ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 261

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

57e jaargang
11 augustus 2014


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2014/C 261/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2014/C 261/02

Zaak C-511/12: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 10 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Central Administrativo Norte — Portugal) — Joaquim Fernando Macedo Maia e.a./Fundo de Garantia Salarial, IP (Artikel 99 van Reglement voor de procesvoering van het Hof — Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 80/987/EEG — Richtlijn 2002/74/EG — Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever — Waarborgfondsen — Beperking van betalingsverplichting van waarborgfondsen — Loonaanspraken die opeisbaar zijn geworden meer dan zes maanden vóór indiening van rechtsvordering tot insolventverklaring van werkgever)

2

2014/C 261/03

Zaak C-608/12 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 8 mei 2014 — Greinwald GmbH/Nicolas Wessang, Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Artikel 169, lid 2, van dit Reglement — Noodzakelijke inhoud van verzoekschrift in hogere voorziening)

3

2014/C 261/04

Zaak C-27/13: Beschikking van het Hof (Grote kamer) van 4 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Schleswig-Holsteinische Oberlandesgericht — Duitsland) — Flughafen Lübeck GmbH/Air Berlin plc & Co. Luftverkehrs KG (Artikel 99 van Reglement voor de procesvoering — Staatssteun — Artikelen 107 VWEU en 108 VWEU — Door openbare luchthavenexploitant aan budgetluchtvaartmaatschappij verleende voordelen — Besluit tot inleiding van formele onderzoeksprocedure — Verplichting voor rechterlijke instanties van lidstaten om zich te voegen naar door Commissie in dat besluit gegeven beoordeling inzake bestaan van steun)

3

2014/C 261/05

Zaak C-89/13: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 30 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Italië) — Luigi D’Aniello e.a./Poste Italiane SpA (Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Beginsel van non-discriminatie — Nationale regeling op grond waarvan bij onrechtmatige beperking van duur van arbeidsovereenkomst andere schadevergoedingsregeling van toepassing is dan in geval van onrechtmatige beëindiging van arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd — Economische gevolgen — Vergelijkbaarheid van verzoeken)

4

2014/C 261/06

Zaak C-153/13: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 3 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Bardejov — Slowakije) — Pohotovosť s.r.o./Ján Soroka (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 93/13/EEG — Toepassing ratione temporis — Feiten die hebben plaatsgevonden vóór toetreding van Slowaakse Republiek tot Europese Unie — Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

5

2014/C 261/07

Zaak C-285/13 P: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 12 juni 2014 — Bimbo, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) [Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8 — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Caffè KIMBO — Oppositieprocedure — Ouder nationaal woordmerk BIMBO — Algemeen bekend merk — Gedeeltelijke afwijzing van oppositie — Kennelijk niet-ontvankelijke hogere voorziening]

5

2014/C 261/08

Zaak C-287/13 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 22 mei 2014 — Bilbaína de Alquitranes, SA e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) [Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH-verordening) — Artikel 59 en bijlage XIII — Identificatie van hogetemperatuurkoolteerpek als zeer zorgwekkende stof, ten aanzien waarvan autorisatieprocedure moet worden toegepast — Gelijkheid van behandeling]

6

2014/C 261/09

Zaak C-329/13: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 8 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat Wien — Oostenrijk) — Ferdinand Stefan/Bundesministerium für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft (Artikel 99 van Reglement voor de procesvoering — Richtlijn 2003/4/EG — Geldigheid — Toegang van publiek tot milieu-informatie — Uitzondering op verplichting om milieu-informatie openbaar te maken wanneer door openbaarmaking afbreuk wordt gedaan aan mogelijkheid voor eenieder om een eerlijk proces te krijgen — Facultatief karakter van deze uitzondering voor lidstaten — Artikel 6 VEU — Artikel 47, tweede alinea, van Handvest)

6

2014/C 261/10

Zaak C-350/13: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 5 juni 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (voorheen Augstākās tiesas Senāts) — Letland] — Antonio Gramsci Shipping Corp. e.a./Aivars Lembergs [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Erkenning en tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatregelen — Vernietiging van oorspronkelijke beslissing — Handhaving van verzoek om prejudiciële beslissing — Afdoening zonder beslissing]

7

2014/C 261/11

Zaak C-374/13 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 april 2014 — Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG [Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Aanvraag voor inschrijving van woordmerk METROINVEST — Oppositie door houder van nationaal beeldmerk en aanvrager van gemeenschapsbeeldmerk met woordelement METRO, in blauw en geel — Weigering van inschrijving]

7

2014/C 261/12

Zaak C-411/13 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 8 mei 2014 — Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)/Sanco, SA [Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Beeldmerk dat kip weergeeft — Oppositie door houder van nationaal beeldmerk dat kip weergeeft — Gedeeltelijke afwijzing van oppositie)

8

2014/C 261/13

Zaak C-412/13 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 april 2014 — Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) [Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikelen 34, lid 1, 75 en 77, lid 1 — Oudere nationale en internationale beeldmerken MEDINET — Aanspraak op anciënniteit — Weigering]

8

2014/C 261/14

Zaak C-414/13 P: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 20 mei 2014 — Reber Holding GmbH & Co. KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Anna Klusmeier [Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Woordmerk Wolfgang Amadeus Mozart PREMIUM — Oppositie door houder van oudere nationale beeldmerken W. Amadeus Mozart]

9

2014/C 261/15

Zaak C-448/13 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 12 juni 2014 — Delphi Technologies, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) [Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 7, lid 1, sub b — Woordmerk INNOVATION FOR THE REAL WORLD — Reclameslogan — Weigering van inschrijving — Geen onderscheidend vermogen]

9

2014/C 261/16

Zaak C-500/13: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 5 juni 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Gmina Międzyzdroje/Minister Finansów (Prejudiciële verwijzing — Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Aftrek van voorbelasting — Investeringsgoederen — Onroerende goederen — Herziening van aftrek — Nationale regeling waarin herzieningsperiode van tien jaar is neergelegd)

10

2014/C 261/17

Zaak C-600/13: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 30 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di pace di Matera — Italië) — Intelcom Service Ltd/Vincenzo Mario Marvulli (Prejudiciële verwijzing — Artikelen 34 VWEU, 35 VWEU, 37 VWEU, 56 VWEU en 60 VWEU — Richtlijn 2006/123/EG — Nationale wettelijke regeling op grond waarvan alleen notarissen akten van verkoop van onroerend goed mogen opstellen en voor authentiek verklaren — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

10

2014/C 261/18

Zaak C-683/13: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 19 juni 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal do Trabalho da Covilhã — Portugal) — Pharmacontinente-Saúde e Higiene SA e.a./Autoridade Para As Condições do Trabalho (ACT) (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Verwerking van persoonsgegevens — Richtlijn 95/46/EG — Artikel 2 — Begrip persoonsgegevens — Artikelen 6 en 7 — Beginselen betreffende kwaliteit van gegevens en toelaatbaarheid van gegevensverwerking — Artikel 17 — Beveiliging van verwerking — Arbeidstijd van werknemers — Arbeidstijdregister — Toegang door nationale autoriteit bevoegd voor toezicht op arbeidsvoorwaarden — Verplichting voor werkgever om onmiddellijk consulteerbaar arbeidstijdregister ter beschikking te stellen)

11

2014/C 261/19

Zaak C-13/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) op 15 januari 2014 — Municipiul Piatra Neamț/Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

12

2014/C 261/20

Zaak C-167/14: Beroep ingesteld op 7 april 2014 — Europese Commissie/Helleense Republiek

12

2014/C 261/21

Zaak C-240/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg (Oostenrijk) op 12 mei 2014 — Eleonore Prüller-Frey/Norbert Brodnig, Axa Versicherung AG

14

2014/C 261/22

Zaak C-269/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 30 mei 2014 — Kansaneläkelaitos, Suomen Palvelutaksit ry, Oulun Taksipalvelut Oy

15

2014/C 261/23

Zaak C-285/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 11 juni 2014 — Directeur général des douanes et droits indirects en directeur régional des douanes et droits indirects d'Auvergne/Brasserie Bouquet SA

16

2014/C 261/24

Zaak C-289/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 12 juni 2014 — Brit Air SA/Ministère des finances et des comptes publics

16

2014/C 261/25

Zaak C-8/13: Beschikking van de president van het Hof van 7 mei 2014 — Europese Commissie/Republiek Slovenië, interveniënten: Koninkrijk België en Koninkrijk der Nederlanden

17

2014/C 261/26

Zaak C-9/13: Beschikking van de president van het Hof van 7 mei 2014 — Europese Commissie/Republiek Slovenië, interveniënten: Koninkrijk België en Koninkrijk der Nederlanden

17

2014/C 261/27

Zaak C-46/13: Beschikking van de president van het Hof van 27 mei 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Datenschutzbehörde (voorheen Datenschutzkommission) — Oostenrijk] — H/E

17

2014/C 261/28

Zaak C-121/13: Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 7 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding — Duitsland) — Rechtsanwaltskanzlei CMS Hasche Sigle, Partnerschaftsgesellschaft/Xceed Holding Ltd.

18

2014/C 261/29

Zaak C-207/13: Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 13 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven — Nederland) — Wagenborg Passagiersdiensten BV, Eigen Veerdienst Terschelling BV, MPS Stortemelk BV, MPS Willem Barentsz BV, MS Spathoek NV, GAF Lakeman handel drijvende onder de naam Rederij Waddentransport/Minister van Infrastructuur en Milieu, in tegenwoordigheid van: Wagenborg Passagiersdiensten BV, Terschellinger Stoombootmaatschappij BV

18

2014/C 261/30

Zaak C-284/13 P: Beschikking van de president van het Hof van 3 april 2014 — Henkel AG & Co. KGaA, Henkel France/Europese Commissie

18

2014/C 261/31

Zaak C-292/13 P: Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 21 mei 2014 — Fabryka Łożysk Tocznych-Kraśnik S.A./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Impexmetal S.A.

18

2014/C 261/32

Zaak C-415/13 P: Beschikking van de president van het Hof van 22 mei 2014 — Fabryka Łożysk Tocznych-Kraśnik S.A./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Impexmetal S.A.

19

2014/C 261/33

Zaak C-458/13: Beschikking van de president van het Hof van 7 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Andreas Grund, als curator in de insolventieprocedure ten aanzien van het vermogen van SR-Tronic GmbH, Jürgen Reiser, Dirk Seidler/Nintendo Co. Ltd, Nintendo of America Inc.

19

2014/C 261/34

Gevoegde zaken C-475/13 en C-476/13: Beschikking van de president van het Hof van 21 mei 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Walter Jubin (C-475/13), Heidemarie Retzlaff (C-476/13)/easyJet Airline Co. Ltd

19

2014/C 261/35

Zaak C-493/13: Beschikking van de president van het Hof van 4 april 2014 — Europese Commissie/Republiek Estland

19

2014/C 261/36

Zaak C-558/13: Beschikking van de president van het Hof van 4 juni 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowakije) — CD Consulting s. r. o./Marián Vasko

20

2014/C 261/37

Zaak C-571/13: Beschikking van de president van het Hof van 14 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Annegret Weitkämper-Krug/NRW Bank — Anstalt des öffentlichen Rechts

20

2014/C 261/38

Zaak C-629/13: Beschikking van de president van het Hof van 30 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gliwicach — Polen) — procedure ingeleid door Adarco Invest sp. z o.o. w Petrosani w Rumunii Oddział w Polsce w Tarnowskich Górach

20

2014/C 261/39

Zaak C-658/13: Beschikking van de president van het Hof van 13 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hannover — Duitsland) — Wilhelm Spitzner, Maria-Luise Spitzner/TUIfly GmbH

20

2014/C 261/40

Zaak C-661/13: Beschikking van de president van het Hof van 7 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Astellas Pharma Inc./Polpharma SA Pharmaceutical Works

21

2014/C 261/41

Zaak C-680/13: Beschikking van de president van het Hof van 16 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main — Duitsland) — Condor Flugdienst GmbH/Andreas Plakolm

21

2014/C 261/42

Zaak C-46/14: Beschikking van de president van het Hof van 6 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Rüsselsheim — Duitsland) — Jürgen Kaiser/Condor Flugdienst GmbH

21

 

Gerecht

2014/C 261/43

Zaak T-564/10: Arrest van het Gerecht van 26 juni 2014 — Quimitécnica.com en de Mello/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt voor fosfaten voor diervoerder — Geldboeten — Gespreide betaling — Beschikking van Commissie waarbij bankgarantie wordt gelast — Motiveringsplicht — Evenredigheid)

22

2014/C 261/44

Zaak T-372/11: Arrest van het Gerecht van 26 juni 2014 — Basic/BHIM — Repsol YPF (basic) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk basic — Ouder gemeenschapsbeeldmerk BASIC — Relatieve weigeringsgrond — Soortgelijke diensten — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]

22

2014/C 261/45

Zaak T-541/11: Arrest van het Gerecht van 26 juni 2014 — Fundação Calouste Gulbenkian/BHIM — Gulbenkian (GULBENKIAN) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GULBENKIAN — Bekend nationaal merk, handelsnaam en oudere nationale logo’s Fundação Calouste Gulbenkian — Relatieve weigeringsgronden — Bewijs van bestaan van oudere rechten — Artikel 8, leden 1, sub b, 4 en 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 90, sub a, van het Reglement voor de procesvoering]

23

2014/C 261/46

Zaak T-314/14: Beroep ingesteld op 29 april 2014 — Borde en Carbonium/Commissie

24

2014/C 261/47

Zaak T-317/14: Beroep ingesteld op 7 mei 2014 — Klement/BHIM — Bullerjan (Vorm van een oven)

24

2014/C 261/48

Zaak T-323/14: Beroep ingesteld op 7 mei 2014 — Bankia/BHIM — Banco ActivoBank (Portugal) (Bankia)

25

2014/C 261/49

Zaak T-334/14: Beroep ingesteld op 14 mei 2014 — Roca Sanitario/BHIM — Villeroy & Boch (waterkraan)

26

2014/C 261/50

Zaak T-336/14: Beroep ingesteld op 15 mei 2014 — Société des produits Nestlé/BHIM (NOURISHING PERSONAL HEALTH)

27

2014/C 261/51

Zaak T-340/14: Beroep ingesteld op 15 mei 2014 — Klyuyev/Raad

27

2014/C 261/52

Zaak T-341/14: Beroep ingesteld op 15 mei 2014 — Klyuyev/Raad

29

2014/C 261/53

Zaak T-343/14: Beroep ingesteld op 19 mei 2014 — Cipriani/BHIM — Hotel Cipriani (CIPRIANI)

29

2014/C 261/54

Zaak T-531/14: Beroep ingesteld op 20 mei 2014 — Construlink/BHIM — Wit-Software (GATEWIT)

30

2014/C 261/55

Zaak T-362/14: Beroep ingesteld op 27 mei 2014 — REWE-Zentral/BHIM — Vicente Gandia Pla (MY PLANET)

31

2014/C 261/56

Zaak T-364/14: Beroep ingesteld op 23 mei 2014 — Penny-Markt/BHIM — Boquoi Handels (B! O)

32

2014/C 261/57

Zaak T-367/14: Beroep ingesteld op 28 mei 2014 — August Storck/BHIM — Chiquita Brands (Fruitfuls)

33

2014/C 261/58

Zaak T-370/14: Beroep ingesteld op 23 mei 2014 — Petropars e.a./Raad

33

2014/C 261/59

Zaak T-371/14: Beroep ingesteld op 26 mei 2014 — NICO/Raad

34

2014/C 261/60

Zaak T-372/14: Beroep ingesteld op 26 mei 2014 — HK Intertrade/Raad

35

2014/C 261/61

Zaak T-373/14: Beroep ingesteld op 26 mei 2014 — Petro Suisse Intertrade/Raad

36

2014/C 261/62

Zaak T-380/14: Beroep ingesteld op 30 mei 2014 — Pshonka/Raad

37

2014/C 261/63

Zaak T-381/14: Beroep ingesteld op 30 mei 2014 — Pshonka/Raad

38

2014/C 261/64

Zaak T-387/14: Beroep ingesteld op 2 juni 2014 — salesforce.com/BHIM (MARKETINGCLOUD)

39

2014/C 261/65

Zaak T-400/14: Beroep ingesteld op 4 juni 2014 — Premo/BHIM — Prema Semiconductor (PREMO)

39

2014/C 261/66

Zaak T-402/14: Beroep ingesteld op 6 juni 2014 — FCC Aqualia/BHIM — Sociedad General de Aguas de Barcelona (AQUALOGY)

40

2014/C 261/67

Zaak T-405/14: Beroep ingesteld op 31 mei 2014 — Yavorskaya/Raad e.a.

41

2014/C 261/68

Zaak T-455/14: Beroep ingesteld op 17 juni 2014 — Pirelli & C./Europese Commissie

42

2014/C 261/69

Zaak T-456/14: Beroep ingesteld op 16 juni 2014 — TAO/AFI en VIEA/Parlement en Raad

43

2014/C 261/70

Zaak T-457/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 juni 2014 door Thierry Rouffaud tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 9 april 2014 in zaak F-59/13, Rouffaud/EDEO

44

2014/C 261/71

Zaak T-464/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 juni 2014 door Risto Nieminen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 10 april 2014 in zaak F-81/12, Nieminen/Raad

45

2014/C 261/72

Zaak T-466/14: Beroep ingesteld op 24 juni 2014 — Spanje/Commissie

45

2014/C 261/73

Zaak T-471/14: Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — Ibercaja Banco e.a./Commissie

46

2014/C 261/74

Zaak T-472/14: Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — Joyería Tous/Commissie

47

2014/C 261/75

Zaak T-473/14: Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — Corporación Alimentaria Guissona en Naviera Muriola/Commissie

47

2014/C 261/76

Zaak T-474/14: Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — Cesáreo Martín-Sanz e.a./Commissie

48

2014/C 261/77

Zaak T-476/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Poal Investments XXI e.a./Commissie

49

2014/C 261/78

Zaak T-477/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Caamaño Sistemas Metálicos e.a./Commissie

50

2014/C 261/79

Zaak T-478/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Industrias Espadafor e.a./Commissie

50

2014/C 261/80

Zaak T-482/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria/Commissie

51

2014/C 261/81

Zaak T-483/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Banco de Albacete/Commissie

52

2014/C 261/82

Zaak T-484/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Monthisa Residencial/Commissie

52

2014/C 261/83

Zaak T-485/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Bon Net/BHIM — Aldi (Bon Appétit!)

53

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

2014/C 261/01

Laatste publicatie

PB C 253 van 4.8.2014

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 245 van 28.7.2014

PB C 235 van 21.7.2014

PB C 223 van 14.7.2014

PB C 212 van 7.7.2014

PB C 202 van 30.6.2014

PB C 194 van 24.6.2014

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/2


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 10 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Central Administrativo Norte — Portugal) — Joaquim Fernando Macedo Maia e.a./Fundo de Garantia Salarial, IP

(Zaak C-511/12) (1)

((Artikel 99 van Reglement voor de procesvoering van het Hof - Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 80/987/EEG - Richtlijn 2002/74/EG - Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever - Waarborgfondsen - Beperking van betalingsverplichting van waarborgfondsen - Loonaanspraken die opeisbaar zijn geworden meer dan zes maanden vóór indiening van rechtsvordering tot insolventverklaring van werkgever))

2014/C 261/02

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Central Administrativo Norte

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Joaquim Fernando Macedo Maia, António Pereira Teixeira, António Joaquim Moreira David, Joaquim Albino Moreira David

Verwerende partij: Fundo de Garantia Salarial, IP

Dictum

Richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling die geen loonaanspraken waarborgt die meer dan zes maanden vóór de indiening van een verzoek tot insolventverklaring van de werkgever opeisbaar zijn geworden, ook al hebben de werknemers vóór het begin van die periode een gerechtelijke procedure tegen hun werkgever ingesteld met het oog op de vaststelling en de gedwongen invordering van die aanspraken.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/3


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 8 mei 2014 — Greinwald GmbH/Nicolas Wessang, Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-608/12 P) (1)

((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 169, lid 2, van dit Reglement - Noodzakelijke inhoud van verzoekschrift in hogere voorziening))

2014/C 261/03

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Greinwald GmbH (vertegenwoordiger: C. Onken, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Nicolas Wessang (vertegenwoordiger: A. Grolée, avocate), Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Dictum

1)

De principale en de incidentele hogere voorziening worden afgewezen.

2)

Greinwald GmbH wordt verwezen in de kosten van de principale hogere voorziening.

3)

Nicolas Wessang wordt verwezen in de kosten van de incidentele hogere voorziening.


(1)  PB C 63 van 2.3.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/3


Beschikking van het Hof (Grote kamer) van 4 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Schleswig-Holsteinische Oberlandesgericht — Duitsland) — Flughafen Lübeck GmbH/Air Berlin plc & Co. Luftverkehrs KG

(Zaak C-27/13) (1)

((Artikel 99 van Reglement voor de procesvoering - Staatssteun - Artikelen 107 VWEU en 108 VWEU - Door openbare luchthavenexploitant aan budgetluchtvaartmaatschappij verleende voordelen - Besluit tot inleiding van formele onderzoeksprocedure - Verplichting voor rechterlijke instanties van lidstaten om zich te voegen naar door Commissie in dat besluit gegeven beoordeling inzake bestaan van steun))

2014/C 261/04

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Schleswig-Holsteinisches Oberlandesgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Flughafen Lübeck GmbH

Verwerende partij: Air Berlin plc & Co. Luftverkehrs KG

Dictum

1)

Wanneer de Europese Commissie op grond van artikel 108, lid 3, VWEU de in lid 2 van dat artikel bedoelde formele onderzoeksprocedure heeft ingeleid met betrekking tot een niet-aangemelde maatregel die op dat ogenblik ten uitvoer werd gelegd, moet een nationale rechterlijke instantie waarbij een verzoek om beëindiging van de tenuitvoerlegging van die maatregel en terugvordering van de reeds uitgekeerde bedragen wordt ingediend alle nodige maatregelen nemen om gevolgen te verbinden aan een eventuele schending van de verplichting tot opschorting van de tenuitvoerlegging van die maatregel.

Daartoe mag de nationale rechterlijke instantie hetzij de tenuitvoerlegging van de maatregel in kwestie schorsen en de terugvordering van de reeds uitgekeerde bedragen gelasten, hetzij voorlopige maatregelen opleggen om de belangen van de betrokkenen veilig te stellen en om ervoor te zorgen dat het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure zijn nuttige werking behoudt.

2)

Een nationale rechterlijke instantie mag in een situatie als die van het hoofdgeding de behandeling van de zaak niet schorsen totdat de formele onderzoeksprocedure is afgesloten.


(1)  PB C 171 van 15.6.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/4


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 30 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Italië) — Luigi D’Aniello e.a./Poste Italiane SpA

(Zaak C-89/13) (1)

((Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Beginsel van non-discriminatie - Nationale regeling op grond waarvan bij onrechtmatige beperking van duur van arbeidsovereenkomst andere schadevergoedingsregeling van toepassing is dan in geval van onrechtmatige beëindiging van arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd - Economische gevolgen - Vergelijkbaarheid van verzoeken))

2014/C 261/05

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Napoli

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Luigi D’Aniello, Ester Di Vaio, Anna Di Benedetto, Antonella Camelio, Angela Leva, Alessia Romano, Emilia Aloia, Cira Oligo, Ottavio Russo, Guiseppe D’Ambra, Stefano Caputo, Ilaria Pappagallo, Maurizio De Rosa, Gianluca Liguori, Dario Puzone, Vincenzo De Luca, Guido Gorbari, Raffaella D’Ambrosio

Verwerende partij: Poste Italiane SpA

Dictum

Onverminderd de mogelijkheid die de lidstaten is geboden krachtens clausule 8 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die als bijlage is opgenomen bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet clausule 4, punt 1, van die raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat zij niet verplicht dat aan de onrechtmatige beperking van de duur van een arbeidsovereenkomst dezelfde economische gevolgen worden verbonden als aan de onrechtmatige beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.


(1)  PB C 156 van 1.6.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/5


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 3 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Bardejov — Slowakije) — Pohotovosť s.r.o./Ján Soroka

(Zaak C-153/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Toepassing ratione temporis - Feiten die hebben plaatsgevonden vóór toetreding van Slowaakse Republiek tot Europese Unie - Kennelijke onbevoegdheid van Hof))

2014/C 261/06

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Bardejov

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pohotovosť s.r.o.

Verwerende partij: Ján Soroka

in tegenwoordigheid van: Združenie na ochranu občana spotrebiteľa HOOS

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om de door de Okresný súd Bardejov (Slowakije) bij beslissing van 15 februari 2013 gestelde vragen te beantwoorden.


(1)  PB C 178 van 22.6.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/5


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 12 juni 2014 — Bimbo, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-285/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8 - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Caffè KIMBO - Oppositieprocedure - Ouder nationaal woordmerk BIMBO - Algemeen bekend merk - Gedeeltelijke afwijzing van oppositie - Kennelijk niet-ontvankelijke hogere voorziening])

2014/C 261/07

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Bimbo, SA (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, abogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), Café do Brasil SpA (vertegenwoordigers: M. Mostardini en F. Mellucci, avvocati)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Bimbo SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/6


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 22 mei 2014 — Bilbaína de Alquitranes, SA e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

(Zaak C-287/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH-verordening) - Artikel 59 en bijlage XIII - Identificatie van hogetemperatuurkoolteerpek als zeer zorgwekkende stof, ten aanzien waarvan autorisatieprocedure moet worden toegepast - Gelijkheid van behandeling])

2014/C 261/08

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Bilbaína de Alquitranes, SA, Cindu Chemicals BV, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd, Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Rütgers Poland Sp. z o.o. (vertegenwoordiger: K. Van Maldegem, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, W. Broere en T. Zbihlej, gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Bilbaína de Alquitranes SA, Cindu Chemicals BV, Deza a.s., Industrial Química del Nalón SA, Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd, Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV en Rütgers Poland Sp. z o.o. worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/6


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 8 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat Wien — Oostenrijk) — Ferdinand Stefan/Bundesministerium für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft

(Zaak C-329/13) (1)

((Artikel 99 van Reglement voor de procesvoering - Richtlijn 2003/4/EG - Geldigheid - Toegang van publiek tot milieu-informatie - Uitzondering op verplichting om milieu-informatie openbaar te maken wanneer door openbaarmaking afbreuk wordt gedaan aan mogelijkheid voor eenieder om een eerlijk proces te krijgen - Facultatief karakter van deze uitzondering voor lidstaten - Artikel 6 VEU - Artikel 47, tweede alinea, van Handvest))

2014/C 261/09

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängiger Verwaltungssenat Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ferdinand Stefan

Verwerende partij: Bundesministerium für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft

Dictum

Bij het onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen afdoen aan de geldigheid van richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad.


(1)  PB C 274 van 21.9.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/7


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 5 juni 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (voorheen Augstākās tiesas Senāts) — Letland] — Antonio Gramsci Shipping Corp. e.a./Aivars Lembergs

(Zaak C-350/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Erkenning en tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatregelen - Vernietiging van oorspronkelijke beslissing - Handhaving van verzoek om prejudiciële beslissing - Afdoening zonder beslissing])

2014/C 261/10

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa (voorheen Augstākās tiesas Senāts)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Antonio Gramsci Shipping Corp., Apollo Holdings Corp., Arctic Seal Shipping Co. Ltd, Atlantic Leader Shipping Co. Ltd, Cape Wind Trading Co.Ltd, Clipstone Navigation SA, Dawnlight Shipping Co. Ltd, Dzons Rids Shipping Co., Faroship Navigation Co. Ltd, Gaida Shipping Co., Gevostar Shipping Co. Ltd, Hose Marti Shipping Co., Imanta Shipping Co. Ltd, Kemeri Navigation Co., Klements Gotvalds Shipping Co., Latgale Shipping Co. Ltd, Limetree Shipping Co. Ltd, Majori Shipping Co. Ltd, Noella Marītime Co. Ltd, Razna Shipping Co., Sagewood Trading Inc., Samburga Shipping Co. Ltd, Saturn Trading Co., Taganroga Shipping Co., Talava Shipping Co. Ltd, Tangent Shipping Co. Ltd, Viktorio Shipping Co., Wilcox Holding Ltd, Zemgale Shipping Co. Ltd, Zoja Shipping Co. Ltd

Verwerende partij: Aivars Lembergs

Dictum

Over het door de Augstākās tiesas Senāts (Letland) bij beslissing van 12 juni 2013 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing hoeft geen uitspraak te worden gedaan.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/7


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 april 2014 — Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG

(Zaak C-374/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Aanvraag voor inschrijving van woordmerk METROINVEST - Oppositie door houder van nationaal beeldmerk en aanvrager van gemeenschapsbeeldmerk met woordelement „METRO”, in blauw en geel - Weigering van inschrijving])

2014/C 261/11

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL (vertegenwoordiger: J. Carbonell Callicó, abogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde), MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. (vertegenwoordiger: J.-C. Plate, Rechtsanwalt)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/8


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 8 mei 2014 — Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)/Sanco, SA

(Zaak C-411/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Beeldmerk dat kip weergeeft - Oppositie door houder van nationaal beeldmerk dat kip weergeeft - Gedeeltelijke afwijzing van oppositie))

2014/C 261/12

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Sanco, SA (vertegenwoordiger: A. Segura Roda, abogado)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 260 van 7.9.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/8


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 april 2014 — Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-412/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikelen 34, lid 1, 75 en 77, lid 1 - Oudere nationale en internationale beeldmerken MEDINET - Aanspraak op anciënniteit - Weigering])

2014/C 261/13

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG (vertegenwoordigers: R. Kunze en G. Würtenberger, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 298 van 12.10.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/9


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 20 mei 2014 — Reber Holding GmbH & Co. KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Anna Klusmeier

(Zaak C-414/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Woordmerk Wolfgang Amadeus Mozart PREMIUM - Oppositie door houder van oudere nationale beeldmerken W. Amadeus Mozart])

2014/C 261/14

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Reber Holding GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: M. Geitz, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde), Anna Klusmeier (vertegenwoordiger: G. Schmitt-Gaedke, Rechtsanwalt)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Reber Holding GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 298 van 12.10.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/9


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 12 juni 2014 — Delphi Technologies, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-448/13 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 7, lid 1, sub b - Woordmerk INNOVATION FOR THE REAL WORLD - Reclameslogan - Weigering van inschrijving - Geen onderscheidend vermogen])

2014/C 261/15

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Delphi Technologies, Inc. (vertegenwoordigers: C. Albrecht en J. Heumann, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Delphi Technologies, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 313 van 26.10.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/10


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 5 juni 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Gmina Międzyzdroje/Minister Finansów

(Zaak C-500/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Btw - Richtlijn 2006/112/EG - Aftrek van voorbelasting - Investeringsgoederen - Onroerende goederen - Herziening van aftrek - Nationale regeling waarin herzieningsperiode van tien jaar is neergelegd))

2014/C 261/16

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gmina Międzyzdroje

Verwerende partij: Minister Finansów

Dictum

De artikelen 167, 187 en 189 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en het neutraliteitsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen nationale bepalingen zoals die in het hoofdgeding, waarbij voor gevallen waar een onroerend investeringsgoed eerst wordt bestemd voor gebruik waarvoor geen recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde bestaat, en daarna voor gebruik waarvoor dat recht wel bestaat, een herzieningsperiode van tien jaar is vastgesteld, te rekenen vanaf de ingebruikneming van dat goed, en een herziening in één keer, in één belastingjaar, dus wordt uitgesloten.


(1)  PB C 367 van 14.12.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/10


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 30 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di pace di Matera — Italië) — Intelcom Service Ltd/Vincenzo Mario Marvulli

(Zaak C-600/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikelen 34 VWEU, 35 VWEU, 37 VWEU, 56 VWEU en 60 VWEU - Richtlijn 2006/123/EG - Nationale wettelijke regeling op grond waarvan alleen notarissen akten van verkoop van onroerend goed mogen opstellen en voor authentiek verklaren - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))

2014/C 261/17

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di pace di Matera

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Intelcom Service Ltd

Verwerende partij: Vincenzo Mario Marvulli

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Giudice di pace di Matera (Italië) bij beslissing van 22 april 2013, is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 52 van 22.2.2014.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/11


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 19 juni 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal do Trabalho da Covilhã — Portugal) — Pharmacontinente-Saúde e Higiene SA e.a./Autoridade Para As Condições do Trabalho (ACT)

(Zaak C-683/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verwerking van persoonsgegevens - Richtlijn 95/46/EG - Artikel 2 - Begrip „persoonsgegevens” - Artikelen 6 en 7 - Beginselen betreffende kwaliteit van gegevens en toelaatbaarheid van gegevensverwerking - Artikel 17 - Beveiliging van verwerking - Arbeidstijd van werknemers - Arbeidstijdregister - Toegang door nationale autoriteit bevoegd voor toezicht op arbeidsvoorwaarden - Verplichting voor werkgever om onmiddellijk consulteerbaar arbeidstijdregister ter beschikking te stellen))

2014/C 261/18

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal do Trabalho da Covilhã

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Pharmacontinente-Saúde e Higiene SA, Domingos Sequeira de Almeida, Luis Mesquita Soares Moutinho, Rui Teixeira Soares de Almeida, André de Carvalho e Sousa

Verwerende partij: Autoridade Para As Condições do Trabalho (ACT)

Dictum

1)

Artikel 2, sub a, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, moet aldus worden uitgelegd dat een arbeidstijdregister, zoals dat in het hoofdgeding, met daarin voor elke werknemer het begin en het einde van de arbeidstijd alsook de bijbehorende onderbrekingen of pauzes, onder het begrip „persoonsgegevens” in de zin van die bepaling valt.

2)

De artikelen 6, lid 1, sub b en c, en 7, sub c en e, van richtlijn 95/46 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, die een werkgever verplicht aan de nationale autoriteit bevoegd voor het toezicht op de arbeidsvoorwaarden een onmiddellijk consulteerbaar arbeidstijdregister ter beschikking te stellen, voor zover deze verplichting noodzakelijk is opdat die autoriteit het haar opgedragen toezicht op de toepassing van de arbeidsvoorwaardenregeling, met name inzake arbeidstijd, kan uitoefenen.

3)

Het staat aan de verwijzende rechter om te onderzoeken of de verplichting voor de werkgever om aan de voor het toezicht op de arbeidsvoorwaarden bevoegde autoriteit op zodanige wijze toegang te geven tot het arbeidstijdregister dat dit onmiddellijk consulteerbaar is, kan worden geacht noodzakelijk te zijn voor de uitoefening van de toezichthoudende taak door deze autoriteit, doordat zij bijdraagt tot een doeltreffendere toepassing van regeling inzake de arbeidsvoorwaarden, met name met betrekking tot de arbeidstijd, en indien dat het geval is, of de sancties die worden opgelegd ter verzekering van de doeltreffende toepassing van de vereisten van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen.


(1)  PB C 52 van 22.2.2014.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) op 15 januari 2014 — Municipiul Piatra Neamț/Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

(Zaak C-13/14)

2014/C 261/19

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Bacău

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Municipiul Piatra Neamț

Verwerende partij: Ministerul Dezvoltării Regionale și Administrației Publice

Bij beschikking van 12 juni 2014 heeft het Hof (Achtste kamer) het verzoek om een prejudiciële beslissing kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/12


Beroep ingesteld op 7 april 2014 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-167/14)

2014/C 261/20

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Zavvos en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet alle maatregelen te hebben genomen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van 25 oktober 2007 in zaak C-440/06, Commissie/Helleense Republiek, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 260, lid 1, VWEU;

de Helleense Republiek te veroordelen tot betaling aan de Commissie van de gevorderde dwangsom van 47  462,40 EUR per dag vertraging inzake de uitvoering van het in zaak C-440/06 uitgesproken arrest, vanaf de datum waarop uitspraak in de onderhavige zaak wordt gedaan tot de datum waarop uitvoering aan het arrest in zaak C-440/06 zal worden gegeven;

de Helleense Republiek te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een forfaitaire som van 5  191,20 EUR per dag vanaf de datum waarop uitspraak in zaak C-440/06 is gedaan tot de datum waarop uitspraak in de onderhavige zaak wordt gedaan, dan wel tot de datum waarop uitvoering aan het arrest in zaak C-440/06 zal worden gegeven indien dit op een eerder tijdstip geschiedt;

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie voert de hiernavolgende argumenten aan met betrekking tot de wijze waarop voornoemde bedragen zijn berekend.

A –

De wezenlijke betekenis van de regels van de Unie waarop inbreuk is gemaakt, te weten de artikelen 3 en 4 van richtlijn 91/271/EEG (1) van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, welke richtlijn het opvangen, de behandeling en de lozing van stedelijk afvalwater alsmede de behandeling en de lozing van afvalwater van bepaalde bedrijfstakken betreft, is ervoor te zorgen dat het milieu wordt beschermd tegen de nadelige gevolgen van lozingen van bovengenoemde soorten afvalwater.

De Commissie stelt dat het afvoeren van onbehandeld water (dat wil zeggen water dat niet is behandeld wegens het ontbreken van geïntegreerde opvangsystemen en/of waterzuiveringsinstallaties) naar oppervlaktewateren leidt tot verontreiniging die gepaard gaat met een verstoring van het zuurstofgehalte, terwijl de aanvoer van nutriënten, vooral stikstof- en/of fosforverbindingen, de kwaliteit van dit water en van de bijbehorende ecosystemen aanzienlijk verslechtert (onder meer door het visbestand aan te tasten).

Met betrekking tot stedelijk afvalwater dat ontoereikend is behandeld (waterzuiveringsinstallaties zonder secundaire behandeling of een niet-conforme secundaire behandeling) is een primaire behandeling bovendien niet voldoende om elk gevaar voor verontreiniging en voor verslechtering van de kwaliteit van het water en van de bijbehorende ecosystemen uit te sluiten. De buitensporige aanvoer van nutriënten (bestaande uit stikstof- en fosforverbindingen) in de oppervlaktewateren is immers de voornaamste factor die leidt tot de zogenoemde „eutrofiëring” (een versnelde groei van algen en plantaardige levensvormen), met als gevolg een verstoring van het zuurstofevenwicht in het water en een gevaar voor het verdwijnen van het visbestand en van andere in het water aanwezige organismen en voor schadelijke gevolgen voor de naburige ecosystemen te land. Het is juist daarom dat artikel 4 van richtlijn 91/271/EEG bepaalt dat het stedelijk afvalwater van agglomeraties met meer dan 15  000 i.e. vóór lozing wordt onderworpen aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces.

De Commissie betoogt dat, gelet op wat voorafgaat, het opvangen en de behandeling van het stedelijke afvalwater van Griekse agglomeraties met meer dan 15000 i.e. van levensbelang is voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater en van de waterecosystemen en de landecosystemen die rechtstreeks van dat water afhangen, maar ook om de volledige en juiste toepassing van de andere richtlijnen van de Europese Unie te waarborgen.

Ondanks de inspanningen die de Griekse autoriteiten de laatste jaren hebben geleverd en de maatregelen die zij hebben genomen, is het echter duidelijk dat zes agglomeraties met meer dan 15  000 i.e., van de 23 agglomeraties in totaal waarop het arrest van 25 oktober 2007 ziet (waarvan vijf in het Oosten van Attica, een van de regio’s met de hoogste bevolkingsdichtheid in Griekenland) niet voldoen aan de vereisten van de artikelen 3 en 4 van richtlijn 91/271/EEG. Het inwonersequivalent van deze zes agglomeraties bedraagt 1 24  000 (16  000 in Lefkimmi, 25  000 in Nea Makri, 17  000 in Markopoulo, 20  000 in Koropi, 18  000 in Rafina en 28  000 in Artemida).

B –

Het feit dat door de onvolledige uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-440/06 afbreuk wordt gedaan aan algemene en particuliere belangen brengt grote risico’s mee voor milieuverontreiniging en heeft gevolgen voor de volksgezondheid. Zoals reeds is aangegeven, leidt de onvolledige uitvoering van het arrest C-440/06 van het Hof immers tot de eutrofiëring van het oppervlaktewater, hetgeen met name de goede ecologische en scheikundige staat en het behoud van de water- en landecosystemen in gevaar kan brengen. De Commissie is dan ook van mening dat de onvolledige uitvoering van dit arrest de toepassing van de andere richtlijnen van de Europese Unie kan ondermijnen, waaronder richtlijn 2000/60/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, richtlijn 2006/7/EG (3) van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit, en richtlijn 92/43/EG (4) van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Bovendien voert de Commissie aan dat de onvolledige uitvoering van dat arrest van het Hof mogelijkerwijs belet dat de burgers over voldoende zuiver oppervlaktewater beschikken voor vrijetijdsactiviteiten (vissen, zwemmen, zeilen, wandelen, enzovoort). Evenmin is het uitgesloten dat de onvolledige uitvoering van dit arrest de kwaliteit aantast van het water dat voor menselijke consumptie is bestemd, en als zodanig de volksgezondheid zelf in gevaar brengt.


(1)  PB L 135, blz. 40-52.

(2)  PB L 327, blz. 1-73.

(3)  PB L 64, blz. 37- 51.

(4)  PB L 206, blz. 7- 50.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg (Oostenrijk) op 12 mei 2014 — Eleonore Prüller-Frey/Norbert Brodnig, Axa Versicherung AG

(Zaak C-240/14)

2014/C 261/21

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Korneuburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eleonore Prüller-Frey

Verwerende partijen: Norbert Brodnig, Axa Versicherung AG

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 2, lid 1, sub a en c, van verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (1), artikel 3, sub c en g, van verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen (2) alsmede artikel 1, lid 1, van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (3) aldus worden uitgelegd dat schadevorderingen van een benadeelde

die passagier was van een luchtvaartuig waarvan de plaats van vertrek en aankomst dezelfde plaats in een lidstaat was,

die als passagier om niet door de piloot werd vervoerd,

wiens vlucht tot doel had, een onroerend goed vanuit de lucht te bezichtigen met het oog op een met de piloot voorgenomen transactie in verband met dat goed, en

die als passagier lichamelijk letsel heeft opgelopen doordat het luchtvaartuig is neergestort,

uitsluitend moeten worden beoordeeld op grond van artikel 17 van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer en dat het nationale recht niet van toepassing is?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

2)

Moeten artikel 33 van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer en artikel 67 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheid om kennis te nemen van en uitspraak te doen over de in de eerste vraag bedoelde schadevorderingen uitsluitend moet worden beoordeeld op grond van artikel 33 van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

3)

Moeten artikel 29 van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer en artikel 18 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke de in de eerste vraag bedoelde benadeelde een rechtstreekse vordering tegen de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van de schadeverwekker kan instellen?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

4)

Moeten artikel 7, lid 1, sub f, van de Tweede richtlijn (88/357/EEG) van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 73/239/EEG, en artikel 18 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen aldus worden uitgelegd dat de voorwaarden voor een door een in de eerste vraag bedoelde benadeelde tegen de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van de schadeverwekker ingestelde rechtstreekse vordering moeten worden beoordeeld op grond van het recht van een derde staat wanneer

in een rechtstreekse vordering is voorzien in de wet betreffende de verzekeringsovereenkomst van het recht dat toepasselijk is op grond van de lex loci delicti,

de partijen bij de verzekeringsovereenkomst ervoor kiezen dat het recht van een derde staat van toepassing is,

zodat het recht van de staat toepasselijk is, waarin de verzekeraar zijn zetel heeft, en

ook in de wet betreffende de verzekeringsovereenkomst van het recht van deze staat is voorzien in een rechtstreekse vordering?


(1)  PB L 285, blz. 1.

(2)  PB L 138, blz. 1.

(3)  PB 2001, L 194, blz. 39.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 30 mei 2014 — Kansaneläkelaitos, Suomen Palvelutaksit ry, Oulun Taksipalvelut Oy

(Zaak C-269/14)

2014/C 261/22

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Kansaneläkelaitos, Suomen Palvelutaksit ry, Oulun Taksipalvelut Oy

Andere betrokken partijen: Suomen Taksiliitto ry, Turun Seudun Invataksit ry, Hämeen Taksi Oy, Itä-Suomen Maakunnallinen Taksi Oy, Kainuun Taksivälitys Oy, Keski-Suomen Taksi Oy, Lounais-Suomen Taxidata Oy, Pohjois-Suomen Taksi Oy

Prejudiciële vragen

1)

Dient de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende concessieovereenkomsten voor diensten aldus te worden begrepen dat deze niet van toepassing is op één algehele regeling die een systeem van rechtstreekse vergoeding omvat voor de betaling van vergoedingen waarvoor een overheidsinstantie organisatorisch verantwoordelijk is, alsmede een systeem voor het boeken van vervoer waarvoor die instantie geen verantwoordelijkheid draagt?

2)

Welk belang moet worden gehecht aan het feit dat het boekingssysteem indirect beoogt de door de kansaneläkelaitos uit openbare middelen te betalen vervoerskosten te verminderen?


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 11 juni 2014 — Directeur général des douanes et droits indirects en directeur régional des douanes et droits indirects d'Auvergne/Brasserie Bouquet SA

(Zaak C-285/14)

2014/C 261/23

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: directeur général des douanes et droits indirects en directeur régional des douanes et droits indirects d'Auvergne

Verwerende partij: Brasserie Bouquet SA

Prejudiciële vraag

Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (1) aldus worden uitgelegd dat onder werken onder licentie uitsluitend wordt verstaan werken onder een licentie voor het gebruik van een octrooi of merk, of kan het aldus worden uitgelegd dat onder werken onder licentie wordt verstaan werken volgens een aan een derde toebehorend productieproces, waarvoor door die derde toestemming is verleend?


(1)  PB L 316, blz. 21.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 12 juni 2014 — Brit Air SA/Ministère des finances et des comptes publics

(Zaak C-289/14)

2014/C 261/24

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Brit Air SA

Verwerende partij: Ministère des finances et des comptes publics

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 2, lid 1, en 10, lid 2, van richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 (1) aldus worden uitgelegd dat het forfaitaire bedrag in de vorm van een percentage van de jaaromzet die wordt behaald op in franchise geëxploiteerde luchtvaartlijnen, dat wordt afgedragen door een luchtvaartmaatschappij die voor rekening van een andere maatschappij tickets heeft uitgegeven die de klant laat vervallen, een niet-belastbare vergoeding voor laatstbedoelde maatschappij vormt, tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden door de vergeefse inzet van haar transportmiddelen, of vormt het een bedrag dat overeenkomt met de prijs van de uitgegeven maar vervallen tickets?

2)

Indien dit bedrag wordt beschouwd als de prijs van de uitgegeven maar vervallen tickets, moeten die bepalingen dan aldus worden uitgelegd dat de afgifte van een ticket kan worden gelijkgesteld met de daadwerkelijke verrichting van de vervoersdienst en belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd is op de bedragen die een luchtvaartmaatschappij voor zich houdt wanneer de houder van een vliegtuigticket zijn ticket niet heeft gebruikt en dit is vervallen?

3)

Zo ja, moet de geïnde belasting dan door Air France of Brit Air vanaf de ontvangst van de prijs aan de staatskas worden doorgestort, ook al vindt de reis mogelijk niet plaats door toedoen van de klant?


(1)  Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/17


Beschikking van de president van het Hof van 7 mei 2014 — Europese Commissie/Republiek Slovenië, interveniënten: Koninkrijk België en Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-8/13) (1)

2014/C 261/25

Procestaal: Sloveens

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 2.3.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/17


Beschikking van de president van het Hof van 7 mei 2014 — Europese Commissie/Republiek Slovenië, interveniënten: Koninkrijk België en Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-9/13) (1)

2014/C 261/26

Procestaal: Sloveens

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 2.3.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/17


Beschikking van de president van het Hof van 27 mei 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Datenschutzbehörde (voorheen Datenschutzkommission) — Oostenrijk] — H/E

(Zaak C-46/13) (1)

2014/C 261/27

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 147 van 25.5.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/18


Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 7 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding — Duitsland) — Rechtsanwaltskanzlei CMS Hasche Sigle, Partnerschaftsgesellschaft/Xceed Holding Ltd.

(Zaak C-121/13) (1)

2014/C 261/28

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 164 van 8.6.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/18


Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 13 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven — Nederland) — Wagenborg Passagiersdiensten BV, Eigen Veerdienst Terschelling BV, MPS Stortemelk BV, MPS Willem Barentsz BV, MS Spathoek NV, GAF Lakeman handel drijvende onder de naam Rederij Waddentransport/Minister van Infrastructuur en Milieu, in tegenwoordigheid van: Wagenborg Passagiersdiensten BV, Terschellinger Stoombootmaatschappij BV

(Zaak C-207/13) (1)

2014/C 261/29

Procestaal: Nederlands

De president van de Derde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 189 van 29.6.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/18


Beschikking van de president van het Hof van 3 april 2014 — Henkel AG & Co. KGaA, Henkel France/Europese Commissie

(Zaak C-284/13 P) (1)

2014/C 261/30

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 215 van 27.7.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/18


Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 21 mei 2014 — Fabryka Łożysk Tocznych-Kraśnik S.A./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Impexmetal S.A.

(Zaak C-292/13 P) (1)

2014/C 261/31

Procestaal: Pools

De president van de Zesde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 215 van 27.7.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/19


Beschikking van de president van het Hof van 22 mei 2014 — Fabryka Łożysk Tocznych-Kraśnik S.A./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Impexmetal S.A.

(Zaak C-415/13 P) (1)

2014/C 261/32

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 274 van 21.9.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/19


Beschikking van de president van het Hof van 7 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Andreas Grund, als curator in de insolventieprocedure ten aanzien van het vermogen van SR-Tronic GmbH, Jürgen Reiser, Dirk Seidler/Nintendo Co. Ltd, Nintendo of America Inc.

(Zaak C-458/13) (1)

2014/C 261/33

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 344 van 23.11.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/19


Beschikking van de president van het Hof van 21 mei 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Walter Jubin (C-475/13), Heidemarie Retzlaff (C-476/13)/easyJet Airline Co. Ltd

(Gevoegde zaken C-475/13 en C-476/13) (1)

2014/C 261/34

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 359 van 07.12.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/19


Beschikking van de president van het Hof van 4 april 2014 — Europese Commissie/Republiek Estland

(Zaak C-493/13) (1)

2014/C 261/35

Procestaal: Ests

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 344 van 23.11.2013.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/20


Beschikking van de president van het Hof van 4 juni 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowakije) — CD Consulting s. r. o./Marián Vasko

(Zaak C-558/13) (1)

2014/C 261/36

Procestaal: Slowaaks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/20


Beschikking van de president van het Hof van 14 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Annegret Weitkämper-Krug/NRW Bank — Anstalt des öffentlichen Rechts

(Zaak C-571/13) (1)

2014/C 261/37

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 24 van 24.01.2014.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/20


Beschikking van de president van het Hof van 30 april 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gliwicach — Polen) — procedure ingeleid door Adarco Invest sp. z o.o. w Petrosani w Rumunii Oddział w Polsce w Tarnowskich Górach

(Zaak C-629/13) (1)

2014/C 261/38

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 71 van 08.03.2014.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/20


Beschikking van de president van het Hof van 13 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hannover — Duitsland) — Wilhelm Spitzner, Maria-Luise Spitzner/TUIfly GmbH

(Zaak C-658/13) (1)

2014/C 261/39

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 85 van 22.03.2014.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/21


Beschikking van de president van het Hof van 7 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Astellas Pharma Inc./Polpharma SA Pharmaceutical Works

(Zaak C-661/13) (1)

2014/C 261/40

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 129 van 28.4.2014.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/21


Beschikking van de president van het Hof van 16 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main — Duitsland) — Condor Flugdienst GmbH/Andreas Plakolm

(Zaak C-680/13) (1)

2014/C 261/41

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 85 van 22.3.2014.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/21


Beschikking van de president van het Hof van 6 mei 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Rüsselsheim — Duitsland) — Jürgen Kaiser/Condor Flugdienst GmbH

(Zaak C-46/14) (1)

2014/C 261/42

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 142 van 12.5.2014.


Gerecht

11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/22


Arrest van het Gerecht van 26 juni 2014 — Quimitécnica.com en de Mello/Commissie

(Zaak T-564/10) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt voor fosfaten voor diervoerder - Geldboeten - Gespreide betaling - Beschikking van Commissie waarbij bankgarantie wordt gelast - Motiveringsplicht - Evenredigheid”))

2014/C 261/43

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partijen: Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA (Lordelo, Portugal) en José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: J. Calheiros en A. de Albuquerque, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin, V. Bottka en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden, bijgestaan door M. Marques Mendes, advocaat)

Voorwerp

Beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking die zou zijn vervat in de brief van de rekenplichtige van de Commissie van 8 oktober 2010 betreffende de gespreide betaling van de geldboete die verzoekster is opgelegd bij beschikking C(2010) 5004 definitief van de Commissie van 19 augustus 2010 in een schikkingsprocedure op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende een mededingingsregeling op de Europese markt voor fosfaten voor diervoeder (zaak COMP/38.866 — Fosfaten voor diervoeder), voor zover deze brief verzoekster gelast om een bankgarantie te verstrekken van een bank die een langetermijnrating „AA” heeft gekregen, teneinde toegang te krijgen tot de gespreide betaling van de geldboete.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA en José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA worden verwezen in hun eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 55 van 19.2.2011.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/22


Arrest van het Gerecht van 26 juni 2014 — Basic/BHIM — Repsol YPF (basic)

(Zaak T-372/11) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk basic - Ouder gemeenschapsbeeldmerk BASIC - Relatieve weigeringsgrond - Soortgelijke diensten - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

2014/C 261/44

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Basic AG Lebensmittelhandel (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Altenburg en H. Bickel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Repsol YPF, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J.-B. Devaureix, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 31 maart 2011 (zaak R 1440/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Repsol YPF, SA en Basic AG Lebensmittelhandel

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Basic AG Lebensmittelhandel wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 269 van 10.9.2011.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/23


Arrest van het Gerecht van 26 juni 2014 — Fundação Calouste Gulbenkian/BHIM — Gulbenkian (GULBENKIAN)

(Zaak T-541/11) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GULBENKIAN - Bekend nationaal merk, handelsnaam en oudere nationale logo’s Fundação Calouste Gulbenkian - Relatieve weigeringsgronden - Bewijs van bestaan van oudere rechten - Artikel 8, leden 1, sub b, 4 en 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 90, sub a, van het Reglement voor de procesvoering”])

2014/C 261/45

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fundação Calouste Gulbenkian (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: G. Marín Raigal, P. López Ronda en G. Macias Bonilla, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Micael Gulbenkian (Oeiras, Portugal) (vertegenwoordigers: J. Pimenta en A. Sebastião, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 15 juli 2011 (zaak R 1436/2010-2) inzake een oppositieprocedure tussen Fundação Calouste Gulbenkian en Micael Gulbenkian

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Fundação Calouste Gulbenkian wordt verwezen in de kosten.

3)

Micael Gulbenkian wordt veroordeeld om, overeenkomstig artikel 90, sub a, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een bedrag van 1  807,48 EUR terug te betalen.


(1)  PB C 362 van 10.12.2011.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/24


Beroep ingesteld op 29 april 2014 — Borde en Carbonium/Commissie

(Zaak T-314/14)

2014/C 261/46

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Alexandre Borde (Parijs, Frankrijk) en Carbonium (Parijs) (vertegenwoordiger: A. Herzberg, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluiten van 19 en 20 februari 2014 tot beëindiging van de missie van eerste verzoeker met betrekking tot de GCCA en de Intra-ACS-GCCA-beoordelingsprogramma’s nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van essentiële procedurevoorschriften, waaronder verzoekers’ recht om te worden gehoord en de verplichting om besluiten te motiveren.

2.

Tweede middel: schending van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aangezien verweerster verzoekers’ recht om eerlijk, rechtvaardig en onwillekeurig te worden behandeld en hun recht op bescherming van hun reputatie heeft geschonden.

3.

Derde middel: de bestreden besluiten vormen een misbruik van bevoegdheid.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/24


Beroep ingesteld op 7 mei 2014 — Klement/BHIM — Bullerjan (Vorm van een oven)

(Zaak T-317/14)

2014/C 261/47

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Toni Klement (Dippoldiswalde, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Weiser, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bullerjan GmbH (Isernhagen-Kirchhorst, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van 27 februari 2014 in zaak R 1656/2013-1 wijzigen, zodat het door verzoeker ingestelde beroep wordt toegewezen en gemeenschapsmerk nr. 4 087 731 in zijn geheel vervallen wordt verklaard;

subsidiair, de bestreden beslissing vernietigen;

het BHIM, en in voorkomend geval, de houder van het gemeenschapsmerk/mogelijke interveniënte verwijzen in de kosten van deze procedure en van de procedure voor het BHIM.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan vervallenverklaring is gevorderd: driedimensionaal merk dat een oven weergeeft, voor waren van klasse 11 — gemeenschapsmerk nr. 4 087 731

Houder van het gemeenschapsmerk: Bullerjan GmbH

Partij die vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoeker

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot vervallenverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 51, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 15 van verordening nr. 207/2009


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/25


Beroep ingesteld op 7 mei 2014 — Bankia/BHIM — Banco ActivoBank (Portugal) (Bankia)

(Zaak T-323/14)

2014/C 261/48

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bankia, SA (Valencia, Spanje) (vertegenwoordiger: F. De Barba, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Banco ActivoBank (Portugal), SA (Lissabon, Portugal)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van 14 februari 2014 in de zaken R 649/2013-2 en R 744/2013-2 te vernietigen, zodat gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 125 284 voor „BANKIA” wordt toegewezen voor alle waren en diensten;

opposante en/of het BHIM te verwijzen in de kosten die verzoekster/appellante in het kader van dit beroep heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „Bankia” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 36, 38, 41 en 45 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 125 284

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Banco ActivoBank (Portugal), SA

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „BANKY” voor diensten van klasse 36

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het door BANKIA S.A. ingestelde beroep en gedeeltelijke toewijzing van het door Banco ActivoBank (Portugal), SA ingestelde beroep, waarbij het litigieuze merk voor een ruimer scala aan diensten werd geweigerd

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/26


Beroep ingesteld op 14 mei 2014 — Roca Sanitario/BHIM — Villeroy & Boch (waterkraan)

(Zaak T-334/14)

2014/C 261/49

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Roca Sanitario, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: R. Guerras Mazón, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Villeroy & Boch AG (Mettlach, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 21 februari 2014 in de zaak R 812/2012-3 te vernietigen;

het BHIM en in voorkomend geval interveniënte, indien zij verschijnt en opkomt tegen dit beroep, te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: tekening van een waterkraan — ingeschreven gemeenschapsmodel nr. 1 264 568-0004

Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: Villeroy & Boch AG

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: ontbreken van nieuw en eigen karakter ten aanzien van eigen model van een waterkraan (nr. 00 584 560-0004)

Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 6 juncto artikel 25, lid 1, sub b, van verordening nr. 6/2002


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/27


Beroep ingesteld op 15 mei 2014 — Société des produits Nestlé/BHIM (NOURISHING PERSONAL HEALTH)

(Zaak T-336/14)

2014/C 261/50

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Société des produits Nestlé SA (Vevey, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Jaeger-Lenz, A. Lambrecht en S. Cobet-Nüse, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 maart 2014 in zaak R 149/2013-4 vernietigen;

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: internationale inschrijving van het woordmerk „NOURISHING PERSONAL HEALTH” voor waren en diensten van de klassen 5, 10, 41, 42 en 44 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 0 1 1 02  735

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/27


Beroep ingesteld op 15 mei 2014 — Klyuyev/Raad

(Zaak T-340/14)

2014/C 261/51

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Andriy Klyuyev (Donetsk, Oekraïne) (vertegenwoordiger: R. Gherson, Solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, nietig verklaren voor zover dit verzoeker betreft; en

verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, nietig verklaren voor zover deze verzoeker betreft;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker zes middelen aan.

1.

Eerste middel: artikel 29 VWEU was geen passende rechtsgrondslag voor het bestreden besluit aangezien de klacht tegen verzoeker hem niet heeft geïdentificeerd als een persoon die in de zin van de artikelen 21, lid 2 VEU en 23 VEU de rechtsstaat of de mensenrechten heeft ondermijnd in Oekraïne. Verzoeker betoogt dat wegens de ongeldigheid van het bestreden besluit, de Raad zich niet op artikel 215, lid 2, VWEU kon baseren om de bestreden verordening vast te stellen. Op het ogenblik dat de beperkende maatregelen werden opgelegd, was er volgens verzoeker tegen hem geen sprake van een tenlastelegging of beschuldiging dat zijn activiteiten dreigden de rechtsstaat te ondermijnen of mensenrechten te schenden in Oekraïne.

2.

Tweede middel: de Raad heeft verzoekers recht van verdediging en recht op effectieve rechterlijke bescherming geschonden, daar de grond waarop verzoeker op de lijst is geplaatst een publieke schuldigverklaring vormt voordat de kwestie door een rechterlijke instantie is beoordeeld en verzoeker, ondanks zijn verzoek daartoe aan de Raad, geen enkele bijzondere informatie heeft ontvangen betreffende de in de bestreden maatregelen vermelde redenen voor zijn plaatsing op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvoor de beperkende maatregelen gelden.

3.

Derde middel: de Raad heeft de plaatsing van verzoeker op de lijst onvoldoende gemotiveerd. Verzoeker betoogt dat de Raad geen details heeft verstrekt over de aard van het gedrag op grond waarvan verzoeker op de lijst is geplaatst. Verder betoogt verzoeker dat de Raad geen details heeft verstrekt over de entiteit die verantwoordelijk is voor de strafprocedure die beweerdelijk tegen hem is ingeleid, noch over de datum waarop deze procedure is ingeleid.

4.

Vierde middel: de Raad heeft onrechtmatig en op onevenredige wijze inbreuk gemaakt op verzoekers grondrecht op eigendom en op zijn goede naam beperkt, daar de beperkende maatregelen niet bij wet zijn vastgesteld en zijn opgelegd zonder passende waarborgen die verzoeker in staat stellen zijn zaak daadwerkelijk voor de Raad toe te lichten.

5.

Vijfde middel: de Raad is uitgegaan van materieel onnauwkeurige feiten en heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt. Verzoeker betoogt dat volgens de informatie waarover hij beschikt tegen hem geen strafrechtelijke procedure of strafrechtelijk onderzoek loopt in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen of de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne.

6.

Zesde middel: de Raad heeft niet de relevantie en geldigheid verzekerd van het bewijs op grond waarvan verzoeker op de lijst is geplaatst, daar hij niet heeft onderzocht of de thans in functie zijnde procureur-generaal van Oekraïne krachtens de grondwet van Oekraïne bevoegd was om een onderzoek tegen verzoeker in te stellen en de Raad niet in aanmerking heeft genomen dat een tegen hem in Oostenrijk ingesteld onderzoek is afgesloten bij gebrek aan bewijs dat verzoeker overheidsmiddelen heeft verduisterd.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/29


Beroep ingesteld op 15 mei 2014 — Klyuyev/Raad

(Zaak T-341/14)

2014/C 261/52

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sergiy Klyuyev (Donetsk, Oekraïne) (vertegenwoordiger: R. Gherson, Solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, nietig verklaren voor zover dit verzoeker betreft; en

verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, nietig verklaren voor zover deze verzoeker betreft;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker zeven middelen aan, waarvan er zes in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-340/14, Klyuyev/Raad.

Bovendien voert verzoeker aan dat de Raad niet heeft voldaan aan de voorwaarde voor de plaatsing van verzoeker op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, namelijk dat de persoon als verantwoordelijk is geïdentificeerd voor de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen of voor het schenden van de mensenrechten in Oekraïne, daar als reden voor de plaatsing van verzoeker op de lijst enkel is aangevoerd dat tegen hem in Oekraïne een onderzoek loopt wegens betrokkenheid bij misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/29


Beroep ingesteld op 19 mei 2014 — Cipriani/BHIM — Hotel Cipriani (CIPRIANI)

(Zaak T-343/14)

2014/C 261/53

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arrigo Cipriani (Venetië, Italië) (vertegenwoordigers: A. Vanzetti, S. Bergia en G. Sironi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Hotel Cipriani (Venetië, Italië)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 14 maart 2014 in zaak R 224/2012-4 te vernietigen en merk nr. 115824 „Cipriani”, dat wordt gehouden door Hotel Cipriani, krachtens de artikelen 52, lid 1, sub b, en 53, lid 2, sub a, van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 8.3 van de Codice della proprietà industriale (Italiaans wetboek industriële eigendom) nietig te verklaren voor alle waren en diensten waarvoor het is ingeschreven, of

subsidiair, voor alle andere waren of diensten dan „hoteldiensten en hotelreservering”, of

meer subsidiair, voor diensten van „restauratie, café-restaurants, openbare eetruimten, bars, catering, serveren van dranken voor onmiddellijke consumptie”, of

de zaak terug te verwijzen naar het BHIM voor een nietigheidsverklaring;

te gelasten dat de proceskosten van Arrigo Cipriani geheel worden vergoed.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: woordmerk „CIPRIANI” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 42 — gemeenschapsmerk nr. 1 15  824

Houder van het gemeenschapsmerk: Hotel Cipriani

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoeker

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: het merk is te kwader trouw ingeschreven en maakt inbreuk op de bekende persoonsnaam „CIPRIANI”

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 53, lid 2, sub a, van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 8.3 van de Codice della proprietà industriale;

schending van artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/30


Beroep ingesteld op 20 mei 2014 — Construlink/BHIM — Wit-Software (GATEWIT)

(Zaak T-531/14)

2014/C 261/54

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Construlink — Tecnologias de Informação, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordiger: M. Lopes Rocha, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Wit-Software, Consultoria e Software para a Internet Móvel, SA (Coimbra, Portugal)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 maart 2014 in zaak R 1059/2013-1 te vernietigen;

gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 1 28  262 (GATEWIT) volledig toe te wijzen;

verweerder en opposant te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „GATEWIT” voor diensten van klasse 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 1 28  262

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Wit-Software, Consultoria e Software para a Internet Móvel, SA

Oppositiemerk of -teken: het beeldmerk bevattende de woordelementen „wit software” voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42, alsook de nationale inschrijving van de handelsnaam „Wit-Software, Consultoria e Software para a Internet Móvel, SA”

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/31


Beroep ingesteld op 27 mei 2014 — REWE-Zentral/BHIM — Vicente Gandia Pla (MY PLANET)

(Zaak T-362/14)

2014/C 261/55

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: REWE-Zentral AG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, S. Brandstätter en A. Wagner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vicente Gandia Pla, SA (Chiva, Spanje)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 maart 2014 in zaak R 201/2013-1 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk bevattende de woordelementen „MY PLANET” voor waren van de klassen 25, 32 en 33 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8 5 66  515

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Vicente Gandia Pla, SA

Oppositiemerk of -teken: het woordmerk „EL MIRACLE PLANET” voor waren van de klassen 25, 32 en 33

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 41, lid 1, van verordening nr. 207/2009


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/32


Beroep ingesteld op 23 mei 2014 — Penny-Markt/BHIM — Boquoi Handels (B! O)

(Zaak T-364/14)

2014/C 261/56

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Penny-Markt GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, S. Brandstätter en A. Wagner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Boquoi Handels OHG (Straelen, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 21 maart 2014 in zaak R 1201/2013-4 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: beeldmerk met het woordelement „B! O” voor waren van de klassen 29, 30, 31 en 32 — gemeenschapsmerk nr. 1 0 0 38  008

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Boquoi Handels OHG

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: nationaal en gemeenschapswoordmerk „bo” voor waren en diensten van de klassen 5, 16, 21, 29, 31, 32, 33 en 35

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en nietigverklaring van het gemeenschapsmerk

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 53, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/33


Beroep ingesteld op 28 mei 2014 — August Storck/BHIM — Chiquita Brands (Fruitfuls)

(Zaak T-367/14)

2014/C 261/57

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: August Storck KG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Rohr, A.-C. Richter, P. Goldenbaum en T. Melchert, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Chiquita Brands LLC (Charlotte, Verenigde Staten)

Conclusies

de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 27 maart 2014 in zaak R 1580/2013-5 vernietigen;

verweerder verwijzen in zijn eigen kosten en in die van verzoekster, en, mocht Chiquita Brands LLC in de procedure interveniëren, Chiquita Brands LLC verwijzen in haar eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan vervallenverklaring is gevorderd: woordmerk „Fruitfuls” voor waren van klasse 30 — gemeenschapsmerk nr. 5 0 14  519

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Chiquita Brands LLC

Beslissing van de nietigheidsafdeling: vervallenverklaring van het merk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 51, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/33


Beroep ingesteld op 23 mei 2014 — Petropars e.a./Raad

(Zaak T-370/14)

2014/C 261/58

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Petropars Ltd (Teheran, Iran); Petropars International FZE (Dubai, Verenigde Arabische Emiraten) en Petropars UK Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Zaiwalla, P. Reddy en Z. Burbeza, Solicitors, en R. Blakeley, Barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoeksters verzoeken het Gerecht:

het besluit van maart 2014 nietig te verklaren;

de kennisgeving van maart 2014 nietig te verklaren, voor zover zij verzoeksters betreft, en

de Raad te verwijzen in verzoeksters’ kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de voorwaarden voor opname op een lijst zoals neergelegd in artikel 23, lid 2, sub d, van verordening nr. 267/2012 (1) en artikel 20, lid 1, sub c, van besluit 2010/413 (2) zijn niet vervuld en de Raad heeft blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout door te oordelen dat de voorwaarden waren vervuld en vervuld bleven, aangezien verzoeksters geen eigendom zijn en niet onder zeggenschap staan van de National Iranian Oil Company (NIOC).

2.

Tweede middel: de voorwaarden voor opname op een lijst zijn niet vervuld omdat de Raad niet heeft aangetoond dat NIOC financiële steun verleent aan de Iraanse regering.

3.

Derde middel: de handhaving van de plaatsing van verzoeksters op de lijst is in elk geval in strijd met hun grondrechten en fundamentele vrijheden, met inbegrip van hun recht op handel en vrijheid van ondernemerschap en hun recht op ongestoord genot van eigendom, en/of met het evenredigheidsbeginsel. Verzoeksters stellen voorts dat die handhaving het voorzorgsbeginsel en de beginselen van milieubescherming en bescherming van de menselijke gezondheid en veiligheid schendt, aangezien zij aanzienlijke schade aan de gezondheid en veiligheid van gewone Iraanse werknemers en aan het milieu kan berokkenen.

4.

Vierde middel: de Raad heeft verzoeksters’ rechten van verdediging geschonden door hun plaatsing niet grondig en gepast te heroverwegen en de gemaakte opmerkingen niet zorgvuldig te onderzoeken.


(1)  Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 2 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1).

(2)  Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39).


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/34


Beroep ingesteld op 26 mei 2014 — NICO/Raad

(Zaak T-371/14)

2014/C 261/59

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Naftiran Intertrade Co. (NICO) Sàrl (Pully, Zwitserland) (vertegenwoordigers: J. Grayston, Solicitor, P. Gjørtler, G. Pandey en D. Rovetta, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Raad in de brief van 14 maart 2014, die was gericht aan verzoeksters advocaten, met betrekking tot de herziening van de lijst van aangewezen personen en entiteiten in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, zoals gewijzigd bij besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012, en in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, zoals uitgevoerd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012, nietig te verklaren, voor zover daarbij wordt geweigerd verzoekster te schrappen van de lijst van personen en entiteiten die aan de beperkende maatregelen zijn onderworpen;

overeenkomstig artikel 50, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering onderhavige zaak te voegen met zaak T-6/13, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan, namelijk dat het besluit onvoldoende was gemotiveerd en dat de Raad blijk heeft gegeven van een kennelijke beoordelingsfout.

Verzoekster stelt dat zij geen dochteronderneming van Naftiran Intertrade Company (NICO) Limited is, aangezien deze onderneming niet langer bestaat in Jersey, en de Raad hoe dan ook niet heeft aangetoond dat indien zij een dochteronderneming van Naftiran Intertrade Company (NICO) Limited zou zijn, dit een economisch voordeel voor de Iraanse Staat zou opleveren dat in strijd is met het doel van de bestreden maatregelen.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/35


Beroep ingesteld op 26 mei 2014 — HK Intertrade/Raad

(Zaak T-372/14)

2014/C 261/60

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: HK Intertrade Co. Ltd (Wanchai, Hongkong) (vertegenwoordigers: J. Grayston, Solicitor, P. Gjørtler, G. Pandey, D. Rovetta, D. Sellers en N. Pilkington, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Raad in de brief van 14 maart 2014, die was gericht aan verzoeksters advocaten, met betrekking tot de herziening van de lijst van aangewezen personen en entiteiten in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, zoals gewijzigd bij besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012, en in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, zoals uitgevoerd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012, nietig te verklaren, voor zover daarbij wordt geweigerd verzoekster te schrappen van de lijst van personen en entiteiten die aan de beperkende maatregelen zijn onderworpen;

overeenkomstig artikel 50, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering onderhavige zaak te voegen met zaak T-159/13, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan, namelijk dat het besluit onvoldoende was gemotiveerd en dat de Raad blijk heeft gegeven van een kennelijke beoordelingsfout.

Verzoekster stelt dat hoewel zij een dochteronderneming is van de op een lijst geplaatste onderneming National Iranian Oil Company (NIOC), de Raad niet heeft aangetoond dat deze omstandigheid de Iraanse Staat een economisch voordeel oplevert dat in strijd is met het doel van de bestreden maatregelen. Voorts voert verzoekster aan dat de Raad haar in feite nooit op een lijst heeft geplaatst, wat hij niet kan verhelpen door — zoals in casu — een rectificatie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/36


Beroep ingesteld op 26 mei 2014 — Petro Suisse Intertrade/Raad

(Zaak T-373/14)

2014/C 261/61

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Petro Suisse Intertrade Co. SA (Pully, Zwitserland) (vertegenwoordigers: J. Grayston, Solicitor, P. Gjørtler, G. Pandey, D. Rovetta, D. Sellers en N. Pilkington, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Raad in de brief van 14 maart 2014, die was gericht aan verzoeksters advocaten, met betrekking tot de herziening van de lijst van aangewezen personen en entiteiten in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, zoals gewijzigd bij besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012, en in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, zoals uitgevoerd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012, nietig te verklaren, voor zover daarbij wordt geweigerd verzoekster te schrappen van de lijst van personen en entiteiten die aan de beperkende maatregelen zijn onderworpen;

overeenkomstig artikel 50, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering onderhavige zaak te voegen met zaak T-156/13, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan, namelijk dat het besluit onvoldoende was gemotiveerd en dat de Raad blijk heeft gegeven van een kennelijke beoordelingsfout.

Verzoekster stelt dat hoewel zij een dochteronderneming is van de op een lijst geplaatste onderneming National Iranian Oil Company (NIOC), de Raad niet heeft aangetoond dat deze omstandigheid de Iraanse Staat een economisch voordeel oplevert dat in strijd is met het doel van de bestreden maatregelen.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/37


Beroep ingesteld op 30 mei 2014 — Pshonka/Raad

(Zaak T-380/14)

2014/C 261/62

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Artem Viktorovych Pshonka (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: C. Constantina en J.-M. Reymond, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 en verordening nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover zij verzoeker betreffen en, meer in het bijzonder, gelasten dat:

verzoekers naam wordt verwijderd van bijlage I bij verordening nr. 208/2014 van de Raad 5 maart 2014;

verzoekers naam wordt verwijderd van bijlage I bij besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014;

krachtens artikel 263 VWEU besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 en verordening nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover zij niet overeenkomen met het gezamenlijk voorstel;

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan onbevoegdheid van de Raad en schending van de bevoegdheden van de krachtens de wet bevoegde rechter, omdat:

de bestreden verordening is vastgesteld in strijd met de procedure van artikel 215, lid 2, VWEU, aangezien de verordening de werkingssfeer van de beperkende maatregelen heeft uitgebreid ten opzichte van die van het gezamenlijk voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie, waarop de verordening was gebaseerd;

de plaatsing van verzoekers naam op een lijst erop neerkwam dat iemand die geen eerlijk proces heeft gehad en niet is veroordeeld door een bevoegde rechter, in een kwaad daglicht wordt gesteld.

2.

Tweede middel, ontleend aan kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten. Verzoeker voert aan dat er vóór of ten tijde van de vaststelling van de bestreden maatregelen tegen hem geen onderzoek werd verricht in verband met het verduisteren van Oekraïense overheidsmiddelen en/of de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne. Voorts voert verzoeker aan dat, zelfs indien een dergelijk onderzoek wel werd verricht, daarvoor geen feitelijke of wettelijke grondslag bestaat en dat onderzoek uitsluitend door politieke motieven zou zijn ingegeven. Ten slotte betoogt verzoeker dat de door de Raad aangevoerde motivering voor de plaatsing van verzoeker op een lijst niet voldoet aan de in de bestreden handelingen gestelde voorwaarden en niet door bewijzen wordt ondersteund.

3.

Derde middel, ontleend aan schendingen van verzoekers grondrechten. Verzoeker voert aan dat:

de Raad hem in strijd met artikel 296 VWEU niet de individuele en specifieke feitelijke en juridische redenen heeft meegedeeld;

hem niet het recht is verleend zijn standpunt aan de Raad kenbaar te maken;

hij in de bestreden handelingen wordt beschuldigd van het verduisteren van Oekraïense overheidsgelden zonder dat enige rechterlijke beslissing is genomen of daarvoor bewijzen bestaan. Dit is een schending van verzoekers recht om voor onschuldig te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen;

hij niet op de hoogte is gebracht van enige tegen hem aangevoerde bewijzen zodat hij die niet voor het Gerecht kon aanvechten, wat neerkomt op een schending van zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte;

hem onmiddellijk eigendomsrechten zijn ontzegd;

de bestreden maatregelen onevenredig zijn in verhouding tot de omstandigheden van de zaak en de beschikbare bewijzen;

de manier waarop verzoeker in de bestreden handelingen wordt omschreven zijn reputatie ernstig schade toebrengt.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/38


Beroep ingesteld op 30 mei 2014 — Pshonka/Raad

(Zaak T-381/14)

2014/C 261/63

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Pavlovych Pshonka (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: C. Constantina en J.-M. Reymond, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 en verordening nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover zij verzoeker betreffen en, meer in het bijzonder, gelasten dat:

verzoekers naam wordt verwijderd van bijlage I bij verordening nr. 208/2014 van de Raad 5 maart 2014;

verzoekers naam wordt verwijderd van bijlage I bij besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014;

krachtens artikel 263 VWEU besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 en verordening nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover zij niet overeenkomen met het gezamenlijk voorstel;

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter staving van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-380/14, Pshonka/Raad.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/39


Beroep ingesteld op 2 juni 2014 — salesforce.com/BHIM (MARKETINGCLOUD)

(Zaak T-387/14)

2014/C 261/64

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: salesforce.com, Inc. (San Francisco, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 maart 2014 in zaak R 1852/2013-1 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „MARKETINGCLOUD PIPELINE” voor waren en diensten van de klassen 9, 41 en 45 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 979 359

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de merkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/39


Beroep ingesteld op 4 juni 2014 — Premo/BHIM — Prema Semiconductor (PREMO)

(Zaak T-400/14)

2014/C 261/65

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Premo, SL (Campanillas, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Cornu, F. de Visscher en E. De Gryse, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Prema Semiconductor GmbH (Mainz, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 april 2014 in zaak R 1000/2013-5 te vernietigen;

subsidiair, de bestreden beslissing te vernietigen voor zover de oppositie daarbij is afgewezen voor „inductoren”, „transformatoren” en „ruisfilters”;

het BHIM, en zo nodig interveniënte, te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: internationale inschrijving voor de Europese Unie van het beeldmerk met het woordelement „PREMO” voor waren van klasse 9 — Internationale inschrijving voor de Europese Unie nr. 9 73  341

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Prema Semiconductor GmbH

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „PREMA” voor waren van klasse 9

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van regel 22, lid 6, van verordening (EG) nr. 2868/95 en verzoeksters rechten van verweer

schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/40


Beroep ingesteld op 6 juni 2014 — FCC Aqualia/BHIM — Sociedad General de Aguas de Barcelona (AQUALOGY)

(Zaak T-402/14)

2014/C 261/66

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: FCC Aqualia, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. de Oliveira Vaz Miranda de Sousa en N. González-Alberto Rodríguez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sociedad General de Aguas de Barcelona, SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 13 maart 2014 in de zaak R 1209/2013-1 gedeeltelijk te vernietigen, en de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 1 0 1 22  976„AQUALOGY” op basis van de relatieve weigeringsgrond van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 te weigeren voor de aangevraagde diensten van de klassen 35, 37, 39, 40 en 42;

subsidiair, indien de vorige vordering niet geheel wordt toegewezen, de bestreden beslissing op grond van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 gedeeltelijk te vernietigen, voor zover de afwijzing van de oppositie tegen gemeenschapsmerk nr. 1 0 1 22  976„AQUALOGY” daarbij werd bevestigd voor diensten van de klassen 35, 37, 39, 40 en 42, en het beroep voor een volledig nieuwe beoordeling van de in genoemd artikel neergelegde weigering terug te verwijzen naar de kamer van beroep;

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Sociedad General de Aguas de Barcelona, SA

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „AQUALOGY” voor waren en diensten van de klassen 1, 4, 5, 6, 7, 9, 11, 12, 17, 19, 27, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44 en 45 — Gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 1 22  976

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „AQUALIA” en nationaal beeldmerk met het woordelement „AQUALIA” voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 32, 35, 36, 37, 39, 40 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, leden 1, sub b, en 5, van verordening nr. 207/2009


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/41


Beroep ingesteld op 31 mei 2014 — Yavorskaya/Raad e.a.

(Zaak T-405/14)

2014/C 261/67

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Elena Yavorskaya (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: D. Grisay, C. Hartman en Y. G. Georgiades, advocaten)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Europese Centrale Bank (ECB) en Eurogroep, vertegenwoordigd door de Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het onderhavige verzoek, waarmee verzoekster krachtens artikel 340 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aanvoert dat de Europese Unie op niet-contractuele basis aansprakelijk is, ontvankelijk te verklaren;

het beroep gegrond te verklaren op grond dat de maatregelen die de verschillende instellingen van de Europese Unie aan de Republiek Cyprus hebben opgelegd inzake het beslag op banktegoeden een voldoende gekwalificeerde schending opleveren van de grondbeginselen van Unierecht die rechten toekennen aan particulieren, hetgeen een onrechtmatige daad vormt in de zin van artikel 340 VWEU;

te verklaren dat het gedrag van de Europese Unie een ernstige en gekwalificeerde onrechtmatige daad oplevert, die verzoekster schade heeft toegebracht, waarvan het bedrag voorlopig wordt geraamd op 3 2 99  855,45 EUR, onder voorbehoud van verlagingen of verhogingen in de loop van het geding, met name gelet op de in voorkomend geval verschuldigde renten en kosten;

de Europese Unie te gelasten de bovengenoemde bedragen te betalen, en

de Europese Unie te verwijzen in kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster één middel aan, waarmee zij betoogt dat de Europese Unie een niet-contractuele fout heeft begaan en meer in het bijzonder het recht op eigendom en het non-discriminatiebeginsel heeft geschonden.

De maatregelen die de Europese Unie de Republiek Cyprus heeft opgelegd, hebben er immers toe geleid dat verzoeksters tegoeden bij Laïki Bank bevroren werden, zonder dat zij daarvoor vooraf billijk werd vergoed.

Derhalve heeft de Europese Unie op kennelijke en onredelijke wijze verzoeksters eigendomsrecht geschonden en, voor zover enkel de deposito’s van minder dan 1 00  000 EUR bij Laiki Bank werden gewaarborgd op grond van de Europese maatregelen die aan de Cypriotische autoriteiten werden opgelegd, tevens het non-discriminatiebeginsel.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/42


Beroep ingesteld op 17 juni 2014 — Pirelli & C./Europese Commissie

(Zaak T-455/14)

2014/C 261/68

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Pirelli & C. SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, F. Moretti, G. Rizza en P. Ferrari, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

 

primair,

het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover het verzoekster betreft, inzonderheid artikel 1, punt 5, sub d, artikel 2, sub g, alsook artikel 4 ervan, dit laatste artikel evenwel uitsluitend voor zover zij daarbij is opgenomen in de lijst van ondernemingen waartoe het besluit is gericht;

 

subsidiair,

een beneficium ordinis seu excussionis toe te staan [(dat wil zeggen gelasten dat de schuldeisers eerst de hoofdschuldenaar moeten aanspreken, in casu Prysmian SpA (hierna: „Prysmian”), alvorens zij zich wenden tot de andere schuldenaars, verzoekster daaronder begrepen)];

in geval van een gunstige beslissing voor Prysmian in de zaak betreffende het beroep tot nietigverklaring dat deze onderneming in voorkomend geval via een afzonderlijke procedure aanhangig zal maken

het bestreden besluit nietig te verklaren dan wel artikel 2, sub g, ervan te wijzigen door de bij dit besluit aan verzoekster en aan Prysmiam hoofdelijk en gezamenlijk opgelegde geldboete te verlagen;

 

hoe dan ook,

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen besluit C (2014) 2139 definitief van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39610 — Elektriciteitskabels).

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van de motiveringsplicht

Met haar eerste middel voert Pirelli aan dat haar omstandig betoog dat het begrip Parental Liability Presumption (hierna: „PLP”) [vermoeden van aansprakelijkheid van de moedermaatschappij] niet op de band tussen Pirelli en Prysmian kon worden toegepast, in het bestreden besluit door de Commissie niet is beantwoord en dat dit argument zelfs niet is vermeld. Het betrokken besluit is dan ook volstrekt ontoereikend gemotiveerd en moet nietig worden verklaard.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van de algemene rechtsbeginselen en de grondrechten wat de toepassing van het vermoeden van een beslissende invloed betreft.

Met haar tweede middel voert Pirelli aan dat het bestreden besluit de artikelen 48 en 49 van het Handvest van Nice en de artikelen 6, lid 2, en 7, lid 1, van het EVRM heeft geschonden. De toerekening van aansprakelijkheid aan Pirelli levert bovendien schending op van het eigendomsrecht (artikel 1 van het aanvullend protocol bij het EVRM en artikel 14 EVRM, alsook de artikelen 17 en 21 van het Handvest van Nice) en is onverenigbaar met het in artikel 345 VWEU verankerde neutraliteitsbeginsel. Ten slotte heeft de Commissie het door artikel 6 van het EVRM en artikel 48, lid 2, van het Handvest van Nice gewaarborgde recht van verweer van Pirelli kennelijk geschonden, aangezien verzoekster zich niet tegen de haar verweten inbreuk heeft kunnen verweren, daar zij over geen enkel nuttig gegeven kon beschikken om de tegen Prysmian aangevoerde grieven te weerleggen.

3.

Derde middel, ontleend aan de niet-toepasbaarheid van het begrip PLP, aangezien de daarvoor geldende voorwaarden niet waren vervuld, en schending van artikel 101 VWEU.

Met haar derde middel voert Pirelli aan dat de Commissie ten onrechte het concept PLP op de onderhavige zaak heeft toegepast, waardoor artikel 101 VWEU is geschonden, aangezien de Commissie niet naar behoren rekening heeft gehouden met de bijzondere kenmerken van de controle die tussen Pirelli en Prysmian bestaat.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel.

Met haar vierde middel voert Pirelli aan dat de toepassing in casu van het concept PLP schending oplevert van het in artikel 5, lid 4, VEU, neergelegde evenredigheidsbeginsel, aangezien daarmee geen van de doelstellingen kon worden bereikt die de Commissie met het gebruik daarvan beoogt. Bijgevolg was er geen enkele reden om de aansprakelijkheid van Prysmian uit te breiden tot Pirelli.

5.

Vijfde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling doordat de verplichting jegens de Commissie tot betaling van de geldboete ten onrechte hoofdelijk en gezamenlijk aan Pirelli en aan Prysmiam is opgelegd en, subsidiair, doordat dit beginsel van hoofdelijke en gezamenlijke aansprakelijkheid bij de toepassing ervan niet passend is gecorrigeerd.

Met haar vijfde middel voert Pirelli aan dat de oplegging van een hoofdelijke en gezamenlijke aansprakelijkheid aan Pirelli, samen met Prysmian, niet alleen ongeschikt is ter bereiking van de doelstellingen die de Commissie met haar strafbeleid nastreeft, maar daarmee zelfs onverenigbaar is. Subsidiair, teneinde de aan Prysmian en aan Pirelli toe te rekenen afzonderlijke aansprakelijkheid in aanmerking te nemen, had de Commissie Pirelli minstens het voordeel van beneficium ordinis seu excussionis moeten toestaan. Ten slotte heeft de Commissie, doordat zij de verschillende situaties van verzoekster en van Prysmian niet geschikt heeft weergegeven, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling geschonden. Derhalve moet de rechter die de zaak dient af te doen, het gedeelte van het bestreden besluit betreffende de geldboete nietig verklaren dan wel, subsidiair, dit besluit met uitoefening van zijn volledige rechtsmacht wijzigen en Pirelli het beneficium ordinis seu excussionis toestaan.

6.

Zesde middel, ontleend aan de onrechtmatigheid van het bestreden besluit wegens schending van artikel 101 VWEU en de artikelen 2 en 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 wat Prysmian betreft.

Met haar zesde middel voert Pirelli aan dat zij aanspraak kan maken op de (gehele of gedeeltelijke) nietigverklaring van het bestreden besluit, dan wel minstens op de verlaging van de geldboete die Prysmian in voorkomend geval via haar beroep tegen het bestreden besluit zal verkrijgen. Zij verwijst hiervoor naar de argumenten van Prysmian, met uitzondering van die welke nadelig voor haar zijn.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/43


Beroep ingesteld op 16 juni 2014 — TAO/AFI en VIEA/Parlement en Raad

(Zaak T-456/14)

2014/C 261/69

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Association des Fonctionnaires Indépendants pour la Défense de la Fonction Publique Européenne (TAO/AFI) (Brussel, België) en Verbond van internationale en Europese ambtenaren (VIEA) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

dit bij het Gerecht ingestelde beroep tot nietigverklaring ontvankelijk te verklaren;

de bestreden verordeningen nietig te verklaren met alle daaraan verbonden rechtsgevolgen;

de verwerende partijen te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen één middel aan, ontleend aan schending van de rechten die zij als vak- en beroepsorganisaties genieten, namelijk het recht op raadpleging en onderhandeling.

De verzoekende partijen zijn immers noch in de fase van voorbereiding van de voorstellen noch gedurende de fase van onderhandeling van de bestreden verordeningen geraadpleegd.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/44


Hogere voorziening ingesteld op 18 juni 2014 door Thierry Rouffaud tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 9 april 2014 in zaak F-59/13, Rouffaud/EDEO

(Zaak T-457/14 P)

2014/C 261/70

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Thierry Rouffaud (Brussel, België) (vertegenwoordigers: M. de Abreu Caldas, D. de Abreu Caldas en J.-N. Louis, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 9 april 2014 in zaak F-59/13 (Thierry Rouffaud/Europese Dienst voor extern optreden) te vernietigen;

EDEO te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken (GVA) partijen slechts net voor de laatste akte van een lange procedure heeft gewezen op de kwestie van de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, zodat de rekwirerende partij niet de mogelijkheid had om een adequaat betoog voor te bereiden.

2.

Tweede middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de toepassing van de regel van concordantie, aangezien het voorwerp en de grond van de klacht en het beroep tot nietigverklaring volledig gelijk zijn.

3.

Derde middel, ontleend aan een verkeerde opvatting van het bewijsmateriaal en de feiten, aangezien het GVA in zijn arrest slechts een beperkt deel van de inhoud van de schrifturen van de rekwirerende partij heeft overgenomen, dat de reële situatie na afloop van de schriftelijke behandeling niet goed weergeeft.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/45


Hogere voorziening ingesteld op 20 juni 2014 door Risto Nieminen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 10 april 2014 in zaak F-81/12, Nieminen/Raad

(Zaak T-464/14 P)

2014/C 261/71

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Risto Nieminen (Kraainem, België) (vertegenwoordigers: M. de Abreu Caldas, D. de Abreu Caldas en J.-N. Louis, advocaten)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 10 april 2014 in zaak F-81/12 (RistoNieminen/Raad) te vernietigen;

de Raad te verwijzen in de kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken de rekwirerende partij heeft verweten dat zij onvoldoende elementen had aangevoerd om aan te tonen dat er sprake was van een kennelijke beoordelingsfout, ofschoon het wist dat zij niet over reële mogelijkheden beschikte om dat aan te tonen en weigerde om de verwerende partij te verplichten, alle relevante documenten over te leggen om de gegrondheid van dat middel te beoordelen.

2.

Tweede middel, ontleend aan een verkeerde opvatting van het bewijsmateriaal en van de feiten.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/45


Beroep ingesteld op 24 juni 2014 — Spanje/Commissie

(Zaak T-466/14)

2014/C 261/72

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, Abogado del Estado)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 14 april 2014 tot vaststelling dat krachtens artikel 236 juncto artikel 220, lid 2, sub b, van het communautair douanewetboek [verordening (EEG) nr. 2913/92] tot kwijtschelding van rechten bij invoer mag worden overgegaan en dat voor een ander bedrag in een bepaald geval (dossier REM 02/2013) niet tot kwijtschelding van rechten bij invoer mag worden overgegaan, gedeeltelijk nietig verklaren voor zover daarbij ten onrechte geen kwijtschelding van rechten bij invoer is verleend, en

de verwerende instelling verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur wat betreft artikel 872 bis van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1)

Gesteld wordt dat in een procedure als de kwijtscheldingsprocedure, waarin de Commissie alle aanvullende informatie kan vragen die zij noodzakelijk acht en een afwijzend besluit dient te motiveren, artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zich verzet tegen een besluit waarbij de afwijzing op andere gronden is gebaseerd dan die welke de Commissie eerder heeft genoemd.

2.

Tweede middel: schending van artikel 220, lid 2, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1)

Volgens het Koninkrijk Spanje is voldaan aan de voorwaarden die in vaste rechtspraak zijn ontwikkeld en ten grondslag liggen aan een groot aantal besluiten van de Commissie waarbij in het verleden in de tonijnsector kwijtschelding is verleend. Meer in het bijzonder is sprake van complexe regelgeving, geen onjuiste weergave van de feiten door de exporteur, op juiste informatie gebaseerde verschillende interpretaties van de regelgeving, gedeeltelijke aansprakelijkheid van de Commissie en de omstandigheid dat de bevoegde autoriteiten steeds dezelfde vergissing hebben gemaakt en de regelgeving nooit juist hebben toegepast.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/46


Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — Ibercaja Banco e.a./Commissie

(Zaak T-471/14)

2014/C 261/73

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Ibercaja Banco, SA (Zaragoza, Spanje), Banco Grupo Cajatres SA (Zaragoza) en Naviera Bósforo, AIE (Las Palmas de Gran Canaria, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast;

artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/47


Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — Joyería Tous/Commissie

(Zaak T-472/14)

2014/C 261/74

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Joyería Tous, SA (Lleida, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast;

artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/47


Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — Corporación Alimentaria Guissona en Naviera Muriola/Commissie

(Zaak T-473/14)

2014/C 261/75

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Corporación Alimentaria Guissona, SA (Lleida, Spanje) en Naviera Muriola, AIE (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast;

artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/48


Beroep ingesteld op 25 juni 2014 — Cesáreo Martín-Sanz e.a./Commissie

(Zaak T-474/14)

2014/C 261/76

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Cesáreo Martín-Sanz, SA Transportes (Madrid, Spanje), Transportes y Servicios de Minería, SA (Madrid, Spanje), Inauto, Industrias del Automóvil, SA (Madrid), Premium Quality Investments, SL (Madrid) en Naviera Ispaster, AIE (Madrid) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast;

artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/49


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Poal Investments XXI e.a./Commissie

(Zaak T-476/14)

2014/C 261/77

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Poal Investments XXI, SL (Madrid, Spanje), Poal Investments XXII, SL (Madrid), Naviera Cabo Vilaboa C-1658, AIE (Madrid) en Naviera Cabo Domaio C-1659, AIE (Madrid) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast;

artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/50


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Caamaño Sistemas Metálicos e.a./Commissie

(Zaak T-477/14)

2014/C 261/78

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Caamaño Sistemas Metálicos, SL (A Coruña, Spanje), Blumaq, SA (Castellón, Spanje), Grupo Ibérica de Congelados, SA (Vigo, Spanje) en Inversiones Rentaragon, SA (Zaragoza, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast;

artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/50


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Industrias Espadafor e.a./Commissie

(Zaak T-478/14)

2014/C 261/79

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Industrias Espadafor, SA (Granada, Spanje), Tutichip, SAU (Barcelona, Spanje), Locales, Actividades y Exclusivas Comerciales, SA (Vigo, Spanje), RNB, SL (La Pobla de Vallbona, Spanje) en Inversiones Antaviana, SA (Valencia, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast;

artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/51


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria/Commissie

(Zaak T-482/14)

2014/C 261/80

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast;

artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/52


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Banco de Albacete/Commissie

(Zaak T-483/14)

2014/C 261/81

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Banco de Albacete, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero, A. Lamadrid de Pablo en A. Biondi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast;

artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van de particuliere overeenkomsten tussen de investeerders en andere entiteiten, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/52


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Monthisa Residencial/Commissie

(Zaak T-484/14)

2014/C 261/82

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Monthisa Residencial, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: F. de Artíñano Rodríguez de Torres en J. Martínez Muro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het pakket maatregelen dat volgens dat besluit de „Spaanse belasting-leaseregeling” vormt, daarin wordt aangemerkt als nieuwe en met de interne markt onverenigbare staatssteun;

subsidiair, de artikelen 1 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, waarin de investeerders van de economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) worden genoemd als begunstigden van de vermeende steun en als enige adressaten van het bevel tot terugvordering;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin terugvordering van de vermeende steun wordt gelast in strijd met de algemene beginselen van Unierecht;

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke reeds zijn aangevoerd in zaak T-700/13, Bankia/Commissie.

De verzoekende partij stelt in het bijzonder dat inbreuk is gemaakt op artikel 107, lid 1, VWEU en het vertrouwensbeginsel, dat een algemeen beginsel van Unierecht is.


11.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/53


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Bon Net/BHIM — Aldi (Bon Appétit!)

(Zaak T-485/14)

2014/C 261/83

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bon Net OOD (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordiger: A. Ivanova, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Aldi GmbH & Co. KG (Mülheim/Ruhr, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 14 april 2014 in zaak R 1199/2013-2 vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in rood, wit en blauw, met de woordelementen „Bon Appétit!” voor waren van klasse 29 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8 6 93  764

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationale merkinschrijvingen

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009