |
Het CvdR pleit ervoor dat communicatie door de EU inhoudelijk wordt afgestemd op de lokale culturele, sociale en economische randvoorwaarden, met aandacht voor specifieke nationale problemen, en acht het zinvoller en beter uitvoerbaar om de bestaande lokale, regionale en nationale publieke ruimte een Europese dimensie te geven dan om te trachten een uniforme Europese publieke ruimte te creëren. |
16. |
Communicatie zou moeten worden gericht en afgestemd op de behoeften en belangen van burgers, met name jongeren en het groeiende aandeel ouderen in de bevolking, maar ook inwoners van plattelandsgebieden en voorsteden. |
17. |
Jongeren vormen in alle regio’s een belangrijke doelgroep. Jongeren die actief hebben kunnen deelnemen aan EU-mobiliteitsprogramma’s, uitwisselingen tussen scholen, een studieverblijf in het buitenland of internationale uitwisselingen van jeugdbewegingen en partnerschappen tussen scholen zijn de ambassadeurs van de Europese Unie van morgen. Het CvdR dringt daarom erop aan dat zoveel mogelijk jongeren de kans krijgen om deel te nemen aan Europese programma’s en partnerschappen, bijv. via het programma Erasmus+, dat nog meer gepromoot zou moeten worden in de regio’s. |
18. |
Wil het communicatieplan voor 2015-2019 kans van slagen hebben, dan moeten er publicitaire instrumenten worden ontwikkeld om het publiek bij Europa te betrekken, enthousiast te maken en zich werkelijk Europeaan te laten voelen. Veel lokale en regionale overheden beschikken over sociale en internetplatforms die van groot nut kunnen zijn om de burger te bereiken en bij het Europees project te betrekken. |
19. |
Met factuele gegevens moet nadrukkelijk de draagwijdte en het effect van EU-maatregelen op het dagelijkse leven van de burger worden aangetoond. |
20. |
Meertaligheid is in dit verband belangrijk. Het zou daarom goed zijn als alle informatie in alle officiële talen van de EU beschikbaar is. |
21. |
De instellingen van de EU zouden informatie moeten geven als tegenwicht voor geruchten en onjuiste informatie waarvan het doel is Europa in diskrediet te brengen door een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Het CvdR roept politici op alle niveaus op om zich tegen Brussels-bashing te verzetten, vooral als nationale regeringen en politieke partijen zich daaraan te buiten gaan om redenen die verband houden met de binnenlandse politiek. Er zou moeten worden voortgegaan op de weg die wordt bewandeld door al die mannen en vrouwen die dagelijks aan de opbouw van Europa werken. Geprobeerd zou moeten worden om Europese aangelegenheden altijd op grond van objectieve en accurate informatie te bespreken. |
22. |
Het initiatief dat van start is gegaan om een nieuw „verhaal van Europa” te vertellen, verdient alle steun. Op deze manier kan een publiek debat in Europa over de historische, culturele, filosofische en sociologische fundamenten van het Europese integratieproces en de kosten van een „niet-Europa” worden aangezwengeld zonder dat dit van bovenaf is opgelegd of ter legitimering achteraf dient van EU-beleidsmaatregelen. |
23. |
Het CvdR onderstreept in dit verband het belang om op lokaal, regionaal en nationaal niveau innoverende bedrijfstakken, die een Europees karakter hebben, maar nog onvoldoende op waarde worden geschat en ook nog te weinig worden benut, zoals sport, in te zetten om uitgaande van een gemeenschappelijk verhaal en een pedagogische aanpak een stevige grondslag te leggen voor het „verhaal van Europa”. |
24. |
Dit „verhaal van Europa” zou met allerhande communicatiemiddelen (videoclips, stripverhalen, app’s voor mobiele apparaten enz.) die bijvoorbeeld het relaas van een gezin tegen de achtergrond van de belangrijke Europese gebeurtenissen vertellen, of met eurobiljetten waarop personen staan afgebeeld die kunnen worden vereenzelvigd met de waarden die de EU vertegenwoordigt, kracht kunnen worden bijgezet. Voor mensen uit de culturele sector en intellectuelen die aan dit nieuwe verhaal bijdragen, zouden fora moeten worden opgezet en de nodige randvoorwaarden moeten worden gecreëerd om de onderlinge verbindingen en de uitwisseling van ideeën e.d. te bevorderen. |
Organisatie van het communicatieplan voor 2015-2019: „Europa weer dicht bij de burger brengen” en rol van de communicatieverantwoordelijken
25. |
Het CvdR zou graag zien dat de Interinstitutionele Groep Voorlichting (IGV) elk kwartaal onder gezamenlijk voorzitterschap van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bijeenkomt om gemeenschappelijke strategische prioriteiten te formuleren, in praktijk te brengen en te evalueren op grond van een duidelijke opdracht, en om beter te kunnen inspelen op de communicatiebehoeften van de afzonderlijke instellingen. Het zou ook een beroep willen doen op de groep Voorlichting van de Raad om in de lidstaten structuren op te zetten waarmee de werkzaamheden van de voor EU-communicatie bevoegde nationale en subnationale instanties op elkaar kunnen worden afgestemd. |
26. |
Het Europees Parlement heeft bij de Europese verkiezingen van 2014 het belang aangetoond van een gecentraliseerde voorlichtingscampagne. Het CvdR, dat zich ruimschoots heeft ingezet voor deze campagne, wijst er niettemin op dat voor communicatieactiviteiten die heel Europa omspannen, de gedecentraliseerde samenwerking met regio’s en gemeenten, het maatschappelijk middenveld en de media zal moeten worden uitgebreid. Vermeldenswaard in dit verband is de herstructurering van het communicatiebeleid van de Commissie waarvan wordt verwacht dat de totstandbrenging van deze vorm van samenwerking erdoor zal worden geholpen. |
27. |
Het stelt voor dat de Europese instellingen binnen een tijdsbestek van vijf jaar 500 „burgerdialogen” organiseren, en wel over het hele grondgebied van Europa en zonder zich alleen op de grote steden te richten. De voorlichtingsbureaus van het Europees Parlement, de vertegenwoordigingen van de Commissie, het Comité van de Regio’s en de lokale en regionale overheden, die over de nodige middelen en expertise beschikken en de lokale situatie het beste kennen, dienen systematisch bij deze burgerbijeenkomsten te worden betrokken, die bij voorkeur op plaatsen met een symbolische betekenis moeten worden gehouden en gewijd moeten zijn aan een bepaald thema, zoals het EU-beleid voor een bepaalde sector of prangende kwesties die een gemeenschap of regio bezighouden. Regionale en lokale politici, met name de leden van het CvdR en het Europees Parlement, zou worden gevraagd om deze debatten te leiden en er een concreet vervolg aan te geven. Het zou een goede zaak zijn als dit initiatief werd gecoördineerd met Europe Direct, het door de Commissie opgezette netwerk van voorlichtingscentra dat in alle lidstaten gevestigd is en ervaring heeft met het geven van bekendheid aan het Europese project op lokaal en regionaal niveau. |
28. |
Wenselijk zou ook zijn dat jaarlijks wordt georganiseerd dat een Eurocommissaris telkens in één van de 277 regio’s van Europa een bezoek aflegt om te horen wat er onder de bevolking leeft en meer waardering voor het EU-beleid te kweken. |
29. |
De leden van het Europees Parlement en van het Comité van de Regio’s zouden in navolging van de ambtenaren van de Commissie jaarlijks aan het initiatief „Back to school” moeten deelnemen. |
30. |
Het CvdR is ingenomen met de communicatiecampagnes die de Commissie in de tweede helft van 2014 bij wijze van proef in zes EU-lidstaten heeft gelanceerd en die als campagnes van lokale aard en rechtstreeks gericht tot de burger, een bijkomende pijler zouden kunnen vormen van het EU-communicatieplan voor 2015-2019 om de bevolking bewust te maken van de concrete effecten van EU-beleid en -wetgeving. Die campagnes zouden moeten worden uitgebreid tot de andere EU-lidstaten. Belangrijk is ook dat de regio’s en steden erbij worden betrokken en dat er een interactief element aan wordt toegevoegd. |
31. |
Het CvdR roept de voorlichtingsdiensten van de instellingen in de lidstaten (vertegenwoordigingen van de Commissie, voorlichtingsbureaus van het Europees Parlement, de „Europe Direct”-informatiecentra en instanties die belast zijn met het beheer van de algemene uitvoering van Europese fondsen) op om nauwer samen te werken met de lokale en regionale overheden en hun nationale verenigingen en relevante informatie over de CvdR-werkzaamheden m.b.t. EU-wetgeving in het besluitvormingsproces te geven om het belang en het effect van EU-beleid op lokaal niveau beter over het voetlicht te brengen alsook activiteiten te promoten die bedoeld zijn om de twijfels en problemen van burgers te achterhalen en hun de kans te geven om duidelijk te maken wat hun zorgen baart. |
32. |
Het CvdR verzoekt de voorlichtingsdiensten in de lidstaten een inventaris van publieke en private initiatieven op het gebied van de participatie van burgers op te stellen. Doel is de boodschappen via deze initiatieven te verspreiden, zodat ze een interactiever karakter krijgen en een groter effect op lokaal niveau sorteren. In dit verband zou het wenselijk zijn om netwerken te vormen en als essentiële communicatie-instrumenten in het communicatieplan onder te brengen. |
33. |
De lokale en regionale overheden beschikken overigens vaak over eigen media met een grote verspreiding, die gebruikt zouden kunnen worden voor voorlichting over EU-aangelegenheden bezien vanuit een lokale context en voor het aanzwengelen van het debat daarover. De EU zou deze circa 1 00 000 lokale overheden gebruiksklaar en jargonvrij communicatiemateriaal ter beschikking kunnen stellen (artikelen voor informatieve tijdschriften, grafieken, videoclips enz.). De nationale verenigingen van de lokale en regionale overheden en de nationale delegaties van het CvdR vormen het aangewezen aanspreekpunt om toegang te krijgen tot deze doelgroep van subnationale overheden. |
34. |
De lokale overheden nemen een zeer groot deel van de tenuitvoerlegging van de Europese wetgeving voor hun rekening. Het is daarom van centraal belang dat een optimale participatie van deze overheden aan het Europese wetgevingsproces wordt gewaarborgd. Het jongste voorstel van de Commissie en het Europees Parlement om lokale overheden en hun verenigingen ertoe te verplichten om zich in het register van lobbyisten in te schrijven, beperkt hun participatiemogelijkheden echter aanzienlijk. Het CvdR dringt er daarom op aan om dit aspect van het voorstel te herbezien en de lokale overheden en hun verenigingen, net als de regionale overheden, vrij te stellen van een dergelijke registratieverplichting. |
35. |
Het CvdR roept de Commissie ook op strengere communicatievereisten op te leggen aan lokale en regionale overheden in Europa die Europese steun ontvangen (afmetingen van de borden, plaatsing, EU-logo op communicatiemiddelen enz.). In plaats van afkortingen als EFRO, Elfpo en ESF te gebruiken, waarvan de man in de straat geen idee heeft wat ze betekenen, zou het beter zijn om gewoon te vermelden „medegefinancierd door de Europese Unie”. De inspanningen van sommige regio’s om de communicatiemiddelen uit de diverse programma’s van de Europese structuur- en investeringsfondsen voor een efficiëntere campagnevoering samen te voegen, verdienen navolging. Tevens moet (via het portaal „europa.eu”) gestreefd worden naar synergie tussen de verschillende online projecten (2) van de Commissie, de lidstaten, het Europees Parlement en het CvdR, die alle gebruikmaken van interactieve kaarten om de door de EU gefinancierde projecten in een bepaalde regio of gemeente weer te geven. |
36. |
Tot slot dient meer en gerichter gebruikgemaakt te worden van digitale communicatiemiddelen en sociale media als centrale instrumenten van het communicatieplan voor 2015-2019. Het CvdR ziet met voldoening dat in verschillende lidstaten initiatieven worden ontplooid om innoverende methoden voor online participatie en het vergaren van bijdragen van burgers te ontwikkelen en onderstreept het enorme multiplicatorpotentieel van lokale en regionale beleidsmakers vanwege het grote aantal mensen dat zij via de sociale netwerken bereiken. |
Instrumenten en middelen van het communicatieplan voor 2019
37. |
Het CvdR is tegen besnoeiingen op de middelen voor het communicatiebeleid van de Europese instellingen voor de periode 2014-2020. |
38. |
Het pleit ervoor dat 20 % van het EU-budget voor het communicatiebeleid wordt gedecentraliseerd naar het nationale en lokale niveau, met name naar de „Europe Direct”-informatiecentra en de Europahuizen, zodat deze zich sterker kunnen profileren en een structurele samenwerking met lokale en regionale partners kunnen opbouwen en een groter publiek kunnen bereiken. |
39. |
Er moeten meer publiciteitscampagnes komen om meer waardering voor het optreden van de EU te creëren en meer inzicht te bieden in de manier waarop de besluitvorming tot stand komt. Daarnaast zouden er partnerschapsovereenkomsten, met volle eerbiediging van de redactionele onafhankelijkheid van genoemde media, moeten worden gesloten met vijfhonderd lokale gedrukte media en televisie- en radio-omroepen om debatten te organiseren en de schijnwerpers te richten op diegenen die in het dagelijkse leven aan de opbouw van de Europese Unie werken. De Europese instellingen zouden steun moeten geven aan de inspanningen van het CvdR om lokale en regionale journalisten te informeren door regelmatig activiteiten met hen te organiseren. |
40. |
Er dienen nieuwe modellen voor de cofinanciering van EU-communicatiestrategieën te worden ontwikkeld ter vervanging van het programma voor cobeheer dat in 2013 werd stopgezet. In die nieuwe structuur moet ruimte zijn voor directe partnerschappen met de lokale en regionale overheden in de lidstaten. De proefprojecten voor strategisch partnerschap die recentelijk zijn opgezet tussen vertegenwoordigingen van de Commissie en regionale overheden, zouden als model kunnen dienen en op grotere schaal kunnen worden toegepast, vooropgesteld dat beide partijen zich financieel engageren. |
41. |
Het CvdR stelt voor om 500 strategische partnerschappen te sluiten tussen vertegenwoordigingen van de Commissie en lokale en regionale overheden in het kader van het „Communicatieplan voor 2015-2019: Europa weer dicht bij de burger brengen”. |
42. |
Nuttig zijn tevens de structurele netwerken, zoals de EuroPCom-conferentie van het CvdR in Brussel die elk jaar meer dan 700 publieksvoorlichters trekt, en maatregelen ter versterking van de communicatiecapaciteit van de lokale, regionale en nationale autoriteiten. Om de publieksvoorlichters in de lidstaten te mobiliseren, te vormen en hen in hun taak te ondersteunen, zou ernaar gestreefd moeten worden dat er van nu tot 2019 ten minste 5 000 gemeenten en regio’s aangesloten worden bij het Friends of Europe-netwerk. |
43. |
De vertegenwoordigingen van de Commissie en het Europees Parlement in de lidstaten moeten worden aangemoedigd om op regionaal niveau, in Brussel en in Straatsburg, bijeenkomsten te organiseren met publieksvoorlichters en medewerkers van lokale en regionale overheidsdiensten. |
44. |
De effecten van het EU-communicatieplan voor 2015-2019 zouden moeten worden beoordeeld en er zouden meer regionale Eurobarometer-enquêtes moeten worden uitgevoerd om lokale en regionale gegevens te verzamelen. Voorts moet er een gemeenschappelijke methode worden ingevoerd om de effecten van voorlichting over de EU op lokaal niveau te meten, waarbij een beroep moet worden gedaan op de expertise van de lokale en regionale overheden en hun waarneming van de publieke opinie. |
Gedaan te Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) Standaard Eurobarometer 81 van juni 2014.
(2) Websites, portalen, gegevensbanken en andere online-instrumenten.
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/45 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Nabuurschap op de tweesprong: tenuitvoerlegging van het Europees nabuurschapsbeleid in 2013
(2015/C 019/10)
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
Voornaamste punten
1. |
onderstreept het belang van het Europese Nabuurschapsbeleid (ENB) als instrument in het kader van het buitenlandse beleid van de Europese Unie, dat zich richt op de landen ten zuiden en ten oosten van de EU en beoogt de betrekkingen van deze landen met de EU te versterken; |
2. |
wijst op het complexe en multidimensionale karakter van de betrekkingen met de ENB-landen evenals op het belang van multilevel governance, waaruit volgt dat de regionale en lokale dimensie van het ENB ondersteund dient te worden als aanvulling op de intergouvernementele samenwerking; |
3. |
doet daarom een beroep op de nieuwe hoge vertegenwoordiger om de lokale en regionale overheden van de EU-lidstaten en de ENB-landen bij de verdere uitwerking van het ENB te betrekken en nauw met hem samen te werken met het oog op de verbetering van de opzet en uitvoering ervan en de totstandbrenging van een groter maatschappelijk draagvlak voor dit beleid; |
4. |
benadrukt tevens dat in de acties meer flexibiliteit moet worden ingebouwd, en dat er behoefte is aan een geïndividualiseerde, „op maat gesneden’ aanpak ter ondersteuning van de democratisering en het doorvoeren van economische hervormingen in de verschillende begunstigde landen; |
5. |
benadrukt het belang van twee initiatieven, te weten het Oostelijk Partnerschap (OP) en de Unie voor het Middellandse Zeegebied (UMZ), die als regionale pijlers van het ENB niet alleen onderdeel uitmaken van het thematische beleid van de EU, maar ook van prioritair belang zijn voor het buitenlandbeleid van de afzonderlijke EU-lidstaten op centraal, regionaal en lokaal niveau; |
6. |
dringt bij de lokale en regionale overheden aan op een actievere deelname aan en nauwere betrokkenheid bij de uitvoering van het ENB. De beide door het Comité van de Regio’s opgerichte en naast elkaar opererende platforms voor dialoog en samenwerking — de Euro-mediterrane vergadering van lokale en regionale overheden (ARLEM) en de Conferentie van lokale en regionale overheden van het Oostelijk Partnerschap (CORLEAP) — moeten worden benut om deze dimensie van het ENB verder uit te bouwen, en wel door concrete samenwerking en een rechtstreekse dialoog op lokaal en regionaal bestuursniveau; |
7. |
heeft waardering voor de inspanningen van de Europese Commissie om het proces van hervorming van het politieke bestel en de economie te ondersteunen door het verlenen van adequate financiële en technische bijstand aan de ENB-landen, die er echter behoefte aan hebben dat de steunverlening nog verder wordt vereenvoudigd en gesystematiseerd. Uitbreiding van de steun die de EU aan haar nabuurlanden biedt, zou afhankelijk moeten worden gemaakt van de voortgang die wordt geboekt bij het doorvoeren van veranderingen in het politieke bestel, de mate van democratisering, het respect voor de rechtsstaat en de gelijkheid van mannen en vrouwen. Vorderingen op die gebieden zijn nog dringender geworden vanwege de tragische gebeurtenissen van de afgelopen tijd en moeten door de betrokken landen worden gemaakt met volledige inachtneming van de mensenrechten. Ook moeten deze landen al hun burgers die tot een religieuze of etnische minderheid behoren, volwaardig burgerschap verlenen; |
8. |
vestigt de aandacht op de cruciale rol van het regionale en lokale niveau bij het adequaat inschatten van de impact van steunprogramma’s en -instrumenten en bij het plannen, uitvoeren en monitoren hiervan, en dringt erop aan dat de regionale en lokale overheden gemakkelijker toegang krijgen tot financiering en dat de hiermee verbonden mechanismen en procedures worden vereenvoudigd: |
9. |
benadrukt dat er gestreefd moet worden naar sterke en democratische bestuursorganen op subnationaal niveau, en vraagt aandacht voor de kwestie van de lokale democratie in de partnerlanden en voor de problemen m.b.t. het functioneren van de decentrale overheden. Daarom dient geopteerd te worden voor een proces van decentralisatie, m.n. op fiscaal gebied, voor ondersteuning van initiatieven aan de basis en voor erkenning van de rol van de decentrale overheden bij het doorvoeren van de vereiste binnenlandse hervormingen; |
Inleidende opmerkingen
10. |
wijst erop dat het jaar 2013 zich kenmerkte door een proces van uiterst dynamische veranderingen in de landen die onder het Europese Nabuurschapsbeleid vallen. Het afgelopen jaar heeft het ENB, dat bedoeld is om speciale betrekkingen te ontwikkelen tussen de EU en afzonderlijke buurlanden ter verbetering van de veiligheid en welvaart en ter versterking van de nabuurschapsbetrekkingen, zijn doelstellingen gedeeltelijk weten te verwezenlijken, maar er is ook veel tegenslag geweest. Het ENB moet in zijn geheel worden getoetst aan de vraag of het in zijn huidige vorm nog wel voldoet; |
11. |
is ermee ingenomen dat in een aantal zuidelijke nabuurlanden zoals Tunesië en Marokko, en tot op zekere hoogte Egypte, meer vaart is gezet achter moeilijke democratische hervormingen. Een goede zaak is ook dat er in november 2013 associatieovereenkomsten (m.i.v. documenten over verdiepte en alomvattende vrijhandelsgebieden) met twee oostelijke buurlanden, Georgië en Moldavië, zijn goedgekeurd, en daarna, in 2014, ook met Oekraïne. De ondertekening van die overeenkomsten door Georgië en Moldavië was de kroon op een langdurig onderhandelingsproces, waarbij de basis is gelegd voor het opstellen van een agenda ter nakoming van de verplichtingen die met deze overeenkomsten zijn aangegaan; |
12. |
stelt echter vast dat 2013 ook een periode was van veel politieke onrust en sociaaleconomische crisissen in tal van ENB-landen. Bedreigingen voor de veiligheid op nationaal en regionaal niveau (zowel in de zuidelijke als in de oostelijke landen van het ENB) zijn in aantal toegenomen. Door de dramatische gebeurtenissen, de burgeroorlog in Syrië en de escalatie van het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft de uitdaging om een consequent Europees beleid voor meer stabiliteit met een krachtige lokale en regionale dimensie te voeren, nog aan belang gewonnen; |
13. |
dringt aan op adequate maatregelen om lokale overheden te helpen, de humanitaire crisis te overwinnen en vooral de vluchtelingenstromen die het gevolg zijn van het gebrek aan stabiliteit in veel ENB-landen — op dit moment vooral Syrië en Oekraïne — op te vangen. De migratiestromen in m.n. het Middellandse Zeegebied vragen om een omvattende lange-termijnaanpak, waarbij alle lidstaten van de EU incl. hun regionale en lokale overheden — dus niet alleen de lidstaten die hier vanwege hun geografische ligging mee worden geconfronteerd — een actieve rol moeten kunnen spelen. Landen, regio’s en lokale overheden die zich aan de buitengrenzen van de EU bevinden, zouden toereikende steun moeten krijgen om deze grenzen te bewaken en om te gaan met immigratiegerelateerde noodsituaties, o.a. op het gebied van de volksgezondheid; |
14. |
stelt vast dat er grote verschillen zijn tussen de ENB-landen als het gaat om hun plannen en politieke wil om de noodzakelijke politieke, sociale en economische hervormingen door te voeren. Initiatieven die in het kader van het ENB worden genomen, moeten dan ook worden afgestemd op de daadwerkelijke bereidheid van regeringen om adequate veranderingen tot stand te brengen en de betrekkingen met de EU te verdiepen, en op hun inzet voor de hervormingen en het creëren van een maatschappelijk draagvlak hiervoor. De rol van lokale en regionale overheden daarin is van doorslaggevend belang, maar deze zijn vaak afhankelijk van de nationale overheid. Dit neemt niet weg dat zij als belangrijke gesprekspartners moeten worden beschouwd; |
15. |
is het ermee eens dat opbouw van de democratie in de partnerlanden van essentieel belang is. Democratisering en decentralisering zijn noodzakelijk voor de sociaaleconomische ontwikkeling en van fundamenteel belang voor de transformatieprocessen in deze door de landen van het Oostelijk Partnerschap en het Middellandse Zeegebied bestreken regio. Het ENB is een voortreffelijk instrument om deze processen te ondersteunen, terwijl CORLEAP en ARLEM geschikte platforms zijn ter bevordering van partnerschap en transparantie tijdens het proces van democratisering en ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld; |
16. |
staat volledig achter de in de gemeenschappelijke mededeling geponeerde stelling dat het ENB een aantrekkelijk samenwerkingsinitiatief moet blijven dat inspeelt op de behoeften van de partnerlanden. De EU zal daadwerkelijk moeten fungeren als strategische partner van de ENB-landen en hen moeten steunen bij het bepalen van de economische ontwikkeling en het streven naar verbetering van de governance, waarbij ze tegelijkertijd hun soevereiniteit eerbiedigt; |
17. |
herinnert eraan dat uitzicht op een lidmaatschap van de Europese Unie tot de belangrijkste middelen van de EU behoort om partnerlanden tot hervormingen aan te zetten. Daarom moet dit instrument beslist op een adequate, transparante en realistische wijze worden ingezet en zal daarbij rekening moeten worden gehouden met de specifieke situatie per land; |
18. |
herinnert eraan dat de regionale en lokale overheden een sleutelrol spelen als het gaat om de bevordering en invulling van democratische processen. Ze zijn strategische partners bij het bevorderen van goed bestuur en het realiseren van positieve ontwikkelingen en leveren tevens een reële bijdrage aan het externe beleid van de EU; |
19. |
beklemtoont tegelijkertijd de noodzaak om na te gaan wat het ENB in de toekomst nog kan bereiken, waarbij ook wordt gekeken naar de rol van de regionale en lokale overheden en hun vertegenwoordigers op supranationaal niveau, iets wat ontbreekt in de mededeling waaraan dit advies is gewijd; |
Omvang, effectiviteit en meerlagigheid van de onderlinge betrekkingen
20. |
benadrukt dat het zin heeft om de bilaterale dimensie van het ENB aan te vullen met regionale en multilaterale samenwerkingsinitiatieven, gebaseerd op de invoering van mechanismen ter ondersteuning van de samenwerking tussen de EU en haar buurlanden en tussen landen onderling, waarbij in het kader van reeds bestaande initiatieven van de EU de mogelijkheden voor samenwerking tussen regio’s en netwerken van Europese regio’s die al dan niet tot de EU behoren, kunnen worden benut en uitgebouwd; |
21. |
stelt vast dat het Europees Nabuurschapsbeleid een interactief initiatief is en alleen effectief kan worden uitgevoerd als alle actoren op de verschillende bestuurlijke niveaus zich hiervoor inzetten en hieraan meewerken. Alleen dan hebben de ENB-landen die bereid zijn om interne hervormingen door te voeren, de mogelijkheid om een effectieve samenwerking aan te gaan met de Europese Unie en kunnen ze bij de EU rekenen op politieke ondersteuning, uitgebreide handelsovereenkomsten, initiatieven die gericht zijn op liberalisering van het visumregime en ook technische en financiële steun; |
22. |
merkt op dat de onderscheiden wijze waarop hervormingen in de buurlanden worden doorgevoerd, de uiteenlopende mate waarin gestreefd wordt naar intensivering van de betrekkingen met de EU, en ook de geheel verschillende uitdagingen waarmee de afzonderlijke ENB-landen de laatste tijd worden geconfronteerd, de EU duidelijk hebben gemaakt dat er behoefte is aan een geïndividualiseerde, „op maat gesneden’ aanpak van het ENB, niet alleen geografisch (verschil tussen zuidelijke en oostelijke dimensie), maar vooral ook m.b.t. de verwachtingen en mogelijkheden van specifieke partnerlanden en de opgaven waarvoor ze zich gesteld zien; |
23. |
is het eens met de visie dat de EU zal moeten investeren in sectorale, thematisch gestructureerde financiële instrumenten. Een dergelijke aanpak betekent een stimulans om op grotere schaal goede praktijken uit te wisselen en ontwikkelingsstrategieën uit te stippelen op een aantal politiek prioritaire gebieden, zoals hervorming van het openbaar bestuur, fiscale decentralisatie en territoriale samenwerking; |
24. |
wil erop wijzen hoe belangrijk het is dat steun wordt gegeven aan de inspanningen om in de partnerlanden de democratie te verdiepen en politieke hervormingen door te voeren. Een nabuurschapsbeleid zoals dat in regio’s en door regio’s ten uitvoer wordt gebracht, kan zonder twijfel een adequaat middel zijn om de fundamentele waarden van de EU te promoten, zoals respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en rechtsstaat en naleving van de mensenrechten, waaronder die van minderheden; |
25. |
dringt erop aan om bijzondere aandacht te schenken aan het belang en de voordelen van betrokkenheid van de decentrale overheden bij concrete samenwerkingsprojecten van de EU en ENB-landen. Of de nagestreefde doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt, hangt immers voor een groot deel af van de mate van regionale ontwikkeling en de mogelijkheden van afzonderlijke landen om op centraal, regionaal en lokaal niveau een effectief bestuur op te zetten; |
26. |
dringt er bij de Europese Commissie en de lidstaten op aan om ter ondersteuning van politieke en economische veranderingen in de partnerlanden en ter bevordering van een doeltreffende samenwerking op alle bestuurlijke niveaus rekening te houden met de aanbevelingen en ervaring van zijn leden; |
27. |
wijst erop dat ook het multilevel karakter van het door de landen gevoerde buitenlandse beleid niet zonder belang is. De fundamentele uitdaging hier is het realiseren van synergie tussen de nationale en subnationale dimensies van het buitenlandse beleid van de verschillende landen. In dit verband zijn CORLEAP en ARLEM ideale fora voor het in kaart brengen van behoeften en het uitwisselen van ervaringen; |
Effectiviteit van de maatregelen en coördinatie van de samenwerking op de verschillende bestuurlijke niveaus
28. |
wil erop wijzen dat de regionale en lokale overheden dankzij hun internationale contacten en actieve rol in de economie een van de fundamentele doelstellingen van de Europese integratie realiseren, nl.: het stimuleren van de sociaaleconomische ontwikkeling. Met het oog hierop dienen de regionale en lokale overheden deel te nemen aan het hele proces van planning, uitvoering, monitoring en evaluatie van het ENB, en dan met name op die terreinen die direct onder hun bevoegdheden vallen en waarop ze de nodige ervaring hebben; |
29. |
geeft er zich rekenschap van dat ontwikkeling van de institutionele en administratieve capaciteit van fundamentele betekenis is voor de meeste ENB-landen. Dit onderdeel van het beleid is met name voor de lokale en regionale overheden van wezenlijk belang. Het CvdR en deze overheden zullen dan ook een actieve rol moeten spelen bij het opstellen en uitvoeren van de „alomvattende programma’s voor institutionele opbouw’ (CIB), waartoe de Europese Commissie en de lidstaten het initiatief hebben genomen, teneinde de institutionele en administratieve capaciteit van de landen van het Oostelijk Partnerschap te versterken; |
30. |
dringt erop aan dat de lokale en regionale overheden deelnemen aan de voorbereiding en uitvoering van partnerschapsovereenkomsten, strategische documenten en actieplannen die door de EU en de partnerlanden zijn overeengekomen; |
31. |
benadrukt het belang van goed gecoördineerde initiatieven aan de basis en ondersteuning van de samenwerking tussen de lokale en regionale overheden in de ENB-landen en de EU, wat positief zal bijdragen tot het ontwikkelen van structuren voor lokale democratie en het maatschappelijk middenveld; |
32. |
acht het juist dat steun wordt gegeven aan initiatieven die in de praktijk onder de verantwoording van steden en regio’s in de ENB-landen vallen en die door overheden op het laagste niveau ten uitvoer kunnen worden gebracht; daarbij valt o.a. te denken aan stedenbanden en samenwerking van grensoverschrijdende, culturele of economische aard; |
33. |
is van mening dat democratische hervormingen van het bestuur op centraal niveau moeten worden aangevuld met acties op regionaal en lokaal niveau. Dat is van cruciale betekenis voor de versterking van de institutionele capaciteit en de totstandkoming van overeenkomsten met de EU, i.c. partnerschapsakkoorden, alsmede voor het instellen van diepgaande en uitgebreide vrijhandelszones; |
34. |
beklemtoont dat regionale ontwikkeling in de partnerlanden een belangrijke doelstelling van de EU-fondsen dient te zijn. Er zullen duidelijke criteria voor de besteding ervan moeten worden opgesteld en een en ander zal gebaseerd moeten zijn op goed voorbereide en onderling overeengekomen strategieën voor regionale ontwikkeling en op concrete doelstellingen en resultaten. De lokale en regionale overheden en ook het maatschappelijk middenveld zullen adequaat vertegenwoordigd moeten zijn in de organen die toezicht houden op de besteding van de middelen; |
35. |
dringt voor beide dimensies van het ENB aan op adequate mechanismen die aanzetten tot een rechtstreekse dialoog, tot uitwisseling van informatie en tot overdracht van knowhow naar het regionale en lokale niveau in de ENB-landen (bijv. naar het model van de reeds in gebruik zijnde Local Administration Facility); |
36. |
zou graag zien dat er door de lokale en regionale overheden in de EU en hun tegenhangers in de ENB-landen doeltreffender gebruik wordt gemaakt van steuninstrumenten als Twinning en TAIEX, met als doel om de ENB-landen bij te staan bij het opzetten van efficiënte en moderne administratieve structuren, eventueel d.m.v. een nauwe samenwerking tussen administratieve organen, met name in de vorm van detachering van ambtenaren die voor een overheidsdienst in een lidstaat werken, bij een overheidsdienst in een ENB-land. Ook zouden de regio’s in de Europese Unie meer kunnen doen voor potentiële deelnemers aan EU-programma’s voor de periode 2014-2020 die op derde landen zijn gericht, zoals IPA II (instrument voor pretoetredingssteun) en het onderdeel Internationale betrekkingen in Horizon 2020 en EU-programma’s waaraan lidstaten en derde landen deelnemen, zoals het geval was met het programma ENPI CBC MED in de periode 2007-2013, dat in de periode 2014-2020 wordt voortgezet onder de naam ENI CBC MED en grensoverschrijdende samenwerking blijft financieren; |
Versterking van de rol van het Comité van de Regio’s
37. |
is ervan overtuigd dat vergroting van de rol die het CvdR speelt in de zog. thematische platforms de lokale en regionale overheden de kans biedt om adequater op te treden en hun acties op een kwalitatief hoger niveau te tillen. Het CvdR speelt hier immers een belangrijke rol, omdat het de besluiten van CORLEAP en ARLEM aanvult en ondersteunt; |
38. |
verbindt zich ertoe om de Commissie en haar diensten van advies te dienen bij de uitwerking van de criteria voor financiële bijstand van de EU en bij de vaststelling van de procedures die moeten worden doorlopen om die steun aan te vragen; doel is ervoor te zorgen dat de steun toegankelijk en nuttig is voor de lokale en regionale overheden van de ENB-landen. Dergelijke criteria moeten echter onverlet laten dat de lokale overheden van de ENB-landen een grotere verantwoordelijkheid op zich moeten nemen op het gebied van organisatie en resultaten; |
Adequate communicatie, informatievoorziening en uitwisseling van ervaringen
39. |
is van mening dat de inspanningen die de EU verricht om duurzame politieke en administratieve structuren van de grond te krijgen, zich ook moeten richten op opleidingsprogramma’s (in de vorm van contactonderwijs of afstandsonderwijs) voor vertegenwoordigers van lokale en regionale administratieve organen. Deze opleidingen zijn bedoeld om de beroepskwalificaties en de vaardigheden op een hoger peil te brengen en de steunmiddelen effectiever te laten benutten; |
40. |
wijst op de projecten die het momenteel al in uitvoering heeft om de overdracht van bevoegdheden in de ENB-landen op de voet te volgen en te beoordelen. Deze instrumenten, m.i.v. een online platform, zouden in de toekomst niet alleen als een bron van informatie kunnen worden gebruikt, maar ook als basis voor het uitwerken van nieuwe prioriteiten en het aanpassen van bestaande prioriteiten; |
41. |
is van mening dat de informatie over de ter beschikking staande steunprogramma’s en de procedures voor het aanvragen van EU-subsidies alle betrokken partijen in de ENB-landen zal moeten bereiken. Van hun kant dienen de regionale en lokale overheden de bevoegde nationale en supranationale instanties op de hoogte te brengen van hun behoefte aan scholing en andere maatregelen ter ondersteuning van „good governance” op lokaal en regionaal niveau. Een effectieve communicatie en dialoog dient de hoeksteen te zijn van het Europese Nabuurschapsbeleid; |
42. |
beveelt aan om een onlinehandboek op te stellen dat betrekking heeft op de partnerlanden en op de financiële instrumenten waar de lokale en regionale overheden een beroep op kunnen doen, zulks naar het voorbeeld van de reeds bestaande webpagina over regionaal beleid: „Inforegio”. Aldus zouden de lokale en regionale overheden, zowel in de EU als in de partnerlanden, de beschikking krijgen over overzichtelijke en actuele informatie; |
43. |
doet ten slotte een beroep op de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om in alle vertegenwoordigingen van de EU in ENB-landen „contactpersonen” aan te stellen, die aan de ene kant voor de territoriale organisaties en subnationale overheden in de gastlanden fungeren als informatiepunt m.b.t. de geplande en reeds bestaande initiatieven op decentraal niveau, en die aan de andere kant informatie van het CvdR doorgeven aan de betrokkenen in de ENB-landen. |
Gedaan te Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/50 |
Advies van het Comité van de Regio’s — EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering
(2015/C 019/11)
|
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
Regionaal en lokaal belang
1. |
merkt op dat herstructureringen en structurele veranderingen in het algemeen worden beschouwd als deel uitmakend van de natuurlijke economische ontwikkeling. |
2. |
De gevolgen van de herstructureringen zijn sterk voelbaar op regionaal niveau en kunnen effect hebben op de structurele ontwikkeling en het concurrentievermogen van de regio op middellange en lange termijn. Daarom zijn regionale benaderingen nodig (gedecentraliseerd beleid aangepast aan de lokale behoeften en ten uitvoer gelegd samen met de voornaamste belanghebbenden) (1). |
3. |
De minder ontwikkelde regio’s, waar de industrie meestal minder concurrerend en innovatief is en de werkloosheid meestal hoog, worden extra hard getroffen door herstructureringen. Dit soort regio’s verdient dan ook speciale aandacht. |
Een benadering die de voornaamste partners bijeenbrengt
4. |
Tot tevredenheid van het CvdR wordt in het kwaliteitskader erkend dat alle belanghebbenden, waaronder de regionale overheden, verantwoordelijkheid dragen. Het wijst er op dat de hier besproken problematiek overigens ook de lokale overheden aangaat, en dan in het bijzonder de grote steden waar zich de grootste concentraties werkgevers bevinden en die een doorslaggevende rol spelen bij het bepalen van de economische situatie van kleinere stedelijke agglomeraties in de eigen regio. |
5. |
Gedeeld beheer is een absolute voorwaarde willen de voorgestelde werkwijzen kans van slagen hebben. De EU dient het nodige te doen om partnerschappen tussen de voornaamste actoren aan te moedigen. Ook essentieel is de coördinerende rol van de nationale overheid en de regionale en lokale overheden, aangezien werkgevers en werknemers vaak verschillend denken over herstructureringsprocessen. |
Verband met de Europa 2020-doelstellingen
6. |
Om de Europa 2020-strategie succesvol te kunnen omzetten in het huidige sociaaleconomische klimaat moet de nadruk liggen op bevordering van de werkgelegenheid (creëren en behouden van banen). |
Nadruk op het anticiperen op veranderingen (interne markt/vereiste vaardigheden)
7. |
Het CvdR hecht groot belang aan het anticiperen op veranderingen en het vermogen van alle belanghebbenden zich aan te passen. In dit verband zijn drie aspecten belangrijk:
|
Rol van de EU
8. |
Het CvdR is te spreken over de huidige initiatieven van de Commissie, zoals het Europees Waarnemingscentrum voor Verandering (EMCC) en het Europees monitoringinstrument voor herstructureringen (ERM) (2), en dringt aan op verdere versterking daarvan, met bijvoorbeeld op maat gesneden advies voor lokale en regionale overheden in specifieke situaties. |
9. |
Een positieve ontwikkeling is ook dat de stichting Eurofound zich in haar onderzoeksactiviteiten meer is gaan richten op de gevolgen van herstructureringen op regionaal niveau en de afgelopen jaren doeltreffende stappen heeft gezet om iets te doen aan de gebrekkige gegevensstand op dit terrein. |
10. |
Het CvdR vindt het een goede zaak dat de Europese Commissie in haar mededeling een overzicht geeft van goede praktijken en dat ze voorstelt om deze op vrijwillige basis in te voeren. Het beveelt in deze samenhang aan dat de Commissie gevolg geeft aan het verzoek van het Europees Parlement en het Comité van de Regio’s (3) om het wetgevingskader inzake voorlichting en raadpleging van werknemers met het oog op de voorbereiding en het beheer van herstructureringen te herzien, temeer daar de Commissie in onderhavige mededeling zelf op de tekortkomingen van dit kader wijst. |
11. |
Het stelt voor dat de Commissie bij de evaluatie van de tenuitvoerlegging van het kwaliteitskader samenwerkt met alle belanghebbenden en daarbij ook rekening houdt met reeds bestaande procedures en overeenkomsten tussen partners in de afzonderlijke lidstaten. |
Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel
12. |
Het pakket aanbevelingen en goede praktijken dat de Commissie als kwaliteitskader voorstelt, en ten aanzien waarvan ze aanbeveelt dat ze op vrijwillige basis worden overgenomen, verwijst naar geen enkele specifieke rechtsgrondslag in de verdragen en vormt een sui generis-rechtsmiddel dat in de Verdragen ook niet expliciet is opgenomen. Met deze handelwijze van de Commissie is het voor het Europees Parlement niet mogelijk om zich hierover op nuttige wijze uit te spreken. Dat neemt niet weg dat het Commissievoorstel past binnen het kader van de gedeelde bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten op het gebied van het sociaal beleid zoals die in de artikelen 151 en 153 VWEU zijn omschreven en dat de uitwisseling van ervaringen en voorbeelden van succesvolle praktijken op EU-niveau een duidelijke meerwaarde heeft. Het voorstel voldoet dan ook aan de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. |
II. BELEIDSAANBEVELINGEN
De rol van lokale en regionale overheden bij anticipatie op veranderingen
In kaart brengen van banen en vereiste vaardigheden
13. |
Het CvdR wijst op de grote rol die lokale en regionale overheden spelen bij het voorspellen van de in de toekomst vereiste vaardigheden en bij het afstemmen van vaardigheden op de arbeidsmarktbehoeften (4) m.b.v. met name onderwijs- en opleidingsmaatregelen voor jonge ondernemers. De lidstaten dienen zich hiervan bewust te zijn en de lokale en regionale overheden de juiste middelen te verstrekken om de overgang van school naar werk voor jongeren te vergemakkelijken. Het zijn immers met name de plaatselijke overheden die vaak diensten verlenen op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid (5). |
Bevordering van mobiliteit
14. |
Het CvdR herhaalt dat zaken als beroepsmobiliteit en afstemming van vraag en aanbod op de lokale arbeidsmarkt van doorslaggevend belang zijn voor de effectiviteit van herstructureringen. De mobiliteit van werknemers moet worden bevorderd met individuele arbeidsbemiddeling, werkstages en cursussen, zodat ze hun vaardigheden op de behoeften van de lokale arbeidsmarkt kunnen afstemmen (6). Dit geldt met name voor groepen die te kampen hebben met langdurige werkloosheid (jongeren, laaggeschoolden, ouderen, immigranten en gehandicapten). |
15. |
Voor grensregio’s is het van groot belang dat arbeidsmobiliteit een feit wordt door het voor werknemers eenvoudiger te maken naar een ander land te verhuizen, door belemmeringen op het gebied van arbeidswetgeving en sociale zekerheid en fiscale belemmeringen uit de weg te ruimen en de mogelijkheid te scheppen aanspraken op werkloosheidsuitkeringen en pensioen naar een ander land mee te nemen (7). De lokale en regionale overheden kunnen o.m. een belangrijke rol spelen bij de advisering van forensen m.b.v. de Eures-diensten of bestaande grensoverschrijdende structuren (8). |
16. |
De decentrale overheden worden aangemoedigd om meer samen te werken bij het uitwisselen van informatie betreffende het aanbod op een bepaalde lokale of regionale arbeidsmarkt. Gezamenlijke acties ter verbetering van de mobiliteit van individuen en de uitwisseling van informatie over arbeidsmarkten zou de werkgelegenheid in beroepen waar vraag naar is en waarvoor op een bepaalde lokale of regionale arbeidsmarkt geen opleidingen worden geboden, kunnen verbeteren. |
Bevordering van regionale economische aanpassing
17. |
Het CvdR is ingenomen met de in januari dit jaar verschenen mededeling van de Europese Commissie getiteld „Voor een heropleving van de Europese industrie” (COM(2014) 14). Het roept de Commissie op concrete maatregelen te nemen voor anticipatie op veranderingen en beheer van herstructureringen ter ondersteuning van het Europese industriebeleid in brede zin. Die veranderingen drukken ook hun stempel op de industrie in de regio’s en steden. Bij debatten over structurele veranderingen mag de rol van het regionale en het industriebeleid in de anticipatie op deze veranderingen dus niet worden veronachtzaamd. |
18. |
Voor de lokale en regionale overheden is een grote rol weggelegd bij de benutting van de EU-structuurfondsen, zoals ESF en EFRO, en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering om hoogwaardige banenschepping en inclusieve transities te bevorderen in regio’s waar dat nodig is. Met het oog op de duurzaamheid van de financiering is het belangrijk ervoor te zorgen dat de middelen voor maatregelen voor anticipatie op veranderingen en beheer van herstructureringen uit verschillende bronnen komen. |
19. |
Onderzoeks- en innovatiestrategieën voor slimme specialisatie (RIS3) zijn een belangrijke katalysator voor de door de regio’s geprioriteerde veranderingen. Door hun aard vormen deze strategieën vooral een op economische veranderingen gericht proces dat regio’s helpt om de beste expertise op het gebied van innovatie en de beste samenwerkingspartners aan te trekken. Europese samenwerking maakt nadrukkelijk deel uit van deze RIS3-processen en voegt met het oog op de verwezenlijking van structurele veranderingen een aanzienlijke meerwaarde toe. |
De rol van lokale en regionale overheden bij het beheer van herstructureringsprocessen
Facilitering van partnerschappen
20. |
De belangrijkste rol van de lokale en regionale overheden bij herstructureringen is het nader tot elkaar brengen van alle belanghebbenden. De praktijk heeft aangetoond dat permanente coördinatiestructuren een absolute voorwaarde zijn om op regionaal niveau snel en doeltreffend te kunnen reageren. |
21. |
Het CvdR staat volledig achter de aanbeveling van het EESC dat het beleid en de diensten van de Commissie, de agentschappen en de vele waarnemingsposten beter worden gecoördineerd op Europees niveau en daarbij beter wordt samengewerkt, om de ondernemingen op uniforme en samenhangende wijze te helpen bij de keuzen die zij moeten maken wanneer zij een herstructurering doormaken. Met name het mkb en micro-bedrijven moeten gebruik kunnen maken van adequate en gerichte ondersteuning en begeleiding om te anticiperen op herstructureringen (9). |
Gedaan te Brussel, 3 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) Zie het voorstel voor een samenvatting van een studie van de stichting Eurofound, getiteld „Effecten van regionale herstructureringen en concepten om de gevolgen ervan in goede banen te leiden”, zoals gepresenteerd tijdens de raadpleging van de voornaamste partners door de rapporteur van het advies, op 30 juni 2014 te Brussel.
(2) De gegevensbank van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) over instrumenten voor ondersteuning van herstructurering bevat bijv. informatie over maatregelen in de EU-lidstaten en Noorwegen.
(3) Zie paragraaf 12 van de CvdR-resolutie over zijn beleidsprioriteiten voor 2014 in het licht van het werkprogramma van de Commissie (RESOL-V-009, 29.11.2013) en paragraaf 29 van het CvdR-advies over CARS 2020 (ECOS-V-038, rapporteur: dhr. Buchmann (EVP/AT), 8 oktober 2013).
(4) Volgens een meerderheid van de ondervraagde lokale en regionale overheden in een enquête van het Monitoringplatform voor de Europe 2020-strategie ter evaluatie van het vlaggenschipinitiatief „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen” heeft de economische crisis geleid tot een versnelling van de structurele veranderingen van de arbeidsmarkt, toename van de werkloosheid en een grotere kloof tussen vraag (aan werkgeverszijde) en aanbod aan vaardigheden.
(5) COR-2014-00111, advies over een Kwaliteitskader voor stages.
(6) CdR 340/2006 fin, verkennend advies over succesfactoren bij het anticiperen op en begeleiden van herstructureringen in steden en regio’s.
(7) CDR1186-2012_00_00_TRA_AC, De rol van lokale en regionale overheden in de bevordering van (banen)groei.
(8) Volgens 87 % van de respondenten van de enquête „Een tussentijdse herziening van Europa 2020 — het standpunt van de EU-regio’s en -steden” moeten er maatregelen komen om de grensoverschrijdende betrekkingen te regelen en strategieën worden uitgewerkt voor regio’s die geografisch dicht bij elkaar liggen en onderlinge betrekkingen hebben.
(9) CCMI/102 — CESE 1591/2012, Herstructurering en anticipatie op veranderingen: uit de recente ervaring te trekken lessen.
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/54 |
Advies van het Comité van de Regio’s — De pogingen om oprechte solidariteit te bevorderen voor een echt Europees migratiebeleid
(2015/C 019/12)
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
Algemene aanbevelingen
1. |
is van oordeel dat de waarborging van de beginselen van solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid waartoe de EU zich heeft verbonden, meer nadruk moet krijgen in het streven naar een volwaardig migratiebeleid waarmee al de uitdagingen kunnen worden aangepakt waarvoor lokale en regionale overheden zich geplaatst zien. Het stelt met voldoening vast dat het Italiaanse voorzitterschap prioriteit hecht aan een overkoepelende migratiestrategie en de nadruk legt op het bevorderen van oprechte solidariteit voor een echt Europees migratiebeleid voor migranten, landen van herkomst, transitlanden en landen, regio’s en steden van bestemming, en tussen de verschillende bestuurslagen. |
2. |
Het is een goede zaak dat het Italiaanse voorzitterschap een duidelijke prioriteit maakt van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees migratiebeleid dat is gebaseerd op volledige eerbiediging van mensenrechten, solidariteit, wederzijds vertrouwen, internationale verplichtingen en gedeelde verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en tussen de lokale en regionale overheden en dat een bijdrage kan vormen tot de EU-agenda voor groei en gepaard gaat met een strategie voor de bevordering van de economische groei in de landen van herkomst. |
3. |
Het CvdR beschouwt multilevel governance als een belangrijk instrument en een basisvereiste om op het vlak van de integratie van migranten en van de tweede generaties optimale resultaten te kunnen boeken. De verschillende bestuurslagen in de Europese Unie dienen elk hun verantwoordelijkheid te nemen voor de opvang en integratie van vluchtelingen en migranten en het verbeteren van de interregionale samenwerking, coördinatie en solidariteit door de invoering van een mechanisme voor de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de Europese Unie en de lidstaten en regionale en lokale overheden aan de hand van criteria als structurele beperkingen, hulpbronnen, behoeften van de arbeidsmarkt, demografische situatie en andere relevante factoren (bijv. gezinshereniging). Binnen dit kader is het van cruciaal belang dat de EU en de nationale en subnationale overheden nauw samenwerken met het maatschappelijk middenveld, migrantenorganisaties, thuis- en transitlanden buiten de EU en lokale gemeenschappen en openstaan voor hun input. |
4. |
Het CvdR wil Italië feliciteren met de activiteiten die het in het kader van de operatie Mare Nostrum heeft ontplooid om mensenlevens te redden op de Middellandse Zee. Het betreurt het besluit van de Europese ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken om de financiële ondersteuning van deze operatie stop te zetten en de operatie te vervangen door een operatie van FRONTEX, die minder expliciet gericht is op het redden van levens en mensen in nood, en roept de Europese Unie en de lidstaten met aandrang op de nodige middelen ter beschikking te stellen om te voorkomen dat er mensen sterven op zee. |
5. |
Het gaat hier over een zeer gevoelig en strategisch thema. Daarom moeten de EU en haar voornaamste instellingen vormgeven aan een echt migratiebeleid en de bijbehorende uitvoeringstaken. Die verantwoordelijkheid mag niet aan de lidstaten afzonderlijk, met name niet aan die langs de buitengrenzen, worden overgelaten. Zij moeten samen met de decentrale overheden worden betrokken bij een gemeenschappelijk migratiebeleidsplan dat onder meer voorziet in passende operationele acties. |
6. |
Het CvdR kan niet anders dan vaststellen dat er vijftien jaar na de eerste pogingen om een gemeenschappelijk Europees migratiebeleid op poten te zetten nog steeds een enorme kloof gaapt tussen de praktijk en de beginselen en verkondigde waarden. Artikel 80 VWEU is te weinig benut om maatregelen te treffen ten behoeve van solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, m.i.v. de financiële consequenties, op het gebied van mobiliteit. Toezeggingen op het gebied van migratie en terugkeer berusten op volledige vrijwilligheid en in sommige gevallen hebben steden zelf het initiatief genomen om deze toezeggingen na te komen. |
7. |
Het CvdR is ingenomen met de strategische richtsnoeren voor de wetgevende en operationele programmering in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht die de Europese Raad in juni 2014 heeft goedgekeurd en die absolute prioriteit geven aan de onverkorte omzetting en effectieve uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS). |
8. |
De Europese Unie heeft migratie, zowel in de zin van een vrij verkeer van haar burgers tussen lidstaten als in de zin van immigratie uit derde landen, nodig om het hoofd te bieden aan demografische ontwikkelingen en mogelijke tekorten op de arbeidsmarkt. Het CvdR moedigt de Europese Raad aan op de ingeslagen weg voort te gaan, met dien verstande dat ook het gebrek aan solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid moeten worden aangepakt. Het mag overigens niet zo zijn dat de aandacht in de volgende wetgevingsfase alleen gericht is op consolidering en tenuitvoerlegging van bestaande regelgeving, zolang nog niet nader is bepaald hoe het solidariteitsbeginsel kan worden bevorderd en er nog geen alomvattend Europees migratiebeleid is. |
9. |
Voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van de strategische richtsnoeren op alle niveaus is het van centraal belang dat de lokale en regionale overheden bij het proces betrokken worden. Het CvdR is bereid nauw mee te werken aan de uitwerking van een actieprogramma. In 2015 zal het werkterrein van het door de Commissie en het Europees Economisch en Sociaal Comité opgerichte Europees Integratieforum ook het asiel- en integratiebeleid gaan omvatten. Het actieprogramma zou baat kunnen hebben bij de expertise van een uitgebreid forum waaraan ook het CvdR bijdraagt. Het CvdR herhaalt daarom zijn oproep om naast de Commissie en het Europees Economisch en Sociaal Comité benoemd te worden tot lid van het bureau van het toekomstige Europese Migratieforum. |
Een Europa gebaseerd op een pragmatische en wettelijke aanpak ten aanzien van solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid
10. |
De opvang van migranten vormt een aanzienlijke financiële belasting voor de lokale en regionale overheden. Nu is die opvang zowel binnen de lidstaten als tussen de lidstaten ongelijk verdeeld. Sommige lokale en regionale overheden dragen meer verantwoordelijkheid dan andere omdat zij een groot deel van de nieuwkomers opvangen. Vaak vangen regio’s meer migranten op dan ze aankunnen. |
11. |
De ongelijke verdeling van asielzoekers en vluchtelingen over landen en regio’s en binnen regio’s plaatst lokale en regionale overheden voor grote uitdagingen. Een ander probleem is dat er geen vooruitplanning is en men zich niet voldoende op voorhand op de opvang kan voorbereiden. Geïmproviseerde oplossingen kunnen negatieve sociale gevolgen hebben, waardoor het voor nieuwkomers moeilijker wordt om de voorzieningen te benutten die noodzakelijk zijn om het integratieproces in gang te zetten. |
12. |
Daarom is het tijd dat duidelijker en realistischer wordt gedefinieerd wat onder solidariteit, binnen de EU maar even goed binnen de lidstaten, op het gebied van asiel- en migratiebeleid wordt verstaan. Het spreekt voor zich dat elk land, elke regio en elke gemeente, op basis van zijn specifieke omstandigheden en wensen, zijn eigen opvattingen heeft over hoe een redelijke deling van verantwoordelijkheid of solidariteit eruitziet. |
13. |
Voor lokale overheden die veel migranten opvangen, is solidariteit het uitgangspunt van alle besluitvorming. Lampedusa in Italië en Calais in Frankrijk zijn slechts twee voorbeelden van steden in de EU met een grote toe- c.q. doorstroom van asielzoekers en migranten, maar zij zijn illustratief voor de grote problemen waarmee sommige lokale overheden kampen op het gebied van opvang van migranten, behandeling van vluchtelingen en humanitaire hulp. |
14. |
Een goede samenwerking en een vertrouwensband tussen het lokale, regionale, nationale en Europese niveau met het oog op de verdeling van middelen en verantwoordelijkheid zijn een absolute voorwaarde voor een duurzame en eerlijke opvang van asielzoekers en migranten. |
15. |
De bestaande structuren bieden weliswaar instrumenten en een kanaal voor de beleidsdialoog tussen het EU-niveau, de lidstaten op nationaal niveau en de organisaties van het maatschappelijk middenveld, maar de beleidsdialoog tussen het lokale/regionale en het Europese niveau is versnipperd of vindt slechts op ad-hocbasis plaats. |
16. |
Het CvdR stelt voor dat de beschikbaarheid van de voor de lokale en regionale overheden bestemde financiële middelen wordt onderzocht, zodat zij hun verplichtingen op het gebied van migratie en integratie kunnen nakomen, en wel door ervoor te zorgen dat zij toegang krijgen tot nationale en EU-fondsen (zoals het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Europees nabuurschapsinstrument, het Europees Sociaal Fonds en het Buitengrenzenfonds). |
Solidariteit als gecoördineerd antwoord op humanitair en veiligheidsprobleem
17. |
Het opvoeren van grenscontroles en maatregelen ter bestrijding van irreguliere migratie is essentieel, maar mag niet prevaleren boven de internationale verplichtingen (o.m. in het kader van UNCLOS, SOLAS en SAR) om mensenlevens te redden en de mensenrechten te eerbiedigen noch boven het recht om asiel aan te vragen in de EU. De EU moet een vrijplaats blijven voor mensen die internationale bescherming behoeven. Het CvdR onderstreept tevens dat bij de opvang van minderjarige asielzoekers, vluchtelingen, migranten en alleenstaande minderjarige vluchtelingen te allen tijde het VN-verdrag inzake de rechten van het kind in acht genomen moet worden. |
18. |
Het CvdR dringt erop aan dat Frontex versterkt wordt zodat de samenwerking tussen nationale grensautoriteiten doeltreffend en doelmatig opgevoerd en gestroomlijnd kan worden om migranten en de buitengrenzen van de EU te beschermen en de mensenhandel te helpen bestrijden. |
19. |
Het CvdR steunt de inspanningen om het toezicht op en de tenuitvoerlegging van de strategieën die in het kader van het „EU-optreden inzake de migratiedruk” zijn geformuleerd, voort te zetten en roept de Europese Unie op vooral aandacht te besteden aan de noodzakelijke coördinatie van de maatregelen van de lidstaten en de betrokken EU-agentschappen, zoals het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), Europol en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), die een centrale rol in het geheel vervullen. |
20. |
Het is van centraal belang dat de inspanningen worden voortgezet om een geïntegreerd en evenwichtig grensbeheer te ontwikkelen met het oog op een verbeterde controle van de buitengrenzen en een doeltreffendere aanpak van irreguliere immigratie, migrantensmokkel, mensenhandel en andere vormen van grensoverschrijdende criminaliteit en transnationale criminaliteit gerelateerd aan mensenhandel. |
21. |
Het CvdR steunt het „slimmegrenzenpakket” dat de grenscontroleprocedures voor buitenlanders die naar de EU reizen moet bespoedigen, vergemakkelijken en versterken, o.m. door middel van een programma voor geregistreerde reizigers (RTP) en een inreis-uitreissysteem (EES), maar wijst nogmaals op de bedenkingen die het in 2013 heeft geuit ten aanzien van de bescherming van de privacy en de kostenefficiëntie van de voorstellen. Het neemt tevens kennis van de resultaten van een technische studie van de Commissie en eu-LISA, waarin een langetermijnoplossing wordt voorgesteld voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen die een onmisbaar instrument vormen voor de tenuitvoerlegging van het Europees asiel-, grensbeheer- en migratiebeleid. |
22. |
Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan het bevorderen van de synergie tussen de verschillende organen en systemen die tot dusverre zijn opgezet, op basis van de hun toegekende bevoegdheden en hun werkterrein (bijv. tussen het op het gebied van migratie en personenverkeer actieve Frontex, SIS II en Eurosur, of op het gebied van veiligheid, tussen Europol en Eurojust, beide organen die zijn opgericht ter voorkoming en uitbanning van strafbare feiten gerelateerd aan illegale transits). |
23. |
Vooral in verband met Eurosur pleit het CvdR ervoor dat de verordening die onlangs is goedgekeurd volledig ten uitvoer wordt gelegd om het risico op het verlies van mensenlevens op zee terug te dringen. |
24. |
Het CvdR dringt erop aan dat wordt bekeken welke maatregelen er ter bestrijding van irreguliere migratie kunnen worden genomen en hoe veilige en legale alternatieve routes naar Europa kunnen worden gecreëerd om te voorkomen dat nog meer mensen omkomen tijdens hachelijke ondernemingen op zee. Gedacht kan o.m. worden aan een „humanitaire corridor”, verruiming van de afgifte van visa op humanitaire gronden, hogere hervestigingsquota en de oprichting van opvangcentra in transitlanden, die belast worden met de behandeling van asielaanvragen of moeten bepalen of aan de voorwaarden voor een legale binnenkomst in een van de EU-lidstaten is voldaan (1). Lokale en regionale overheden zouden hier een zeer nuttige functie kunnen vervullen. |
25. |
Het CvdR begroet de taskforce voor het Middellandse Zeegebied (2) die na de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 7 en 8 oktober 2013 is ingesteld bij wijze van antwoord van de EU op de situatie en met als primair doel de gepaste instrumenten in kaart te brengen om een herhaling van de tragische gebeurtenissen die voor de kust van Lampedusa hebben plaatsgevonden te voorkomen en een meer strategische, integrale langetermijnaanpak voor de migratiesituatie in het Middellandse Zeegebied uit te werken. Het CvdR wijst in dit verband op zijn werkzaamheden in het kader van de Euro-mediterrane Vergadering van Lokale en Regionale Overheden (ARLEM) en met name op de aanbevelingen in het verslag over de rol van de lokale en regionale overheden in het beheer van de migratie in het Middellandse Zeegebied, dat onlangs is goedgekeurd door de ARLEM-commissie ECOTER. |
26. |
Het CvdR wijst erop dat de Frontex Plus-operatie die op 27 augustus 2014 van start is gegaan met de bedoeling de Mare Nostrum-operatie te vervangen, niet de activiteiten van Mare Nostrum omvat. In het kader van het meerjarig financieel kader is er gekort op het Frontex-budget. Frontex Plus zal het vooral moeten hebben van de bijdragen van de lidstaten. Los van het financiële aspect verschillen beide operaties ook in geest: Mare Nostrum is gericht op een aanpak van de humanitaire problemen, terwijl bij Frontex grenscontroles vooropstaan. |
Op lokaal niveau bruggen bouwen met derde landen
27. |
Het CvdR pleit voor verdere ontwikkeling van de dialoog en de samenwerking met derde landen die vertrek- of doorreispunt van migratiestromen zijn, conform de totaalaanpak van migratie en mobiliteit van de EU, via mobiliteitspartnerschappen en via regionale dialogen en processen, zoals het Rabat-proces. |
28. |
Het steunt de inspanningen van Frontex om met derde landen overeenkomsten te sluiten inzake operationele samenwerking op het vlak van grenscontrole en irreguliere immigratie; dit zou ertoe moeten leiden dat de betrokken derde landen zich meer medeverantwoordelijk gaan voelen. |
29. |
Het CvdR is ingenomen met het initiatief van het Italiaanse voorzitterschap om een soortgelijke dialoog met de landen van Oost-Afrika op te zetten. De bevordering van legale migratie is bedoeld om het streven van de EU naar groei te ondersteunen en daarbij mogelijk misbruik van legale migratiekanalen, waardoor de geloofwaardigheid van het hele Europese migratiesysteem ondermijnd kan worden, te voorkomen. |
30. |
Het CvdR onderstreept het belang van het concept van „circulaire migratie” om ervoor te zorgen dat de gevolgen van migratie voor de thuis- en gastregio’s met elkaar in evenwicht worden gebracht zodat zowel thuis- als gastregio’s zich kunnen ontwikkelen. Dit vereist o.m. een doeltreffend en houdbaar terugkeerbeleid waarbij de rechten van migranten ten volle worden gerespecteerd en de specifieke kenmerken van de landen van herkomst in acht worden genomen. Daartoe moet de praktische samenwerking tussen lokale overheden en de betrokken derde landen verbeterd worden om de doeltreffendste regelingen voor vrijwillige terugkeer te bevorderen en op te zetten. |
31. |
Overheden op alle niveaus moeten zich actief inzetten om de dialoog en samenwerking met derde landen te beschermen en te bevorderen, teneinde legale toegangskanalen op politiek en economisch niveau concreet te steunen en irreguliere immigratie en alle daarmee samenhangende vormen van criminaliteit te voorkomen en tegen te gaan door de institutionele en operationele capaciteit van de bevoegde autoriteiten van die landen te verbeteren. |
32. |
Lokale en regionale overheden kunnen een rol spelen bij de gezamenlijke inspanningen van de EU, lidstaten en derde landen om irreguliere migratie aan te pakken en te voorkomen door middel van activiteiten in de landen van herkomst (bijv. bewustmakingscampagnes, informatie over de risico’s van illegaal grenzen overschrijden, maatregelen ten behoeve van de integratie van mensen, scholing, bijstand bij gezinshereniging, taalcursussen en maatregelen ter bevordering van interculturele dialoog) en in de landen van bestemming (bijv. opzetten van lokale selectieregelingen in overeenstemming met lokale behoeften, opvang- en ondersteuningsmaatregelen). Ook kunnen ze slachtoffers van mensenhandel helpen identificeren en beschermen en helpen bij de re-integratie van migranten zonder papieren die naar hun land terugkeren. Tegelijkertijd is een doeltreffend lokaal en regionaal beleid inzake legale migratie en integratie een middel om racisme en vreemdelingenhaat te bestrijden. |
33. |
Maatregelen om vaart te zetten achter de hervestiging van vluchtelingen in de EU zouden onlosmakelijk deel moeten uitmaken van de inspanningen van de EU om de landen in het zuidelijk en oostelijk gedeelte van de Middellandse Zee die met de toestroom van vele vluchtelingen kampen, te ondersteunen (3). Dit is een gebied waarop Europese steden en regio’s een grote rol hebben gespeeld door de integratie van vluchtelingen in de plaatselijke gemeenschappen te bevorderen en stappen te zetten om de sociale samenhang te vergroten. |
34. |
Het CvdR pleit voor het bevorderen van „migratie- en integratiepartnerschappen” tussen steden en regio’s van de landen van herkomst en bestemming, om samenwerking en wederzijds vertrouwen een impuls te geven en migratie op een meer gedecentraliseerde wijze te beheren. Het herhaalt (4) dat de lokale en regionale overheden bij de ontwikkeling van dergelijke „migratie- en integratiepartnerschappen” met derde landen betrokken zouden moeten worden. |
Solidariteit ontstaat door bewustwording: uitwisseling van beste praktijken, gegevens en gezamenlijke richtsnoeren?
35. |
Het CvdR benadrukt dat in de Commissiemededeling over de vernieuwde Europese integratieagenda (5) wordt aangedrongen op meer actie op lokaal niveau en de nadruk wordt gelegd op een echte bottom-upbenadering bij de ontwikkeling van integratiemaatregelen. |
36. |
De lokale en regionale overheden zouden een belangrijkere rol moeten spelen bij het bepalen van de bredere context wat het migratiebeleid betreft. |
37. |
Uitwisseling van beproefde praktijken op het gebied van de behandeling van de aanvragen van asielzoekers en vluchtelingen, integratiemaatregelen en bestrijding van irreguliere migratie tussen lokale en regionale overheden en lidstaten is absoluut noodzakelijk. Het CvdR kan in dit verband helpen lokale en regionale overheden overeenkomstig de multilevel governanceaanpak en het subsidiariteitsbeginsel op doeltreffendere wijze bij de vormgeving en uitvoering van integratiebeleid te betrekken, wat wederom zou kunnen bijdragen tot het verkleinen van de verschillen tussen lidstaten en regio’s wat betreft de omstandigheden waarin asielzoekers, vluchtelingen en migranten worden opgevangen. |
38. |
Het Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen (eu-LISA) zou op korte termijn een compleet systeem voor het uitwisselen van gegevens over migratie en lokale overheden moeten opzetten, dat op het VIS-systeem is gebaseerd. Een dergelijk systeem zou bijzonder nuttig kunnen zijn voor het delen van expertise en het bundelen van ervaringen met betrekking tot huisvestingmanagement, behandeling van aanvragen van asielzoekers en vluchtelingen, integratiemaatregelen en bestrijding van irreguliere migratie en praktische oplossingen bieden om het beginsel van solidariteit tussen lokale overheden te stimuleren. |
39. |
Het CvdR stelt tevens voor om een database op te zetten voor de monitoring van migratiestromen tussen de lidstaten, met informatie over de bevolkingsbewegingen tussen de landen van herkomst en de landen van bestemming. Dergelijke kennis over de migratiestromen zou de besluitvorming op lokaal, regionaal en Europees niveau bevorderen. |
40. |
Het CvdR meent dat samenwerking en solidariteit veel gemakkelijker zouden zijn als men meer naar praktische en pragmatische oplossingen zou zoeken. Bij het in kaart brengen van de belangrijkste kwesties mag de expertise van lokale en regionale overheden niet over het hoofd worden gezien. |
41. |
De EU zou iedere gelegenheid moeten aangrijpen om met institutionele partners samen te werken en het debat in alle relevante kaders te bevorderen. Organisaties zoals de Internationale Organisatie voor Migratie (IMO) en vergaderingen zoals de Euro-mediterrane Vergadering van Lokale en Regionale Overheden (ARLEM) van het CvdR zijn in dit opzicht belangrijke partners. |
42. |
Het CvdR is verheugd dat de volgende ministersconferentie van de IMO in oktober 2015 zal gaan over de manier waarop steden kunnen bijdragen aan migratiebeheer. Deze conferentie zal een uitstekend platform bieden voor een wereldwijde dialoog tussen steden. Het CvdR wenst bij deze conferentie betrokken te worden en zal met genoegen een bijdrage aan de discussies leveren. |
Gedaan te Brussel, 4 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) Discussienota IOM „Addressing Complex Migration Flows und Upholding the rights of Migrants along the Central Mediterranean Route” (21 oktober 2013); Mededeling — Naar een open en veilig Europa COM(2014) 154 final, 11 maart 2014.
(2) COM(2013) 869 final, SWD(2014) 173 final.
http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/jha/139937.pdf
(3) In 2007 werd 39 % van alle vluchtelingen ter wereld door deze landen opgenomen. Philippe Fargues (ed.) CARIM Mediterranean migration 2008-2009 report, Robert Schuman Centre for Advanced Studies, European University Institute, 2009, in http://cadmus.eui.eu/bitstream/handle/1814/11861/CARIM%20Migration_Report%202008-2009%20revised%20Oct09.pdf?sequence=3
(4) CvdR-resolutie 2333/2014.
(5) COM(2011) 455 final.
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/59 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Het belang van een onderling beter verbonden Europa met nadruk op de grote mogelijkheden van de informatie- en communicatiesector als bron van groei
(2015/C 019/13)
|
I. HET BELANG VAN EEN ONDERLING BETER VERBONDEN EUROPA
1. |
Op verzoek van het Italiaanse voorzitterschap van de Raad werkt het Comité van de Regio’s aan goed gefundeerde voorstellen over de wijze waarop we, met name in de komende vijf jaar, via een onderling beter verbonden Europa gebruik kunnen maken van de grote mogelijkheden van de informatie- en communicatiesector als bron van groei en nieuwe werkgelegenheid. |
2. |
In deze periode van nieuwe industriële revolutie kan Europa de digitalisering inzetten als motor van de sociaaleconomische ontwikkeling in het kader van de Europa 2020-strategie. We zullen moeten inzien aan wat voor soort dienstverlening de consument behoefte heeft, en in staat moeten zijn om de hiervoor benodigde technologie te ontwikkelen. Het besef zal moeten doordringen dat de klant niet alleen maar een product wil aanschaffen, maar ook geïnteresseerd is in productiviteit, veiligheid op het werk en klanttevredenheid. Dit kan allemaal gerealiseerd worden door gebruik te maken van de digitalisering. Dankzij de kringloopeconomie, de digitalisering en het dienstverleningsontwerp kunnen nieuwe groene arbeidsplaatsen worden geschapen en kan de traditionele industrie worden gemoderniseerd. Uit studies van de Commissie blijkt dat Europa tegen 2020 zijn bbp met 4 % kan hebben verhoogd als het meer vaart zet achter de ontwikkeling van de digitale interne markt, en dat de overheid haar kosten met 15 à 20 % kan drukken als ze overschakelt op elektronische dienstverlening (1). Zelfs in tijden van hoge werkloosheid zorgt het Internet ervoor dat er tegenover elke twee arbeidsplaatsen die verloren gaan, vijf nieuwe bij komen. Geschat wordt dat Europa via maatregelen in het kader van de Digitale Agenda op den duur liefst 3,8 miljoen nieuwe arbeidsplaatsen in alle economische sectoren kan genereren. |
3. |
De capaciteit van Europa om via digitalisering groei en werkgelegenheid te realiseren is echter over het geheel genomen niet toereikend. De ICT-vaardigheden van de mensen zullen verder moeten worden ontwikkeld, omdat liefst de helft van bevolking over weinig of helemaal geen vaardigheden op dit gebied beschikt. Omdat de ontwikkeling van diensten zich afspeelt in een globale context met gebruikmaking van informatietechnologie, is het zaak dat de concurrentiepositie van Europa als producent en ontwikkelaar van diensten wordt verbeterd. Ook het bedrijfsleven heeft te maken met zware concurrentie. Geen enkele Europese ICT-onderneming behoort op grond van haar omzet mondiaal gezien tot de tien toonaangevende bedrijven op dit gebied. |
BELEIDSAANBEVELINGEN: Belangrijkste punten
— |
Synergieën tussen de verschillende financieringsmechanismen en tussen de publieke en de particuliere sector dienen te worden aangemoedigd en moeten zorgvuldig gepland worden om een kwalitatief hoogstaande en betaalbare infrastructuur tot stand te brengen die als basis kan dienen voor de ontwikkeling van cloud computing, big data en snelle breedbandverbindingen. |
— |
De Europese, nationale, regionale en lokale overheden zullen er prioritair naar moeten streven, de mensen uit te rusten met de juiste digitale en ondernemersvaardigheden, zodat ze in staat zijn om ten volle profijt te trekken van de nieuwe technologieën, big data te analyseren, bekend te raken op het terrein van cyberveiligheid, hun inzetbaarheid te vergroten en nieuwe kansen te creëren op het gebied van ondernemen. |
— |
De Europese, nationale en subnationale overheden zouden moeten streven naar een flexibel regelgevingskader waardoor de kosten van het opstarten en runnen van ICT-ondernemingen worden teruggedrongen en belemmeringen worden weggenomen. De toegang tot financiering moet worden vergemakkelijkt en innovatie moet worden aangemoedigd, wat ook geldt voor het evaluatie- en beloningsbeleid. |
— |
In alle nog volgende rechtshandelingen die gericht zijn op de voltooiing van de digitale interne markt, zal rekening moeten worden gehouden met de cruciale rol en mogelijkheden van de lokale en regionale overheden als het gaat om de digitale scholing van burgers, de totstandbrenging en het beheer van digitale infrastructuur (veelal in het kader van grensoverschrijdende of interregionale samenwerking), het innovatiegerichte en ondernemingsgezinde ontdekkingsproces en de implementatie van e-overheid. |
II. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
4. |
heeft zich in positieve zin uitgesproken over de beleidsvoorstellen inzake de interne markt voor elektronische communicatie ter bevordering van een dynamische en duurzame groei en nieuwe werkgelegenheid in alle economische sectoren, wat tevens een garantie is voor een hoog niveau van consumentenbescherming. Het benadrukt dat in alle nog volgende rechtshandelingen die gericht zijn op de voltooiing van de digitale interne markt, rekening zal moeten worden gehouden met de cruciale rol en mogelijkheden die de lokale en regionale overheden hebben t.a.v. de voltooiing van de digitale interne markt. |
5. |
De rol van de vlaggenschipinitiatieven, waaronder de Digitale Agenda, is cruciaal voor het realiseren van groei. De vlaggenschipinitiatieven zouden moeten worden gebruikt als hefboom om de coördinatie van het beleid op alle niveaus m.b.t. de Europa-2020 doelstellingen te versterken, en dienen geïntegreerd te worden in de documenten waarin de essentiële lijnen van het beleid worden uitgezet. Verder zouden de lokale en regionale overheden vast moeten houden aan het gebruik van de vlaggenschipinitiatieven als referentiekader, niet alleen voor hun beleidsplanning maar ook voor de interactie met hogere bestuursniveaus en andere stakeholders. Daarnaast zouden de lokale en regionale overheden (incl. openbare bibliotheken, ziekenhuizen en scholen) een prominentere rol kunnen spelen bij het verspreiden en benutten van de resultaten van Horizon 2020. |
6. |
Door middel van deeloptimalisering kunnen geen economische groei en werkgelegenheid worden gerealiseerd. In plaats daarvan is er behoefte aan een denkwijze, een management en een beleid op basis van een holistische aanpak. Zo kunnen lokale en regionale overheden in het door hen gevoerde beleid meer profiteren van de voordelen van digitalisering als hun begrotingspraktijken en indicatoren zijn afgestemd op een goed totaalresultaat en als deze de samenwerking tussen verschillende sectoren aanmoedigen. Daarnaast acht het CvdR het belangrijk dat er een goed evenwicht is tussen de verantwoording die de overheid hier draagt, en de behoefte aan een nieuwe innovatieve ontwikkeling, zodat er nieuwe innoverende administratieve werkwijzen kunnen worden ontwikkeld. Er zijn goede ervaringen opgedaan met experimentele financiering, bedoeld om hetzij problemen te voorkomen hetzij nieuwe maatschappelijke innovaties te beproeven. |
7. |
Het CvdR geeft de voorkeur aan een combinatie van initiatieven die bottom up worden genomen, en een strategisch management dat top down is gericht. Lokale en regionale actoren zijn een stuwende kracht achter de ontwikkeling en toepassing van digitalisering. Beleidsmakers, werknemers en burgers op lokaal en regionaal niveau vormen een hulpbron met veel potentie, mits ze beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden en positief tegenover de digitalisering staan. Het is aan de lokale en regionale actoren om ervoor te zorgen dat deze kennis en vaardigheden daadwerkelijk worden opgedaan. De decentrale overheden zouden hun eigen ontwikkeling goed in het oog moeten houden om te voorkomen dat de lokale en regionale actoren zichzelf in de weg gaan staan. |
8. |
In een Europa van de burgers biedt de digitalisering de mensen de gelegenheid, zich te verenigen in netwerken en contact met elkaar te onderhouden: ze kunnen met elkaar discussiëren, van elkaar leren, gezamenlijk een mening vormen, hun eigen verwachtingen en doelstellingen inbrengen in de besluitvorming en deze inzetten ter versterking van een gemeenschappelijke Europese identiteit. Nieuwe arbeidsplaatsen zijn afhankelijk van het aanbod op de markt en een marktaanbod komt gemakkelijker tot stand als er sterke Europese digitale identiteit is en de burgers zelf willen profiteren van de digitalisering en zelfs om nieuwe digitale oplossingen gaan vragen. |
9. |
Omdat de digitalisering er door de bijbehorende verandering van werkmethoden onvermijdelijk toe heeft geleid dat een aantal arbeidsplaatsen niet meer van deze tijd is, zullen het bedrijfsleven en de overheid in staat moeten zijn zich te vernieuwen en gebruik te maken van hooggeschoold personeel om meer toegevoegde waarde te creëren. De digitalisering maakt het ook mogelijk dat de burgers d.m.v. micro-ondernemerschap aan de kost komen. Daarnaast zal d.m.v. digitalisering getracht moeten worden groeiondernemerschap te stimuleren, omdat daardoor diensten en producten onafhankelijk van tijd en plaats verleend en gefabriceerd kunnen worden. Ook actoren in afgelegen gebieden krijgen dezelfde mogelijkheden om te profiteren van de digitalisering. |
10. |
Er zal op het niveau van de Europese Unie en de lidstaten een groeistrategie moeten worden uitgestippeld waarin rekening wordt gehouden met de mogelijkheden die de Digitale Agenda biedt om betere en duurzamere arbeidsplaatsen te creëren, met name voor jongeren. Het is niet alleen het individu dat verantwoording draagt voor zijn eigen inzetbaarheid. Alle betrokken partijen — ondernemingen, instellingen voor hoger onderwijs, scholen, lokale overheden, jongeren enz. — zouden hier een bijdrage moeten leveren. |
11. |
Ervoor zorgen dat er voldoende natuurlijke bronnen ter beschikking staan en dat de koolstofvoetafdruk wordt verkleind is cruciaal om duurzame ontwikkeling te realiseren. De economische groei in Europa zal dus niet alleen moeten uitgaan van een hogere productie van consumptiegoederen. Producten en diensten die digitaal gemaakt en verleend kunnen worden, kunnen zorgen voor een groei die de natuurlijke hulpbronnen minder uitput (2). |
12. |
De lokale en regionale overheden worden aangemoedigd om na te gaan welke mogelijkheden ze hebben om de levensduurbestendigheid van het openbaar bezit, met name bebouwde oppervlakten en gebouwen, te verbeteren m.b.v. ICT, informatiemodellering en activiteiten in PPP-kader. |
13. |
Naast de technologische productontwikkeling zal moeten worden ingezet op de ontwikkeling van mensgeoriënteerde (human centric) werkwijzen, diensten en producten, die bijv. consument- of klantgericht zijn (user centric design, op gezamenlijke ontwikkelingsactiviteiten van de verschillende actoren (co-creation) en op snelle proefprojecten (rapid piloting). Het CvdR staat achter het initiatief „Connecting Europe Facility” (financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen), waarmee een nieuwe infrastructuur voor digitale openbare dienstverlening kan worden ontwikkeld resp. mogelijkheden worden geboden om de problemen van verschillende regio’s beter aan te pakken m.b.v. de in de verschillende delen van Europa beschikbare oplossingen. Met dergelijke maatregelen kan worden gewaarborgd dat de digitale producten sneller en beter voldoen aan de werkelijke behoeften van de markt, incl. die van de openbare sector, en dat het concurrentievermogen van Europese producten en ondernemingen verbetert. |
14. |
Er zou moeten worden nagegaan of de kloof tussen ICT en „bedrijfsvoering” gedicht kan worden door informatiesysteemdiensten te leiden via een integrale architectuur, dus niet alleen op basis van databeheer of substantie maar met oog voor de totaliteit. Centraal in het integralearchitectuurmodel staat het streven om de gewenste informatie- en technologie-omgeving op een goed beheerde en systematische wijze in overeenstemming te brengen met de strategische en operationele behoeften van de substantiële activiteiten. |
15. |
Het CvdR wijst erop dat de lokale en regionale overheden in dit verband een centrale rol spelen, omdat zij ertoe kunnen bijdragen dat breedband in regio’s waar het marktmechanisme niet goed werkt, voor iedereen tegen een billijke prijs beschikbaar is, en dringt erop aan te erkennen dat projecten voor de digitale uitrusting van dunbevolkte plattelandsgebieden een dienst van algemeen economisch belang betreffen (3). |
16. |
Door bij innovaties ICT te benutten kan een antwoord worden gevonden op de belangrijkste sociaaleconomische uitdagingen. Het CvdR stelt een nieuw beleidskader voor waarmee de Europese Unie ertoe kan bijdragen dat een ICT-gebaseerd bedrijfsvoeringsmodel wordt ingezet om grote maatschappelijke problemen, zoals klimaatverandering, energiekwesties of het verschijnsel van vergrijzende gemeenschappen op te lossen. Actief en gezond ouder worden is een van de centrale Europese Innovatiepartnerschappen en het zou dan ook goed zijn om de elektronische dienstverlening ten bate van het actief ouder worden verder tot ontwikkeling te brengen (Digital Active Aging). Als het zich inspant om de elektronische, op verbetering van de gezondheid en het sociale leven van de vergrijzende bevolking gerichte dienstverlening te bevorderen, kan Europa op dit gebied een voortrekkersrol vervullen, die ook mogelijkheden schept voor het openen van nieuwe internationale exportmarkten. Tegelijkertijd zou Europa de kosten als gevolg van de vergrijzing kunnen verlichten. |
17. |
Er kunnen nieuwe groei en werkgelegenheid gerealiseerd worden door op een nieuwe, innovatieve wijze digitalisering en traditionele Europese troeven als toerisme en cultuur met elkaar te verbinden. Zo kunnen de aanbieders en afnemers van diensten met elkaar in contact treden via nieuwe digitale platforms en methoden. De lokale en regionale actoren kunnen dienstverleners in de toeristische en culturele sector helpen om collega’s uit andere regio’s in Europa te vinden, met wie ze netwerken kunnen vormen en samen hun zichtbaarheid m.b.v. digitale oplossingen kunnen vergroten. De afnemers van toeristische en culturele diensten kunnen zowel profiteren van content als deze zelf produceren door gebruik te maken van crowdsourcing. Openbare databestanden, zoals het digitale materiaal in musea, archieven en bibliotheken, kunnen dienen als uitgangspunt voor de dienstverlening in de toeristische en culturele sector. |
18. |
Het zou goed zijn om ter verdere verspreiding van de digitalisering over te gaan tot de invoering van elkaar aanvullende bedrijfsvoeringsmodellen, waarbij bijv. sociale ondernemingen en de tertiaire sector diensten kunnen bieden op terreinen waar de openbare sector afwezig is en het bedrijfsleven geen commerciële mogelijkheden ziet. |
19. |
Gelet op de ervaring dat investeringen in ICT een grotere bijdrage kunnen leveren aan de regionale groei dan enige andere kapitaalinvestering, ziet het CvdR het voltooien van de digitale interne markt tegen 2015 en het verrichten van de nodige investeringen in de telecominfrastructuur als prioritaire doelstellingen. Daarbij zal ten volle gebruik moeten worden gemaakt van de structuurfondsen van de EU, gezorgd moeten worden voor een beter evenwicht tussen publieke en particuliere investeringen, een beroep moeten worden gedaan op andere financiële instrumenten zoals de Europese Investeringsbank en een hiervoor geschikt regelgevingskader moeten worden vastgesteld. Zeer dichtbevolkte regio’s zouden geholpen kunnen worden met particuliere infrastructuurinvesteringen, terwijl de andere regio’s eerder gebaat zouden zijn bij de toegang tot openbare middelen ter ondersteuning van hun infrastructuur. |
20. |
Het CvdR is ingenomen met het initiatief Connected Communities, bedoeld om gemeenten, deelnemers aan plaatselijke breedbandpartnerschappen en operators richtsnoeren te geven over de wijze waarop ze subsidie kunnen krijgen en hoe ze op maat gesneden bedrijfsvoeringsmodellen, geschikt om de onder hun verantwoording vallende gemeenschappen snelle breedbandverbindingen te bieden, kunnen ontwikkelen. De lokale en regionale actoren worden aangemoedigd om een beroep te doen op de nieuwe middelen en steunmaatregelen die voor breedband beschikbaar zijn. |
21. |
De beschikbaarheid en ingebruikneming van snelle netwerken en het goedkoper maken ervan zorgt voor nieuwe arbeidsplaatsen in Europese ondernemingen, versnelt de ontwikkeling van moderne vormen van dienstverlening, bevordert de elektronische handel en biedt commerciële mogelijkheden op het gebied van het internet van de dingen (IoT) en van de communicatie van machine naar machine (M2M). Het CvdR is verontrust over de ontwikkelingen t.a.v. de technologie van de volgende generatie (cloud computing, 3D-printen, e-gezondheidszorg, e-overheid, slimme steden, amusementsdiensten, teleaanwezigheid, big data,, „connected” auto’s enz.) waarbij een nog grotere bandbreedte en perfect op elkaar aansluitende diensten in heel Europa vereist zijn en waarbij de voor de realisering hiervan ontwikkelde bedrijfsvoeringsmodellen de kosten voor de regionale en lokale overheden zodanig opvoeren dat een en ander hun draagkracht te boven gaat. Het is belangrijk dat in het totale kostenplaatje voor breedbandprojecten niet alleen rekening wordt gehouden met de startupkosten maar bijv. ook met de kosten die voortvloeien uit de snelle ontwikkelingen op het gebied van technologie. |
22. |
Het Europees innovatiepartnerschap (EIP) voor slimme steden en gemeenschappen (4) is een platform dat op een efficiënte wijze de op digitalisering gebaseerde duurzame groei bevordert. Om aan hun doel te kunnen beantwoorden dienen productontwikkeling en testplatforms gekoppeld te zijn aan een goed functionerend ecosysteem voor innovatie en bedrijfsvoering. Via samenwerking tussen onderling verbonden slimme steden kunnen de lokale en regionale overheden er het best toe bijdragen dat oplossingen die in bedrijven zijn ontwikkeld, op ruimere schaal worden toegepast, waardoor ook het concurrentievermogen van bedrijven op de internationale markt wordt verbeterd. |
23. |
Bij het uitstippelen van strategieën voor slimme specialisatie (RIS3) zouden de regio’s gebruik moeten maken van de digitalisering ter bevordering van de speciale troeven van de eigen regio, waardoor meer toegevoegde waarde en dus ook een snellere groei voor de regio wordt gerealiseerd. De lokale en regionale overheden worden aangemoedigd, innovatiegerichte en ondernemingsgezinde ontdekkingsprocessen en governancemechanismen tot stand te brengen om de synergieën tussen de verschillende publieke en particuliere financieringsinstrumenten te optimaliseren, te zorgen voor synergie-effecten tussen de verschillende regionale en lokale projectenportefeuilles en te focussen op de ontwikkeling van Europese Partnerschappen via Horizon 2020, INTERREG en de macroregio’s. |
24. |
De Commissie zou vaart moeten zetten achter haar inspanningen om de regio’s duidelijke richtsnoeren te geven omtrent de wijze waarop bij de tenuitvoerlegging van de RIS3-strategieën gebruik kan worden gemaakt van grootschalige, uit meerdere bronnen gefinancierde „mega-initiatieven” en projectportefeuilles, waarbij niet via een managementsysteem leiding wordt gegeven aan traditionele afzonderlijke projecten maar toegewerkt wordt naar synergetische samenwerking. Bij het ontwikkelen van een dergelijke arbeidscultuur is een sleutelrol weggelegd voor digitale projectbeheersinstrumenten en virtuele werkomgevingen. |
25. |
Het CvdR heeft eerder al het voorstel ondersteund dat zowel in Horizon 2020 als bij de structuurfondsen instrumenten worden toegepast om de strategieën voor onderzoek, innovatie en slimme specialisatie aan elkaar te koppelen, teneinde objectieve indicatoren te creëren om topkwaliteit te realiseren en de Europese Onderzoeksruimte (EOR) tot ontwikkeling te brengen (5). Dergelijke indicatoren zouden onder meer goed van pas komen om het nut te beoordelen van onderzoeksprojecten die met overheidsgelden zijn gefinancierd. De resultaten en effecten — zoals nut voor de lokale en regionale overheden, nieuwe ondernemingsmogelijkheden en banen, verbetering van het ontwerp, de werking, de bruikbaarheid en de efficiëntie van diensten, alsmede de algemene kwaliteit van producten en diensten en de bijdrage aan innovatiesystemen in het algemeen — zouden moeten worden beoordeeld. |
26. |
In eerdere adviezen heeft het CvdR ook nadrukkelijk erop aangedrongen dat actief wordt ingezet op openbare aanbestedingen en vereenvoudiging van de procedures. Het spoort lokale en regionale functionarissen aan deze principes ter harte te nemen, zodat vaart gezet kan worden achter de verspreiding van digitale concepten. |
27. |
Met het oog op de goede werking van de Europese interne markt en een concurrerende digitale economie is het van essentieel belang dat de verschillende actoren van de waardenetwerken, zoals inhoudleveranciers, marketeers, distributeurs, e-handelaren, softwarebedrijven, telecommunicatiemaatschappijen, kapitaalverstrekkers en actoren op het gebied van onderzoek, innovatie, onderwijs en intellectuele-eigendomsrechten, bij elkaar gebracht worden om gezamenlijk aan zulke digitale concepten te werken. Het CvdR zou graag zien dat de lokale en regionale overheden een grotere rol gaan spelen bij het opzetten en aansturen van dergelijke interregionale Europawijde waardenetwerken. |
28. |
Het toegankelijk maken van kennis, processen, openbare ruimten en innovaties als bijproducten van met overheidsgelden gefinancierde O & TO-projecten heeft een stimulerend effect op de groei en werkgelegenheid. Door bijvoorbeeld openbare ruimten met internettoegang en apparatuur aan te bieden tegen een van geval tot geval overeen te komen prijs zouden gemeenten micro-ondernemingen kunnen ondersteunen en bepaalde bevolkingsgroepen kunnen activeren. |
29. |
Studies van de Commissie wijzen uit dat vrij toegankelijke overheidsinformatie of informatie van met overheidssteun gefinancierde actoren bevorderlijk is voor de economische groei, terwijl ook kleine ondernemingen, ongeacht de plaats waar ze gevestigd zijn, hierdoor nieuwe mogelijkheden worden geboden voor het ontplooien van activiteiten. Een vrije toegang tot overheidsinformatie kan er in potentie voor zorgen dat de digitale interne markt beter gaat functioneren, waardoor de consumenten een gemakkelijke, veilige en flexibele toegang tot legale digitale inhoud en dienstverlening wordt geboden (6). |
30. |
De technologie die nodig is om overheidsinformatie toegankelijk te maken, is inmiddels al ver ontwikkeld, maar het is niet zeker of men hier op lokaal en regionaal niveau goed mee overweg kan, terwijl men daar ook niet beschikt over de mechanismen die nodig zijn om de voor hergebruik in aanmerking komende informatie te vinden (7). Metagegevens vormen een belangrijk aspect van het hergebruik van overheidsinformatie en de publicatie hiervan in standaardformaat zou de grensoverschrijdende uitwisseling, nuttige toepassing en commercialisering van informatie kunnen stimuleren. |
31. |
De hoeveelheid informatie die op internet beschikbaar is, groeit met de dag. Verwacht wordt dat het gebruik van grote hoeveelheden gegevens, big data, in de komende jaren nieuwe commerciële mogelijkheden en banen zal genereren. De overheidssector is echter nog maar pas hiermee begonnen, o.m. in de gezondheidszorg, de vervoerssector en de diensten voor arbeidsvoorziening. De integratie van vrij toegankelijke en grote hoeveelheden informatie, van openbare en particuliere gegevensbanken biedt enorme, tot dusverre onbenutte, mogelijkheden. Er moet dringend Europese regelgeving worden uitgewerkt om een efficiënt gebruik van grote hoeveelheden gegevens mogelijk te maken zonder dat de bescherming van persoonlijke gegevens in het gedrang komt. |
32. |
De EU-internetomgeving moet de veiligste ter wereld worden. De Europese Unie zou zich op het wereldtoneel nadrukkelijker moeten presenteren als een continent met een veilig en stabiel ondernemingsklimaat en een goede telecommunicatiestructuur, zodat het voor kennisintensieve ondernemingen aantrekkelijk wordt te investeren in Europese regio’s c.q. hun activiteiten aldaar uit te breiden. Netwerkstoringen, hacking en internetcriminaliteit moeten tot een minimum worden beperkt. Dergelijke zaken schaden het bedrijfsimago, leiden tot verminderde arbeidsproductiviteit en brengen cruciale bedrijfsinformatie in gevaar. |
33. |
Er moet een infrastructuur van technische platforms in Europa worden opgebouwd, waarbij zou moeten worden nagegaan in hoeverre er behoefte is om omwille van de cyberveiligheid naast het bestaande internet een meer gesloten internet te creëren met alle concurrentievoordelen van dien voor vertrouwelijke handelsactiviteiten, clouddiensten en onderzoeksactiviteiten. De EU zou actoren die door haar financieel ondersteund worden, kunnen aanmoedigen om gebruik te maken van deze platforms, en aldus het commerciële succes van nieuwe concepten kunnen bevorderen. |
34. |
Van centraal belang is ervoor te zorgen dat op elk niveau aan de beveiligingseisen wordt voldaan, zodat de privacy en de bescherming van persoonlijke gegevens optimaal worden gewaarborgd en elke niet via wettelijke bepalingen geregelde vergaring van wat voor persoonlijke gegevens dan ook alsmede het opstellen van profielen, bijv. over aankoopgedrag, medische behandelingen en ziektegeschiedenissen, worden verhinderd. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is ook relevant als het gaat om de vraag hoe gegevens uit verschillende bestanden automatisch aan elkaar kunnen worden gekoppeld, zodat er voor iedere burger een zeer gedetailleerd profiel kan worden aangemaakt (8). |
35. |
Als gevolg van de digitalisering, m.i.v. open onlinecursussen voor een groot publiek (Massive Open Online Courses of MOOC’s) ondergaat het hoger onderwijs momenteel dezelfde soort structurele veranderingen als die welke bijv. de wereld van de media al op zijn kop hebben gezet. Het hoger onderwijs in Europa dreigt achter te blijven bij andere delen in de wereld waar wel geïnvesteerd wordt in ICT-strategieën om het onderwijs te moderniseren. Daarentegen biedt digitalisering lokale en regionale actoren de kans om in samenwerking met de instellingen voor hoger onderwijs de sector te moderniseren, zodat Europese spelers beter gewapend zijn op een toenemend mondiale onderwijsmarkt en tegelijkertijd nieuwe banen gecreëerd kunnen worden in het hoger onderwijs. instellingen voor hoger onderwijs die de digitalisering omarmd hebben, kunnen op basis van het beginsel van de kennisdriehoek (onderzoek, innovatie, onderwijs) andere sectoren in hun regio geloofwaardiger moderniseren en zo het bedrijfsleven helpen om nieuwe banen te creëren en de overheidssector om te digitaliseren en elektronische diensten op te zetten. |
36. |
In het kader van de „Grote Coalitie voor digitale banen” (9) wordt er samen met de sector aan gewerkt, ICT-gebruikers de benodigde vaardigheden bij te brengen. Zowel organisaties als individuen moeten zich steeds vaker aanpassen, nieuwe kennis opdoen en hun kennis uitbreiden om in de toekomst de boot niet te missen. Bedrijven en overheden moeten steeds meer nieuwe wegen bewandelen om ervoor te zorgen dat er in de toekomst hooggeschoolde arbeidskrachten voorhanden zijn. Grootste struikelblok daarbij is het gebrek aan de juiste kennis en vakbekwaamheid. Vooral de digitale vaardigheden van werklozen zouden moeten worden verbeterd en mensen met een diploma van beroeps- of hoger onderwijs zouden bijscholing moeten kunnen krijgen in e-handel. Initiatieven die het Europese e-ondernemerschap bevorderen, hebben dan ook de steun van het CvdR. |
37. |
Daarom heeft het CvdR ook het voorstel van de Commissie gesteund om via de nieuwe opleidingsprogramma’s Erasmus+ en Horizon 2020 onderwijsaanbieders te ondersteunen bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijfs- en onderwijsmodellen, en het opzetten van nieuwe activiteiten om innovatieve leermethoden, nieuwe leerplannen en de beoordeling van vaardigheden uit te testen (10). Ter bevordering van de groei en werkgelegenheid moedigt het CvdR de lokale en regionale overheden aan de door hen geleide of gefinancierde onderwijsinstellingen open te stellen voor het ontwikkelen, uittesten en beproeven van nieuwe digitale leerconcepten en er „levende laboratoria” van te maken. |
38. |
Levenslang leren is een proces dat alle fasen van het leven beslaat, ook buiten het kader van het officiële onderwijssysteem. Dankzij open technologieën en internetcursussen heeft iedereen de mogelijkheid om te leren wat hij wil, waar hij dat wil en met behulp van welke middelen en met steun van welke persoon of personen. Zo kunnen ook de vaardigheden van burgers op het vlak van ICT en gegevensbescherming worden ontwikkeld. Lokale en regionale overheden dienen ervoor te zorgen dat de mediageletterdheid systematisch wordt ontwikkeld op alle onderwijsniveaus, van het kleuteronderwijs tot het beroeps- en voorbereidend hoger onderwijs. Als stimulans zouden in Europa betere normen en certificaten ter erkenning van digitale vaardigheden kunnen worden ontwikkeld en gebruikt. |
39. |
Het CvdR juicht het door de Commissie opgestarte e-Learning-portaal en de middelen die daarvoor zijn uitgetrokken in het Erasmus+-programma, toe. Zowel de in Europa voorhanden kennis als het concurrentievermogen van de Unie zouden er wel bij varen als in de toekomst op dit portaal alle open onderwijshulpmiddelen en bijv. de voornaamste resultaten van de door de EU gefinancierde O & TO-projecten worden ondergebracht. |
Gedaan te Brussel, 4 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) Europe’s Digital Challenge — Bijdrage van de Europese Commissie aan de Europese Raad van 24 en 25 oktober 2013 http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/20131010_en.pdf
(2) CdR 626/2012.
(3) CdR 5960/2013.
(4) http://ec.europa.eu/eip/smartcities/about-partnership/how-do-i-get-involved/index_en.htm
(5) CdR 2414/2012.
(6) CdR 626/2012.
(7) CdR 626/2012.
(8) CdR 626/2012.
(9) Een multi-stakeholderplatform dat een oplossing zoekt voor het gebrek aan ICT-vaardigheden en de openstaande vacatures in de ICT-sector wil opvullen. https://ec.europa.eu/digital-agenda/en/grand-coalition-digital-jobs
(10) CdR 6183/2013.
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/65 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Internetbeleid en -governance
(2015/C 019/14)
|
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
1. |
wijst erop dat internet als wereldwijde informatieruimte een onlosmakelijk onderdeel van de huidige samenleving en een publiek goed is geworden, waarvan de vlekkeloze werking in het algemeen internationaal belang is. |
2. |
Het is een goede zaak dat momenteel wordt toegewerkt naar een sterkere internationale internetgovernance. Vooral de stappen van de regering van de VS, die een wezenlijke rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het internet, in de richting van een wereldwijde en alomvattende internetgovernance verdienen in dit verband bijval. |
3. |
De Europese Unie zou actief moeten meewerken aan de totstandbrenging van een wereldwijde internetgovernance, zodat haar voorbeeldige prestaties op het gebied van verantwoordelijke governance geconsolideerd en verankerd worden. In dit verband valt het toe te juichen dat de Commissie in de mededeling zegt de bijdrage van de Europese Unie aan het wereldwijde beleid inzake internetgovernance te willen ophelderen en dat de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker, een digitale interne markt en een uniforme digitale agenda wenst te creëren. |
BELEID INZAKE INTERNETGOVERNANCE: NORMEN EN WAARDEN
4. |
De ontwikkeling van internet als een op technologie gebaseerde ruimte waarin mensen met elkaar communiceren en gegevens uitwisselen kan niet los worden gezien van de voor de intermenselijke verhoudingen doorslaggevende normen en waarden. In de bijdrage die de Europese levert aan het beleid ter verbetering van internet dienen de fundamentele waarden van de Gemeenschap dan ook door te werken. |
5. |
Het toekomstige Europese internetbeleid moet gebaseerd zijn op de beginselen van vrijheid, openheid en neutraliteit. |
6. |
Als medium is internet belangrijk voor het behoud en de bevordering van culturele diversiteit, een van de fundamentele waarden van de Europese Unie (1). In het beleid inzake internetgovernance moeten de verschillende talen en culturen dan ook in aanmerking worden genomen en beschermd en versterkt worden. |
7. |
Het Comité is het met de Commissie eens dat multistakeholderprocessen op het gebied van internet verenigbaar zijn met de grondrechten en aan de volgende criteria dienen te voldoen: transparantie (alle belanghebbenden moeten een bijdrage kunnen leveren), betrokkenheid en balans (de verantwoordelijke partijen moeten alle belanghebbenden de mogelijkheid geven om gehoord te worden) en verantwoordingsplicht (de verplichting om alle belanghebbenden regelmatig op de hoogte te brengen van eigen activiteiten) (2). |
8. |
Er is momenteel een discussie gaande over de vraag of het recht op internettoegang als een mensenrecht moet worden erkend, en diverse landen (waaronder een aantal EU-lidstaten) hebben in dit verband al besluiten genomen (3). Ook de mening dat internet slechts een techniek is die de grondrechten helpt beschermen wordt wel verkondigd (4). Het Comité beveelt aan om het recht op internetgebruik te verklaren tot onvervreemdbaar burgerrecht, aan de uitoefening waarvan de nationale, regionale en lokale overheden — voor zover hun mogelijkheden dat toelaten — een bijdrage kunnen leveren. |
9. |
Volgens de richtsnoeren voor de ontwikkeling van internet, die in 2005 in de Agenda van Tunis voor de informatiemaatschappij (5) zijn vastgelegd, is internetgovernance een zaak van de overheid, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld (paragraaf 34). Dat moet echter niet te eng worden opgevat: met „overheid”worden niet alleen nationale overheden bedoeld, maar ook de lokale en regionale overheden, als niveau dat het dichtst bij de burger staat. |
10. |
De ruim 1 00 000 lokale en regionale overheden spelen als vertegenwoordigers van het subnationale bestuursniveau van de 28 lidstaten van de Europese Unie een belangrijke rol op het gebied van het internetbeleid. Zij creëren niet alleen content, maar zorgen ook voor een betere internettoegang. Daarom zouden zij op zowel nationaal als Europees niveau alle ruimte moeten krijgen om rechtstreekse bijdragen te leveren aan de Europese meningsvorming over algemene aspecten van het beleid inzake internetgovernance. |
11. |
De politieke strategie van de EU voor internetgovernance kan voor haar een goed middel zijn om internationaal een aantrekkelijk imago uit te stralen en zich te profileren als toonaangevende partij bij het ontwikkelen van het internetbeleid en het vastleggen van normen voor beleidsmatige best practices op wereldschaal. |
GEMEENSCHAPPELIJKE AANPAK INZAKE INTERNETGOVERNANCE
12. |
De internationale aanzetten op het gebied van internetgovernance — in de Agenda van Tunis, de conclusies van de conferentie NETmundial (6), de verklaring van de OESO en de conclusies van de wereldtop over de informatiemaatschappij (WSIS (7)) — ontlopen elkaar maar weinig, wat erop duidt dat zich wereldwijd een consensus aftekent. |
13. |
De aanpak van internet die in de Agenda van Tunis is verwoord en zich met het acroniem COMPACT laat samenvatten, heeft niet aan relevantie ingeboet en komt erop neer dat internet een ruimte van burgerverantwoordelijkheden (Civic responsibilities) en één niet-versnipperde hulpbron zou moeten zijn die wordt beheerd door middel van een multistakeholderbenadering (One unfragmented resource governed via a Multistakeholder approach) om de democratie en mensenrechten te promoten (to Promote democracy and human rights) op basis van een stevige technologische architectuur (sound Architecture) die vertrouwen (Confidence) bevordert en transparant beheer (Transparent governance) vergemakkelijkt, zowel van de onderliggende internetinfrastructuur als van de diensten die daarvan gebruikmaken. De EU zou zich bij haar standpuntbepaling ter zake door deze aanpak moeten laten leiden. |
14. |
Het is een goede zaak dat de regering van de VS heeft toegezegd om mee te werken aan een andere toewijzing van topniveaudomeinen (ccLTD’s), namelijk niet meer op basis van eenzijdigheid — via ICANN (Internet Corporation for Assigned Names and Numbers) en IANA (Internet Assigned Numbers Authority) — maar aan de hand van een op wereldwijde samenwerking berustend model. Conform de conclusies van de mondiale multistakeholderconferentie over de toekomst van internetgovernance van april 2014 zou dit initiatief volledig moeten worden uitgevoerd. |
15. |
Het Comité is ook ingenomen met het plan van de Europese Commissie om een mondiale observatiepost voor internetbeleid (Global Internet Policy Observatory, GIPO) te ontwikkelen die als schakel tussen alle belanghebbenden moet fungeren en moet uitgroeien tot een wereldwijd onlinemedium voor de ontwikkeling en regulering van het internetbeleid en voor de coördinatie van technische innovaties. |
16. |
De Commissie is terecht van mening dat de toekomstige GIPO als een wereldwijd goed moet worden gezien waar de ene betrokkene of belanghebbende de ander niet zijn wil kan opleggen. Alle belanghebbenden, en dan vooral de lokale en regionale overheden, zouden via de desbetreffende raadplegingsstructuren aan overleg over vraagstukken inzake internetgovernance moeten deelnemen. |
17. |
In de discussies over de toekomst van internet mag het kernbeginsel van de netneutraliteit niet aangetast worden, op welke waarden de belanghebbenden zich ook mogen beroepen. |
18. |
Het is een goede zaak dat de Commissie in haar mededeling COM(2014) 72 aankondigt dat zij onderzoek zal doen naar de risico’s van conflicterende bevoegdheden en wettelijke bepalingen met betrekking tot internet en een reactiemechanisme van de Unie zal ontwikkelen. |
TECHNISCHE ASPECTEN VAN INTERNETGOVERNANCE
19. |
Ook in de toekomst moeten de standaarden gelden zoals deze nu door technische deskundigen op basis van de werkzaamheden van de internationale werkgroep Internet Engineering Task Force met het oog op de vormgeving van internet worden vastgelegd. |
20. |
Het Comité is ingenomen met de inspanningen van technische kringen om concepten in te voeren voor het vaststellen van specificaties waarin rekening wordt gehouden met actuele kwesties, zoals bescherming van de privacy op protocolniveau, verankering van de mogelijkheden m.b.t. meertalige domeinnamen en betere toegankelijkheid voor mensen met een handicap, alsook met de vorderingen die de EU maakt wanneer zij de resultaten hiervan in wetgeving vertaalt (8). |
21. |
Gezien het feit dat de verschillende lidstaten uiteenlopende belangen hebben en over uiteenlopende mogelijkheden beschikken om deze belangen te behartigen, staat de Europese Unie in de onderhandelingen over de toekomstige regulering van internet voor een aantal uitdagingen. In de onderhandelingen over uniforme EU-voorschriften inzake de toekomst van internet mag het subsidiariteitsbeginsel daarom niet veronachtzaamd worden. |
22. |
Samenwerking tussen publieke en private sector is van groot belang om een betrouwbaar en veilig functioneren van internet te waarborgen, met name omdat de exploitatie van de meeste netwerken en informatiesystemen in private handen is. Deze samenwerking mag er niet toe leiden dat ondernemingen met extra kosten worden geconfronteerd. |
23. |
De infrastructuur van het net — vooral van het breedbandnet — is belangrijk voor een vlot functioneren van internet. Het Comité roept de lidstaten op om met de lokale en regionale overheden samen te werken, teneinde zo veel mogelijk gebieden en zo veel mogelijk groepen mensen snel op internet aan te sluiten. |
24. |
Het Comité hecht groot belang aan brede verticale samenwerking bij het benutten van de mogelijkheden die de huidige EFRO-bepalingen bieden, namelijk de verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van ICT door de toegang tot breedband en het hogesnelheidsnetwerk uit te breiden en de toepassing van nieuwe technologieën en netwerken in de digitale economie te ondersteunen. Op die manier krijgt het digitale potentieel van de Europese regio’s en van de EU in haar geheel een impuls. |
25. |
Het Comité is beslist tegen internetcensuur — met welk doel dan ook — maar wijst er wel op dat de inspanningen om internet niet tot een medium ter bevordering van extremistische, radicale of criminele activiteiten te laten verworden, gecoördineerd moeten worden ter bescherming van de rechten van bij uitstek kwetsbare bevolkingsgroepen. |
GEBRUIK VAN INTERNET TER VERBETERING VAN HET OPENBAAR BESTUUR EN TER VERSTERKING VAN DE LOKALE DEMOCRATIE
26. |
Het is aan de openbare bestuurslichamen, waaronder de lokale en regionale overheden, om een toonaangevend beleid ter bevordering van een veilig en verantwoordelijk internetgebruik te voeren Met hun concrete optreden en voorbeeldfunctie kunnen en moeten zij de aanzet geven tot een innovatieve, hulpbronnenefficiënte technologische ontwikkeling die het milieu zo min mogelijk belast. |
27. |
Het is aan de openbare bestuurslichamen, waaronder de lokale en regionale overheden, om een voortrekkersrol bij de ontwikkeling van een veilig internet te vervullen en model te staan voor een verantwoordelijke omgang met internet: adequate bescherming van persoonlijke gegevens (waaronder het wissen van gegevens die niet meer nodig zijn voor een bepaald concreet doeleinde); bestrijding van cybercriminaliteit en het creëren van de nodige voorwaarden ter preventie hiervan, inclusief een adequate bescherming van ICT-systemen. |
28. |
Het Comité wijst op de mogelijkheden van internet als medium voor openbare dienstverlening en roept de lokale en regionale overheden van de EU op om vaart te zetten achter de verplaatsing van overheidsdiensten naar de digitale ruimte. Het roept de lidstaten op om de desbetreffende rechtsgrondslagen te creëren. |
29. |
De lokale en regionale overheden van de EU zouden niet slechts beter gebruik moeten maken van de mogelijkheden van internet om hun werk te verbeteren en transparanter te maken en de afstand tot de burger te verkleinen, maar ook actiever aan de formulering van nationale en internationale standpunten over de toekomst van internet moeten deelnemen. |
30. |
Het Comité wijst op de mogelijkheden van veilige e-identificatie voor burgers, die zo hun eigen registratiegegevens kunnen aanpassen, en voor regio’s, die op die manier elektronisch stemmen kunnen invoeren. |
LOKALE EN REGIONALE OVERHEDEN EN VEILIG INTERNET
31. |
Het is voor alle belanghebbenden belangrijk de veiligheid en integriteit van de infrastructuur alsook de content van internet veilig te stellen, aangezien internet een fundamenteel onderdeel van economie, bestuur en privéleven is geworden. |
32. |
Met het groeiende aantal internetgebruikers en de opkomst van nieuwe technologie nemen ook het aantal gevallen van misbruik en de daarmee gepaard gaande verliezen toe. Zelfs de lokale en regionale overheden van de lidstaten, die de internetgemeenschap actief helpen vormgeven, over een hoogontwikkelde internetinfrastructuur beschikken en een zichtbaar deel van de samenleving uitmaken, worden niet zelden slachtoffer van verschillende aanvallen op internet. |
33. |
Door middel van informatie- en communicatietechnologie, die ertoe bijdraagt mensen samen te brengen en sneller informatie, ervaringen en kennis uit te wisselen, worden helaas ook vaak strafbare feiten begaan. Het Comité roept de lidstaten en de internationale organisaties dan ook op om cybercriminaliteit op iedere denkbare wijze te bestrijden en samen met andere belanghebbenden een algemene ruimte te scheppen waarin cybercriminaliteit niet geduld wordt. |
34. |
Elektronische media maken ook andere, vaak anonieme activiteiten mogelijk die weliswaar niet altijd crimineel zijn of nog niet als zodanig worden aangemerkt, maar wel de menselijke waardigheid van anderen aantasten. De aandacht zou daarom tevens moeten uitgaan naar de bestrijding van cyberpesten en andere mogelijke gevaren van internet, waarmee vooral de rechten van kinderen, jongeren en andere kwetsbare bevolkingsgroepen worden geschonden. |
35. |
Het succes van internet staat of valt met de veiligheid ervan. Het Comité steunt dan ook de ambitie van de Commissie, zoals uiteengezet door Neelie Kroes, om de EU tot de veiligste online ruimte ter wereld te maken (9). Het Comité roept de Commissie tevens op om bij de behandeling van internetgovernance ook aandacht te besteden aan de problematiek van de internetveiligheid. |
36. |
Samenwerking tussen alle lidstaten en externe partners om strafbare feiten op internet te bestrijden en de problemen rond netwerk- en informatiebeveiliging op te lossen, onder andere door reeds aangenomen besluiten om te zetten (10) en deze maatregelen onder te brengen in de gemeenschappelijke beleidsstrategie van de EU op het gebied van internetgovernance, is van groot belang. |
37. |
Op lidstaatniveau moeten effectieve maatregelen getroffen worden om overtredingen op internet op te sporen. Op Europees niveau moeten mechanismen worden ingevoerd om de bestrijding van dergelijke gevaren te ondersteunen. |
38. |
Bij de strategie voor wereldwijde internetgovernance op het gebied van een van de mensenrechten, namelijk het recht op privacy, moet de nodige aandacht uitgaan naar een internationale regeling voor het opvragen, verwerken en bewaren van persoonsgegevens, de bescherming van dergelijke gegevens tegen onrechtmatige en onopzettelijke bekendmaking, alsook het verlies, de uitwisseling en het wissen van persoonsgegevens die in elektronische databanken zijn opgeslagen. De vigerende EU-wetgeving zou als uitgangspunt voor goede praktijken kunnen dienen (11). |
39. |
De EU zou een duidelijk standpunt inzake het gebruik van persoonsgegevens op internet moeten formuleren en dit op internationaal niveau moeten verdedigen. Dit standpunt moet gebaseerd zijn op artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2010/C 83/02), met name het principe dat mensen zelf moeten kunnen besluiten welke gegevens zij wel en welke zij niet willen doorgeven. De verwerking van welke persoonsgegevens dan ook op internet moet gezien het mondiale karakter van internet en de aanzienlijke risico’s op misbruik beperkt worden en mag alleen toegestaan zijn voor concrete, op voorhand bekende en nauwkeurig omschreven doeleinden. |
40. |
Steeds weer komt het voor dat grote IT-concerns hun structurele macht misbruiken en op onwettige wijze persoonlijke gegevens van gebruikers voor zowel commerciële alsook politieke doeleinden verzamelen en verwerken. Het Comité roept de Commissie op zich in te zetten om dergelijk misbruik wereldwijd te voorkomen. |
41. |
Wat de verantwoordelijkheid voor strafbare feiten in verband met het gebruik van internet betreft, is het van groot belang het principe vast te leggen dat de aanbieder van internetdiensten niet aansprakelijk gesteld mag worden voor content die die aanbieder niet zelf gemaakt heeft. Deze beperking van de verantwoordelijkheid mag echter niet worden aangevoerd om een wettelijk verzoek om samenwerking van de rechtshandhavingsautoriteiten te weigeren wanneer er door de gerechtelijke autoriteiten sancties opgelegd kunnen worden. |
42. |
NET als op vele andere gebieden speelt de EU een voortrekkersrol op het vlak van de internetgovernancestructuur die nu vorm krijgt. In dit opzicht kan en moet zij ook model staan voor een wereldwijde cultuur van verantwoordelijk internetgovernance en -gebruik, om op deze manier bij te dragen tot vorming van een wereldwijde internetcultuur. |
Gedaan te Brussel, 4 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) Artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
(2) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Internetbeleid en -governance. De rol van Europa bij het vormgeven van de toekomst van internetgovernance, COM/2014/72 final.
(3) In 2009 erkende het constitutionele hof van Frankrijk bijvoorbeeld het recht op internettoegang als grondrecht. Het constitutionele hof van Griekenland heeft een vergelijkbaar oordeel uitgesproken. Landen als Costa Rica, Estland, Finland en Spanje, en zelfs de Verenigde Naties, zijn tot soortgelijke oordelen en politieke verklaringen gekomen.
(4) [2] Dat is de mening van onder anderen Vinton Cerf, een van de „vaders van internet”: „Internet Access Is Not a Human Right”, http://www.nytimes.com/2012/01/05/opinion/internet-access-is-not-a-human-right.html.
(5) De Agenda van Tunis voor de informatiemaatschappij http://itu.int/wsis/docs2/tunis/off/6rev1.html.
(6) Verklaring van de multistakeholderconferentie NETmundial van 24 april 2014, http://netmundial.br/wp-content/uploads/2014/04/NETmundial-Multistakeholder-Document.pdf.
(7) Zie de Declaration of Principles. Building the Information Society: a global challenge in the new Millennium, http://www.itu.int/wsis/docs/geneva/official/dop.html.
(8) Zie Verordening (EU) nr. 1025/2012 van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie en het Besluit van de Commissie van 28 november 2011 tot oprichting van een Europees multistakeholderplatform inzake ICT-normalisatie.
(9) Verklaring van Neelie Kroes van 13 april 2014 na de stemming over de cyberveiligheidsrichtlijn in het Europees Parlement. Great news for cyber security in the EU: The EP successfully votes through the Network & Information Security (NIS) directive, European Commission — STATEMENT/14/68, 2014 03 13, http://europa.eu/rapid/press-release_STATEMENT-14-68_en.htm.
(10) Zie bijvoorbeeld het voorstel voor een richtlijn houdende maatregelen om een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen (COM(2013) 48 final).
(11) Zie bijvoorbeeld Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/70 |
Advies van het Comité van de Regio’s — De Europese film in het digitale tijdperk
(2015/C 019/15)
|
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,
1. |
is het met de Europese Commissie eens dat de Europese filmindustrie behoefte heeft aan een stimulerende omgeving om haar volledige culturele en economische potentieel te kunnen verwezenlijken, en dat de betrokken actoren op alle niveaus hiervoor moeten worden gemobiliseerd: in de sector zelf, in de lidstaten, van lokaal tot nationaal niveau, en vaak ook in grensoverschrijdend verband. |
2. |
De lokale en regionale overheden spelen een sleutelrol bij het bevorderen en benadrukken van de waarde van cultuur, de instandhouding van het cultureel erfgoed en de bevordering van artistieke innovatie (1), de vaststelling van culturele strategieën, de ontwikkeling van initiatieven voor de sector, en de totstandkoming van aangepaste infrastructuur. |
3. |
De cultuursector draagt stevig bij tot de lokale en regionale ontwikkeling door Europese regio’s aantrekkelijker te maken, duurzaam toerisme te ontwikkelen en nieuwe duurzame werkgelegenheidskansen te scheppen (2). |
4. |
Het CvdR herinnert eraan dat de overgang naar het digitale tijdperk nieuwe mogelijkheden biedt voor de interconnectie tussen verschillende Europese regio’s. Dit overgangsproces biedt de kans om een nieuw publiek aan te trekken, alternatieve inhoud te baat te nemen, nieuwe diensten te verlenen, inhoud uit verschillende regio’s zichtbaarder te maken en de interregionale culturele samenwerking te ondersteunen. Er moet tevens rekening mee worden gehouden dat de digitale omwenteling kosten met zich meebrengt die voor de territoriale overheden een grote uitdaging kunnen zijn. |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
Algemene opmerkingen
5. |
Het CvdR verbindt zich ertoe bij te dragen aan de ontwikkeling en follow-up van de nieuwe strategie voor de Europese filmsector waartoe de Commissie het startsein heeft gegeven in haar mededeling „Steun aan culturele en creatieve sectoren ten behoeve van groei en banen in de EU” (3), en die erop is gericht het concurrentievermogen van deze snel groeiende sectoren te versterken, en andere sectoren zoals innovatie en informatietechnologieën te laten meeprofiteren van deze ontwikkeling. |
6. |
Het CvdR wenst actief deel te nemen aan de werkzaamheden van het Europees Filmforum, om een debat op gang te brengen over de steeds snellere ontwikkeling van de audiovisuele sector, en een dialoog aan te gaan met alle partijen die betrokken zijn bij het filmbeleid. De uitwisseling van beste praktijken moet vooral zorgen voor een verbetering van de Europese concurrentievoordelen, de uitvoering van gemeenschappelijke projecten en respect voor de culturele diversiteit en de vraag van de burgers/consumenten. Ook moet worden gezorgd voor een doeltreffende EU-brede bescherming van minderjarigen, en zouden films toegankelijk moeten worden gemaakt voor slechthorenden en slechtzienden. |
7. |
Het CvdR benadrukt dat het huidige debat moet worden gevoerd in samenhang met een ander initiatief van de Commissie, „Een digitale agenda voor Europa” (4). |
8. |
Het CvdR is ingenomen met het door de Commissie gekozen tijdstip voor de publicatie van haar initiatief, aangezien het nieuwe programma „Creatief Europa” en met name het subprogramma Media voor de audiovisuele sector, begin 2014 van start zijn gegaan. Een van de voornaamste doelstellingen van Media is de vraag naar films te versterken, hun grensoverschrijdende distributie te bevorderen en het potentiële publiek in de Europese Unie en de rest van de wereld te bereiken. |
9. |
Het CvdR onderstreept de noodzaak van een gecoördineerde aanpak om in te spelen op de nieuwe uitdagingen in verband met de snelle evolutie van de Europese filmsector, door enerzijds een doeltreffend antwoord te geven op de toenemende kloof tussen het Europese publiek en het culturele aanbod in het algemeen (5), en anderzijds zich aan te passen aan het gebruik van digitale media door datzelfde publiek (6). Het is van essentieel belang dat de sector erin slaagt de verschillende soorten verbindingswijzen (streaming, VOD-platforms, enz.) en toestellen (smartphones, tablets, aangesloten televisies) weet te bereiken en te exploiteren, om de verspreidingsmogelijkheden van Europese films te vergroten en zo een nieuw publiek te bereiken. |
10. |
Gezien het onschendbare beginsel van de culturele diversiteit enerzijds en het concurrentievermogen anderzijds, is het zaak een gecoördineerde aanpak te ontwikkelen voor de lokale, regionale, nationale, interregionale en Europese exploitanten, om iets te doen aan de structurele gebreken van de Europese filmindustrie bij het bereiken van potentieel publiek in de Europese Unie en wereldwijd, die door de Commissie als volgt worden samengevat:
|
11. |
De in de mededeling voorgestelde maatregelen lijken geen problemen op te leveren wat de inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel betreft. Vanuit het oogpunt van de multilevel governance daarentegen zouden de regionale en lokale en regionale overheden systematisch moeten deelnemen aan het bedenken, uitvoeren en opvolgen van maatregelen die zijn bedoeld om de Europese filmindustrie te doen evolueren. |
Evaluatie van het financieringskader — Regelingen voor overheidsfinanciering
12. |
Het CvdR stelt vast dat de lidstaten met meer dan 600 nationale, regionale en lokale steunmaatregelen (7) een brede waaier aan ondersteunende maatregelen voor de productie van films, televisieprogramma’s en andere audiovisuele werken hebben opgezet, op basis van zowel culturele als economische overwegingen, waarbij de belangrijkste culturele doelstelling is ervoor te zorgen dat de regionale en lokale culturen en hun creatieve potentieel in de audiovisuele media tot uiting komen. |
13. |
Het CvdR deelt de mening van de Commissie dat de algehele complementariteit en samenhang van de overheidssteun moeten worden versterkt om de efficiëntie ervan in het algemeen te verbeteren. Dit zou de regionale, nationale, interregionale en supranationale financieringsniveaus moeten omvatten en betrekking moeten hebben op de financiering van alle verschillende activiteiten. |
14. |
Voor de lokale en regionale overheden is het van belang dat de mogelijkheid blijft bestaan om territoriale clausules in te voeren voor de uitgaven, wat essentieel is om de kritische massa aan activiteiten te genereren die nodig is om de dynamiek van de ontwikkeling en consolidatie van de filmindustrie veilig te stellen. |
15. |
Het CvdR wijst erop dat de investeringsfondsen voor de regionale ondersteuning van de audiovisuele sector op lokaal en regionaal niveau een structurerend effect hebben, vooral dankzij de invoering van financieringsmechanismen voor audiovisuele producties en coproducties. |
16. |
Volgens de studie over de economische en culturele gevolgen van territoriale clausules in steunregelingen voor de filmindustrie verstrekken de lidstaten bovendien jaarlijks 1 miljard euro aan bijkomende steun door middel van belastingprikkels voor de filmindustrie (8). |
17. |
Het CvdR verzoekt de overheden om de invoering van belastingprikkels voor films en audiovisuele werken te bestuderen, bijvoorbeeld door belastingvrijstellingen te verlenen aan particuliere partners. |
18. |
De Europese Commissie stelt terecht dat het evenwicht tussen de uitgaven voor productie, distributie en promotie van films moet worden hersteld. |
19. |
Het is inderdaad zo dat bij de verdeling van de beschikbare budgetten over productie en distributie/promotie, deze laatste activiteiten er bekaaid afkomen. Toch kunnen de bedragen die hiervoor worden uitgetrokken in de VS niet als voorbeeld worden genomen om te pleiten voor een meer evenwichtige verdeling. Alom wordt toegegeven dat financiële steun nodig is om de Europese audiovisuele productie te steunen, en dat producenten moeite hebben voldoende startkapitaal bijeen te brengen om hun projecten te concretiseren, met als rechtstreeks gevolg dat sommige films ondergefinancierd zijn en de kwaliteit erop achteruit gaat. Meer middelen uittrekken voor promotie en distributie zou de problemen in verband met de onderfinanciering van films niet oplossen, en zou ook niet helpen om een groter publiek te bereiken. Hoewel hogere budgetten voor distributie en promotie op zich wenselijk zijn, mag dit in geen geval ten koste gaan van de productiebudgetten van Europese films. |
20. |
De moeilijkheden die Europese films vaak hebben om een publiek te vinden vloeien soms voort uit het feit dat, tijdens het uitwerken van het filmproject, niet een bepaald publiek voor ogen wordt gehouden. Films die van begin af aan — al tijdens het schrijven van het scenario — op een nichepubliek zijn gericht hebben over het algemeen minder moeite hun publiek te bereiken dan films die op het grote publiek zijn gericht. Zoals de Commissie opmerkt is dit soms ook het gevolg van de te beperkte promotiebudgetten, die een brede vertoning van films onmogelijk maken. |
21. |
Het CvdR herinnert eraan dat iedere film een prototype is en dat onmogelijk met zekerheid kan worden voorspeld of een film een succes wordt. |
22. |
Veel films zouden baat hebben bij een langere ontwikkeling alvorens in productie te worden genomen. Daarom moet er extra ontwikkelingssteun komen, in aanvulling op de steun van het programma „Creatief Europa” en het subprogramma Media. |
Evaluatie van het financieringskader — De betrokkenheid van nieuwkomers in de waardeketen
23. |
Het CvdR is van mening dat de geleidelijke convergentie, het veranderende gedrag van consumenten en de opkomst van nieuwe bedrijfsmodellen van invloed zijn op de financiering van audiovisuele producties. De trend bij VOD-platforms om steeds meer te investeren in originele inhoud bewijst dat deze nieuwe spelers potentiële investeerders in audiovisuele inhoud zijn. |
24. |
Het CvdR benadrukt dat de nieuwe actoren (VOD-platforms, telecommunicatie-exploitanten, over-the-top operatoren, enz.) die Europese inhoud gebruiken, bijdragen aan de financiering en aan dezelfde regels moeten voldoen als nationale operatoren, zodat sprake is van een eerlijke concurrentie tussen nationale operatoren en operatoren van buiten Europa, en om ervoor te zorgen dat er meer geld is voor de financiering van alternatieve inhoud, en de culturele diversiteit gewaarborgd is. |
25. |
Het CvdR wil een debat voeren met alle betrokken actoren om het land-van-oorsprongbeginsel dat is opgenomen in de richtlijn audiovisuele mediadiensten (AVMD-richtlijn) (9), opnieuw te evalueren. Daarbij moet de werking van dit beginsel worden beoordeeld tegen de achtergrond van de veranderingen die het audiovisuele landschap momenteel ondergaat. |
26. |
Het CvdR bevestigt de beginselen die zijn opgenomen in het Unesco-verdrag van 2005 betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, zoals het recht van staten en gemeenschappen om gepaste maatregelen te nemen voor de bescherming en bevordering van de culturele diversiteit, met name in de vorm van steun voor de uitgave, productie en verspreiding van inhoud, ongeacht de gebruikte drager (traditionele tv-uitzendingen, on-demanddiensten, internet, enz.). |
27. |
Het CvdR is van mening dat de gegevens die worden verzameld door arthouse-bioscopen (in het kader van het Media-programma) en de statistieken van grote internet-exploitanten, de VOD-sector en openbare omroepen (en commerciële zenders die overheidssteun ontvangen, of om de concurrentie niet te verstoren) beschikbaar moeten worden gesteld aan de regionale en nationale filmindustrie. Er moet een einde worden gemaakt aan het huidige gebrek aan transparantie waardoor de overheid moeite heeft wetgeving vast te stellen voor nieuwe operatoren en hen algemene verplichtingen op te leggen die wel gelden voor publieke omroepen, via beheerscontracten of andere middelen. |
Vormgeving van een innovatief ondernemingsklimaat
28. |
Het CvdR kijkt uit naar de resultaten van de openbare hoorzitting in het kader van het groenboek „Voorbereiding op een volledig geconvergeerde audiovisuele wereld: groei, creatie en waarden” (10) van de Europese Commissie, om te zien in hoeverre de AVMD-richtlijn (11) nog beantwoordt aan haar doelstellingen, namelijk om de productie, distributie, beschikbaarheid en aantrekkingskracht voor de markt van Europese werken in de digitale interne markt te bevorderen. |
29. |
Het CvdR wijst op het verschil in behandeling in de AVMD-richtlijn tussen enerzijds lineaire audiovisuele diensten, waarvoor de Europese omroepen worden verplicht een bepaald percentage Europese en onafhankelijke producties in hun programmering op te nemen, en anderzijds de niet-lineaire audiovisuele diensten, waarvoor deze verplichting minder strikt is geformuleerd. De opkomst van niet-lineaire diensten (VOD) en de opgedane ervaringen kunnen helpen om de doeltreffendste methoden aan te wijzen en toe te passen om de opname van Europese producties in deze diensten te bevorderen. |
30. |
Als gevolg van de snelle ontwikkeling van de sector zou de Europese Commissie proefprojecten moeten opzetten met betrekking tot de volgorde waarin films worden uitgebracht in de verschillende media, om te kijken of het huidige systeem van mediavensters moet worden versoepeld (bijvoorbeeld door de invoering van een „day and date”-systeem). Het CvdR onderstreept dat lokale actoren en rechthebbenden moeten worden beschermd door middel van een adequaat bedrijfsmodel, terwijl de nieuwe mogelijkheden van de digitale technologieën worden benut en de toegankelijkheid tot de inhoud voor alle burgers wordt verbeterd. Ook moet rekening worden gehouden met het nieuwe gedrag en de verwachtingen van consumenten, die altijd en overal onmiddellijk toegang wensen te krijgen tot nieuwe inhoud, en tegelijkertijd moet de ontwikkeling en versterking van nieuwe bedrijfsmodellen voor de financiering en distributie van deze inhoud mogelijk worden gemaakt. |
31. |
Het CvdR benadrukt dat moet worden gewerkt aan een modern kader voor auteursrecht dat de deponering en onlinebeschikbaarheid van films in de EU bevordert, zodat de daadwerkelijke erkenning en vergoeding van houders van rechten gewaarborgd blijft. Tegelijkertijd moet het kader duurzame prikkels voor creativiteit, culturele diversiteit en innovatie geven, de keuze vergroten en wettelijke oplossingen toegankelijk maken voor eindgebruikers, nieuwe bedrijfsmodellen levenskansen bieden en daadkrachtiger bijdragen tot het bestrijden van illegale aanbieding en piraterij (12). |
Versterking van de creatieve omgeving
32. |
Het CvdR is het met de Commissie eens dat Europa talenten moet koesteren en professionele vaardigheden in de Europese filmindustrie moet ontwikkelen, en dat creatieve partnerschappen tussen filmscholen en bedrijven moeten worden aangemoedigd. Het wijst in dit verband op het belang van de steun die wordt verleend in het kader van de programma’s Creatief Europa en Erasmus+. |
33. |
Het CvdR hamert nogmaals op het belang van een meer proactieve benadering ter ondersteuning van synergiewerking tussen culturele en creatieve sectoren en met sociale of economische actoren op andere gebieden. Zo kunnen nieuwe, innoverende activiteiten worden bevorderd, zoals multimedia, sociale media, digitale uitgeverij en creatief toerisme (13). |
Toegankelijkheid en het bereiken van nieuw publiek
34. |
Het CvdR onderstreept dat het voor Europese films van groot belang is nieuw publiek te zoeken en te creëren, en is het met de Europese Commissie eens dat instrumenten moeten worden ontwikkeld die zowel meer toegangsmogelijkheden bieden tot Europese films, met name niet-nationale films, als zorgen voor een grotere vraag naar die films. |
35. |
Het is inderdaad nuttig om informatie over de voorkeuren van het publiek te verzamelen om zo de factoren die kunnen bijdragen tot het succes van een film, nauwkeuriger te kunnen sturen. Hoewel films die nationale en regionale overheidssteun hebben genoten zich meestal tot een lokaal publiek richten, is het echter niet zo dat wanneer het lokale aspect van een productie wordt uitgegomd, deze meer kans heeft om een commercieel succes te worden in andere Europese landen, en daar een publiek te vinden. Het CvdR is van mening dat alleen films die succesvol zijn in eigen land de belangstelling van een buitenlandse distributeurs kunnen wekken en kans maken om in andere landen te worden uitgebracht. Het zou contraproductief zijn te denken dat films moeten worden gemaakt volgens „de Europese kleinste gemene deler”. De culturele diversiteit vraagt juist dat specifieke lokale en regionale kenmerken onder de aandacht worden gebracht, omdat het deze specifieke kenmerken zijn die de Europese identiteit vormen. |
36. |
Het CvdR denkt dat de digitale revolutie tot een grotere flexibiliteit qua distributie zal leiden, door i.p.v. het traditionele distributiesysteem alternatieven te bieden die beantwoorden aan de vraag van de burgers om inhoud sneller en op meer dragers te kunnen bekijken. |
37. |
Het is absoluut zaak dat de overheden de nationale VOD-platforms via nationale of regionale beleidsmaatregelen aanmoedigen om Europese films een prominentere plaats te geven in hun catalogi, door speciale strategieën of promotiecampagnes uit te voeren. |
38. |
Het CvdR onderstreept dat coproducties — vaak onontbeerlijk voor de financiële en artistieke totstandkoming van Europese films — ook ten goede komen aan de circulatie van films, en kunnen worden verbeterd wanneer coproducenten zelf beter anticiperen op de releasevoorwaarden in de verschillende landen waaruit de coproducenten afkomstig zijn. |
39. |
Het CvdR is ingenomen met de constructieve dialoog die heeft plaatsgevonden in het kader van „Licenties voor Europa”, vooral over de behoefte en de procedures om het Europees cinematografisch erfgoed te digitaliseren, restaureren en toegankelijk te maken voor de burgers. Dit zou moeten gebeuren op onderling verbonden platforms, zodat de erfgoedinstellingen de in hun archieven opgeslagen werken kunnen vrijgeven terwijl de rechthebbenden een rechtvaardig deel van de inkomsten krijgen. |
40. |
Deze platforms zouden moeten zorgen voor een betere beschikbaarheid van meer nagesynchroniseerde en ondertitelde films van een bepaald land in meer talen (14), nog steeds met als doel het Europees cinematografisch erfgoed voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk te maken. |
41. |
Het CvdR hamert erop dat de filmindustrie moet worden gemoderniseerd via digitaliserings- en opleidingsprojecten, met inschakeling van de Europese structuurfondsen. De filmindustrie moet bijdragen aan een lokale en regionale ontwikkelingsstrategie ten behoeve van de burgers, rekening houdend met de culturele en taalkundige diversiteit en de uiteenlopende nationale audiovisuele landschappen. |
42. |
Het CvdR benadrukt dat filmeducatie een ondergefinancierd terrein blijft, en dat hiervoor Europese middelen moeten worden vrijgemaakt. Dit is een sleutelsector, die jongeren bewust kan maken dat er niet alleen maar Amerikaanse films worden gemaakt; de filmkunst is bovendien een vorm van cultuur die jongeren kan inwijden in de vele gezichten van de Europese identiteit. |
43. |
Het is van belang dat de Commissie in haar filmbeleid het gewicht van de territoriale dimensie erkent en aangeeft dat overheidsfinanciering van audiovisuele werken op lokaal, regionaal en interregionaal niveau gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld om de culturele diversiteit te beschermen. De Europese Verdragen en het Unesco-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen zouden volledig van toepassing moeten zijn. |
Gedaan te Brussel, 4 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) CdR 293/2010 final.
(2) COM(2010) 183 final.
(3) COM(2012) 537 final.
(4) COM(2010) 245 final.
(5) Zie de resultaten van de speciale Eurobarometer over de toegang tot en deelname aan de culturele sector, in november 2013 gepubliceerd op de volgende website: http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_399_en.pdf.
(6) Zie de samenvatting van de studie „A profile of current and future audiovisual audience”, http://bookshop.europa.eu/is-bin/INTERSHOP.enfinity/WFS/EU-Bookshop-Site/en_GB/-/EUR/ViewPublication-Start?PublicationKey=NC0114077.
(7) Mededeling van de Commissie over overheidssteun voor films en andere audiovisuele werken (PB C 332 van 15.11.2013), punt 6 e.v.
(8) http://ec.europa.eu/archives/information_society/avpolicy/info_centre/library/studies/index_fr.htm#territorialisation
(9) Richtlijn 2010/13/EU (PB L 95 van 15.4.2010).
(10) COM(2013) 231 final.
(11) Richtlijn 2010/13/EU (PB L 95 van 15.4.2010).
(12) COM(2012) 789.
(13) CdR 2391/2012 final.
(14) http://ec.europa.eu/internal_market/copyright/docs/licences-for-europe/131113_ten-pledges_en.pdf
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/75 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Erkenning van vaardigheden en kwalificaties die via niet-formeel en informeel leren zijn verkregen
(2015/C 019/16)
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,
Europese context
1. |
erkent dat, hoewel Europa sterke troeven in handen heeft, er op onderwijsgebied nog vele uitdagingen moeten worden overwonnen, willen de ambitieuze doelstellingen van de Europa 2020-strategie gerealiseerd kunnen worden. De afgelopen paar jaar zijn er diverse vergelijkende analyses op het gebied van de erkenning van niet-formeel en informeel leren in de EU uitgevoerd, waardoor een beter inzicht in deze materie is verkregen. |
2. |
Sinds 2004 hebben de EU-instellingen verschillende initiatieven ondernomen om de nationale ontwikkelingen op dit gebied te ondersteunen. Te denken valt aan de gemeenschappelijke Europese beginselen voor de identificatie en validatie van niet-formeel en informeel leren (1), de Europese richtsnoeren voor de validatie van niet-formeel en informeel leren (Cedefop, 2009) (2) en de verschillende versies van de Europese inventaris inzake de validatie van niet-formeel en informeel leren (3). Deze inspanningen hebben in december 2012 geleid tot de goedkeuring van een aanbeveling van de Raad (4) waarin de EU-lidstaten worden verzocht validatieprocedures in te voeren op basis van de nationale kwalificatiekaders en in overeenstemming met het Europese kwalificatiekader, om mensen in staat te stellen volledige of gedeeltelijke kwalificaties op basis van niet-formeel of informeel leren te verkrijgen. Het is nu tijd dat de lokale en regionale overheden de gelegenheid benutten om zich over deze kwestie uit te spreken. |
Belang van de validatie van informeel en niet-formeel verkregen vaardigheden in de context van levenslang leren
— Nadruk op betere en bruikbaardere vaardigheden
3. |
Vaardigheden en kennis worden niet alleen via het reguliere onderwijs, maar ook buiten de formele kaders opgedaan. Het gaat hier om iemands informeel verworven vaardigheden tijdens activiteiten die geen verband houden met zijn of haar formeel erkende en gevalideerde kwalificaties. Daarbij kan gedacht worden aan activiteiten als huishoudelijk werk, leren op de werkplek, landarbeid, verzorging van zieken, ouderen, kinderen enz. |
4. |
Iemand verkrijgt niet-formele vaardigheden als hij of zij die vaardigheden opdoet tijdens verschillende soorten activiteiten in het kader van een leerproces, maar waaraan geen certificaten of formele erkenning van deze vaardigheden verbonden zijn. Daarbij kan gedacht worden aan activiteiten als seminars, algemeen toegankelijke cursussen, stages, amateursporten en vrijwilligerswerk voor de lokale gemeenschap. Niet-formeel en informeel verkregen vaardigheden kunnen zowel technische aspecten (bijv. praktijkervaring) als sociale aspecten (bijv. talenkennis) omvatten. |
5. |
De idee van levenslang leren staat tegenwoordig centraal in het Europese onderwijs- en werkgelegenheidsbeleid en is dan ook essentieel voor de integratie. Een van de belangrijkste uitgangspunten in dit verband is de erkenning en validatie van niet-formeel en informeel verkregen vaardigheden en kennis. Dat zal leiden tot flexibelere leerprocessen en daardoor tot grotere mobiliteit van arbeidskrachten en betere inzetbaarheid van vooral ook jonge mensen, tot betere integratie van immigranten en ook tot een verandering van de bestaande opvattingen over onderwijs (met name volwasseneneducatie). Door niet-formeel en informeel leren te erkennen zullen mensen niet alleen een certificaat krijgen voor een bepaald buiten het formele systeem om verworven competentieniveau, maar zullen ze in bepaalde gevallen ook doorstromen naar een ander opleidingsniveau binnen het geldende kader voor erkenning van vaardigheden. |
6. |
In het Communiqué van Brugge van december 2010 (5) verklaarden de Europese ministers van beroepsonderwijs en -opleiding, de Europese sociale partners en de Europese Commissie dat de lidstaten uiterlijk in 2015 een begin moeten maken met de ontwikkeling van nationale procedures voor de erkenning en validatie van niet-formeel en informeel leren, zo nodig geschraagd met nationale kwalificatiekaders. |
7. |
Van deze verklaring is echter in de praktijk nog altijd maar weinig te merken. De procedures voor de erkenning en validatie van niet-formele en informele kennis en vaardigheden in het onderwijsstelsel vertonen grote verschillen op regionaal en nationaal niveau (er bestaan op nationaal en regionaal niveau meer dan 100 verschillende definities van dergelijke procedures). Sommige landen en regio’s in de EU lopen achter met de erkenning van niet-formeel en informeel onderwijs/leren. |
8. |
De Europese Commissie wordt door het CvdR dan ook met klem verzocht deze kwestie bij de herziening van de beleidsprioriteiten in het kader van de vernieuwde Europa 2020-strategie aan te pakken en onverwijld werk te maken van haar toezegging betreffende de totstandbrenging van een Europese ruimte van vaardigheden en kwalificaties die niet alleen via formeel maar ook via niet-formeel en informeel leren zijn verkregen, waarbij doorstroming tussen de verschillende scholingstrajecten mogelijk gemaakt moet worden. Dit is voor het CvdR een topprioriteit, die ook tot uitdrukking komt in zijn voorstellen voor het nieuwe EU-wetgevingsmandaat (6). Wederzijdse erkenning van dergelijke kwalificaties komt immers o.m. de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers ten goede, bevordert het concurrentievermogen en vergroot de territoriale en sociale samenhang. |
9. |
Aangezien niet-formeel onderwijs een middel kan zijn om in de samenleving te integreren, heeft het CvdR in meerdere adviezen aangedrongen op erkenning en validatie van de vaardigheden en kwalificaties die via niet-formeel onderwijs zijn verkregen. In de loop der jaren zijn niet-formeel leren en niet-formeel onderwijs herhaaldelijk als hoofdprioriteiten van het CvdR aangemerkt. |
10. |
Het CvdR denkt dat pan-Europese mechanismen voor de erkenning, validatie en certificering van informele en niet-formele vaardigheden en kwalificaties de doeltreffendheid en waarde kunnen vergroten van niet-formele opleidingsprogramma’s in het kader van mede uit het Europees Sociaal Fonds gefinancierde projecten. |
11. |
Lokale en regionale overheden overal in de EU hebben grote bevoegdheden inzake onderwijs en opleiding en spelen een belangrijke rol in het jeugd- en werkgelegenheidsbeleid. |
12. |
Van groot belang is de deelname en onderlinge coördinatie van onderwijsinstellingen, universiteiten, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en andere aanbieders van educatieve diensten, arbeidsbureaus, ngo’s en openbare dienstverleners die opereren in een bepaalde regio — hetzelfde geldt voor ondernemingen. Daarom moet bij de uitwerking en uitvoering van maatregelen voor de validatie van informeel en niet-formeel leren rekening worden gehouden met de territoriale dimensie. Niettemin vindt het CvdR het belangrijk dat onderwijsinstellingen en bedrijven open staan voor en zich aanpassen aan de nieuwe situatie die ontstaat door de erkenning van niet-formeel en informeel opgedane kennis, en dat ze de daaruit voortvloeiende mogelijkheden benutten. |
13. |
Bovendien beschikken de lokale en regionale overheden over waardevolle kennis t.a.v. werkgelegenheidskansen, het beschikbare (niet-formele en informele) onderwijsaanbod en de behoeften van regio’s en steden. Het is dan ook essentieel de lokale en regionale overheden bij het beleid op dit terrein te betrekken, zodat de ontwikkeling van vaardigheden waaraan werkgevers behoefte hebben, kan worden ondersteund. |
— Versterking van het verband tussen onderwijs/opleiding, mobiliteit en arbeidsmarkt
14. |
Het CvdR pleit in dit verband voor samenwerking op basis van partnerschap tussen nationale en decentrale overheidsdiensten, ondernemingen, werknemers en hun organisaties en maatschappelijke organisaties bij de toewijzing van de middelen voor levenslang leren, zulks in lijn met het streven naar de validatie van niet-formele en informele vaardigheden. |
15. |
De verwerving van zo veel mogelijk multidisciplinaire vaardigheden, met name ondernemersvaardigheden, is van grote betekenis. Dergelijke vaardigheden spelen een belangrijke rol in het samenspel tussen formeel onderwijs, niet-formeel en informeel leren en de arbeidsmarkt. |
16. |
Buiten het formele onderwijsstelsel bestaan er belangrijke, invloedrijke spelers die zeer veel belang hebben of direct betrokken zijn bij de erkenning en validatie van niet-formeel verkregen vaardigheden. |
17. |
Er is nood aan een gemeenschappelijk kwaliteitskader voor stages. Het CvdR staat in dit verband achter de opstelling van de Raad, die in maart jl. aanbevelingen ter zake heeft aangenomen (7). |
De algehele samenhang van instrumenten en beleid en de implementatie van een leerresultaatgerichte aanpak
18. |
Bij het nemen van specifieke juridische en organisatorische maatregelen waarvoor publieke middelen worden aangewend om bepaalde doelen te realiseren, moet ook worden gedacht aan de herbestemming van uitgaven. |
19. |
Door de mens centraal te stellen in het beleid voor levenslang leren kunnen de middelen voor de ontwikkeling van onderwijs en opleiding adequater worden benut. Erkenning van het belang van mensen betekent dat de modellen voor de financiering van onderwijs en opleiding zodanig moeten worden gewijzigd dat de uit diverse bronnen (formeel, niet-formeel en informeel) afkomstige middelen niet dubbel worden toegewezen en dat ze worden afgestemd op de speciale behoeften van ieder individu. Op die manier, in lijn met de gedachte van levenslang leren, wordt dus het individu en niet de instelling of het systeem de allesbepalende factor en begunstigde van de beschikbare middelen. |
20. |
Met een beleidsaanpak waarin validatie van buiten het formele onderwijs opgedane vaardigheden centraal staat, kan aanmerkelijk sneller op nieuwe leerbehoeften worden ingespeeld. Die hangen in grote mate samen met sociaaleconomische veranderingen en de daaruit voortvloeiende vraag naar nieuwe vaardigheden en kwalificaties. |
21. |
Het CvdR meent dat een algemene invoering van mechanismen voor de validatie van niet-formeel en informeel verkregen vaardigheden, niet betekent dat de stelsels voor beroepsonderwijs volledig op de schop moeten. Het wijst erop dat de huidige opleidingsstelsels al validatiemechanismen omvatten, hoewel die versnipperd, onvolledig en zeer divers zijn. |
22. |
Validatie, voorafgaand aan vervolgonderwijs, dient te gebeuren in lokaal/regionaal verband. Daar is ruimte voor individuele studieplanning, studie- en beroepskeuzevoorlichting, vragen over studiefinanciering, ondersteuning bij het combineren van studies op diverse onderwijsniveaus en overleg met de spelers op de arbeidsmarkt over de gewenste vaardigheden. |
Heldere regels en procedures voor de erkenning van vaardigheden en kwalificaties met het oog op verdere scholing, en meer nadruk op kwaliteit
23. |
Er dient op EU-niveau voor te worden gezorgd dat de validatieprocedures van voldoende kwaliteit en gelijkwaardig zijn, zodat de verkregen certificaten overal in de EU door de lidstaten wederzijds kunnen worden erkend. Het is dan ook bijzonder belangrijk dat de lidstaten geslaagde methoden inzake kwaliteitsbeoordeling en validatieprocedures met elkaar uitwisselen. Ook mogen deze procedures niet te omslachtig en tijdrovend zijn. |
24. |
De voorstellen uit de aanbeveling van de Raad zouden snel en goed moeten worden geïmplementeerd, waarbij er vooral op moet worden gelet dat validatieprocedures worden gebaseerd op de nationale kwalificatiekaders en in overeenstemming zijn met het Europese kwalificatiekader. Ook moeten heldere regels worden opgesteld om de kwaliteit van de validatieprocedures te waarborgen, conform bestaande voorschriften. |
25. |
Er moet voldoende nadruk worden gelegd op kwaliteit, maar validatieprocedures dienen helder en niet te ingewikkeld te zijn, zodat mensen die hun leerresultaten willen laten formaliseren, hiervan niet worden weerhouden en levenslang leren een realiteit wordt. Kwaliteitsborgingsmechanismen voor de erkenning en validatie van niet-formele en informele vaardigheden en kwalificaties zijn essentieel om ervoor te zorgen dat de desbetreffende leerprocessen op gelijke voet met formeel leren worden behandeld. |
Adequate voorlichting
26. |
Willen validatieprocedures legitimiteit verwerven, dan moeten zij goed verankerd zijn in de arbeidsmarkt. Methoden voor de erkenning van vaardigheden en kwalificaties zouden in veel gevallen in of samen met de desbetreffende branche moeten worden ontwikkeld. |
27. |
Doorslaggevend voor het succes van validatieprocedures is grootschalige, uitgebreide en heldere voorlichting van burgers en bedrijven over de mogelijkheden en voordelen van validatie van vaardigheden. Die voorlichting moet ook zo worden opgezet dat rekening wordt gehouden met de mensen voor wie ze bedoeld is. |
28. |
Voor elk competentieniveau (8) van het Europese kwalificatiekader afzonderlijk zouden voorlichtingsactiviteiten moeten worden opgezet (m.n. voor de niveaus 3-6). |
29. |
De voorlichting zou via het Europees Sociaal Fonds en Erasmus+ (via kernactie 3 Ondersteuning van beleidshervormingen) gecoördineerd en tot op zekere hoogte medegefinancierd moeten worden. |
30. |
Bij de formulering van beleidsvoorstellen dient er rekening mee te worden gehouden dat in de hele EU de lokale en regionale overheden in grote mate verantwoordelijk zijn voor het onderwijs- en opleidingsbeleid. |
31. |
Deze overheden hebben cruciale bevoegdheden op het gebied van onderwijs en opleiding. Zij weten uit eerste hand aan welke vaardigheden de plaatselijke arbeidsmarkt behoefte heeft en welke opleidingsbehoeften hun burgers hebben. Zij kunnen dus zeer goed bijdragen, en doen dat ook, aan de uitwerking en uitvoering van onderwijs- en opleidingsbeleid, waaronder de validatie van niet-formeel en informeel leren, hetgeen geheel in lijn met het subsidiariteitsbeginsel is. |
32. |
Volgens het CvdR is de validatie van buiten het formele onderwijsstelsel opgedane vaardigheden buitengewoon belangrijk met het oog op een grondige herziening van het Europese beroepsopleidingsmodel. De regio’s beschouwen die validatie niet alleen als essentieel voor de totstandbrenging van een evenwichtige arbeidsmarkt, maar ook voor de flexibilisering van het onderwijs en de aanpassing daarvan aan de steeds sneller veranderende wereld, doordat op deze manier wordt gezorgd voor betere dwarsverbanden tussen onderwijs, opleiding en werk. |
33. |
Het is belangrijk dat de betrokken partijen goede lokale en regionale praktijkvoorbeelden van niet-formeel en informeel leren en beroepsonderwijs delen, kennis uitwisselen en meedoen aan samenwerkingsprojecten. |
34. |
De validatie van informele en niet-formele vaardigheden biedt mogelijkheden om de vastgestelde kloof tussen beroepsopleidingen en arbeidsmarktbehoeften te verkleinen. |
35. |
Er moet een gezamenlijk, pan-Europees kader worden gecreëerd voor de procedures voor validatie van informele en niet-formele vaardigheden, zodat die door de lidstaten wederzijds kunnen worden erkend. |
36. |
De validatie van informele en niet-formele vaardigheden moet nadrukkelijk ook competentieniveau 5 omvatten, omdat bijvoorbeeld in Midden- en Oost-Europa er vrijwel geen onderwijs meer op dat niveau wordt aangeboden. |
37. |
Het CvdR dringt aan op een concreet en gemeenschappelijk kader op EU-niveau voor de erkenning van vaardigheden en kwalificaties die niet alleen via formeel maar ook via niet-formeel leren zijn verkregen, waarbij wordt gezorgd voor doorstroming tussen de verschillende scholingstrajecten. |
38. |
De politieke belangstelling voor de verschillende praktijkgerichte onderwijsprocessen die onder niet-formeel leren vallen, richt zich steeds meer op kwaliteitsnormen, validatie en erkenningsstrategieën. |
39. |
Er bestaat grote behoefte aan een pan-Europese strategie (in de vorm van richtsnoeren en mogelijke implementatiescenario’s) voor invoering van een gezamenlijk kader voor de erkenning van informeel en niet-formeel onderwijs/leren, teneinde de totstandbrenging van relevante nationale procedures te vergemakkelijken. |
40. |
Duidelijk moet worden gemaakt dat de lidstaten zelf onvoldoende in staat zijn de voorgestelde maatregelen te nemen en dat dit dan ook beter op EU-niveau kan gebeuren, gelet op de omvang en gevolgen ervan. De voorstellen kennen grensoverschrijdende aspecten die de lidstaten of de lokale en regionale overheden niet ieder apart naar behoren kunnen regelen. Bovendien moeten de voorgestelde maatregelen duidelijk voordelen opleveren t.o.v. nationale, regionale of lokale maatregelen, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit een algemene empirisch onderbouwde beleidsanalyse of een gemeenschappelijk kader om de mondiale contacten op onderwijs- en opleidingsgebied te bevorderen. Gezien de grensoverschrijdende aspecten dienen ook grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden (zowel publieke als private) betrokken te worden bij het vaststellen van de validatieprocedures. |
41. |
Verder moet de EU alleen die maatregelen nemen die strikt noodzakelijk zijn, en de inhoud en vorm ervan moeten geschikt zijn om het beoogde doel te verwezenlijken. Als op EU-niveau normen moeten worden vastgesteld, dienen minimumnormen te worden overwogen, zodat de lidstaten en bevoegde regionale en lokale overheden zelf strengere normen kunnen vaststellen (evenredigheidsbeginsel). De voorgestelde aanpak moet zo eenvoudig mogelijk zijn, de geformuleerde doelstellingen moeten ermee kunnen worden gerealiseerd en er moet zo veel mogelijk speelruimte zijn voor nationale, regionale en lokale besluiten. |
Gedaan te Brussel, 4 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) Ontwerpconclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over gemeenschappelijke Europese beginselen voor de identificatie en validatie van niet-formeel en informeel leren (18 mei 2014), http://www.cedefop.europa.eu/etv/Information_resources/EuropeanInventory/publications/principles/validation2004_nl.pdf
(2) http://www.cedefop.europa.eu/EN/Files/4054_en.pdf
(3) Cedefop: Europese inventaris inzake de validatie van niet-formeel en informeel leren, http://www.cedefop.europa.eu/en/about-cedefop/projects/validation-of-non-formal-and-informal-learning/european-inventory.aspx
(4) Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren, http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2012:398:0001:0005:NL:PDF
(5) Het Communiqué van Brugge over intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor de periode 2011-2020, http://ec.europa.eu/education/policy/vocational-policy/doc/brugescom_nl.pdf
(6) COR-2014-02333-00-00-RES.
(7) Aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages (10 maart 2014), http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/lsa/141424.pdf
(8) In het Europees kwalificatiekader (EKK) zijn leerresultaten in 8 niveaus onderverdeeld om nationale kwalificaties eenvoudiger met elkaar te kunnen vergelijken.
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/80 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Mobiele gezondheidszorg
(2015/C 019/17)
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
Algemene opmerkingen
1. |
betuigt zijn instemming met de open raadpleging die de Europese Commissie heeft gelanceerd om de meningen te peilen over het groenboek inzake mobiele gezondheidszorg („m-gezondheidszorg” of „mHealth”). De ontwikkeling van m-gezondheidszorg vestigt de aandacht op een aantal hete hangijzers voor de Europese gezondheidszorgstelsels, zoals de behoefte aan een efficiënter gebruik van de beschikbare middelen, een betere volksgezondheid, meer zeggenschap voor de burgers, goede arbeidsvoorwaarden voor de medewerkers in de gezondheidszorg, betere benutting van innovaties en verbetering van de kwaliteit van de gezondheidszorg. |
2. |
Het Comité van de Regio’s (CvdR) beklemtoont dat het welslagen van m-gezondheidszorg voor een groot deel afhangt van de vraag hoe deze ontwikkeling kan worden afgestemd op de andere ontwikkelingen in de gezondheidszorg en hoe wordt omgegaan met grote uitdagingen als interoperabiliteit, bescherming van de privacy en kwaliteitsborging van de gezondheidsinformatie. |
3. |
Het is vooral belangrijk dat de burgers vertrouwen hebben in de wijze waarop de lokale en regionale overheden omgaan met informatie. Bij de ontwikkeling van m-gezondheidszorg moet rekening worden gehouden met het rechtmatig belang dat alle mensen hebben bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het gebruik van mobiele apparatuur voor het verwerken van gevoelige gezondheidsgegevens en persoonlijke gegevens brengt risico’s voor de privacy met zich mee, die moeten worden aangepakt. |
4. |
Het CvdR wijst erop dat de ontwikkeling van m-gezondheidszorg ten goede moet komen aan alle EU-burgers en niet mag leiden tot meer ongelijkheid op het vlak van toegankelijkheid en gebruik van de gezondheidszorgdiensten. Daarom moet worden gestreefd naar gratis gebruik van de netwerken die toegang bieden tot m-gezondheidsdiensten. In de omwenteling die mHealth teweegbrengt, moet het belang van de inwoners bij een goede en veilige gezondheidszorg vooropstaan. |
5. |
Mobiele gezondheidszorg speelt volgens het CvdR een belangrijke rol in het streven naar meer zeggenschap voor de burgers en biedt hun betere mogelijkheden om hun gezondheid meer in eigen handen te nemen. Mobiele gezondheidszorg kan er in belangrijke mate toe bijdragen dat met name ouderen, gehandicapten en chronisch zieken veiliger en langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Bij de ontwikkeling van m-gezondheidszorg moet dan ook rekening worden gehouden met de verschillende behoeften van de bevolking. Nieuwe technische toepassingen moeten laagdrempelig zijn en de autonomie van mensen met een handicap, ouderen en kwetsbare burgers versterken. Hier ligt een belangrijke taak voor de lokale en regionale overheden: het stimuleren van cursussen die zowel gezondheidswerkers en zorgverleners als burgers leren hoe zij moeten omgaan met nieuwe technische oplossingen en gevoelige gegevens moeten beheren. |
II. BELANG VOOR HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
6. |
In veel EU-lidstaten zijn de lokale en regionale overheden medeverantwoordelijk voor de planning, uitstippeling, uitvoering en financiering van het gezondheids- en welzijnsbeleid. Het is dan ook evident dat de lokale en regionale overheden nauw moeten worden betrokken bij elke hervorming met een impact op de gezondheids- en welzijnszorg. |
7. |
mHealth en eHealth staan bovenaan de agenda van veel lokale en regionale overheden in Europa. Maar niet alle landen en regio’s zijn even ver met de ontwikkeling hiervan. Er is behoefte aan meer interregionale samenwerking en uitwisseling van beleids- en praktijkervaring, zodat de koplopers op het gebied van m-gezondheidszorg hun kennis kunnen overdragen. De Commissie kan een rol spelen in dezen door het samenbrengen en bundelen van kennis en best practices. |
8. |
Het CvdR constateert dat de Europese gezondheidszorgstelsels voor dezelfde uitdagingen staan, zoals stijgende gezondheidszorgkosten, vergrijzing van de bevolking, verhoogd risico op chronische ziekten en meerdere lichamelijke klachten, gebrek aan bepaald medisch personeel, ongelijke zorg en ongelijke toegang tot gezondheidszorg. Een aantal van deze uitdagingen komt bovendien vooral voor in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid en een groot aantal verspreid liggende bevolkingskernen. Mobiele gezondheidszorg is een van de vele instrumenten waarmee deze problemen kunnen worden aangepakt. Een belangrijke factor voor de ontwikkeling van de gezondheidszorg en de toekomstige gezondheid en levenskwaliteit van de inwoners van Europa is daarom hoe goed de ontwikkeling van m-gezondheidszorg wordt gestuurd en patiënten en gezondheidswerkers in de praktijk ten goede komt. |
Mogelijkheden
9. |
Als burgers meer zeggenschap krijgen en meer betrokken worden bij zaken die te maken hebben met gezondheid en gezondheidszorg, dan zal dat volgens het CvdR zowel de gezondheidszorg als het welbevinden van de bevolking een enorme boost geven. Dankzij m-gezondheidszorg kan informatie op gezondheidsgebied gemakkelijker worden geraadpleegd en wordt gedeelde besluitvorming gestimuleerd, zodat mensen gegevens m.b.t. hun gezondheid en hun gezondheid zelf beter in de gaten kunnen houden en, in geval van ziekte, beter weten om te gaan met hun ziekte. Ook krijgen familieleden en anderen hiermee nieuwe mogelijkheden om, met toestemming van de patiënt, betrokken te worden bij, goed geïnformeerd te worden over en een actieve bijdrage te leveren aan de gezondheid van een verwante en contact te onderhouden met de gezondheids- en welzijnszorg. |
10. |
Het CvdR wil er met name op wijzen dat meer digitalisering en meer kennis op het vlak van gezondheidsgerelateerde kwesties ertoe kunnen bijdragen dat meer mensen in afgelegen, dunbevolkte of anderszins benadeelde regio’s toegang krijgen tot kwaliteitsvolle informatie, preventieve gezondheidsmaatregelen en laagdrempelige medische behandelingen en follow-up. Voorts draagt mobiele gezondheidszorg ertoe bij dat mensen langer zelfstandig kunnen blijven wonen en voor zichzelf kunnen blijven zorgen, en kan zij op velerlei manieren een bijdrage leveren aan een meer persoonsgerichte gezondheidszorg. |
11. |
M-gezondheidszorg kan een krachtige aanzet geven tot een empirisch onderbouwde werkwijze en kan de arbeidsomstandigheden van gezondheidswerkers aanzienlijk helpen verlichten en verbeteren. Zo kunnen zij ervoor zorgen dat de juiste informatie op het gewenste moment kan worden geraadpleegd, dat belangrijke informatie vóór een ontmoeting met de patiënt voorhanden is en dat een consult op afstand met de patiënt mogelijk is. Als mHealth de gezondheidszorg echt moet helpen verbeteren en efficiënter moet maken, dan moeten de diensten die worden ontwikkeld en in de praktijk worden gebruikt de zorgmedewerkers ook echt werk uit handen nemen. |
12. |
Het CvdR is van mening dat goede en doelgerichte m-gezondheidsdiensten een belangrijke rol kunnen spelen bij het verbeteren van de kwaliteit en de effectiviteit van de gezondheidszorg. M-gezondheidszorg kan er bijv. voor helpen zorgen dat chronisch zieken minder vaak en minder lang in een ziekenhuis worden opgenomen en vaker een beroep doen op zelfzorg. Het is dan ook belangrijk dat de ontwikkeling van m-gezondheidszorg niet alleen buiten de zorgstelsels om plaatsvindt, maar zo lang mogelijk binnen die zorgstelsels zelf gebeurt en vanuit de gedachte dat mHealth een instrument is om betere resultaten voor de burgers te verkrijgen. |
13. |
Meer investeringen in m-gezondheidszorg kunnen positieve effecten hebben op ondernemerschap en werkgelegenheid in de regio’s. Zij kunnen eveneens bijdragen tot de ontwikkeling van diensten die zowel nationaal als internationaal kunnen worden verleend. Om het ondernemerschap meer te stimuleren kunnen verschillende initiatieven worden genomen, bijv. in de vorm van cursussen, competities voor ondernemers en advies voor starters op de markt. Daarnaast moeten ondernemers meer inzicht krijgen in de technische en semantische normen die in de welzijns- en gezondheidszorg worden gehanteerd om diensten te kunnen ontwikkelen voor de uitwisseling van informatie met zorgverleners. Bij de ontwikkelingsactiviteiten moet een doeltreffende samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven tot stand worden gebracht. |
Een nieuw soort betrekkingen
14. |
Het CvdR wil onderstrepen dat m-gezondheidszorg zowel een aanvulling is op als een natuurlijk onderdeel van datgene wat van oudsher als gezondheidszorg wordt beschouwd. Het is niet de bedoeling een parallel systeem op te zetten of de vakbekwaamheid van gezondheidswerkers te vervangen. Het is evenmin de bedoeling alle persoonlijke contacten tussen patiënten en gezondheidswerkers te vervangen. Wél zal de patiënt door m-gezondheidszorg meer zeggenschap krijgen en beter geïnformeerd zijn en zal er een nieuw soort betrekkingen ontstaan tussen patiënt en gezondheidswerker. Om van m-gezondheidszorg een krachtig instrument voor zowel de bevolking als gezondheidswerkers te maken moet worden geïnvesteerd in doelgroepgerichte communicatie, bijscholing en goed veranderingsmanagement. |
15. |
Tot dusver is de ontwikkeling van e-gezondheidszorg in belangrijke mate het initiatief geweest van publieke partijen in de gezondheidszorg. Om de ontwikkeling van m-gezondheidszorg tot een succes te maken moet de blik worden verruimd en moet een nauwe samenwerking tussen publieke en private zorgverleners, leveranciers en ondernemers en met name patiënten en patiëntenorganisaties worden gestimuleerd. |
Economie
16. |
Hoewel er grote verschillen bestaan op dit gebied, zijn veel vergoedingsmodellen in de Europese zorgstelsels gebaseerd op ingrepen, persoonlijke bezoeken of het aantal patiënten dat wordt behandeld. Doorgaans wordt een vergoeding betaald voor een fysieke ontmoeting met een zorgbehoevende persoon en niet voor het helpen van mensen om gezond te blijven of meer aan zelfzorg te doen. Om het volledige potentieel van m-gezondheidszorg te benutten, vooral op het vlak van gezondheidsbevordering, kan het wenselijk zijn om nieuwe, meer op waarde gebaseerde vergoedingsmodellen in overweging te nemen. |
17. |
Volgens het Comité voor economische politiek van de EU (EPC) houden de kosten van de gezondheidszorg in 30-40 % van de lidstaten verband met personen van 65 jaar en ouder en zal hun aandeel in de totale bevolking volgens berekeningen toenemen van 17 % in 2010 tot 30 % in 2060. Voorts is het ook zo dat er in 2050 slechts twee werkende personen op elke persoon van 65 jaar en ouder zullen zijn, tegenover 4 werkenden in het jaar 2004. M-gezondheidszorg kan de demografische problemen en de hogere gezondheidszorgkosten helpen tegengaan door o.m. bij te dragen tot minder ziekenhuisopnames, meer zelfzorg en een betere volksgezondheid. |
Interoperabiliteit
18. |
De ontwikkeling van m-gezondheidszorg brengt de behoefte aan interoperabiliteit op wettelijk, taalkundig en technisch gebied aan het licht. Een goede elektronische gegevensuitwisseling tussen verschillende zorgverleners en tussen patiënten en zorgverleners is van essentieel belang voor een betere en efficiëntere zorg en een sterkere positie van de patiënt. Waar vooral op gelet moet worden, is dat de m-gezondheidsoplossingen die worden ontwikkeld het mogelijk maken dat er zowel tussen de applicaties onderling als tussen de applicaties en de systemen in de gezondheidszorg informatie kan worden uitgewisseld. Dat zijn essentiële voorwaarden, gezien het feit dat alle Europese landen voor dezelfde uitdagingen staan. De EU kan hierbij een belangrijke rol spelen door ertoe bij te dragen dat naar gemeenschappelijke normen en voorschriften toe wordt gewerkt. Verbetering van de interoperabiliteit brengt met zich mee dat er ook een juist evenwicht moet worden gevonden tussen openheid en veiligheid, omdat verbeterde interoperabiliteit nooit mag leiden tot een ongecontroleerde stroom van gegevens. Een voorwaarde is steeds dat de communicatie uitgaat van een bewuste keuze op basis van de geldende wetgeving en veiligheidsvoorschriften. |
Veiligheid en bescherming van de privacy
19. |
Het CvdR beklemtoont dat een succesvolle ontwikkeling van m-gezondheidszorg afhankelijk is van de vraag hoe de bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan worden gewaarborgd. Willen de lokale en regionale overheden goede en veilige gezondheidsdiensten kunnen leveren, dan moeten de burgers vertrouwen hebben in de gezondheidszorg en in de wijze waarop zorginstellingen omgaan met patiëntengegevens. Daarbij moet vooral worden gewaarborgd dat gevoelige gegevens niet in handen kunnen komen van onbevoegden of dat gegevens niet kunnen worden gebruikt voor secundaire doeleinden waarmee de betrokkene niet heeft ingestemd. Het zou derhalve nuttig kunnen zijn om, ter aanvulling van de bestaande wetgeving ter zake, van gedachten te wisselen over de behoefte aan meer toezicht op, richtsnoeren voor of certificering van de m-gezondheidsdiensten die worden aangeboden. Daarbij kan eventueel worden gedacht aan de ontwikkeling van een betrouwbaar en veilig systeem voor identificatie van personen aan de hand van biometrische gegevens. |
20. |
Tegelijkertijd moet erop worden toegezien dat rechtshandelingen geen obstakel vormen voor onderzoek en systematische verbeteringen en de bescherming van patiëntengegevens niet in gevaar brengen. Er moet een zo groot mogelijk evenwicht worden gevonden tussen de behoefte aan bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de traditie in de gezondheidszorg om patiënten (ook toekomstige) met behulp van ingezamelde gegevens een betere behandeling met betere resultaten proberen te geven. In verband hiermee wil het CvdR er vooral op wijzen dat dit aspect in het voorstel voor een nieuwe verordening op het gebied van gegevensbescherming zodanig aan de orde moet worden gesteld dat, met het oog op optimalisatie, een passend evenwicht tussen beide belangen wordt gewaarborgd. |
21. |
Voor het CvdR is het van bijzonder belang dat burgers erop kunnen vertrouwen dat de m-gezondheidsdiensten die door zorgverleners worden aangeboden of aangeraden veilig te gebruiken zijn en bijdragen tot een betere gezondheid en levenskwaliteit. Zo moet er onder meer voor worden gezorgd dat de kwaliteit van de m-gezondheidsdiensten vanuit medisch oogpunt zoveel mogelijk wordt gegarandeerd. Het CvdR pleit voor een duidelijk onderscheid tussen lifestyle-producten en medische hulpmiddelen. Mobiele gezondheidsdiensten die tot de laatste categorie behoren, moeten worden beoordeeld aan de hand van algemeen aanvaarde modellen voor evaluatie van medische benodigdheden en methoden die in overeenstemming zijn met de Richtlijn betreffende medische hulpmiddelen 93/42/EEG. Verder is er behoefte aan duidelijke informatie op basis waarvan consumenten, patiënten en gezondheidswerkers de mobiele gezondheidsdiensten kunnen kiezen die het best aan hun behoefte voldoen. |
Subsidiariteit
22. |
Het CvdR wijst erop dat de lidstaten bevoegd zijn voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging. In veel EU-lidstaten zijn de regionale en lokale overheden verantwoordelijk voor het gehele gezondheids- en welzijnsbeleid of voor belangrijke delen daarvan. Hierdoor spelen lokale en regionale overheden een centrale rol in de ontwikkeling van de gezondheidszorg en de digitalisering daarvan middels eHealth en mHealth. Nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden en naleving van het subsidiariteitsbeginsel zijn dan ook noodzakelijk bij de verdere ontwikkeling van mobiele gezondheidszorg in de EU. |
Gedaan te Brussel, 4 december 2014.
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
III Voorbereidende handelingen
COMITÉ VAN DE REGIO'S
21.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/84 |
Advies van het Comité van de Regio’s — Beleidspakket biologische productie
(2015/C 019/18)
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Doelstellingen van het beleidspakket
1. |
stemt in met de door de Commissie gestelde doelen voor biologische productie: het wegnemen van belemmeringen voor duurzame ontwikkeling van de biologische productie, het bevorderen van efficiënte ontwikkeling van de interne markt en het garanderen van eerlijke concurrentie voor landbouwers en marktdeelnemers en het behouden of vergroten van het consumentenvertrouwen in biologische producten; |
2. |
adviseert om de vigerende Verordening (EG) nr. 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten te verbeteren. Ook al blijft het CvdR er voorstander van om in toenemende mate voor de principes van de biologische landbouw te kiezen, spreekt het zijn voorkeur uit voor de door de Commissie onderzochte beleidsoptie van verbetering van de status quo gebaseerd op verbeteringen en betere handhaving van de bestaande wetgeving. Het CvdR constateert echter dat de Commissie heeft gekozen voor een ingrijpende wetswijziging waarbij de normen worden aangescherpt en iedere vorm van flexibiliteit wordt geschrapt. Het CvdR is van mening dat de integriteit van ondernemers en van het productiesysteem, evenals de aanpassing daarvan aan de verschillende ontwikkelingsfases en klimaatomstandigheden voor de landbouw in de EU-regio’s, de basis vormen voor duurzame groei en consumentenvertrouwen. Integriteit kan derhalve niet worden afgedwongen door regels aan te scherpen. De aangescherpte regels grijpen direct in op de continuïteit van de sector. De Commissie is van mening dat dit effect tijdelijk is. Het CvdR ziet onvoldoende bewijs voor dit standpunt en verkiest in afwachting van een evaluatie die dit aantoont, de evolutionaire optie — verbetering van de vigerende verordening — boven de voorgestelde revolutionaire optie van een ingrijpende wetswijziging; |
3. |
constateert met instemming dat de Commissie een actieplan heeft opgesteld om de overgang naar het nieuw juridisch kader te ondersteunen. Het CvdR is echter om drie redenen teleurgesteld in het actieplan. Het actieplan heeft ten eerste geen concreet doel in de zin van een streefcijfer voor uitbreiding van de sector. Ten tweede heeft het plan geen eigen budget, behalve het ELFPO budget. Het ELFPO budget is beperkt en het valt te vrezen dat een flink deel van het beschikbare geld gebruikt moet worden voor schadecompensatie ex Art. 20 (de residu-eis) van de nieuwe verordening. Ten derde ontbreekt de lokale en regionale dimensie, terwijl deze dimensie deel uitmaakt van de algemene principes van de biologische productie zoals vermeld in Art. 4, sub g) van de ontwerpverordening. Het CvdR beschouwt dit als een gemiste kans, omdat de lokale en regionale overheden rechtstreeks betrokken zijn bij de ontwikkeling van de biologische landbouw als co-financiers van maatregelen in de programma’s voor plattelandsontwikkeling, en dringt erop aan om dit plan te versterken en van meer middelen te voorzien; |
Subsidiariteit en evenredigheid
4. |
Sommige van de voorgestelde maatregelen, met name het schrappen van de mogelijkheid voor lidstaten om uitzonderingen toe te staan, roepen vragen op vanuit het oogpunt van de subsidiariteit, omdat twijfelachtig is of deze noodzakelijk zijn om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken en of deze een duidelijk voordeel opleveren. Bovendien gaat het voorstel verder dan nodig is; de algemene herziening van de bestaande wetgeving komt te vroeg, heeft te verstrekkende gevolgen en vormt een potentiële schending van het evenredigheidsbeginsel, omdat er andere minder beperkende manieren zijn om de gewenste resultaten te bereiken. The above concerns have been highlighted in the subsidiarity consultation carried out by the Committee of the Regions (1); |
Structuur van de verordening
5. |
adviseert om de gedelegeerde handelingen in hoofdstuk III Productievoorschriften uit te werken als onderdeel van de hoofdregeling om zo het CvdR gelegenheid te bieden om zijn mening te geven over dit essentiële onderdeel van de regeling. De regeling bestaat uit één enkele verordening plus bijlagen die specifieke productievoorschriften bevatten. De verordening bestaat uit 45 artikelen waarvan 29 artikelen gedelegeerde handelingen bevatten. Het CvdR is niet bevoegd om gedelegeerde handelingen te beoordelen. De gedelegeerde handelingen komen voor in alle onderdelen van de verordening. Met name de 13 gedelegeerde handelingen die betrekking hebben op de productievoorschriften zijn van essentieel belang voor de continuïteit van de biologische sector op lokaal en regionaal niveau. Het VWEU art 290 bepaalt dat essentiële onderdelen van een gebied uitsluitend bij een wetgevingshandeling geregeld worden en derhalve niet het voorwerp zijn van bevoegdheidsdelegatie. De structuur van de verordening staat dan ook op gespannen voet met de grondbeginselen van het VWEU; |
6. |
adviseert om het voorstel in samenhang met de voorgestelde verordening betreffende officiële controles te behandelen. De controle op biologische productie en etiketteringsvoorschriften wordt nl. uitgewerkt in de voorgestelde verordening betreffende officiële controles. Het CvdR heeft in zijn advies over deze verordening bezwaar gemaakt tegen de bevoegdheid van de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles. Het CvdR heeft er op gewezen dat het absoluut noodzakelijk is om alle voorschriften die aanzienlijke gevolgen hebben voor de controlewerkzaamheden en voor de begrotingen van de lidstaten rechtstreeks in de verordening op te nemen. |
Onderwerp, toepassingsgebied en definities
7. |
adviseert om duidelijk aan te geven wat de reikwijdte van de regelgeving inzake productie en toezicht is, die van toepassing zou moeten zijn tot aan de verpakking, etikettering en levering aan de eindconsument, in een stevige verpakking of in bulkvorm indien het product zonder zijn oorspronkelijke verpakking of in manipuleerbare verpakking in de handel is gebracht; |
8. |
adviseert om bij de definitie van „groep marktdeelnemers” in Art. 3 ook uit te gaan van de regionale definitie van het begrip „kleine landbouwer” op basis van omzet. De Commissie definieert het begrip „groep marktdeelnemers” om de administratieve lasten voor individuele kleine landbouwers te verlichten. Het CvdR waardeert deze intentie maar kan niet instemmen met een definitie van het begrip „kleine landbouwer” alleen op basis van het aantal hectare cultuurgrond; bij 5 ha glastuinbouw is er sprake van grootschalige bedrijfsvoering, 5 ha bergweidegrond is kleinschalig; |
De productievoorschriften
9. |
adviseert om de mogelijkheid van parallelle landbouw te laten bestaan. De Commissie maakt met Art. 7 lid 1, sub a inzake de algemene productievoorschriften een einde aan de bestaande praktijk van gemengde biologische engangbare bedrijven. Ongeveer een kwart van de biologische bedrijven in Europa produceert zowel gangbaar als biologisch. Bedrijven met parallelle landbouw worden in hun geheel gecontroleerd door de controlerende instanties voor biologische landbouw. Het CvdR is van mening dat deze gemengde bedrijfsvoering goed is voor de wisselwerking tussen biologische en conventionele landbouw en daarmee bijdraagt aan verduurzaming en innovatie in de landbouw. Het CvdR vreest dat met het verbod op gemengde bedrijfsvoering een deel van de biologische producenten verdwijnt of zijn heil zal moeten zoeken in administratieve constructies (splitsing) om deze regel te omzeilen; |
10. |
adviseert om met de veredelings- en vermeerderingsbedrijven afspraken te maken over een realistische overgangsperiode om over te stappen op de regel van 100 % biologisch uitgangsmateriaal. De Commissie schrapt diverse uitzonderingen op de regels en stelt in de Artikelen 10, 11 en 12 dat voor de productie van biologische planten, plantaardige producten, dieren en zeewier en aquacultuurdieren uitsluitend biologisch uitgangsmateriaal mag worden gebruikt. Dit is in veel regio’s nog ver van de praktijk omdat er onvoldoende biologisch uitgangsmateriaal beschikbaar is. De Commissie hanteert daarom een overgangsperiode tot 31 december 2021. Het CvdR is van mening dat deze periode alleen realistisch is als ze gepaard gaat met maatregelen voor specifieke steun en dringt erop aan dat deze termijn in 2019 opnieuw wordt bekeken om er zeker van te zijn dat ze niet leidt tot gebrek aan uitgangsmateriaal en productiederving; |
11. |
adviseert om de regels voor opname van biologische variëteiten in de officiële lijst aan te passen vóórdat de uitzonderingen voor het gebruik van zaaigoed worden geschrapt. In zijn advies „Genetische hulpbronnen in de landbouw — van instandhouding tot duurzaam gebruik” (CvdR 2014/1277 fin) constateert het CvdR dat de regels inzake opname in de officiële lijst van soorten en variëteiten niet zijn afgestemd op biologisch zaaigoed. Het nieuwe voorstel voor een verordening betreffende de productie en het op de markt aanbieden van teeltmateriaal dient volgens het CvdR de mogelijkheid te bieden om biologisch zaaigoed te certificeren op basis van criteria die aan de biologische landbouw zijn aangepast; |
12. |
constateert dat de Commissie overgaat van een systeem van inspanningsverplichting naar resultaatverplichting door een drempel in te voeren voor niet-toegelaten stoffen in biologische producten in art. 20. Het CvdR is geen voorstander van een apart systeem van resultaatverplichting voor de biologische sector en is van mening dat alle Europese voedsel aan dezelfde voedselveiligheidsvoorschriften dient te voldoen. |
13. |
is van mening dat, als er op langere termijn een drempel voor niet-toegelaten stoffen in biologische producten zou worden ingevoerd, vooraf de regels moeten worden verduidelijkt op grond waarvan producenten door de lidstaten gecompenseerd zullen worden voor geleden verlies. Een biologische landbouwer kan bijna niet voorkomen dat zijn producten residuen bevatten als de conventioneel producerende buren geen beschermende maatregelen nemen om mogelijke vervuiling tegen te gaan. Het CvdR is van mening dat dergelijke de-certificeringsschade niet voor rekening van de biologische producent of van de lokale of regionale overheden is. Op grond van de voorgestelde verordening kunnen lidstaten uit de GLB-instrumenten nationale betalingen toekennen om landbouwers te vergoeden voor geleden verlies. De Commissie geeft echter geen inzicht in de budgettaire consequenties van deze maatregel omdat de regels voor compensatie niet duidelijk zijn. |
Handel met derde landen
14. |
merkt op dat de Commissie voorstelt om het gelijkwaardigheidsprincipe voor handel met derde landen uit te werken in het kader van handelsovereenkomsten. Vergelijking van de controlemaatregelen en productievoorschriften wordt daarmee onderdeel van een handelsovereenkomst. Het CvdR vindt dit onvoldoende transparant en mogelijk schadelijk voor het consumentenvertrouwen. en adviseert om ten aanzien van de gelijkwaardigheid in het kader van handelsovereenkomsten procedurevoorschriften vast te stellen aan de hand waarvan de Commissie de onderhandelingen met derde landen op transparante wijze kan ingaan. Teneinde de transparantie bij de totstandkoming van de overeenkomsten te vergroten dient er sprake te zijn van een door de Europese Raad gegeven mandaat met daaraan gekoppelde voorschriften en dient de Commissie over de gesloten overeenkomsten aan de Raad te rapporteren; |
Procedure-, overgangs- en slotbepalingen
15. |
adviseert om de bestaande praktijk van regelmatige in-situ controles te handhaven. De voorgestelde verordening bevat in art. 44 lid 3 een wijziging van art 23 van de voorgestelde verordening voor officiële controles. De bestaande praktijk van jaarlijkse in-situ controle wordt daarmee vervangen door een systeem van op risicobeoordeling gebaseerde controle. Kostenreductie is het motief voor deze wijziging. Net als IFOAM, AREPO en EOCC beschouwt het CvdR dit als een ongewenste ontwikkeling. De controles zijn belangrijk voor het consumentenvertrouwen en zijn een spiegel voor de producenten. |
Actieplan biologische landbouw
16. |
adviseert om een platform op te richten voor toezicht op en evaluatie van het actieplan. Het platform zou de uitvoering van het actieplan bevorderen en evalueren. De deelnemers aan dit platform zouden afkomstig zijn uit de gouden driehoek van ondernemers, overheid en onderwijs & onderzoek. Concreet zou het hier gaan om vertegenwoordigers van bedrijfsleven, onderwijs en wetenschap, de lidstaten en de regio’s, alsook om een college van consumenten en milieuverenigingen. Het CvdR adviseert de Commissie om voor het actieplan een streefcijfers vast te stellen van 10 % landbouwareaal dat in 2020 biologisch moet worden bebouwd. Onder de paragrafen 17 en 18 worden acties vanuit de regio’s genoemd die vanuit het platform gecoördineerd kunnen worden; |
17. |
breekt een lans voor de introductie van biologische producten in grootkeukens. Grootkeukens voor onderwijs- en overheidsinstellingen, zorginstellingen en bedrijven kunnen de ontwikkeling en organisatie van de lokale biologische productie een stimulans geven. De introductie van biologische producten in grootkeukens is vaak onderdeel van lokale beleidsmaatregelen. Het CvdR adviseert om voor het eten in schoolkantines te streven naar 75 % gezonde producten, biologische producten en/of streekproducten, en om een databank ter informatie- en inspiratie op te zetten over gezonde, biologische en regionale producten in grootkeukens; |
18. |
dringt aan op de bescherming van waterbronnen en natuurgebieden via de biologische landbouw. Verschillende regio’s hebben goede ervaringen met de combinatie van de bescherming van waterbronnen en natuurgebieden via de biologische landbouw opgedaan. Het CvdR adviseert om de ervaringen hiermee te delen zodat lokale en regionale overheden worden aangemoedigd om hierop in te zetten. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Nieuwe overweging 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Het is een goede zaak om een zekere flexibiliteit in te bouwen wat de toepassing van de normen betreft, zodat normen en vereisten kunnen worden aangepast aan de lokale klimaat- en geografische omstandigheden, aan specifieke veeteeltpraktijken en aan de verschillende ontwikkelingsstadia van de biologische landbouw. Op deze manier kunnen er uitzonderlijke normen worden toegepast, maar altijd binnen de grenzen van de door de EU-wetgeving aangegeven specifieke voorwaarden. Een grotere mate van flexibiliteit mag niet haaks staan op de certificeringsinspanningen, die doeltreffend en geharmoniseerd moeten zijn. Daarom dient duidelijk in de basisverordening te worden opgenomen welke criteria er gelden en welke regels voor de toepassing van uitzonderingen. |
Motivering
Met dit wijzigingsvoorstel wordt ernaar gestreefd ruimte te maken binnen de huidige ontwerpverordening waardoor rekening kan worden gehouden met de lokale omstandigheden.
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 2, lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Deze verordening is van toepassing op in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Verdrag) vermelde landbouwproducten en een aantal andere in bijlage I bij deze verordening vermelde producten, voor zover die landbouwproducten en die andere producten bestemd zijn om als biologisch te worden geproduceerd, bereid, gedistribueerd, in de handel gebracht, geïmporteerd of geëxporteerd. |
Deze verordening is van toepassing op in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Verdrag) vermelde landbouwproducten en een aantal andere in bijlage I bij deze verordening vermelde producten, voor zover die landbouwproducten en die andere producten bestemd zijn om als biologisch te worden geproduceerd, bereid, gedistribueerd, in de handel gebracht, geïmporteerd of geëxporteerd, en wel tot aan de verpakking, etikettering en levering aan de eindconsument, in een stevige verpakking of in bulkvorm indien het product zonder zijn oorspronkelijke verpakking of in manipuleerbare verpakking in de handel is gebracht. |
De producten van jacht en visserij op in het wild levende dieren worden niet als biologische producten beschouwd |
De producten van jacht en visserij op in het wild levende dieren worden niet als biologische producten beschouwd. |
Motivering
Het dient duidelijk te zijn tot waar de regels inzake productie en controle uit deze verordening reiken, vanaf het moment dat de producten het bedrijf verlaten tot aan de stevige verpakking ervan en/of tot het in de handen is van de eindconsument.
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 3, lid 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
„groep marktdeelnemers”: een groep waarin elke marktdeelnemer een landbouwer is die een bedrijf van maximaal 5 hectare cultuurgrond heeft, levensmiddelen of diervoeders produceert en eventueel ook betrokken is bij de verwerking van levensmiddelen of diervoeders; |
„groep marktdeelnemers” een groep waarin elke marktdeelnemers een landbouwer is die volgens de geldende norm in de betreffende lidstaat gedefinieerd kan worden als kleine landbouwer, een bedrijf van maximaal 5 hectare cultuurgrond, levensmiddelen en/of diervoeders produceert en eventueel ook betrokken is bij de verwerking van levensmiddelen of diervoeders; |
Motivering
De invulling van het begrip „kleine landbouwer”is sterk afhankelijk van de lokale context. De lidstaten moeten daarom zelf invulling kunnen geven aan deze definitie.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 7, lid 1, onder a)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
De marktdeelnemers nemen de volgende algemene productievoorschriften in acht: |
De marktdeelnemers nemen de volgende algemene productievoorschriften in acht: |
||||
|
|
Motivering
Gemengde bedrijfsvoering is goed voor de wisselwerking tussen biologische en conventionele landbouw. Met een verbod op gemengde bedrijfsvoering verdwijnt een deel van de biologische producenten.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 20
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Aanwezigheid van niet-toegelaten producten of stoffen |
Aanwezigheid van niet-toegelaten producten of stoffen |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Het CvdR is geen voorstander van een apart systeem van resultaatverplichting voor de biologische sector.
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 30
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||
Gelijkwaardigheid in het kader van een handelsovereenkomst |
Een erkend derde land als bedoeld in artikel 28, lid 1, onder b) ii), eerste streepje, is een derde land dat door de Unie in het kader van een handelsovereenkomst is erkend als een land met een productiesysteem dat aan dezelfde doelstellingen en beginselen voldoet omdat in het kader van dat systeem voorschriften worden toegepast die hetzelfde overeenstemmingsniveau garanderen als die van de Unie. |
||
Gelijkwaardigheid in het kader van een handelsovereenkomst |
|
||
|
|
||
|
|
Motivering
Met het oog op het versterken van het consumentenvertrouwen, vormt de vergelijking van de controlemaatregelen en de productievoorschriften de basis van het gelijkwaardigheidsbeginsel.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 36, lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie |
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie |
||||
|
|
Motivering
Het CvdR is van mening dat het als Europees adviesorgaan een advies moet kunnen geven over onderwerpen die van essentieel belang zijn voor de regio’s. Aangezien het Verdrag niet toestaat dat het CvdR de Commissie over gedelegeerde handelingen adviseert wil het CvdR het Parlement en de Raad adviseren over gedelegeerde handelingen.
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 44, lid 3.3 sub c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
In de in lid 2 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen worden voorschriften in verband met de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving vastgesteld betreffende: |
In de in lid 2 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen worden voorschriften in verband met de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving vastgesteld betreffende: |
||||
|
|
Motivering
De regelmatige in-situ controles zijn belangrijk voor het consumentenvertrouwen en zijn een spiegel voor de producenten. Het is daarom van belang om deze controles te handhaven.
Wijzigingsvoorstel 9
Bijlage II, deel II, punt 1.4.1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Deze eis zou in bepaalde Europese regio's leiden tot het verdwijnen van heel wat biologische veehouderijen. Het is vandaag immers geen sinecure om de dieren voor 100 % te voederen met producten van het eigen of een nabijgelegen bedrijf.
Brussel, 4 december 2014
De voorzitter van het Comité van de Regio’s
Michel LEBRUN
(1) Raadpleging van het netwerk voor subsidiariteitstoezicht en de deskundigengroep Subsidiariteit, die liep van 16 april tot 26 mei 2014. Het verslag hiervan is beschikbaar op: http://portal.cor.europa.eu/subsidiarity/Observations2014/COM%20(2014)%20180%20860ce890ecc54e2dbf32defbd5e433c4/Report%20consultation%20Organic%20farming.pdf