|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
57e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2014/C 409/01 |
||
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
2014/C 409/01
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/2 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — Kronos International Inc./Finanzamt Leverkusen
(Zaak C-47/12) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikelen 49 VWEU en 54 VWEU - Vrijheid van vestiging - Artikelen 63 VWEU en 65 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Belastingwetgeving - Vennootschapsbelasting - Nationale regeling ter voorkoming van dubbele belasting over winstuitkeringen - Toepassing van de verrekeningsmethode voor dividenden die worden uitgekeerd door een vennootschap die in dezelfde lidstaat als de ontvangende vennootschap is gevestigd - Toepassing van de vrijstellingsmethode voor dividenden die worden uitgekeerd door een vennootschap die in een andere lidstaat dan de ontvangende vennootschap of in een derde staat is gevestigd - Verschil in behandeling van het verlies van de ontvangende vennootschap))
2014/C 409/02
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Köln
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Kronos International Inc.
Verwerende partij: Finanzamt Leverkusen
Dictum
|
1) |
De verenigbaarheid met het Unierecht van een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een vennootschap die ingezetene van een lidstaat is, de vennootschapsbelasting die in een andere lidstaat of in een derde staat is betaald door dividenduitkerende kapitaalvennootschappen, niet kan verrekenen omdat deze dividenden in eerstbedoelde lidstaat van belasting zijn vrijgesteld wanneer zij worden uitgekeerd voor participaties van ten minste 10 % in het kapitaal van de uitkerende vennootschap, de werkelijke participatie van de ontvangende kapitaalvennootschap in het concrete geval meer dan 90 % bedraagt en de ontvangende vennootschap is opgericht naar het recht van een derde staat, moet worden getoetst aan de artikelen 63 VWEU en 65 VWEU. |
|
2) |
Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen toepassing van de vrijstellingsmethode voor dividenden die worden uitgekeerd door vennootschappen die ingezetene zijn van andere lidstaten of van derde staten, terwijl voor dividenden die worden uitgekeerd door vennootschappen die ingezetene van dezelfde lidstaat zijn als de ontvangende vennootschap, de verrekeningsmethode geldt en, ingeval deze ontvangende vennootschap verlies lijdt, de verrekeningsmethode ertoe leidt dat de door de ingezeten uitkerende vennootschap betaalde belasting geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/3 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 september 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — Essent Belgium NV/Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt
(Gevoegde zaken C-204/12–C-208/12) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Gewestelijke steunregeling die voorziet in de toekenning van verhandelbare groenestroomcertificaten voor in het betrokken gewest gelegen installaties die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen - Verplichting voor de elektriciteitsleveranciers om jaarlijks een bepaald quotum aan certificaten bij de bevoegde instantie in te leveren - Weigering om garanties van oorsprong in aanmerking te nemen die afkomstig zijn uit andere lidstaten van de Europese Unie en uit staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst - Administratieve geldboete in geval van niet-inlevering van certificaten - Richtlijn 2001/77/EG - Artikel 5 - Vrij verkeer van goederen - Artikel 28 EG - Artikelen 11 en 13 EER-Overeenkomst - Richtlijn 2003/54/EG - Artikel 3))
2014/C 409/03
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Essent Belgium NV
Verwerende partij: Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt
in tegenwoordigheid van: Vlaams Gewest, Vlaamse Gemeenschap (C-204/12, C-206/12 en C-208/12)
Dictum
|
1) |
Artikel 5 van richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale steunregeling als aan de orde in de hoofdgedingen, die voorziet in de toekenning door de bevoegde gewestelijke reguleringsinstantie van verhandelbare certificaten voor de op het grondgebied van het betrokken gewest opgewekte stroom uit hernieuwbare energiebronnen en die de elektriciteitsleveranciers, op straffe van een administratieve geldboete, verplicht tot jaarlijkse inlevering bij die reguleringsinstantie van een bepaalde hoeveelheid van deze certificaten die overeenstemt met een bepaald deel van hun totale in dat gewest geleverde elektriciteit en waarbij deze leveranciers niet aan die verplichting kunnen voldoen door garanties van oorsprong te gebruiken die afkomstig zijn uit andere lidstaten van de Europese Unie of uit derde landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst. |
|
2) |
De artikelen 28 EG en 30 EG en de artikelen 11 en 13 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale steunregeling als beschreven in punt 1 van het onderhavige dictum, voor zover:
|
|
3) |
De non-discriminatieregels van respectievelijk artikel 18 VWEU, artikel 4 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale steunregeling als beschreven in punt 1 van het onderhavige dictum. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/4 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2014 — MasterCard, Inc., MasterCard International, Inc., MasterCard Europe SPRL/Europese Commissie, Banco Santander, SA, Royal Bank of Scotland plc, HSBC Bank plc, Bank of Scotland plc, Lloyds TSB Bank plc, MBNA Europe Bank Ltd, British Retail Consortium, EuroCommerce AISBL, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
(Zaak C-382/12 P) (1)
((Hogere voorziening - Incidentele hogere voorzieningen - Ontvankelijkheid - Artikel 81 EG - Open systeem voor betalingen met debetkaarten, kaarten met uitgestelde debitering en kredietkaarten - Multilaterale fall-back-afwikkelingsvergoedingen - Ondernemersvereniging - Maatregel met mededingingsbeperkende gevolgen - Criterium voor rechterlijke toetsing - Begrip „nevenrestrictie” - Objectieve noodzakelijkheid en evenredigheid - Geschikte „contrafeitelijke hypothesen” - Tweeledige systemen - Behandeling van bijlagen bij het verzoekschrift in eerste aanleg))
2014/C 409/04
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: MasterCard, Inc., MasterCard International, Inc., MasterCard Europe SPRL (vertegenwoordigers: E. Barbier de La Serre, V. Brophy en B. Amory, advocaten, en T. Sharpe, QC)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en N. Khan, gemachtigden), Banco Santander SA, Royal Bank of Scotland plc (vertegenwoordigers: D. Liddell, solicitor, en M. Hoskins, barrister), HSBC Bank plc (vertegenwoordiger: R. Thompson, QC), Bank of Scotland plc, Lloyds TSB Bank plc (vertegenwoordigers: K. Fountoukakos-Kyriakakos en S. Wisking, solicitors, en J. Flynn, QC), MBNA Europe Bank Ltd (vertegenwoordiger: A. Davis, solicitor), British Retail Consortium (vertegenwoordigers: R. Marchini, advocate, en A. Robertson, barrister), EuroCommerce AISBL (vertegenwoordiger: J. Stuyck, advocaat), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: M. Holt en C. Murrell, gemachtigden, bijgestaan door J. Turner, QC, en J. Holmes, barrister)
Dictum
|
1) |
De principale hogere voorziening en de incidentele hogere voorzieningen worden afgewezen. |
|
2) |
MasterCard Inc., MasterCard International Inc. en MasterCard Europe SPRL worden verwezen in de kosten die zij zelf hebben gemaakt in het kader van de principale hogere voorziening en de incidentele hogere voorzieningen, alsook in de kosten die de Europese Commissie in het kader van de principale hogere voorziening heeft gemaakt. |
|
3) |
Royal Bank of Scotland plc, Bank of Scotland plc en Lloyds TSB Bank plc worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die de Europese Commissie in het kader van hun respectieve incidentele hogere voorzieningen heeft gemaakt. |
|
4) |
HSBC Bank plc, MBNA Europe Bank Ltd, British Retail Consortium, EuroCommerce AISBL en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen elk hun eigen kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 september 2014 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-525/12) (1)
((Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 2000/60/EG - Kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid - Kostenterugwinning voor waterdiensten - Begrip „waterdiensten”))
2014/C 409/05
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en G. Wilms, gemachtigden)
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: M. Wolff en V. Pasternak Jørgensen, gemachtigden), Hongarije (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér en K. Szíjjártó, gemachtigden), Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde), Republiek Finland (vertegenwoordigers: J. Heliskoski en H. Leppo, gemachtigden), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson en S. Johannesson, gemachtigden) en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Behzadi-Spencer en J. Beeko, gemachtigden, bijgestaan door G. Facenna, barrister)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
|
3) |
Het Koninkrijk Denemarken, Hongarije, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/5 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 september 2014 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-527/12) (1)
([Niet-nakoming - Met de interne markt onverenigbare staatssteun - Verplichting tot terugvordering - Artikel 108, lid 2, VWEU - Verordening (EG) nr. 659/1999 - Artikel 14, lid 3 - Besluit van de Commissie - Door de lidstaten te nemen maatregelen])
2014/C 409/06
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche en F. Erlbacher, gemachtigden)
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en K. Petersen, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
De Bondsrepubliek Duitsland is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 108, lid 2, VWEU, artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] en de artikelen 1 tot en met 3 van besluit 2011/471/EU van de Commissie van 14 december 2010 betreffende steunmaatregel C 38/05 (ex NN 52/04) van Duitsland ten faveure van de Biria-groep, doordat zij niet alle maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om de in dat besluit bedoelde steun terug te vorderen van de begunstigde. |
|
2) |
De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/6 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 11 september 2014 — Gem-Year Industrial Co. Ltd, Jinn-Well Auto-Parts (Zhejiang) Co. Ltd/Raad van de Europese Unie, European Industrial Fasteners Institute AISBL (EIFI)
(Zaak C-602/12 P) (1)
([Hogere voorziening - Dumping - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikel 2, lid 7, sub c, eerste streepje - Verordening (EG) nr. 2026/97 - Verordening (EG) nr. 91/2009 - Invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen uit China - Status van marktgerichte onderneming - Kosten en belangrijkste productiemiddelen die hoofdzakelijk marktvoorwaarden weergeven - Overheidssteun aan de staalsector in het algemeen - Invloed])
2014/C 409/07
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Gem-Year Industrial Co. Ltd, Jinn-Well Auto-Parts (Zhejiang) Co. Ltd (vertegenwoordigers: Y. Melin en V. Akritidis, avocats)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en S. Boelaert, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch, Rechtsanwalt), Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. França en T. Maxian Rusche, gemachtigden), European Industrial Fasteners Institute AISBL (EIFI) (vertegenwoordiger: J. Bourgeois, avocat)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Gem-Year Industrial Co. Ltd en Jinn-Well Auto-Parts (Zhejiang) Co. Ltd worden verwezen in de kosten die de Raad van de Europese Unie en het European Industrial Fasteners Institute AISLB (EIFI) hebben gemaakt in de onderhavige procedure. |
|
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/6 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Ministero dell’Interno/Fastweb SpA
(Zaak C-19/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Richtlijn 89/665/EEG - Artikel 2 quinquies, lid 4 - Uitlegging en geldigheid - Beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten - Onverbindende overeenkomst - Daarvan uitgesloten))
2014/C 409/08
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ministero dell’Interno
Verwerende partij: Fastweb SpA
in tegenwoordigheid van: Telecom Italia SpA
Dictum
|
1) |
Artikel 2 quinquies, lid 4, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling uitsluit dat een overeenkomst die zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie is gegund hoewel dat niet was toegestaan op grond van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, onverbindend wordt verklaard wanneer aan de voorwaarden van deze bepaling is voldaan. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan. |
|
2) |
Bij het onderzoek van de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de geldigheid van artikel 2 quinquies, lid 4, van richtlijn 89/665, zoals gewijzigd door richtlijn 2007/66. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/7 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowakije) — Monika Kušionová/SMART Capital, a.s.
(Zaak C-34/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen - Consumentenkredietovereenkomst - Artikel 1, lid 2 - Beding waarin een dwingende wettelijke bepaling is overgenomen - Werkingssfeer van de richtlijn - Artikelen 3, lid 1, 4, 6, lid 1, en 7, lid 1 - Door een zekerheidsrecht op een onroerend goed gedekte schuldvordering - Mogelijkheid dat zekerheidsrecht te executeren door middel van openbare verkoop - Rechterlijke toetsing))
2014/C 409/09
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Krajský súd v Prešove
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Monika Kušionová
Verwerende partij: SMART Capital, a.s.
Dictum
|
1) |
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een schuldvordering die is gebaseerd op mogelijkerwijs oneerlijke contractuele bedingen kan worden geïnd door middel van buitengerechtelijke executie van een zekerheidsrecht op het onroerend goed van de consument, voor zover die regeling de bescherming van de door die richtlijn aan de consument verleende rechten niet praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan. |
|
2) |
Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat een beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument slechts buiten de werkingssfeer van die richtlijn valt wanneer in dat contractueel beding een dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling inhoudelijk is overgenomen. Het staat aan de verwijzende rechter na te gaan of dat het geval is. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/8 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2014 — Groupement des cartes bancaires (CB)/Europese Commissie, BNP Paribas, BPCE, voorheen Caisse Nationale des Caisses d’Épargne et de Prévoyance (CNCEP), Société générale SA
(Zaak C-67/13 P) (1)
((Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikel 81, lid 1, EG - Betaalkaartensysteem in Frankrijk - Besluit van een ondernemersvereniging - Uitgiftemarkt - Tariefmaatregelen die van toepassing zijn op „nieuwkomers” - Toetredingsbijdrage en mechanismen om de „acquiringfunctie te reguleren” en om „slapende leden te wekken” - Begrip mededingingsbeperkende „strekking” - Onderzoek van de mate van schadelijkheid voor de mededinging))
2014/C 409/10
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Groupement des cartes bancaires (CB) (vertegenwoordigers: F. Pradelles, O. Fauré, C. Ornellas-Chancerelle, advocaten, en J. Ruiz Calzado, abogado)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Beynet, V. Bottka en B. Mongin, gemachtigden), BNP Paribas (vertegenwoordigers: O. de Juvigny, D. Berg en P. Heusse, advocaten), BPCE, voorheen Caisse Nationale des Caisses d’Épargne et de Prévoyance (CNCEP) (vertegenwoordigers: A. Choffel, S. Hautbourg, L. Laidi en R. Eid, advocaten), Société Générale SA (vertegenwoordigers: P. Guibert en P. Patat, advocaten)
Dictum
|
1) |
Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 29 november 2012, CB/Commissie (T-491/07), wordt vernietigd. |
|
2) |
De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie. |
|
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/8 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Philippe Gruslin/Beobank NV, voorheen Citibank Belgium NV
(Zaak C-88/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) - Richtlijn 85/611/EEG - Artikel 45 - Begrip „uitkeringen aan deelnemers” - Afgifte van deelbewijzen op naam aan de deelnemers])
2014/C 409/11
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Hof van Cassatie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Philippe Gruslin
Verwerende partij: Beobank NV, voorheen Citibank Belgium NV
Dictum
De verplichting die is vastgesteld in artikel 45 van richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995, volgens welke een instelling voor collectieve belegging in effecten die haar rechten van deelneming verhandelt op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waar zij zich bevindt, zorg moet dragen voor de uitkeringen aan de deelnemers in de lidstaat van verhandeling, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet mede betrekking heeft op de afgifte aan de deelnemers van certificaten van deelbewijzen die op hun naam zijn ingeschreven in het door de emittent bijgehouden register van houders van deelbewijzen.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/9 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Essent Energie Productie BV/Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(Zaak C-91/13) (1)
((Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol en artikel 13 van besluit nr. 1/80 - Werkingssfeer - Invoering van nieuwe beperkingen met betrekking tot de vrijheid van vestiging, het vrij verrichten van diensten en de toegang tot arbeid - Verbod - Vrij verrichten van diensten - Artikelen 56 VWEU en 57 VWEU - Terbeschikkingstelling van werknemers - Onderdanen van derde landen - Vereiste van een tewerkstellingsvergunning voor de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten))
2014/C 409/12
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Essent Energie Productie BV
Verwerende partij: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Dictum
De artikelen 56 VWEU en 57 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan een tewerkstellingsvergunning is vereist voor de terbeschikkingstelling van werknemers die onderdaan zijn van een derde land door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming aan een in die eerste lidstaat gevestigde inlenende onderneming, die deze werknemers inzet om werkzaamheden te verrichten voor rekening van een andere onderneming, die ook in die lidstaat is gevestigd.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/10 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Gemeente ‘s-Hertogenbosch/Staatssecretaris van Financiën
(Zaak C-92/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Zesde btw-richtlijn - Artikel 5, lid 7, sub a - Belastbare handelingen - Begrip „levering onder bezwarende titel” - Ingebruikneming, door een gemeente, van een onroerend goed dat voor haar rekening is gebouwd op aan haar toebehorende grond - Werkzaamheden als overheid en als btw-plichtige))
2014/C 409/13
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Gemeente ’s-Hertogenbosch
Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën
Dictum
Artikel 5, lid 7, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is in een situatie als die in het hoofdgeding, waarin een gemeente een gebouw in gebruik neemt dat zij op aan haar toebehorende grond heeft laten bouwen en dat zij voor 94 % van de oppervlakte zal gaan gebruiken voor haar activiteiten als overheid en voor 6 % van die oppervlakte voor haar activiteiten als belastingplichtige, waarvan 1 % voor vrijgestelde verrichtingen die geen recht op aftrek van belasting over de toegevoegde waarde geven. Het latere gebruik van het gebouw voor de activiteiten van de gemeente kan echter slechts recht geven op aftrek van voorbelasting die is voldaan ten behoeve van de bestemming als in die bepaling bedoeld, voor dat deel dat overeenstemt met het gebruik voor doeleinden van belastbare handelingen, zulks krachtens artikel 17, lid 5, van de Zesde richtlijn.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/10 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — A/B e.a.
(Zaak C-112/13) (1)
((Artikel 267 VWEU - Nationale grondwet - Verplichte incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing - Toetsing van een nationale wet aan zowel het recht van de Unie als de nationale grondwet - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Geen bekende woon- of verblijfplaats van de verweerder op het grondgebied van een lidstaat - Aanwijzing van de bevoegde rechter in geval van verschijning van de verweerder - Procesvertegenwoordiger bij afwezigheid))
2014/C 409/14
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: A
Verwerende partijen: B, C, D, E, F, G, H
Dictum
|
1) |
Het Unierecht, en in het bijzonder artikel 267 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan de gewone rechter in hoger beroep of laatste aanleg tijdens de procedure het grondwettelijk hof om vernietiging van een nationale wet moet verzoeken wanneer hij van oordeel is dat deze in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in plaats van deze alleen maar buiten toepassing te laten in het concrete geval, voor zover die gewone rechter door de voorrang van die procedure, zowel vóór de indiening van een dergelijk verzoek bij de nationale rechter die met de grondwettigheidstoetsing van de wetten is belast als, in voorkomend geval, na de beslissing van die rechter op dat verzoek, wordt belet zijn bevoegdheid uit te oefenen om het Hof prejudiciële vragen voor te leggen of zijn verplichting in die zin na te komen. Daarentegen moet het Unierecht, en in het bijzonder artikel 267 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een dergelijke nationale regeling voor zover de gewone rechter vrij blijft:
|
|
2) |
Artikel 24 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gelezen tegen de achtergrond van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat de verschijning van een procesvertegenwoordiger bij afwezigheid die door een nationale rechter overeenkomstig het nationale recht is aangesteld voor een verweerder aan wie het gedinginleidende verzoekschrift niet is betekend omdat zijn verblijfplaats niet bekend was, niet geldt als verschijning van die verweerder in de zin van artikel 24 van die verordening op grond waarvan die rechter internationaal bevoegd is. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/11 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Technische Universität Darmstadt/Eugene Ulmer KG
(Zaak C-117/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2001/29/EG - Auteursrecht en naburige rechten - Beperkingen en restricties - Artikel 5, lid 3, sub n - Gebruik voor onderzoek of privéstudie van werken en ander materiaal - Via speciale terminals voor individuele leden van het publiek beschikbaar gesteld boek in een voor het publiek toegankelijke bibliotheek - Begrip „niet te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen” werk - Recht van een bibliotheek om een werk dat deel uitmaakt van haar verzameling te digitaliseren teneinde het via speciale terminals beschikbaar te stellen voor gebruikers - Beschikbaarstelling van het werk via speciale terminals waarmee het kan worden afgedrukt op papier of op een USB-stick kan worden opgeslagen))
2014/C 409/15
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Technische Universität Darmstadt
Verwerende partij: Eugene Ulmer KG
Dictum
|
1) |
Het begrip „te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen” in artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden opgevat dat het impliceert dat de rechthebbende en een in die bepaling bedoelde instelling, zoals een voor het publiek toegankelijke bibliotheek, voor het betrokken werk een licentie- of gebruiksovereenkomst moeten hebben gesloten, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waaronder deze instelling het werk mag gebruiken. |
|
2) |
Artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 2, sub c, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een lidstaat aan de in die bepalingen bedoelde voor het publiek toegankelijke bibliotheken het recht verleent om de van hun verzamelingen deel uitmakende werken te digitaliseren, indien die reproductiehandeling noodzakelijk is om die werken via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen beschikbaar te stellen voor de gebruikers. |
|
3) |
Artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het niet geldt voor handelingen zoals het afdrukken van werken op papier of de opslag ervan op een USB-stick, die door de gebruikers worden verricht via speciale terminals die zijn geïnstalleerd in de in die bepaling bedoelde voor het publiek toegankelijke bibliotheken. Dergelijke handelingen kunnen echter in voorkomend geval toegestaan zijn op grond van de wetgeving waarmee in het nationale recht uitvoering wordt gegeven aan de beperkingen of restricties waarin is voorzien bij artikel 5, lid 2, sub a of b, van die richtlijn, voor zover in elk concreet geval is voldaan aan de in die bepalingen gestelde voorwaarden. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/12 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Holger Forstmann Transporte GmbH & Co. KG/Hauptzollamt Münster
(Zaak C-152/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Richtlijn 2003/96/EG - Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit - Uitzonderingen - Energieproducten die zich in de normale reservoirs van bedrijfsmotorvoertuigen bevinden en bestemd zijn om als motorbrandstof ervoor te worden gebruikt - Begrip „normale reservoirs” in de zin van artikel 24, lid 2, van deze richtlijn - Door carrosseriebouwers of dealers van de fabrikant gemonteerde reservoirs))
2014/C 409/16
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Holger Forstmann Transporte GmbH & Co. KG
Verwerende partij: Hauptzollamt Münster
Dictum
Het begrip „normale reservoirs” in artikel 24, lid 2, eerste streepje, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit moet aldus worden uitgelegd dat reservoirs die blijvend in of aan bedrijfsmotorvoertuigen zijn aangebracht en bestemd zijn om deze voertuigen rechtstreeks van brandstof te voorzien, ook dan daaronder vallen wanneer zij door iemand anders dan de fabrikant zijn aangebracht, voor zover die reservoirs het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maken, zowel voor de voortbeweging van die voertuigen als, in voorkomend geval, de werking van koelsystemen en andere systemen tijdens het vervoer.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/13 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — procedure ingeleid door K Oy
(Zaak C-219/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 98, lid 2 - Bijlage III, punt 6 - Toepassing van een verlaagd btw-tarief enkel voor gedrukte boeken op papier - Toepassing van het normale btw-tarief voor boeken op een andere fysieke drager dan papier - Fiscale neutraliteit))
2014/C 409/17
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein hallinto-oikeus
Partij in het hoofdgeding
K Oy
Dictum
Artikel 98, lid 2, eerste alinea, van en bijlage III, punt 6, bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/47/EG van de Raad van 5 mei 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke op papier gedrukte boeken aan een verlaagd tarief van belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen en voor boeken op een andere fysieke drager, zoals een cd, cd-rom of USB-stick, het normale tarief van belasting over de toegevoegde waarde geldt, mits het aan het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde inherente beginsel van fiscale neutraliteit wordt geëerbiedigd, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/13 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Iraklis Haralambidis/Calogero Casilli
(Zaak C-270/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van werknemers - Artikel 45, leden 1 en 4, VWEU - Begrip werknemer - Betrekkingen bij de overheid - Functie van voorzitter van een havenautoriteit - Deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag - Nationaliteitsvereiste))
2014/C 409/18
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Iraklis Haralambidis
Verwerende partij: Calogero Casilli
in tegenwoordigheid van: Autorità Portuale di Brindisi, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Regione Puglia, Provincia di Brindisi, Comune di Brindisi, Camera di Commercio Industria Artigianato ed Agricoltura di Brindisi
Dictum
In omstandigheden als die van het hoofdgeding moet artikel 45, lid 4, VWEU in die zin worden uitgelegd dat het een lidstaat niet toestaat de uitoefening van de functie van voorzitter van een havenautoriteit voor te behouden aan zijn staatsburgers.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/14 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2014 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-277/13) (1)
((Niet-nakoming - Richtlijn 96/67/EG - Artikel 11 - Luchtvervoer - Grondafhandelingsdiensten - Selectie van de dienstverleners))
2014/C 409/19
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en F. W. Bulst, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, T. Falcão en V. Moura Ramos, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
Door niet de maatregelen te nemen die nodig waren voor het organiseren van een selectieprocedure voor dienstverleners waaraan toestemming wordt verleend om op de luchthavens van Lissabon, Porto en Faro grondafhandelingsdiensten binnen de categorieën bagageafhandeling, platformafhandeling en vracht- en postafhandeling te verrichten overeenkomstig artikel 11 van richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB L 272, blz. 36), is de Portugese Republiek de krachtens dat artikel op haar rustende verplichtingen niet nagekomen. |
|
2) |
De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/14 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Eparchiako Dikastirio Lefkosias — Cyprus) — Sotiris Papasavvas/O Fileleftheros Dimosia Etaireia Ltd e.a.
(Zaak C-291/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2000/31/EG - Werkingssfeer - Geding wegens smaad))
2014/C 409/20
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Eparchiako Dikastirio Lefkosias
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Sotiris Papasavvas
Verwerende partijen: O Fileleftheros Dimosia Etaireia Ltd, Takis Kounnafi, Giorgos Sertis
Dictum
|
1) |
Artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „diensten van de informatiemaatschappij”, in de zin van die bepaling, online-informatiediensten omvat waarbij de dienstverlener niet wordt vergoed door de afnemer van de dienst, maar door inkomsten die hij haalt uit op een website gepubliceerde reclame. |
|
2) |
In een zaak als het hoofdgeding staat richtlijn 2000/31 niet in de weg aan de toepassing van een regeling voor de civiele aansprakelijkheid voor smaad. |
|
3) |
De in de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 vermelde beperkingen van de civiele aansprakelijkheid beogen niet het geval van een persbedrijf dat beschikt over een internetsite waarop de elektronische versie van een krant wordt gepubliceerd en waarbij dit persbedrijf wordt vergoed door inkomsten die het haalt uit door de op die website gepubliceerde reclame, daar het weet welke informatie is gepubliceerd en het daarover controle heeft, ongeacht of de toegang tot deze website betalend dan wel gratis is. |
|
4) |
De in de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 vermelde beperkingen van de civiele aansprakelijkheid kunnen van toepassing zijn op gedingen tussen particulieren over de civiele aansprakelijkheid voor smaad indien is voldaan aan de in die artikelen vermelde voorwaarden. |
|
5) |
Een verlener van diensten aan de informatiemaatschappij kan zich niet op grond van de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 verzetten tegen de instelling tegen hem van een rechtsvordering inzake civiele aansprakelijkheid en bijgevolg tegen de vaststelling van voorlopige maatregelen door een nationale rechter. De beperkingen van de aansprakelijkheid waarin deze bepalingen voorzien, kunnen door de dienstverlener worden ingeroepen overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht die de uitvoering ervan verzekeren of, bij ontstentenis daarvan, overeenkomstig de richtlijnconforme uitlegging van dat nationale recht. Richtlijn 2000/31 kan echter, in het kader van een geding als het hoofdgeding, uit zichzelf geen verplichtingen aan een particulier opleggen en dus niet als zodanig tegen hem worden ingeroepen. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/15 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Österreichischer Gewerkschaftsbund/Wirtschaftskammer Österreich — Fachverband Autobus-, Luftfahrt- und Schifffahrtsunternehmungen
(Zaak C-328/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2001/23/EG - Behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen - Verplichting voor de verkrijger om de in een collectieve overeenkomst vastgelegde arbeidsvoorwaarden te handhaven tot de inwerkingtreding van een andere collectieve overeenkomst - Begrip collectieve overeenkomst - Nationale wettelijke regeling volgens welke een beëindigde collectieve overeenkomst nawerkt tot de inwerkingtreding van een andere overeenkomst))
2014/C 409/21
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Österreichischer Gewerkschaftsbund
Verwerende partij: Wirtschaftskammer Österreich — Fachverband Autobus-, Luftfahrt- und Schifffahrtsunternehmungen
Dictum
Artikel 3, lid 3, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen moet aldus worden uitgelegd dat arbeidsvoorwaarden die bij collectieve overeenkomst zijn vastgesteld en naar het recht van een lidstaat, ondanks de beëindiging van die overeenkomst, nawerken ten aanzien van de arbeidsbetrekkingen die direct vóór de beëindiging ervan daaronder vielen, totdat voor deze arbeidsbetrekkingen een nieuwe collectieve overeenkomst in werking treedt of met de betrokken werknemers een nieuwe individuele overeenkomst wordt gesloten, „in een collectieve overeenkomst vastgelegde arbeidsvoorwaarden” in de zin van die bepaling zijn.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/16 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechië) — Ministerstvo práce a sociálních věcí/B.
(Zaak C-394/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EG) nr. 883/2004 - Toepasselijke nationale wettelijke regeling - Bepaling van de bevoegde lidstaat voor de toekenning van gezinsbijslag - Omstandigheid dat een migrerende werknemer en zijn familie in een lidstaat wonen waar hun centrum van belangen is gelegen en waar gezinsbijslag is uitgekeerd - Aanvraag van gezinsbijslag in de lidstaat van herkomst na uitputting van het recht op bijslag in de lidstaat van de woonplaats - Nationale wettelijke regeling van de lidstaat van herkomst die dergelijke bijslag toekent aan eenieder die in deze lidstaat een geregistreerde woonplaats heeft])
2014/C 409/22
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Nejvyšší správní soud
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ministerstvo práce a sociálních věcí
Verwerende partij: B.
Dictum
|
1) |
Verordening nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008, en met name artikel 13 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een lidstaat als bevoegd wordt beschouwd om gezinsbijslag aan een persoon toe te kennen op basis van het enkele feit dat deze persoon een geregistreerde verblijfplaats op het grondgebied van deze lidstaat heeft, zonder dat hij en zijn gezinsleden werken of gewoonlijk verblijven in deze lidstaat. Artikel 13 van deze verordening moet aldus worden uitgelegd dat het zich tevens verzet tegen het feit dat een lidstaat die niet bevoegd is ten aanzien van een bepaalde persoon, deze persoon toch gezinsbijslag toekent, tenzij er tussen de betrokken situatie en het grondgebied van deze eerste lidstaat een duidelijke en bijzonder nauwe band bestaat. |
|
2) |
Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, en met name artikel 11 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een lidstaat als bevoegd wordt beschouwd gezinsbijslag aan een persoon toe te kennen op basis van het enkele feit dat deze persoon een geregistreerde woonplaats op het grondgebied van deze lidstaat heeft, zonder dat hij en zijn gezinsleden werken of gewoonlijk verblijven in deze lidstaat. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/17 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — UAB Vilniaus energija/Lietuvos metrologijos inspekcijos Vilniaus apskrities skyrius
(Zaak C-423/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van goederen - Maatregelen van gelijke werking - Richtlijn 2004/22/EG - Metrologische verificaties van meetinstallaties - Warmwatermeter die aan alle voorschriften van die richtlijn voldoet en op een apparaat voor gegevensoverdracht op afstand (telemetrie) is aangesloten - Verbod om deze meter te gebruiken zonder voorafgaande metrologische verificatie van de installatie])
2014/C 409/23
Procestaal: Litouws
Verwijzende rechter
Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: UAB Vilniaus energija
Verwerende partij: Lietuvos metrologijos inspekcijos Vilniaus apskrities skyrius
Dictum
Artikel 34 VWEU en richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling en praktijk volgens welke een warmwatermeter die voldoet aan alle voorschriften van deze richtlijn en is aangesloten op een apparaat voor gegevensoverdracht op afstand (telemetrie), moet worden aangemerkt als een meetinstallatie en bijgevolg niet overeenkomstig zijn gebruiksdoel kan worden gebruikt zolang geen metrologische verificatie van die meter en dat apparaat samen, als meetinstallatie, is verricht.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/17 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 11 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Antwerpen — België) — Ronny Verest, Gaby Gerards/Belgische Staat
(Zaak C-489/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Inkomstenbelasting - Wetgeving ter voorkoming van dubbele belasting - Belasting van in een andere lidstaat dan de woonstaat verkregen onroerende inkomsten - Vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud in de woonstaat - Verschil in behandeling tussen in de woonstaat en in een andere lidstaat gelegen onroerende goederen))
2014/C 409/24
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hof van Beroep te Antwerpen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Ronny Verest, Gaby Gerards
Verwerende partij: Belgische Staat
Dictum
Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding, voor zover zou blijken dat bij de toepassing van een in een dubbelbelastingverdrag vervat progressievoorbehoud een hoger tarief in de inkomstenbelasting van toepassing kan zijn enkel doordat de methode voor vaststelling van de inkomsten van een onroerend goed ertoe leidt dat de inkomsten van in een andere lidstaat gelegen niet-verhuurd onroerend goed worden bepaald op een hoger bedrag dan de inkomsten van een in eerstbedoelde lidstaat gelegen dergelijk goed. Het is de taak van de verwijzende rechter om na te gaan of dat wel degelijk het gevolg is van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/18 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — Mohamed Ali Ben Alaya/Bundesrepublik Deutschland
(Zaak C-491/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Richtlijn 2004/114/EG - Artikelen 6, 7 en 12 - Voorwaarden voor toelating van derdelanders met het oog op studie - Weigering om een persoon toe te laten die voldoet de aan in die richtlijn gestelde voorwaarden - Beoordelingsmarge van de bevoegde autoriteiten))
2014/C 409/25
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgericht Berlin
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Mohamed Ali Ben Alaya
Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland
Dictum
Artikel 12 van richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk, moet in die zin worden uitgelegd dat de betrokken lidstaat gehouden is een derdelander die voor studiedoeleinden meer dan drie maanden op het grondgebied ervan wenst te verblijven, op zijn grondgebied toe te laten, wanneer deze derdelander voldoet aan de in de artikelen 6 en 7 van deze richtlijn uitputtend geregelde toelatingsvoorwaarden en deze lidstaat zich jegens hem niet beroept op een van de in die richtlijn expliciet genoemde redenen, die de weigering van een verblijfstitel rechtvaardigen.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/19 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 4 september 2014 — Cooperativa tra i Lavoratori della Piccola Pesca di Pellestrina Soc. coop. arl e.a. (C-94/13 P), Alfier Costruzioni Srl e.a. (C-95/13 P), Cooperativa Mare Azzurro Socialpesca Soc. coop. arl, voorheen Cooperativa Mare Azzurro Soc. coop. arl, Cooperativa vongolari Sottomarina Lido Soc. coop. arl (C-136/13 P), Axitea SpA, voorheen La Vigile San Marco SpA (C-174/13 P), Vetrai 28 Srl, voorheen Barovier & Toso vetrerie artistiche riunite Srl e.a. (C-180/13 P), Confindustria Venezia, voorheen Unione degli industriali della provincia di Venezia (Unindustria) e.a. (C-191/13 P), Manutencoop Società Cooperativa, voorheen Manutencoop Soc. coop. arl en Astrocoop Universale Pulizie, Manutenzioni e Trasporti Soc. coop. arl (C-246/13 P)/Cooperativa Pescatori di San Pietro in Volta Soc. coop. Arl e.a., Italiaanse Republiek, Europese Commissie
(Gevoegde zaken C-94/13 P, C-95/13 P, C-136/13 P, C-174/13 P, C-180/13 P, C-191/13 P en C-246/13 P) (1)
((Hogere voorziening - Staatssteun - Steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof))
2014/C 409/26
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirantes: Cooperativa tra i Lavoratori della Piccola Pesca di Pellestrina Soc. coop. arl, Cooperativa Coopesca — Organizzazione tra Produttori e Lavoratori della Pesca — Chioggia Soc. coop. arl, Cooperativa San Marco fra Lavoratori della Piccola Pesca — Burano Soc. coop. arl (C-94/13 P), Alfier Costruzioni Srl, Azin Asfalti Srl, Barbato Srl, Group Srl, voorheen Impresa Costruzioni Civili e Montaggi Srl (ICCEM), Rossi Renzo Costruzioni Srl, Vettore Costruzioni Srl (C-95/13 P), Cooperativa Mare Azzurro Socialpesca Soc. coop. arl, voorheen Cooperativa Mare Azzurro Soc. coop. arl, Cooperativa vongolari Sottomarina Lido Soc. coop. arl (C-136/13 P), Axitea SpA, voorheen La Vigile San Marco SpA (C-174/13 P), Vetrai 28 Srl, voorheen Barovier & Toso vetrerie artistiche riunite Srl, Carlo Moretti Srl, Ferro & Lazzarini Srl, Fornace Mian Srl, voorheen Formia International Srl, Amelio Cenedese, voorheen Gino Cenedese & Figlio, La Murrina SpA, Nason & Moretti Srl, in liquidatie, Venini SpA, De Majo Illuminazione Srl, voorheen Vetreria De Majo Srl (C-180/13 P), Confindustria Venezia, voorheen Unione degli industriali della provincia di Venezia (Unindustria), Comitato „Venezia vuole vivere”, Fiorital Srl, Ellemme Sas, voorheen Jesurum di M. e A. Levi Morenos Sas, Grafiche Veneziane Soc. coop. arl, voorheen Grafiche Veneziane Srl, Cantiere navale De Poli SpA, Capgemini BST SpA, voorheen Aive Srl, Tessuti Artistici Fortuny SpA, Rubelli SpA, voorheen Lorenzo Rubelli SpA, Tecnomare SpA (C-191/13 P), Manutencoop Società Cooperativa, voorheen Manutencoop Soc. coop. arl en Astrocoop Universale Pulizie, Manutenzioni e Trasporti Soc. coop. arl (C-246/13 P) (vertegenwoordigers: A. Vianello, A. Bortoluzzi en A. Veronese, avvocati)
Andere partijen in de procedure: Cooperativa Pescatori di San Pietro in Volta Soc. coop. arl, Murazzo — Piccola Soc. coop. arl, RAM — Società Cooperativa fra Lavoratori della Pesca, Raccoglitori ed Allevatori di Molluschi, Confcooperative — Unione Provinciale di Venezia, Sacaim SpA, Camata Costruzioni Sas, Dal Carlo Mario & C. Srl, ACEA — Associazione dei Costruttori Edili ed Affini di Venezia e Provincia, Ghezzo Giovanni & C. Snc di Ghezzo Maurizio & C., Alfredo Barbini Srl, Aureliano Toso Srl, AVMazzega Srl, Effetre SpA, Mazzuccato International Srl, Tfz Internazionale Srl, V. Nason & C. Srl, Vetreria LAG Srl, Siram SpA, Bortoli Ettore Srl, Arsenale Venezia SpA, Albergo Quattro Fontane Snc, Hotel Gabrielli Srl, voorheen Hotel Gabrielli Sandwirth SpA, GE.AL.VE. Srl, Metropolitan SpA, voorheen Metropolitan Srl, Hotel Concordia Srl, voorheen Hotel Concordia Snc, Società per l’industria alberghiera (SPLIA), Principessa Srl, in liquidatie, Albergo ristorante „All’Angelo” Snc, Albergo Saturnia Internazionale SpA, Savoia e Jolanda Srl, Hotels Biasutti Srl, voorheen Hotels Biasutti Snc, Ge.A.P. Srl, Rialto Inn Srl, Bonvecchiati Srl, Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, G. Conte en D. Grespan, gemachtigden), Italiaanse Republiek
Dictum
|
1) |
De hogere voorzieningen worden afgewezen. |
|
2) |
Cooperativa tra i Lavoratori della Piccola Pesca di Pellestrina Soc. coop. arl, Cooperativa Coopesca — Organizzazione tra Produttori e Lavoratori della Pesca — Chioggia Soc. coop. arl, Cooperativa San Marco fra Lavoratori della Piccola Pesca — Burano Soc. coop. arl, Alfier Costruzioni Srl, Azin Asfalti Srl, Barbato Srl, Group Srl, Rossi Renzo Costruzioni Srl, Vettore Costruzioni Srl, Cooperativa Mare Azzurro Socialpesca Soc. coop. arl, Cooperativa vongolari Sottomarina Lido Soc. coop. arl, Axitea SpA, Vetrai 28 Srl, Carlo Moretti Srl, Ferro & Lazzarini Srl, Fornace Mian Srl, Amelio Cenedese, La Murrina SpA, Nason & Moretti Srl, Venini SpA, De Majo Illuminazione Srl, Confindustria Venezia, Comitato „Venezia vuole vivere”, Fiorital Srl, Ellemme Sas, Grafiche Veneziane Soc. coop. arl, Cantiere navale De Poli SpA, Capgemini BST SpA, Tessuti Artistici Fortuny SpA, Rubelli SpA, Tecnomare SpA en Manutencoop Società Cooperativa worden verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/20 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 4 september 2014 — Ghezzo Giovanni & C. Snc di Ghezzo Maurizio & C./Cooperativa Mare Azzurro Socialpesca Soc. coop. arl, voorheen Cooperativa Mare Azzurro Soc. coop. rl, Cooperativa vongolari Sottomarina Lido Soc. coop. rl, Europese Commissie
(Zaak C-145/13 P) (1)
((Hogere voorziening - Staatssteun - Steun ten behoeve van op het grondgebied van Venetië en Choggia gevestigde ondernemingen - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof))
2014/C 409/27
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Ghezzo Giovanni & C. Snc di Ghezzo Maurizio & C. (vertegenwoordigers: R. Volpe en C. Montagner, avvocatesse)
Andere partijen in de procedure: Cooperativa Mare Azzurro Socialpesca Soc. coop. arl, voorheen Cooperativa Mare Azzurro Soc. coop. rl, Cooperativa vongolari Sottomarina Lido Soc. coop. rl, Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, G. Conte en D. Grespan, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Ghezzo Giovanni & C. Snc di Ghezzo Maurizio & C. wordt verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/21 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 4 september 2014 — Albergo Quattro Fontane Snc (C-227/13 P), Hotel Gabrielli Srl voorheen Hotel Gabrielli Sandwirth SpA (C-228/13 P), GE.AL.VE. Srl (C-229/13 P), Metropolitan SpA, voorheen Metropolitan Srl (C-230/13 P), Hotel Concordia Srl, voorheen Hotel Concordia Snc (C-231/13 P), Società per l’industria alberghiera (SPLIA), (C-232/13 P), Principessa Srl, in liquidatie (C-233/13 P), Albergo Saturnia Internazionale SpA (C-234/13 P), Savoia e Jolanda Srl (C-235/13 P), Biasutti Hotels Srl, voorheen Hotels Biasutti Snc (C-236/13 P), Ge.A.P. Srl (C-237/13 P), Rialto Inn Srl (C-238/13 P), Bonvecchiati Srl (C-239/13 P)/Comitato „Venezia vuole vivere”, Manutencoop Società Cooperativa, voorheen Manutencoop Soc. coop. arl en Astrocoop Universale Pulizie, Manutenzioni e Trasporti Soc. coop. arl, Albergo ristorante „All’Angelo” Snc, Europese Commissie
(Gevoegde zaken C-227/13 P–C-239/13 P) (1)
((Hogere voorziening - Staatssteun - Steunmaatregelen ten behoeve van ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia - Artikel 181 van het reglement voor de procesvoering van het Hof))
2014/C 409/28
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirantes: Albergo Quattro Fontane (C-227/13 P), Hotel Gabrielli Srl, voorheen Hotel Gabrielli Sandwirth SpA (C-228/13 P), GE.AL.VE. Srl (C-229/13 P), Metropolitan SpA, voorheen Metropolitan Srl (C-230/13 P), Hotel Concordia Srl, voorheen Hotel Concordia Snc (C-231/13 P), Società per l’industria alberghiera (SPLIA) (C-232/13 P), Principessa Srl, in liquidatie (C-233/13 P), Albergo Saturnia Internazionale SpA (C-234/13 P), Savoia e Jolanda Srl (C-235/13 P), Biasutti Hotels Srl, voorheen Hotels Biasutti Snc (C-236/13 P), Ge.A.P. Srl (C-237/13 P), Rialto Inn Srl, (C-238/13 P), Bonvecchiati Srl (C-239/13 P) (vertegenwoordigers: A. Bianchini en F. Busetto, avvocati)
Andere partijen in de procedure: Comitato „Venezia vuole vivere”, Manutencoop Società Cooperativa, voorheen Manutencoop Soc. coop. arl en Astrocoop Universale Pulizie, Manutenzioni e Trasporti Soc. coop. arl, Albergo ristorante „All’Angelo” Snc, Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, G. Conte en D. Grespan, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
De hogere voorzieningen worden afgewezen. |
|
2) |
Albergo Quattro Fontane Snc, Hotel Gabrielli Srl, GE.AL.VE. Srl, Metropolitan SpA, Hotel Concordia Srl, Società per l’industria alberghiera (SPLIA), Principessa Srl, Albergo Saturnia Internazionale SpA, Savoia e Jolanda Srl, Biasutti Hotels Srl, Ge.A.P. Srl, Rialto Inn Srl en Bonvecchiati Srl worden verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/21 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 4 september 2014 — Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Bilbaína de Alquitranes, SA/Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)
(Zaak C-288/13 P) (1)
([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH-verordening) - Artikel 59 en bijlage XIII - Identificatie van antraceenolie als zeer zorgwekkende stof die moet worden onderworpen aan de vergunningsprocedure - Gelijke behandeling])
2014/C 409/29
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Bilbaína de Alquitranes, SA (vertegenwoordiger: K. Van Maldegem, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en T. Zbihlej, gemachtigden, J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza a.s., Industrial Química del Nalón SA en Bilbaína de Alquitranes SA worden verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/22 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 4 september 2014 — Cindu Chemicals BV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd/Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), Europese Commissie
(Zaak C-289/13 P) (1)
([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH-verordening) - Artikel 59 en bijlage XIII - Identificatie van antraceenolie met een laag antraceengehalte als zeer zorgwekkende stof die moet worden onderworpen aan de vergunningsprocedure - Gelijke behandeling])
2014/C 409/30
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Cindu Chemicals BV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd (vertegenwoordiger: K. Van Maldegem, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en T. Zbihlej, gemachtigden, J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten), Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en P. Oliver, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Cindu Chemicals BV, Deza a.s., Koppers Denmark A/S en Koppers UK Ltd worden verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/22 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 4 september 2014 — Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd/Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)
(Zaak C-290/13 P) (1)
([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH-verordening) - Artikel 59 en bijlage XIII - Identificatie van antraceenolie (antraceenpasta) als zeer zorgwekkende stof die moet worden onderworpen aan de vergunningsprocedure - Gelijke behandeling])
2014/C 409/31
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd (vertegenwoordiger: K. Van Maldegem, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en T. Zbihlej, gemachtigden, J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza a.s., Koppers Denmark A/S en Koppers UK Ltd worden verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/23 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 10 juli 2014 — Associação de Empresas de Construção e Obras Públicas e Serviços (Aecops)/Europese Commissie
(Gevoegde zaken C-379/13 P–C-381/13 P) (1)
([Hogere voorziening - Besluit 83/673/EEG - Verordening (EEG) nr. 2950/83 - Europees Sociaal Fonds - Opleidingsprojecten - Vermindering van aanvankelijk toegekende financiële bijstand - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen])
2014/C 409/32
Procestaal: Portugees
Partijen
Rekwirante: Associação de Empresas de Construção e Obras Públicas e Serviços (Aecops) (vertegenwoordigers: L. Pinto Monteiro en N. Morais Sarmento, advogados)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
De hogere voorzieningen worden afgewezen. |
|
2) |
De Associação de Empresas de Construção e Obras Públicas e Serviços (Aecops) wordt verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/23 |
Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 17 juli 2014 — Erich Kastenholz/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Qwatchme A/S
(Zaak C-435/13) (1)
([Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 6/2002 - Gemeenschapsmodellen - De artikelen 4 tot en met 6, 25, lid 1, sub b en f, en 52 - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat wijzerplaten weergeeft - Ouder gemeenschapsmodel - Vordering tot nietigverklaring])
2014/C 409/33
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Erich Kastenholz (vertegenwoordiger: L. Acker, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde), Qwatchme A/S (vertegenwoordiger: M. Zöbisch, advocaat)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Erich Kastenholz wordt verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/24 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 17 juli 2014 — Cytochroma Development, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-490/13) (1)
((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Artikel 169, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering - Hogere voorziening niet gericht tegen het dictum van het bestreden arrest - Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk))
2014/C 409/34
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Cytochroma Development, Inc. (vertegenwoordigers: S. Malynicz, Barrister, A. Smith, Solicitor)
Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Cytochroma Development Inc. wordt verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/24 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 17 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Levent Redzheb Yumer/Direktor na Teritoriyalna direktsia na Natsionalna agentsia za prihodite — Varna
(Zaak C-505/13) (1)
((Inkomstenbelasting - Artikel 2 VEU - Artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Beginselen van gelijke behandeling, effectiviteit en evenredigheid - Recht van landbouwers op vermindering van inkomstenbelasting - Uitsluiting van natuurlijke personen die de landbouw beoefenen - Ten uitvoer brengen van het Unierecht - Geen - Kennelijke onbevoegdheid van het Hof))
2014/C 409/35
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad — Varna
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Levent Redzheb Yumer
Verwerende partij: Direktor na Teritoriyalna direktsia na Natsionalna agentsia za prihodite — Varna
Dictum
|
1) |
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de prejudiciële vragen die de Administrativen sad Varna (Bulgarije) heeft gesteld bij beslissing van 5 september 2013. |
|
2) |
De eerste en tweede vraag zijn kennelijk niet-ontvankelijk voor zover zij betrekking hebben op de uitlegging van artikel 2 VEU. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/25 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 4 september 2014 — Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG
(Zaak C-509/13 P) (1)
([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Aanvraag voor een gemeenschapsbeeldmerk dat in blauw en geel het woordelement „METRO” bevat - Oppositie door de houder van het gemeenschapskleurbeeldmerk dat het woordelement „GRUPOMETROPOLIS” bevat - Afwijzing van de oppositie])
2014/C 409/36
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL (vertegenwoordiger: J. Carbonell Callicó, abogado)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Poch, gemachtigde), MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: J.-C. Plate, Rechtsanwalt)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones SL wordt verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/25 |
Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 17 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Athinon — Griekenland) — Honda Giken Kogyo Kabushiki Kaisha/Maria Patmanidi AE
(Zaak C-535/13) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Merken - Recht van de houder van een merk om zich te verzetten tegen de eerste verhandeling in de Europese Economische Ruimte (EER) van oorspronkelijke goederen van dit merk zonder zijn toestemming])
2014/C 409/37
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Monomeles Protodikeio Athinon
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Honda Giken Kogyo Kabushiki Kaisha
Verwerende partij: Maria Patmanidi AE
Dictum
De artikelen 5 en 7 van Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, en de artikelen 9 en 13 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk moeten aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich kan verzetten tegen de eerste verhandeling in de Europese Economische Ruimte of in de Europese Unie van oorspronkelijke goederen van zijn merk die zonder zijn toestemming plaatsvindt.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/26 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Autorità per l’energia elettrica e il gas/Antonella Bertazzi e.a.
(Zaak C-152/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst van EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 4 - Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector - Consolideringsprocedure - Aanstelling van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als statutair ambtenaar zonder openbaar vergelijkend examen - Bepaling van de anciënniteit - Geheel buiten beschouwing laten van tijdvakken van dienst vervuld in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Discriminatieverbod))
2014/C 409/38
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Autorità per l’energia elettrica e il gas
Verwerende partijen: Antonella Bertazzi, Annalise Colombo, Maria Valeria Contin, Angela Filippina Marasco, Guido Guissani, Lucia Lizzi, Fortuna Peranio
Dictum
|
1) |
Clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, die volledig uitsluit dat een overheidsorgaan dat een werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd in vaste dienst aanstelt als statutair ambtenaar in het kader van een specifieke procedure voor consolidering van de arbeidsverhouding van die werknemer, voor de vaststelling van diens anciënniteit rekening houdt met tijdvakken waarin hij bij dat orgaan op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd in dienst is geweest, indien de in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd verrichte taken overeenstemmen met die welke worden verricht door een statutair ambtenaar van de relevante categorie van dit orgaan, tenzij die uitsluiting gerechtvaardigd is om „objectieve redenen” in de zin van de punten 1 en/of 4 van die clausule; het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan. Het enkele feit dat de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gedurende die tijdvakken in dienst is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst of -verhouding voor bepaalde tijd, vormt geen dergelijke objectieve reden. |
|
2) |
Het doel om omgekeerde discriminatie van statutaire ambtenaren die zijn aangesteld na te zijn geslaagd voor een algemeen vergelijkend examen te vermijden, kan geen „objectieve reden” in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst zijn, indien de betrokken nationale regeling, zoals in het hoofdgeding, volledig en in alle omstandigheden uitsluit dat de tijdvakken waarin werknemers in dienst zijn geweest in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, in aanmerking worden genomen voor de bepaling van hun anciënniteit bij hun aanstelling in vaste dienst en daarmee van de hoogte van hun bezoldiging. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/27 |
Beroep ingesteld op 24 juni 2014 — Europese Commissie/Republiek Polen
(Zaak C-303/14)
2014/C 409/39
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici en K. Herrmann, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Polen
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Republiek Polen, door de Commissie niet in kennis te stellen van de certificeringsinstanties voor personeelsleden en bedrijven en van de titels van de certificaten voor personeelsleden en bedrijven die betrokken zijn bij activiteiten inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen, die het voorwerp vormen van de uitvoeringsverordeningen van de Commissie, en door niet de regels vast te stellen voor de sancties op inbreuken op de bepalingen van verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (1) en de Commissie niet in kennis te stellen van die regels, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5, lid 2, van deze verordening, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 3, van verordening (EG) nr. 303/2008 van de Commissie (2), artikel 12, lid 3, van verordening (EG) nr. 304/2008 van de Commissie (3), artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 305/2008 van de Commissie (4), artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 306/2008 van de Commissie (5), artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie (6), artikel 1 van verordening (EG) nr. 308/2008 van de Commissie (7) en artikel 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
de Republiek Polen verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 842/2006 legt de lidstaten de verplichting op om de Commissie in kennis te stellen van hun opleidings- en certificeringsprogramma’s voor bedrijven en personeelsleden die betrokken zijn bij de installatie, het onderhoud of de service inzake de onder artikel 3, lid 1, vallende apparatuur en systemen alsmede bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen. Deze verplichting werd gepreciseerd door uitvoeringsverordeningen die de Commissie op grond van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 842/2006 heeft vastgesteld.
Volgens het eerste middel heeft de Republiek Polen tot op vandaag de Commissie niet de namen meegedeeld van de certificeringsinstanties voor personeelsleden en bedrijven die betrokken zijn bij lekkagecontrole, installatie, onderhoud of revisie van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur, stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten, en bij de terugwinning van die gefluoreerde broeikasgassen, en evenmin de titels van de certificaten voor personeelsleden en bedrijven die voldoen aan de eisen voor certificering als bedoeld in de uitvoeringsverordeningen van de Commissie. Zij heeft evenmin de namen meegedeeld van de certificeringsinstanties voor personeel dat bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit hoogspanningsschakelaars en dat bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit apparatuur, alsmede de titels van de certificaten voor personeel dat voldoet aan de eisen voor certificering als bedoeld in de uitvoeringsverordeningen van de Commissie. De Poolse autoriteiten hebben de Commissie evenmin kennis gegeven van de namen van de instanties voor de afgifte van opleidingsgetuigschriften en van de titels van de opleidingsgetuigschriften die voldoen aan de eisen van artikel 3, lid 2, van verordening nr. 307/2008 van de Commissie, overeenkomstig het model vastgesteld bij verordening nr. 308/2008 van de Commissie.
Volgens het tweede middel zijn de nationale regels voor de sancties op inbreuken op de bepalingen van verordening nr. 842/2006 niet meegedeeld aan de Commissie. De verplichting tot vaststelling van sancties en mededeling ervan aan de Commissie is bijzonder belangrijk teneinde de volle werking te verzekeren van de verplichtingen die bij de artikelen 3, 4 en 5 van verordening nr. 842/2006 zijn opgelegd aan de exploitanten van stationaire toepassingen. Bovendien zijn de vaststelling van dergelijke sancties en de mededeling ervan aan de Commissie van wezenlijk belang om te verzekeren dat de verplichtingen worden nageleefd die krachtens artikel 7 rusten op de producenten van producten en apparaten die gefluoreerde broeikasgassen bevatten. Ook de niet-eerbiediging van het in de artikelen 8 en 9 van verordening nr. 842/2006 neergelegde verbod dient te worden bestraft door nationale regels in de zin van artikel 13, lid 1, van deze verordening, die hadden moeten worden meegedeeld aan de Commissie.
(2) PB 2008, L 92, blz. 3; verordening nr. 303/2008 van de Commissie tot instelling van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat.
(3) PB 2008, L 92, blz. 12; verordening nr. 304/2008 van de Commissie tot vaststelling van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van bedrijven en personeel op het gebied van stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten.
(4) PB 2008, L 92, blz. 17; verordening nr. 305/2008 van de Commissie tot vaststelling van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars.
(5) PB 2008, L 92, blz. 21; verordening nr. 306/2008 van de Commissie tot vaststelling van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur.
(6) PB 2008, L 92, blz. 25; verordening nr. 307/2008 van de Commissie tot vaststelling van minimumeisen voor opleidingsprogramma’s en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen.
(7) PB 2008, L 92, blz. 28; verordening nr. 308/2008 van de Commissie tot vaststelling van het model voor de kennisgeving van opleidings- en certificeringsprogramma’s van de lidstaten.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/28 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba (Spanje) op 27 augustus 2014 — María Auxiliadora Arjona Camacho/Securitas Seguridad España, S.A.
(Zaak C-407/14)
2014/C 409/40
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: María Auxiliadora Arjona Camacho
Verwerende partij: Securitas Seguridad España, S.A.
Prejudiciële vraag
Kan artikel 18 van richtlijn 2006/54/EG (1), dat bepaalt dat de compensatie voor het slachtoffer van discriminatie op grond van geslacht afschrikkend moet zijn (naast reëel, effectief en evenredig aan de geleden schade), aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter op grond daarvan werkelijk aanvullend een privaatrechtelijke boete kan opleggen waarvan de hoogte redelijk is, dat wil zeggen een aanvullend bedrag dat weliswaar verder gaat dan de volledige reparatie van de door het slachtoffer werkelijk geleden schade, maar (behalve voor de schadeveroorzaker) ook als voorbeeld dient voor anderen, mits dat bedrag niet onevenredig hoog is, ook al kent de rechtstraditie van die nationale rechter geen privaatrechtelijke boetes?
(1) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking)
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/29 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 29 augustus 2014 — Dr. Falk Pharma GmbH/DAK-Gesundheit
(Zaak C-410/14)
2014/C 409/41
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Dr. Falk Pharma GmbH
Verwerende partij: DAK-Gesundheit
In het geding geroepen partij: Kohlpharma GmbH
Prejudiciële vragen
Aan het Hof van Justitie van de Europese Unie worden krachtens artikel 267 VWEU de volgende prejudiciële vragen gesteld betreffende de uitlegging van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1) (hierna: „de richtlijn”):
|
1) |
Is van een overheidsopdracht overeenkomstig artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 2004/18/EG geen sprake meer wanneer aanbestedende diensten een toelatingsprocedure voeren waarbij zij de opdracht plaatsen zonder één of meer ondernemers te kiezen („openhousemodel”)? |
|
2) |
Indien vraag 1 aldus moet worden beantwoord dat een keuze voor één of meer ondernemers kenmerkend is voor een overheidsopdracht, dan wordt het volgende gevraagd: moet het kenmerk van de keuze voor ondernemers in de zin van artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 2004/18/EG in het licht van artikel 2 van richtlijn 2004/18/EG aldus worden uitgelegd dat aanbestedende diensten enkel mogen afzien van een keuze voor één of meerdere ondernemers door middel van een toelatingsprocedure, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/29 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 september 2014 door de Bondsrepubliek Duitsland tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 16 juli 2014 in zaak T-295/12, Bondsrepubliek Duitsland/Europese Commissie
(Zaak C-446/14 P)
2014/C 409/42
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden, Prof. Dr. T. Lübbig en Dr. M. Klasse, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
|
— |
het bestreden arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 16 juli 2014 in zaak T-295/12 te vernietigen in zijn geheel; |
|
— |
de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Daarenboven handhaaft de Bondsrepubliek Duitsland integraal de in eerste aanleg geformuleerde conclusies.
Middelen en voornaamste argumenten
De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 in zaak T-295/12, Bondsrepubliek Duitsland/Europese Commissie, waarbij het beroep werd afgewezen van de Bondsrepubliek Duitsland tegen het besluit van de Europese Commissie van 25 april 2012 betreffende maatregel SA.25051 (C 19/2010) (ex NN 23/2010) van Duitsland ten behoeve van de Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg (nummer C(2012) 2557 final).
Met haar hogere voorziening komt de Bondsrepubliek Duitsland op tegen de onjuiste bepaling van de bewijscriteria die het Gerecht heeft gehanteerd om vast te stellen of er sprake is van een „kennelijke beoordelingsfout”, wanneer een lidstaat een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) definieert in een sector die niet door het Unierecht is geharmoniseerd. De (vermeende) begunstigde van een steunmaatregel in de ten grondslag liggende bestuursrechtelijke procedure is de Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, een instelling die compenserende maatregelen van de overheid heeft genoten voor de taak die zij in verband met de epidemiebestrijding bij vee vervult, namelijk het aanhouden van reservecapaciteit voor de vernietiging van kadavers in geval van een epidemie. In het bestreden arrest is voor de kwalificatie van deze compenserende maatregelen als steunmaatregel met name van doorslaggevend belang dat het Gerecht de aan de Zweckverband opgedragen taken in verband met de epidemiebestrijding bij vee niet heeft aangemerkt als DAEB.
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Bondsrepubliek Duitsland drie middelen aan.
In de eerste plaats is sprake van een schending van de artikelen 107, lid 1, en 106, lid 2, VWEU, omdat deze bepalingen in het bestreden arrest in die zin onjuist zijn uitgelegd, dat wordt gesteld dat de Duitse autoriteiten bij de kwalificatie van de reserve voor het geval van een epidemie bij vee als DAEB zo ernstige fouten hebben begaan dat deze volgens het Gerecht dienen te worden aangemerkt als „kennelijk”. De Bondsrepubliek Duitsland stelt dat het bestreden arrest de beoordelingsmarge aantast waarover de lidstaten bij de definitie van een DAEB beschikken. Volgens de Bondsrepubliek Duitsland is in elk geval geen sprake van een „kennelijke beoordelingsfout” bij de definitie als DAEB. De Bondsrepubliek Duitsland wijst erop dat de Commissie in het primaire besluit onbetwistbaar met geen woord rept over dit criterium, dat de Commissie in de procedure voor het Gerecht eveneens heeft verklaard dat zij niet verplicht was het bewijs te leveren van een „kennelijke beoordelingsfout”, en dat noch de overwegingen van de Commissie in het besluit, noch de argumentatie van het Gerecht in het bestreden arrest, de zienswijze dat er sprake is van een „kennelijke beoordelingsfout” inhoudelijk kunnen dragen.
In de tweede plaats is sprake van een schending van artikel 107, lid 1, VWEU, omdat ten onrechte een economisch voordeel werd vastgesteld ingevolge een onjuiste toepassing van de Altmark-criteria (1). De Bondsrepubliek Duitsland beroept zich onder andere op vergissingen van het Gerecht bij de toetsing aan het derde Altmark-criterium (noodzaak van een compenserende maatregel). Het Gerecht heeft miskend dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te onderzoeken of de betaalde bedragen ter compensatie van de reserve voor het geval van een epidemie groter zijn dan de nettomeerkosten die het aanhouden van deze reserve meebrengt. In plaats daarvan hebben de Commissie en het Gerecht, dat zich bij haar zienswijze aansloot, de noodzaak van dergelijke kosten van meet af aan ontkend met een verwijzing naar het gestelde ontbreken van de noodzaak een afzonderlijke reserve aan te houden voor het geval van een epidemie.
In de derde plaats is het bestreden arrest ontoereikend gemotiveerd, met name omdat fouten die de Duitse autoriteiten zouden hebben begaan, zo ernstig worden geacht dat zij als „kennelijk” dienen te worden aangemerkt. Evenmin wordt gemotiveerd waarom de opvatting van de Duitse autoriteiten vanuit alle mogelijke gezichtspunten onaanvaardbaar is.
(1) Arrest Altmark, C-280/00, EU:C:2003:415.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/31 |
Beschikking van de president van het Hof van 18 augustus 2014 — Europese Commissie/Republiek Estland, ondersteund door: Bondsrepubliek Duitsland, Koninkrijk België, Koninkrijk der Nederlanden, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Republiek Polen, Republiek Finland, Koninkrijk Zweden
(Zaak C-240/13) (1)
2014/C 409/43
Procestaal: Ests
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/31 |
Beschikking van de president van het Hof van 18 augustus 2014 — Europese Commissie/Republiek Estland, ondersteund door: Bondsrepubliek Duitsland, Koninkrijk België, Koninkrijk der Nederlanden, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Republiek Polen, Republiek Finland, Koninkrijk Zweden
(Zaak C-241/13) (1)
2014/C 409/44
Procestaal: Ests
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/31 |
Beschikking van de president van het Hof van 8 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Rüsselsheim — Duitsland) — Peggy Kieck/Condor Flugdienst GmbH
(Zaak C-118/14) (1)
2014/C 409/45
Procestaal: Duits
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/32 |
Beschikking van de president van het Hof van 10 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Rüsselsheim — Duitsland) — Henricus Cornelis Maria Niessen, Angelique Francisca Niessen Steeghs, Melissa Alexandra Johanna Niessen, Kenneth Gerardus Henricus Niessen/Condor Flugdienst GmbH
(Zaak C-119/14) (1)
2014/C 409/46
Procestaal: Duits
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/33 |
Arrest van het Gerecht van 7 oktober 2014 — Schenker/Commissie
(Zaak T-534/11) (1)
([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Administratief dossier en eindbeschikking van de Commissie betreffende een kartel, niet-vertrouwelijke versie van die beschikking - Weigering van toegang - Verplichting tot concreet en individueel onderzoek - Uitzondering in verband met de bescherming van de commerciële belangen van een derde - Uitzondering in verband met de bescherming van het doel van onderzoeken - Hoger openbaar belang”])
2014/C 409/47
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Schenker AG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. von Hammerstein, B. Beckmann en C.-D. Munding, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Kellerbauer, C. ten Dam en P. Costa de Oliveira, vervolgens M. Kellerbauer, P. Costa de Oliveira en H. Leupold, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: M. Smeets, advocaat), Martinair Holland NV (Haarlemmermeer, Nederland) (vertegenwoordigers: R. Wesseling en M. Bredenoord-Spoek, advocaten), Société Air France SA (Roissy-en-France, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Wachsmann en S. Thibault-Liger, advocaten), Cathay Pacific Airways Ltd (Queensway, Hongkong, China) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Bär-Bouyssière, advocaat, M. Rees, solicitor, D. Vaughan, QC, en R. Kreisberger, barrister, en vervolgens M. Rees, D. Vaughan en R. Kreisberger), Air Canada (Québec, Canada) (vertegenwoordigers: J. Pheasant, solicitor, en C. Wünschmann, advocaat), Lufthansa Cargo AG (Frankfurt aan de Main, Duitsland) en Swiss International Air Lines AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Völcker en E. Arsenidou, vervolgens S. Völcker en J. Orologas, advocaten)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 3 augustus 2011 houdende weigering van toegang tot het administratieve dossier van beschikking C(2010) 7694 def. (zaak COMP/39.258 — luchtvracht), de volledige versie van die beschikking en de niet-vertrouwelijke versie ervan
Dictum
|
1) |
De beschikking van de Commissie van 3 augustus 2011 houdende weigering van toegang tot het administratieve dossier van beschikking C(2010) 7694 def. (zaak COMP/39.258 — luchtvracht), de volledige versie van die beschikking en de niet-vertrouwelijke versie ervan, wordt nietig verklaard voor zover de Commissie de toegang heeft geweigerd tot het deel van de niet-vertrouwelijke versie van de betrokken beschikking op de vertrouwelijkheid waarvan de ondernemingen waarop die beschikking betrekking heeft, zich niet hadden beroepen of zich niet langer beriepen. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Schenker AG wordt verwezen in haar eigen kosten en in de helft van de kosten van de Europese Commissie. |
|
4) |
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV, Martinair Holland NV, Société Air France SA, Cathay Pacific Airways Ltd, Air Canada, Lufthansa Cargo AG en Swiss International Air Lines AG dragen hun eigen kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/34 |
Arrest van het Gerecht van 8 oktober 2014 — Lidl Stiftung/BHIM — A Colmeia do Minho (FAIRGLOBE)
(Zaak T-300/12) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk FAIRGLOBE - Oudere nationale woordmerken GLOBO - Relatieve weigeringsgrond - Geen normaal gebruik van oudere merken - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Regel 22, leden 3 en 4, van verordening (EG) nr. 2868/95”])
2014/C 409/48
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Lidl Stiftung & Co. KG (Neckarsulm, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Wolter en A. Berger, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: A Colmeia do Minho Lda (Aldeia de Paio Pires, Portugal)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 2 april 2012 (zaak R 1981/2010-2) betreffende een oppositieprocedure tussen A Colmeia do Minho Lda en Lidl Stiftung & Co. KG
Dictum
|
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 2 april 2012 (zaak R 1981/2010-2) betreffende een oppositieprocedure tussen A Colmeia do Minho Lda en Lidl Stiftung & Co. KG wordt vernietigd voor zover daarbij is vastgesteld dat het normaal gebruik van de oudere merken rechtens genoegzaam was aangetoond. |
|
2) |
Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in die Lidl Stiftung & Co. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/34 |
Arrest van het Gerecht van 7 oktober 2014 — Tifosi Optics/BHIM — Tom Tailor (T)
(Zaak T-531/12) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk T - Ouder gemeenschapsbeeldmerk T - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
2014/C 409/49
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Tifosi Optics, Inc. (Watkinsville, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Tornato en D. Hazan, vervolgens R. Gilbey, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Tom Tailor GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Gillert, K. Vanden Bossche en B. Köhn-Gerdes, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 17 september 2012 (zaak R 729/2011-2), betreffende een oppositieprocedure tussen Tom Tailor GmbH en Tifosi Optics, Inc.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Tifosi Optics, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en van Tom Tailor GmbH. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/35 |
Arrest van het Gerecht van 3 oktober 2014 — Cezar/BHIM — Poli-Eco (Insert)
(Zaak T-39/13) (1)
([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een invoegstuk weergeeft - Ouder model - Nieuwheid - Eigen karakter - Zichtbare kenmerken van het onderdeel van een samengesteld voortbrengsel - Beoordeling van het oudere model - Artikelen 3, 4, 5, 6 en 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 6/2002”])
2014/C 409/50
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Cezar Przedsiębiorstwo Produkcyjne Dariusz Bogdan Niewiński (Ełk, Polen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Nentwig en G. Becker, vervolgens M. Nentwig, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Mattina, vervolgens P. Bullock, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Poli-Eco Tworzywa Sztuczne sp. z o.o. (Szprotawa, Polen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Rokicki, vervolgens D. Rzazewska, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 8 november 2012 (zaak R 1512/2010-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Poli-Eco Tworzywa Sztuczne sp. z o.o. en Cezar Przedsiębiorstwo Produkcyjne Dariusz Bogdan Niewiński
Dictum
|
1) |
De beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 8 november 2012 (zaak R 1512/2010-3) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het BHIM zal naast zijn eigen kosten, de kosten van Cezar Przedsiębiorstwo Produkcyjne Dariusz Bogdan Niewiński dragen. |
|
3) |
Poli-Eco Tworzywa Sztuczne sp. z o.o. zal haar eigen kosten dragen. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/36 |
Arrest van het Gerecht van 8 oktober 2014 — Laboratoires Polive/BHIM — Arbora & Ausonia (DODIE)
(Zaak T-77/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk DODIE - Ouder nationaal woordmerk DODOT - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Bevoegdheid tot herziening”])
2014/C 409/51
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Laboratoires Polive (Levallois-Perret, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Sion, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Arbora & Ausonia, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: R. Guerras Mazón, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 31 oktober 2012 (zaak R 1949/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen Arbora & Ausonia, SLU en Laboratoires Polive
Dictum
|
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 31 oktober 2012 (zaak R 1949/2011-2) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Het BHIM zal zijn eigen kosten alsmede die van Laboratoires Polive dragen. |
|
4) |
Arbora & Ausonia, SLU zal haar eigen kosten dragen. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/36 |
Arrest van het Gerecht van 8 oktober 2014 — Laboratoires Polive/BHIM — Arbora & Ausonia (dodie)
(Zaken T-122/13 en T-123/13) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dodie - Oudere nationale woordmerken DODOT - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
2014/C 409/52
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Laboratoires Polive (Levallois-Perret, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Sion, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Arbora & Ausonia, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: R. Guerras Mazón, advocaat)
Voorwerp
Twee beroepen tegen twee beslissingen van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 28 november 2012 (zaak R 2324/2011-2 respectievelijk zaak R 2325/2011-2) inzake twee oppositieprocedures tussen Arbora & Ausonia, SLU en Laboratoires Polive
Dictum
|
1) |
De zaken T-122/13 en T-123/13 worden gevoegd voor het arrest. |
|
2) |
De beslissingen van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 28 november 2012 (zaken R 2324/2011-2 en R 2325/2011-2) worden vernietigd. |
|
3) |
Het BHIM zal zijn eigen kosten alsmede die van Laboratoires Polive dragen. |
|
4) |
Arbora & Ausonia, SLU zal haar eigen kosten dragen. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/37 |
Beschikking van het Gerecht van 17 september 2014 — ATC e.a./Commissie
(Zaak T-333/10) (1)
((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Invoer van vogels - Overeenkomst over de vastgestelde bedragen van schadevergoeding - Afdoening zonder beslissing”))
2014/C 409/53
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partijen: Animal Trading Company (ATC) BV (Loon op Zand, Nederland); Avicentra NV (Malle, België); Borgstein Birds and Zoofood Trading vof (Wamel, Nederland); Bird Trading Company Van der Stappen BV (Dongen, Nederland); New Little Birds Srl (Anagni, Italië); Vogelhuis Kloeg (Zevenbergen, Nederland), en Giovanni Pistone (Westerlo, België) (vertegenwoordigers: M. Osse en J. Houdijk, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Jimeno Fernández en B. Burggraaf, vervolgens F. Jimeno Fernández en H. Kranenborg, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van beschikking 2005/760/EG van de Commissie van 27 oktober 2005 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen voor de invoer van in gevangenschap gehouden vogels in verband met hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde derde landen (PB L 285, blz. 60), zoals verlengd, en verordening (EG) nr. 318/2007 van de Commissie van 23 maart 2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Gemeenschap en de desbetreffende quarantainevoorschriften (PB L 84, blz. 7)
Dictum
|
1) |
Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Animal Trading Company (ATC) BV, Avicentra NV, Borgstein Birds and Zoofood Trading vof, Bird Trading Company Van der Stappen BV, New Little Birds Srl, Vogelhuis Kloeg en Giovanni Pistone zullen hun eigen kosten dragen. |
|
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/38 |
Beschikking van het Gerecht van 16 september 2014 — Canon Europa/Commissie
(Zaak T-34/11) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Douane-unie - Gemeenschappelijk douanetarief - Tarief- en statistieknomenclatuur - Indeling in de gecombineerde nomenclatuur - Tariefonderverdelingen - Douanerechten die gelden voor producten die onder die subposten zijn ingedeeld - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt - Niet-ontvankelijkheid”))
2014/C 409/54
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Canon Europa NV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: P. De Baere en P. Muñiz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en L. Keppenne, gemachtigden)
Voorwerp
Vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van de bijlage bij verordening (EU) nr. 861/2010 van de Commissie van 5 oktober 2010 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 284, blz. 1)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de verzoeken om interventie van Konica Minolta Business Solutions Europe GmbH en Olivetti SpA. |
|
3) |
Canon Europa NV wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/38 |
Beschikking van het Gerecht van 16 september 2014 — Kyocera Mita Europe/Commissie
(Zaak T-35/11) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Douane-unie - Gemeenschappelijk douanetarief - Tarief- en statistieknomenclatuur - Indeling in de gecombineerde nomenclatuur - Tariefonderverdelingen - Douanerechten die gelden voor producten die onder die subposten zijn ingedeeld - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt - Niet-ontvankelijkheid”))
2014/C 409/55
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Kyocera Mita Europe BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: P. De Baere en P. Muñiz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en L. Keppenne, gemachtigden)
Voorwerp
Vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van bijlage bij verordening (EU) nr. 861/2010 van de Commissie van 5 oktober 2010 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 284, blz. 1)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de verzoeken om interventie van Konica Minolta Business Solutions Europe GmbH en Olivetti SpA. |
|
3) |
Kyocera Mita Europe BV wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/39 |
Beschikking van het Gerecht van 10 september 2014 — mobile.international/BHIM — Commissie (PL mobile.eu)
(Zaak T-519/12) (1)
((„Gemeenschapsmerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van de vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing”))
2014/C 409/56
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: mobile.international GmbH (Kleinmachnow, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Lührig, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Europese Commissie
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 september 2012 (zaak R 1401/2011-1), betreffende een nietigheidsprocedure tussen de Europese Commissie en mobile.international GmbH
Dictum
|
1) |
Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van verweerder. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/40 |
Beschikking van het Gerecht van 29 september 2014 — Ronja/Commissie
(Zaak T-3/13) (1)
([„Beroep tot nietigverklaring - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten die zijn uitgewisseld in het kader van een klacht over de omzetting van richtlijn 2001/37/EG in nationaal recht - Documenten die van een lidstaat afkomstig zijn - Verzet door de lidstaat - Gedeeltelijke weigering van toegang - Besluit waarbij volledige toegang wordt verleend na een maatregel tot organisatie van de procesgang - Afdoening zonder beslissing - Documenten die van de Commissie afkomstig zijn - Besluit houdende volledige toegang - Verzuim van de Commissie om een niet-nakomingsprocedure tegen Oostenrijk in te leiden - Niet-ontvankelijkheid”])
2014/C 409/57
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Ronja s.r.o. (Znojmo, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: E. Engin-Deniz, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Noll-Ehlers en C. Zadra, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 6 september en 8 november 2012, houdende weigering van volledige toegang tot de brieven die tussen de Commissie en de Republiek Oostenrijk zijn uitgewisseld in het kader van klacht 2008/4340, die door verzoekster is ingediend, betreffende de omzetting in nationaal recht van richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PB L 194, blz. 26), en verzoek om vast te stellen dat de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld door geen niet-nakomingsprocedure tegen de Republiek Oostenrijk in te leiden wegens schending van artikel 13 van richtlijn 2001/37 en artikel 34 VWEU.
Dictum
|
1) |
Er hoeft niet te worden beslist op de tweede vordering van Ronja s.r.o. voor zover deze strekt tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 8 november 2012 houdende weigering van volledige toegang tot de brieven van de Republiek Oostenrijk van 19 februari en 8 mei 2009, gericht tot de Commissie, die tussen hen zijn uitgewisseld in het kader van klacht 2008/4340, die door Ronja is ingediend, betreffende de omzetting in nationaal recht van richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PB L 194, blz. 26). |
|
2) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor het overige. |
|
3) |
Ronja wordt verwezen in haar eigen kosten en die van de Commissie voor zover betrekking hebbend op de vorderingen tot nietigverklaring gericht tegen het besluit van de Commissie van 6 september 2012, waarbij de Commissie toegang heeft verleend tot de brieven van 23 december 2008 en 18 maart 2009, gericht aan de Republiek Oostenrijk, die tussen hen zijn uitgewisseld in het kader van klacht 2008/4340, op de vorderingen die ertoe strekken haar volledige toegang tot de gevraagde documenten te verlenen en op de vorderingen die ertoe strekken dat wordt vastgesteld dat de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld door geen niet-nakomingsprocedure tegen de Republiek Oostenrijk in te leiden. |
|
4) |
De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en die welke voor Ronja zijn opgekomen in het kader van de vorderingen tot nietigverklaring voor zover gericht tegen haar besluit van 8 november 2012. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/41 |
Beschikking van het Gerecht van 23 september 2014 — Jaczewski/Commissie
(Zaak T-178/13) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Landbouw - Procesbelang - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt - Niet individueel geraakt - Niet-ontvankelijkheid”))
2014/C 409/58
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Grzegorz Jaczewski (Bielany, Polen) (vertegenwoordiger: M. Goss, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Rossi en A. Szmytkowska, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C (2012) 5049 definitief van de Commissie van 24 juli 2012 houdende toestemming tot het verlenen van aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in Polen voor het jaar 2012
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Grzegorz Jaczewski wordt verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/41 |
Beschikking van het Gerecht van 10 september 2014 — Zentralverband des Deutschen Bäckerhandwerks/Commissie
(Zaak T-354/13) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Beschermde geografische aanduiding ‚Kołocz śląski’ of ‚Kołacz śląski’ - Afwijzing van de aanvraag tot nietigverklaring van de registratie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))
2014/C 409/59
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Zentralverband des Deutschen Bäckerhandwerks eV (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Jung, M. Teworte-Vey, A. Renvert en J. Saatkamp, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en G. von Rintelen, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het vermeende besluit van de Commissie dat is vervat in de brief van 8 april 2013 van de directeur-generaal van het directoraat-generaal „Landbouw en plattelandsontwikkeling” van de Commissie, volgens hetwelk verzoekers aanvraag tot nietigverklaring van de registratie van de beschermde geografische aanduiding „Kołocz śląski” of „Kołacz śląski” niet-ontvankelijk was
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Zentralverband des Deutschen Bäckerhandwerks eV wordt verwezen in de kosten. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/42 |
Beschikking van het Gerecht van 10 september 2014 — Lomnici/Parlement
(Zaak T-650/13) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Verzoekschrift aan het Europees Parlement over de nieuwe wet betreffende de Slowaakse nationaliteit - Ontvankelijk verklaard verzoekschrift - Besluit houdende sluiting van de procedure - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))
2014/C 409/60
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Zoltán Lomnici (Budapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: Z. Lomnici, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Pospíšilová Padowska en T. Lukácsi, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van besluit van de commissie verzoekschriften van het Parlement van 17 oktober 2013 tot sluiting van verzoekschrift nr. 1298/2013
Dictum
|
1) |
Het verzoek om afdoening zonder beslissing van het Europees Parlement wordt afgewezen. |
|
2) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
3) |
Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de verzoeken tot interventie van de Republiek Slowakije en Hongarije. |
|
4) |
Zoltán Lomnici zal zijn eigen kosten en die van het Parlement dragen. |
|
5) |
De Republiek Slowakije en Hongarije zullen hun eigen kosten dragen. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/42 |
Beschikking van het Gerecht van 18 september 2014 — Marcuccio/Commissie
(Zaak T-698/13 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep in eerste aanleg kennelijk niet-ontvankelijk - Geen gelijkheid van het per fax ingediende verzoekschrift en het later neergelegde origineel - Beroepstermijn - Termijnoverschrijding - Hogere voorziening deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”))
2014/C 409/61
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant): Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 17 oktober 2013, Marcuccio/Commissie (F-127/12, EU:F:2013:161), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
|
3) |
Marcuccio wordt krachtens artikel 90 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht veroordeeld tot betaling van het bedrag van 2 000 EUR aan het Gerecht. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/43 |
Beschikking van het Gerecht van 18 september 2014 — Marcuccio/Commissie
(Zaak T-699/13 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep in eerste aanleg kennelijk niet-ontvankelijk - Geen gelijkheid van het per fax ingediende verzoekschrift en het later neergelegde origineel - Beroepstermijn - Termijnoverschrijding - Hogere voorziening deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”))
2014/C 409/62
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 17 oktober 2013, Marcuccio/Commissie (F-145/12, EU:F:2013:162), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
|
3) |
Marcuccio wordt krachtens artikel 90 van het Reglement voor de procesvoering veroordeeld tot betaling van het bedrag van 2 000 EUR aan het Gerecht. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/44 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 18 september 2014 — Frucona Košice/Commissie
(Zaak T-103/14 R II)
((„Kort geding - Staatssteun - Alcoholhoudende en gedistilleerde dranken - Kwijtschelding van een belastingschuld in het kader van een collectieve insolventieprocedure - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Nieuw verzoek - Geen nieuwe feiten - Geen fumus boni juris - Geen spoedeisendheid”))
2014/C 409/63
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Frucona Košice a.s. (Košice, Slowakije) (vertegenwoordigers: K. Lasok, QC, B. Hartnett en J. Holmes, barristers, en O. Geiss, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, P.-J. Loewenthal en K. Walkerová, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit 2014/342/EU van de Commissie van 16 oktober 2013 betreffende steunmaatregel nr. SA.18211 (C 25/2005) (ex NN 21/2005) verleend door Slowakije aan Frucona Košice a.s. (PB 2014, L 176, blz. 38), voor zover de Slowaakse Republiek daarin wordt gelast de steun terug te vorderen
Dictum
|
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
|
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/44 |
Beroep ingesteld op 23 juli 2014 — HB e.a./Commissie
(Zaak T-361/14)
2014/C 409/64
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: HB (Linz, Oostenrijk); Hans Joachim Richter (Bremen, Duitsland); Carmen Arsene (Pitesti, Roemenië); Robert Coates Smith (Glatton, Verenigd Koninkrijk); Magdalena Anna Kuropatwinska (Warschau, Polen); Nathalie Louise Klinge (Zuidbroek, Nederland); en Christos Yiapanis (Paphos, Cyprus) (vertegenwoordiger: C. Kolar, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het besluit van de Europese Commissie van 26 maart 2014, waarbij de registratie van het geplande burgerinitiatief met de benaming „Ethics for Animals and Kids” is geweigerd, nietig verklaren. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van hun beroep voeren verzoekers in wezen aan dat de Commissie met het besluit tot weigering van de registratie van het geplande burgerinitiatief met de benaming „Ethics for Animals and Kids” haar bevoegdheid heeft miskend en haar beschermingsplicht, het algemene verbod van willekeur en de artikelen 11 en 13 VWEU geschonden.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/45 |
Beroep ingesteld op 25 juli 2014 — One of Us e.a./Parlement e.a.
(Zaak T-561/14)
2014/C 409/65
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: European Citizens’ Initiative One of Us e.a. (vertegenwoordiger: C. de La Hougue, advocaat)
Verwerende partijen: Europees Parlement, Europese Commissie en Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van mededeling COM(2014) 355 final van de Commissie; |
|
— |
subsidiair, nietigverklaring van artikel 10, lid 1, sub c, van verordening (EU) nr. 211/2011; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partijen in de kosten van de verzoekende partij. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.
|
1. |
Met het eerste middel wordt gesteld dat de Commissie een onbevredigend antwoord heeft gegeven op het wetgevingsvoorstel van de verzoekende partijen en op de kwesties die door verzoekende partijen aan de orde worden gesteld in het burgerinitiatief „Eén van ons”, aangezien de Commissie i) niet antwoordt op het feit dat het menselijk embryo een menselijk wezen is en ii) niet ingaat op kennelijke tegenstrijdigheden. |
|
2. |
Met het tweede middel wordt schending van het democratische proces gesteld, aangezien de Commissie:
|
|
3. |
Met het derde middel wordt aangevoerd dat verordening nr. 211/2011 niet met de Verdragen verenigbaar is. De verzoekende partijen stellen dat:
|
(1) Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65, blz. 1).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/45 |
Beroep ingesteld op 31 juli 2014 — Polyelectrolyte Producers Group en SNF/Commissie
(Zaak T-573/14)
2014/C 409/66
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Polyelectrolyte Producers Group (Brussel, België) en SNF SAS (Andrézieux Bouthéon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: R. Cana en A. Patsa, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Verzoeksters verzoeken het Gerecht om:
|
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; |
|
— |
het bestreden besluit nietig te verklaren omdat de maximumhoeveelheid restmonomeren daarbij wordt vastgesteld op 100 ppm; |
|
— |
verweerster te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met dit beroep verzoeken verzoeksters om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2014/256/EU (1) van de Commissie van 2 mei 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor producten van verwerkt papier.
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: de Commissie heeft de verordening betreffende de EU-milieukeur (2) geschonden door in criterium 1, deel B, criterium B3, sub e, van de bijlage bij het bestreden besluit de maximumhoeveelheid restmonomeren vast te stellen op 100 ppm. Volgens verzoeksters zijn de sub e neergelegde vereisten:
|
|
2. |
Tweede middel: de Commissie is haar motiveringsplicht niet nagekomen en heeft de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid geschonden, voor zover het bestreden besluit:
|
|
3. |
Derde middel: de Commissie is de op haar rustende verplichting van behoorlijk bestuur niet nagekomen door bij de vaststelling van het bestreden besluit niet alle relevante gegevens en omstandigheden zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken. |
(1) PB L 135, blz. 24. Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 2774.
(2) Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (PB 2010 L 27, blz. 1).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/47 |
Beroep ingesteld op 1 augustus 2014 — EAEPC/Commissie
(Zaak T-574/14)
2014/C 409/67
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: European Association of Euro Pharmaceutical Companies (EAEPC) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra, L. Ortiz Blanco, Á. Givaja Sanz en M. Araujo Boyd, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk verklaren; |
|
— |
het besluit van de Europese Commissie van 27 mei 2014 in zaak COMP/AT.36957 — Glaxo Wellcome nietig verklaren; |
|
— |
de Europese Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten die EAEPC mogelijks in verband met deze procedure maakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met het onderhavige beroep vordert verzoekster nietigverklaring van besluit C(2014) 3654 def. van de Commissie van 27 mei 2014 in zaak COMP/AT.36957 — Glaxo Wellcome waarbij haar klacht is afgewezen en daardoor nader onderzoek naar de beweerde schending door Glaxo Wellcome SA, thans GlaxoSmithKline SA, van artikel 101 VWEU in het licht van de arresten van 27 september 2006, GlaxoSmithKline Services/Commissie (T-168/01, EU:T:2006:265) en 6 oktober 2009, GlaxoSmithKline Services/Commissie (C-501/06 P, C-513/06 P, C-515/06 P en C-519/06 P, EU:C:2009:610) is geweigerd.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
|
1. |
De Commissie heeft in strijd met de artikelen 101, 105 en 266 VWEU en artikel 7 van verordening nr. 1/2003 (1) blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door te beslissen dat als gevolg van het arrest GlaxoSmithKline Services/Commissie (EU:C:2009:610) het oorspronkelijke besluit van 2001 als nietig werd beschouwd en dat zij moest worden geacht het besluit van 2001 nooit te hebben vastgesteld. Verzoekster voert voorts aan dat de Commissie haar motiveringsplicht en haar verplichting om haar op dit punt te horen alvorens een definitief besluit te nemen, niet is nagekomen. |
|
2. |
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 101 VWEU of de Commissie is haar motiveringsplicht uit hoofde van artikel 296 VWEU niet nagekomen bij de beoordeling van het bestaan van een belang van de EU bij de zaak. Verzoekster stelt voorts dat de Commissie haar fundamentele recht om te worden gehoord, heeft geschonden. |
|
3. |
Niet alle gegevens, feitelijk en rechtens, zijn in het bestreden besluit onderzocht. |
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101 VWEU] en [102 VWEU] (PB L 1, blz. 1).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/48 |
Beroep ingesteld op 10 augustus 2014 — Pro Asyl/EASO
(Zaak T-617/14)
2014/C 409/68
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Pro Asyl Bundesweite Arbeitsgemeinschaft für Flüchtlinge e.V. (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Hilbrans, advocaat)
Verwerende partij: Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO)
Conclusies
|
— |
het besluit van verweerder van 10 juni 2014 — EASO/ED/2014/134 — nietig verklaren, voor zover daarbij toegang is geweigerd tot het operationele plan voor het zenden van asielondersteuningsteams naar Bulgarije („Operating Plan on Bulgaria”) en tevens geen toegang is verleend tot verweerders documentenregister in de zin van artikel 11 van verordening nr. 1049/2001. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
|
1. |
Schending van verzoeksters recht op toegang tot informatie Verzoekster voert aan dat er met betrekking tot het aan de orde zijnde „Operating Plan on Bulgaria” geen reden is die rechtvaardigt dat een uitzondering op verzoeksters algemene recht op toegang als bedoeld in artikel 4 van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) wordt gemaakt. Verzoekster voert in dat verband aan dat de weigering van toegang tot de informatie met name niet kan worden gerechtvaardigd door de bescherming van beraadslagingen bij het opstellen van het document als bedoeld in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001, aangezien het „Operating Plan” is voltooid. Bovendien is het „Operating Plan on Bulgaria” geen document van een derde in de zin van artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001, aangezien verzoekster en de Republiek Bulgarije het plan samen hebben opgesteld. Derhalve is het „Operating Plan” ook geen van die lidstaat afkomstig document in de zin van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001. |
|
2. |
Schending van het recht op toegang tot het register Voorts voert verzoekster aan dat het bestreden besluit tevens nietig moet worden verklaard, voor zover haar daarbij toegang is geweigerd tot het elektronische documentenregister als bedoeld in artikel 11 van verordening nr. 1049/2001 of artikel 11 van besluit nr. 6 van de raad van bestuur van het EASO. |
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/48 |
Beroep ingesteld op 14 augustus 2014 — Bionorica/Commissie
(Zaak T-619/14)
2014/C 409/69
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Bionorica SE (Neumarkt, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Weidner, T. Guttau en N. Hußmann, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht om:
|
— |
vast te stellen dat verweerster artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9) heeft geschonden door na te laten de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid te belasten met de wetenschappelijke beoordeling van gezondheidsclaims over plantaardig materiaal met het oog op de vaststelling van een communautaire lijst van toegestane claims inzake plantaardig materiaal, zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1924/2006, en van alle noodzakelijke voorwaarden voor het gebruik van deze claims, |
|
— |
verweerster te verwijzen in de kosten van het geding. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster een enkel middel aan.
Middel: schending van artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006 (1)
Volgens verzoekster schendt het stilzitten van de Commissie artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006, dat 31 januari 2010 voorschrijft als vaste omzettingstermijn. Verzoekster verwijt de Commissie deze termijn te hebben laten verstrijken. Verzoekster voert in dit verband aan dat de Commissie niet bevoegd is de wetenschappelijke beoordeling van gezondheidsclaims over plantaardig materiaal voor onbepaalde tijd uit te stellen. Het stilzitten van verweerster werkt volgens verzoekster juridische versnippering in de hele Unie in de hand en is in strijd met de fundamentele doelstelling van de verordening om in heel Europa uniforme regels in te voeren.
(1) Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/49 |
Beroep ingesteld op 15 augustus 2014 — Diapharm/Commissie
(Zaak T-620/14)
2014/C 409/70
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Diapharm GmbH & Co. KG (Münster, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Weidner, N. Hußmann en T. Guttau, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht om:
|
— |
vast te stellen dat verweerster artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9) heeft geschonden door na te laten de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid te belasten met de wetenschappelijke beoordeling van gezondheidsclaims over plantaardig materiaal met het oog op de vaststelling van een communautaire lijst van toegestane claims inzake plantaardig materiaal, zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1924/2006, en van alle noodzakelijke voorwaarden voor het gebruik van deze claims, |
|
— |
verweerster te verwijzen in de kosten van het geding. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster een enkel middel aan.
Middel: schending van artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006 (1)
Volgens verzoekster schendt het stilzitten van de Commissie artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006, dat 31 januari 2010 voorschrijft als vaste omzettingstermijn. Verzoekster verwijt de Commissie deze termijn te hebben laten verstrijken. Verzoekster voert in dit verband aan dat de Commissie niet bevoegd is de wetenschappelijke beoordeling van gezondheidsclaims over plantaardig materiaal voor onbepaalde tijd uit te stellen. Het stilzitten van verweerster werkt volgens verzoekster juridische versnippering in de hele Unie in de hand en is in strijd met de fundamentele doelstelling van de verordening om in heel Europa uniforme regels in te voeren.
(1) Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/50 |
Beroep ingesteld op 20 augustus 2014 — Beul/Parlement en Raad
(Zaak T-640/14)
2014/C 409/71
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Carsten René Beul (Neuwied, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Pott en T. Eckhold, advocaten)
Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Europees Parlement
Conclusies
Verzoeker verzoekt het Gerecht om:
|
— |
verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van besluit 2005/909/EG van de Commissie nietig te verklaren. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker met name de volgende middelen aan.
Om te beginnen stelt verzoeker dat er geen bevoegdheidsgrondslag bestaat voor verordening (EU) nr. 537/2014 (1).
Voorts is verzoeker van mening dat de bepalingen van verordening (EU) nr. 537/2014 een ontoelaatbare inbreuk vormen op de vrijheid van beroep, zoals gewaarborgd door artikel 6, lid 1, VEU, juncto artikel 15 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verzoeker betoogt dat de inbreuk op de vrijheid van beroep in het bijzonder niet gerechtvaardigd is wegens onevenredigheid. Daarenboven voert verzoeker een schending van het subsidiariteitsbeginsel aan.
(1) Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 blz. 77).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/50 |
Beroep ingesteld op 15 september 2014 — Trioplast Industrier/Commissie
(Zaak T-669/14)
2014/C 409/72
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Trioplast Industrier AB (Smålandsstenar, Zweden) (vertegenwoordiger: T. Pettersson, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
|
1) |
wat nietigverklaring betreft:
|
|
2) |
subsidiair, overeenkomstig artikel 340, tweede alinea, VWEU vergoeding te gelasten van de schade die verzoekster heeft geleden door de in het verzoekschrift uiteengezette schendingen van Unierecht, te weten:
|
|
3) |
de Commissie te gelasten om haar overeenkomstig artikel 340, tweede alinea, VWEU de schade te vergoeden die zij als gevolg van de schendingen van Unierecht heeft geleden met betrekking tot de periode waarin de Commissie de bankgarantie niet heeft vrijgegeven of verminderd na het arrest van het Gerecht in zaak T-40/06, voor de uitgaven die zij heeft gemaakt voor het stellen van zekerheid, ten bedrage van 22 783,90 EUR, of een gedeelte van dat bedrag. |
|
4) |
te gelasten dat over de door de Commissie verschuldigde bedragen rente wordt betaald. |
|
5) |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.
|
1. |
Voor de brief van de Commissie bestaat er geen rechtsgrond.
|
|
2. |
Schending van een wezenlijk vormvereiste en onbevoegdheid.
|
|
3. |
Schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen.
|
|
4. |
Schending van artikel 266 VWEU.
|
|
5. |
Schending van het evenredigheidsbeginsel.
|
|
6. |
De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te weigeren om na het arrest van 2010 de door verzoekster verleende bankgarantie vrij te geven.
|
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/52 |
Beroep ingesteld op 22 september 2014 — Italië/Commissie
(Zaak T-673/14)
2014/C 409/73
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: A. De Stefano, avvocato dello Stato, G. Palmieri, gemachtigde)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het bestreden besluit nietig verklaren; |
|
— |
de Commissie in de kosten verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Italiaanse regering komt voor het Gerecht van de Europese Unie op tegen besluit C (2014) 4537 final van 9 juli 2014 van de Europese Commissie, meegedeeld op 10 juli 2014, betreffende de oprichting van de vennootschap Airport Handling SpA door de vennootschap SEA SpA.
Met dat besluit heeft de Commissie een formeel onderzoek tegen de Italiaanse Republiek ingeleid en om te beginnen vastgesteld dat:
|
— |
de oprichting van de vennootschap Airport Handling SpA door de vennootschap SEA SpA en de daarop volgende kapitaalinbreng voor een bedrag van 25 miljoen EUR met de interne markt onverenigbare staatssteun vormt; |
|
— |
de vennootschap Airport Handling SpA kan worden gezien als opvolger van de vennootschap SEA Handling SpA en daardoor het voordeel blijft genieten van de door deze vennootschap ontvangen steun waarop besluit C (2012) 9448 final van 19 december 2012 betrekking had, met als gevolg dat Airport Handling SpA in de verplichting van SEA Handling SpA tot terugbetaling van die steun is getreden. |
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending en onjuiste toepassing van het beginsel van loyale samenwerking en van de artikelen 10 en 13 van verordening (EG) nr. 659 van 22 maart 1999.
|
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending en onjuiste toepassing van het beginsel van zorgvuldig en onpartijdig optreden van de administratie.
|
|
3. |
Derde middel, ontleend aan schending en onjuiste toepassing van het beginsel van voorzichtig en evenredig optreden van de administratie.
|
|
4. |
Vierde middel, ontleend aan schending en onjuiste toepassing van de artikelen 108, 120, 145 en 146 VWEU.
|
|
5. |
Vijfde middel, ontleend aan schending en onjuiste toepassing van artikel 108 VWEU, door de aangenomen continuïteit van de werkzaamheden van SEA Handling en die van Airport Handling.
|
|
6. |
Zesde middel, ontleend aan schending en onjuiste toepassing van artikel 108 VWEU doordat wordt aangenomen dat de onderhavige steun aan de Staat kan worden toegerekend.
|
|
7. |
Zevende middel, ontleend aan schending en onjuiste toepassing van artikel 108 VWEU op grond dat een gebrek aan economische rationaliteit wordt verweten.
|
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/54 |
Beroep ingesteld op 19 september 2014 — Teva UK e.a./Commissie
(Zaak T-679/14)
2014/C 409/74
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Teva UK Ltd (West Yorkshire, Verenigd Koninkrijk), Teva Pharmaceuticals Europe BV (Utrecht, Nederland) en Teva Pharmaceutical Industries Ltd (Jerusalem, Israël) (vertegenwoordigers: D. Tayar en A. Richard, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het onderhavige verzoekschrift in ontvangst nemen en het beroep ontvankelijk verklaren; |
|
— |
artikel 3 van besluit COMP/AT.39612 „Perindopril (Servier)” van 9 juli 2014 vernietigen, voor zover daarin wordt vastgesteld dat Teva UK limited, Teva Pharmaceuticals Europe B.V. en Teva Pharmaceutical Industries Limited artikel 101 van het Verdrag hebben geschonden; |
|
— |
de aan Teva UK limited, Teva Pharmaceuticals Europe B.V. en Teva Pharmaceutical Industries Limited in artikel 7 van besluit COMP/AT.39612 „Perindopril (Servier)” van 9 juli 2014 opgelegde geldboete intrekken; |
|
— |
indien het Hof artikel 3 van het besluit niet vernietigt of de geldboete niet in haar geheel intrekt, deze aanzienlijk verlagen; en |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vijf middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting in rechte en in feite door de overeenkomst tussen Teva en Servier van 13 juni 2006 (hierna: „Overeenkomst”) te kwalificeren als een restrictie met mededingingsbeperkende strekking. Juridisch heeft de Commissie alle overeenkomsten die de mededinging kunnen beperken ten onrechte gekwalificeerd als restricties met mededingingsbeperkende strekking, in plaats van enkel overeenkomsten die ondubbelzinnig, precies door de aard ervan, blijk geven van een voldoende mate van aantasting van de mededinging. Feitelijk tonen de omstandigheden die heersten toen de Overeenkomst werd onderhandeld, in het bijzonder de reële risico’s inzake intellectuele eigendom waarmee Teva werd geconfronteerd, aan dat Teva de Overeenkomst is aangegaan om zich te verzekeren van een tijdige toegang tot de markt en niet om een stimulans te krijgen in ruil voor een uitgestelde toegang. |
|
2. |
Tweede middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting in rechte en in feite door de Overeenkomst te kwalificeren als een restrictie met mededingingsbeperkende strekking, aangezien in het besluit niet de vereiste mate van bewijs van een mededingingsbeperking wordt geleverd in vergelijking met de relevante contrafeitelijke situatie. |
|
3. |
Derde middel: zelfs indien het Hof oordeelt dat de Overeenkomst valt binnen de werkingssfeer van artikel 101, lid 1, VWEU, moet het Hof vaststellen dat de Commissie geen voldoende onderzoek heeft verricht van de door verzoeksters aangevoerde argumenten en bewijzen ter ondersteuning van het feit dat nuttige effecten bestaan en dat de Overeenkomst voldoet aan alle voorwaarden van artikel 101, lid 3, VWEU. |
|
4. |
Vierde middel: de aan verzoeksters opgelegde geldboete moet worden ingetrokken of, ten minste, aanzienlijk verlaagd. Ten eerste heeft het besluit de beginselen van rechtszekerheid, niet-terugwerkende kracht en gewettigd vertrouwen geschonden door Teva een aanzienlijke geldboete op te leggen. Ten tweede heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste opvatting door af te wijken van haar richtsnoeren voor de methodologie van het vaststellen van geldboetes en heeft zij de beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen, evenredigheid en gelijke behandeling geschonden door Teva een buitensporige geldboete op te leggen. |
|
5. |
Vijfde middel: de Commissie heeft wezenlijke procedurefouten gemaakt. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/55 |
Beroep ingesteld op 22 september 2014 — Novomatic/BHIM — Simba Toys (African SIMBA)
(Zaak T-687/14)
2014/C 409/75
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Novomatic AG (Gumpoldskirchen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: W. Mosing, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Simba Toys GmbH & Co. KG (Fürth, Duitsland)
Conclusies
|
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 juli 2014 in zaak R 2098/2013-4 vernietigen, zodat het BHIM, gelet op het feit dat het noch om soortgelijke waren noch om overeenstemmende tekens gaat en evenmin sprake is van verwarringsgevaar, de oppositie in haar geheel dient af te wijzen en de aanvraag tot inschrijving van „African SIMBA” als gemeenschapsmerk (nr. 009752271) volledig dient toe te wijzen; |
|
— |
het BHIM — en ingeval opposante schriftelijk intervenieert — deze laatste te verwijzen in hun eigen kosten alsook in die van verzoekster in de beroepsprocedure voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en in de onderhavige procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „African SIMBA” voor waren van klasse 28 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 7 52 271
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk met het woordelement „Simba” alsmede internationale inschrijving van het woordmerk „SIMBA” voor waren van klasse 28
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 75, van verordening nr. 207/2009
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/55 |
Beroep ingesteld op 22 september 2014 — Puma/BHIM — Sinda Poland (afbeelding van een denkbeeldig dier)
(Zaak T-692/14)
2014/C 409/76
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sinda Poland Corporation Sp. z o.o. (Warschau, Polen)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
de beslissing van 14 september 2012 in zaak R 2214/2013-5 te vernietigen op de gronden dat artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 niet juist is toegepast, hetgeen heeft geleid tot de onjuiste bevinding dat de conflicterende merken niet visueel en conceptueel vergelijkbaar zijn; |
|
— |
het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en Sinda Poland Corporation Sp. z o.o. verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en het Bureau. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de afbeelding van een denkbeeldig dier voor waren van klasse 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 1 42 395
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: internationale inschrijvingen nr. 3 69 075 en nr. 4 80 105 voor waren van de klassen 18, 25 en 28, en internationale inschrijving nr. 5 93 987 voor waren en diensten van alle klassen
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/56 |
Beroep ingesteld op 22 september 2014 — EREF/Commissie
(Zaak T-694/14)
2014/C 409/77
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: European Renewable Energies Federation (EREF) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: U. Prall, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de op 28 juni 2014 gepubliceerde mededeling van de Commissie — Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PB C 200, blz. 1) nietig verklaren voor zover het gaat om de beoordeling van de verenigbaarheid op grond van artikel 107, lid 3, sub c, van het Verdrag in onderdeel 3.3.2, „Exploitatiesteun voor energie uit hernieuwbare energiebronnen”, dat betrekking heeft op het uitwerken van steunregelingen voor hernieuwbare energie; |
|
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten, waaronder die van de verzoekende partij. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: ontbreken van bevoegdheid
|
|
2. |
Tweede middel: schending van de motiveringsplicht
|
|
3. |
Derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel
|
|
4. |
Vierde middel: misbruik van bevoegdheid
|
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/57 |
Beroep ingesteld op 26 september 2014 — Omega/BHIM (weergave van een foto in zwart en wit)
(Zaak T-695/14)
2014/C 409/78
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Omega International GmbH (Bad Oldesloe, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Becker, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
|
— |
de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 juli 2014 in de zaak R 1037/2014-5 te vernietigen, en het onder nummer 1 2 1 74 215 aangevraagde merk als merk in te schrijven; |
|
— |
verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk, met weergave van een foto in zwart en wit, voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 32 en 33 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 2 1 74 215
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: het teken is geschikt om de gemiddelde geïnteresseerde verbruiker toe te laten de waren te onderscheiden
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/58 |
Hogere voorziening ingesteld op 22 september 2014 door Bernat Montagut Viladot tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 juli 2014 in zaak F-160/12, Montagut/Commissie
(Zaak T-696/14 P)
2014/C 409/79
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirerende partij: Bernat Montagut Viladot (Schaarbeek, België) (vertegenwoordigers: F. Rodríguez-Gigirey Pérez en J. Simón Sánchez, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 juli 2014 in zaak F-160/12, Montagut/Commissie, te vernietigen; |
|
— |
het door Montagut Viladot in zaak F-160/12 ingestelde beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; |
|
— |
de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen overeenkomstig artikel 139 van het Reglement voor de procesvoering toe te wijzen door het besluit van 8 februari 2012 om Montagut niet op te nemen op de reservelijst nietig te verklaren; |
|
— |
de verwerende partij te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 juli 2014 in zaak F-160/12, Montagut Viladot/Commissie, voor zover daarbij is verworpen rekwirants beroep tot nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/206/11 (AD5) om zijn naam niet op te nemen op de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek.
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting als gevolg van de uitlegging, door het Gerecht voor ambtenarenzaken, van de regels in titel 3, punt 2, van de bijlage bij de aankondiging van het vergelijkend onderzoek en die van de Spaanse wettelijke regeling inzake universiteitsdiploma’s.
|
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van het beginsel van rechtszekerheid.
|
|
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen.
|
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/59 |
Beroep ingesteld op 29 september 2014 — MIP Metro/BHIM — Associated Newspapers (METRO)
(Zaak T-697/14)
2014/C 409/80
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Plate en R. Kaase, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Associated Newspapers Ltd (London, Verenigd Koninkrijk)
Conclusies
|
— |
vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 juni 2014 in zaak R 606/2013-5, voor zover daarbij de beslissing van de oppositieafdeling van 4 maart 2013 inzake de oppositie tegen aanvraag nr. 7 79 166 tot inschrijving van het gemeenschapsmerk „METRO” is vernietigd, en terugverwijzing van de zaak voor onderzoek en afdoening door de oppositieafdeling; |
|
— |
verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk van het woordelement METRO voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 36, 38, 39, 41 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 7 79 116
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „METRO”
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en terugverwijzing van de zaak naar de oppositieafdeling
Aangevoerde middelen: schending van artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/60 |
Beroep ingesteld op 24 september 2014 — TV1/Commissie
(Zaak T-700/14)
2014/C 409/81
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: TV1 GmbH (Unterföhring, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Scherer-Leydecker, J. Mey en A. Rausch, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de beslissing van de Europese Commissie tot gunning van de opdracht betreffende perceel IV van aanbesteding PO/2014-03/A4 nietig verklaren en het besluit van verweerster om de opdracht niet aan verzoekster te gunnen, meegedeeld op 25 juli 2014, en het besluit van verweerster om de opdracht voor perceel IV aan een andere onderneming te gunnen, meegedeeld op 1 augustus 2014, intrekken; |
|
— |
de bij of na de gunning van de opdracht gesloten dienstverleningsovereenkomst nietig verklaren; |
|
— |
verweerster verwijzen in de kosten, met inbegrip van eventuele gerechtskosten, eventuele vergoedingen aan deskundigen en de in de in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, met name reis- en verblijfskosten, alsmede honoraria van advocaten; |
|
— |
verweerster middels een maatregel tot organisatie van de procesgang overeenkomstig artikel 64, lid 3, sub d, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te gelasten de akte tot gunning van de opdracht alsmede andere relevante documenten over te leggen en verzoekster de tot nog toe geweigerde volledige inzage te geven. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: ongewoon lage offerte van de onderneming waaraan de opdracht is gegund Verzoekster voert aan dat de Commissie geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht van de — volgens verzoekster — klaarblijkelijk ongewoon lage offerte van de onderneming waaraan de opdracht is gegund, en deze offerte respectievelijk de inschrijver niet van de aanbestedingsprocedure heeft uitgesloten. De Commissie heeft aldus haar plicht in de zin van artikel 110, lid 2, van verordening nr. 966/2012 (1) juncto artikel 151 van verordening nr. 1268/2012 (2) alsmede de op grond van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op haar rustende verplichting tot behoorlijk bestuur geschonden. |
|
2. |
Tweede middel: verkeerde inschrijvingsdocumenten Verzoekster voert voorts aan dat de Commissie beginselen van het aanbestedingsrecht, met name de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie en de waarborg van eerlijke mededinging alsmede artikel 102 van het Financieel Reglement heeft geschonden. Volgens verzoekster heeft de Commissie de voorwaarden van artikel 105 van het Financieel Reglement, dat de inschrijvingsdocumenten volledig, duidelijk en precies moeten zijn, niet nageleefd. |
|
3. |
Derde middel: verkeerde beoordeling van de offerte van de onderneming waaraan de opdracht is gegund Verzoekster voert aan dat de evaluatie van de offerte van de onderneming waaraan de opdracht is gegund, ontoereikend is gemotiveerd en berust op onjuist verstrekte feiten en op kennelijke beoordelingsfouten en misbruik van discretionaire bevoegdheid. |
|
4. |
Vierde middel: verkeerde beoordeling van verzoeksters offerte Verzoekster voert aan dat de inlichtingen van de Commissie over verzoeksters offerte niet voldeden aan de motiveringsplicht en dat de Commissie bij de evaluatie van verzoeksters offerte kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt en haar bevoegdheden verkeerd heeft gebruikt. |
(1) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298, blz. 1).
(2) Gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362, blz. 1).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/61 |
Beroep ingesteld op 3 oktober 2014 — Marine Harvest/Commissie
(Zaak T-704/14)
2014/C 409/82
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Marine Harvest ASA (Bergen, Noorwegen) (vertegenwoordiger: R. Subiotto, QC)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
de beschikking van de Commissie van 23 juli 2014 in zaak COMP/M.7184 — Marine Harvest/Morpol (artikel 14, lid 2, proc.) nietig te verklaren; |
|
— |
subsidiair, de krachtens die beschikking aan Marine Harvest opgelegde boetes in te trekken; |
|
— |
meer subsidiair, de krachtens die beschikking aan Marine Harvest opgelegde boetes aanzienlijk te verminderen; |
|
— |
in elk geval de Commissie te bevelen de proceskosten en andere kosten en uitgaven van Marine Harvest met betrekking tot deze zaak te betalen, en elke andere maatregel te nemen die het passend acht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: de beschikking geeft blijk van een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten omdat daarin is vastgesteld dat Marine Harvest ingevolge verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad haar verwerving van een deelneming van 48,5 % in Morpol in december 2012 („verwerving van december 2012”) had moeten aanmelden, en ervan had moeten afzien om een deelneming van 48,5 % van de aandelen van Morpol te verwerven voordat dit element van de gehele transactie was goedgekeurd, en aldus wordt vastgesteld dat artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad niet van toepassing was op, er geen sprake was van een eenheid bij de verwerving van december 2012 en het daaropvolgende, na de verwerving van december 2012 krachtens de Noorse wetgeving inzake openbare overnamebiedingen verplichte openbare overnamebod, dat Marine Harvest steeds voornemens was spoedig uit te brengen om de volledige zeggenschap over Morpol te verwerven. |
|
2. |
Tweede middel: de beschikking geeft blijk van een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten omdat daarin is vastgesteld dat Marine Harvest nalatig had gehandeld door de verwerving van december 2012 niet aan te melden en door niet af te zien van het verkrijgen van een deelneming van 48,5 % van de aandelen van Morpol voordat dit element van de gehele transactie was goedgekeurd, waardoor de beschikking eraan is voorbijgegaan dat Marine Harvest niet redelijkerwijs objectief of subjectief had kunnen voorzien dat de verwerving van december 2012 en het daaropvolgende openbare aanbod niet binnen de werkingssfeer van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 139/2004 zouden vallen. |
|
3. |
Derde middel: de beschikking schendt het beginsel dat niemand tweemaal voor dezelfde inbreuk mag worden gestraft, door aan Marine Harvest een geldboete op te leggen omdat zij (i) de verwerving van december 2012 niet had aangemeld voordat zij (ii) deze uitvoerde door de eigendom van 48,5 % van de aandelen van Morpol te verwerven. |
|
4. |
Vierde, subsidiaire middel: de oplegging van een geldboete aan Marine Harvest in de beschikking maakt inbreuk op het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel „nullum crimen, nulla poena sine lege”, en het gelijkheidsbeginsel, gelet op het feit dat de feiten en rechtsvragen in deze zaak nieuw zijn en de Commissie onlangs een vergelijkbare zaak heeft behandeld, waarin zij (i) geen onderzoek heeft ingeleid, (ii) geen definitief en bindend standpunt heeft ingenomen over de werkingssfeer van de artikelen 7, leden 1 en 3, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad, en (iii) geen geldboete heeft opgelegd. |
|
5. |
Vijfde, meer subsidiaire middel: de beschikking geeft blijk van kennelijk onjuiste rechtsopvattingen en bevat kennelijke feitelijke vergissingen en is ontoereikend gemotiveerd wat de vaststelling van de hoogte van de geldboeten in deze zaak betreft, aangezien daarin (i) niet is uiteengezet hoe de geldboetes zijn berekend, (ii) de nadruk wordt gelegd op de zwaarte van de vermeende inbreuken door te verwijzen naar elementen die dit niet onderbouwen, (iii) in de duur van de inbreuk periodes zijn opgenomen die in andere zaken buiten beschouwing zijn gelaten, en dit op de onjuiste grond dat Marine Harvest vóór de aanmelding ontoereikend had meegewerkt, (iv) het niveau van de opgelegde geldboetes onevenredig is aan de duur en de zwaarte van de vermeende inbreuk, en de vooropgestelde doelstellingen, en (v) wordt voorbijgegaan aan verzachtende omstandigheden, waaronder de transparantie van en de medewerking tijdens de procedure inzake concentratiecontrole, het ontbreken van relevante precedenten en een verschoonbare dwaling bij het begaan van de gestelde inbreuk. |
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/62 |
Beroep ingesteld op 2 oktober 2014 — Grundig Multimedia/BHIM (DetergentOptimiser)
(Zaak T-707/14)
2014/C 409/83
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Grundig Multimedia AG (Stansstad, Zwitserland) (vertegenwoordigers: S. Walter en M. Neuner, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
|
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 juli 2014 in zaak R 172/2014-1 vernietigen; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de voor het BHIM gemaakte kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „DetergentOptimiser” voor waren van klasse 7 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 9 49 559
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, juncto artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/63 |
Beroep ingesteld op 6 oktober 2014 — Herbert Smith Freehills/Raad
(Zaak T-710/14)
2014/C 409/84
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Herbert Smith Freehills LLP (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: P. Wytinck, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
besluit 18/c/01/14 van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 2014 nietig verklaren; en |
|
— |
de Raad verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met het onderhavige beroep vordert verzoeker nietigverklaring van besluit 18/c/01/14 van de Raad van 2[3] juli 2014, waarbij de Raad verzoekers krachtens verordening nr. 1049/2001 (1) ingediende confirmatief verzoek om toegang tot bepaalde documenten betreffende de vaststelling van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG (2), heeft afgewezen.
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
|
1. |
De Raad heeft artikel 4, lid 2, tweede streepje, van verordening nr. 1049/2001 geschonden aangezien i) niet alle door de Raad geïdentificeerde documenten onder de uitzondering inzake de bescherming van juridisch advies vallen en ii) een hoger openbaar belang openbaarmaking van de documenten gebiedt overeenkomstig verzoekers verzoek om toegang tot documenten. |
|
2. |
De Raad heeft artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 geschonden voor zover hij geen gedeeltelijke toegang tot de gevraagde documenten heeft verleend. |
|
3. |
De Raad heeft de strekking van verzoekers verzoek om toegang tot documenten kennelijk onjuist beoordeeld. |
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/63 |
Beroep ingesteld op 7 oktober 2014 — Arcofin e.a./Commissie
(Zaak T-711/14)
2014/C 409/85
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Arcofin CVBA (Schaarbeek, België), Arcopar CVBA (Schaarbeek) en Arcoplus (Schaarbeek) (vertegenwoordigers: R. B. Martens, A. Verlinden, en C. Maczkovics, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
|
— |
primair, het bestreden besluit volledig nietig te verklaren; |
|
— |
subsidiair, het bestreden besluit volledig nietig te verklaren, voor zover bij dat besluit de steunmaatregel onverenigbaar met de interne markt is verklaard, de Belgische staat is gelast de steun terug te vorderen en zich te onthouden van uitbetaling van de garantie aan de natuurlijke personen die vennoten van de verzoeksters zijn; |
|
— |
meer subsidiair, de artikelen 2, 3 et 4 van het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover bij die artikelen de Belgische Staat wordt gelast de steun terug te vorderen en zich te onthouden van uitbetaling van de garantie aan de natuurlijke personen die vennoten van de verzoeksters zijn; |
|
— |
in elk geval, de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De verzoekende partijen vorderen nietigverklaring van besluit 2014/686/EU van de Commissie van 3 juli 2014 [kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 1021 final) betreffende de steunmaatregel die door België ten uitvoer is gelegd in de vorm van een garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties [steunmaatregel SA.33927 (2012/C) (ex 2011/NN)] (PB L 284, blz. 53).
Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vijf middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 107, lid 1, 108 en 296, tweede alinea, VWEU en artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 (1), schending van het beginsel van motivering van de rechtshandelingen en schending van de procedurele regels inzake de bewijslast en de bewijslevering, voor zover de Commissie ten onrechte en zonder motivering heeft vastgesteld dat de verzoekende partijen de enige ware begunstigden van de steun waren. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van de artikelen 107, lid 1, en 296, tweede alinea, VWEU en van het beginsel van motivering van de rechtshandelingen en aan een onjuiste beoordeling van de feiten, voor zover de Commissie ten onrechte en zonder motivering heeft vastgesteld dat de garantieregeling de mededinging door andere coöperaties en aanbieders van beleggingsproducten kon vervalsen en daardoor het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kon beïnvloeden. |
|
3. |
Derde, subsidiair aangevoerd middel, ontleend aan schending van de artikelen 107, lid 3, sub b, en 108, lid 2, VWEU en aan een kennelijke beoordelingsfout, voor zover de Commissie ten onrechte heeft beslist dat de garantieregeling onverenigbaar was met de interne markt. De verzoekende partijen voeren aan dat, indien er sprake is van staatssteun, deze als steun om een ernstige verstoring in de Belgische economie op te heffen in de zin van artikel 107, lid 3, sub b, VWEU verenigbaar met de interne markt had moeten worden verklaard. |
|
4. |
Vierde, meer subsidiair aangevoerd middel, ontleend aan schending van artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 en van het beginsel van het gewettigd vertrouwen, voor zover het vertrouwen dat de verzoekende partijen legitiem in de rechtmatigheid van de maatregel mochten hebben, eraan in de weg staat dat de Commissie terugvordering van de steun eist. |
|
5. |
Vijfde, nog meer subsidiair aangevoerd middel, ontleend aan schending van de artikelen 107 en 108 VWEU en van verordening (EG) nr. 659/1999 en aan bevoegdheidsoverschrijding of althans aan schending van het evenredigheidsbeginsel, voor zover het besluit waarbij de Commissie een lidstaat gelast een bepaalde maatregel te treffen om de steun op te heffen, zoals in het onderhavige geval zich onthouden van elke betaling aan de natuurlijke personen die vennoten van de verzoeksters zijn, de bevoegdheid van de Commissie kennelijk overschrijdt of althans kennelijk onevenredig is. |
(1) Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 83, blz. 1).
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/65 |
Beschikking van het Gerecht van 1 oktober 2014 — Ratioparts-Ersatzteile/BHIM — IIC (NORTHWOOD)
(Zaak T-509/13) (1)
2014/C 409/86
Procestaal: Duits
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/65 |
Beschikking van het Gerecht van 11 september 2014 — AEMN/Parlement
(Zaak T-678/13) (1)
2014/C 409/87
Procestaal: Frans
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/65 |
Beschikking van het Gerecht van 11 september 2014 — AEMN/Parlement
(Zaak T-679/13) (1)
2014/C 409/88
Procestaal: Frans
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken
|
17.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/66 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 10 september 2014 — Carneiro/Europol
(Zaak F-122/13) (1)
((Openbare dienst - Personeel van Europol - Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd - Herkwalificatie van overeenkomst voor bepaalde tijd als overeenkomst voor onbepaalde tijd - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond))
2014/C 409/89
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Maria José Carneiro (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J. Kempeners en M. Itani, advocaten)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (vertegenwoordigers: D. Neumann en J. Arnould, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van Europol om verzoeksters overeenkomst niet voor onbepaalde tijd te verlengen en verzoek om veroordeling van Europol tot betaling van het verschil tussen de bezoldiging die zij bij Europol had kunnen blijven ontvangen en elke andere vergoeding die zij daadwerkelijk heeft ontvangen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond verklaard. |
|
2) |
Carneiro zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Politiedienst. |
(1) PB C 52 van 22.2.2014, blz. 53.