ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 318 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
57e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Comité van toezicht van OLAF |
|
2014/C 318/01 |
Activiteitenverslag van het Comité van toezicht van OLAF — Februari 2013 — januari 2014 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Comité van toezicht van OLAF
16.9.2014 |
NL EN |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 318/1 |
Activiteitenverslag van het Comité van toezicht van OLAF
Februari 2013 — januari 2014
(2014/C 318/01)
Leden van het Comité van toezicht van OLAF
|
INHOUDSOPGAVE
TAAKOMSCHRIJVING | 3 |
VOORWOORD VAN DE VOORZITTER | 4 |
OVERZICHT | 5 |
1. |
TOEZICHT OP OLAF-ONDERZOEKEN | 5 |
Instructies aan het personeel over onderzoeksprocedures | 6 |
Prioriteiten voor het onderzoeksbeleid | 6 |
Selectie van zaken door OLAF | 7 |
Duur van de onderzoeken | 7 |
Aan de nationale gerechtelijke autoriteiten doorgegeven zaken | 8 |
Besluiten om de informatieverstrekking aan de instelling, het orgaan of de instantie uit te stellen | 9 |
Aanbevelingen van de directeur-generaal van OLAF | 9 |
OLAF-procedures voor het behandelen van klachten. | 10 |
Klachten en verzoeken aan het Comité van toezicht | 10 |
2. |
TOEZICHT OP HET BEHEER VAN DE ONDERZOEKSTAAK VAN OLAF | 11 |
Voorontwerp van begroting voor 2014 | 11 |
Reorganisatie van OLAF en tevredenheidsenquêtes bij het personeel | 12 |
3. |
SAMENWERKING MET OLAF | 12 |
Follow-up door OLAF gegeven aan de aanbevelingen van het Comité van toezicht | 12 |
Werkafspraken met OLAF | 12 |
4. |
SAMENWERKING MET DE BELANGHEBBENDEN | 13 |
Ontmoetingen met de EU-instellingen | 13 |
Gedachtewisseling met de EU-instellingen | 13 |
Openbare hoorzitting van het Europees Parlement over de procedurewaarborgen | 13 |
Maatschappelijk middenveld | 13 |
5. |
GOVERNANCE VAN HET COMITÉ VAN TOEZICHT | 14 |
De rol van het Comité van toezicht krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 | 14 |
Prioriteiten en doelstellingen | 14 |
Gedragscode | 14 |
Werkmethoden | 14 |
6. |
SECRETARIAAT VAN HET COMITÉ VAN TOEZICHT | 15 |
BIJLAGEN | 16 |
TAAKOMSCHRIJVING
Artikel 15, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013: Het Comité van toezicht houdt geregeld toezicht op de wijze waarop het Bureau zich van zijn onderzoekstaak kwijt, ter versterking van de onafhankelijkheid die het Bureau bij de uitoefening van de bij deze verordening toegekende bevoegdheden in acht neemt. Het Comité van toezicht monitort in het bijzonder de ontwikkelingen betreffende de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van onderzoeken, in het licht van de overeenkomstig artikel 7, lid 8, door de directeur-generaal verstrekte informatie. |
De taak van het Comité van toezicht van OLAF (Cvt), zoals vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1), bestaat erin de onafhankelijkheid van OLAF te versterken bij de uitoefening van de aan het Bureau verleende bevoegdheden (2). Daartoe heeft de wetgever van de EU het Cvt een drievoudige rol gegeven:
— |
Het Cvt heeft ten aanzien van OLAF de rol van toezichthoudend orgaan en bewaker van zijn onafhankelijkheid; het houdt geregeld toezicht op de wijze waarop het Bureau zich van zijn onderzoekstaak kwijt en in het bijzonder op de inachtneming van de procedurewaarborgen en de duur van onderzoeken. |
— |
Het Cvt heeft een adviserende rol ten aanzien van de directeur-generaal van OLAF en staat hem bij bij de uitoefening van zijn taken:
|
— |
Het Cvt is een gesprekspartner voor de EU-instellingen, waaraan het verslag uitbrengt over zijn werkzaamheden, op wier verzoek het adviezen uitbrengt en waarmee het van gedachten wisselt op politiek niveau en unieke deskundigheid verschaft, gebaseerd op zijn ervaring als toezichthouder. |
VOORWOORD VAN DE VOORZITTER
Ik heb het genoegen u hierbij als voorzitter van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding overeenkomstig artikel 15, lid 9, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 het jaarlijks activiteitenverslag van ons comité te doen toekomen.
Dit tweede activiteitenverslag van het huidige Comité van toezicht geeft een overzicht van de belangrijkste activiteiten in de verslagperiode, die van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 liep.
De hoofdstukken 1 en 2 bieden een volledig overzicht van de toezichthoudende activiteiten van het Cvt. Daarbij wordt de focus gelegd op de wijze waarop het Bureau zich van zijn onderzoekstaak heeft gekweten en op het beheer in dat verband. De hoofdstukken 3 en 4 hebben betrekking op de relatie van het Cvt met OLAF en met de EU-instellingen en andere belanghebbenden. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt verslag uitgebracht over de manier van werken van het Cvt, worden de beleidsdocumenten die het Comité heeft aangenomen, opgesomd en wordt de werking van het secretariaat belicht.
Aan het einde van de verslagperiode heeft één van de leden van het Comité, de heer Jens Madsen, zijn mandaat opgegeven voor een nieuwe, uitdagende functie bij de overheid van zijn land. Ik wens van dit verslag gebruik te maken om hem te bedanken voor zijn waardevolle bijdrage aan het werk van het Comité en om een nieuw lid (sinds 1 februari 2014), de heer Dimitrios Zimianitis welkom te heten.
Tot slot wens ik mijn bijzondere dank te betuigen aan de medewerkers van ons secretariaat, voor hun onschatbare steun en de kwaliteit van hun werk, dat in belangrijke mate heeft bijgedragen tot de effectiviteit van ons toezicht op de onderzoekstaak van OLAF.
Brussel, 12 maart 2014.
Johan DENOLF
OVERZICHT
Toezichthoudende activiteiten
Analyse en evaluatie van:
— |
56 zaken waarin informatie moest worden toegezonden aan de nationale gerechtelijke instanties; |
— |
186 negenmaandsverslagen; |
— |
293 adviezen over de selectie van zaken; |
— |
14 klachten en verzoeken van individuele personen; |
— |
1 klacht van een EU-instelling; |
— |
2 verzoeken om toegang van het publiek tot documenten van het Cvt; |
— |
1 verzoek om samenwerking van een nationale gerechtelijke autoriteit. |
Adviezen en verslagen
— |
4 adviezen in verband met de wijze waarop OLAF zich van zijn onderzoekstaak heeft gekweten en het beheer:
|
— |
Jaarlijks activiteitenverslag 2012. |
Standpunten en beleidsnota's
— |
Standpunt „Reinforcing procedural safeguards in OLAF”; |
— |
Opmerkingen over de onderzoeksprocedures van OLAF; |
— |
Nota „on the mission and competences of the SC in the light of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 and the mid-term strategy”; |
— |
Richtsnoeren voor het toezicht (lopende); |
— |
Wijziging van de procedurevoorschriften (lopende). |
Samenwerking
— |
Nieuwe werkafspraken met OLAF. |
1. TOEZICHT OP OLAF-ONDERZOEKEN
1. |
Het Comité van toezicht van OLAF (Cvt) houdt toezicht op verschillende aspecten van de onderzoeksactiviteiten van OLAF op basis van informatie die de directeur-generaal van OLAF (OLAF DG) verplicht moet verstrekken en informatie waarom het Cvt zelf vraagt. |
Artikel 15, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013: Het Comité van toezicht voorziet de directeur-generaal van adviezen, die in voorkomend geval vergezeld gaan van aanbevelingen, onder meer betreffende de middelen die nodig zijn om de onderzoekstaak van het Bureau uit te voeren, alsook betreffende onderzoeksprioriteiten van het Bureau en betreffende de duur van onderzoeken. Die adviezen kunnen worden uitgebracht op eigen initiatief, op verzoek van de directeur-generaal of op verzoek van een instelling, orgaan of instantie, maar mogen geen inmenging in de verrichting van lopende onderzoeken vormen. |
Instructies aan het personeel over onderzoeksprocedures
2. |
De OLAF DG bezorgde het Cvt op 7 februari 2013 een kopie van een gewijzigde versie van de OLAF-instructies voor de personeelsleden (Instructions to Staff on Investigative Procedures — ISIP). Op 5 juli 2013 bezorgde hij het Cvt een tweede gewijzigde versie van de ISIP om de onderzoeksprocedures van OLAF in overeenstemming te brengen met nieuwe bepalingen van (het ontwerp voor) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013. De OLAF DG stelde het Cvt in kennis van zijn voornemen om de gewijzigde ISIP op 31 juli 2013 vast te stellen. |
3. |
Benadrukkende dat het binnen een dergelijk kort tijdsbestek onmogelijk was de gewijzigde ISIP grondig te analyseren, heeft het Cvt op 30 juli 2013 een aantal opmerkingen en vragen kenbaar gemaakt over de gewijzigde ISIP (3). Het Cvt heeft in het bijzonder de bepalingen onderzocht betreffende de selectieprocedure en de wijze waarop onderzoeken en coördinatiezaken worden aangepakt. |
4. |
Het Cvt was van mening dat de gewijzigde ISIP onder andere:
|
5. |
Op 5 september 2013 heeft de OLAF DG zijn opmerkingen en aanvullende informatie meegedeeld met betrekking tot kwesties die door het Cvt aan de orde waren gesteld. Hij informeerde het Cvt dat de wijzigingen van de ISIP waren vastgesteld, rekening houdende met sommige opmerkingen van het Cvt, en deed het Cvt het definitieve ontwerp toekomen van de nieuwe richtsnoeren betreffende onderzoeksprocedures ten behoeve van de personeelsleden van OLAF die de ISIP vervangen. |
Prioriteiten voor het onderzoeksbeleid
6. |
De prioriteiten voor het onderzoeksbeleid, die de OLAF DG jaarlijks vaststelt en bekendmaakt in het jaarlijks beheersplan, zijn beoordeeld in Advies nr. 1/2014 (4). |
7. |
Het Cvt heeft de ontwerpprioriteiten voor 2014 vergeleken met die van 2012 en 2013 en verheugt zich erover dat de vaststelling nauwkeuriger is als gevolg van opmerkingen die het Cvt tijdens technische ontmoetingen met de OLAF DG heeft gemaakt over het feit dat in de prioriteiten niet moet worden verwezen naar de algemene beginselen (die bij het afwegen van de keuze om al dan niet een onderzoek te openen, in elk geval in acht moeten worden genomen), maar enkel naar specifieke gebieden of types van fraude die OLAF prioritair dient aan te pakken. |
8. |
Het Cvt stelde vast dat de financiële indicatoren, die in voorgaande jaren een te groot gewicht kregen, volledig afwezig waren in de ontwerpprioriteiten voor 2014. Het Cvt benadrukte dat dergelijke indicatoren relevant zouden moeten zijn voor de beoordeling van de ernst van het frauderisico en nuttig zouden kunnen zijn als ijkpunt en als intern richtsnoer voor de toepassing van het evenredigheidsbeginsel. Het Cvt wees er eveneens op dat het nodig was het beleid inzake subsidiariteit/meerwaarde te herbekijken en omzichtig toe te passen, en de prioriteiten regelmatig te evalueren. |
9. |
Het Cvt stelde dat het nodig was de prioriteiten te verduidelijken en deed de aanbeveling om door de OLAF DG richtsnoeren te laten uitvaardigen voor de toepassing van de in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 vervatte selectiebeginselen en een constructieve dialoog aan te gaan met de belanghebbenden over de vaststelling en de uitvoering van de prioriteiten, in het bijzonder wat betreft de financiële indicatoren en de eventuele follow-up van afgewezen zaken wanneer een evaluatie leidt tot de conclusie dat er gegronde vermoedens van fraude zijn. Het blijft voorlopig lastig voor het Cvt om te beoordelen hoe OLAF presteert op de gebieden die als prioritair zijn aangemerkt, omdat OLAF zelf geen effectbeoordeling heeft verricht. Het Cvt heeft de OLAF DG daarom om een evaluatie van de uitvoering van de prioriteiten van 2012 en 2013 per prioritair gebied gevraagd, alsook om een samenvatting van de van belanghebbenden ontvangen feedback. |
Selectie van zaken door OLAF
10. |
In Advies nr. 2/2014 over de selectie van zaken door OLAF (5) is gekeken naar de doeltreffendheid, de kwaliteit en de transparantie van het selectieproces bij OLAF. Het oordeel van het Cvt was, onder andere, gebaseerd op de analyse van een steekproef van 293 adviezen van de eenheid Selectie en Evaluatie van onderzoeken van OLAF (ISRU) om onderzoeks-/coördinatiezaken af te wijzen of te openen. |
11. |
Het Cvt heeft eerst de doeltreffendheid van het selectieproces beoordeeld aan de hand van de aan de ISRU voor de uitoefening van zijn taak ter beschikking gestelde middelen en de concrete resultaten in 2012 en 2013. Het Cvt kwam tot de bevinding dat in sommige gevallen de benodigde technische, taalkundige en onderzoeksvaardigheden ontbraken of ontoereikend waren; de juridische analyse was niet voldoende aangetoond; de voor de selectie toegerekende tijd (verplichte periode van 2 maanden) bleek in een aantal gevallen niet toereikend; er is behoefte aan een duidelijke procedure voor het omgaan met klokkenluiders. |
12. |
Vervolgens heeft het Cvt de kwaliteit van de adviezen beoordeeld op basis van de overeenstemming met de selectiecriteria die door de OLAF DG zijn opgesteld. Het Cvt stelde vast dat niet strikt de hand werd gehouden aan de instructies voor de toepassing van de selectiecriteria: er werd weinig aandacht geschonken aan de toepasselijke wet- en regelgeving bij het beoordelen van de handelingsbevoegdheid van OLAF; de selecteurs beschikten niet over precieze indicatoren om de toereikendheid van de informatie te beoordelen; waar dergelijke indicatoren wel aanwezig waren, werden zij niet in alle gevallen en consequent gebruikt; er werd frequent gebruikgemaakt van niet onderbouwde verklaringen. |
13. |
Tot slot werd de transparantie van het selectieproces onderzocht aan de hand van de informatiestromen tijdens het selectieproces, in het bijzonder wat betreft de samenwerking tussen de ISRU en de onderzoekseenheden. |
14. |
Het Cvt deed een aantal aanbevelingen aan de OLAF DG om de selectiefunctie van de ISRU te verbeteren. Bij wijze van algemene conclusie van zijn beoordeling deed het Cvt de slotaanbeveling dat OLAF de werkzaamheden van de ISRU aan een interne evaluatie zou onderwerpen teneinde, onder andere, de benodigde middelen, de sterke en zwakke punten van de eenheid en het „foutenpercentage” voor de geëvalueerde zaken vast te stellen. Tevens vroeg het Cvt dat de OLAF DG het comité binnen een jaar zou informeren over het aan zijn aanbevelingen gegeven gevolg. |
Duur van de onderzoeken
Artikel 11, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1073/1999: Loopt een onderzoek langer dan negen maanden, dan deelt de directeur het comité mede waarom het onderzoek nog niet kon worden afgesloten en hoeveel tijd wellicht nog nodig is om het te voltooien. Artikel 7, lid 8, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013: Indien een onderzoek niet kan worden afgesloten binnen twaalf maanden nadat het is geopend, brengt de directeur-generaal, na het verstrijken van die twaalf maanden, en vervolgens om de zes maanden, verslag uit aan het Comité van toezicht, onder vermelding van de redenen die het oponthoud veroorzaken en de overwogen maatregelen om het onderzoek sneller te doen verlopen. |
15. |
Het Cvt heeft naar de duur van OLAF-onderzoeken gekeken aan de hand van de negenmaandsverslagen (6) en de verslagen van aan de nationale gerechtelijke autoriteiten doorgegeven zaken, meegedeeld op grond van de vroegere Verordening (EG) nr. 1073/1999, alsmede van andere met een zaak verband houdende documenten in gevallen waarin toegang is verleend tot het Case Management System (CMS) van OLAF. |
16. |
Om te beginnen, analyseerde het Cvt de door OLAF opgegeven redenen voor onderzoeken die langer dan negen maanden liepen: complexiteit van de onderzochte materie, gebrek aan middelen, lage prioriteit, gebrekkige medewerking. Het Cvt constateerde onderlinge afwijkingen wat betreft de accuratesse van de opgegeven redenen tussen de onderzoeksdirectoraten en hun eenheden. De analyse van het Cvt is nog niet afgerond. |
17. |
Bij Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 zijn twee belangrijke wijzigingen ingevoerd om het Cvt in staat te stellen beter toezicht te houden op de duur van de onderzoeken: de 12-maandsverslagen in plaats van 9-maandsverslagen (wat beter de werkelijkheid weerspiegelt, aangezien de meeste OLAF-onderzoeken meer dan twaalf maanden duren), en de nieuwe verplichting voor OLAF om vervolgens om de zes maanden verslag uit te brengen, waardoor het Cvt de volledige levenscyclus van een onderzoek kan volgen. |
18. |
Op 31 januari 2014 ontving het Cvt de eerste 83 twaalfmaandsverslagen, op een totaal van 243 zaken die toen langer dan 12 maanden liepen. Het Cvt stelde met bezorgdheid vast dat de nieuwe verslagen die het ontving, niettegenstaande OLAF de daartoe bestemde werkformulieren overeenkomstig de vereisten van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 had herzien, onvoldoende informatie bevatten, in het bijzonder op het vlak van elementen die het Cvt in staat zouden stellen om zich van eventueel onnodige vertraging bij onderzoeken te vergewissen. Bijvoorbeeld: 33 van de 83 verslagen betreffende zaken die langer dan 12 maanden lopen, vermelden de redenen daarvoor en de overwogen maatregelen om het onderzoek te bespoedigen, maar in het geheel geen feitelijke informatie (d.w.z. een beschrijving van de feiten, de door OLAF ondernomen stappen in het onderzoek en de chronologie ervan, eventuele perioden waarin niets is gebeurd, het soort fraude, de financiële gevolgen, verjaringstermijnen enz.), zodat het voor het Cvt onmogelijk is zich een volledig oordeel te vormen over de duur van het onderzoek. Terwijl Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 de rol van het Cvt inzake toezicht op de duur van onderzoeken heeft versterkt, doet OLAF te weinig op het vlak van informatieverstrekking om het Cvt in staat te stellen die rol te vervullen. Het Cvt heeft dit aan de orde gesteld tijdens een vergadering met de OLAF DG en verwacht dat de toekomstige verslagen meer beschrijvende informatie zullen bevatten. |
19. |
Het Cvt is tijdens een technische bijeenkomst door OLAF geïnformeerd over de instrumenten die worden gebruikt om de duur van zaken te monitoren, voornamelijk het „vlaggen” in het CMS dat de termijnen voor de 12- en 6-maandsverslagen zijn bereikt. OLAF heeft binnen de onderzoekseenheden tevens een nieuwe structuur voor het lagere management op poten gezet om, onder andere, de duur van onderzoeken te monitoren. Het Cvt juicht de inspanningen van OLAF toe, evenals de bereidheid om onderzoekers meer bewust te maken van de tijdsbeperkingen. Tegelijkertijd onderstreept het Cvt dat de 12- en 6-maandsverslagen voor OLAF zelf een nuttig beheersinstrument om de duur van onderzoeken te monitoren zou kunnen zijn, wat nu onmogelijk is vanwege het gebrek aan materiële inhoud van de meeste verslagen. Het belang is met name groot in gevallen waarin een lange onderzoeksduur de reputatie en de carrière van de betrokkenen kan schaden of tot verjaring in het kader van op het onderzoek aansluitende nationale gerechtelijke procedures kan leiden. |
Aan de nationale gerechtelijke autoriteiten doorgegeven zaken
Artikel 11, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1073/1999: De directeur stelt het comité in kennis van de gevallen waarin gegevens aan de gerechtelijke autoriteiten van een lidstaat moeten worden verstrekt. Artikel 17, lid 5, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013: De directeur-generaal stelt het Comité van toezicht op gezette tijden in kennis van: (…)
|
20. |
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 heeft gezorgd voor een belangrijke verandering wat betreft zaken die OLAF voornemens is aan de nationale gerechtelijke autoriteiten door te geven: OLAF moet het Cvt daarvan niet langer van tevoren op de hoogte brengen (zoals onder de vroegere Verordening (EG) nr. 1073/1999 het geval was), maar slechts op gezette tijden na de doorgifte. |
21. |
Van 1 februari 2013 tot 30 september 2013 (de datum van inwerkingtreding van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013) werd het Cvt in kennis gesteld van 56 zaken (7) waarin het nodig was informatie aan de nationale gerechtelijke autoriteiten door te geven. In 18 gevallen werd op verzoek van het Cvt volledige toegang tot de zaakgerelateerde documenten in het CMS verleend. |
22. |
Het Cvt was evenwel niet bij machte om deze zaken grondig te onderzoeken voordat zij aan de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten zijn doorgegeven, omdat het pas toegang kreeg tot de CMS-dossiers na het verstrijken van de termijn van 5 dagen waarin eerdere overeenkomsten met OLAF voorzagen. Het oordeel van het Cvt over de inachtneming van de procedurewaarborgen door OLAF steunt voornamelijk op de informatie die is vervat in de adviezen over eind- of tussentijdse verslagen en aanbevelingen van de ISRU (8) en, in de gevallen waarin toegang tot dossiers is verleend, op de zaakgerelateerde documenten die in het CMS zijn geregistreerd. Het Cvt stelde vast dat, afgaande op alle ISRU-adviezen, de onderzoekswerkzaamheden in alle gevallen volgens de toepasselijke wettelijke voorschriften waren uitgevoerd. Het Cvt constateerde op grond van deze adviezen en andere onderzochte documenten slechts geïsoleerde problemen inzake inachtneming van de procedurewaarborgen door OLAF (bv. betrokkene onvoldoende geïnformeerd over voltooiing van het onderzoek in één geval en ontbreken van een schriftelijk mandaat om de betrokkene te horen in een ander (9)). |
23. |
In één geval meldde een betrokkene een vermeende ernstige schending van de vertrouwelijkheid door OLAF. Omdat het Cvt niet over de nodige onderzoeksmiddelen beschikt (het incident was in het OLAF-dossier niet vermeld), kon het niet meer doen dan de klacht doorgeven aan de OLAF DG, die ontkende dat er sprake was van een schending. |
24. |
Op 31 januari 2014 ontving het Cvt informatie over nog eens 17 gevallen sinds 1 oktober 2013 (datum van inwerkingtreding van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013) waarin informatie aan de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten was doorgegeven. Omdat deze informatie binnenkwam op de laatste dag van de verslagperiode, zal het Cvt om aanvullende inlichtingen vragen en de zaken later in 2014 bekijken. |
Besluiten om de informatieverstrekking aan de instelling, het orgaan of de instantie uit te stellen
Artikel 4, lid 6, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013: Indien bij een intern onderzoek blijkt dat een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid een betrokken persoon zou kunnen zijn, wordt de instelling, het orgaan of de instantie waartoe die persoon behoort, daarvan in kennis gesteld. (…) In uitzonderlijke gevallen kan het verstrekken van die informatie worden uitgesteld op grond van een met redenen omkleed besluit van de directeur-generaal, waarvan het Comité van toezicht na de beëindiging van het onderzoek in kennis wordt gesteld. |
25. |
Bij Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 is voor de OLAF DG de verplichting ingevoerd om het Cvt na de beëindiging van een onderzoek kennis te geven van zijn met redenen omkleed besluit om de verstrekking van informatie aan de instelling, het orgaan of de instantie waartoe de in het interne onderzoek betrokkene behoort. Op 31 januari 2014 werd het Cvt er door OLAF van in kennis gesteld dat er geen dergelijke besluiten waren genomen sinds de inwerkingtreding van de verordening. |
Aanbevelingen van de directeur-generaal van OLAF
Artikel 11, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1073/1999: De directeur stelt het comité in kennis van de gevallen waarin de betrokken instelling, orgaan of instantie geen gevolg heeft gegeven aan zijn aanbevelingen. Artikel 17, lid 5, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013: De directeur-generaal stelt het Comité van toezicht op gezette tijden in kennis van:
|
26. |
In de verslagperiode en meer in het algemeen sinds het begin van zijn ambtstermijn heeft het Cvt maar in zeer beperkte mate informatie ontvangen over gevallen waarin de aanbevelingen van de directeur-generaal niet zijn gevolgd. Op basis van eigen onderzoek komt het Cvt tot de conclusie dat, net als de voorgaande jaren, aan een significant aantal van dergelijke aanbevelingen geen gevolg is gegeven. Het Cvt heeft er in eerdere activiteitenverslagen op gewezen dat OLAF in het verleden kennelijk zelf niet beschikte over aangepaste instrumenten waarmee het zich op een degelijke manier kon vergewissen van de mate waarin zijn aanbevelingen door nationale en EU-instanties worden gevolgd. |
27. |
Na de reorganisatie van OLAF in 2012 is het monitoren van de uitvoering van aanbevelingen gedecentraliseerd op het niveau van de onderzoekseenheden. OLAF werkt momenteel aan de ontwikkeling en implementatie van nieuwe monitoringinstrumenten die een betere follow-up van de resultaten van zijn aanbevelingen mogelijk moeten maken. Het Cvt constateerde dat OLAF reeds een wezenlijke inspanning heeft geleverd om de impact van zijn aanbevelingen, vooral de juridische en financiële, te meten. Zo bekijkt OLAF ruim 600 zaken die zijn afgesloten met gerechtelijke aanbevelingen. Het Cvt heeft met belangstelling kennis genomen van het hiervoor gebruikte evaluatierooster waarin de follow-up door de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten wordt geverifieerd voor essentiële fasen van de nationale gerechtelijke procedures (inleiding van strafonderzoek, aanklaging of niet-vervolging, vrijspraak of veroordeling enz.). Wat de financiële follow-up betreft, wil OLAF zijn procedures verfijnen om de effectief voor de EU-begroting teruggevorderde bedragen te kunnen vaststellen. |
28. |
Het Cvt erkent dat dit nog lopende proces ingewikkeld is en juicht de bereidheid van OLAF toe om zijn follow-upinstrumenten beter te maken. In dit stadium is het voor het Cvt, bij gebrek aan dienstige informatie, echter voorbarig om zich uit te spreken over het effect dat de met de reorganisatie doorgevoerde veranderingen hebben gehad op de effectiviteit en de efficiëntie van de monitoringwerkzaamheden van OLAF. Het Cvt verwacht in de toekomst betere informatie van OLAF, zodra de geschikte instrumenten geïnstalleerd zijn. |
OLAF-procedures voor het behandelen van klachten
29. |
In zijn Advies nr. 2/2013 (Establishing an internal OLAF procedure for complaints) van december 2013 (10) heeft het Cvt zich gebogen over de rechtsmiddelen die ter beschikking staan van in OLAF-onderzoeken betrokken personen wat betreft mogelijke schendingen van hun rechten en procedurewaarborgen. Het Cvt oordeelde dat de betrokkenen onvoldoende directe mogelijkheden hebben om beroep aan te tekenen tegen mogelijke schendingen, hetzij via een externe (EU- of nationaal rechtscollege, Europese Ombudsman of Toezichthouder voor gegevensbescherming), hetzij een interne (OLAF zelf) procedure. |
30. |
Het Cvt onderstreepte dat de nieuwe Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door OLAF dit niet verhelpt, omdat er geen mechanisme wordt ingesteld om individuele klachten te behandelen. Volgens het Cvt zou deze juridische lacune kunnen worden opgevuld door middel van een formele klachtenprocedure bij OLAF voor vermoedelijke schendingen van de grondrechten en procedurewaarborgen in het kader van OLAF-onderzoeken. |
31. |
Het Cvt heeft daartoe de aanbeveling gegeven dat de OLAF DG, na raadpleging van het Cvt over de modaliteiten, een dergelijke interne procedure zou uitwerken en bekendmaken. Het Cvt heeft de wens te kennen gegeven dat de OLAF DG regelmatig verslag zou uitbrengen over klachten die OLAF ontvangt en het daaraan gegeven gevolg. |
32. |
In januari 2014 heeft OLAF op zijn website een beschrijving gezet van de stappen die bij OLAF worden ondernomen om klachten te behandelen. In antwoord op de vraag van het Cvt om het schriftelijke besluit tot vaststelling van een aangepaste procedure te zien, deelde de OLAF DG bij schrijven van 17 februari 2014 mee dat hij de bekendmaking op de website beschouwde als de formalisering van een bestaande procedure waarvoor geen formeel schriftelijk besluit van hemzelf nodig was. |
33. |
Het Cvt ziet zich daarom genoodzaakt te concluderen dat zijn aanbeveling niet is gevolgd. Het Cvt maakt zich zorgen dat burgers die een klacht bij OLAF willen indienen, hierdoor kunnen worden misleid. Zij kunnen namelijk denken dat de tekst op de OLAF-website het rechtskader voor hun klacht vormt, terwijl een dergelijke procedure (voor klachten m.b.t. de procedurewaarborgen) formeel niet bestaat bij gebrek aan een wetgevingshandeling die ze in het recht verankert. |
Klachten en verzoeken aan het Comité van toezicht
34. |
Tijdens de verslagperiode ontving het Cvt 14 klachten en verzoeken van individuele personen. Dit houdt een stijging in van 100 % ten opzichte van het voorgaande jaar. De klachten betreffen, onder andere, vermeende schending van grondrechten en procedurewaarborgen, schending van de vertrouwelijkheid van het onderzoek, buitensporig lange duur van onderzoeken en onterechte beëindiging van een zaak zonder aanbevelingen. De klachten waren voornamelijk afkomstig van personen die betrokken waren in OLAF-onderzoeken, maar ook van klokkenluiders die ontevreden waren over het door OLAF naar aanleiding van hun melding van vermoede fraude genomen besluit. |
35. |
Het Cvt heeft er in zijn antwoord aan de indieners op gewezen dat het comité volgens de geldende verordening geen rol als klachtenbeslechtingsorgaan heeft. Het Cvt heeft deze klachten evenwel in aanmerking genomen in zijn hoedanigheid van toezichthouder op de onderzoeksfunctie van OLAF en, waar zulks passend werd geacht, OLAF om nadere in- en toelichtingen en/of volledige toegang tot de CMS-dossiers gevraagd. |
36. |
In januari 2014 ontving het Cvt een formele kennisgeving van een EU-instelling waarin de bezorgdheid werd uitgesproken over een vermeende inbreuk door OLAF op het recht op bescherming van persoonsgegevens van ambtenaren van die instelling. In zijn antwoord wees het Cvt erop dat deze aanklacht betrekking had op een lopend onderzoek, waarmee het Cvt zich niet mag bemoeien. Het Cvt wees er tevens op dat de bevoegdheid om een dergelijke klacht te behandelen, bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming berust en dat het comité zijn besluit moet afwachten. |
37. |
Het Cvt ontving 2 verzoeken om toegang tot zijn Advies nr. 2/2012. Het Cvt was van mening dat op het gevraagde document de uitzonderingen van artikel 4 van Verordening (EG) 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (11) van toepassing waren, in het bijzonder artikel 4, lid 2, tweede en derde streepje, en artikel 4, lid 1, onder b), en dat het op dat moment dus niet openbaar kon worden gemaakt. Het Cvt gaf echter aan bereid te zijn om dit document op verzoek vrij te geven in het kader van lopende gerechtelijke procedures. |
38. |
Tot slot verzocht een nationale gerechtelijke autoriteit in het kader van een procedure om de opheffing van de onschendbaarheid van de archieven van het Cvt met betrekking tot Advies nr. 2/2012 en van de verplichting tot terughoudendheid van zijn leden. Het Cvt heeft dit verzoek ingewilligd. |
39. |
Het Statuut van de ambtenaren van de EU en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de EU bepalen dat een ambtenaar of een andere personeelslid die/dat kennis krijgt van feiten die het bestaan doen vermoeden van mogelijke onwettige activiteiten, dan wel van gedragingen bij de uitvoering van de werkzaamheden die een aanwijzing vormen voor ernstig plichtsverzuim door ambtenaren van de Unie, dit onverwijld meldt aan zijn directe chef of aan zijn directeur-generaal, of, als hij dat nuttig acht, aan de secretaris-generaal of rechtstreeks aan OLAF (12). Deze regel geldt ook binnen OLAF, hetgeen betekent dat personeelsleden van OLAF ertoe gehouden zijn feiten- of bewijsmateriaal betreffende mogelijke onwettige activiteiten of ernstig plichtsverzuim binnen OLAF waarvan zij kennis hebben gekregen, mee te delen aan hun superieuren in de OLAF-hiërarchie of, als zij dat nuttig achten, aan de secretaris-generaal van de Commissie. Rekening houdende met de bijzondere positie van OLAF-personeelsleden die mogelijke vergrijpen binnen OLAF willen melden, is met het Cvt overeengekomen (13) dat zij zich tot zijn voorzitter kunnen wenden. |
40. |
Het Cvt heeft nog geen meldingen van die aard ontvangen. Het zou kunnen dat de personeelsleden van OLAF niet afdoende zijn geïnformeerd over de procedure, maar belangrijker is dat het Cvt geen middelen heeft gekregen om follow-up te geven aan dergelijke klachten en de zaken effectief te onderzoeken en af te handelen. |
2. TOEZICHT OP HET BEHEER VAN DE ONDERZOEKSTAAK VAN OLAF
Artikel 6, lid 2, van het Besluit van de Commissie tot oprichting van OLAF, gewijzigd bij Besluit 2013/478/EU van de Commissie (14) : De directeur-generaal doet de directeur-generaal Begroting, na raadpleging van het Comité van toezicht, tijdig een voorontwerp van begroting toekomen, dat bestemd is om te worden opgenomen in de aan het Bureau gewijde bijlage van de afdeling „Commissie” van de algemene begroting van de Europese Unie. Artikel 15, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013: Het Comité van toezicht voorziet de directeur-generaal van adviezen, die in voorkomend geval vergezeld gaan van aanbevelingen, onder meer betreffende de middelen die nodig zijn om de onderzoekstaak van het Bureau uit te voeren (…). |
Voorontwerp van begroting voor 2014
41. |
Om te waarborgen dat in de begroting voor OLAF naar behoren rekening wordt gehouden met de onafhankelijkheid van de onderzoekstaak van OLAF en dat OLAF over de middelen beschikt om effectief en doeltreffend te functioneren als interinstitutionele dienst ter bevordering van de strijd tegen fraude, heeft het Cvt Advies nr. 1/2013 over het voorontwerp van OLAF-begroting voor 2014 (15) aangenomen. |
42. |
Het Cvt heeft gekeken naar de toewijzing van middelen aan prioritaire werkzaamheden en naar de personeelsstrategie. Het Cvt heeft zich in haar aanbevelingen geconcentreerd op de follow-up van onderzoeken en op de ontwikkeling van doeltreffendheids- en kwaliteitsindicatoren voor de onderzoekstaak in het licht van het fraudebestrijdingsbeleid en de desbetreffende strategie van de Commissie. Er is tevens aanbevolen dat OLAF aandacht zou schenken aan opleiding, loopbaanontwikkeling, opvolgingsplanning en een goed evenwicht tussen ondersteunende en onderzoeksdiensten. |
43. |
Het Cvt heeft tevens het belang onderstreept van raadpleging van het Cvt door middel van een betekenisvolle gedachtewisseling tussen de OLAF DG en het Cvt voorafgaand aan de toezending van eender welk voorontwerp van begroting aan de directeur-generaal Begroting. |
44. |
Tot slot heeft het Cvt aanbevolen om binnen de OLAF-begroting een afzonderlijk onderdeel op te nemen voor het Cvt en zijn secretariaat, om de functioneringskosten van het Cvt duidelijk zichtbaar te maken en het interinstitutionele karakter van het Cvt en zijn secretariaat op transparante wijze te benadrukken. Voorts heeft het Cvt de klemtoon gelegd op een toereikende toewijzing van middelen aan het Cvt-secretariaat door de DG ter waarborging van zijn onafhankelijkheid. |
45. |
Het Cvt heeft het voorontwerp van begroting voor 2014 onderschreven, met het verzoek de in zijn advies vervatte aanbevelingen ter harte te nemen. |
Reorganisatie van OLAF en tevredenheidsenquêtes bij het personeel
46. |
Uit de in 2013 overal in de Commissie gehouden enquête en de daaropvolgende interne enquête bij OLAF is een geringe tevredenheid bij het personeel over de werkomgeving naar voren gekomen. Het Cvt is met name bezorgd over drie elementen, vanwege hun mogelijke invloed op de doeltreffendheid van het OLAF-onderzoek:
|
47. |
Het Cvt heeft daarom gevraagd om op gezette tijden door de OLAF DG op de hoogte te worden gehouden van (voor)genomen maatregelen om dit aan te pakken. |
3. SAMENWERKING MET OLAF
Follow-up door OLAF gegeven aan de aanbevelingen van het Comité van toezicht
48. |
In 2012 deed het Cvt een aantal aanbevelingen aan de OLAF DG, met name wat betreft de inachtneming van de grondrechten en procedurewaarborgen (16). Uit een eerste analyse van het Cvt blijkt dat onvoldoende gevolg is gegeven aan de meeste van zijn aanbevelingen sinds 2012. De antwoorden van de OLAF DG bevatten ofwel een ontoereikende rechtvaardiging voor het niet volgen, ofwel onvoldoende informatie over het naar verluidt aan de aanbevelingen gegeven gevolg. Het Cvt zal deze kwestie daarom analyseren in een afzonderlijk advies in de loop van 2014. |
Werkafspraken met OLAF
49. |
Tijdens de verslagperiode had het Cvt lange en diepgaande gesprekken met de OLAF DG over de toegang van het Cvt tot zaakgerelateerde informatie. De uitkomst van die gesprekken is neergelegd in de werkafspraken (17) die de OLAF DG en de voorzitter van het Cvt op 14 januari 2014 hebben ondertekend. Daarin worden i) de reikwijdte van de informatie betreffende de onderzoeksactiviteiten van OLAF die aan het Cvt wordt verstrekt, ii) de methodologie voor de informatieverstrekking en iii) het tijdschema vastgelegd. De afspraken beogen een goed evenwicht te bewerkstelligen tussen de vertrouwelijkheidsplicht van OLAF wat betreft onderzoeksgerelateerde informatie enerzijds, en de toezichthoudende taak van het Cvt anderzijds. |
50. |
Wat betreft zaken die aan de gerechtelijke autoriteiten in de lidstaten zijn doorgegeven, heeft het Cvt de wens te kennen gegeven een kopie te ontvangen van de adviezen van de ISRU aan de OLAF DG over het eindverslag en de aanbevelingen, zodat het Cvt de ontwikkelingen op het gebied van de inachtneming van procedurewaarborgen kan volgen. Omdat dit document persoonsgegevens kan bevatten, is het Cvt met OLAF overeengekomen eerst het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming in te winnen. Dit advies wordt momenteel afgewacht. |
51. |
De eerste verstrekking op grond van de werkafspraken van informatie die de OLAF DG op gezette tijden moet verstrekken, vond plaats op 31 januari 2014, zijnde de laatste dag van deze verslagperiode. Een grondigere beoordeling van de toepassing van de afspraken zal daarom in het volgende verslag worden gepresenteerd. |
52. |
Erkennende dat de werkafspraken een belangrijke verwezenlijking zijn, dringt het Cvt evenwel aan op een betere toepassing, in het bijzonder wat betreft de informatie-inhoud die OLAF aan het Cvt verstrekt. Het Cvt zal anders niet in staat zijn om zijn toezichthoudende taken effectief te vervullen. |
4. SAMENWERKING MET DE BELANGHEBBENDEN
Ontmoetingen met de EU-instellingen
53. |
Het Cvt is in de periode mei-juli 2013 uitgenodigd om de conclusies van zijn activiteitenverslag over 2012 voor te stellen aan het Europees Parlement (commissie Begrotingscontrole), de Raad (groep Fraudebestrijding) en de Europese Rekenkamer. |
54. |
Ter gelegenheid van diverse andere ontmoetingen met de commissie Begrotingscontrole en met commissaris Šemeta heeft het Cvt verslag uitgebracht over de resultaten van OLAF-onderzoeken en de eerbiediging van de grondrechten. Het Cvt heeft eveneens zijn conclusies gepresenteerd over de effectiviteit van het toezicht op OLAF, de hervorming van de OLAF-verordening en een nieuwe toezichtstructuur voor OLAF zoals voorgesteld in de mededeling van de Commissie „De governance van OLAF en de procedurele waarborgen bij onderzoeken versterken” (18). |
55. |
In november 2013 hield het Cvt een informele gedachtewisseling over de uitdagingen die zich voor OLAF en het Cvt aandienen na de inwerkingtreding van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013. |
Gedachtewisseling met de EU-instellingen
56. |
In augustus 2013 begon het Cvt met de voorbereidingen voor een formele gedachtewisseling over het beleid ten aanzien van de activiteiten van OLAF met de Commissie, het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013. Het Cvt heeft voorgesteld zich in de eerste plaats te concentreren op het toezichtkader voor het hervormde OLAF. Het valt te betreuren dat de diensten van de Commissie bij de voorbereidende vergaderingen alle andere deelnemers behalve het Cvt heeft betrokken. Het is daarom af te wachten of de eerste gedachtewisseling zal beantwoorden aan de doelstellingen van de verordening. |
Openbare hoorzitting van het Europees Parlement over de procedurewaarborgen
57. |
In oktober 2013 heeft het Cvt op basis van zijn ervaring met het toezicht een standpunt over de versterking van de procedurewaarborgen bij OLAF (19) aangenomen. Het standpunt van het Cvt over mogelijke nieuwe wijzigingen aan Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 zoals voorgesteld door de Commissie in haar mededeling, is voorgesteld tijdens een openbare hoorzitting van het Europees Parlement (20). |
58. |
Het Cvt toonde zich ingenomen met het voorstel van de Commissie, maar wees erop dat enkele structurele oplossingen moeten worden herbekeken, met name in het licht van de onafhankelijkheid van OLAF en het Cvt. In het bijzonder dienen mogelijke bevoegdheidsconflicten en duplicering van werkzaamheden tussen de huidige en de toekomstige toezichthoudende structuren te worden vermeden. Het Cvt heeft alternatieve oplossingen voorgesteld waarbij de nuttige instrumenten zoals voorgesteld door de Commissie worden bewaard, maar deze tegelijkertijd worden geïntegreerd in een overkoepelend toezichtmechanisme. |
Maatschappelijk middenveld
59. |
Het Transparency International EU Office (TI-EU) heeft besloten een evaluatie te verrichten van het integriteitsbewakingssysteem van de EU (21). In januari 2014 hebben de voorzitter van het Cvt en leden van het Cvt-secretariaat een ontmoeting gehad met vertegenwoordigers van TI-EU en aangelegenheden besproken zoals de relatie tussen OLAF en het Cvt, de verantwoordingsplicht van OLAF en de onafhankelijkheids- en integriteitsregels die op het Cvt zelf van toepassing zijn. |
5. GOVERNANCE VAN HET COMITÉ VAN TOEZICHT
De rol van het Comité van toezicht krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013
60. |
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 heeft een aantal veranderingen meegebracht wat betreft de rol van het Cvt en zijn toezichtinstrumenten. Een wezenlijk deel van de Cvt-vergaderingen was bijgevolg gewijd aan de impact daarvan op de werkzaamheden van het Cvt. |
61. |
Het Cvt heeft de veranderingen met betrekking tot zijn bevoegdheden en rol, zijn kerntaken en zijn toezicht- en verslagleggingsinstrumenten grondig geanalyseerd. De Cvt-nota over de rol, bevoegdheden en doelstellingen van het Cvt (22)in het licht van de nieuwe OLAF-verordening verschaft toelichting bij deze veranderingen, de werkwijze van het Cvt en de rol van zijn secretariaat, waarvan het onafhankelijke optreden een garantie is voor de onafhankelijkheid van het Cvt zelf. |
Prioriteiten en doelstellingen
62. |
Het Cvt heeft zijn strategische doelstellingen en prioriteiten voor de komende periode van zijn mandaat vastgesteld, waarbij het ernaar streeft de effectiviteit en impact van zijn kernactiviteiten te vergroten en zodoende de onderzoekstaak van OLAF beter te ondersteunen en zijn onafhankelijkheid te versterken. Het Cvt heeft de volgende strategische doelstellingen aangewezen: i) effectieve, pragmatische toezichtinstrumenten ontwikkelen; ii) de samenwerking met OLAF en zijn directeur-generaal verbeteren; iii) zich opstellen als stakeholder bij de uitvoering van het fraudebestrijdingsbeleid; iv) de zichtbaarheid van het Cvt voor de EU-instellingen en de lidstaten vergroten; v) de werkmethoden van het Cvt verder ontwikkelen; vi) het onafhankelijk functioneren van het Cvt en zijn secretariaat beschermen; vii) bijdragen aan het wetgevingsvoorstel om het OLAF-toezicht te versterken. Daartoe heeft het Cvt een aantal prioriteiten aangewezen, die eveneens worden gepresenteerd in de nota over de rol, bevoegdheden en doelstellingen van het Cvt, die terzelfder tijd de middellangetermijnstrategie van het Cvt vormt. |
Gedragscode
63. |
Op 9 oktober 2013 heeft het Cvt een gedragscode aangenomen, samen met een memorandum „Safeguards of impartiality and risks of conflict of interest in the exercise of the monitoring functions” (23). Het Cvt heeft beklemtoond dat zijn leden doorgaans sleutelfuncties bekleden in het gerechtelijk apparaat of de overheidsdiensten van hun land, waardoor zij op nationaal niveau als (gespreks)partner van OLAF kunnen optreden in elk stadium van een OLAF-zaak. Tegelijkertijd oefenen zij regelmatig toezicht uit op OLAF-zaken, in het bijzonder die waarvoor doorgifte van informatie aan de nationale gerechtelijke autoriteiten nodig is. Er kunnen zich dus situaties voordien waarin zij met eenzelfde OLAF-zaak te maken krijgen, zowel in het kader van hun nationale opdracht als in de hoedanigheid van lid van het Cvt. Het is dus zaak erop toe te zien dat het omgaan met een zaak in deze dubbele hoedanigheid geen aanleiding geeft tot een daadwerkelijk of potentieel belangenconflict dat het vertrouwen van het publiek in de onpartijdigheid en de objectiviteit van hun werkzaamheden ondermijnt. Het Cvt heeft een overzicht gemaakt van die specifieke taken van de leden van het Cvt die aanleiding zouden kunnen geven tot belangenconflicten, en daarna een inventaris van concrete situaties waarin dat het geval is. De gedragscode voorziet in een duidelijke procedure voor het omgaan met situaties waarbij een belangenconflict rijst. |
64. |
Om dit beleid en de gedragscode in een ondubbelzinnige juridische vorm te gieten, heeft het Cvt het passend geacht zijn reglement van orde aan te passen. De werkzaamheden daartoe zijn momenteel bezig. |
Werkmethoden
65. |
In maart 2013 is de heer Tuomas PÖYSTI als nieuw lid tot het Cvt toegetreden. In zijn vergadering van oktober 2013 heeft het Cvt het voorzitterschap van de heer Johan DENOLF met een jaar verlengd. |
66. |
Van februari 2013 tot en met januari 2014 hield het Cvt 11 plenaire vergaderingen in Brussel en Luxemburg. De voorzitter, de rapporteurs en de leden van het secretariaat zijn daarnaast regelmatig bijeengekomen om specifieke aangelegenheden te bespreken en om de plenaire vergaderingen voor te bereiden of follow-up te geven. |
67. |
Voor elk belangrijk onderzocht onderwerp heeft het Cvt een rapporteur aangewezen. Dat was met name het geval voor de OLAF-begroting, de analyse van de OLAF-procedures voor klachtenbehandeling, de instructies van de DG voor het personeel inzake onderzoeksprocedures, de prioriteiten van het OLAF-onderzoeksbeleid en de analyse van het selectieproces bij OLAF. De rapporteurs werkten samen met het secretariaat om door de plenaire vergadering te behandelen ontwerpadviezen of nota's op te stellen. |
68. |
Tijdens de plenaire vergadering van februari 2013 heeft het secretariaat van het Cvt de werkmethoden van het Cvt voorgesteld aan het hogere management van OLAF, in het bijzonder met betrekking tot zaken die door OLAF aan de gerechtelijke autoriteiten in de lidstaten worden doorgegeven. Er is eveneens verduidelijkt welke informatie het Cvt nodig heeft om zijn taken naar behoren te kunnen vervullen. Deze presentatie vormde de basis voor de ontwikkeling door het Cvt van een set richtsnoeren voor het toezicht. In aansluiting op de inwerkingtreding van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 is het Cvt bezig met de opstelling van nieuwe richtsnoeren voor het toezicht. |
6. SECRETARIAAT VAN HET COMITÉ VAN TOEZICHT
69. |
Het secretariaat van het Cvt bestaat uit juristen, onderzoekers en assistenten die instaan voor het dagelijks monitoren van de onderzoeksactiviteiten van OLAF en de leden van het Cvt bijstaan bij de uitoefening van hun taken. Het secretariaat ontvangt alle aan het Cvt verstrekte informatie en doet een eerste onderzoek. Het secretariaat stelt ook juridische adviezen voor de leden van het Cvt op. |
70. |
Het Cvt wenst te beklemtonen dat zijn secretariaat het Cvt bij het uitoefenen van zijn toezichthoudende taken moet kunnen bijstaan op een loyale en doeltreffende manier, zonder daarbij bloot te staan aan het risico van belangenconflicten in hun hoedanigheid van OLAF-medewerker onder gezag van de OLAF DG. De jongste jaren heeft het Cvt consequent gewezen op het belang om onafhankelijk en doeltreffend te kunnen functioneren, hetgeen een onafhankelijk secretariaat met voldoende personeel vereist, dat zich weliswaar binnen de OLAF-structuur bevindt, maar onafhankelijk en uitsluitend op instructie van het Cvt handelt. Het stemt het Cvt tot tevredenheid dat de onafhankelijke werking van zijn secretariaat thans gewaarborgd is door Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (24). |
71. |
Het Cvt heeft vier basisvoorwaarden geïdentificeerd voor het onafhankelijk functioneren van het secretariaat: i) indienstneming, beoordeling en bevordering van het hoofd van het secretariaat op grond van besluiten van het Cvt; ii) herindeling van het hoofd van het secretariaat als hoger kaderlid; iii) indienstneming, beoordeling en bevordering van de medewerkers van het secretariaat door het hoofd van het secretariaat; iv) subdelegatie van de uitvoering van de begroting van het secretariaat aan het hoofd. Het Cvt heeft gesprekken met de OLAF DG aangeknoopt over de tenuitvoerlegging van de nieuwe verordeningsvoorschriften; deze gesprekken lopen momenteel. |
72. |
Het Cvt is eveneens verheugd over het feit dat de OLAF DG het aantal aan het secretariaat toegewezen posten weer heeft vastgesteld op acht, zoals het geval was vóór de reorganisatie van OLAF in 2012. |
Contact opnemen met het Comité van toezicht
via het secretariaat van het Cvt:
Per post |
13/62, Jozef II-straat 30, 1049 Brussel, BELGIË |
Per telefoon |
+ 32 22984022 |
Per e-mail |
OLAF-FMB-supervisory-committee@ec.europa.eu |
Per fax |
+ 32 22959776 |
Website |
http://ec.europa.eu/anti_fraud/about-us/supervisory-committee/index_en.htm |
(1) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(2) Artikel 15.
(3) Zie bijlage 5.
(4) Zie bijlage 3.
(5) Zie bijlage 4. Niettegenstaande dit advies pas in maart 2014 is aangenomen, heeft het Cvt beslist het bij dit activiteitenverslag te voegen omdat nagenoeg alle voorbereidende werkzaamheden in de verslagperiode plaatsvonden.
(6) In 2013 ontving het Cvt 186 negenmaandsverslagen.
(7) Over 21 in januari 2013 door OLAF aan het Cvt ter kennis gebrachte zaken waarin het nodig was informatie aan de nationale gerechtelijke autoriteiten door te geven, is gerapporteerd in het jaarlijks activiteitenverslag van het Cvt over 2012. Het totale aantal in 2013 ontvangen zaken bedroeg 77.
(8) OLAF heeft de adviezen over eind- of tussentijdse verslagen en aanbevelingen aan het Cvt doorgestuurd in 72 van de 77 gevallen in 2013 waarin zaken aan de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten zijn doorgegeven.
(9) In dat laatste geval werd de betrokkene gehoord volgens de regels van het oude OLAF-handboek.
(10) Zie bijlage 2.
(11) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(12) Artikel 22 bis van het Statuut en artikel 11 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de EU.
(13) Na raadpleging van de Juridische Dienst van de Commissie — Zie nota van de OLAF DG van 10 november 2008 aan het personeel van OLAF.
(14) PB L 257 van 28.9.2013, blz. 19.
(15) Zie bijlage 1.
(16) Zie een samenvatting in bijlage 7.
(17) Zie bijlage 10.
(18) COM(2013) 533 def. van 17.7.2013.
(19) Zie bijlage 6.
(20) Openbare hoorzitting van 3 oktober 2013: „OLAF and the rights of the persons concerned”.
(21) Zie http://www.transparencyinternational.eu/european-union-integrity-system-study/
(22) Zie bijlage 8.
(23) Zie bijlage 9.
(24) Overweging 40.
BIJLAGEN
1. |
Advies nr. 1/2013: OLAF's Preliminary draft budget for 2014 |
2. |
Advies nr. 2/2013: Establishing an internal OLAF procedure for complaints |
3. |
Advies nr. 1/2014: OLAF Investigation Policy Priorities |
4. |
Advies nr. 2/2014: Case selection in OLAF |
5. |
Opmerkingen over de onderzoeksprocedures van OLAF |
6. |
Standpunt „Reinforcing procedural safeguards in OLAF” |
7. |
Aanbevelingen van het Cvt in 2012 |
8. |
Mission, competences and objectives of the SC: Mid-term strategy |
9. |
Code of Conduct of the Members of the SC and Explanatory memorandum on safeguards of impartiality and risks of conflict of interest in the exercise of the monitoring functions |
10. |
Werkafspraken met OLAF |
BIJLAGE 1
OPINION No 1/2013
OLAF's preliminary draft budget for 2014
Brussels, 16 July 2013
INTRODUCTION
At the meetings of 27 February and 16 July, 2013, OLAF's Supervisory Committee examined OLAF's preliminary budget for 2014 and adopted the following opinion.
In accordance with the Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council of 25 May 1999 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) (1) and Article 3 of the Commission Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom (2), the European Anti-Fraud Office (hereinafter OLAF) shall have full independence to exercise its investigative function in all institutions, bodies, offices and agencies established by or on the basis of the Treaty on the European Union, Treaty on the Functioning of the European Union and the Euratom Treaty. To do this and to ensure that OLAF is able to function in an efficient and effective manner and contribute in the best possible way to the Union's objectives of the fight against fraud defined in Article 325 of the Treaty on the Functioning of the European Union, a specific budget line within the Commission budget (European Commission section of the general budget of the European Union) is created for OLAF. (3)
In accordance with Article 11 of the Regulation (EC) No 1073/1999 the mission of the OLAF Supervisory Committee (SC) is to reinforce the independence of OLAF in the exercise of OLAF's investigative function. In the reform of Regulation (EC) No 1073/1999 adopted by the European Parliament and the Council in 2013, the role of the SC has been strengthened as guardian of the independence of OLAF in its investigative function and in the supervision of the respect of fundamental rights and freedoms. In this context, and with a view to the powers conferred by the Commission on the SC (4), the SC has considered OLAF's preliminary draft budget (PDB) and the Commission draft budget for 2014 concerning OLAF and delivers the following Opinion.
The objective of the procedure in which the SC adopts an Opinion on OLAF's preliminary draft budget and draft budget is to give assurance that the draft budget duly takes into account the independence of the investigative function of OLAF and that OLAF is resourced to function effectively and efficiently as an inter-institutional service in stepping up the fight against fraud as foreseen by the Union legislator in Regulation (EC) No 1073/1999. The SC Opinion on the preliminary draft budget also creates a documented forum of the SC advice to the Director-General of OLAF and to the Budgetary Authority of the Union and other Institutions of the Union on the prerequisites for efficient allocation and use of resources to and within OLAF. In this way the SC Opinion contributes to the attainment of value for money, legal certainty and efficient anti-fraud policy in the European Union. The Opinion of the SC is not therefore limited only to commenting on the budget line on the SC of the OLAF.
I. RESOURCES
In the draft budget presented by the Commission on 26 June 2013, the OLAF budget will be increased by approximately 1,5 % with a total expenditure of EUR 58 523 000. The increase comes principally from the transfer of an additional 6 posts from headquarters budget line ‘Expenditure related to officials and temporary staff working with the institution to OLAF’. If the impact of the EU enlargement to include Croatia is taken into account, the increase in the OLAF expenditure is 0,7 %. In the draft budget presented by the Commission the general increase in the Commission's administrative expenditure is 0,1 % and 0,8 % when taking into account the expenditure resulting from the enlargement to Croatia. The OLAF Budget has not been subject to the same strict savings measures as those within the Commission services in general. The SC notes this with satisfaction and considers that this line on resources provides the conditions necessary to continue the fight against fraud as one of the important priorities of the European Union.
The budget line concerning buildings and IT has been kept on zero growth in accordance with the general orientation of the Commission. The SC observes that a well-organised and up-to-date ICT support and infrastructure are necessary conditions for a cost-effective fraud investigation function. The SC has no objection to the general orientation in the Commission draft budget but SC would stress the need to keep both OLAF's Case Management, ICT analytics and other information systems up to date in order to enable OLAF to function efficiently.
Allocation of resources to priority activities
The SC has regularly recommended to OLAF in its previous opinions on the budget to allocate more staff to OLAF's core business — investigations — by shifting them from the support units. In addition, the SC has proposed clarification of the distinction between investigative and operational activities of OLAF. The SC notes the reorganisation of OLAF put in place on 1 February 2012 in which resources at the organisational level were increasingly concentrated on investigations. As a result of this, in the OLAF Report of 2012, the distribution of staff in the units dealing with the fight against fraud, OLAF policy strategy and coordination and administrative support is reported separately. This goes in the direction of clarification of the distinction between investigative and other operational activities of OLAF in line with the SC's earlier recommendations. However, the SC considers that clarification between investigation and investigation support functions, anti-fraud policy functions and other operational activities of OLAF should go still further.
Opening and follow up of the investigations
The SC would mention that consistent application over the years of the investigative policy priorities in line with Union's anti-fraud policy and the Commission's anti-fraud strategy is a core issue in the resources management of OLAF and in the performance of its investigative function. The SC notes that in the OLAF Management Plan the alignment with the investigative policy priorities is defined as one of the performance indicators for OLAF. (5) The SC underlines the importance of transparent and reliable follow-up of the investigative policy priorities.
The SC would refer to its earlier observations and statistics as presented by the European Court of Auditors in the Special Report No 2/2011 (6) on the low number of OLAF investigations leading to convictions by Member States judicial authorities. (7) The SC considers that the rate of OLAF reports leading to convictions is one of the key indicators of the effectiveness of OLAF's investigative function requiring close and open attention. The SC recognises that the reasons why OLAF reports do not lead to conviction may, in some instances lie outside OLAF's control, however, the impact of such external factors should be carefully analysed and transparently reported. The SC therefore encourages OLAF to continue to develop indicators and report on them in a transparent and reliable manner in order to show an example of value for money and to demonstrate the positive impact that contribution of additional resources to OLAF has in the fight against fraud in the European Union, appropriate follow-up thus ensuring that the ultimate results of investigations are achieved. Without this OLAF risks carrying out good, hard work which may ultimately not produce the required results.
HR strategy
The reorganisation of the Office resulted in significant shifts of staff and modifications in their job description or even a completely new allocation of tasks. In such circumstances the SC reiterates its earlier position that it is essential to have an appropriate human resources strategy built on the identified and real needs of the organisation and its priorities, with the aim of giving direction and maximising the use of existing resources. The SC draws particular attention to OLAF's ability to recruit and maintain high quality professionals in its investigative functions as a focal point of cost-effective anti-fraud service at the Union level.
A crucial element of the human resources strategy should continue to be the continuous training related to internal mobility and overall restructuring. It should address the optimum balance between administrators and staff members with administrative professional background performing core investigative tasks and assistants providing support services.
Recommendations:
|
II. BUDGETARY PROCEDURE
The Commission Decision establishing OLAF is clear that the SC must be consulted on the PDB of OLAF before it is sent to the Director-General for Budgets (8). Up to now the Director-General of OLAF has transmitted the PDB to the Committee after ‘technical’ meetings/arrangements with DG Budget. In 2013 the SC was presented with the preliminary draft budget in February and informed in June with regard to the Commission Decision on the draft budget for 2014. The SC believes that to provide an effective opinion on the PDB is one of its core tasks and would remind the Director-General of OLAF to undertake a substantive consultation with the SC prior to budget negotiations with DG Budget. Furthermore, the SC would encourage the Director-General to consult the SC on the OLAF Annual Management plan in order to have independent support and feed-back based on the follow-up of the investigative function by the SC.
Conclusion:
|
III. THE SC AND THE SECRETARIAT OF THE SC
The SC expenditure
The SC notes that the budget line of the expenditure related to the SC is not changed in 2014 draft budget.
The SC draws attention to the fact that with the extended responsibilities attributed to the SC by the Union legislator, the performance of the duties of the SC requires the devotion of a considerable amount of time by its Members who, by definition, do so on a part time bases.
The Resources of the Secretariat of the SC
In accordance with Regulation (EC) No 1073/1999 the SC has a crucial role to play in the monitoring of OLAF's investigative function. Moreover, the SC has a specific inter-institutional character.
In the discharge of its duties assigned by the legislator, the SC is dependent on its Secretariat. The SC would like to point out that the role of the Secretariat is primarily not to assist in the organisation and documentation of the meeting of the SC. In practice, the SC Secretariat performs an overall, regular monitoring of the investigative function of OLAF. This results from the fact that it is the SC Secretariat which has access, in accordance with the established access arrangements, to the OLAF Case Management System. The data protection rules de facto require that access to case information by the SC is implemented via the SC secretariat. An adequately staffed Secretariat with high quality personnel is thus a vital condition for the SC in the discharge of its duties as stipulated by the legislator.
The SC considers that the 2014 draft budget creates conditions for appropriate resourcing of the SC Secretariat.
The SC would point out the general principle of sincere cooperation between Institutions and bodies of the European Union, which is a general principle of the Union law, specifically that Regulation (EC) No 1073/1999 sets out further requirements on the sincere cooperation between the Director-General of OLAF and the SC. The Director-General of OLAF shall, in the spirit of sincere cooperation, consult the SC on all issues which relate to the staffing, promotion of personnel and resources of the SC Secretariat.
To be fully informative and representative of the total cost of supervision, the budget entry for the SC should incorporate the total cost of operations stemming from the duties stipulated in Regulation (EC) No 1073/1999, that is, all the SC Members' expenditure as well as that of its Secretariat which includes their salaries, training, travel etc.
OLAF has the privilege of transferring its funds freely from one line item to another. By joining up the total cost of the SC's function in a separate budget entry it is ensured that funds targeted for use by the SC are actually used for the supervisory function. However, funds remaining unused could be redeployed to other headings within the OLAF budget. Such redeployment should only be possible with prior notification to the SC and its approval.
The Head of the SC Secretariat should be sub-delegated as the authorising officer to manage the total fund allocation for the SC's operations under the control of the Committee. Having one budget line which incorporates all expenditure will facilitate the management and efficiencies of the supervisory framework whilst, at the same time, any unused funds are passed on to other OLAF budget lines by the Director-General upon the approval of the SC.
A separate budget line has the benefit of transparency and reflects also the independence of the SC in line with the Regulation. At the same time, this separate budget line will inform the three institutions appointing the SC regarding the resources specifically allocated to the supervisory function.
Secretariat Staff
The SC maintains its position, as expressed in its previous opinions on the OLAF budget, on the minimum requirement of eight Secretariat staff, which is equivalent to the current needs of the SC. This represents about 2 % of OLAF staff (9) which the SC deems the minimum number required for it to carry out its monitoring function efficiently. (10) The SC would point out that the legal duties of the SC require a small, but high quality staff in Secretariat. The SC has noted with satisfaction the intention of the OLAF Director-General to allocate additional posts to the Secretariat. The SC expects a fluid and rapid implementation of the announced intention.
Furthermore, the SC is of the opinion that, with regard to the appointment of the Head of the Secretariat and other staff for its Secretariat, including internal transfers, there should be close consultation with the Committee, as indicated in its Rules of Procedure (11) reflecting the principle of cooperation stipulated in the Regulation.
The SC acknowledges that the Commission staff rules and the appraisal and promotion system do not currently permit the SC Members to evaluate the performance of the staff of the Secretariat directly. The SC also notes that nothing in the Commission staff rules and appraisal and promotion system excludes the consultation of the SC and that some Institutions have developed consultation systems for situations in which a member of staff is effectively working for another directorate or body than the one which is legally responsible for the appraisal and promotion. Therefore the SC considers that even though the appraisal of the Head of Secretariat and his promotion are ultimately decided by the Director-General of OLAF, he should make these decisions on the basis of the opinions of the Committee under whose direct authority the Secretariat works, as it is foreseen in the SC's Rules of Procedure (12). This will ensure the continuous independence of the Secretariat in their day to day functions.
Recommendations:
|
IV. CONCLUSION
The SC supports OLAF's draft budget for 2014 with the provision that the above recommendations be taken into consideration.
In accordance with Article 6(2) of the Commission Decision of 28 April 1999, the Opinion should be transmitted to the Budgetary Authority by OLAF. Furthermore, the SC invites the Director-General of OLAF to update the SC regularly on measures taken by OLAF towards implementation of the recommendations in this Opinion.
Adopted in Brussels, on 16 July 2013
For the Supervisory Committee,
Johan DENOLF
Chairman
(1) Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council of 25 May 1999 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) (OJ L 136, 31.5.1999, p. 1).
(2) Commission Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom of 28 April 1999 establishing the European Anti-Fraud Office (OLAF) (OJ L 136, 31.5.1999, p. 20).
(3) See Art. 13 of Regulation (EC) No 1073/1999 (Art. 18 of the Regulation amended as of 1 October 2013).
(4) Article 6 of the Commission Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom.
(5) See OLAF Annual Activity Report 2012 final, Ares (2013) 509786 — 26.3.2013: chapter 1.3, Specific objectives for ‘fight against fraud’: investigative and coordination activities, p. 5.
(6) Special Report No 2/2011, ‘Follow-up of Special Report No 1/2005 concerning the management of the European Anti-Fraud Office’.
(7) See the SC Opinion 1/2012 of the 2013 OLAF draft budget, reproduced as Annex 2 of the SC Annual Report of 2012.
(8) Article 6(2) of the Commission Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom cited above provides: ‘After consulting the Surveillance Committee, the Director shall send the Director-General for Budgets a preliminary draft budget to be entered in the special heading for the Office in the annual general budget’.
(9) According to the OLAF report for 2011, there are 437 staff in the Office.
(10) For the detailed analysis of the SC workload and consequently of the necessary SC Secretariat resources, see the note of the Head of the SC Secretariat of 21 March 2013. In view of the incoming amendments to Regulation (EC) No 1073/1999 entrusting additional tasks to the SC, the resources of the SC Secretariat may require reinforcement in the year 2014.
(11) Article 11(3) of the SC's Rules of Procedure provides as follows: ‘In any case, the Head of the Secretariat shall inform the SC about the candidates for membership of the Secretariat. Once the applications are known, the Committee shall discuss in the plenary session whether they meet the Committee's working needs with a view to submitting a proposal for their appointment to OLAF's Director-General’ (OJ L 308, 24.11.2011, p. 114).
(12) Article 11(5) of the SC's Rules of Procedure provides as follows: ‘The Supervisory Committee shall periodically evaluate the work of the Head of the Secretariat and of the Secretariat members’.
BIJLAGE 2
OPINION No 2/2013
on establishing an internal OLAF procedure for complaints
The Supervisory Committee of the European Anti-Fraud Office (OLAF) examined the options for redress open to persons involved in OLAF's investigations regarding potential violations of their rights and procedural guarantees. The Committee found that such persons do not have sufficient and immediate remedies to redress potential violations either through an external (an EU or national court, the European Ombudsman or the European Data Protection Supervisor) or internal mechanism (OLAF itself). The Committee believes that the new Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 concerning investigations conducted by OLAF has not resolved the problem, since it does not introduce a mechanism for dealing with individual complaints. The Committee expressed the opinion that the current legislative gap could be closed by putting in place a transparent and efficient complaints procedure within OLAF, to deal with complaints alleging potential breaches of fundamental rights and procedural guarantees in the course of an OLAF investigation. The Committee therefore recommended that the Director-General of OLAF institute such an internal procedure and put forward concrete suggestions with regard to its implementation. |
INTRODUCTION
1. |
OLAF has been given far-reaching powers of investigation in order to efficiently carry out its mission to protect the financial interests of the EU. The exercise of these powers is very likely to touch upon the fundamental rights of persons concerned by investigations (1), and therefore their respect by OLAF is essential. It contributes — as the SC has already emphasised (2) — not only to ensuring the effectiveness and efficiency of OLAF's investigative activities, but also to consolidating its reputation, credibility and ultimately its independence. |
2. |
OLAF is obliged to ensure the protection of fundamental rights by safeguarding the procedural guarantees as listed by the EU Charter of Fundamental Rights (3). In addition, the EU legislator decided to enhance OLAF's accountability for its investigative activities by reforming its legal framework (4) which resulted in the adoption of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 (5) (hereinafter, the Regulation). |
3. |
The SC welcomes the changes brought by the Regulation but would like, nevertheless, to point out that the mechanisms put in place to enforce the procedural guarantees need further improvement. The Regulation provides for a legality check (6) and a monitoring mechanism (7), but does not establish a mechanism for dealing with individual complaints which would be, in the SC's view, indispensable for ensuring effective protection of fundamental rights. |
4. |
In the SC's opinion, persons involved in OLAF investigations do not have sufficient and immediate remedies to redress potential violations of their rights and the recent reform of the legal framework has not solved that problem. Therefore, the SC takes the view that the Director-General of OLAF ((hereinafter, the DG) should swiftly establish a transparent and stable internal procedure for dealing with individual complaints. |
I. INSUFFICIENCY OF THE EXISTING REDRESS MECHANISMS
5. |
Persons considering that, in the course of an investigation, OLAF breached their fundamental rights and wishing to complain, have at their disposal various means of judicial and non-judicial review which, however, may be insufficient, for the reasons stated below. |
6. |
Firstly, they may seek the direct judicial review by an EU Court (action for annulment, action for damages and request for interim relief) or indirectjudicial review by EU and national courts (preliminary ruling procedure). (8) However, it should be noted that these actions are governed by rather strict rules on admissibility (9) and must fulfil a number of conditions to trigger a right to reparation (10). Even when an action is successful, ‘Judicial protection is obtained long after the contested investigative act and the act as such is not affected by the EU court's ruling; only compensation for the prejudice created by that act is obtained’ (11). |
7. |
Secondly, persons wishing to complain may address themselves to the European Data Protection Supervisor (EDPS), who is specifically entrusted (12) with the competence of hearing and investigating complaints lodged by persons whose personal data are processed by OLAF. However, the material scope of his review is limited to the protection of personal data and privacy. |
8. |
Thirdly, the European Ombudsman (EO) is competent to investigate complaints regarding maladministration (13) against OLAF, namely failure to act in accordance with the law, to respect the principles of good administration, or breaches of fundamental rights. Nevertheless, it is the EO's view — which the SC fully shares — that an institution ‘in frequent contact with people who may have reason to complain should provide for a first line complaints mechanism allowing for their problems to be addressed and solved rapidly, before, in the event that resolution is not successful, having to turn to other redress mechanisms, such as Ombudsmen and courts’ (14). The SC considers that this statement also applies to OLAF. |
9. |
Fourthly, the SC itself — as the OLAF's supervisory body — is quite often the addressee of individual complaints which it takes into consideration as a valuable source of information concerning OLAF's investigations and thus triggering the SC's monitoring activity. The SC's role, as emphasised by a ruling of the EU General Court (15) and confirmed by Regulation (EU, Euratom) No 883/2013, is to monitor developments concerning the application of procedural guarantees and the duration of investigations (16) which cannot be carried out without examination of individual cases. However, the SC was not established as a complaints body and its supervision takes place only ex post, since the SC cannot intervene in ongoing investigations. Furthermore, the SC regrets the lack of appropriate monitoring tools at its disposal and the absence of a specific reporting obligation for the DG to inform the SC of complaints addressed to him and, in particular, on the way they were dealt with. |
10. |
In addition to the external mechanisms, the SC notes that an internal mechanism for dealing with individual complaints is not completely absent from the legal framework governing OLAF's investigations. Any official or other servant of the EU who is the subject of an internal investigation has the right to submit to the DG a complaint against an act adversely affecting him in connection with investigations by OLAF (17). However, according to the existing EU case-law, OLAF's investigative acts do not constitute acts adversely affecting the persons concerned within the meaning of Article 90a of the Staff Regulations and therefore are not challengeable acts (18). |
11. |
Moreover, the SC would point out that OLAF staff who are aware of possible illegal activities or serious violations of professional duties that might trigger potential breaches of fundamental rights and procedural guarantees within an investigation have the additional possibility to report wrongdoing within OLAF to the President of the SC, on the basis of Article 22a of the Staff Regulations and of the agreement between the DG and the SC (19). |
II. LACK OF A COMPLAINT PROCEDURE IN REGULATION (EU, Euratom) No 883/2013
12. |
The SC notes that the intention of the EU legislator was to strengthen the protection of procedural guarantees applicable in OLAF's investigations (a) by inserting in the Regulation detailed provisions concerning the procedural guarantees and (b) by enforcing them by means of an enhanced review. As a result, Article 9 of the Regulation contains now explicit procedural guarantees and thus defines and clarifies the contents of those foreseen in the Charter. On the other hand, although the EU institutions involved in the legislative process all agreed on the need for a review of potential violation of fundamental rights and put forward various proposals aimed at establishing both an ex ante legality check (relating, inter alia, to the respect of procedural guarantees of persons under investigation, during all stages of the investigation) and an ex post review procedure for handling individual complaints (20), it seems that no consensus was finally reached, since the Regulation does not explicitly put in place any such procedure. |
13. |
The SC would point out that in the past, via its internal rules, OLAF put in place a review procedure open to all persons concerned in internal and external investigations in which procedural guarantees were allegedly not respected in a manner possibly having an impact on the conclusions of the investigation (21). This procedure evolved under the influence of interinstitutional discussions on reforming the OLAF legal framework. Since the Commission's proposal of 17 March 2011 contained provisions on a review procedure (22), the Instructions to Staff on Investigation Procedures (ISIP) (23) adopted by the OLAF DG as of 1 February 2012 anticipated the forthcoming legislative changes with the setting up of a procedure for dealing with complaints concerning an alleged failure to respect procedural guarantees (24). However, that Commission's proposal, which was subject to negotiations during the legislative process, was ultimately not maintained. Therefore, when the ISIP were replaced by the new Guidelines on Investigation Procedures (GIP), which entered into force on the same day as the new OLAF Regulation (1 October 2013), this internal procedure disappeared. |
14. |
As a result, neither the Regulation nor OLAF's internal rules foresee any formal procedure for dealing with individual complaints. Therefore, the objective of improving the mechanisms for redressing potential breaches by OLAF of procedural guarantees of persons under investigation has not been achieved. The SC would point out that the recent Communication from the Commission on Improving OLAF's governance and reinforcing procedural safeguards in investigations (25) supports the SC's view and its repeated recommendations (26) concerning the introduction of transparent and stable procedures for an internal legality check and for an independent review of complaints. This Communication also confirms the need for further improvements to the Regulation, by establishing of the office of a ‘Controller of procedural safeguards’. |
15. |
With its longstanding experience in monitoring OLAF's investigative function and thereby compliance by OLAF with fundamental rights and procedural guarantees, the SC is therefore concerned by the lack of a transparent procedure for dealing with individual complaints and takes the view that, at least during the transitional period, until further amendments to the Regulation are adopted, the current gap should be closed by the DG re-establishing an internal procedure for complaint in OLAF. |
III. THE WAY FORWARD: AN INTERNAL PROCEDURE FOR COMPLAINTS
16. |
In OLAF's view, the notion of ‘complaints’ covers (i) complaints concerning procedural guarantees in the context of investigative actions, (ii) complaints against a reply by OLAF to a request for access to personal data and (iii) complaints from whistle-blowers (concerning either OLAF's obligation to inform them on the action taken following their fraud reporting or the protection of their identity) (27). According to information provided by OLAF, in the last three years there were 25 complaints concerning OLAF's investigation activity, of which 13 were addressed to the EO (28), 8 were addressed to the EDPS (29) and 4 were requests for review addressed to OLAF (30). OLAF is also aware of other complaints, addressed to other bodies (e.g. to the SC), but it does not have any systemic overview, register or statistics related to them. |
17. |
Taking into account the number of cases opened by OLAF (718 in 2012 (31)) and the fact that complaints against OLAF are addressed, in particular, to the EDPS, the EO and the SC (32), the small number of complaints addressed to OLAF itself may lead to the conclusion that the absence of a transparent and independent procedure for handling complaints in OLAF effectively deters potential complainants from exercising their rights. |
18. |
The SC notes, from its monitoring experience, that in the previous years the handling of complaints appeared to be carried out on a case-by-case basis rather than through a stable and consistent procedure. The SC shares the EO's view that a case-by-case approach is not ‘the best way to ensure the efficient and transparent handling of complaints’ (33) and that without a proper complaint procedure ‘compliance [with fundamental rights] cannot ultimately be effective’ (34). Such a procedure is a key element of OLAF's accountability and legitimacy, because protecting fundamental rights ‘is not only to the benefit of persons under investigation but also of OLAF, whose legitimacy can only increase when fundamental rights are (seen to be) effectively protected’ (35). |
19. |
The SC considers that, from the OLAF perspective, a complaint procedure would help (i) the detection by OLAF of any breach of its own legal obligations, thus allowing for a prompt reaction, (ii) monitoring by OLAF of compliance with fundamental rights and procedural guarantees by its own staff, (iii) avoiding the risk of discriminatory treatment of persons concerned, (iv) settling possible disputes before they aggravate (36). |
20. |
In the SC's opinion, Article 41 of the Charter of Fundamental Rights (37) (right to good administration) would offer a sufficient legal basis for establishing an internal procedure for dealing with individual complaints. Complainants are entitled to expect from OLAF that their ‘affairs’ are ‘handled’ — according to the principles defined by the Charter. |
21. |
The SC therefore believes that the DG should put in place a transparent and efficient internal procedure for dealing with all the types of complaints related to OLAF investigative activities, including not only complaints alleging potential breaches of fundamental rights in the course of an OLAF investigation, but also those concerning duration of investigations, legality of OLAF's acts, breaches of confidentiality, refusals to provide information. The following practical recommendations are without prejudice to the forthcoming legislative proposals (38) or to the SC's position as expressed in its paper on Reinforcing procedural safeguards in OLAF — in view of the monitoring experience of the Supervisory Committee (39) — they should be regarded as transitional measures until the current legal framework is improved. |
22. |
The SC would firstly point out that it is for the DG to establish and define the exact scope and content of rules on handling of complaints in OLAF. In so doing, the DG should take into consideration a number of requirements triggered by the right to good administration. Recommendations by the EO and the Code of Good Administrative Behaviour should be also taken into account. Without establishing an exhaustive list, the SC would point to the following requirements:
|
23. |
Secondly, with regard to the person entrusted with the handling of complaints, he should have the appropriate competencies, qualifications and experience. Such person should have well defined tasks and benefit from access to appropriate resources. He should have access to all relevant case-related information and OLAF staff should fully cooperate with him. |
24. |
Regarding particularly the requirement of independence, the SC would stress that any effective internal complaint procedure, which would necessarily imply the handling of a complaint by an OLAF (senior) official, requires that this person act, when carrying out his review duties, in full independence of the DG. This is a key element in ensuring external credibility and public trust. The SC acknowledges the difficulty of implementing such a requirement, since this person should report to the DG on his findings while the latter remains the appointing authority deciding on the career progress of all OLAF officials (46). |
25. |
The SC would indicate three possible solutions to that problem.
|
26. |
Finally, the SC considers that information on how to address complaints to OLAF, together with a description of the procedure for handling them, should be published on OLAF's website, for the sake of transparency and legal certainty. Moreover, the SC should be regularly informed of the complaints received by OLAF and the way they have been handled, this allowing it to properly perform its role of monitoring developments concerning the application of procedural guarantees and the duration of investigations. |
SUPERVISORY COMMITTEE'S RECOMMENDATIONS
In the light of the above considerations, the Supervisory Committee:
(1) |
Recommends that the Director-General set up an internal procedure for dealing with individual complaints concerning OLAF investigations; |
(2) |
Invites the Director-General to consult the details of the procedure with the SC, before its adoption; |
(3) |
Recommends that the Director-General publish the procedure on OLAF's website after its adoption; |
(4) |
Expects the Director-General to report regularly to the SC on complaints received by OLAF and the way they have been handled. |
Adopted in Brussels, December 2013
For the Supervisory Committee
Johan DENOLF
Chairman
(1) Although little consideration was given to this aspect when OLAF was created, the few procedural guarantees defined in the former Regulation (EC) No 1073/1999 were developed by the case-law of the EU General Court.
(2) See the SC's Opinion No 5/2010 on Respect for fundamental rights and procedural guarantees in investigations by the European Anti-Fraud Office, point 3.
(3) See in particular Article 41 of the Charter.
(4) One of the objectives of the reform was to reinforce the protection of fundamental rights and procedural guarantees within OLAF's investigations.
(5) Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 of the European Parliament and of the Council of 11 September 2013 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) and repealing Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council and Council Regulation (Euratom) No 1074/1999 (OJ L 248, 18.9.2013, p. 1).
(6) The legality check relates, inter alia, to the respect of procedural guarantees and fundamental rights of persons concerned (Article 17(7)).
(7) Article 15(1).
(8) For a thorough overview of the different kinds of judicial review of OLAF's investigative acts, see J.F.H. Inghelram, Legal and Institutional Aspects of the European Anti-fraud Office (OLAF) — An Analysis with a Look Forward to a European Public Prosecutor's Office, Europa Law Publishing, 2011, p. 203. See also X. Groussot, Z. Popov, What's wrong with OLAF? Accountability, due process and criminal justice in European anti-fraud policy, Common Market Law Review 47, 2010, p. 605-643.
(9) For example, the actions for annulment introduced against OLAF investigative acts have constantly been declared inadmissible on the grounds that none of such acts has to date been deemed to bring about a distinct change in the applicant's legal position.
(10) In actions for damages, there are three conditions to be met in order to trigger a right to reparation: the infringement of a rule of law intended to confer rights on persons; a sufficiently serious breach of this rule; the existence of a direct causal link between the breach of the rule of law and the damage allegedly suffered by the complainant.
(11) J.F.H. Inghelram, Judicial review of investigative acts of the European Anti-Fraud Office (OLAF): a search for balance, Common Market Law Review 49, 2012, p. 601-628.
(12) Regulation (EC) No 45/2001 of 18 December 2000 on the protection of individuals with regard to the processing of personal data by the Community institutions and bodies and on the free movement of such data (OJ L 8, 12.1.2001, p. 1).
(13) According to the definition given by the EO, ‘Maladministration occurs when a public body fails to act in accordance with a rule or principle which is binding upon it’ (see the EO's Annual Report 1997, p. 23).
(14) See the Special Report of the EO in own-initiative inquiry OI/5/2012/BEH-MHZ concerning FRONTEX, 12 November 2013, point 43.
(15) Franchet and Byk v Commission (No 2),8 July 2008, Case T-48/05.
(16) Article 15(1) of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013.
(17) See Article 14 of the former Regulation (EC) No 1073/1999. Its content has been included in Article 90a of the Staff Regulations and as a consequence has been deleted from Regulation (EU, Euratom) No 883/2013.
(18) See Commission v Antonello Violetti and Others and Nadine Schmit, 20 May 2010, Case T-261/09.
(19) See the note of the Director-General to OLAF staff (I/011472 of 10 November 2008) and the note JUR(2008)45321 of 1 April 2008 of the Commission's Legal Service.
(20) During the legislative process, the EU institutions put forward various proposals: an independent Review Adviser with the participation of the SC, a Review Panel consisting of senior officials of OLAF and of the Commission's Legal Service, two separate procedures (legality check by legal experts of OLAF and complaints to the Review Adviser via the SC), a review procedure to be set up by the DG within the Office.
(21) See the former OLAF Manual — Operational Procedures, version July 2011, point 5.1.6.
(22) Article 7b: this procedure aimed at dealing with requests from persons concerned by an investigation, to have an independent opinion regarding the respect of the procedural guarantees provided for in the Regulation.
(23) Replacing the former OLAF Manual — Operational Procedures.
(24) Article 23 of the ISIP — ‘23.1 Where a natural person concerned by an investigation has requested a review of the handling of his procedural guarantees, the Director-General appoints a member of OLAF staff not connected with the investigation, to conduct such a review. 23.2 The person entrusted with the review must act independently in his review of the complaint and report his findings to the Director-General. 23.3 The Director-General may take appropriate action in respect of any failure to respect procedural guarantees and will inform the complainant’.
(25) COM(2013) 533 final, 17.7.2013.
(26) See the SC's Annual Activity Report 2012, specifically Section 2 of Annex III.
(27) OLAF does not count as ‘complaint’ the applications for access to documents (including ‘confirmatory applications’), the requests for access to personal data, staff complaints (Art. 90 of Staff Regulations), motions to courts, complaints addressed to the Commission which do not concern directly OLAF, letters from informants/whistle-blowers unhappy with OLAF's decision to dismiss a case.
(28) 7 complaints in 2013, 3 complaints in 2012 and 3 complaints in 2011.
(29) 5 complaints in 2012 and 3 complaints in 2011.
(30) 1 request in 2013, 2 requests in 2012 and 1 request in 2011.
(31) See the OLAF 2012 Activity Report.
(32) See the Annual Activity Reports of the EDPS and the EO. The SC itself received 7 complaints in 2012 and 14 complaints in 2013, concerning, inter alia, alleged failure to respect fundamental rights and procedural guarantees, breach of confidentiality of investigations, duration of investigations.
(33) See the EO's Decision closing his inquiry into complaint 3072/2009/MHZ against the Commission, 5 April 2011, point 27.
(34) See the Draft recommendation of the European Ombudsman in his own-initiative inquiry OI/5/2012/BEH-MHZ concerning the European Agency for the Management of Operational Cooperation at the External Borders of the Member States of the European Union (FRONTEX), 9 April 2013, point 79.
(35) J.F.H. Inghelram, Judicial review of investigative acts of the European Anti-Fraud Office (OLAF): a search for balance, quoted above, p. 627.
(36) See the Draft recommendation of the European Ombudsman in his own-initiative inquiry OI/5/2012/BEH-MHZ quoted above, point 47.
(37) Article 41(1) of the Charter: ‘Every person has the right to have his or her affairs handled impartially, fairly and within a reasonable time by the institutions and bodies of the Union’.
(38) See the Commission's proposal quoted above.
(39) This paper was adopted at the SC's plenary meeting on 8 October 2013 and transmitted to the three appointing Institutions on 24 October 2013.
(40) See the Decision of 26 June 2008 of the EO on complaint 1354/2007/VIK against the European Economic and Social Committee, point 2.3: ‘it is good administrative practice that complaints against a Community official should normally not be answered by this very same official, but by the superior of this official or by another appropriate official/body’.
(41) See Article 18 of the European Code of Good Administrative Behaviour. See also the Draft recommendation of the EO in the inquiry into complaint 1183/2012/MMN against OLAF, 15 November 2013.
(42) See Article 17(1) of the European Code of Good Administrative Behaviour, which elucidates the ‘reasonable time’ requirement of the Charter by establishing a two months period from the date of receipt of a request or complaint. Article 17(2) allows for an extension of this period if it is justified by the ‘complexity of the matters which it raises’. The SC notes with interest the EO's statement that extension of the time limit within which an EU institution may deal with a complaint can be justified by the complexity of the issues raised, but not by an alleged lack of sufficient human resources or internal obstacles within its own services, since ‘in accordance with the principles of good administration, the EU institutions have the duty to ensure that they provide their various services with sufficient resources to fulfil the tasks which have been entrusted to them’ and to ‘structure their various services in a such a way as not to hinder the performance of the institution's duties, including in particular, the need to treat complaints by citizens within a reasonable time’ (see EO's Decision closing his inquiry into complaint 2288/2011/MMN against the European Investment Bank, 25 September 2013, pt. 28, 30).
(43) This right may be limited by the need to respect the legitimate interests of confidentiality and of professional and business secrecy.
(44) See also Article 13 of the European Code of Good Administrative Behaviour.
(45) See, in this respect, the Decision of the EO on complaint 1512/2007/JMA against the European Commission, 5 June 2008. Article 19 of the European Code of Good Administrative Behaviour may also be relevant in this respect.
(46) See the concerns expressed by civil society representatives with regard to the compatibility of the principle of independence with the fact that a person works in the interest of a specific entity (see the Draft recommendation of the European Ombudsman in his own-initiative inquiry OI/5/2012/BEH-MHZ quoted above, point 78).
(47) Recital 40 of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013.
(48) As it was suggested by the Commission in its proposal of 17 March 2011, Article 7b.2.
(49) Idem. See also Article 14 a) of the European Parliament legislative resolution of 20 November 2008 on the proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation (EC) No 1073/1999 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) (COM(2006) 244 — C6-0228/2006 — 2006/0084(COD)) (OJ C 16E, 22.1.2010, p. 201).
BIJLAGE 3
OPINION No 1/2014
OLAF Investigation Policy Priorities
The Supervisory Committee of the European Anti-Fraud Office (OLAF) examined the Investigation Policy Priorities (IPPs) established, on a yearly basis, by the Director-General of OLAF. The Committee compared the IPPs for 2012 and 2013 with the draft IPPs for 2014. The Committee welcomed the improved definition of the IPPs for 2014. The Committee considered however that the policy on financial indicators and the implementation of the proportionality principle needs further clarification. The Committee also drew attention to the need to reconsider the subsidiarity/added value policy and to apply it with caution, as well as to the need of a regular assessment of the IPPs. |
TABLE OF CONTENTS
INTRODUCTION | 29 |
I. |
THE IPPS ESTABLISHED BY THE DIRECTOR-GENERAL | 29 |
I.1. |
IPPs for 2012 | 29 |
I.2. |
IPPs for 2013 | 29 |
I.3. |
Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 | 30 |
I.4. |
Draft IPPs for 2014 | 30 |
I.5. |
Feedback from other Directorates-General of the European Commission | 30 |
II. |
SUPERVISORY COMMITTEE'S ASSESSMENT OF THE IPPS | 31 |
II.1. |
Improved definition of the IPPs | 31 |
II.2. |
Need to clarify the policy on financial indicators | 31 |
II.3. |
Need to reconsider the subsidiarity/added value policy | 32 |
II.4. |
Need to regularly assess the IPPs | 32 |
III. |
SUPERVISORY COMMITTEE'S RECOMMENDATIONS | 33 |
INTRODUCTION
1. |
The Investigation Policy Priorities (IPPs) were established by the European AntiFraud Office (OLAF) for the first time within the framework of the Management Plan 2012 as an element of the reorganisation of the Office, aiming at improving the selection procedure. ‘The IPPs [were] used by OLAF to decide on the opening of investigations. These priorities [came] into play after the competence of OLAF and the necessary level of suspicions [had] been established’ (1). |
2. |
On 1 October 2013, Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 (2) entered into force. It obliges the Director-General of OLAF (OLAF DG) to determine the IPPs each year and also to forward them, prior to their publication, to the Supervisory Committee (SC) of OLAF (3). In the light of its role of reinforcing OLAF's independence and of its duties to assist the OLAF DG in discharging his responsibilities (4), the SC decided to thoroughly examine the IPPs for 2012, 2013 and 2014. |
I. THE IPPS ESTABLISHED BY THE DIRECTOR-GENERAL
I.1. IPPs for 2012
3. |
There were five IPPs established in 2012:
|
4. |
The special policy objectives were related to sectors and geographical areas decided by the OLAF DG on the basis of concerns and priorities expressed by the European Institutions and of OLAF's own risk analyses. For 2012 the special policy objectives included:
|
5. |
The priority related to the financial impact included financial indicators, e.g. EUR 500 000 in the European Social Fund and Cohesion Fund and € 1 million in the European Regional Development Fund (estimated misappropriation or wrongful retention of funds), over € 1 million (estimated illegal diminution of resources) in the customs sector (6). |
I.2. IPPs for 2013
6. |
The IPPs have been updated for 2013 and they include four criteria:
|
7. |
The special criteria for 2013 are related to sectors only and no longer to geographical areas. The adoption of those criteria is linked to documents issued by stakeholders (7). There are three prioritised sectors:
Finally, the special criteria include also financial indicators which are equivalent, in content, to the financial impact priority of 2012 (9). |
I.3 Regulation (EU, Euratom) No 883/2013
8. |
Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 establishes certain principles to be taken into account by the OLAF DG, alongside the IPPs, when deciding whether or not to open an investigation (10). |
9. |
Those general principles include:
|
I.4 Draft IPPs for 2014
10. |
On 4 December 2013 the OLAF DG transmitted to the SC the draft IPPs for 2014 which are to be adopted by the end of January 2014. The draft priorities for investigation in 2014 include:
|
11. |
The draft priorities are related to the areas of activities of OLAF Directorate B only (not Directorate A). They are based on 9 key documents issued by stakeholders and they do not contain any reference to financial indicators. |
I.5 Feedback from other Directorates-General of the European Commission
12. |
On 11 February 2013 the responsible unit in the Directorate-General for Agriculture and Rural Development (DG AGRI) formally alerted OLAF via a registered note (11) that the financial indicator for one of the priorities — rural development — adopted by the OLAF DG, apparently without having consulted DG AGRI and defined as over EUR 250 000, would exclude 99,83 % of cases, since only 1 036 beneficiaries, out of 563 196, received subsidies above that threshold. DG AGRI expressed the view that it might be worthwhile considering a revision of the threshold of EUR 250 000, in order to increase the impact of OLAF's activities in the rural development sector. In May 2013 the Director-General of DG AGRI complained (12) to the OLAF DG that the above mentioned note of 11 February 2013 had never been answered. OLAF DG replied in July 2013, ‘taking note’ of the proposed ‘adaptation of the financial thresholds’, stressing that they are just one of the indicators and that when cases are dismissed on the basis of the IPPs, the relevant information is ‘systematically’ transferred to the competent authorities (13). |
13. |
With regard to a number of cases dismissed by OLAF and transferred to DG AGRI for appropriate action, DG AGRI continued to express its disagreement. In particular, DG AGRI pointed out that its competence lies in carrying out system audits; it therefore cannot undertake verifications regarding individual cases (e.g. possibly irregular payments to individual beneficiaries) that would amount to investigative activities for which it is not competent. As a consequence, DG AGRI decided not to follow-up such cases forwarded by OLAF. (14) In reply, DG AGRI was referred to OLAF's ‘Guidance note for treatment of dismissed cases’ (15) listing actions that can be taken in such circumstances. |
14. |
The SC's inquiries have shown that the problem of insufficient consultation with the stakeholders concerns also other ‘spending’ DGs. In particular the issue of criteria for establishing financial indicators and the issue of the follow-up of cases of fraud or irregularity which are dismissed by OLAF seem to be addressed unilaterally by OLAF, without taking effectively into account opinions of the stakeholders. |
II. SUPERVISORY COMMITTEE'S ASSESSMENT OF THE IPPS
II.1 Improved definition of the IPPs
15. |
The IPPs for 2012 and 2013 contained, as priority criteria to be taken into consideration by OLAF to decide on the opening of investigations, three general principles, namely proportionality, need for efficient use of investigative resources and subsidiarity. The SC has pointed out in technical meetings with OLAF that proportionality and subsidiarity belong to the general principles of the EU law and as such must be always applied by all the EU bodies in accordance with the established EU case-law. As a result, those principles cannot constitute discretionary priorities of the Director-General of OLAF. |
16. |
The SC notes that Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 has established a clear distinction between the three general principles which always need to be taken into account by the Director-General and the priorities which he himself is to determine each year within the context of the annual management plan (16). The principles established in the Regulation correspond largely to the first three IPPs for 2012 and 2013. Therefore, since 1 October 2013, only the special annual criteria and the financial indicators determined by the Director-General can be considered as the IPPs for OLAF in the sense of the Regulation. |
17. |
The SC welcomes the fact that, following its comments expressed during technical meetings, the Director-General included in the draft IPPs for 2014 only those elements which can be clearly considered under the Regulation as priorities (and not principles). |
18. |
Moreover, the SC would draw attention to the fact that the general principles established in the Regulation are binding on the Director-General for all his decisions on opening or not an investigation. Since these decisions are based on the opinions of the Investigation Selection and Review Unit, the SC believes that it is important to provide the responsible staff in that unit with guidelines on the application of those principles. |
II.2. Need to clarify the policy on financial indicators
19. |
The IPPs for 2012 and 2013 listed a certain number of financial indicators to be taken into account in the selection process, together with other priority criteria. Already in its 2012 Annual Activity Report, the SC indicated that some of the thresholds were excessively high. At that time, the SC expressed its concern that potential fraud or irregularities likely to have a lower, but still significant financial impact, may not be taken into consideration, despite clear evidence (17). In particular, the SC highlighted that ‘The setting by the Director-General of high financial thresholds, to be taken into consideration by OLAF prior to open an investigation in various sectors and the possibility for the Director-General not to open an investigation even if there is ‘sufficient suspicion’, without a parallel duty for the Director-General to inform the competent authorities of institutions when he decides not to open an investigation, risks resulting in areas of impunity’ (18). |
20. |
Another concern that the SC wishes to express relates to the fact that those financial indicators were established apparently without any consultation with the stakeholders. It would not be consistent with the European Commission's anti-fraud strategy, which promotes OLAF's proactive and reinforced role in assisting the Commission Services, by providing, inter alia, a methodology and guidance on the development and implementation of the sectoral anti-fraud strategies (19). The SC would point out that the departments responsible for managing and/or supervising EU funds should receive proper information concerning suspicions of fraud or irregularities detrimental to the EU financial interests. In the absence of such information, they cannot ensure adequate protection of the EU's financial interests. In addition, the SC considers that OLAF would benefit from a constructive dialogue with its stakeholders with regard to financial indicators, since they are primarily responsible for managing EU funds and, as such, hold the most reliable information on elements of expenditure potentially affected by fraud, irregularities or other illegal activities detrimental to the EU financial interests. |
21. |
The SC welcomes the fact that, following its comments expressed in its Activity Report for 2012, the Director-General decided to review the policy on financial indicators. The SC is, however, concerned that, as the result, the DG has completely excluded any financial indicators from the draft IPPs for 2014, leaving the unit responsible for case selection without any concrete guidance in this respect. |
22. |
The SC would point out that, despite the financial indicators for 2012 and 2013 being arbitrary and dangerously overstated, it considers that some financial impact criteria — discussed with the stakeholders — are, however, relevant for the assessment of the seriousness of the risk involved and could be useful as an element of reference and as internal guidelines on the application of the proportionality principle. The financial criteria should take into account the input from the European Commission's Directorates-General and from the EU institutions or bodies involved in the financial lifecycle and which are the best placed for holding timely information on the management of EU funds and on potential risks of fraud or irregularities detrimental to the EU financial interests. |
II.3. Need to reconsider the subsidiarity/added value policy
23. |
The SC notes that the subsidiarity principle, combined with the assessment of the added value of OLAF's action, was one of the IPPs for 2012 and 2013. In Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 the added value appears as a stand-alone principle concerning internal investigations (20), while the principle of subsidiarity is referred to (in the meaning of Article 5 of the Treaty on European Union) in the context of external investigations (21). However, they continue to be applied by the Investigation Selection and Review Unit as one selection criterion, regardless of the type of case (22). Since the two principles have been reinforced by the Regulation and defined in two different contexts, the SC considers that OLAF should clarify their application in the selection process. |
24. |
The SC also notes, from the feedback received from other Directorates-General of the Commission, as well as from its own analysis of opinions of the Investigation Selection and Review Unit, that the application of this principle by OLAF is a matter of concern and that the likelihood of a follow-up by another authority seems to be insufficiently taken into consideration. While reiterating its views with regard to OLAF's ‘de minimis’ policy, in particular the opinion that, in cases where minor wrongdoings/low impact cases can be dealt with satisfactorily by other services, OLAF may forward incoming information to other Commission services, rather than decide to open an OLAF investigation (23), the SC would point out that OLAF should be careful to verify whether or not the recipient authority has the necessary competence and powers to deal with the case, in order to be sure that appropriate follow-up is given to cases dismissed by another authority. |
II.4 Need to regularly assess the IPPs
25. |
The SC notes that the IPPs, which are determined within the context of OLAF's Annual Management Plan, change every year and there are significant differences between the IPPs for 2012, 2013 and 2014. In the SC's opinion, such changes should be justified by concrete needs and measurable indicators. However, the SC is not aware of any internal or external evaluation, feedback or follow-up of the IPPs for 2012 and 2013, and equally notes the absence of any action aimed at assessing the impact of the priorities prior to their adoption. |
26. |
The SC believes that the IPPs should have as a purpose accomplishing certain objectives and therefore their implementation should be regularly assessed by OLAF, in order to establish whether or to what extent those objectives have been achieved. Moreover, the adoption of any new IPPs should be based on an impact assessment, which should include concrete and measurable indicators, lessons learnt from the implementation of previous IPPs and results of internal audits. The draft IPPs which shall be forwarded to the SC every year should be accompanied by the assessment of the implementation of former IPPs and the impact assessment of new IPPs, together with background documents. |
III. SUPERVISORY COMMITTEE'S RECOMMENDATIONS
27. |
In light of the above considerations, the Supervisory Committee:
|
Adopted in Brussels, on 6 February 2014
For the Supervisory Committee
Johan DENOLF
Chairman
(1) OLAF Management Plan 2012, p. 20.
(2) Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 of the European Parliament and of the Council of 11 September 2013 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) and repealing Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council and Council Regulation (Euratom) No 1074/1999 (OJ L 248, 18.9.2013, p. 1).
(3) Article 17(5) of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013.
(4) Article 15 and recital 37 of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013.
(5) OLAF Management Plan 2012, p. 21.
(6) Ib., p. 22.
(7) OLAF Management Plan 2013, footnotes 32, 33 and 34 on p. 44.
(8) Ib., p. 44.
(9) Ib., p. 45.
(10) Article 5(1).
(11) Note Ares(2013)175305 addressed to the Head of Unit 0.1.
(12) Note Ares(2013)1118690.
(13) Note Ares(2013)2587818.
(14) E.g. note Ares(2013)3660752 of December 2013.
(15) Ares(2013)622043 of April 2013.
(16) See Article 5.
(17) See the SC's 2012 Annual Activity Report, p. 23.
(18) Ib., p. 42.
(19) See Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions and the Court of Auditors, on the Commission antifraud strategy, 24.6.2011, COM(2011) 376 final.
(20) Article 5(1).
(21) Recital (49).
(22) The work-form ‘Opinion on opening decision’ (version amended and adopted as of 1 October 2013) lists the subsidiarity/added value amongst the IPPs to be evaluated, without any distinction between internal and external cases.
(23) See the SC's Annual Activity Report, June 2008-May 2009, point II — 1.2.
BIJLAGE 4
OPINION No 2/2014
Case selection in OLAF
CONTENTS
INTRODUCTION | 35 |
Scope and purpose of the SC's review | 35 |
Methodology | 35 |
PART I |
RESULTS AND RECOMMENDATIONS | 36 |
Need to improve the resources allocated to the ISRU | 36 |
Need to improve the application of the selection criteria | 37 |
Need to increase transparency of the selection process | 40 |
Need to improve the reporting to the SC | 41 |
Final remarks and recommendation | 41 |
PART II |
ANALYSIS AND FINDINGS | 42 |
(1) |
The resources allocated to the selection function | 42 |
(1.1) |
Human resources | 42 |
(1.2) |
Time resources | 43 |
(1.3) |
Instructions | 44 |
(1.4) |
IT/technical resources | 45 |
(2) |
The selection process: compliance with the selection criteria | 45 |
(2.1) |
OLAF's competency to act | 45 |
(2.2) |
Sufficiency of information | 46 |
(2.3) |
Investigation Policy Priorities | 47 |
(3) |
The information flow during the selection process | 50 |
(3.1) |
Information provided to the competent EU or Member States' authorities | 51 |
(3.2) |
Information provided to the investigation directorates | 51 |
(3.3) |
Information provided to the source of information | 51 |
ANNEX: THE SELECTION PROCESS — A STEP-BY-STEP APPROACH | 52 |
INTRODUCTION
1. |
On 1 February 2012, OLAF's investigative procedures and internal organisation were significantly changed. New Instructions to Staff on Investigative Procedures (ISIP) were issued and a new Investigation Selection and Review Unit (ISRU) was created. This unit deals with both the selection and review of cases (1) and provides opinions on the basis of which the Director-General (DG) of OLAF takes decisions on opening or dismissing cases, on the main investigative activities, on the final report and on the recommendations. The ISRU is thus involved in the whole lifecycle of an investigation or coordination case and most of the decisions taken by the DG in the investigation area are based on its opinions. Therefore, the internal rules, the organisation, the competences, the efficiency and the quality of the work of the ISRU have a major and direct influence on the performance of the whole OLAF investigative function. The Supervisory Committee (SC) has therefore decided to pay particular attention to the execution by this unit of its role. |
Scope and purpose of the SC's review
2. |
The SC's review has focused on the selection function of the ISRU — and, in particular, on the selection process (2). The SC's analysis takes into account the legal provisions and instructions to staff in force at the time when the analysed opinions were delivered, namely Regulation (EC) No 1073/1999 (3) and the ISIP. However, the SC's recommendations are made in the light of the current Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 (4) and the new Guidelines on Investigative Procedures (GIP), both of which entered into force on 1 October 2013. |
3. |
On 1 February 2012, the assessment of the incoming information of possible investigative interest to OLAF was transferred from the investigation units to the ISRU. A centralised decision-making system was created, consisting of two levels: the decisional level, represented by the DG, and the advisory level, represented by the ISRU. Such centralisation may help to improve the efficiency and consistency of the selection of cases, provided that the ISRU carries out its function in an effective, competent and transparent manner, according to clear principles and drawing on the expertise of investigative, analytical and legal units. The SC's review has as its objective to verify whether those requirements have been satisfied. |
Methodology
4. |
The SC selected a sample of opinions on the opening or dismissal of cases: it consisted of a statistical sample of opinions from all the cases created between 1 September 2012 and 31 March 2013 plus all opinions of May 2013 and plus further 20 opinions selected by the DG. According to the criteria submitted by the SC, OLAF identified 314 opinions (5) of which 1 contained erroneous numbering and 20 were submitted in duplicate (appearing twice on OLAF's lists). Therefore the total number of opinions eligible to be examined by the SC came to 293, of which 218 opinions (74,4 %) recommended the dismissal of cases and the remaining 75 opinions (25,6 %) recommended the opening of investigation or coordination cases (figure 1). All the recommendations have been followed by the DG. |
Figure 1
Cases dismissed/opened
5. |
The SC's review is based on:
|
6. |
The details of the analysis and of the findings are presented in Part II of this opinion. In Part I the SC presents its conclusions and recommendations made to the DG. |
PART I RESULTS AND RECOMMENDATIONS
Need to improve the resources allocated to the ISRU
7. |
The SC's examination of allocation of resources to and within the ISRU revealed that, generally, there are experienced selectors in the unit, covering a wide range of specialisations. However, each selector deals with different sectors, including those where they have less expertise, which, in particular with regard to selectors who have no investigative experience, may have affected the quality of the assessment carried out. The limited number of the training courses completed by the selectors does not appear to compensate for the lack of previous experience. The SC found also that legal knowledge was not sufficiently demonstrated in many opinions and that language expertise was sometimes missing (see paragraphs 31-35 and 38). |
8. |
The SC is of the opinion that the fact that selectors are required to assess information in domains with which they are not always familiar may increase the risk of losing time when having to switch between different sectors and of performing incomplete assessments of incoming information. Selectors need to be experienced and properly trained to perform selection tasks. Selectors should also concentrate their efforts on tasks and sectors in which they are most qualified. |
9. |
The SC equally noted that it was neither possible nor productive to strictly adhere to the mandatory 2-month period foreseen in the ISIP for completing the selection of cases. Therefore, the SC welcomes the fact that the new Guidelines on Investigation Procedures eliminated this overly rigid time limit, which allows for a better balance to be struck between OLAF's objective to improve the efficiency and effectiveness of its investigation and coordination cases (by speeding up the period dedicated to the assessment of incoming information) and the need to avoid excessive time pressure (which might be damaging to the quality of the assessment) (see paragraphs 39-40). |
10. |
Lastly, the SC noted that the adoption of clear instructions for dealing with whistle-blowers, as well as technical improvement of the Fraud Notification System (FNS) would also be desirable (see paragraphs 41-44). |
Recommendation 1: Improve the resources allocated to the ISRU OLAF should take appropriate measures to ensure that ISRU has at its disposal sufficient and adequate resources to carry out its selection tasks. In particular, OLAF should:
|
11. |
The SC also noted that the reviewers have been entrusted not only with review tasks, but also with the selection of cases. The SC would point out that, the tasks of the selectors being fundamentally different from those of the reviewers, combining their responsibilities is questionable. The SC is therefore of the opinion that the attribution of cases for selection to the reviewers, in order to compensate for the insufficiency of the language expertise within the unit and resulting in an increase of the reviewers' workload, should remain a temporary and exceptional solution (see paragraphs 36-37). |
Recommendation 2: Separate structurally the selectors from the reviewers OLAF should place the selectors in an organisational structure separate from the reviewers. OLAF should also reduce, as much as possible, the number of cases for selection allocated to the reviewers. Furthermore, OLAF could consider either decentralising the selection function to the investigative Directorates, or introducing a rotation system whereby investigators from each investigation unit are allocated, for a period of time, to the ISRU. |
Need to improve the application of the selection criteria
12. |
The SC found that the assessment of OLAF's competence to act was insufficiently substantiated and in general little consideration was given to the relevant legal instruments (see paragraphs 47-49). |
Recommendation 3: Improve the assessment of the criterion ‘OLAF's competence to act’ OLAF should require the selectors:
In addition, OLAF could also consider compensating for the lack of sufficient legal expertise by the introduction of appropriate training courses and procedures for consultations with OLAF's Legal Advice Unit. |
13. |
The SC notes that there are no clear instructions with regard to the indicators to be used by the selectors to evaluate whether or not the information is sufficient to justify the opening of an investigation or coordination case. As a result, evaluation of this selection criterion was not always properly carried out, while at the same time a variety of practices and a certain degree of inconsistency was noted in the ISRU's opinions. The SC concludes that OLAF's approach to assessing this selection criterion needs to be further developed and clarified. To that nd, OLAF could take note of concrete indicators used by selectors in some of the opinions (see paragraphs 50-54). |
Recommendation 4: Further develop and clarify parameters for evaluating the ‘sufficiency of information’ OLAF should establish a list of concrete and measurable indicators for assessing the reliability of the source, credibility of the allegations and sufficiency of suspicions. |
14. |
The SC notes that the Investigation Policy Priorities (IPPs) established by the DG indicate very clearly a number of concrete and measurable indicators that shall be used in the selection process. However, the SC's review of opinions revealed that these indicators are not systematically and rigorously applied, in particular with regard to ‘proportionality’, ‘efficient use of resources’ and ‘special policy objectives/criteria’. |
15. |
With regard to assessment of proportionality of OLAF's action, the SC found that, despite instructions in the IPPs, the opinions frequently contain unsubstantiated statements and, in many of them, the proportionality test is either absent or incomplete. Moreover, the special policy objectives/criteria are not systematically used (see paragraphs 56-57 and 64-65). |
Recommendation 5: Clarify the application of the proportionality principle OLAF should clarify the application of the proportionality principle and provide the selectors with clearer guidelines. In particular, OLAF should better assess the forecast of the manpower required and other foreseeable costs, weighted against the likelihood of financial recovery and/or of prosecution, and deterrent value. Financial indicators, which are relevant for the assessment of the seriousness of the risk involved, should be used as an element of reference and as internal guidelines on the application of the proportionality principle. |
16. |
The SC also found that the evaluation of the criterion ‘efficient use of resources’ was not properly carried out. The SC believes that several factors may explain that. On the one hand, the evaluation of the four indicators mentioned in the IPPs is hardly achievable without close contact with the investigation units. While the selectors may indeed check in the CMS on the workload of the investigation units (in terms of number of investigators and investigations per unit), the management of these units is better placed to appreciate whether this workload permits swift and continuous investigative activities or could slow down priority investigations. On the other hand, neither the IPPs nor other guidelines on selection (8) establish a threshold above which the ratio of cases per investigator would be considered to be excessive workload. As a consequence, in the absence of clear instructions as to the way in which the size of the workload should be evaluated and of a systemic dialogue between the ISRU and the investigation units, the evaluation of the efficient use of investigative resources would appear to depend to a great extent on a personal approach of each selector. The variety of approaches and sometimes inconsistencies noted by the SC in the opinions confirm this conclusion (see paragraphs 58-60). |
17. |
The SC's review of opinions revealed that, in the few cases where an estimate of the size of the workload of investigators was made, it was not a determining factor for the dismissal of cases. The SC would support the approach that the workload of investigation units should not in itself be sufficient justification for the dismissal of a case. The lack of sufficient resources in investigation units should be tackled by other means, especially via management tools (e.g. temporary reallocation of staff). |
Recommendation 6: Clarify the parameters for the evaluation of the criterion ‘efficient use of resources’ OLAF should apply more rigorously and, where necessary, clarify the application of some of the indicators established in the IPPs for evaluating the ‘efficient use of resources’. In particular, OLAF should better assess the following indicators: size of workload of investigation units and its impact on the on-going investigations, as well as the availability of expertise. To that end, OLAF could improve the cooperation between the ISRU and the investigation units. |
18. |
The SC found that the reasons outlined as to why an OLAF action would not bring any added value to the control activities carried out by other EU or national bodies, which are better placed to act, are generally well explained. Some reasons are recurring, so it would be more efficient for OLAF to identify the main reasons and establish for the selectors a pre-determined list of possible situations where another authority is considered better placed to act (see paragraph 61). |
19. |
The SC noted with concern that the likelihood of a follow-up by another EU or national authority seems to be insufficiently taken into consideration by OLAF. When information on dismissed cases is forwarded to national or EU authorities, it is of the utmost importance that OLAF follows up the action taken by them, in order to be able to react in an appropriate manner when a case is not effectively dealt with by these authorities (see paragraphs 62-63). |
20. |
The SC would point out that, while the national authorities may indeed often be better placed to act, the situation is, however, different with regard to the EU institutions. When OLAF forwards information on serious suspicions of fraud to various DirectoratesGeneral of the Commission or to other EU institutions, bodies, offices or agencies for further action, OLAF must check whether they have, apart from a general competence to carry out system audits, the appropriate powers to undertake (possibly investigative) actions in individual cases. These checks are necessary especially in the EU staff sector, where OLAF has, in certain matters, sole competence, while in others it has shared competence with the EU institutions, bodies, offices and agencies, with some of which it has concluded agreements on the de minimis policy. |
Recommendation 7: Apply with caution the subsidiarity principle OLAF should pay special attention to cases it decides to dismiss on grounds of subsidiarity/added value reasons. In particular, OLAF should:
|
21. |
The SC's overall assessment of the way in which selectors evaluated and applied the selection criteria revealed that the quality (in terms of completeness, clarity, consistency) of the motivation of opinions depends to a great extent on the individual approach and experience of selectors. To enhance the quality, OLAF should apply more rigorously the indicators it established for the assessment of these criteria and further develop and clarify some of them. |
Recommendation 8: Improve the quality of the motivation of opinions OLAF should improve the quality, clarity and consistency of the motivation of the opinions on opening decision. In particular, OLAF should consider amending the work-form ‘Opinion on opening decision’, in order to include specific reference to a number of items, to be chosen by the selectors from pre-determined lists. These pre-determined lists could include references to:
|
Need to increase transparency of the selection process
22. |
The examination of the information flow during the selection process showed that in general OLAF is ready to provide information on dismissed cases to other EU or national authorities, while at the same time it would appear that sources of information are not systematically informed of OLAF's decisions upon completion of the selection process (see paragraphs 67-69 and 72). |
23. |
The SC finds it important for the persons or entities providing OLAF with initial information to be informed of the relevant action (not) taken by OLAF. Appropriate feedback encourages fraud reporting, and it is, at the same time, a strong transparency indicator. The SC shares the view of the European Ombudsman that providing the sources of information with reasons for decisions taken by OLAF as a follow-up to that information increases transparency and strengthens trust in OLAF's functioning (9). |
24. |
The SC also noticed an apparently low level of cooperation between the ISRU and the investigation units (or investigation support units) which receive very little information on dismissed cases. The SC would point out that, when a case is dismissed, the information held (sometimes exclusively) by the ISRU may still be of interest for the investigation units (e.g. to detect new fraud mechanisms), and they could also sometimes provide, thanks to their expertise, useful feedback for the selection unit and thus increase the efficiency of the selection process (see paragraphs 70-71). |
Recommendation 9: Increase transparency of the selection process OLAF should improve the transparency of the selection process. In particular, OLAF should:
|
25. |
The SC noted that the conclusions of the opinions do not always clearly mention the actions that OLAF should take at the end of the selection process. When they are not completely omitted, some of these actions can only be deduced from other sections of the opinion (see paragraphs 67-69 and 72). |
Recommendation 10: Improve the clarity of conclusions of opinions Further improvements are needed with regard to the conclusions drawn up at the completion of the selection process, which should clearly specify the actions that OLAF should take following a decision to dismiss or open an investigation or coordination case. In particular, conclusions of opinions should clearly mention the actions that OLAF intends to take upon completion of the selection process, such as:
|
Need to improve the reporting to the SC
26. |
The SC found instances where it had not been informed of obstructions that OLAF had encountered during the selection process. Moreover, OLAF did not inform the SC of cases dismissed where the opinions recommended that information should be transmitted to national judicial authorities. OLAF's obligation to inform the SC of ‘cases’ requiring information to be forwarded to the judicial authorities of a Member State (10) covers both cases opened as investigations and cases dismissed. Although such examples may be quite rare, the SC would highlight that such situations fall within its mandate and OLAF should thus provide the SC with appropriate information (see paragraphs 54 and 71). |
Recommendation 11: Improve reporting to the SC on risks to OLAF's independence and on dismissed cases transmitted to national judicial authorities OLAF should improve its reporting to the SC on issues falling within the mandate of the SC. In particular, OLAF should:
|
Final remarks and recommendation
27. |
During technical meetings with OLAF in 2013, the SC presented some concerns arising from its examination of the ISRU's opinions and from the interviews conducted with OLAF staff, with regard to, inter alia, the time-frame for completing selections, the decreasing number of analysts within the ISRU and the division of tasks between selectors and reviewers. The SC notes that OLAF introduced some significant improvements during the period when this opinion was being drafted. The 2month time limit for selection was removed from the GIP. The internal structure of the ISRU was modified on 1 January 2014: the unit is now divided into 3 sectors (two sectors dedicated to the selection and one dedicated to the review), run by heads of sectors assisting the head of unit. The SC welcomes these improvements. |
28. |
Moreover, the SC wishes to underline that it is not its intention to substitute its own judgment on cases examined for that of OLAF, i.e. the SC is not judging whether individual cases should or should not have been opened. However, taking into consideration all of the above conclusions and recommendations and, in particular, the concerns with regard to the sufficiency of human and time resources allocated to the ISRU as well as with regard to compliance with the selection criteria, the SC believes that it would be of benefit for OLAF to carry out an internal evaluation of the activities of the ISRU, aimed at establishing, inter alia, the level of resources needed (number of staff and expertise), the strengths and weaknesses, the ‘error rate’ in evaluated cases (in particular those dismissed) and the relation between selectors and reviewers. |
Recommendation 12: Carry out an internal evaluation of the activities of the ISRU OLAF should carry out an internal evaluation of the activities of the ISRU. Such evaluation could be done either by OLAF's internal auditor and/or by a special team designated by the Director-General, in close consultation with Directors A and B. |
The SC invites OLAF to consider the recommendations of this opinion and to report to the SC on the follow-up given to them. The SC expects to receive OLAF's report by 15 June 2014.
PART II ANALYSIS AND FINDINGS
29. |
The SC defined a number of indicators for the evaluation it carried out. To assess the efficiency of the selection function, the SC looked into the resources made available to the ISRU to carry out its tasks and the concrete results achieved in 2012 and 2013. The quality of the opinions was evaluated in the light of their conformity with the selection criteria established by the DG (11), while the transparency of the selection process was scrutinised by looking into the information flow throughout the selection process. |
(1) The resources allocated to the selection function
30. |
Appropriate staff (number and expertise), sufficient time and clear instructions, appropriate technical and IT tools — those elements are critical for a successful selection process. Therefore, the SC has assessed the allocation of these resources to and within the ISRU. |
(1.1) Human resources
31. |
Number of staff — The ISRU had 16 selectors in 2012 and 2013 (12), who dealt with an ever increasing amount of incoming information (13). The average number of selections per selector was 74, meaning that an average of 3 working days was spent on one selection (14). An opinion was expressed in the interviews conducted by the SC that the staffing of the ISRU may be insufficient and that the heavy workload may affect the quality of the opinions. The SC does not have the necessary means and information to compare whether the performance of the ISRU is equivalent to that of the investigators who formerly carried out the assessment of the initial information prior to the OLAF reform. The SC believes that OLAF itself could and should perform such an analysis. (15) |
32. |
Technical and investigative expertise — In order to accomplish its mission, the ISRU needs to work within all the areas of OLAF's investigative competence. A wide range of expertise is covered by the staff within the unit, both through their education (economy, law, accounting/finances, biology, political sciences) and their professional experience (public finances inspectors, repression of corruption/fraud specialists, lawyers and magistrates, lecturers, auditors, customs officers, national police force, administrative assistants and secretaries). However, it appears from information provided by OLAF that some of the selectors do not have any investigative experience. |
33. |
The SC noted, from the examination of the opinions of the ISRU, that cases appear to be attributed to the selectors on the basis of their personal skills (competencies, language etc.). However, the distribution of cases per sector and per selector indicates that each selector provides opinions not only within their sectors of expertise. Statistical information extracted from the CMS showed that selectors without investigative experience dealt with a high number of cases — mostly dismissed — in very different sectors. Some of the opinions examined clearly reflected the lack of specific or investigative expertise of the selectors, who themselves sometimes acknowledged that they ‘are not specialist [in the matter analysed]’ (16). |
34. |
Legal expertise — In the opinions analysed, the SC notes the limited use of references to the relevant legal instruments (17). This is a clear indicator that the appropriate legal knowledge is either missing or not being sufficiently applied within the unit. |
35. |
Language expertise — The ISRU must be able to handle incoming information potentially drafted in all the 24 EU official languages, which is clearly impossible given the current number of selectors (18). As a result, the lack of language expertise has sometimes prevented the selectors from properly assessing the incoming information (19). |
36. |
The lack of appropriate language expertise has been supplanted by the attribution of cases for selection to the reviewers (20), based mainly on their language skills (21), leading to an increase in their workload, while they were already in charge of providing opinions to the DG on the legality of OLAF's key investigative activities (22), on the requests to extend the scope of cases (23) and on case closures (24). |
37. |
The SC believes that this may represent only a temporary solution of an exceptional nature, more especially considering that the workload of reviewers will likely continue to increase in the future given that the new GIP foresee that, in addition to the opinions provided under the ISIP, they will also need to advise the DG on interviews with witnesses (25) as well as to provide opinions on the requests to split and merge cases (26). |
38. |
Trainings — The SC would like to stress that the lack of previous experience or knowledge need not be an impediment to performing a good selection process, at least for ‘simple’ cases (e.g. cases clearly outside OLAF's competence, the so-called ‘prima facie’ non-cases or where allegations are not substantiated), as long as appropriate training has been provided. The SC was surprised to note that, on the one hand, the training courses followed by the selectors did not cover all the different sectors of OLAF's field of work while, on the other hand, the specialised courses were followed by only a very limited number of selectors (27). |
(1.2) Time resources
39. |
The percentage of selections which the selectors completed within the 2-month period foreseen in the ISIP (28) was 76 % (29). Some cases were dismissed (mainly on the grounds of the insufficiency of information), because it was not possible to acquire the necessary information within the fixed time limit imposed (30). At the same time, it appears that some cases which were previously dismissed have been opened later, on the basis of the information provided by the source after the fixed period (31). Moreover, it was ascertained during the interviews conducted by the SC that the assessment of the incoming information was affected by time pressure. These examples show that it was not only impossible, but sometimes also counterproductive to adhere strictly to the 2-month time limit, in the absence of a procedure, in the ISIP, allowing extending this period, in duly justified situations. The SC believes that a flexible approach is recommendable taking into account that sometimes the necessary supplementary information may emerge after the 2-month period or the source of information may take some time to reply to supplementary questions. |
40. |
The SC notes that Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 does not impose a mandatory selection period, except for cases where a Member State concerned or an EU institution, body, office or agency requests that OLAF open an investigation and where a decision whether or not to open an investigation shall be taken within two months of receipt by OLAF of the request, otherwise OLAF shall be deemed to have decided not to open an investigation (32). The new GIP eliminated the overly rigid 2-month time limit, while at the same time maintaining strict deadlines for the Registry to register the incoming information and transmit it to the ISRU (33). |
(1.3) Instructions
41. |
Selectors carry out their tasks on the basis of instructions given by the DG, namely the ISIP (and, since 1 October 2013, the GIP) and of standardised work-forms (34). The SC has analysed these instructions and already provided the DG with a number of comments (35). The SC also makes some recommendations with regard to the work-form ‘Opinion on opening decision’ used by the selectors in Part I of this opinion. |
42. |
During the interviews carried out with OLAF staff it was stated, inter alia, that in all probability many cases are not reported to OLAF due to the lack of a clear procedure for dealing with whistle-blowers. The SC notes that the selectors are instructed to comply with general rules (36), but do not have specific instructions or any formal procedure for dealing with whistle-blowers (e.g. formal contact points, work forms, process for the selectors to contact the OLAF's Legal Advice Unit). As a result, different approaches have sometimes been noted amongst the selectors (37). While taking note of the increase over the past few years, of the number of cases where the source of information was a whistle-blower (figure 2), the SC believes that the adoption of clear and detailed guidelines on how to deal with them would be helpful for the selectors. |
Figure 2
(1.4) IT/technical resources
43. |
Successful assessment of incoming information depends to a great extent on IT/technical tools available to the ISRU which is able to access various internal and external databases. The SC noted that, for the most part, the opinions make clear mention of the consultation of databases and of the results of the research carried out by the selectors. |
44. |
The IT tools made available to the public to report fraud are also important. One of them is the OLAF Fraud Notification System (FNS), a web-based information system that may be used to submit information to OLAF, and through which the selectors may communicate with the source of information (38). On several occasions, the opinions of the ISRU mention that the informants have tried to send documents through the FNS, but these documents have not been received because of the restrictions imposed by the FNS, which blocks the upload of overly large files or limits the number of characters that can be used, without, however, informing the sender. |
(2) The selection process: compliance with the selection criteria
45. |
The selection process consists of a step-by-step application of three selection criteria: OLAF's competency to act, the sufficiency of information to open an investigation or coordination case and the Investigative Policy Priorities (IPPs) established by the DG (39). If the first selection criterion (or the first and second selection criteria) is not fulfilled, the case is dismissed and the information assessed no further (40). Figures 3 and 4 show the distribution of cases dismissed and opened by sector. |
Figure 3
Distribution of cases dismissed by sector
Figure 4
Distribution of cases opened by sector
46. |
The ISIP and the IPPs contain instructions on how to apply each of the selection criteria. The SC's review of the opinions was thus aimed at assessing their conformity with these instructions. |
(2.1) OLAF's competency to act
ISIP, Art. 5.4: In assessing whether OLAF is competent to act, consideration must be given to relevant EU Regulations, Decisions, Interinstitutional Agreements and other legal instruments relating to the protection of the financial and other interests of the EU (41). |
47. |
The SC notes that the lack of OLAF's competence to act, being the reason given for the dismissal of 15 % of the cases (figure 5), was in general well explained (42). On the other hand, little consideration was given to the relevant legal instruments in those cases where OLAF was considered to be competent to act (43). Moreover, the assessment of OLAF's competency to act is not sufficiently substantiated: in many opinions there is a general and unsubstantiated reference to a potential impact on the EU financial interests or to the fact that EU funds were involved (44); in some opinions it is just stated ‘yes’ in the parts referring to the potential impact on the EU financial interests/potentially serious matter relating to the discharge of professional duties (45); other, very few, opinions only mention that ‘OLAF is competent’ without giving any further explanation (46). |
48. |
In general, the SC notes that the quality of the assessments varies according to selectors and their experience in specific sectors: opinions concerning customs, cigarettes and EU staff are comprehensive and generally contain a clear explanation as to the irregularity arising from the allegations, the way it impacts the EU budget and the amount at stake (when determined). |
49. |
The SC also notes that the work-form ‘Opinion on opening decision’ used by the selectors includes two different options for referring to the potential impact on the EU financial interests and to possibly serious matters relating to the discharge of professional duties: one in the ‘summary’ part of the work-form, where the selectors need to tick the relevant boxes, and one in the body of the opinion (part 3 of the work-form), where the selectors need to assess in concreto OLAF's competency to act. This double option might have created some confusion amongst the selectors, since some of them seem to assume that ticking the boxes in the ‘summary’ part exempts them from carrying out a concrete analysis of OLAF's competency to act in Part 3 of the opinion, which should not be the case. |
(2.2) Sufficiency of information
ISIP, Art. 5.4: In evaluating whether the information is sufficient to open an investigation or coordination case, consideration must be given to the reliability of the source and the credibility of the allegations. In addition, all information collected during the selection process must be taken into account when justifying the opening of an investigation or coordination case (47). |
50. |
The insufficiency of information was the main reason for dismissing cases (figure 5). The SC therefore paid particular attention to the grounds on which the selectors based their conclusions. |
Figure 5
Reasons for dismissing cases
51. |
The SC identified opinions where the assessment of the sufficiency of the information (reliability of the source and credibility of the allegations) is unsubstantiated (48), incomplete (49) or inconsistent (50). Equally, little consideration was given to a third parameter emerging from the EU case-law (sufficiency of suspicions), which was rather rarely used, mainly because it was not mentioned in the ISIP or in the workform used by the selectors (51). Moreover, it seems to have various meanings for the selectors: most of the time it was considered that the information was insufficient due to lack of ‘clear indications of fraud’ or ‘absence of fraud elements’ or because there was ‘no concrete information as regards possible irregularities or fraud’ (52); in other cases the (in)sufficiency of suspicions was determined by the quality of the information at OLAF's disposal (53), sometimes the ‘seriousness of the allegations’ was also an element taken into consideration (54). Bearing in mind the existing difference between the ‘seriousness of the allegations’ and the ‘seriousness of suspicions’, the SC would point out that this latter parameter should not have been considered as optional, since the EU case-law has established the ‘sufficiently serious suspicion’ as a precondition for the opening of an investigation (55). The new Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 has now explicitly incorporated this requirement (56) and this change is reflected in an amended work-form accompanying the new GIP. The SC welcomes this improvement. |
52. |
The SC believes that the deficiencies noted above could be explained, at least partially, by the fact that neither the ISIP nor any other internal document (57) provides the selectors with precise indicators for implementing this criterion, namely concrete situations when a source of information can be considered reliable (or not), when the allegations put forward are credible (or not) or when there are sufficient suspicions of fraud or irregularities (or not). Appreciation of these elements depends, therefore, very much on the personal approach of each selector, based on their investigative experience and specialised knowledge. |
53. |
The SC was, however, able to identify a number of concrete indicators used in some of the opinions. The reliability of the source was evaluated by using indicators such as (i) the verifiability of the source (anonymous or not), (ii) the type of the source (natural person; EU institution, body, office, agency or a Member State or third country authority; OLAF itself), (iii) the (in)direct knowledge of or connection with the matter reported to OLAF, (iv) the possibility for OLAF to contact the source to request further information (v) the degree of cooperation between the source and OLAF, (vi) the trustworthiness of the source, (vii) the motivation of the source and potential degree of subjectivism. As to the assessment of the credibility of the allegations, their appreciation was based on indicators such as (i) the quality of the initial information provided to OLAF (58), (ii) its verifiability (59), (iii) the context. |
54. |
On the other hand, the SC identified a number of objective reasons explaining the insufficiency of information gathered during the selection process, such as (i) the imprecision of the initial information, which did not allow further research; (ii) technical problems with the FNS preventing the reception of documents; (iii) time pressure of the 2-month period for selection, which did not allow in-depth searches for additional information; (iv) lack of response from stakeholders (EU, national or third countries authorities, sources of information) or even obstruction on their part (60). The SC regrets that, in the latter case, such obstruction was not reported to it. |
(2.3) Investigation Policy Priorities
ISIP, Art. 5.4: The IPP set out the criteria to be applied in determining whether information falls within an established investigative priority (61). |
55. |
Each of the investigation policy priorities established by the DG — proportionality, efficient use of investigative resources, subsidiarity/added value and special policy objectives/criteria for 2012/2013 — can be assessed on the basis of the concrete and measurable indicators which are clearly indicated in the IPPs. The SC's review is aimed at assessing the way in which the selectors applied those indicators. (62) |
(2.3.1) Proportionality
IPPs: OLAF should focus on cases where it can expect a fair return for its efforts. The expected results need to be balanced against the human and material resources that will be needed to bring a case to a successful conclusion. This entails formulating a reasonable forecast of the manpower required and other foreseeable costs (e.g. due to missions) in connection with the investigation while also taking into account:
|
56. |
In general terms, the proportionality principle requires that there be a reasonable relationship between an objective to be achieved and the means used to achieve it. Applied to OLAF's decisions, these require an appropriate equilibrium between, on the one hand, the investigative means to be deployed by OLAF if a decision to open an investigation or coordination case is taken and, on the other, the results that are expected. This approach is well reflected in the IPPs, which provide the selectors with clear indications as to the elements that need to be weighed against each other, resulting in a ‘fair return for [OLAF's] efforts’. |
57. |
The SC notes however that there are a limited number of cases where the indicators for proportionality, as mentioned in the IPPs (likelihood of recovery and of prosecution, possible deterrent value) are clearly indicated and where a balance is struck between the number and type/complexity of the investigative activities needed to be carried out and the expected amount to be recovered/the likelihood of action to be taken by a competent authority, or between the relatively low financial impact of the alleged irregularities and the workload of the investigative unit (63). However, the indicators contained in the IPPs were not rigorously applied in some cases: investigations were opened on the basis of only the two first selection criteria (64); the proportionality test consisted of unsubstantiated statements (65) or in remarks with regard to a different policy criteria (66); reference to a financial cost/benefit ratio of an investigation to be carried out was incomplete (67). |
(2.3.2) Efficient use of investigative resources
IPPs: An efficient use of resources means inter alia that once opened, investigations should be dealt expeditiously. This will entail checking whether:
|
58. |
The SC notes that the evaluation of the workload of the investigation units is often missing (68), unsubstantiated (69), inconsistent (70), or makes reference to indicators such as proportionality or the added value of OLAF's action (71). When verification in concreto of the workload of the investigation unit is carried out, the selectors mention the number of cases per unit and the number of investigators per unit, without making any estimate as to the size of the workload of the investigation unit (72). In the few cases where such an estimate was made, the heavy workload of the investigators was a reason for dismissing them, but always used in conjunction with subsidiarity reasons (73). |
59. |
The number of opinions making reference to the possibility to carry out activities continuously and without slowing-down on-going or priority investigations is also very limited (74), while the availability of expertise within a specific unit seems to be better evaluated (75). |
60. |
Few opinions make explicit reference to an internal consultation as to the availability of the human resources and/or expertise within the investigation units (76). From the interviews conducted by the SC it is also clear that the investigation units are only rarely consulted regarding the resources situation. |
(2.3.3) Subsidiarity/added value
IPPs: OLAF will prioritise cases where it is the only authority with competence in a specific situation or when it can clearly add value to the actions of others. This will entail checking whether:
|
61. |
The SC notes that the criterion of subsidiarity/added value represents the main reason used for advising the dismissal of a case on the grounds outlined in the IPPs, taken alone or combined with other reasons (77). Apart from a small number of opinions giving it no consideration (78) or unsubstantiated (79), the reasons outlined as to why an OLAF action would not bring any added value in terms of recovery, prosecution or deterrence to the control activities carried out by other EU or national bodies, which are better placed to act, are generally well explained (80). |
62. |
The SC received information, from other Directorates-General of the Commission, pointing out that OLAF is dismissing cases, while at the same time forwarding them for action to those Directorates without, however, checking whether they had the necessary competence and powers to act. The SC notes with concern that the Directorates-General of the Commission, which have been considered by OLAF to be better placed to act and thus receive from OLAF information on dismissed cases, are not required to report back to OLAF on actions taken (81). |
63. |
Moreover, the SC notes that cases concerning Members of the European Parliament (EP), where OLAF has clearly competence to act (82) were dismissed on the grounds of subsidiarity, although it was stated that in similar cases the EP did not report back to OLAF, despite an explicit request, on the action taken with regard to the information sent by OLAF (83). The SC would draw attention to the Practical Arrangements recently agreed between the EP and OLAF (84) which do not include such situations on the list of activities which usually/probably do not lead to serious situations requiring OLAF investigations and where OLAF is presumed not to intend to open an investigation or where there is a high probability that OLAF will not open an investigation (85). |
(2.3.4) Special policy objectives/criteria
64. |
According to the IPPs, OLAF will focus its investigative activity on sectors considered to be a priority and also on those cases where financial indicators determine the seriousness of fraud (86). When it comes to the prioritised sectors, the SC noted that the reference to them was quite rare (87). Similarly, the financial indicators were not always used: in some cases there is no reference at all, even when the financial impact is known (88). When they are referred to, mainly in sectors such as EU staff or structural funds, they are used either to dismiss cases on the grounds that the financial impact was non-existent or too low, taken alone or in conjunction with other IPPs, or to recommend the opening of an investigation or coordination case. The SC noted that the financial indicators were not always a determining factor when proposing to dismiss or open a case: when the financial indicators correspond to the IPPs, the case may, however, be dismissed on subsidiarity/added value grounds (89) or, conversely, when a case does not fall within the special policy objectives it may however be opened as an investigation if the other selection criteria are fulfilled (90). |
65. |
As a general remark, the SC would point out that the financial indicators should not be used as thresholds for justifying the dismissal or opening of cases, but rather as an indicator for estimating or measuring the seriousness of the fraud risk involved (proportionality test) (91). |
(3) The information flow during the selection process
66. |
A centralised system where the number of OLAF staff aware of specific incoming information is very limited (92) may lead, in the SC's opinion, to a lack of transparency and of accountability in the decision-making process, especially with regard to the cases dismissed. It should be balanced by a procedure for providing the appropriate information to the relevant EU or national authorities with which OLAF shares competence in the antifraud fight, to the investigation directorates and also to the sources providing OLAF with the initial information. The SC therefore examined the transparency of the selection process in the light of these three information-sharing requirements. |
(3.1) Information provided to the competent EU or Member States' authorities
67. |
Whenever an EU or national authority is better placed to deal with a case, OLAF should transfer it there. Such follow-up is necessary for every case where a sufficient suspicion of fraud has been established, but where OLAF decides not to open an investigation. Otherwise, not only would areas of impunity be created, but the transparency and coherence of the selection process would also be compromised. |
68. |
Opinions advising dismissal of a case on the grounds of subsidiarity/added value usually indicate that information should be forwarded to the authority considered better placed to act (93). However, it is not always clearly stated in the ‘conclusions’ part of the opinion, but can sometimes only be deduced from other sections. |
69. |
Another important aspect that OLAF needs to take into account when transferring information to a competent authority is the necessity to protect the identity of the source, in particular of whistle-blowers. The SC notes the very limited number of opinions recommending non-disclosure of the identity of the source to those authorities, sometimes upon request by the source itself (94). |
(3.2) Information provided to the investigation directorates
70. |
During the interviews with OLAF staff, the lack of transfer of information on dismissed cases to the investigation units was described as inhibiting the exchange of knowledge and experience. On the other hand, the SC was informed by OLAF notes (95) that there was a regular contact between the ISRU and the investigation units during the selection phase, principally in order to check the availability of investigative resources in a specific unit, or connections between new incoming information and already existing cases. |
71. |
However, the opinions reviewed by the SC do not reflect regular contacts. Few opinions make explicit reference to an internal consultation (96) or to the forwarding of information on a dismissed case of possible interest for an on-going investigation to the investigator in charge (97). This lack of consultation is even more evident in a few other cases where the selectors faced difficulties in carrying out searches or assessing information drafted in a language with which they were not familiar and where the investigation units (possessing the relevant language expertise) were never consulted (98), as well as in instances where investigation/coordination cases similar to or connected with the information being assessed were identified (99). That situation could raise problems in cases where it is recommended to send the information under assessment to a competent national judicial authority but not to the investigation unit dealing with the connected case, or to the SC (100). |
(3.3) Information provided to the source of information
72. |
The SC notes that the opinions of the ISRU do not systematically propose informing the source of information of OLAF's decisions (101). While this is understandable with regard to decisions to open investigation/coordination cases (for confidentiality reasons) (102), it may be questionable with regard to dismissed cases. |
Adopted in Brussels, on 12 March 2014
For the Supervisory Committee
Johan DENOLF
Chairman
(1) During the selection stage, the ISRU is in charge of processing the incoming information and provides the DG with opinions on the opening or dismissal of cases; during the investigation stage, it provides opinions on the necessity and legality of the main investigative activities requiring prior authorisation by the DG; before the closure of an investigation or coordination case, the ISRU reviews the final report and recommendations.
(2) Article 5 of the ISIP.
(3) Valid until 30 September 2013.
(4) Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 of the European Parliament and of the Council of 11 September 2013 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) and repealing Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council and Council Regulation (Euratom) No 1074/1999 (OJ L 248, 18.9.2013, p. 1).
(5) Selecting one in three cases created between 1.9.2012 and 31.3.2013 came to a total of 237 cases of which 11 were found by OLAF to be duplicates of pre-existing cases = 226 opinions; all opinions delivered for the month of May 2013 = 68 opinions.
(6) It contains, inter alia, general guidelines for selection and review.
(7) Covering two periods of reference: February 2012 to December 2012 and January 2013 to November 2013.
(8) The ‘Starter Kit’.
(9) See the Draft recommendation of the European Ombudsman in her inquiry into complaint 1183/2012/MMN against OLAF, 15 November 2013, paragraph 28.
(10) See Article 11(7) of the former Regulation (EC) No 1073/1999 and Article 17(5) of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013.
(11) The three selection criteria are: OLAF's competency to act, the sufficiency of information to open an investigation or coordination case and the Investigative Policy Priorities.
(12) Ares(2013)3357296.
(13) The information of possible investigative interest received by OLAF was defined by the ISIP as ‘all information received by OLAF or information gathered on OLAF's own initiative, that could be considered for the opening of an investigation or coordination case and which must be submitted to the selection procedure for analysis’. In 2012, OLAF received 1,264 incoming information items which represented an increase of 21 % compared to 2011 (Source: OLAF 2012 Activity Report, page 13). The number of incoming information items also slightly increased in 2013 compared to 2012: OLAF received 1 156 incoming information items from February 2012 to December 2012, and 1 222 items from January 2013 to December 2013. Source: Ares(2013)3357296.
(14) According to statistics provided by OLAF, a selector dealt with, on average, 72 cases from February 2012 to December 2012 (221 working days) and 76 from January 2013 to December 2013. Source: Ares(2013)3357296.
(15) Prior to the reform of OLAF, incoming information was assessed by the investigators allocated to the 8 investigation units. In 2010, the investigation units counted 152 staff members (including Heads of Unit and secretaries). Source: Special Report No 2/2011 of the European Court of Auditors, Annex II.
(16) 1 opinion.
(17) See Part II.2 of this opinion.
(18) According to the 2012 Activity Report of the ISRU, this unit was comprised of 11 different nationalities and was able to deal with information in 16 languages.
(19) At least in 2 opinions.
(20) The unit had 7 reviewers. A statistical search in the CMS showed an average of 60 cases dismissed per reviewer (2012 and 2013 cases).
(21) 71 out of 293 opinions analysed were drafted by the reviewers.
(22) Article 12.2 of the ISIP. In 2012 OLAF performed 97 on-the-spot checks and inspections, 66 interviews with persons concerned, 38 investigative missions to third countries, 11 inspections of EU premises, 10 digital forensic examinations (Source: OLAF 2012 Activity Report, page 21). These activities were authorised by the DG, on the basis of opinions provided by the reviewers of the ISRU.
(23) Article 12.3 of the ISIP. The SC has no statistical information as to the number of opinions provided by the ISRU in this respect.
(24) 465 investigation and coordination cases were closed by OLAF in 2012 (Source: OLAF 2012 Activity Report, page 18).
(25) Article 11.2, a) combined with Article 12.2 of the GIP. In 2012, OLAF carried out 108 interviews with witnesses (Source: OLAF 2012 Activity Report, page 21).
(26) Article 12.4 of the GIP.
(27) In January 2012, training for selectors was provided comprising several modules. Module 1 was followed by three participants; module 2 was followed by twelve participants; modules 3 and 5 were followed by seven participants; module 4 was also followed by seven participants. Specialised training courses were also provided later, e.g. in the area of Agricultural funds — Investigations by OLAF (one participant); New financial Regulation (three participants); EIB training on internal procedures (three participants); DEVCO — Budget support (one participant); SPS/SPAS training (four participants); Computer forensics in support of OLAF's investigations (one participant); Operational analysis in support of OLAF's investigations (one participant). Source: OLAF.
(28) Article 5.5 of the ISIP.
(29) Ares (2013) 3357296.
(30) The source of information did not reply to OLAF's requests in 24 out of 125 cases dismissed on the grounds of insufficiency of information (19 %).
(31) 1 case dismissed on the grounds that the information fell outside the IPPs was reopened later on as an investigation.
(32) Article 5(2) and 5(4) of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013.
(33) Selection period of no longer than 2 months nevertheless remained a target in OLAF 2013 Management Plan.
(34) General guidelines on the selection appear also in the ‘Starter Kit’.
(35) On 5 July 2013 the DG provided the SC with a copy of an amended version of the ISIP, which the DG envisaged adopting at the date of the entry into force of the new OLAF Regulation. The SC provided its first comments by letter of 30 July 2013.
(36) Articles 22a and 22b of Staff Regulations and Commission Guidelines on Whistleblowing (SEC(2012)679 final).
(37) In one opinion the identity of the whistle-blower is clearly mentioned, while in another opinion it is anonymised. Both opinions recommended the opening of an investigation.
(38) Through the FNS, OLAF collects information supplied by users of the system in a questionnaire, including a free text field. Messages are recorded and analyzed by OLAF staff. If the user chooses to register for ongoing communications, OLAF collects the information subsequently transmitted in all following communications between OLAF and the user. This information is recorded on a dedicated server, and used as a source of intelligence/evidence.
(39) Article 5.3 of the ISIP, which corresponds to Article 5.3 of the GIP. The latter was not significantly changed.
(40) See the Annex which illustrates this approach.
(41) This provision was slightly changed in the GIP: ‘In assessing whether OLAF is competent to act, consideration shall be given to relevant EU Regulations, Decisions, Interinstitutional Agreements and other legal instruments relating to the protection of the financial interests of the EU, and any other interest of the EU the protection of which falls under OLAF's mandate.’
(42) 34 cases, concerning mainly civil/private disputes between individuals/companies where EU funds were not concerned, questions of interpretation of the EU legislation, matters falling within the exclusive competence of the Member States such as criminal offences (e.g. kidnapping).
(43) Reference to legal instruments was made in 25 out of 259 opinions where OLAF was considered to be competent to act (9,6 %).
(44) 55 out of 259 opinions where OLAF was considered to be competent to act (21 %).
(45) 6 out of 259 opinions where OLAF was considered to be competent to act (2,31 %).
(46) 3 out of 259 opinions where OLAF was considered to be competent to act (1,15 %).
(47) This provision was not significantly changed in the GIP.
(48) In 64 out of 259 opinions (24,71 %) where OLAF was considered to be competent to act and the (in)sufficiency of information was evaluated, the SC noted the use of unsubstantiated statements — usually one sentence such as ‘the information is/would/should (not) be sufficient/enough to open an investigation’ (58 opinions), ‘all the elements needed to further investigate have clearly been identified’ (1 opinion), ‘the information is sufficient and the sources are reliable’ (3 opinions), or even a simple ‘yes’ (2 opinions).
(49) No consideration was given either to the reliability of the source or to the credibility of the allegations in 22 out of 259 opinions (8,5 %) where OLAF was considered to be competent to act and the (in)sufficiency of information was evaluated.
(50) In some cases where the source was anonymous, the selectors considered either that its reliability cannot be proved or assessed (5 opinions) or considered it to be unreliable (2 opinions).
(51) The sufficiency of suspicions was clearly assessed in 69 out of 259 opinions (26,64 %) where OLAF was considered to be competent to act and the (in)sufficiency of information was evaluated.
(52) 58 opinions.
(53) 8 opinions.
(54) 3 opinions.
(55) Cases C-15/00 Commission v EIB and C-11/00 Commission v ECB.
(56) Article 5(1).
(57) In particular the ‘Starter kit’.
(58) Clarity, preciseness, completeness: information has been considered to be detailed and substantiated/documented when it provided the names of persons/entities involved, dates, location, and fraud mechanism.
(59) Information has been considered to be verifiable and accurate when confirmed after being cross checked with information otherwise provided to or gathered by OLAF.
(60) Lack of cooperation from a Member State was reported in one opinion. Obstructions from an EU Delegation were also reported in one opinion (disclosure of the existence of OLAF's case to the person concerned and lack of cooperation with OLAF, mainly by not providing the information requested by the latter).
(61) This provision was removed from the GIP. However, the reference to the IPPs as a selection criterion was kept in Article 5.3 of the GIP.
(62) The SC's comments on the IPPs themselves can be found in the SC's Opinion No 1/2014.
(63) 37 out of 134 opinions (27,61 %) where the IPPs were assessed (59 opinions recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs and 75 opinions recommending the opening of investigation/coordination cases).
(64) 2 cases.
(65) In 24 out of 134 opinions (18 %) where the IPPs were assessed it was only stated that ‘it is/it would be proportionate/disproportionate’ or ‘it would be/not be proportional’ to open an investigation or coordination case or OLAF ‘can/cannot expect a fair return from its investigative efforts’.
(66) E.g. when carrying out the proportionality test, reference was made to the subsidiarity/added value of OLAF's action (the assumption that an OLAF action would not be proportionate because action was already taken at national level and OLAF cannot bring any added value was found in 15 out of 59 opinions (25,42 %) recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs).
(67) Where the potential financial impact of the irregular activity affecting the EU budget was estimated or the likelihood of prosecution in the Member State or of disciplinary action by the EU institution concerned was anticipated, there is no reference to the forecast of the human and material resources needed to investigate: 8 out of 59 opinions (13,55 %) recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs.
(68) The evaluation of the workload is missing in 50 out of 134 opinions (37,31 %) where the IPPs were assessed: some opinions mention that no investigative resources should be used (22 opinions), while others make no reference to the investigative resources (28 opinions).
(69) In the sense that it is stated that OLAF would be able to carry out an investigation or that a specific unit would be competent to investigate or would have the necessary resources available, but without any further explanation (30 out of 134 opinions (22,38 %) where the IPPs were assessed).
(70) One opinion mentions that the workload of a specific investigation unit would not allow investigative activities to begin soon after the case has been opened and consequently recommended the dismissal of the case, while another opinion issued in the same period by a different selector indicates the contrary with regard to the same investigation unit, and as a consequence recommends the opening of an investigation case.
(71) 7 out of 134 opinions (5,22 %) where the IPPs were assessed.
(72) 40 out of 134 opinions (29,85 %) where the IPPs were assessed.
(73) In 5 out of 59 opinions (8,47 %) recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs.
(74) Such reference was made in 5 out of 134 opinions (1,49 %) where the IPPs were assessed.
(75) 42 out of 134 opinions (31,34 %) where the IPPs were assessed.
(76) 3 out of 59 opinions (5 %) recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs.
(77) It was found that OLAF's action could have an added value only in 1 out of 59 cases dismissed on the grounds outlined in the IPPs. The case was however dismissed because it was considered that an OLAF action would not have been proportionate (financial ratio cost/benefit too high).
(78) 1 opinion, advising dismissal of a case exclusively on the grounds that the financial impact was too low.
(79) 2 opinions out of 59 opinions (3,38 %) recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs.
(80) E.g. the EU/national authorities were aware or already dealing with the matters submitted to OLAF or with similar matters; due to the nature of the denounced acts they were better placed to conduct a national enquiry or they had more powerful means to investigate than OLAF; there would be duplication of work if OLAF was involved and consequent risk of jeopardising a national investigation; it was considered that, in accordance with principles of subsidiarity and proportionality, the Member State had the primary responsibility for the management and control of the EU funded projects). Those explanations were found in 56 out of 59 opinions (95 %) recommending dismissal of a case on the grounds outlined in the IPPs.
(81) According to the replies by the EC to the EP's written questions to Commissioner Šemeta, in the framework of the 2012 discharge to the Commission (questions 6d and 6e).
(82) 2 cases regarding allegations of possible irregular cost declarations or possible irregular defrayal of parliamentary assistance expenses, with direct impact on the EU financial interests and representing a potentially serious matter relating to the discharge of professional duties of Members of the European Parliament.
(83) The 2 cases referred to in the previous footnote were dismissed on subsidiarity grounds five and, respectively, seven months after another similar case was dismissed and referred to the EP. It was proposed to refer the two cases to the EP, despite the fact that, at the time of the drafting of the opinions, OLAF had not received any feedback from the EP.
(84) 19 July 2013. The cases referred to above were however dismissed several months before the signature of the Practical arrangements.
(85) See Annex II to the Practical arrangements with the EP.
(86) See the IPPs for 2012 and 2013 and the SC's Opinion No 1/2014 on the IPPs.
(87) 17 out of 134 opinions (12,68 %) where the IPPs were assessed.
(88) The financial impact was known in 80 (out of 134) cases where the IPPs were assessed. In 13 of them (16,25 %) the opinions did not make explicit reference to the financial indicators.
(89) The financial impact was known in 34 (out of 59) cases dismissed on the grounds outlined in the IPPs. In 7 of them the financial impact corresponded to the IPPs, but they were dismissed on subsidiarity/added value grounds.
(90) The financial impact was known in 46 (out of 75) cases opened (investigation or coordination cases). In 6 of them the financial impact was below the financial indicators as mentioned in the IPPs.
(91) See the SC's Opinion No 1/2014 on the IPPs.
(92) With regard to dismissed cases, the information flow includes staff of the Registry (the person registering the incoming information), of the ISRU (the selector in charge and/or the Head of Unit) and the DG, who takes the ultimate decision to dismiss the case. The circulation chain may thus include from two persons (the Director-General and the Head of the ISRU, when the latter is acting as selector — this was the case in two of the opinions analysed) — when the incoming information is transmitted exclusively and directly to one of them) up to a maximum of four persons (the Director-General, the Head of the ISRU, the selector and the Registry staff).
(93) 47 out of 59 opinions (79,66 %) recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs.
(94) In cases dismissed where it was proposed to forward relevant information to the competent authority, recommendations of non-disclosure of the identity of the source was found in 7 opinions (out of 42 cases where the identity of the source is known by OLAF).
(95) Ares (2013)1903286 and (2013)3417726.
(96) 29 out of 134 opinions (21,64 %) where the IPPs were assessed make reference to an internal consultation, with regard to the availability of the human resources and/or expertise (3 opinions), verification of connection of the information being assessed to existing investigations (3 opinions), or discussions on the proposal to dismiss a case or to open an investigation/coordination case (23 opinions — mainly in those cases where the initial information was forwarded for assessment to the ISRU by the investigation units themselves).
(97) 1 out of 59 opinions (1,69 %) recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs.
(98) 2 out of 59 opinions recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs.
(99) 3 out of 59 opinions recommending dismissing a case on the grounds outlined in the IPPs.
(100) 1 out of the 3 cases mentioned in the previous footnote.
(101) The identity of the source was known by OLAF and/or OLAF can communicate with the source in 132 out of 218 cases dismissed. It was proposed to inform the source of information of OLAF's decisions to dismiss cases in 22 out of these 132 opinions (16,66 %).
(102) 1 out of 75 opinions recommending the opening of investigation/coordination cases proposed that the source of information be informed of OLAF's decision.
ANNEX
The selection process — a step-by-step approach
BIJLAGE 5
SUPERVISORY COMMITTEE'S OBSERVATIONS ON THE AMENDED ISIP
GENERAL CONSIDERATIONS
In general, the Committee considers that by their content, the Instructions to Staff on Investigation Procedures (ISIP), which as of February 2012 replaced the OLAF Manual, constitute the governing principles of OLAF investigative procedures. They merit completion by the institution of operational guidelines (practical guidance according to Recital 18 of the amended Regulation) aimed at a concrete definition of the implementation of these guidelines in order to ensure a transparent, coherent implementation, to ensure respect for the equal treatment of all persons. Such guidelines would be useful when confronting those obstacles or difficulties faced by investigators, which are not mentioned in the ISIP.
SPECIFIC COMMENTS
1. The selection procedure (chapter 1)
Decision on the opening of a case
Regarding the conditions governing the opening of cases, the ISIP refer, in Article 5.3, to the existence of information sufficient to open an investigation or coordination case. However, they do not refer to the sufficient suspicion, as provided in the amended Regulation. The existing European jurisprudence has established ‘sufficiently serious suspicion’ as a precondition for the opening of the investigation. Given the importance of that condition for the sake of the guarantee of fundamental rights, the SC considers this notion should be explicitly mentioned.
The measures the ISRU is entitled to take prior to the decision whether to open a case
The ISIP provide the possibility, inter alia, to take a statement from any person able to provide relevant information. The glossary defines a statement as a written record of evidence relevant to an investigation provided by a person within the framework of an OLAF case, which could be applied to a witness. The SC questions to what extent and what type of measures the ISRU is entitled to take prior to the opening of a case taking into consideration the procedural guarantees as outlined in the ISIP following the opening of the case. Clarification on this point would appear useful.
The internal competencies within the ISRU
Whilst enjoying the power of assessment and proposal to open an investigation, the ISRU has, in addition, the responsibility for reviewing the legality of a certain number of investigative measures as foreseen by the investigation units. In order to clearly set out the principle of an independent legality control within OLAF, it would be appropriate to clearly define in the ISIP the separation of selectors and reviewers in this unit.
Dismissed cases where there are grounds for sufficient suspicion
As pointed out by the SC in its annual report, the text of the Reform strengthens the primacy of the principal of opportunity in the opening or investigations without establishing a subsequent duty for the Director-General to inform the competent authorities of the Member State or the institution concerned when he decides not to open an investigation.
As further mentioned by the SC in its annual report, the ISIP does not make any provision for those cases where there may be sufficient grounds for suspicion but which may not necessarily lead to a decision to open an investigation.
2. The provisions regarding the investigations and coordination cases (chapter II)
The nature of the investigations
The SC notes that any reference to the administrative nature of the investigative measures OLAF is entitled to conduct has been deleted. There could therefore be a risk of confusion for persons and the public at large as to the extent of its powers.
The SC notes that the distinction between internal and external investigations has also been removed also and endeavours to understand the reasons supporting this change given that this categorisation is provided for in the text of the amended Reform, as well as in the previous ISIP. The SC would suggest it to be of a particular importance to maintain this distinction, since the powers and the investigative measures OLAF is entitled to carry out do not appear to be similar, according the scope of the investigation.
The scope of the legality check during an investigation
The ISIP establishes a prior legality check of specific and limited investigative measures.
As the SC has pointed out in its annual activity report, some others investigative measures may have a significant impact on procedural guarantees and fundamental rights, for example measures that could be seen as ‘interference by a public authority’ with the exercise of the right to respect for private life could result in an interference with fundamental rights.
The text of the Reform has specifically foreseen that the Director-General shall put in place an internal advisory and control procedure including a legality check relating, inter alia, to respect (…) of the national law of the Member States concerned.
It appears therefore that the ISIP should include provisions for organising a wider internal control covering, in particular, verification of the consistency of the gathering of elements for investigations when requested from Member States.
3. Cooperation with others agencies (Europol, Eurojust)
The ISIP do not contain provisions relating to the rules applicable for the implementation of cooperation, in particular the content and procedures for the exchange of information with other agencies liable to carry out investigations or to coordinate action by Member States in the areas of competence shared with OLAF.
In this regard the SC shares the Recommendations 3 and 4 as issued by the European Court of Auditors in its follow-up report 2011 to its Special Report No 1/2005 on the management of OLAF.
4. Decisions of the Director-General
In order to ensure transparency and impartiality where the Director-General decides not to follow the opinion of the ISRU at important stages (inter alia, the opening or dismissal of cases, closure decisions, extension of the scope of an investigation), the ISIP should provide a reasoned decision from the Director-General.
In several sections of the ISIP (Articles 5.4, 8.1), reference is made to ‘the financial and other interests of the EU ’. This wording should be clarified, in light of recital 6 of the amended Regulation.
Article 13.4 — In the view of the Supervisory Committee, the ISIP should specify the principle according to which inspections of EU premises are conducted in the presence of the Member or official concerned, prior to providing provisions for inspection in the case of absence of the person concerned from the office.
5. Specific changes
The SC would like, in particular, to know the reasons for the modifications to the following Articles:
|
14.6: on-the spot checks, |
|
15.2: digital forensic operations within inspections or on-the-spot checks, |
|
16.2 and 16.5: interviews, |
|
18.1 and 18.2: the opportunity to provide comments, |
|
19.10: the final report and proposed recommendations. |
BIJLAGE 6
Reinforcing procedural safeguards in OLAF in view of the monitoring experience of the OLAF Supervisory Committee
Present supervision structure
1. |
The European Antifraud Office (OLAF) and its Supervisory Committee (SC) have been established by Commission Decision of 28 April 1999 (1). The scope of supervision has been reinforced and specified by Regulation No 883/2013 (2) of 11 September 2013. The SC is the guarantor of OLAF's independence and it supervises the investigatory function of OLAF through regular monitoring aimed at ensuring the proper conduct of investigations. The SC focuses in particular on examining whether fundamental rights and procedural guarantees are respected in OLAF's investigations and whether the cases are dealt with efficiently, effectively, in due time and according to the relevant rules and legal provisions. |
SC recommendations and Commission proposals
2. |
In its Annual Activity Report 2012 (in particular in Section 2 of Annex III), the SC recommended, on the basis of its monitoring experience and in view of the identified shortcomings, a number of actions aiming at reinforcing procedural safeguards in OLAF's investigations. The SC recommended in particular introduction of transparent and stable procedures for the internal legality check and for independent review of complaints. The SC recommended also clarification of OLAF's powers in different types of administrative investigations and insisted on providing the SC with effective tools for monitoring the respect of procedural guarantees and fundamental rights by OLAF. |
3. |
That need to strengthen the procedural safeguards and legality checks seems to be a common conclusion of the European Parliament, the Council, the Commission, the Court of Auditors and the SC as expressed in their exchanges of opinions on OLAF investigative activities. |
4. |
Such strengthening should be considered in view of the Commission's proposal for the establishment of the European Public Prosecutor's Office (EPPO). Creation of the EPPO would be a change of paradigm by transferring cases of possible criminal fraud from administrative investigations in OLAF to criminal investigations conducted by European prosecutors. Such change is to result in a substantial reinforcement of the procedural guarantees for persons concerned by investigations. |
5. |
Even with the establishment of the EPPO, OLAF would still have a significant role to play in the protection of the EU against offences and irregularities affecting its financial interests. There is a high degree of uncertainty when it comes to the geographical coverage of the EPPO which most probably will be established by enhanced cooperation of some Member States — their number remains unknown, but almost surely not all of them are going to participate. Therefore investigations of similar nature might be in future conducted in parallel by the EPPO and OLAF, depending on a Member State, which would require strengthening the procedural safeguards in OLAF's investigations, so that they could match the foreseen EPPO standards. |
6. |
Therefore, the SC welcomes with satisfaction the Commission's Communication on Improving OLAF's governance and reinforcing procedural safeguards in investigations (3). The SC is currently analysing possible consequences of particular solutions proposed there and is looking forward to discussing them with the Institutions and with OLAF. As the first reflection, the SC considers the substance of the proposals as positive, providing for instruments potentially enabling to improve the current level of safeguards. At the same time, some structural solutions, as proposed in the Communication, should be reconsidered with particular regard to the independence of OLAF and of the SC, to ensure avoiding conflicts of competences with respect to the supervision of OLAF as well as duplication of work and inefficient allocation of resources. |
New bodies and their competences
7. |
At this stage, the SC is considering specifically the issues of the institutional framework for two new offices proposed by the Commission and the scope of their competences. |
8. |
The Communication advocates establishment of a new office of a ‘Controller of procedural safeguard’ who would ‘monitor compliance with the procedural guarantees applicable to OLAF investigations and of prompt handling of investigations to avoid undue delay’. It is very hard to see how the Controller could avoid having his work overlapping with the work of the SC which would ‘monitor systemic developments regarding respect of procedural rights and reasonable deadlines for handling cases’. |
9. |
Even if the differentiation between the tasks of the Controller and of the SC could be possible argued on a theoretical level, the practical experience of the SC shows that review of individual cases is an indispensable element of systemic monitoring of OLAF. Therefore, the daily work — in the separate secretariats of both bodies — would be very similar and consist in examination of individual case files in view of respect of procedural rights and duration of investigation. |
10. |
In its systemic analyses based on samples of individual cases, the SC could be examining, coincidently and even unknowingly, the same case as would be examined by the Controller in the framework of his individual review. It could lead not only to redundant duplication of work, but also to issuing diverging or even conflicting recommendations to the Director-General of OLAF. |
11. |
Furthermore, the Commission proposes to establish an office of a judicial reviewer who would authorise OLAF's intrusive investigative measures concerning Members of EU Institutions. As a result, also his work (as the SC's and Controller's work) would concern examination of the respect of procedural/fundamental rights (although ex ante and not ex post). |
12. |
The reviewer's competences, his punctual interventions and his placement within or next to the Commission could raise serious concerns as regards OLAF's independence. In view of his placement, his competence to advise on investigative measures against Members of the Commission but also of other Institutions could affect the interinstitutional balance. |
13. |
Also as regards the Controller, who would be similarly placed and separated from the SC, there could be concerns with regard to his independence and to the cost effectiveness of him having a separate secretariat doing the job currently done by the SC's Secretariat. |
14. |
Creation of two additional offices controlling OLAF but separate from the Supervisory Committee of OLAF would lead to multiplication of independent supervising structures, probably resulting in confusion or conflict of competences and duplication of work. That could ultimately decrease the efficiency of the supervision of OLAF. |
Alternative solutions
15. |
The SC is considering other options which would retain the useful instruments proposed by the Commission, but which would at the same time incorporate them into a comprehensive and effective supervision structure. |
16. |
To achieve the important aim of reinforcing the procedural safeguards in OLAF set forth by the Communication, the Controller should form a part of a wider supervisory committee. His independence would be strengthened and he could benefit from the expertise of the SC and its Secretariat having a long experience in examining the respect of procedural guarantees in OLAF. The whole joint structure would be stronger, more efficient and would produce an effect of synergy. A common secretariat would ensure consistency, economy of scale and allow avoiding duplication of work. |
17. |
As regards the judicial reviewer, he could be, theoretically, also attached to a wider supervisory committee to benefit from the knowledge and independent resources of the already established structure. On the other hand, the judicial reviewer being attached to the SC (or to the Commission) would implicate the SC (or the Commission, respectively) in the decision-making process in OLAF which could jeopardise OLAF's independence. |
18. |
Therefore, it seems more logical to place the judicial review back in a dedicated judicial unit within OLAF which would consist, as it used to be the case, of national magistrates. They could, without putting OLAF's independence in danger (as it could be the case with an external body), provide the Director-General, rather expeditiously thanks to their presence within OLAF, with independent and formal legal advice, ex ante, on all intrusive investigative measures and other actions requiring compliance with specific national provisions. The SC would continue to monitor, ex post, the judicial recommendations to the Director-General and his ensuing decisions, with a view of ensuring OLAF's independence, on the one hand, and the procedural rights of persons concerned, on the other. |
19. |
In the light of its monitoring experience, the SC supports the Commission's proposal to reinforce the procedural safeguards in OLAF investigations. It is particularly recommendable having regard to the abolition in the reformed OLAF of the SC's prior examination of the respect of fundamental right and procedural guarantees before an OLAF case is sent to national judicial authorities — which was considered by the Court of Justice as a crucial safeguard for persons concerned. The improved supervisory structure must be functional and efficient. The SC is looking forward to the forthcoming exchange of opinions between the Institutions under the new OLAF Regulation which could focus on working out optimal and broadly supported legislative solutions. |
(1) Commission Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom of 28 April 1999 establishing the European Anti-fraud Office (OLAF), (OJ L 136, 31.5.1999, p. 20) as recently amended by Commission Decision 2013/478/EU of 27 September 2013 (OJ L 257, 28.9.2013, p. 19).
(2) Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 of the European Parliament and of the Council of 11 September 2013 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) and repealing Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council and Council Regulation (Euratom) No 1074/1999 (OJ L 248, 18.9.2013, p. 1).
(3) COM(2013)533 final, 17.7.2013.
BIJLAGE 7
SC Recommendations to OLAF DG (2012)
Subject |
Document Reference |
SC Recommendations to OLAF DG (2012) |
||
Right to private life |
Opinion 2/2012 (p. 17) |
|
||
Opinion 2/2012 (p. 17) |
|
|||
Data protection |
Opinion 2/2012 (p. 18) |
|
||
Right to express views on all facts |
Opinion 2/2012 (p. 23) |
|
||
Complaints |
Activity Report 2012 (1) (p. 26) Opinion 3/2010 |
|
||
Whistle-blowers |
Activity Report 2012 (p. 11) Opinion 5/2011 |
|
||
Checks of economic operators |
Opinion 2/2012 (p. 13) |
|
||
Extension of the scope of investigation |
Opinion 2/2012 (p. 13) |
|
||
External vs. internal investigations |
Opinion 2/2012 (p. 13) |
|
||
Legality check incl. national provisions |
Activity Report 2012 (p. 24) |
|
||
Sufficient suspicion |
Opinion 2/2012 (p. 7, 15) Activity Report 2012 (p. 25) |
|
||
IPPs |
|
|||
DG's direct participation |
Opinion 2/2012 (p. 11) |
|
||
Notification to institutions |
Opinion 2/2012 (p. 8-9) |
|
||
Follow-up of investigations |
Opinion 1/2012 (p. 4) |
|
||
Budget |
Opinion 1/2012 (p. 4) |
|
||
HR strategy |
|
|||
SC's access to data |
Activity Report 2012 (p. 9-10) |
|
||
|
||||
SC Secretariat |
Opinion 1/2012 (p. 6) |
|
||
|
||||
|
BIJLAGE 8
MISSION, COMPETENCES AND OBJECTIVES OF THE SUPERVISORY COMMITTEE OF THE EUROPEAN ANTI-FRAUD OFFICE
Mid-term strategy (2012–2015)
(Updated in February 2014)
TABLE OF CONTENTS
INTRODUCTION | 61 |
1. |
LEGAL FRAMEWORK | 61 |
1.1. |
Mission and role of the Supervisory Committee | 61 |
1.2. |
Core tasks of the Supervisory Committee | 61 |
1.3. |
Reporting | 61 |
1.4. |
Access to information | 62 |
2. |
MONITORING FORMULA | 62 |
3. |
SECRETARIAT OF THE SUPERVISORY COMMITTEE | 62 |
3.1. |
Role of the Secretariat | 62 |
3.2. |
Independent functioning of the Secretariat | 63 |
4. |
STRATEGIC OBJECTIVES AND PRIORITIES | 63 |
INTRODUCTION
1. |
In the light of the mission and tasks entrusted to it by Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 (1), the Supervisory Committee (SC) of the European Anti-fraud Office (OLAF) hereby defines its strategic objectives and priorities for the first half of its five years mandate (as of 23 January 2012). |
1. LEGAL FRAMEWORK
1.1. Mission and role of the Supervisory Committee
2. |
The mission of the SC, as outlined by Regulation (EU, Euratom) No 883/2013, is to reinforce OLAF's independence in the proper exercise of the competences conferred upon it (2). To accomplish this mission, the SC was entrusted with a threefold role:
|
1.2. Core tasks of the Supervisory Committee
3. |
The core tasks of the SC are also defined by the Regulation from this triple perspective.
|
1.3. Reporting
4. |
The SC reports to the European Parliament, the Commission, the Council and the European Court of Auditors on its findings and activities via:
|
5. |
The SC underlines that opinions issued at the request of the DG or by an institution, body, office or agency should relate to the core activities of the SC and should not interfere with the conduct of investigations in progress, or put the independence and the objectivity of the SC at risk. |
1.4. Access to information
6. |
The SC's monitoring is based on information that the DG is obliged to provide:
|
7. |
In addition, the SC may ask the Office for additional information on investigations, including reports and recommendations on closed investigations, without however interfering with the conduct of investigations in progress (15). |
2. MONITORING FORMULA
8. |
The SC provides OLAF and the EU institutions with a first-hand practitioners' view based on their expertise as high-level external professionals and on the regular monitoring of OLAF's investigative function. |
9. |
The SC's monitoring is carried out both on a systemic level and on a case-by-case basis, using a matrix review of OLAF investigative activities: the SC collects and examines information concerning OLAF's cases horizontally and on sampling bases for the purpose of systemic and structural analyses; in addition it examines individual files or their components in order to obtain a more profound and concrete understanding of sensitive areas. |
10. |
The SC's monitoring experience, based on examination of individual case files (or their representative samples), on information regularly forwarded by the DG as well as on the SC Members' specific knowledge (savoir-faire) of investigations, allows the SC to provide particular added value to the implementation by OLAF of its investigative function. The SC thus effectively contributes to ensuring, within OLAF, good administration, good governance and respect for fundamental rights and procedural guarantees as set out in EU law. |
3. SECRETARIAT OF THE SUPERVISORY COMMITTEE
3.1. Role of the Secretariat
11. |
The role of the Secretariat of the SC (SCS) is to assist the SC Members in the discharge of their functions. The SCS staff members, legal and operational experts, prepare and carry out the initial examination of those matters subject to the SC monitoring and present the results for the SC Members' consideration. |
12. |
The Regulation obliges OLAF to allocate staff to the SCS ‘in close consultation with the SC’ (16) and to guarantee the independent functioning of the SCS in order to ensure that the SC can carry out its mission efficiently (17) — as already recommended by the European Court of Auditors (18) and by the SC (19) in 2011. |
3.2. Independent functioning of the Secretariat
13. |
It is crucial that the SCS be able to assist the SC in the implementation of its monitoring functions in a loyal and efficient manner without being exposed to the risks of potential conflicts of interest as OLAF staff subordinate to the DG. |
14. |
Therefore, the SC has recommended to the DG four conditions to ensure the independent functioning of the SCS (20): |
— Reclassification of the Head of the SCS as a senior manager
15. |
The Head of the SCS, also having the function of the SC Secretary, represents the SC in the daily monitoring of OLAF's investigative activities. Since, as an OLAF official, he is hierarchically subordinate directly to the DG, it is essential for the integrity of the SC's monitoring to put in place safeguards of independence for the Head of the SCS. Therefore, when the SCS was originally established, its Head was nominated at Director level (21) (in OLAF only the senior management enjoys certain, although very limited, independence with regard to the DG, who is not alone to decide on their appointments, internal transfers or leave) (22). |
— Recruitment, appraisal and promotion of the Head of the SCS on the basis of SC decisions
16. |
The recruitment of the Head of the SCS should be done through an open competition to reinforce the independent nature of the SC. His appraisal and promotion should be decided on the basis of input from the SC Chairman. |
— Recruitment, appraisal and promotion of the SCS's staff by its Head
17. |
The recruitment, appraisal and promotion of the SCS's staff should be delegated, as far as possible, to the Head of the SCS (23). |
— Sub-delegation of the SCS's budget implementation to its Head
18. |
Powers of the authorising officer with regard to the SCS's budget should be delegated to the Head of the SCS as is already the case for the SC's budget. This would mean, for example, that authorisation of missions for the SCS staff and their participation at public events on behalf of the SC be sub-delegated to the Head of the SCS and thus reinforce the ability of the SC Members to carry out their duties efficiently and to work with their Secretariat in a flexible manner. |
19. |
Such sub-delegation would also be in line with the new wording of the provisions on the financing of OLAF (which introduce independently fixed resources for the SCS (24)) as well as with the European Parliament's position (25). |
4. STRATEGIC OBJECTIVES AND PRIORITIES
20. |
In the light of the mission and tasks entrusted to it by the Regulation, the SC hereby defines its strategic objectives for the forthcoming period of its mandate, aiming at increasing the effectiveness and impact of its core activities and thus at supporting OLAF's investigative function and reinforcing OLAF's investigative independence. To meet these objectives, the SC has identified the following priorities. |
Objective 1: Develop effective (and pragmatic) monitoring tools
1. Adopt evaluation grids
— |
Propose new (and/or update the existing) evaluation grids concerning the application of procedural guarantees and the duration of investigations, to be filled in and regularly provided by OLAF. |
2. Define and use criteria for the sampling of OLAF cases
— |
Define and use random, statistical and risk-based criteria for the selection of representative samples of OLAF cases. |
3. Rely on the experience of experts from Member States
— |
Rely on the experience of experts from judicial and administrative authorities of Member States, working with OLAF and/or on the follow-up to OLAF cases. |
— |
Return to the practice of hearing these experts for the purpose of the preparation of the SC activity reports and opinions. |
— |
Organise such hearings by an SC rapporteur together with a member of the SCS working on a specific topic, and/or, exceptionally, in the context of the SC plenary meetings. |
— |
Consider the possibility to occasionally organise the SC's plenary meetings in (some of) the Member States, in order to gather — from national experts — information and evidence on subjects precisely defined in advance. |
Objective 2: Improve cooperation with OLAF and its Director-General
1. Agree on new working arrangements with OLAF
— |
Propose to OLAF and agree on new working arrangements. |
2. Organise regular exchanges of views with the Director-General
— |
Establish a direct reporting and consultation line with the DG and regularly invite him to the SC's plenary meetings. |
— |
Exchange views and information with the DG on specific topics relating to OLAF's investigative activity. |
3. Raise awareness of the SC's role and work within OLAF
— |
Organise/participate in workshops/meetings/lunch debates with OLAF staff. |
Objective 3: Act as an important player in the fight against fraud
1. Participate in the exchange of views with the institutions
— |
Actively participate in the exchange of views with the EU institutions and the DG. |
— |
Use this new inter-institutional forum as a platform for discussing the results of its monitoring as presented in the SC's opinions, reports and activity reports. |
— |
Ensure that the exchange of views represents a positive arena for discussion and for assessment of the effectiveness of OLAF's work and thus becomes an asset in the fight against fraud. |
— |
Ensure that the exchange of views does not entail the politicising of OLAF. |
2. Hold bilateral meetings
— |
Hold regular (yearly) meetings with the three appointing EU institutions and with the European Court of Auditors (at least every two years). |
— |
Hold bilateral meetings with the Commissioner responsible for the fight against fraud (at least once a year). |
3. Take a proactive role in the legislative process concerning the revision of the EU antifraud legislation
— |
Take a proactive role in the on-going/forthcoming revision of the EU antifraud legislation, without however interfering in the EU legislative process. |
— |
Assess the application of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013. |
— |
Make appropriate recommendations on the instructions/guidelines to staff on investigative procedures as a way to address some of the remaining weaknesses of the OLAF Regulation, in particular, regarding fundamental rights and procedural guarantees. |
— |
Contribute to the development of the Commission's legislative proposal on Improving OLAF's governance and reinforcing procedural safeguards in investigations (26), in order to:
|
Objective 4: Increase the SC's visibility among EU institutions and Member States
1. Develop an effective communication strategy
2. Improve reporting tools
— |
Inform the appointing institutions of the decisions/action points decided on by the SC during its plenary meetings, in full respect of the principle of confidentiality of investigations. |
— |
Change the format of the activity report, in order to better reflect the reinforced role and the core activities of the SC. |
3. Increase interaction with stakeholders on a broader range of issues
— |
Organise and/or participate in events promoting the SC's work (workshops, presentations, conferences, cocktails etc.). |
Objective 5: Develop the SC's working methods
1. Ensure a consistent approach in monitoring OLAF cases
— |
Adopt monitoring guidelines. |
— |
Adopt a workflow system to monitor the follow-up by OLAF of the SC's recommendations. |
2. Update the SC's Rules of procedure
— |
Update the SC's Rules of procedure, in order to reflect the changes brought about by the new Regulation. |
3. Develop an ethical code of conduct
— |
Develop an ethical code of conduct for the use of the SC Members. |
Objective 6: Safeguard the independent functioning of the SC and its Secretariat
— |
Advocate the modernisation of the remuneration and financial arrangements for the SC's Members. |
— |
Advocate a separate budget line for the SC and its Secretariat. |
— |
Recommend to the DG appropriate measures for ensuring the independent functioning of the SCS: (1) reclassification of the Head of the SCS as a senior manager; (2) recruitment, appraisal and promotion of the Head of the SCS on the basis of SC's decisions; (3) recruitment, appraisal and promotion of the SCS's staff by its Head; (4) sub-delegation of the SCS's budget implementation to its Head. |
(1) Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 of the European Parliament and of the Council of 11 September 2013 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) and repealing Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council and Council Regulation (Euratom) No 1074/1999 (OJ L 248, 18.9.2013, p. 1).
(2) Article 15(1) first paragraph.
(3) Article 15(1) first and second paragraphs.
(4) Article 15(1) third paragraph.
(5) Article 15(9).
(6) Article 16.
(7) Article 15(9) first paragraph.
(8) Article 15(9) second paragraph.
(9) Article 15(1) third paragraph.
(10) Article 17(5) first paragraph.
(11) Article 17(5) second paragraph.
(12) Article 17(5) third paragraph.
(13) Article 4(6).
(14) Article 6(2) of the Commission Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom of 28 April 1999 establishing OLAF (OJ L 136, 31.5.1999, p. 20) as amended by Commission Decision 2013/478/EU of 27 September 2013 (OJ L 257, 28.9.2013, p. 19).
(15) Article 15(1) fifth paragraph.
(16) Article 15(8) sixth sentence.
(17) Recital (40).
(18) Point 44 of the European Court of Auditor's Opinion No 6/2011: In order to reinforce the independent role of the Supervisory Committee, the Court recommends that the proposed Article 11(6) should provide that the Committee's secretariat must act solely in accordance with the Committee's instructions and independently of OLAF, and may not be appointed by or subject to the authority of the Director-General.
(19) Point 41 of the SC's Opinion no 4/2011: Although provided by OLAF, the secretariat shall work in complete independence under the chair of the SC and its members. (…) members of the secretariat shall be appointed by an Appointing Authority different from OLAF DG, at the suggestion of the SC; they shall be periodically evaluated solely by the SC; they shall act with loyalty and in full respect of the instructions received exclusively from the SC. (…) the independence of its secretariat — and consequently of the SC — is illusory if the staff of the secretariat is appointed, administered and promoted by the service which it is in charge of monitoring.
(20) Cf. SC's Opinion No 1/2013 on OLAF's Preliminary Draft Budget for 2014 and the previous SC's opinions on OLAF's Preliminary Draft Budget.
(21) His successor was a senior Head of Unit, but the then DG ensured the then SC Chairman on 13.2.2007 that: ‘The status of your Secretariat is indicated by the fact that your present Secretary is one of only three OLAF Heads of Unit to hold the rank of AD14’.
(22) If, under the general rules of the Commission, it were undesirable to classify a Head of a relatively small team as a director, then the model of the Legal Service could be followed with the Head of the SCS classified as a principal (legal) advisor with management functions over a team of legal officers and secretarial staff (e.g. the M team in the Legal Service consists of a principal legal advisor, 7 lawyers and 5 assistants). The tasks of the SCS Head consist mainly in providing legal advice to the SC Members. Alternatively, the arrangements concerning principal advisors in the European Commission's Bureau of European Policy Advisers could be applied.
(23) In accordance with Article 6(1) of Commission Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom establishing OLAF (as amended by Commission Decision 2013/478/EU: The DirectorGeneral of the Office shall exercise, with regard to the staff of the Office, the powers of the appointing authority and of the authority empowered to conclude contracts of employment delegated to him. He shall be permitted to sub-delegate those powers (…).
(24) Article 18 of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013:
|
The total appropriations for the Office, including for the Supervisory Committee and its secretariat, shall be entered under a specific budget line within the section of the general budget of the European Union relating to the Commission and shall be set out in detail in an Annex to that section. |
|
The establishment plan of the Office, including the secretariat of the Supervisory Committee, shall be annexed to the establishment plan of the Commission. |
(25) On 23 October 2013 the Parliament recommended to ‘split the line for OLAF expenditure related to officials and temporary staff, to reflect the widened mandate and strengthened independence of the Secretariat of the OLAF Supervisory Committee provided for in the new OLAF Regulation’.
(26) COM(2013)533 final, 17.7.2013.
BIJLAGE 9
Code of Conduct of the Members of the OLAF Supervisory Committee
1. |
Members of the Supervisory Committee of OLAF (SC) shall act in a manner respecting the dignity and public trust of their office. They shall refrain from any activities which may jeopardise or may appear to jeopardise the independence and impartiality of the SC. |
2. |
Members of the SC shall not deal with a matter in which, directly or indirectly, they have any personal interest, in particular, any family or financial interests such as to impair their independence. |
3. |
Members of the SC shall avoid participation in the examination of individual cases concurrently as the responsible officials of a competent national authority and as SC Members. |
4. |
An SC Member shall withdraw from participation in the SC proceedings on an individual OLAF case if he or the services which he directs or over which he exercises effective control or influence are conducting or assist OLAF in conducting an investigation related to that case. |
5. |
An SC Member shall withdraw from participation in the SC proceedings on an individual OLAF case if he directs or exercises effective control or influence over national judicial or administrative proceedings related to that case. |
6. |
An SC Member in a judicial or administrative position may withdraw, in accordance with national provisions on impartiality, from national proceedings related to an individual case if he participated as SC Member in the SC proceedings related to that case. |
7. |
SC Members shall inform the Chairman and the Secretary without delay of the situations referred to in paragraphs 2-6. |
8. |
Documents drawn up following SC proceedings on an individual case shall clearly indicate if any SC Member withdrew from the proceedings or if any of them participated in his capacity as a national judicial or administrative official. |
9. |
Prior to sending to an SC Member any information related to a case (to be) transmitted to his national authorities, the Secretariat of the SC shall provide such Member with an opportunity to withdraw from the SC proceedings on that case. |
Brussels, 9 October 2013
For the Supervisory Committee,
Chairman
Explanatory memorandum on the Code of Conduct of the Members of the Supervisory Committee: safeguards of impartiality and risks of conflict of interest in the exercise of the monitoring functions
INTRODUCTION
1. |
The Supervisory Committee (SC) of OLAF, whose mission is to reinforce OLAF's independence by the regular monitoring of its investigative function, is composed of five independent members having experience in senior judicial, investigative or comparable functions relating to the areas of OLAF's activities (1). The membership of the SC is a parttime function. |
2. |
As such, the Members of the SC generally hold key functions in their national judicial system or administration, allowing them to act as a counterpart/partner of OLAF at a national level at any stage of an OLAF case. At the same time, they regularly monitor OLAF's cases, in particular those where information has been transmitted to national judicial authorities. Situations may thus occur when they are to deal with the same OLAF case both in the framework of their national duties and as the SC Members. |
3. |
It is essential to make sure that dealing with a case in this dual capacity does not give rise to actual or potential conflicts of interest and then endanger impartiality and objectivity as well as the public trust in the impartiality and objectivity in the exercise of the national functions of the SC Members or in the discharge of their duties in the SC. Actual or potential conflicts of interests could have a negative impact on the impartiality of the decisions taken and on the quality of their work, could damage their reputation and undermine both the EU institutions' and the public's trust in the SC. Given the potential risks involved, it is important therefore to identify the risk areas for conflict of interest situations in order to prevent them. |
4. |
To do so, after defining the conflict of interest (part 1), it is necessary to make an overview of the specific tasks of the SC Members which may possibly lead to conflict of interest situations (part 2), followed by an inventory of concrete situations when conflicts of interest may occur (part 3). Finally, a clear procedure on how to manage conflict of interest situations is also necessary (part 4). |
1. DEFINITION OF THE CONFLICT OF INTEREST
5. |
Apart from their obligation to act independently, without seeking nor taking instructions from any government or any institution, body, office or agency (2), the Members of the SC are required to act in full objectivity and impartiality. |
6. |
In general terms, the requirement of impartiality is enshrined in the European Union Charter of Fundamental Rights, which foresees that ‘every person has the right to have his or her affairs handled impartially, fairly and within a reasonable time by the institutions, bodies, offices and agencies of the Union’ (3). |
7. |
According to the case law of the European Court of Human Rights (standing as a source of general principles of the Union law in accordance with the Article 6(3) of the Treaty on the European Union), ‘as a rule, impartiality denotes the absence of prejudice or bias’ and ‘even appearances may be of a certain importance’ or, in other words, ‘justice must not only be done, it must also be seen to be done’ (4). |
8. |
The requirement of impartiality and objectivity and the obligation to avoid situations in which appearance may give rise to doubts with regard to objectivity and impartiality is also reflected in Article 298 of the Treaty on the Functioning of the European Union which stipulates that, in carrying out their missions, the institutions, bodies, offices and agencies of the Union shall have the support of an open, efficient and independent European administration. Independence here refers generally to objectivity and impartiality. Even though this provision concerns directly only the SC Secretariat (composed of EU officials), it expresses a general principle of Union law guiding also the activities of the SC itself. |
9. |
The requirement of impartiality, applied to the execution by the SC Members of their tasks, includes an obligation to avoid conflicts of interest, as established in the Decision on their appointment and their Rules of Procedurewhich stipulate that the SC Members ‘shall not deal with a matter in which, directly or indirectly, they have any personal interest, in particular, any family or financial interests such as to impair their independence’ (5). |
10. |
The above mentioned acts do not define the concept of conflict of interest. A comprehensive definition can be found in the Guidelines of the Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD) (6), which indicates also three types of conflict of interest: — Conflict of interest (actual) : ‘a conflict between the public duty and private interests of a public official, in which the public official has private-capacity interests which could improperly influence the performance of their official duties and responsibilities’. — Conflict of interest (apparent) : ‘an apparent conflict of interest can be said to exist where it appears that a public official's private interests could improperly influence the performance of their duties but this is not in fact the case’. — Conflict of interest (potential) : ‘a potential conflict arises where a public official has private interests which are such that a conflict of interest would arise if the official were to become involved in relevant (i.e. conflicting) official responsibilities in the future’. |
11. |
It is also worth noting the Article 13 of Council of Europe's Committee of Ministers Recommendation No. 2000 (10): ‘1. Conflict of interest arises from a situation in which the public official has a private interest which is such as to influence, or appear to influence, the impartial and objective performance of his or her official duties. 2. The public official's private interest includes any advantage to himself or herself, to his or her family, close relatives, friends and persons or organisations with whom he or she has or has had business or political relations. It includes also any liability, whether financial or civil, relating thereto’. |
12. |
This definition of conflict of interest has three dimensions: (i) the existence of a private or personal interest of a public official, which (ii) comes into conflict with his official duty, and thus (iii) leads to a conflict of interest interfering with professional principles. Essentially, in a conflict of interest situation, the private interest of the public official can or could influence the objective and impartial performance of his official duties (7). |
13. |
Conflict of interest was also defined in the EU case-law. The EU judiciary assessed the scope of the conflict of interest under the Staff Regulations, and gave it a broad definition (8). Although the Members of the SC are not bound by the Staff Regulations, the interpretation of the Court is relevant on the matter since the wording of the legal provisions concerning conflict of interest — in the Staff Regulations and in the Decision on their appointment — is quite similar. They are an expression of the same underlying general principles of EU law enshrined in the Charter of Fundamental Rights. |
14. |
The term conflict of interest as defined above does not, however, take into account expressly all the situations in which the impartiality and independence (as well as the appearance of impartiality and independence) of the SC Members may actually or potentially be endangered. Classic conflict of interest concerns situations in which a public official may have a private interest in conflict with his or her public duties. In the case of the SC Members, the independence and impartiality could be jeopardised also due to their dual roles as high national judicial or administrative officials and SC Members at the same time. |
15. |
Generally, the national in-depth expertise is of great benefit for the discharge of the duties of the SC. Yet, in some situations, an SC Member might have a dual role related to a particular OLAF investigation. This may raise the issue as to whether the judgment of the SC is, or appears to be independent of the judgment and proceedings of national authorities, or whether the data protection and confidentiality requirements either by national law or by Union law are fully observed. In addition, it is important for the independence and impartiality of the SC Members that the third parties understand in all communications in which capacity the SC Members are acting. The analyses of and the measures related to the conflict of interest situations shall cover, in particular, the situation of concurrent duties as national officials and SC Members. |
2. SC MEMBERS' TASKS WHICH MAY LEAD TO CONFLICT OF INTEREST SITUATIONS
16. |
The particular situation of the SC Members arises from the principle that they have their national duties as their primary public obligations. Article 15(2) of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 requires the SC Members to have experience in the senior judicial or investigative functions in the Member States and the appointing Decision specifies that the membership of the SC is a part-time function. As a result the SC Members usually exercise simultaneously their dual roles: national officials and SC Members. |
17. |
When exercising their national duties, the SC Members (or a national office or service which is directed by an SC Member or over which an SC Member exercises effective control or influence) (9) may be involved in an OLAF case at different stages:
|
18. |
In their capacity as SC Members, they carry out the tasks laid down in Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 and in Commission Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom establishing OLAF (12). The duties of the SC include, inter alia, the regular monitoring of the implementation by OLAF of its investigative function, in order to reinforce the Office's independence in the proper exercise of its competences and, in particular, the monitoring of developments concerning the application of procedural guarantees and the duration of investigations in the light of the information supplied by the Director-General of OLAF. In duly justified situations, the SC may ask OLAF for additional information on investigations, including reports and recommendations on closed investigations, without however interfering with the conduct of investigations in progress. |
3. POSSIBLE CONFLICT OF INTEREST SITUATIONS
19. |
Taken separately, both capacities in which the SC Members may act are official/public qualities. They are generally national officials, and as SC Members they are appointed by three EU institutions and exercise a mission of public interest. However, from the perspective of the definition of the conflict of interest, each of these two capacities could be regarded as a private interest when set against the other: when they act as national officials, their membership of the SC may be seen as a ‘private interest’; conversely, when they act as SC Members, their national duty could also be regarded as being a ‘private interest’ in the widest sense of the term (personal interest). |
20. |
The conflict of interest would then occur when the activity as SC Members would improperly influence the performance of their official national responsibilities and vice versa, when their activity as national officials would improperly influence the performance of their responsibilities as SC Members. |
(a) Situations when the national duties (as ‘private interest’) could affect the performance of the SC duties (as ‘official duties’)
21. |
Example 1:
— Assumption : after being involved in an OLAF investigation in his national capacity, an SC Member becomes an addressee of an OLAF report to the SC on that investigation. — Possible conflict of interest : participation in a dual role in the same process (as an SC Member evaluating the proper conduct of an investigation in which he was involved at the national level as a national official). |
22. |
Example 2:
— Assumption : after having received as a national judicial official an OLAF report on an investigation, possibly with recommendations to initiate judicial proceedings, an SC Member would have to evaluate compliance by OLAF in that investigation with fundamental rights and with procedural requirements as laid down by the national law. — Possible conflict of interest : a dual role in the same process; use of inside (confidential) information (13); lack of impartiality or lack of independence when acting under the authority of the national office. |
23. |
Example 3:
— Assumption : after having received as a national judicial official an OLAF report on an investigation, with recommendations to initiate judicial proceedings, an SC Member would have to monitor the follow-up by his national judicial authorities of the recommendations made by OLAF. — Possible conflict of interest : a dual role in the same process; use of inside information; lack of impartiality or lack of independence when acting under the authority of the national office. |
(b) Situations when the SC duties (as ‘private interest’) could affect the performance of the national duties (as ‘official duties’)
24. |
Example 4:
— Assumption : after having evaluated an OLAF investigation as an SC Member (in particular with regard to the respect of the fundamental rights and of procedural requirements laid down in the national law), he could receive the case in his national capacity (as a judicial official to whom OLAF report and recommendations or a complaint related to them are addressed). — Possible conflict of interest : a dual role in the same process; use of inside information; lack of impartiality (when acting in his national capacity, he would already have issued/expressed an opinion on the case in his capacity as an SC Member). |
25. |
There may be potentially other situations where the risk of a conflict of interest is not that obvious. They should be assessed on a case by case basis in order to establish in concreto whether there are real risks of lack of independence or impartiality, liable to affect the capability to evaluate cases in an impartial and independent manner. The case-law suggests here a pragmatic approach based on the assumption that a purely abstract risk of a conflict of interest (between the dual national and EU role) is not sufficient to establish an infringement of the obligations of impartiality and integrity — it is necessary to identify a concrete factual element supporting the conclusion that there exists a conflict of interest (14). |
4. PROCEDURE FOR DEALING WITH CONFLICT OF INTEREST SITUATIONS
26. |
The procedural steps for dealing with conflict of interest situations are currently set out in Article 4(3) of the SC Rules of Procedure: ‘The members of the Supervisory Committee shall inform it of any situation liable to compromise any of the principles governing its activity as referred to in paragraphs 1 and 2 so that the Committee may take appropriate measures’. |
27. |
The SC considers that in order to maintain the high integrity of the SC and to ensure a high level of public trust in the proper supervision of the investigative activities of OLAF and in the independence and impartiality of the SC, it will benefit from the establishment of more comprehensive guidance on the matter and more detailed procedures to be followed. |
28. |
Therefore, the SC adopts hereby its Code of Conduct supplemented by this explanatory memorandum. |
29. |
This Code of Conduct will be incorporated in the SC Rules of Procedure which require further amendment following the entry into force of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013. |
(1) Article 18(2) of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 of the European Parliament and of the Council of 11 September 2013 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) and repealing Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council and Council Regulation (Euratom) No 1074/1999 (OJ L 248, 18.9.2013).
(2) Article 15(7) of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013.
(3) Article 41 of the Charter — right to good administration.
(4) ECtHR, judgment of 9 January 2013, Oleksandr Volkov v. Ukraine, application no 21722/11, §§ 104-106.
(5) Article 2 of Decision 2012/45/EU, Euratom of the European Parliament, the Council and the Commission of 23 January 2012 appointing the members of the Supervisory Committee (OJ L 26, 28.1.2012, p. 30); Article 4 of the Rules of Procedure of the Supervisory Committee (OJ L 308, 24.11.2011, p. 114).
(6) Managing Conflict of Interest in the Public Service: OECD Guidelines and country experiences, OECD, Paris, 2003, p. 28. Source of information: the European Court of Auditors' Special Report No 15/2012 ‘Management of conflict of interest in selected EU Agencies’, http://eca.europa.eu/portal/pls/portal/docs/1/18686746.PDF.
(7) See the Academic research report — Conflict of interest, drafted by Prof. Dr. Ömer Faruk GENÇKAYA, page 5 (this report can be found at http://www.coe.int/t/dghl/cooperation/economiccrime/corruption/projects/tyec/1062-TYEC%20Research%20-%20Conflict%20of%20Interest.pdf).
(8) Case T-89/01 Willeme v Commission, where theCourt of First Instance analysed the scope of the concept of conflict of interest under former Article 14 of the Staff Regulations (currently, Article 11a).
(9) Judicial and administrative structures of the Member States differ substantially, which must be taken into account when establishing rules on potential conflict of interest. The expression ‘directs or exercises effective control over’ comes from Article 25 of the Rome Statute of International Criminal Court which stands as a generally accepted legal definition of de jure or de facto direction or command. The expression ‘exercises effective influence’ is an extension to cover situations in which an SC Member is not formally in the chain of command and thereby not necessarily exercises effective control over a case, but in which he can substantively influence the handling of a case by being, for example, an authority to be heard, actually or potentially, or by being in a position to comment or influence the handling of a case (for example, if an SC Member were a Deputy Prosecutor General and the officer working on an OLAF case reports to the Prosecutor General).
(10) For example, in accordance with Article 3(3) of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013, especially as the anti-fraud coordination service (AFCOS) of the Member State concerned pursuant to Article 3(4).
(11) Article 11(3) of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013.
(12) As amended by Commission Decision 2013/478/EU of 27 September 2013 (OJ L 257, 28.9.2013, p. 19).
(13) ‘Using confidential information means that a public official disclose to others, or use to further their personal interest, confidential information acquired by them in the course of their official duties. A specific example of this is ‘insider information’ which means the use of information that is gained in the execution of a public official's office and is not available to the general public to further or seek to further the member's private interest’ (see page 7 of the Academic Report quoted in footnote 7).
(14) This pragmatic approach is taken, for example, by the EU judiciary in cases concerning the statutory obligations of the EU officials: see case T-157/04 De Bry v Commission, paragraphs 36 to 38. See also the Opinion of the Advocate General Mazak delivered on 27 March 2012 in joined cases European Commission (C-553/10 P) and Lagardère SCA (C-554/10 P) v Éditions Odile Jacob SAS, paragraphs 35-36.
BIJLAGE 10
WORKING ARRANGEMENTS
between OLAF and the Supervisory Committee
In order to properly carry out its monitoring tasks with regard to the implementation by OLAF of its investigative function, the Supervisory Committee (SC) needs comprehensive, adequate and timely information with regard to OLAF's investigative activity and the necessary general information, while, at the same time, it fully respects OLAF's independence and the confidentiality of its investigations.
Therefore, the SC and the Director-General of OLAF (DG) hereby agree to the following practical working arrangements in order to implement the provisions of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 (1) and Commission Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom (2).
CHAPTER I
INFORMATION TO BE PROVIDED BY OLAF ON ITS OWN INITIATIVE
SECTION 1
Article 1
Investigative policy priorities
(Art. 17(5), first sentence, Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
1. The DG will forward to the SC the draft investigative policy priorities, prior to their publication and within a period of time sufficient for the SC to provide its comments.
2. The draft will be accompanied by documents and background information on the basis of which the investigative policy priorities have been formulated.
3. This information will be provided annually.
Article 2
Implementation of investigative function and follow-up
(Art. 17(5), second sentence, Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
1. The DG will forward to the SC:
(a) |
the Annual Management Plan, |
(b) |
the Annual Activity Report, |
(c) |
a mid-term report and an end-of-year report on the implementation of the investigative function, reflecting the objectives set out in the annual management plan. |
2. The DG will also provide continuous access for the SC Secretariat to general and specific case-related data held in OLAF's case management database, as set out in Chapter II.
Article 3
Budget
(Art. 6(2), Decision 1999/352/EC, ECSC, Euratom)
1. The DG will forward to the SC the preliminary draft budget, prior to its sending to the Director-General for Budgets and within a period of time sufficient for the SC to provide its comments.
2. The draft will be accompanied by explanations of changes introduced to the draft as compared to the previous budget.
3. This information will be provided annually.
Article 4
Independence
(Art. 15(1), first paragraph, and Art. 17(3), Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
The DG will provide the SC, with timely information on any situation where the investigative independence of OLAF or its DG is or may be jeopardised.
Article 5
Guidelines on investigation procedures
(Art. 17(8), Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
1. The DG will forward to the SC the draft guidelines on investigation procedures or any modifications thereto, prior to their adoption and within a period of time sufficient for the SC to provide its comments.
2. The draft modifications will be accompanied by explanation of reasons for their introduction.
SECTION 2
Article 6
Recommendations
(Art. 17(5)(a), Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
1. The DG will provide the SC with a list of cases in which he has issued recommendations, specifying the recipient and the type of recommendation.
2. The DG will report annually to the SC on cases in which recommendations have not been followed.
3. In addition, the DG will send to the SC an annual summary report on the implementation of his recommendations.
4. The SC Secretariat will have continuous access to information referred to in this Article, as set out in Chapter II.
Article 7
Cases transmitted to national judicial authorities
(Art. 17(5)(b), recital 45 and Article 15(1), second paragraph, Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
The DG will forward to the SC a list of cases in which information has been transmitted to national judicial authorities, together with a copy of the transmission letter.
Article 8
Cases lasting more than 12 months
(Art. 7(8) and 17(5)(c), Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
1. The DG will report to the SC on investigations which have not been closed within 12 months, indicating the reasons for which it was not possible to complete the investigation and the remedial measures, envisaged with a view to speeding up the investigation.
2. The reports will be drawn at the expiry of the 12-month period and every six months thereafter.
Article 9
Deferrals
(Art. 4(6), Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
1. The DG will forward to the SC, after the closure of the investigation, the reasoned decision to defer the information to the institution, body, office or agency to which a person concerned by an internal investigation belongs.
2. The DG will also inform the SC of the date when the institution, body, office or agency was provided with the deferred information.
CHAPTER II
INFORMATION MADE CONTINUOUSLY AVAILABLE BY OLAF (3)
Article 10
Access to general case-related data
The staff members of the SC Secretariat shall have access to metadata of cases by means of automated searches in OLAF's case management database, including:
(a) |
list of cases in selection or dismissed, |
(b) |
list of investigation and coordination cases by Unit and Directorate, as well as by sector of activity, |
(c) |
list of all cases in the monitoring stage by Unit and Directorate, |
(d) |
list of cases lasting more than 12 months. |
Article 11
Access to specific case-related data
1. The Head of the SC Secretariat and the staff members authorised by him will have special access to limited data in the OLAF case management database on the basis of self-validation which confirms that this level of access is justified.
2. These data will include the following:
(a) |
general information (the case number, a general description, the category of source, the relevant EU Institution, office, body or agency in staff cases); |
(b) |
sector (responsible Unit and sector of activity); |
(c) |
stage (selection, investigation/coordination case, monitoring); |
(d) |
case type (investigation or coordination case, legal basis for the opening decision, date of the opening decision, offence category, type of fraud, whether there is an impact on EU financial interests and if so, the estimated amount); |
(e) |
recommendations (recipient of recommendations, type of recommended action, status of recommended action (pending, implemented or not implemented)). |
3. Insofar as the special access for the SC Secretariat to the OLAF case management database is technically not available, the DG will, whenever requested, provide the information described above to the staff members of the SC Secretariat indicated by the Head of SC Secretariat.
CHAPTER III
INFORMATION TO BE PROVIDED BY OLAF AT THE SC'S REQUEST
Article 12
Due justification and procedure for requests of additional information
(Article 15(1) paragraph five,Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
1. Requests for additional information on investigations, pursuant to Article 15 (1) fifth paragraph of the Regulation, including access to a case file, also by sampling, shall be made by the SC to the DG in writing, with due justification. The request shall be signed by the SC Chairman or the SC Member appointed by the SC to act as a rapporteur responsible for a given monitoring activity.
2. When the request concerns also access to personal data, the SC shall justify why it is necessary.
3. The SC determines the purpose and scope of its monitoring activities, within the framework set by the relevant legislation. On that basis the SC provides the due justification for individual requests.
4. The DG shall reply to SC requests for additional information within 15 working days.
5. When the reply is negative, it shall be justified.
6. When the DG considers it impossible to provide the requested additional information within the 15 working days, it shall, within this time limit, explain the reasons and propose a new date for transmission of the requested information.
Article 13
Additional case-related information
(Article 15(1) paragraph five,Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
When the SC considers it necessary for monitoring of the implementation of OLAF's investigative function, it may request additional information, including, inter alia:
(a) |
reports and recommendations in the cases where OLAF recommendations were not followed; |
(b) |
reports, recommendation and opinions of the review unit, including the prior legality check and the final quality and legal review assessing, among others, compliance with the rights and procedural guarantees of persons concerned; |
(c) |
reports and recommendation in the cases of deferral of the information to the institution, body, office or agency to which a person concerned by an internal investigation belongs; |
(d) |
other reports, recommendations, work forms, notes and information on countries concerned. |
Article 14
Access to an OLAF case file
(Article 15(1) paragraph five,Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
1. When the SC considers that it is necessary for monitoring of the implementation of OLAF's investigative function and that the otherwise accessible information is not sufficient in a given case, the SC may request partial or full access to an OLAF case file.
2. Access to the case file will be granted to specified staff members of the SC Secretariat for a specified duration which may be extended upon written request.
Article 15
Sampling
(Article 15(1) paragraph five,Regulation (EU, Euratom) No 883/2013)
1. Where the SC decides to monitor a systemic issue on the basis of sampling of cases which requires additional information or access to OLAF case files, the SC will inform the DG of the criteria for the selection and will request the necessary information or access
2. The SC, in close consultation with the DG, will select a representative sample of cases, following statistical or risk-based sampling.
Article 16
Additional non case-related information
The SC can also ask the DG for additional information relating to OLAF's investigation activity which does not constitute a part of a case file. Such a request shall be signed by the Head of the SC Secretariat, the SC Chairman or the relevant SC Member — rapporteur.
CHAPTER IV
FINAL PROVISIONS
Article 17
Timetable for providing information
Unless otherwise indicated in these Working Arrangements, the information to be provided by the DG on its own initiative will be transmitted to the SC four times a year, by the following dates: (i) 31 January, (ii) 30 April, (iii) 31 July, (iv) 31 October.
Article 18
Delegation
The DG may delegate in writing the exercise of his functions under these Working Arrangements to one or more members of the staff of the Office.
Article 19
Entry into force
These Working Arrangements will take effect from the date of their signature.
Article 20
Review
After one year from the date of the signature of these arrangements, the SC and the DG will evaluate their implementation and may propose, if appropriate, any necessary amendments.
Done in Brussels, on 14 January 2014
Giovanni KESSLER
Director-General of OLAF
Johan DENOLF
Chairman of the Supervisory Committee of OLAF
(1) Regulation (EU, Euratom) No 883/2013 of the European Parliament and of the Council of 11 September 2013 concerning investigations conducted by the European Anti-Fraud Office (OLAF) and repealing Regulation (EC) No 1073/1999 of the European Parliament and of the Council and Council Regulation (Euratom) No 1074/1999 (OJ L 248, 18.9.2013, p. 1).
(2) Commission Decision of 28 April 1999 establishing the European Anti-fraud Office (OLAF), 1999/352/EC, ECSC, Euratom (OJ L 136, 31.5.1999, p. 20) as amended by Commission Decision of 27 September 2013, 2013/478/EU (OJ L 257, 28.9.2013, p. 19).
(3) The SC may access case-related information following the ‘three-step approach’ as outlined in the European Data Protection Supervisor's Opinion on a notification for prior checking received from the Data Protection Officer of the European Anti-Fraud Office (OLAF) on Regular monitoring of the implementation of the investigative function, 19 July 2007 (Case 2007-73). Step 1 is covered by Article 10, step 2 – by Article 11 and step 3 – by Articles 12-15. Whenever personal data are transferred to SC, the SC takes adequate measures to ensure confidentiality and proper handling of such data according to the EU law on personal data protection.