ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 17

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
20 januari 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2015/C 017/01

Inleiding van een procedure (Zaak M.6800 — PRSfM/STIM/GEMA/JV) ( 1 )

1


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2015/C 017/02

Conclusies van de Raad over ondernemerschap in onderwijs en opleiding

2

 

Europese Commissie

2015/C 017/03

Wisselkoersen van de euro

8

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2015/C 017/04

Samenvatting van een liquidatiemaatregel waartoe is besloten overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen

9


 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2015/C 017/05

Oproep tot het indienen van voorstellen — Richtsnoeren — EACEA 03/2015 — EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp: Technische bijstand aan uitzendende organisaties — Capaciteitsopbouw voor humanitaire hulp bij ontvangende organisaties

10

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

 

Europese Commissie

2015/C 017/06

Bericht inzake een gedeeltelijke heropening van het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina

26

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2015/C 017/07

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.7500 — Bain Capital/Ibstock Group) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

29

2015/C 017/08

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.7429 — Siemens/Dresser-Rand) ( 1 )

30

2015/C 017/09

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.7495 — APAX/EVRY) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

31


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

20.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/1


Inleiding van een procedure

(Zaak M.6800 — PRSfM/STIM/GEMA/JV)

(Voor de EER relevante tekst)

(2015/C 17/01)

Op 14 januari 2015 heeft de Commissie besloten in bovengenoemde zaak de procedure in te leiden nadat zij heeft vastgesteld dat er ernstige twijfel bestaat over de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt. De inleiding van de procedure start een tweede fase in het onderzoek naar de aangemelde concentratie, en behoudens het definitieve besluit in deze zaak. Het besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1).

De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Om met deze opmerkingen in de procedure rekening te kunnen houden dienen deze de Commissie uiterlijk vijftien dagen na dagtekening van deze bekendmaking te hebben bereikt. Zij kunnen de Commissie per fax (+32 22964301) of per post, onder vermelding van referentie M.6800 — PRSfM/STIM/GEMA/JV, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

20.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/2


Conclusies van de Raad over ondernemerschap in onderwijs en opleiding

(2015/C 17/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

HERINNEREND AAN DE POLITIEKE ACHTERGROND VAN DIT VRAAGSTUK, ALS OPGENOMEN IN DE BIJLAGE BIJ DEZE CONCLUSIES, EN MET NAME AAN DE RECENTE OPROEP VAN DE EUROPESE RAAD OM TE „WERKEN AAN EEN KLIMAAT VAN ONDERNEMERSCHAP EN HET SCHEPPEN VAN WERKGELEGENHEID” (1),

REKENING HOUDEND MET DE DEFINITIE VAN ONDERNEMERSCHAP IN DE ZIN VAN DE AANBEVELING VAN 2006 INZAKE SLEUTELCOMPETENTIES VOOR EEN LEVEN LANG LEREN (2),

BENADRUKT HET VOLGENDE

1.

Ondernemerschap en onderwijs zijn beide prioriteiten van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

2.

Het ontwikkelen van ondernemingszin kan de burgers aanzienlijke voordelen opleveren, in zowel hun beroeps- als hun privéleven.

3.

Ondernemerschap in onderwijs en opleiding kan bevorderlijk zijn voor inzetbaarheid, zelfstandige arbeid en actief burgerschap, alsook voor extern gerichte, plooibare onderwijs- en opleidingsinstellingen.

4.

Ondernemerschap in onderwijs en opleiding dient erop gericht te zijn alle lerenden, ongeacht geslacht, sociaaleconomische achtergrond of bijzondere behoeften, de nodige vaardigheden en competenties bij te brengen die nodig zijn om ondernemerszin en ondernemerscapaciteiten te ontwikkelen.

5.

Door ondernemerschap in onderwijs en opleiding kunnen lerenden ook de vaardigheden, competenties en steun verwerven die nodig zijn voor het oprichten van nieuwe ondernemingen, bijvoorbeeld in de vorm van mkb-bedrijven en sociale ondernemingen.

6.

Naast basisvaardigheden als geletterdheid en gecijferdheid vereist ondernemerschap de geleidelijke ontwikkeling van een aantal competenties, waarmee op jonge leeftijd moet worden begonnen. Daartoe behoren onder meer creativiteit en zin voor initiatief; probleemoplossend vermogen en kritisch denken; besluitvorming en het nemen van risico’s; aanpassings- en doorzettingsvermogen; zelfdiscipline en verantwoordelijkheidszin; leiderschap en teamwerk; plannings- en organisatievermogen; inzicht in de sociale, economische en culturele context; en taalvaardigheid en overredingskracht.

7.

Ondernemerschapsvaardigheden en -competenties dienen op alle niveaus van onderwijs en opleiding en voor zover mogelijk in alle onderdelen van het leerplan zodanig te worden verwerkt dat zij voortdurend kunnen worden ontwikkeld; aandacht moet daarbij worden besteed aan het behalen van leerresultaten op het vlak van ondernemerschap.

8.

Onderwijs- en opleidingsinstellingen moeten zelf trachten creatiever en innovatiever te zijn, om in te spelen op een omgeving die snel verandert door technologische ontwikkelingen, de mondialisering en de veranderende vraag naar vaardigheden. Leerkrachten, opleiders en leidinggevenden in het onderwijs moeten worden aangemoedigd ondernemingsvaardigheden en -competenties en ondernemingszin te stimuleren, terwijl de instellingen een creatieve en innovatieve leeromgeving moeten aanbieden en contacten met de bredere gemeenschap actief moeten aanmoedigen.

9.

Partnerschappen tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen en bedrijven, in het bijzonder mkb-bedrijven, kunnen bijdragen tot het bevorderen van nauwere samenwerking tussen de onderwijs- en opleidingswereld en de wereld van het werk. Bedrijven en bedrijfsorganisaties moeten daarom worden aangemoedigd ondernemerschap in onderwijs en opleiding te steunen, bijvoorbeeld door het aanbieden van fysieke of virtuele platforms voor het promoten van dergelijke partnerschappen en van werkplekleren.

10.

Het integreren van de kennisdriehoek onderwijs, onderzoek en innovatie — zoals gesteund door het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) — verbetert het onderwijs- en leerproces, waarbij creatief denken en innovatieve attitudes en benaderingen worden gestimuleerd, die vaak resulteren in de oprichting van nieuwe ondernemingen.

11.

De onderwijs- en opleidingsactiviteiten van de kennis- en innovatiegemeenschappen van het EIT op het niveau van master en doctor bevorderen ook mede de ontwikkeling van voor innovatie noodzakelijke vaardigheden en betere management- en ondernemersvaardigheden- en competenties, alsook de mobiliteit van onderzoekers en studenten;

12.

Niet-formeel en informeel leren, alsmede vrijwillige activiteiten kunnen eveneens een belangrijke bijdrage vormen voor de ontwikkeling van ondernemersvaardigheden- en competenties en ondernemingszin,

VERZOEKT DE LIDSTATEN, OVEREENKOMSTIG DE NATIONALE PRAKTIJK EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL EN DE INSTITUTIONELE AUTONOMIE:

1.

de ontwikkeling van een gecoördineerde aanpak van onderwijs in ondernemerschap in het gehele onderwijs- en opleidingssysteem te stimuleren, onder meer door de ministeries van Onderwijs en andere bevoegde ministeries met elkaar in verbinding te brengen, door het gemakkelijker te maken dat bedrijven, ondernemers en de non-profitsector bij alle niveaus van planning en uitvoering (met inbegrip van partnerschappen tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen en bedrijven) worden betrokken, en door specifieke evaluatie en monitoring te stimuleren;

2.

het opnemen van ondernemersvaardigheden en -competenties in zowel de initiële programma’s voor de opleiding van leerkrachten/opleiders als de continue professionele ontwikkeling te bevorderen;

3.

synergie tussen onderwijs en opleiding in ondernemerschap en loopbaanbegeleiding te ontwikkelen, ter ondersteuning van het verwerven van ondernemingszin als sleutelcompetentie en teneinde de aandacht te vestigen op de oprichting van een onderneming als carrièremogelijkheid;

4.

ondernemingsinitiatieven van studenten te bevorderen en te steunen, bijvoorbeeld door het stimuleren van de inrichting van passende leeromgevingen, de verstrekking van deugdelijke loopbaanbegeleiding op alle niveaus van onderwijs en opleiding — met name op het gebied van hoger onderwijs en beroepsonderwijs en beroepsopleiding — de beschikbaarheid van mentoring en incubators voor aspirant-ondernemers;

5.

de betrokkenheid van ondernemers bij het leerproces te faciliteren en te stimuleren, en de ervaring van afgestudeerden te benutten, bijvoorbeeld door ondernemers naar onderwijs- en opleidingsinstellingen uit te nodigen om hun ervaringen met studenten, leerkrachten en opleiders te bespreken of door mogelijkheden inzake werkplekleren, stages en leerlingplaatsen te bieden;

6.

waar mogelijk gebruik te maken van „graduate tracking information” bij het beoordelen van de kwaliteit en de doelmatigheid van onderwijs en opleiding in ondernemerschap;

7.

praktische ondernemerschapservaringen, zoals het op de proef stellen van de creativiteit, startende ondernemingen, bedrijfssimulaties of projectgebaseerd leren voor ondernemers, te stimuleren, met dien verstande dat een leeftijdsgerichte aanpak moet worden gehanteerd;

8.

nota te nemen van het werk van de thematische werkgroep onderwijs in ondernemerschap.

Wat met name het hoger onderwijs betreft, met inachtneming van de institutionele autonomie:

9.

de instellingen voor hoger onderwijs (HEI’s) te steunen in hun inspanningen om gerichte maatregelen te nemen voor het beheer van institutionele verandering en verdere organisatorische ontwikkeling, met name wat betreft het bevorderen van een meer ondernemende en innovatieve mentaliteit.

10.

het gebruik van het online-instrument (3) HEInnovate te promoten om HEI’s te steunen bij het uitstippelen van doeltreffende strategieën voor het ontwikkelen van meer ondernemende en innovatieve vermogens, door de aandacht voor de aangekaarte problemen en uitdagingen te vergroten en aan te geven hoe deze kunnen worden aangepakt.

11.

de beginselen voor innovatieve doctoraalopleidingen (4), die benadrukken dat het streven naar uitmuntend onderzoek essentieel is, voor ogen houden en de rol van beginnende onderzoekers als overbrengers van kennis naar de niet-academische wereld voor het voetlicht te brengen, met name door in voorkomend geval te stimuleren dat promovendi in contact komen met het bedrijfsleven en andere relevante werkgelegenheidssectoren, alsmede dat verschillende overdraagbare vaardigheden, waaronder ondernemerschap, door middel van een adequate opleiding of praktische ervaring worden verworven.

Wat met name scholen, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs betreft, met inachtneming van de institutionele autonomie:

12.

de beschikbaarheid te stimuleren van diensten om scholen, instellingen voor en aanbieders van beroepsonderwijs, beroepsopleiding en volwassenenonderwijs bij te staan om partners uit het bedrijfsleven en sociale ondernemers te vinden;

13.

de inspanningen aan te moedigen van instellingen voor beroepsonderwijs en beroepsopleiding om de oprichting van ondernemingen door studenten te steunen door uitwisseling van goede praktijken en het aanhalen van de banden met het bedrijfsleven en sociale ondernemingen;

14.

de beschikbaarheid van, en de toegang tot, leerlingprogramma’s alsook andere initiatieven inzake werkplekleren met een ondernemerschapsdimensie te stimuleren;

15.

de aanbieders van volwassenenonderwijs waar mogelijk aan te moedigen ondernemerschapsvaardigheden- en competenties op te nemen in het bestaande aanbod of in specifieke cursussen,

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

1.

na te gaan — in nauwe samenwerking met de „ET 2020”-werkgroep transversale vaardigheden — of het haalbaar en nuttig is een richtinggevend referentiekader voor de sleutelcompetentie ondernemerschap (5) te ontwikkelen, waarin de verschillende elementen van de competentie worden gedemonstreerd met behulp van een op leerresultaten gebaseerde aanpak. Dat zal tot ondersteuning dienen van een gecoördineerde aanpak tussen de verschillende onderwijs- en opleidingsniveaus, en een hulp zijn bij het meewegen van de resultaten van niet-formeel en informeel leren;

2.

de uitwisseling van ideeën en goede praktijken op nationaal en Europees niveau te vergemakkelijken, bijvoorbeeld via de „ET 2020” werkgroep transversale vaardigheden, teneinde ondernemerschap in onderwijs en opleiding te versterken;

3.

de toegevoegde waarde te onderzoeken van de ontwikkeling op Europees niveau van een burgerinstrument voor zelfevaluatie met betrekking tot de ondernemerschapscompetentie, met inbegrip van het in kaart brengen van soortgelijke beschikbare instrumenten;

4.

het potentieel van Erasmus+ voor het steunen van onderwijs in ondernemerschap volledig te benutten, bijvoorbeeld door te stimuleren dat samenwerking tussen de onderwijswereld en het bedrijfsleven wordt opgenomen in kennisallianties voor hoger onderwijs en in allianties voor sectorspecifieke vaardigheden voor beroepsonderwijs en -opleiding. Met name rekening te houden met de resultaten van het Europees initiatief inzake beleidsexperimenten met betrekking tot praktische ondernemerschapservaringen;

5.

de opleiding van leerkrachten/opleiders in ondernemerschapsvaardigheden en -competenties te stimuleren bijvoorbeeld door middel van projecten waarbij netwerken van leerkrachten en opleiders met elkaar in contact worden gebracht en waarbij de inbreng van bestaande ondernemers wordt aangemoedigd, of door de ontwikkeling van nieuwe cursussen of middelen, mede via digitaal leren en onlineleren;

6.

in het kader van de uitvoering van de jongerengarantieregeling na te gaan hoe jongeren op de weg naar ondernemersactiviteiten kunnen worden begeleid door passende opleiding, waarbij de samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen en de wereld van het werk wordt verbeterd zodat kan worden bepaald welke jongeren voordeel kunnen halen uit de regeling, en waarbij leren over ondernemerschap gepromoot wordt voor deelnemers aan de regeling en het opzetten van een bedrijf als mogelijk carrièrepad wordt genoemd;

7.

na te gaan hoe het best gebruik kan worden gemaakt van andere Europese middelen, zoals het Europees Sociaal Fonds, om de bevordering van ondernemerschap in onderwijs en opleiding te steunen;

8.

steun te geven aan de samenwerking tussen ondernemers en onderwijs en opleidingsinstellingen teneinde innovatieve oplossingen voor het onderwijs te ontwikkelen, bijvoorbeeld door wedstrijden en incubatoren;

9.

samenwerking en uitwisselingen te steunen met netwerken en organisaties op regionaal, nationaal en Europees niveau die ervaringen en expertise kunnen bieden bij het versterken van ondernemerschap in onderwijs en opleiding en bij het ontwikkelen van instrumenten en methoden die zijn ontwikkeld ter bevordering van ondernemerschap als sleutelcompetentie;

10.

het door de deskundigengroep verrichte werk inzake gegevens en indicatoren over het leren van ondernemersvaardigheden en ondernemerschapscompetenties in aanmerking te nemen, en met de betrokkenheid van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, het nut en de mogelijkheid van het vaststellen van indicatoren betreffende onderwijs in ondernemerschap verder te onderzoeken om tot een bredere feitenbasis te komen en gebieden waarvoor goede praktijken bestaan te helpen vaststellen;

11.

na te gaan welke de mogelijkheden zijn om kosteloze en vrij toegankelijke digitale en online-instrumenten te ontwikkelen die bevorderlijk zijn voor het verwerven van ondernemerschaps- en innovatieve vaardigheden en -competenties, en in hoeverre met de openbrongemeenschap kan worden samengewerkt om gratis bedrijfstools en opleiding daarin te bevorderen.

Wat met name het hoger onderwijs betreft, met inachtneming van de institutionele autonomie:

12.

synergie met de onderzoeks- en innovatiesector te bevorderen, met het oog op het aanmoedigen van initiatieven die gericht zijn op het ontwikkelen en verbreden van ondernemerschapsvaardigheden en –competenties;

13.

de verdere ontwikkeling, aanpassing en verspreiding van HEInnovate als instrument voor ondernemingsgerichte en innovatieve HEI’s te steunen, door rekening te houden met de gegevens die worden verzameld door de toepassing ervan in HEI’s die besluiten om deel te nemen, door gebruik te maken van de bevindingen in de nationale evaluaties van de OESO en door het faciliteren van geregelde uitwisselingen met de lidstaten en HEI-belanghebbenden;

14.

het EIT te verzoeken het potentieel van het EIT-label „gecertificeerd vernieuwer en ondernemer” dat nu wordt ontwikkeld, te onderzoeken, en dit te koppelen aan zijn algemene onderwijsagenda, en de resultaten op grote schaal te verspreiden, overeenkomstig de EIT-contactagenda, en tevens extra administratieve lasten te vermijden;

15.

in voorkomend geval het ondernemerschapspotentieel van het hoger onderwijs te exploiteren, door activerende factoren in het lessenprogramma, buiten het lessenprogramma en in de instellingen te bepalen, deze ruimer te promoten in alle HEI’s en op andere onderwijsniveaus, en gebruik te maken van desbetreffende studies over het ondersteunen van dat potentieel;

16.

rekening te houden met de rol en het effect van het forum voor dialoog tussen universiteiten en bedrijven, met name de aanbeveling van de pijler ondernemerschap van dat forum, teneinde innovatieve benaderingen te ontwikkelen en uitwisselingen over thema’s in verband met ondernemerschap te bevorderen op het snijvlak tussen universiteiten en bedrijven.

Wat met name scholen, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs betreft, met inachtneming van de institutionele autonomie:

17.

het potentieel te bestuderen van Ondernemerschap 360 als middel om scholen en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding te helpen bij het bepalen van en het inspelen op hun sterke en zwakke punten met betrekking tot ondernemerschap;

18.

netwerkvorming tussen leerkrachten/opleiders en projectontwikkeling in onderwijs in ondernemerschap te steunen bijvoorbeeld door middel van het e-twinning- en het EPALE-platform;

19.

het potentieel van het Europees bedrijfsforum voor beroepsopleiding te verkennen, met name door rekening te houden met, naargelang van het geval, de resultaten en aanbevelingen ervan met betrekking tot ondernemerschap;

20.

binnen de Europese alliantie voor leerlingplaatsen, initiatieven aan te moedigen voor het ontwikkelen en verruimen van ondernemerschapsvaardigheden en -competenties in het kader van leerlingprogramma’s en andere programma’s voor werkplekleren,

NEEMT NOTA VAN HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM

1.

het feitenmateriaal in verband met onderwijs in ondernemerschap aan te vullen met studies ter zake, zoals het thematische Eurydice-rapport, dat voor 2015 gepland is;

2.

uiterlijk medio 2016 verslag uit te brengen over de reikwijdte en het effect van het HEInnovate-instrument en de daarbij gehanteerde methodiek, en passende aanbevelingen te doen voor de verdere ontwikkeling ervan,

VERZOEKT DE COMMISSIE

te zorgen voor de nodige interne coördinatie, zodat alle sectoren van onderwijs en opleiding meegenomen worden in de follow-up van deze conclusies.


(1)  Zie doc. EUCO 79/14, blz. 15, laatste alinea.

(2)  In deze tekst wordt „ondernemerschap” gebruikt in de zin van „ontwikkeling van initiatief en ondernemerszin” zoals gedefinieerd in de Aanbeveling van 2006, en wordt er onder verstaan „iemands vermogen om ideeën in daden om te zetten. Het omvat creativiteit, innovatie en het nemen van risico’s, alsmede het vermogen om projecten te plannen en te beheren om doelstellingen te verwezenlijken. Ondernemerschap helpt iedereen niet alleen in het dagelijks leven thuis en in de maatschappij, maar ook om zich op het werk bewust te worden van de bredere context en kansen te grijpen, en is een basis voor meer specifieke vaardigheden en kennis die degenen nodig hebben die aan sociale of economische bedrijvigheid bijdragen. Het dient tevens het bewustzijn van ethische waarden en de bevordering van goed bestuur te omvatten.”.

(3)  https://heinnovate.eu/intranet/main

(4)  Als onderschreven in de conclusies van de Raad van november 2011 over de modernisering van het hoger onderwijs (PB C 372 van 20.12.2011, blz. 39, punt 10).

(5)  In de context van het kader van sleutelcompetenties, als opgenomen in de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 2006 (PB L 394 van 30.12.2006).


BIJLAGE

Politieke achtergrond

1.

De Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (1);

2.

de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (2);

3.

de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen op 26 november 2009 in het kader van de Raad bijeen, over het ontwikkelen van de rol van onderwijs in een ten volle functionerende kennisdriehoek (3);

4.

de conclusies van de Raad van 16 maart 2010 over Europa 2020 (4);

5.

de conclusies van de Raad over de modernisering van het hoger onderwijs (5);

6.

de Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (6);

7.

de conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren om de sociale inclusie van jongeren te bevorderen (7);

8.

de conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over een doeltreffende lerarenopleiding (8);

9.

de conclusies van de Europese Raad van 26 en 27 juni 2014, met name bijlage I: Strategische agenda voor de Unie in tijden van verandering (9),

en

1.

de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaaleconomische resultaten” (10), november 2012;

2.

de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actieplan ondernemerschap 2020. De ondernemingsgeest in Europa nieuw leven inblazen (11), januari 2013.


(1)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(2)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(3)  PB C 302 van 12.12.2009, blz. 3.

(4)  7586/10.

(5)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 36.

(6)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(7)  PB C 183 van 14.6.2014, blz. 18.

(8)  PB C 183 van 14.6.2014, blz. 22.

(9)  EUCO 79/14, blz. 15.

(10)  14871/12 + ADD 1 tot en met 8.

(11)  COM(2012) 795 final.


Europese Commissie

20.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/8


Wisselkoersen van de euro (1)

19 januari 2015

(2015/C 17/03)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,1605

JPY

Japanse yen

136,27

DKK

Deense kroon

7,4345

GBP

Pond sterling

0,76640

SEK

Zweedse kroon

9,4076

CHF

Zwitserse frank

1,0120

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

8,8325

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

27,881

HUF

Hongaarse forint

318,72

PLN

Poolse zloty

4,3164

RON

Roemeense leu

4,5027

TRY

Turkse lira

2,7149

AUD

Australische dollar

1,4134

CAD

Canadese dollar

1,3906

HKD

Hongkongse dollar

8,9963

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,4914

SGD

Singaporese dollar

1,5453

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 251,03

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

13,5213

CNY

Chinese yuan renminbi

7,2188

HRK

Kroatische kuna

7,6935

IDR

Indonesische roepia

14 643,19

MYR

Maleisische ringgit

4,1447

PHP

Filipijnse peso

51,724

RUB

Russische roebel

75,0288

THB

Thaise baht

37,821

BRL

Braziliaanse real

3,0503

MXN

Mexicaanse peso

16,9590

INR

Indiase roepie

71,6174


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

20.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/9


Samenvatting van een liquidatiemaatregel waartoe is besloten overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen

(2015/C 17/04)

De districtsrechtbank van Riga heeft op 17 december 2014 een uitspraak gedaan waarbij OGRES KOMERCBANKA, vennootschap op aandelen in liquidatie (registratienummer 40003150023), insolvent is verklaard en Raivo Sjademe benoemd tot curator.

Kredietinstelling

OGRES KOMERCBANKA, vennootschap op aandelen in liquidatie

Registratienummer 40003150023

Datum

17 december 2014

Inwerkingtreding

17 december 2014

Aard van het besluit

Inleiding van de liquidatie (insolventie)-procedure

Benoeming van de curator

Bevoegde autoriteit

Districtsrechtbank van Riga

Toezichthoudende autoriteit

Commissie inzake de financiële markt en de kapitaalmarkt

1 Kungu St.

Rīga, LV-1050

LATVIJA

Tel. +371 7774800

Benoemde curator

De heer Raivo Sjademe

209-1 Brivibas blv.

Rīga, LV-1039

LATVIJA

Tel. +371 67544458

E-mail: ogre@advokatiss.lv


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

20.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/10


OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN

Richtsnoeren — EACEA 03/2015

EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp:

Technische bijstand aan uitzendende organisaties

Capaciteitsopbouw voor humanitaire hulp bij ontvangende organisaties

(2015/C 17/05)

1.   INEIDING — ACHTERGROND

De Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europese vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening — EU Aid Volunteers („het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp”) stelt een kader vast voor gemeenschappelijke bijdragen van Europese vrijwilligers ter ondersteuning van en aanvulling op humanitaire hulp van de Unie in derde landen.

Het doel hiervan is bij te dragen tot vergroting van de capaciteit van de Unie om humanitaire hulp naar behoefte te verlenen, zodat levens worden gered, menselijk lijden wordt voorkomen en verlicht en de menselijke waardigheid wordt bewaard, alsook om bij te dragen tot vergroting van de capaciteit en weerstand van kwetsbare of door rampen getroffen gemeenschappen in derde landen, in het bijzonder door middel van paraatheid bij rampen en vermindering van het risico op rampen, en door versterking van de relatie tussen noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling. Tevens wordt hiermee getracht bij te dragen tot vergroting en verbetering van de capaciteit van de Unie om humanitaire hulp te verlenen door meer samenhang en consistentie te brengen in het vrijwilligerswerk in de diverse lidstaten en aldus de burgers van de Unie meer kans te bieden om aan humanitaire hulpacties en -operaties deel te nemen.

In dit kader wordt met deze oproep tot het indienen van voorstellen voorzien in financiering via de ondersteuning van capaciteitsversterkende acties voor potentieel ontvangende organisaties opdat deze zich beter op humanitaire crises kunnen voorbereiden en daarop reageren. Daarnaast wordt ondersteuning geboden bij acties ter versterking van de technische capaciteit van mogelijk uitzendende organisaties om deel te nemen aan het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp.

2.   DOELSTELLINGEN

Het doel van deze oproep tot het indienen van voorstellen is de capaciteit van de uitzendende en ontvangende organisaties die willen deelnemen aan het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp, te versterken en de naleving van de normen en procedures inzake kandidaat-vrijwilligers en EU Aid Volunteers te waarborgen.

De Europese Commissie verwacht met deze oproep de volgende resultaten te bereiken:

De versterking van de capaciteiten van maximaal honderd uitzendende en ontvangende organisaties op de volgende gebieden:

omgang met het risico van natuurrampen, rampenparaatheid en rampenbestrijding, alsook het koppelen van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling;

het beheer van vrijwilligerswerk overeenkomstig de normen en procedures die zijn vastgesteld voor kandidaat-vrijwilligers en EU Aid Volunteers;

de versterking van lokaal vrijwilligerswerk in derde landen;

het verkrijgen van capaciteit om zich te laten certificeren, waaronder administratieve capaciteit;

instrumenten en methoden voor behoeftenbeoordeling op lokaal niveau;

het aangaan van partnerschappen voor gezamenlijke projecten in de context van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp;

het communiceren van de beginselen inzake humanitaire hulp van de Europese Unie die zijn overeengekomen in de Europese consensus over humanitaire hulp, en meer bekendheid en zichtbaarheid geven aan de humanitaire hulp van de EU.

3.   TIJDSCHEMA

 

Fasen

Datum en tijd of indicatieve periode

Eerste termijn

Datum en tijd of indicatieve periode

Tweede termijn

a)

Publicatie van de oproep

21 januari 2015

21 januari 2015

b)

Termijn voor de indiening van aanvragen

1 april 2015

12.00 uur ’s middags (plaatselijke tijd Brussel)

1 september 2015

12.00 uur ’s middags (plaatselijke tijd Brussel)

c)

Beoordelingsperiode

mei 2015

oktober 2015

d)

Informatie voor aanvragers

juli 2015

november 2015

e)

Ondertekening van de subsidieovereenkomst

juli 2015

december 2015

f)

Aanvangsdatum van de actie van het project

1 september 2015

1 februari 2016

4.   BESCHIKBARE BEGROTING

De totale begroting voor de cofinanciering van projecten wordt geraamd op 6 948 000 EUR.

Het is de bedoeling voor de eerste ronde (uiterlijk op 1 april 2015 ingediende projecten) 70 % van het voor projecten beschikbare bedrag te gebruiken (4 863 600 EUR).

30 % (2 084 400 EUR) is beschikbaar voor de tweede termijn, eindigend op 1 september 2015.

De maximumsubsidie bedraagt 700 000 EUR. Subsidieaanvragen voor minder dan 100 000 EUR worden niet in aanmerking genomen voor financiering. Het Agentschap verwacht twintig voorstellen te financieren.

Het Agentschap behoudt zich het recht voor niet alle middelen die beschikbaar zijn voor een ronde uit te keren.

5.   ONTVANKELIJKHEIDSVOORWAARDEN

Aanvragen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

zij moeten uiterlijk op de verstrijkdatum van de termijn voor het indienen van aanvragen als bedoeld in punt 3 van deze oproep tot het indienen van voorstellen worden toegezonden;

zij moeten schriftelijk worden ingediend onder gebruikmaking van het elektronische aanvraagformulier;

zij moeten zijn opgesteld in een van de officiële talen van de EU;

zij moeten elektronisch worden ingediend onder gebruikmaking van het officiële aanvraagformulier en vergezeld gaan van alle stukken die worden vermeld op de website waarop het aanvraagformulier beschikbaar is.

Het niet nakomen van deze voorwaarden leidt ertoe dat de aanvraag voor verdere beoordeling wordt afgewezen.

Om een aanvraag in te dienen moeten aanvragers en partners hun identificatiecode voor deelnemers (Participant Identification Code — PIC) op het aanvraagformulier vermelden. De PIC wordt verkregen door de organisatie in te schrijven in de algemene registratiefaciliteit (URF) die toegankelijk is via het deelnemersportaal Onderwijs, Audiovisuele Media, Cultuur, Burgerschap en Vrijwilligerswerk. De algemene registratiefaciliteit is een instrument waarvan ook andere diensten van de Europese Commissie gebruikmaken. Indien een aanvrager of partner al een PIC heeft en deze heeft gebruikt voor andere programma’s (bijv. voor de onderzoekprogramma’s) kan hij deze ook voor deze oproep tot het indienen van voorstellen gebruiken.

Het deelnemersportaal biedt aanvragers en partners de mogelijkheid om informatie met betrekking tot hun juridische status te uploaden of bij te werken en de verlangde juridische en financiële stukken bij te voegen.

Voor nadere gegevens zie punt 14.2.

6.   SUBSIDIABILITEITSCRITERIA

Aanvragen die aan de volgende criteria voldoen worden aan een grondige beoordeling onderworpen.

6.1.   Organisaties die voor subsidie in aanmerking komen

6.1.1.   Aanvrager

Voorstellen voor zowel technische bijstand als activiteiten voor capaciteitsopbouw moeten worden ingediend door:

niet-gouvernementele non-profitorganisaties die zijn opgericht volgens het recht van een lidstaat en hun hoofdkantoor in de Unie hebben, of

publiekrechtelijke lichamen van civiele aard die onder het recht van een lidstaat vallen, of

de internationale federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan.

Aanvragers (aanvrager — coördinerende organisaties) moeten op de aangegeven termijn voor de indiening van hun voorstellen minstens vijf jaar ervaring hebben met activiteiten op het gebied van humanitaire hulp.

Alleen rechtspersonen die in de onderstaande landen zijn gevestigd komen in aanmerking voor subsidie:

de lidstaten van de Europese Unie: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden.

Om te beoordelen of een aanvrager subsidiabel is worden de volgende bewijsstukken verlangd:

particuliere entiteit: uittreksel uit de staatscourant, kopie van de statuten, uittreksel uit het handels- of verenigingsregister, bewijs van btw-plicht (wanneer — zoals in bepaalde landen het geval is — het handelsregisternummer en het btw-nummer identiek zijn, hoeft maar één van deze stukken te worden overgelegd);

openbare entiteit: kopie van het besluit tot oprichting van de overheidsonderneming of een andere officieel document tot oprichting van de publiekrechtelijke entiteit.

6.1.2.   Partners en subsidiabel partnerschap

De partnerorganisatie moet:

een niet-gouvernementele non-profitorganisatie, of

een publiekrechtelijk lichaam van civiele aard, of

de internationale federatie van de verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan zijn.

a)

Lichamen die in de volgende lidstaten zijn opgericht, kunnen partners zijn bij projecten voor technische bijstand:

de lidstaten van de Europese Unie: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden.

De aanvrager en partnerorganisaties die betrokken zijn bij projecten voor technische bijstand moeten uit minstens drie verschillende programmalanden komen. Daarvan moet:

ten minste één partnerorganisatie gedurende minstens vijf jaar actief zijn geweest op het gebied van humanitaire hulp als gedefinieerd in artikel 3, onder d), van Verordening (EU) nr. 375/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot oprichting van het Europese vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening („EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp”) (1);

ten minste één partner minimaal vijf jaar ervaring hebben op het gebied van het beheer van vrijwilligerswerk.

b)

Lichamen die in de volgende lidstaten zijn opgericht, kunnen partners zijn bij projecten voor capaciteitsopbouw:

de lidstaten van de Europese Unie: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden;

derde landen waarin humanitaire hulp wordt verleend (2). De lijst van derde landen is te vinden op: https://eacea.ec.europa.eu/eu-aid-volunteers/funding/

De aanvrager en partnerorganisaties die betrokken zijn bij projecten voor capaciteitsopbouw moeten uit minstens zes verschillende landen komen. Daarbij moeten

ten minste drie partners uit een derde land komen;

alle partners uit programmalanden gedurende minstens vijf jaar actief zijn geweest op het gebied van humanitaire hulp;

ten minste twee partners uit derde landen actief zijn op het gebied van humanitaire hulp;

en moet ten minste één partner uit een programmaland gedurende minstens vijf jaar actief zijn geweest op het gebied van het beheer van vrijwilligerswerk;

Aanvragers kunnen projecten indienen voor zowel technische bijstand als capaciteitsopbouw. In dat geval moeten aanvragers in hun aanvraag vermelden dat zij voorstellen indienen voor beide acties.

Voor beide acties moeten aanvragers en partners een volmacht indienen die is ondertekend door de personen die gemachtigd zijn juridisch bindende overeenkomsten aan te gaan en die daarmee de aanvrager de bevoegdheid geven om namens de partners op te treden. Aanvrager en partnerorganisaties worden hierna „het consortium” genoemd.

6.1.3.   Geassocieerde partners

Andere organisaties en entiteiten kunnen bij de actie worden betrokken als geassocieerde partners. Geassocieerde partners spelen een daadwerkelijke rol in de actie (zij zijn bijvoorbeeld gespecialiseerde aanbieders van capaciteitsopbouw en/of technische bijstand). Zij hebben geen contractuele betrekkingen met de Commissie en hoeven niet te voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria als bedoeld in dit punt. Zij kunnen bijvoorbeeld particuliere commerciële bedrijven zijn. De geassocieerde partners moeten op het elektronisch formulier worden vermeld.

6.2.   Subsidiabele activiteiten

Technische bijstand en capaciteitsopbouw kunnen de volgende aspecten omvatten:

de (interne) organisatorische ontwikkeling, te weten capaciteitsopbouw en technische bijstand voor een goed intern beheer van de organisatie;

de (externe) organisatorische ontwikkeling, te weten capaciteitsopbouw wat betreft de manier waarop de organisatie omgaat en samenwerkt met andere belanghebbenden;

andere soorten capaciteitsopbouw van specifiek technische of thematische aard, die met name betrekking hebben op de in de normen en procedures van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 375/2014 vastgestelde technische vereisten, met het oog op de certificering van mogelijke uitzendende en ontvangende organisaties, en technische capaciteiten in met humanitaire hulp verband houdende sectoren.

Met betrekking tot de methoden en instrumenten voor capaciteitsopbouw en technische bijstand komen de volgende maatregelen in aanmerking:

maatregelen gericht op vaardigheden, zoals opleiding om gedragsverandering/organisatorische ontwikkeling teweeg te brengen;

maatregelen voor de organisatorische ontwikkeling; deze kunnen variëren van teambuildingsevenementen of bezinningsdagen voor het opbouwen van een organisatiestrategie tot adviesdiensten, waarvan ook behoeftebeoordeling, gerichte herzieningen en beoordelingen van de opleiding en de organisatie, en de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en evaluatie van de organisatiestrategie deel uitmaken;

maatregelen voor systeemopbouw, waarbij diverse nationale en/of lokale belanghebbenden op het gebied van humanitaire hulp bijeenkomen en zich richten op capaciteitsopbouw voor humanitaire hulpresponsen en/of paraatheidsprogramma’s. Deze maatregelen kunnen ook behoeftebeoordelingen, coördinatie en facilitering, opleiding, groepsoefeningen en technische bijstand omvatten.

De activiteiten die ondersteund worden op grond van deze oproep tot het indienen van voorstellen voor projecten op het gebied van zowel technische bijstand als capaciteitsopbouw kunnen het volgende omvatten:

studie/verkenningsbezoeken/in kaart brengen en analyse,

seminars/workshops/conferenties,

meeloopstages/on-the-job training,

uitwisselingsbezoeken van personeel/stedenbandovereenkomsten,

monitoring en evaluatie,

organisatorische herzieningen/beoordelingen,

coaching en mentorschap,

bezinningsdagen/teambuilding,

opleidingscursussen/opleiding van opleiders,

afstandsopleiding/webinars/open onlinecursussen voor een groot publiek (MOOC),

advisering,

uitwisseling van goede praktijken/peer learning,

simulatieoefeningen/responsbeoordelingen.

Deze activiteiten kunnen betrekking hebben op de volgende thema’s: werking en beginselen van de humanitaire hulp van de EU, monitoring en evaluatie, leiderschapsontwikkeling, organisatorische ontwikkeling/strategische planning/veranderingsbeheer, administratie/financieel beheer/boekhouding, verbetering van rekenschap en verantwoording/bestuur/participatie, communicatie/zichtbaarheid/betrekkingen met belanghebbenden, pleitbezorging, onderzoek/produceren van bewijs, programma- en projectbeheer, ontwikkeling van (lokale) vrijwilligersorganisaties, financiering/fondsenwerving, netwerkvorming/totstandbrenging van partnerschappen en bondgenootschappen (ook voor toekomstige EU-hulpprojecten), normen en procedures van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp.

Daarnaast komen voor projecten voor capaciteitsopbouw de volgende thema’s in aanmerking:

opbouw van technische capaciteit voor humanitaire operaties, met de nadruk op methoden voor behoeftebeoordelingen/informatiebeheer, rampenrisicobeheer/risicobeperking/paraatheid bij rampen, crisisrespons (en aanverwante sectoren), koppeling van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling, herstelvermogen bij rampen en aanpassing aan klimaatverandering.

Voor de eerste termijn van 1 april 2015 moeten beide soorten van projecten aanvangen tussen 1 september 2015 en 31 december 2015 en een minimumlooptijd van zes maanden en een maximumlooptijd van 24 maanden hebben.

Voor de tweede termijn van 1 september 2015 moeten beide soorten van projecten aanvangen tussen 1 februari 2016 en 31 mei 2016 en een minimumlooptijd van zes maanden en een maximumlooptijd van 24 maanden hebben.

Aanvragen voor projecten met een langere of kortere beoogde looptijd dan in deze oproep tot het indienen van voorstellen vermeld, worden niet aanvaard.

De subsidiabiliteitsperiode wordt niet tot na de maximale duur verlengd.

6.3.   Aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie

Alleen aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria komen in aanmerking voor subsidie. Ingeval van niet-subsidiabiliteit ontvangt de aanvrager een brief met een opgave van de redenen.

7.   UITSLUITINGSCRITERIA

7.1.   Uitsluiting van deelname

Aanvragers worden uitgesloten van deelname aan de procedure voor oproepen tot het indienen van voorstellen wanneer ze zich in een van de volgende situaties bevinden:

a)

ze verkeren in staat van faillissement, vereffening, akkoord of surseance van betaling of hun faillissement is aangevraagd of tegen hen loopt een procedure van vereffening, akkoord of surseance van betaling, dan wel ze hebben hun werkzaamheden gestaakt of verkeren in een overeenkomstige toestand als gevolg van een soortgelijke procedure krachtens de nationale wet- en regelgeving;

b)

ze zijn bij een beslissing van de bevoegde autoriteit van een lidstaat met kracht van gewijsde hetzij zelf, hetzij in hoofde van personen met vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid ten aanzien van hen, veroordeeld voor een delict dat hun beroepsmoraliteit in het gedrang brengt;

c)

ze hebben bij de uitoefening van hun beroep een ernstige fout begaan, vastgesteld op elke grond die de verantwoordelijke ordonnateur aannemelijk kan maken, waaronder besluiten van de EIB en internationale organisaties;

d)

ze hebben niet voldaan aan hun verplichtingen tot betaling van socialezekerheidsbijdragen of belastingen volgens de wetgeving van het land waar zij zijn gevestigd of van het land van de verantwoordelijke ordonnateur dan wel van het land waar de subsidieovereenkomst moet worden uitgevoerd;

e)

ze zijn bij een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde hetzij zelf, hetzij in hoofde van personen met vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid ten aanzien van hen, veroordeeld voor fraude, corruptie, deelname aan een criminele organisatie, het witwassen van geld of enige andere illegale activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt;

f)

hun is een administratieve sanctie als bedoeld in artikel 109, lid 1, van het Financieel Reglement opgelegd.

7.2.   Uitsluiting van de gunning

Aanvragers krijgen geen financiële steun indien zij in de loop van de procedure voor de toekenning van een subsidie:

a)

in een belangenconflict verkeren;

b)

valse verklaringen hebben afgelegd in de door het Agentschap verlangde inlichtingen voor deelname aan de subsidieprocedure, of deze inlichtingen niet hebben verstrekt;

c)

zich in één van de in punt 7.1. genoemde situaties bevinden.

Administratieve en financiële sancties kunnen worden opgelegd aan aanvragers die valse verklaringen hebben afgelegd of ernstig in gebreke zijn gebleven ten aanzien van hun contractuele verplichtingen in het kader van een eerdere procedure voor de toekenning van een subsidie.

7.3.   Bewijsstukken

Aanvragers moeten een verklaring op erewoord ondertekenen waarin wordt gesteld dat zij zich niet in een van de gevallen als bedoeld in de punten 7.1 en 7.2 bevinden door het desbetreffende formulier in te vullen en als bijlage op te nemen in het aanvraagformulier bij de oproep tot het indienen van voorstellen dat te vinden is op: https://eacea.ec.europa.eu/eu-aid-volunteers/funding/

8.   SELECTIECRITERIA

Aanvragers moeten een ondertekende verklaring op erewoord indienen waarin wordt gesteld dat zij rechtspersoonlijkheid hebben en over de noodzakelijke financiële en operationele capaciteit beschikken om de voorgestelde activiteiten uit te voeren.

8.1.   Financiële draagkracht

Aanvragers moeten over solide financieringsbronnen beschikken die toereikend zijn om hun werkzaamheden te kunnen voortzetten gedurende de hele periode waarin zij hun activiteiten verrichten of gedurende het jaar waarvoor de subsidie is verstrekt, en om aan de financiering ervan bij te kunnen dragen. De financiële draagkracht van aanvragers wordt beoordeeld op basis van de volgende, samen met de aanvraag te overleggen bewijsstukken:

een verklaring op erewoord;

de jaarrekeningen (balans en winst- en verliesrekening met de bijlagen) van de laatste twee afgesloten boekjaren;

het formulier inzake financiële draagkracht dat deel uitmaakt van het aanvraagformulier en de relevante wettelijke boekhoudkundige gegevens bevat om de op het formulier aangegeven verhoudingen te kunnen berekenen.

Indien het Agentschap uitgaande van de ingediende stukken van mening is dat de financiële draagkracht niet naar tevredenheid is, kan het:

om nadere informatie verzoeken;

een subsidieovereenkomst zonder voorfinanciering voorstellen;

een subsidieovereenkomst met in termijnen te betalen voorfinanciering voorstellen;

een subsidieovereenkomst met door een bankgarantie gedekte voorfinanciering voorstellen (zie punt 11.4);

de aanvraag afwijzen.

8.2.   Operationele capaciteit

Aanvragers moeten over de noodzakelijke vakbekwaamheden en de geschikte kwalificaties beschikken om de voorgestelde actie te kunnen voltooien. Aanvragers moeten daartoe een verklaring op erewoord indienen en het specifieke gedeelte van het op de website te vinden aanvraagformulier invullen.

9.   TOEKENNINGSCRITERIA

In aanmerking komende aanvragen worden op grond van de volgende criteria beoordeeld:

Relevantie van het project (maximaal 30 punten):

De relevantie van het voorstel ten aanzien van de doelstellingen en de prioriteiten van de oproep tot het indienen van voorstellen.

De mate waarin:

de doelstellingen duidelijk omschreven en realistisch zijn en betrekking hebben op voor de deelnemende organisaties en doelgroepen relevante thema’s;

wordt aangetoond dat de projecten gebaseerd zijn op een grondige analyse van alle behoeften op het gebied van de met het project beoogde capaciteitsopbouw.

Uitsluitend voor projecten voor capaciteitsopbouw is een aanvullend toekenningscriterium van toepassing:

Externe projectpartners zijn partners uit derde landen

die bij de GVCA (Global Vulnerability and Crisis Assessment — algemene evaluatie van kwetsbaarheid en crisis) 2014 of bij de evaluatie van vergeten crises 2014 als kwetsbaar of crisisgevoelig naar voren zijn gekomen, of

die een op weerbaarheid gerichte prioriteit vormen bij de tenuitvoerlegging van het EU-actieplan voor weerbaarheid.

De lijst van derde landen is te vinden op: https://eacea.ec.europa.eu/eu-aid-volunteers/funding/

Kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van het project (maximaal 30 punten):

de duidelijkheid, volledigheid en kwaliteit van de actie, inclusief geschikte fasen voor voorbereiding, uitvoering, monitoring, beoordeling en (in voorkomend geval) verspreiding;

de geschiktheid en kwaliteit van de voorgestelde methodologie: consistentie tussen projectdoelstellingen en voorgestelde activiteiten; logisch verband tussen omschreven problemen en behoeften en voorgestelde oplossingen (een logisch kaderconcept); haalbaarheid van het project binnen het voorgestelde tijdbestek;

het bestaan en de relevantie van de maatregelen voor kwaliteitscontrole om ervoor te zorgen dat de uitvoering van het project van hoge kwaliteit is, op tijd wordt afgesloten en de beschikbare begroting niet overschrijdt;

rendement: de voorgestelde begroting volstaat voor een correcte uitvoering en bij de opzet van het project is gestreefd naar een optimale prijs-kwaliteitverhouding.

Kwaliteit en relevantie van de partnerschaps- en samenwerkingsregelingen (maximaal 20 punten):

de mate waarin bij het project is gezorgd voor een gepaste mix van complementaire deelnemende organisaties die beschikken over de noodzakelijke profielen en ervaring om alle aspecten van het project op succesvolle wijze ten uitvoer te kunnen leggen;

het bestaan van doeltreffende mechanismen voor coördinatie en communicatie tussen de deelnemende organisaties.

Uitsluitend voor projecten voor technische bijstand is een aanvullend toekenningscriterium van toepassing:

de mate waarin het voorgestelde project ten goede komt van organisaties uit landen die in 2004 of later tot de EU zijn toegetreden of van organisaties uit andere programmalanden die ondervertegenwoordigd zijn op het gebied van humanitaire hulp.

Effect en verspreiding (maximaal 20 punten):

de kwaliteit van de maatregelen ter beoordeling van het effect van het project;

het potentiële effect van het project voor deelnemers en partnerorganisaties tijdens en na de looptijd van het project;

de kwaliteit van het verspreidingsplan: de geschiktheid en kwaliteit van de maatregelen voor het delen van de resultaten van het project binnen en buiten de deelnemende organisaties;

Europese dimensie:

de verwachte resultaten zijn een uiting van het begrip en het vermogen van de aanvrager en de partners om de in de Europese consensus over humanitaire hulp overeengekomen beginselen inzake humanitaire hulp van de Unie te communiceren en om meer bekendheid en zichtbaarheid te geven aan de humanitaire hulp van de EU;

de verwachte resultaten dienen het belang van een groot aantal programmalanden en kunnen op efficiënte wijze worden gereproduceerd en/of overgedragen aan andere deelnemende staten, regio’s of organisaties.

Projecten die in totaal minder dan 60 punten halen komen niet in aanmerking voor financiering.

Alle projecten worden, ongeacht of het gaat om projecten voor capaciteitsopbouw of technische bijstand, gerangschikt overeenkomstig het aantal punten dat zij hebben behaald.

10.   JURIDISCHE VERBINTENISSEN

Indien het Agentschap een subsidie toekent ontvangt de begunstigde een in euro uitgedrukte subsidieovereenkomst waarin de voorwaarden en het niveau van de financiering zijn aangegeven, en wordt hij op de hoogte gesteld van de procedure voor het formeel vastleggen van de verplichtingen van de partijen.

Beide afschriften van de oorspronkelijke overeenkomst moeten eerst worden ondertekend door de begunstigde namens het consortium en onmiddellijk worden teruggestuurd naar het Agentschap. Het Agentschap ondertekent als laatste.

Let wel: het toekennen van een subsidie creëert geen rechten voor latere jaren.

11.   FINANCIËLE BEPALINGEN

11.1.   Algemene beginselen

a)   Niet-cumuleerbaarheid

Een actie kan slechts één subsidie uit de EU-begroting ontvangen.

Dezelfde kosten worden in geen geval twee keer uit de EU-begroting gefinancierd. Om dit te verzekeren vermelden de aanvragers de bronnen en bedragen van EU-financiering die zij tijdens hetzelfde begrotingsjaar voor dezelfde actie of een deel van de actie of voor de werking ervan gedurende hetzelfde boekjaar hebben ontvangen of aangevraagd, evenals alle andere voor dezelfde actie ontvangen of aangevraagde financiering.

b)   Geen terugwerkende kracht

Voor acties die al zijn voltooid, kan achteraf geen subsidie meer worden verstrekt.

c)   Medefinanciering

Medefinanciering betekent dat voor de uitvoering van de actie naast de EU-subsidie ook middelen uit andere bronnen worden benut.

Medefinanciering voor een actie kan afkomstig zijn uit:

de eigen middelen van de begunstigde,

inkomsten gegenereerd door de actie,

financiële bijdragen van derden.

d)   Begroting in evenwicht

De geraamde begroting voor de actie dient bij het aanvraagformulier te worden gevoegd. In de begroting moet evenwicht bestaan tussen inkomsten en uitgaven.

De begroting moet bedragen bevatten die uitgedrukt zijn in euro.

Aanvragers die voorzien dat de uitgaven niet in euro zullen worden gedaan, moeten de wisselkoers toepassen die wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie op de InforEuro-website: http://ec.europa.eu/budget/contracts_grants/info_contracts/inforeuro/inforeuro_en.cfm op de datum van publicatie van deze oproep tot het indienen van voorstellen.

e)   Uitvoeringscontracten/onderaanbesteding

Wanneer voor de uitvoering van de actie overheidsopdrachten moet worden geplaatst, gunnen de begunstigden de opdracht aan de indiener van de offerte die de beste verhouding tussen kwaliteit en prijs biedt of die het goedkoopst is. Zij vermijden hierbij belangenconflicten en bewaren de documentatie met het oog op een eventuele controle.

Wanneer de waarde van de opdracht meer dan 60 000 EUR bedraagt, dienen de begunstigden zich te houden aan de bijzondere voorschriften in de subsidieovereenkomst die bij de oproep is gevoegd. Bovendien moeten de begunstigden de aanbestedingsprocedure duidelijk documenteren en met het oog op een eventuele controle de documenten bewaren.

Entiteiten die optreden als aanbestedende diensten in de zin van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (3) of aanbestedende diensten in de zin van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (4) passen de geldende nationale voorschriften inzake overheidsopdrachten toe.

Bij onderaanbesteding, dat wil zeggen het uitbesteden van specifieke taken of activiteiten die deel uitmaken van de in het voorstel beschreven actie en die niet door de begunstigde zelf kunnen worden uitgevoerd, moeten de voorwaarden die voor de uitvoeringsopdracht (zie hierboven) gelden, in acht worden genomen en moet bovendien aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

de onderaanbesteding mag slechts betrekking hebben op de uitvoering van een beperkt deel van de actie;

de onderaanbesteding moet te rechtvaardigen zijn, gezien de aard van de actie en wat nodig is voor de uitvoering ervan;

de onderaanbesteding moet duidelijk in het voorstel worden vermeld of er is voorafgaande schriftelijke toestemming van het Agentschap vereist.

f)   Financiële steun aan derden

De voorstellen mogen niet voorzien in financiële steun aan derden.

11.2.   Financieringsvorm: financiering op basis van de begroting

De financiële bijdrage van de EU bedraagt minimaal 100 000 EUR en kan niet hoger zijn dan 700 000 EUR. Zij is beperkt tot 85 % van de totale subsidiabele kosten van de actie.

Bijgevolg moet een deel van de in de geraamde begroting aangegeven totale subsidiabele kosten gefinancierd worden uit andere bijdragen dan de subsidie van de EU.

Het subsidiebedrag kan niet hoger zijn dan de subsidiabele kosten noch hoger dan het gevraagde bedrag. De bedragen zijn aangegeven in euro.

Goedkeuring van een aanvraag door het Agentschap creëert geen verbintenis tot het toekennen van een subsidie die gelijk is aan het bedrag waarom de begunstigde verzoekt.

11.2.1.   Subsidiabele kosten:

Subsidiabele kosten zijn daadwerkelijk door de ontvanger van een subsidie gemaakte kosten die aan de volgende criteria voldoen:

de kosten worden gemaakt tijdens de looptijd van de actie zoals aangegeven in de subsidieovereenkomst, behalve de kosten van eindverslagen en certificaten. De periode waarbinnen gemaakte kosten subsidiabel zijn, gaat in zoals is aangegeven in de subsidieovereenkomst. Indien een begunstigde kan aantonen dat vóór de ondertekening van de overeenkomst met de actie moet worden begonnen, kunnen eerdere uitgaven in aanmerking worden genomen. De subsidiabiliteitsperiode kan in geen geval ingaan vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag (zie punt 11.1, onder b);

de kosten worden aangegeven in de geraamde begroting voor de actie;

de kosten worden gemaakt in verband met de actie waarvoor de subsidie geldt en zijn noodzakelijk voor de uitvoering van de actie;

de kosten zijn aanwijsbaar en verifieerbaar, zijn met name opgenomen in de boekhouding van de begunstigde en zijn vastgesteld overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in het land waar de begunstigde is gevestigd en overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de begunstigde;

de kosten zijn in overeenstemming met de vereisten van de geldende sociale en fiscale wetgeving;

de kosten zijn redelijk en gerechtvaardigd en voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer, met name wat zuinigheid en efficiëntie betreft.

Het moet op basis van de interne boekhoud- en controleprocedures van de begunstigde mogelijk zijn een rechtstreekse aansluiting te constateren tussen de voor de actie gedeclareerde kosten en ontvangsten en de overeenkomstige boekhoudrekeningen en bewijsstukken.

a)   Subsidiabele directe kosten:

de subsidiabele directe kosten voor de actie zijn de kosten die, gelet op de hierboven vermelde subsidiabiliteitsvoorwaarden, identificeerbaar zijn als specifieke kosten die direct verband houden met de uitvoering van de actie en die daarom direct daarvoor kunnen worden geboekt, zoals:

kosten van het voor de actie ingezette personeel dat met de aanvrager een arbeidsovereenkomst of gelijkwaardig aanstellingsbesluit heeft gesloten; deze omvatten de reële lonen plus socialezekerheidsbijdragen en andere wettelijke kosten die als bezoldiging worden beschouwd, voor zover deze niet meer bedragen dan hetgeen door de aanvrager of in voorkomend geval door zijn partners normaliter gemiddeld als lonen wordt uitbetaald. NB: Deze kosten moeten de daadwerkelijk door de begunstigde gemaakte kosten zijn; personeelskosten van andere organisaties zijn slechts subsidiabel als deze rechtstreeks door de begunstigde worden betaald of terugbetaald. Deze kosten kunnen een aanvullende bezoldiging omvatten, met inbegrip van betalingen op basis van aanvullende contracten, ongeacht hun aard, mits deze bezoldiging consequent en ongeacht de gebruikte financieringsbron wordt betaald telkens wanneer soortgelijk werk of soortgelijke expertise vereist is.

Ook de personeelskosten van nationale overheden zijn subsidiabel voor zover zij verband houden met de kosten van activiteiten die de betrokken overheidsinstantie niet zou ondernemen indien het desbetreffende project niet zou worden uitgevoerd:

verblijfkostenvergoedingen op voorwaarde dat deze kosten in overeenstemming zijn met de gebruikelijke praktijk van de begunstigde;

reiskosten op voorwaarde dat deze kosten in overeenstemming zijn met het gebruikelijke reispatroon van de begunstigde;

kosten die voortvloeien uit uitvoeringsopdrachten die door de begunstigde of zijn partners worden gegund voor de uitvoering van de actie, voor zover aan de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden is voldaan;

kosten die direct voortvloeien uit vereisten in verband met de uitvoering van de actie (huur van ruimten, huur van uitrusting, vertolking, publicatie, productie, vertaling, verspreiding en benutting van de resultaten enz.);

kosten in verband met externe audits indien deze nodig zijn ter ondersteuning van betalingsverzoeken;

niet-aftrekbare btw-kosten voor alle activiteiten die geen door overheden in de lidstaten verrichte activiteiten zijn.

b)   Subsidiabele indirecte kosten (algemene kosten):

een vast bedrag ter hoogte van 7 % van de subsidiabele directe kosten van de actie komt voor financiering in aanmerking als indirecte kosten. Dit zijn de algemene administratieve kosten van de begunstigde die aan de actie kunnen worden toegerekend.

Kosten die zijn opgevoerd onder een andere titel in de begroting kunnen niet worden beschouwd als indirecte kosten.

Aanvragers worden erop geattendeerd dat in het geval van organisaties die een exploitatiesubsidie ontvangen, indirecte kosten niet langer in aanmerking komen voor financiering in het kader van specifieke acties.

11.2.2.   Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten worden als niet-subsidiabel beschouwd:

rendement op vermogen,

schulden en aflossingen,

voorzieningen voor verliezen of schulden,

verschuldigde rente,

dubieuze vorderingen,

wisselkoersverliezen,

door de bank van de begunstigde in rekening gebrachte kosten voor overmakingen van het Agentschap,

kosten die de begunstigde heeft gedeclareerd en die vallen onder een andere actie waarvoor de Europese Unie subsidie betaalt. Meer in het bijzonder geldt dat indirecte kosten niet in aanmerking komen voor financiering in het kader van een subsidie voor een actie indien deze is toegekend aan een begunstigde die gedurende de desbetreffende periode reeds een uit de EU-begroting gefinancierde exploitatiesubsidie ontvangt,

bijdragen in natura,

buitensporige of onverantwoorde uitgaven,

verzekeringskosten voor partners uit derde landen die deelnemen aan activiteiten voor capaciteitsopbouw in Europa, daar in de verzekeringsregeling voor het algemeen EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp reeds voorzien is in verzekeringsdekking.

11.2.3.   Berekening van het definitieve subsidiebedrag — bewijsstukken

Het definitieve bedrag van de aan de begunstigde toe te kennen subsidie wordt vastgesteld na afloop van de actie en na goedkeuring van de betalingsaanvraag, die de volgende stukken moet bevatten:

een eindverslag met gedetailleerde gegevens over de uitvoering en de resultaten van de actie;

de eindrekening van de daadwerkelijk gemaakte kosten;

de begunstigde moet ter staving van de definitieve betaling een „verslag over de feitelijke bevindingen van het financiële eindverslag — Type I” indienen dat is opgesteld door een erkende externe accountant of, in het geval van overheidsinstanties, door een bevoegde en onafhankelijke ambtenaar.

De procedure en het formaat die door de erkende externe accountant of, in het geval van overheidsinstanties, door de bevoegde en onafhankelijke ambtenaar moeten worden toegepast zijn uiteengezet in de volgende „Leidraad”:

https://eacea.ec.europa.eu/sites/eacea-site/files/annex_iii_guidance_notes_audit_type_i_03-2014_en.pdf

Voor het verslag moet het formaat worden gebruikt dat is vastgesteld in de „Leidraad”.

Indien de daadwerkelijk door de begunstigde gemaakte subsidiabele kosten lager uitvallen dan gepland, past het Agentschap het in de subsidieovereenkomst opgenomen medefinancieringspercentage toe op de daadwerkelijk gemaakte kosten.

Indien een geplande activiteit als vermeld in de aan de subsidieovereenkomst gehechte aanvraag niet is uitgevoerd of de uitvoering ervan duidelijk tekortschoot, wordt de definitieve subsidie dienovereenkomstig verminderd.

11.2.4.   Winstverbod

EU-subsidies mogen niet tot doel of gevolg hebben dat ze de begunstigde winst opleveren in het kader van de actie. Onder winst wordt verstaan het bedrag waarmee de inkomsten de daadwerkelijk door de begunstigde gemaakte kosten overschrijden wanneer een verzoek wordt gedaan tot betaling van het saldo. Wanneer in dit verband winst wordt gemaakt heeft het Agentschap het recht op terugvordering van het percentage van de winst dat overeenkomt met de bijdrage van de Unie aan de subsidiabele kosten die de begunstigde daadwerkelijk heeft gemaakt om de actie uit te voeren.

11.3.   Betalingsregelingen

Binnen dertig dagen na de datum van ondertekening van de overeenkomst door de laatste van de twee partijen, ontvangt de begunstigde een voorfinancieringsbetaling van 75 % van het subsidiebedrag, mits alle gevraagde garanties zijn ontvangen.

Het Agentschap bepaalt het bedrag van de laatste betaling die aan de begunstigde moet worden gedaan op basis van de berekening van het definitieve subsidiebedrag (zie punt 11.2). Indien het totaal van de eerdere betalingen hoger is dan het definitieve subsidiebedrag, wordt de begunstigde door middel van een invorderingsopdracht verzocht om het teveel van het door de Commissie uitbetaalde bedrag terug te betalen.

11.4.   Zekerheid voor voorfinancieringen

Indien de financiële draagkracht van de aanvrager niet naar tevredenheid is, kan met het oog op de beperking van de met de voorfinancieringsbetaling verband houdende financiële risico’s, een zekerheidstelling worden verlangd voor hetzelfde bedrag als de voorfinanciering.

De zekerheid luidt in euro en moet worden gesteld door een erkende bank of financiële instelling die in een lidstaat van de Europese Unie is gevestigd.

Wanneer de begunstigde in een derde land is gevestigd, kan de bevoegde ordonnateur akkoord gaan met zekerheidsstelling door een in dat derde land gevestigde bank of financiële instelling, indien hij van mening is dat de zekerheidsstelling en de kenmerken van de desbetreffende bank of financiële instelling gelijkwaardig zijn aan die van een in een lidstaat gevestigde bank of financiële instelling. Bedragen die op rekeningen zijn geblokkeerd worden niet als zekerheid aanvaard.

De zekerheidsstelling wordt vrijgegeven naarmate de voorfinanciering wordt verrekend met de tussentijdse betalingen of na betaling van het nog resterende saldo volgens de voorwaarden die zijn neergelegd in de subsidieovereenkomst.

Deze bepaling is niet van toepassing op:

openbare lichamen en internationale publiekrechtelijke organisaties die zijn opgericht bij intergouvernementele overeenkomsten, door dergelijke organisaties opgerichte gespecialiseerde agentschappen;

het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) of de internationale federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan.

12.   COMMUNICATIE EN ZICHTBAARHEID

12.1.   Door de begunstigden

Vrijwilligers en partnerorganisaties moeten bekendheid geven aan het EU-vrijwilligersprogramma voor humanitaire hulp als een voorbeeld van Europese solidariteit. Daarbij moeten zij duidelijk aangeven dat de Europese Unie heeft bijgedragen aan alle fasen van de uitvoering, met name door:

ervoor te zorgen dat de visuele identiteit van de EU deel uitmaakt van alle materialen in verband met het project en bijzondere nadruk wordt gelegd op communicatie- en verspreidingsactiviteiten (raadpleeg http://www.echo-visibility.eu/standard-visibility/the-eus-humanitarian-aid-visual-identity). Het project moet daarom in alle communicatie in verband met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gebruikt, vermelden: „dit project wordt door de Europese Unie medegefinancierd in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp”. Het logo van de Europese Unie, de naam en de tekst moeten duidelijk zichtbaar zijn op alle communicatie-/zichtbaarheidsproducten, zodat de vrijwilligers worden geïdentificeerd als deel van het EU-vrijwilligersprogramma voor humanitaire hulp en bekendheid wordt gegeven aan de Europese dimensie van hun identiteit;

communicatie- en verspreidingsactiviteiten vast te stellen door middel van een gemeenschappelijk communicatieplan: http://ec.europa.eu/echo/en/what/humanitarian-aid/eu-aid-volunteers De geplande activiteiten moeten de volgende, op specifieke basis te delen componenten omvatten:

1.

schriftelijke/audiovisuele producten: ten minste één bijdrage tot een blog, ten minste één video, ten minste één fotoverhaal (de foto’s moeten zo mogelijk van de hoogste kwaliteit zijn en vergezeld gaan van een kort onderschrift waarin de naam van de persoon of de plaats wordt vermeld. Wanneer mogelijk moeten korte getuigenissen van de personen die op de foto’s staan, worden bijgevoegd). Let wel: wanneer op het terrein een andere taal wordt gesproken dan Engels, dient het materiaal te worden vertaald en/of te worden voorzien van ondertitels in het Engels;

2.

media/informatie: mogelijke interviews/bijdragen met gerichte media die zijn geselecteerd door regionale voorlichtingsambtenaren (RIO) en partners op het terrein;

3.

aanwezigheid van sociale media om meer bekendheid te geven aan het programma en de verhalen van de EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp door te geven aan een breder publiek om een grotere impact te bewerkstelligen. De verspreidingsstrategie moet tevens de belangrijkste websites van de partnerorganisatie omvatten;

regelmatige uitwisseling van alle relevante communicatieproducten met ECHO, waaronder statistieken over de reikwijdte van de communicatieactiviteiten door de ontvangende organisatie en de vrijwilliger;

het aanwijzen door elke organisatie van een contactpunt dat zich specifiek bezighoudt met communicatie- en zichtbaarheidsvraagstukken.

Wanneer dit vereiste niet volledig wordt nageleefd, kan de subsidie worden verlaagd in overeenstemming met de bepalingen van de subsidieovereenkomst.

Afgezien van de tekst en het logo van het desbetreffende EU-programma of EU-subprogramma ontvangen de begunstigden van de Europese Commissie een disclaimer waarin wordt gesteld dat de EU niet verantwoordelijk is voor de meningen die naar voren worden gebracht in de publicaties en/of in samenhang met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gebruikt.

12.2.   Door het Agentschap en/of de Commissie

Met uitzondering van aan natuurlijke personen uitbetaalde beurzen en van andere, aan meest behoeftige natuurlijke personen uitbetaalde directe steun wordt alle informatie met betrekking tot de in de loop van een boekjaar toegekende subsidies uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het boekjaar waarin de subsidies zijn toegekend, gepubliceerd op de website van de EU-instellingen.

Het Agentschap en/of de Commissie publiceren de volgende informatie:

naam van de begunstigde,

plaats van de begunstigde: adres van de begunstigde wanneer deze een rechtspersoon is, regio wanneer de begunstigde een natuurlijke persoon is, vastgesteld op het niveau van NUTS 2 (5) indien hij/zij woonachtig is binnen de EU, of gelijkwaardig indien woonachtig buiten de EU,

het toegekende bedrag,

aard en doel van de subsidie.

Indien de begunstigde daartoe een gemotiveerd en naar behoren gestaafd verzoek indient, wordt van bekendmaking afgezien wanneer deze bekendmaking afbreuk zou doen aan de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beschermde rechten en vrijheden van personen of wanneer deze bekendmaking de commerciële belangen van de begunstigden zou schaden.

13.   GEGEVENSBESCHERMING

Alle persoonsgegevens (zoals naam, adres, cv enz.) worden verwerkt in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6).

Tenzij anders vermeld, zijn de antwoorden op de vragen en de gevraagde persoonsgegevens noodzakelijk voor de evaluatie en verdere verwerking van de subsidieaanvraag in overeenstemming met de specificaties van de oproep tot het indienen van voorstellen. Persoonsgegevens worden alleen voor dat doel verwerkt door de dienst of de eenheid die verantwoordelijk is voor het betrokken subsidieprogramma van de Unie (instantie die optreedt als verantwoordelijke voor de verwerking). Persoonsgegevens kunnen op een „need-to-know”-basis worden doorgegeven aan derde partijen die betrokken zijn bij de beoordeling van aanvragen of bij de subsidiebeheersprocedure, zonder afbreuk te doen aan de overdracht aan instanties die zijn belast met toezichts- en inspectietaken overeenkomstig het recht van de Europese Unie. Meer in het bijzonder kunnen voor de doelstellingen van bescherming van de financiële belangen van de Unie persoonsgegevens worden doorgegeven aan interne controlediensten, de Europese Rekenkamer, de instantie voor financiële onregelmatigheden of het Europees Bureau voor fraudebestrijding en tussen ordonnateurs van de Commissie en de uitvoerende agentschappen. De aanvrager heeft het recht op toegang tot, en wijziging van de hem of haar betreffende gegevens. Voor vragen over deze gegevens kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke voor de verwerking. De aanvrager heeft het recht te allen tijde een beroep te doen op de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Een gedetailleerde privacyverklaring met inbegrip van contactgegevens is te vinden op de website van het EACEA:

http://eacea.ec.europa.eu/about/documents/calls_gen_conditions/eacea_grants_privacy_statement.pdf

Aanvragers en, indien het om een rechtspersoon gaat, personen die bevoegd zijn tot vertegenwoordiging van, besluitvorming inzake of bestuur over deze rechtspersoon, wordt hierbij te kennen gegeven dat, mochten zij zich in een van situaties bevinden zoals beschreven in:

het Besluit 2008/969/EG, Euratom van de Commissie van 16 december 2008 betreffende het systeem voor vroegtijdige waarschuwing dat door de ordonnateurs van de Commissie en de uitvoerende agentschappen kan worden gebruikt (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 125), of

Verordening (EG, Euratom) nr. 1302/2008 van de Commissie van 17 december 2008 over de centrale gegevensbank van uitsluitingen (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 12),

hun persoonsgegevens (in het geval van een natuurlijke persoon, naam, voornaam, en, in het geval van een rechtspersoon, adres, rechtsvorm en naam en voornaam van personen die bevoegd zijn tot vertegenwoordiging van, besluitvorming inzake of bestuur over deze rechtspersoon) alleen in het systeem voor vroegtijdige waarschuwing dan wel zowel in voornoemd systeem als in de centrale gegevensbank van uitsluitingen mogen worden geregistreerd, en alleen met betrekking tot de toekenning of uitvoering van een aanbestedingscontract of een subsidieovereenkomst of -besluit mogen worden bekendgemaakt aan personen en eenheden die zijn opgenomen in voornoemd besluit en voornoemde verordening.

14.   PROCEDURE VOOR HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN

14.1.   Publicatie

De oproep tot het indienen van voorstellen wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van EACEA gepubliceerd op het volgende adres:

https://eacea.ec.europa.eu/eu-aid-volunteers/funding_en

14.2.   Registratie op het deelnemersportaal

Alvorens een elektronische aanvraag in te dienen moeten aanvragers en partners hun organisatie registreren op het deelnemersportaal Onderwijs, Audiovisuele Media, Cultuur, Burgerschap en Vrijwilligerswerk, waarna ze een identificatiecode voor deelnemers (Participant Identification Code — PIC) ontvangen. Op het aanvraagformulier wordt om de PIC gevraagd.

Het deelnemersportaal is de tool waarmee alle wettelijke en financiële informatie over organisaties wordt beheerd. Informatie over hoe u zich kunt registreren is te vinden op het volgende adres:

http://ec.europa.eu/education/participants/portal/desktop/en/home.html

De tool biedt aanvragers tevens de mogelijkheid om verschillende stukken met betrekking tot hun organisatie te uploaden. Deze stukken hoeven maar één keer te worden geladen en worden niet opnieuw verlangd bij volgende aanvragen door dezelfde organisatie.

Nadere gegevens over de op het portaal te uploaden bewijsstukken zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/education/participants/portal/desktop/en/organisations/register.html

14.3.   Indiening van de subsidieaanvraag

Voorstellen moeten worden ingediend overeenkomstig de ontvankelijkheidscriteria en binnen de in de punten 3 en 5 genoemde termijnen.

Na de termijn voor indiening mag de aanvraag niet meer worden gewijzigd. Indien het echter nodig is om bepaalde aspecten te verduidelijken of administratieve fouten te corrigeren, kan het Agentschap daartoe tijdens de evaluatieprocedure contact opnemen met de aanvrager.

Alle aanvragers worden schriftelijk op de hoogte gesteld van de uitkomst van de selectieprocedure.

Aanvragers die een elektronisch aanvraagformulier (eForm) willen invullen en inzenden, dienen het volgende internetadres te raadplegen: https://eacea.ec.europa.eu/documents/eforms_en en de aangegeven procedure te volgen.

Het naar behoren ingevulde elektronische formulier moet worden ingediend vóór 12.00 uur ’s middags (Brusselse tijd) op 1 april 2015 voor de eerste termijn en op 1 september 2015 voor de tweede termijn.

Aanvragen die per post, fax of e-mail worden verzonden, worden niet geaccepteerd.

14.4.   Toepasselijke regels

Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

Verordening (EU) nr. 375/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot oprichting van het Europese vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening („EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp”) (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 1).

14.5.   Contact

Indien u vragen hebt, kunt u contact opnemen met: EACEA-EUAID-VOLUNTEERS@ec.europa.eu


(1)  PB L 122 van 24.4.2014, blz. 1.

(2)  Humanitaire hulp wordt in artikel 3, onder d, van Verordening (EU) nr. 375/2014 gedefinieerd als: activiteiten en operaties in derde landen waarmee op behoeften gebaseerde noodhulp wordt verleend, om levens te redden, menselijk lijden te voorkomen en te verlichten en de menselijke waardigheid te bewaren tijdens door de mens of de natuur veroorzaakte crises. Dit omvat bijstand, hulp en bescherming tijdens een humanitaire crisis of de nasleep daarvan, ondersteunende maatregelen om de toegankelijkheid en de vrije aanvoer van hulp te waarborgen, maatregelen ter verbetering van de rampenparaatheid en de vermindering van het risico op rampen, bijdragen tot betere bestandheid tegen crises en vergroting van de capaciteit om een crisis aan te pakken en ervan te herstellen.

(3)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

(4)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  Verordening (EG) nr. 105/2007 van de Commissie van 1 februari 2007 tot wijziging van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 39 van 10.2.2007, blz. 1).

(6)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

Europese Commissie

20.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/26


Bericht inzake een gedeeltelijke heropening van het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina

(2015/C 17/06)

In november 2010 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) bij Verordening (EU) nr. 1036/2010 (1) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina, en in mei 2011 is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 464/2011 (2) van de Raad („de definitieve verordening” of „de betwiste verordening”) hierop een definitief antidumpingrecht ingesteld. Nadat de Commissie bij Besluit van 13 mei 2011 (3) („het besluit”) de definitieve verordening had vastgesteld, heeft zij een verbintenis aanvaard die werd aangeboden door de medewerkende producent-exporteur in Bosnië en Herzegovina, Alumina d.o.o. Zvornik („Alumina”), tezamen met zijn verbonden onderneming in de Unie, AB Kauno Teikimsa filialas „Kauno Tiekimas”, gevestigd in Kaunas, Litouwen.

Bij arrest van 30 april 2013 in zaak T-304/11 heeft het Gerecht van de Europese Unie („het Gerecht”) de definitieve verordening nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op Alumina. Het arrest van het Gerecht werd bevestigd door het Hof van Justitie („HvJ”) bij arrest van 1 oktober 2014 in zaak C-393/13 P.

Daarom zijn op de invoer in de Unie van zeoliet A-poeder door Alumina niet langer de antidumpingmaatregelen van toepassing die zijn ingesteld bij de definitieve verordening in samenhang met het besluit.

1.   Informatie voor de douaneautoriteiten

Bijgevolg moeten alle antidumpingrechten die uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 464/2011 van de Raad zijn betaald op zeoliet A-poeder, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2842 10 00 (Taric-code 2842100030), geproduceerd en uitgevoerd door Alumina d.o.o. Zvornik („Alumina”) en van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina, worden terugbetaald of kwijtgescholden. De terugbetaling of kwijtschelding moet overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten worden aangevraagd.

2.   Gedeeltelijke heropening van het antidumpingonderzoek

Bij arrest van 1 oktober 2014 in zaak T-393/13 P heeft het HvJ het beroep verworpen tegen het arrest waarbij het Gerecht de definitieve verordening nietig had verklaard voor zover zij betrekking heeft op Alumina. Het HvJ heeft de vaststelling van het Gerecht bevestigd dat de Commissie een beoordelingsfout heeft gemaakt door bij de berekening van de normale waarde een element (in de vorm van een risicopremie voor een specifieke afnemer) in aanmerking te nemen, waardoor de normale aard van de verkopen was aangetast en de aldus berekende normale waarde niet langer zo getrouw mogelijk de verkoopprijs van een product weergaf zoals die zou zijn geweest indien het product was verkocht in het land van oorsprong in het kader van normale handelstransacties.

Het Hof en het Gerecht (4) erkennen dat, wanneer een procedure uit meerdere administratieve fasen bestaat, de nietigverklaring van een van deze fasen niet de gehele procedure nietig verklaart. De antidumpingprocedure is een voorbeeld van een dergelijke uit verschillende fasen bestaande procedure. Bijgevolg houdt de nietigverklaring van delen van de definitieve verordening niet de nietigverklaring van de gehele procedure vóór de vaststelling van de verordening in kwestie in. Verder zijn de instellingen van de Europese Unie overeenkomstig artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verplicht het arrest van het HvJ van 1 oktober 2014 uit te voeren. Bijgevolg hebben de instellingen van de Unie bij de uitvoering van het arrest de mogelijkheid om alleen de aspecten van de betwiste verordening te corrigeren die tot de gedeeltelijke nietigverklaring ervan hebben geleid en de niet-betwiste delen waarvoor het arrest geen gevolgen heeft, ongewijzigd te laten (5). Er zij op gewezen dat alle andere vaststellingen in de betwiste verordening die niet betwist werden binnen de hiervoor vastgestelde termijnen en derhalve niet door het Hof van Justitie en het Gerecht werden onderzocht en evenmin tot de nietigverklaring van de betwiste verordening hebben geleid, van kracht blijven.

Derhalve heeft de Commissie besloten het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina te heropenen. De heropening heeft alleen betrekking op de implementatie van bovengenoemde vaststelling van het HvJ.

3.   Procedure

De Commissie heeft na kennisgeving aan de lidstaten vastgesteld dat een gedeeltelijke heropening van het antidumpingonderzoek gerechtvaardigd is. Daarom gaat zij over tot gedeeltelijke heropening van het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina, dat krachtens artikel 5 van de basisverordening bij een in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) bekendgemaakt bericht werd geopend.

Alle belanghebbenden wordt hierbij verzocht om hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Deze informatie en het bewijsmateriaal moeten binnen de in punt 4, onder a), gestelde termijn in het bezit van de Commissie zijn.

Bovendien kan de Commissie belanghebbenden horen indien zij hierom verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen. Het verzoek moet binnen de in punt 4, onder b), gestelde termijn worden ingediend.

4.   Termijnen

a)   Contact opnemen en informatie indienen

Alle belanghebbenden wordt hierbij verzocht om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en het bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie in het bezit van de Commissie zijn.

b)   Hoorzittingen

Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om te worden gehoord over zaken die betrekking hebben op het beginstadium van het onderzoek, moet uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend. Daarna moet een verzoek om te worden gehoord, worden ingediend binnen de specifieke termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.

5.   Schriftelijke opmerkingen en correspondentie

Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie, ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding „Limited” (7).

Belanghebbenden die informatie met de vermelding „Limited” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding „For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen. Als een belanghebbende die vertrouwelijke inlichtingen verstrekt, geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan deze informatie buiten beschouwing worden gelaten.

Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken met inbegrip van gescande volmachten en certificaten per e-mail in te dienen, met uitzondering van uitgebreide antwoorden, die persoonlijk of per aangetekend schrijven worden ingediend op een cd-rom of dvd. Door e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, zoals bepaald in het document „CORRESPONDENCE WITH THE EUROPEAN COMMISSION IN TRADE DEFENCE CASES” (Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken) op de website van het directoraat-generaal Handel (http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2011/june/tradoc_148003.pdf). Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoon en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat iedere dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend per e-mail, behalve indien zij er uitdrukkelijk om verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen, of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de genoemde instructies over communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer CHAR 04/039

1040 Brussel

BELGIË

E-mail: TRADE-ZEOLITE-IMPLJUDGCJ@ec.europa.eu

6.   Niet-medewerking

Wanneer belanghebbenden geen toegang tot de nodige gegevens verlenen, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening conclusies worden getrokken aan de hand van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kan het resultaat voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten met zich zou meebrengen. De belanghebbende moet onmiddellijk contact opnemen met de Commissie.

7.   Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8).

8.   Raadadviseur-auditeur

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. De raadadviseur-auditeur fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting met een individuele belanghebbende beleggen en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen.

Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om te worden gehoord over zaken die betrekking hebben op het beginstadium van het onderzoek, moet uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend. Daarna moet een verzoek om te worden gehoord, worden ingediend binnen de specifieke termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.

De raadadviseur-auditeur kan ook een hoorzitting voor belanghebbenden beleggen waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht met betrekking tot kwesties in verband met onder andere de vaststelling van de normale waarde.

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel: http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/#_hearing-officer


(1)  PB L 298 van 16.11.2010, blz. 27.

(2)  PB L 125 van 14.5.2011, blz. 1.

(3)  PB L 125 van 14.5.2011, blz. 26.

(4)  Zaak T-2/95, Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 1998, blz. II-3939.

(5)  Zaak C-458/98 P, Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 2000, blz. I-08147.

(6)  PB C 40 van 17.2.2010, blz. 5.

(7)  Een „Limited”-document wordt als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51) en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst) beschouwd. Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(8)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

20.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/29


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.7500 — Bain Capital/Ibstock Group)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2015/C 17/07)

1.

Op 12 januari 2015 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Bain Capital Investors, LLC („Bain Capital”, Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de volledige zeggenschap verkrijgt over Ibstock Group Limited en Glen-Gery Corporation, twee entiteiten die samen het concern Ibstock vormen („Ibstock”, Verenigd Koninkrijk) door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   Bain Capital: private-equitybeleggingen via haar fondsengroep in diverse bedrijfssectoren over de hele wereld;

—   Ibstock: vervaardiging en levering van klei- en betonproducten in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (+32 22964301), via e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.7500 — Bain Capital/Ibstock Group, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


20.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/30


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.7429 — Siemens/Dresser-Rand)

(Voor de EER relevante tekst)

(2015/C 17/08)

1.

Op 9 januari 2015 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Siemens AG („Siemens”, Duitsland) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de volledige zeggenschap verkrijgt over Dresser-Rand Group Inc. („Dresser-Rand”, Verenigde Staten) door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Siemens: Duitse naamloze vennootschap met hoofdzetel in München (Duitsland). Siemens is een aanbieder van een breed gamma producten en diensten voor klanten in de volgende bedrijfssectoren: gebouwentechnologie, hardware, software en op technologie gebaseerde diensten, energiebeheer, gezondheidszorg, mobiliteit, energie en gas, energieopwekking, verwerkende industrie en aandrijftechnologie, windenergie en hernieuwbare energie, en financiële diensten.

Het productgamma van Siemens omvat gasturbines, stoomturbines, generatoren en compressoren. Siemens produceert ook elektrische motoren,

Dresser-Rand: Amerikaans overheidsbedrijf met hoofdzetel in Houston (Texas). Dresser-Rand biedt diensten aan in de olie- en gassector (O&G) met producten voor toepassingen in de gehele O&G-waardeketen: upstreamactiviteiten op het gebied van exploratie en productie, midstreamactiviteiten op het gebied van vervoer, vloeibaar aardgas (lng) en opslag en downstreamactiviteiten op het gebied van de verwerking en de distributie van olie en gas en aanverwante bijproducten.

Het productgamma van Dresser-Rand omvat centrifugaal- en zuigergascompressoren, kleine gas- en stoomturbines, gasexpanders, gas- en dieselmotoren en aanverwante bedieningspanelen.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (+32 22964301), via e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.7429 — Siemens/Dresser-Rand, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).


20.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/31


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.7495 — APAX/EVRY)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2015/C 17/09)

1.

Op 13 januari 2015 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Apax Partners LLP Company („APAX”, Verenigd Koninkrijk) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de volledige zeggenschap verkrijgt over EVRY ASA („EVRY”, Noorwegen) door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   APAX: beleggingsadviesdiensten aan private-equityfondsen die investeren in een aantal industriële sectoren, waaronder IT-diensten;

—   EVRY: IT-diensten in de Noordse regio (adviesverlening, IT-uitbesteding, tenuitvoerlegging, uitbesteding van bedrijfsprocessen (BPO — Business Process Outsourcing), software- en hardwareondersteuning).

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (+32 22964301), via e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.7495 — APAX/EVRY, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.