ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.CE2014.068.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 68E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

57e jaargang
7 maart 2014


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement
ZITTING 2012-2013
Vergadering van 23 oktober 2012
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 10 E van 15.1.2013
De aangenomen teksten van 23 oktober 2012 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2010 zijn bekendgemaakt in PB L 350 van 20.12.2012.
AANGENOMEN TEKSTEN

 

Dinsdag 23 oktober 2012

2014/C 068E/01

Meerjarig financieel kader 2014-2020
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 met het oog op het bereiken van een positief resultaat van de goedkeuringsprocedure van het meerjarig financieel kader 2014-2020 (COM(2011)0398 - COM(2012)0388 – 2011/0177(APP))

1

2014/C 068E/02

Gemeenschappelijke visumbeperkingen voor Russische functionarissen die betrokken zijn bij de zaak-Magnitski
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 23 oktober 2012 over de instelling van gemeenschappelijke visumbeperkingen voor Russische functionarissen die betrokken zijn bij de zaak-Magnitski (2012/2142(INI))

13

2014/C 068E/03

Tenuitvoerlegging van de wetgeving op gebied van het gemeenschappelijk Europees luchtruim
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over de tenuitvoerlegging van de wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (2012/2005(INI))

15

2014/C 068E/04

Passagiersrechten in alle vervoerswijzen
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over passagiersrechten in alle vervoerswijzen (2012/2067(INI))

21

2014/C 068E/05

De toekomst van het ontwikkelingsbeleid van de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over een agenda voor verandering: de toekomst van het ontwikkelingsbeleid van de EU (2012/2002(INI))

30

2014/C 068E/06

Kleine en middelgrote ondernemingen: concurrentievermogen en zakelijke kansen
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's): concurrentievermogen en zakelijke kansen (2012/2042(INI))

40

2014/C 068E/07

Handels- en economische betrekkingen met de Verenigde Staten
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over handels- en economische betrekkingen met de Verenigde Staten 2012/2149 (INI).

53

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 23 oktober 2012

2014/C 068E/08

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Martin Ehrenhauser
Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Martin Ehrenhauser (2012/2152(IMM))

61

2014/C 068E/09

Algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013 - alle afdelingen
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013 - alle afdelingen (12749/2012 – C7-0233/2012 – 2012/2092(BUD))

63

2014/C 068E/10

Verkiesbaarheid voor het bureau van een commissie (interpretatie van artikel 191, lid 1, van het Reglement)
Besluit van het Europees Parlement van 23 october 2012 betreffende de verkiesbaarheid voor het bureau van een Commissie (interpretatie van artikel 191, lid 1, van het Reglement)

77

 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Dinsdag 23 oktober 2012

2014/C 068E/11

Eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (COM(2011)0737 – C7-0504/2011 – 2011/0333(CNS))

78

2014/C 068E/12

Financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie (COM(2010)0815 – C7-0016/2011 – 2010/0395(COD))

80

P7_TC1-COD(2010)0395Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU, Euratom) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002

81

Bijlage bij de wetgevingsresolutie

81

2014/C 068E/13

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III – Commissie (14059/2012 – C7-0305/2012 – 2012/2127(BUD))

82

2014/C 068E/14

Bosbouwkundig teeltmateriaal ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG, wat het opnemen van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie gekeurd in het toepassingsgebied van die beschikking en het bijwerken van de namen van de voor de goedkeuring van en het toezicht op de productie van de verantwoordelijke autoriteiten betreft (COM(2012)0355 – C7-0175/2012 – (2012/0172(COD))

84

P7_TC1-COD(2012)0172Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. …/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG voor het opnemen van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie "gekeurd" in het toepassingsgebied van die beschikking en voor het bijwerken van de namen van de voor de goedkeuring van en het toezicht op de productie verantwoordelijke autoriteiten

85

2014/C 068E/15

Europees Jaar van de burger (2013) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de burger (2013) (COM(2011)0489 – C7-0217/2011 – 2011/0217(COD))

85

P7_TC1-COD(2011)0217Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. …/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de burger (2013)

86

2014/C 068E/16

Benoeming van een lid van de Rekenkamer (Leonard Orban)
Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over de voordracht van Leonard Orban voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C7-0153/2012 – 2012/0805(NLE))

86

2014/C 068E/17

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2012/001 IE/Talk Talk
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/001 IE/Talk Talk, Ierland) (COM(2012)0423 – C7-0204/2012 – 2012/2157(BUD))

87

BIJLAGE

90

2014/C 068E/18

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Aanvraag EGF/2011/015/SE/AstraZeneca
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/015 SE/AstraZeneca, Zweden) (COM(2012)0396 – C7-0191/2012 – 2012/2155(BUD))

90

BIJLAGE

93

2014/C 068E/19

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Aanvraag EGF/2011/019 ES/Galicia Metal
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/019 ES/Galicië, metaalsector, Spanje) (COM(2012)0451 – C7-0214/2012 – 2012/2160(BUD))

93

BIJLAGE

96

2014/C 068E/20

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2011/009 NL/Gelderland Bouw
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/009 NL/Gelderland Bouw (afdeling 41), Nederland) (COM(2012)0395 – C7-0190/2012 – 2012/2154(BUD))

96

BIJLAGE

99

2014/C 068E/21

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Aanvraag EGF/2011/021 NL/Zalco
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/021 NL/Zalco, Nederland) (COM(2012)0450 – C7-0220/2012 – 2012/2164(BUD))

100

BIJLAGE

103

2014/C 068E/22

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2010/015 FR/ Peugeot
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de Globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EFG/2010/015 FR/Peugeot, Frankrijk) (COM(2012)0461 – C7-0222/2012 – 2012/2165(BUD))

103

BIJLAGE

106

2014/C 068E/23

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2012/003 DK/VESTAS
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/003 DK/Vestas, Denemarken) (COM(2012)0502 – C7-0292/2012 – 2012/2228(BUD))

106

BIJLAGE

109

2014/C 068E/24

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2012/002 DE/ manroland, Duitsland
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/002 DE/ manroland, Duitsland) (COM(2012)0493 – C7-0294/2012 – 2012/2230(BUD))

109

BIJLAGE

112

2014/C 068E/25

Communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (COM(2011)0704 – C7-0395/2011 – 2011/0310(COD))

112

P7_TC1-COD(2011)0310Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik

113

2014/C 068E/26

Minimumopleidingsniveau van zeevarenden ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (COM(2011)0555 – C7-0246/2011 – 2011/0239(COD))

118

P7_TC1-COD(2011)0239Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2012/…/EU van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden

119

2014/C 068E/27

Protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en Israël inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (CA) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de staat Israël, anderzijds, inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (CA) (12428/2012 – C7-0205/2012 – 2009/0155(NLE))

119

Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

**I

Samenwerkingsprocedure, eerste lezing

**II

Samenwerkingsprocedure, tweede lezing

***

Instemmingsprocedure

***I

Medebeslissingsprocedure, eerste lezing

***II

Medebeslissingsprocedure, tweede lezing

***III

Medebeslissingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag)

Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement ZITTING 2012-2013 Vergadering van 23 oktober 2012 De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 10 E van 15.1.2013 De aangenomen teksten van 23 oktober 2012 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2010 zijn bekendgemaakt in PB L 350 van 20.12.2012. AANGENOMEN TEKSTEN

Dinsdag 23 oktober 2012

7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/1


Dinsdag 23 oktober 2012
Meerjarig financieel kader 2014-2020

P7_TA(2012)0360

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 met het oog op het bereiken van een positief resultaat van de goedkeuringsprocedure van het meerjarig financieel kader 2014-2020 (COM(2011)0398 - COM(2012)0388 – 2011/0177(APP))

2014/C 68 E/01

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 311 en 312 VWEU,

gezien het voorstel van de Commissie van 29 juni 2011 en het gewijzigd voorstel van de Commissie van 6 juli 2012 voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (COM(2011)0398 en COM(2012)0388),

gezien het voorstel van de Commissie van 29 juni 2011 voor een Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (COM(2011)0403),

gezien de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 over een begroting voor Europa 2020 (COM(2011)0500),

gezien het verslag van de Commissie van 27 april 2010 aan het Europees Parlement en de Raad over de werking van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2010)0185),

gezien zijn resolutie van 29 maart 2007 over de toekomst van de eigen middelen van de Europese Unie (1),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 "Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa" (2),

gezien zijn resolutie van 13 juni 2012 over het meerjarig financieel kader en eigen middelen (3),

gezien de gezamenlijke verklaring over met het MFK verband houdende kwesties die is gevoegd bij het herziene Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen,

gezien artikel 81, lid 3, van zijn Reglement,

gezien het interim-verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme, Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0313/2012),

A.

overwegende dat overeenkomstig artikel 312, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de Raad, handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, na goedkeuring door het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen een verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader (MFK) vaststelt; overwegende dat overeenkomstig artikel 312, lid 2, VWEU de Europese Raad met eenparigheid van stemmen een besluit kan vaststellen op grond waarvan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen kan besluiten bij de vaststelling van de verordening houdende vaststelling van het MFK;

B.

overwegende dat overeenkomstig artikel 310, lid 1, VWEU alle ontvangsten en uitgaven van de Unie in de begroting moeten worden opgenomen;

C.

overwegende dat overeenkomstig artikel 295 VWEU het Europees Parlement, de Raad en de Commissie elkaar raadplegen en in onderlinge overeenstemming de wijze bepalen waarop zij samenwerken, en dat zij daartoe een interinstitutioneel akkoord moeten sluiten om het verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure en de samenwerking tussen de instellingen in begrotingszaken te verbeteren;

D.

overwegende dat artikel 312, lid 5, VWEU van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verlangt alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de vaststelling van het financieel kader te vergemakkelijken;

E.

overwegende dat overeenkomstig artikel 311 van het VWEU de Unie zich voorziet van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en aan haar beleid uitvoering te geven en de begroting volledig uit eigen middelen wordt gefinancierd; overwegende dat de Raad het Parlement moet raadplegen alvorens een nieuw besluit te nemen over de hervorming van de eigen middelen, en tevens de goedkeuring van het Parlement moet verkrijgen alvorens een verordening vast te stellen betreffende maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het stelsel van eigen middelen;

F.

overwegende dat voor het eerst een MFK-verordening zal worden vastgesteld overeenkomstig de nieuwe bepalingen van het Verdrag van Lissabon, en dat er daarom nieuwe regelingen moeten worden vastgesteld voor samenwerking tussen de instellingen gericht op het verwezenlijken van een doeltreffende besluitvorming waarbij de uit het Verdrag voortvloeiende bevoegdheden worden geëerbiedigd;

G.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon de Europese Unie belangrijke nieuwe bevoegdheden verschaft, bijvoorbeeld op het gebied van extern optreden (artikel 27, lid 3, VEU), sport (artikel 165 VWEU), ruimtevaart (artikel 189 VWEU), klimaatverandering (artikel 191 VWEU), energie (artikel 194 VWEU), toerisme (artikel 195 VWEU) en civiele bescherming (artikel 196 VWEU);

H.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 8 juni 2011, met overweldigende meerderheid aangenomen, zijn politieke prioriteiten voor het volgende MFK heeft uiteengezet, op zowel wetgevings- als begrotingsgebied;

I.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 13 juni 2012, met overweldigende meerderheid aangenomen, zijn politieke prioriteiten voor het volgende MFK heeft uiteengezet, op begrotingsgebied zowel wat de uitgaven- als de ontvangstenkant betreft;

J.

overwegende dat de bevoegde parlementaire commissies een diepgaande analyse van de behoeften hebben uitgevoerd met het oog op de vaststellingen van de politieke prioriteiten, zoals uiteengezet in bijgaande adviezen;

K.

overwegende dat het Cypriotische voorzitterschap voornemens is om op een buitengewone Europese Raad in november 2012 een "onderhandelingspakket" in te dienen, waarin maximumbedragen worden genoemd (maar ook beleidskeuzes binnen het kader van de gewone wetgevingsprocedure);

L.

overwegende dat de EU-begroting reeds voorziet in garanties voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van lidstaten die niet tot de eurozone behoren, ter hoogte van maximaal 50 miljard EUR, evenals in garanties voor het Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM) ter hoogte van maximaal 60 miljard EUR (totaal bedrag van de uitstaande leningen);

M.

overwegende dat zowel in de EU-begroting als in de begrotingsprocedure het transparante en democratische karakter van het parlementaire besluitvormings- en controleproces ten volle weerspiegeld moet worden, op basis van eerbiediging van de algemene beginselen van eenheid en universaliteit, hetgeen vereist dat alle uitgaven en ontvangsten volledig worden vermeld zonder aan elkaar te worden aangepast, en dat over zowel de ontvangsten als de uitgaven in het parlement wordt gedebatteerd en gestemd, overeenkomstig de uit het Verdrag voortvloeiende bevoegdheden;

De EU-begroting als essentieel instrument voor het bewerkstelligen van slimme, duurzame en inclusieve groei voor de hele EU

1.

beseft terdege dat de onderhandelingen over het MFK 2014-2020 plaatsvinden tegen een zeer problematische sociale, economische en financiële achtergrond, waarbij de lidstaten aanzienlijke inspanningen verrichten om hun nationale begrotingen aan te passen met het oog op de duurzaamheid van de overheidsfinanciën en de stabiliteit van de bancaire sector en de gemeenschappelijke munt; is van mening dat de Unie niet gezien mag worden als bijkomende last voor de belastingbetalers; is er echter van overtuigd dat de begroting van de EU een deel van de oplossing is om Europa de kans te geven zich aan de huidige crisis te ontworstelen, door investeringen in groei en banen te stimuleren en de lidstaten in staat te stellen de huidige structurele uitdagingen, met name de verslechterende concurrentiepositie, de toenemende werkloosheid en de armoede, op gezamenlijke en gecoördineerde wijze en op duurzame grondslag aan te pakken;

2.

is echter van mening dat evenwichtige structurele hervorming op zowel nationaal als EU-niveau een essentiële voorwaarde vormen voor een gedegen en doeltreffende uitvoering van EU-financiering, onder verwijzing naar het belang van gezonde openbare financiën;

3.

herinnert eraan dat de Europese Raad meermaals heeft aangedrongen op verbetering van het Europees economisch bestuur en zich heeft geschaard achter de doelstellingen van de EU 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, te weten bevordering van de werkgelegenheid en van de mogelijkheden voor, en overheidsfinanciering van, innovatie, onderzoek en ontwikkeling, het verwezenlijken van de doelstellingen inzake klimaatverandering en energie, het verbeteren van onderwijsniveaus en het bevorderen van sociale integratie, in het bijzonder door vermindering van de armoede;

4.

herinnert eraan dat de Europese Raad in juni 2012 een "Pact voor groei en banen" heeft goedgekeurd, waarin wordt gewezen op het hefboomeffect van de EU-begroting voor het versterken van de groei en de werkgelegenheid en de nadruk wordt gelegd op de bijdrage van de EU-begroting aan het te boven komen door de hele Unie van de huidige economische en financiële crisis;

5.

is van mening dat de Unie uitzonderlijk is getroffen door de opeenvolgende financiële crises van de afgelopen vier jaar, deels omdat financiële actoren, internationale partners en de publieke opinie vraagtekens hebben geplaatst bij de mate van solidariteit binnen de EU; is van mening dat de kern van die solidariteit gevormd moet worden door de EU-begroting; is er daarom van overtuigd dat het besluit over het volgende MFK ofwel een sterke positieve impact zal hebben op de inspanningen van nationale overheden om de crisis te overwinnen, ofwel zal leiden tot verdere economische teruggang in de EU;

6.

herinnert eraan dat alle macro-economische maatregelen voor financiële stabiliteit die sinds 2008 zijn genomen vooralsnog geen einde hebben gemaakt aan de economische en financiële crisis; is daarom van mening dat de lidstaten zich moeten blijven inzetten voor het verwezenlijken van hun potentieel voor duurzame groei en dat een duidelijk gerichte en voldoende omvangrijke EU-begroting nodig is om de nationale inspanningen te helpen coördineren en ze te versterken, zodat in Europa de groei weer kan terugkeren en de werkgelegenheid weer kan toenemen;

7.

wijst erop dat de begroting van de EU slechts ongeveer 2 % van de totale overheidsuitgaven in de Unie vertegenwoordigt, en dus 45 keer zo klein is als het totaal van alle overheidsuitgaven in de lidstaten;

8.

herinnert eraan dat overeenkomstig artikel 310 VWEU de ontvangsten en uitgaven van de EU-begroting in evenwicht moeten zijn en dat de begroting daarom geen tekorten en schulden mag vertonen;

9.

benadrukt dat de EU-begroting in hoofdzaak een investeringsbegroting is en dat 94 % van de totale middelen wordt geïnvesteerd in de lidstaten zelf of in de externe prioriteiten van de Unie; benadrukt dat de overheidsinvesteringen in de regio's en in de lidstaten zeer beperkt of zelfs nihil zouden zijn zonder de bijdrage van de EU-begroting; is van mening dat een verlaging van de EU-begroting onvermijdelijk de onevenwichtigheden zou verergeren en schade zou toebrengen aan de groei, het concurrentievermogen en de samenhang van de economie van de hele Unie, en het beginsel van solidariteit als kernwaarde van de EU zou ondermijnen;

10.

benadrukt het feit dat de doelen van de strategie van Lissabon niet zijn bereikt, onder meer door een gebrek aan coördinatie en inzet op alle niveaus, zowel in budgettair als wetgevend opzicht; is er vast van overtuigd dat de Europa 2020-strategie nu moet worden uitgevoerd en niet langer mag worden uitgesteld, om de doeltreffendheid ervan te kunnen waarborgen;

11.

herinnert eraan dat omvangrijke toekomstgerichte investeringen nodig zijn, naar schatting niet minder dan 1 800 miljard EUR tot 2020 (4), om de zeven vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie te laten slagen; benadrukt dat een van de belangrijkste doelstellingen van de Europa 2002-strategie, het stimuleren van nieuwe arbeidsplaatsen en hoogwaardige werkgelegenheid voor alle Europeanen, alleen bereikt zal worden als de noodzakelijke investeringen in onderwijs, bevordering van een kennismaatschappij, onderzoek en innovatie, kmo's en groene en nieuwe technologieën, met aandacht voor sociale integratie, nu worden gedaan en niet langer worden uitgesteld; is voorstander van een tweesporenbenadering van groeibevorderende budgettaire consolidatie, waarin terugdringing van overheidstekorten en -schulden samengaat met bevordering van dergelijke investeringen;

12.

is van mening dat ernstige problemen waar jongeren in de hele EU mee te maken hebben, waaronder een ongekend hoge werkloosheid, alsmede toenemende armoede en uitdagingen op onderwijsgebied, een extra inspanning noodzakelijk maken om er door middel van mainstreaming van maatregelen voor te zorgen dat de nieuwe generaties zich scharen achter de waarden waar de EU op is gebaseerd, zoals vrede, democratie en mensenrechten, economische welvaart en sociale rechtvaardigheid, alsmede door het opzetten van programma's met afdoende financiële ondersteuning;

13.

benadrukt dat een sterke, gediversifieerde en concurrerende industriële basis van wezenlijk belang is voor het totstandbrengen van een slimme, duurzame en inclusieve Europese economie; onderstreept het belang van de industriële sector voor het ondersteunen van het concurrentievermogen en het scheppen van banen in de EU, en de daaruit voortvloeiende essentiële bijdrage die deze sector levert aan het overwinnen van de economische crisis;

14.

spreekt zijn krachtige steun uit voor het voorstel van de Commissie om maatregelen ter bestrijding van klimaatverandering te mainstreamen, waarbij er naar gestreefd moet worden minstens 20 % van de uitgaven te besteden aan het klimaat; acht het van wezenlijk belang dat de EU-begroting kan zorgen voor het aantrekken van investeringen in een duurzame en welvarende koolstofarme economie, voldoende steun kan leveren voor het bereiken van de EU 2020-doelstellingen op het gebied van klimaat, energie, hulpbronnenefficiëntie en biodiversiteit, en de burgers van de EU voordeel kan bieden in de vorm van een gezonder milieu;

15.

roept de lidstaten daarom op te streven naar synergieën tussen enerzijds de nationale bezuinigingsmaatregelen en anderzijds de toegevoegde waarde van een EU-begroting met duidelijke prioriteiten, om de verwezenlijking mogelijk te maken van politieke doelstellingen die reeds op het hoogste niveau zijn afgesproken;

Uitgavenniveau

16.

benadrukt dat de nationale begrotingen sinds 1988 gemiddeld gezien sneller zijn gegroeid dan de EU-begroting; wijst erop dat de totale overheidsuitgaven in de lidstaten sinds het begin van de crisis in 2008 zijn toegenomen met een jaarlijks nominaal percentage van 2 %; concludeert dat deze daling van de EU-begroting ten opzichte van de nationale begrotingen in flagrante tegenspraak is met de uitbreiding van de bevoegdheden en taken die aan de Unie op grond van het Verdrag zijn toebedeeld en met de belangrijke politieke besluiten van de Europese Raad zelf, met name de ontwikkeling van een versterkt Europees economisch bestuur;

17.

benadrukt dat het verschil tussen het plafond van de eigen middelen van de EU (1,29 % van het BNI aan vastleggings- en 1,23 % aan betalingskredieten) dramatisch is gestegen; wijst er daarnaast op dat het MFK alleen maximum uitgavenniveaus vaststelt, terwijl de EU-begroting altijd ver beneden die niveaus is gebleven;

18.

is van mening dat het voorstel van de Commissie, dat een bevriezing inhoudt van de maxima van het MFK 2014-2020 op het niveau van de maxima van 2013, ontoereikend zal zijn voor het financieren van de huidige beleidsprioriteiten in verband met de Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, de nieuwe taken voortvloeiend uit het Verdrag van Lissabon of onvoorziene gebeurtenissen, laat staan de politieke doelstellingen en voornemens van de Europese Raad zelf;

19.

herinnert aan zijn standpunt, zoals naar voren gebracht op 8 juni 2011, dat zonder toereikende verhoging van de begroting boven de maxima van 2013, een aantal prioriteiten en beleidsmaatregelen van de EU zullen moeten worden ingeperkt of zelfs geschrapt;

20.

waarschuwt de Raad geen pogingen te ondernemen om het niveau van EU-uitgaven zoals voorgesteld door de Commissie verder te verlagen; zet zich krachtig af tegen elke poging tot invoering van horizontale verlagingen die de uitvoering en doeltreffendheid van alle beleidsmaatregelen van de EU zouden bedreigen, ongeacht hun Europese toegevoegde waarde, politieke belang of resultaten; daagt de Raad in plaats daarvan uit om bij het voorstellen van bezuinigingen duidelijk en openbaar aan te geven welke van zijn politieke prioriteiten of projecten geheel moeten worden geschrapt;

21.

onderstreept de sleutelrol die de EU-begroting moet vervullen bij het verwezenlijken van de gezamenlijk overeengekomen doelstellingen van de Europa 2020-strategie; is er sterk van overtuigd dat met goed opgezette EU-middelen activiteiten kunnen worden gelanceerd of op gang gebracht die een werkelijk Europese toegevoegde waarde hebben en die niet door individuele lidstaten kunnen worden uitgevoerd, en dat hiermee synergie en complementariteit met activiteiten van de lidstaten kan worden bereikt door hen te helpen zich te concentreren op essentiële toekomstgerichte investeringen;

22.

bevestigt in dit verband opnieuw zijn standpunt dat de financiering voor de programma's van de Unie op het gebied van concurrentievermogen, kmo's, ondernemerschap en duurzame infrastructuur, die de kern vormen van de Europa 2020-strategie, aanzienlijk moet worden verhoogd; is er sterk van overtuigd dat verdere verlagingen ten opzichte van het voorstel van de Commissie ernstig schade kunnen toebrengen aan de geloofwaardigheid van de EU, alsmede aan haar politieke voornemens op het gebied van groei en werkgelegenheid;

23.

is zeer ingenomen met het voorstel van de Commissie inzake de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) en de bijbehorende realistische toewijzing van middelen ter verbetering van de Europese vervoers-, energie- en digitale netwerken; dringt er in dit verband op aan om het van het Cohesiefonds naar de CEF overgeschreven bedrag gedurende de eerste jaren te besteden in volledige overeenstemming met de nationale toewijzingen in het kader van dit Fonds;

24.

benadrukt het belang van onderzoek en innovatie voor het versnellen van de overgang naar een duurzame, toonaangevende kenniseconomie die zijn natuurlijke hulpbronnen op efficiënte en verantwoordelijke wijze benut; verzoekt de instellingen en lidstaten van de EU gezamenlijk een specifiek stappenplan vast te stellen voor het verwezenlijken van de doelstelling om 3 % van het BBP te investeren in onderzoek; wijst op de omvangrijke economische bijdrage die voor deze doelstelling nodig is, in de vorm van bijkomende uitgaven ter hoogte van in totaal 130 miljard EU per jaar, waaraan uit een groot aantal bronnen moet worden bijgedragen; benadrukt daarom dat de financiering van onderzoek en innovatie in de Unie moet worden versterkt, gestimuleerd en gewaarborgd door middel van een aanzienlijke verhoging van de uitgaven en van de EU-financiering ten behoeve van onderzoek en innovatie, met name via het programma Horizon 2020;

25.

herinnert eraan dat kmo's de belangrijkste aanjagers zijn van economische groei, concurrentievermogen, innovatie en werkgelegenheid, en wijst op hun belangrijke rol bij het herstel en het stimuleren van een duurzame Europese economie; is daarom ingenomen met de nadruk die de Europa 2020-strategie legt op innovatie en industriebeleid; is sterk gekant tegen elke poging tot verlaging van de toewijzing voor programma's als COSME, die essentieel zijn voor de Europese concurrentiepositie en werkgelegenheid;

26.

is van mening dat het cohesiebeleid van de EU (structuurfondsen en cohesiefonds) een strategisch instrument vormt voor investeringen, duurzame groei en concurrentievermogen, en voor de Europese solidariteit een belangrijke pijler vormt met een onbetwiste Europese toegevoegde waarde; wijst tevens op de aanzienlijke doorsijpeleffecten van de cohesiefondsfinanciering voor alle lidstaten van de EU; benadrukt dat dit beleid gesteund moet worden door een stabiel, solide en duurzaam financieel kader, zodat het op doeltreffende wijze kan bijdragen aan het verminderen van macro-economische onevenwichtigheden in de EU, alsmede aan economische, sociale en territoriale samenhang; bevestigt zijn standpunt dat de financiering van het cohesiebeleid, gezien de dringende noodzaak om te zorgen voor overheidsinvesteringen in groei en banen, gehandhaafd moet worden op minstens het niveau van de periode 20107-2013 en beschikbaar moet blijven voor alle regio's in de EU, met specifieke aandacht voor minder ontwikkelde regio's; steunt het voorstel van de Commissie om 25 % van het totale bedrag voor het cohesiebeleid toe te wijzen aan het ESF;

27.

herhaalt zijn standpunt dat, gezien de uiteenlopende hoeveelheid taken, uitdagingen en doelstellingen waar het GLB aan moet beantwoorden, de bedragen die in het begrotingsjaar 2013 aan het GLB worden toegewezen tenminste op hetzelfde niveau moeten blijven tijdens de volgende financiële programmeringsperiode; is van mening dat het nieuwe GLB gericht moet zijn op een doeltreffender en efficiënter besteding van zijn begroting, onder meer door te zorgen voor een eerlijke verdeling van rechtstreekse betalingen en financiering voor plattelandsontwikkeling tussen lidstaten, regio's en landbouwers, teneinde de bestaande verschillen weg te werken; benadrukt in dit verband de essentiële rol van de tweede pijler van het GLB, die een aanzienlijke bijdrage levert aan investeringen en het creëren van werkgelegenheid in plattelandsgebieden, aan de toename van de effectiviteit en het concurrentievermogen van de landbouw, in het bijzonder in het licht van de nieuwe uitdagingen uit onder andere de Europa 2020-strategie, alsmede aan milieubeheer en behoud van de biodiversiteit;

28.

benadrukt dat een verhoging van de middelen voor het doelgerichte en doeltreffende programma van de Unie voor milieu en klimaat onontbeerlijk is en dat geïntegreerde klimaat- en milieu-uitgaven actief moeten worden ondersteund via relevante EU-fondsen;

29.

is zich bewust van de enorme uitdagingen die de economische crisis met zich meebrengt voor jongeren in de EU; is van mening dat participatie, werkgelegenheid, onderwijs, informeel onderwijs, opleidingen, mobiliteit en sociale integratie van jonge Europeanen kwesties van strategisch belang zijn voor de ontwikkeling van de EU en de Europese samenleving; dringt erop aan deze kwesties te integreren en als prioriteit vast te stellen in alle relevante beleidsterreinen en programma's die van de EU-begroting worden gefinancierd, naast de nodige verhoging van de financiering van concrete op jongeren gerichte instrumenten die de Commissie voorstelt, zoals de invoering van een jeugdgarantieregeling om ervoor te zorgen dat elke jongere in Europa die geen werk kan vinden de kans krijgt om verder onderwijs en opleidingen te volgen;

30.

benadrukt dat het programma voor de meest behoeftigen moet worden voortgezet; herinnert de Commissie aan haar belofte om tijdig een wetgevingsvoorstel in die zin in te dienen om de continuïteit van de steun voor een dergelijk programma na 2013 te garanderen, met een nieuwe rechtsgrondslag en met eigen financiële middelen;

31.

is van mening dat het totale door de Commissie aan de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid toegewezen bedrag onvoldoende in overeenstemming is met het toegenomen belang van dit gebied, voortvloeiend uit het Verdrag van Lissabon en het groeiend aantal taken en uitdagingen; benadrukt dat de gefinancierde activiteiten een Europese toegevoegde waarde moeten hebben en dat moet worden gezorgd voor een eerlijke, evenwichtige, transparante verdeling van de middelen tussen de verschillende doelstellingen van deze programma's;

32.

herinnert eraan dat de EU-programma's op het gebied van onderwijs, jeugd, media en cultuur dicht bij de burgers staan, bijzonder hoge uitvoeringspercentages kennen, een zichtbaar hefboom- en doorsijpeleffect genereren, waaronder beduidende economische resultaten, en duidelijke en bewezen Europese meerwaarde leveren door het bundelen van hulpmiddelen, het stimuleren van mobiliteit en actief burgerschap, en nauwere samenwerking tussen de verschillende sectoren en belanghebbenden;

33.

wijst er opnieuw op dat de met de Verdragen toegekende nieuwe bevoegdheden een adequate aanvullende financiering vereisen vergeleken met het MFK 2007-2013, waardoor de Unie haar rol als speler op het wereldtoneel kan vervullen en haar reeds gedane toezeggingen kan nakomen, met name wat betreft het bereiken van het doel om 0,7 % van het BNI van de lidstaten te besteden aan officiële ontwikkelingshulp en het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling in 2015; benadrukt de rol van de Unie bij het bevorderen van democratie, vrede, solidariteit, stabiliteit en armoedevermindering in naburige en partnerlanden; onderstreep dat EU-financiering een aanvulling vormt op die van de lidstaten en zorgt voor een katalysatoreffect dat lidstaten aanzet op te treden in regio's die niet in aanmerking komen voor bilaterale hulp; steunt met name de gezamenlijke programmering van acties van lidstaten en van de EU; benadrukt derhalve dat het voorstel van de Commissie voor "Europa in de wereld" en het Europees ontwikkelingsfonds beschouwd moet worden als het absolute minimum dat nodig is voor het verwezenlijken van de Europese ambitie in de wereld, wijst in het bijzonder op de noodzaak om voldoende begrotingsmiddelen uit te trekken voor de taken van de EDEO;

Grootschalige projecten

34.

onderstreept het strategische belang van grootschalige infrastructuurprojecten (zoals ITER, Galileo en GMES) voor het toekomstige concurrentievermogen van de EU; verwerpt daarom elke poging om GMES om te vormen tot een intergouvernementeel programma;

35.

is er sterk van overtuigd dat de financiering van deze grootschalige projecten door de EU-begroting moet zijn gewaarborgd, maar tegelijkertijd moet worden afgeschermd, om te waarborgen dat mogelijke kostenoverschrijdingen op dit gebied niet ten koste gaan van de financiering en succesvolle tenuitvoerlegging van andere beleidsmaatregelen van de Unie;

36.

verwelkomt het voorstel van de Commissie om in de MFK-verordening een maximumbedrag vast te stellen voor Galileo, om zo de begrotingstoewijzing voor dit project in te perken; is evenzo van mening dat in de verordening maximumbedragen voor ITER en GMES moeten worden vastgesteld; is van mening dat de budgetten voor deze drie projecten moeten worden toegewezen bovenop de MFK-maxima, om aanvullende financiering door de lidstaten eenvoudiger te maken, indien nodig;

Beter besteden

37.

herhaalt dat de EU-begroting meer dan ooit gestoeld moet zijn op de beginselen van het verwezenlijken van Europese toegevoegde waarde en het waarborgen van goed financieel beheer (efficiency, doeltreffendheid, zuinigheid); verwelkomt in dit verband het pakket wetgevingsvoorstellen van de Commissie over de nieuwe generatie meerjarige programma's die vastgesteld moeten worden overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure; is van mening dat gestreefd moet worden naar zo groot mogelijke synergieën tussen de steunprogramma's van de EU en nationale investeringen;

38.

is van mening dat in de huidige context van bezuinigingen op overheidsuitgaven het hefboomeffect van andere financieringsbronnen van essentieel belang is om de langetermijninvesteringen te kunnen doen die nodig zijn om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken; is er sterk van overtuigd dat de toegevoegde waarde van de Unie met name tot uiting komt in langetermijninvesteringen die buiten het bereik van individuele lidstaten liggen; wijst in dit verband op de conclusies en aanbevelingen in zijn resolutie over innovatieve financiële instrumenten in de context van het volgende meerjarig financieel kader (5);

39.

benadrukt dat de samenhang tussen sectorspecifieke regelgeving en het algemene kader van het Financieel Reglement gewaarborgd moet worden en dat een evenwicht moet worden gevonden tussen vereenvoudiging en goed financieel beheer; neemt nota van het scoreboard voor vereenvoudiging dat de Commissie heeft gepresenteerd, en bevestigt zijn voornemen om de vereenvoudigingsagenda te steunen; is overtuigd van de noodzaak om de administratieve last voor de begunstigden verder te verminderen, en roept op tot de invoering van een "bureaucratietoets" voor de nieuwe generatie meerjarige programma's, om bijkomende administratieve lasten op zowel EU- als nationaal niveau te voorkomen;

40.

is van mening dat de doeltreffendheid van de EU-bestedingen afhangt van een goed beleid en toezichthoudende en institutionele kaders op alle niveaus; beklemtoont dat de lidstaten overeenkomstig artikel 310, lid 5, en artikel 317 van het VWEU gehouden zijn tot uitvoering van de begroting volgens het beginsel van goed financieel beheer; herinnert de lidstaten eraan dat ze wettelijk verplicht zijn erop toe te zien dat de begrotingsmiddelen overeenkomstig dit beginsel worden besteed en dat ze hun deel van de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om de bestedingen van de EU effectiever te maken; herinnert eraan dat 90 % van de fouten die de Rekenkamer heeft ontdekt, zich in de lidstaten heeft voorgedaan, en dat het merendeel van die fouten vermeden had kunnen worden; vraagt de lidstaten nationale betrouwbaarheidsverklaringen af te geven die op het passende politieke niveau ondertekend zijn;

41.

steunt de invoering van ex ante bepalingen betreffende bepaalde voorwaarden om te waarborgen dat de financiering van de EU, met name wat betreft het Cohesiefonds, de structuurfondsen en de plattelands- en visserijfondsen, meer gericht is op het verwezenlijken van de Europa 2020-doelstellingen; is van mening dat deze bepalingen kunnen bijdragen tot de legitimiteit en doeltreffendheid van de EU-steun indien ze enerzijds worden uitgevoerd met grotere betrokkenheid van lokale en regionale overheden om zo een sterkere partnerschapsbasis te bewerkstelligen en anderzijds gebaseerd zijn op voorwaarden die relevant zijn voor de doelstellingen van de verschillende fondsen;

42.

dringt erop aan dat aan steun in het kader van de partnerschapsovereenkomsten bepaalde specifieke verplichtingen worden verbonden waarover vooraf in overleg tussen de Commissie en de lidstaten afspraken moeten worden gemaakt; acht het terecht dat deze voorwaarden met name ook de correcte tenuitvoerlegging behelzen van al bestaande EU-wetgeving (bv. met betrekking tot prijsregulering, openbare aanbestedingen, vervoer, milieu en gezondheidszorg), om zo onregelmatigheden te voorkomen en effectiviteit te garanderen; staat echter afwijzend tegenover het opleggen van voorwaarden die van lidstaten fundamentele sociale en economische hervormingen verlangen; alle voorwaarden moeten volledig in overeenstemming zijn met de beginselen van subsidiariteit en partnerschap;

43.

benadrukt echter dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de resultaten van het regionaal beleid en de macro-economische resultaten van een lidstaat, en dat de regio's niet mogen worden gestraft voor de gebrekkige naleving door de nationale instanties van de procedures op het gebied van economisch bestuur; is van mening dat het opleggen van bijkomende sancties de problemen van lidstaten die reeds macro-economische problemen ondervinden kunnen verergeren, en dat voorwaarden op macro-economisch gebied daarom onaanvaardbaar zijn;

44.

benadrukt de essentiële werkzaamheden van de gedecentraliseerde agentschappen van de EU bij het ondersteunen van de doelstellingen van de Unie en de noodzaak om voldoende begrotingsmiddelen uit te trekken voor hun taken;

45.

is tegelijkertijd van mening dat de werkzaamheden van de gedecentraliseerde agentschappen van de EU moeten leiden tot aanzienlijk hogere besparingen op nationaal niveau; dringt er bij de lidstaten op aan te evalueren in welke mate deze agentschappen bijdragen aan een grotere efficiency op nationaal niveau en ten volle gebruik te maken van die agentschappen en zo hun nationale uitgaven te rationaliseren; verzoekt de lidstaten daarnaast vast te stellen op welke terreinen overlapping of verminderde toegevoegde waarde met betrekking tot de agentschappen kan optreden, teneinde hun functioneren te verbeteren;

46.

is ervan overtuigd dat de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) moet leiden tot schaalvoordelen op EU-niveau en tot omvangrijke besparingen op nationaal niveau, met name bij nationale diplomatieke diensten in derde landen;

47.

stelt voor om een onafhankelijke beoordeling uit voeren van de doeltreffendheid van overheidsuitgaven op drie niveaus - nationaal, regionaal en Europees - om grondig onderzoek te kunnen doen naar toegevoegde waarde en mogelijkheden van het samenvoegen van middelen en naar kostenbesparing op gebieden als defensie, ontwikkelingsbeleid, gedecentraliseerde agentschappen, de Europese Dienst voor extern optreden, en wetenschappelijk onderzoek, niet alleen door schaalvoordelen op EU-niveau te stimuleren, maar ook door het subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen; gelooft dat deze beoordeling kostenbesparing mogelijk zal maken; herinnert eraan dat bij de beoordeling van gedecentraliseerde agentschappen rekening moet worden gehouden met de relevante bepalingen van de gemeenschappelijke aanpak die is gevoegd bij de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen, ondertekend op 19 juli 2012;

48.

is het met de Commissie eens dat de huishoudelijke uitgaven moeten worden gerationaliseerd; onderstreept evenwel dat het van wezenlijk belang is om een evenwicht te vinden tussen verdere besparingen en de noodzaak ervoor te zorgen dat de instellingen hun taken en plichten kunnen uitvoeren in overeenstemming met hun verplichtingen en bevoegdheden krachtens de Verdragen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitdagingen veroorzaakt door de huidige economische crisis;

49.

is het volledig oneens met een in alle instellingen, organen en agentschappen door te voeren zelfde personeelsvermindering, aangezien hun rol en verantwoordelijkheden overeenkomstig de Verdragen sterk uiteenlopen; onderstreept dat de instellingen een individuele benadering verdienen en dat het daarom aan elk van hen overgelaten moet worden om te beslissen waar en welke bezuinigingen mogelijk zijn zonder dat hun functioneren in het gedrang komt;

50.

wijst op de aanzienlijke besparingen die mogelijk zouden zijn als het Europees Parlement slechts één zetel had; dringt er bij de begrotingsautoriteit op aan deze kwestie aan te kaarten bij de onderhandelingen over het volgende MFK 2014-2020;

Looptijd

51.

is van mening dat voor het volgende MFK een periode van 7 jaar tot 2020 als tijdelijke oplossing moet worden overwogen om zo een duidelijk verband te kunnen leggen met de Europa 2020-strategie; is echter van mening dat een periode van 5 jaar of van 5+5 jaar voor het MFK beter zou aansluiten bij de mandaatsperiodes van de instellingen, en daarmee ten goede zou komen aan de democratische verantwoording en verantwoordelijkheid; wijst erop dat een periode van 7 jaar een maximale flexibiliteit vereist om het MKF haalbaar en doeltreffend te maken;

Tussentijdse herziening

52.

benadrukt dat een tussentijdse herziening moet worden vastgelegd in de MFK-verordening, met een specifieke procedure en een bindend tijdschema, waarbij de volledige betrokkenheid van het volgende Parlement wordt gewaarborgd; is van mening dat de Commissie een wetgevingsvoorstel moet indienen om ervoor te zorgen dat het herziene MFK tijdig vóór de begrotingsprocedure 2018 kan worden vastgesteld; benadrukt dat de tussentijdse herziening niet ten koste mag gaan van de stabiliteit van de investeringsmogelijkheden, en ervoor moet zorgen dat de begunstigden en de stabiliteit van de langetermijnprogrammering en -investeringen worden beschermd;

Noodzaak van een flexibeler MFK

53.

is er principieel van overtuigd dat veranderende politieke en economische omstandigheden en onvoorziene gebeurtenissen aanpassingen van het MFK gedurende de periode van 7 jaar onvermijdelijk zullen maken; onderstreept dat het MFK grotere budgettaire flexibiliteit binnen en tussen rubrieken moet bieden, alsook tussen de begrotingsjaren binnen het MFK, om te waarborgen dat de jaarlijkse begrotingsmiddelen ten volle kunnen worden benut;

54.

is van mening dat een flexibiliteit van 5 % voor de maxima van de (sub)rubrieken onontbeerlijk is, om aanpassingen aan nieuwe omstandigheden mogelijk te maken zonder het totaalbedrag te verhogen en zonder dat het MFK herzien hoeft te worden;

55.

verwelkomt het voorstel van de Commissie om de wettelijke flexibiliteit (de mogelijkheid om af te wijken van een bepaald bedrag voor de gehele looptijd van het betreffende programma) te verhogen van 5 tot 10 %;

56.

benadrukt dat de maxima vastgesteld door het MFK optimaal moeten worden benut; stelt hiertoe voor dat de marges die overblijven onder de maxima voor vastleggingskredieten in een begrotingsjaar overgedragen kunnen worden naar het volgende jaar en beschouwd kunnen worden als algemene MFK-marge, die in daaropvolgende jaren toegewezen kan worden aan verschillende rubrieken, overeenkomstig de geraamde behoeften en beschikbaar gesteld in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure;

57.

benadrukt tevens dat een algemene MFK-marge ingevoerd moet worden voor betalingskredieten, om de overdracht naar volgende jaren mogelijk maken van overgebleven marges onder de maxima voor betalingskredieten, eveneens beschikbaar gesteld in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure;

58.

is zeer verontrust over de voortdurend stijgende uitstaande verplichtingen (RAL); roept op tot het formuleren van een gezamenlijke interinstitutionele strategie om het niveau van de RAL onder controle te houden in het MFK 2014-2020 en tot het nemen van passende maatregelen hiertoe; moedigt in dit verband een discussie aan over de wijze waarop het niveau van betalingskredieten meer gelijkelijk verdeeld kan worden over de looptijd van het MFK, om zoveel mogelijk te voorkomen dat de uitvoering van EU-programma's gevaar loopt vanwege een gebrek aan betalingskredieten aan het einde van de looptijd van het financiële kader;

59.

wijst erop dat de EU-begroting elk jaar een overschot vertoont en dat de bijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting met eenzelfde bedrag worden verlaagd; betreurt tegelijkertijd de geregelde forfaitaire verlagingen door de Raad van de door de Commissie op de ontwerpbegroting opgenomen betalingskredieten, alsmede de bezwaren die de Raad de afgelopen jaren heeft gemaakt tegen het voorzien van de EU-begroting van de bijkomende betalingen die de Commissie aan het einde van het begrotingsjaar nodig heeft om de EU in staat te stellen haar financiële verplichtingen na te komen; is van mening dat een dergelijke benadering geen blijk geeft van degelijk begrotingsbeleid en dat het teruggestorte bedrag niet van invloed is op de totale hoogte van de tekorten in de lidstaten, terwijl dit bedrag een duidelijk verschil kan maken voor de jaarlijkse begroting van de EU; wijst op het voornemen van de instellingen om het Financieel Reglement te herzien om de overdracht van ongebruikte kredieten en het begrotingssaldo mogelijk te maken;

60.

steunt krachtig de marge voor onvoorziene uitgaven, maar benadrukt dat met het oog op de doeltreffendheid ervan geen verplichting moet bestaan om de gebruikmaking ervan te compenseren met verlaging van de maxima, en dat de gebruikmaking van de marge goedgekeurd moet worden bij meerderheid in de Raad;

61.

verwelkomt het voorstel van de Commissie om het budget voor het flexibiliteitsinstrument en de benutting van de jaarlijkse bedragen tot het jaar n+3 te verhogen;

62.

is het zeer eens met het voorstel van de Commissie om de reserve voor noodhulp, het Solidariteitsfonds, het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering en de reserve voor crises in de landbouwsector, gezien hun niet te programmeren karakter, op de begroting op te nemen boven de maxima voor de relevante rubrieken;

63.

wijst op de meerwaarde van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) als een instrument voor crisisinterventie om ontslagen werknemers bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt te helpen; benadrukt het feit dat het EFG moet worden voortgezet en opgewaardeerd na 2013 als instrument waartoe alle categorieën werknemers op gelijke voorwaarden toegang hebben; benadrukt ook het feit dat een vereenvoudigde, snellere procedure nodig is voor de betaling van subsidies, om de doeltreffendheid van het fonds te verhogen;

Eenheid van de begroting

64.

herinnert eraan dat de EU-begroting alle ontvangsten en uitgaven omvat die voortvloeien uit besluiten van de instellingen van de EU genomen binnen het kader van hun bevoegdheden, en dat de financiële verrichtingen van de Unie in de vorm van verstrekte en opgenomen leningen en garanties afzonderlijk worden verantwoord;

65.

dringt er bij de Commissie en de Raad op aan in een afzonderlijke bijlage aan te geven welke budgettaire of financiële bijdragen en garanties de Unie of een aantal lidstaten hebben gegeven in het kader van de Europese stabilisatiemechanismen (EFSM, EFSF, ESM), overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 122, lid 3, 136, lid 3, en 143 VWEU, alsmede welke rechtstreekse bilaterale financiële steun is verleend aan andere lidstaten of andere projecten in verband met de "bankunie";

66.

benadrukt dat alle besluiten met betrekking tot het versterken van de economische en monetaire unie genomen moeten worden op basis van de Verdragen, en dat de relevante instellingen hierbij betrokken moeten worden; benadrukt dat het afwijken van de communautaire methode en het steeds vaker gebruikmaken van intergouvernementele akkoorden de Europese Unie en de eurozone alleen maar zullen verdelen en verzwakken;

67.

is er stellig van overtuigd dat elke nieuwe begrotingscapaciteit voor lidstaten van de eurozone gericht op aanpassingen aan voor elke lidstaat specifieke asymmetrische schokken en structurele hervormingen en waarvan de begrotingstaken niet door het MFK worden gedekt moet worden ontwikkeld binnen het kader van de Unie en dat hierover naar behoren democratische verantwoording moet worden afgelegd bij de bestaande instellingen; brengt in herinnering dat overeenkomstig de verdragen, elke nieuwe begrotingscapaciteit deel moet uitmaken van de EU-begroting, waarbij de eenheid ervan wordt geëerbiedigd; is verder van mening dat om de zichtbaarheid te vergroten en de additionaliteit te waarborgen van een dergelijke nieuwe begrotingscapaciteit, er een speciale nieuwe rubriek in het MFK moet worden gecreëerd; verwerpt ten stelligste elke poging om de plafonds van het voorstel van de Commissie inzake het MFK te verlagen om middelen zeker te stellen voor deze nieuwe capaciteit;

68.

dringt er bij de lidstaten krachtig op aan zich sterk in te zetten voor het integreren van het Europees Ontwikkelingsfonds in de EU-begroting met ingang van 2021; wijst erop dat bij een dergelijke hervorming de maxima van het MFK dienovereenkomstig moeten worden verhoogd;

69.

bevestigt zijn voornemen in de toekomst een specifiek openbaar debat te organiseren en een stemming in te voeren over de ontvangstenkant van de begroting, als onderdeel van zijn behandeling van de jaarlijkse ontwerpbegroting; is er stellig van overtuigd dat op deze manier een permanent debat over het financieringsstelsel van de Unie op gang zal worden gehouden, en erkent volledig dat de begrotingsautoriteit momenteel geen bevoegdheid heeft om veranderingen voor te stellen voor dit deel van de begroting;

Eigen middelen

70.

is van mening dat in de onderhandelingen over het volgende MFK, die ruim een jaar geleden van start zijn gegaan, een patstelling is bereikt tengevolge van het ontbreken van een werkelijk stelsel van eigen middelen: de onderhandelingen worden door de Raad vanuit twee tegengestelde kampen gevoerd, enerzijds de landen die een netto bijdrage aan de EU-begroting leveren en anderzijds de landen die netto-ontvanger zijn, waarbij wordt uitgegaan van een puur boekhoudkundige insteek van "goede opbrengst", hetgeen uiteindelijk ertoe leidt dat een besluit over het MFK is gebonden aan een lange lijst van uitzonderingen en compensatiemaatregelen, waarover achter gesloten deuren is onderhandeld en die voor de Europese burger onbegrijpelijk zijn;

71.

is er vast van overtuigd dat de financiering van de EU-begroting weer gebaseerd moet zijn op een werkelijk stelsel van eigen middelen, zoals bepaald in het Verdrag van Rome en alle daarna komende EU-verdragen; betreurt ten zeerste dat het huidige stelsel, waarbij het overgrote deel van de financiering afkomstig is van bijdragen van de lidstaten, ondoorzichtig en oneerlijk is en niet onderworpen is aan parlementaire controle, noch op Europees, noch op nationaal niveau; benadrukt dat een dergelijk stelstel in wezen ingaat tegen de letter en de geest van het Verdrag;

72.

wijst erop dat een hervorming van het stelsel van eigen middelen als zodanig geen betrekking heeft op de omvang van de EU-begroting, maar op het vinden van een doeltreffender combinatie van middelen ter financiering van de overeengekomen beleidsvormen en doelstellingen van de EU; benadrukt dat de invoering van een nieuw stelsel de algehele belastingdruk voor de burgers niet zou verhogen, maar integendeel de druk op de nationale schatkisten zou verlagen;

73.

herhaalt zijn principiële standpunt, zoals weergegeven in zijn resolutie van 13 juni 2012, niet bereid te zijn goedkeuring te verlenen aan de nieuwe MFK-verordening zonder dat een politiek akkoord is bereikt over de hervorming van het stelsel van eigen middelen, overeenkomstig de voorstellen van de Commissie van 29 juni 2011, met inbegrip van haar wetgevingsvoorstellen voor werkelijke nieuwe eigen middelen; is van mening dat een dergelijke hervorming gericht moet zijn op het verlagen van de bijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting op basis van het BNI tot maximaal 40 % in 2020, om zo bij te dragen aan de bezuinigingsinspanningen van de lidstaten;

74.

is ervan overtuigd dat het hiervoor benodigde politieke akkoord de volgende elementen moet omvatten;

1)

er moet een grondige hervorming van de financiering van de EU-begroting plaatsvinden, waarbij moet worden teruggekeerd naar een stelsel van werkelijke, duidelijke, eenvoudige en eerlijke eigen middelen, met garanties inzake besluitvorming en democratische controle die alle overheidsbegrotingen kenmerken;

2)

deze hervorming moet in werking treden tijdens het MFK 2014-2020, zoals voorgesteld door de Commissie;

3)

de Commissie moet onmiddellijk reageren op een formeel verzoek van verscheidene lidstaten, die de noodzakelijke drempel hebben bereikt, om invoering van een belasting op financiële transacties in het kader van versterkte samenwerking; benadrukt dat dergelijke wetgevingsvoorstellen van de Commissie moeten worden gepubliceerd tezamen met een pakket herziene voorstellen betreffende het pakket eigen middelen, om te waarborgen dat de met deze belasting ontvangen bedragen volledig of gedeeltelijk als werkelijke eigen middelen aan de EU-begroting worden toegewezen, waarmee de nationale contributie van de lidstaten die deze belasting invoeren kan worden verlaagd;

4)

er moet een akkoord worden gesloten over de hervorming van de BTW als eigen middelenbron en over de uitvoeringsvoorschriften daarvan, tezamen met het akkoord over het MFK;

5)

het nieuwe stelsel moet een einde maken aan de huidige kortingen en andere correctiemechanismen; eventuele compensaties kunnen alleen worden aanvaard op basis van het voorstel van de Commissie, mogen slechts tijdelijk zijn en moeten worden gemotiveerd met onweerlegbare en objectieve economische criteria;

6)

indien de invoering van de nieuwe eigen middelen niet leidt tot een aanzienlijke verlaging van de contributies van de lidstaten op basis van het BNI, zal de Commissie aanvullende voorstellen inzake de invoering van werkelijke nieuwe eigen middelen indienen;

Interinstitutionele onderhandelingen

75.

benadrukt dat de goedkeuring van het MFK door zowel het Parlement als de Raad gebonden is aan strenge eisen inzake meerderheid, en wijst op het belang van volledige toepassing van de bepalingen van artikel 312, lid 5, waarin de instellingen worden verplicht onderhandelingen te voeren om overeenstemming te bereiken over een tekst waar het Parlement zijn goedkeuring kan verlenen;

76.

benadrukt dat voor het eerst een MFK-verordening zal worden vastgesteld overeenkomstig de nieuwe bepalingen van het Verdrag van Lissabon, die nieuwe regelingen vereisen voor samenwerking tussen de instellingen gericht op het verwezenlijken van een doeltreffende besluitvorming waarbij de respectievelijke bevoegdheden worden geëerbiedigd; verwelkomt in dit kader de door de Hongaarse, Poolse, Deense en Cypriotische voorzitterschappen genomen stappen om een gestructureerde dialoog en een geregelde informatie-uitwisseling met het Parlement op te zetten;

77.

spreekt zijn bereidheid uit om met de Raad een inhoudelijke discussie aan te gaan over de MFK-verordening en het IIA, en verzoekt de Raad de contacten op alle niveaus te intensiveren met het oog op de Europese Raad van 22 en 23 november 2012; benadrukt dat zo snel mogelijk een definitief akkoord bereikt moet worden over het MFK;

78.

wijst erop dat een door de Europese Raad bereikt politiek akkoord niets meer inhoudt dan een onderhandelingsmandaat voor de Raad; wijst erop dat na het bereiken van een politiek akkoord door de Europese Raad volwaardige onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad moeten plaatsvinden alvorens de Raad zijn voorstellen inzake de MFK-verordening formeel ter goedkeuring voorlegt aan het Parlement;

79.

herhaalt dat het Parlement en de Raad volgens het VWEU de wetgevende organen zijn en dat de Europese Raad niet de rol van wetgever speelt; benadrukt dat de onderhandelingen over de wetgevingsvoorstellen met betrekking tot de meerjarige programma's zullen plaatsvinden overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure;

80.

benadrukt dat de onderhandelingen over de MFK-verordening en de daarmee verband houdende meerjarige programma's een kwalitatieve benadering vereisen; onderstreept dat het gaat om een totaalpakket en bevestigt het beginsel dat "er geen akkoord is zolang niet over alles een akkoord is bereikt";

81.

wijst op het belang van de adviezen van de parlementaire commissies die bij dit interimverslag zijn gevoegd, omdat ze een aanvulling vormen op en waardevolle richtsnoeren en nadere details bevatten met betrekking tot de in deze resolutie geformuleerde richtsnoeren voor de onderhandelingen over het MFK en het IIA; benadrukt dat de beleidsspecifieke aanbevelingen in deze adviezen als basis moeten dienen voor de onderhandelingen over de relevante meerjarige programma's; herhaalt in dit verband zijn overtuiging dat in de speciale wetgevingsprocedure voor het MFK geen kwesties aan de orde mogen komen waarop de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is;

82.

vestigt de aandacht van de Raad op het bijgevoegde werkdocument waarin wijzigingen worden aangegeven op het voorstel voor een Verordening van de Raad tot vastlegging van het MFK voor de periode 2014-2020 en op het voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord betreffende samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer; wijst erop dat verdere wijzigingen nodig kunnen zijn, afhankelijk van het verloop van de onderhandelingen over het MFK; wijst erop dat het Interinstitutioneel Akkoord pas kan worden vastgesteld na afronding van de procedure voor het MFK;

83.

merkt tot slot op dat, indien aan het eind van 2013 nog geen MFK is aangenomen, de maxima en andere bepalingen die betrekking hebben op het jaar 2013 zullen worden verlengd totdat een nieuw MFK is aangenomen; geeft aan dat, indien dit gebeurt, het Parlement bereid zal zijn snel een akkoord te sluiten met de Raad en de Commissie om de interne structuur van het MFK aan te passen aan de nieuwe politieke prioriteiten;

*

* *

84.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten alsmede de overige betrokken instellingen en organen.


(1)  PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 214.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0245.

(4)  COM(2010)0700.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0404.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/13


Dinsdag 23 oktober 2012
Gemeenschappelijke visumbeperkingen voor Russische functionarissen die betrokken zijn bij de zaak-Magnitski

P7_TA(2012)0369

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 23 oktober 2012 over de instelling van gemeenschappelijke visumbeperkingen voor Russische functionarissen die betrokken zijn bij de zaak-Magnitski (2012/2142(INI))

2014/C 68 E/02

Het Europees Parlement,

gezien artikel 215 van het VWEU,

gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad van Guy Verhofstadt en Kristiina Ojuland namens de ALDE-Fractie (B7-0196/2012),

gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over de rechtsstaat in Rusland (1),

gezien zijn resolutie van 16 december 2010 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2009 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2),

gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over de eerstvolgende top EU-Rusland op 15 december 2011 en de uitslag van de verkiezingen voor de Doema van 4 december 2011 (3),

gezien zijn aanbeveling van 2 februari 2012 aan de Raad over een consistent beleid ten aanzien van regimes waartegen de EU restrictieve maatregelen heeft vastgesteld (4),

gezien de aanneming van de "Sergei Magnitsky Rule of Law Accountability Act" door de Commissie buitenlandse betrekkingen van de Amerikaanse Senaat op 26 juni 2012, welke ertoe strekt visumverboden en de bevriezing van tegoeden op te leggen aan Russische functionarissen die vermoedelijk betrokken waren bij de detentie, mishandeling en dood van Sergej Magnitski,

gezien de ontwerpresolutie met als titel "Rule of law in Russia: case of Sergei Magnitsky" (de rechtsstaat in Rusland: de zaak-Magnitski), die werd voorgelegd aan de jaarvergadering 2012 van de Parlementaire Assemblee van de OVSE en waarbij de nationale parlementen worden opgeroepen stappen te ondernemen om visumsancties en de bevriezing van tegoeden op te leggen,

gezien artikel 121, lid 3, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0285/2012),

A.

overwegende dat de arrestatie van Sergej Magnitski, de omstandigheden waaronder hij werd vastgehouden en zijn latere overlijden in gevangenschap een goed gedocumenteerd en belangrijk voorbeeld zijn van de minachting voor de fundamentele mensenrechten;

B.

overwegende dat de postume vervolging van Sergej Magnitski een schending inhoudt van internationaal en nationaal recht en duidelijk maakt dat het Russische strafrechtsysteem slecht functioneert;

C.

overwegende dat de Russische Federatie zich als lid van de Raad van Europa en van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa ertoe heeft verbonden de grondrechten en de beginselen van de rechtsstaat volledig te eerbiedigen, en dat de Europese Unie herhaaldelijk extra steun en deskundigheid heeft aangeboden om de Russische Federatie te helpen bij het moderniseren en in acht nemen van zijn grondwettelijk bestel en zijn rechtsorde;

D.

overwegende dat het onderzoek naar de dood van Sergej Magnitski is stilgevallen en dat de betrokken functionarissen buiten vervolging zijn gesteld en zelfs persoonlijk op de zaak zijn gezet, ondanks de conclusies die in 2011 voortvloeiden uit het onderzoek dat door de Russische presidentiële mensenrechtenraad werd gevoerd naar de onrechtmatigheid van zijn arrestatie, zijn detentie en het feit dat hij geen toegang tot de rechtspraak kreeg; overwegende dat de autoriteiten door zo te handelen laten zien dat de vervolging van Magnitski plaatsvindt om politieke redenen;

E.

overwegende dat de Europese Unie er bij de Russische autoriteiten al veelvuldig en bij allerlei gelegenheden, van regulier mensenrechtenoverleg tot topontmoetingen, op heeft aangedrongen in deze uitzonderlijke, goed gedocumenteerde zaak een grondig onafhankelijk onderzoek uit te voeren en een einde te maken aan het huidige klimaat van straffeloosheid;

F.

overwegende dat de zaak Sergej Magnitski, waarin de beginselen van de rechtsstaat ernstig worden geschonden, de meest in het oog springende en best gedocumenteerde zaak is in een lange reeks zaken op het gebied van machtsmisbruik door de Russische wetshandhavingsinstanties; overwegende dat er nog veel meer zaken lopen waarin personen zijn aangeklaagd op verdenking van een economisch misdrijf of wegens vermeende corruptie, maar waarin het er in feite om gaat zakelijke concurrenten of politieke rivalen uit de weg te ruimen;

G.

overwegende dat visumbeperkingen en andere restrictieve maatregelen op zich geen traditionele rechterlijke sancties zijn, maar wel een politiek signaal vormen waarmee de EU haar zorgen aan een breder publiek kenbaar maakt, en als zodanig een noodzakelijk en legitiem instrument in het kader van het buitenlands beleid blijven;

H.

overwegende dat EU-sancties naar aanleiding van de zaak Magnitski de Russische autoriteiten ertoe kunnen bewegen om serieuze, nieuwe inspanningen te leveren om op overtuigende en concrete wijze de rechtsstaat in Rusland te versterken en het klimaat van straffeloosheid aan te pakken;

I.

overwegende dat de nationale parlementen van een aantal lidstaten (waaronder Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Polen) reeds moties hebben aangenomen waarin zij hun regeringen oproepen naar aanleiding van de zaak Magnitski sancties in te stellen, en dat de nationale parlementen van een aantal andere lidstaten (Portugal, Frankrijk, Spanje en Letland) met de voorbereidingen voor een dergelijke motie bezig zijn;

1.

beveelt de Raad het volgende aan:

a)

een gemeenschappelijke EU-lijst op te stellen van de functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Sergej Magnitski, voor de doofpotactie bij justitie daarna en voor de nog steeds aanhoudende chicanes jegens zijn moeder en weduwe,

b)

ten aanzien van deze functionarissen een voor de gehele EU geldend visumverbod uit te spreken en toe te passen en eventuele financiële activa die zij of hun naaste familie in de Europese Unie bezitten, te bevriezen,

c)

Rusland op te roepen een geloofwaardig en onafhankelijk onderzoek uit te voeren waarin alle aspecten van dit tragische geval aan bod komen, en de voor deze zaak verantwoordelijke personen voor de rechter te brengen,

d)

er bij de Russische autoriteiten op aan te dringen een einde te maken aan de op grote schaal voorkomende corruptie en het gerechtelijk apparaat te hervormen en in overeenstemming te brengen met de internationale normen door een onafhankelijk, rechtvaardig en transparant stelsel te creëren, dat onmogelijk misbruikt kan worden om politieke doeleinden te dienen,

e)

deze kwestie, alsmede het probleem van intimidatie en straffeloosheid in de zaken tegen mensenrechtenactivisten, journalisten en advocaten, tijdens bilateraal overleg met de Russische autoriteiten nog vastberadener, overtuigender en doelgerichter aan te kaarten;

2.

spoort de Raad aan ook ten aanzien van andere ernstige mensenrechtenschendingen in Rusland een coherent en vastberaden standpunt in te nemen op basis van goed gedocumenteerde, eensluidende en onafhankelijke bronnen en overtuigend bewijs en tegen de daders soortgelijke restrictieve maatregelen te treffen als alle andere opties zijn uitgeput;

3.

benadrukt dat de inzet van de Russische autoriteiten voor de gevestigde waarden, zoals de eerbiediging van de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, onverminderd de belangrijkste voorwaarde is voor de betrekkingen en een stabiel en betrouwbaar partnerschap tussen de EU en Rusland;

4.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en – ter informatie – aan de Commissie, de lidstaten en de Doema en de regering van de Russische Federatie.


(1)  PB C 188E, 28.6.2012, blz. 37.

(2)  PB C 169E, 15.6.2012, blz. 81.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0575.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0018.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/15


Dinsdag 23 oktober 2012
Tenuitvoerlegging van de wetgeving op gebied van het gemeenschappelijk Europees luchtruim

P7_TA(2012)0370

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over de tenuitvoerlegging van de wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (2012/2005(INI))

2014/C 68 E/03

Het Europees Parlement,

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake de tenuitvoerlegging van de wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk Europees luchtruim: tijd voor actie (COM(2011)0731),

gezien de mededeling van de Commissie "Governance- en stimuleringsmechanismen voor de uitrol van SESAR, de technologische pijler van het gemeenschappelijk Europees luchtruim" (COM(2011)0923),

gezien het witboek: "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem" (COM(2011)0144),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0254/2012),

A.

overwegende dat al heel wat vooruitgang is geboekt in de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Single European Sky, SES);

B.

overwegende dat 2012 wellicht cruciaal zal zijn voor de tenuitvoerlegging van het SES;

C.

overwegende dat zodra het SES is voltooid, de economische, veiligheids- en milieubesparingen aanzienlijk zullen zijn, door de creatie van een duurzamere luchtvaartsector en een doeltreffender luchtverkeerscontrolesysteem op Europese schaal;

D.

overwegende dat het luchtverkeer blijft toenemen, wat leidt tot onvoldoende capaciteit en toenemende vertragingen voor passagiers, waardoor ook de uitbreidingsplannen van luchtvaartmaatschappijen hinder ondervinden; overwegende dat het luchtruim van Europa een van de drukste ter wereld is, met meer dan 750 miljoen passagiers die gebruikmaken van de EU-luchthavens, en dat deze cijfers naar verwachting zullen verdubbelen tegen 2030;

E.

overwegende dat het welslagen van het SES afhankelijk is van een geïntegreerde benadering, waarbij de lidstaten afzonderlijk de tenuitvoerlegging als geheel niet in het gedrang brengen;

F.

overwegende dat de tenuitvoerlegging van de functionele luchtruimblokken (FAB's) op 4 december 2012 voltooid moet zijn, maar dat de situatie volgens de recentste rapporten allesbehalve aan deze bepaling van de SES-wetgeving voldoet;

G.

overwegende dat overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) nr. 691/2010 de Commissie vier maanden na ontvangst van de prestatieplannen van de lidstaten aanbevelingen moet formuleren om herziene doelen vast te stellen voor de prestatiedoelen die niet consistent zijn met de doelen voor de EU als geheel;

H.

overwegende dat de nationale aanbieders van luchtvaartnavigatiediensten die luchtverkeersleidingsdiensten verlenen momenteel het versnipperde politieke landschap van het continent weerspiegelen en bijgevolg helaas voor inefficiënties en congestie zorgen;

I.

overwegende dat, om de totstandbrenging van het SES te voltooien, maatregelen moeten worden genomen om de EU-doelstellingen op het gebied van de veiligheid de luchtvaart te halen, teneinde de bestaande normen te versterken en te zorgen voor een uniform en hoog veiligheidsniveau van de burgers;

J.

overwegende dat de tenuitvoerlegging van andere programma's, zoals Galileo en het wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS), goed vordert;

K.

overwegende dat er zo snel mogelijk een akkoord moet komen over de nodige financiële middelen en de financiële kaderregelingen;

Termijn

1.

erkent dat de tenuitvoerlegging van de SES-wetgeving door verschillende factoren wordt belemmerd; is desondanks van mening dat er veel meer vooruitgang moet worden geboekt dan tot nu toe is gedaan door bindende termijnen vast te stellen voor de tenuitvoerlegging van het SES, maar ook rekening te houden met bedrijfsoverwegingen;

2.

onderstreept dat snel vooruitgang moet worden geboekt met en werk moet worden gemaakt van de tenuitvoerlegging van de SES-wetgeving, en met name de prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties;

3.

wijst erop dat de kritieke fase van de uitrol in aantocht is en dat deze tijdig, gesynchroniseerd en gecoördineerd moet worden afgehandeld;

4.

waarschuwt dat het Europese luchtruim door het toenemende luchtverkeer weldra zijn maximumcapaciteit zal bereiken en dat dit probleem dringend moet worden opgelost, om een hoge kwaliteit te garanderen van de luchtvaartdiensten die aan de Europese burgers worden geleverd en ervoor te zorgen dat de gevolgen voor milieu en klimaat niet ernstiger worden;

5.

benadrukt het feit dat luchthavens belangrijk zijn als in- en uitgangen van het Europese netwerk; vraagt dat er bij de ontwikkeling van het SES ten volle rekening mee wordt gehouden, inclusief met regionale luchthavens, aangezien die ook helpen een einde aan de congestie van het netwerk te maken en de capaciteit te vergroten;

6.

vestigt de aandacht op het feit dat het dringend is dat de SES-wetgeving met succes ten uitvoer wordt gelegd om te vermijden dat de congestie toeneemt als gevolg van nooit eerder geziene verkeersstromen en verouderde technologieën en te zorgen voor een betere coherentie van het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart;

7.

merkt op dat het steeds moeilijker wordt om de consequent hoge niveaus van veiligheid in Europa en de juiste operationele omstandigheden te handhaven; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan de rol van de relevante Europese organen te verduidelijken, om te zorgen voor het behoud van een betrouwbaar en transparant internationaal systeem voor de veiligheid van de luchtvaart;

8.

herinnert eraan dat het Europese luchtruim zo doeltreffend mogelijk moet worden gemaakt, niet alleen vanuit economische belang, maar ook omwille van milieu-, energie- en sociale voordelen, inclusief de voordelen voor de passagiers;

9.

benadrukt het feit dat in de laatste mededeling van de Commissie over dit onderwerp een aantal ramingen voor de periode 2013-2030 in de EU-27 zijn opgenomen, namelijk een mogelijk cumulatief effect op het bbp van de EU van 419 miljard euro, met mogelijk direct en indirect 328 000 nieuwe banen en een mogelijke nettobesparing van ongeveer 50 miljoen ton CO2-emissies in het geval van een volledige en tijdige uitrol van de SESAR-technologie (Single European Sky Air Traffic Management Research – onderzoek naar luchtverkeersleiding voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim);

10.

herinnert eraan dat volgens de Commissie de tijdige invoering van SESAR concrete voordelen voor de passagiers zal hebben, wat leidt tot een gemiddelde verkorting van de vluchttijd met 10 % (of negen minuten), 50 % minder vluchtannuleringen en -vertragingen en een mogelijke prijsdaling per ticket; benadrukt evenwel dat de gevolgen van een uitstel van tien jaar voor de uitrol van SESAR catastrofaal zouden zijn, aangezien er ongeveer 268 miljard euro verloren zou gaan door een vermindering van het cumulatieve effect op het bbp van de EU, met ongeveer 190 000 nieuwe arbeidsplaatsen minder en ongeveer 55 miljoen ton minder besparing van Co2-emissies;

11.

merkt op dat andere belangrijke landen en regio's snel vooruitgaan op het gebied van onderzoek naar en ontwikkeling van innovatieve technologie; betreurt bijgevolg dat de EU haar leiderspositie op de internationale markt kan verliezen als de SES-wetgeving niet versneld wordt uitgevoerd;

12.

is van mening dat de goede werking van het SES slechts kan worden gewaarborgd als de verschillende uitvoeringsdatums door alle betrokkenen strikt worden gerespecteerd;

13.

benadrukt dat er proefprogramma's zijn uitgevoerd en dat de resultaten daarvan positief waren;

14.

verzoekt de Commissie uiterlijk in december 2012 verslag uit te brengen bij de Commissie vervoer en toerisme over de vooruitgang die wordt geboekt met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling door alle verleners van luchtvaartnavigatiediensten;

15.

verzoekt de Commissie om de Commissie vervoer en toerisme voor maart 2013 te informeren over de voortgang in de tenuitvoerlegging van de SES-wetgeving, met inbegrip van een beoordeling van de gevolgen van de vertragingen bij de tenuitvoerlegging van de FAB's;

Politieke input

16.

herinnert de lidstaten eraan dat ze zich publiekelijk hebben geëngageerd aan het tot stand brengen van een gemeenschappelijk Europees luchtruim door overweldigende steun uit te spreken voor de betreffende wetgeving, en dringt erop aan dat ze proactief en betrokken blijven bij de tenuitvoerlegging van deze wetgeving; verzoekt de lidstaten in verband hiermee nationale prestatieplannen in te dienen die stroken met de prestatiedoelstellingen van de EU en de herziene, door de Commissie voorgestelde prestatiedoelen goed te keuren; verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen ingeval de tijdslimieten voor de tenuitvoerlegging van de bedoelde wetgeving niet worden geëerbiedigd;

17.

herinnert aan de luchtvaartdoelstellingen in zowel het witboek over vervoer als in de "Flightpath 2050 - Europe's vision for Aviation - Report of the High Level Group on Aviation Research" (Vliegroute 2050 - De visie van Europa op luchtvaart - Verslag van de Groep op hoog niveau inzake luchtvaartonderzoek);

18.

dringt erop aan dat hieraan meer prioriteit wordt verleend en dat proactieve politieke ondersteuning door de lidstaten en alle betrokkenen dringend nodig is voor de volledige en tijdige uitvoering van het SES;

19.

benadrukt dat de succesvolle tenuitvoerlegging van de SES-wetgeving een positieve en stimulerende invloed zal hebben op mededinging in de EU en wereldwijd door de groei en de toenemende werkgelegenheid in met name de luchtvaartsector;

20.

betreurt het feit dat het SES-project ondanks zijn aanzienlijke sociale en milieuvoordelen onvoldoende gekend is en begrepen wordt door de bevolking en verzoekt de Commissie, de lidstaten en de belanghebbenden hun inspanningen op het gebied van voorlichting op te voeren;

21.

erkent de problemen van de Europese luchtverkeersleiding en dat de menselijke factor en een efficiënte maatschappelijke dialoog een kritieke rol spelen bij de totstandbrenging van het SES; erkent de behoefte aan een niet aflatende aandacht voor open rapportageprocedures; benadrukt dat door de tenuitvoerlegging van het SES een sterke vraag zal ontstaan naar uiterst kwalitatieve en gespecialiseerde banen;

22.

respecteert volledig de soevereiniteit en nationale privileges van de lidstaten met betrekking tot luchtverkeersbeveiliging inzake militaire en andere staatsluchtvaartuigoperaties en -training; merkt op dat de lidstaten zich inzetten om te verzekeren dat het idee van flexibel gebruik van het luchtruim (1) onbeperkt en uniform wordt toegepast en erkent de noodzaak om hun pogingen daartoe te steunen; benadrukt dat onder staatsluchtvaartuigen naast militaire luchtvaartuigen ook luchtvaartuigen vallen die worden gebruikt bij de uitvoering van politie-, brandweer-, kustwacht-, douane-, civielebeschermings- en andere missies, waardoor een wijd gamma aan veiligheids- en crisisbeheersingsactiviteiten onder staatsluchtvaartuigoperaties vallen;

23.

is van mening dat de succesvolle tenuitvoerlegging van het SES zal leiden tot voordelen voor de hele toeleveringsketen, met inbegrip van producenten, luchtvaartmaatschappijen, het mkb, de toeristische sector, enz.;

24.

is uiterst bezorgd over het feit dat de totstandbrenging van FAB's in Europa niet alleen trager verloopt dan is gepland, maar ook inhoudelijk tekortschiet, en steunt derhalve de inspanningen van de coördinator; benadrukt het belang van samenwerking, coördinatie en politieke maatregelen van en tussen de lidstaten om het doel van de tenuitvoerlegging van de FAB's vóór 4 december 2012 te behalen; verzoekt de Commissie de ontwikkelingen van zeer nabij te volgen en indien nodig gerechtelijke stappen te ondernemen, met inbegrip van sancties, tegen de lidstaten die hun verplichtingen op grond van de SES-wetgeving niet nakomen;

25.

benadrukt het feit dat de totstandbrenging van functionele luchtruimblokken niet moet worden begrepen als een vereiste op zich, maar een middel is voor het halen van de doelstellingen om een einde te maken aan de fragmentatie van het Europese luchtruim en de prestaties te verbeteren, en dat zonder FAB's het SES niet kan worden voltooid; verzoekt de Commissie een strategie voor te stellen om de tenuitvoerlegging van de FAB's te versnellen, met inbegrip van de volledige tenuitvoerlegging van gecentraliseerde modellen (bijv. netwerkbeheerder, gemeenschappelijke onderneming SESAR, uitrolbeheerder); verzoekt de Commissie meer gebruik te maken van haar waarschuwingsmethoden, en indien deze niet het gewenste resultaat geven, inbreukprocedures inleiden tegen de lidstaten die het akkoord inzake de instelling van hun FAB's nog niet hebben ondertekend;

26.

is van mening dat de effectiefste en efficiëntste manier om het SES tot stand te brengen een top-down-aanpak is, en verzoekt daarom de Commissie om op basis van het in paragraaf 15 bedoelde verslag maatregelen voor te stellen om de effecten van de vertraging van de tenuitvoerlegging van de functionele luchtruimblokken te elimineren en snel over te schakelen van de bottom-up- naar de top-down-aanpak, om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het SES II-wetgevingspakket worden gehaald;

27.

vraagt de lidstaten dat de kwestie van het gebrek aan middelen, voornamelijk voor nationale toezichthoudende autoriteiten, snel wordt aangepakt op nationaal politiek niveau;

28.

benadrukt het feit dat de nationale toezichthoudende autoriteiten, om hun rol in het kader van het SES op adequate wijze te spelen, functioneel gescheiden moeten zijn van de nationale aanbieders van luchtvaartnavigatiediensten en hun bevoegdheden op onpartijdige, onafhankelijke en transparante wijze moeten uitoefenen;

29.

wijst erop dat het belangrijk is de nationale aanbieders van luchtvaartnavigatiediensten te vragen om proactief mee te werken aan de tenuitvoerlegging van de SES-wetgeving;

30.

bevestigt opnieuw dat veilig, efficiënt en flexibel gebruik van het luchtruim alleen kan worden bereikt door nauwe samenwerking en coördinatie tussen civiele en militaire gebruikers van het luchtruim;

31.

nodigt de lidstaten uit om met de hulp van de bevoegde Europese instanties de nadruk te leggen op het verhogen van de samenwerking en coördinatie op het gebied van militaire en burgerluchtvaart met buurlanden;

32.

dringt erop aan dat de lidstaten zo snel mogelijk de nodige financiële middelen verstrekken om het SES te voltooien; is tevreden met het feit dat de Commissie heeft voorgesteld dat het SES en SESAR worden behandeld als horizontale financieringsprioriteit in het kader van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen;

Uitvoeringsstrategie voor SESAR

33.

erkent dat er zowel door de sector als de EU substantiële financiële middelen zijn geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling voor de SESAR-technologie en is van mening dat het nu tijd is om hiervan de vruchten te plukken door de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de SES-wetgeving in te voeren;

34.

herinnert eraan dat er coördinatie nodig is tussen het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van het SES en de ontwikkelings- en invoeringsfase van SESAR als onderdeel van het SES, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1070/2009;

35.

vestigt met nadruk de aandacht op het feit dat er, ondanks de vereiste grote investeringen, een aantal belangrijke en tastbare voordelen voortvloeien uit harmonisatie, zoals vluchtoptimisering, brandstofefficiëntie, het beperken van geluidsoverlast, minder luchtverontreiniging en een geringere invloed op klimaatverandering, evenals het flexibel en veilig gebruik van een minder gefragmenteerd luchtruim; benadrukt de efficiëntie die door een betere civiele-militaire coördinatie kan worden bereikt, aangezien het gebruik van een gezamenlijke infrastructuur kostenbesparend is; benadrukt dat versterkte interoperabiliteit tussen lidstaten en de totstandbrenging van FAB's ook voordelen opleveren met betrekking tot grensoverschrijdende operaties;

36.

begrijpt dat de SESAR-technologie en de tenuitvoerlegging van het SES nauw met elkaar verband houden en ontwikkeld moeten worden om er volledig profijt van te hebben, en dringt er daarom bij de sector op aan om de uitvoeringsfase van het SESAR-project serieus te nemen;

37.

wijst erop dat de technologieën reeds door de producenten zijn ontwikkeld en op dit moment beschikbaar zijn, waardoor de succesvolle tenuitvoerlegging van SESAR een haalbare doelstelling is;

38.

erkent dat de zakelijke voordelen van investeringen in SESAR-technologie groter zijn in grotere en drukkere centra dan in kleinere, regionale luchthavens of luchthavens die gebruikt worden voor seizoensgebonden routes; blijft er evenwel bij dat de prestatie van het netwerk als geheel zou verbeteren door een ruimere verspreiding van de SESAR-capaciteit, met ondersteuning van overheidsmiddelen;

39.

is van mening dat er een wereldwijd gecoördineerde benadering moet komen als reactie op de normalisatie-inspanningen die de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (Organisation de l'aviation civile internationale, OACI) wenst, teneinde ervoor te zorgen dat bestaande en nieuwe technologieën overal ter wereld interoperabel zijn, en moedigt de ondertekening aan van samenwerkingsprotocollen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;

40.

is van mening dat, om de nationale aanbieders van luchtvaartnavigatiediensten en andere belanghebbenden in staat te stellen hun strategische partnerschappen zo goed mogelijk te ontwikkelen en ervoor te zorgen dat zij stimulansen krijgen om hun doelstellingen te halen, de prestatiepeiler voort moet worden bevorderd;

41.

beklemtoont dat de militaire gemeenschap een sleutelrol speelt in de context van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en dat zij er al in een vroege fase volledig en op alle niveaus bij moet worden betrokken; erkent de vooruitgang geboekt in de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim, en dringt er bij de lidstaten op aan de pogingen tot coördinatie met de militaire zijde te bespoedigen; is zich bewust van de specifieke nationale aspecten van civiel-militaire betrekkingen, maar roept de lidstaten toch op zich te concentreren op het versterken van de civiel-militaire samenwerking en de interoperabiliteit en om beste praktijken toe te passen op dat gebied;

42.

is van mening dat samenwerking met buurlanden moet worden bevorderd, zodat het SES tot buiten de grenzen van de EU kan worden uitgebreid;

43.

onderstreept dat het Europese luchtruim één moet worden door de tenuitvoerlegging van technologische innovaties, versterking van de prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en de totstandbrenging van de FAB's binnen het toegemeten tijdsbestek, zodat maximaal van de voordelen van het SES kan worden geprofiteerd;

44.

looft de onafgebroken ondersteuning van de lidstaten en de belanghebbenden die bijdragen aan de harmonisering van de interpretatie en de tenuitvoerlegging van de SES-wetgeving;

45.

ondersteunt de benadering met publiek-private partnerschappen, waarbij men gemotiveerd en geëngageerd samenwerkt, aangezien deze alle partijen ten goede kan komen als zij gestructureerd is en op adequate en effectieve wijze wordt uitgevoerd;

46.

benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de SES-wetgeving voor alle belanghebbenden grote voordelen heeft, door bijvoorbeeld lagere gebruikerskosten in rekening te brengen aan de eindconsument, d.i. de passagier;

47.

is van mening dat de instanties die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het SES te allen tijde nauw moeten samenwerken en dat er tussen hen geen conflicten mogen ontstaan;

48.

verzoekt dat de voorbereidingen voor een wetgevingsvoorstel over de toekomstige rol van de gemeenschappelijke onderneming SESAR tijdig worden voltooid, zodat de huidige rol tot in de verre toekomst kan blijven voortduren, aangezien deze onderneming het welslagen van het SES in grote mate meebepaalt; wijst op de tot nu toe geleverde inspanningen om de doeltreffendheid ervan aan te tonen;

49.

dringt er bij de Commissie op aan om snel de nodige governance-, stimulerings- en financiële mechanismen, inclusief overheidsmiddelen, in te stellen die ervoor zorgen dat de SESAR-technologieën tijdig en doeltreffend, en in samenwerking met de relevante overheden en belanghebbenden, worden ingevoerd, met bijzondere aandacht voor de inzet van innovatieve financiële instrumenten;

50.

merkt op dat, hoewel er militaire en civiel-militaire expertise bestaat op verschillende niveaus binnen de verscheidene belanghebbende instellingen zoals het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim, Eurocontrol en de gemeenschappelijke onderneming SESAR, er nog steeds behoefte is aan een gecoördineerde en alomvattende analyse van de gevolgen van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en SESAR voor het leger; wijst erop dat het noodzakelijk is om het Militair Comité van de Europese Unie bij dit proces te betrekken, aangezien dat ervoor zal zorgen dat de Chefs Defensiestaf correct worden geïnformeerd;

51.

erkent in dat verband de natuurlijke rol van het Europees Defensieagentschap (EDA) als een brug tussen de defensiegemeenschap en de Commissie en als bemiddelaar tussen de militaire belanghebbende partijen; is voorstander van het versterken van de rol van het EDA in het opbouwen van politiek bewustzijn, netwerken, hulp bij de uitrolfase van SESAR en het ondersteunen van de lidstaten bij de financiële en operationele risicoanalyse; merkt op dat het EDA zeer geschikt is om bij te dragen aan toekomstige uitdagingen van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, bijvoorbeeld op het gebied van apparatuur en opleiding; verwelkomt het besluit van lidstaten om de militaire staf van de EU (EUMS) te betrekken bij de steun aan het EDA in verband met SESAR; verwelkomt het oprichten van het militaire tenuitvoerleggingsforum voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim/SESAR, mogelijk gemaakt door het EDA, en moedigt de effectieve voortzetting ervan aan, aangezien het de belangrijke verdienste heeft alle relevante actoren in de defensiegemeenschap rond de tafel te brengen; benadrukt dat samenwerking met de NAVO essentieel is en toont zich verheugd over de ontwikkelingen op dat vlak;

*

* *

52.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Verklaring van de lidstaten over militaire kwesties die verband houden met het gemeenschappelijk Europese luchtruim van 10 maart 2004, (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 9.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/21


Dinsdag 23 oktober 2012
Passagiersrechten in alle vervoerswijzen

P7_TA(2012)0371

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over passagiersrechten in alle vervoerswijzen (2012/2067(INI))

2014/C 68 E/04

Het Europees Parlement,

gezien titel IV van deel drie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) over het vrije verkeer van personen,

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld "Een Europese visie voor passagiers: Mededeling over passagiersrechten in alle vervoerswijzen (COM(2011)0898),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2012 (1),

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van mensen met een handicap,

gezien zijn resolutie van 25 november 2009 over schadevergoeding voor passagiers bij faillissement van luchtvaartmaatschappijen (2),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020 (3),

gezien zijn resolutie van 29 maart 2012 over de werking en toepassing van verworven rechten van luchtreizigers (4),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0287/2012),

A.

overwegende dat er, sinds de Commissie de relevante doelstellingen in haar witboek van 2001 uiteen heeft gezet, een uitgebreid pakket van EU-passagiersrechten is ontwikkeld voor alle vervoerswijzen, dat wil zeggen lucht-, spoor- en wegvervoer en scheepvaart, dat een minimumbescherming voor reizigers biedt en tegelijkertijd gelijke concurrentievoorwaarden voor vervoersondernemingen waarborgt;

B.

overwegende dat sommige van deze passagiersrechten evenwel nog steeds niet volledig door alle vervoersondernemingen worden toegepast, en dat er eveneens geen sprake is van geharmoniseerd toezicht en deugdelijke handhaving door de nationale autoriteiten; overwegende dat sommige van de bestaande regels geen helderheid hebben kunnen bieden over passagiersrechten of de verantwoordelijkheden van dienstverleners, en derhalve moeten worden herzien; overwegende dat reizigers bovendien niet goed geïnformeerd zijn over hun rechten en de te verwachten kwaliteit van de dienstverlening en zij dikwijls moeilijkheden ondervinden bij het instellen van rechtsvorderingen en het doen gelden van hun rechten;

C.

overwegende dat dit beeld wordt bevestigd door een enquête die de rapporteur onder de leden en ambtenaren van het Europees Parlement heeft gehouden;

D.

overwegende dat de Commissie met haar laatste mededeling en andere zeer recente initiatieven (herziening van Verordening (EG) nr. 261/2004 betreffende de rechten van luchtreizigers en Richtlijn 90/314/EEG betreffende pakketreizen), probeert bij te dragen aan de verduidelijking en versterking van passagiersrechten in alle vervoerswijzen;

E.

overwegende dat te veel bureaucratie moet worden vermeden voor kleinere exploitanten van busvervoer in plattelandsgebieden, die dikwijls waardevolle gemeentelijke diensten verlenen in afgelegen gebieden;

F.

overwegende dat het van wezenlijk belang is een balans te vinden tussen de behoeften aan passagiersrechten bij busdiensten in plattelandsgebieden en de noodzaak te voorkomen dat dergelijke diensten door te zware lasten in de toekomst niet meer leverbaar zijn;

G.

overwegende dat artikel 169 van het VWEU en artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie een hoge mate van consumentenbescherming garanderen;

H.

overwegende dat prijzen nog altijd niet transparant zijn voor consumenten die tickets boeken via internet;

Algemeen kader

1.

steunt het voornemen van de Commissie om de huidige regels inzake passagiersrechten strikter te handhaven en waar nodig te verbeteren, en verwelkomt haar mededeling als een nuttige samenvatting van wat tot dusverre is bereikt;

2.

benadrukt dat reizigers niet enkel rechten maar ook verplichtingen hebben en dat vervulling van deze verplichtingen helpt om alles voor, tijdens en na de reis veilig en vlot te laten verlopen voor hen en andere reizigers;

3.

is van mening dat de gemeenschappelijke criteria (non-discriminatie, gelijke behandeling, fysieke toegankelijkheid en toegang tot ICT, "design for all"-vereisten, uitvoering van de vervoersovereenkomst, nauwkeurige, op tijd beschikbare en toegankelijke informatie voor, tijdens en na de reis, evenals onverwijlde en adequate bijstand bij verstoring van de reis en mogelijke schadevergoeding) samen met de tien specifieke passagiersrechten die de Commissie in haar mededeling noemt, overeenkomen met de belangrijkste rechten in alle vervoerswijzen en een solide basis vormen voor een juridisch bindend handvest inzake passagiersrechten;

4.

wijst erop dat de vereisten met betrekking veiligheid en beveiliging, met inbegrip van de technische veiligheid van het vervoersmaterieel en de fysieke veiligheid van reizigers, ook in de toekomst prioriteit moeten krijgen;

5.

beveelt de Commissie aan om aan haar lijst met passagiersrechten het recht op een minimumkwaliteitsnorm voor diensten door vervoersondernemingen toe te voegen en een heldere definitie van een dergelijke norm vast te stellen;

6.

wijst op het belang van de aangekondigde initiatieven van de Commissie inzake passagiersrechten die moeten voorzien in de missende schakel in de bestaande gefragmenteerde verordeningen, namelijk een consistente vervoersketen voor alle reizigers en alle vervoerswijzen; is van mening dat bij de komende herzieningen van de EU-regels inzake passagiersrechten (in het lucht-, spoor-, en wegvervoer en in de scheepvaart) in de eerste plaats moet worden gestreefd naar een betere samenhang van de verschillende wetgeving in deze vier sectoren en dat deze wetgeving dienovereenkomstig moet worden gewijzigd;

7.

dringt er bij de Commissie op aan om brede verordeningen betreffende passagiersrechten en verantwoordelijkheden van dienstverleners, waarin dubbelzinnigheden en misinterpretaties worden vermeden, aan een nauwkeurige herziening te onderwerpen en zorgvuldig toe te zien op de uitvoering ervan;

8.

is met name van mening dat de definities van vertragingen en annuleringen geen verstorend effect mogen hebben op de rechten die binnen de diverse vervoerswijzen van toepassing zijn;

9.

is zich ervan bewust dat er binnen de afzonderlijke vervoerstakken structurele verschillen bestaan en dat hiermee in iedere alomvattende intermodale verordening inzake passagiersrechten rekening moet worden gehouden; erkend dat een dergelijke verordening op dit moment nog niet kan worden opgesteld, aangezien de verordeningen betreffende passagiersrechten in de scheepvaart en het bus- en touringcarvervoer nog niet in werking zijn getreden, maar benadrukt dat ernaar moet worden gestreefd deze op de middellange termijn tot stand te brengen; is evenwel van mening dat een holistische benadering nodig is om alle passagiersrechten, waaronder het recht op compensatie, terugbetaling en informatie, te integreren in een gemeenschappelijk wetgevingskader dat voorziet in de voorwaarden voor eerlijke concurrentie tussen de verschillende vervoerswijzen;

10.

roept de Commissie daarom op om thans met richtsnoeren te komen voor de toepassing en tenuitvoerlegging van de rechten in alle vervoerswijzen, die noch een harmonisatie van de wettelijke voorschriften, noch een verwatering van de passagiersrechten tot gevolg mogen hebben en waarin de verschillende vereisten met betrekking tot iedere afzonderlijke vervoerswijze evenals de gemeenschappelijke aspecten ervan worden erkend;

11.

beveelt de Commissie aan een gemeenschappelijk referentiekader inzake passagiersrecht voor te bereiden, dat beginselen, definities en modelregels op het gebied van passagierswetgeving voor alle vervoerswijzen bevat, als basis voor de verdere consolidatie van het passagiersrecht; is van mening dat het gemeenschappelijk referentiekader inzake passagiers moet worden gemodelleerd naar het voorbeeld van het gemeenschappelijk referentiekader inzake Europees verbintenissenrecht;

12.

is van mening dat passagiersrechten en passagiersdiensten moeten worden aangepast aan de veranderde reispatronen en wijst in dit verband in het bijzonder op de nieuwe uitdagingen van intermodaal vervoer en de hiermee samenhangende informatie- en reserveringssystemen voor zowel reizigers als reisorganisaties; onderstreept dat de rechten van reizigers en de verplichtingen van vervoersexploitanten, onder andere op het gebied van pakketreizen (5), moeten worden aangepast aan de huidige stand van zaken, en verzoekt de Commissie om onverwijld met een herzien voorstel te komen om, allereerst, de bestaande tekortkomingen die van invloed zijn op de reikwijdte van de regels, de online verkoop van reispakketten en oneerlijke bedingen in contracten te verhelpen;

13.

benadrukt dat de EU passagiersrechten een plaats moet blijven geven in bilaterale en internationale overeenkomsten voor alle vervoerswijzen, teneinde de passagiersbescherming over de grenzen van de EU heen te verbeteren;

Informatie

14.

verwelkomt het besluit van de Commissie om haar voorlichtingscampagne over de passagiersrechten tot 2014 voort te zetten; beveelt aan dat consumentenbeschermingsinstanties en reisbureaus bij de campagne worden betrokken, daar zij een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de voorlichting van reizigers over hun rechten (bijv. door informatiemateriaal voor reisbureaus en het internet beschikbaar te stellen); blijft tegelijkertijd van mening dat belangrijke informatie zoals passagiersrechten en, mogelijk, prestatiebeoordelingen van vervoersbedrijven via dezelfde bronnen toegankelijk moeten worden gemaakt, teneinde het zoekwerk van reizigers te vereenvoudigen; spoort overheden, nationale consumentenbeschermingscentra en organisaties die alle reizigers vertegenwoordigen aan vergelijkbare campagnes te starten;

15.

dringt erop aan dat de lijst met gemeenschappelijke rechten voor alle vervoerswijzen in beknopte vorm, breed en in alle officiële talen van de EU wordt verspreid;

16.

benadrukt dat een reis een contract is tussen de dienstverlener en de consument dat verschillende vormen kan aannemen, en dat de consument derhalve op de hoogte moet zijn van alle details op het moment waarop het contract wordt opgesteld, terwijl de betrokkenen tijdig moeten worden ingelicht over eventuele latere wijzigingen ervan; is van mening dat dit contract informatie moet bevatten over relevante aspecten van de reis en over de rechten van de reiziger in geval er iets mis gaat;

17.

dringt er bij vervoersexploitanten en andere betrokken dienstverleners op aan extra inspanningen te leveren om passagiers vollediger te informeren, in het bijzonder wanneer het grensoverschrijdend vervoer betreft; is van mening dat deze informatie begrijpelijk, nauwkeurig, eenvoudig toegankelijk voor iedereen en in diverse vormen, in de nationale taal en in het Engels beschikbaar moet zijn, en details moet bevatten met betrekking tot relevante websites en smartphone-applicaties, evenals adressen voor klachten en klachtenformulieren;

18.

verlangt bovendien dat reizigers op dezelfde wijze over hun rechten als over hun verplichtingen worden geïnformeerd;

19.

benadrukt dat alle rechten en verplichtingen van reizigers en van andere belanghebbenden (bv. vervoersexploitanten, infrastructuurbeheerders, begeleiders van mensen met een handicap) openbaar moet worden gemaakt, en alle reisinformatie voor vertrek (met inbegrip van websites), reserveringssystemen, realtime-reisinformatie en online diensten beschikbaar moeten zijn voor de reiziger in formats die toegankelijk zijn voor mensen met een handicap of met een beperkte mobiliteit;

20.

verzoekt vervoersondernemers informatie over passagiersrechten op het vervoersbewijs te vermelden, in het bijzonder de contactgegevens voor hulp en bijstand;

21.

benadrukt dat wanneer gecombineerde vervoersbewijzen worden gebruikt, er duidelijke informatie moet worden verstrekt over de aansprakelijkheid van vervoersondernemers in geval van schade aan bagage tijdens de reis, de verschillende bagagetoeslagen, compensatie bij vertraging en de tussen vervoersondernemers geldende regels, alsook over adequate herroutering in geval van verstoring van de reis of gemiste aansluitingen, waaronder herroutering met een ander vervoersmiddel;

22.

verwelkomt de nieuwe door de Commissie aangeboden smartphone-applicatie die informatie over passagiersrechten verstrekt in meerdere talen en in een voor passagiers met een handicap toegankelijke vorm; verzoekt de lidstaten en vervoersondernemers vaart te zetten achter de ontwikkeling en het gebruik van vergelijkbare moderne technologieën (waaronder sms en het gebruik van sociale netwerken, gebarentaaldiensten met behulp van video en op tekst gebaseerde diensten zodat doven, hardhorenden en spraakgehandicapten niet worden uitgesloten); verzoekt overheden, consumentenbeschermingsinstanties en organisaties die alle reizigers vertegenwoordigen vergelijkbare initiatieven te nemen; verzoekt de Commissie bovendien te allen tijde rekening te houden met de situatie van ouderen die tijdens het reizen niet altijd over moderne technologie beschikken; is voorts van mening dat moet worden overwogen internet gratis beschikbaar te stellen op vliegvelden, stations en andere belangrijke vertrekpunten, zodat in nog grotere mate van deze diensten gebruik kan worden gemaakt;

23.

dringt er bij de Commissie op aan het gebruik van nieuwe technologieën in alle vervoerswijzen te bevorderen voor de afgifte van instapkaarten die mogen worden gehouden, geldig zijn en kunnen worden getoond door middel van elektronische apparaten, teneinde de instapprocedures te versnellen and reizen milieuvriendelijker te maken;

24.

beveelt aan om op zichtbare en centraal gelegen locaties op vertrek- en aankomstplaatsen (luchthavens, treinstations, busstations en havens) informatiepunten en helpdesks op te zetten die zowel fysiek als via ICT toegankelijk zijn, met toereikend en voldoende opgeleid personeel om in de behoeften van mensen met een handicap of beperkte mobiliteit te kunnen voorzien, teneinde reizigers betere dienstverlening te verschaffen in geval van individuele of grootschalige reisverstoringen, waarbij specifieke aandacht wordt besteed aan passagiers die met kinderen reizen en personen met een handicap of verminderde mobiliteit; benadrukt dat hiervoor goed opgeleide personeelsleden moeten worden aangetrokken die in staat zijn op korte termijn beslissingen te nemen met betrekking tot herroutering en omboeking, bijstand te verlenen in geval van verloren, vertraagde of beschadigde bagage, en schadevergoedings- en terugbetalingsaanvragen te behandelen; is van mening dat voor kleine en onbemande trein- en busstations alternatieve diensten, zoals een informatietelefoonnummer of -webpagina, beschikbaar moeten worden gesteld;

25.

is van mening dat alle vervoersbedrijven toegankelijke en doeltreffende telefonische bijstand moeten bieden aan alle reizigers vanaf het moment dat een reis wordt geboekt; vindt bovendien dat dergelijke bijstand de verstrekking van informatie moet omvatten evenals alternatieve mogelijkheden bij verstoringen, terwijl deze bijstand, in geval van lucht-, zee- en spoorwegvervoer, nooit meer mag kosten dan een lokaal telefoongesprek;

26.

is van mening dat reizigers bij het kopen van hun vervoersbewijzen naar behoren moeten worden geïnformeerd over overboeking;

27.

verzoekt de Commissie om alle informatiebronnen over passagiersrechten in de verschillende vervoerstakken te actualiseren (de website van de Commissie, documenten, brochures), en daarbij rekening te houden met de meest recente gerechtelijke besluiten, in het bijzonder van het Europees Hof van Justitie;

Transparantie

28.

verzoekt de Commissie de verplichting om verslag uit te brengen over het niveau van de dienstverlening, die voor de spoorwegondernemingen reeds bestaat, uit te breiden naar andere vervoerswijzen, waarbij rekening moet worden gehouden met het specifieke karakter van de verschillende vervoerswijzen; is van mening dat de bekendmaking van de vergelijkende gegevens de consument kan helpen bij het inwinnen van informatie en door de ondernemingen kan worden gebruikt voor reclamedoeleinden;

29.

verzoekt de Commissie om de lidstaten te verplichten statistische gegevens te verzamelen over schendingen van de passagiersrechten en de behandeling van alle klachten, over het aantal vertragingen en de duur hiervan, alsook over verloren, vertraagde of beschadigde bagage; dringt er bij de Commissie op aan deze door de lidstaten verstrekte statistische gegevens te analyseren, de resultaten te publiceren en een databank voor de uitwisseling van informatie op te zetten; verzoekt de Commissie tevens om in samenwerking met de lidstaten en de nationale handhavingsinstanties de in dit verband noodzakelijke maatregelen te treffen;

30.

is van mening dat de websites van een groot aantal vervoersexploitanten nog altijd vrij onduidelijk zijn en consumenten bij het boeken van vervoersbewijzen kunnen misleiden; dringt er bij de Commissie op aan een effectieve tenuitvoerlegging en handhaving van de geldende wetgeving inzake prijstransparantie en oneerlijke handelspraktijken overeenkomstig de Richtlijnen 2011/83/EU en 2005/29/EG te waarborgen, en te overwegen een systeem van sancties in het leven te roepen die moeten worden toegepast wanneer is vastgesteld dat inbreuk is gepleegd op de EU-wetgeving inzake prijstransparantie;

31.

verzoekt de Commissie te waarborgen dat, met name wanneer het onder Verordening (EG) nr. 80/2009 ressorterende geautomatiseerde boekingssystemen betreft, niet-optionele operationele kosten bij de prijs zijn inbegrepen, en dat daadwerkelijk facultatieve onderdelen met alle noodzakelijke informatie en tarieven voor aanvullende diensten (zoals kosten voor betaling met creditcard of voor de afhandeling van bagage) bekend worden gemaakt en kunnen worden geboekt, zodat er geen extra kosten worden toegevoegd vlak voor het afsluiten van een aankoop en reizigers een duidelijk onderscheid kunnen maken tussen niet-optionele operationele kosten die bij de prijs zijn inbegrepen en optionele onderdelen die kunnen worden geboekt;

32.

dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor strenger toezicht op websites en de nationale handhavingsinstanties in kennis te stellen wanneer de bestaande regels niet correct worden toegepast, teneinde de handhaving ervan te waarborgen;

33.

verzoekt de Commissie om in samenwerking met de nationale autoriteiten te overwegen een geharmoniseerde, intermodale visie op de inhoud van passagiersvervoersdiensten en de elementen van de prijs die in het basistarief moeten zijn inbegrepen voor alle vervoerwijzen, in te voeren;

34.

is van mening dat de elementaire diensten die in het basistarief moeten zijn inbegrepen tenminste alle operationele kosten moeten bestrijken die onontbeerlijk zijn voor het vervoer van passagiers (inclusief die welke verband houden met de juridische verplichtingen van de vervoerder, zoals veiligheid, beveiliging en passagiersrechten), alle aspecten die essentieel zijn voor de reis vanuit passagiersperspectief (zoals het afgeven van vervoersbewijzen en instapkaarten of het meenemen van een minimumhoeveelheid bagage en persoonlijke bezittingen), evenals alle betaalkosten (zoals kosten voor het gebruik van een creditcard);

35.

roept de Commissie op om het gebruik van oneerlijke voorwaarden in vervoerscontracten in de luchtvaart tegen te gaan, zoals de oneerlijke eis dat reizigers het uitgaande deel van een retourticket moeten gebruiken om het retourdeel te kunnen gebruiken en dat ze alle tickets voor een reis in opeenvolgende volgorde moeten gebruiken;

36.

verzoekt de Commissie te waarborgen dat kaartverkoop en transparante prijzen voor iedereen en zonder discriminatie beschikbaar zijn, ongeacht de verblijfplaats of nationaliteit van de reiziger of het reisbureau, en ervoor te zorgen dat prijsdiscriminatie jegens reizigers op basis van hun land van vestiging grondiger wordt onderzocht en, indien dergelijke discriminatie wordt vastgesteld, volledig wordt beëindigd;

37.

verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan de transparantie en neutraliteit van verkoopkanalen die zich buiten het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 80/2009 inzake geautomatiseerde boekingssystemen hebben ontwikkeld;

38.

roept de Commissie er nogmaals toe op maatregelen voor te stellen voor de invoering van gemeenschappelijke normen voor het vervoer van handbagage, om reizigers te beschermen tegen overmatige beperkingen en ervoor te zorgen dat zij een redelijke hoeveelheid handbagage mee aan boord mogen nemen, met inbegrip van aankopen uit winkels op luchthavens;

39.

dringt er bij de Commissie op aan om het indienen van een wetsvoorstel tot wijziging van Richtlijn 90/314/EEG betreffende pakketreizen te bespoedigen, teneinde consumenten en bedrijven in de sector te voorzien van een duidelijk juridisch kader voor zowel gewone als buitengewone situaties; benadrukt bovendien dat de Commissie bij de herziening moet overwegen dezelfde wetgeving toepasbaar te maken op alle partijen die toeristische diensten aanbieden, aangezien de kwaliteit van aan consumenten geleverde diensten en eerlijke concurrentie in dit verband centraal dienen te staan;

40.

verwacht dat de Commissie bij de herziening van de richtlijn betreffende pakketreizen grondig onderzoekt welke invloed e-handel en de digitale markten hebben op het consumentengedrag in de Europese toeristische sector; is van mening dat de Commissie meer inspanningen moet leveren om de kwaliteit en de inhoud van aan toeristen verstrekte informatie te verbeteren en benadrukt dat deze informatie betrouwbaar en gemakkelijk toegankelijk voor consumenten moet zijn;

Toepassing en handhaving

41.

stelt vast dat er nog steeds verschillen bestaan in de toepassing en handhaving van de EU-voorschriften inzake de rechten van passagiers in de diverse vervoerswijzen en in de verschillende delen van de EU, hetgeen het vrije verkeer binnen de interne markt belemmert, aangezien burgers hierdoor met minder vertrouwen op reis gaan, en nadelig is voor een eerlijke concurrentie tussen vervoersondernemingen;

42.

verzoekt de Commissie met duidelijke regels te komen voor de oprichting van nationale handhavingsinstanties om ervoor te zorgen dat de toegang voor reizigers tot deze instanties transparanter en eenvoudiger wordt;

43.

is van mening dat de fusie van nationale handhavingsinstanties voor de verschillende vervoerwijzen een noodzakelijke stap is om een consistente tenuitvoerlegging van de passagiersrechten te verwezenlijken;

44.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de nationale handhavingsinstanties nauwer met elkaar samenwerken, meer eenvormige werkmethoden hanteren en intensief informatie uitwisselen op nationaal en EU-niveau met het oog op netwerkvorming en de tenuitvoerlegging, en hiertoe van al haar bevoegdheden gebruik te maken en indien nodig haar toevlucht te nemen tot de inbreukprocedure om te waarborgen dat de desbetreffende EU-wetgeving op meer consistente wijze ten uitvoer wordt gelegd;

45.

herinnert eraan dat de hantering van een eenvormige werkmethode door alle nationale handhavingsinstanties zal leiden tot een geharmoniseerde handhaving van de passagiersrechten in alle lidstaten;

46.

dringt er bij de lidstaten op aan voldoende middelen in te zetten om effectieve handhaving en samenwerking met nationale handhavingsinstanties in andere lidstaten te waarborgen; benadrukt het belang van uniforme, effectieve, afschrikkende en evenredige sancties en compensatieregelingen teneinde gelijke concurrentievoorwaarden tot stand te brengen en krachtige economische stimulansen te creëren voor alle betrokken actoren om te voldoen aan de bepalingen inzake passagiersrechten;

47.

verzoekt de Commissie haar invloed aan te wenden teneinde een gemeenschappelijk systeem voor de afhandeling van klachten op te zetten, in de vorm van een centraal en elektronisch meldpunt ("clearing house"); is van mening dat dit meldpunt reizigers moet voorzien van advies bij het indienen van klachten en hen, om tijd en kosten te besparen, moet doorverwijzen naar de bevoegde nationale handhavingsinstanties; beveelt aan een standaard e-mailadres en een in de gehele EU werkende, gratis hotline te creëren met betrekking tot de informatievoorziening en advisering door het meldpunt;

48.

verzoekt de Commissie met richtsnoeren te komen voor de vlugge afhandeling van klachten door middel van vereenvoudigde procedures;

49.

dringt er bij de Commissie op aan om, in samenwerking met de lidstaten en in overleg met alle belanghebbenden, een specifiek in de hele EU geldend uniform klachtenformulier voor iedere vervoerswijze te creëren, dat moet worden vertaald naar alle officiële talen van de EU-lidstaten en toegankelijk moet zijn voor alle reizigers, met inbegrip van blinde reizigers, en dat in verschillende vormen, in de boekingsfase, op alle terminals en online beschikbaar moet zijn; verzoekt de Commissie een voor alle vervoerswijzen geldende maximale termijn voor te stellen voor de indiening van klachten door reizigers en de afhandeling ervan door vervoersexploitanten en nationale handhavingsinstanties;

50.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle reizigers de mogelijkheid hebben om contact op te nemen met de vervoersexploitant, met name voor informatie of klachten, tegen basistarieven en via alle communicatiekanalen die bij het boeken kunnen worden gebruikt;

51.

is van mening dat contactgegevens voor de door vervoersexploitanten te leveren diensten na de verkoop, zoals passagiersvoorlichting en de afhandeling van klachten, duidelijk op het vervoersbewijs moet worden vermeld, evenals de noodzakelijke onderdelen van een vervoersdienst, zoals de prijs van en de voorwaarden voor het reizen;

52.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de structurele of procedurele tekortkomingen bij de nationale afhandeling van klachten vast te stellen en te verhelpen, ervoor te zorgen dat de wetgeving in samenhang met de geplande EU-maatregelen op het gebied van alternatieve geschillenbeslechting ten uitvoer wordt gelegd, en te voorzien in een collectief beroepsmechanisme om te waarborgen dat reizigers hun recht op een betaalbaar, doelmatig en toegankelijk systeem voor heel Europa kunnen uitoefenen, waarbij de bij een geschil betrokken partijen de mogelijkheid moeten behouden om naar de rechter te stappen; spoort de lidstaten aan om met steun van de Commissie goed gereguleerde bemiddelingsinstrumenten voor de beslechting van geschillen tussen reizigers en dienstverleners op te zetten en te ontwikkelen, die moeten gelden voor alle vervoerswijzen en die moeten worden beheerd door nationale handhavingsinstanties en andere onafhankelijke organen;

53.

beveelt aan om, met name in het vliegverkeer, meer gebruik te maken van mobiele applicaties voor basisdiensten zoals ticketverkoop en incheckservices, en dringt er bij het bedrijfsleven op aan haast te maken met de ontwikkeling van vergelijkbare instrumenten voor de afhandeling van klachten en het beheer van vermiste bagage;

Aansprakelijkheid

54.

wijst erop dat er voor alle vervoerswijzen een ondubbelzinnige definitie moet komen van de relevante voorwaarden en met name van de "buitengewone omstandigheden", aangezien dit de vervoersondernemingen in staat zou stellen de regels op meer consistente wijze toe te passen, het reizigers een extra instrument zou bieden om hun rechten te doen gelden, en het de huidige verschillen op het gebied van nationale handhaving en de ruimte voor het aanvechten van compensatieregels zou verminderen; verzoekt de Commissie hiertoe met de noodzakelijke wetsvoorstellen te komen en hierbij de belanghebbenden uit de vervoerssector te betrekken alsook rekening te houden met de relevante uitspraken van het Europees Hof van Justitie; benadrukt dat bij een dergelijke definitie rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de diverse vervoerswijzen; merkt op dat technisch falen niet moet worden beschouwd als een bijzondere omstandigheid en dat de vervoersonderneming hiervoor aansprakelijk is; benadrukt dat vervoersondernemingen niet aansprakelijk mogen worden gesteld voor verstoringen die zij niet hebben veroorzaakt wanneer zij alle redelijkerwijs te verwachten stappen hebben ondernomen om deze verstoring te vermijden;

55.

is van mening dat het huidige niveau van consumentenbescherming in het geval van een faillissement of insolventie van een luchtvaartmaatschappij ontoereikend is, en dat facultatieve verzekeringspolissen geen substituut zijn voor wettelijke rechten; verzoekt de Commissie met een wetgevingsvoorstel te komen waarin geschikte maatregelen zijn opgenomen om reizigers te beschermen in geval van insolventie of faillissement van een luchtvaartmaatschappij of bij intrekking van de exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij, die terreinen moeten beslaan als de repatriëring van gestrande reizigers bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten, een verplichte verzekering van luchtvaartmaatschappijen of de opzet van een garantiefonds; wijst in dit verband op zijn resolutie van 25 november 2009 over schadevergoeding voor passagiers bij faillissement van luchtvaartmaatschappijen; dringt er bij de Commissie op aan zich in te zetten voor een internationale overeenkomst teneinde dergelijke maatregelen ook te doen gelden voor luchtvaartmaatschappijen uit derde landen;

56.

herinnert de lidstaten aan hun verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1008/2008 om de financiële situatie van de luchtvaartmaatschappijen regelmatig te controleren en om in geval van niet-naleving van de gestelde voorwaarden de voorziene maatregelen te nemen, waaronder intrekking van de exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij; dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat nationale autoriteiten zich aan deze verplichtingen houden;

57.

spoort de Commissie aan met een voorstel te komen voor een verplichting voor dienstverleners in de verschillende vervoerstakken om een definitieve garantie te bieden die hun aansprakelijkheid dekt in geval van insolventie, faillissement of intrekking van de exploitatievergunning;

58.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om Verordening (EG) nr. 261/2004 te herzien; verzoekt de Commissie in dit verband de gevolgen van het Sturgeon-arrest te onderzoeken in het kader van de effectbeoordeling van haar wetsvoorstel (6);

59.

verzoekt de Commissie duidelijkheid te verschaffen over de aansprakelijkheid bij beschadiging van bagage, met name wanneer het mobiliteits- of andere hulpmiddelen betreft, aangezien de kosten voor de vervanging van deze hulpmiddelen vaak hoger is dan de maximale vergoeding op grond van het internationaal recht; benadrukt dat eventuele schade aan mobiliteitshulpmiddelen van mensen met beperkte mobiliteit en mensen met een handicap die door de vervoersondernemingen/dienstverleners is veroorzaakt, volledig moet worden vergoed, aangezien dergelijke hulpmiddelen belangrijk zijn voor de integriteit, waardigheid en onafhankelijkheid van deze personen en derhalve in geen geval vergelijkbaar zijn met bagage;

60.

verzoekt de lidstaten helderheid te verschaffen over de bevoegdheden van hun nationale handhavingsinstanties ten aanzien van de afhandeling van klachten over onzorgvuldig behandelde bagage in het zeevervoer en de luchtvaart;

61.

is van mening dat de luchtvaartmaatschappijen in geval van verlies, vertraging of beschadiging van bagage in eerste instantie de reizigers met wie zij een overeenkomst hebben afgesloten moeten compenseren, maar dat zij in een later stadium het recht moeten hebben om verhaal te halen bij de luchthavens of dienstverleners wanneer zij zelf niet noodzakelijkerwijs verantwoordelijk zijn voor de veroorzaakte schade;

Personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit

62.

verzoekt de vervoersondernemingen om de hoogste prioriteit te geven aan veiligheids- en beveiligingskwesties, met inbegrip van de technische veiligheid van het vervoersmaterieel en de fysieke veiligheid van reizigers, en om hun personeel tijdens de opleiding te leren om te gaan met noodgevallen, onder meer om bij noodgevallen contact te houden met personen met beperkte mobiliteit of met een handicap; benadrukt dat een dergelijke opleiding moet worden gegeven in samenwerking met organisaties die mensen met beperkte mobiliteit en mensen met een handicap vertegenwoordigen;

63.

verzoekt de Commissie om in samenwerking met de vervoersondernemingen de veiligheidsnormen met betrekking tot personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te herzien, teneinde specifieke normen vast te stellen die van toepassing zijn op de verschillende vervoerssectoren en met name op het luchtvervoer (7);

64.

dringt er bij vervoersondernemingen op aan om, samen met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, dienstverleners en organisaties die personen met een handicap of beperkte mobiliteit vertegenwoordigen, begrijpelijke en uniforme kennisgevingsprocedures te ontwerpen en, indien mogelijk, gecoördineerde kennisgevingssystemen op te zetten, om het reizen, en met name het intermodale reizen, voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te vergemakkelijken en obstakels hiervoor weg te nemen, en hen de mogelijkheid te bieden hun hulpbehoeften van te voren op eenvoudige wijze en kosteloos door te geven, zodat de vervoersondernemingen op deze specifieke vereisten in kunnen springen en aldus hun verplichting om bijstand te verlenen kunnen vervullen;

65.

is van mening dat het noodzakelijk is om minimumnormen vast te stellen voor de bijstandsverlening aan personen met een handicap of beperkte mobiliteit in alle vervoerswijzen, teneinde een geharmoniseerde benadering in de gehele Europese Unie te garanderen;

66.

verzoekt de Commissie geharmoniseerde minimumvoorschriften vast te stellen voor alle vervoerswijzen met betrekking tot het minimale niveau van zorg die in geval van lange vertragingen in de terminal, op het station of in het voertuig, de trein, het vliegtuig of op de boot moet worden verstrekt; is van mening dat regelingen voor accommodatie of vervangend vervoer voor personen met een handicap toegankelijk moeten zijn, en dat adequate bijstand moet worden verleend;

67.

merkt op dat toegankelijkheid rechtstreeks van invloed is op de gezondheid en het sociale leven van ouderen, die dikwijls met een beperkte mobiliteit kampen of zintuiglijke of geestelijke beperkingen hebben die van invloed zijn op hun vermogen om te reizen en actief te blijven deelnemen aan de samenleving;

68.

dringt er bij de Commissie op aan een algemeen normenpakket op te stellen met betrekking tot de toegankelijkheid van vervoersinfrastructuur en -diensten, waarbij ook aspecten moeten worden betrokken als ticketverkoop, realtime-reisinformatie en onlinediensten, teneinde personen met een handicap gelijkwaardige en onbeperkte toegang tot de producten en diensten in de vervoerssector te kunnen bieden.

69.

benadrukt nogmaals dat de vervoersinfrastructuur op niet-discriminerende wijze en zonder obstakels toegankelijk moet zijn voor personen met een handicap op beperkte mobiliteit, waarbij moet worden gezorgd voor toegankelijke formats (bv. Braille, goede leesbaarheid) voor alle vervoerswijzen en aanverwante diensten, overeenkomstig de "design for all"-vereisten, met inbegrip van transfers tussen verschillende vervoerswijzen en in alle reisstadia, van het boeken van een vervoersbewijs, de toegang tot het perron en het betreden van de voertuigen, tot het indienen van een klacht wanneer dit nodig is;

70.

is van mening dat hoewel er veel vooruitgang is geboekt ten aanzien van de kwaliteit van de bijstand, er nog steeds te veel bouwkundige belemmeringen zijn die ervoor zorgen dat mensen met beperkte mobiliteit niet volledig gebruik kunnen maken van diensten, met name voor wat betreft de toegang tot voertuigen (vliegtuigen, treinen, bussen, enz.); is van mening dat vervoersondernemingen de kwaliteit van de bijstandverlening aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit verder moeten verbeteren, en dat zij hun personeel tijdens de opleiding bewuster moeten maken van de behoeften van deze groepen, zodat hieraan kan worden beantwoord; benadrukt dat een dergelijke opleiding moet worden gegeven in samenwerking met organisaties die personen met beperkte mobiliteit en personen met een handicap vertegenwoordigen;

71.

dringt er bij de vervoersondernemingen op aan bij de ontwikkeling van nieuwe diensten rekening te houden met de behoeften van personen met een handicap of beperkte mobiliteit, met name bij de ontwikkeling van nieuwe betalingsmethoden, zoals via smartphones en smartcards;

72.

zou graag zien dat er een einde komt aan het misbruik en/of de discriminerende praktijken van bepaalde vervoersondernemingen die van personen met beperkte mobiliteit eisen dat zij onder begeleiding reizen; benadrukt dat een vervoersonderneming in de regel niet mag eisen dat dergelijke reizigers worden begeleid; verwijst in verband met het weigeren aan boord van personen met een handicap zonder begeleiding op grond van veiligheidsvoorschriften naar de uitspraak van de arrondissementsrechtbank (tribunal de grande instance) van Bobigny van 13 januari 2012;

73.

is van mening dat wanneer het voor een persoon met een handicap verplicht is onder begeleiding te reizen, de begeleider kosteloos moet kunnen reizen, aangezien de reiziger begeleiding nodig heeft om te kunnen reizen;

74.

benadrukt in dit verband dat het recht op mobiliteitshulpmiddelen en begeleiding door een erkende geleidehond of assistentiehond onder alle omstandigheden moet worden gewaarborgd;

75.

is van mening dat in het geval van een verstoring van de reis de informatie met betrekking tot vertragingen of annuleringen, hotelaccommodaties, regelingen voor vervangend vervoer, vergoedingsregelingen en voortzetting van de reis of mogelijkheden om via een andere route te reizen, in toegankelijke formats beschikbaar moet worden gemaakt voor personen met een handicap of beperkte mobiliteit;

76.

dringt aan op specifieke faciliteiten voor reizigers met een ernstige handicap die verschoon- en toiletfaciliteiten nodig hebben (de zogenaamde "changing places"), die op alle luchthavens in de EU met meer dan 1 000 000 reizigers per jaar gratis beschikbaar moeten zijn;

Intermodaliteit

77.

erkent dat met de inwerkingtreding van de verordeningen inzake vervoer over het water (8) en vervoer per bus (9) in respectievelijk december 2012 en maart 2013, in de EU het eerste geïntegreerde gebied ter wereld voor passagiersrechten voor alle vervoerswijzen zal worden gecreëerd; merkt op dat de toepasselijke EU-wetgeving nu gezamenlijk en op een gecoördineerde manier door alle lidstaten volledig ten uitvoer moet worden gelegd zodat het EU-beleid inzake passagiersvervoer strategisch gezien niet langer een louter modale aangelegenheid blijft, maar een intermodale aangelegenheid wordt;

78.

verzoekt de Commissie nieuwe communicatiemodellen te creëren waaraan organisaties die reizigers vertegenwoordigen, vervoersondernemingen en belanghebbenden uit de vervoerssector deelnemen, teneinde het beginsel van intermodaliteit in de praktijk te bevorderen;

79.

verzoekt de lidstaten bij de toepassing van de verordening inzake trein- en busvervoer zoveel mogelijk af te zien van het gebruik van afwijkende vergunningen, teneinde het intermodaal reizen, met het oog op de rechten van reizigers, makkelijker te maken;

80.

benadrukt dat intermodaliteit moet worden vergemakkelijkt door het vervoer van fietsen, rolstoelen en kinderwagens in alle vervoerswijzen- en diensten, met inbegrip van grensoverschrijdende en langeafstandsverbindingen en hogesnelheidstreinen, toe te staan;

81.

verzoekt de Commissie een intermodale groep van belanghebbenden op te richten, die advies geeft bij vragen over de toepassing van de desbetreffende regelgeving;

82.

moedigt de sector aan een duidelijke, voor iedereen via ICT toegankelijke infrastructuur te ontwikkelen voor gecombineerde vervoersbewijzen (d.w.z. een vervoerscontract voor verschillende etappes met één vervoersmiddel) en geïntegreerde vervoersbewijzen (d.w.z. een contract voor een intermodale reis), met een belangrijke rol voor smartcards; wijst in dit verband op de verordening inzake spoorvervoer, waarin is vastgelegd dat computerondersteunde reisinformatie- en reserveringssystemen aan gemeenschappelijke normen moeten worden aangepast, teneinde de verstrekking van reisinformatie en ticketverkoopdiensten op EU-niveau te organiseren;

83.

dringt er met klem bij de Commissie op aan zich te blijven inspannen voor de ontwikkeling van een Europese multimodale reisplanner, die van groot belang is voor de invoering van de intelligente vervoerssystemen (ITS), teneinde reizigers "van deur tot deur"-informatie te verstrekken over zowel de kosten en de duur van hun reis, en verzoekt de lidstaten om, in samenwerking met de Commissie, de huidige belemmeringen met betrekking tot de toegang tot openbare vervoersgegevens en de overdracht ervan weg te nemen, zonder afbreuk te doen aan de desbetreffende regels voor gegevensbescherming;

*

* *

84.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 229 van 31.7.2012, blz. 122.

(2)  PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 42.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0453.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0099.

(5)  Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59).

(6)  Met het Sturgeon-arrest werd het betalen van compensatie bij vertragingen van meer dan drie uur verplicht gesteld. Dit heeft aanzienlijke financiële gevolgen voor luchtvaartmaatschappijen gehad, evenals consequenties voor reizigers (annuleringen, een afname van het aantal beschikbare lijnvluchten, enz.). De gevolgen van het arrest dienen daarom kritisch te worden onderzocht.

(7)  Recente wetenschappelijke ervaringen wijzen bijvoorbeeld op discrepanties in het maximaal aantal dove reizigers dat door verschillende luchtvaartmaatschappijen wordt toegelaten. De redenen hiervoor zijn onduidelijk. Zie de desbetreffende schriftelijke vraag aan de Commissie: E-005530/12.

(8)  PB L 334 van 17.12.2010, blz. 1.

(9)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 1.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/30


Dinsdag 23 oktober 2012
De toekomst van het ontwikkelingsbeleid van de EU

P7_TA(2012)0386

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over een agenda voor verandering: de toekomst van het ontwikkelingsbeleid van de EU (2012/2002(INI))

2014/C 68 E/05

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011, getiteld "Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering" (COM(2011)0637 – SEC(2011)1172 – SEC(2011)1173),

gezien de conclusies van de Raad betreffende "Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering" (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011, getiteld "De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen" (COM(2011)0638),

gezien de conclusies van de Raad betreffende "De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen" (2),

gezien de conclusies van de Raad betreffende "De coherentie van het ontwikkelingsbeleid" (3),

gezien de gezamenlijke mededeling van 12 december 2011 met als titel "Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU – voor een meer doeltreffende aanpak" (COM(2011)0886),

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie van 20 december 2005 betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, getiteld "De Europese consensus" (4),

gezien de verklaring van Parijs van 2 maart 2005 inzake de doeltreffendheid van steun, getiteld "Ownership, harmonisatie, onderlinge aanpassing, resultaten en wederzijdse verantwoording" (5),

gezien het actieprogramma van Accra van 4 september 2008 (6),

gezien het partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking overeengekomen op 1 december 2011 (7),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 februari 2007, getiteld "EU-gedragscode inzake de taakverdeling binnen het ontwikkelingsbeleid" (COM(2007)0072),

gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties en tot wijziging van Richtlijn 2008/7/EG, (COM(2011)0594),

gezien de verbintenissen die de internationale gemeenschap is aangegaan op het gebied van ontwikkeling en samenwerking in het kader van de VN en andere bevoegde internationale organisaties, waarmee de EU en de lidstaten hebben ingestemd,

gezien zijn resolutie van 15 juni 2010 over 'de vorderingen bij de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling: tussentijdse herziening ter voorbereiding op de VN-bijeenkomst op hoog niveau in september 2010' (8),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking: geleerde lessen en toekomstperspectieven (9),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over het trefzekerder maken van het EU-ontwikkelingsbeleid (10),

gezien zijn resolutie van 27 september 2011 betreffende een EU-beleidskader voor steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen (11),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over het vierde Forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp (12),

gezien de intercollegiale toetsing van het DAC-beleid en de DAC-programma's voor ontwikkelingssamenwerking in de EU, gepubliceerd op 24 april 2012 door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de OESO (13),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over de toekomst van EU-begrotingssteun aan ontwikkelingslanden (14),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 16 februari 2012 (15),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0234/2012),

A.

overwegende dat volgens het Verdrag van Lissabon de armoedebestrijding en de uiteindelijke uitroeiing ervan de hoofddoelstelling van het EU-beleid inzake ontwikkelingssamenwerking is,

B.

overwegende dat de door de Commissie, de Raad en het Parlement ondertekende Europese consensus voor ontwikkeling een verworvenheid is, en herinnerend aan het belang en bereik van dit document dat de Europese routekaart is geworden op het gebied van ontwikkeling, alsmede de verworvenheden en de richtsnoeren die hieruit voortvloeien,

C.

overwegende dat 2015 het streefjaar is voor het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling,

D.

overwegende dat de agenda voor verandering voor oplossingen moet zorgen in een wereld die wezenlijk is veranderd en waarin de kloof tussen rijk en arm in alle landen steeds breder wordt, met name in ontwikkelingslanden,

E.

overwegende dat de globalisering, hoewel zij met name in midden-inkomenslanden een belangrijke bron van welvaart is, niet voldoende heeft bijgedragen aan het wegnemen van de onzekerheid of zelfs maar de armoede, iets wat goed wordt geïllustreerd door de wereldwijde toename in absolute aantallen van mensen die lijden aan honger en ondervoeding, ook in veel midden-inkomenslanden,

F.

overwegende dat de in de mededeling van de Commissie genoemde mensenrechten en behoorlijk bestuur nog steeds noodzakelijke voorwaarden zijn voor ontwikkeling; overwegende dat hieronder ook de noodzaak valt om gepaste maatregelen en voorwaarden te vinden voor de omstandigheden in de afzonderlijke landen, terwijl tegelijkertijd de vorm en het niveau van ontwikkelingssamenwerking worden afgestemd op de specifieke situatie van elk afzonderlijk partnerland, inclusief het vermogen van het land om hervormingen door te voeren,

G.

overwegende dat ontwikkelingssamenwerking bestaat uit het stimuleren van menselijke ontwikkeling en de zelfontplooiing van de mens in al zijn dimensies, met inbegrip van de culturele dimensie,

H.

overwegende dat een versterking van de synergieën en een strategische verbinding tussen humanitaire hulp en ontwikkelingshulp noodzakelijke voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van de veerkracht en de totstandbrenging van een duurzaam ontwikkelingsproces in instabiele en overgangslanden waar de bevolking het armst en het meest kwetsbaar is,

I.

overwegende dat het overeenkomstig artikel 2, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie een van de doelen van de Europese Unie is om een duurzame sociale markteconomie te bevorderen en dat deze benadering van toepassing is op zowel het ontwikkelingsbeleid als het nabuurschapsbeleid,

J.

overwegende dat, in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon, de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid samenhangend moet zijn en dat de maatregelen ter bevordering van de economische groei in ontwikkelingslanden in de eerste plaats moeten bijdragen aan de strijd tegen armoede en uitsluiting, met name via de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg,

K.

overwegende dat het noodzakelijk is om elke poging te verwerpen om de definitie van ODA op te rekken door er de onlangs door de Commissie voorgestelde "gehele-Unie-benadering" en het begrip "ODA plus" in op te nemen, alsmede elementen die niet bijstandsgerelateerd zijn, zoals financiële stromen, militaire uitgaven, schuldkwijtschelding en met name de kwijtschelding van schulden in verband met exportkredieten, en uitgaven in Europa ten behoeve van studenten en vluchtelingen,

L.

herinnerend aan de bereidheid van de Commissie de ODA te beëindigen ten behoeve van midden-inkomenslanden in het kader van het differentiatiebeleid als voorzien in de agenda voor verandering,

M.

overwegende dat de doelstelling van de agenda voor verandering als voorgesteld door de Commissie, namelijk een sterkere impact van de huidige ontwikkelingspolitiek, de realisatie van de Europa-2020 strategie en andere belangen van de Europese Unie op het gebied van extern optreden, moet worden ontwikkeld in samenhang met de doelstellingen van de ontwikkelingspolitiek van de Europese Unie,

N.

overwegende het democratisch tekort van de besluitvormingsstructuren op internationale schaal, met name de G20, gebaseerd op een vorm van bestuur waarvan de armste ontwikkelingslanden zijn uitgesloten,

O.

gelet op het onderzoek van de Commissie naar de huidige tekortkomingen van het ontwikkelingsbeleid (versnippering van hulp en duplicatie veroorzaakt door de verre van optimale werkverdeling tussen de donateurs),

P.

overwegende dat de nieuwe agenda voorziet in een beperkt aantal prioriteiten die het mogelijk maken beter in te spelen op nieuwe uitdagingen, met name de financiële crisis, de klimaatverandering, de energieproblematiek en de terugkomende voedselcrises,

1.

is van mening dat de agenda voor verandering vernieuwend omdat deze onder andere gericht is op het gebruik van begrotingssteun, het combineren van subsidies en leningen en op de stimulering van de particuliere sector; is van mening dat de gebruikmaking van deze mechanismen er in wezen toe moet bijdragen dat de burgers van ontwikkelingslanden uit armoede en hulpafhankelijkheid worden gehaald en dat de beginselen van goed overheidsbestuur en goed financieel bestuur worden verspreid en toegepast;

2.

complimenteert de Raad ermee dat in zijn conclusies van 14 mei 2012 zowel rekening is gehouden met de basisbeginselen die ten grondslag liggen aan de ontwikkelingssamenwerking van de EU, als met een aantal door het Parlement in recente resoluties ingenomen standpunten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking;

3.

betreurt het gebrek aan politieke dialoog tussen interinstitutionele actoren, iets wat met name nadelig is voor de beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD); betreurt in dit verband dat er in de mededeling van de Commissie geen voorstellen zijn gedaan voor het in de praktijk ten uitvoer leggen van de beleidscoherentie voor ontwikkeling door ontwikkelingshulp te koppelen aan andere beleidsterreinen van de EU, met name het handelsbeleid, landbouwbeleid en visserijbeleid van de Unie; stemt in dit opzicht in met de constatering van de Raad dat "een nauwe samenwerking tussen de Europese dienst voor extern optreden en de Europese Commissie noodzakelijk is om een grotere samenhang te verzekeren tussen het externe optreden van de EU en de PCD";

4.

merkt op dat het systeem voor de combinatie van steunvormen, in de huidige vorm, is voorgesteld om overheidssteun te combineren met leningen van financiële instellingen en andere mechanismen voor risicodeling, wat in een tijd van financiële crisis neerkomt op budgettaire beperkingen voor ontwikkelingshulp; verzoekt de Commissie daarom duidelijk toe te lichten hoe dit mechanisme in dienst staat van een ontwikkelingsbeleid dat is gebaseerd op de ODA-criteria en hoe de controlebevoegdheid van het Parlement zal worden ingezet;

5.

neemt kennis van het voornemen van de Commissie om "een inclusieve en duurzame groei ten dienste van menselijke ontwikkeling" te bevorderen, maar betreurt dat in het rapport geen verwijzingen zijn opgenomen naar de noodzaak van het bevorderen van een betere herverdeling; onderstreept dat dit nieuwe instrument, vanuit ontwikkelingsoogpunt, geen ander doel mag hebben dan de strijd tegen de armoede en de ongelijkheid; waarschuwt dat exclusieve aandacht voor economische groei en een excessief vertrouwen in de automatische herverdelingseffecten van ontwikkeling in de particuliere sector kunnen leiden tot een onevenwichtige en niet-inclusieve groei, zonder dat zij daadwerkelijk leiden tot de terugdringing van armoede; verzoekt de EU dit beleid te herzien ten gunste van beleid voor duurzame ontwikkeling en handel, herverdeling van welvaart en sociale gerechtigheid teneinde de leef- en werkomstandigheden van de gehele bevolking, zowel in stedelijke als in landelijke gebieden, te verbeteren;

6.

is van mening dat vanuit financieel, regulatief, bestuurlijk en maatschappelijk oogpunt de opzet van micro-ondernemingen en kmo's in ontwikkelingslanden van essentieel belang is om het ondernemerschap en de ontwikkeling van de particuliere sector een stimulans te geven en voor het scheppen van een gunstig bedrijfsklimaat in ontwikkelingslanden; is van mening dat de EU zich moet richten op het opheffen van excessieve regelgevingslasten voor kmo's en micro-ondernemingen en in dit kader de toegang tot microkrediet en microfinanciering moet bevorderen en versterken;

7.

is van mening dat de agenda voor verandering moet leiden tot een daadwerkelijke beleidsverandering door gericht te zijn op de naleving van de individuele en collectieve rechten van de bevolking in ontwikkelingslanden zoals neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten of de Verklaring inzake het recht op ontwikkeling alsook in de verdragen inzake milieubescherming;

8.

is van mening dat effectieve landrechtssystemen in ontwikkelingslanden essentieel zijn voor de uitroeiing van de armoede en voor de totstandkoming van een eerlijke en inclusieve maatschappij; om dit te bereiken moet een van de doelstellingen van de agenda voor verandering zijn te waarborgen dat in ontwikkelingslanden betrouwbare landrechtssystemen bestaan en dat zij dienovereenkomstig worden gecontroleerd;

9.

herinnert in dit verband aan zijn streven naar sociale integratie alsook aan het besluit om ten minste 20 % van de EU-steun volledig aan elementaire sociale dienstverlening toe te kennen, zoals vastgelegd door de VN in de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG);

10.

stelt vast dat rond de 82 % van de mensen met een handicap in ontwikkelingslanden onder de armoedegrens leeft; vindt het daarom van essentieel belang dat artikel 32 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Gehandicaptenverdrag), dat al is ondertekend door de EU en waarin de noodzaak wordt onderkend om internationale samenwerking toegankelijk te maken voor mensen met een handicap en hen hierbij niet uit te sluiten, wordt opgenomen in de agenda voor verandering;

11.

nodigt vertegenwoordigers van de nationale parlementen van de EU-lidstaten uit structureel opgezette jaarlijkse vergaderingen met het Europees Parlement te houden teneinde coherentie bij de uitgaven aan ontwikkelingshulp te verzekeren en de samenhang in het ontwikkelingsbeleid te versterken;

12.

neemt er nota van dat de Commissie in haar nieuwe "differentiatiebeleid" armoede een centraal thema maakt; stelt echter vast dat 70 % van de mensen van wie het inkomen onder de armoedegrens ligt in midden-inkomenslanden wonen, waarvan er veel fragiel en kwetsbaar blijven, met name de kleine eilandstaten in ontwikkeling (SIDS), en betreurt het derhalve dat de armen in die landen verstoken blijven van toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en andere voordelen van de interne economische groei waarvoor de verantwoordelijkheid bij deze staten ligt; roept de Commissie op om voor de tenuitvoerlegging van het differentiatiebeginsel kwetsbaarheidscriteria vast te stellen in de gemeenschappelijke programmeringsrichtsnoeren van het nieuwe financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en het elfde EOF waarover momenteel wordt gediscussieerd, en om niet alleen rekening te houden met het nationale BNI maar ook met de realiteit van armoede, menselijke ontwikkeling en ongelijkheden binnen een land;

13.

roept de Commissie en de EDEO op hun belofte na te komen van een op mensenrechten gebaseerde benadering van het volledige ontwikkelingssamenwerkingsproces;

14.

benadrukt de verantwoordelijkheid van alle statelijke en niet-statelijke actoren om hun strategie te richten op het uitbannen van armoede; benadrukt aan de ene kant de verantwoordelijkheid van de EU om de doelstelling van 0,7 % voor 2015 te behalen, en aan de andere kant de essentiële aard van de strijd tegen de armoede in de opkomende economieën met middelen die relevant zijn voor hun interne solidariteit; verwelkomt in dit opzicht de conclusies van de Raad waarin de Unie wordt aangezet om "de politieke dialoog met de meer ontwikkelde landen over het terugbrengen van armoede en de strijd tegen ongelijkheid voort te zetten";

15.

benadrukt het belang van solidariteit tussen generaties; nodigt daarom de Commissie uit om family mainstreaming op te nemen als universeel leidend beginsel voor het bereiken van de ontwikkelingsdoelstellingen van de EU;

16.

roept op tot de verdere ontwikkeling van een heldere koppeling tussen hulp, herstel en ontwikkeling, met name in het licht van de aanhoudende voedselcrisis en benadrukt de behoefte aan effectieve en duurzame steun middels een combinatie van publieke-private partnerschappen en maatschappelijk verantwoord ondernemerschap; herhaalt de oproep van het Parlement en de Raad aan de Commissie om te zorgen voor een meer heldere en meer gerichte voedselstrategie waarbij het voedselveiligheidsbeheer en het terugdringen van de voedselprijsvolatiliteit tegen het eind van 2012 zijn aangepakt;

17.

is van mening dat een oplossing bieden voor ondervoeding van doorslaggevend belang is omdat ondervoeding nog steeds een ernstige gezondheidsbelasting is in ontwikkelingslanden; roept in dit verband op tot specifieke investeringen in voedsel, gezondheid en voeding en onderkent dat de verbetering van de voeding van moeders en kinderen de sleutel vormt tot het uitbannen van armoede en het bereiken van duurzame groei.

18.

is van mening dat het essentieel is dat de midden-inkomenslanden een steeds groter deel van hun inkomsten aan sociale doeleinden besteden, met name door middel van de ontwikkeling van belastingstelsels en andere interne stelsels voor herverdeling en sociale bescherming, waardoor de EU in staat wordt gesteld om haar nog lopende ontwikkelingsprogramma's geleidelijk af te bouwen ten bate van de armste landen, terwijl tegelijkertijd een hecht partnerschap tussen de EU en midden-inkomenslanden, met name op het gebied van sociaal beleid, behouden blijft;

19.

keurt het concept van differentiatie goed; nodigt de Commissie niettemin uit in het geval van midden-inkomenslanden te onderhandelen over een stappenplan voor de geleidelijke vermindering van officiële ontwikkelingshulp (ODA) en deze landen in toenemende mate te betrekken bij driehoekssamenwerking (noord-zuid-zuid). verzoekt tevens om de inachtneming van het beginsel van de voorspelbaarheid van de ontwikkelingshulp in alle gevallen van uitvoering van deze geleidelijke vermindering; roept daarnaast de EU op directe samenwerkingsvormen te overwegen met regio's in midden-inkomenslanden waar de armoede zich concentreert;

20.

acht het juist de behoefte aan een internationale conferentie waaraan de BRICS-landen deelnemen te onderzoeken, die enerzijds gericht zal zijn op de toekomstige financiering van de MDG en anderzijds op de bevordering van driehoekssamenwerking met een donor uit het noorden, een opkomend land en een ontwikkelingsland; wijst erop dat het concept van "doeltreffendheid van ontwikkeling" niet alleen nuttig is voor de beoordeling van de beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD) maar ook een mogelijkheid biedt tot verdieping van de dialoog met de BRICS-landen, gezien het feit dat dit concept de voorkeur heeft van de opkomende donoren op het gebied van ontwikkelingssamenwerking;

21.

is verheugd over het speciale belang dat in de agenda voor verandering wordt toegekend aan de mensenrechten, de democratie en de rechtsstatelijkheid; dringt erop aan dat de EU extra inspanningen levert teneinde mensenrechten en democratie op een meer effectieve manier te integreren in ontwikkelingssamenwerking en te verzekeren dat EU-ontwikkelingsprogramma's ertoe bijdragen dat partnerlanden de verplichtingen op het gebied van mensenrechten nakomen;

22.

steunt de wens van de Commissie om begrotingssteun te verlenen aan een partnerland wanneer dit land zich ertoe verplicht om, in het kader van een politieke dialoog, zijn begrotingsprioriteiten opnieuw te richten op ontwikkelingsdoelstellingen in basale sociale sectoren; is van mening dat begrotingsondersteuning sterker moet worden gekoppeld aan de mensenrechtenomstandigheden en de bestuurlijke situatie in ontvangende landen; herhaalt zijn oproep voor meer gedetailleerde criteria op dit gebied bij de toekenning van begrotingsondersteuning;

23.

erkent het verband tussen veiligheid en ontwikkeling maar is er tevens van overtuigd dat het EU-budget voor ontwikkeling gescheiden moet blijven van de financiering van militaire veiligheidsgerelateerde kwesties, die een binnenlandse aangelegenheid zijn;

24.

verzoekt de Commissie het verband tussen ontwikkeling en migratie te verduidelijken; benadrukt dat ontwikkelingsbudgetten op dit gebied een geïntegreerd regionaal ontwikkelingsplan moeten ondersteunen voor de voornaamste immigratiegerelateerde kwesties, zoals het scheppen van werkgelegenheid, de aanleg van infrastructuur voor drinkwater, elektriciteit, gezondheidscentra, scholen, enz.;

25.

is van mening dat de nieuwe strategie inzake mensenrechten, die is gericht op economische, sociale en culturele rechten alsook op de rechten die zijn opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, van invloed moet zijn op de wijze van begrotingsondersteuning; spreekt zich op dit vlak uit voor een evenwichtige en positieve conditionaliteit -gebaseerd op een dynamische benadering, met aandacht voor het behoud van de verworvenheden die zijn verkregen na jaren partnerschap-,die gestalte krijgt in het kader van een partnerschap dat is verankerd in een politieke dialoog over het gebruik van de verschillende methoden van uitvoering van financiële steun van de EU;

26.

roept de Commissie, de Europese Raad en de lidstaten op om in het bijzonder aandacht te schenken aan de rechten van minderheden, en dringt erop aan dat absoluut geldende mensenrechten- en non-discriminatiebepalingen in ontwikkelingsprogramma's worden opgenomen, onder meer met betrekking tot discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd, seksuele geaardheid en discriminatie die mensen met hiv/aids treft;

27.

schaart zich achter de oproep van de Raad voor een op rechten gebaseerde benadering van ontwikkeling, waarmee de EU met name het recht erkent op universele en non-discriminatoire toegang tot basisdiensten, deelname aan politieke en democratische processen, transparantie en verantwoordelijkheid, het recht en de rechtsstatelijkheid, met de nadruk op de arme en kwetsbare groepen;

28.

betreurt echter dat de mensenrechten in de mededelingen van de Commissie voornamelijk voorkomen als deel van een bredere conditionaliteit met betrekking tot goed bestuur die slechts van instrumentele waarde lijkt voor ontwikkeling; wijst erop dat een op mensenrechten gebaseerde benadering van ontwikkeling niet beperkt kan blijven tot conditionaliteit en dat een geïntegreerd begrip van mensenrechten nodig is, waarbij gelijke aandacht uitgaat naar civiele, culturele, economische, politieke en sociale rechten en waarbij onder ontwikkeling in de eerste plaats menselijke ontwikkeling wordt verstaan;

29.

herinnert in deze context aan het belang van de erkenning van het recht op ontwikkeling van deze partnerlanden door de EU en de verplichtingen voor de donateurlanden die uit dit recht voortvloeien;

30.

roept de Commissie op om, in lijn met het actieprogramma dat is aangenomen op de internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling (ICPD) in Cairo in 1994, door te gaan met de ondersteuning van een op mensenrechten gebaseerde benadering van de bevolkings- en ontwikkelingsagenda, met name door middel van de samenwerking met maatschappelijke organisaties en VN-agentschappen zoals de UNFPA;

31.

moedigt de Raad aan een gevolg te geven aan het voorstel van de Commissie voor een goed ontworpen, effectieve, financiële transactiebelasting, die is ontworpen om inkomsten op te leveren teneinde de inclusieve prioriteiten ten aanzien van mondiale ontwikkeling te behalen;

32.

wijst de Commissie en de lidstaten er nadrukkelijk op dat ODA de ruggengraat moet blijven van het Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid dat is gericht op het uitbannen van armoede; onderstreept daarom dat indien innovatieve bronnen voor ontwikkelingsfinanciering sterk worden toegejuicht, zij wel aanvullend moeten zijn, moeten worden gebruikt op basis van een benadering ten behoeve van de armen en in geen geval als vervanging van ODA kunnen dienen;

33.

is van mening dat het opleggen van voorwaarden voor het gebruik van de verschillende wijzen van uitbetaling van de officiële ontwikkelingshulp en begrotingssteun hand in hand moet gaan met gezonde uitvoerende instellingen en een democratische controle van de begrotingen door de parlementen, de rekenkamers, het maatschappelijk middenveld alsook door de regionale en lokale overheden in de ontvangende landen, en ook gepaard moet gaan met garanties van de EU met betrekking tot de continuïteit en voorspelbaarheid van de steun die de Unie verleent; is verheugd over het feit dat de Raad deze aanbevelingen in zijn conclusies heeft opgenomen; onderstreept de noodzaak om het systeem van "MDG-contracten" voort te zetten en op grote schaal toe te passen;

34.

is van mening dat de officiële publicatie van de ODA een incompleet beeld geeft van de op dit gebied werkelijk beschikbare middelen;

35.

benadrukt de noodzaak van het versterken van de politieke dialoog met name tussen de drie EU-instellingen teneinde de huidige consensusniveaus en betrokkenheid te versterken ten aanzien van de goedkeuring van "Europese consensus inzake ontwikkeling" in 2005, die het dogmatisch kader moet blijven voor de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (PCD); is derhalve van mening dat de nieuwe agenda slechts een instrument kan zijn dat in overeenstemming is met de "consensus" en dat leidt tot een doeltreffender ontwikkelingsbeleid dat bijdraagt aan de overkoepelende doelstelling van de EU, namelijk de uitbanning van armoede -met name door inspanningen om de milleniumdoelstellingen voor ontwikkeling te behalen en door de rol die gezondheid en onderwijs spelen- tegen een achtergrond van duurzame ontwikkeling;

36.

wenst het consensuele karakter van alle EU-instellingen ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking zoals vastgelegd op 20 december 2005 te bewaren, en nodigt in deze geest ook de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid uit haar handtekening te zetten onder de Europese consensus inzake het ontwikkelingsbeleid, daar de Europese Dienst voor extern optreden waarvan zij het hoofd is grote verantwoordelijkheid draagt op het gebied van de programmering;

37.

is van mening dat de Unie de verantwoordelijkheid die zij als ‘s werelds grootste donor van ontwikkelingshulp heeft volledig op zich moet nemen en haar politieke potentieel beter moet gebruiken, terwijl zij tegelijkertijd haar leidende rol op internationaal niveau met betrekking tot ontwikkelingszaken verder ontwikkelt, met name door de verspreiding van de beginselen van goed bestuur en de opleiding van lokale actoren en door resoluut gebruik te maken van de bevoegdheden die uit hoofde van artikel 210 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan haar zijn verleend om alle dienstige initiatieven te nemen om de coördinatie van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de EU en de lidstaten te bevorderen en om hun hulpprogramma's te synchroniseren;

38.

betreurt dat de Commissie haar agenda voor verandering alleen aan de Raad ter goedkeuring heeft voorgelegd, ondanks het feit dat de democratische controle, zoals bedoeld in het Verdrag van Lissabon, volledig moet worden toegepast op het gebied van de tenuitvoerlegging van het ontwikkelingsbeleid; benadrukt dat, zodat zij operationeel kunnen worden, over alle wijzigingen in de geografische, thematische en sectoriële ontwikkelingsprioriteiten van de Unie, door het Parlement en de Raad overeenkomstig de medebeslissingsprocedure moet worden beslist in het kader van de financieringsinstrumenten voor ontwikkelingssamenwerking die onder de gewone wetgevingsprocedure vallen;

39.

is verheugd over de aandacht voor een nauwere coördinatie tussen lidstaten door middel van de ontwikkeling van gezamenlijke programmering, afzonderlijke EU-contracten voor begrotingssteun en gemeenschappelijke EU-kaders voor het meten en communiceren van resultaten en voor de mensenrechtenvoorwaarden;

40.

is van mening dat het handhaven van hoge financieringsniveaus voor ontwikkelingseducatie van essentieel belang is omdat het de nodige maatschappelijke bewustwording over ontwikkelingskwesties bevordert;

41.

is verheugd over de voornemen van de Commissie dat "de EU ernaar moet streven landen in kwetsbare situaties te helpen"; merkt niettemin op dat een bilaterale relatie hiervoor misschien niet volstaat gezien het nieuwe begrotingskader en het feit dat het landen in dergelijke situaties vaak ontbreekt aan een functionerende regering of een functionerend rechtssysteem; roept daarom de EU op tot samenwerking met derde landen in een bepaalde regio teneinde de ontwikkeling en het functioneren van instellingen, de rechtsstatelijkheid en rechtsstelsels van het partnerland te ondersteunen;

42.

verzoekt de Commissie de nodige hulpmiddelen te ontwikkelen om een strategische verbinding te garanderen tussen humanitaire hulp en ontwikkelingshulp in onstabiele situaties, crisissituaties en post-crisissituaties om de veerkracht van de betrokken landen en bevolkingen te vergroten;

43.

herinnert eraan dat wat betreft het voorstel van de elfde EOF elke nieuwe beleidsoriëntatie die volgt op de aanname van de agenda voor verandering in letter en geest verenigbaar moet zijn met de Overeenkomst van Cotonou;

44.

acht het noodzakelijk dat de nadruk wordt gelegd op de comparatieve voordelen van het EU-ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en nodigt ten aanzien hiervan de Commissie uit om met hulp van de OESO een methode vast te stellen waarmee de invloed kan worden bepaald van het eigen beleid en waarmee een vergelijking kan worden gemaakt met het beleid van andere actoren, in het bijzonder de zogenaamde opkomende economieën;

45.

wijst andermaal op de noodzaak van een gecoördineerde benadering door de 28 actoren die nu al verenigd zijn onder de Consensus en dringt aan op een gemeenschappelijke lezing van de situatie en een gemeenschappelijke kijk op de strategische vraagstukken;

46.

verzoekt om de oprichting van een onafhankelijke, bestuurlijk aan de Commissie verbonden denktank met als doelstelling de ontwikkeling van analytische en raadgevende bekwaamheden voor alle Europese actoren op het gebied van samenwerking teneinde de toegevoegde waarde van een goed gecoördineerd en consequent beleid te waarborgen;

47.

ondersteunt de Commissie in haar streven de door de EU geleide activiteiten in elk partnerland te richten op een beperkt aantal prioritaire sectoren, maar herinnert eraan dat deze prioriteiten, om de beste resultaten te behalen, moeten worden vastgesteld in het partnerschapskader en dat het "ownership" en de prioriteiten van de partner volledig moeten worden gerespecteerd;

48.

steunt de herinnering van de Raad dat "het Verdrag ertoe noopt rekening te houden met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking in het beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelinglanden, en deze doelstellingen na te streven in het algemeen kader van het externe optreden van de Unie";

49.

onderstreept het belang van het bevorderen en beschermen van goed bestuur; verzoekt de Commissie in dit opzicht om scholingsprogramma's voor juridische professionals en programma's voor wetgevingsmodernisering, met name op het vlak van landgebruik, te ondersteunen;

50.

is van mening dat duurzame ontwikkeling een effectieve binnenlandse belastinginning met zich meebrengt, evenals automatische openbaarmaking van de winst en belastingafdracht van transnationale ondernemingen in het ontwikkelingsland waar zij actief zijn en het bestrijden van misbruik van belastingparadijzen, belastingontduiking en illegale kapitaalvlucht; is in dit opzicht verheugd over de ontwerpwetgeving van de EU inzake de rapportage per land en per project, die moet worden opgenomen in het beleid ten aanzien van de EU-agenda voor verandering;

51.

is van mening dat de EU-Hulp voor Handel en handelsbevorderingsinstrumenten, die momenteel alleen gericht zijn op de exportsectors, moeten worden veranderd om de handel op lokale en regionale markten te vergemakkelijken;

52.

herinnert eraan dat een actief maatschappelijk middenveld, zowel in de noordelijke als in de zuidelijke landen, de beste garantie is voor een goed democratisch bestuur, de bescherming van kwetsbare groepen (met name gehandicapten en minderheden), de verantwoordelijkheid van de particuliere sector, alsmede voor een verbeterd vermogen om de voordelen van de economische groei te verdelen;

53.

betreurt dat de Commissie de genderdimensie van armoede niet afdoende benadrukt; is van mening dat de EU moet investeren in de specifieke behoeften van vrouwen en sociale beschermingspakketten moet ontwikkelen die een antwoord bieden op de uitdagingen waarmee vrouwen worden geconfronteerd; benadrukt dat gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen (GEWE) essentieel zijn voor het behalen van internationale ontwikkelingsdoelstellingen; benadrukt het feit dat de versterking van de economische en politieke rol van vrouwen niet alleen een drijvende kracht is achter gendergelijkheid, maar ook van fundamenteel belang is voor het bereiken van algehele economische groei in ontwikkelingslanden en het terugbrengen van de armoede; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat gendergelijkheid en de versterking van de rol van vrouwen in het gehele ontwikkelingsbeleid en in alle ontwikkelingsprogramma's van de EU worden opgenomen middels het genderactieplan 2010;

54.

wenst dat de agenda voor verandering de belangrijke en onafhankelijke rol van regionale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk specificeert, niet alleen bij de uitvoering van ontwikkelingsprogramma's en -projecten, maar ook als sleutelactoren in het ontwikkelingsproces van empirisch onderbouwd ontwikkelingsbeleid; benadrukt het belang van het verbeteren van de samenwerking met deze actoren en roept op tot een regelmatige dialoog en raadplegingen van hen bij de beleidsvorming; benadrukt in dit opzicht het belang van de opzet van een dialoog tussen de EU en maatschappelijke organisaties en regionale en lokale autoriteiten;

55.

roept op tot een grotere bewustwording in de nieuwe lidstaten van het belang van ontwikkelingshulp;

56.

hoopt dat ontwikkelingssamenwerking een belangrijker thema zal worden in de loop van 2015, een cruciaal jaar waarin een diepgaande reflectie nodig zal zijn, met name ten aanzien van het vervolg op de MDG; wenst dat de Commissie 2015 doopt tot "Europees jaar van de ontwikkeling";

57.

wijst erop dat een beter begrip van de impact van niet-ontwikkelingsbeleid op ontwikkeling belangrijk is voor de totstandbrenging en controle van een effectief ontwikkelingskader; acht het daarom van essentieel belang dat de agenda voor verandering een empirisch onderbouwde beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD) bevordert;

58.

verlangt dat alle steun aan de particuliere sector in de vorm van ODA binnen het kader van nationale plannen en/of strategieën van de partnerlanden valt, en dat de toegekende bedragen worden gericht op de ontwikkeling van menselijk kapitaal, fatsoenlijk werk, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en de ontwikkeling van kwalitatief goede inclusieve openbare diensten ten behoeve van de bevolking; pleit voor waarborgen om te verzekeren dat particuliere ondernemingen de mensenrechten respecteren, fatsoenlijke banen aanbieden en hun belasting betalen in de landen waar zij actief zijn;

59.

is verheugd over de voorstellen uit de agenda voor verandering betreffende de doeltreffendheid van steun met het oog op de verbetering van de levenskwaliteit, het verminderen van armoede in ontvangende landen en de verwezenlijking van de MDG en dringt in dit opzicht aan op meer resolute actie van de EU; benadrukt het belang van een vlotte tenuitvoerlegging van het partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking; is van mening dat een succesvolle verschuiving van het concept van doeltreffende steun naar dat van samenwerking voor doeltreffende ontwikkeling om sterke betrokkenheid van de EU en haar internationale partners vraagt; hoopt op een snelle internationale consensus over de werkafspraken voor het mondiale partnerschap;

60.

is van mening dat bepaalde nieuwe uitdagingen, met name klimaatverandering en de universele toegang tot energie, onvoldoende worden gedekt door de steunsectoren in het voorstel van de Commissie;

61.

herhaalt zijn eis dat de taken en verplichtingen van buitenlandse investeerders die in ontwikkelingslanden actief zijn om de mensenrechten, milieunormen en de fundamentele IAO-arbeidsnormen te respecteren, worden opgenomen in de agenda voor verandering; is van mening dat bedrijven uit de EU in hun thuislanden wettelijk aansprakelijk moeten zijn voor de schending van deze taken en verplichtingen door hun dochterondernemingen in het buitenland en de entiteiten waarover zij controle hebben;

62.

doet een beroep op de EU om het recht van ontwikkelingslanden om investeringen te reguleren te erkennen, de voorkeur te geven aan investeerders die de ontwikkelingsstrategie van het partnerland steunen en een preferentiële behandeling te geven aan binnenlandse en regionale investeerders teneinde de regionale integratie te bevorderen;

63.

betreurt het dat de kwestie van het pachten van land in ontwikkelingslanden, dat een bedreiging vormt voor de lokale voedselzekerheid, niet in de agenda voor verandering aan de orde is gesteld; spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het huidige fenomeen van verwerving van landbouwgrond door door de overheid gesteunde buitenlandse investeerders, onder meer uit de EU, dat het risico van ondermijning van het EU-beleid voor armoedebestrijding met zich meebrengt;

64.

benadrukt de noodzaak om rekening te houden met de sectoroverschrijdende dimensie van cultuur en het belang van het opnemen hiervan in het externe beleid van de EU in het algemeen, en in het ontwikkelingsbeleid in het bijzonder;

65.

is van mening dat de Commissie het monopolie moet behouden over de programmering op het gebied van het ontwikkelings- en samenwerkingsbeleid;

66.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EDEO en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  3166e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken, Brussel, 14 mei 2012.

(2)  3166e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken, Brussel, 14 mei 2012.

(3)  3166e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken, Brussel, 14 mei 2012.

(4)  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.

(5)  http://www.oecd.org/dataoecd/11/41/34428351.pdf

(6)  http://www.oecd.org/dataoecd/11/41/34428351.pdf

(7)  Slotverklaring van het vierde forum op hoog niveau inzake de doeltreffendheid van steun, Busan, Zuid-Korea, 29 november – 1 december 2011.

(8)  PB C 236 E, 12.8.2011, blz. 48

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0261.

(10)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0320.

(11)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0410.

(12)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0460.

(13)  http://www.oecd.org/dataoecd/61/46/50155818.pdf

(14)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0317.

(15)  PB C 113, 18.4.2012, blz. 52.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/40


Dinsdag 23 oktober 2012
Kleine en middelgrote ondernemingen: concurrentievermogen en zakelijke kansen

P7_TA(2012)0387

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's): concurrentievermogen en zakelijke kansen (2012/2042(INI))

2014/C 68 E/06

Het Europees Parlement,

gezien het Europees Handvest voor kleine bedrijven, dat de Europese Raad op 19 en 20 juni 2000 in Feira heeft aangenomen,

gezien Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo's) (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2011 "Het industriebeleid: het concurrentievermogen versterken" (COM(2011)0642),

gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2011 "Kleine ondernemingen in een grote wereld – een nieuw partnerschap om kmo's te helpen kansen wereldwijd te benutten" (COM(2011)0702),

gezien het verslag van de Commissie van 23 november 2011 "Regeldruk voor het mkb verminderen – EU-regelgeving aanpassen aan de behoeften van micro-ondernemingen" (COM(2011)0803),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 februari 2011 "Evaluatie van de 'Small Business Act' voor Europa" (COM(2011)0078),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 "Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen –Samen werk maken van een nieuwe groei" (COM(2011)0206),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

gezien het voorstel voor een verordening van de Commissie tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020) van 30 november 2011 (COM(2011)0834),

gezien het "European Competitiveness Report 2011" van de Commissie (COM(2011)0642),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2011 over de praktische aspecten van de herziening van de EU-instrumenten voor de ondersteuning van de financiering van kmo's in de volgende programmeringsperiode (2),

gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering (3),

gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over de evaluatie van de "Small Business Act" (4),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0293/2012),

A.

overwegende dat kmo's in tijden van economische crisis moeilijk toegang krijgen tot financiering, en in het bijzonder tot kleine leningen, om hun ontwikkeling te ondersteunen;

B.

overwegende dat 25 % van de kmo's in de EU internationaal actief zijn op de interne markt maar slechts 13 % internationaal actief zijn buiten de EU; overwegende dat slechts 24 % van de micro-ondernemingen goederen of diensten uitvoert tegenover 38 % van de kleine en 53 % van de middelgrote ondernemingen;

C.

overwegende dat bijna een derde van de administratieve lasten in verband met EU-wetgeving in de eerste plaats het gevolg is van een onevenredige en ondoeltreffende omzetting in nationale wetgeving, hetgeen betekent dat er tot 40 miljard euro bespaard zou kunnen worden indien de lidstaten de EU-wetgeving doeltreffender zouden omzetten (5);

D.

overwegende dat meer dan 96 % van de kmo's in de Europese Unie minder dan 50 werknemers en een jaaromzet van minder dan 10 miljoen euro heeft; overwegende dat zij slechts over beperkte mogelijkheden beschikken om goederen en diensten over de nationale grenzen te exporteren, vanwege de aan de internationale handel verbonden hoge vaste kosten, rechtsonzekerheid en versnippering van de regelgeving;

E.

overwegende dat in de periode 2002-2010 85 % van alle nieuwe arbeidsplaatsen in de EU geschapen werden door kmo's, in het bijzonder door startende ondernemingen; overwegende dat 32,5 miljoen mensen in de EU zich gevestigd hebben als zelfstandig ondernemer;

F.

overwegende dat de industriesector een cruciale rol speelt in de Europese economie en de industrie goed is voor 25 % van de directe arbeidsplaatsen in de Europese particuliere sector en voor 80 % van de particuliere bestedingen voor O&O;

G.

overwegende dat de eco-industrie vergeleken met tal van andere sectoren een positief beeld laat zien wat betreft het creëren van nieuwe banen en volgens de voorspellingen een gezonde ontwikkeling zal blijven doormaken (6);

H.

overwegende dat het internet en de informatie- en communicatietechnologie (ICT) kmo's betere kansen bieden om diensten over de hele wereld te verkopen, en een cruciale rol spelen als het erom gaat de bijdrage van de kmo's aan economische groei en werkgelegenheid te vergroten;

I.

overwegende dat beleidsmaatregelen ter bevordering van de overgang naar een groene economie, zoals efficiënt gebruik van hulpbronnen en energie-efficiëntie, en beleidsmaatregelen met betrekking tot klimaatverandering volgens ramingen van de Commissie tegen 2020 meer dan 9 miljoen banen zouden kunnen scheppen, met name in kmo's;

1.   " Kleine ondernemingen in een grote wereld "

1.

merkt op dat kmo's met gemeenschappelijke structurele en wettelijke uitdagingen worden geconfronteerd, waaronder toegang tot financiering en tot menselijke en organisatorische middelen; is in dit verband ingenomen met het feit dat de Commissie zich inspant voor de promotie en de ondersteuning van de bedrijvigheid van kmo's op de interne markt en markten in derde landen; merkt op dat de internationalisering van kmo's in het algemeen als een proces moet worden beschouwd; merkt op dat kmo's om met succes hun bedrijfsactiviteiten buiten de EU te kunnen uitbreiden, een beroep moeten kunnen doen op adviesdiensten, niet alleen op buitenlandse markten maar ook al op lokaal niveau; wijst erop dat deze noodzaak tot uiting moet komen in de steunverleningsmaatregelen van de EU;

2.

merkt op dat kmo's uiterst verschillend zijn; benadrukt derhalve dat de Commissie bij de opstelling van nieuw kmo-beleid rekening moet houden met de uiteenlopende uitdagingen waarmee bedrijven al naargelang hun grootte en sector geconfronteerd worden;

3.

herinnert eraan dat kleine en middelgrote ondernemingen, meer dan grote bedrijven, profiteren van internationalisering omdat zij in aanraking komen met beste praktijken, overschotproducties beter kunnen absorberen, en een betere levering van inputs hebben door invoer, en dus een grotere concurrentiekracht bezitten; daardoor presteren exporterende kmo's permanent beter dan niet-exporterende kmo's, waardoor zij meer welzijnsverbetering opleveren voor de hele economie en voor de consumenten;

4.

wijst de opvatting van de hand dat kmo's uit de EU sterker zouden kunnen groeien en beter zouden kunnen presteren op het internationale toneel indien zij van internationale concurrentie worden afgeschermd; gelooft dat de EU zich in internationale onderhandelingen veeleer achter een positieve agenda ten voordele van kmo's moet stellen, zodat belemmeringen op basis van wederkerigheid in het belang van kmo's over de gehele wereld kunnen worden afgebouwd;

5.

acht een effectieve bescherming van kmo's tegen oneerlijke handelspraktijken van EU-partnerlanden even belangrijk als hulp aan kmo's die willen internationaliseren; meent dat internationalisering en bescherming tot het globaliseringsproces behoren als twee zijden van dezelfde medaille;

6.

benadrukt dat in de mededeling de verschillen tussen de sectoren onderkend hadden moeten worden, daar de internationalisering van kmo's in de dienstensector fundamenteel anders is dan die van kmo's in de industriesector; wijst erop dat veel kmo's in de dienstensector, waar verreweg de meeste kmo's worden aangetroffen, vaak geen kritische omvang hoeven te bereiken om te beginnen met exporteren en heel veel vruchten zouden plukken van meer open regels en toegang tot ICT in de doellanden, terwijl de kmo's in de industriesector meer baat hebben bij betere voorwaarden voor vervoer, logistiek en handelsfacilitering;

7.

wijst erop dat het meeste overheidsbeleid ter ondersteuning van de internationalisering van kmo's in de EU gericht is op de maakindustrie, en beveelt derhalve aan dit beleid om te buigen om rekening te kunnen houden met de anders geaarde behoeften van kmo's in de dienstensector; acht het in het bijzonder raadzaam om het vereiste van een minimum-omvang voor de handelsondersteuningsprogramma's ten behoeve van kmo's te heroverwegen, omdat deze programma's gewoonlijk uitgaan van het exportmodel van een kmo in de industriesector, waar activiteitsuitbreiding naar het buitenland alleen mogelijk is wanneer het bedrijf een kritische omvang heeft bereikt;

8.

is van mening dat in de mededeling weliswaar een poging wordt gedaan om in te gaan op de moeilijkheden die kmo's ondervinden bij het vinden van zakelijke kansen in het buitenland, maar dat onvoldoende uit de verf komt dat het wenselijk is dat de overheid optreedt om kmo's naar internationalisering te begeleiden, te adviseren en te stimuleren; is van mening dat de EU, ook hier in overleg met de lidstaten, stimulansen voor ontwikkeling van kmo's in strategische sectoren proactief moet ondersteunen en bevorderen door reeds bestaande initiatieven meerwaarde te geven, in het bijzonder wanneer het gaat om productieactiviteiten met een hoge toegevoegde waarde die een concurrerende voorsprong hebben ten opzichte van opkomende economieën; benadrukt derhalve de noodzaak om veelbelovende nichemarkten te identificeren, iets waarmee in andere beleidsdocumenten van de EU reeds een begin is gemaakt, zoals het verslag van de groep op hoog niveau inzake sleuteltechnologieën;

Informatie voor kmo's

9.

verzoekt de Commissie om het in haar mededeling bedoelde meertalige internetportaal zo snel mogelijk op te zetten en uiterlijk eind 2013 volledig operationeel te maken; erkent wel dat de kmo's en de vragen die zij hebben, enorm gevarieerd zijn maar is van mening dat dit portaal eerder een onderlinge verbinding van bestaande portalen moet vormen dan een kopie ervan, dat het eenvoudig toegankelijk en gebruikersvriendelijk moet zijn en geen extra kosten voor de kmo's mag veroorzaken; benadrukt dat het portaal het aantal kmo's in de EU dat internationaal opereert substantieel zou moeten vergroten;

10.

verzoekt om sterkere en meer doeltreffende steun op Europees, nationaal en regionaal niveau ter bevordering van de toegang van kmo's tot de interne markt en markten van derde landen, met name met betrekking tot promotieactiviteiten en toegang tot informatie, de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en de deelname aan openbare aanbestedingen, ICT, normalisatie en regelgevingskwesties; is van mening dat het Enterprise Europe Network (EEN) een doeltreffend instrument is om deze doelstellingen te bereiken; deelt het standpunt dat er een nieuw, op een grondige evaluatie gebaseerd aansturingsmodel nodig is voor het EEN, teneinde de doeltreffendheid ervan te vergroten, de administratieve en beheerslasten te verminderen en het in staat te stellen op maat gesneden ondersteuning te bieden; meent dat deze ondersteuning bedrijven moet helpen bij het verwerven van de noodzakelijke vaardigheden en bij het bepalen van een strategie voor uitbreiding naar buitenlandse markten en dat zijn de samenwerking tussen ondernemingen moet bevorderen door de onderlinge afstemming van vraag en aanbod te stimuleren,

11.

is ervan overtuigd dat het EEN alleen dan een optimale waarde zal hebben voor de kmo's in de EU indien de werking en de aansturing van zijn onderliggende organisaties versterkt wordt en het publiek beter geïnformeerd wordt over zijn ondersteunende diensten;

12.

dringt er bij de lidstaten op aan om een enkelvoudig netwerk van exporthelpdesks op lokaal en regionaal niveau in te stellen, die opereren in samenwerking met bedrijven, kamers van koophandel, universiteiten en andere betrokken actoren, zodat kmo's één enkele, gemakkelijk identificeerbare gesprekspartner hebben en in hun eigen taal en voor direct gebruik raad op maat kunnen krijgen alsook economische analyses van buitenlandse markten, informatie met betrekking tot ondersteuning, exportkansen, bestaande (tarifaire en non-tarifaire) handelsbelemmeringen, geldende investeringsbeschermings- en geschillenregelingen, administratieve formaliteiten en concurrenten op markten in derde landen; meent dat deze helpdesks moeten bijdragen aan de uitwisseling van goede praktijken overeenkomstig het Handvest voor kleine en middelgrote ondernemingen;

13.

beveelt aan om meer informatie te richten op kleine en micro-ondernemingen, aangezien dit de groep van kmo's is die het minst internationaal actief zijn en zich het minst bewust zijn van hunn exportpotentieel en van de voordelen die zij zouden kunnen halen uit internationalisering;

In kaart brengen van ondersteunende diensten

14.

is het ermee eens dat steunprogramma's die gefinancierd worden met publieke middelen, op de meest kosteneffectieve wijze moeten worden uitgevoerd, zeker in tijden waarin de EU-economie zich nog steeds aan het herstellen is van de ernstigste crisis in decennia; merkt in dit verband op dat de kwaliteit van de programma's tenminste op hetzelfde niveau moet worden gehandhaafd;

15.

steunt het voorstel om het grote aantal lokale, regionale, nationale en EU-steunprogramma's in kaart te brengen; is van mening dat hierbij ook moet worden gekeken naar de initiatieven van de privésector en lokale initiatieven ter bevordering van de toegang van kmo's tot financiering, met name het vergemakkelijken van de toegang van micro-ondernemingen tot leningen, en dat ook de doeltreffendheid van de bestaande Europese steunprogramma's moet worden geëvalueerd; is van mening dat deze exercitie op gezette tijden moet worden herhaald om als basis te kunnen dienen voor een benchmark- en scorebordsysteem; is van mening dat het door deze exercitie verkregen eerste overzicht de basis moet vormen voor de evaluatie van de effectiviteit van de bestaande steunprogramma's van de EU; merkt op dat het kan zijn dat bij deze exercitie niet alle initiatieven worden opgenomen, met name indien deze klein of informeel zijn en indien dit te hoge kosten met zich zou brengen of in de praktijk niet haalbaar zou zijn;

16.

verwacht voor het einde van 2012 eerste specifieke voorstellen voor het stroomlijnen en coördineren van de Europese steunprogramma's, teneinde deze effectief te maken en af te stemmen op de behoeften van de kmo's in de EU; wijst erop dat bij EU-initiatieven moet worden voorkomen dat er overlappende maatregelen worden genomen of parallelle structuren worden ontwikkeld en dat de maatregelen een duidelijke Europese toegevoegde waarde moeten opleveren; gelooft dat de bestaande nationale structuren voor steunverlening in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel onverlet moeten worden gelaten; is van mening dat de ondersteuning van individuele Europese kmo's voornamelijk moet worden verzorgd door de organisatie die het nauwst aansluit bij de individuele behoeften van het bedrijf; verzoekt de Commissie de bevoegde commissies van het Europees Parlement regelmatig te informeren over de vooruitgang die bij deze thans uitgevoerde exercitie wordt geboekt;

17.

wijst erop dat dergelijke nieuwe EU-activiteiten een duidelijke meerwaarde moeten hebben ten opzichte van reeds bestaande instrumenten; ziet vooral een meerwaarde waar de markt geografisch of inhoudelijk gezien niet werkt ("witte vlekken"), of waar de behartiging van de handelspolitieke belangen van de EU of het vergaren van gegevens over markttoegang voor een databank een stimulans nodig hebben;

18.

onderstreept de noodzaak om kmo's medezeggenschap te geven in de herziening van het bestaande kader voor ondersteuning; roept kmo's op om, samen met het EEN en bedrijfsorganisaties van de EU, nauw betrokken te blijven bij de tenuitvoerlegging van de herziening;

19.

onderstreept dat instrumenten die thans beschikbaar zijn voor alle EU-bedrijven wanneer zij exporteren, zoals de databank markttoegang en de exporthelpdesk, dienen te worden aangepast om aan te sluiten op de behoeften van kmo's; is ingenomen met de opening van een speciale helpdesk voor kmo's voor kwesties inzake handelsbeschermende instrumenten (de HBI-helpdesk voor kmo's); beveelt een grotere samenhang aan tussen de verschillende structuren die Europese kmo's begeleiden in derde landen;

20.

is van mening dat, indien dit volgens het in kaart brengen nodig en haalbaar is, via het gemeenschappelijke handelsbeleid van de EU of andere geschikt EU-instrumenten praktische en kosteneffectieve oplossingen moeten worden uitgewerkt en uitgevoerd om kmo's te helpen het tekort aan arbeidskapitaal te overwinnen, in het bijzonder kapitaal om de benodigde eerste investeringen te doen en om de export te gaan financieren;

21.

is van mening dat er een effectief gebruik moet worden gemaakt van bestaande nationale structuren, maar dat er ook EU-initiatieven nodig zijn op derde markten zodra een meerwaarde aan te tonen is; moedigt samenwerking aan tussen deskundigen in zowel de publieke als private sfeer, met inbegrip van de EU-markttoegangsteams; is het ermee eens dat kmo's uit sommige kleinere en nieuwere lidstaten in het nadeel zijn omdat het hen ontbreekt aan diplomatieke vertegenwoordiging, ervaren partners, of allebei op sommige markten in derde landen; benadrukt niettemin dat EU-initiatieven zich niet mogen bemoeien met de concurrentie tussen uit verschillende lidstaten afkomstige individuele bedrijven op markten in derde landen;

22.

benadrukt dat de internationalisering van kmo's een proces is en dat kmo's om te slagen ondersteuningsdiensten nodig hebben, niet alleen op markten in derde landen maar ook al op lokaal niveau; onderkent dat op markten van derde landen een gemeenschappelijke inspanning van de EU op gebied van lobbying, handelspolitiek en markttoegang alsook aanvullende programma's tegen marktfalen een aanzienlijke meerwaarde zouden kunnen geven aan dit proces;

23.

verzoekt de Commissie te waken voor overlap en daarom pas nieuwe structuren in het leven te roepen als de financiering is doorgelicht en er een inventarisatie is gemaakt van de bestaande adviesdiensten in de lidstaten en als hun doeltreffendheid en de behoefte aan nieuwe structuren terdege is geanalyseerd;

Europese clusters en netwerken bevorderen

24.

sluit zich aan bij het voorstel van de Commissie om de samenwerking tussen de uiteenlopende ondernemersorganisaties, kamers van koophandel en andere actoren met activiteiten in de interne markt en in derde landen te verbeteren, teneinde het sluiten van partnerschappen tussen bedrijven, de vorming van clusters en de toegang tot nieuwe markten te vergemakkelijken, ter bevordering van het internationaliseringsproces van het niveau van de enkele onderneming naar het niveau van het netwerk of van vestigingen op meerdere locaties, om complexere en langdurigere internationaliseringsprojecten waarbij veel ondernemingen en andere organisaties en overheidsinstellingen voor steun betrokken zijn, te promoten;

25.

onderstreept het belang van het grondgebied waarop kmo's actief zijn en nodigt de Commissie en de lidstaten uit om permanent samen te werken met de lokale entiteiten om netwerken te bevorderen;

26.

is van mening dat de oprichting van joint-ventures of andersoortige partnerschappen tussen of met kmo's gestimuleerd moet worden als strategie voor het betreden van nieuwe markten, de ontwikkeling van directe investeringsprojecten op de interne markt en in derde landen en deelname aan openbare aanbestedingen; verzoekt de Commissie om geld uit te trekken voor de bevordering van dergelijke transnationale samenwerkingsverbanden;

27.

merkt op dat clusters en netwerken vaak zowel in virtuele als fysieke vorm kunnen worden opgericht; moedigt de lidstaten aan de hiervoor noodzakelijke instrumenten en hulpmiddelen te bevorderen om de oprichting van virtuele clusters en netwerken te vergemakkelijken;

28.

spoort de lidstaten aan de Commissie actief te ondersteunen bij de bevordering van de toegang van kmo's tot de markten in derde landen in het kader van internationale fora en conferenties;

Toekomstige stappen

29.

adviseert de Commissie om rekening te houden met alle dimensies van internationalisering, te weten uitvoer en invoer, met inbegrip van verschillende vormen van economische partnerschappen en samenwerking; merkt op dat deze tweede dimensie onvoldoende aandacht krijgt in de mededeling;

30.

hoopt op een betere integratie van het beleid van de Unie ten gunste van de kmo's met een bijzondere verwijzing naar innovatie, groei, internationalisering, productiviteit, kostenbeheersing en beperking van bureaucratie, kwaliteit van het menselijk kapitaal en sociale verantwoordelijkheid;

31.

is ingenomen met het nieuwe programma voor het concurrentievermogen van kmo's (COSME); neemt kennis van de succesvolle acties van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (KCI); meent dat deze acties -bijvoorbeeld bijvoorbeeld de Groep op hoog niveau van onafhankelijke belanghebbenden inzake de vermindering van administratieve lasten en het Enterprise Europe Network - moeten worden voortgezet en uitgebreid in het kader van het nieuwe programma,; onderstreept dat de toegang tot financiering voor kmo's moet worden verbeterd en de rol die de particuliere sector zou kunnen spelen, moet worden versterkt; pleit voor vereenvoudiging en stroomlijning van de uiteenlopende instrumenten van de Unie ten behoeve van de toegang tot krediet, garanties of risicokapitaal, met name voor kmo's met internationaliseringsplannen; vraagt om een herziening van de kosten en beschikbaarheid van basisbankdiensten voor kmo's die zich bezighouden met grensoverschrijdende handel - met name handel via valutatransacties - ook buiten de EU; spoort de lidstaten aan na te gaan of het haalbaar is een deel van hun inkomsten uit de nationale vennootschapsbelasting te gebruiken om de toegang tot leninggaranties te vergemakkelijken; benadrukt dat alle instrumenten, met name de niet-financiële, op basis van een kritische evaluatie van het KCI en in nauwe samenwerking met kmo-organisaties moeten worden goedgekeurd;

32.

benadrukt dat het budget voor het COSME-programma in het meerjarig financieel kader aanzienlijk moet worden verhoogd, met name rekening houdend met de aanzienlijke tekortkomingen van de markt met betrekking tot de financiering van kmo's en met de noodzaak om de EU-steun voor de overdracht van bedrijven te versterken; is in dit verband van mening dat nadere aandacht moet worden besteed aan de afbakening van activiteiten en middelen tussen het COSME-programma en het Horizon 2020-programma, zodat de zaken duidelijker zijn voor de kmo's;

33.

vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat kmo's kunnen beschikken over voldoende exportgarantiefaciliteiten;

34.

merkt op dat competente en hoogopgeleide ondernemers van groot belang zijn om de uitdagingen van de internationale handel te kunnen aangaan; verzoekt de Commissie het programma "Erasmus voor jonge ondernemers" uitdrukkelijk onder de aandacht te brengen en na te gaan wat de mogelijkheden zijn voor een "Erasmus Mundus voor ondernemers", waarmee getalenteerde ondernemers de kans krijgen ervaring op te doen in en te netwerken met economische topregio's buiten de EU, ook via een ruime bedrijfscultuurvorming die een bedrijfsvisie op internationaal niveau geeft om te beschikken over noodzakelijke en fundamentele instrumenten om te kunnen meedingen in een globale markt; vraagt de Commissie en de lidstaten om in het programma "Erasmus voor iedereen" jonge ondernemers en industriebeleidsmaatregelen op te nemen via aan het programma gelieerde Europese beleidsvormen;

35.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie over de herziening van de Europese normalisatie; benadrukt de noodzaak tot een coherent systeem van internationale normen en vermindering van de barrières voor kmo's die de internationale markt op willen;

36.

is voorstander van een Europees normalisatiestelsel dat kmo's op meer systematische wijze bij besluitvormingsprocessen betrekt, met gebruikmaking van het beproefde beginsel van nationale delegatie; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om de door de Europese normaliseringsorganisaties uitgewerkte normen toegankelijker en goedkoper te maken voor kmo's, ter bevordering van interoperabiliteit en ter vermindering van een aantal belangrijke barrières voor kmo's die de internationale markt op willen; benadrukt dat de aanpassing van het EU-beleid op het gebied van normalisatie van ICT aan de markt- en beleidsontwikkelingen een cruciaal instrument is om kmo's te doen participeren in e-business, e-handel, e-freight en intelligente vervoerssystemen, enz.;

37.

benadrukt dat de internationalisering van kmo's staat of valt met een eenvoudig en doeltreffend stelsel van intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten; is van mening dat de intellectuele eigendomsrechten van kmo's doeltreffend beschermd moeten worden ter bevordering van de ontwikkeling van nieuwe technologieën als grondslag voor hun internationale activiteiten;

38.

onderstreept dat kmo's de middelen missen om te kunnen optreden tegen inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (IPR) die zij op derde markten te verduren hebben; roept op tot concrete initiatieven van de kant van de EU om de bescherming van de intellectuele eigendomsrechten van kmo's in derde landen te verbeteren, zoals is bereikt met de IPR-helpdesk voor kmo's in China; merkt op dat de helpdesk in deze vorm thans bij wijze van proef wordt uitgebreid tot een selectie van ASEAN- en Zuid-Amerikaanse landen; onderstreept dat er een behoorlijke evaluatie van bestaande helpdesks moet worden uitgevoerd, met het oog op een optimaal functioneren van het model, voordat dit verder wordt uitgebreid; vraagt de Commissie met klem om zodra uit deze beoordeling lering is getrokken, soortgelijke helpdesks in te richten op prioritaire markten waar intellectuele eigendomsrechten een belangrijke kwestie uitmaken; verzoekt de Commissie en de lidstaten om versterking van de douanesamenwerking in de EU en met derde landen op het gebied van inbeslagneming van namaakgoederen en de vereenvoudiging van douaneprocedures;

39.

wijst op de totstandbrenging van een vereenvoudigd en transparant Europees regelgevingskader voor openbare aanbestedingen, zodat kmo's beter toegang krijgen tot overheidsopdrachten, zowel in de EU als in derde landen, onder meer via de toepassing van het "slechts eenmaal"-beginsel en het gebruik van elektronische transmissiesystemen alsook door de "Europese gedragscode ter bevordering van de toegang van het MKB tot overheidsopdrachten" toe te passen; is van mening dat het plaatsen van overheidsopdrachten een effectief instrument van overheidsbeleid is om de technische innovatiecapaciteit van kmo's op nationaal niveau te ondersteunen en om deze kmo's te helpen groeien tot het niveau dat noodzakelijk is om te gaan internationaliseren; dringt aan op een betere definitie van aanbestedingen alsook op het openstellen van diensten voor openbare aanbestedingen;

40.

verwacht dat de Commissie initiatief neemt om ervoor te zorgen dat kmo's in de EU toegang hebben tot publieke aanbestedingen op markten in derde landen, op gelijke voet met andere bedrijven; hoopt dat het onlangs gepubliceerd voorstel voor een verordening betreffende de EU-markt voor overheidsopdrachten zal zorgen voor meer wederkerigheid in openheid, hetgeen de kmo's in de EU ten goede zou komen; vraagt dat de EU een ambitieus gemeenschappelijk industrieel beleid ontwikkelt dat gebaseerd is op het bevorderen van onderzoek en innovatie, dat profiteert van vernieuwende financieringsvormen als project bonds en dat de ontwikkeling van kmo's ondersteunt, met name door toegang tot openbare aanbestedingen, zodat zij hun concurrentiekracht behouden tegenover grote nieuwe spelers in de industrie en de onderzoekssector; roept de EU ertoe op de Europese productie op te waarderen door de consument informatie van betere kwaliteit te verstrekken, met name door vaststelling van de verordening inzake oorsprongsvermelding ('made-in') van in de EU geïmporteerde producten;

41.

dringt er met klem bij de lidstaten op aan om tzo snel mogelijk en uiterlijk eind 2012 een akkoord te bereiken over het gemeenschappelijk octrooistelsel, aangezien dit voor de EU van essentieel belang is om het bedrijfsleven een gemakkelijke en betaalbare toegang te bieden tot een octrooibescherming op de interne markt die vergelijkbaar is met de bescherming die concurrenten in de VS, China en Japan genieten;

42.

acht het raadzaam dat bestaande kmo-centra in de EU alleen worden uitgebreid nadat is beoordeeld in hoeverre de bestaande centra doeltreffend en in overeenstemming met de algemene leidende beginselen functioneren; wijst erop dat deze centra beter zouden functioneren in verbinding met gezamenlijke helpdesks die op behoeften zijn toegesneden en als one-stop-shops dienen met één enkel aanspreekpunt voor kmo's uit de EU in derde landen; is van mening dat EU-initiatieven zich moeten richten op gebieden waar kmo's werkelijk actief zijn;

43.

roept op tot een duidelijker definitie van kmo-prioriteitsmarkten, op basis van de agenda van de EU-handelsonderhandelingen; herinnert eraan dat prioriteitsmarkten natuurlijk ook hogegroeimarkten, zoals de BRIC-landen, moeten omvatten, maar dat daarbij tevens rekening moet worden gehouden met de perceptie van kmo's wat betreft hun internationaliseringskansen in de ontwikkelde landen en buurregio's; ziet daarom de groei van markten van ontvangst en de hiaten in bestaande ondersteuningsstructuren als de belangrijkste criteria voor het maken van een lijst van prioriteitsmarkten; beveelt aan dat een aantal buurlanden van de EU, vooral die in de westelijke Balkan en in het Middellandse Zeegebied, of de aan de EU grenzende landen, aan de lijst worden toegevoegd, omdat de meeste kmo's in eerste instantie naar handelspartners in buurlanden exporteren en omdat de handel met de EU van groot belang is voor groei en stabiliteit in deze landen;

44.

dringt er bij de Commissie op aan om ervoor te zorgen dat de specifieke behoeften en belangen van kmo's hun weerslag vinden in alle handelsonderhandelingen; wijst erop dat dit ook betekent dat moet worden nagegaan op welke onderhandelingsgebieden kmo's harder door de problemen getroffen worden dan andere bedrijfscategorieën en dat tijdens de onderhandelingen over handelsovereenkomsten met derde landen hier de aandacht op wordt toegespitst; schaart zich achter een hervorming van het multilaterale raamwerk dat moet zorgen voor het betrekken van kmo's bij de WHO en snellere arbitrage en beslechting van geschillen voor kmo's;

45.

benadrukt dat investeren in het buitenland de meest uitdagende vorm van internationalisering is voor kmo's; beveelt aan dat de EU, als zij in de toekomst gaat onderhandelen over bilaterale investeringsverdragen, rekening houdt met de behoefte van kmo's aan meer veiligheid met betrekking tot hun rechtstreekse buitenlandse investeringen;

46.

beschouwt betere, goedkopere en snellere toegang van kmo's tot antidumpingprocedures als essentieel voor betere bescherming van kmo's tegen oneerlijke handelspraktijken van handelspartners; verzoekt de Commissie om hiermee naar behoren rekening te houden bij de hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU;

47.

is ingenomen met de initiatieven om contacten binnen het bedrijfsleven, voorzien in bilaterale vrijhandelsovereenkomsten, te bevorderen; herinnert eraan dat de uitdagingen om potentiële klanten overzee te vinden en contact met hen op te nemen, en om betrouwbare toeleveringsketens op te zetten, grote obstakels vormen voor kmo's die zich op exportmarkten willen begeven en dat met name kleine bedrijven en micro-ondernemingen gebruik moeten maken van intermediairs om goederen in het buitenland te kunnen verkopen;

2.    Administratieve lasten

Regulering

48.

is ingenomen met het feit dat de doelstellingen ten aanzien van de minimalisering van de administratieve lasten voor 2012 zijn gehaald, maar meent dat nog veel meer moet worden bereikt; dringt er bij de Commissie op aan de bestaande wetgeving door te lichten en een nieuw en ambitieus streefdoel voor te stellen wat deze vermindering betreft, overeenkomstig de SBA en het principe "Denk eerst klein"; meent dat dit streefdoel een nettodoel moet zijn waarbij rekening wordt gehouden met nieuwe wetgeving die na vaststelling van het doel wordt aangenomen beveelt aan dat dit nieuw streefdoel meetbaar en controleerbaar is en zorgt voor een kwalitatieve verbetering, bijvoorbeeld door het aantal van kmo's gevraagde documenten te verminderen en ervoor te zorgen dat kmo's geen onrealistische termijnen voor het voorleggen van documenten wordt opgelegd; meent dat de Groep op hoog niveau van onafhankelijke belanghebbenden een centrale en permanente rol moet hebben in het toezicht op de vorderingen op weg naar dit streefdoel;

49.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om overeenkomsten tot stand te brengen die kmo's in staat stellen in heel Europa actief te zijn en hun ideeën op de markt te brengen door hun toegang tot de markt te verbeteren en de administratieve lasten terug te dringen;

50.

geeft blijk van zijn teleurstelling over het feit dat de Commissie de kmo-test zo zwak en onsamenhangend hanteert; benadrukt dat de kmo-test systematisch een vast onderdeel moet uitmaken van de effectbeoordeling; dringt er bij de Commissie op aan uiteen te zetten waarom er voor het pakket gegevensbescherming geen behoorlijke kmo-test is uitgevoerd en snel concrete maatregelen te treffen om dit manco te verhelpen;

51.

pleit er sterk voor om in een verbeterde kmo-test bijzondere nadruk te leggen op micro-ondernemingen, en neemt kennis van het concept om micro-ondernemingen automatisch uit te sluiten van alle wetgevingsvoorstellen; meent evenwel dat aan micro-ondernemingen alleen een ontheffing kan worden verleend wanneer niet kan worden voldaan aan hun specifieke behoeften door aangepaste oplossingen of versoepelde regelingen, zoals aangetoond door de kmo-test; pleit daarom voor een microdimensie als integraal onderdeel van de kmo-test om systematisch alle beschikbare opties te analyseren; herinnert eraan dat geen enkele ontheffing of aangepaste oplossing mag raken aan de basisvereisten van de EU inzake gezondheid en veiligheid op het werk, de EU-basisrechten van werknemers of de basisbeginselen van de EU-milieuwetgeving; benadrukt dat wanneer micro-ondernemingen onverkort worden opgenomen in de werkingssfeer van een bepaling, de redenen hiervoor duidelijk moeten worden aangetoond door de resultaten van de kmo-test;

52.

wijst op de noodzaak van een doeltreffender omzetting van EU-wetgeving in het nationale recht; verzoekt de Commissie de wetgeving sterker te harmoniseren om de mogelijkheden voor de toevoeging van strengere eisen bij de omzetting ("gold-plating") te verminderen en een systematischer gebruik van de kmo-test te waarborgen; verzoekt de Commissie te bestuderen in hoeverre het gebruik van de "checklist voor een goede omzetting van EU-wetgeving" (7) door de lidstaten verplicht kan worden gesteld ten behoeve van de interne markt;

53.

dringt er bij de nationale regeringen op aan om, net zoals bij de corporate-governancebepalingen, een "pas toe of leg uit"-systeem toe te passen; is van mening dat regeringen in het kader van dit systeem goede redenen zullen moeten aandragen wanneer zij bepaalde uitvoeringsbepalingen toevoegen bovenop de bepalingen krachtens de EU-wetgeving;

54.

betreurt dat slechts een klein aantal lidstaten systematisch een kmo-test toepast in hun nationaal besluitvormingsproces; verzoekt de Commissie om een voorstel te doen voor minimumvereisten, onder meer richtsnoeren voor de toepassing van kmo-tests op nationaal niveau, gebaseerd op beste praktijken die zijn verkregen door de door de Commissie toegepaste kmo-test en op nationaal niveau, en vraagt de Raad dit voorstel te steunen;

55.

pleit ervoor ten aanzien van de bestaande EU-wetgeving een "geschiktheidscontrole" uit te voeren, ten einde inconsistenties weg te nemen en achterhaalde of ondoeltreffende voorschriften te schrappen;

56.

verlangt dat er in het kader van de geschiktheidscontroles wordt nagegaan in welke gebieden er sprake is van buitensporige lasten, inconsistenties of ondoelmatige wetgeving met een negatief effect op kmo's; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de doelstellingen inzake gezondheid, veiligheid, gelijkheid en sociale voorzieningen worden nageleefd;

57.

is sterk voorstander van de "een erbij, een eraf"-regel als leidend beginsel voor wetgeving inzake de interne markt, om ervoor te zorgen dat het niet mogelijk is nieuwe wetgeving goed te keuren die kosten voor de kmo's met zich meebrengt, zonder dat wordt nagegaan welke bestaande gelijkwaardige regelgeving op een bepaald gebied kan worden geschrapt;

58.

pleit voor versterking van de rol van het Europees netwerk van kmo-gezanten, aangezien het echte toegevoegde waarde oplevert op het gebied van communicatie en coördinatie tussen de lidstaten en tussen het nationaal en het Europees niveau, en dit vanaf de formulering van het beleid tot aan de tenuitvoerlegging van wetgeving; verzoekt de Commissie en de nationale autoriteiten ervoor te zorgen dat kmo-gezanten onafhankelijk kunnen optreden, en vraagt hen een horizontale aanpak te volgen om te waarborgen dat op alle beleids- en wetgevingsgebieden rekening wordt gehouden met de belangen van kmo's; wijst er nadrukkelijk op dat kmo-gezanten zeer nauw betrokken moeten worden bij de procedures rond de kmo-test; dringt er bovendien op aan dat burgerorganisaties die zich inzetten voor de samenwerking van kmo's in de EU, versterkt worden en vraagt dat bij de administratieve en wetgevende procedures rekening wordt gehouden met de behoeften van burgerorganisaties;

59.

benadrukt het belang van overleg met de sociale partners bij het plannen van nationale maatregelen ter versterking en bevordering van ondernemerschap in kleine en middelgrote ondernemingen;

Definitie kmo's

60.

neemt nota van de huidige evaluatie van de definitie van kmo's die reeds meer dan 99 % van alle EU-ondernemingen dekt; verzoekt de Commissie het effect te onderzoeken van a) grotere flexibiliteit en vermindering van obstakels voor groei (bijv. door overgangsperiodes te verlengen tot drie jaar), b) aanpassing van de maxima voor de omzet en de balanstotalen aan de economische ontwikkelingen, en c) meer specifieke aandacht voor de verschillende subcategorieën;

61.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het kader van de Schengenovereenkomst een aparte visumregeling voor import- en exportactiviteiten in te voeren;

Andere maatregelen

62.

benadrukt dat de interne markt cruciaal is voor een zo gunstig mogelijk ondernemingsklimaat voor de kmo's; betreurt dat deze op velerlei gebieden nog niet is gerealiseerd, met name wat betreft de digitale dimensie; vraagt dan ook de Commissie dat zij werk maakt van de totstandbrenging van de digitale interne markt tegen 2015, onder meer door de ontwikkeling van breedbandinfrastructuur en -technologie te bevorderen, om de lidstaten te dwingen de bestaande wetgeving te implementeren en toe te passen, alsook om daar waar er nog geen internemarktwetgeving is nieuwe voorstellen te doen daartoe, met name om de kosten en de bureaucratie voor bedrijven te verminderen;

63.

dringt er bij de Commissie op aan de aanleg van snelle breedbandverbindingen in de EU-regio's te versnellen, opdat kmo's maximaal kunnen deelnemen aan een steeds sterker gedigitaliseerde interne markt;

64.

erkent dat cloud computing de efficiëntie en productiviteit van kmo's aanzienlijk kan verhogen; verzoekt de Commissie derhalve om een Europees kader voor cloud computing te ontwikkelen dat openstaat voor andere mondiale clouds;

65.

betreurt dat de EU, waar slechts 2 % van de internetverbindingen via glasvezelkabels functioneert, achterblijft bij andere wereldspelers als Japan en Zuid-Korea; verzoekt de lidstaten en de Commissie derhalve de verspreiding en toepassing van ultrasnelle breedbandnetwerken te versnellen;

66.

erkent dat e-handel een instrument is dat kmo's in staat stelt nieuwe markten te betreden en hun klantenkring uit te breiden; verzoekt de Commissie derhalve grensoverschrijdende e-handel te vergemakkelijken door bijvoorbeeld een betrouwbaar, veilig en doeltreffend online-betalingssysteem te ontwikkelen;

67.

wijst op de dringende noodzaak dat de EU het vertrouwen van de kmo's en ondernemers in onlinehandel vergroot en hen de middelen aan de hand doet om online handel te drijven teneinde de grensoverschrijdende handel te vergroten; verzoekt daarom om vereenvoudiging van licentiesystemen en het opzetten van een efficiënt kader voor auteursrechten;

68.

verzoekt de Commissie het vrije verkeer van diensten te bevorderen door de uitbreiding en volledige tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn, om de kmo's en ondernemers echte kansen te geven om te groeien en diensten en producten te verkopen aan de 500 miljoen Europese consumenten;

69.

dringt er bij de lidstaten op aan de voordelen van e-bestuur te baat te nemen en oplossingen voor e-governance te introduceren;

70.

nodigt het secretariaat-generaal van de Commissie uit om in samenwerking met ondernemersorganisaties en andere belanghebbenden binnen de Commissie in het kader van het Europees semester een jaarlijkse prijs in te stellen voor de Europees commissaris of de lidstaat die het "Denk eerst klein"-beginsel het meest doeltreffend en succesvol heeft toegepast;

71.

pleit ervoor de EU-instrumenten voor de kmo's te vereenvoudigen en toegankelijker te maken; merkt op dat EU-programma's al te vaak te bureaucratisch blijken om van nut te kunnen zijn voor kmo's;

72.

benadrukt dat uitgebreide vereenvoudigingsmaatregelen moeten worden ingevoerd en toegepast, waaronder vereenvoudigde terugbetalingsmethodes, om kmo's te helpen deelnemen aan door de EU gefinancierde programma's;

3.    Het concurrentievermogen van de industrie en de kmo's vergroten

73.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie, getiteld "Het industriebeleid: het concurrentievermogen versterken" (COM(2011)0642), en het werkdocument van de Commissie over een "concurrentievermogenstest" (SEC(2012)0091);

74.

erkent dat de Commissie een begin heeft gemaakt met de uitvoering van de concurrentievermogentest en de ex-post evaluatie van wetgeving; dringt er bij de Commissie op aan dit concept consequent en grondig toe te passen, ook in gevallen waarin wijzigingen in de uitvoeringsbepalingen van EU-wetgeving gevolgen hebben voor het concurrentievermogen van de industrie (bijvoorbeeld in het geval van wijzigingen in de emissiehandel); verzoekt de Commissie om regelmatig verslag uit te brengen over de vooruitgang op dit gebied;

75.

is van oordeel dat er in samenwerking met plaatselijke burgerorganisaties voor ondernemers ter bevordering van het ondernemerschap regionale roadshows moeten worden gehouden, waar door middel van het presenteren van beste praktijken en het houden van rondetafelbesprekingen met succesvolle ondernemers, de mogelijkheid wordt geboden om de plaatselijke ondernemerscultuur in de regio's te leren kennen;

76.

benadrukt dat vrije handel en vrije toegang tot de wereldmarkten belangrijke katalysatoren zijn voor banen en groei en er in beslissende mate toe bijdragen om Europese kmo's in staat te stellen een leidende positie in te nemen op de wereldmarkten; onderstreept derhalve dat vooruitgang moet worden geboekt in de handelsbesprekingen inzake een verdere vermindering van regelgevende belemmeringen voor de handel, waarvan kmo's een onevenredig groot effect ondervinden;

77.

is ingenomen met het feit dat de Commissie in uiteenlopende strategieën en mededelingen het belang van de maakindustrie voor duurzame groei en werkgelegenheid in de EU onderkent; wijst wederom op de noodzaak van een geïntegreerd industriebeleid dat gebaseerd is op de beginselen van de socialemarkteconomie en van het bevorderen van de overgang naar een duurzame, hulpbronnenefficiënte en veerkrachtige economie;

78.

wijst erop dat het belangrijk is om op lokaal en regionaal niveau de participatie van kmo's in de planning op het gebied van energie-efficiëntie en milieubehoud aan te moedigen, aangezien hun participatie in deze sectoren de kansen voor bedrijven aanzienlijk zullen doen toenemen;

79.

onderkent dat de lidstaten, als zij de doelstellingen van een innovatief, slim en inclusief Europa van de EU 2020-strategie willen verwezenlijken, oog moeten hebben voor kmo's en micro-ondernemingen en het starten van dergelijke bedrijven moeten stimuleren, aangezien deze een geweldig potentieel hebben om banen, met name voor jongeren, te creëren en aldus armoede en sociale uitsluiting terug te dringen; wijst erop dat werken als zelfstandige en een kleine onderneming starten, een goede en soepele optie kan vormen, vooral voor vrouwen;

80.

stelt vast dat kmo's een belangrijke rol vervullen bij het bereiken van sociale stabiliteit, sociale cohesie en integratie, vooral in gebieden die met de negatieve gevolgen van de demografische ontwikkelingen te kampen hebben; verzoekt de Commissie en de lidstaten de kmo's te ondersteunen bij het scheppen van een arbeidsklimaat dat werknemers ertoe aanzet de normen van het arbeidsrecht en de arbeids- en gezondheidsbescherming na te leven, en zodoende bij te dragen tot de sociale welvaart en de armoedebestrijding;

81.

benadrukt dat een vlottere toegang tot microkredieten via het Europese microfinancieringsinstrument, alsmede de verdere ontwikkeling van dit instrument in het kader van het programma voor sociale verandering en innovatie voor de periode 2014-2020 en het toekomstige Europees Sociaal Fonds, bevorderd moeten worden zodat met name microstarters uit sociale-achterstandsgroepen toegang kunnen krijgen tot geschikte financiële instrumenten; verzoekt de Commissie in verband hiermee speciale informatie betreffende coöperaties op te nemen in de door het Europees Investeringsfonds beheerde financieringsinstrumenten;

82.

wijst erop dat het eenloket bij grensoverschrijdende dienstverlening samen met de sociale partners ook uitgebreide informatie kan verschaffen over de geldende arbeidsvoorwaarden in het land van bestemming van de dienstverlening;

83.

is van mening dat ondernemerschap en de juiste randvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de groei van kmo's, onder meer via investeringen in infrastructuur, bijvoorbeeld groene infrastructuur, zeer bevorderlijk kunnen zijn om de economische crisis te boven te komen; onderstreept de noodzaak om in alle gelederen van de samenleving het ondernemerspotentieel te stimuleren waar het aantal startende kmo's beneden het gemiddelde ligt, maar ook waar er behoefte is aan ondernemers in specifieke doelgroepen, met name jonge mensen en vrouwen;

84.

meent dat elke herziening van de regelgeving voor de financiële markten de kmo's meer in staat moet stellen financiering via de kapitaalmarkten aan te trekken, opdat zij minder afhankelijk zijn van bankleningen;

85.

meent dat bij de lopende hervorming van de structuurfondsen ernstig rekening moet worden gehouden met de kmo's, voor zover dit gepast is, ertoe bijdraagt regionale randvoorwaarden voor groei te scheppen en synergieën creëert met andere programma's en initiatieven van de EU; meent dat de bureaucratische rompslomp moet worden verminderd, bijvoorbeeld door evenredige normen voor bedrijfscontroles en jaarrekeningen goed te keuren en door bij de herziening van het Financieel Reglement gemeenschappelijke regels in te voeren voor alle fondsen en programma's;

86.

verzoekt de lidstaten de richtlijn betalingsachterstanden zo spoedig mogelijk in nationaal recht om te zetten om ertoe bij te dragen de liquiditeit van kmo's tijdens de huidige economische crisis te verhogen;

87.

pleit voor doeltreffender, eenvoudiger en beter gecoördineerde EU-instrumenten ten behoeve van de toegang tot krediet of durfkapitaal, met name voor kmo's met internationaliseringsplannen;

88.

verzoekt om doeltreffende garanties voor kmo-portefeuilles gezien de hogere kapitaalvereisten waaraan banken in het kader van de invoering van Bazel-III moeten voldoen, gezien de afbouw van de schuldhefboom die thans bij tal van banken plaatsvindt, en rekening houdend met het cumulatieve effect van de regelgeving inzake financiële diensten;

89.

benadrukt dat de activiteiten van de EU met betrekking tot kmo's de acties van de lidstaten en de regio's niet vervangen maar eerder aanvullen, en is voornemens meer steun te verlenen aan deze inspanningen overeenkomstig het beginsel "voor wat hoort wat", waarbij de lidstaten die meer steun verlenen aan kmo's meer EU-steun moeten ontvangen; roept de lidstaten derhalve op om ambitieuze programma's op te stellen die stimuleren tot beter ondernemerschap; vraagt dat in het kader van dergelijke programma's maatregelen worden genomen voor een betere toegang tot financiering en markten, minder zware administratieve vereisten en een betere integratie van het "ondernemerschapsonderwijs" in de lesprogramma's van scholen; is van mening dat met deze maatregelen steun moet worden verleend aan de initiatieven van de privésector waarmee de tijd die nodig is om kleine leningen te krijgen, kan worden beperkt, zoals partnerschappen tussen banken en accountants; adviseert om voor studenten regelmatig op de praktijk gerichte, regionale studiewedstrijden te organiseren waarin naast hun lexicale kennis ook hun ondernemersmentaliteit een rol speelt;

90.

steunt de initiatieven van de privésector die erop gericht zijn de toegang van kmo's, en in het bijzonder van micro-ondernemingen, tot financiering te bevorderen, zoals partnerschappen tussen banken en accountants die erop gericht zijn de termijn voor het krijgen van een kleine lening (minder dan 25 000 euro) te beperken tot twee weken; is van mening dat dergelijke partnerschappen doeltreffend zijn voor micro-ondernemingen ten eerste omdat accountants alle financiële documenten die bankiers nodig hebben voorbereiden en online plaatsen en zij een zekere mate van garantie bieden op de ramingen die door micro-ondernemingen verstrekt worden, en ten tweede omdat banken gestandaardiseerde financieringsaanvragen online plaatsen en weigeringen van financieringsaanvragen motiveren;

91.

verzoekt de Commissie nieuwe financieringsinitiatieven voor ondernemers en startende bedrijven, zoals "crowdfunding", te bestuderen en te beoordelen op welke wijze deze van nut kunnen zijn voor kmo's en of deze initiatieven dienen te worden gestimuleerd; merkt daarenboven op dat moet worden nagegaan of er behoefte is aan een wetgevingskader voor dergelijke praktijken in de EU;

92.

vraagt de Commissie en de lidstaten om binnen het volgend meerjarig financieel kader ervoor te zorgen dat kmo's gemakkelijker toegang krijgen tot Europese financiering, hetgeen hun toegang tot de interne markt zou moeten verbeteren;

93.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om de investeringsmogelijkheden voor innovatieve startende ondernemingen te verruimen door belemmeringen voor het ontstaan van een EU-brede markt voor durfkapitaal weg te nemen;

94.

wijst erop dat het noodzakelijk is de hinderpalen op te sporen en weg te werken die de groei van micro-ondernemingen tot kmo's en de verdere groei van kmo's belemmeren;

95.

dringt er bij de Commissie op aan het gebrek aan kennis en vaardigheden bij kmo's ten aanzien van groene technologieën, praktijken en bedrijfsmodellen aan te pakken; meent dat acties nodig zijn om behoeften met betrekking tot vaardigheden vast te stellen en tekorten aan vakkrachten te verhelpen via onderwijs- en beroepsopleidingsstrategieën, de ontwikkeling van opleidingen en op kmo's gerichte programma's voor de ontwikkeling van vaardigheden;

96.

is van mening dat in de toekomstige COSME- en Horizon 2020-programma's en de structuurfondsprogramma's in het kader van het volgende meerjarig financieel kader voldoende middelen moeten worden gereserveerd ter ondersteuning van de inspanningen van kmo's om op bronnenefficiënte en duurzame wijze te innoveren en banen te scheppen;

97.

vraagt dat de nieuwe financiële instrumenten die in programma's ter ondersteuning van kmo's, zoals COSME, ontwikkeld zijn, niet alleen rekening houden met de financiële positie van de kmo's, maar ook met de zogenaamde "immateriële waarden", zodat toegang tot krediet voorziet in vormen van erkenning van het intellectuele kapitaal van kmo's;

98.

verzoekt om de toewijzing van een ambitieuze begroting voor het kmo-instrument dat in het kader van Horizon 2020 wordt opgezet en dat gerichte steun zal bieden voor innoverende kmo's met een groot groeipotentieel; is van mening dat het instrument moet worden uitgevoerd in het kader van één specifieke structuur die is afgestemd op de behoeften van kmo's;

99.

onderstreept dat het potentieel van de financieringsinstrumenten verder moet worden ontwikkeld om zowel de ontwikkeling van hoogwaardige strategische projecten als de participatie van particuliere partijen, met name kmo's, en particulier kapitaal in Europese projecten mogelijk te maken; wijst erop dat er nu vanwege de buitengewone complexiteit te weinig gebruik wordt gemaaktvan financieringsinstrumenten en dat een debat over het beheer van deze instrumenten dan ook dringend gewenst is;

100.

wijst erop dat de structuurfondsen met behulp van de financieringsinstrumenten financiering voor kmo's moeten blijven verschaffen via kapitaal, waarborgen en zachte leningen, en onderstreept dat ingewikkelde administratieve procedures, met name op nationaal niveau, vereenvoudigd moeten worden en dat moet worden voorkomen dat er grote verschillen bestaan in de toepassing van de regels door respectievelijk beheersautoriteiten en intermediaire organen;

101.

verzoekt de Commissie een routekaart op te stellen voor een concurrerende belastingheffing op kmo's in het kader waarvan de lidstaten worden aangemoedigd om hun belastingstelsel zodanig aan te passen dat de niet-arbeidsgerelateerde loonkosten van jonge ondernemingen worden verlaagd en ze een groter deel van hun winst kunnen herinvesteren in de eigen bedrijfsvoering; stelt voor de routekaart te baseren op beste praktijken alsook om er proefprojecten in op te nemen;

102.

dringt aan op grotere inspanningen gericht op de tenuitvoerlegging van wederzijdse erkenning ter bevordering van grensoverschrijdende activiteiten van kmo's; vraagt om invoering van een éénloketsysteem voor de BTW, zodat ondernemers in het land van herkomst aan hun verplichtingen kunnen voldoen;

103.

verzoekt de Commissie om de lidstaten ertoe aan te sporen voor een gelijke speelveld voor alle financieringsvormen te zorgen; merkt op dat dringend maatregelen moeten worden getroffen om bedrijven minder afhankelijk te maken van schuldfinanciering; is voorstander van een gelijke fiscale behandeling van aandelen- en schuldfinanciering;

104.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de continuïteit van kmo's te bevorderen door middel van een regelgevingsklimaat dat de overdracht van bedrijven vergemakkelijkt; beveelt aan om fiscale belemmeringen (zoals schenk- en erfbelasting) die de continuïteit van familiebedrijven kunnen ondermijnen, weg te nemen;

105.

onderstreept de noodzaak van lagere belastingen op arbeid en investeringen;

106.

roept de Commissie en de lidstaten op om concrete maatregelen te treffen ter bevordering van het sociale ondernemerschap in Europa, in het bijzonder middels verbetering van de toegang tot publieke en particuliere financiering, beperking van de loondiscriminatie tussen de geslachten, bevordering van maatregelen voor een beter evenwicht tussen het privé- en het gezinsleven en verbetering van de mobiliteit en erkenning van geschoolde arbeidskrachten, alsook verbetering van de kwaliteit en de beschikbaarheid van adviezen aan kmo's inzake de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen; roept de Commissie en de lidstaten op om specifieke maatregelen te treffen ter bevordering van het sociale ondernemerschap in Europa, in het bijzonder middels verbetering van de toegang tot publieke en particuliere financiering en verbetering van de mobiliteit en erkenning van geschoolde arbeidskrachten en leerlingen; merkt evenwel op dat dit niet mag resulteren in een indeling in "goede" en "slechte" ondernemers;

107.

benadrukt het belang van een goed functionerende grondstoffenvoorziening, ook voor de kmo's; verzoekt de Commissie en de lidstaten concrete maatregelen te nemen om de continuïteit van de grondstoffenvoorziening op lange termijn te garanderen en voor een efficiënter gebruik van grondstoffen te zorgen, met name door een vrije en billijke toegang tot op de internationale markt verhandelde grondstoffen en een bredere toepassing van technieken voor efficiënt hulpbronnenbeheer en recycling te verzekeren, met inachtneming van de kosten-batenverhouding;

108.

verzoekt de Europese Raad om de begroting voor het cohesiebeleid de komende programmeringsperiode te handhaven, aangezien de structuurfondsen en het Cohesiefonds tot de meest doeltreffende instrumenten van de EU behoren voor het scheppen van groei en banen, het verhogen van het concurrentievermogen van de Europese economie en het ondersteunen van kmo's;

109.

verzoekt de lidstaten de ontwikkeling en het concurrentievermogen van de verschillende soorten kmo's te stimuleren en in te gaan op hun specifieke behoeften via speciaal toegesneden maatregelen; onderstreept de bijdrage van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds aan de ontwikkeling en verbetering van de infrastructuur op het gebied van vervoer, energie, milieu en breedband, en aldus aan de totstandbrenging van een gunstig ondernemingsklimaat dat investeringen stimuleert en het concurrentievermogen schraagt; onderstreept de noodzaak om ondernemerschap te stimuleren en de steun aan kmo's te verhogen, gezien de essentiële rol die zij vervullen bij het verstevigen van het economisch concurrentievermogen;

110.

onderstreept de noodzaak van betere coördinatie en meer synergie tussen EU-, nationale, regionale en plaatselijke beleidsmaatregelen en rechtstreeks op kmo's gerichte financieringsinstrumenten; wijst erop dat de bestaande beleidsmaatregelen en financieringsinstrumenten voor steun aan kmo's met meer samenhang moeten worden benaderd en elkaar moeten aanvullen; wijst erop dat het noodzakelijk is om de versnippering terug te dringen en om financiële steunregelingen voor kmo's te consolideren en promoten, om zo meer middelen vrij te maken op EU-, regionaal, nationaal en plaatselijk niveau en een betere coördinatie van de middelen tot stand te brengen; benadrukt dat het concurrentievermogen ook zal toenemen als investeringen en steun voor kmo's worden toegesneden op de regionale diversiteit;

111.

is van mening dat financiering van kmo's via het EFRO tot doel heeft het concurrentievermogen in alle regio's van de Unie te stimuleren, teneinde tot economische, sociale en territoriale ontwikkeling te komen overeenkomstig de doelstellingen van het cohesiebeleid;

112.

onderstreept dat de structuurfondsen, en met name het EFRO, een belangrijk instrument vormen om innoverende kmo's te steunen door verbetering van hun concurrentievermogen en met name bij hun internationalisering, en wijst erop dat de subsidiabiliteit ten aanzien van deze steun zo breed mogelijk moet worden opgevat; roept de regio's op om in hun operationele programma's intensief gebruik te maken van de mogelijkheden die de verordeningen dan zullen bieden;

113.

onderstreept de noodzaak om voor het creëren van werkgelegenheid in kmo's financiële prikkels toe te passen;

114.

wijst erop dat de Europese programma's voor territoriale samenwerking steun verlenen aan netwerken en uitwisseling van kennis en knowhow tussen organisaties in verschillende Europese regio's en een nuttig instrument zouden kunnen vormen bij het creëren van nieuwe commerciële mogelijkheden;

115.

is van oordeel dat de structuurfondsen, en met name het Europees Sociaal Fonds, een belangrijke rol vervullen bij de verwerving van kennis en vaardigheden, netwerken en uitwisseling van goede praktijken; is van mening dat investeringen in menselijk potentieel en samenwerkingsprojecten een grote bijdrage leveren tot verbetering van het concurrentievermogen van de Europese kmo's;

*

* *

116.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(2)  PB C 188 E van 28.6.2012, blz. 7.

(3)  PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 131.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0235.

(5)  Europe can do better" – Een verslag over de beste praktijken in de lidstaten waarbij de omzetting van EU-wetgeving zo weinig mogelijk administratieve lasten creëert; van de hand van de groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake administratieve lasten, 15 november 2011.

(6)  Volgens ramingen van Eurostat is het totale aantal werknemers gegroeid van 2,4 miljoen in 2000 naar 3,0 miljoen in 2008 en zal dit naar verwachting toenemen tot 3,4 miljoen in 2012 (stand april 2012).

(7)  Zoals voorgesteld door de Groep op hoog niveau inzake administratieve lasten.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/53


Dinsdag 23 oktober 2012
Handels- en economische betrekkingen met de Verenigde Staten

P7_TA(2012)0388

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over handels- en economische betrekkingen met de Verenigde Staten 2012/2149 (INI).

2014/C 68 E/07

Het Europees Parlement,

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de EU-VS top van 28 november 2011 (1) en de gemeenschappelijke verklaring van de Transatlantische Economische Raad (TEC) van de EU en de VS van 29 november 2011 (2),

gezien de aan president Obama van de VS gerichte brieven van 22 februari 2012 van 20 democratische en republikeinse senatoren van de V.S. en van 14 mei 2012, van een eveneens uit beide partijen samengestelde groep van 51 leden van het Huis van Afgevaardigden van de VS,

gezien de brief van 19 maart 2012, afkomstig van vier leden van de Commissie internationale handel van het Parlement, gericht aan de voorzitter van de Commissie, José Manuel Barroso, en aan de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, gestuurd ter ondersteuning van de EU-VS-Werkgroep op hoog niveau banen en groei (HLWG),

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de G8-top die in Camp David, Verenigde Staten, gehouden werd op 18 en 19 mei 2012 (3), en de gemeenschappelijke verklaring van de G20-top die in Los Cabos, Mexico, gehouden werd op 18 en 19 juni 2012 (4),

gezien het "Interim Report to Leaders" van 19 juni 2012 van de HLWG (5),

gezien de gemeenschappelijke verklaring van 19 juni 2012 van president Obama van de VS, voorzitter José Manuel Barroso van de Europese Commissie en voorzitter Herman Van Rompuy van de Europese Raad (6),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012, alsmede het daarbij gevoegde "Pact voor groei en banen" (7),

gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 1 juni 2006 over de trans-Atlantische economische betrekkingen (8) tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, van 22 mei 2007 over Europa als wereldspeler – externe aspecten van het concurrentievermogen (9), van 19 februari 2008 over de EU-strategie voor markttoegang ten behoeve van Europese exporteurs (10), van 5 juni 2008 over efficiënte in- en uitvoervoorschriften en -procedures in dienst van de handelspolitiek (11), van 9 juli 2008 over de geschillen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten over veronderstelde subsidies aan Airbus en Boeing (12), van 5 februari 2009 over versterking van de rol van Europese kmo's in de internationale handel (13), van 11 november 2010 over de aanstaande topontmoeting EU-VS en de Trans-Atlantische Economische Raad (14), van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid (15), van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie (16), van 17 november 2011 over de EU-VS-top van 28 november 2011 (17), en van 13 december 2011 over handels- en investeringsbelemmeringen (18),

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de 72e interparlementaire vergadering van de trans-Atlantische wetgeversdialoog (TLD) op 9 en 10 juni 2012 in Kopenhagen en op 11 juni 2012 in Straatsburg,

gezien de studie van 11 december 2009, die in opdracht van de Commissie door ECORYS Nederland uitgevoerd is onder de titel "Non-Tariff Measures in EU-US Trade and Investment – An Economic Analysis" (19),

gezien de artikelen 207, lid 3, en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0321/2012),

A.

overwegende dat de EU en de VS elkaars belangrijkste handelspartners zijn en dat de twee economieën samen ongeveer de helft van de economische output ter wereld en bijna een derde van alle wereldhandelsstromen voor hun rekening nemen, waardoor de economische betrekkingen tussen beide landen wat betreft omvang uniek zijn in de wereld;

B.

overwegende dat, hoewel de economische betrekkingen tussen de EU en de VS van dien aard zijn dat ze tot de meest open ter wereld behoren, en hoewel de trans-Atlantische markten in hoge mate vervlochten zijn door grote handels- en investeringsstromen (het bilaterale handelsvolume vertegenwoordigt een waarde van 702,6 miljard EUR en de omvang van de bilaterale investeringen wordt geschat op 2 394 biljoen EUR in 2011), heerst er een algemene consensus dat het potentieel van de trans-Atlantische betrekkingen beslist niet volledig benut wordt; overwegende dat de EU en de VS gemeenschappelijke waarden, gelijksoortige rechtsstelsels en hoge arbeids- en milieubeschermingsnormen delen en dat ze deze synergieën dienen te benutten om de groei en banen veilig te stellen die beide partners nodig hebben; en overwegende dat in een in 2009 voor de Commissie uitgevoerd onderzoek de belangrijkste non-tarifaire maatregelen aangegeven werden die van invloed zijn op de handel tussen de EU en de VS, en een schatting gemaakt werd van het economische effect daarvan, waarbij aangevoerd werd dat het opheffen van de helft van dergelijke bestaande maatregelen en de verschillen in regelgeving zou resulteren in een stijging van het bbp, aan weerskanten van de Noord-Atlantische oceaan, van 163 miljard EUR tot 2018;

C.

overwegende dat de wereldeconomie kwetsbaar blijft door de aanhoudende economische crisis, wat een negatieve invloed heeft op het dagelijkse leven van mensen overal ter wereld en ernstige gevolgen heeft voor banen, handel, ontwikkeling en het milieu; overwegende dat de huidige financiële en economische crises, zowel in de EU als in de VS, een bedreiging vormen voor de stabiliteit en de voorspoed van onze economieën en de welvaart van onze burgers, dat ontbreken van coördinatie van de financiële regelgeving leidt tot onnodige handelsbelemmeringen, en dat deze omstandigheden nauwere economische samenwerking tussen de EU en de VS vereisen ten einde gebruik te maken van de voordelen van internationale handel bij het overwinnen van deze crisis;

D.

overwegende dat de gematigde groei van de wereldwijde handel van de afgelopen drie jaar aanzienlijk ertoe heeft bijgedragen dat de negatieve gevolgen van de economische crisis verzacht werden, met name in de EU en de VS, waarmee aangetoond werd dat handel een belangrijke rol speelt en voor groei en werkgelegenheid zorgt;

E.

overwegende dat na afloop van de EU-VS-top van november 2011 de Trans-Atlantische Raad (TEC) de Werkgroep op hoog niveau (HLWG) heeft opgericht met de opdracht om opties aan te geven voor een vergroting van het handels- en investeringsvolume om het scheppen van banen, de economische groei en het concurrentievermogen te ondersteunen, wat beide partijen ten voordeel strekt;

F.

overwegende dat in de brieven aan de president van de VS, gestuurd door een uit beide partijen samengestelde groep senatoren en leden van het Huis van Afgevaardigden van de VS, alsmede in de brief van vier leden van de Commissie internationale handel van het Parlement, waaronder de voorzitter, de HLWG dringend werd aanbevolen op korte termijn ambitieuze voorstellen te formuleren om de handel en de investeringen tussen de EU en de VS te stimuleren en onnodige belemmeringen voor de trans-Atlantische handel en investeringen op te heffen; overwegende dat in beide brieven wordt benadrukt dat de uitbreiding van de handel en investeringen met de EU prioriteit moet krijgen, en specifiek wordt gepleit voor inspanningen om regelgevende belemmeringen aan te pakken (en nauwere samenwerking te bewerkstelligen tussen regelgevers en non-tarifaire handelsbelemmeringen aan te pakken), het waar mogelijk afbouwen van tarieven tot nul, de handel in diensten, investeringen, en de verdere wederzijdse liberalisering van de markten voor openbare aanbestedingen;

G.

overwegende dat het Europees Parlement al in zijn resolutie van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie heeft aangedrongen op de verdere uitbreiding van het opkomende, grootschalige trans-Atlantische groei- en werkgelegenheidsinitiatief;

H.

overwegende dat ook de particuliere sector in de VS zijn steun heeft uitgesproken om van de handel met Europa weer een prioriteit te maken binnen het handelsbeleid van de VS; en overwegende dat de particuliere belanghebbenden, zowel in de EU als in de VS, blijk hebben gegeven voorstander te zijn van een ambitieuze en uitgebreide overeenkomst en van mening zijn dat van verdere stappen in de richting van een nauwere economische samenwerking tussen de EU en de VS een krachtig signaal - dat bevorderlijk is voor de groei - uit zou gaan naar investeerders en het bedrijfsleven, zowel binnen de EU en de VS als in internationaal verband;

I.

overwegende dat de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen tussen de EU en de VS automatisch een positief overloopeffect zou hebben op de landen van de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA), dat een harmonieuzer klimaat wat betreft regelgeving tussen de EU en de VS in algemene zin gunstig zou zijn en dat de verdere integratie van de meest geïntegreerde handelsmarkt ter wereld een historische gebeurtenis zou zijn;

J.

overwegende dat de VS op het gebied van de landbouw de op een na belangrijkste handelspartner van de EU zijn en de EU overwegend producten van goede kwaliteit naar de VS exporteert en niet-tarifaire belemmeringen en geografische aanduidingen derhalve van zeer groot belang zijn voor de Europese landbouw;

K.

overwegende dat de HLWG gezamenlijk een breed scala aan opties onderzocht heeft voor een uitbreiding van de trans-Atlantische handel en investeringen, en dat de werkgroep in zijn tussentijds verslag van juni 2012 tot de voorlopige conclusie gekomen is dat een omvattende overeenkomst, die een wijd spectrum van bilateraal handels- en investeringsbeleid, alsmede kwesties van gemeenschappelijk belang met betrekking tot derde landen bestrijkt, de belangrijkste voordelen biedt;

L.

overwegende dat in de gemeenschappelijke verklaring van president Obama en de voorzitters Barroso en Van Rompuy het tussentijdse verslag van de HLWG verwelkomd wordt en wordt gesteld dat een doortastend initiatief voor de uitbreiding van de handel en de investeringen een aanzienlijke bijdrage zou kunnen leveren aan de trans-Atlantische strategie voor het versterken van de groei en het scheppen van banen;

M.

overwegende dat de EU vastbesloten is om vrije, eerlijke en open handel te bevorderen, waarbij zij echter tegelijkertijd opkomt voor haar belangen in een geest van reciprociteit en wederzijds voordeel, met name als het gaat om de grootste economieën ter wereld;

N.

overwegende dat de HLWG de laatste hand legt aan een opzet voor de aanpak van eventuele onderhandelingen om de groei en werkgelegenheid te vergroten door een handelspartnerschap tussen de EU en de VS, en dat de werkgroep naar verwachting zijn eindverslag presenteert voor het einde van 2012;

O.

overwegende dat de Commissie de hoop heeft uitgesproken dat mogelijke onderhandelingen al vroeg in 2013 van start kunnen gaan en voor het eind van de termijn van de huidige Commissie afgerond kunnen worden;

P.

overwegende dat een open, voorspelbaar, op regels gebaseerd en transparant multilateraal handelsstelsel dat door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in het leven is geroepen, nog steeds het meest geschikte kader biedt voor de verwezenlijking van vrije, eerlijke en gelijkwaardige handel op wereldwijde schaal; overwegende dat het tot nu toe onmogelijk is gebleken om de onderhandelingen voor de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA) af te ronden; en overwegende dat, hoewel de versterking van het multilaterale stelsel een cruciale doelstelling blijft, dit geen beletsel vormt voor bilaterale overeenkomsten die verder gaan dan de verplichtingen binnen het kader van de WTO en die een aanvulling zijn op multilaterale regels;

1.

is van mening dat handel en buitenlandse investeringen beter benut moeten worden om slimme, sterke, duurzame, evenwichtige, inclusieve groei te stimuleren die efficiënt gebruik maakt van hulpbronnen, meer banen schept en de welvaart vergroot van mensen in de hele wereld; verwelkomt de toezeggingen van de leiders van de G8 en G20 met betrekking tot handel en investeringen, het verruimen van markten en het weren van protectionisme in al zijn vormen, wat noodzakelijke voorwaarden zijn voor een blijvende wereldwijde economische omslag, werkgelegenheid en ontwikkeling;

2.

verwelkomt de discussie die constant gevoerd wordt tussen de EU en de VS over hoe men kan samenwerken om het groeipotentieel te vergroten en de financiële stabiliteit te bevorderen om hoogwaardige werkgelegenheid te scheppen; onderstreept dat het waarborgen van voorspoed en werkgelegenheid op de lange termijn vereist dat er gezamenlijke verplichtingen worden aangegaan en gezamenlijke inspanningen geleverd worden om nieuwe mogelijkheden te scheppen voor zowel grote als kleine ondernemingen, ondernemerschap te bevorderen en de voordelen te verzilveren die de uitzonderlijk geïntegreerde trans-Atlantische markt biedt; dringt aan op onderhandelingen tussen de EU en de VS en andere partners over hoe de milieucrisis en de klimaatverandering gezamenlijk kunnen worden aangepakt; dringt tevens aan op meer gemeenschappelijk engagement om stabiliteit van de financiële markten te bewerkstelligen;

3.

verwelkomt het tussentijds verslag van de HLWG en de voorlopige aanbevelingen die het bevat, en deelt de mening dat een uitgebreide overeenkomst een ambitieuze openstelling van de eigen markt voor de goederen, diensten en investeringen van de andere partij moet bevatten en gericht dient te zijn op de uitdagingen die het moderniseren van de handelsregels en het verenigen van de regelgevingsstelsels met zich meebrengen; moedigt de HLWG aan om door te gaan met de voorbereidingen van een ambitieus maar haalbaar pakket van doelstellingen en concrete resultaten voor de onderhandelingen van zo'n uitgebreide bilaterale handels- en investeringsovereenkomst, die in overeenstemming zou zijn met het WTO-kader (en dit kader zou ondersteunen); benadrukt het belang van wederzijds respect en erkenning van elkaars wetten en regels en autonomie op het gebied van de rechtspraak voor een vruchtbaar proces en een geslaagd resultaat;

4.

benadrukt het belang dat gemoeid is met het aanhalen van de trans-Atlantische economische betrekkingen, waarbij de belangen van de EU worden ondersteund, onder meer op gebieden als normen inzake milieu, volksgezondheid en dierenwelzijn, voedselveiligheid, culturele verscheidenheid, rechten van werknemers, consumentenrechten, financiële diensten, openbare diensten of geografische aanduidingen;

5.

beklemtoont dat, hoewel de specifieke belangen en gevoeligheden van beide partners op een evenwichtige manier gewaarborgd en ontzien moeten worden, er veel gebieden zijn waar vooruitgang grote voordelen zou bieden, met name wat betreft het opheffen van handelsbelemmeringen, het invoeren van maatregelen om de markten toegankelijker te maken, onder meer voor investeringen, de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten (IPR), het openstellen van de aanbestedingsmarkten voor overheidsopdrachten om volledige reciprociteit te garanderen, verduidelijking, vereenvoudiging en harmonisering van oorsprongsregels, convergentie inzake wederzijdse erkenning van wettelijke normen, en het niet eenvoudigweg naleven van een minimumnorm die is gebaseerd op de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (de SPS-overeenkomst), maar zich in plaats daarvan in te spannen voor het gezamenlijk verbeteren van de kwaliteit en de samenwerking bij het zoeken van een oplossing voor de uiteenlopende normen van de EU en de VS; denkt dat het aanhalen van de economische betrekkingen op deze manier ook mogelijkheden zou bieden voor meer overeenstemming tussen de EU en de VS bij de aanpak van wereldwijde economische uitdagingen;

6.

benadrukt dat de bescherming van geografische aanduidingen binnen de bilaterale handel in landbouwproducten een kernpunt is waarin aanzienlijke vooruitgang kan worden geboekt als beide partijen de kwestie benaderen met een positieve bereidheid om compromissen te sluiten; en beschouwt de bescherming van geografische aanduidingen als een belangrijk onderdeel dat rechtstreeks verband houdt met een ambitieus resultaat wat markttoegang voor landbouwproducten betreft; steunt de totale afschaffing van uitvoerrestituties binnen de handel van landbouwproducten tussen de EU en de VS;

7.

onderkent dat, hoewel de gemiddelde tarieven op de trans-Atlantische goederenhandel relatief laag zijn, de enorme omvang van de handelsbetrekkingen tussen de EU en de VS betekent dat de potentiële economische voordelen veel groter zouden zijn dan bij voorgaande handelsovereenkomsten en dat zowel het bedrijfsleven in de EU als in de VS een groot belang heeft bij de afschaffing van de resterende tarieven;

8.

neemt echter het standpunt in dat een uitsluitend op tarieven gebaseerde vrijhandelsovereenkomst echter van te weinig ambitie getuigt, gezien het feit dat de grootste economische voordelen kunnen worden behaald door het niveau van non-tarifaire belemmeringen te verlagen; schaart zich achter het door de HLWG voorgestelde doel om alle in- en uitvoerrechten op de bilaterale handel af te schaffen, waarbij de doelstelling is om een substantieel deel van de tarieven af te schaffen als de overeenkomst van kracht wordt en binnen kort tijdsbestek alle andere tarieven, behalve diegene die zeer gevoelig liggen, geleidelijk af te schaffen, wat aanzienlijke voordelen op zou kunnen leveren - gezien het feit dat de bilaterale handel tussen de EU en de VS voor een groot gedeelte bestaat uit handelstransacties binnen concerns - en het mondiale concurrentievermogen van bedrijven uit de EU en de VS op het wereldtoneel vergroot;

9.

onderschrijft het standpunt dat, gezien reeds bestaande lage gemiddelde tarieven, de sleutel om het potentieel van de trans-Atlantische betrekkingen te ontsluiten gelegen is in de aanpak van de non-tarifaire belemmeringen (NTB), die voornamelijk bestaan uit douaneprocedures en restricties die voortvloeien uit regelgeving achter de grens; schaart zich achter het ambitieuze voorstel van de HLWG om geleidelijk de richting op te gaan van een nog verder geïntegreerde trans-Atlantische markt;

10.

onderkent dat, hoewel een overeenkomst mogelijk niet alle bestaande kwesties inzake regelgeving onmiddellijk op zou kunnen lossen, de institutionalisering van de onderlinge verenigbaarheid tussen de regelgeving van de EU en de VS de trans-Atlantische handel enorm zou vergemakkelijken en een duidelijke mondiale norm zou stellen; herhaalt ook de noodzaak om ten volste het recht van elke partij te respecteren om via regelgeving de bescherming van de gezondheid, productveiligheid en het milieu te waarborgen op een niveau dat zij passend acht, maar ook uit historisch oogpunt rekening te houden met de trans-Atlantische verschillen bij kwesties zoals het planten van genetisch gemodificeerde organismen en bepaalde kwesties op het gebied van dierenwelzijn;

11.

onderkent dat overmatig belastende regelgevingsnormen aanzienlijke handelsbelemmeringen vormen, en dat het aanpakken van zulke belemmeringen extra groei zou kunnen opleveren; benadrukt dat het op elkaar afstemmen van regelgevingsnormen van de EU en de VS gericht moet zijn op het vaststellen van zo hoog mogelijke gemeenschappelijke normen, en tevens op het verbeteren van de productveiligheid voor consumenten; benadrukt de noodzaak om te vermijden dat er nieuwe handelsbelemmeringen opgeworpen worden (zelfs indien dit onbedoeld het geval is), met name als het gaat om opkomende technologieën en innovatieve sectoren die een sleutelrol vervullen;

12.

ondersteunt inspanningen om maximaal samen te werken in de initiële stadia van regelgeving inzake normen, coherentie van voorschriften en betere harmonisatie van normen, om handel en groei verder te bevorderen, de doelmatigheid te vergroten en non-tarifaire belemmeringen effectief aan te pakken; onderschrijft de bewering van de HLWG dat elk onderhandeld akkoord waarin samenwerking en hervorming op het gebied van regelgeving niet worden opgenomen, voor beide partijen uit economisch oogpunt onbeduidend en uit politiek oogpunt onhoudbaar zou zijn; benadrukt dat het op elkaar afstemmen van de regelgeving de belangrijkste uitdaging is van een ambitieuze trans-Atlantische overeenkomst en herinnert er in dit verband aan dat verschillen in regelgeving en maatregelen achter de grens een specifieke handelsbelemmering vormen voor kmo's;

13.

wijst op het belang van de vaststelling van protocollen voor het uitwisselen van gegevens tussen de Consumer Product Safety Commissie van de VS en de Europese Commissie, om snel en doeltreffend onveilige producten te kunnen aanpakken die op de markt van een van beide partijen zijn gebracht;

14.

verwelkomt de in het kader van de TLD ontplooide initiatieven ter ontwikkeling van gemeenschappelijke normen inzake essentiële vormen van nieuwe technologie, zoals nanotechnologie, elektrische voertuigen, slimme netwerken en e-gezondheid;

15.

doet een beroep op de belanghebbenden om ten volle gebruik te maken van de uitnodiging die uitgegaan is van de HLWG om voor het eind van 2012 concrete voorstellen te doen voor de aanpak van de gevolgen voor de handel van verschillen in regelgeving die onnodige handelsbelemmeringen opwerpen; dringt er bij de belanghebbenden aan weerskanten van de Atlantische Oceaan op aan om waar mogelijk samen te werken teneinde gezamenlijke standpunten te bepalen;

16.

is van mening dat, gezien het groeiende belang van e-handel, normen voor gegevensbescherming een cruciale rol spelen voor de bescherming van consumenten zowel in de EU als in de VS; benadrukt dat zowel de EU als de VS op gecoördineerde wijze en in internationaal verband aandacht moeten besteden aan de toenemende dreigingen op het gebied van cyberveiligheid; wijst erop dat interoperabiliteit en wereldwijd erkende normen op het gebied van e-handel kunnen bijdragen aan snellere innovatie door de risico's en kosten van nieuwe technologieën te verlagen;

17.

onderkent dat de toenemende handel in diensten en het nemen van stappen om investeringen en aanbestedingen te bevorderen een essentieel onderdeel moeten zijn voor elke toekomstige trans-Atlantische overeenkomst om voor beide economieën extra voordelen op te leveren, alsmede mogelijkheden te creëren voor samenwerking inzake handelskwesties van gemeenschappelijk belang;

18.

merkt op dat de dienstensector zowel in de EU als in de VS de belangrijkste bron van werkgelegenheid en het bbp is; schaart zich achter de ambitie die de HLWG heeft om verder te gaan dan de mate van liberalisatie van het dienstenverkeer die de EU en de VS gerealiseerd hebben in bestaande vrijhandelsovereenkomsten door de resterende, lang bestaande belemmeringen, met inbegrip van manieren van dienstverlening, aan te pakken en tevens rekening te houden met de gevoeligheden die inherent zijn aan bepaalde sectoren;

19.

onderstreept dat de EU en de VS zeer verschillende definities van overheidsdiensten en van diensten van algemeen economisch belang aanhouden en beveelt aan deze termen nauwkeurig te definiëren; is van mening dat deze bepalingen geworteld moeten zijn in het kader van de General Agreement on Trade in Services (GATS) en in overeenstemming moeten zijn met het multilaterale systeem; is van mening dat meer samenhang in de regelgeving op het gebied van diensten ook de integratie van de interne dienstenmarkt in de EU en de VS kan bevorderen; dringt aan op meer samenwerking bij het uitwisselen van beste praktijken om de doeltreffendheid van de trans-Atlantische publieke sector te verbeteren; beveelt aan de onderlinge dialoog over de toekomst van cloud computing uit te breiden, alsook de ontwikkeling en productie van elektrische vervoermiddelen;

20.

dringt er in het bijzonder op aan zich tot het uiterste in te spannen om daadwerkelijk open en geïntegreerde trans-Atlantische financiële diensten en digitale markten tot stand te brengen, gezien de positieve effecten die dit binnen een vrij kort tijdsbestek zou hebben op beide kanten van de Atlantische Oceaan; moedigt aan de opneming van een hoofdstuk over financiële diensten te bespreken, gezien de onderlinge verbondenheid van onze markten; benadrukt het belang van intensievere uitwisseling en samenwerking tussen regelgevers op het gebied van financiële diensten aan beide zijden van de Atlantische Oceaan, teneinde beste praktijken te delen en lacunes in de regelgeving vast te stellen;

21.

is er sterk van overtuigd dat de kwesties van gelijkwaardigheid, convergentie en extraterritorialiteit aangepakt moeten worden, aangezien ze cruciaal zijn om duidelijkheid te verkrijgen hoe de EU en de VS de onzekerheid omtrent hun eigen huidige economische en financiële problemen tegemoet moeten treden en wereldwijde normen en uiteenlopende modellen inzake financiële regelgeving en toezicht op elkaar moeten afstemmen;

22.

roept op tot hervorming van de beperking op buitenlands eigendom van Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen, en is van mening dat het gebrek aan wederkerigheid tussen de regels van de EU en de VS op het gebied van zee- en luchtvervoer, alsmede de ongelijke mogelijkheden van bedrijven uit de EU om aan cabotage te doen op de VS-markt en bedrijven uit de VS om dat hier te doen, een belemmering vormen die overwonnen moet worden om het volle potentieel van de trans-Atlantische economische betrekkingen te kunnen verwezenlijken;

23.

dringt er bij beide partijen op aan om hun eigen markten voor aanbestedingen door de overheid verder open te stellen voor de andere partij om te streven naar een volledige reciprociteit en transparantie, en schaart zich achter het door de HWLG voorgestelde doel om meer kansen te creëren voor het bedrijfsleven door mogelijkheden op het gebied van overheidsaanbestedingen toegankelijker te maken op alle bestuurlijke niveaus op basis van het principe van nationale behandeling;

24.

is van mening dat het hoofdstuk over aanbestedingen niet alleen bestaande markttoegangsproblemen dient te behandelen, maar ook een mechanisme moet bevatten om de ontwikkeling van nieuwe belemmeringen te voorkomen; begrijpt dat de jurisdictie van Amerikaanse overheidsopdrachten ook onder afzonderlijke staten valt; herinnert aan het belang dat de trans-Atlantische handel heeft voor open markten voor aanbestedingen, die voor alle aanbieders, en met name voor kmo's, in gelijke mate toegankelijk zijn; herhaalt het standpunt dat kmo's van de EU, als het gaat om openbare aanbestedingen in de VS, net zoveel voordelen dient te genieten en evenveel mogelijkheden dienen te hebben als binnen de EU, en herinnert eraan dat de HLWG in het bijzonder horizontale bepalingen heeft vastgesteld met betrekking tot kmo's, als gebied dat mogelijk op veel trans-Atlantische steun kan rekenen; benadrukt het belang van naleving van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) door beide zijden;

25.

bevestigt dat intellectuele-eigendomsrechten (IPR) van groot belang zijn om werkgelegenheid en groei te stimuleren, en dat daarom hoogwaardige normen moeten worden gehanteerd voor de bescherming en handhaving van die rechten, en dat tegelijkertijd de vrije uitwisseling van informatie en de toegang tot internet bevorderd wordt;

26.

neemt nota van de inschatting van de HLWG dat, hoewel zowel de EU als de VS zich verplicht hebben tot een hoog niveau van bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, het waarschijnlijk niet haalbaar is om bij eventuele onderhandelingen te streven naar het opheffen van verschillen over de hele linie als het gaat om verplichtingen inzake de bescherming van intellectuele- eigendomsrechten die meestal worden opgenomen in handelsovereenkomsten tussen de EU en de VS; benadrukt echter dat de voorgestelde benadering voor de onderhandelingen dient te getuigen van ambitie en gericht moet zijn op het oplossen van geschilpunten, waarbij evenwel de kwesties inzake de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten behandeld moeten worden op een manier die voor beide partijen bevredigend is, waarbij moeten worden gezorgd voor een afdoende bescherming voor marktdeelnemers; herhaalt dat zowel de inspanningen van de EU als van de VS om groei en banen te scheppen gebaseerd zijn op het vermogen om creatief te innoveren en produceren, en dat als zodanig de trans-Atlantische economie wordt bedreigd door namaak en piraterij; denkt dat de nieuwe beginselen van de EU en de VS voor informatie- en communicatietechnologie een stimulans vormen voor een krachtiger synergie;

27.

ondersteunt in principe het door de HLWG voorgestelde doel om voor een aantal gebieden nieuwe handelsregels te formuleren, aangezien dit zowel van betekenis zou kunnen zijn voor het bilaterale handelsverkeer als een bijdrage levert aan regelgeving, zowel in samenhang met het beleid en de handelsovereenkomsten met betrekking tot derde landen, alsook op multilateraal niveau;

28.

merkt op dat de EU vrijhandelsovereenkomsten met de twee andere NAFTA-landen, Mexico en Canada, heeft afgesloten of hierover onderhandelt; vraagt daarom aan de Commissie en haar Amerikaanse tegenhangers om na te denken over een bepaling in de potentiële vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de VS die de toekomstige harmonisatie van deze overeenkomsten mogelijk maakt om een interregionale overeenkomst tussen de EU en de NAFTA te vormen;

29.

onderstreept zijn toegewijdheid aan het multilaterale handelsstelsel, belichaamd in de Wereldhandelsorganisatie (WTO), dat veruit het beste kader blijft voor een vrije en eerlijke wereldwijde handel, en dat de grondslag moet blijven vormen voor de handelsrelaties in de 21e eeuw, ondanks de opkomst van een multipolaire wereld;

30.

stelt zich echter op het standpunt dat, gezien de aanhoudende patstelling met betrekking tot de oorspronkelijke opzet en doelstellingen van de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA), de discussie over de manier waarop de Wereldhandelsorganisatie versterkt kan worden ten einde deze efficiënt te maken en voorbereid kan worden op de komende uitdagingen, zo spoedig mogelijk hervat moet worden; is desondanks van mening dat sterkere bilaterale betrekkingen die gericht zijn op de bevordering van groei en werkgelegenheid ten tijde van de huidige economische problemen, verenigbaar zijn met de toekomstige en lopende multilaterale besprekingen en onderhandelingen en deze ondersteunen, omdat ook deze een gereglementeerd en open en transparant karakter hebben;

31.

is het ermee eens dat een zorgvuldige voorbereiding vereist is om te garanderen dat dergelijke onderhandelingen voor een uitgebreide bilaterale handels- en investeringsovereenkomst, mochten die gevoerd gaan worden, concrete resultaten opleveren en tijdig afgerond kunnen worden; kijkt uit naar het eindverslag (inclusief de aanbeveling voor een beslissing ten aanzien van de onderhandelingen) van de HLWG; vraagt de Commissie en de regering van de VS om het eindresultaat van het werk van de HLWG te presenteren op de 73e vergadering van de trans-Atlantische wetgeversdialoog tegen het eind van 2012;

32.

roept de HLWG op gebruik te maken van de ervaringen en resultaten van de TEC en benadrukt de noodzaak van nauwe betrokkenheid van de relevante parlementaire commissies; is van mening dat de trans-Atlantische dialoog, om succesvol te zijn, op alle niveaus intenser gevoerd moet worden, en dat er geregeld topontmoetingen - niet alleen tussen de Commissie en de regering van de VS, maar ook tussen leden van bevoegde commissies van het Europees Parlement en het Congres van de VS - plaats moeten vinden, vaker dan nu het geval is; zou het met het oog op de intensivering van de samenwerking toejuichen als het Congres van de VS het voorbeeld van het Parlement zou volgen, dat al sinds januari 2010 middels het European Parliament's Liaison Office in Washington is vertegenwoordigd;

33.

dringt, na zorgvuldige en grondige voorbereiding en raadpleging, aan op de start van onderhandelingen in de eerste helft van 2013, om voort te bouwen op het huidige politieke momentum en de steun van de industrie teneinde een snelle en succesvolle afronding van de onderhandelingen mogelijk te maken;

34.

verzoekt alle belanghebbenden die het bedrijfsleven vertegenwoordigen om, zodra deze onderhandelingen zijn gestart, zich zodanig te organiseren dat zij maximale steun kunnen bieden op een gecoördineerde, breed gefundeerde manier, teneinde een open en transparante dialoog te ondersteunen om het initiatief verder te ontwikkelen; is ervan overtuigd dat de dialoog met consumenten en met kmo's van bijzonder belang is en onverwijld moet worden gestart en gecoördineerd, om op alle niveaus vaart te zetten achter de onderhandelingen;

35.

is vastbesloten om nauw samen te werken met de Raad, de Commissie, met het Congres en de regering van de VS en de belanghebbenden om het volledige economische potentieel van de trans-Atlantische betrekkingen te verwezenlijken teneinde nieuwe mogelijkheden te scheppen voor ondernemingen en werknemers aan weerskanten van de Atlantische Oceaan en het leiderschap van de EU en de VS in de wereldeconomie te versterken;

36.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en aan het Congres en de handelsgezant van de VS.


(1)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/EN/foraff/126389.pdf

(2)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2011/november/tradoc_148385.pdf

(3)  http://www.whitehouse.gov/the-press-office/2012/05/19/camp-david-declaration

(4)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/en/ec/131069.pdf

(5)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2012/june/tradoc_149557.pdf

(6)  http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/12/462

(7)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/en/ec/131388.pdf

(8)  PB C 298E van 8.12.2006, blz. 235.

(9)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 128.

(10)  PB C 184 E van 6.8.2009, blz. 16.

(11)  PB C 285 E van 26.11.2009, blz. 1.

(12)  PB C 294 E van 3.12.2009, blz. 33.

(13)  PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 101.

(14)  PB C 74 E van 13.3.2012, blz. 1.

(15)  PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 34.

(16)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0412.

(17)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0510.

(18)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0565.

(19)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2009/december/tradoc_145613.pdf


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Dinsdag 23 oktober 2012

7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/61


Dinsdag 23 oktober 2012
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Martin Ehrenhauser

P7_TA(2012)0358

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Martin Ehrenhauser (2012/2152(IMM))

2014/C 68 E/08

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Martin Ehrenhauser, dat op 21 maart 2012 werd ingediend door het Openbaar Ministerie te Wenen in verband met de inleiding van een strafrechtelijk onderzoek, en van de ontvangst waarvan op 2 juli 2012 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Martin Ehrenhauser te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

gezien artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien artikel 57 van de Oostenrijkse grondwet,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011 (1),

gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0332/2012),

A.

overwegende dat het Openbaar Ministerie te Wenen het Europees Parlement heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van zijn lid Martin Ehrenhauser, ten einde de Oostenrijkse autoriteiten in staat te stellen tegen Martin Ehrenhauser een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en een strafrechtelijke procedure in te leiden;

B.

overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit van Martin Ehrenhauser samenhangt met een aantal vermeende delicten, waaronder het zich wederrechtelijk toegang verschaffen tot een computersysteem in strijd met artikel 118a van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht, schending van het telecommunicatiegeheim (artikel 119 van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht), het onrechtmatig onderscheppen van gegevens (artikel 119a van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht), alsmede de verdenking van onrechtmatig gebruik van geluidsopnamen/afluisterapparatuur (artikel 120, lid 2, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht) en schending van artikel 51 van de Oostenrijkse wet op de gegevensbescherming uit 2000;

C.

overwegende dat overeenkomstig artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

D.

overwegende dat overeenkomstig artikel 57, lid 2, van de Oostenrijkse grondwet leden van het Oostenrijkse parlement – behalve in geval van ontdekking op heterdaad – slechts met toestemming van het Oostenrijkse parlement op grond van een strafbaar feit kunnen worden gearresteerd en dat ook voor huiszoeking bij leden van het Oostenrijkse parlement voorafgaande toestemming van het parlement vereist is; overwegende dat artikel 57, lid 3, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht bepaalt dat leden van het Oostenrijkse parlement slechts zonder toestemming van het Oostenrijkse parlement vervolgd kunnen worden als de strafbare handeling die de aanleiding vormt tot vervolging geen verband houdt met de politieke activiteiten van het betrokken lid en dat de autoriteiten op grond van deze bepaling verder gehouden zijn het parlement te raadplegen over de vraag of er een dergelijk verband bestaat als het betrokken parlementslid of een derde van de leden van de ter zake bevoegde parlementaire commissie daarom vraagt;

E.

overwegende dat de immuniteit van Martin Ehrenhauser derhalve opgeheven moet worden alvorens de autoriteiten een strafrechtelijk onderzoek tegen hem kunnen instellen;

F.

overwegende dat Martin Ehrenhauser door de Commissie juridische zaken van het Europees Parlement is gehoord en bij die gelegenheid te kennen heeft gegeven dat hij van mening is dat zijn immuniteit opgeheven dient te worden;

G.

overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat "de voorrechten en immuniteiten, ook al zijn zij uitsluitend in het belang van de Gemeenschap toegekend, niettemin uitdrukkelijk zijn toegekend aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de instellingen van de Gemeenschap alsmede aan de leden van het Parlement" en dat "het protocol […] dus een subjectief recht in het leven [roept] voor de bedoelde personen" (2);

H.

overwegende dat artikel 9 van het protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 57 van de Oostenrijkse grondwet niet in de weg staan aan opheffing van de immuniteit van Martin Ehrenhauser;

1.

besluit de immuniteit van Martin Ehrenhauser op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Republiek Oostenrijk en aan Martin Ehrenhauser.


(1)  Zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, Jurispr. 1964, blz. 195; Zaak 149/85 Wybot/Faure e.a., Jurispr. 1986, blz. 2391; Zaak T-345/05 Mote/Parlement, Jurispr. 2008, blz. II-2849; Gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra/De Gregorio en Clemente, Jurispr. 2008, blz. I-7929; Zaak T-42/06 Gollnisch/Parlement, Jurispr. 2010, blz. II-01135 en Zaak C-163/10 Patriciello (nog niet in het Publicatieblad verschenen).

(2)  Zaak T-345/05 Mote/Parlement, Jurispr. 2008, blz. II-2849, par. 28.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/63


Dinsdag 23 oktober 2012
Algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013 - alle afdelingen

P7_TA(2012)0359

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013 - alle afdelingen (12749/2012 – C7-0233/2012 – 2012/2092(BUD))

2014/C 68 E/09

Het Europees Parlement,

gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (1),

gezien verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

gezien zijn resolutie van 14 maart 2012 over de algemene richtsnoeren voor het opstellen van de begroting 2013 – afdeling III – Commissie (4),

gezien zijn resolutie van 29 maart 2012 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2013 (5),

gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, goedgekeurd door de Commissie op 25 april 2012 (COM(2012)0300),

gezien zijn resolutie van 4 juli 2012 over het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2013 (6),

gezien het besluit van de Europese Raad van 28 juni 2012 tot aanneming van een "Pact voor groei",

gezien het standpunt over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, vastgesteld door de Raad op 24 juli 2012 en meegedeeld aan het Europees Parlement op 14 september 2012 (12749/2012 – C7-0233/2012),

gezien nota van wijzigingen nr. 1/2013 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, door de Commissie ingediend op 19 oktober 2012,

gezien artikel 75 ter van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de overige betrokken commissies (A7-0311/2012),

A.

overwegende dat in deze resolutie en bij de stemming van het Parlement over de amendementen op de begroting zo veel mogelijk rekening is gehouden met de prioriteiten die geformuleerd zijn in de adviezen van de gespecialiseerde commissies, alsmede met degene die naar voren zijn gekomen tijdens de vergaderingen met de rapporteurs die gespecialiseerd zijn op het gebied van begrotingskwesties;

Afdeling III

1.

herinnert eraan dat zijn prioriteiten voor de begroting 2013, die in detail zijn opgenomen in zijn bovengenoemde resolutie van 4 juli 2012 inzake het mandaat voor de trialoog, bestaan in ondersteuning van duurzame groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, met name voor kmo's en jongeren; wijst er nogmaals op dat de ontwerpbegroting van de Commissie (OB) overeenkomt met de prioriteiten van het Parlement wat de programma's en initiatieven betreft die moeten worden versterkt om de beoogde doelstellingen te halen;

2.

is zich volledig bewust van de grote moeilijkheden als gevolg van de toestand van de nationale economieën en van het feit dat een verantwoordelijke en realistische lezing nodig is; kan evenwel niet de benadering accepteren dat de EU-begroting tot bron wordt gemaakt van mogelijke besparingen in dezelfde mate en volgens dezelfde logica als de nationale begrotingen, gelet op het aanzienlijke verschil in karakter, doelstellingen en structuur hiervan; benadrukt het feit dat, als de EU-middelen worden verlaagd, dit zeker zal leiden tot een tekort aan investeringen en liquiditeit in de lidstaten, met als gevolg een verergering van de problemen waarmee deze te maken hebben;

3.

onderstreept het feit dat de EU-begroting moet worden gezien als een complementair instrument voor de ondersteuning van de economieën van de lidstaten, dat ervoor kan zorgen dat initiatieven en investeringen worden geconcentreerd op terreinen die voor groei en de schepping van banen van strategisch belang zijn en dat kan zorgen voor een hefboomeffect in sectoren die de nationale grenzen overschrijden; wijst erop dat deze rol zijn legitimiteit ontleent aan de lidstaten zelf, die samen met het Parlement bevoegd zijn voor de besluiten waarop het merendeel van de EU-wetgeving is gebaseerd;

4.

onderstreept het feit dat de EU-begroting grote synergie-effecten heeft en hierdoor permanent bijdraagt tot de besparingen; is van mening dat, met voldoende politieke wil van de lidstaten, nog meer besparingen kunnen worden gerealiseerd;

5.

herinnert eraan dat 2013 het laatste jaar is van het huidige meerjarig financieel kader (MFK), zodat het uiterst belangrijk is om te zorgen voor een evenwicht tussen de tot dusver gedane vastleggingen en de hieruit voortvloeiende betalingen die moeten worden gehonoreerd, aangezien de institutionele geloofwaardigheid van de EU op het spel staat, terwijl er mogelijk ook juridische gevolgen zijn voor de Commissie, als legitieme vorderingen niet worden betaald;

6.

betreurt daarom het besluit van de Raad om dit jaar opnieuw de gebruikelijke aanpak te volgen van horizontale verlagingen in de OB, waardoor de EU-middelen voor 2013 op artificiële wijze worden verlaagd met in totaal 1 155 miljoen EUR (- 0,8 %) voor de vastleggingskredieten en 5 228 miljoen EUR (- 3,8 %) voor de betalingskredieten ten opzichte van de OB, met als gevolg een uiterst bescheiden verhoging ten opzichte van de begroting 2012, zowel wat de vastleggingskredieten (+ 1,27 % tegen 2 % van de OB) als wat de betalingskredieten (+ 2,79 % tegen 6,8 % van de OB) betreft;

7.

is verbaasd dat de Raad in deze begrotingsprocedure geen rekening heeft gehouden met de recentste vooruitzichten van de Commissie wat de tenuitvoerlegging van de programma's betreft, die gebaseerd zijn op de ramingen van de lidstaten zelf en waarin enerzijds duidelijk wordt gewezen op het bestaan van gebieden met overbesteding, waar reeds in 2012 verhogingen nodig zijn, en anderzijds wordt gewaarschuwd voor het ernstige risico van betalingstekorten, met name in de rubrieken 1a, 1b en 2; herinnert in verband hiermee aan de brief die voorzitter Barroso aan de 27 lidstaten heeft gericht in juli 2012, waarin hij zijn bezorgdheid uitspreekt over de verlagingen in de OB in het kader van de lezing van de Raad, die het risico doen ontstaan dat onvoldoende middelen ter beschikking worden gesteld om de EU in staat te stellen haar schulden te honoreren;

8.

onderstreept het feit dat de bestaande procedures voor de beoordeling van de reële behoeften aan betalingskredieten tussen de hiermee belaste overheidsdiensten in de lidstaten en de bevoegde diensten van de Commissie in volstrekte duisternis zijn gehuld; is er sterk van overtuigd dat procedures van dit type negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van het eindresultaat, voor de hoeveelheid informatie die niet alleen de regeringen zelf, maar ook de nationale parlementen en het Europees Parlement bereikt en voor de onderhandelingen tussen de twee takken van de begrotingsautoriteit;

9.

merkt op dat de verlagingen van de Raad gespreid zijn over alle rubrieken, maar dat de rubrieken 1a en 1b op het gebied van betalingen bijzonder getroffen worden (respectievelijk - 1,9 miljard EUR en - 1,6 miljard EUR ten opzichte van de OB), terwijl in deze rubrieken de meeste programma's en initiatieven geconcentreerd zijn die dienen voor het halen van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; waarschuwt dat deze benadering de betaling van eerder gedane vastleggingen en bijgevolg het behalen van resultaten voor de gezamenlijk vastgestelde EU-prioriteiten in gevaar brengt;

10.

onderstreept het feit dat de verlagingen volstrekt strijdig zijn met de conclusies van de Europese Raad van juni 2012, waar de EU-begroting "een katalysator (…) voor groei en banen in geheel Europa" wordt genoemd en waar is besloten om de middelen, inclusief 55 miljard EUR van de structuurfondsen, te concentreren in maatregelen ter bevordering van de groei; is van mening dat dit besluit, dat is genomen op het hoogste politieke niveau van de EU, moet worden vertaald in een toereikend betalingsniveau voor 2013 voor programma's en acties die de bedoelde prioriteit dienen;

11.

verwerpt het argument van de Raad dat de verlagingen betrekking hebben op ondergeïmplementeerde of slecht presterende programma's, aangezien ook programma's worden getroffen met een uitstekend uitvoeringspercentage (bijvoorbeeld het programma "Een leven lang leren" en het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (Competitiveness and Innovation Framework Programme, CIP) in rubriek 1a en de doelstelling inzake concurrentievermogen en werkgelegenheid in rubriek 1b), terwijl gebieden waar sprake is van onderimplementering, onaangeroerd blijven; wijst erop dat bij criteria als deze niet in het minst rekening wordt gehouden met het meerjarige karakter van het EU-beleid, met name van het cohesiebeleid, dat gekenmerkt wordt door een stijgende lijn van de betalingen naar het einde van het MFK toe;

12.

wijst erop dat de aanzienlijke verlaging van het niveau van de betalingen ten opzichte van de vastleggingen waartoe de Raad heeft besloten, de RAL aan het einde van het jaar logischerwijze nog verder zal doen oplopen, doordat het verschil tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten met 4,1 miljard EUR zal toenemen, met name gelet op het feit dat het grootste deel van de RAL betrekking heeft op het cohesiebeleid (65,6 %) en op O&O (10,5 %), de twee gebieden die het meest door de verlagingen worden getroffen;

13.

betwijfelt op basis van de gegevens die door de Commissie zijn gepresenteerd tijdens de interinstitutionele vergadering over betalingskredieten van 26 september 2012, dat de in de OB voorgestelde verhoging van de betalingskredieten met 6,8 % zal volstaan om de vorderingen te betalen waarop de lidstaten in het kader van de diverse rubrieken, met name de rubrieken 1a en 1b, wachten, zonder gewijzigde begroting voor de betalingsbehoeften in 2012; zal daarom elk poging verwerpen om het niveau van de betalingskredieten te verlagen ten opzichte van het bedrag dat is voorgesteld in de OB;

14.

beschouwt de door de Raad in zijn lezing voorgestelde verklaring over betalingen door de ervaring van de laatste jaren geen voldoende garantie dat een toereikend niveau van betalingen uiteindelijk voor alle rubrieken ter beschikking zal worden gesteld; kiest er bijgevolg algemeen voor om de door Raad verlaagde bedragen voor betalingen in alle rubrieken te herstellen op het niveau van de OB en om binnen elke rubriek, met name rubriek 1a en 4, de betalingskredieten te verhogen ten opzichte van de OB voor een aantal geselecteerde lijnen die een hoog uitvoeringsniveau vertonen, om te voorzien in de reële behoeften voor de programma's in kwestie, die door de Commissie zijn geïdentificeerd;

15.

verleent zijn delegatie voor het overleg over de begroting 2013 een mandaat met de opdracht om noch voor gewijzigde begroting nr. 6/2012, noch voor de begroting 2013 een niveau van de betalingskredieten te aanvaarden waarmee niet volledig kan worden voorzien in de betalingsbehoeften voor 2012 en 2013 die door de Commissie zijn geraamd;

16.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de ramingen die zij toezenden aan de Commissie, op basis waarvan de Commissie haar voorstel inzake de betalingen baseert, in elke lidstaat op het passende politieke niveau zijn gecontroleerd en bevestigd;

17.

betreurt het feit dat de Raad voor de vastleggingskredieten aanzienlijk (alles samen met 2,15 miljard EUR) is afgeweken van de cijfers van de financiële programmering, die het resultaat zijn van een gezamenlijk besluit met het Parlement aan het begin van de programmeringsperiode, alsmede het feit dat de Raad niet in het minst rekening heeft gehouden met de prioriteiten van het Parlement, die dit in zijn mandaat voor de trialoog had geformuleerd; herinnert eraan dat de lezing van het Parlement daarentegen gebaseerd is op en coherent is met benchmarks die op dit mandaat gebaseerd zijn;

18.

onderstreept het feit dat de oplossing voor de crisis meer Europa moet zijn en niet minder, om ervoor te zorgen dat er weer wordt geïnvesteerd, om de schepping van banen te stimuleren en om te helpen het vertrouwen in de economie weer op te bouwen; heeft al kritiek geformuleerd op de bevriezing van de vastleggingskredieten in de door de Commissie goedgekeurde OB, met name in zijn bovengenoemde resolutie van 4 juli 2012 over het mandaat voor de trialoog, en kan dus niet het besluit van de Raad aanvaarden om deze kredieten nog te verlagen, tot 1,27 % ten opzichte van de begroting 2012; herinnert eraan dat de vastleggingen de politieke prioriteiten van de EU weerspiegelen en dat zij moeten worden vastgesteld met in het achterhoofd het perspectief van de lange termijn, waar de economische neergang voorbij kan zijn; is voornemens de vastleggingskredieten te verhogen ten opzichte van de OB voor een klein aantal geselecteerde begrotingslijnen die rechtstreeks verband houden met het behalen van resultaten voor de prioriteiten van Europa 2020 en die overeenkomen met de traditionele prioriteiten van het Parlement;

19.

stelt daarom het totale bedrag van de kredieten voor 2013 vast op 151 151,84 miljoen EUR en 137 898,15 miljoen EUR, respectievelijk voor de vastleggingskredieten en voor de betalingskredieten;

Rubriek 1a

20.

betreurt het feit dat, hoewel rubriek 1a van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen, zo goed als alle verlagingen van de Raad in rubriek 1 zich in deze rubriek situeren (- 2,9 % ten opzichte van de OB) en deze rubriek het zwaarst getroffen wordt door de verlagingen van de betalingskredieten (- 1,9 miljard EUR of - 14 % ten opzichte van de OB); besluit zo goed als alle verlagingen van de Raad te annuleren en de vastleggings- en betalingskredieten slechts te verhogen tot boven het niveau van de OB op een aantal geselecteerde lijnen die rechtstreeks verband houden met het halen van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en gekenmerkt worden door een hoog uitvoeringspercentage en een grote absorptiecapaciteit;

21.

betreurt ten zeerste het feit dat de Raad, in plaats van de kredieten voor het zevende kaderprogramma (FP7) en het CIP te verhogen, heeft besloten de bedragen voor de desbetreffende begrotingslijnen in het Commissievoorstel te verlagen, hetgeen duidelijk strijdig is met het recente besluit van de Europese Raad om een "Pact voor groei" te creëren, met name ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling, innovatie en werkgelegenheid; onderstreept het feit dat deze programma's bijzonder goed presteren en dat de Commissie voor deze programma's in 2012 een versnelde implementatie verwacht ten opzichte van vorig jaar;

22.

beschouwt het CIP als een van de belangrijkste maatregelen voor het realiseren van de doelstellingen van Europa 2020 en een essentieel instrument om de toegang tot financiering te faciliteren, met name voor innoverende kmo's; besluit daarom de vastleggings- en de betalingskredieten te verhogen voor het CIP-programma voor ondernemerschap en innovatie en het CIP-programma "Intelligente energie - Europa", alsmede, rekening houdend met de toenemende vraag van kmo's, om zowel de vastleggingskredieten als de betalingskredieten voor de financiële instrumenten in het kader van dit programma op te trekken;

23.

neemt kennis van het Commissievoorstel om de extra kosten voor ITER te dekken via prestatiebesparingen die vooral afkomstig zijn van gemeenschappelijke ondernemingen en de administratieve uitgaven voor FP7; herinnert eraan dat door de EU gefinancierd onderzoek een meerwaarde heeft en een cruciale rol speelt voor het halen van de doelstellingen op het gebied van groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid die in de Europa 2020-strategie zijn vastgesteld; besluit daarom overeenkomstig de interinstitutionele verklaring van december 2011 de bedoelde verlagingen gedeeltelijk te compenseren door de vastleggingen vast te stellen op een hoger niveau dan in de OB voor een aantal geselecteerde operationele FP7-lijnen die rechtstreeks dienend zijn voor de Europa 2020-strategie en die gekenmerkt worden door een uitstekende uitvoeringsgraad en een hoge opslorpingscapaciteit; stelt voor deze gedeeltelijke compensatie te financieren boven het beschikbare maximum door een beroep te doen op het flexibiliteitsinstrument voor een bedrag van 50 miljoen EUR;

24.

onderstreept het feit dat de programma's "Een leven lang leren" en Erasmus Mundus een aanzienlijke meerwaarde hebben en ondanks bescheiden financiële middelen een groot rendement halen wat effectieve uitvoering en positieve beeldvorming over de Unie bij de burgers betreft; besluit overeenkomstig het standpunt dat het in de vorige begrotingsprocedures heeft ingenomen, de bedragen voor de genoemde programma's, zowel wat de vastleggingskredieten als wat de betalingskredieten betreft, te verhogen tot boven de bedragen in de OB, gelet op de hoge opslorpingscapaciteit van de programma's;

25.

betreurt het feit dat de Raad de betalingskredieten voor de financiële steun aan projecten van gemeenschappelijk belang van het trans-Europese vervoersnetwerk verlaagt (- 23 miljoen EUR ten opzichte van de OB); benadrukt het feit dat dit programma, via investeringen in infrastructuur met een hoge Europese meerwaarde, van essentieel belang is ter versterking van het concurrentievermogen van de EU als geheel en rechtstreeks bijdraagt tot groei en werkgelegenheid; onderstreept het feit dat het programma goed presteert wat de uitvoeringsgraad betreft en dat 2013 van cruciaal belang is, omdat in dit jaar de inwerkingtreding moet worden voorbereid van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen; besluit daarom de vastleggings- en de betalingskredieten te handhaven op het niveau van de OB;

26.

besluit de betalingskredieten voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) te herstellen op het niveau van de OB; benadrukt het feit dat door de betalingskredieten te herstellen, wordt voorkomen dat overschrijvingen nodig zijn van andere begrotingsjaar en dat het opgevoerde bedrag overeenkomt met het minimum dat door het EFG wordt besteed in de eerste paar maanden van het jaar;

Rubriek 1b

27.

betreurt ten zeerste het feit dat de betalingskredieten door de Raad aanzienlijk verlaagd zijn (- 1,6 miljard EUR of - 3,3 % ten opzichte van de OB) voor de doelstelling Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid (- 12,9 %), de doelstelling Europese territoriale samenwerking (- 18,7 %) en het Cohesiefonds (- 4,7 %), omdat deze verlagingen, als zij worden goedgekeurd, zeker de correcte uitvoering zullen belemmeren van projecten tijdens het laatste jaar van de programmeringsperiode, met dramatische gevolgen, met name voor de lidstaten die al met sociale, economische en financiële beperkingen te maken hebben; merkt op dat de RAL hierdoor aanzienlijk toeneemt, terwijl de Convergentiedoelstelling zo goed als onaangeroerd is gelaten;

28.

herinnert eraan dat het hoge niveau van de betalingskredieten voor deze rubriek in de OB (+ 8,1 %) het resultaat is van vastleggingen die in het verleden zijn gedaan en die, als gevolg van de natuurlijke levenscyclus van de structuurfondsen, aan het einde van de programmeringsperiode moeten worden gehonoreerd; benadrukt het feit dat een meer realistische aanpak door de Raad van de feitelijke betalingsbehoeften in het kader van deze rubriek in de recente EU-begrotingsprocedures een veel lager verhogingspercentage van de betalingen mogelijk zou hebben gemaakt;

29.

herinnert aan de scepsis die het formuleert in zijn mandaat voor de trialoog met betrekking tot de vraag of het in de OB voorgestelde niveau van de betalingen zal volstaan om alle verwachte vorderingen te betalen, zonder dat dit jaar een gewijzigde begroting wordt aangenomen; onderstreept het feit dat het Commissievoorstel zelf is gebaseerd op de veronderstelling dat in alle betalingsbehoeften van de vorige jaren tot 2012 is voorzien;

30.

verwerpt de door de Raad aangebrachte verlagingen in rubriek 1b, die zouden leiden tot een veel ernstiger tekort aan betalingen dan al wordt verwacht en die de terugbetaling zouden belemmeren van reeds uitgegeven middelen aan de begunstigde lidstaten en regio's, met ernstige gevolgen, met name voor de lidstaten die al met sociale, economische en financiële beperkingen te maken hebben; wijst er nogmaals op dat twee derde van de momenteel uitstaande vastleggingen zich situeert in deze rubriek en dat een verlaging van het niveau van de betalingen voor 2013 ook zou leiden tot een grote stijging van het niveau van de RAL tegen het einde van volgend jaar; verzoekt de Commissie daarom een analyse voor te leggen van de situatie van de RAL en een degelijke strategie om het niveau van de RAL terug te dringen; verzoekt de Commissie om het Parlement maandelijks informatie te verstrekken over de verdeling per lidstaat en per fonds van de aanvragen tot terugbetaling die worden toegezonden;

31.

beschouwt de verklaring van de Raad dat de Commissie zal worden verzocht een ontwerp van gewijzigde begroting in te dienen, als de betalingskredieten in rubriek 1b ontoereikend zijn, niet als voldoende garantie dat in 2013 een adequaat niveau van betalingskredieten ter beschikking zal worden gesteld, gezien het feit dat de Raad de laatste twee jaar al soortgelijke beloften heeft gedaan, zonder ze na te komen; verzoekt het voorzitterschap van de Raad een publieke verklaring af te leggen om het verschil uit te leggen tussen de betalingskredieten in de lezing van de Raad en de reële behoeften van de lidstaten, die deze in hun ramingen hebben gepresenteerd;

32.

besluit daarom de OB te herstellen, zowel wat de vastleggingskredieten als wat de betalingskredieten betreft, voor alle begrotingslijnen in deze rubriek waarvan de bedragen door de Raad zijn verlaagd en de vastleggingskredieten en de betalingskredieten te verhogen tot boven het niveau van de OB voor de technische bijstand voor de strategie voor de Oostzeeregio;

33.

dringt er bij de Raad op aan akkoord te gaan met het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2012, dat door de Commissie is ingediend om het tekort aan betalingskredieten dit jaar te compenseren en te voorkomen dat de uitvoering van lopende projecten aan het einde van de programmeringsperiode wordt geblokkeerd; verleent zijn delegatie in het kader van de onderhandelingen met de Raad het mandaat, om, als de Raad niet bereid is het OGB volledig goed te keuren, de betalingskredieten eventueel te verhogen met het door de Raad verworpen bedrag en de verhoging verhoudingsgewijs te verdelen over alle operationele lijnen van rubriek 1b;

Rubriek 2

34.

is van mening dat de ramingen van de begrotingsbehoeften door de Commissie realistischer zijn dan de cijfers in de voorspellingen van de Raad, met name gelet op de komende betalingen; herstelt daarom de door de Raad verlaagde bedragen in deze rubriek op een niveau van 60 307,51 miljoen EUR, oftewel 0,6 % boven de begroting 2012;

35.

wijst erop dat de huidige ramingen aangepast zullen worden aan een preciezere evaluatie van de reële behoeften in de traditionele nota van wijzigingen inzake landbouw die in oktober 2012 ingediend zal worden; vestigt de aandacht op het definitieve niveau van de bestemmingsontvangsten die in 2013 beschikbaar moeten zijn (conformiteitcorrecties, onregelmatigheden en melkheffing), dat uiteindelijk bepalend zal zijn voor de omvang van de nieuwe kredieten die in de begroting 2013 opgevoerd worden; schat dat de huidige marge van 981,5 miljoen EUR voldoende moet zijn om de behoeften in deze rubriek te dekken, mits zich geen onvoorziene omstandigheden voordoen;

36.

verzoekt de Commissie meer inspanningen te verrichten om binnen deze rubriek duidelijke prioriteiten vast te stellen ten gunste van duurzame landbouwsystemen die de biodiversiteit in stand houden, de watervoorraden en de bodemvruchtbaarheid beschermen, het welzijn van dieren eerbiedigen en de werkgelegenheid ondersteunen;

37.

verwerpt de verhoging op de zogeheten lijn voor negatieve uitgaven (goedkeuring van de rekeningen), omdat het bedrag in kwestie kunstmatig hoog voorkomt in vergelijking met de kredieten van rubriek 2, en herstelt gedeeltelijk het bedrag van het Commissievoorstel, dat realistischer lijkt;

38.

bevestigt zijn bereidheid op te treden om crises in de fruit- en groentesector te voorkomen en te remediëren en steunt daarom een adequaat niveau van de kredieten voor voorlopig erkende producentengroeperingen; bepleit een toereikende verhoging van de bijdrage van de Unie aan het crisisfonds in het kader van de operationele middelen voor producentengroeperingen;

39.

verhoogt de steun voor het schoolmelkprogramma en continueert de steun voor het schoolfruitprogramma;

40.

handhaaft de begrotingstoewijzing voor het voedselverdelingsprogramma voor de meest misdeelden in de EU ter ondersteuning van 18 miljoen mensen in de Unie die met slechte voeding of ondervoeding kampen; is tevreden met de door de Commissie geleverde inspanning om een politieke en juridische oplossing te vinden om het programma voort te zetten in 2013; hoop dat een oplossing zal worden gevonden waardoor het programma in de volgende MFK-periode kan worden voortgezet;

41.

steunt een drastische verlaging, in sommige gevallen tot nul, van sommige begrotingslijnen inzake terugbetalingen, omdat dit instrument politiek omstreden is en er voor sommige producten niet in dezelfde mate gebruik van is gemaakt als in begrotingsjaar 2012; merkt op dat sommige lijnen inzake terugbetalingen zijn aangemerkt als negatieve prioriteiten; weegt zorgvuldig af in hoeverre de bedragen op de lijnen in kwestie moeten worden verlaagd, om het instrument indien nodig in het kader van de huidige verordening inzake terugbetalingen te kunnen gebruiken;

42.

continueert de steun, op een passend niveau, voor het programma LIFE+, dat uitsluitend prioriteit verleent aan projecten op het gebied van milieu en klimaat, ter ondersteuning van de ontwikkeling van een duurzame en hulpbronnenefficiëntere economie en van de bescherming, het behoud en het herstel van ecosystemen; herinnert er andermaal aan dat milieuproblemen en oplossingen daarvoor niet aan nationale grenzen gebonden zijn en een aanpak op EU-niveau dus vanzelf spreekt; vraagt de lidstaten in dit verband hun tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving aanzienlijk te verbeteren;

43.

benadrukt dat het gemeenschappelijk visserijbeleid voor de EU een politieke prioriteit van cruciaal belang blijft en handhaaft de financiering ervan op de niveaus van de OB, met het oog op de komende hervorming van dat beleid; is van mening dat de financiering van het geïntegreerde maritieme beleid niet ten koste mag gaan van de financiering van andere visserijmaatregelen en -programma's in rubriek 2; onderstreept dat een doeltreffend visserijbeheer van cruciaal belang is om de visbestanden te handhaven en overbevissing te voorkomen;

Rubriek 3a

44.

merkt op de verlaging van de middelen die de Raad ten opzichte van de OB 2013 voorstelt, in totaal 15 miljoen EUR bedraagt wat de vastleggingskredieten en 51 miljoen EUR wat de betalingskredieten betreft; merkt op dat deze verlagingen overeenkomen met - 1,07 % ten opzichte van de OB en - 15,5 % ten opzichte van de oorspronkelijke financiële programmering van de Commissie;

45.

verwerpt de verlaging van de betalingskredieten door de Raad op de volgende terreinen: het Europees Terugkeerfonds (- 18 miljoen EUR), het Europees Vluchtelingenfonds (- 1,8 miljoen EUR), het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen (- 3,2 miljoen EUR) en Grondrechten en burgerschap (- 1 miljoen EUR); besluit bijgevolg de bedragen op de desbetreffende lijnen te herstellen op het niveau van de OB;

46.

verwerpt het eenzijdige besluit van de Raad om de rechtsgrond van het voorstel betreffende het Schengenevaluatiemechanisme te veranderen van de gewone wetgevingsprocedure in artikel 70 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; steunt het besluit van de Conferentie van voorzitters om de samenwerking met de Raad met betrekking tot de begroting 2013 te blokkeren wat interne veiligheid betreft; steunt bijgevolg het standpunt van zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken om de bedragen van een aantal begrotingslijnen in titel 18 die betrekking hebben op interne veiligheid, in de reserve te plaatsen (zowel wat de vastleggingskredieten als wat de betalingskredieten betreft) tot een bevredigend resultaat over het pakket Schengengovernance is bereikt; is van mening dat deze reserve niet mag gelden voor de agentschappen die in rubriek 3a vallen, om de werkzaamheden hiervan niet in gevaar te brengen;

47.

benadrukt het feit dat het programma ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld (Daphne) een belangrijke rol speelt voor de uitbanning van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen in de EU, met name in de huidige crisiscontext; merkt op dat het programma meetbare resultaten oplevert en dat het impact heeft, via beleidswijzigingen in de lidstaten; verhoogt de betalingskredieten ervoor daarom tot boven het niveau van de OB;

Rubriek 3b

48.

betreurt het feit dat de Raad ondanks de verlagingen die al in de OB zijn voorgesteld, de kredieten voor rubriek 3b verder reduceert, zowel wat de vastleggingskredieten als wat de betalingskredieten betreft, met ongeveer 9,5 miljoen EUR; annuleert bij wijze van algemene benadering alle verlagingen van de Raad, om een behoorlijke uitvoering van de lopende programma's en acties in deze rubriek te garanderen;

49.

herhaalt dat bevordering van een gevoel van actief burgerschap, solidariteit en tolerantie onder jonge Europeanen van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat Europa de talenten van de best opgeleide generatie ooit, kan benutten; benadrukt het feit dat cultuuroverschrijdende communicatie en EU-burgerschap bij de volgende generatie moeten worden aangemoedigd; heeft daarom besloten de financiering van het programma Jeugd in actie te verhogen ten opzichte van de OB, met name gelet op het feit dat het programma al jaren goed wordt uitgevoerd;

50.

is van mening dat voor de informatiecampagne voor het Europees Jaar van de burger 2013 en de hiermee gepaard gaande communicatieactiviteiten passende kredieten nodig zijn, om de burgers naar behoren bij het Europese project te betrekken en de dialoog over EU-kwesties te bevorderen; betreurt het feit dat de begroting die wordt voorgesteld door de Commissie, de kleinste is die ooit aan een Europees jaar is toegewezen en besluit de kredieten voor de overeenkomstige begrotingslijn in kwestie te verhogen;

51.

steunt de voortzetting van de geslaagde voorbereidende actie Europese sportpartnerschappen, gezien de nieuwe bevoegdheden die de Unie met het Verdrag van Lissabon toegewezen heeft gekregen op het gebied van sport, met focus in het bijzonder op sport voor iedereen en massasport, de bevordering van billijkheid in sportcompetities door de bestrijding van de manipulatie van wedstrijdresultaten en de bescherming van de fysieke en morele integriteit van sporters;

Rubriek 4

52.

wijst erop dat de verlaging van de betalingskredieten door de Raad in rubriek 4 (- 1 miljard EUR of - 14,1 % ten opzichte van de OB) overeenkomt met ongeveer 20 % van de totale verlaging in alle rubrieken samen; is van mening dat deze drastische verlaging de Unie zou beletten haar engagementen op het wereldtoneel na te komen; merkt op dat het bedrag in het voorstel van de Commissie maar iets hoger was dan dat van de begroting 2012 en dat dit al een aanzienlijke verlaging inhield ten opzichte van de financiële programmering; besluit zowel de vastleggingskredieten als de betalingskredieten in de meeste begrotingslijnen te herstellen op het niveau van de OB;

53.

is evenwel van mening dat de verlaging ten opzichte van de OB in sommige begrotingslijnen kan worden aanvaard, bijvoorbeeld de kredieten voor macrofinanciële bijstand, lidmaatschap van internationale organisaties op het gebied van belastingen en douane en samenwerking met Groenland;

54.

stelt een kleine verhoging voor van het bedrag van de vastleggings- en de betalingskredieten ten opzichte van het niveau van de OB voor begrotingslijnen op de gebieden van de geografische instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking, alsmede voor verkiezingswaarnemingsmissies en het Wereldfonds voor de bestrijding van hiv/aids, tuberculose en malaria; onderstreept het feit dat zo moet voorkomen dat de EU nog verder uit de koers geraakt met betrekking tot haar krachtige engagement op het gebied van de financiering van ontwikkelingssamenwerking;

55.

wijst erop dat, conform de door de Commissie en het UNRWA ondertekende verklaring inzake EU-steun aan het UNRWA (2011-2013), de jaarlijkse bijdrage van de EU gebaseerd is op het bedrag dat aan Palestina is toegewezen in 2011 (300 miljoen EUR) en dat een verlaging van dit referentiebedrag een domino-effect zal hebben op de toewijzing voor het UNRWA; is van mening dat een verhoging van de kredieten voor Palestina en het UNRWA van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat het UNRWA de nodige middelen krijgt om de essentiële diensten te verlenen waartoe het van de Algemene Vergadering van de VN opdracht heeft gekregen en om de veiligheid en de bestaansmiddelen van de vluchtelingen te garanderen, gezien de instabiliteit in de regio;

56.

acht ook een verhoging nodig van de kredieten voor de ondersteuning van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap, om ervoor te zorgen dat de financiële steun van de EU voor de werkzaamheden van de Commissie voor vermiste personen in Cyprus en de Technische Commissie voor cultureel erfgoed wordt voortgezet;

57.

voegt afzonderlijke begrotingslijnen in voor alle GBVB-missies en de speciale vertegenwoordigers van de EU in de verschillende geografische gebieden, overeenkomstig het voorstel in het kader van de hervorming van het Financieel Reglement, om te zorgen voor een transparanter en vollediger overzicht van de missies die in het kader van dit beleid worden uitgevoerd;

Rubriek 5

58.

neemt kennis van het standpunt van de Raad waarbij deze de bedragen in het Commissievoorstel voor rubriek 5 – alle afdelingen verlaagt met in totaal 146 miljoen EUR, ondanks de in de ramingen van de instellingen en in de OB weerspiegelde inspanningen voor een begrotingsconsolidatie wat de administratieve uitgaven betreft, in een tijd van economische en budgettaire beperkingen;

59.

benadrukt met name het feit dat de meeste instellingen, inclusief het Parlement en de Commissie, hun engagement zijn nagekomen en zelfs hebben overschreden om de stijging van hun administratieve begroting te beperken tot een percentage dat lager is dan het verwachte inflatiepercentage; is tevreden met deze inspanningen en stelt de kredieten van rubriek 5 vast op een totaalbedrag van 8 506,87 miljoen EUR, waarvan 4 967,37 miljoen EUR voor de Commissie;

60.

neemt terdege kennis van het feit dat de verlagingen van de Raad het gevolg zijn van de niet-opneming in de begroting van de salarisaanpassing voor 2011 met 1,7 %, de verhoging van de forfaitaire verlaging voor diverse instellingen en diensten en andere specifieke verlagingen voor bepaalde onderdelen van de administratieve uitgaven, maar beschouwt deze verlagingen als ongegrond en louter gericht op een artificiële bevriezing van de nominale administratieve uitgaven, ondanks de statutaire en contractuele verplichtingen en de nieuwe bevoegdheden en taken van de EU;

61.

is met name van mening dat de verhoging van de forfaitaire verlagingen, die bedoeld is om het aantal onbetaalde posten binnen de instellingen op te trekken, wijst op een conservatieve aanpak, die rechtstreekse gevolgen zal hebben voor de mogelijkheid de invullingsgraad te verbeteren van de personeelsformaties die tegelijk door de begrotingsautoriteit worden goedgekeurd; benadrukt het feit dat deze aanpak des te schadelijker is in een context van inkrimpende personeelsformaties, met als gevolg een mechanische verbetering van de invullingsgraad, en dat de financiering van de posten in kwestie niet mag worden beschouwd als aanpassingsvariabele voor de realisatie van een nominale bevriezing van het administratieve budget of welke andere vooraf vastgestelde doelstelling ook;

62.

besluit voor alle instellingen behalve de Raad, alsmede voor de Europese scholen, de bedragen voor de begroting 2013 die overeenkomen met de salarisaanpassing voor 2011 met 1,7 % in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie te herstellen en in de reserve te plaatsen (in het geval van het Hof van Justitie, aan de reserve toe te voegen); onderstreept het feit dat dit behoorlijke budgettering is, gezien de waarschijnlijkheid van een uitspraak waarbij de Commissie in het gelijk wordt gesteld, en waarschuwt de Raad dat de begrotingsautoriteit in dit geval ook rekening zal moeten houden met het feit dat de uitspraak terugwerkende kracht heeft voor de jaren 2011 en 2012, inclusief vertragingsrente;

63.

annuleert ook de andere verlagingen door de Raad voor specifieke onderdelen van de administratieve uitgaven, met name, wat de Commissie betreft, van de bedragen voor ICT-apparatuur en -diensten en een aantal bureaus;

64.

neemt kennis van het feit dat de Raad het voorstel heeft geaccepteerd om het aantal personeelsleden in de personeelsformatie van de Commissie te verlagen met 1 %, met name in de sectoren administratieve ondersteuning, begrotingsbeheer en fraudebestrijding;

65.

herstelt of behoudt de posten die de Commissie en deels de andere instellingen vragen, volgens een aanpak per geval, maar vraagt tegelijk dat een grondige effectbeoordeling wordt uitgevoerd van de geplande personeelsinkrimpingen tegen 2018, waarbij met name ten volle rekening wordt gehouden met de wettelijke verplichtingen van de Unie en met de nieuwe bevoegdheden en de uitgebreide taken van de instellingen als gevolg van de verdragen;

66.

is tevreden met de informatie in de OB over de sectoren waar de hoeveelheid personeel is opgetrokken, bijvoorbeeld Europese economische governance, de gemeenschappelijke markt en veiligheid en justitie, maar merkt bezorgd op dat de hoeveelheid personeel in de Commissie is verlaagd in een aantal andere directoraten-generaal als Ondernemingen en industrie, Mededinging, Mobiliteit en vervoer, Onderzoek en innovatie en Eurostat, hoewel deze een aanzienlijke bijdrage leveren tot het halen van de EU-prioriteiten; is ook bezorgd over de negatieve impact die een verlaging van het aantal posten in de sectoren administratieve ondersteuning, begrotingsbeheer en fraudebestrijding kan hebben op de vlotte, regelmatige en effectieve uitvoering van de EU-acties en programma's, met name nu de EU steeds meer bevoegdheden krijgt en een nieuwe lidstaat tot de Unie toetreedt;

67.

verzoekt de Commissie daarom in haar jaarverslag met een evaluatie van het personeel een gecombineerde beoordeling op te nemen per directoraat-generaal en dienst, met name rekening houdend met de omvang en de werkbelasting hiervan, en per soort van post, volgens de presentatie in het genoemde verslag (beleid, programmabeheer, administratieve ondersteuning, begrotingsbeheer en fraudebestrijding, taaldiensten enz.);

68.

betreurt de verlaging door de Raad van de bedragen op de lijnen voor administratieve ondersteuning en ondersteuning van onderzoek, inclusief uitvoerende agentschappen, met in totaal 6,6 % voor de vastleggingskredieten en de betalingskredieten (- 71,8 miljoen EUR) ten opzichte van de OB, waarbij de grootste bezuinigingen betrekking hebben op rubriek 1b (- 23,7 %) en rubriek 4 (- 13,2 %); onderstreept het feit dat dit zou leiden tot een verlaging met 5,5 % ten opzichte van de overeenkomstige kredieten voor 2012, ondanks de bezuinigingen die al werden voorgesteld in de OB, en bijgevolg waarschijnlijk een effect zullen hebben op het vlotte karakter en de kwaliteit van de budgettaire uitvoering van de meerjarenprogramma's waaraan de kredieten in kwestie zijn toegewezen; benadrukt voorts het feit dat de verlaging van de administratieve lijnen van een bepaald programma zonder dat de operationele uitgaven worden verhoogd, leidt tot een verandering in het gehele via medebeslissing vastgestelde budget voor dat programma; besluit daarom de bedragen van de OB voor de lijnen in kwestie te herstellen;

69.

stelt voor sommige begrotingslijnen ook een aantal reserves in, met het oog op de verkrijging van specifieke informatie;

Agentschappen

70.

keurt de Commissieramingen van de behoeften van de agentschappen op het gebied van begroting en personeel in het algemeen goed en merkt op dat de Commissie de oorspronkelijk door de agentschappen gevraagde bedragen al aanzienlijk had verlaagd en dat zij hierop ook de personeelsinkrimping met 1 % waarin in de OB is voorzien, had toegepast;

71.

is daarom van mening dat de bijkomende verlagingen die de Raad voorstelt, de behoorlijke werking van de agentschappen in gevaar zou brengen en hun zou beletten de taken uit te voeren die hun door de wetgevingsautoriteit zijn opgelegd; verwerpt de door de Raad gevolgde horizontale aanpak bij de verlaging van de kredieten voor de agentschappen, waarvan de behoeften moeten worden beoordeeld per geval; verzoekt tegelijk de Commissie om voor de volgende MFK-periode voor de agentschappen gebieden te identificeren waar sprake kan zijn van dubbel werk of een mindere meerwaarde, om de werking van de agentschappen te stroomlijnen;

72.

besluit de kredieten in de begroting 2013 te verhogen voor de drie agentschappen voor financieel toezicht; is van mening dat deze kredieten het feit moeten weerspiegelen dat de nodige taken moeten worden uitgevoerd, nu meer verordeningen, besluiten en richtlijnen worden goedgekeurd voor de overwinning van de huidige financiële en economische crisis, die sterk verband houdt met de stabiliteit van de financiële sector;

73.

kan het niet eens zijn met de verlaging door de Raad van de bedragen voor de onder rubriek 3a vallende agentschappen, een verlaging met 2,8 miljoen EUR, zowel wat de vastleggingskredieten als wat de betalingskredieten betreft, aangezien de agentschappen goed zijn voor 18 % van de totale kredieten in rubriek 3a en de verlaging door de Raad een disproportioneel effect op deze rubriek zou hebben; is daarom van plan de bedragen van de OB, die zich op evenwichtsniveau situeren, te herstellen;

74.

is zich ervan bewust dat bepaalde agentschappen (bijvoorbeeld Europol, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators) in 2013 extra taken moeten uitvoeren die misschien niet in de voor 2013 toegewezen begroting of personeelsformatie zijn weerspiegeld; verzoekt de Commissie indien nodig tijdig een gewijzigde begroting voor het agentschap in kwestie in te dienen; verlangt voorts van de Commissie dat zij een nieuw financieel memorandum indient, wanneer een wetgevingsprocedure tot uitbreiding van het mandaat van een agentschap door het Parlement en de Raad is voltooid; is zich ervan bewust dat deze uitbreiding extra middelen nodig kan maken, waarover de begrotingsautoriteit overeenstemming moet bereiken;

Proefprojecten (PP) en voorbereidende acties (VA)

75.

besluit na een grondige analyse van de ingediende PP's en VA's – wat het slaagpercentage betreft van de lopende projecten en acties, zonder rekening te houden met de initiatieven die al gedekt zijn door bestaande rechtsgronden en ten volle rekening houdend met de beoordeling door de Commissie van de uitvoerbaarheid van projecten, een compromispakket vast te stellen met een beperkt aantal PP's en VA's, mede gelet op de beperkte marges die beschikbaar zijn, met name in de rubrieken 1a en 3b;

Overige afdelingen

76.

is bezorgd door het standpunt van de Raad van een nominale bevriezing voor alle EU-instellingen; is van mening dat elke instelling afzonderlijk moet worden behandeld, rekening houdend met de behoeften en de specifieke situatie ervan;

77.

is tevreden met de inspanningen van de instellingen om extra bezuinigingen te realiseren en hun budget te beperken; wijst op het feit dat het niveau van hun begroting voor 2013 de kosten zal omvatten van de uitbreiding met Kroatië en de salarisaanpassing met 1,7 % voor 2013; benadrukt evenwel het feit dat de kosten van de uitbreiding met Kroatië niet mogen worden gezien als verhoging van hun begroting, maar gezien moeten worden als middelen die gerechtvaardigd zijn door de toetreding tot de EU van een nieuwe lidstaat;

78.

benadrukt het feit dat de kredieten zich momenteel als gevolg van extra bezuinigingen door de instellingen tussen het voorjaar en het najaar van 2012 op een erg laag niveau bevinden; is bezorgd dat er nauwelijks ruimte is voor nieuwe, onontkoombare uitgaven die nodig kunnen blijken in verband met wettelijke verplichtingen;

79.

is van mening dat de begrotingsautoriteit moet zorgen voor een peil van de kredieten waarmee de vlotte werking van de instellingen en de nakoming van de wettelijke verplichtingen worden gegarandeerd en een bestuur wordt geboden van hoog niveau om de EU-burgers te dienen;

Afdeling I – Europees Parlement

Algemeen kader

80.

herinnert eraan dat het bij de goedkeuring van zijn ramingen voor 2013 (7) het feit heeft benadrukt dat nauwgezet begrotingstoezicht en identificatie van bijkomende mogelijke besparingen in de loop van deze begrotingsprocedure nodig zouden zijn;

81.

is tevreden met het akkoord dat tijdens het overleg van 26 september 2012 tussen het Bureau en de Begrotingscommissie is bereikt; wijst erop dat zijn begroting 2013 in totaal 1 750 463 939 EUR bedraagt, een nettoverlaging met 18,3 miljoen EUR ten opzichte van het voorontwerp van raming van februari 2012;

82.

wijst erop dat zijn begroting 2013 1,9% hoger ligt dan de begroting 2012, inclusief de kosten van de toetreding van Kroatië; wijst erop dat er door de actuele inflatie van 1,9 % dus sprake is van een reële daling van de operationele begroting, ondanks de onlangs toegevoegde bevoegdheden, nieuwe posten en acties, de financiering van de toetreding van Kroatië en de kosten voor de voorbereiding van de verkiezingen 2014;

83.

keurt de volgende aanpassingen van de ramingen goed:

verlaging van de kredieten in de reserve voor onvoorziene uitgaven,

internalisering van de veiligheidsdienst op begrotingsneutrale wijze,

voorzetting van de internalisering van de ICT-activiteiten en bijgevolg creatie van 30 nieuwe posten in de personeelsformatie, op begrotingsneutrale wijze (gecompenseerd door bezuinigingen),

aanpassing van de kredieten voor de Europese Parlementaire Vereniging;

84.

verlaagt ook de kredieten voor het Huis van de Europese geschiedenis met 5,3 miljoen EUR;

85.

erkennende dat de economische situatie in de hele EU een uitdaging vormt, herinnert aan het besluit dat is genomen om de individuele vergoedingen van de leden niet te indexeren tot het eind van het mandaat en wijst erop dat de dienstreisvergoedingen van het personeel niet geïndexeerd zijn sinds 2007, en bevestigt nogmaals het besluit in de resolutie over de begroting 2012 (8) om alle begrotingslijnen in verband met reizen te bevriezen;

86.

is tevreden met de informatie en de analyses in het verslag over het begrotings- en financiële beheer van het Europees Parlement voor 2011 en in de activiteitenverslagen van de DG's met betrekking tot de begrotingslijnen die in 2011 onderbenut waren en vraagt meer dergelijke objectieve analyses voor de begroting 2012, om gemakkelijker potentiële besparingen in de toekomst te identificeren, die waar nodig kunnen worden gecompenseerd door investeringen die nuttig zijn voor de behoorlijke en vlotte werking van het Parlement;

Arbeidsregeling van het Parlement

87.

is van mening dat het Europees Parlement net als elk rechtstreeks verkozen parlement het recht moet hebben zelf de regeling voor zijn zetel en zijn vergaderplaatsen vast te stellen;

88.

verklaart daarom dat de zetel en de vergaderplaatsen voor de leden en de ambtenaren door het Parlement zelf moeten worden vastgesteld;

89.

dringt er bij beide takken van de begrotingsautoriteit (Raad en Parlement) op aan om, teneinde te besparen en een duurzamere, klimaat- en milieuvriendelijke oplossing te bevorderen, de kwestie van één zetel en de vergaderplaatsen voor de leden en de ambtenaren ter sprake te brengen in het kader van de komende onderhandelingen over het volgende MFK voor de periode 2014-2020;

90.

dringt er bij de lidstaten op aan de kwestie van de zetel en de vergaderplaatsen van het Parlement bij de volgende herziening van het Verdrag te herzien door een wijziging van Protocol nr. 6;

91.

verzoekt de Raad om in tussentijd te beginnen met de opstelling, samen met het Parlement, van een routekaart voor de omschakeling naar één zetel en een efficiënter gebruik van de vergaderplaatsen van het Parlement, op basis van specifieke, bijgewerkte cijfers over de kosten van elke vergaderplaats en de arbeidsomstandigheden van het personeel en rekening houdend met economische, maatschappelijke en milieufactoren, die uiterlijk 30 juni 2013 moet worden gepresenteerd in een verslag;

92.

stelt dat het akkoord tussen de Luxemburgse autoriteiten en het Parlement over het aantal personeelsleden dat aanwezig moet zijn in Luxemburg, moet worden herzien, rekening houdend met de herziene behoeften van het Parlement;

Gezamenlijke werkgroep

93.

is tevreden met de oprichting van een gezamenlijke werkgroep voor de begroting van het Parlement van de Begrotingscommissie en het Bureau; steunt met name krachtig de werkzaamheden hiervan met betrekking tot de opdracht voor een vergelijkende studie van de begroting van het Parlement en de begrotingen van het Amerikaanse Congres en een staal van de parlementen van de lidstaten; herinnert eraan dat deze studie voltooid moet zijn eind 2012; verwacht dat deze studie langetermijnbezuinigingen in de begroting van het Parlement oplevert en ideeën bevat voor een verbetering van de efficiëntie ervan in 2013 en de jaren nadien;

94.

is van mening dat de gezamenlijke werkgroep de politieke krachtsverhoudingen in het Parlement moet weerspiegelen; is van mening dat de gezamenlijke werkgroep onder andere bijkomende alternatieven moet onderzoeken met betrekking tot de openingsuren van het ledenregister, alsmede maatregelen om het gebruik van goedkopere en groenere vervoersmodi aan te moedigen; verzoekt de gezamenlijke werkgroep voorts om bij de Begrotingscommissie en het Bureau verslag uit te brengen met het oog op structurele en organisationele besparingen in de begroting van het Parlement, zowel op middellange als op lange termijn;

95.

is tevreden met het voorstel van de gezamenlijke werkgroep om het ledenregister te sluiten op vrijdagen tijdens achterbanweken (turkooizen weken);

96.

verzoekt het Bureau de voorstellen voor bezuinigingen waarover de gezamenlijke werkgroep overeenstemming bereikt, onverwijld uit te voeren;

Reiskosten

97.

is tevreden met de inspanningen om bijkomende bezuinigingen te realiseren op het gebied van de verplaatsingen van de leden en het personeel; merkt op dat bezuinigingen zijn gerealiseerd op het gebied van de door het personeel verrichte uitgaven voor dienstreizen; merkt op dat het bedrag op de desbetreffende begrotingslijn in 2012 is gedaald en dat de bezuinigingen in kwestie mogelijk zijn gemaakt door een beter beheer, het gebruik van videoconferentie en een verlaging van het aantal dienstreizen;

98.

verzoekt de administratie de ontwikkelingen op de markt van lagekostenreizen te evalueren, gelijke tred te houden met nieuwe ontwikkelingen op de markt en elke bezuinigingsmogelijkheid te benutten; verzoekt de administratie voorts het gebruik van lagekostenluchtvaartmaatschappijen en de aankoop aan van flexibele tickets in economy-klasse toe te staan en aan te moedigen; is van mening dat bijkomende maatregelen moeten worden onderzocht om het aantal door leden aangekochte vluchten in businessklasse te verminderen;

IT / reiskosten

99.

merkt op dat de bezuinigingen die in 2011 zijn gerealiseerd op het gebied van verplaatsingen doordat meer een beroep is gedaan op videoconferentie (+ 56,6 %), worden geraamd op 1,4 miljoen EUR; is van mening dat bijkomende bezuinigingen op het gebied van de kosten van dienstreizen kunnen worden gerealiseerd door dienstreizen geleidelijk te vervangen door videoconferentie, hetgeen ook zal zorgen voor een kleinere CO2-voetafdruk van het Parlement; vraagt daarom uiterlijk in februari 2013 de resultaten van de analyse van de behoeften op het gebied van bijkomende apparatuur voor videoconferentie die door de diensten van het Parlement wordt uitgevoerd;

Gebouwen

100.

gelooft in en vraagt om een transparant besluitvormingsproces op het gebied van het gebouwenbeleid, via een nauwe en open samenwerking met de Begrotingscommissie;

101.

vraagt snel te worden geïnformeerd over de vaststellingen van de secretaris-generaal met betrekking tot de renovatiewerkzaamheden en de verplaatsing van kantoren in de komende jaren en over het tijdschema hiervoor; onderstreept het feit dat een behoorlijke planning en de opname van kredieten in de begroting op het geschikte moment belangrijk zijn;

Vertaling

102.

herhaalt dat de besparingen op het gebied van vertaling de meertaligheid niet in het gedrang mogen brengen; vestigt de aandacht op het feit dat de kwaliteit van de vertalingen en van de arbeidsomstandigheden van de betrokken diensten moet worden gewaarborgd;

Afdeling IV – Hof van Justitie

103.

merkt op dat het Hof van Justitie ondanks ingrijpende structurele veranderingen en de voortdurende toename van het aantal zaken de stijging van zijn operationele begroting heeft beperkt tot 1,56 % (naast de 1,49 % als gevolg van de toetreding van Kroatië);

104.

herstelt daarom de kredieten voor vertaling, om vertragingen bij de procedures te voorkomen, en voor IT-middelen, overeenkomstig de aanbevelingen van de auditeurs;

105.

herstelt gedeeltelijk de salarissen en stelt de forfaitaire verlaging vast op 4,5 %, om het Hof in staat te stellen zijn opdracht naar behoren uit te voeren; herstelt voorts gedeeltelijk de kredieten voor onderhoud en energie;

106.

steunt de lopende herziening van het Statuut van het Hof en verplicht zich ertoe een eventuele gewijzigde begroting in verband hiermee onverwijld te behandelen;

Afdeling V – Europese Rekenkamer

107.

merkt op dat de Rekenkamer zijn personeelsformatie in 2013 met 9 posten laat inkrimpen; herstelt daarom de oorspronkelijke forfaitaire verlaging van 1,8 %, om het risico voor de uitvoering van de strategie van de Rekenkamer en de publicatie van de geplande auditverslagen te beperken; herstelt ook de kredieten voor aanwervingen in verband met de toetreding van Kroatië op het niveau van de OB;

Afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité

108.

herstelt gedeeltelijk de salarissen en vergoedingen, met een forfaitaire verlaging van 5,5 %, zodat de bezettingsgraad nog steeds wordt verlaagd ten opzichte van de huidige situatie; annuleert gedeeltelijk andere willekeurige verlagingen van de Raad, bijvoorbeeld de uitgaven met betrekking tot het Publicatieblad en operationele uitgaven als de uitgaven voor vertolking, die in 2012 verlaagd zijn tot het niveau van de uitgaven van 2009;

109.

herstelt volledig de kredieten voor de jaarlijkse erfpachtcanons, die gekoppeld zijn aan wettelijke verplichtingen op grond van bestaande contracten en die jaarlijks kunnen worden geïndexeerd volgens de Belgische inflatie;

Afdeling VII - Comité van de Regio's

110.

herstelt gedeeltelijk de kredieten voor het Comité van de Regio's, om ervoor te zorgen dat dit kan voldoen aan zijn statutaire en wettelijke verplichtingen op het gebied van de jaarlijkse erfpachtcanons en de salarissen van het personeel; merkt op dat de drastische verlaging door de Raad van de salarissen en vergoedingen zou neerkomen op een dubbele toepassing op het Comité van de verlaging van het aantal personeelsleden met 1 % (die al is opgenomen in de OB);

Afdeling VIII – Europese Ombudsman

111.

merkt op dat de begroting van de Ombudsman met 3,49 % stijgt; merkt op dat een deel van de stijging verband houdt met onontkoombare huurkosten; herstelt de kredieten voor salarissen en vergoedingen die nodig zijn doordat voordien onbezette posten worden bezet;

Afdeling IX – Europese toezichthouder voor gegevensbescherming

112.

herstelt de begroting van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming volledig; merkt op dat de stijging ervan overeenkomt met het verwachte inflatiepercentage; herstelt met name twee nieuwe posten en de kredieten hiervoor, die bedoeld zijn om te helpen de kernactiviteiten van de instelling te verrichten;

Afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden

113.

merkt op dat de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) een relatief nieuwe instelling is die in een groeifase verkeert, dat het netwerk ervan nog moet worden uitgebreid om de politieke prioriteiten van de EU te realiseren en dat zij met 141 delegaties op een voor de EU-instellingen unieke wijze is blootgesteld aan de inflatie in derde landen en aan wisselkoersschommelingen;

114.

is tevreden met het feit dat de EDEO voor 2013 de kredieten voor een aantal begrotingslijnen nominaal heeft bevroren en de bedragen op andere lijnen gericht heeft verlaagd, met bezuinigingen die kunnen oplopen tot 1,3 % van haar begroting 2012;

115.

merkt op dat de EDEO terughoudendheid aan de dag legt, doordat in haar personeelsformatie voor 2013 geen nieuwe post wordt gecreëerd;

116.

wijst erop dat de voorgestelde stijgingen van de EDEO-begroting nodig zijn om de statutaire personeelskosten te dekken en andere wettelijke verplichtingen na te komen en om te voldoen aan de politieke verwachtingen ten aanzien van de EDEO om in de prioritaire landen aanwezig te zijn;

117.

verwerpt daarom het besluit van de Raad om de EDEO-begroting nominaal te bevriezen op het niveau van 2012 en stelt een gelet op de algemene financiële context passende stijging voor;

118.

annuleert de verlagingen van de Raad, die een vermindering van het aantal personeelsleden noodzakelijk zouden maken en daarmee in tegenspraak zouden zijn met het streven van de EDEO sinds haar oprichting om personeel aan te werven en te herschikken om te voldoen aan de toegenomen operationele behoeften;

119.

herstelt de kredieten die nodig zijn als gevolg van lopende huurcontracten en van dienstverleningsovereenkomsten met de Commissie en Raad en de kredieten voor de geleidelijke vervanging en het stroomlijnen van de verouderde en overlappende IT-systemen die de EDEO heeft overgenomen;

*

* *

120.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige betrokken instellingen en organen en de nationale parlementen.


(1)  PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0077.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0109.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0289.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0109.

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0461.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/77


Dinsdag 23 oktober 2012
Verkiesbaarheid voor het bureau van een commissie (interpretatie van artikel 191, lid 1, van het Reglement)

P7_TA(2012)0363

Besluit van het Europees Parlement van 23 october 2012 betreffende de verkiesbaarheid voor het bureau van een Commissie (interpretatie van artikel 191, lid 1, van het Reglement)

2014/C 68 E/10

Het Europees Parlement,

gezien de brief van 18 september 2012 van de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken,

gelet op artikel 211 van zijn Reglement,

1.

besluit de volgende interpretatie op te nemen in artikel 191, lid 1:

"Alleen de overeenkomstig artikel 186 gekozen gewone leden van een commissie kunnen gekozen worden in het bureau van die commissie."

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Dinsdag 23 oktober 2012

7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/78


Dinsdag 23 oktober 2012
Eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde *

P7_TA(2012)0361

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (COM(2011)0737 – C7-0504/2011 – 2011/0333(CNS))

2014/C 68 E/11

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2011)0737),

gezien artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0504/2011),

gezien artikel 311 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Rekenkamer (advies nr. 2/2012) (1),

gezien zijn resolutie van 29 maart 2007 over de toekomst van de eigen middelen van de Europese Unie (2),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa (3),

gezien zijn resolutie van 13 juni 2012 over het meerjarig financieel kader en eigen middelen (4),

gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 in het belang van een positief resultaat van het meerjarig financieel kader 2014-2020 (5),

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0316/2012),

A.

overwegende dat in het Verdrag duidelijk is bepaald dat de begroting van de Unie volledig uit eigen middelen wordt gefinancierd;

B.

overwegende dat het Parlement, in zijn bovengenoemde resolutie van 13 juni 2012, aangenomen met een ruime meerderheid, zich positief heeft uitgelaten over de door de Commissie op 29 juni 2011 gedane wetgevingsvoorstellen inzake de hervorming van het stelsel van eigen middelen, waaronder het voorstel inzake een belasting op financiële transacties (FTT) en het voorstel inzake een nieuwe EU-btw als eigen middelen, met als doel het aandeel van de bni-bijdragen van de lidstaten aan de begroting van de Unie tegen 2020 met 40 % te verlagen en zo bij te dragen aan de consolidatie-inspanningen van de lidstaten;

C.

overwegende dat het Parlement, in zijn bovengenoemde resolutie van 23 oktober 2012, in sterke bewoordingen zijn mening kenbaar heeft gemaakt dat de btw een van de voorwaarden vormt voor de noodzakelijke politieke overeenstemming over de eigen middelen en dat een overeenstemming over de hervorming van de btw als eigen middelen, evenals de uitvoeringsbepalingen ervan, samen met de overeenkomst over het MFK moet worden gesloten;

D.

overwegende dat, voor het eerst, op grond van het Verdrag het Parlement zijn goedkeuring moet geven aan uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Unie en overwegende dat het Parlement duidelijk uiting heeft gegeven aan zijn wens om zijn bevoegdheid in dit verband uit te oefenen in het kader van de onderhandelingen over de hervorming van het stelsel van eigen middelen;

E.

overwegende dat het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité in hun adviezen over de voorstellen van de Commissie voor een hervorming van de eigen middelen, zich positief hebben uitgelaten over het voorstel voor nieuwe eigen middelen op basis van de btw (6);

F.

overwegende dat het Parlement een aantal keer zijn standpunt heeft herhaald dat het stelsel van eigen middelen van de Unie moet worden hervormd, in het bijzonder met betrekking tot de bestaande btw-middelen, met als doel terug te komen bij zijn aanvankelijke idee dat hier om echte eigen middelen gaat en niet om een puur statistisch instrument (7);

G.

overwegende dat het Parlement verheugd is over de poging de btw-berekeningsmethode te vereenvoudigen en over het feit dat het voorstel van de Commissie de transparantie van de eigen middelen op basis van de btw verbetert;

H.

overwegende dat het Parlement van mening is dat het nieuwe btw-voorstel in het bijzonder de volgende voordelen biedt: meer transparantie, een rechtvaardig beleid voor alle belastingbetalers in de lidstaten, een vereenvoudigde berekening en de mogelijkheid om de btw-middelen te maken tot echte eigen middelen die in de toekomst rechtstreeks naar de begroting van de Unie worden overgemaakt;

I.

overwegende dat het Parlement van mening is dat echte eigen middelen rechtstreeks naar de Uniebegroting dienen te worden overgemaakt;

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt de Commissie om een concreet voorstel voor een verdere hervorming van de eigen middelen op basis van de btw, zodat deze rechtstreeks naar de EU-begroting worden overgemaakt ofwel reeds in de periode 2014 - 2020 ofwel in een latere herziening van het stelsel van eigen middelen;

5.

verzoekt om een praktische follow-up van het groenboek van de Commissie over de toekomst van de btw en concrete maatregelen voor een sterkere harmonisatie van de btw-stelsels in de lidstaten, aangezien uitsluitend op basis van een dergelijke harmonisatie de btw-middelen kunnen worden gemaakt tot echte eigen middelen, die in de toekomst rechtstreeks naar de begroting van de Unie worden overgemaakt;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 112 van 18.4.2012, blz. 1

(2)  PB C 27E van 31.1.2008, blz. 214.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0245.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0360.

(6)  Advies van het Comité van de Regio's over het nieuwe meerjarig financieel kader 2014 - 2020, aangenomen tijdens de 93e plenaire vergadering van 14-15 december 2011.

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het stelsel van eigen middelen, aangenomen tijdens de plenaire vergadering van 29 maart 2012.

(7)  Zie de resolutie van het Parlement van 29 maart 2007 over de toekomst van de eigen middelen van de Europese Unie.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/80


Dinsdag 23 oktober 2012
Financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting ***I

P7_TA(2012)0362

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie (COM(2010)0815 – C7-0016/2011 – 2010/0395(COD))

2014/C 68 E/12

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0815),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0016/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de adviezen 3/2010 (1) en 6/2010 (2) van de Europese Rekenkamer, als herzien en bijgewerkt in de versie van 25 januari 2011,

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 juli 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien de gezamenlijke vergaderingen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole overeenkomstig artikel 51 van het Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0325/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (3);

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaringen inzake met het MFK verband houdende kwesties en over artikel 195 van het Financieel Reglement, alsook aan de verklaring van het Parlement over artikel 18 van dat Reglement, die als bijlage aan deze resolutie zijn gehecht;

3.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 145 van 3.6.2010, blz. 1.

(2)  PB C 334 van 10.12.2010,blz. 1.

(3)  Dit standpunt vervangt de amendementen aangenomen op 26 oktober 2011 (Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0465).


Dinsdag 23 oktober 2012
P7_TC1-COD(2010)0395

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU, Euratom) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.)


Dinsdag 23 oktober 2012
Bijlage bij de wetgevingsresolutie

A)   Gemeenschappelijke verklaring inzake met het MFK verband houdende kwesties

"Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen overeen dat het Financieel Reglement wordt herzien om wijzigingen te kunnen aanbrengen die nodig zijn geworden als gevolg van de resultaten van de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, onder meer over de volgende kwesties:

de regels inzake overdracht voor de reserve voor noodhulp en voor projecten welke in het kader van de Connecting Europe-faciliteit worden gefinancierd;

de overdracht van ongebruikte kredieten en van het begrotingssaldo, alsmede het daarmee samenhangende voorstel om deze middelen in een reserve voor betalingen en vastleggingen op te nemen;

de mogelijke integratie van het Europees Ontwikkelingsfonds in de Uniebegroting;

de behandeling van middelen die voortvloeien uit de overeenkomsten inzake de bestrijding van illegale handel in tabaksproducten."

B)   Gemeenschappelijke verklaring over uitgaven met betrekking tot onroerend goed onder verwijzing naar artikel 195

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben overeenstemming bereikt over de volgende punten:

1.

de procedure voor vroege waarschuwing als bedoeld in artikel 195, lid 4, en de procedure voor voorafgaande toestemming als bedoeld in artikel 195, lid 5, zijn niet van toepassing op de verwerving van grond die gratis of tegen een symbolisch bedrag gebeurt;

2.

alle verwijzingen naar "gebouwen" in artikel 195 gelden alleen voor niet voor bewoning bestemde gebouwen. Het Europees Parlement en de Raad kunnen informatie opvragen met betrekking tot voor bewoning bestemde gebouwen;

3.

in uitzonderlijke of dringende politieke omstandigheden kan de informatie betreffende onroerendgoedprojecten voor EU-delegaties of –kantoren in derde landen als bedoeld in artikel 195, lid 4, tezamen met het onroerendgoedproject overeenkomstig artikel 195, lid 5, worden ingediend; In deze gevallen verplichten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zich ertoe het onroerendgoedproject zo spoedig mogelijk te behandelen;

4.

de procedure voor voorafgaande toestemming als voorzien in artikel 195, leden 5 en 6, is niet van toepassing op voorbereidende contracten of studies die nodig zijn om de precieze kosten en de financiering van het onroerendgoedproject te beoordelen;

5.

de drempelwaarden van 750 000 euro en 3 000 000 euro die worden genoemd in artikel 195, lid 7, onder (ii) t/m (iv) omvatten ook de inrichting van het gebouw; voor huurcontracten gelden deze drempelwaarden voor de huur zonder servicekosten, maar omvatten zij wel de kosten voor de inrichting van het gebouw;

6.

de in artikel 195, lid 3, onder a) bedoelde uitgaven omvatten geen servicekosten;

7.

een jaar na de inwerkingtreding van het Financieel Reglement brengt de Commissie verslag uit over de toepassing van de in artikel 195 bedoelde procedures.

C)   Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende artikel 195, lid 3

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen overeen dat er gelijkwaardige bepalingen zullen worden opgenomen in de financiële kaderregeling voor de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen.

D)   Verklaring van het Europees Parlement

Het bedrag van EUR 85,9 miljoen dat begin 2010 door België aan het Europees Parlement werd terugbetaald en dat gereserveerd is voor bouwprojecten, is te beschouwen als externe bestemmingsontvangst in de zin van artikel 18 van het Financieel Reglement"


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/82


Dinsdag 23 oktober 2012
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012

P7_TA(2012)0364

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III – Commissie (14059/2012 – C7-0305/2012 – 2012/2127(BUD))

2014/C 68 E/13

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 310 en 314; en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met name artikel 106 bis,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1) ('het Financieel Reglement'), en met name de artikelen 37 en 38 daarvan,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, definitief vastgesteld op 1 december 2011 (2),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012 van de Europese Unie bij de algemene begroting 2012, ingediend door de Commissie op 20 juni 2012 (COM(2012)0340),

gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012, vastgesteld door de Raad op 24 september 2012 (14059/2012 – C7-0305/2012),

gezien Verordening (EU) nr. 423/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, wat betreft sommige bepalingen betreffende risicodelingsinstrumenten voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (4),

gezien de artikelen 75 ter en 75 sexies van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0308/2012),

A.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012 bij de algemene begroting 2012 een drievoudig doel heeft, namelijk de invoering van vier begrotingslijnen om middelen ten belope van maximaal 10 % uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds 2007-2013 toe te wijzen aan risicodelingsinstrumenten, een herziening en budgettering van de vooruitzichten voor de eigen middelen, waardoor de bijdragen van de lidstaten aan de eigen middelen van de Unie anders worden verdeeld, en de vervanging van een „streepje” in de betalingskredieten voor begrotingslijn 16 03 05 01 – Voorbereidende actie – EuroGlobe door een p.m.-vermelding, zodat een kredietoverschrijving mogelijk wordt;

B.

overwegende dat de aanpassing betreffende de eigen middelen voortvloeit uit de herziening van de TEM-, btw- en bnp-grondslagen, uit de correctie van de begrotingsongelijkheid ten gunste van het Verenigd Koninkrijk (VK-correctie) voor 2008, 2010 en 2011, alsmede uit de gevolgen voor het aandeel van Oostenrijk, Duitsland, Nederland en Zweden in de financiering van de Britse korting, dat verlaagd is tot een kwart van hun normale aandeel, waarbij deze vermindering gefinancierd wordt door de overige lidstaten met uitzondering van het VK;

C.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012 voorziet dat terugvloeiende middelen en bedragen die overblijven van EU-steun aan uit hoofde van het cohesiebeleid gefinancierde risicodelingsinstrumenten het volgende jaar op verzoek van de lidstaat in kwestie kunnen worden toegevoegd aan de hem toegewezen middelen voor cohesiebeleid;

D.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012 volledig aansluit bij de wijzigingen op het Financieel Reglement die het Europees Parlement en de Raad overeengekomen zijn, met name op artikel 131 daarvan;

1.

neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012;

2.

is van mening dat elke overschrijving van het cohesiebeleid naar deze nog te definiëren financiële instrumenten naar behoren moet zijn gemotiveerd en worden gecontroleerd, zoals voorzien in Verordening (EU) nr. 423/2012;

3.

dringt erop aan dat de begrotingsautoriteit voorafgaand aan overschrijvingen zoals nader omschreven in paragraaf 2 door de Commissie in kennis wordt gesteld;

4.

dringt erop aan dat het Parlement regelmatig gedetailleerde informatie ontvangt over de operationele programma’s die worden ingekrompen, de financiële instrumenten die worden ingezet en de projecten waaraan steun wordt verleend;

5.

keurt het standpunt van de Raad over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012 zonder wijzigingen goed;

6.

verzoekt zijn Voorzitter te verklaren dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2012 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 56 van 29.2.2012.

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(4)  PB L 133 van 23.5.2012, blz. 1.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/84


Dinsdag 23 oktober 2012
Bosbouwkundig teeltmateriaal ***I

P7_TA(2012)0367

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG, wat het opnemen van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie „gekeurd” in het toepassingsgebied van die beschikking en het bijwerken van de namen van de voor de goedkeuring van en het toezicht op de productie van de verantwoordelijke autoriteiten betreft (COM(2012)0355 – C7-0175/2012 – (2012/0172(COD))

2014/C 68 E/14

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0355),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 294, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0175/2012),

gezien artikel 294, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2012 (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 28 september 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0277/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.


Dinsdag 23 oktober 2012
P7_TC1-COD(2012)0172

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. …/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG voor het opnemen van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie "gekeurd" in het toepassingsgebied van die beschikking en voor het bijwerken van de namen van de voor de goedkeuring van en het toezicht op de productie verantwoordelijke autoriteiten

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 1104/2012/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/85


Dinsdag 23 oktober 2012
Europees Jaar van de burger (2013) ***I

P7_TA(2012)0368

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de burger (2013) (COM(2011)0489 – C7-0217/2011 – 2011/0217(COD))

2014/C 68 E/15

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0489),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 21, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0217/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1),

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften (A7-0271/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 137.


Dinsdag 23 oktober 2012
P7_TC1-COD(2011)0217

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. …/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de burger (2013)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 1093/2012/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/86


Dinsdag 23 oktober 2012
Benoeming van een lid van de Rekenkamer (Leonard Orban)

P7_TA(2012)0374

Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over de voordracht van Leonard Orban voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C7-0153/2012 – 2012/0805(NLE))

2014/C 68 E/16

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0153/2012),

gezien artikel 108 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0296/2012),

A.

overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, in het bijzonder gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden;

B.

overwegende dat de Commissie begrotingscontrole het kandidaat-lid van de Rekenkamer vervolgens op 26 september 2012 heeft gehoord,

1.

brengt negatief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Leonard Orban tot lid van de Rekenkamer;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/87


Dinsdag 23 oktober 2012
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2012/001 IE/Talk Talk

P7_TA(2012)0375

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/001 IE/Talk Talk, Ierland) (COM(2012)0423 – C7-0204/2012 – 2012/2157(BUD))

2014/C 68 E/17

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2012)0423 – C7-0204/2012),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening),

gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0322/2012),

A.

overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opengesteld voor sinds 1 mei 2009 ingediende aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.

overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.

overwegende dat Ierland om steun heeft verzocht in verband met 592 gedwongen ontslagen (waarbij voor 432 betrokkenen om steun wordt gevraagd) bij Talk Talk Broadband Services (Ireland) Limited (hierna "Talk Talk") en drie van zijn leveranciers in Ierland;

E.

overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening;

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan is aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Ierland bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.

merkt op dat de Ierse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage van het EFG op 29 februari 2012 indienden, tot en met 15 mei 2012 aanvullende informatie verstrekten, en dat de Commissie op 27 juli 2012 haar beoordeling ter beschikking stelde; is ingenomen met het feit dat het beoordelingsproces en de verstrekking van aanvullende informatie door Ierland snel en correct zijn verlopen;

3.

neemt er kennis van dat de vestiging van Talk Talk zich bevond in de buitenwijken van de stad Waterford, in de NUTS III-regio Zuidoost-Ierland, en dat de gemiddelde werkloosheidscijfers in deze regio altijd al hoger lagen dan in de rest van het land; verder is de regio onevenredig hard getroffen door de financiële en economische crisis: zo is de werkloosheid in de regio fors gestegen van 4,9 % in 2007 tot 18,2 % in 2011 (ten opzichte van een nationaal gemiddelde van 14,3 %);

4.

merkt op dat de ontslagen zijn gevallen in het zuidoosten van Ierland, waar het werkgelegenheidspercentage in de periode 2007-2011 is gedaald van 62,7 % naar 58,1 % en waar het werkloosheidspercentage boven het landelijke gemiddelde ligt;

5.

betreurt het besluit van Talk Talk om allianties aan te gaan met drie belangrijke providers buiten de EU, waar een aanzienlijk deel van het werk aan wordt overgedragen, want dit komt neer op een strategie die schadelijk is voor de industriële werkgelegenheid in de EU en voor de Europa 2020-strategie;

6.

merkt op dat er twee eerdere ontslagronden bij Talk Talk hebben plaatsgevonden (april 2010 en april 2011), waarbij naar schatting telkens 50 personen werden ontslagen; deze werden echter gezien als een managementherstructurering, zodat de activiteiten in Waterford rechtstreeks vanuit het hoofdkwartier in het VK zouden kunnen worden aangestuurd; bovendien was er een daling van het aantal oproepen bij het callcenter in Waterford met naar schatting 40 %;

7.

herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door middel van scholing op maat en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verlangt dat de opleiding die in het gecoördineerd pakket wordt aangeboden, aangepast is aan het niveau en de behoeften van de ontslagen werknemers, met name omdat de ontslagen werknemers in meerderheid werkzaam waren bij de klantendienst en de technische ondersteuning;

8.

betreurt het dat Talk Talk heeft besloten de vestiging in Waterford halsoverkop te sluiten, waardoor de werknemers een opzegtermijn van slechts 30 dagen hadden, er geen behoorlijke discussie over de afvloeiingsregeling kon plaatsvinden en er geen rol voor de sociale partners was weggelegd; betreurt het dat er geen sociale partners betrokken waren bij de voorbereiding en opstelling van de EFG-aanvraag, aangezien er bij Talk Talk geen vakbonden bestonden; merkt evenwel op dat de betrokken werknemers rechtstreeks zijn geraadpleegd;

9.

juicht het toe dat de Ierse autoriteiten besloten hebben al op 7 september 2011 met de uitvoering van het gecoördineerde pakket te beginnen, daarmee duidelijk vooruitlopend op het besluit van de begrotingsautoriteit over steunverlening;

10.

neemt kennis van de klacht van de Ierse autoriteiten dat de implementatieperiode van het EFG in de tijd beperkt is, waardoor opleidingen die de periode van twee jaar overschrijden niet kunnen worden verzorgd; juicht het toe dat voor de betrokken werknemers een versnelde bachelor-opleiding is opgezet die toegesneden is op vastgestelde vaardigheidstekorten en binnen de implementatieperiode van het EFG kan worden voltooid;

11.

wijst erop dat er lering moet worden getrokken uit de opstelling en uitvoering van deze en andere aanvragen betreffende massaontslagen;

12.

betreurt het dat de EFG-verordening toelaat dat EFG-steun in de plaats komt van socialezekerheidsuitkeringen uit hoofde van de nationale wetgeving; onderstreept dat het fonds primair ten goede moet komen aan programma's voor opleiding en het zoeken van een baan, alsook aan programma's voor beroepsoriëntatie en het stimuleren van ondernemerschap, en een aanvulling moet vormen op nationale regelingen, maar niet in de plaats mag komen van werkloosheidsuitkeringen of andere socialezekerheidsuitkeringen, die uit hoofde van nationale wetgeving onder de verantwoordelijkheid van nationale instanties vallen;

13.

verzoekt de betrokken instellingen de nodige inspanningen te leveren om de procedurele en begrotingsregelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden opgenomen in de nieuwe EFG-verordening (2014-2020) en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt;

14.

brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

15.

beklemtoont dat er overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening op moet worden toegezien dat het EFG de langdurige terugkeer van ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt steunt; wijst er voorts op dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; betreurt het feit dat het EFG een stimulans zou kunnen zijn voor bedrijven om hun vaste personeel te vervangen door flexibeler personeel met kortlopende contracten;

16.

merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening die door het EFG moet worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de EU gefinancierde diensten wordt voorkomen;

17.

is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten is opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG in de begroting voor 2012; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelen van het EFG;

18.

betreurt het besluit van de Raad om de "crisisafwijking", die het mogelijk maakt financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige financiële en economische crisis of als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma, niet te verlengen voor programma's die na de einddatum van 31 december 2011 zijn ingediend, en roept de Raad op deze maatregel onmiddellijk weer in te voeren;

19.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

20.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

21.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Dinsdag 23 oktober 2012
BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/001 IE/Talk Talk, Ierland)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/685/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/90


Dinsdag 23 oktober 2012
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Aanvraag EGF/2011/015/SE/AstraZeneca

P7_TA(2012)0376

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/015 SE/AstraZeneca, Zweden) (COM(2012)0396 – C7-0191/2012 – 2012/2155(BUD))

2014/C 68 E/18

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2012)0396 – C7-0191/2012),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening),

gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0325/2012),

A.

overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die gebukt gaan onder de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opengesteld voor aanvragen die vanaf 1 mei 2009 worden ingediend om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.

overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.

overwegende dat Zweden om steun heeft gevraagd in verband met 987 ontslagen (waarbij voor 700 werknemers steun wordt aangevraagd) bij de farmaceutische onderneming AstraZeneca in Zweden;

E.

overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening;

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Zweden bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.

is tevreden met deze aanvraag van de Zweedse regering voor een financiële bijdrage uit het EFG, hoewel deze lidstaat zich tegen verlenging van het EFG na 2013 heeft uitgesproken;

3.

stelt vast dat de Zweedse autoriteiten hun aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 23 december 2011 hebben ingediend en tot en met 16 april 2012 aanvullende informatie hebben verstrekt, en dat de beoordeling daarvan door de Commissie op 16 juli 2012 werd gepubliceerd; is ingenomen met het feit dat het beoordelingsproces en de indiening van aanvullende informatie door Zweden snel en op correcte wijze zijn verlopen;

4.

merkt op dat de getroffen ondernemingen zijn gelegen in vier van de 290 Zweedse gemeenten, en dat het meeste personeel is ontslagen in Lund in Zuid-Zweden; merkt op dat de sluiting van de AstraZeneca-vestiging voor Lund een zware belasting vormt en daarnaast de gehele farmaceutische sector in Zweden treft en het evenwicht op de regionale arbeidsmarkt verstoort; merkt op dat de werkloosheid van januari 2009 tot en met november 2011 in alle getroffen gemeenten is gestegen, waarbij Lund een stijging laat zien van 2 467 naar 3 025, Umeå van 3 725 naar 4 539, Södertälje van 3 100 naar 5 555 en Mölndal van 1 458 naar 1 663;

5.

merkt op dat Zweden op het gebied van medisch onderzoek een sterke positie had en dat het collectieve ontslag bij AstraZeneca onverwacht kwam; merkt op dat verwacht werd dat de situatie in de farmaceutische sector zich ten gevolge van de toenemende dominantie van generieke geneesmiddelen en het overhevelen van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten naar landen buiten Europa zou verslechteren, maar dat de gevolgen van deze ontwikkelingen voor AstraZeneca veel erger waren dan verwacht;

6.

stelt vast dat AstraZeneca de O&O-activiteiten die tot dusverre in Lund plaatsvonden, verplaatst heeft naar de vestiging in Mölndal; wil weten of de werknemers uit Lund de mogelijkheid is geboden een baan aan te nemen in de uitgebreide vestiging in Mölndal, in plaats van ontslag;

7.

is verheugd dat de Zweedse autoriteiten, om de werknemers snel bijstand te kunnen verlenen, besloten hebben om op 26 oktober 2011, dus ruim vóór het definitieve besluit over de verlening van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket, met de uitvoering van de maatregelen te beginnen;

8.

herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door middel van scholing op maat en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de in het gecoördineerde pakket aangeboden opleidingen zullen aansluiten op het niveau en de behoeften van de ontslagen werknemers, vooral omdat de meesten onder hen gespecialiseerde wetenschappers en technisch ingenieurs zijn;

9.

merkt op dat de werknemers die bij AstraZeneca zijn ontslagen, hooggekwalificeerd en hoogopgeleid zijn en daarom een specifieke aanpak behoeven; betreurt dat de Zweedse autoriteiten niet aangeven op welke gebieden zij scholingsmogelijkheden en loopbaanbegeleiding gepland hebben en of en hoe deze zijn aangepast aan de door de gedwongen ontslagen getroffen plaatselijke arbeidsmarkten;

10.

is verheugd dat de sociale partners hebben deelgenomen aan de besprekingen over de toepassing van de EFG-verordening en dat zij naar verwachting zullen deelnemen aan de stuurgroep die toezicht zal houden op de uitvoering van de EFG-steunmaatregelen;

11.

is tevreden met het feit dat de Zweedse autoriteiten van plan zijn een bewustmakingscampagne te organiseren over de activiteiten die door het EFG worden ondersteund;

12.

merkt op dat in het gecoördineerde pakket is voorzien in diverse aanmoedigingsmaatregelen om deelname aan de maatregelen te stimuleren: een toelage voor actieve deelname van 7 170 EUR (voor een gemiddelde deelname van 6 maanden) en een toelage voor reiskosten van 500 EUR; herinnert eraan dat de EFG-steun vooral moet worden gebruikt voor scholing en het zoeken van een baan, alsmede voor opleidingsprogramma's, en niet mag dienen als rechtstreekse aanvulling op werkloosheidsuitkeringen, waarvoor de nationale overheid verantwoordelijk is;

13.

beklemtoont dat lering getrokken dient te worden uit de voorbereiding en uitvoering van deze en andere maatregelen in verband met collectieve ontslagen, meer bepaald met betrekking tot de activiteiten in afwachting van ontslagen en de tijdige voorbereiding van EFG-aanvragen;

14.

verzoekt de betrokken instellingen de nodige inspanningen te leveren om de procedurele en begrotingsregelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen van de procedure zullen worden opgenomen in de nieuwe verordening betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en dat daarmee een grotere doelmatigheid en transparantie en een betere zichtbaarheid en follow-up van het EFG zullen worden bereikt;

15.

brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen bij het helpen van ontslagen werknemers bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

16.

beklemtoont dat er overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening op moet worden toegezien dat het EFG de terugkeer van ontslagen werknemers in langetermijnbanen ondersteunt; wijst er voorts op dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat ondersteuning vanuit het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; betreurt dat het EFG een stimulans zou kunnen zijn voor bedrijven om hun vaste personeel te vervangen door personeel met een flexibeler contract of een contract van kortere duur;

17.

wijst erop dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de EU gefinancierde diensten wordt voorkomen;

18.

is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, in de begroting voor 2012 50 000 000 EUR aan betalingskredieten is opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelen van het EFG;

19.

betreurt het besluit van de Raad om de "crisisafwijking", die het mogelijk maakt financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige financiële en economische crisis of als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma, niet te verlengen voor programma's die na de einddatum van 31 december 2011 zijn ingediend, en roept de Raad op deze maatregel onmiddellijk weer in te voeren;

20.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

21.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Dinsdag 23 oktober 2012
BIJLAGE

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/682/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/93


Dinsdag 23 oktober 2012
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Aanvraag EGF/2011/019 ES/Galicia Metal

P7_TA(2012)0377

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/019 ES/Galicië, metaalsector, Spanje) (COM(2012)0451 – C7-0214/2012 – 2012/2160(BUD))

2014/C 68 E/19

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0451 – C7-0214/2012),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-Verordening),

gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0323/2012),

A.

overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opengesteld voor aanvragen die vanaf 1 mei 2009 worden ingediend, om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.

overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.

overwegende dat Spanje bijstand heeft gevraagd voor 878 gedwongen ontslagen, waarvan naar verwachting 450 in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van het EFG, in verband met gedwongen ontslagen in 35 bedrijven die vallen onder afdeling 25 van de NACE Rev. 2 ("Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten") (3) in de NUTS II-regio Galicië (ES11) in Spanje;

E.

overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening;

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, onder b), van de EFG-verordening en dat Spanje bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.

merkt op dat de Spaanse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage van het EFG op 28 december 2011 hebben ingediend en tot en met 28 mei 2012 aanvullende informatie hebben verstrekt, en dat de Commissie op 9 augustus 2012 haar beoordeling ter beschikking heeft gesteld; merkt op dat het beoordelingsproces van de aanvraag sneller had kunnen verlopen;

3.

merkt op dat de gedwongen ontslagen in de ondersteunende scheepsbouwindustrie de moeilijke werkgelegenheidssituatie van Galicië verder zullen verergeren; merkt op dat de belangrijkste economische sectoren in Galicië van oudsher de visserij, de automobielindustrie, de textielindustrie, natuursteen en scheepswerven zijn, maar dat de vooruitzichten voor de re-integratie van de ontslagen werknemers in deze regio vanwege de effecten van de crisis niet zeer bemoedigend zijn;

4.

wijst erop dat de werkgelegenheid in de regio toeneemt, en eind 2011 voor vrouwen 18 % bedroeg en voor mannen 16,32 %; juicht toe dat het EFG wordt gezien als een doeltreffend instrument om de lokale arbeidsmarkten te steunen en dat de regio reeds eerder EFG-steun heeft aangevraagd (EGF/2010/003 ES Galicië/textielsector);

5.

merkt op dat hoewel de voorspellingen op EU-niveau ten aanzien van het herstel van de scheepsbouw aan de optimistische kant waren, het aantal nieuwe bestellingen in 2011 onverwacht met 43 % daalde;

6.

is verheugd dat de Spaanse autoriteiten hebben besloten op 23 maart 2012 met de uitvoering van de maatregelen te beginnen om de werknemers snel bijstand te verlenen, ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerd pakket;

7.

herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door middel van scholing op maat en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; spreekt de verwachting uit dat de scholing die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden niet alleen toegesneden is op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het ondernemersklimaat van dit moment;

8.

is verheugd over het feit dat de regionale autoriteiten met de sociale partners in overleg zijn getreden met het oog op de planning en tenuitvoerlegging van het gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening;

9.

is ingenomen met het feit dat de sociale partners hebben deelgenomen aan de planning van de maatregelen in het kader van de toepassing van het EFG en dat zij naar verwachting zullen deelnemen aan het toezicht op de tenuitvoerlegging van de maatregelen;

10.

merkt op dat in het gecoördineerd pakket is voorzien in diverse stimulerende maatregelen om deelname aan te moedigen: toelage voor actieve deelname (400 EUR)(vast bedrag), aanmoedigingspremie voor re-integratie (200 EUR), bijdrage in de reiskosten (180 EUR), toelage bij opleiding op de werkplek (300 EUR); herinnert eraan dat de EFG-steun vooral moet worden gebruikt voor opleiding en het zoeken van een baan, alsmede voor opleidingsprogramma's, en niet mag dienen als rechtstreekse bijdrage aan werkloosheidsuitkeringen, die onder de verantwoordelijkheid vallen van de nationale instanties;

11.

wijst erop dat er lering getrokken moet worden uit de voorbereiding en tenuitvoerlegging van deze en andere maatregelen omtrent massaontslagen, met name ontslagen in een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen in één economische sector;

12.

betreurt het feit dat in de informatie over de opleidingsmaatregelen niet wordt vermeld in welke sectoren de werknemers waarschijnlijk een baan zullen vinden en of het pakket is aangepast aan de economische vooruitzichten voor de regio;

13.

verzoekt de betrokken instellingen de nodige inspanningen te leveren om de procedurele en begrotingsregelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden opgenomen in de nieuwe EFG-verordening (2014-2020) en dat grotere doelmatigheid, transparantie, zichtbaarheid en controle van het EFG zullen worden bereikt;

14.

brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos zijn geworden; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

15.

beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening het EFG moet bijdragen aan de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer in stabiel en duurzaam werk; wijst er voorts op dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan cofinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat ondersteuning vanuit het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of sectoren; betreurt het feit dat het EFG een stimulans zou kunnen zijn voor bedrijven om hun vaste personeel te vervangen door personeel in een meer onzekere situatie en personeel met kortlopende contracten;

16.

merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening dat door het EFG moet worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen zodat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en er geen dubbel gebruik van door de EU gefinancierde diensten kan voorkomen;

17.

is verheugd over het feit dat na herhaalde verzoeken van het Parlement de begroting voor 2012 betalingskredieten ter waarde van 50 000 000 EUR bevat voor de EFG-begrotingslijn 04 05 01; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelen van het EFG;

18.

betreurt het besluit van de Raad om de "crisisafwijking", die het mogelijk maakt financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige financiële en economische crisis of als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma, niet te verlengen voor programma's die na de einddatum van 31 december 2011 zijn ingediend, en roept de Raad op deze maatregel onmiddellijk weer in te voeren;

19.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

20.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

21.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).


Dinsdag 23 oktober 2012
BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/019 ES/Galicië, metaalsector, Spanje)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/683/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/96


Dinsdag 23 oktober 2012
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2011/009 NL/Gelderland Bouw

P7_TA(2012)0378

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/009 NL/Gelderland Bouw (afdeling 41), Nederland) (COM(2012)0395 – C7-0190/2012 – 2012/2154(BUD))

2014/C 68 E/20

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0395 – C7-0190/2012),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EGF-verordening),

gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0334/2012),

A.

overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die gebukt gaan onder de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) werd opengesteld voor sinds 1 mei 2009 ingediende steunaanvragen voor werknemers wier ontslag een rechtstreeks gevolg was van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.

overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.

overwegende dat Nederland om steun heeft verzocht in verband met 516 gedwongen ontslagen (waarbij voor 435 betrokkenen om steun wordt gevraagd) bij 54 bedrijven die vallen onder afdeling 41 van de NACE Rev.2 ("Bouw van gebouwen") (3) in de NUTS II-regio Gelderland (NL22) in Nederland;

E.

overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die in de EFG-verordening zijn vastgelegd;

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder b), van de EFG-verordening en dat Nederland bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.

is verheugd over deze aanvraag van de Nederlandse regering voor een financiële bijdrage uit het EFG, hoewel deze lidstaat zich tegen verlenging van de crisisafwijking voor het lopende EFG heeft uitgesproken en daarmee de toekomst van het EFG na 2013 in gevaar brengt;

3.

merkt op dat de Nederlandse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 15 december 2011 indienden en dat de Commissie op 16 juli 2012 haar beoordeling ter beschikking stelde; stelt vast dat het beoordelingsproces en de indiening van aanvullende informatie door de lidstaat sneller hadden kunnen verlopen;

4.

merkt op dat de ontslagen gezien het belang van de bouwsector in Gelderland hard aankomen; dat er relatief veel mensen in de bouw werken (bij benadering 60 000 in 2011) in vergelijking met andere industriesectoren, zoals de chemische sector (9 000), de levensmiddelensector (15 000) en de sectoren metaal/elektriciteit (40 300); dat de werkloosheid in Gelderland in 2011 5,9 % bedroeg, iets boven het Nederlandse gemiddelde; dat in 2010 in de bouwsector 4 100 banen verloren gingen (wat neerkomt op een daling met 6,5 %); en dat de jeugdwerkloosheid in 2011 steeg met 10 %;

5.

stelt vast dat Gelderland de grootste provincie van Nederland is en ongeveer 2 miljoen inwoners telt; dat het onderwijsniveau van de bevolking goed is en de regio 146 000 ondernemingen telt; dat de grote meerderheid van de ontslagen werknemers uit eenvoudige beroepen komt; en dat er daarom behoefte is aan bijscholing en onderwijs om hen in staat te stellen terug te keren op de arbeidsmarkt;

6.

merkt echter op dat volgens Eurostat het nationale werkloosheidscijfer in Nederland in juli 2012 5,3 % bedroeg, het op één na laagste in de EU;

7.

verheugt zich over het feit dat de Nederlandse autoriteiten, met het oog op een snelle ondersteuning van de werknemers, besloten hebben met de uitvoering van de maatregelen te beginnen, vooruitlopend op het definitieve besluit over de verlening van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;

8.

herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van werknemers – met name in eenvoudige beroepen - door middel van scholing op maat en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verlangt dat de opleiding die in het gecoördineerd pakket wordt aangeboden, aangepast is aan het niveau en de behoeften van de ontslagen werknemers;

9.

is verheugd over de betrokkenheid van de sociale partners bij opzet en uitvoering van het gecoördineerde pakket, dat deel uitmaakt van het door de sociale partners overeengekomen sociaal plan;

10.

is ingenomen met het feit dat in vergelijking met eerdere Nederlandse aanvragen een uitgebreidere toelichting is verstrekt over de modules die in het gecoördineerde pakket zijn opgenomen; wijst echter op de zeer hoge opleidingskosten van 18 000 euro per werknemer (beoogd voor 75 werknemers) en outplacementsteun van 8 500 euro per werknemer (beoogd voor 150 werknemers), en verzoekt om nadere informatie over deze twee maatregelen en de uitvoerende instanties;

11.

wijst erop dat er lering moet worden getrokken uit de opstelling en uitvoering van deze en andere aanvragen betreffende massaontslagen in een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) in één sector, met name wat betreft de subsidiabiliteit van zelfstandigen en eigenaars van kmo's in het kader van de toekomstige EFG-verordening en de regelingen die de regio's en de lidstaten hanteren om snel te komen met een aanvraag voor steun aan een groot aantal bedrijven in een bepaalde sector;

12.

is tevreden met het feit dat de EFG-bijdrage volgens de planning alleen zal dienen voor de ondersteuning van actieve arbeidsmarktmaatregelen (opleiding en advisering) en niet zal worden gebruikt voor uitkeringen;

13.

verzoekt de betrokken instellingen de nodige inspanningen te leveren om de procedurele en begrotingsregelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie naar aanleiding van het verzoek van het Parlement heeft ingesteld om de vrijgave van subsidies te bespoedigen en die erop gericht is dat de Commissie haar beoordeling van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG aan de begrotingsautoriteit voorlegt; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden ingepast in de nieuwe verordening betreffende het EFG (2014-2020), en dat er meer doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bewerkstelligd;

14.

is verheugd dat de Nederlandse autoriteiten besloten hebben op 1 januari 2012 met de uitvoering van de maatregelen te beginnen om de werknemers snel bijstand te verlenen, ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de verlening van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;

15.

brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een soepel lopende en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele ondersteuning te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

16.

beklemtoont dat er overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening op moet worden toegezien dat het EFG de langdurige terugkeer van ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt steunt; wijst er voorts op dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat ondersteuning vanuit het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of sectoren; betreurt het feit dat het EFG een stimulans zou kunnen zijn voor bedrijven om hun vaste personeel te vervangen door flexibeler personeel met kortlopende contracten;

17.

merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening die door het EFG moet worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de EU gefinancierde diensten wordt voorkomen;

18.

is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, in de begroting voor 2012 50 000 000 EUR aan betalingskredieten is opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelen van het EFG;

19.

betreurt het besluit van de Raad om de "crisisafwijking", die het mogelijk maakt ook financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige financiële en economische crisis en niet alleen aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma, niet te verlengen voor programma's die na de einddatum van 31 december 2011 zijn ingediend, en roept de Raad op deze maatregel onmiddellijk weer in te voeren;

20.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

21.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).


Dinsdag 23 oktober 2012
BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/009 NL/Gelderland, bouwsector (afdeling 41), Nederland)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/681/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/100


Dinsdag 23 oktober 2012
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Aanvraag EGF/2011/021 NL/Zalco

P7_TA(2012)0379

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/021 NL/Zalco, Nederland) (COM(2012)0450 – C7-0220/2012 – 2012/2164(BUD))

2014/C 68 E/21

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0450 – C7-0220/2012),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening),

gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0324/2012),

A.

overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) openstaat voor sinds 1 mei 2009 ingediende aanvragen om steun voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.

overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.

overwegende dat Nederland steun heeft gevraagd voor 616 gedwongen ontslagen, waarbij voor alle werknemers steun wordt aangevraagd, waarvan 478 ontslagen bij Zalco Zeeland Aluminium Company NV, 18 ontslagen bij zijn leverancier ECL Services Netherlands BV en 120 bij Start gedurende de korte referentieperiode van 1 tot en met 27 december 2011;

E.

overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening;

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan is aan de voorwaarden die opgenomen zijn in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Nederland bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.

is tevreden met deze aanvraag van een financiële bijdrage uit het EFG van de Nederlandse regering, hoewel Nederland zich heeft verzet tegen de verlenging van de crisisafwijking voor het huidige EFG en de toekomst van het EFG na 2013 op het spel zet;

3.

merkt op dat de Nederlandse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 28 december 2011 hebben ingediend en dat de beoordeling daarvan door de Commissie op 9 augustus 2012 werd gepubliceerd; betreurt dat het beoordelingsproces zo lang heeft geduurd;

4.

merkt op dat de ontslagen zijn gevallen in de NUTS II-regio Zeeland in het zuidwesten van Nederland; wijst erop dat Zeeland als een kleine arbeidsmarkt kan worden beschouwd: de perifere ligging binnen Nederland, de situatie als grensregio met grote gebieden onder zeeniveau, en de relatieve uitgestrektheid van Zeeland met zijn eilandstructuur, resulteren in een vrij beperkte toegankelijkheid en mobiliteit; dat de ontslagen werknemers in relatief kleine steden wonen (tot ongeveer 50 000 inwoners), zodat de ontslagen een merkbare lokale impact zullen hebben;

5.

merkt op dat de rechtbank in Middelburg op 13 december 2011 het faillissement van Zalco Zeeland Aluminium Company NV heeft uitgesproken en dat de sociale partners verwachten dat andere werknemers bij leveranciers of afnemers mogelijk worden ontslagen als rechtstreeks gevolg van het faillissement van Zalco Zeeland Aluminium Company NV;

6.

is er verheugd over dat de Nederlandse autoriteiten besloten hebben op 2 januari 2012 met de uitvoering van de maatregelen te beginnen om de werknemers snel bijstand te verlenen, ruim vóór het definitieve besluit over de verlening van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerd pakket;

7.

merkt op dat de ontslagen een duidelijke impact zullen hebben op de plaatselijke gemeenschappen en op het aantal vacatures ten opzichte van het aantal werklozen; betreurt dat in de aanvraag geen statistische gegevens worden verstrekt over de arbeidsmarkt in kwestie;

8.

herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door middel van scholing op maat en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven verworven vaardigheden en bekwaamheden; verlangt dat de scholing die in het gecoördineerd pakket wordt aangeboden, niet alleen afgestemd is op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat;

9.

is ingenomen met het feit dat de betrokken sociale partners en gemeentebesturen zijn geraadpleegd over de aanvraag van steun uit het EFG;

10.

is tevreden met de inbreng van de sociale partners in het ontwerp van het gecoördineerd pakket via het Mobility Center Zalco, een collectief initiatief van de partijen op de Zeeuwse arbeidsmarkt;

11.

is tevreden met het feit dat de EFG-bijdrage uitsluitend bedoeld is voor de ondersteuning van actieve arbeidsmaatregelen (opleiding en advies) en niet zal worden gebruikt voor uitkeringen;

12.

wijst erop dat er lering moet worden getrokken uit de opstelling en uitvoering van deze en andere aanvragen in verband met massaontslagen;

13.

betreurt dat in de informatie over de opleidingsmaatregelen niet wordt vermeld in welke sectoren de werknemers wellicht een baan zullen vinden en of het pakket afgestemd is op de economische vooruitzichten voor de regio;

14.

verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie heeft ingevoerd naar aanleiding van het verzoek van het Parlement om bespoediging van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag tegelijk met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG voor te leggen; hoopt dat verdere verbeteringen van de procedure in de nieuwe EFG-verordening (2014-2020) zullen worden opgenomen en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt;

15.

brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan spelen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmark;

16.

beklemtoont dat er overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening op moet worden toegezien dat het EFG de terugkeer van ontslagen werknemers in een langdurig dienstverband steunt; beklemtoont bovendien dat de EFG-steun slechts medefinanciering kan verschaffen voor actieve arbeidsmarktmaatregelen die tot duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn leiden; beklemtoont voorts dat steun uit het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; betreurt dat het EFG bedrijven ertoe zou kunnen aanzetten hun vaste personeel te vervangen door tijdelijk personeel met kortlopende contracten;

17.

wijst erop dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket met op het individu toegesneden diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die uit de structuurfondsen worden gefinancierd; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen zodat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en er geen dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten kan voorkomen;

18.

is er verheugd over dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten is opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 (EFG) in de begroting voor 2012; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, wat schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelen van het EFG;

19.

betreurt het besluit van de Raad om de "crisisafwijking", die het mogelijk maakt ook financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige financiële en economische crisis en niet alleen aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma, niet te verlengen voor programma's die na de einddatum van 31 december 2011 zijn ingediend, en roept de Raad op deze maatregel onmiddellijk weer in te voeren;

20.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

21.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Dinsdag 23 oktober 2012
BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/021 NL/Zalco, Nederland)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/684/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/103


Dinsdag 23 oktober 2012
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2010/015 FR/ Peugeot

P7_TA(2012)0380

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de Globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EFG/2010/015 FR/Peugeot, Frankrijk) (COM(2012)0461 – C7-0222/2012 – 2012/2165(BUD))

2014/C 68 E/22

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2012)0461 – C7-0222/2012),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening),

gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0333/2012),

A.

overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de Globalisering (EFG) is opengesteld voor sinds 1 mei 2009 ingediende aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.

overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op de overlegvergadering van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.

overwegende dat Frankrijk om steun heeft verzocht voor 2 089 gedwongen ontslagen, waarbij voor alle werknemers steun wordt aangevraagd, waarvan 649 ontslagen vielen bij twee filialen van PSA Peugeot Citroën (Peugeot Citroën Automobiles en Sevelnord) tijdens de referentieperiode tussen 1 november 2009 en 28 februari 2010 en nog eens 1 440 werknemers werden ontslagen door dezelfde bedrijven voor en na de referentieperiode in het kader van dezelfde regeling voor vrijwillig vertrek;

E.

overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening;

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Frankrijk bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.

merkt op dat de Franse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage van het EFG op 5 mei 2010 indienden, tot en met 13 april 2012 aanvullende informatie verstrekten, en dat de Commissie op 21 augustus 2012 haar definitieve beoordeling ter beschikking stelde; merkt op dat het beoordelingsproces veel tijd in beslag nam en lang aansleepte;

3.

betreurt de beoordelingsperiode van 27 maanden tussen de indiening van de aanvraag op 5 mei 2010 en de goedkeuring van het voorstel voor een besluit van de begrotingsautoriteit op 21 augustus 2012; merkt op dat dit tot op heden de langste beoordelingsperiode is voor een aanvraag om beschikbaarstelling van middelen uit het EFG sinds de oprichting ervan in 2007;

4.

merkt op dat de gedwongen ontslagen waarop deze aanvraag betrekking heeft, gevallen zijn in 10 Franse regio's die zich grotendeels in de noordelijke helft van het land bevinden, maar dat het vrijwillig vertrek voornamelijk Bretagne (32 %), Île-de-France (25 %) en Franche-Comté (13 %) betreft;

5.

stelt vast dat het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten dat door het EFG wordt gesteund deel uitmaakt van de regeling voor vrijwillig vertrek die PSA heeft gelanceerd om 5 100 werknemers te helpen bij hun vertrek, en dat tevens maatregelen omvat die vereist zijn uit hoofde van de Franse nationale wetgeving bij massaontslagen, zoals regelingen voor vervroegd pensioen;

6.

merkt op dat Peugeot Citroën Automobiles, een dochteronderneming van de groep PSA Peugeot Citroën, op grond van de Franse wetgeving verplicht is een bijdrage te leveren aan de revitalisering van deze regio's, door bij te dragen aan het scheppen van nieuwe activiteiten en arbeidsplaatsen om het effect van de ontslagen te helpen opvangen;

7.

stelt vast dat het EFG enkel maatregelen zal steunen die een aanvulling vormen op de maatregelen die uit hoofde van de nationale wetgeving worden geëist en die onder drie noemers van de vertrekregeling vallen: "beroeps- of persoonlijk project", "re-integratieverlof" en "oprichting of overname van een bedrijf"; verlangt meer informatie over de kenmerken van de maatregelen uit het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die ervoor zorgen dat deze een aanvulling vormen op de maatregelen die uit hoofde van de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten verplicht zijn;

8.

verheugt zich over het feit dat de Franse autoriteiten, met het oog op een snelle ondersteuning van de werknemers, besloten hebben met de uitvoering van de maatregelen te beginnen, vooruitlopend op het definitieve besluit over de verlening van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;

9.

stelt vast dat het gecoördineerde pakket voorziet in toelagen voor de categorie "re-integratieverlof", voor een gemiddeld bedrag van 5 105,18 EUR per werknemer voor in totaal 1 080 werknemers; wijst erop dat de EFG-steun vooral ten goede moet komen aan programma's voor opleiding en het zoeken van een baan, alsook aan trainingsprogramma's, en niet rechtstreeks een bijdrage mag zijn aan werkloosheidsuitkeringen, omdat die een bevoegdheid van de nationale instanties zijn;

10.

herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door middel van scholing op maat en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; spreekt de verwachting uit dat de scholing die in het gecoördineerd pakket wordt aangeboden, niet alleen toegesneden is op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het ondernemersklimaat van dit moment;

11.

wenst meer informatie over de soorten aangeboden opleiding, met name voor werknemers ouder dan 55 jaar, die meer dan 41,55 % uitmaken van de werknemers waarop de maatregelen betrekking hebben, en benadrukt het belang van (her)opleiding in het kader van actieve arbeidsmarktmaatregelen die afgestemd zijn op de toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt om duurzame werkgelegenheid te bevorderen;

12.

benadrukt dat lering moet worden getrokken uit de voorbereiding en uitvoering van deze en andere aanvragen met betrekking tot massaontslagen;

13.

merkt op dat de maatregelen niet in de plaats komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, en dat de maatregelen gericht zijn op individuele werknemers en niet zullen worden gebruikt voor de herstructurering van PSA;

14.

verzoekt de betrokken instellingen de nodige inspanningen te leveren om de procedurele en begrotingsregelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden opgenomen in de nieuwe verordening inzake het EFG (2014–2020) en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt;

15.

herinnert eraan dat de Commissie in haar mededeling "Aanpak van de crisis in de Europese automobielindustrie" (COM(2009)0104) een voorstel heeft gedaan voor een geïntegreerde aanpak van de structurele problemen, door de sector meer concurrerend te maken en beter af te stemmen op de behoeften van de toekomst, iets waaraan de EFG-maatregelen een positieve, zij het kleinschalige, bijdrage kunnen leveren;

16.

brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

17.

beklemtoont dat er overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening op moet worden toegezien dat het EFG de langdurige terugkeer van ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt steunt; benadrukt bovendien dat de steun van het EFG alleen die maatregelen mag medefinancieren die leiden tot duurzame, langdurige werkgelegenheid; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; betreurt dat het EFG bedrijven ertoe kan aanzetten hun vast personeel te vervangen door flexibeler personeel en personeel met contracten van kortere duur;

18.

merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen zodat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en er geen dubbel gebruik van door de EU gefinancierde diensten voor kan komen;

19.

verheugt zich over het feit dat er, na verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG is opgenomen in de begroting 2012; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, wat schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelen van het EFG;

20.

betreurt het besluit van de Raad om de "crisisafwijking", die het mogelijk maakt financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige financiële en economische crisis of als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma, niet te verlengen voor programma's die na de einddatum van 31 december 2011 zijn ingediend, en roept de Raad op deze maatregel onmiddellijk weer in te voeren;

21.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

22.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

23.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Dinsdag 23 oktober 2012
BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EFG/2010/015 FR/Peugeot, Frankrijk)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/680/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/106


Dinsdag 23 oktober 2012
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2012/003 DK/VESTAS

P7_TA(2012)0381

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/003 DK/Vestas, Denemarken) (COM(2012)0502 – C7-0292/2012 – 2012/2228(BUD))

2014/C 68 E/23

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0502 – C7-0292/2012),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening),

gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0345/2012),

A.

overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opengesteld voor sinds 1 mei 2009 ingediende aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.

overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.

overwegende dat Denemarken om steun heeft verzocht in verband met 720 gedwongen ontslagen bij de producent van windturbines Vestas Group in Denemarken, waarbij voor alle betrokkenen steun wordt aangevraagd;

E.

overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening;

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan is aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Denemarken bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.

merkt op dat de Deense autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage van het EFG op 14 mei 2012 indienden en dat de Commissie op 13 september 2012 haar beoordeling ter beschikking stelde; is ingenomen met het snelle beoordelingsproces;

3.

wijst erop dat het aantrekken van een innovatief bedrijf als Vestas in de betrokken gemeenten veel banen van hoge kwaliteit voor hooggeschoolden in de industrie heeft opgeleverd en dat het verlies van deze banen de regio in moeilijkheden heeft gebracht; wijst erop dat de ontslagen plaatsvinden op een moment waarop de werkloosheid snel stijgt, en dat bijvoorbeeld in februari 2012 in Midtjylland 36 426 mensen en in Syddanmark 40 004 mensen zonder baan zaten (in vergelijking met respectievelijk 28 402 en 29 751 in augustus 2011);

4.

verheugt zich over het feit dat de Deense autoriteiten, met het oog op een snelle ondersteuning van de werknemers, besloten hebben met de uitvoering van de maatregelen te beginnen, vooruitlopend op het definitieve besluit over de verlening van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;

5.

verheugt zich over het feit dat met de tenuitvoerlegging van het gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening werd gestart op 12 augustus 2012, lang vóór het besluit over de verlening van EFG-steun door de begrotingsautoriteit;

6.

herinnert eraan dat het belangrijk is de inzetbaarheid van de werknemers te verbeteren via aangepaste opleidingen en het erkennen van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de in het gecoördineerde pakket aangeboden opleiding niet alleen aangepast zal zijn aan de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook aan het huidige ondernemersklimaat, vooral omdat veel van hen hooggeschoolde experts en technici zijn;

7.

merkt op dat dit de derde EFG-aanvraag voor ontslagen in de windturbinesector is en dat alle aanvragen uit Denemarken komen (EGF/2010/017 DK/Midtjylland Machinery en EGF/2010/022 DK/LM Glasfiber);

8.

is ingenomen met het feit dat de sociale partners tijdens de ontwerpfase van het pakket zijn geraadpleegd en dat zij over de uitvoering van het project zullen worden geïnformeerd;

9.

stelt vast dat de ontslagen in de gemeente Ringkøbing-Skjern het rechtstreekse gevolg zijn van de strategische beslissing van Vestas Group van november 2011 om zijn structuur te reorganiseren en zich dichter bij zijn klanten op de regionale markten te vestigen, met name in China; neemt er nota van dat deze reorganisatie wereldwijd tot 2 335 ontslagen zal leiden en de vaste kosten van de groep met naar schatting 150 miljoen euro zal verminderen;

10.

wijst erop dat er lering moet worden getrokken uit de opstelling en uitvoering van deze en andere aanvragen in verband met massaontslagen;

11.

stelt vast dat het EFG reeds steun heeft verleend aan 325 van de 825 werknemers van Vestas Group die tijdens de eerste ontslagronde in 2009 zijn ontslagen; vraagt naar de resultaten van het gecoördineerde pakket qua percentage van de ontslagen werknemers dat opnieuw werk heeft gevonden, en wenst te weten of er lering is getrokken uit de nieuwe EFG-steun in de regio;

12.

is verheugd dat het pakket aanzienlijke stimulansen voor het opzetten van een eigen bedrijf omvat, die strikt zijn gekoppeld aan het bijwonen van ondernemerschapscursussen en een controle aan het eind van het EFG-project;

13.

merkt echter op dat meer dan de helft van de EFG-steun aan vergoedingen zal worden besteed – naar verluidt zullen 720 werknemers onderhoudstoelagen (waaronder studentenbeurzen) ontvangen die op 10 400 EUR per werknemer worden geraamd;

14.

herinnert eraan dat de EFG-steun vooral moet worden gebruikt voor het zoeken van een baan en voor opleidingsprogramma's, en niet mag dienen als rechtstreekse bijdrage aan financiële uitkeringen; is van mening dat, als de EFG-steun opgenomen wordt in het pakket, zij aanvullend moet zijn en nooit uitkeringen mag vervangen die krachtens nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten of bedrijven vallen;

15.

verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie heeft ingevoerd naar aanleiding van het verzoek van het Parlement om bespoediging van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag tegelijk met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG voor te leggen; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden opgenomen in de nieuwe verordening over het EFG (2014-2020) en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt;

16.

brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan spelen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmark;

17.

beklemtoont, in overeenstemming met artikel 6 van de EFG-verordening, dat er een waarborg moet zijn dat er vanuit het EFG ondersteuning geboden wordt aan de individuele werknemer bij diens terugkeer op de arbeidsmarkt na het ontslag; beklemtoont bovendien dat de EFG-steun slechts medefinanciering kan verschaffen voor actieve arbeidsmarktmaatregelen die tot duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn leiden; beklemtoont voorts dat steun uit het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; betreurt het feit dat het EFG een stimulans zou kunnen zijn voor bedrijven om hun vaste personeel te vervangen door flexibeler personeel met kortlopende contracten;

18.

wijst erop dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket met op het individu toegesneden diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die uit de structuurfondsen worden gefinancierd; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen zodat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en er geen dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten kan voorkomen;

19.

verheugt zich over het feit dat er, na verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG opgenomen is in de begroting 2012;

20.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

21.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Dinsdag 23 oktober 2012
BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/003 DK/Vestas, Denemarken)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/731/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/109


Dinsdag 23 oktober 2012
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2012/002 DE/ manroland, Duitsland

P7_TA(2012)0382

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/002 DE/ manroland, Duitsland) (COM(2012)0493 – C7-0294/2012 – 2012/2230(BUD))

2014/C 68 E/24

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0493 – C7-0294/2012),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening),

gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0346/2012),

A.

overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die gebukt gaan onder de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat het EFG werd opengesteld voor aanvragen om steun voor sinds 1 mei 2009 ingediende werknemers van wie het ontslag een rechtstreeks gevolg was van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.

overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.

overwegende dat Duitsland een steunaanvraag heeft ingediend voor 2 284 ontslagen bij producent van drukmachines manroland AG en twee van zijn dochterondernemingen, alsmede één toeleverancier in Duitsland, waarbij voor 2 103 betrokkenen steun wordt aangevraagd;

E.

overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening;

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan is aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Duitsland bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.

stelt vast dat de Duitse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 4 mei 2012 hebben ingediend en dat de beoordeling daarvan door de Commissie op 13 september 2012 is gepubliceerd; is ingenomen met het snelle beoordelingsproces;

3.

merkt op dat de ontslagen zijn gevallen in drie verschillende Duitse regio's – Augsburg (Beieren), Offenbach (Hessen) en Plauen (Saksen), terwijl ook andere, nabijgelegen grote steden gevolgen van de sluiting en de ontslagen ondervinden, met name Aschaffenburg, Wiesbaden, Darmstadt en Frankfurt am Main; merkt op dat de zwakste van de regio's Plauen is, dat gelegen is in het oostelijke deel van Duitsland, met weinig inwoners, maar een hoge afhankelijkheid van socialezekerheidsuitkeringen; merkt op dat de insolventie van manroland de verdwijning betekent van de op twee na grootste werkgever in het gebied (vóór de sluiting 700 werknemers) en één van slechts drie die een voldoende omvang hadden om te beschikken over collectieve loonovereenkomsten met de werknemers;

4.

verheugt zich over het feit dat de sociale partners een sociaal plan voor de ontslagen bij manroland hebben goedgekeurd en dat twee re-integratiebedrijven het gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening zullen ontwerpen en beheren;

5.

merkt op dat manroland vóór zijn insolventie 6 500 werknemers in dienst had en een moderne machineproducent was met moderne knowhow en aantrekkelijke lonen; is van mening dat de ontmanteling van deze onderneming (met een verlies van een derde van haar arbeidskrachten) een verlies van vaardigheden met zich zal brengen, wat nadelige gevolgen kan hebben voor andere werkgevers en de betrokken regio's; is van mening dat werknemers die een nieuwe baan vinden, lagere lonen zullen moeten accepteren, die op hun beurt hun koopkracht en de kasstroom in de plaatselijke economie zullen verminderen; is van mening dat de drie regio's bovendien een van de invloedrijkste werkgevers zullen verliezen en er geen onmiddellijk vooruitzicht bestaat op een gelijkwaardige opvolger in de nabije toekomst;

6.

merkt op dat meer dan de helft van de EFG-ondersteuning zal besteed worden aan vergoedingen – naar verluidt zullen 2001 werknemers gedurende hun actieve deelname aan de maatregelen een kortetermijnvergoeding ontvangen als aanvulling op de op basis van het verdiende nettosalaris door de openbare arbeidsdiensten betaalde vergoedingen (de kosten worden geraamd op 2 727,67 EUR per werknemer in de loop van 6 tot 8 maanden); merkt voorts op dat de aanvraag een vast bedrag bevat van tussen 4 000 en 1 000 EUR als activeringstoeslag voor 430 werknemers die een arbeidsovereenkomst met een lager salaris dan in hun vorige baan aanvaarden;

7.

verheugt zich erover dat met de tenuitvoerlegging van het gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening werd gestart op 1 augustus 2012, lang vóór het besluit over de verlening van EFG-steun door de begrotingsautoriteit; merkt op dat ontslagen werknemers ook ESF-steun hebben ontvangen alvorens deel te nemen aan de EFG-maatregelen; merkt op dat de Duitse autoriteiten hebben bevestigd dat de nodige voorzorgen werden genomen om dubbele financiering door Unie-middelen te voorkomen;

8.

herinnert eraan dat de EFG-steun vooral moet worden gebruikt voor het zoeken van een baan en voor opleidingsprogramma's, en niet mag dienen als rechtstreekse bijdrage aan financiële uitkeringen; is van mening dat, als de EFG-steun opgenomen wordt in het pakket, zij aanvullend moet zijn en nooit uitkeringen mag vervangen die krachtens nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten of bedrijven vallen;

9.

herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door middel van scholing op maat en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven verworven vaardigheden en bekwaamheden; spreekt de verwachting uit dat de scholing die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden niet alleen toegesneden is op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het ondernemersklimaat van dit moment;

10.

is tevreden met het feit dat de betrokken sociale partners en de belanghebbenden vanaf het begin bij de planning en de tenuitvoerlegging van de EFG-aanvraag zijn betrokken;

11.

is verheugd over het feit dat het gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening de grensoverschrijdende mobiliteit beoogt te verhogen door het zoeken naar een baan in het buitenland te ondersteunen;

12.

wijst erop dat er lering moet worden getrokken uit de opstelling en uitvoering van deze en andere aanvragen in verband met massaontslagen;

13.

merkt op dat volgens de Duitse autoriteiten het gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening van het EFG een belangrijke toegevoegde waarde vormt op de maatregelen via nationale of ESF-middelen;

14.

verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie heeft ingevoerd naar aanleiding van het verzoek van het Parlement om bespoediging van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag tegelijk met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG voor te leggen; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden opgenomen in de nieuwe verordening over he EFG (2014-2020) en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt;

15.

brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan spelen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmark;

16.

beklemtoont, in overeenstemming met artikel 6 van de EFG-verordening, dat er een waarborg moet zijn dat er vanuit het EFG ondersteuning geboden wordt aan de individuele werknemer bij diens terugkeer op de arbeidsmarkt na het ontslag; beklemtoont bovendien dat de EFG-steun slechts medefinanciering kan verschaffen voor actieve arbeidsmarktmaatregelen die tot duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn leiden; beklemtoont voorts dat steun uit het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; betreurt het feit dat het EFG een stimulans zou kunnen zijn voor bedrijven om hun vaste personeel te vervangen door flexibeler personeel met kortlopende contracten;

17.

wijst erop dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket met op het individu toegesneden diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die uit de structuurfondsen worden gefinancierd; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen zodat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en er geen dubbel gebruik van door de EU gefinancierde diensten kan voorkomen;

18.

verheugt zich over het feit dat er, na verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG opgenomen is in de begroting 2012; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, wat schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelen van het EFG;

19.

betreurt het besluit van de Raad om de "crisisafwijking", die het mogelijk maakt ook financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige financiële en economische crisis en niet alleen aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65 % van de kosten van het programma, niet te verlengen voor programma's die na de einddatum van 31 december 2011 zijn ingediend, en roept de Raad op deze maatregel onmiddellijk weer in te voeren;

20.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

21.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Dinsdag 23 oktober 2012
BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/002 DE/ manroland, Duitsland)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/732/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/112


Dinsdag 23 oktober 2012
Communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik ***I

P7_TA(2012)0383

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (COM(2011)0704 – C7-0395/2011 – 2011/0310(COD))

2014/C 68 E/25

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0704),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0395/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0231/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Dinsdag 23 oktober 2012
P7_TC1-COD(2011)0310

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (2) moeten die producten aan een doeltreffende controle worden onderworpen bij uitvoer uit of doorvoer door de Unie, of bij aflevering aan een derde land als gevolg van tussenhandeldiensten die worden verleend door een in de Unie ingezeten of gevestigde tussenhandelaar.

(2)

Om de lidstaten en de Unie in staat te stellen aan hun internationale verplichtingen te voldoen, is in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 de gemeenschappelijke lijst vastgesteld van producten voor tweeërlei gebruik die in de Unie aan controle zijn onderworpen. Besluiten over de producten die aan controle zijn onderworpen, worden genomen in het kader van de Australiëgroep, het Missile Technology Control Regime, de Groep van nucleaire exportlanden, het Wassenaar Arrangement en het Verdrag inzake chemische wapens.

(3)

Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 428/2009 bepaalt dat bijlage I wordt bijgewerkt overeenkomstig de desbetreffende verplichtingen en verbintenissen en alle wijzigingen daarin waarmee de lidstaten hebben ingestemd als partij bij de internationale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen.

(4)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 dient regelmatig te worden bijgewerkt zodat ervoor wordt gezorgd dat aan de verplichtingen inzake internationale veiligheid wordt voldaan, dat transparantie wordt gewaarborgd en dat het concurrentievermogen van de exporteurs behouden blijft. Vertraging bij de bijwerking van de controlelijst van de Unie kan ongunstige gevolgen hebben voor de veiligheid en de internationale inspanningen inzake non-proliferatie, en voor de economische activiteiten van exporteurs in de Unie. Tegelijkertijd vereisen de technische aard van de wijzigingen en het feit dat die wijzigingen moeten stroken met besluiten die zijn genomen in het kader van de internationale regelingen voor uitvoercontrole, dat een versnelde procedure wordt gevolgd om de noodzakelijke bijwerkingen in de Unie van kracht te doen worden.

(5)

Artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 428/2009 stelt algemene uitvoervergunningen van de Unie in als een van de vier soorten uitvoervergunningen waarin de verordening voorziet. Dergelijke vergunningen bieden de Unie gevestigde exporteurs de mogelijkheid om onder voorwaarden bepaalde met name genoemde producten uit te voeren naar bepaalde met name genoemde bestemmingen.

(6)

De thans in de Unie geldende algemene uitvoervergunningen van de Unie zijn neergelegd in Bijlagen IIa to en met IIf bij Verordening (EG) nr. 428/2009. Gelet op de aard van die algemene uitvoervergunningen van de Unie kan het nodig zijn om bepaalde bestemmingen of producten daarvan uit te sluiten, in het bijzonder indien uit gewijzigde omstandigheden blijkt dat voor een bepaalde bestemming of een bepaald product een verlichte regiem voor uitvoertransactions niet langer moet worden toegestaan. Een dergelijke uitsluiting van een bestemming of een product mag een exporteur niet beletten om op grond van Verordening (EG) nr. 428/2009 om een ander soort uitvoervergunning te verzoeken.

(7)

Teneinde te garanderen dat de controlelijst van de Unie in overeenstemming met de verplichtingen en verbintenissen die de lidstaten in het kader van de internationale regelingen voor uitvoercontrole zijn aangegaan, regelmatig en tijdig wordt bijgewerkt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 binnen de perken van artikel 15 van de verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau.

(8)

Teneinde een snel antwoord van de Unie op gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de beoordeling van de gevoeligheid van uitvoer op grond van algemene uitvoervergunningen van de Unie mogelijk te maken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 428/2009 met betrekking tot de uitsluiting van bestemmingen en/of producten van het toepassingsgebied van de algemene uitvoervergunningen van de Unie. Daar dergelijke wijzigingen enkel mogen worden aangebracht in antwoord op een beoordeling dat de relevante uitvoer een verhoogd risico meebrengt en dat het verdere gebruik van algemene uitvoervergunningen voor die uitvoer een ongunstige weerslag kan hebben op de veiligheid van de Unie en haar lidstaten, mag de Commissie een spoedprocedure gebruiken.

(9)

De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie dient volledige gegevens en documentatie te verstrekken over de bijeenkomsten met nationale deskundigen die zij belegt in het kader van haar werkzaamheden ter voorbereiding en tenuitvoerlegging van gedelegeerde handelingen. In dit verband moet de Commissie ervoor zorgen dat het Europees Parlement naar behoren bij het proces wordt betrokken, volgens optimale werkmethoden zoals die zijn gebleken uit eerdere ervaring op andere beleidsterreinen, om zo de beste voorwaarden te creëren voor het toekomstig toezicht van het Europees Parlement op gedelegeerde handelingen. [Am. 1]

(10)

Verordening (EG) nr. 428/2009 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 428/2009 wordt als volgt gewijzigd:

(-1)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

"3 bis.     Een uitvoervergunning is eveneens vereist voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst in bijlage I voorkomen, indien de exporteur door de onder leden 1 en 2 bedoelde autoriteiten of door de Commissie is meegedeeld dat de producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor doeleinden die gepaard gaan met schendingen van de mensenrechten, de democratische beginselen of de vrijheid van meningsuiting zoals omschreven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderscheppingstechnieken en digitale gegevenstransferapparatuur voor het afluisteren van mobiele telefoons en het meelezen van tekstberichten en van gerichte bewaking van het internetgebruik, zoals met behulp van controlecentra en legale interceptiegateways.";

[Am. 11]

b)

lid 6 wordt vervangen door:

"6.     Een lidstaat die overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 tot en met 5 een vergunning eist voor de uitvoer van een niet op de lijst in bijlage I voorkomend product voor tweeërlei gebruik, stelt de andere lidstaten en de Commissie daarvan in voorkomend geval in kennis. De andere lidstaten houden terdege rekening met deze informatie en stellen hun douaneadministratie en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten daarvan in kennis, en stellen hetzelfde vergunningsvereiste.".

[Am. 12]

(-1 bis)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.     Een lidstaat kan de toepassing van lid 1 uitbreiden tot niet in de lijst opgenomen producten die bestemd zijn voor de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, en tot producten voor tweeërlei gebruik voor militair eindgebruik of militaire bestemmingen als bedoeld in artikel 4, leden 2, 3, of 3 bis.";

[Am. 13]

b)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.     Een lidstaat kan nationale wetgeving aannemen of handhaven waarbij een vergunningsplicht wordt opgelegd voor de tussenhandel in producten voor tweeërlei gebruik, indien de tussenhandelaar redenen heeft om te vermoeden dat de betrokken producten bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1 of lid 3 bis, genoemde doeleinden.".

[Am. 14]

(-1 ter)

Artikel 6, lid 3, wordt vervangen door:

"3.     Indien goederen bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, kan een lidstaat de toepassing van lid 1 uitbreiden tot niet in de lijst opgenomen producten voor tweeërlei gebruik en tot producten voor tweeërlei gebruik voor militair eindgebruik of militaire bestemmingen als bedoeld in artikel 4, lid 2 of lid 3 bis.".

[Am. 15]

(-1 quater)

Artikel 8, lid 1, wordt vervangen door:

"1.     Een lidstaat stelt om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen een verbod in op of stelt een vergunning verplicht voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen.".

[Am. 16]

(1)

Aan artikel 9 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"De Commissie is Om ervoor te zorgen dat enkel transacties die weinig risico opleveren onder de in bijlage II beschreven algemene uitvoervergunningen van de Unie vallen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 23 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de uitsluiting van om bestemmingen en producten van het toepassingsgebied van de in bijlage II bedoelde deze algemene uitvoervergunningen van de EU. uit te sluiten als dergelijke bestemmingen onder een wapenembargo komen te vallen als bedoeld in artikel 4, lid 2 . [Am. 4/rev]

Wanneer dwingende redenen van urgentie in geval van een aanmerkelijke wijziging van omstandigheden met betrekking tot de beoordeling van de gevoeligheid van uitvoer op grond van een in bijlagen IIa tot en met IIf opgenomen algemene uitvoervergunning van de Unie vereisen dat bepaalde bestemmingen of producten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van een algemene uitvoervergunning van de Unie, is de procedure van artikel 23 ter van toepassing op de gedelegeerde handelingen die worden vastgesteld op grond van dit artikel.";

(2)

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.     De lijst van producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I wordt bijgewerkt overeenkomstig de desbetreffende verplichtingen en verbintenissen en alle wijzigingen daarin waarmee de lidstaten hebben ingestemd als partij bij de internationale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen, en overeenkomstig elke beperkende maatregel die is gebaseerd op artikel 215 VWEU.";

[Am. 18]

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

"3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de bijwerking van de lijst van producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I. Bijlage I wordt bijgewerkt binnen de perken van lid 1. Wanneer het bijwerken van Bijlage I betrekking heeft op producten voor tweeërlei gebruik die tevens zijn opgevoerd in de Bijlagen IIa tot en met IIg en IV, worden deze bijlagen dienovereenkomstig gewijzigd. ".

[Am. 2]

(3)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 23 bis

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd een periode van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van Verordening (EU) nr …/… [deze verordening]. (3) . De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 3]

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 1, of artikel 15, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 23 ter

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 23 bis, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 oktober 2012.

(2)  PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1.

(3)   Datum van inwerkingtreding van de wijzigingsverordening. ".


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/118


Dinsdag 23 oktober 2012
Minimumopleidingsniveau van zeevarenden ***I

P7_TA(2012)0384

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (COM(2011)0555 – C7-0246/2011 – 2011/0239(COD))

2014/C 68 E/26

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0555),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0246/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 7 december 2011 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio's,

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 juni 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0162/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede de nationale parlementen.


(1)  PB C 43 van 15.2.2012, blz. 69.


Dinsdag 23 oktober 2012
P7_TC1-COD(2011)0239

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2012 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2012/…/EU van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2012/35/EU.)


7.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/119


Dinsdag 23 oktober 2012
Protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en Israël inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (CA) ***

P7_TA(2012)0385

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de staat Israël, anderzijds, inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (CA) (12428/2012 – C7-0205/2012 – 2009/0155(NLE))

2014/C 68 E/27

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12428/2012),

gezien de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de staat Israël, anderzijds (1), die op 20 november 1995 in werking is getreden,

gezien het ontwerpprotocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de staat Israël, anderzijds, inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (CA) (05212/2010),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v, en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0205/2012),

gezien de door de Commissie internationale handel en de Commissie buitenlandse zaken ingediende vraag met verzoek om mondeling antwoord O-000129/2012, waarbij de Commissie werd gevraagd de reikwijdte van de territoriale bevoegdheid van de Israëlische verantwoordelijke instantie te definiëren,

gezien de antwoorden op de vraag met verzoek om mondeling antwoord, die door commissaris voor Handel Karel De Gucht werden gegeven tijdens de plenaire vergadering op 3 juli 2012 en waarmee de Commissie alle door de commissies INTA en AFET aan de orde gestelde vraagstukken heeft verduidelijkt,

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0289/2012),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

roept de Commissie op om op regelmatige basis verslag uit te brengen aan het Parlement over de voortgang van de uitvoering van het protocol;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de staat Israël.


(1)  PB L 147 van 21.6.2000, blz. 3.