|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
57e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2014/C 421/01 |
||
|
|
V Adviezen |
|
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
|
Hof van Justitie |
|
|
2014/C 421/02 |
||
|
2014/C 421/03 |
||
|
2014/C 421/04 |
||
|
2014/C 421/05 |
||
|
2014/C 421/06 |
||
|
2014/C 421/07 |
||
|
2014/C 421/08 |
||
|
2014/C 421/09 |
||
|
2014/C 421/10 |
||
|
2014/C 421/11 |
||
|
2014/C 421/12 |
||
|
2014/C 421/13 |
||
|
2014/C 421/14 |
||
|
2014/C 421/15 |
||
|
2014/C 421/16 |
||
|
2014/C 421/17 |
||
|
2014/C 421/18 |
||
|
2014/C 421/19 |
||
|
2014/C 421/20 |
||
|
2014/C 421/21 |
||
|
2014/C 421/22 |
||
|
2014/C 421/23 |
||
|
2014/C 421/24 |
||
|
2014/C 421/25 |
||
|
2014/C 421/26 |
||
|
2014/C 421/27 |
||
|
2014/C 421/28 |
||
|
2014/C 421/29 |
||
|
2014/C 421/30 |
||
|
2014/C 421/31 |
||
|
2014/C 421/32 |
||
|
2014/C 421/33 |
||
|
2014/C 421/34 |
||
|
2014/C 421/35 |
||
|
|
Gerecht |
|
|
2014/C 421/36 |
||
|
2014/C 421/37 |
||
|
2014/C 421/38 |
||
|
2014/C 421/39 |
||
|
2014/C 421/40 |
||
|
2014/C 421/41 |
||
|
2014/C 421/42 |
||
|
2014/C 421/43 |
||
|
2014/C 421/44 |
||
|
2014/C 421/45 |
||
|
2014/C 421/46 |
||
|
2014/C 421/47 |
||
|
2014/C 421/48 |
||
|
2014/C 421/49 |
||
|
2014/C 421/50 |
||
|
2014/C 421/51 |
||
|
2014/C 421/52 |
||
|
2014/C 421/53 |
||
|
2014/C 421/54 |
||
|
2014/C 421/55 |
||
|
2014/C 421/56 |
||
|
2014/C 421/57 |
||
|
2014/C 421/58 |
||
|
2014/C 421/59 |
||
|
2014/C 421/60 |
||
|
2014/C 421/61 |
||
|
2014/C 421/62 |
Zaak T-706/14: Beroep ingesteld op 3 oktober 2014 — Holistic Innovation Institute/REA |
|
|
|
Gerecht voor ambtenarenzaken |
|
|
2014/C 421/63 |
||
|
2014/C 421/64 |
||
|
2014/C 421/65 |
||
|
2014/C 421/66 |
||
|
2014/C 421/67 |
||
|
2014/C 421/68 |
||
|
2014/C 421/69 |
||
|
2014/C 421/70 |
||
|
2014/C 421/71 |
||
|
2014/C 421/72 |
||
|
2014/C 421/73 |
||
|
2014/C 421/74 |
||
|
2014/C 421/75 |
||
|
2014/C 421/76 |
||
|
2014/C 421/77 |
||
|
2014/C 421/78 |
||
|
2014/C 421/79 |
||
|
2014/C 421/80 |
||
|
2014/C 421/81 |
||
|
2014/C 421/82 |
||
|
2014/C 421/83 |
||
|
2014/C 421/84 |
Zaak F-53/14: Beroep ingesteld op 12 juni 2014 — ZZ/Commissie |
|
|
2014/C 421/85 |
Zaak F-55/14: Beroep ingesteld op 17 juni 2014 — ZZ/Commissie |
|
|
2014/C 421/86 |
Zaak F-57/14: Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — ZZ/Commissie |
|
|
2014/C 421/87 |
Zaak F-60/14: Beroep ingesteld op 30 juni 2014 — ZZ/Commissie |
|
|
2014/C 421/88 |
Zaak F-61/14: Beroep ingesteld op 7 juli 2014 — ZZ/Commissie |
|
|
2014/C 421/89 |
Zaak F-63/14: Beroep ingesteld op 11 juli 2014 — ZZ e.a./Commissie |
|
|
2014/C 421/90 |
Zaak F-85/14: Beroep ingesteld op 26 augustus 2014 — ZZ e.a./Commissie |
|
|
2014/C 421/91 |
Zaak F-89/14: Beroep ingesteld op 2 september 2014 — ZZ/Commissie |
|
|
2014/C 421/92 |
Zaak F-91/14: Beroep ingesteld op 5 september 2014 — ZZ en ZZ/Raad |
|
|
2014/C 421/93 |
Zaak F-95/14: Beroep ingesteld op 17 september 2014 — ZZ/ECB |
|
|
2014/C 421/94 |
Zaak F-121/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 31 maart 2014 — BO/Commissie |
|
|
2014/C 421/95 |
Zaak F-3/13: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 31 maart 2014 — CK/Commissie |
|
|
2014/C 421/96 |
||
|
2014/C 421/97 |
||
|
2014/C 421/98 |
||
|
2014/C 421/99 |
||
|
2014/C 421/00 |
||
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
2014/C 421/01
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/2 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — „Valimar” OOD/Nachalnik na Mitnitsa Varna
(Zaak C-374/12) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Dumping - IJzeren of stalen draden en kabels van oorsprong uit Rusland - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikelen 2, leden 8 en 9, en 11, leden 2, 3, 9 en 10 - Tussentijds nieuw onderzoek - Nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen - Geldigheid van verordening (EG) nr. 1279/2007 - Vaststelling van de uitvoerprijs op basis van de verkoop aan derde landen - Betrouwbaarheid van de uitvoerprijzen - Inaanmerkingneming van prijsverbintenissen - Wijziging in de omstandigheden - Toepassing van een andere methode dan tijdens het oorspronkelijke onderzoek])
2014/C 421/02
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Varhoven administrativen sad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:„Valimar” OOD
Verwerende partij: Nachalnik na Mitnitsa Varna
Dictum
Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EG) nr. 1279/2007 van de Raad van 30 oktober 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels van oorsprong uit de Russische Federatie en tot intrekking van de antidumpingmaatregelen met betrekking tot bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels van oorsprong uit Thailand en Turkije.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/3 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 oktober 2014 — Bondsrepubliek Duitsland/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-399/12) (1)
([Beroep tot nietigverklaring - Extern optreden van de Europese Unie - Artikel 218, lid 9, VWEU - Bepaling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in een bij een internationale overeenkomst opgericht lichaam - Internationale overeenkomst waarbij de Europese Unie geen partij is - Internationale Organisatie voor Wijnbouw en Wijnbereiding (OIV) - Begrip „handelingen met rechtsgevolgen” - Aanbevelingen van de OIV])
2014/C 421/03
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, B. Beutler en N. Graf Vitzthum, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, E. Ruffer en D. Hadroušek, gemachtigden), Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: P. Frantzen, gemachtigde), Hongarije (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér en K. Szíjjártó, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Bulterman, B. Koopman en J. Langer, gemachtigden), Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde), Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: J. Holmes, barrister)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Sitbon en J.-P. Hix, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher, B. Schima en B. Eggers, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten. |
|
3) |
De Tsjechische Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Slowaakse Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/3 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 oktober 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch — Nederland) — X/Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst
(Zaak C-426/12) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2003/96/EG - Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit - Artikel 2, lid 4, sub b - Duaal gebruik van energieproducten - Begrip))
2014/C 421/04
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: X
Verwerende partij: Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst
Dictum
|
1) |
Artikel 2, lid 4, sub b, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/74/EG van de Raad van 29 april 2004, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer kolen worden gebruikt als verwarmingsbrandstof in het suikerproductieproces en daarnaast het door de verbranding van dit energieproduct opgewekte kooldioxide wordt gebruikt om kunstmest te produceren, geen sprake is van „duaal gebruik” van dat energieproduct in de zin van die bepaling. Daarentegen is sprake van een dergelijk „duaal gebruik” wanneer kolen worden gebruikt als verwarmingsbrandstof in het suikerproductieproces en daarnaast het door de verbranding van dit energieproduct opgewekte kooldioxide in het kader van hetzelfde productieproces wordt gebruikt, indien vaststaat dat het suikerproductieproces niet tot een goed einde kan worden gebracht zonder het gebruik van het door de verbranding van kolen opgewekte kooldioxide. |
|
2) |
Een lidstaat heeft het recht om in zijn nationaal recht uit te gaan van een beperktere reikwijdte van het begrip „duaal gebruik” dan die welke het heeft in de zin van artikel 2, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2003/96, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/74, teneinde een belasting te heffen op energieproducten die buiten de werkingssfeer van die richtlijn vallen. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/4 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Almer Beheer BV, Daedalus Holding BV/Van den Dungen Vastgoed BV, Oosterhout II BVBA
(Zaak C-441/12) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Vennootschapsrecht - Richtlijn 2003/71/EG - Artikel 3, lid 1 - Verplichting tot publicatie van een prospectus wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden - Executoriale verkoop van effecten))
2014/C 421/05
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Almer Beheer BV, Daedalus Holding BV
Verwerende partijen: Van den Dungen Vastgoed BV, Oosterhout II BVBA
Dictum
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008, moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting om een prospectus te publiceren voordat effecten aan het publiek worden aangeboden niet van toepassing is op een executoriale verkoop van effecten zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/5 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 1 de Ourense — Spanje) — Vueling Airlines, S.A./Instituto Galego de Consumo de la Xunta de Galicia
(Zaak C-487/12) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Europese Unie - Verordening (EG) nr. 1008/2008 - Vrije prijsvorming - Inchecken van bagage - Prijstoeslag - Begrip „passagierstarieven” - Bescherming van de consument - Oplegging van een geldboete aan de vervoerder wegens een oneerlijk contractueel beding - Nationaalrechtelijke bepaling volgens welke het vervoer van de passagier en het inchecken van een koffer zijn inbegrepen bij de basisprijs van een vliegticket - Verenigbaarheid met het Unierecht])
2014/C 421/06
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 1 de Ourense
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Vueling Airlines, S.A.
Verwerende partij: Instituto Galego de Consumo de la Xunta de Galicia
Dictum
Artikel 22, lid 1, van verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling als die in het hoofdgeding, die luchtvaartmaatschappijen in alle omstandigheden verplicht om voor de prijs van het vliegticket niet alleen de passagier, maar ook diens ingecheckte bagage te vervoeren zonder dat daarvoor een toeslag in rekening mag worden gebracht, mits die bagage voldoet aan bepaalde eisen, met name wat het gewicht ervan betreft.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/5 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tartu Ringkonnakohus — Estland) — MTÜ Liivimaa Lihaveis/Eesti-Läti programmi 2007-2013 Seirekomitee
(Zaak C-562/12) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Structuurfondsen - Verordeningen (EG) nrs. 1083/2006 en 1080/2006 - Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) - Operationeel programma ter bevordering van de Europese territoriale samenwerking tussen de Republiek Estland en de Republiek Letland - Besluit van het Comité van toezicht tot weigering van subsidie - Bepaling krachtens welke besluiten van dit Comité niet vatbaar voor beroep zijn - Artikel 267 VWEU - Handeling van een Unie-instelling, -orgaan of -organisatie - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Uitvoering van het Unierecht - Artikel 47 - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Recht op toegang tot de rechter - Vaststelling van de lidstaat waarvan de rechters bevoegd zijn uitspraak te doen op een beroep])
2014/C 421/07
Procestaal: Ests
Verwijzende rechter
Tartu Ringkonnakohus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: MTÜ Liivimaa Lihaveis
Verwerende partij: Eesti-Läti programmi 2007-2013 Seirekomitee
in tegenwoordigheid van: Eesti Vabariigi Siseministeerium
Dictum
|
1) |
Artikel 263 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het Gerecht van de Europese Unie onbevoegd is om uitspraak te doen op een beroep tegen een besluit van een Comité van toezicht tot afwijzing van een subsidieaanvraag in het kader van een operationeel programma ter bevordering van de Europese territoriale samenwerking in de zin van de verordeningen (EG) nrs. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999, en 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1783/1999. |
|
2) |
Artikel 267, eerste alinea, sub b, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een in het kader van een operationeel programma van de verordeningen nrs. 1083/2006 en 1080/2006 ter bevordering van de Europese territoriale samenwerking tussen twee lidstaten door een Comité van toezicht vastgestelde programmagids als in het hoofdgeding geen handeling van een Unie-instelling, -orgaan of -organisatie vormt en het Hof van Justitie van de Europese Unie dus onbevoegd is om de geldigheid van een dergelijke gids te toetsen. |
|
3) |
Verordening nr. 1083/2006 juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een door een Comité van toezicht in het kader van een tussen twee lidstaten overeengekomen operationeel programma ter bevordering van de Europese territoriale samenwerking vastgestelde bepaling van een programmagids, voor zover deze bepaling niet voorschrijft dat een besluit van dit Comité van toezicht tot afwijzing van een subsidieaanvraag vatbaar is voor beroep bij een rechter van een lidstaat. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/6 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tartu Ringkonnakohus — Estland) — AS Baltic Agro/Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus
(Zaak C-3/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Antidumping - Verordening (EG) nr. 661/2008 - Definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland - Voorwaarden voor vrijstelling - Artikel 3, lid 1 - Eerste onafhankelijke afnemer in de Unie - Verkrijging van de ammoniumnitraatmeststof via een derde onderneming - Vrijgave van de goederen - Verzoek om de douaneaangiften ongeldig te maken - Besluit 2008/577/EG - Douanewetboek - Artikelen 66 en 220 - Vergissing - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 251 - Controle achteraf])
2014/C 421/08
Procestaal: Ests
Verwijzende rechter
Tartu Ringkonnakohus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: AS Baltic Agro
Verwerende partij: Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus
Dictum
|
1) |
Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 661/2008 van de Raad van 8 juli 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 384/96, moet aldus worden uitgelegd dat een in een lidstaat gevestigde onderneming die via een andere, eveneens in een lidstaat gevestigde onderneming ammoniumnitraat van Russische oorsprong heeft gekocht om deze goederen in de Unie in te voeren, niet als de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt en dus niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van het definitieve antidumpingrecht dat bij deze verordening voor dit ammoniumnitraat is vastgesteld. |
|
2) |
De artikelen 66 en 220, lid 2, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, moeten aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat een douaneautoriteit tot boeking achteraf van een antidumpingrecht overgaat wanneer, zoals in de omstandigheden in het hoofdgeding, verzoeken om de douaneaangiften ongeldig te maken zijn ingediend op grond dat de daarin opgenomen vermelding van de ontvanger onjuist was en deze autoriteit die aangiften heeft aanvaard of een onderzoek heeft verricht nadat zij die verzoeken had ontvangen. |
|
3) |
Artikel 66 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, en artikel 251 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 312/2009 van de Commissie van 16 april 2009, zijn in overeenstemming met het in artikel 20 van het Handvest vastgelegde grondrecht van gelijkheid voor de wet ingeval voornoemde bepalingen van het douanewetboek en van verordening nr. 2454/93 in het kader van het in de artikelen 28 VWEU en 31 VWEU genoemde gemeenschappelijke douanetarief niet de mogelijkheid bieden om een onjuiste douaneaangifte op verzoek ongeldig te maken en aldus vrijstelling van het antidumpingrecht te verlenen aan de ontvanger die aanspraak daarop had kunnen maken indien deze vergissing niet was gebeurd. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/7 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Förvaltningsrätt i Stockholm — Zweden) — Skandia America Corporation (USA), filial Sverige/Skatteverket
(Zaak C-7/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Btw-groep - Interne facturering voor de diensten die door een hoofdvennootschap met zetel in een derde land zijn verricht voor een filiaal dat lid is van een btw-groep in een lidstaat - Belastbaarheid van de verrichte diensten))
2014/C 421/09
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Förvaltningsrätten i Stockholm
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Skandia America Corporation (USA), filial Sverige
Verwerende partij: Skatteverket
Dictum
|
1) |
De artikelen 2, lid 1, 9 en 11 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat de diensten die een in een derde land gevestigd hoofdkantoor verricht voor zijn filiaal in een lidstaat, belastbare handelingen vormen indien dat filiaal lid is van een groep personen die voor de belasting over de toegevoegde waarde als één belastingplichtige kunnen worden aangemerkt. |
|
2) |
De artikelen 56, 193 en 196 van richtlijn 2006/112 moeten aldus worden uitgelegd dat een groep personen in een lidstaat die voor de belasting over de toegevoegde waarde als één belastingplichtige kunnen worden aangemerkt, in een situatie als in het hoofdgeding, waarin een in een derde land gevestigd hoofdkantoor van een vennootschap diensten onder bezwarende titel verricht voor een filiaal van dezelfde vennootschap dat gevestigd is in die lidstaat en lid is van die groep, als afnemer van de diensten de tot voldoening van de verschuldigde belasting over toegevoegde waarde gehouden persoon wordt. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/8 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 oktober 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Martin Grund/Landesamt für Landwirtschaft, Umwelt und ländliche Räume des Landes Schleswig-Holstein
(Zaak C-47/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening - Bedrijfstoeslagregeling - Begrip „blijvend grasland” - Grond met een vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf wordt opgenomen - Grond die tijdens die periode is omgeploegd en ingezaaid met een ander kruidachtig voedergewas dan het voordien op die grond geteelde kruidachtige voedergewas))
2014/C 421/10
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Martin Grund
Verwerende partij: Landesamt für Landwirtschaft, Umwelt und ländliche Räume des Landes Schleswig-Holstein
Dictum
De definitie van „blijvend grasland” in artikel 2, sub c, van verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, moet aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op landbouwgrond die thans en sinds ten minste vijf jaar wordt gebruikt voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, ook al is die grond tijdens die periode omgeploegd en ingezaaid met een ander kruidachtig voedergewas dan er voordien werd geteeld.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/9 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 oktober 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg — Duitsland) — U/Stadt Karlsruhe
(Zaak C-101/13) (1)
([Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Verordening (EG) nr. 2252/2004 - Document 9303 van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), deel 1 - Minimumveiligheidsnormen voor de door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten - Machineleesbaar paspoort - Vermelding van de geboortenaam op de pagina met persoonsgegevens van het paspoort - Weergave van de naam zonder gevaar voor verwarring])
2014/C 421/11
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: U
Verwerende partij: Stadt Karlsruhe
Dictum
|
1) |
De bijlage bij verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 moet aldus worden uitgelegd dat deze bijlage vereist dat de machineleesbare pagina met persoonsgegevens van de door de lidstaten opgestelde paspoorten voldoet aan alle in deel 1 van document 9303 van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) vastgestelde verplichte specificaties. |
|
2) |
De bijlage bij verordening nr. 2252/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2009, juncto deel 1 van document 9303 van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie moet aldus worden uitgelegd dat deze bijlage er niet aan in de weg staat dat wanneer volgens het recht van een lidstaat de naam van een persoon uit zijn voornamen en zijn familienaam bestaat, deze Staat toch de geboortenaam mag vermelden, hetzij als primair identificatiekenmerk in vak 06 van de machineleesbare pagina met persoonsgegevens van het paspoort, hetzij als secundair identificatiekenmerk in vak 07 van deze pagina, hetzij in één vak dat bestaat uit deze vakken 06 en 07. |
|
3) |
De bijlage bij verordening nr. 2252/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2009, juncto document 9303 van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie, deel 1, afdeling IV, punt 8.6, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer volgens het recht van een lidstaat de naam van een persoon uit zijn voornamen en zijn familienaam bestaat, deze bijlage eraan in de weg staat dat deze Staat de geboortenaam als facultatief persoonsgegeven in vak 13 van de machineleesbare pagina met persoonsgegevens van het paspoort mag inschrijven. |
|
4) |
De bijlage bij verordening nr. 2252/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2009, juncto deel 1 van document 9303 van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie moet in het licht van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat wanneer volgens het recht van een lidstaat de naam van een persoon uit zijn voornamen en zijn familienaam bestaat, indien deze Staat er toch voor kiest om de geboortenaam van de houder van het paspoort te vermelden in de vakken 06 en/of 07 van de machineleesbare pagina met persoonsgegevens van het paspoort, hij in de aanduiding van deze vakken ondubbelzinnig moet aangeven dat de geboortenaam daar wordt ingeschreven. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/10 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 oktober 2014 — Guido Strack/Europese Commissie
(Zaak C-127/13 P) (1)
((Hogere voorziening - Recht om te worden gehoord - Recht op de wettelijke rechter - Toegang tot de documenten van de instellingen - Gedeeltelijke weigering om rekwirant toegang te verstrekken tot de betrokken documenten - Aanvankelijk weigeringsbesluit - Totstandkoming van een stilzwijgend weigeringsbesluit - Vervanging van een stilzwijgend weigeringsbesluit door uitdrukkelijke besluiten - Procesbelang na vaststelling van uitdrukkelijke weigeringsbesluiten - Uitzonderingen op de toegang tot documenten - Vrijwaring van het belang van een behoorlijk bestuur - Bescherming van persoonsgegevens en commerciële belangen))
2014/C 421/12
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: Guido Strack (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Conte en P. Costa de Oliveira, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Strack/Commissie (T-392/07, EU:T:2013:8) wordt vernietigd voor zover het Gerecht daarbij het besluit van de Europese Commissie van 24 juli 2007 nietig heeft verklaard. |
|
2) |
De incidentele hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. |
|
3) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
4) |
Het beroep tot nietigverklaring wordt verworpen voor zover het is gericht tegen het besluit van de Europese Commissie waarbij de toegang is geweigerd tot het uittreksel uit het register betreffende de besluiten tot afwijzing van confirmatieve verzoeken om toegang tot documenten. |
|
5) |
G. Strack zal zijn eigen kosten van de onderhavige procedure dragen alsook een derde van de kosten van de Europese Commissie. |
|
6) |
De Europese Commissie zal twee derden van haar kosten van de onderhavige procedure dragen. |
|
7) |
De kosten van de procedure in eerste aanleg, die heeft geleid tot het arrest Strack/Commissie (T-392/07, EU:T:2013:8), worden gedragen overeenkomstig het bepaalde in punt 7 van het dictum van dat arrest. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/10 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Hauck GmbH & Co. KG/Stokke A/S e.a.
(Zaak C-205/13) (1)
((Merken - Richtlijn 89/104/EEG - Artikel 3, lid 1, sub e - Weigering of nietigheid van inschrijving - Driedimensionaal merk - Verstelbare kinderstoel „Tripp Trapp” - Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald - Teken dat bestaat uit de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft))
2014/C 421/13
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hauck GmbH & Co. KG
Verwerende partijen: Stokke A/S, Stokke Nederland BV, Peter Opsvik, Peter Opsvik A/S.
Dictum
|
1) |
Artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar waarbij één of meerdere wezenlijke gebruikskenmerken aanwezig zijn die inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar en waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt. |
|
2) |
Artikel 3, lid 1, sub e, derde streepje, van de Eerste richtlijn (89/104) moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar met verschillende kenmerken die aan de waar verschillende wezenlijke waarden kunnen geven. De perceptie van de vorm van de waar door het doelpubliek is slechts één van de elementen bij de beoordeling of de betrokken weigeringsgrond van toepassing is. |
|
3) |
Artikel 3, lid 1, sub e, van de Eerste richtlijn (89/104) moet aldus worden uitgelegd dat de in het eerste en het derde streepje van deze bepaling vermelde gronden voor weigering van inschrijving niet gecombineerd kunnen worden toegepast. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/11 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Commerz Nederland NV/Havenbedrijf Rotterdam NV
(Zaak C-242/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Mededinging - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Begrip „steun” - Garanties verleend door een openbaar bedrijf aan een bank met het oog op kredietverlening aan derde leners - Garanties bewust verleend door de directeur van dat openbaar bedrijf in strijd met de statutaire bepalingen van dat bedrijf - Vermoeden van bezwaar van het overheidslichaam dat eigenaar is van dat bedrijf - Toerekenbaarheid van de garanties aan de Staat))
2014/C 421/14
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Commerz Nederland NV
Verwerende partij: Havenbedrijf Rotterdam NV
Dictum
Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat, om te bepalen of door een openbaar bedrijf verleende garanties toerekenbaar zijn aan de overheidsinstantie die dat bedrijf controleert, naast het samenstel van aanwijzingen die blijken uit de omstandigheden van het hoofdgeding en de context waarin die garanties zijn verleend, relevant is dat de enige bestuurder van dat bedrijf, die deze garanties heeft verleend, onwettig heeft gehandeld, het verlenen ervan bewust geheim heeft gehouden en de statuten van zijn bedrijf heeft genegeerd en voorts dat die overheidsinstantie zich tegen het verlenen van die garanties zou hebben verzet indien zij daarvan in kennis was gesteld. Die omstandigheden op zich kunnen in een situatie als in het hoofdgeding een dergelijke toerekenbaarheid echter niet uitsluiten.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/12 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 2 oktober 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — Orgacom BVBA/Vlaamse Landmaatschappij
(Zaak C-254/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Heffingen van gelijke werking als douanerechten - Binnenlandse belastingen - Heffing bij invoer van in het Vlaamse Gewest ingevoerde dierlijke mest - Artikelen 30 VWEU en 110 VWEU - Door importeur verschuldigde heffing - Verschillende heffingen naargelang de dierlijke mest is ingevoerd dan wel uit het Vlaamse Gewest afkomstig is))
2014/C 421/15
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hof van Beroep te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Orgacom BVBA
Verwerende partij: Vlaamse Landmaatschappij
Dictum
Artikel 30 VWEU staat in de weg aan een heffing zoals die waarin is voorzien bij artikel 21, § 5, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd bij decreet van 28 maart 2003, die louter verschuldigd is op de invoer in het Vlaamse Gewest van mestoverschotten van zowel dierlijke mest als andere meststoffen, die wordt geheven van de importeur, terwijl de heffing over de in het Vlaamse Gewest geproduceerde mestoverschotten wordt geheven van de producent, en die volgens andere modaliteiten wordt berekend dan die welke gelden voor de berekening van deze laatste heffing. In dat verband is niet van belang dat de lidstaat van waaruit de mestoverschotten van dierlijke mest in het Vlaamse Gewest worden ingevoerd, een vermindering van heffing toepast bij uitvoer van deze overschotten naar andere lidstaten.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/13 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 september 2014 — Società Italiana Calzature SpA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Vicini SpA
(Gevoegde zaken C-308/13 P en C-309/13 P) (1)
([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerken - Verordening (EG) nr. 40/94 - Inschrijving van de gemeenschapsbeeldmerken die de woordelementen „GIUSEPPE ZANOTTI DESIGN” en „BY GIUSEPPE ZANOTTI” bevatten - Oppositie door de houder van de communautaire en nationale woord- en beeldmerken die het woordelement „ZANOTTI” bevatten - Afwijzing van de oppositie door de kamer van beroep])
2014/C 421/16
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Società Italiana Calzature SpA (vertegenwoordigers: A. Rapisardi en C. Ginevra, avvocati)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde), Vicini SpA (vertegenwoordigers: M. Franzosi en C. Giorgetti, avvocati)
Dictum
|
1) |
De hogere voorzieningen worden afgewezen. |
|
2) |
Società Italiana Calzature SpA wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/13 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Cruz & Companhia Lda/Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP (IFAP)
(Zaak C-341/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de financiële belangen van de Unie - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Artikel 3 - Vervolging van onregelmatigheden - Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) - Terugvordering van wederrechtelijk ontvangen uitvoerrestituties - Verjaringstermijn - Toepassing van een langere nationale verjaringstermijn - Gemeenrechtelijke verjaringstermijn - Administratieve maatregelen en sancties])
2014/C 421/17
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Cruz & Companhia Lda
Verwerende partij: Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP (IFAP)
Dictum
|
1) |
Artikel 3 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de vervolgingen die door de nationale autoriteiten tegen de ontvangers van steun van de Unie worden ingesteld naar aanleiding van onregelmatigheden die zijn vastgesteld door het nationale orgaan dat in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) belast is met de betaling van de uitvoerrestituties. |
|
2) |
De verjaringstermijn bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 2988/95 is niet alleen van toepassing op de vervolging van onregelmatigheden waarbij administratieve sancties in de zin van artikel 5 van die verordening worden opgelegd, maar ook op de vervolgingen waarbij administratieve maatregelen in de zin van artikel 4 van deze verordening worden getroffen. Ofschoon de lidstaten op grond van artikel 3, lid 3, van die verordening langere verjaringstermijnen mogen toepassen dan de in lid 1, eerste alinea, van dit artikel vastgestelde verjaringstermijnen van vier of drie jaar, welke langere verjaringstermijnen voortvloeien uit bepalingen van gemeen recht die dateren van vóór het tijdstip waarop deze verordening is aangenomen, gaat de toepassing van een verjaringstermijn van twintig jaar verder dan noodzakelijk is om het doel van bescherming van de financiële belangen van de Unie te bereiken. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/14 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2014 — Raad van de Europese Unie/Alumina d.o.o., Europese Commissie
(Zaak C-393/13 P) (1)
([Hogere voorziening - Dumping - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 464/2011 - Invoer van uit Bosnië en Herzegovina afkomstig zeoliet A-poeder - Verordening (EG) nr. 1225/2009 - Artikel 2 - Bepaling van de normale waarde - Begrip „normale handelstransacties”])
2014/C 421/18
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, aanvankelijk bijgestaan door G. Berrisch en vervolgens door D. Geradin, avocats)
Andere partijen in de procedure: Alumina d.o.o. (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis en B. Servais, avocats), Europese Commissie
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/14 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk] — E/B
(Zaak C-436/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Artikelen 8, 12 en 15 - Bevoegdheid inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Procedure betreffende het gezag over een kind dat zijn gewone verblijfplaats in de lidstaat van woonplaats van de moeder heeft - Prorogatie van rechtsmacht ten gunste van een gerecht van de lidstaat van woonplaats van de vader van dat kind - Omvang])
2014/C 421/19
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: E
Verwerende partij: B
Dictum
Wanneer krachtens artikel 12, lid 3, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, prorogatie van rechtsmacht inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden ten gunste van een gerecht van een lidstaat waarbij de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen in onderlinge overeenstemming een procedure aanhangig hebben gemaakt, dan vervalt die prorogatie van rechtsmacht wanneer in die procedure een beslissing definitief is geworden.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/15 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 oktober 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Société Fonderie 2A/Ministre de l’Économie et des Finances
(Zaak C-446/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Zesde btw-richtlijn - Artikel 8, lid 1, sub a - Bepaling van de plaats van een goederenlevering - Leverancier die is gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging van de afnemer - Bewerking van het goed in de lidstaat van vestiging van de afnemer))
2014/C 421/20
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d’État
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Société Fonderie 2A
Verwerende partij: Ministre de l’Économie et des Finances
Dictum
Artikel 8, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, moet aldus worden uitgelegd dat de plaats van de levering van een goed dat een in een lidstaat gevestigde vennootschap verkoopt aan een in een andere lidstaat gevestigde afnemer en dat in opdracht van de verkoper door een in deze andere lidstaat gevestigde dienstverrichter wordt afgewerkt om dit goed klaar voor levering te maken voordat het door deze dienstverrichter naar de afnemer wordt verzonden, moet worden geacht zich te bevinden in de lidstaat van vestiging van de afnemer.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/15 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 2 oktober 2014 — Europese Commissie/Republiek Polen
(Zaak C-478/13) (1)
((Niet-nakoming - Richtlijn 2001/18/EG - Doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu - In de handel brengen - Artikel 31, lid 3, sub b - Locatie van gecultiveerde GGO’s - Verplichting de bevoegde instanties op de hoogte te stellen - Verplichting een openbaar register aan te leggen - Loyale samenwerking))
2014/C 421/21
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi en M. Owsiany-Hornung, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)
Dictum
|
1) |
Door niet te voorzien in een verplichting om aan de bevoegde Poolse autoriteiten de locatie mee te delen van genetisch gemodificeerde organismen die worden gecultiveerd overeenkomstig deel C van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad, door geen register aan te leggen om deze locatie op te tekenen en de informatie daarover niet bekend te maken aan het publiek, is de Republiek Polen de krachtens artikel 31, lid 3, sub b, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen. |
|
2) |
De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/16 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 2 oktober 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Vlaams Gewest/Heidi Van Den Broeck
(Zaak C-525/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Verordening (EG) nr. 2419/2001 - Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde steunregelingen - Steunaanvraag „oppervlakten” - Artikel 33 - Sancties - Opzettelijke onregelmatigheden])
2014/C 421/22
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hof van Cassatie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Vlaams Gewest
Verwerende partij: Heidi Van Den Broeck
Dictum
Artikel 33, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 118/2004 van de Commissie van 23 januari 2004, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer wordt vastgesteld dat bij een steunaanvraag „oppervlakten” sprake is van een opzettelijke onregelmatigheid, het bedrijfshoofd alle steun wordt ontzegd waarop hij aanspraak had kunnen maken in het kader van de steunregeling waarop deze aanvraag betrekking had en waarvoor de bij de onregelmatigheid betrokken gewasgroep in aanmerking kwam.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/17 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 18 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vergabekammer Arnsberg — Duitsland) — Bundesdruckerei GmbH/Stadt Dortmund
(Zaak C-549/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 56 VWEU - Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Richtlijn 96/71/EG - Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening - Nationale wettelijke regeling op grond waarvan inschrijvers en hun onderaannemers zich ertoe moeten verbinden om het voor de uitvoering van de overheidsopdracht ingezette personeel een minimumloon te betalen - In een andere lidstaat gevestigde onderaannemer))
2014/C 421/23
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Vergabekammer Arnsberg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Bundesdruckerei GmbH
Verwerende partij: Stadt Dortmund
Dictum
In een situatie zoals die van het hoofdgeding, waarin een inschrijver een overheidsopdracht wil uitvoeren door uitsluitend gebruik te maken van werknemers van een onderaannemer die in een andere lidstaat is gevestigd dan die van de aanbestedende dienst, staat artikel 56 VWEU in de weg aan de toepassing van een wettelijke regeling van de lidstaat van deze aanbestedende dienst volgens welke deze onderaannemer de betrokken werknemers een in deze regeling vastgesteld minimumloon dient te betalen.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 18 september 2013 door Page Protective Services Ltd tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 9 juli 2013 in zaak T-221/13, Page Protective Services Ltd/Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
(Zaak C-501/13 P)
2014/C 421/24
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Page Protective Services Ltd (vertegenwoordigers: J.-P. Hordies, advocaat, bijgestaan door E. Lock, solicitor)
Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
Bij beschikking van 2 oktober 2014 heeft het Hof (Zesde kamer) de hogere voorziening afgewezen en Page Protective Services Ltd in haar eigen kosten verwezen.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte dei conti — Sezione Giurisdizionale per la Regione Puglia (Italië) op 21 mei 2014 — Vittoria De Bellis e.a./Istituto Nazionale di Previdenza dei Dipendenti dell’Amministrazione Pubblica (INPDAP)
(Zaak C-246/14)
2014/C 421/25
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte dei conti — Sezione Giurisdizionale per la Regione Puglia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Vittoria De Bellis, Diana Perrone, Cesaria Antonia Villani
Verwerende partij: Istituto Nazionale di Previdenza dei Dipendenti dell’Amministrazione Pubblica (INPDAP)
Bij beschikking van 15 oktober 2014 heeft het Hof van Justitie (Vijfde kamer) verklaard dat het kennelijk onbevoegd is om de gestelde vragen te beantwoorden.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Rüsselsheim (Duitsland) op 8 augustus 2014 — Dorothea Eckert en Karl-Heinz Dallner/Condor Flugdienst GmbH
(Zaak C-380/14)
2014/C 421/26
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Rüsselsheim
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Dorothea Eckert, Karl-Heinz Dallner
Verwerende partij: Condor Flugdienst GmbH
Bij beschikking van het Hof van Justitie van 9 september 2014 is de doorhaling van de zaak in het register van het Hof gelast.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Brussel (België) op 28 augustus 2014 — Aliny Wojciechowski/Rijksdienst voor Pensioenen (RVP)
(Zaak C-408/14)
2014/C 421/27
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Arbeidsrechtbank te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Aliny Wojciechowski
Verwerende partij: Rijksdienst voor Pensioenen (RVP)
Prejudiciële vraag
Verzetten het beginsel van loyale samenwerking en artikel 4, lid 3, VEU enerzijds, en artikel 34, lid 1, van het Handvest van de grondrechten anderzijds, zich ertegen dat een lidstaat een rustpensioen dat op grond van overeenkomstig de wettelijke regeling van die lidstaat vervulde prestaties aan een werknemer is verschuldigd, vermindert of weigert, wanneer het totaal aantal loopbaanjaren die in die lidstaat en bij de Europese instellingen zijn vervuld, de eenheid van de loopbaan van 45 jaar, als bedoeld in artikel 10 bis van koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, overschrijdt?
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/19 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 2 de Santander (Spanje) op 10 september 2014 — Banco Primus S.A./Jesús Gutiérrez García
(Zaak C-421/14)
2014/C 421/28
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de Primera Instancia no 2 de Santander
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Banco Primus S.A.
Verwerende partij: Jesús Gutiérrez García
Prejudiciële vragen
Eerste vraag:
|
1) |
Moet de vierde overgangsbepaling van Ley 1/2013 aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de bescherming van de belangen van de consument? |
|
2) |
Mag een consument krachtens richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer bepaald de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, daarvan, en in aanmerking genomen de bescherming van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, nog opkomen tegen oneerlijke bedingen nadat de daarvoor in de nationale wettelijke bepaling vastgestelde periode is verstreken, zodat de nationale rechter zich over die bedingen moet uitspreken? |
|
3) |
Dient de nationale rechter krachtens richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer bepaald de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, daarvan, en met het oog op de bescherming van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, ambtshalve te beoordelen of er sprake is van een oneerlijk beding en daaraan de nodige rechtsgevolgen te verbinden, ook wanneer hij eerder bij een dergelijke beoordeling tot de tegenovergestelde slotsom is gekomen of die beoordeling heeft geweigerd bij een beslissing die overeenkomstig het nationale procesrecht definitief is geworden? |
Tweede vraag:
|
4) |
Volgens welke criteria is de prijs-kwaliteitverhouding van invloed op de beoordeling van de oneerlijkheid van de niet-wezenlijke voorwaarden van de overeenkomst? Moeten bij de indirecte beoordeling van dergelijke factoren de in nationale bepalingen vastgelegde wettelijke prijsmaxima in aanmerking worden genomen? Kunnen bedingen die in abstracto geldig zijn, hun geldigheid verliezen wanneer wordt vastgesteld dat de transactieprijs zeer hoog is vergeleken met de normale marktprijs? |
Derde vraag:
|
5) |
Kan voor de toepassing van artikel 4 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten rekening worden gehouden met omstandigheden die zich na het sluiten van de overeenkomst hebben voorgedaan, wanneer het onderzoek van de nationale bepaling daar aanleiding toe geeft? |
Vierde vraag:
|
6) |
Moet artikel 693, lid 2, van de Ley de Enjuiciamiento Civil, herzien bij wet 1/2013 (wetboek van burgerlijke rechtsvordering), aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan de bescherming van de belangen van de consument? |
|
7) |
Dient de nationale rechter die vaststelt dat het in een overeenkomst vervatte beding inzake vervroegde opeisbaarheid van de lening oneerlijk is, krachtens richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer bepaald de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, daarvan, en met het oog op de bescherming van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, dat beding als niet geschreven te beschouwen met alle daaruit voortvloeiende gevolgen, ook wanneer de verkoper pas heeft gehandeld nadat de in de nationale bepaling vastgestelde minimumperiode was verstreken? |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona (Spanje) op 12 september 2014 — Christian Pujante Rivera/Gestora Clubs Dir, S.L. en Fondo de Garantia Salarial
(Zaak C-422/14)
2014/C 421/29
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Christian Pujante Rivera
Verwerende partij: Gestora Clubs Dir, S.L. en Fondo de Garantia Salarial
Prejudiciële vragen
|
1) |
Indien tijdelijke werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens het reguliere verstrijken van de overeengekomen tijdsduur, op grond van artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 98/59 (1) inzake collectief ontslag worden geacht buiten het toepassings- en beschermingsgebied van die richtlijn te vallen (prejudicieel verzoek in zaak C-392/13, nog aanhangig), is het dan in overeenstemming met het doel van de richtlijn dat deze tijdelijke werknemers wél worden meegeteld bij de bepaling van het aantal werknemers dat „gewoonlijk” bij de plaatselijke eenheid (of in Spanje: de onderneming) in dienst is, op grond van welk aantal de numerieke drempel voor collectief ontslag wordt berekend (10 % of 30 werknemers), vastgesteld in artikel 1, [lid 1], sub a, i, van de richtlijn? |
|
2) |
Moet het feit dat de „gelijkstelling” van de „beëindigingen” met „ontslagen”, bepaald in artikel 1, lid 1, sub b, tweede alinea, van richtlijn 98/59, afhankelijk is van de voorwaarde dat „het ontslag ten minste vijf werknemers treft”, in die zin worden uitgelegd dat die voorwaarde betrekking heeft op „ontslagen” die eerder door de werkgever of door zijn toedoen hebben plaatsgevonden in de zin van artikel 1, lid 1, sub a, van de richtlijn, en niet op het minimumaantal „gelijk te stellen beëindigingen” dat is vereist voor een dergelijke gelijkstelling? |
|
3) |
Omvat het begrip „elke beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaat van de werkgever om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemers” in artikel 1, lid 1, laatste alinea, van richtlijn 98/59, ook de beëindiging waartoe de werkgever en de werknemer gezamenlijk hebben besloten en die, ook al is de beëindiging op initiatief van de werknemer geschied, het gevolg is van een eerdere wijziging van de arbeidsvoorwaarden op initiatief van de werkgever in verband met een crisissituatie in de onderneming, en waarvoor ten slotte een schadeloosstelling wordt uitgekeerd die even hoog is als die bij onrechtmatig ontslag? |
(1) Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 225, blz. 16).
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 18 september 2014 — Valsts ieņēmumu dienests/SIA „Veloserviss”
(Zaak C-427/14)
2014/C 421/30
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākā tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker tot cassatie: Valsts ieņēmumu dienests
Andere partij in de procedure: SIA „Veloserviss”
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient artikel 78, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 (1) van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus te worden uitgelegd dat het vertrouwensbeginsel de mogelijkheid beperkt om nogmaals een controle achteraf te verrichten en om de resultaten van een eerste controle achteraf te herzien? |
|
2) |
Kan het nationale recht van een lidstaat de procedure voor controles achteraf als bedoeld in artikel 78, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, vastleggen en voorzien in beperkingen van de mogelijkheid tot herziening van de resultaten van de controles? |
|
3) |
Dient artikel 78, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus te worden uitgelegd dat het toelaatbaar is dat het nationale recht voorziet in beperkingen van de mogelijkheid tot herziening van de resultaten van een eerste controle achteraf, wanneer blijkt dat de informatie dat de douaneregeling op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is toegepast, niet bekend was ten tijde van de vaststelling van het besluit betreffende de eerste controle achteraf? |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 18 september 2014 — AS Air Baltic Corporation/Lietuvos Respublikos specialiųjų tyrimų tarnyba
(Zaak C-429/14)
2014/C 421/31
Procestaal: Litouws
Verwijzende rechter
Lietuvos Aukščiausiasis Teismas
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: AS Air Baltic Corporation AS
Verwerende partij: Lietuvos Respublikos specialiųjų tyrimų tarnyba
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten de artikelen 19, 22 en 29 van het Verdrag van Montreal aldus worden opgevat en uitgelegd dat een luchtvervoerder aansprakelijk is jegens derden, met name jegens de werkgever van passagiers, een rechtspersoon waarmee een transactie voor internationaal vervoer van passagiers is gesloten, voor schade die voortvloeit uit vluchtvertraging, waarbij voor verzoeker (de werkgever) in verband met de vertraging (bijvoorbeeld de betaling van reiskosten) extra kosten ontstonden? |
|
2) |
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 29 van het Verdrag van Montreal aldus worden opgevat en uitgelegd dat deze derden op andere gronden, bijvoorbeeld op basis van nationaal recht, het recht hebben om te vorderen tegen de luchtvervoerder? |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 19 september 2014 — Valsts ieņēmumu dienests/Artūrs Stretinskis
(Zaak C-430/14)
2014/C 421/32
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākā tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker tot cassatie: Valsts ieņēmumu dienests
Verweerder in cassatie: Artūrs Stretinskis
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 143, lid 1, sub h, van verordening nr. 2454/93 (1) van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 (2) van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus worden uitgelegd dat het niet alleen gevallen omvat waarin de bij een transactie betrokken partijen uitsluitend natuurlijke personen zijn, maar ook gevallen waarin sprake is van familierelaties of verwantschap tussen een bestuurder van een van de partijen (rechtspersoon) en de andere bij de transactie betrokken partij (natuurlijk persoon) of een bestuurder van die partij (indien het om een rechtspersoon gaat)? |
|
2) |
Zo ja, moet de rechter die de zaak behandelt, de omstandigheden van de zaak dan nader onderzoeken en nagaan welke invloed de betrokken natuurlijke persoon daadwerkelijk uitoefent op de rechtspersoon? |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/22 |
Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2014 door de National Iranian Oil Company tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 16 juli 2014 in zaak T-578/12, National Iranian Oil Company/Raad
(Zaak C-440/14 P)
2014/C 421/33
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: National Iranian Oil Company (vertegenwoordiger: J.-M. Thouvenin, avocat)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof om:
|
— |
het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 16 juli 2014 in zaak T-578/12 te vernietigen; |
|
— |
de conclusies die rekwirante voor het Gerecht heeft geformuleerd toe te wijzen, en |
|
— |
de Raad te verwijzen in de kosten van beide procedures. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante zes grieven aan tegen het arrest van het Gerecht van 16 juli 2014.
Eerste middel in hogere voorziening: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in punt 43 van het bestreden arrest door te oordelen dat de verwijzing naar artikel 46, lid 2, van verordening (EU) nr. 267/2012 (1) in de aanhalingen van de preambule van uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 (2) van de Raad moet worden beschouwd als een duidelijke vermelding dat deze bepaling de rechtsgrondslag van die verordening is. Een rechtsgrondslag bepaalt immers, anders dan artikel 46, lid 2, in welke rechtsvorm de handeling waarvan hij de grondslag is, moet worden verricht.
Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in de punten 54 tot en met 56 van het bestreden arrest, die worden samengevat in de overweging dat „uit artikel 215, lid 2, VWEU [niet blijkt] dat individuele beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen, rechtspersonen dan wel niet-statelijke groepen of entiteiten moeten worden vastgesteld volgens de in artikel 215, lid 1, VWEU bedoelde procedure”. Om te beginnen bepaalt artikel 215, lid 1, VWEU — het enige artikel in het VWEU inzake beperkende maatregelen — duidelijk dat de procedure voor dergelijke maatregelen de in dat artikel neergelegde procedure is en bevat het artikel geen andere procedure. Voorts is artikel 291 VWEU onverenigbaar met artikel 215, lid 2, VWEU. Subsidiair tot slot, kan de Raad zich voor het vaststellen van beperkende maatregelen niet beroepen op artikel 291, lid 2, VWEU als bijkomende rechtsgrondslag, naast artikel 215, lid 2, VWEU.
Derde, subsidiair aangevoerde, middel, indien het Hof zou oordelen dat individuele beperkende maatregelen kunnen worden vastgesteld op grond van artikel 291, lid 2, VWEU in het kader van een beleid waarbij beperkende maatregelen oorspronkelijk werden vastgesteld op basis van artikel 215 VWEU: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 74 tot en met 83 van het arrest in wezen te oordelen dat de Raad — in de bewoordingen van artikel 291, lid 2 — „naar behoren [heeft] gemotiveerd[...]” waarom in casu deze uitzonderingsprocedure was gebruikt. Enerzijds volstaat een impliciete motivering niet om te voldoen aan het aldus gestelde motiveringsvereiste. Anderzijds, gesteld dat dit wel het geval zou zijn, is in casu niet aan dat vereiste voldaan, aangezien het Gerecht de betrokken teksten onjuist heeft uitgelegd.
Vierde, subsidiair aangevoerde middel, indien het Hof zou oordelen dat individuele beperkende maatregelen kunnen worden vastgesteld op grond van artikel 291, lid 2, VWEU in het kader van een beleid waarbij beperkende maatregelen worden vastgesteld op basis van artikel 215 VWEU: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 86 van zijn arrest te oordelen dat in artikel 46, lid 2, van verordening nr. 267/2012 „de Raad zich de bevoegdheid voorbehoudt om de bepalingen van artikel 23, leden 2 en 3, van die verordening uit te voeren”, en zo voldoet aan de motiveringsplicht wat betreft de aanwijzing van de rechtsgrondslag van artikel 46, lid 2, te weten artikel 291, lid 2, VWEU. Volgens rekwirante vloeit deze conclusie van het Gerecht voort uit een rechtens onjuiste uitlegging van artikel 46, lid 2, van verordening nr. 267/2012.
Vijfde, subsidiair aangevoerde middel, indien het Hof zou oordelen dat individuele beperkende maatregelen kunnen worden vastgesteld op grond van artikel 291, lid 2, VWEU in het kader van een beleid waarbij beperkende maatregelen worden vastgesteld op basis van artikel 215 VWEU: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste beoordeling in punt 87 van zijn arrest door wat betreft de rechtsgrondslag van artikel 46, lid 2, van verordening nr. 267/2012 te oordelen dat uit de verplichting tot motivering van rechtshandelingen van de Unie niet volgt dat de Raad uitdrukkelijk moest vermelden dat verordening (EU) nr. 267/2012 was gebaseerd op artikel 291, lid 2, VWEU.
Zesde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in punt 115 van zijn arrest, door te oordelen dat het in artikel 23, lid 2, sub d, van verordening (EU) nr. 267/2012 neergelegde criterium (het litigieuze criterium) in overeenstemming is met de beginselen van de rechtsstaat en meer in het algemeen met het Unierecht, omdat het „niet arbitrair noch discretionair” is en, in punt 123 van het arrest, door te oordelen dat „het litigieuze criterium de beoordelingsbevoegdheid van de Raad beperkt, door objectieve criteria vast te stellen, en de door het Unierecht vereiste mate van voorzienbaarheid heeft”. Het Gerecht heeft ook het recht van verweer van rekwirante geschonden. Om te beginnen benadrukt rekwirante dat het Gerecht het litigieuze criterium heeft herschreven om het in overeenstemming met het Unierecht te kunnen verklaren, terwijl de rechtmatigheid van het criterium moet worden beoordeeld op basis van de formulering ervan in de verordening. Vervolgens merkt zij op dat de omstandigheid dat het Gerecht het litigieuze criterium heeft herschreven om de rechtmatigheid ervan vast te stellen, afbreuk doet aan haar recht van verweer door haar nu te confronteren met het herschreven criterium terwijl zij zich niet op de herschreven tekst kon baseren om haar verweer te organiseren, aangezien zij de strekking van die herschrijving niet kende toen zij haar verweer opstelde. Tot slot merkt rekwirante op dat de redenering van het Gerecht niet coherent is, zodat het zijn motiveringsplicht niet nakomt.
(1) Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16).
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Højesteret (Denemarken) op 24 september 2014 — DI, als lasthebber van Ajos A/S/Nalatenschap van Karsten Eigil Rasmussen
(Zaak C-441/14)
2014/C 421/34
Procestaal: Deens
Verwijzende rechter
Højesteret
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: DI [Dansk Industri], als lasthebber van Ajos A/S
Verwerende partij: Nalatenschap van Karsten Eigil Rasmussen
Prejudiciële vragen
|
1) |
Omvat het algemene Unierechtelijke verbod van discriminatie op grond van leeftijd het verbod van een regeling als de Deense regeling volgens welke werknemers geen recht op de vertrekvergoeding hebben wanneer zij recht hebben op een door de werkgever betaald ouderdomspensioen op grond van een pensioenregeling waartoe zij voor het bereiken van hun vijftigste levensjaar zijn toegetreden, en wanneer deze regeling geldt ongeacht of de werknemers ervoor opteren op de arbeidsmarkt te blijven dan wel met pensioen te gaan? |
|
2) |
Is het met het Unierecht verenigbaar dat Deense rechterlijke instanties in een zaak tussen een werknemer en een particuliere werkgever over de betaling van een vertrekvergoeding die de werkgever volgens het nationale recht, zoals dat in de eerste vraag is beschreven, niet hoeft te betalen — wanneer dit onverenigbaar is met algemene Unierechtelijke verbod van discriminatie op grond van leeftijd — dat verbod en de rechtstreekse werking ervan afwegen tegen het rechtszekerheidsbeginsel en het daarmee samenhangende beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en op grond van een dergelijke afweging tot de slotsom komen dat het verbod van discriminatie op grond van leeftijd moet wijken voor het rechtszekerheidsbeginsel, zodat de werkgever overeenkomstig het nationale recht de vertrekvergoeding niet hoeft te betalen? Is het voor de mogelijkheid van een dergelijke afweging van belang dat de werknemer, in bepaalde omstandigheden, van de staat vergoeding kan vorderen wegens de onverenigbaarheid van de Deense wettelijke regeling met het Unierecht? |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/25 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 september 2014 door Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg i. L. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 16 juli 2014 in zaak T-309/12, Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg/Europese Commissie
(Zaak C-447/14 P)
2014/C 421/35
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg i. L. (vertegenwoordiger: A. Kerkmann, Rechtsanwältin)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Saria Bio-Industries AG & Co. KG, SecAnim GmbH, Knochen-und Fett-Union GmbH (KFU)
Conclusies
|
— |
het arrest van het Gerecht in zaak T-309/12, Zweckverband Tierkörperbeseitigung/Commissie (1) vernietigen en, indien het Hof van oordeel is dat het over alle gegevens beschikt die noodzakelijk zijn om het geding zelf af te kunnen doen, besluit C(2012) 2557 def. van de Commissie van 25 april 2012 betreffende steunmaatregel SA.25051 (C 19/10) (ex NN 23/10) die Duitsland ten gunste van Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg heeft verleend, nietig verklaren en de Commissie verwijzen in alle kosten van de procedure in hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht; |
|
— |
subsidiair, het bestreden arrest vernietigen, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht en de uitspraak omtrent de kosten aanhouden. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant in wezen de volgende middelen aan:
Het Gerecht heeft de financiering van de reservecapaciteit voor epidemieën met bijdragen van leden van rekwirant ten onrechte aangemerkt als staatssteun, doordat het heeft aangenomen dat rekwirant, gelet op de werkzaamheid van het in het door hem bestreken gebied beschikbaar houden van reservecapaciteit voor epidemieën, moet worden gekwalificeerd als een onderneming in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Het Gerecht gaat er om te beginnen terecht van uit dat er bij activiteiten die worden verricht met gebruikmaking van overheidsprerogatieven, geen sprake is van economische activiteiten die grond opleveren voor de toepassing van de mededingingsvoorschriften van het VWEU. Het Gerecht preciseert eveneens terecht dat voor elke activiteit van rekwirant afzonderlijk dient te worden onderzocht of er sprake van een overheidsactiviteit zou kunnen zijn. Het komt echter ten onrechte tot de slotsom dat er bij het beschikbaar houden van reservecapaciteit voor epidemieën geen sprake is van de uitoefening van overheidsprerogatieven, maar van een economische activiteit, waardoor rekwirant in zijn geheel als onderneming moet worden aangemerkt.
Bovendien heeft het Gerecht inbreuk gemaakt op de motiveringsplicht door vast te stellen dat rekwirant geen nettokosten had gedragen voor het beschikbaar houden van de reservecapaciteit voor epidemieën. Bovendien heeft het nagelaten, bewijzen van rekwirant te onderzoeken die aantonen dat er geen sprake kan zijn van kruissubsidiëring van economische activiteiten door bijdragen.
Anders dan het Gerecht van oordeel is, gaat het bij het beschikbaar houden van reservecapaciteit voor epidemieën, met inbegrip van de organisatie en financiering ervan door rekwirant, om een dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Bijgevolg schendt het bestreden arrest 106, lid 2, VWEU en artikel 107, lid 1, VWEU.
Bovendien heeft het Gerecht ook artikel 107, lid 1, VWEU geschonden door vast te stellen, enerzijds, dat rekwirant een voordeel had verkregen, gelet op het feit dat de criteria van het arrest van het Hof Altmark (2) niet waren vervuld, en anderzijds, dat de bijdragen die waren gebruikt voor de sanering van verontreiniging steun vormden.
Voorts heeft het Gerecht artikel 106, lid 2, VWEU geschonden door vast te stellen dat rekwirant zich niet had mogen beroepen op schending van artikel 106, lid 2, VWEU zonder vraagtekens te plaatsen bij het Unierechtelijke kader voor de DAEB van de Commissie.
(1) ECLI:EU:T:2014:676
(2) Arrest Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, ECLI:EU:C:2003:415).
Gerecht
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/27 |
Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2014 — Soliver/Commissie
(Zaak T-68/09) (1)
([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese autoglasmarkt - Beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 81 EG - Marktverdelingsafspraken en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Eén enkele en voortgezette inbreuk - Deelname aan de inbreuk”])
2014/C 421/36
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Soliver NV (Roeselare, België) (vertegenwoordigers: H. Gilliams, J. Bocken en T. Baumé, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, M. Kellerbauer en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 6815 def. van de Commissie van 12 november 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.125 — Autoglas), zoals gewijzigd bij beschikking C(2009) 863 def. van de Commissie van 11 februari 2009, voor zover zij betrekking heeft op verzoekster, en, subsidiair, een verzoek tot verlaging van de haar bij die beschikking opgelegde geldboete
Dictum
|
1) |
Artikel 1, sub d, en artikel 2, sub d, van beschikking C(2008) 6815 def. van de Commissie van 12 november 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/39.125 — Autoglas), zoals gewijzigd bij beschikking C(2009) 863 def. van de Commissie van 11 februari 2009, worden nietig verklaard, voor zover daarbij is vastgesteld dat Soliver NV van 19 november 2001 tot 11 maart 2003 aan een verboden kartel op de autoglasmarkt in de Europese Economische Ruimte (EER) heeft deelgenomen en die vennootschap op die grond een geldboete van 4 3 96 000 EUR is opgelegd. |
|
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/27 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Alcoa Trasformazioni/Commissie
(Zaak T-177/10) (1)
((„Staatssteun - Elektriciteit - Preferent tarief - Besluit waarbij steun onverenigbaar met de interne markt is verklaard en de terugvordering ervan is gelast - Voordeel - Motiveringsplicht - Bedrag van de steun - Nieuwe steun”))
2014/C 421/37
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Alcoa Trasformazioni Srl (Portoscuso, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, T. Müller-Ibold, F. Salerno, G. Scassellati Sforzolini en G. Rizza, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en É. Gippini Fournier, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2010/460/EG van de Commissie van 19 november 2009 betreffende steunmaatregelen C 38/A/04 (ex NN 58/04) en C 36/B/06 (ex NN 38/06) die Italië ten uitvoer heeft gelegd ten faveure van Alcoa Trasformazioni (PB 2010, L 227, blz. 62)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Alcoa Trasformazioni Srl zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen, met inbegrip van die van de procedure in kort geding. |
|
3) |
De Italiaanse Republiek zal haar eigen kosten dragen. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/28 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — LTTE/Raad
(Gevoegde zaken T-208/11 en T-508/11) (1)
([„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme - Bevriezing van tegoeden - Toepasselijkheid van verordening (EG) nr. 2580/2001 op situaties van gewapend conflict - Mogelijkheid voor een instantie van een derde land om als bevoegde instantie in de zin van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB te worden aangemerkt - Feitelijke grondslag van beslissingen tot bevriezing van tegoeden - Verwijzing naar terroristische daden - Noodzaak van een beslissing van een bevoegde instantie in de zin van gemeenschappelijk standpunt 2001/931”])
2014/C 421/38
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) (Herning, Denemarken) (vertegenwoordigers: V. Koppe, A. M. van Eik en T. Buruma, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Étienne en E. Finnegan, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: in zaak T-208/11 aanvankelijk M. Bulterman, N. Noort en C. Schillemans, vervolgens, alsook in zaak T-508/11, C. Wissels, M. Bulterman en J. Langer, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Behzadi-Spencer, H. Walker en S. Brighouse, vervolgens S. Behzadi-Spencer, H. Walker en E. Jenkinson, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, barrister) (alleen interveniënt in zaak T-208/11) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Castillo de la Torre en S. Boelaert, vervolgens F. Castillo de la Torre en É. Cujo, gemachtigden)
Voorwerp
Aanvankelijk, in zaak T-208/11, een verzoek om nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad van 31 januari 2011 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordening (EU) nr. 610/2010 (PB L 28, blz. 14), en, in zaak T-508/11, een verzoek om nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 687/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 610/2010 en nr. 83/2011 (PB L 188, blz. 2), voor zover deze handelingen op verzoekster betrekking hebben
Dictum
|
1) |
Uitvoeringsverordeningen (EU) van de Raad nr. 83/2011 van 31 januari 2011, nr. 687/2011 van 18 juli 2011, nr. 1375/2011 van 22 december 2011, nr. 542/2012 van 25 juni 2012, nr. 1169/2012 van 10 december 2012, nr. 714/2013 van 25 juli 2013, nr. 125/2014 van 10 februari 2014 en nr. 790/2014 van 22 juli 2014, tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 610/2010, nr. 83/2011, nr. 687/2011, nr. 1375/2011, nr. 542/2012, nr. 1169/2012, nr. 714/2013 en nr. 125/2014, worden nietig verklaard voor zover deze handelingen betrekking hebben op de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). |
|
2) |
De gevolgen van uitvoeringsverordening nr. 790/2014 worden voor drie maanden, te rekenen vanaf de uitspraak van het onderhavige arrest, in stand gelaten. |
|
3) |
De Raad van de Europese Unie wordt in zijn eigen kosten en in de kosten van LTTE verwezen. |
|
4) |
Het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/29 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Portovesme/Commissie
(Zaak T-291/11) (1)
((„Staatssteun - Elektriciteit - Preferent tarief - Besluit waarbij steun onverenigbaar met interne markt is verklaard - Begrip staatssteun - Nieuwe steun - Gelijke behandeling - Redelijke termijn”))
2014/C 421/39
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Portovesme Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: F. Ciulli, G. Dore, M. Liberati en A. Vinci, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en É. Gippini Fournier, gemachtigden)
Voorwerp
Primair, een verzoek tot gehele, of „voor zover redelijk geacht” gedeeltelijke, nietigverklaring van besluit 2011/746/EU van de Commissie van 23 februari 2011 betreffende steunmaatregelen C 38/B/04 (ex NN 58/04) en C 13/2006 (ex N 587/05) door Italië ten uitvoer gelegd ten gunste van Portovesme Srl, ILA SpA, Eurallumina SpA en Syndial SpA (PB L 309, blz. 1), en, subsidiair, een verzoek om nietigverklaring van dat besluit voor zover daarbij de terugbetaling van de betrokken steun is gelast
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Portovesme Srl wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/30 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Eurallumina/Commissie
(Zaak T-308/11) (1)
((„Staatssteun - Elektriciteit - Preferent tarief - Besluit waarbij steun onverenigbaar met interne markt is verklaard - Begrip staatssteun - Nieuwe steun”))
2014/C 421/40
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Eurallumina SpA (Portoscuso, Italië) (vertegenwoordiger: V. Leone, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en É. Gippini Fournier, gemachtigden)
Voorwerp
Primair, een verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/746/EU van de Commissie van 23 februari 2011 betreffende steunmaatregelen C 38/B/04 (ex NN 58/04) en C 13/2006 (ex N 587/05) door Italië ten uitvoer gelegd ten gunste van Portovesme Srl, ILA SpA, Eurallumina SpA en Syndial SpA (PB L 309, blz. 1), voor zover dit op verzoekster betrekking heeft, subsidiair, een verzoek tot nietigverklaring van de artikelen 2 en 3 van genoemd besluit, dat laatste voor zover daarin is bepaald dat de aan verzoekster toegekende steun moet worden terugbetaald, en, meer subsidiair, een verzoek tot nietigverklaring van artikel 3 van datzelfde besluit, nog steeds voor zover dit op verzoekster betrekking heeft
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Eurallumina SpA wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/30 |
Arrest van het Gerecht van 8 oktober 2014 — Alouminion/Commissie
(Zaak T-542/11) (1)
((„Staatssteun - Aluminium - Preferentieel elektriciteitstarief toegekend bij overeenkomst - Besluit waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Opzegging van de overeenkomst - Gerechtelijke schorsing, in kort geding, van de gevolgen van de opzegging van de overeenkomst - Nieuwe steun”))
2014/C 421/41
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Alouminion AE (Maroussi, Griekenland) (vertegenwoordigers: G. Dellis, N. Korogiannakis, E. Chrysafis, D. Diakopoulos en N. Keramidas, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou, É. Gippini Fournier, gemachtigden, bijgestaan door V. Chatzopoulos, advocaat)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: E. Bourtzalas, D. Waelbroeck, A. Oikonomou, E. Salaka en C. Synodinos, advocaten)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2012/339/EU van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende steunmaatregel SA.26117 — C 2/2010 (ex NN 62/2009) die door Griekenland ten uitvoer is gelegd ten gunste van Aluminium of Greece SA (PB 2012, L 166, blz. 83)
Dictum
|
1) |
Besluit 2012/339/EU van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende steunmaatregel SA.26117 — C 2/2010 (ex NN 62/2009) die door Griekenland ten uitvoer is gelegd ten gunste van Aluminium of Greece SA, wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten alsmede die van Alouminion AE dragen. |
|
3) |
Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) zal haar eigen kosten dragen. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/31 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Evropaïki Dynamiki/Commissie
(Zaak T-297/12) (1)
((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Overheidsopdrachten voor diensten - Mededeling door de Commissie aan derden van informatie die volgens verzoekster haar reputatie schaadt - Immateriële schade - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die rechten toekent aan particulieren”))
2014/C 421/42
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: V. Christianos en S. Paliou, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Lejeune en S. Delaude, gemachtigden, bijgestaan door E. Petritsi, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden naar aanleiding van de mededeling aan derden door de Commissie, bij brief van 3 juli 2007, van bepaalde informatie inzake ten eerste een administratief onderzoek van de Commissie in verband met verzoekster, en ten tweede verzoeksters aanwervingsbeleid
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/32 |
Arrest van het Gerecht van 8 oktober 2014 — Fuchs/BHIM — Les Complices (Ster in een cirkel)
(Zaak T-342/12) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor een gemeenschapsbeeldmerk in de vorm van een ster in een cirkel - Oudere gemeenschaps- en nationale beeldmerken in de vorm van een ster in een cirkel - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Onderscheidend vermogen van het oudere merk - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verval van het oudere gemeenschapsmerk - Behoud van het procesbelang - Geen gedeeltelijke afdoening zonder beslissing”])
2014/C 421/43
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Max Fuchs (Freyung, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Les Complices SA (Montreuil-sous-Bois, Frankrijk)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 8 mei 2012 (zaak R 2040/2011-5) inzake een oppositieprocedure tussen Les Complices SA en Max Fuchs
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Max Fuchs wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/32 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Novartis/BHIM — Tenimenti Angelini (LINEX)
(Zaak T-444/12) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk LINEX - Ouder nationaal woordmerk LINES PERLA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 76, lid 1, in fine, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009”])
2014/C 421/44
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Novartis AG (Basel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Tenimenti Angelini SpA (Montalcino, Italië) (vertegenwoordiger: R. Almaraz Palmero, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 6 augustus 2012 (zaak R 414/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Tenimenti Angelini SpA en Novartis AG
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 6 augustus 2012 (zaak R 414/2011-4) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het BHIM zal zijn eigen kosten en die van verzoekster dragen. |
|
3) |
Interveniënte zal haar eigen kosten dragen. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/33 |
Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2014 — El Corte Inglés/BHIM — English Cut (The English Cut)
(Zaak T-515/12) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk The English Cut - Oudere nationale en communautaire beeldmerken El Corte Inglés - Relatieve weigeringsgronden - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen gevaar voor associatie - Verband tussen de tekens - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009”])
2014/C 421/45
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Seijo Veiguela, J. L. Rivas Zurdo en I. Munilla Muñoz, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: The English Cut, SL (Málaga, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 september 2012 (zaak R 1673/2011-1) inzake een oppositieprocedure tussen El Corte Inglés, SA en The English Cut, SL
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
El Corte Inglés, SA wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/34 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Alro/Commissie
(Zaak T-517/12) (1)
((„Staatssteun - Elektriciteit - Preferente tarieven - Besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU - Beroep tot nietigverklaring - Niet voor beroep vatbare handeling - Steunmaatregel die volledig tot uitvoering is gebracht, ten dele op de datum van het besluit en ten dele op de datum van instelling van het beroep - Niet-ontvankelijkheid”))
2014/C 421/46
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Alro SA (Slatina, Roemenië) (vertegenwoordigers: C. Quigley, QC, O. Bretz, solicitor, en S. Verschuur, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier en T. Maxian Rusche, gemachtigden)
Voorwerp
Primair, een verzoek om nietigverklaring van besluit C(2012) 2517 definitief van de Commissie van 25 april 2012 tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU betreffende steunmaatregel SA 33624 (2012/C) (ex 2011/NN) — Roemenië — Preferentiële elektriciteitstarieven ten gunste van ALRO Slatina SA, en, subsidiair, een verzoek om nietigverklaring van besluit C(2012) 2517 definitief voor zover dit de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 betreft
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Alro SA wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/34 |
Arrest van het Gerecht van 8 oktober 2014 — Bermejo Garde/EESC
(Zaak T-529/12 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Kennisgeving van vacature - Aanstelling in ambt van directeur - Intrekking van rekwirants sollicitatie - Aanstelling van een andere sollicitant - Verzoeken om nietigverklaring - Nietigverklaring in eerste aanleg van betwiste kennisgeving van vacature wegens onbevoegdheid van degene die deze heeft opgesteld - Geen uitdrukkelijk antwoord op alle door partijen aangevoerde middelen en argumenten - Beginsel van behoorlijk bestuur - Niet-ontvankelijkheid van vorderingen tot nietigverklaring van de besluiten die op basis van de betwiste kennisgeving van vacature zijn genomen - Artikel 91, lid 2, van het Statuut - Verzoek om schadevergoeding - Recht op een doeltreffende bescherming in rechte - Motiveringsplicht van het Gerecht voor ambtenarenzaken - Geding in staat van wijzen - Verwerping van het beroep”))
2014/C 421/47
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Moises Bermejo Garde (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (vertegenwoordigers: M. Lernhart, gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 25 september 2012, Bermejo Garde/EESC (F-51/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 25 september 2012, Bermejo Garde/EESC (F-51/10), wordt vernietigd, voor zover daarbij rekwirants verzoek om schadevergoeding zonder motivering is afgewezen. |
|
2) |
De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. |
|
3) |
Het door Bermejo Garde voor het Gerecht voor ambtenarenzaken ingediende verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. |
|
4) |
Bermejo Garde draagt zijn eigen kosten van deze procedure. |
|
5) |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) draagt zijn eigen kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken en van deze procedure alsmede de kosten die Bermejo Garde in de procedure in eerste aanleg heeft gemaakt. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/35 |
Arrest van het Gerecht van 9 oktober 2014 — Bermejo Garde/EESC
(Zaak T-530/12 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Psychisch geweld - Onwettige activiteiten waardoor de belangen van de Unie worden geschaad - Ernstig plichtsverzuim door ambtenaren - Artikelen 12 bis en 22 bis van het Statuut - Aangifte door rekwirant - Overplaatsing na aangifte - Geen inschakeling van OLAF door hiërarchieke meerdere die de informatie heeft ontvangen - Bezwarende besluiten - Goede trouw - Rechten van de verdediging - Bevoegdheid van de verrichter van de handeling”))
2014/C 421/48
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Moises Bermejo Garde (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Nijborg, vervolgens U. Schwab en M. Lernhart, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 25 september 2012, Bermejo Garde/EESC (F-41/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 25 september 2012, Bermejo Garde/EESC (F-41/10), wordt vernietigd, voor zover daarbij zijn afgewezen de vorderingen van Bermejo Garde tot nietigverklaring van besluit nr. 133/10 A van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 24 maart 2010 om zijn vroegere functie te beëindigen en van besluit nr. 184/10 A van het EESC van 13 april 2010 betreffende zijn overplaatsing. |
|
2) |
De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. |
|
3) |
De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. |
|
4) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/36 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Alpiq RomIndustries en Alpiq RomEnergie/Commissie
(Zaak T-129/13) (1)
((„Staatssteun - Elektriciteit - Preferente tarieven - Besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU - Beroep tot nietigverklaring - Niet voor beroep vatbare handeling - Steunmaatregel die volledig tot uitvoering is gebracht op de datum van instelling van het beroep - Niet-ontvankelijkheid”))
2014/C 421/49
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Alpiq RomIndustries Srl (Boekarest, Roemenië); en Alpiq RomEnergie Srl (Boekarest) (vertegenwoordigers: H. Wollmann en F. Urlesberger, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier, T. Maxian Rusche en R. Sauer, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2012) 2542 definitief van de Commissie van 25 april 2012 tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU ten aanzien van steunmaatregel SA 33451 (2012/C) (ex 2012/NN) — Roemenië — Preferentiële tarieven in contracten tussen Hidroelectrica SA en industriële producenten
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Alpiq RomIndustries Srl en Alpiq RomEnergie Srl worden verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/37 |
Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2014 — Skysoft Computersysteme/BHIM — British Sky Broadcasting Group en Sky IP International (SKYSOFT)
(Zaak T-262/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SKYSOFT - Ouder gemeenschapswoordmerk SKY - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
2014/C 421/50
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Skysoft Computersysteme GmbH (Kleinmachnow, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Ehrlinger en T. Hagen, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. Bullock en N. Bambara, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: British Sky Broadcasting Group plc (Isleworth, Verenigd Koninkrijk); en Sky IP International Ltd (Isleworth) (vertegenwoordigers: J. Barry, S. Wright, solicitors, en P. Roberts, barrister)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 maart 2013 (zaak R 2503/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen British Sky Broadcasting Group plc en Sky IP International Ltd, enerzijds, en Skysoft Computersysteme GmbH, anderzijds
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Skysoft Computersysteme GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/37 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Junited Autoglas Deutschland/BHIM — Belron Hungary (United Autoglas)
(Zaak T-297/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor het gemeenschapsbeeldmerk United Autoglas - Ouder nationaal beeldmerk AUTOGLASS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
2014/C 421/51
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Junited Autoglas Deutschland GmbH & Co. KG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Weil, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: M. Rajh en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Belron Hungary Kft — Zug Branch (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordiger: L. Christy, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 april 2013 (zaak R 206/2012-2) betreffende een oppositieprocedure tussen Belron Hungary Kft — Zug Branch en Junited Autoglas Deutschland GmbH & Co. KG.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Junited Autoglas Deutschland GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/38 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Federación Española de Hostelería/EACEA
(Zaak T-340/13) (1)
([„Beroep tot nietigverklaring - Programma op het gebied van onderwijs en levenslang leren - Overeenkomst inzake het project „Virtuele simulator voor het leren van talen door personen die actief zijn in de toeristische sector (e-client)” - Vooraankondiging - Geschil van contractuele aard - Niet voor beroep vatbare handeling - Geen herkwalificatie van de overeenkomst - Niet-ontvankelijkheid”])
2014/C 421/52
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Federación Española de Hostelería (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: B. Miguelsanz Roldán, F. J. del Nogal Méndez, R. Fernández Flores en M. P. Abad Marco, advocaten)
Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) (vertegenwoordigers: H. Monet en A. Jaume, gemachtigden, aanvankelijk bijgestaan door J. L. Buendía Sierra, N. Ruiz García en A. Balcells Cartagena, vervolgens door J. L. Buendía Sierra en A. Balcells Cartagena, advocaten)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van de vooraankondiging van het EACEA van 5 april 2013 waarbij verzoekster is meegedeeld dat zij 1 81 686,11 EUR moest terugbetalen na de audit van het project „Virtuele simulator voor het leren van talen door personen die actief zijn in de toeristische sector (e-client)”
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Federación Española de Hostelería wordt verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/39 |
Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2014 — EMA/BU
(Zaak T-444/13 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Besluit om overeenkomst niet te verlengen - Bevoegdheid van het Gerecht voor ambtenarenzaken - Artikel 8, eerste alinea, RAP - Zorgplicht”))
2014/C 421/53
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: T. Jabłoński en N. Rampal Olmedo, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)
Andere partij in de procedure: BU (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 26 juni 2013, BU/EMA (F-135/11, F-51/12 en F-110/12, EU:F:2013:93), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die BU in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/39 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Larrañaga Otaño/BHIM (GRAPHENE)
(Zaak T-458/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GRAPHENE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
2014/C 421/54
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Joseba Larrañaga Otaño (San Sebastián, Spanje); en Mikel Larrañaga Otaño (San Sebastián) (vertegenwoordiger: F. Bueno Salamero, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Mondéjar Ortuño, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 10 juni 2013 (zaak R 208/2013-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken GRAPHENE als gemeenschapsmerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Joseba Larrañaga Otaño en Mikel Larrañaga Otaño worden verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/40 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Larrañaga Otaño/BHIM (GRAPHENE)
(Zaak T-459/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GRAPHENE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
2014/C 421/55
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Joseba Larrañaga Otaño (San Sebastián, Spanje) en Mikel Larrañaga Otaño (San Sebastián) (vertegenwoordigers: F. Bueno Salamero, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: Ó. Mondéjar Ortuño, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 12 juni 2013 (zaak R 210/2013-2) inzake een verzoek om inschrijving van het woordteken „GRAPHENE” als gemeenschapsmerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Joseba Larrañaga Otaño en Mikel Larrañaga Otaño worden verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/40 |
Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2014 — Marchiani/Parlement
(Zaak T-479/13) (1)
((„Regeling kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement - Vergoeding voor parlementaire bijstand - Terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen”))
2014/C 421/56
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Jean-Charles Marchiani (Toulon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C.-S. Marchiani, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Lorenz en C. Karamarcos, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 4 juli 2013 om van verzoeker een bedrag van 1 07 694,72 EUR te innen, en van de hierop betrekking hebbende debetnota van 5 juli 2013
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Jean-Charles Marchiani wordt in de kosten verwezen. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/41 |
Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2014 — Rekenkamer/BF
(Zaak T-663/13 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Aanwerving - Aanstelling in een ambt van directeur personeelszaken - Afwijzing van sollicitatie - Verplichting tot motivering van het door het voorselectiecomité opgestelde rapport”))
2014/C 421/57
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Rekenkamer van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Kennedy en J. Vermer, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: BF (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 17 oktober 2013, BF/Rekenkamer (F-69/11, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
De Rekenkamer van de Europese Unie zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die BF in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/41 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2014 — Schönberger/Rekenkamer
(Zaak T-26/14 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2011 - Vermenigvuldigingsfactoren - Procedure op tegenspraak”))
2014/C 421/58
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: Peter Schönberger (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: O. Mader, advocaat)
Andere partij in de procedure: Rekenkamer van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Schäfer en I. Ní Riagáin Düro, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 5 november 2013, Schönberger/Rekenkamer (F-14/12, JurAmbt., EU:F:2013:167), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 5 november 2013, Schönberger/Rekenkamer (F-14/12), wordt vernietigd. |
|
2) |
De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. |
|
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/42 |
Beschikking van het Gerecht van 2 oktober 2014 — MPM-Quality en Eutech/BHIM — Elton Hodinářská (MANUFACTURE PRIM 1949)
(Zaak T-215/12) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsbeeldmerk MANUFACTURE PRIM 1949 - Ouder internationaal merk en oudere nationale merken PRIM - Kwade trouw - Artikel 165, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikelen 41 en 56 van verordening nr. 207/2009 - Artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 - Geen normaal gebruik van ouder merk - Beroep gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond”])
2014/C 421/59
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partijen: MPM-Quality v.o.s. (Frýdek-Místek, Tsjechische Republiek); en Eutech a.s. (Šternberk, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: M. Kyjovský, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: D. Gája en D. Botis, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Elton Hodinářská a.s. (Nové Mesto nad Metují, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: T. Matoušek, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 5 maart 2012 (zaak R 826/2010-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen MPM-Quality v.o.s. en Eutech a.s. enerzijds en Elton Hodinářská a.s. anderzijds
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
MPM-Quality v.o.s. en Eutech a.s. worden verwezen in de kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/43 |
Beschikking van het Gerecht van 30 september 2014 — Bitiqi e.a./Commissie e.a.
(Zaak T-410/13) (1)
([„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (Eulex Kosovo) - Contractueel personeel - Beslissingen van het hoofd van de missie om arbeidsovereenkomsten niet te vernieuwen - Kennelijke onbevoegdheid”])
2014/C 421/60
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Burim Bitiqi (Londen, Verenigd Koninkrijk); Arlinda Gjebrea (Pristina, Kosovo); Anna Gorska (Warschau, Polen); Agim Hajdini (Londen); Josefa Martínez Estéve (Valencia, Spanje); Denis Vasile Miron (Boekarest, Roemenië); James Nicholls (Swindon, Verenigd Koninkrijk); Zornitsa Popova Glodzhani (Varna, Bulgarije); Andrei Mihai Popovici (Boekarest); en Amaia San José Ortiz (Llodio, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Coolen, D. de Abreu Caldas, É. Marchal en J.-N. Louis, vervolgens D. de Abreu Caldas, M. de Abreu Caldas en J.-N. Louis, advocaten)
Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en A.-C. Simon, gemachtigden); Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: S. Marquardt, É. Chaboureau en M. Silva, gemachtigden); en Eulex Kosovo (vertegenwoordigers: B. Borchardt, gemachtigde, bijgestaan door A. Fouquet Dörte, advocaat)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro en M. Bauer, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van de beslissingen van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (Eulex Kosovo) van 27 mei en 2 juli 2013 om de arbeidsovereenkomsten van verzoekers niet te vernieuwen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Burim Bitiqi, Arlinda Gjebrea, Anna Gorska, Agim Hajdini, Josefa Martínez Estéve, Denis Vasile Miron, James Nicholls, Zornitsa Popova Glodzhani, Andrei Mihai Popovici en Amaia San José Ortiz worden verwezen in de kosten van de Europese Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en Eulex Kosovo. |
|
3) |
De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/43 |
Beschikking van het Gerecht van 2 oktober 2014 — Marcuccio/Commissie
(Zaak T-447/13 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Terugbetaling van invorderbare kosten - Artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken - Exceptie van parallel beroep - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”))
2014/C 421/61
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Berardis-Kayser en J. Baquero Cruz, vervolgens C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Enkelvoudige kamer) van 18 juni 2013, Marcuccio/Commissie (F-143/11, JurAmbt., EU:F:2013:81), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/44 |
Beroep ingesteld op 3 oktober 2014 — Holistic Innovation Institute/REA
(Zaak T-706/14)
2014/C 421/62
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Holistic Innovation Institute, S.L.U. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: R. Muñiz García, advocaat)
Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)
Conclusies
|
— |
het besluit tot verzoeksters uitsluiting van het INACHUS-project en het ZONeSEC-project nietig verklaren; |
|
— |
gelasten dat verzoeksters schade wordt vergoed en verweerder voor de twee projecten waarvan verzoekster is uitgesloten, veroordelen tot betaling van 7 81 250 EUR, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van de verschuldigdheid van de betalingen; |
|
— |
gelasten dat verzoeksters schade wordt vergoed en verweerder veroordelen tot betaling van het bedrag dat de door de rechter benoemde deskundige vaststelt voor de verdere schade die verzoekster door de uitsluiting van de projecten heeft geleden. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het onderhavige beroep is gericht tegen besluit ARES (2014) 2461172 van het Uitvoerend Agentschap onderzoek van de Europese Commissie van 24 juli 2014, waarbij is overgegaan tot beëindiging van de onderhandelingen en verzoeksters deelname aan de Europese projecten INACHUS (607522) en ZONeSEC (607292) in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen voor FP7-SEC-2013-1 van het Zevende Kaderprogramma is geweigerd.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
|
1. |
Het besluit is kennelijk niet onderbouwd en bevat slechts een schijnmotivering. |
|
2. |
De onafhankelijke beoordelaars hebben positief gerapporteerd over de projecten waaraan verzoekster zou deelnemen. |
|
3. |
Na de rapportage is verweerder als vergeldingsmaatregel tegen de bestuurder van verzoekster andere criteria gaan hanteren. De bestuurder van verzoekster had eerder een vordering ingesteld tegen de Europese Commissie wegens een geschil met betrekking tot Rose Visión S.L. |
|
4. |
Verweerders gemachtigden hebben vóór de vaststelling van het bestreden besluit, in een poging om geen besluit te hoeven nemen, druk uitgeoefend op andere projectdeelnemers om verzoekster uit te sluiten. |
|
5. |
Als gevolg van verweerders optreden heeft verzoekster schade geleden. |
Gerecht voor ambtenarenzaken
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/46 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 15 oktober 2014 — Moschonaki/Commissie
(Zaak F-55/10 RENV)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Terugverwijzing naar het Gerecht na vernietiging - Aanwerving - Kennisgeving van vacature binnen de instelling - Voorwaarden opgenomen in de kennisgeving van vacature - Beoordelingsbevoegdheid van het TABG))
2014/C 421/63
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Chrysanthe Moschonaki (Brussel, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)
Voorwerp
Terugverwijzing na vernietiging — Verzoek om nietigverklaring van het besluit houdende weigering om verzoeksters sollicitatie naar een ambt van bibliotheekassistent in aanmerking te nemen en veroordeling van de Commissie tot betaling van een vergoeding voor haar materiële en immateriële schade
Dictum
|
1) |
Het besluit van de Europese Commissie van 30 september 2009 om de sollicitatie van Moschonaki naar het ambt van „bibliotheek-/documentatie-assistent” niet in aanmerking te nemen wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 5 000 EUR aan Moschonaki. |
|
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van Moschonaki in de zaken F-55/10, T-476/11 P en F-55/10 RENV. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/46 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 juli 2014 — CG/EIB
(Zaak F-103/11) (1)
((Openbare dienst - Personeel van de EIB - Psychisch geweld - Onderzoeksprocedure - Besluit van de president om geen gevolg te geven aan een klacht - Advies van het onderzoekscomité - Onjuiste definitie van psychisch geweld - Opzettelijkheid van de gedragingen - Vaststelling van het bestaan van gedragingen en symptomen van psychisch geweld - Onderzoek naar oorzakelijke verband - Geen onderzoek - Incoherentie van het advies van het onderzoekscomité - Kennelijke beoordelingsfout - Dienstfouten - Geheimhoudingsplicht - Bescherming van persoonlijke gegevens - Beroep tot schadevergoeding))
2014/C 421/64
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: CG (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Thieltgen, vervolgens J.-N. Louis en D. de Abreu Caldas, advocaten)
Verwerende partij: EIB (vertegenwoordigers: G. Nuvoli en T. Gilliams, gemachtigden, A. Dal Ferro, advocaat)
Interveniënt aan de zijde van de verzoekende partij: Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (vertegenwoordigers: I. Chatelier en H. Kranenborg, vervolgens I. Chatelier en A. Buchta, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de president van de EIB om geen actie te ondernemen na de onderzoeksprocedure betreffende het vermeende psychisch geweld en nietigverklaring van de eindconclusie van het onderzoekscomité alsmede verzoek om schadevergoeding
Dictum
|
1) |
Het besluit van de president van de Europese Investeringsbank van 27 juli 2011 wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Europese Investeringsbank wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 35 000 EUR aan CG. |
|
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
4) |
De Europese Investeringsbank zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van CG. |
|
5) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, interveniënt, zal zijn eigen kosten dragen. |
(1) PB C 6 van 7.1.2012, blz. 25.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/47 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 juli 2014 — CG/EIB
(Zaak F-115/11) (1)
((Openbare Dienst - Personeel van de EIB - Aanstelling - Ambt van hoofd van een afdeling - Aanstelling van een andere kandidaat dan verzoekster - Onregelmatigheden in de selectieprocedure - Verplichting tot onpartijdigheid van de leden van het selectiepanel - Laakbare gedragingen van de voorzitter van het selectiepanel ten aanzien van verzoekster - Belangenconflict - Mondelinge uiteenzetting voor alle kandidaten - Voor mondelinge uiteenzetting verstrekte documenten waardoor één van de kandidaten bevoordeeld kan worden - Kandidaat die heeft meegewerkt aan de opstelling van de verstrekte documenten - Schending van het beginsel van gelijke behandeling - Beroep tot nietigverklaring - Verzoek om schadevergoeding))
2014/C 421/65
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: CG (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Thieltgen, advocaat, vervolgens J.-N. Louis en D. de Abreu Caldas, advocaten)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: G. Nuvoli en T. Gilliams, gemachtigden, A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de president van de EIB om niet verzoekster, maar een andere kandidaat aan te stellen in het ambt van hoofd van een eenheid binnen de EIB en verzoek om schadevergoeding
Dictum
|
1) |
Het besluit van de president van de Europese Investeringsbank van 28 juli 2011 tot aanstelling van A in het ambt van hoofd van de afdeling „Risk Policy and Pricing” wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Europese Investeringsbank wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 25 000 EUR aan CG. |
|
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
4) |
De Europese Investeringsbank zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van CG. |
(1) PB C 6 van 7.1.2012, blz. 28.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/48 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 18 september 2014 — Cerafogli/ECB
(Zaak F-26/12) (1)
((Openbare dienst - Personeel van de ECB - Toegang van het personeel van de ECB tot documenten betreffende de arbeidsverhouding - Regels voor verzoeken van het personeel van de ECB - Precontentieuze procedure - Regel van overeenstemming - Exceptie van onwettigheid die voor het eerst in het beroep wordt opgeworpen - Ontvankelijkheid - Recht op een doeltreffende bescherming in rechte - Raadpleging van het personeelscomité voor de vaststelling van regels voor verzoeken van het personeel van de ECB om toegang tot documenten betreffende de arbeidsverhouding))
2014/C 421/66
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Maria Concetta Cerafogli (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: A. Sáinz de Vicuña Barroso, E. Carlini en S. Lambrinoc, gemachtigden, D. Waegenbaur, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de ECB tot afwijzing van het door de verzoekende partij ingediende verzoek om toegang tot documenten en verzoek om schadevergoeding
Dictum
|
1) |
Het besluit van 21 juni 2011 waarbij de adjunct directeur-generaal van het directoraat-generaal „Human Resources, Budget en Organisatie” van de Europese Centrale Bank het op 20 mei 2011 door Cerafogli ingediende verzoek om toegang tot bepaalde documenten gedeeltelijk heeft afgewezen, wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Europese Centrale Bank wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 1 000 EUR aan Cerafogli. |
|
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
4) |
De Europese Centrale Bank zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van Cerafogli. |
(1) PB C 184 van 23.6.2012, blz. 22.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/49 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 6 mei 2014 — Forget/Commissie
(Zaak F-153/12) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaar - Bezoldiging - Gezinstoelagen - Kostwinnerstoelage - Toekenningsvoorwaarde - Geregistreerd partnerschap naar Luxemburgs recht - Geregistreerde partners buiten het huwelijk die toegang tot burgerlijk huwelijk hebben - Ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 1, lid 2, sub c- iv, van bijlage VII bij het Statuut))
2014/C 421/67
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Claude Forget (Steinfort, Luxemburg) (vertegenwoordiger: M. Kerger, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en A. Bisch, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit houdende weigering om de kostwinnerstoelage alsmede om het overlevingspensioen ten behoeve van verzoekers partner toe te kennen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Forget zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie. |
|
3) |
De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen. |
(1) PB C 55 van 23.2.2013, blz. 26.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/49 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 19 juni 2014 — BN/Parlement
(Zaak F-157/12) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep tot nietigverklaring - Ambtenaar van de rang AD 14 die tijdelijk een ambt van adviseur bij een directeur vervult - Bewering van psychisch geweld door directeur-generaal - Langdurig ziekteverlof - Besluit tot aanstelling in een ambt van adviseur in een ander directoraat-generaal - Zorgplicht - Beginsel van behoorlijk bestuur - Dienstbelang - Regel van overeenstemming tussen rang en ambt - Beroep tot schadevergoeding - Schade voortvloeiende uit een gedraging die geen besluit inhoudt))
2014/C 421/68
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: BN (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Tymen, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: O. Caisou-Rousseau en V. Montebello-Demogeot, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot overplaatsing van de verzoekende partij en van het stilzwijgend besluit tot beëindiging, met terugwerkende kracht, van haar functie van adviseur van de directeur van een directoraat van het Europees Parlement alsmede verzoek om vergoeding van de geleden schade
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Het Europees Parlement zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van BN. |
(1) PB C 71 van 9.3.2013, blz. 13.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/50 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 18 september 2014 — Radelet/Europese Commissie
(Zaak F-7/13) (1)
((Openbare dienst - In derde landen tewerkgestelde ambtenaren - Artikelen 5 en 23 van bijlage X bij het Statuut - Terbeschikkingstelling van een woning door de instelling - Aan ambtenaar gegeven toestemming om een woning te huren - Beroep tot schadevergoeding - Immateriële schade - Toewijzing van een onaangename en onbewoonbare woning - Ontbreken van bewijs))
2014/C 421/69
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Luc Radelet (Antananarivo, Madagaskar) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Eggers en C. Ehrbar, gemachtigden)
Voorwerp
Openbare dienst — Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van de klacht tegen het besluit genomen in antwoord op het verzoek van verzoeker, die is tewerkgesteld bij de delegatie van de Commissie te Antananarivo, Madagaskar, om schadeloos te worden gesteld voor de problemen die hij heeft ondervonden bij zijn vestiging in die stad
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Radelet zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie. |
(1) PB C 114 van 20.4.2013, blz. 47.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/50 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 22 mei 2014 — CU/EESC
(Zaak F-42/13) (1)
((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Besluit tot beëindiging van overeenkomst))
2014/C 421/70
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: CU (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Arsène en L. Camarena Januzec, gemachtigden, F.-M. Hislaire en M. Troncoso Ferrer, advocaten, vervolgens M. Pascua Mateo en L. Camarena Januzec, gemachtigden, F.-M. Hislaire en M. Troncoso Ferrer, advocaten)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot beëindiging van verzoeksters arbeidsovereenkomst en verzoek om haar een vergoeding toe te kennen voor de materiële en immateriële schade die zij zou hebben geleden
Dictum
|
1) |
De besluiten van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 oktober 2012 en 31 januari 2013 tot beëindiging van de overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd van CU worden nietig verklaard. |
|
2) |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 25 000 EUR aan CU. |
|
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
4) |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten CU. |
(1) PB C 207 van 20.7.2013, blz. 61.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/51 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 juli 2014 — CW/Parlement
(Zaak F-48/13) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordelingsrapport - Beoordelingen en toelichtingen in het beoordelingsrapport - Kennelijke beoordelingsfouten - Misbruik van bevoegdheid - Geen misbruik))
2014/C 421/71
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: CW (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Dean en S. Alves, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van verzoeksters beoordelingsrapport over 2011
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
CW zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement. |
(1) PB C 207 van 20.7.2013, blz. 63.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/52 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 18 september 2014 — CV/EESC
(Zaak F-54/13) (1)
((Openbare dienst - Beroep tot schadevergoeding - Administratieve onderzoeken - Tuchtprocedure - Psychisch geweld))
2014/C 421/72
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: CV (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)
Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Arsène en L. Camarena Januzec, gemachtigden, F.-M. Hislaire en M. Troncoso Ferrer, advocaten, vervolgens M. Pascua Mateo en L. Camarena Januzec, gemachtigden, F.-M. Hislaire en M. Troncoso Ferrer, advocaten)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het EESC houdende afwijzing van een door verzoeker op basis van artikel 90, lid 1, van het Statuut ingediend verzoek om vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de vermeende verbetenheid of zelfs geweld door de administratie
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
(1) PB C 207 van 20.7.2013, blz. 64.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/52 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 15 oktober 2014 — de Brito Sequeira Carvalho/Commissie
(Zaak F-107/13) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Gepensioneerd ambtenaar - Tuchtprocedure - Tuchtmaatregel - Inhouding op het pensioen - Horen van getuige à charge door de tuchtraad - Niet horen van de betrokken ambtenaar - Niet-eerbiediging van het recht om te worden gehoord))
2014/C 421/73
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: José Antonio de Brito Sequeira Carvalho (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: É. Boigelot en R. Murru, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Ehrbar, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker krachtens artikel 9, lid 2, van bijlage IX bij het Statuut een tuchtmaatregel op te leggen alsmede verzoeken om vergoeding van de immateriële schade die hij zou hebben geleden en terugbetaling van de reeds ingehouden bedragen
Dictum
|
1) |
Het besluit van de Europese Commissie van 14 maart 2013 om bij wijze van tuchtmaatregel voor een duur van twee jaar één derde van het maandelijkse nettobedrag van het pensioen van de Brito Sequeira Carvalho in te houden, wordt nietig verklaard. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Brito Sequeira Carvalho. |
(1) PB C 24 van 25.1.2014, blz. 41.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/53 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 15 oktober 2014 — De Bruin/Parlement
(Zaak F-15/14) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaar op proef - Artikel 34 van het Statuut - Rapport over de proeftijd waarin de ongeschiktheid van de betrokkene wordt vastgesteld - Verlenging van de proeftijd - Ontslag aan het einde van de proeftijd - Gronden voor het ontslag - Prestaties - Snelheid bij de uitvoering van de taken - Kennelijke beoordelingsfouten - Onregelmatigheden in de procedure - Voor het beoordelingscomité geldende termijn om zijn advies uit te brengen))
2014/C 421/74
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Evert Anton De Bruin (Lent, Nederland) (vertegenwoordiger: A. Salerno, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Dean en M. Ecker, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het Parlement om verzoekers arbeidsovereenkomst na de periode van verlenging van zijn proeftijd te beëindigen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Bruin zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement. |
(1) PB C 184 van 16.6.2014, blz. 40.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/54 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 30 september 2014 — DM/BEREC
(Zaak F-35/12) (1)
((Openbare dienst - Arbeidscontractant - Aanstellingsvoorwaarden - Medisch onderzoek bij aanstelling - Artikel 100 RAP - Medisch voorbehoud - Ontslag aan het einde van de proeftijd - Vordering tot nietigverklaring zonder voorwerp geraakt - Verbod om een medisch voorbehoud te maken bij de aanstelling van de betrokkene door een ander agentschap van de Europese Unie - Geen verbod - Afdoening zonder beslissing))
2014/C 421/75
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: DM (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Abreu Caldas, A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal en S. Orlandi, advocaten, vervolgens D. Abreau Caldas, J.-N. Louis en S. Orlandi, advocaten)
Verwerende partij: Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (vertegenwoordigers: M. Chiodi, gemachtigde, D. Waelbroeck, A. Duron, advocaten)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om ten aanzien van verzoeker vanaf zijn indiensttreding een medisch voorbehoud te maken en van het besluit tot afwijzing van verzoekers klacht
Dictum
|
1) |
Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het beroep. |
|
2) |
Het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van DM. |
(1) PB C 138 van 12.5.2012, blz. 37.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/54 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 9 november 2013 — Marcuccio/Commissie
(Zaak F-9/13) (1)
((Openbare dienst - Beroepstermijn - Termijnoverschrijding - Beroep kennelijk niet-ontvankelijk))
2014/C 421/76
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie om het bedrag van de kosten waarin zij door het Gerecht in zaak T-176/04 is verwezen te verrekenen met het hogere bedrag dat verzoeker naar aanleiding van de beschikking in zaak T-241/03 moet betalen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie. |
(1) PB C 215 van 27.7.2013, blz. 20.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/55 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 juli 2014 — Mészáros/Commissie
(Zaak F-22/13) (1)
((Openbare dienst - Vergelijkend onderzoek - Aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/207/11 - Geslaagde van het vergelijkend onderzoek die op de reservelijst is geplaatst - Verificatie door het TABG van de voorwaarden voor deelneming aan een vergelijkend onderzoek van de rang AD 7 - Kortere beroepservaring dan de vereiste minimumduur - Kennelijke beoordelingsfout van de jury - Intrekking van aanstellingsaanbod door het TABG - Gebonden bevoegdheid van het TABG))
2014/C 421/77
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Mátyás Támas Mészáros (Krakau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Pecyna, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Eggers en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van het door ESTAT gedane verzoek om verzoeker aan te werven en tot vaststelling dat hij niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/207/11
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. |
|
2) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van Mészáros. |
(1) PB C 291 van 5.10.2013, blz. 7.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/55 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 20 maart 2014 — Marcuccio/Commissie
(Zaak F-33/13)
((Openbare dienst - Artikel 34, leden 1 en 6, van het Reglement voor de procesvoering - Verzoekschrift per fax ingediend binnen de beroepstermijn - Handgeschreven ondertekening van de advocaat die niet gelijk is aan die op het per post verzonden origineel van het verzoekschrift - Te late instelling van het beroep - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))
2014/C 421/78
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordigers: G. Cipressa en L. Mansullo, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek om betaling van een vergoeding voor de niet-opgenomen verlofdagen toen hij van 4 januari 2002 tot en met 31 mei 2005 met ziekteverlof was
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/56 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 12 februari 2014 — CL/EEA
(Zaak F-71/13) (1)
((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Bijstandsplicht - Artikel 24 van het Statuut - Psychisch geweld door hiërarchieke meerdere - Afwijzing van verzoek om een administratief onderzoek in te stellen - Beroep kennelijk niet-ontvankelijk))
2014/C 421/79
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: CL (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis en D. Abreu Caldas, advocaten)
Verwerende partij: Europees Milieuagentschap (vertegenwoordigers: O. Cornu, gemachtigde, B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek om instelling van een administratief onderzoek teneinde de feiten van geweld vast te stellen of te preciseren
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
CL zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Europees Milieuagentschap. |
(1) PB C 274 van 21.9.2013, blz. 32.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/56 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 13 februari 2014 — Probst/Commissie
(Zaak F-75/13) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaar - Ontheemdingstoelage - Artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut - Verzoek om herziening - Nieuwe en wezenlijke feiten - Beroep kennelijk niet-ontvankelijk))
2014/C 421/80
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Norbert Probst (Genval, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Abreu Caldas, A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal en S. Orlandi, advocaten, vervolgens D. Abreu Caldas, J.-N. Louis en S. Orlandi, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en V. Joris, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet in het genot van de ontheemdingstoelage te stellen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Probst zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie. |
(1) PB C 274 van 21.9.2013, blz. 34.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/57 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 9 september 2014 — Moriarty/Parlement
(Zaak F-98/13) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Bevorderingsronde 2012 - Niet-plaatsing op de lijst van bevorderde ambtenaren - Beroep kennelijk rechtens ongegrond))
2014/C 421/81
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Rainer Moriarty (Colmar-Berg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: A. Salerno en B. Cortese, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: E. Despotopoulou en E. Taneva, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot vaststelling van de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2012 zijn bevorderd, voor zover daarop verzoekers naam niet wordt genoemd onder de niet-geattesteerde ambtenaren van de rang AST 6 die naar de rang AST 7 zijn bevorderd en voor zover deze de naam van een andere ambtenaar bevat
Dictum
|
1) |
Het beroep van Moriarty wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard. |
|
2) |
Moriarty zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement. |
(1) PB C 367 van 14.12.2013, blz. 40.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/57 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 18 september 2014 — Lebedef/Commissie
(Zaak F-118/13) (1)
((Openbare dienst - Procesincidenten - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))
2014/C 421/82
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Giorgio Lebedef (Senningerberg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002 en nietigverklaring van de meritepunten die in het kader van de bevorderingsronde 2003 zijn toegewezen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Lebedef zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie. |
(1) PB C 52 van 22.2.2014, blz. 53.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/58 |
Beroep ingesteld op 25 april 2014 — ZZ/Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA)
(Zaak F-39/14)
2014/C 421/83
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: A. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om verzoekers overeenkomst niet te verlengen en vergoeding van de geleden immateriële schade
Conclusies van de verzoekende partij(en)
|
— |
nietigverklaring van besluit ESMA/2013/ED/23 van 28 juni 2013 betreffende de niet-verlenging van verzoekers overeenkomst; |
|
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding van 20 000 EUR voor de geleden immateriële schade; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/58 |
Beroep ingesteld op 12 juni 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-53/14)
2014/C 421/84
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: V. Simeons, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van de besluiten tot intrekking van de toelage voor een kind ten laste die verzoekster ten behoeve van haar moeder was toegekend en van de dekking door het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese instellingen (GSZV) alsmede nietigverklaring van de besluiten tot terugvordering van de aan verzoekster betaalde bedragen
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van drie besluiten van PMO.1 van 20 augustus 2013 tot intrekking van de besluiten waarbij haar voor de periode van 1 maart 2010 tot en met 28 februari 2013 aanvankelijk de toelage voor het onderhoud van haar moeder was toegekend (besluiten van 11 mei 2010, 5 mei 2011 en 16 januari 2012); |
|
— |
nietigverklaring van het besluit van PMO.3 van 25 september 2013 tot intrekking van de dekking door het GSZV van haar moeder en tot kennisgeving van de terugvordering van de vergoede ziektekosten; |
|
— |
nietigverklaring van het besluit van PMO.1 van 23 oktober 2013 tot terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald krachtens artikel 85 van het Ambtenarenstatuut; |
|
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 12 maart 2014 tot afwijzing van de klacht; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/59 |
Beroep ingesteld op 17 juni 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-55/14)
2014/C 421/85
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi, A. Tymen, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om de overeenkomst van de verzoekende partij, die voor onbepaalde tijd had moeten zijn, niet te verlengen
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van 31 oktober 2013 om haar overeenkomst van arbeidscontractant, die voor onbepaalde tijd had moeten zijn, niet te verlengen; |
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het TAOBG van 6 maart 2014 tot afwijzing van haar klacht van 15 november 2013, voor zover hierin melding wordt gemaakt van aanvullende elementen die niet in het bestreden besluit van 31 oktober 2013 waren opgenomen; |
|
— |
toekenning van een schadevergoeding van 20 000 EUR aan de verzoekende partij; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in alle kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/60 |
Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-57/14)
2014/C 421/86
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: L. Massaux, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om verzoeker na afloop van een tuchtrechtelijk onderzoek een tuchtmaatregel bestaande in een berisping op te leggen en toekenning van een schadevergoeding
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 19 maart 2014 waarvan is kennisgegeven op 20 maart 2014 en, voor zover nodig, van het besluit van het DG Personeelszaken en Veiligheid van 6 september 2013; |
|
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling van een aequo et bono op 5 000 EUR vastgesteld bedrag aan haar; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/60 |
Beroep ingesteld op 30 juni 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-60/14)
2014/C 421/87
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het voorstel voor extra dienstjaren in verband met de overdracht van verzoekers pensioenrechten aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig en niet van toepassing verklaren; |
|
— |
het besluit van 4 november 2013 om de pensioenrechten die verzoeker vóór zijn indiensttreding heeft verworven, in het kader van de overdracht daarvan aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie, te berekenen krachtens de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011, nietig verklaren; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/61 |
Beroep ingesteld op 7 juli 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-61/14)
2014/C 421/88
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: A. Salerno, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om verzoekster in het kader van de bevorderingsronde 2013 niet tot de rang AD13 te bevorderen
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit om verzoekster in het kader van de bevorderingsronde 2013 niet tot de rang AD13 te bevorderen; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in alle kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/61 |
Beroep ingesteld op 11 juli 2014 — ZZ e.a./Commissie
(Zaak F-63/14)
2014/C 421/89
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: ZZ .e.a. (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van de besluiten betreffende de overdracht van verzoekers’ pensioenrechten aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut
Conclusies van de verzoekende partijen
|
— |
artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig en derhalve niet-ontvankelijk verklaren; |
|
— |
nietig verklaren de besluiten om de pensioenrechten die verzoekers vóór hun indiensttreding hebben verworven, in het kader van de overdracht daarvan aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie, te berekenen krachtens de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011; |
|
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/62 |
Beroep ingesteld op 26 augustus 2014 — ZZ e.a./Commissie
(Zaak F-85/14)
2014/C 421/90
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: ZZ e.a. (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Niet-toepasselijkheid van de artikelen 7 van bijlage V en 8 van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en de RAP, en nietigverklaring van de besluiten tot intrekking van de vergoeding van reiskosten van de plaats van tewerkstelling naar de plaats van herkomst en tot intrekking van de termijn wegens afstand
Conclusies van de verzoekende partijen
|
— |
de artikelen 7 van bijlage V en 8 van bijlage VII bij het Statuut onwettig verklaren; |
|
— |
het besluit om verzoekers vanaf 2014 geen termijn wegens afstand noch de betaling van jaarlijkse reiskosten te geven nietig verklaren; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/62 |
Beroep ingesteld op 2 september 2014 — ZZ/Commissie
(Zaak F-89/14)
2014/C 421/91
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om de ontheemdingstoelage toe te kennen en veroordeling tot betaling daarvan, met betaling van rente en vanaf verzoeksters indiensttreding
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het als TABG (PMO) op 11 november 2013 genomen besluit houdende weigering om verzoekster de ontheemdingstoelage toe te kennen, waarvan is kennisgegeven op 19 november 2013; |
|
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van die toelage sinds haar indiensttreding bij de Commissie; |
|
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van rente over het bedrag van al die toelages, tegen de rentevoet die de ECB voor de basisherfinancieringstransacties toepast en vanaf de datum waarop de toelage verschuldigd werd tot aan de volledige betaling daarvan; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/63 |
Beroep ingesteld op 5 september 2014 — ZZ en ZZ/Raad
(Zaak F-91/14)
2014/C 421/92
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: ZZ en ZZ (vertegenwoordigers: D. de Abreu Caldas en M. de Abreu Caldas, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van de besluiten betreffende de overdracht van verzoekers’ pensioenrechten aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut
Conclusies van de verzoekende partijen
|
— |
nietigverklaring van het besluit betreffende de berekening van de pensioenrechten die de eerste verzoeker vóór zijn indiensttreding bij de Raad heeft verworven en van het besluit tot vaststelling van het aantal dienstjaren die de tweede verzoeker definitief heeft verworven krachtens artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut; |
|
— |
verwijzing van de Raad in de kosten van de procedure. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/63 |
Beroep ingesteld op 17 september 2014 — ZZ/ECB
(Zaak F-95/14)
2014/C 421/93
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de directie van de Europese Centrale Bank om verzoeker in het kader van de procedure voor de jaarlijkse herziening van de salarissen en bonussen voor 2014 geen extra salarisverhoging te geven
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van de directie van 25 februari 2014, aan het personeel meegedeeld op 3 maart 2014, om verzoeker voor 2014 geen extra salarisverhoging te geven; |
|
— |
nietigverklaring van het op 1 juli 2014 gedateerde en op 8 juli 2014 ontvangen besluit tot verwerping van het bijzondere beroep; |
|
— |
indien nodig, nietigverklaring van het besluit van het hoofd van de bevoegde afdeling DG-H om verzoeker niet te hebben voorgedragen of in overweging te hebben genomen voor een extra salarisverhoging, welk besluit impliciet is meegedeeld bij het besluit van de directie van 25 februari 2014 en bij het besluit tot verwerping van het bijzondere beroep van 1 juli 2014; |
|
— |
veroordeling tot vergoeding van de materiële schade bestaande in het verlies van een kans om in 2014 een extra salarisverhoging te krijgen, welke schade wordt begroot op 54 635 EUR, dan wel nietigverklaring van de procedure die tot het besluit van 25 februari 2014 heeft geleid en de organisatie door de ECB van een nieuwe procedure voor de toekenning van extra salarisverhogingen voor 2014; |
|
— |
veroordeling van de verwerende partij tot vergoeding van de immateriële schade, welke ex aequo et bono op 5 000 EUR wordt begroot; |
|
— |
verwijzing van de ECB in alle kosten. |
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/64 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 31 maart 2014 — BO/Commissie
(Zaak F-121/11) (1)
2014/C 421/94
Procestaal: Frans
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 25 van 28.1.2012, blz. 72.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/64 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 31 maart 2014 — CK/Commissie
(Zaak F-3/13) (1)
2014/C 421/95
Procestaal: Frans
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 129 van 4.5.2013, blz. 31.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/64 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 30 april 2014 — Lecolier/Commissie
(Zaak F-83/13) (1)
2014/C 421/96
Procestaal: Frans
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 344 van 23.11.2013, blz. 69.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/65 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 mei 2014 — Deweerdt e.a./Rekenkamer
(Zaak F-105/13) (1)
2014/C 421/97
Procestaal: Frans
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 15 van 18.1.2014, blz. 21.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/65 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 30 april 2014 — Lecolier/Commissie
(Zaak F-123/13) (1)
2014/C 421/98
Procestaal: Frans
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 52 van 22.2.2014, blz. 54.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/65 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 mei 2014 — Deweerdt en Lebrun/Rekenkamer
(Zaak F-2/14) (1)
2014/C 421/99
Procestaal: Frans
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 61 van 1.3.2014, blz. 22.
|
24.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 421/65 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 30 april 2014 — Lecolier/Commissie
(Zaak F-18/14)
2014/C 421/100
Procestaal: Frans
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.