ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 292

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

57e jaargang
1 september 2014


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2014/C 292/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2014/C 292/02

Zaak C-658/11: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 juni 2014 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie [Beroep tot nietigverklaring — Besluit 2011/640/GBVB — Rechtsgrondslag — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) — Artikel 37 VEU — Internationale overeenkomst die uitsluitend betrekking heeft op GBVB — Artikel 218, lid 6, tweede alinea, VWEU — Verplichting om het Parlement onverwijld en ten volle te informeren — Artikel 218, lid 10, VWEU — Handhaving van gevolgen]

2

2014/C 292/03

Zaak C-350/12 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 juli 2014 — Raad van de Europese Unie/Sophie in ’t Veld [Hogere voorziening — Toegang tot documenten van de instellingen — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Artikel 4, leden 1, sub a, derde streepje, 2, tweede streepje, en 6 — Advies van juridische dienst van Raad betreffende openen van onderhandelingen met het oog op internationale overeenkomst — Uitzonderingen op recht van toegang — Bescherming van openbaar belang op vlak van internationale betrekkingen — Bescherming van juridische adviezen — Gedeeltelijke weigering van toegang]

3

2014/C 292/04

Zaak C-573/12: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Förvaltningsrätt i Linköping — Zweden) — Ålands Vindkraft AB/Energimyndigheten (Prejudiciële verwijzing — Nationale steunregeling die voorziet in toekenning van verhandelbare groenestroomcertificaten aan installaties die elektriciteit produceren uit hernieuwbare energiebronnen — Verplichting voor elektriciteitsleveranciers en bepaalde verbruikers om jaarlijks bij bevoegde autoriteit een bepaald aantal groenestroomcertificaten in te leveren — Weigering om groenestroomcertificaten toe te kennen voor buiten betrokken lidstaat gelegen productie-installaties — Richtlijn 2009/28/EG — Artikel 2, tweede alinea, sub k, en artikel 3, lid 3 — Vrij verkeer van goederen — Artikel 34 VWEU)

4

2014/C 292/05

Zaak C-37/13 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juni 2014 — Nexans SA, Nexans France/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededinging — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Administratieve procedure — Inspectie — Beschikking waarbij inspectie wordt gelast — Motiveringsplicht — Voldoende ernstige aanwijzingen — Geografische markt]

5

2014/C 292/06

Zaak C-76/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juni 2014 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/22/EG — Elektronische communicatie — Netwerken en diensten — Aanwijzing van ondernemingen die met universeledienstverplichtingen belast zijn — Onjuiste omzetting — Arrest van Hof waarbij niet-nakoming is vastgesteld — Niet-uitvoering — Artikel 260, lid 2, VWEU — Financiële sancties — Dwangsom — Forfaitaire som)

5

2014/C 292/07

Zaak C-84/13 P: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 3 juli 2014 — Electrabel NV/Europese Commissie [Hogere voorziening — Concentratie van ondernemingen — Beschikking van Commissie — Veroordeling tot betaling van geldboete — Schending van artikel 7 van verordening (EEG) nr. 4064/89 — Controle op concentraties van ondernemingen — Artikel 14, lid 3 — Criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij vaststelling van bedrag van geldboete — Inaanmerkingneming van duur van inbreuk — Beginsel van niet-terugwerkende kracht van wet — Toepassing van verordening (EG) nr. 139/2004 — Motiveringsplicht]

6

2014/C 292/08

Gevoegde zaken C-129/13 en C-130/13: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 juli 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Kamino International Logistics BV (C-129/13), Datema Hellmann Worldwide Logistics BV (C-130/13)/Staatssecretaris van Financiën (Invordering van douaneschuld — Beginsel van eerbiediging van rechten van verdediging — Recht om te worden gehoord — Adressaat van invorderingsbesluit die niet is gehoord door douaneautoriteiten voordat dat besluit werd genomen, maar in daaropvolgende bezwaarfase — Schending van rechten van verdediging — Vaststelling van rechtsgevolgen van schending van rechten van verdediging)

6

2014/C 292/09

Zaak C-165/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Stanislav Gross/Hauptzollamt Braunschweig (Fiscale bepalingen — Richtlijn 92/12/EEG — Artikelen 7 tot en met 9 — Algemene regeling voor accijnsproducten — Producten die tot verbruik zijn uitgeslagen in de ene lidstaat en voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat — Vraag of degene die deze producten voorhanden houdt na ze in lidstaat van bestemming te hebben gekocht, accijns verschuldigd is — Aankoop nadat goederen reeds waren binnengebracht)

7

2014/C 292/10

Zaak C-189/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de grande instance de Bayonne — Frankrijk) — Préfet des Pyrénées-Atlantiques/Raquel Gianni Da Silva (Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Richtlijn 2008/115/EG — Gemeenschappelijke normen en procedures voor terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Nationale regeling op grond waarvan vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd in geval van op heterdaad vastgestelde illegale binnenkomst — Antwoord van Hof niet langer noodzakelijk voor beslechting van geschil — Afdoening zonder beslissing)

8

2014/C 292/11

Gevoegde zaken C-362/13, C-363/13 en C-407/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 juli 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Maurizio Fiamingo (C-362/13), Leonardo Zappalà (C-363/13), Francesco Rotondo e.a. (C-407/13)/Rete Ferroviaria Italiana SpA (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Maritieme sector — Veerboten tussen havens in dezelfde lidstaat — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 3, punt 1 — Begrip arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd — Clausule 5, punt 1 — Maatregelen ter voorkoming van misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Sancties — Omzetting in arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd — Voorwaarden)

9

2014/C 292/12

Zaak C-524/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Karlsruhe — Duitsland) — Eycke Braun/Land Baden-Württemberg (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Richtlijn 69/335/EEG — Indirecte belastingen op bijeenbrengen van kapitaal — Artikel 10, sub c — Omzetting van kapitaalvennootschap in kapitaalvennootschap van andere aard, zonder kapitaalvermeerdering — Rechten voor opmaken van notariële akte tot vaststelling van deze omzetting)

10

2014/C 292/13

Zaak C-210/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Daniela Tomassi

10

2014/C 292/14

Zaak C-211/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Massimiliano Di Adamo

11

2014/C 292/15

Zaak C-212/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Andrea De Ciantis

12

2014/C 292/16

Zaak C-213/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Romina Biolzi

12

2014/C 292/17

Zaak C-214/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Giuseppe Proia

13

2014/C 292/18

Zaak C-258/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia (Roemenië) op 26 mei 2014 — Eugenia Florescu e.a./Casa Județeană de Pensii Sibiu e.a.

13

2014/C 292/19

Zaak C-260/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) op 30 mei 2014 — Județul Neamț/Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

15

2014/C 292/20

Zaak C-261/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) op 30 mei 2014 — Județul Bacău/Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

16

2014/C 292/21

Zaak C-281/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 juni 2014 door de Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA) tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 31 maart 2014 in zaak T-270/13, Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA)/Europese Commissie, Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA)

17

2014/C 292/22

Zaak C-290/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Firenze (Italië) op 12 juni 2014 — Strafzaak tegen Skerdjan Celaj

18

2014/C 292/23

Zaak C-302/14: Beroep ingesteld op 24 juni 2014 — Europese Commissie/Koninkrijk België

19

2014/C 292/24

Zaak C-310/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Helsingin hovioikeus (Finland) op 30 juni 2014 — Nike European Operations Netherlands BV/Sportland Oy, in faillisement

19

2014/C 292/25

Zaak C-314/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 1 juli 2014 — Sanoma Media Finland Oy/Nelonen Media, Helsinki

21

2014/C 292/26

Zaak C-329/14: Beroep ingesteld op 7 juli 2014 — Europese Commissie/Republiek Finland

21

 

Gerecht

2014/C 292/27

Zaak T-463/07: Arrest van het Gerecht van 15 juli 2014 — Italië/Commissie (EOGFL — Afdeling, Garantie’ — Van financiering uitgesloten uitgaven — Runderenpremies — Olijfolie en oliën en vetten — Gedroogde voedergewassen — Doeltreffendheid van controles — Sanctieregeling)

23

2014/C 292/28

Zaak T-540/08: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — Esso e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van paraffinewas — Markt van ‚slack wax’ — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld — Vaststelling van prijzen en verdeling van markten — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 — Duur van inbreuk — Gelijke behandeling — Evenredigheid — Volledige rechtsmacht)

23

2014/C 292/29

Zaak T-541/08: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — Sasol e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van paraffinewas — Markt van ‚slack wax’ — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld — Vaststelling van prijzen en verdeling van markten — Aansprakelijkheid van moedermaatschappij voor inbreuken op mededingingsregels gepleegd door haar dochterondernemingen en door gedeeltelijk door haar gehouden gemeenschappelijke onderneming — Door moedermaatschappij uitgeoefende beslissende invloed — Vermoeden bij 100 %-deelneming — Opvolging van ondernemingen — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 — Verzwarende omstandigheden — Leidinggevende rol — Bovengrens van geldboete — Volledige rechtsmacht)

24

2014/C 292/30

Zaak T-543/08: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — RWE en RWE Dea/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van paraffinewas — Markt van ‚slack wax’ — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld — Vaststelling van prijzen en verdeling van markten — Aansprakelijkheid van moedermaatschappij voor inbreuken op mededingingsregels gepleegd door haar dochteronderneming en door gedeeltelijk door haar gehouden gemeenschappelijke onderneming — Door moedermaatschappij uitgeoefende beslissende invloed — Vermoeden bij 100 %-deelneming — Opvolging — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 — Volledige rechtsmacht)

25

2014/C 292/31

Zaak T-457/09: Arrest van het Gerecht van 17 juli 2014 — Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband/Commissie [Staatssteun — Herstructurering van WestLB — Steunmaatregelen die bedoeld zijn om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen — Artikel 87, lid 3, sub b, EG — Besluit waarbij steun onder bepaalde voorwaarden verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt — Beroep tot nietigverklaring — Individuele geraaktheid — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Collegialiteit — Motiveringsplicht — Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden — Evenredigheidsbeginsel — Non-discriminatiebeginsel — Artikel 295 EG — Artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999]

26

2014/C 292/32

Zaak T-533/10: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — DTS Distribuidora de Televisión Digital/Commissie (Staatssteun — Publieke omroep — Voorgenomen steun van Spanje aan RTVE — Wijziging van financieringssysteem — Vervanging van reclame-inkomsten door nieuwe belastingen op televisie- en telecomexploitanten — Besluit waarbij steun verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Belastingmaatregel ter financiering van steun — Bestaan van noodzakelijk bestemmingsverband tussen heffing en steun — Directe invloed van opbrengst van heffing op omvang van steun — Evenredigheid)

27

2014/C 292/33

Zaak T-59/11: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Isotis/Commissie [Arbitragebeding — Zesde kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en innovatie (2002-2006) — Contracten Access-eGOV, EU4ALL, eABILITIES, Emerge, Enable, Ask-It — Programma eTEN inzake trans-Europese telecommunicatienetwerken — Contracten Navigabile en Euridice — Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie — Contract T-Seniority — Betaling van verschuldigde restbedrag — Tegenvordering — Terugbetaling van voorgeschoten bedragen — Forfaitaire vergoeding]

28

2014/C 292/34

Zaak T-151/11: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — Telefónica de España en Telefónica Móviles España/Commissie (Staatssteun — Publieke omroep — Voorgenomen steun van Spanje aan RTVE — Wijziging van financieringssysteem — Vervanging van reclame-inkomsten door nieuwe belastingen op televisie- en telecomexploitanten — Besluit waarbij steun verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Procedurele rechten — Nieuwe steun — Wijziging van bestaande steunregeling — Belastingmaatregel ter financiering van steun — Bestaan van noodzakelijk bestemmingsverband tussen heffing en steun — Directe invloed van opbrengst van heffing op omvang van steun — Evenredigheid — Motiveringsplicht)

29

2014/C 292/35

Zaak T-223/11: Arrest van het Gerecht van 15 juli 2014 — Siemens/Commissie (Arbitragebeding — Overeenkomst inzake uitlenen van splijtstoffen bestemd voor vestiging van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Ispra — Niet-nakoming van overeenkomst — Moratoire rente)

30

2014/C 292/36

Zaak T-401/11 P: Arrest van het Gerecht van 10 juli 2014 — Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Schade die de verwanten van een overleden ambtenaar persoonlijk hebben geleden — Schade die door de ambtenaar is geleden vóór zijn overlijden — Bevoegdheden van respectievelijk het Gerecht en het Gerecht voor ambtenarenzaken — Regel van concordantie tussen het verzoek om schadevergoeding en de klacht tegen het besluit tot afwijzing van dit verzoek)

30

2014/C 292/37

Zaak T-572/11: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Hassan/Raad Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Aanpassing van conclusies — Tardiviteit — Motiveringsplicht — Rechten van verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Kennelijke beoordelingsfout — Eigendomsrecht — Evenredigheid — Schadevordering

31

2014/C 292/38

Zaak T-5/12: Arrest van het Gerecht van 14 juli 2014 — BSH/BHIM (Wash & Coffee) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Wash & Coffee — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Ambtshalve onderzoek van de feiten — Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009]

32

2014/C 292/39

Zaak T-48/12: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Euroscript — Polska/Parlement (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Vertaaldiensten in het Pools — Besluit tot wijziging van besluit om verzoekster als eerste te plaatsen op lijst van geselecteerde inschrijvers — Gunning van voornaamste raamovereenkomst aan andere inschrijver — Verzoek tot hernieuwde beoordeling — Termijn — Opschorting van procedure — Transparantie — Gelijke behandeling)

33

2014/C 292/40

Zaak T-52/12: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Griekenland/Commissie [Staatssteun — In 2008 en 2009 door de Griekse landbouwverzekeringsmaatschappij (ELGA) betaalde compensatiesteun — Besluit waarbij die steun onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de terugvordering ervan wordt gelast — Begrip staatssteun — Artikel 107, lid 3, sub b en c, VWEU — Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector]

34

2014/C 292/41

Zaak T-204/12: Arrest van het Gerecht van 14 juli 2014 — Vila Vita Hotel und Touristik/BHIM — Viavita (VIAVITA) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk VIAVITA — Ouder nationaal woordmerk VILA VITA PARC en ouder nationaal beeldmerk VILA VITA — Geen normaal gebruik van de oudere merken — Artikel 42, leden 2 en 3, en artikel 15, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009]

34

2014/C 292/42

Zaak T-295/12: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Duitsland/Commissie (Staatssteun — Diensten met betrekking tot verwijdering van dierkarkassen en slachthuisafval — Aanhouden van reservecapaciteit in geval van epizoötie — Besluit tot onverenigbaarverklaring van steun met interne markt — Voordeel — Dienst van algemeen economisch belang — Compensatie inzake openbaredienstverplichting — Ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten en mededingingsverstoring — Noodzaak van steun — Subsidiariteit — Motiveringsplicht)

35

2014/C 292/43

Zaak T-309/12: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Zweckverband Tierkörperbeseitigung/Commissie (Staatssteun — Diensten met betrekking tot verwijdering van dierkarkassen en slachthuisafval — Aanhouden van reservecapaciteit in geval van epizoötie — Besluit tot onverenigbaarverklaring van steun met interne markt — Begrip onderneming — Voordeel — Dienst van algemeen economisch belang — Compensatie inzake openbaredienstverplichting — Ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten en mededingingsverstoring — Bestaande of nieuwe steun — Noodzaak van steun — Subsidiariteit — Gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheid — Evenredigheid)

36

2014/C 292/44

Zaak T-376/12: Arrest van het Gerecht van 10 juli 2014 — Griekenland/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — ELGF en Elfpo — Van financiering uitgesloten uitgaven — Krenten en rozijnen — Wijn — Uitgaven verricht door Griekenland — Gerichte financiële correctie — Berekeningsmethode — Aard van procedure inzake goedkeuring van rekeningen — Verband met door Unie gefinancierde uitgaven)

37

2014/C 292/45

Zaak T-425/12: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — Sport Eybl & Sports Experts/BHIM — Elite Licensing (e) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk e — Ouder gemeenschapsbeeldmerk e — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]

37

2014/C 292/46

Zaak T-576/12: Arrest van het Gerecht van 15 juli 2014 — Łaszkiewicz/BHIM — Capital Safety Group EMEA (PROTEKT) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PROTEKT — Oudere gemeenschapswoordmerken PROTECTA — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

38

2014/C 292/47

Zaak T-578/12: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — National Iranian Oil Company/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Aan de staat ondergeschikte entiteit — Procesbevoegdheid en -belang — Ontvankelijkheid — Motiveringsplicht — Vermelding en keuze van rechtsgrondslag — Bevoegdheid van Raad — Beginsel van voorzienbaarheid van Uniehandelingen — Begrip steunverlening aan nucleaire proliferatie — Kennelijke beoordelingsfout — Rechten van verdediging en recht op effectieve rechterlijke bescherming — Evenredigheid — Recht op eigendom)

39

2014/C 292/48

Zaak T-18/13: Arrest van het Gerecht van 15 juli 2014 — Łaszkiewicz/BHIM — Cables y Eslingas (PROTEKT) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PROTEKT — Oudere Spaanse woordmerken PROTEK — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

39

2014/C 292/49

Zaak T-36/13: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Erreà Sport/BHIM — Facchinelli (ANTONIO BACIONE) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ANTONIO BACIONE — Ouder gemeenschapsbeeldmerk erreà en ouder nationaal beeldmerk dat twee vervlochten ruiten weergeeft — Absolute weigeringsgronden — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Ongerechtvaardigd voordeel dat wordt getrokken uit onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk — Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

40

2014/C 292/50

Zaak T-66/13: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Langguth Erben/BHIM (Vorm van een fles voor alcoholische drank) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van een fles voor alcoholische drank — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, en lid 2, artikel 75, artikel 76, lid 1, en artikel 77 van verordening (EG) nr. 207/2009]

41

2014/C 292/51

Zaak T-182/13: Arrest van het Gerecht van 10 juli 2014 — Moallem Insurance/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Motiveringsplicht — Beoordelingsfout)

42

2014/C 292/52

Zaak T-196/13: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Nanu-Nana Joachim Hoepp/BHIM — Stal Florez Botero (la nana) [Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk, la nana’ — Ouder nationaal woordmerk NANA — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Geen normaal gebruik van ouder merk — Artikel 57, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009]

43

2014/C 292/53

Zaak T-324/13: Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Endoceutics/BHIM — Merck (FEMIVIA) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk FEMIVIA — Ouder gemeenschapswoordmerk FEMIBION — Internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, van het oudere beeldmerk femibion — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]

43

2014/C 292/54

Zaak T-404/13: Arrest van het Gerecht van 14 juli 2014 — NIIT Insurance Technologies/BHIM (SUBSCRIBE) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SUBSCRIBE — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Gelijke behandeling — Artikel 56 VWEU]

44

2014/C 292/55

Zaak T-38/14: Beroep ingesteld op 14 januari 2014 — Kafetzakis e.a./Helleense Republiek e.a.

45

2014/C 292/56

Zaak T-379/14: Beroep ingesteld op 3 juni 2014 — Universal Music/BHIM — Yello Strom (Yellow Lounge)

46

2014/C 292/57

Zaak T-404/14: Beroep ingesteld op 6 juni 2014 — Junited Autoglas Deutschland/BHIM — United Vehicles (UNITED VEHICLEs)

46

2014/C 292/58

Zaak T-412/14: Beroep ingesteld op 6 juni 2014 — Larko/Commissie

47

2014/C 292/59

Zaak T-423/14: Beroep ingesteld op 6 juni 2014 — Larko/Commissie

48

2014/C 292/60

Zaak T-454/14: Beroep ingesteld op 17 juni 2014 — Warimex/BHIM (STONE)

49

2014/C 292/61

Zaak T-468/14: Beroep ingesteld op 24 juni 2014 — Holistic Innovation Institute/Commissie

50

2014/C 292/62

Zaak T-470/14: Beroep ingesteld op 24 juni 2014 — Hewlett Packard Development Company/BHIM (ELITEPAD)

50

2014/C 292/63

Zaak T-494/14: Beroep ingesteld op 30 juni 2014 — Klymenko/Raad

51

2014/C 292/64

Zaak T-495/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Theodorakis en Theodoraki/Raad

52

2014/C 292/65

Zaak T-496/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Berry Investments/Raad

53

2014/C 292/66

Zaak T-505/14: Beroep ingesteld op 1 juli 2014 — Seven for all mankind/BHIM — Seven (SEVEN FOR ALL MANKIND)

54

2014/C 292/67

Zaak T-508/14: Beroep ingesteld op 6 juli 2014 — Gas Natural/Commissie

55

2014/C 292/68

Zaak T-509/14: Beroep ingesteld op 7 juli 2014 — Decal España/Commissie

56

2014/C 292/69

Zaak T-515/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2014 door Christodoulos Alexandrou tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 mei 2014 in zaak F-34/13, Alexandrou/Commissie

56

2014/C 292/70

Zaak T-516/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2014 door Christodoulos Alexandrou tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 mei 2014 in zaak F-140/12, Alexandrou/Commissie

57

2014/C 292/71

Zaak T-450/04 RENV: Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2014 — Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie

58

2014/C 292/72

Zaak T-359/11: Beschikking van het Gerecht van 3 juli 2014 — Makhlouf/Raad

58

2014/C 292/73

Zaak T-185/12: Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2014 — HUK-Coburg/Commissie

58

2014/C 292/74

Zaak T-302/12: Beschikking van het Gerecht van 20 juni 2014 — Torrefacção Camelo/BHIM — Lorenzo Pato Hermanos (Versiering voor verpakkingen)

59

2014/C 292/75

Zaak T-420/12: Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2014 — VHV/Commissie

59

2014/C 292/76

Zaak T-421/12: Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2014 — Württembergische Gemeinde-Versicherung/Commissie

59

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2014/C 292/77

Zaak F-36/14: Beroep ingesteld op 18 april 2014 — ZZ/Commissie

60

2014/C 292/78

Zaak F-40/14: Beroep ingesteld op 30 april 2014 — ZZ/Commissie

60

2014/C 292/79

Zaak F-43/14: Beroep ingesteld op 14 april 2014 — ZZ/Commissie

61

2014/C 292/80

Zaak F-49/14: Beroep ingesteld op 22 mei 2014 — ZZ e.a./Parlement

62

2014/C 292/81

Zaak F-51/14: Beroep ingesteld op 3 juni 2014 — ZZ/EDEO

62

2014/C 292/82

Zaak F-58/14: Beroep ingesteld op 23 juni 2014 — ZZ/EMA

63

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

2014/C 292/01

Laatste publicatie

PB C 282 van 25.8.2014

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 261 van 11.8.2014

PB C 253 van 4.8.2014

PB C 245 van 28.7.2014

PB C 235 van 21.7.2014

PB C 223 van 14.7.2014

PB C 212 van 7.7.2014

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 juni 2014 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-658/11) (1)

([Beroep tot nietigverklaring - Besluit 2011/640/GBVB - Rechtsgrondslag - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) - Artikel 37 VEU - Internationale overeenkomst die uitsluitend betrekking heeft op GBVB - Artikel 218, lid 6, tweede alinea, VWEU - Verplichting om het Parlement onverwijld en ten volle te informeren - Artikel 218, lid 10, VWEU - Handhaving van gevolgen])

2014/C 292/02

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos, A. Caiola en M. Allik, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis, R. Troosters en L. Gussetti, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Naert, G. Étienne, M. Bishop en G. Marhic, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, E. Ruffer en D. Hadroušek, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, N. Rouam en E. Belliard, gemachtigden), Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: A. Falk, gemachtigde), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: L. Christie en A. Robinson, gemachtigden, bijgestaan door D. Beard, QC, en G. Facenna, barrister)

Dictum

1)

Besluit 2011/640/GBVB van de Raad van 12 juli 2011 betreffende de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius inzake de voorwaarden waaronder piraterijverdachten en in beslag genomen goederen door de door de Europese Unie geleide zeemacht worden overgedragen aan de Republiek Mauritius, en inzake de positie van de verdachten na de overdracht, wordt nietig verklaard.

2)

De gevolgen van besluit 2011/640 worden gehandhaafd.

3)

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen elk hun eigen kosten.

4)

De Tsjechische Republiek, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland alsmede de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 58 van 25.2.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 juli 2014 — Raad van de Europese Unie/Sophie in ’t Veld

(Zaak C-350/12 P) (1)

([Hogere voorziening - Toegang tot documenten van de instellingen - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Artikel 4, leden 1, sub a, derde streepje, 2, tweede streepje, en 6 - Advies van juridische dienst van Raad betreffende openen van onderhandelingen met het oog op internationale overeenkomst - Uitzonderingen op recht van toegang - Bescherming van openbaar belang op vlak van internationale betrekkingen - Bescherming van juridische adviezen - Gedeeltelijke weigering van toegang])

2014/C 292/03

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Berman, B. Driessen en C. Fekete, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Sophie in ’t Veld (vertegenwoordigers: O. Brouwer, E. Raedts en J. Blockx, advocaten), Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders en P. Costa de Oliveira, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van Sophie in ’t Veld: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Lorenz en N. Görlitz, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Europees Parlement en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 303 van 6.10.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Förvaltningsrätt i Linköping — Zweden) — Ålands Vindkraft AB/Energimyndigheten

(Zaak C-573/12) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Nationale steunregeling die voorziet in toekenning van verhandelbare groenestroomcertificaten aan installaties die elektriciteit produceren uit hernieuwbare energiebronnen - Verplichting voor elektriciteitsleveranciers en bepaalde verbruikers om jaarlijks bij bevoegde autoriteit een bepaald aantal groenestroomcertificaten in te leveren - Weigering om groenestroomcertificaten toe te kennen voor buiten betrokken lidstaat gelegen productie-installaties - Richtlijn 2009/28/EG - Artikel 2, tweede alinea, sub k, en artikel 3, lid 3 - Vrij verkeer van goederen - Artikel 34 VWEU))

2014/C 292/04

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Förvaltningsrätten i Linköping

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ålands Vindkraft AB

Verwerende partij: Energimyndigheten

Dictum

1)

De artikelen 2, tweede alinea, sub k, en 3, lid 3, van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij een lidstaat toestaan om een steunregeling zoals die in het hoofdgeding in te voeren, die bij de toekenning van verhandelbare certificaten aan producenten van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen enkel rekening houdt met de uit die bronnen in die staat geproduceerde stroom, en die de leveranciers en bepaalde verbruikers van elektriciteit verplicht om jaarlijks bij de bevoegde autoriteit een met een deel van hun totale elektriciteitslevering of -verbruik overeenstemmend aantal van die certificaten in te leveren.

2)

Artikel 34 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, die bij de toekenning van verhandelbare certificaten aan producenten van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen enkel rekening houdt met de in de betrokken lidstaat uit die bronnen geproduceerde stroom, en die de leveranciers en bepaalde verbruikers van elektriciteit verplicht om, op straffe van betaling van een specifiek recht, jaarlijks bij de bevoegde autoriteit een met een deel van hun totale elektriciteitslevering of -verbruik overeenstemmend aantal van die certificaten in te leveren.

3)

Het staat aan de nationale rechterlijke instantie om, rekening houdend met alle relevante elementen, waartoe met name kan behoren de normatieve context van het Unierecht waarvan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling deel uitmaakt, na te gaan of die regeling, beoordeeld vanuit het oogpunt van de territoriale werkingssfeer ervan, voldoet aan de vereisten van het rechtszekerheidsbeginsel.


(1)  PB C 38 van 9.2.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juni 2014 — Nexans SA, Nexans France/Europese Commissie

(Zaak C-37/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededinging - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Administratieve procedure - Inspectie - Beschikking waarbij inspectie wordt gelast - Motiveringsplicht - Voldoende ernstige aanwijzingen - Geografische markt])

2014/C 292/05

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Nexans SA, Nexans France (vertegenwoordigers: M. Powell, Solicitor, J.-P. Tran-Thiet, avocat, G. Forwood, Barrister, A. Rogers, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Sauer, J. Bourke en N. von Lingen, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Nexans SA en Nexans France SAS worden verwezen in de kosten van de hogere voorziening.


(1)  PB C 101 van 6.4.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juni 2014 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-76/13) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 2002/22/EG - Elektronische communicatie - Netwerken en diensten - Aanwijzing van ondernemingen die met universeledienstverplichtingen belast zijn - Onjuiste omzetting - Arrest van Hof waarbij niet-nakoming is vastgesteld - Niet-uitvoering - Artikel 260, lid 2, VWEU - Financiële sancties - Dwangsom - Forfaitaire som))

2014/C 292/06

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade, G. Braun, L. Nicolae en M. Heller, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, gemachtigde, bijgestaan door L. Morais, advogado)

Dictum

1)

Door niet alle maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het arrest Commissie/Portugal (C-154/09, EU:C:2010:591), is de Portugese Republiek de krachtens artikel 260, lid 1, VWEU op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Portugese Republiek wordt veroordeeld om aan de Europese Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” een forfaitaire som van 3 miljoen EUR te betalen.

3)

De Portugese Republiek wordt veroordeeld om aan de Europese Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” een dwangsom te betalen van 10  000 EUR per dag vertraging bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen die noodzakelijk zijn om zich te voegen naar het arrest Commissie/Portugal (EU:C:2010:591), vanaf de datum van uitspraak van het onderhavige arrest tot de uitvoering van voornoemd arrest.

4)

De Portugese Republiek wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 123 van 27. 4. 2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/6


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 3 juli 2014 — Electrabel NV/Europese Commissie

(Zaak C-84/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Concentratie van ondernemingen - Beschikking van Commissie - Veroordeling tot betaling van geldboete - Schending van artikel 7 van verordening (EEG) nr. 4064/89 - Controle op concentraties van ondernemingen - Artikel 14, lid 3 - Criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij vaststelling van bedrag van geldboete - Inaanmerkingneming van duur van inbreuk - Beginsel van niet-terugwerkende kracht van wet - Toepassing van verordening (EG) nr. 139/2004 - Motiveringsplicht])

2014/C 292/07

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Electrabel NV (vertegenwoordigers: M. Pittie en P. Honoré, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, V. Di Bucci en A. Bouquet, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt verworpen.

2)

Electrabel NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 4. 5. 2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 juli 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Kamino International Logistics BV (C-129/13), Datema Hellmann Worldwide Logistics BV (C-130/13)/Staatssecretaris van Financiën

(Gevoegde zaken C-129/13 en C-130/13) (1)

((Invordering van douaneschuld - Beginsel van eerbiediging van rechten van verdediging - Recht om te worden gehoord - Adressaat van invorderingsbesluit die niet is gehoord door douaneautoriteiten voordat dat besluit werd genomen, maar in daaropvolgende bezwaarfase - Schending van rechten van verdediging - Vaststelling van rechtsgevolgen van schending van rechten van verdediging))

2014/C 292/08

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Kamino International Logistics BV (C-129/13), Datema Hellmann Worldwide Logistics BV (C-130/13)

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Dictum

1)

Op het beginsel van eerbiediging door de administratie van de rechten van de verdediging en het daaruit voortvloeiende recht van eenieder om te worden gehoord alvorens een besluit wordt genomen dat zijn belangen op nadelige wijze kan beïnvloeden, zoals die gelden in het kader van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, kan door particulieren rechtstreeks een beroep worden gedaan voor de nationale rechter.

2)

Het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging en in het bijzonder het recht van eenieder om te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen, moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer de adressaat van een in een procedure tot navordering van invoerrechten op grond van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, vastgestelde uitnodiging tot betaling niet voorafgaand aan de vaststelling van dat besluit is gehoord door de administratie, zijn rechten van de verdediging worden geschonden, ook al kan hij zijn standpunt kenbaar maken tijdens een latere administratieve bezwaarfase, indien de nationale regeling de adressaten van die uitnodigingen niet toestaat, wanneer zij niet vooraf worden gehoord, de opschorting van de uitvoering van die uitnodigingen tot de eventuele herziening ervan te verkrijgen. Dat is in ieder geval zo indien de nationale administratieve procedure tot uitvoering van artikel 244, tweede alinea, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, die opschorting beperkt wanneer er redenen zijn om aan de overeenstemming van de aangevochten beschikking met de douanewetgeving te twijfelen of indien de belanghebbende onherstelbare schade dreigt te lijden.

3)

De voorwaarden waaronder de eerbiediging van de rechten van de verdediging moet worden gewaarborgd, en de gevolgen van de schending van die rechten worden bepaald door het nationale recht, mits de in dat verband vastgestelde maatregelen dezelfde draagwijdte hebben als die voor particulieren in vergelijkbare nationaalrechtelijke situaties (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).

De nationale rechter, die verplicht is om de volle werking van het Unierecht te waarborgen, kan bij de beoordeling van de gevolgen van een schending van de rechten van de verdediging, in het bijzonder van het recht om te worden gehoord, rekening ermee houden dat een dergelijke schending pas tot nietigverklaring van het na afloop van de betrokken administratieve procedure genomen besluit leidt, wanneer deze procedure zonder deze onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad.


(1)  PB C 171 van 15.6.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Stanislav Gross/Hauptzollamt Braunschweig

(Zaak C-165/13) (1)

((Fiscale bepalingen - Richtlijn 92/12/EEG - Artikelen 7 tot en met 9 - Algemene regeling voor accijnsproducten - Producten die tot verbruik zijn uitgeslagen in de ene lidstaat en voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat - Vraag of degene die deze producten voorhanden houdt na ze in lidstaat van bestemming te hebben gekocht, accijns verschuldigd is - Aankoop nadat goederen reeds waren binnengebracht))

2014/C 292/09

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stanislav Gross

Verwerende partij: Hauptzollamt Braunschweig

Dictum

Artikel 9, lid 1, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 92/108/EEG van de Raad van 14 december 1992, gelezen in samenhang met artikel 7 van de eerstbedoelde richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat, in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding, krachtens deze bepaling een persoon die binnen het belastinggebied van die staat voor commerciële doeleinden accijnsproducten die in een andere lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen voorhanden houdt, mag aanwijzen als de schuldenaar van de accijns, hoewel die persoon niet de eerste was die deze producten in de lidstaat van bestemming voorhanden heeft gehouden.


(1)  PB C 207 van 20.7.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de grande instance de Bayonne — Frankrijk) — Préfet des Pyrénées-Atlantiques/Raquel Gianni Da Silva

(Zaak C-189/13) (1)

((Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Richtlijn 2008/115/EG - Gemeenschappelijke normen en procedures voor terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders - Nationale regeling op grond waarvan vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd in geval van op heterdaad vastgestelde illegale binnenkomst - Antwoord van Hof niet langer noodzakelijk voor beslechting van geschil - Afdoening zonder beslissing))

2014/C 292/10

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de grande instance de Bayonne

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Préfet des Pyrénées-Atlantiques

Verwerende partij: Raquel Gianni Da Silva

Dictum

Op het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de juge des libertés et de la détention du tribunal de grande instance de bayonne (Frankrijk) bij beslissing van 9 april 2013 (zaak C-189/13), behoeft niet te worden beslist.


(1)  PB C 164 van 8.6.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 juli 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Maurizio Fiamingo (C-362/13), Leonardo Zappalà (C-363/13), Francesco Rotondo e.a. (C-407/13)/Rete Ferroviaria Italiana SpA

(Gevoegde zaken C-362/13, C-363/13 en C-407/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Maritieme sector - Veerboten tussen havens in dezelfde lidstaat - Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 3, punt 1 - Begrip „arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” - Clausule 5, punt 1 - Maatregelen ter voorkoming van misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Sancties - Omzetting in arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd - Voorwaarden))

2014/C 292/11

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Maurizio Fiamingo (C-362/13), Leonardo Zappalà (C-363/13), Francesco Rotondo e.a. (C-407/13)

Verwerende partij: Rete Ferroviaria Italiana SpA

Dictum

1)

De op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers, zoals verzoekers in de hoofdgedingen, die als zeevarenden in loondienst uit hoofde van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat.

2)

De bepalingen van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die in de hoofdgedingen, die bepaalt dat in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur, maar niet de beëindiging ervan moet worden aangegeven.

3)

Clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als die welke aan de orde is in de hoofdgedingen, volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd enkel worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd indien de betrokken werknemer uit hoofde van die overeenkomsten ononderbroken in dienst is geweest van dezelfde werkgever voor een periode langer dan een jaar, waarbij de arbeidsverhouding als ononderbroken wordt beschouwd als de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen. Het staat echter aan de verwijzende rechter, na te gaan of de voorwaarden voor de toepassing en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze regeling daarvan een maatregel maken die misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd op adequate wijze kan voorkomen en bestraffen.


(1)  PB C 260 van 7.9.2013.

PB C 313 van 26.10.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Karlsruhe — Duitsland) — Eycke Braun/Land Baden-Württemberg

(Zaak C-524/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Richtlijn 69/335/EEG - Indirecte belastingen op bijeenbrengen van kapitaal - Artikel 10, sub c - Omzetting van kapitaalvennootschap in kapitaalvennootschap van andere aard, zonder kapitaalvermeerdering - Rechten voor opmaken van notariële akte tot vaststelling van deze omzetting))

2014/C 292/12

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Karlsruhe

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eycke Braun

Verwerende partij: Land Baden-Württemberg

Dictum

Artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die bepaalt dat de schatkist een deel van de rechten ontvangt die een als ambtenaar werkzame notaris int naar aanleiding van het verlijden van een notariële akte betreffende een rechtshandeling met als voorwerp de omzetting van een kapitaalvennootschap in een kapitaalvennootschap van andere aard, die geen vermeerdering van het kapitaal van de overnemende of een andere rechtsvorm aannemende vennootschap met zich brengt.


(1)  PB C 367 van 14.12.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Daniela Tomassi

(Zaak C-210/14)

2014/C 292/13

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in de strafzaak

Daniela Tomassi

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2012 in de gevoegde zaken C-72/10 en C-77/10, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de aanbesteding van concessies met een kortere looptijd dan de in het verleden verleende concessies, ingeval deze aanbesteding beweerdelijk is uitgeschreven om de gevolgen van de onrechtmatige uitsluiting van een aantal exploitanten van de voorafgaande aanbestedingen ongedaan te maken?

2)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de verkorte looptijd van de aan te besteden concessies vergeleken met de looptijd van de in het verleden verleende concessies afdoende wordt gerechtvaardigd door de noodzaak de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen?

3)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een verplichting tot levering om niet van het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelnetwerk ten behoeve van spelen vormen in geval van beëindiging van de activiteit als gevolg van verstrijken van de looptijd van de concessie of als gevolg van intrekking of verval van de concessie?


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Massimiliano Di Adamo

(Zaak C-211/14)

2014/C 292/14

Procestaal: Italiaans.

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in de strafzaak

Massimiliano Di Adamo

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2012 in de gevoegde zaken C-72/10 en C-77/10, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de aanbesteding van concessies met een kortere looptijd dan de in het verleden verleende concessies, ingeval deze aanbesteding beweerdelijk is uitgeschreven om de gevolgen van de onrechtmatige uitsluiting van een aantal exploitanten van de voorafgaande aanbestedingen ongedaan te maken?

2)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de verkorte looptijd van de aan te besteden concessies vergeleken met de looptijd van de in het verleden verleende concessies afdoende wordt gerechtvaardigd door de noodzaak de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen?

3)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een verplichting tot levering om niet van het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelnetwerk ten behoeve van spelen vormen in geval van beëindiging van de activiteit als gevolg van verstrijken van de looptijd van de concessie of als gevolg van intrekking of verval van de concessie?


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Andrea De Ciantis

(Zaak C-212/14)

2014/C 292/15

Procestaal: Italiaans.

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in de strafzaak

Andrea De Ciantis

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2012 in de gevoegde zaken C-72/10 en C-77/10, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de aanbesteding van concessies met een kortere looptijd dan de in het verleden verleende concessies, ingeval deze aanbesteding beweerdelijk is uitgeschreven om de gevolgen van de onrechtmatige uitsluiting van een aantal exploitanten van de voorafgaande aanbestedingen ongedaan te maken?

2)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de verkorte looptijd van de aan te besteden concessies vergeleken met de looptijd van de in het verleden verleende concessies afdoende wordt gerechtvaardigd door de noodzaak de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen?

3)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een verplichting tot levering om niet van het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelnetwerk ten behoeve van spelen vormen in geval van beëindiging van de activiteit als gevolg van verstrijken van de looptijd van de concessie of als gevolg van intrekking of verval van de concessie?


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Romina Biolzi

(Zaak C-213/14)

2014/C 292/16

Procestaal: Italiaans.

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in de strafzaak

Romina Biolzi

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2012 in de gevoegde zaken C-72/10 en C-77/10, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de aanbesteding van concessies met een kortere looptijd dan de in het verleden verleende concessies, ingeval deze aanbesteding beweerdelijk is uitgeschreven om de gevolgen van de onrechtmatige uitsluiting van een aantal exploitanten van de voorafgaande aanbestedingen ongedaan te maken?

2)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de verkorte looptijd van de aan te besteden concessies vergeleken met de looptijd van de in het verleden verleende concessies afdoende wordt gerechtvaardigd door de noodzaak de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen?

3)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een verplichting tot levering om niet van het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelnetwerk ten behoeve van spelen vormen in geval van beëindiging van de activiteit als gevolg van verstrijken van de looptijd van de concessie of als gevolg van intrekking of verval van de concessie?


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 april 2014 — Strafzaak tegen Giuseppe Proia

(Zaak C-214/14)

2014/C 292/17

Procestaal: Italiaans.

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in de strafzaak

Giuseppe Proia

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2012 in de gevoegde zaken C-72/10 en C-77/10, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de aanbesteding van concessies met een kortere looptijd dan de in het verleden verleende concessies, ingeval deze aanbesteding beweerdelijk is uitgeschreven om de gevolgen van de onrechtmatige uitsluiting van een aantal exploitanten van de voorafgaande aanbestedingen ongedaan te maken?

2)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de verkorte looptijd van de aan te besteden concessies vergeleken met de looptijd van de in het verleden verleende concessies afdoende wordt gerechtvaardigd door de noodzaak de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen?

3)

Moeten de artikelen 49 e.v. VWEU en 56 e.v. VWEU, ook in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een verplichting tot levering om niet van het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelnetwerk ten behoeve van spelen vormen in geval van beëindiging van de activiteit als gevolg van verstrijken van de looptijd van de concessie of als gevolg van intrekking of verval van de concessie?


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia (Roemenië) op 26 mei 2014 — Eugenia Florescu e.a./Casa Județeană de Pensii Sibiu e.a.

(Zaak C-258/14)

2014/C 292/18

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Alba Iulia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Eugenia Florescu, Ioan Poiană, Cosmina Diaconu (als erfgename van wijlen Mircea Bădilă), Anca Vidrighin (als erfgename van wijlen Mircea Bădilă), Eugenia Elena Bădilă (als erfgename van wijlen Mircea Bădilă)

Verwerende partijen: Casa Județeană de Pensii Sibiu, Casa Națională de Pensii și alte Drepturi de Asigurări Sociale, Ministerul Muncii, Familiei și Protecției Sociale, Statul Român, prin Ministerul Finanțelor Publice, Ministerul Finanțelor Publice, prin D.G.F.P. Sibiu

Prejudiciële vragen

1)

Kan een memorandum van overeenstemming als dat van 23 juni 2009 tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië, bekendgemaakt in de Monitorul Oficial al României nr. 455 van 1 juli 2009, worden aangemerkt als een wettelijk bindende handeling, besluit, mededeling enzovoort zoals bepaald door het Hof van Justitie van de Europese Unie (arresten van 3 februari 1976, Flavia Manghera, 59/75, Jurispr. blz. 91, en 20 maart 1997, Frankrijk/Commissie, C-57/95, Jurispr. blz. I-1627), en kan het aan het Hof van Justitie van de Europese Unie ter uitlegging worden voorgelegd?

2)

Zo ja, moet het Memorandum van Overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië van 23 juni 2009, bekendgemaakt in de Monitorul Oficial al României nr. 455 van 1 juli 2009, dan aldus worden uitgelegd dat de Europese Commissie, ter beperking van de gevolgen van de economische crisis door een verlaging van de personeelskosten, op regelmatige wijze de vaststelling van een nationale wet kan eisen waardoor een persoon het recht wordt ontzegd op een wettelijk pensioen waarvoor hij meer dan 30 jaar bijdragen heeft betaald en dat hij voorafgaand aan die wet heeft ontvangen, op grond dat die persoon loon ontvangt voor een op basis van een arbeidsovereenkomst verrichte activiteit die verschilt van die waarvoor hij een pensioen ontvangt?

3)

Moet het Memorandum van Overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië van 23 juni 2009 aldus worden uitgelegd dat de Europese Commissie, ter beperking van de gevolgen van de economische crisis, op regelmatige wijze de vaststelling van een nationale wet kan eisen waardoor een persoon volledig en sine die het recht wordt ontzegd op een wettelijk pensioen waarvoor hij meer dan 30 jaar bijdragen heeft betaald en dat hij voorafgaand aan die wet heeft ontvangen, op grond dat die persoon loon ontvangt voor een op basis van een arbeidsovereenkomst verrichte activiteit die verschilt van die waarvoor hij een pensioen ontvangt?

4)

Moet het Memorandum in zijn geheel, met name punt 5, sub d, van het Memorandum, dat ziet op de reorganisatie en de verbetering van de overheid, aldus worden uitgelegd dat de Europese Commissie, ter beperking van de gevolgen van de economische crisis, op regelmatige wijze de vaststelling van een nationale wet heeft geëist op grond waarvan gepensioneerde overheidsambtenaren naast pensioen geen loon mogen ontvangen?

5)

Kunnen de artikelen 17, 20, 21 en 47 van het Handvest, artikel 6 VEU, artikel 110 VWEU, het gemeenschapsrechtelijke rechtszekerheidsbeginsel en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling zoals artikel 21, lid 2, van Legea nr. 554/2004 din 2 decembrie 2004 privind contenciosul administrativ (wet 554/2004 van 2 december 2004 inzake bestuursrechtelijke geschillen), dat bij schending van het beginsel van voorrang van het Unierecht uitsluitend voorziet in de mogelijkheid tot herziening van nationale rechterlijke beslissingen in bestuursrechtelijke geschillen en niet op andere gebieden (civielrechtelijk, strafrechtelijk, handelsrechtelijk enzovoort) bij schending van dat beginsel van voorrang van het Unierecht door deze laatste beslissingen?

6)

Verzet artikel 6 VEU zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die de betaling van pensioen aan beroepsmagistraten op basis van hun bijdragen gedurende meer dan 30 dienstjaren in de magistratuur afhankelijk stelt van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van die magistraten in het hoger juridisch onderwijs?

7)

Verzetten artikel 6 VEU, artikel 17, lid 1, van het Handvest en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zich tegen een wettelijke regeling die het recht op pensioen ontzegt ook al is dat recht gebaseerd op bijdragen gedurende meer dan 30 jaar, en ook al hebben de magistraten tijdens hun activiteit aan de universiteit afzonderlijk bijdragen aan het pensioenfonds betaald en betalen zij die nog steeds?

8)

Verzetten artikel 6 VEU en artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn 2000/78 (1), inzake gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zich tegen een vonnis van het constitutioneel hof van een lidstaat waarbij bij de grondwettigheidstoetsing van de wet is geoordeeld dat het recht om naast pensioen loon te ontvangen alleen aan personen met een mandaat toekomt, en niet aan beroepsmagistraten, aan wie het recht wordt ontzegd op pensioen waarvoor zij meer dan 30 jaar bijdragen hebben betaald, op grond dat zij les zijn blijven geven in het hoger juridisch onderwijs?

9)

Verzetten artikel 6 VEU en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zich tegen een wettelijke regeling die de betaling van een pensioen aan magistraten waarvoor zij meer dan 30 jaar bijdragen hebben betaald, sine die afhankelijk stelt van de beëindiging van hun werkzaamheid aan de universiteit?

10)

Verzetten artikel 6 VEU en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zich tegen een wettelijke regeling die het juiste evenwicht verstoort dat moet worden bewaard tussen de bescherming van de eigendom van individuen en de vereisten van algemeen belang, doordat zij alleen een bepaalde categorie personen het recht op een pensioen voor magistraten ontzegt op grond dat zij aan de universiteit werken?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) op 30 mei 2014 — Județul Neamț/Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

(Zaak C-260/14)

2014/C 292/19

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Bacău

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Județul Neamț

Verwerende partij: Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

Prejudiciële vragen

1)

Levert de niet-inachtneming door een aanbestedende dienst, tevens begunstigde van een subsidie van de structuurfondsen, van bepalingen inzake het plaatsen van een overheidsopdracht met een geschatte waarde onder het drempelbedrag van artikel 7, sub a, van richtlijn [2004/18/EG] (1), bij het plaatsen van de opdracht voor de uitvoering van de gesubsidieerde actie, een „onregelmatigheid” (Roemeens: „abatere”) op in de zin van artikel 1 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 (2), dan wel een „onregelmatigheid” (Roemeens: „neregularitate”) in de zin van artikel [2], lid 7, van verordening (EG) nr. 1083/2006 (3)?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 98, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1083/2006 aldus worden uitgelegd dat financiële correcties door lidstaten, wanneer deze worden toegepast op medegefinancierde uitgaven van de structuurfondsen vanwege niet-inachtneming van bepalingen inzake overheidsopdrachten, administratieve maatregelen zijn in de zin van artikel 4 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, dan wel administratieve sancties in de zin van artikel 5, sub c, van dezelfde verordening?

3)

Indien het antwoord op de tweede vraag luidt dat financiële correcties door lidstaten administratieve sancties zijn: is het in artikel 2, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 neergelegde beginsel van terugwerkende kracht van de minder strenge sanctie van toepassing?

4)

Indien financiële correcties zijn toegepast op medegefinancierde uitgaven van structuurfondsen vanwege niet-inachtneming van de bepalingen inzake overheidsopdrachten, staat artikel 2, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 in samenhang met artikel 98, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1083/2006, mede in het licht van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, er dan aan in de weg dat een lidstaat financiële correcties toepast krachtens een nationale regeling die in werking is getreden nadat de vermeende schending van de bepalingen betreffende overheidsopdrachten plaats heeft gevonden?


(1)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB L 210, blz. 25).


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) op 30 mei 2014 — Județul Bacău/Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

(Zaak C-261/14)

2014/C 292/20

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Bacău

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Județul Bacău

Verwerende partij: Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 98, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1083/2006 (1) aldus worden uitgelegd dat financiële correcties door lidstaten, wanneer deze worden toegepast op medegefinancierde uitgaven van de structuurfondsen vanwege niet-inachtneming van bepalingen inzake overheidsopdrachten, administratieve maatregelen zijn in de zin van artikel 4 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 (2), dan wel administratieve sancties in de zin van artikel 5, sub c, van dezelfde verordening?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat financiële correcties administratieve sancties zijn: is het in artikel 2, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 neergelegde beginsel van terugwerkende kracht van de minder strenge sanctie van toepassing?

3)

Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat financiële correcties administratieve sancties zijn: indien financiële correcties zijn toegepast op medegefinancierde uitgaven van structuurfondsen vanwege niet-inachtneming van de bepalingen inzake overheidsopdrachten, staat artikel 2, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 in samenhang met artikel 98, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1083/2006 er dan aan in de weg dat een lidstaat financiële correcties toepast krachtens een nationale regeling die in werking is getreden nadat de vermeende schending van de bepalingen betreffende overheidsopdrachten plaats heeft gevonden?


(1)  Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB L 210, blz. 25).

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1).


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/17


Hogere voorziening ingesteld op 9 juni 2014 door de Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA) tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 31 maart 2014 in zaak T-270/13, Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA)/Europese Commissie, Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA)

(Zaak C-281/14 P)

2014/C 292/21

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA) (vertegenwoordigers: M. Muscardini, G. Greco en G. Carullo, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA)

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

om te beginnen vast te stellen dat SACBO in rechte kon opkomen tegen het besluit van 18 maart 2013 en dit besluit vatbaar is voor beroep en vervolgens de beschikking van het Gerecht van 31 maart 2014 in zaak T-270/13 volledig te vernietigen en derhalve — indien het Hof van oordeel is dat de zaak in staat van wijzen is in de zin van artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie — de in eerste aanleg ingediende vorderingen in hun geheel toe te wijzen en daaraan alle rechtsgevolgen te verbinden, met name: vast te stellen dat er geen sprake was van wetsontduiking en evenmin van een kunstmatige opsplitsing van de opdracht, het besluit van 18 maart 2013 van het Uitvoerend Agentschap voor het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T EA) nietig te verklaren voor zover daarin is vastgesteld dat de externe kosten die betrekking hadden op de activiteiten 1, 2.1, 4, 5, 6 en 7, niet voor vergoeding in aanmerking kwamen en de cofinanciering daarom is verlaagd en aldus terugbetaling van het bedrag van 1 58  517,54 EUR is gevorderd;

verweerders te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

I.

Ter onderbouwing van de hogere voorziening tegen de beschikking waarmee het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard:

I.1-

. Wat de vaststelling betreft dat SACBO geen procesbevoegdheid had. Onjuiste rechtsopvatting: schending en/of onjuiste toepassing van de volgende bepalingen: artikel 263, vierde alinea, VWEU; artikelen 6 en 13 EVRM; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; artikel III.8, lid 2, van besluit C(2010) 4456; artikel 296, tweede alinea, VWEU, wegens ontoereikende en/of tegenstrijdige motivering en beslissing; artikelen 107 en 108, lid 3, VWEU:

de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan het feit dat SACBO als cofinancierder verantwoordelijk was voor de volledige investering alsook voor de uitvoering ervan, en zij dus rechtstreeks werd geraakt door alle onderdelen van de bestreden beschikking, met name betreffende (i) het niet terugverdienen van de gedane investeringen, (ii) de te verrichten terugbetalingen, en (iii) de in dat besluit geformuleerde verwijten die telkens betrekking hadden op rekwirantes gedrag;

schending van de artikelen 107 en 108 VWEU, doordat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met het feit dat de hernieuwing door de ENAC (Ente Nazionale per l’Aviazione Civile) [de Italiaanse autoriteit voor burgerlijke luchtvaart] van de cofinanciering wordt opgelegd door het EU-recht, aangezien de niet-terugbetaling ervan als onrechtmatige staatsteun wordt aangemerkt;

de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan de rol die SACBO heeft gespeeld in de procedure die tot de vaststelling van het litigieuze besluit heeft geleid;

de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan het recht van SACBO op vergoeding van de reputatieschade die zij door het litigieuze besluit heeft geleden;

I .2-

. Wat de vaststelling betreft dat tegen het litigieuze besluit geen beroep kon worden ingesteld. Onjuiste rechtsopvatting: schending en/of onjuiste toepassing van artikel 263, vierde alinea, VWEU en schending van de artikelen III.3.6 en III.3.9 van het besluit houdende toekenning van de financiering; schending en/of onjuiste toepassing van artikel 296, tweede alinea, VWEU, wegens tegenstrijdige motivering:

de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan het feit dat het besluit tot toekenning van de financiering tevens de handeling houdende de verplichting tot terugbetaling vormt, aangezien de hoogte van de financiering en de terug te betalen bedragen daarin duidelijk en definitief zijn vastgelegd;

de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan het feit dat het litigieuze besluit de beslissende en definitieve handeling in de procedure tot verlaging van de cofinanciering vormt, die volledig losstaat van de daaropvolgende fase van daadwerkelijke terugvordering.

II.

Verwijzing naar de in het kader van het beroep in eerste aanleg aangevoerde middelen (1) met het oog op de toepassing van artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie.


(1)  PB 2013, C 207, blz. 46.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Firenze (Italië) op 12 juni 2014 — Strafzaak tegen Skerdjan Celaj

(Zaak C-290/14)

2014/C 292/22

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Firenze

Partijen in de strafzaak

Skerdjan Celaj.

Prejudiciële vraag

Verzetten de bepalingen van richtlijn 2008/115 (1) zich tegen nationale bepalingen van de lidstaten volgens welke een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar wordt opgelegd aan een onderdaan van een derde land die, na niet als strafrechtelijke sanctie of als gevolg van een strafrechtelijke sanctie te zijn teruggezonden, in strijd met een legitiem inreisverbod opnieuw het grondgebied van de staat is binnengekomen, zonder dat eerst de dwangmiddelen van artikel 8 van richtlijn 2008/115 zijn opgelegd teneinde hem snel en effectief te verwijderen?


(1)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98).


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/19


Beroep ingesteld op 24 juni 2014 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-302/14)

2014/C 292/23

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Hetsch, O. Beynet, K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, met betrekking tot richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (1), door voor bepaalde delen van zijn grondgebied de omzettingsbepalingen van de definities van artikel 2, punten 2, 7 en 9 en de eisen van de artikelen 8, lid 1, 9, lid 1, 11, leden 2 tot en met 5, en 18, alsook bijlage Π niet vast te stellen, althans door die bepalingen niet aan de Commissie te hebben meegedeeld, de krachtens artikel 28, lid 1, van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België op grond van artikel 260, lid 3, VWEU een dwangsom van 42  178,50 EUR per dag opleggen, met ingang van de datum van het arrest van het Hof en te betalen op de rekening van de eigen middelen van de Europese Unie, omdat het zijn verplichting tot mededeling van maatregelen ter omzetting van een volgens een wetgevingsprocedure aangenomen richtlijn niet is nagekomen, en

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De omzettingstermijn van richtlijn 2010/31/EU is op 9 juli 2012 verstreken.


(1)  PB L 153, blz. 13.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Helsingin hovioikeus (Finland) op 30 juni 2014 — Nike European Operations Netherlands BV/Sportland Oy, in faillisement

(Zaak C-310/14)

2014/C 292/24

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Helsingin hovioikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nike European Operations Netherlands BV

Verwerende partij: Sportland Oy, in faillisement

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 13 van de insolventieverordening (1) aldus te worden uitgelegd dat met „die handeling [in het gegeven geval]” wordt bedoeld dat de handeling, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak, niet kan worden vernietigd?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord en indien degene tot wie de vordering tot vernietiging is gericht zich beroept op een bepaling van het recht in de zin van art 13, eerste streepje, volgens welke de betaling van een opeisbare schuld slechts onder de daarin bepaalde omstandigheden kan worden vernietigd, welke omstandigheden niet zijn genoemd in de op het recht van de staat van insolventie gebaseerde vordering,

(i)

zijn er gronden die zich ertegen verzetten om artikel 13 aldus uit te leggen dat de partij die vernietiging vordert, eenmaal op de hoogte van die bepaling, zich moet beroepen op die omstandigheden, indien hij volgens het nationale recht van de lidstaat waar de procedure is geopend alle feiten die de grondslag vormen van de vordering moet aanvoeren, of

(ii)

moet degene tot wie de vordering tot vernietiging is gericht, aantonen dat deze omstandigheden zich niet voordeden bij het verrichten van de betrokken handeling en vernietiging volgens die bepaling niet mogelijk zou zijn, zonder dat de partij die vernietiging vordert zich afzonderlijk op die omstandigheden hoeft te beroepen?

3)

Dient, ongeacht het antwoord op de tweede vraag, sub i, artikel 13 aldus te worden uitgelegd dat

(i)

op degene tot wie de vordering tot vernietiging is gericht de bewijslast rust dat de in de bepaling omstandigheden zich in het concrete geval niet voordoen, of

(ii)

kan de bewijslast betreffende het bestaan van deze omstandigheden worden vastgesteld aan de hand van het op de handeling toepasselijke recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, dat de bewijslast oplegt aan degene die vernietiging vordert, of

(iii)

kan artikel 13 ook aldus worden uitgelegd dat dit bewijslastvraagstuk wordt beheerst door de nationale bepalingen van de forumstaat?

4)

Dient artikel 13 aldus te worden uitgelegd dat de zinsnede „in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden” niet alleen betrekking heeft op de insolventiebepalingen van het op de handeling toepasselijke recht, maar ook op de algemene bepalingen en beginselen van het op de handeling toepasselijke recht?

5)

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord,

(i)

dient artikel 13 dan aldus te worden uitgelegd dat degene tegen wie de vordering tot vernietiging is gericht in dit verband dient aan te tonen dat het recht in de zin van artikel 13 niet dergelijke algemene of andere bepalingen of beginselen omvat, op basis waarvan onder de aangevoerde omstandigheden vernietiging mogelijk zou zijn, en

(ii)

kan de rechter op grond van artikel 13, wanneer hij meent dat deze partij ter zake voldoende bewijs heeft overgelegd, van de andere partij bewijs verlangen van een bepaling of beginsel van het insolventierecht of het op de handeling toepasselijke algemene recht van een andere staat dan de lidstaat waar de procedure geopend is in de zin van artikel 13, op grond waarvan vernietiging mogelijk zou zijn?


(1)  Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1).


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 1 juli 2014 — Sanoma Media Finland Oy/Nelonen Media, Helsinki

(Zaak C-314/14)

2014/C 292/25

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sanoma Media Finland Oy/Nelonen Media, Helsinki

Verwerende partij: Viestintävirasto

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 19, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU (1) in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat dit zich ertegen dat de nationale wettelijke bepalingen zo worden uitgelegd dat de opdeling van het beeldscherm niet wordt aangemerkt als reclameleader die zorgt voor een scheiding tussen het audiovisuele programma en de televisiereclame, daarbij in aanmerking nemend dat een deel van het beeld is voorbehouden voor de programma-aftiteling en een ander deel voor de voorbeschouwing van de daaropvolgende uitzendingen op het kanaal van een omroep door middel van een programmaoverzicht, terwijl noch in het gedeelde beeldscherm noch daarna een akoestisch of optisch middel wordt uitgezonden dat uitdrukkelijk het begin van een reclame-onderbreking markeert?

2)

In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet artikel 23, lid 2, van deze richtlijn dan in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat sponsorlogo’s die in het kader van andere gesponsorde programma’s worden uitgezonden, worden aangemerkt als „reclamespot” in de zin van artikel 23, lid 1, van de richtlijn, die voor de maximaal toegelaten reclamezendtijd moet worden meegerekend?

3)

In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet het begrip „reclamespot” in artikel 23, lid 1, van deze richtlijn in samenhang met het zinsdeel „mag het aandeel [...] per klokuur niet meer dan 20 % bedragen” ter omschrijving van de maximaal toegelaten reclamezendtijd, in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat de „zwarte seconden” tussen afzonderlijke reclamespots en aan het einde van een reclame-onderbreking tot de reclamezendtijd worden gerekend?


(1)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95, blz. 1).


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/21


Beroep ingesteld op 7 juli 2014 — Europese Commissie/Republiek Finland

(Zaak C-329/14)

2014/C 292/26

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Hetsch, K. Herrmann en I. Koskinen)

Verwerende partij: Republiek Finland

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Finland, doordat zij heeft nagelaten voor het Finse vasteland de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om artikel 2, aanhef en sub 2, en artikel 9, lid 1, van deze richtlijn in nationaal recht om te zetten, althans deze bepalingen aan de Commissie te delen, en voor de regio Åland de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om genoemde richtlijn in nationaal recht om te zetten, althans deze bepalingen aan de Commissie te delen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 28, lid 1, van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (1);

de Republiek Finland krachtens artikel 260, lid 3, VWEU een op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” te betalen dwangsom van 19  178,25 EUR per dag vanaf de uitspraak van het arrest van het Hof van Justitie opleggen, omdat deze haar verplichting niet nagekomen om de maatregelen ter omzetting in nationaal recht van een volgens een wetgevingsprocedure aangenomen richtlijn mee te delen,

de Republiek Finland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is verstreken op 9 juli 2012.


(1)  PB L 153, blz. 13.


Gerecht

1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/23


Arrest van het Gerecht van 15 juli 2014 — Italië/Commissie

(Zaak T-463/07) (1)

((„EOGFL - Afdeling, Garantie’ - Van financiering uitgesloten uitgaven - Runderenpremies - Olijfolie en oliën en vetten - Gedroogde voedergewassen - Doeltreffendheid van controles - Sanctieregeling”))

2014/C 292/27

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door G. Aiello en F. Bucalo, avvocati dello Stato)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Cattabriga en D. Nardi, gemachtigden)

Voorwerp

Gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2007/647/EG van de Commissie van 3 oktober 2007 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 261, blz. 28), voor zover daarbij bepaalde uitgaven die Italië heeft verricht, worden uitgesloten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/23


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — Esso e.a./Commissie

(Zaak T-540/08) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van paraffinewas - Markt van ‚slack wax’ - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Vaststelling van prijzen en verdeling van markten - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 - Duur van inbreuk - Gelijke behandeling - Evenredigheid - Volledige rechtsmacht”))

2014/C 292/28

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Esso Société anonyme française (Courbevoie, Frankrijk), Esso Deutschland GmbH (Hamburg, Duitsland), ExxonMobil Petroleum and Chemical BVBA (Antwerpen, België) en Exxon Mobil Corp. (West Trenton, New Jersey, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Subiotto, QC, R. Snelders, L.-P. Rudolf en M. Piergiovanni, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, gemachtigde, bijgestaan door M. Gray, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.181 — Kaarsenwas), alsook een verzoek om verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het bedrag van de aan Esso Société anonyme française opgelegde geldboete in artikel 2 van beschikking C(2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.181 — Kaarsenwas), wordt vastgesteld op 6 2 7 12  895 EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten en die van Esso Société anonyme française dragen.

4)

Esso Deutschland GmbH, ExxonMobil Petroleum and Chemical BVBA en Exxon Mobil Corp. zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/24


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — Sasol e.a./Commissie

(Zaak T-541/08) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van paraffinewas - Markt van ‚slack wax’ - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Vaststelling van prijzen en verdeling van markten - Aansprakelijkheid van moedermaatschappij voor inbreuken op mededingingsregels gepleegd door haar dochterondernemingen en door gedeeltelijk door haar gehouden gemeenschappelijke onderneming - Door moedermaatschappij uitgeoefende beslissende invloed - Vermoeden bij 100 %-deelneming - Opvolging van ondernemingen - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 - Verzwarende omstandigheden - Leidinggevende rol - Bovengrens van geldboete - Volledige rechtsmacht”))

2014/C 292/29

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Sasol (Rosebank, Zuid-Afrika), Sasol Holding in Germany GmbH (Hamburg, Duitsland), Sasol Wax International AG (Hamburg) en Sasol Wax GmbH (Hamburg) (vertegenwoordigers: W. Bosch, U. Denzel en C. von Köckritz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en R. Sauer, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, advocaat)

Voorwerp

Primair, een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 EER-overeenkomst (zaak COMP/39.181 — Kaarsenwas), en, subsidiair, een verzoek om nietigverklaring van de aan verzoeksters opgelegde geldboete of om verlaging van het bedrag ervan

Dictum

1)

Artikel 1 van beschikking C(2008) 5476 def. van 1 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 EER-overeenkomst (zaak COMP/39.181 — Kaarsenwas), wordt nietig verklaard voor zover de Europese Commissie daarin heeft vastgesteld dat Sasol Holding in Germany GmbH en Sasol na 1 juli 2002 hadden deelgenomen aan de inbreuk.

2)

Het bedrag van de aan Sasol Wax GmbH opgelegde geldboete wordt verlaagd naar 14 9 9 82  197 EUR, tot betaling waarvan enerzijds Sasol Wax International AG, ten belope van 11 9 1 22  197 EUR, en anderzijds Sasol en Sasol Holding in Germany, ten belope van 7 1 0 42  197 EUR, hoofdelijk zijn gehouden.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Commissie zal haar eigen kosten en twee derde van de kosten van Sasol, Sasol Holding in Germany, Sasol Wax International en Sasol Wax dragen.

5)

Sasol, Sasol Holding in Germany, Sasol Wax International en Sasol Wax zullen een derde van hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/25


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — RWE en RWE Dea/Commissie

(Zaak T-543/08) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van paraffinewas - Markt van ‚slack wax’ - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Vaststelling van prijzen en verdeling van markten - Aansprakelijkheid van moedermaatschappij voor inbreuken op mededingingsregels gepleegd door haar dochteronderneming en door gedeeltelijk door haar gehouden gemeenschappelijke onderneming - Door moedermaatschappij uitgeoefende beslissende invloed - Vermoeden bij 100 %-deelneming - Opvolging - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 - Volledige rechtsmacht”))

2014/C 292/30

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: RWE AG (Essen, Duitsland) en RWE Dea AG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Stadler, M. Röhrig en S. Budde, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Antoniadis en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Primair, een beroep tot nietigverklaring van de artikelen 1 en 2 van beschikking C(2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 EER-overeenkomst (zaak COMP/39.181 — Kaarsenwas), voor zover deze verzoeksters betreft en, subsidiair, een verzoek om verlaging van het bedrag van de aan hen opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 1 van beschikking C(2008) 5476 def. van 1 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 EER-overeenkomst (zaak COMP/39.181 — Kaarsenwas), wordt nietig verklaard voor zover de Europese Commissie daarin heeft vastgesteld dat RWE AG en RWE Dea AG na 2 januari 2002 hadden deelgenomen aan de inbreuk.

2)

Het bedrag van de aan RWE AG en aan RWE Dea AG opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 3 5 8 88  562 EUR.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Commissie zal een vijfde van haar eigen kosten en een vijfde van de kosten van RWE AG en RWE Dea AG dragen. RWE AG en RWE Dea AG zullen vier vijfde van hun eigen kosten en vier vijfde van de kosten van de Commissie dragen.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/26


Arrest van het Gerecht van 17 juli 2014 — Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband/Commissie

(Zaak T-457/09) (1)

([„Staatssteun - Herstructurering van WestLB - Steunmaatregelen die bedoeld zijn om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen - Artikel 87, lid 3, sub b, EG - Besluit waarbij steun onder bepaalde voorwaarden verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt - Beroep tot nietigverklaring - Individuele geraaktheid - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Collegialiteit - Motiveringsplicht - Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden - Evenredigheidsbeginsel - Non-discriminatiebeginsel - Artikel 295 EG - Artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999”])

2014/C 292/31

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband (Münster, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Rosenfeld en I. Liebach, vervolgens A. Rosenfeld en O. Corzilius, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Flynn, K. Gross en B. Martenczuk, vervolgens L. Flynn, B. Martenczuk en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking 2009/971/EG van de Commissie van 12 mei 2009 betreffende steunmaatregel C 43/08 (ex N 390/08) die Duitsland voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de herstructurering van WestLB AG (PB L 345, blz. 1)

Dictum

1)

Het door de Europese Commissie ingediende verzoek om de zaak zonder beslissing af te doen, wordt afgewezen.

2)

Het beroep wordt verworpen.

3)

Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband draagt haar eigen kosten en de kosten van de Commissie, daaronder begrepen die van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 11 van 16.1.2010.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/27


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — DTS Distribuidora de Televisión Digital/Commissie

(Zaak T-533/10) (1)

((„Staatssteun - Publieke omroep - Voorgenomen steun van Spanje aan RTVE - Wijziging van financieringssysteem - Vervanging van reclame-inkomsten door nieuwe belastingen op televisie- en telecomexploitanten - Besluit waarbij steun verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Belastingmaatregel ter financiering van steun - Bestaan van noodzakelijk bestemmingsverband tussen heffing en steun - Directe invloed van opbrengst van heffing op omvang van steun - Evenredigheid”))

2014/C 292/32

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: DTS Distribuidora de Televisión Digital (Tres Cantos, Spanje) (vertegenwoordigers: H. Brokelmann en M. Ganino, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Valero Jordana en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Telefónica de España, SA (Madrid, Spanje) en Telefónica Móviles España, SA (Madrid) (vertegenwoordigers: F. González Díaz en F. Salerno, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje, (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Rodríguez Cárcamo en M. Muñoz Pérez, vervolgens M. Muñoz Pérez, vervolgens S. Centeno Huerta en N. Díaz Abad, vervolgens N. Díaz Abad en ten slotte M. Sampol Pucurull, abogados del Estado) en Corporación de Radio y Televisión Española, SA (RTVE) (Madrid) (vertegenwoordigers: A. Martínez Sánchez en J. Rodríguez Ordóñez, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/1/EU van de Commissie van 20 juli 2010 betreffende steunregeling C 38/09 (ex NN 58/09) die Spanje voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van Corporación de Radio y Televisión Española (RTVE) (PB 2011, L 1, blz. 9)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

DTS Distribuidora de Televisión Digital, SA draagt haar eigen kosten, daaronder begrepen de kosten van de kortgedingprocedure, de kosten van Corporación de Radio y Televisión Española, SA (RTVE), daaronder begrepen de kosten van de kortgedingprocedure, alsook de kosten van de Europese Commissie, daaronder begrepen de kosten van de kortgedingprocedure, met uitsluiting van de kosten die de Commissie heeft moeten dragen door de interventie van Telefónica de España, SA en Telefónica Móviles España, SA.

3)

Telefónica de España en Telefónica Móviles España dragen hun eigen kosten en dragen ook samen de kosten die de Commissie heeft moeten dragen door hun interventie.

4)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten, daaronder begrepen de kosten van de kortgedingprocedure.


(1)  PB C 30 van 29.1.2011.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/28


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Isotis/Commissie

(Zaak T-59/11) (1)

([„Arbitragebeding - Zesde kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en innovatie (2002-2006) - Contracten Access-eGOV, EU4ALL, eABILITIES, Emerge, Enable, Ask-It - Programma eTEN inzake trans-Europese telecommunicatienetwerken - Contracten Navigabile en Euridice - Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie - Contract T-Seniority - Betaling van verschuldigde restbedrag - Tegenvordering - Terugbetaling van voorgeschoten bedragen - Forfaitaire vergoeding”])

2014/C 292/33

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en V. Savov, gemachtigden, bijgestaan door S. Pappas, advocaat)

Voorwerp

Verzoeken op basis van artikel 272 VWEU, enerzijds van verzoekster om vast te stellen dat de Commissie ten onrechte heeft verzocht om terugbetaling van de subsidies die aan verzoekster waren verleend in het kader van de tussen de Europese Commissie en verzoekster gesloten contracten nr. 027020 „Access to e-Government Services Employing Semantic Technologies”, nr. 035242 „A virtual platform to enhance and organize the coordination among centres for accessibility ressources and support”, nr. 511298 „Ambient Intelligence System of Agents for Knowledge-based and Integrated Services for Mobility Impaired Users”, nr. 034778 „European Unified Approach for Accessible Lifelong Learning”, nr. 045056 „Emergency Monitoring and Prevention”, nr. 045563 „A wearable system supporting services to enable elderly people to live well, independently and at ease”, nr. 029255 „NavigAbile: e-inclusion for communication disabilities”, nr. 517506 „European Recommanded Materials for Distance Learning Courses for Educators” en nr. 224988 „T-Seniority: Expanding the benefits of information society to older people through digital TV channels” en voorts om de Commissie te veroordelen tot betaling van het resterende bedrag van de subsidies in het kader van contracten nr. 511298 „Ambient Intelligence System of Agents for Knowledge-based and Integrated Services for Mobility Impaired Users” en nr. 034778 „European Unified Approach for Accessible Lifelong Learning”, en anderzijds van de Commissie bij wijze van tegenvordering om verzoekster te veroordelen tot terugbetaling van de in het kader van al die contracten ten onrechte verleende subsidies en van de forfaitaire vergoeding

Dictum

1)

Het beroep van Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis wordt verworpen.

2)

Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis wordt veroordeeld tot betaling van 9 99  213,45 EUR, vermeerderd met rente vanaf 15 juni 2011, tegen het tarief van de Europese Centrale Bank (ECB), vermeerderd met 3,5 punten, wat overeenkomt met de terugbetaling van de financiële bijdragen die zij heeft ontvangen in het kader van de contracten nr. 027020 „Access to e-Government Services Employing Semantic Technologies”, nr. 035242 „A virtual platform to enhance and organize the coordination among centres for accessibility ressources and support”, nr. 511298 „Ambient Intelligence System of Agents for Knowledge-based and Integrated Services for Mobility Impaired Users”, nr. 034778 „European Unified Approach for Accessible Lifelong Learning”, nr. 045056 „Emergency Monitoring and Prevention”, nr. 045563 „A wearable system supporting services to enable elderly people to live well, independently and at ease”, nr. 029255 „NavigAbile: e-inclusion for communication disabilities”, nr. 517506 „European Recommanded Materials for Distance Learning Courses for Educators” en nr. 224988 „T-Seniority: Expanding the benefits of information society to older people through digital TV channels”.

3)

Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis wordt veroordeeld tot betaling van 70  471,47 EUR, vermeerderd met rente vanaf 5 augustus 2011, tegen het tarief van de ECB, vermeerderd met 3,5 punten, wat overeenkomt met de forfaitaire vergoeding die verschuldigd was op basis van de contracten nr. 027020 „Access to e-Government Services Employing Semantic Technologies”, nr. 035242 „A virtual platform to enhance and organize the coordination among centres for accessibility ressources and support”, nr. 511298 „Ambient Intelligence System of Agents for Knowledge-based and Integrated Services for Mobility Impaired Users”, nr. 034778 „European Unified Approach for Accessible Lifelong Learning”, nr. 045056 „Emergency Monitoring and Prevention”, en nr. 045563 „A wearable system supporting services to enable elderly people to live well, independently and at ease”.

4)

Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 89 van 19.3.2011.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/29


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — Telefónica de España en Telefónica Móviles España/Commissie

(Zaak T-151/11) (1)

((„Staatssteun - Publieke omroep - Voorgenomen steun van Spanje aan RTVE - Wijziging van financieringssysteem - Vervanging van reclame-inkomsten door nieuwe belastingen op televisie- en telecomexploitanten - Besluit waarbij steun verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Procedurele rechten - Nieuwe steun - Wijziging van bestaande steunregeling - Belastingmaatregel ter financiering van steun - Bestaan van noodzakelijk bestemmingsverband tussen heffing en steun - Directe invloed van opbrengst van heffing op omvang van steun - Evenredigheid - Motiveringsplicht”))

2014/C 292/34

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Telefónica de España, SA (Madrid, Spanje) en Telefónica Móviles España (Madrid) (vertegenwoordigers: F. González Díaz en F. Salerno, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Valero Jordana en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Muñoz Pérez, vervolgens S. Centeno Huerta en N. Díaz Abad, vervolgens N. Díaz Abad en ten slotte M. Sampol Pucurull, abogados del Estado) en Corporación de Radio y Televisión Española, SA (RTVE) (Madrid) (vertegenwoordigers: A. Martínez Sánchez, A. Vázquez-Guillén Fernández de la Riva en J. Rodríguez Ordóñez, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/1/EU van de Commissie van 20 juli 2010 betreffende steunregeling C 38/09 (ex NN 58/09) die Spanje voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van Corporación de Radio y Televisión Española (RTVE) (PB 2011, L 1, blz. 9)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Telefónica de España, SA en Telefónica Móviles España, SA dragen hun eigen kosten en dragen ook samen de kosten van de Europese Commissie en Corporación de Radio y Televisión Española, SA (RTVE).

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 145 van 14.5.2011.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/30


Arrest van het Gerecht van 15 juli 2014 — Siemens/Commissie

(Zaak T-223/11) (1)

((„Arbitragebeding - Overeenkomst inzake uitlenen van splijtstoffen bestemd voor vestiging van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Ispra - Niet-nakoming van overeenkomst - Moratoire rente”))

2014/C 292/35

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Siemens AG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Risse, R. Harbst en H. Haller, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en W. Mölls, gemachtigden, bijgestaan door R. Van der Hout en A. Krämer, advocaten)

Voorwerp

Beroep krachtens een arbitragebeding strekkende tot veroordeling van de Commissie tot vergoeding van alle of een deel van de kosten voor de recycling van splijtstoffen, die verzoekster heeft moeten dragen in het kader van de uitvoering van overeenkomst nr. AG 2052, betreffende het lenen van splijtstoffen bestemd voor het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Ispra (Italië), te verhogen met moratoire interesten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Siemens AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 194 van 2.7.2011.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/30


Arrest van het Gerecht van 10 juli 2014 — Missir Mamachi di Lusignano/Commissie

(Zaak T-401/11 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Schade die de verwanten van een overleden ambtenaar persoonlijk hebben geleden - Schade die door de ambtenaar is geleden vóór zijn overlijden - Bevoegdheden van respectievelijk het Gerecht en het Gerecht voor ambtenarenzaken - Regel van concordantie tussen het verzoek om schadevergoeding en de klacht tegen het besluit tot afwijzing van dit verzoek”))

2014/C 292/36

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Livio Missir Mamachi di Lusignano, optredend zowel in eigen naam als in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de erfgenamen van Alessandro Missir Mamachi di Lusignano, zijn zoon, voormalig ambtenaar van de Europese Commissie (Kerkhove-Avelgem, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Di Gianni, R. Antonini, G. Coppo en A. Scalini, vervolgens F. Di Gianni, G. Coppo en A. Scalini, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Martin, B. Eggers en L. Pignataro-Nolin, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 12 mei 2011, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (F-50/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 12 mei 2011, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (F-50/09), wordt vernietigd.

2)

Zaak F-50/09 wordt verwezen naar het Gerecht voor behandeling in eerste aanleg op grond van de artikelen 268 VWEU en 340 VWEU.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/31


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Hassan/Raad

(Zaak T-572/11) (1)

(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Aanpassing van conclusies - Tardiviteit - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Kennelijke beoordelingsfout - Eigendomsrecht - Evenredigheid - Schadevordering”)

2014/C 292/37

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Samir Hassan (Damascus, Syrië) (vertegenwoordigers: É. Morgan de Rivery en E. Lagathu, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Kyriakopoulou en M. Vitsentzatos, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2011/515/GBVB van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 218, blz. 20), uitvoeringsverordening (EU) nr. 843/2011 van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 218, blz. 1), besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/273 (PB L 319, blz. 56), verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB L 16, blz. 1), besluit 2012/739/GBVB van de Raad van 29 november 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/782 (PB L 330, blz. 21), uitvoeringsbesluit 2013/185/GBVB van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van besluit 2012/739 (PB L 111, blz. 77), uitvoeringsverordening (EU) nr. 363/2013 van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB L 111, blz. 1), besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 147, blz. 14), voor zover die handelingen verzoeker betreffen, en, ten tweede, een vordering tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden

Dictum

1)

Het verzoek tot nietigverklaring van besluit 2012/739/GBVB van de Raad van 29 november 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/782/GBVB, wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De hierna volgende handelingen worden nietig verklaard, voor zover zij Samir Hassan betreffen:

uitvoeringsbesluit 2011/515/GBVB van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 843/2011 van de Raad van 23 augustus 2011 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië;

besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/273/GBVB;

verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011;

uitvoeringsbesluit 2013/185/GBVB van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van besluit 2012/739/GBVB;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 363/2013 van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van verordening nr. 36/2012;

besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië.

3)

De gevolgen van de nietig verklaarde besluiten en verordeningen worden gehandhaafd ten aanzien van Hassan tot op de datum waarop de termijn voor een verzoek om een hogere voorziening verstrijkt, of, indien binnen die termijn een hogere voorziening is ingesteld, totdat deze is afgewezen.

4)

Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

5)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten alsmede de helft van die van Hassan in het kader van de onderhavige procedure.

6)

Hassan draagt de helft van zijn eigen kosten in de onderhavige procedure. Hij draagt zijn eigen kosten alsmede die van de Raad in het kader van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/32


Arrest van het Gerecht van 14 juli 2014 — BSH/BHIM (Wash & Coffee)

(Zaak T-5/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Wash & Coffee - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Ambtshalve onderzoek van de feiten - Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009”])

2014/C 292/38

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Biagosch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 november 2011 (zaak R 992/2011-4) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Wash & Coffee als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

BSH Bosch en Siemens Hausgeräte GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 65 van 3.3.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/33


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Euroscript — Polska/Parlement

(Zaak T-48/12) (1)

((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Vertaaldiensten in het Pools - Besluit tot wijziging van besluit om verzoekster als eerste te plaatsen op lijst van geselecteerde inschrijvers - Gunning van voornaamste raamovereenkomst aan andere inschrijver - Verzoek tot hernieuwde beoordeling - Termijn - Opschorting van procedure - Transparantie - Gelijke behandeling”))

2014/C 292/39

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Euroscript — Polska Sp. z o.o. (Krakau, Polen) (vertegenwoordiger: J.-F. Steichen, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Darie en P. Biström, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 9 december 2011 tot wijziging van het besluit van 18 oktober 2011 om verzoekster als eerste te plaatsen op de lijst van geselecteerde inschrijvers en de hoofdopdracht in het kader van de aanbestedingsprocedure PL/2011/EU inzake het verrichten van vertaaldiensten naar het Pools (PB 2011/S 56–090361) aan haar te gunnen, en subsidiair, een verzoek tot nietigverklaring van de oproep tot inschrijving

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Parlement van 9 december 2011 tot wijziging van het besluit van 18 oktober 2011 om Euroscript — Polska Sp. z o.o. als eerste te plaatsen op de lijst van geselecteerde inschrijvers en de hoofdopdracht in het kader van de aanbestedingsprocedure PL/2011/EU inzake het verrichten van vertaaldiensten in het Pools (PB 2011/S 56 090361) aan haar te gunnen, wordt nietig verklaard.

2)

Het Parlement wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 109 van 14.4.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/34


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Griekenland/Commissie

(Zaak T-52/12) (1)

([„Staatssteun - In 2008 en 2009 door de Griekse landbouwverzekeringsmaatschappij (ELGA) betaalde compensatiesteun - Besluit waarbij die steun onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de terugvordering ervan wordt gelast - Begrip staatssteun - Artikel 107, lid 3, sub b en c, VWEU - Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector”])

2014/C 292/40

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk I. Chalkias en S. Papaïoannou, vervolgens I. Chalkias en A. Vasilopoulou, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Triantafyllou en S. Thomas, vervolgens D. Triantafyllou en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van besluit 2012/157/EU van de Commissie van 7 december 2011 betreffende in 2008 en 2009 door de Organismos Ellenikon Georgikon Asfaliseon (ELGA) betaalde compensatiesteun (PB 2012, L 78, blz. 21)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 118 van 21.4.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/34


Arrest van het Gerecht van 14 juli 2014 — Vila Vita Hotel und Touristik/BHIM — Viavita (VIAVITA)

(Zaak T-204/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk VIAVITA - Ouder nationaal woordmerk VILA VITA PARC en ouder nationaal beeldmerk VILA VITA - Geen normaal gebruik van de oudere merken - Artikel 42, leden 2 en 3, en artikel 15, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

2014/C 292/41

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vila Vita Hotel und Touristik GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Schoenen en V. Töbelmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Viavita (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M.-P. Escande, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 1 maart 2012 (zaak R 419/2011-1) inzake een oppositieprocedure tussen Vila Vita Hotel und Touristik GmbH en Viavita

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Vila Vita Hotel und Touristik GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)(BHIM) en Viavita.


(1)  PB C 217 van 21. 7. 2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/35


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-295/12) (1)

((„Staatssteun - Diensten met betrekking tot verwijdering van dierkarkassen en slachthuisafval - Aanhouden van reservecapaciteit in geval van epizoötie - Besluit tot onverenigbaarverklaring van steun met interne markt - Voordeel - Dienst van algemeen economisch belang - Compensatie inzake openbaredienstverplichting - Ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten en mededingingsverstoring - Noodzaak van steun - Subsidiariteit - Motiveringsplicht”))

2014/C 292/42

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden, bijgestaan door T. Lübbig en M. Klasse, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Egerer en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van besluit 2012/485/EU van de Commissie van 25 april 2012 betreffende steunmaatregel SA.25051 (C 19/10) (ex NN 23/10) die Duitsland ten gunste van Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg heeft verleend (PB L 236, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 273 van 8.9.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/36


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Zweckverband Tierkörperbeseitigung/Commissie

(Zaak T-309/12) (1)

((„Staatssteun - Diensten met betrekking tot verwijdering van dierkarkassen en slachthuisafval - Aanhouden van reservecapaciteit in geval van epizoötie - Besluit tot onverenigbaarverklaring van steun met interne markt - Begrip onderneming - Voordeel - Dienst van algemeen economisch belang - Compensatie inzake openbaredienstverplichting - Ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten en mededingingsverstoring - Bestaande of nieuwe steun - Noodzaak van steun - Subsidiariteit - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid - Evenredigheid”))

2014/C 292/43

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg (Rivenich, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Kerkmann, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Kreuschitz en T. Maxian Rusche, vervolgens T. Maxian Rusche en C. Egerer, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Saria Bio Industries AG & Co. KG (Selm, Duitsland), SecAnim GmbH (Lünen, Duitsland) en Knochen- und Fett-Union GmbH (KFU) (Selm) (vertegenwoordigers: U. Karpenstein en C. Johann, advocaten)

Voorwerp

Nietigverklaring van besluit 2012/485/EU van de Commissie van 25 april 2012 betreffende steunmaatregel SA.25051 (C 19/10) (ex NN 23/10) die Duitsland ten gunste van Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg heeft verleend (PB L 236, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg zal zijn eigen kosten betreffende de hoofdprocedure en die van de Europese Commissie dragen.

3)

Saria Bio-Industries AG & Co. KG, SecAnim GmbH en Knochen- und Fett-Union GmbH (KFU) zullen hun eigen kosten betreffende de hoofdprocedure dragen.

4)

Zweckverband Tierkörperbeseitigung in Rheinland-Pfalz, im Saarland, im Rheingau-Taunus-Kreis und im Landkreis Limburg-Weilburg zal de kosten betreffende het kort geding dragen.


(1)  PB C 273 van 8.9.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/37


Arrest van het Gerecht van 10 juli 2014 — Griekenland/Commissie

(Zaak T-376/12) (1)

((„EOGFL - Afdeling Garantie - ELGF en Elfpo - Van financiering uitgesloten uitgaven - Krenten en rozijnen - Wijn - Uitgaven verricht door Griekenland - Gerichte financiële correctie - Berekeningsmethode - Aard van procedure inzake goedkeuring van rekeningen - Verband met door Unie gefinancierde uitgaven”))

2014/C 292/44

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias, E. Leftheriotou en S. Papaïoannou, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en H. Tserepa-Lacombe, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2012/336/EU van de Commissie van 22 juni 2012 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) hebben verricht (PB L 165, blz. 83), voor zover dit besluit op de Helleense Republiek betrekking heeft voor de sector krenten en rozijnen, wat de begrotingsjaren 2007, 2008 en 2009 betreft, en voor de sector wijn

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2012/336/EU van de Commissie van 22 juni 2012 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) hebben verricht, wordt nietig verklaard voor zover daarin aan de Helleense Republiek een gerichte financiële correctie in de sector wijn wordt opgelegd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 331 van 27.10.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/37


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2014 — Sport Eybl & Sports Experts/BHIM — Elite Licensing (e)

(Zaak T-425/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk e - Ouder gemeenschapsbeeldmerk e - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

2014/C 292/45

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Sport Eybl & Sports Experts GmbH (Wels, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: B. Gumpoldsberger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Elite Licensing Company SA (Fribourg, Zwitserland) (vertegenwoordiger: J. Albrecht, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 juni 2012 (zaak R 881/2011-1) inzake een oppositieprocedure tussen Elite Licensing Company SA en Sport Eybl & Sports Experts GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sport Eybl & Sports Experts GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 355 van 17. 11. 2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/38


Arrest van het Gerecht van 15 juli 2014 — Łaszkiewicz/BHIM — Capital Safety Group EMEA (PROTEKT)

(Zaak T-576/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PROTEKT - Oudere gemeenschapswoordmerken PROTECTA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

2014/C 292/46

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Grzegorz Łaszkiewicz (Łódź, Polen) (vertegenwoordiger: J. Gwiazdowska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Capital Safety Group EMEA SAS (Carros, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 24 oktober 2012 (zaak R 700/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Capital Safety Group SAS en Grzegorz Łaszkiewicz

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Grzegorz Łaszkiewicz wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 108 van 13. 4. 2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/39


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — National Iranian Oil Company/Raad

(Zaak T-578/12) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Aan de staat ondergeschikte entiteit - Procesbevoegdheid en -belang - Ontvankelijkheid - Motiveringsplicht - Vermelding en keuze van rechtsgrondslag - Bevoegdheid van Raad - Beginsel van voorzienbaarheid van Uniehandelingen - Begrip steunverlening aan nucleaire proliferatie - Kennelijke beoordelingsfout - Rechten van verdediging en recht op effectieve rechterlijke bescherming - Evenredigheid - Recht op eigendom”))

2014/C 292/47

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: National Iranian Oil Company (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: J.-M. Thouvenin, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: V. Piessevaux en M. Bishop, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Aresu en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring, enerzijds van besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58), en, anderzijds van uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

National Iranian Oil Company draagt haar eigen kosten alsook die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 79 van 16.3.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/39


Arrest van het Gerecht van 15 juli 2014 — Łaszkiewicz/BHIM — Cables y Eslingas (PROTEKT)

(Zaak T-18/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PROTEKT - Oudere Spaanse woordmerken PROTEK - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

2014/C 292/48

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Grzegorz Łaszkiewicz (Łódź, Polen) (vertegenwoordiger: J. Gwiazdowska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Cables y Eslingas, SA (Cerdanyola del Valles, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 24 oktober 2012 (zaak R 701/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Cables y Eslingas, SA en Grzegorz Łaszkiewicz

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Grzegorz Łaszkiewicz wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 108 van 13. 4. 2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/40


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Erreà Sport/BHIM — Facchinelli (ANTONIO BACIONE)

(Zaak T-36/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ANTONIO BACIONE - Ouder gemeenschapsbeeldmerk erreà en ouder nationaal beeldmerk dat twee vervlochten ruiten weergeeft - Absolute weigeringsgronden - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Ongerechtvaardigd voordeel dat wordt getrokken uit onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

2014/C 292/49

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Erreà Sport SpA (Torrile, Italië) (vertegenwoordigers: D. Caneva en G. Fucci, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Antonio Facchinelli (Dalang, China)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 24 oktober 2012 (zaak R 1561/2011-1), betreffende een oppositieprocedure tussen Erreà Sport SpA en Antonio Facchinelli

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Erreà Sport SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 79 van 16.3.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/41


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Langguth Erben/BHIM (Vorm van een fles voor alcoholische drank)

(Zaak T-66/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van een fles voor alcoholische drank - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, en lid 2, artikel 75, artikel 76, lid 1, en artikel 77 van verordening (EG) nr. 207/2009”])

2014/C 292/50

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG (Traben-Trarbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kunze en G. Würtenberger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: G. Marten, G. Schneider en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 22 november 2012 (zaak R 129/2012-1), betreffende een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal teken in de vorm van een fles voor alcoholische drank als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG draagt haar eigen kosten alsook die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 108 van 13.4.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/42


Arrest van het Gerecht van 10 juli 2014 — Moallem Insurance/Raad

(Zaak T-182/13) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Motiveringsplicht - Beoordelingsfout”))

2014/C 292/51

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Moallem Insurance Co. (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: D. Luff, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro en M. Bishop, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek om nietigverklaring van besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 356, blz. 71), voor zover daarbij verzoeksters naam is opgenomen op de lijst in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39), en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 356, blz. 55), voor zover daarbij verzoeksters naam is opgenomen op de lijst in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1), en, ten tweede, een verzoek tot vaststelling dat artikel 12 van besluit 2010/413 en artikel 35 van verordening nr. 267/2012 niet op verzoekster van toepassing zijn

Dictum

1)

Besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, wordt nietig verklaard, voor zover daarbij de naam van Moallem Insurance Co. is opgenomen op de lijst in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB.

2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, wordt nietig verklaard voor zover daarbij de naam van Moallem Insurance is opgenomen op de lijst in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010.

3)

De gevolgen van besluit 2012/829 en van uitvoeringsverordening nr. 1264/2012 worden ten aanzien van Moallem Insurance gehandhaafd vanaf de inwerkingtreding ervan tot de datum waarop de termijn voor een verzoek om hogere voorziening als bedoeld in artikel 56, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie verstrijkt of, indien binnen die termijn een hogere voorziening is ingesteld, totdat deze is afgewezen.

4)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten alsmede die van Moallem Insurance.


(1)  PB C 164 van 8.6.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/43


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Nanu-Nana Joachim Hoepp/BHIM — Stal Florez Botero (la nana)

(Zaak T-196/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk, la nana’ - Ouder nationaal woordmerk NANA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen normaal gebruik van ouder merk - Artikel 57, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009”])

2014/C 292/52

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Boddien, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Pohlmann, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Lina M. Stal-Florez Botero (Maarsen, Nederland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 29 januari 2013 (zaak R 300/2012-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG en Lina M. Stal-Florez Botero

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 15.6.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/43


Arrest van het Gerecht van 16 juli 2014 — Endoceutics/BHIM — Merck (FEMIVIA)

(Zaak T-324/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk FEMIVIA - Ouder gemeenschapswoordmerk FEMIBION - Internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, van het oudere beeldmerk femibion - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

2014/C 292/53

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Endoceutics, Inc. (Quebec, Canada) (vertegenwoordiger: M. Wahlin, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Merck KGaA (Darmstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Best, U. Pfleghar en S. Schäffner, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 15 april 2013 (zaak R 1021/2012-4) inzake een oppositieprocedure tussen Merck KGaA en Endoceutics, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Endoceutics, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/44


Arrest van het Gerecht van 14 juli 2014 — NIIT Insurance Technologies/BHIM (SUBSCRIBE)

(Zaak T-404/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SUBSCRIBE - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Gelijke behandeling - Artikel 56 VWEU”])

2014/C 292/54

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: NIIT Insurance Technologies Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: M.Wirtz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 4 juni 2013 (zaak R 1308/2012-5) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordteken SUBSCRIBE als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

NIIT Insurance Technologies Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 274 van 21.9.2013.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/45


Beroep ingesteld op 14 januari 2014 — Kafetzakis e.a./Helleense Republiek e.a.

(Zaak T-38/14)

2014/C 292/55

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Georgios Kafetzakis (Athene, Griekenland) en 102 andere verzoekers (vertegenwoordiger: Ch. Papadimitriou, advocaat)

Verwerende partijen: Helleense Republiek, Europees Parlement, Europese Raad, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Europese Centrale Bank, Eurogroup

Conclusies

vaststellen dat verweerders hebben nagelaten de nodige wettelijke maatregelen vast te stellen om uitdrukkelijk de obligaties uit te sluiten die de Helleense Republiek onder dwang aan verzoekers heeft toegekend bij hun ontslag door het voormalige Olympic Airways, dat opgelegd was bij besluit van de Europese Commissie;

verzoekers en alle andere ontslagen werknemers van het voormalige Olympic Airways bij een handeling van Unierecht — richtlijn, verordening of andere wetgevingshandeling van de Unie — met rechtstreekse werking, de mogelijkheid bieden om 100 % van de waarde te innen van de obligaties die hun als vergoeding van hun gedwongen ontslag/pensionering door Olympic Airways zijn toegekend;

bij een handeling van Unierecht — richtlijn, verordening of andere wetgevingshandeling — met rechtstreekse werking aan iedere verzoeker een schadevergoeding toekennen van 3 00  000 EUR, ter compensatie van de onrust en de bezorgdheid die zij hebben doorstaan alsook van de ernstige schending van grondrechten en de vroegtijdige beëindiging van hun beroepsleven.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de wetgevende maatregelen en maatregelen van andere aard die er in Griekenland toe hebben geleid dat houders van onder Grieks recht vallende staatsobligaties verplicht waren tot deelname aan het PSI, zijn in werkelijkheid handelingen van de Europese Unie.

2.

Tweede middel: de maatregelen die de Griekse regering heeft vastgesteld om het hoofd te bieden aan de Griekse staatsschuld, zijn voornamelijk opgelegd door de instellingen van de Europese Unie en, in het bijzonder, door de ECB en de Europese Commissie.

3.

Derde middel: verweerders hebben nagelaten de nodige wettelijke maatregelen vast te stellen om uitdrukkelijk de Griekse staatsobligaties van verzoekers uit te sluiten, die hun onder dwang door die Staat als vergoeding zijn toegekend, bij handelingen van de Ministerraad, waarbij de toepassingsvoorwaarden van het PSI in Griekenland zijn bepaald.

4.

Vierde middel: het feit dat de ontslagen werknemers van het voormalige Olympic Airways zijn gelijkgesteld met gewone houders van Griekse staatsobligaties, en het feit dat zij niet van het PSI zijn uitgesloten en dat het uitdrukkelijk om een vergoeding gaat, hebben verzoekers rechtstreekse, persoonlijke en ernstige schade toegebracht en hun het genot van hun grondrechten ontzegd.

5.

Vijfde middel: alle wetgevingsmaatregelen van de Griekse regering zijn vastgesteld op aanbevelen van, of, juister gezegd, bij besluit van Eurogroup, ECOFIN, de ECB en de Europese Commissie.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/46


Beroep ingesteld op 3 juni 2014 — Universal Music/BHIM — Yello Strom (Yellow Lounge)

(Zaak T-379/14)

2014/C 292/56

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Universal Music GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Viefhues, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Yello Strom GmbH (Keulen, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 20 maart 2014 in zaak R 274/2013-4 vernietigen; en

verweerder en in voorkomend geval andere partij verwijzen in de kosten van de procedure

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Yellow Lounge” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 38, 41, 42 en 45 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 0 33  421

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Yello Strom GmbH

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „Yello” voor waren en diensten van de klassen 4, 7, 9, 16, 35, 38, 41, 42 en 45

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid, 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/46


Beroep ingesteld op 6 juni 2014 — Junited Autoglas Deutschland/BHIM — United Vehicles (UNITED VEHICLEs)

(Zaak T-404/14)

2014/C 292/57

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Junited Autoglas Deutschland GmbH & Co. KG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Weil, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: United Vehicles GmbH (München, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 7 april 2014 in zaak R 859/2013-4 te vernietigen;

het beroep toe te wijzen;

de op het oudere gemeenschapsmerk nr. 6 0 25  399 gebaseerde oppositie toe te wijzen;

de aanvraag voor inschrijving van het woordmerk „UNITED VEHICLEs” af te wijzen;

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: United Vehicles GmbH

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „UNITED VEHICLEs” voor diensten van klassen 35, 36, 38 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 3 30  041

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „Junited” voor waren en diensten van klassen 1, 3, 7, 8, 9, 12, 14, 16, 17, 19, 21, 25, 26, 35, 36, 37 en 39 tot en met 41

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van art. 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/47


Beroep ingesteld op 6 juni 2014 — Larko/Commissie

(Zaak T-412/14)

2014/C 292/58

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Larko Geniki Metalleftiki kai Metallourgiki A.E. (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: I. Drillerakis, E. Triantafillou, G. Psaroudakis, E. Rantos en N. Korogiannakis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep in zijn geheel toewijzen;

besluit [SG-Greffe (2014) D/4628/28/03/2014] van de Commissie van 27 maart 2014 betreffende de verkoop van bepaalde van verzoeksters activa [nr. SA.37954 (2013/N)] nietig verklaren, en

verweerster verwijzen in de proceskosten die aan verzoekster zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft artikel 41 van het Handvest van de grondrechten geschonden. Verzoekster stelt dat zij niet vooraf is gehoord en dat het bestreden besluit bijgevolg in strijd met wezenlijke vormvoorschriften voor de vaststelling ervan is aangenomen.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/99 (1) geschonden. Verzoekster stelt dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, voor zover zij het standpunt heeft ingenomen dat er geen economische continuïteit bestaat tussen verzoekster en de verkrijger van haar vermogensbestanddelen in het kader van het „privatiseringsprogramma”.

3.

Derde middel: de Commissie heeft artikel 296, lid 2, VWEU geschonden. Verzoekster stelt dat het bestreden besluit niet naar behoren is gemotiveerd wat het gebrek aan economische continuïteit betreft, en in het bijzonder met betrekking tot a) de waarde van de verkochte vermogensbestanddelen, b) het feit dat de arbeidsovereenkomsten niet zijn overgedragen, en c) de economische logica van de verkoop.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/48


Beroep ingesteld op 6 juni 2014 — Larko/Commissie

(Zaak T-423/14)

2014/C 292/59

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Larko Geniki Metalleftiki kai Metallourgiki A.E. (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: I. Drillerakis, E. Triantafillou, G. Psaroudakis, E. Rantos en N. Korogiannakis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep in zijn geheel toewijzen;

besluit [SG-Greffe (2014) D/4621/28/03/2014] van de Commissie van 27 maart 2014 betreffende steunmaatregel SA.34572 (2013/C) (ex 2013/NN) die de Helleense Republiek ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van verzoekster, nietig verklaren;

gelasten dat elk bedrag dat op grond van het bestreden besluit rechtstreeks of indirect van verzoekster kan zijn „teruggevorderd”, vermeerderd met rente wordt teruggegeven, en

verweerster verwijzen in de proceskosten die aan verzoekster zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerster heeft de artikelen 107, lid 1, VWEU en 296 VWEU geschonden, voor zover: a) de steunmaatregelen nrs. 2, 3, 4 en 6 niet kunnen worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, en b) ook al zouden bepaalde van de steunmaatregelen nrs. 2, 3, 4 en 6 als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU worden aangemerkt, het om met de interne markt verenigbare staatssteun in de zin van artikel 107, lid 3, VWEU gaat.

2.

Tweede middel: verweerster heeft de voor de aanmelding van staatssteun geldende voorwaarden onjuist en op ongerechtvaardigde wijze toegepast en het evenredigheidsbeginsel geschonden door de maatregelen nrs. 2, 4 en 6 als staatssteun te kwalificeren en bij de kwantificering van het steunbedrag.

3.

Derde middel: verweerster heeft het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd en het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden, voor zover bij de motivering van de maatregelen nrs. 3, 4 en 6 geen rekening is gehouden met de schade die verzoekster heeft geleden ten gevolge van de buitengewone gebeurtenissen die zich in 2009 hebben voorgedaan, met betrekking waartoe is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 107, lid 2, sub b, VWEU.

4.

Vierde middel: verweerster heeft het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd en het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden, voor zover de gevolgen van de Griekse economische crisis en de daaruit voortvloeiende stopzetting van de betaling van de schulden die de Griekse Staat had jegens verzoekster, niet zijn aangemerkt als een buitengewone gebeurtenis in de zin van artikel 107, lid 2, sub b, VWEU.

5.

Vijfde middel: punt 4.5 en het dispositief van het bestreden besluit bevatten fouten, wat de terug te vorderen bedragen betreft: schending van artikel 108, lid 3, VWEU en artikel 14 van verordening nr. 659/1999, ontoereikende motivering, schending van het evenredigheidsbeginsel, schending van het eigendomsrecht en punitieve aard van het terugvorderingsbevel.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/49


Beroep ingesteld op 17 juni 2014 — Warimex/BHIM (STONE)

(Zaak T-454/14)

2014/C 292/60

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Warimex Waren- Import Export Handels-GmbH (Neuried, Duitsland) (vertegenwoordigers: E. Keller en J. Voogd, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 27 maart 2014 in zaak R 1599/2013-1vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „STONE”, voor waren en diensten van de klassen 1, 3, 7, 8, 9, 11, 12, 16, 21, 24 en 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 4 64  005

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van de artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/50


Beroep ingesteld op 24 juni 2014 — Holistic Innovation Institute/Commissie

(Zaak T-468/14)

2014/C 292/61

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Holistic Innovation Institute, S.L.U. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: R. Muñiz García, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht het besluit waarbij zij is uitgesloten van het eDIGIREGION-project nietig te verklaren, te gelasten dat de geleden schade wordt vergoed en verweerster te veroordelen tot betaling van 3 0 55  000 EUR of subsidiair het bedrag dat de door de rechtbank benoemde deskundige bepaalt, vermeerderd met de rente die verschuldigd is overeenkomstig het bepaalde in het verzoekschrift, alsmede verweerster uitdrukkelijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep van verzoekster, een bedrijf dat zich vooral bezighoudt met telecommunicatie, onderzoek en ontwikkeling en het verlenen van advies op deze gebieden, is gericht tegen het besluit tot haar uitsluiting van deelname aan het Europese eDIGIREGION-project van het Zevende Kaderprogramma.

Gesteld wordt dat verzoekster van meet af aan betrokken was bij de ontwikkeling van het voorstel voor het eDIGIREGION-project, en dit in nauwe samenwerking met andere ondernemingen en instanties. In dit verband vonden tussen juli 2011 en januari 2012 verschillende bijeenkomsten in Brussel en een groot aantal audioconferenties plaats, wat leidde tot de oprichting van een Europees netwerk, dat het voorstel voor het eDIGIREGION-project (Realizing the Digital Agenda Through Transnational Cooperation Between Regions) presenteerde. In dat projectvoorstel is verzoekster de vijfde netwerkpartner, met een budget van 4 91  400 EUR en een financiële bijdrage van de Commissie van 4 38  165 EUR (14,61 % van de gevraagde financiering).

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat de argumenten van de Commissie in het geheel niet zijn onderbouwd en dat niet is voldaan aan het belangrijkste vereiste om over te gaan tot beëindiging van de deelname van een bedrijf aan een project dat positief is beoordeeld, namelijk dat de argumenten daartoe duidelijk, helder en goed onderbouwd zijn.

In het bijzonder stelt verzoekster dat zij technologisch en operationeel gereed is om deel te nemen aan het eDIGIREGION-netwerk, voldoende financiële draagkracht heeft om haar deel van de financiering voor haar rekening te nemen en voldoende ervaring heeft met projectbeheer.

Verzoekster meent dat de door de directeur-generaal ondertekende brief waarin zij in kennis werd gesteld van de beëindiging van haar deelname aan het project, duidelijk niet strookt met het in de bijlage bij de brief uiteengezette betoog.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/50


Beroep ingesteld op 24 juni 2014 — Hewlett Packard Development Company/BHIM (ELITEPAD)

(Zaak T-470/14)

2014/C 292/62

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hewlett Packard Development Company LP (Houston, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Raab en H. Lauf, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 27 maart 2014 in zaak R 884/2013-2;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ELITEPAD” voor waren van klasse 9 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 3 18  284

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub c, en lid 2, van verordening nr. 207/2009


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/51


Beroep ingesteld op 30 juni 2014 — Klymenko/Raad

(Zaak T-494/14)

2014/C 292/63

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Oleksandr Klymenko (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordigers: M. Shaw, QC, en I. Quirk, Barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsbesluit 2014/216 en uitvoeringsverordening nr. 381/2014, voor zover zij Klymenko betreffen, met onmiddellijke ingang nietig verklaren, en

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van verzoekers recht van verdediging en van zijn recht op effectieve rechterlijke bescherming, daar verzoeker geen weet had van het tegen hem ingestelde onderzoek op grond waarvan hij op de lijst is geplaatst van personen, entiteiten en lichamen waarvoor de bestreden beperkende maatregelen gelden en daarover noch van de Raad, noch van de Oekraïense autoriteiten verdere informatie heeft ontvangen. Verder voert verzoeker aan dat hem niet de redenen zijn meegedeeld voor zijn plaatsing op de lijst en dat hij evenmin de mogelijkheid heeft gekregen opmerkingen in te dienen.

2.

Tweede middel: kennelijke onjuiste beoordeling van bewijsmateriaal, daar uit de feiten blijkt dat verzoeker als minister van Oekraïne corruptie heeft bestreden en dat hij niet betrokken was bij de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen.

3.

Derde middel: ontoereikende motivering, niet-inachtneming van de criteria van artikel 1, lid 1, van besluit 2014/119 en misbruik van bevoegdheid, daar de redenen voor de plaatsing van verzoeker op de lijst vaag en niet specifiek zijn. Verzoeker betoogt dat de Raad bijgevolg niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de criteria van artikel 1, lid 1, van besluit 2014/119, waardoor zijn plaatsing op de lijst een misbruik van bevoegdheid vormt.

4.

Vierde middel: schending van het recht op eigendom en het evenredigheidsbeginsel, daar de bevriezing van verzoekers tegoeden een onnodige en onevenredige beperking van zijn eigendomsrecht vormt.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/52


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Theodorakis en Theodoraki/Raad

(Zaak T-495/14)

2014/C 292/64

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Georgios Theodorakis (Chania, Griekenland) en Maria Theodoraki (Chania, Griekenland) (vertegenwoordigers: B. Christianos en S. Paliou, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekers van een bedrag van 1 4 31  193,58 EUR als vergoeding van de schade die hun door de onrechtmatige handelingen van verweerder is toegebracht, vermeerderd met de rente vanaf de datum waarop hun deposito's hun onrechtmatig zijn ontnomen (29 maart 2013) tot aan de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak en met de vertragingsrente vanaf de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot aan volledige voldoening;

subsidiair, verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekers van een bedrag gelijk aan 4/5 van het hierboven genoemde bedrag, te weten 1 1 44  954,86 EUR als vergoeding van de schade die hun door de onrechtmatige handelingen van verweerder is toegebracht, vermeerderd met de rente vanaf de datum waarop hun deposito's hun onrechtmatig zijn ontnomen (29 maart 2013) tot aan de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak en met de vertragingsrente vanaf de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot aan volledige voldoening;

meer subsidiair, het bedrag vaststellen dat verweerder aan verzoekers moet betalen als vergoeding van de schade die hun door de onrechtmatige handelingen van verweerder is toegebracht;

verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekers van een bedrag van 50  000 EUR als vergoeding van de immateriële schade die hun is toegebracht door de schending van het beginsel van gelijke behandeling;

verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekers van een bedrag van 50  000 EUR als vergoeding van de immateriële schade die hun is toegebracht door de schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming, en

verweerder verwijzen in de proceskosten van verzoekers.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep verzoeken verzoekers het Gerecht van de Europese Unie, dat bevoegd is krachtens artikel 268 VWEU, verweerder krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden door het onrechtmatige optreden van verweerder.

Verzoekers stellen dat deze schade is ontstaan doordat verweerder de grenzen van zijn bevoegdheden heeft overschreden en, in strijd met het afgeleid recht en de algemene beginselen van het recht van de Unie, heeft opgelegd en dientengevolge heeft veroorzaakt dat de deposito's die verzoekers aanhielden bij Cyprus Popular Bank Public Co Ltd werden verlaagd, althans daartoe heeft bijgedragen.

Verzoekers stellen inzonderheid dat verweerder de volgende grondrechten en algemene beginselen van het recht van de Unie heeft geschonden:

ten eerste, het eigendomsrecht;

ten tweede, het beginsel van gelijke behandeling, en

ten derde, het recht van verzoekers op rechterlijke bescherming en het rechtzekerheidsbeginsel.

Verzoekers stellen dat is voldaan aan de voorwaarden voor schadevergoeding op grond van niet-contractuele aansprakelijkheid van verweerder, zoals geformuleerd in de rechtspraak.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/53


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Berry Investments/Raad

(Zaak T-496/14)

2014/C 292/65

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Berry Investments, Inc. (Monrovia, Liberia) (vertegenwoordigers: B. Christianos en S. Paliou, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van 4 36  357,19 EUR als vergoeding van de schade die haar door de onrechtmatige handelingen van verweerder is toegebracht, vermeerderd met de rente vanaf de datum waarop haar deposito's haar onrechtmatig zijn ontnomen (29 maart 2013) tot aan de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak en met de vertragingsrente vanaf de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot aan volledige voldoening;

subsidiair, verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag gelijk aan 4/5 van het hierboven genoemde bedrag, te weten 3 49  085,75 EUR als vergoeding van de schade die haar door de onrechtmatige handelingen van verweerder is toegebracht, vermeerderd met de rente vanaf de datum waarop haar deposito's haar onrechtmatig zijn ontnomen (29 maart 2013) tot aan de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak en met de vertragingsrente vanaf de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot aan volledige voldoening;

meer subsidiair, het bedrag vaststellen dat verweerder aan verzoekster moet betalen als vergoeding van de schade die haar door de onrechtmatige handelingen van verweerder is toegebracht;

verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van 50  000 EUR als vergoeding van de immateriële schade die haar is toegebracht door de schending van het beginsel van gelijke behandeling;

verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van 50  000 EUR als vergoeding van de immateriële schade die haar is toegebracht door de schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming, en

verweerder verwijzen in de proceskosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep verzoekt verzoekster het Gerecht van de Europese Unie, dat bevoegd is krachtens artikel 268 VWEU, verweerder krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden door het onrechtmatige optreden van verweerder.

Verzoekster stelt dat deze schade is ontstaan doordat verweerder de grenzen van zijn bevoegdheden heeft overschreden en, in strijd met het afgeleid recht en de algemene beginselen van het recht van de Unie, heeft opgelegd en dientengevolge heeft veroorzaakt dat de deposito's die verzoekster aanhield bij Cyprus Popular Bank Public Co Ltd, werden verlaagd, althans daartoe heeft bijgedragen.

Verzoekster stelt inzonderheid dat verweerder de volgende grondrechten en algemene beginselen van het recht van de Unie heeft geschonden:

ten eerste, het eigendomsrecht;

ten tweede, het beginsel van gelijke behandeling, en

ten derde, het recht van verzoekster op rechterlijke bescherming en het rechtzekerheidsbeginsel.

Verzoekster stelt dat is voldaan aan de voorwaarden voor schadevergoeding op grond van niet-contractuele aansprakelijkheid van verweerder, zoals geformuleerd in de rechtspraak.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/54


Beroep ingesteld op 1 juli 2014 — Seven for all mankind/BHIM — Seven (SEVEN FOR ALL MANKIND)

(Zaak T-505/14)

2014/C 292/66

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Seven for all mankind LLC (Vernon, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Gautier-Sauvagnac, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Seven SpA (Leinì, Italië)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 april 2014 in zaak R 1277/2013-1;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „SEVEN FOR ALL MANKIND” voor waren van de klassen 14 en 18 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 4 4 43  222

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „Seven”

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/55


Beroep ingesteld op 6 juli 2014 — Gas Natural/Commissie

(Zaak T-508/14)

2014/C 292/67

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Gas Natural SDG, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: F. Seijo Pérez, R. García Gómez de Zamora en M. Troncoso Ferrer, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren;

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarbij terugvordering van de steun wordt gelast, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit van de Europese Commissie van 17 juli 2013 betreffende de belastingregeling voor bepaalde leaseovereenkomsten met het oog op financiering, ook Spaanse belasting-leaseregeling genoemd (Steunmaatregel SA.21233 C/2011, ex NN/2011, ex CP 137/2006).

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in de zaken T-401/14, Duro Felguera/Commissie, T-700/13, Bankia/Commissie, en T-500/14, Derivados del Flúor/Commissie.

De verzoekende partij stelt concreet het volgende. De Commissie heeft inbreuk gemaakt op de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU, voor zover zij niet heeft aangetoond dat de vermeende steun selectief van aard was en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedde. De Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU en de verplichting tot motivering van handelingen geschonden, voor zover zij de economische samenwerkingsverbanden en de investeerders daarvan als begunstigden van de vermeende steun heeft aangemerkt. Voorts heeft de Commissie de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU alsook het verbod van misbruik van bevoegdheid geschonden, voor zover zij in het bestreden besluit uitspraak doet over de rechtmatigheid van overeenkomsten tussen particuliere marktdeelnemers. Ten slotte heeft de Commissie inbreuk gemaakt op de beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling en op artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/56


Beroep ingesteld op 7 juli 2014 — Decal España/Commissie

(Zaak T-509/14)

2014/C 292/68

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Decal España, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Silva Sánchez, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de Spaanse belasting-leaseregeling vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast in strijd met de algemene beginselen van Unierecht;

artikel 4 van het bestreden besluit, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, hoe dan ook nietig verklaren in zijn geheel of op dusdanige wijze dat het verbod van afwenteling wordt beperkt tot de rentabiliteit van de verrichtingen, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/56


Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2014 door Christodoulos Alexandrou tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 mei 2014 in zaak F-34/13, Alexandrou/Commissie

(Zaak T-515/14 P)

2014/C 292/69

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Christodoulos Alexandrou (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: R. Duta, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

de onderhavige hogere voorziening volledig gegrond en ontvankelijk te verklaren;

dientengevolge, het bestreden arrest op grond van de aangevoerde middelen te herzien dan wel te vernietigen;

voor zover nodig, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan ontoereikende motivering van het betrokken besluit, met name in verband met de weigering van de Commissie om gehoor te geven aan het verzoek van de rekwirerende partij om inzage te krijgen in zeven vragen die zij onjuist zou hebben beantwoord.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het recht op een doeltreffend beroep, aangezien de rekwirerende partij zonder de betrokken vragen geen doeltreffende middelen heeft om op te komen tegen het besluit tot afwijzing van haar sollicitatie.

3.

Derde middel, ontleend aan het verzuim van het Gerecht voor ambtenarenzaken om gebruik te maken van artikel 44, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/57


Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2014 door Christodoulos Alexandrou tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 mei 2014 in zaak F-140/12, Alexandrou/Commissie

(Zaak T-516/14 P)

2014/C 292/70

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Christodoulos Alexandrou (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: R. Duta, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

onder voorbehoud van alle later aan te voeren middelen feitelijk en rechtens en bewijsaanbod, de hogere voorziening volledig gegrond en ontvankelijk te verklaren;

dientengevolge, het bestreden arrest op grond van de aangevoerde middelen te herzien of te vernietigen;

voor zover nodig, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken voor een uitspraak conform het te wijzen arrest;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft geweigerd om de middelen te beoordelen die de rekwirerende partij had ontleend aan verordening nr. 1049/2001 (1) en met name aan artikel 9, lid 4, ervan.

2.

Tweede middel, ontleend aan een onjuiste toepassing van het arrest van 29 juni 2011, Angioi/Commissie, F-7/07, JurAmbt, EU:F:2011:97, aangezien het om beperkte en verouderde rechtspraak gaat die niet is aangepast aan vergelijkende onderzoeken die elektronisch worden georganiseerd.

Subsidiair, voor zover het voormelde arrest wel van toepassing wordt geacht, is de rekwirerende partij van mening dat zij voldoet aan alle in die rechtspraak genoemde criteria.

3.

Derde middel, ontleend aan een verzuim van het Gerecht voor ambtenarenzaken om gebruik te maken van artikel 44, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/58


Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2014 — Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie

(Zaak T-450/04 RENV) (1)

2014/C 292/71

Procestaal: Frans

De president van de Zesde kamer — uitgebreid heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 31 van 5.2.2005.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/58


Beschikking van het Gerecht van 3 juli 2014 — Makhlouf/Raad

(Zaak T-359/11) (1)

2014/C 292/72

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/58


Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2014 — HUK-Coburg/Commissie

(Zaak T-185/12) (1)

2014/C 292/73

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 174 van 16.6.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/59


Beschikking van het Gerecht van 20 juni 2014 — Torrefacção Camelo/BHIM — Lorenzo Pato Hermanos (Versiering voor verpakkingen)

(Zaak T-302/12) (1)

2014/C 292/74

Procestaal: Spaans

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 273 van 8.9.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/59


Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2014 — VHV/Commissie

(Zaak T-420/12) (1)

2014/C 292/75

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 373 van 1.12.2012.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/59


Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2014 — Württembergische Gemeinde-Versicherung/Commissie

(Zaak T-421/12) (1)

2014/C 292/76

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 373 van 1.12.2012.


Gerecht voor ambtenarenzaken

1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/60


Beroep ingesteld op 18 april 2014 — ZZ/Commissie

(Zaak F-36/14)

2014/C 292/77

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: C. Bernard-Glanz en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten van de Commissie tot afwijzing van verzoekers verzoek om verlenging van de dienst en tot bevestiging van zijn ambtshalve pensionering op 1 juni 2014

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 28 maart 2014, genomen tezamen met het besluit van de directeur-generaal van DG ENTR van 7 april 2014, tot afwijzing van verzoekers verzoek om verlenging van de dienst en, dientengevolge, tot bevestiging van zijn ambtshalve pensionering op 1 juni 2014;

vergoeding van de schade die uit de betwiste besluiten is voortgevloeid of kan voortvloeien;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/60


Beroep ingesteld op 30 april 2014 — ZZ/Commissie

(Zaak F-40/14)

2014/C 292/78

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot vaststelling van verzoekers pensioenrechten in de pensioenregeling van de Unie krachtens de nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut

Conclusies van de verzoekende partij

artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut van 3 maart 2011 niet van toepassing verklaren;

nietig verklaren de besluiten van 30 september 2013 en van 9 december 2013 om de pensioenrechten die verzoeker vóór zijn indiensttreding heeft verworven, in het kader van de overdracht daarvan aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie, te berekenen krachtens de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut van 3 maart 2011;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/61


Beroep ingesteld op 14 april 2014 — ZZ/Commissie

(Zaak F-43/14)

2014/C 292/79

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot berekening van de extra pensioenrechten van de verzoekende partij in de pensioenregeling van de Unie krachtens de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut alsmede van het besluit van 19 augustus 2013 tot sluiting van het dossier betreffende de overdracht van de pensioenrechten die de verzoekende partij heeft verworven bij de caisse nationale d’assurance vieillesse des travailleurs salariés (CNAVTS)

Conclusies van de verzoekende partij

artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig en derhalve niet van toepassing verklaren;

nietig verklaren het besluit van 18 september 2013 tot berekening van de pensioenrechten die verzoekster vóór haar indiensttreding heeft verworven, in het kader van de overdracht daarvan aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie, krachtens de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011;

nietig verklaren het besluit van 19 augustus 2013 tot sluiting van het dossier betreffende de overdracht van de pensioenrechten die verzoekster heeft verworven bij de caisse nationale d’assurance vieillesse des travailleurs salariés (CNAVTS);

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/62


Beroep ingesteld op 22 mei 2014 — ZZ e.a./Parlement

(Zaak F-49/14)

2014/C 292/80

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: ZZ e.a. (vertegenwoordiger: C. García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het besluit waarbij verzoekers’ eerste beoordelaar voor het beoordelingsjaar 2013 is aangewezen

Conclusies van de verzoekende partijen

nietigverklaring van het besluit van 4 maart 2014, bevestigd bij brief van 8 april 2014, waarbij verzoekers op de hoogte zijn gesteld van de benoeming van X als eerste beoordelaar;

voor zover nodig, opschorting van de beoordelingsprocedure 2013;

onmiddellijke en volledige schorsing van X;

verwijzing van het Parlement in de kosten van de procedure.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/62


Beroep ingesteld op 3 juni 2014 — ZZ/EDEO

(Zaak F-51/14)

2014/C 292/81

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. de Abreu Caldas, M. de Abreu Caldas en J.-N. Louis, advocaten)

Verwerende partij: EDEO

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2013 niet naar de rang AST 3 te bevorderen en toekenning van een vergoeding voor de immateriële schade die hij zou hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 9 oktober 2013 tot vaststelling van de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2013 zijn bevorderd;

verwijzing van EDEO in de kosten van de procedure.


1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/63


Beroep ingesteld op 23 juni 2014 — ZZ/EMA

(Zaak F-58/14)

2014/C 292/82

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Rodrigues, advocaat)

Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van EMA om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen en vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van EMA van 12 september 2013 om verzoekers arbeidsovereenkomst niet te verlengen;

nietigverklaring van, voor zover nodig, het besluit van EMA van 13 maart 2014 tot afwijzing van verzoekers klacht van 19 november 2013 tegen bovenvermeld besluit;

vergoeding van verzoekers materiële schade;

vergoeding van verzoekers immateriële schade, welke op 20  000 EUR wordt begroot;

EMA verwijzen in alle kosten van de procedure.