ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.CE2013.251.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 251E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
31 augustus 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement
ZITTING 2012-2013
Vergaderingen van 13 t/m 15 maart 2012
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 152 E van 30.5.2012
AANGENOMEN TEKSTEN

 

Dinsdag 13 maart 2012

2013/C 251E/01

Gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie - 2011
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie - 2011 (2011/2244(INI))

1

2013/C 251E/02

Vrouwen in de politieke besluitvorming
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over vrouwen in politieke besluitvorming – kwaliteit en gelijkheid (2011/2295(INI))

11

2013/C 251E/03

Het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (2011/2116(INI))

18

2013/C 251E/04

Bologna-proces
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over de bijdrage van de Europese instellingen aan de versteviging en de uitbouw van het Bologna-proces (2011/2180(INI))

24

2013/C 251E/05

Europese statistiek
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over kwaliteitsbeheer voor de Europese statistiek (2011/2289(INI))

33

 

Woensdag 14 maart 2012

2013/C 251E/06

Algemene richtsnoeren voor de begroting 2013 - Afdeling III - Commissie
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2013 - afdeling III - Commissie (2012/2000(BUD))

37

2013/C 251E/07

Justitiële opleiding
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over justitiële opleidingen (2012/2575(RSP))

42

2013/C 251E/08

Kinderarbeid in de cacaosector
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over kinderarbeid in de cacaosector (2011/2957(RSP))

45

2013/C 251E/09

Aanpak van de diabetes-epidemie in de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over de aanpak van de diabetesepidemie in de EU (2011/2911(RSP))

47

2013/C 251E/10

Uitbreidingsverslag voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (2011/2887(RSP))

52

2013/C 251E/11

Uitbreidingsverslag IJsland
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het uitbreidingsverslag IJsland (2011/2884(RSP))

61

2013/C 251E/12

Uitbreidingsverslag Bosnië-Herzegovina
Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende Bosnië en Herzegovina (2011/2888(RSP))

66

 

Donderdag 15 maart 2012

2013/C 251E/13

Concurrerende koolstofarme economie in 2050
Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over een Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (2011/2095(INI))

75

2013/C 251E/14

Discriminerende internetsites en overheidsmaatregelen
Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over discriminerende internetsites en reacties van regeringen (2012/2554(RSP))

88

2013/C 251E/15

Uitslag van de presidentsverkiezingen in Rusland
Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over het resultaat van de presidentsverkiezingen in Rusland (2012/2573(RSP))

91

2013/C 251E/16

Kazachstan
Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over Kazachstan (2012/2553(RSP))

93

2013/C 251E/17

Situatie in Nigeria
Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over de situatie in Nigeria (2012/2550(RSP))

97

2013/C 251E/18

Zesde Wereldwaterforum
Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over het 6e Wereldwaterforum in Marseille, 12-17 maart 2012 (2012/2552(RSP))

102

2013/C 251E/19

Mensenhandel in de Sinaï, in het bijzonder de zaak-Solomon W.
Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over mensenhandel in de Sinaï, in het bijzonder de zaak Solomon W. (2012/2569(RSP))

106

2013/C 251E/20

Palestina: aanvallen van Israëlische troepen op Palestijnse tv-zenders
Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over Palestina: overvallen door Israëlische strijdkrachten op Palestijnse tv-stations (2012/2570(RSP))

109

2013/C 251E/21

Schendingen van de mensenrechten in Bahrein
Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over mensenrechtenschendingen in Bahrein (2012/2571(RSP))

111

2013/C 251E/22

Ontwikkeling van wetenschappelijke capaciteit in Afrika: het bevorderen van Europees-Afrikaanse partnerschappen inzake radioastronomie
Verklaring van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over de ontwikkeling van wetenschappelijke capaciteit in Afrika: het bevorderen van Europees-Afrikaanse partnerschappen inzake radioastronomie

115

2013/C 251E/23

Maximale reisduur voor slachtdieren
Verklaring van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over het vaststellen van een maximale reisduur van acht uur voor slachtdieren die binnen de Europese Unie worden vervoerd

116

2013/C 251E/24

Programma 'Schaken op School'
Verklaring van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over over invoering van het programma 'Schaken op School' in het onderwijssysteem van de lidstaten van de Europese Unie

116

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 13 maart 2012

2013/C 251E/25

Verzoek om opheffing parlementaire immuniteit van Krisztina Morvai
Besluit van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Krisztina Morvai (2010/2285(IMM))

118

 

Woensdag 14 maart 2012

2013/C 251E/26

Mandaat van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen
Besluit van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over de instelling, de bevoegdheden, het aantal leden en de ambtstermijn van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen

120

 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Dinsdag 13 maart 2012

2013/C 251E/27

Overeenkomst EU, IJsland en Noorwegen inzake de toepassing van een aantal bepalingen van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de toepassing van een aantal bepalingen van de Overeenkomst van 29 mei 2000 tussen de lidstaten van de Europese Unie betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken en het bijbehorende protocol van 2001 (05306/2010 – C7-0030/2010 – 2009/0189(NLE))

122

2013/C 251E/28

Erfopvolging en de Europese erfrechtverklaring ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (COM(2009)0154 – C7-0236/2009 – 2009/0157(COD))

123

P7_TC1-COD(2009)0157Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 maart 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring

123

 

Woensdag 14 maart 2012

2013/C 251E/29

Europees Visserijfonds ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (COM(2011)0484 – C7-0219/2011 – 2011/0212(COD))

124

P7_TC1-COD(2011)0212Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 maart 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit

124

2013/C 251E/30

Autonoom tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 617/2009 houdende opening van een autonoom tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit (COM(2011)0384 – C7-0170/2011 – 2011/0169(COD))

125

P7_TC1-COD(2011)0169Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 maart 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 617/2009 houdende opening van een autonoom tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit

125

2013/C 251E/31

Gemeenschappelijke handelsbeleid ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bepaalde verordeningen op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, wat de procedures voor de vaststelling van bepaalde maatregelen betreft (COM(2011)0082 – C7-0069/2011 – 2011/0039(COD))

126

P7_TC1-COD(2011)0039Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 maart 2012 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bepaalde verordeningen op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, wat de procedures voor de vaststelling van bepaalde maatregelen betreft

126

BIJLAGE

131

2013/C 251E/32

Internationale Cacao-overeenkomst 2010 ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Internationale Cacao-overeenkomst 2010 (09771/2011 – C7-0206/2011 – 2010/0343(NLE))

212

Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

**I

Samenwerkingsprocedure, eerste lezing

**II

Samenwerkingsprocedure, tweede lezing

***

Instemmingsprocedure

***I

Medebeslissingsprocedure, eerste lezing

***II

Medebeslissingsprocedure, tweede lezing

***III

Medebeslissingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag)

Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement ZITTING 2012-2013 Vergaderingen van 13 t/m 15 maart 2012 De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 152 E van 30.5.2012 AANGENOMEN TEKSTEN

Dinsdag 13 maart 2012

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/1


Dinsdag 13 maart 2012
Gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie - 2011

P7_TA(2012)0069

Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie - 2011 (2011/2244(INI))

2013/C 251 E/01

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 5 april 2011 betreffende het voorkomen en tegengaan van mensenhandel en het beschermen van de slachtoffers, en het vervangen van Kaderbesluit van de Raad 2002/629/JBZ (1),

gezien het VN-verdrag van 1949 ter bestrijding van mensenhandel en van de uitbuiting en van de prostitutie van anderen,

gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, alsmede de daaruit voortkomende documenten die tijdens de bijzondere zittingen van de VN-vergadering Peking +5 (2000), Peking+10 (2005) en Peking+15 (2010) werden aangenomen,

gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) dat in maart 2011 door de Europese Raad werd aangenomen (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2010 getiteld "Een grotere inzet voor de gelijkheid van vrouwen en mannen: "Een Vrouwenhandvest" (COM(2010)0078),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 februari 2011 getiteld "Vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen - jaarverslag 2010" (SEC(2011)0193),

gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010 met als titel "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491),

gezien het rapport van Bureau voor de grondrechten over homofobie, transfobie en discriminatie op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit (2010),

gezien het slachtofferpakket van de EU dat bestaat uit de mededelingen van de Commissie van 18 mei 2011 getiteld "Betere rechtspositie voor slachtoffers in de EU" (COM(2011)0274), "Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp" (COM(2011)0275) en "Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken" (COM(2011)0276),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Europa 2020 – Een Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

gezien het verslag van de Commissie van 3 oktober 2008 met als titel "Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft" (COM(2008)0638),

gezien Richtlijn 2004/113/EG betreffende de invoering van het principe van gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen voor toegang tot en voorziening van goederen en diensten en betreffende gerelateerd vonnis van 1 maart 2011 door het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Test-Achats (C-236/09) (3),

gezien zijn resolutie van 13 oktober 2005 over vrouwen en armoede in de Europese Unie (4),

gezien zijn resolutie van 3 februari 2009 over non-discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties (5),

gezien zijn resoluties van 10 februari 2010 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie - 2009 (6) en van 8 maart 2011 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie - 2010 (7),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2011 over vrouwen en leidinggevende functies in het bedrijfsleven (8),

gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (9),

gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over armoede bij vrouwen in de Europese Unie (10),

gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis (11),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0041/2012),

A.

overwegende dat gendergelijkheid een in het Verdrag betreffende de Europese Unie verankerd grondbeginsel van de Europese Unie en een van haar doelstellingen en taken is, en dat de Unie zich tot specifieke taak heeft gesteld te zorgen voor de mainstreaming van gelijkheid tussen vrouwen en mannen in al haar werkzaamheden, en dat er ondanks het geleidelijke proces op dit gebied, nog veel ongelijkheden tussen mannen en vrouwen overgebleven zijn;

B.

overwegende dat in tijden van economische crisis de versterking van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt en economische onafhankelijkheid niet alleen een morele verplichting vormen, maar tevens een economische noodzaak; overwegende dat de EU 2020-strategie als hoofddoelstelling heeft de werkgelegenheid met 75% te verhogen voor vrouwen en mannen tussen 20 en 64 jaar;

C.

overwegende dat de toekomstige concurrentiepositie en welvarendheid van Europa voornamelijk afhangen van zijn mogelijkheid arbeidspotentieel ten volle te benutten, waartoe ook een grotere deelname door vrouwen aan het arbeidsproces behoort; overwegende dat een van de Europa 2020-prioriteiten is om meer vrouwen aan het werk te krijgen om een werkgelegenheid voor vrouwen van 75% te realiseren tegen 2020; overwegende dat naar verhouding meer vrouwen dan mannen een parttimebaan of een tijdelijk contract hebben en daardoor gemakkelijker kunnen worden ontslagen in tijden van crisis, en dat er een risico is dat de huidige recessie vooruitgangen zal vertragen, of zelfs vooruitgang richting gendergelijkheid zal omkeren; overwegende dat parttime werkgelegenheid in sommige gevallen en voor een zekere periode een positief effect kan hebben op vrouwen en mannen om hun werk, familie en privé-leven te combineren;

D.

overwegende dat de doelstelling van gendergelijkheid een betere politieke vertegenwoordiging van vrouwen inhoudt; overwegende dat de vertegenwoordiging van vrouwen in de politieke besluitvorming de afgelopen jaren niet rechtlijnig verbeterd is – het onevenwicht tussen mannen en vrouwen in nationale parlementen in heel de EU is ongewijzigd gebleven, en het percentage van vrouwelijke parlementsleden in sommige lidstaten bedraagt niet meer dan 15% - met 24% vrouwen tegenover 76% mannen, waarbij 23% van alle ministers vrouwen zijn; overwegende dat het aantal vrouwelijke ondervoorzitters van het Europees Parlement in de tweede helft van de zittingsperiode 2009-2014 is afgenomen;

E.

overwegende dat de economische crisis aanvankelijk voornamelijk mannelijke werknemers trof, maar dat bezuinigingen op overheidsuitgaven naar verwachting een onevenredig effect hebben op vrouwelijke werknemers en salarisverschillen, aangezien er veel meer vrouwen dan mannen bij de overheid werkzaam zijn; bijzonder kritieke sectoren gedomineerd door vrouwen zijn de gezondheidssector, onderwijs en sociale zorg; het is belangrijk aandacht te schenken aan niet enkel arbeidsparticipatie, maar ook aan gelijke arbeidsvoorwaarden en -kwaliteit, waaronder carrièremogelijkheden en lonen;

F.

overwegende dat geweld tegen vrouwen, waaronder ook psychologisch geweld, een belangrijk obstakel is voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen, een inbreuk op de grondrechten van vrouwen en een van de meest wijdverbreide schendingen van de mensenrechten in de EU, de maatregelen waarmee de politiek dit wil tegengaan ten spijt; overwegende dat de economische recessie omstandigheden creëert die geassocieerd worden met toenemend geweld in intieme relaties, en dat bezuinigingsmaatregelen die zorgdiensten treffen de vrouwen die aan geweld blootstaan nog kwetsbaarder maken dan anders;

G.

overwegende dat economisten en demografen (Wereldbank, OESO, IMF) economische en wiskundige modellen gebruiken om de economische waarde van huishoudelijke productie - voornamelijk uitgevoerd door vrouwen - te onderstrepen en overwegende dat de bijdrage van vrouwen aan het BBP nog hoger zou zijn als onbetaald werk meegerekend zou worden, wat het bestaan van discriminatie van de arbeid van vrouwen bevestigt;

H.

overwegende dat bezuinigingen op sociale voorzieningen, zoals kinderopvang, de arbeidsparticipatie van vrouwen verder belemmeren;

I.

overwegende dat toegang tot diensten voor de opvang van kinderen, bejaarden en hulpbehoevenden van essentieel belang is om voor een gelijke deelname van vrouwen en mannen aan de arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding te zorgen, overwegende dat mensen die thuis zorg verlenen nog steeds worden gediscrimineerd omdat hun gewerkte jaren niet worden meegeteld bij de berekening van pensioenen en andere rechten,

J.

overwegende dat 2012 het Europees jaar voor actieve veroudering en solidariteit tussen de generaties is en dat het belangrijk is te benadrukken dat vrouwen meer dan mannen op latere leven een eenpersoonshuishouden vormen wegens hun langere levensverwachting;

K.

overwegende dat het Europees Parlement in oktober 2011 zijn positie voor het voorstel voor een nieuwe richtlijn betreffende zwangerschapsverlof innam, waardoor het zwangerschapsverlof verlengd werd tot 20 weken met behoud van salaris en het betaald vaderschapsverlof werd vastgelegd op minstens 2 weken;

L.

overwegende dat de toegang tot kapitaal ernstig beperkt wordt door de bankencrisis, een probleem dat vrouwelijke ondernemers waarschijnlijk in onevenredige mate zal treffen, aangezien steeds meer vrouwen zich als zelfstandige vestigen om werk en gezin beter te kunnen combineren;

M.

overwegende dat de verzameling en analyse van naar sekse uitgesplitste gegevens essentieel zijn voor het bereiken van gelijkheid tussen vrouwen en mannen binnen de Europese Unie;

N.

overwegende dat er tergend langzaam vooruitgang wordt geboekt bij het bereiken van gendergelijkheid, in het bijzonder economische gelijkheid; overwegende dat politieke leiders meer moeten doen dan hieraan slechts een lippendienst bewijzen, en dit onderwerp als prioriteit moeten aanmerken in hun economische strategieën;

O.

overwegende dat verschillen in de verloningen van mannen en vrouwen, nog steeds erg groot zijn (in sommige gevallen meer dan 25%), en dat de inkomensongelijkheid ondanks de inspanningen en de geboekte vooruitgang niet kleiner wordt maar veeleer stagneert;

P.

overwegende dat een aantal vrouwen niet deelneemt aan de officiële arbeidsmarkt en, daarom, niet is geregistreerd als werkloos of is opgenomen in de werkloosheidsstatistieken, wat specifieke en juridische problemen veroorzaakt met betrekking tot het recht op moederschaps- en ziekteverlof, de opbouw van pensioenrechten en de toegang tot de sociale zekerheid, alsmede problemen in geval van echtscheiding; overwegende dat de plattelandsgebieden ernstig onder het gebrek aan vacatures van goede kwaliteit te lijden hebben;

Q.

overwegende dat gemiddeld 3 van de 10 huishoudens in de Europese Unie eenpersoonshuishoudens zijn waarvan het merendeel bestaat uit alleenwonende vrouwen, met name oudere vrouwen, en dat dit percentage verder toeneemt; overwegende dat deze huishoudens kwetsbaarder zijn en meer kans hebben om tot armoede te vervallen, vooral in tijden van economische tegenspoed; overwegende dat huishoudens met één inkomen in de meeste lidstaten worden benadeeld, zowel in absoluut als relatief opzicht, op het gebied van belastingen, sociale zekerheid, huisvesting, gezondheidszorg, verzekeringen en pensioenen; overwegende dat overheidsbeleid mensen niet mag straffen voor het feit dat ze - al dan niet vrijwillig - alleen wonen;

R.

overwegende dat de seksuele en reproductieve gezondheid en daarop betrekking hebbende rechten van vrouwen mensenrechten zijn en gegarandeerd moeten worden voor alle vrouwen, ongeacht hun sociale status, leeftijd, handicaps, seksuele oriëntatie of etnische afkomst;

S.

overwegende dat vrouwen zoals gehandicapte vrouwen, vrouwen die de zorg dragen voor kinderen, oudere en gehandicapte vrouwen, vrouwen uit etnische minderheden, met name de Roma, en vrouwelijke immigranten, gebukt gaan onder meervoudige discriminatie op verschillende gebieden, en daardoor kwetsbaarder zijn voor sociale uitsluiting, armoede en extreme mensenrechtenschendingen;

T.

overwegende dat families in de Europese Unie divers zijn en gehuwde, ongehuwde en samenwonende ouders, ouders van verschillend en hetzelfde geslacht, alleenstaande ouders en pleegouders omvatten die dezelfde bescherming verdienen ingevolge nationaal en EU-recht;

U.

overwegende dat uit het vonnis van het Hof van Justitie van de EU in de zaak "Test-Aankoop" de nood blijkt voor precieze, duidelijke en ondubbelzinnige bepalingen inzake de wetgeving betreffende gendergelijkheid;

V.

overwegende dat de genderkloof kleiner is voor er een gezin gevormd wordt en toeneemt wanneer individuen een koppel vormen; overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen afneemt bij de geboorte van hun eerste kind en dat vrouwen in de eerste fasen van hun leven een achterstand op de arbeidsmarkt oplopen door oorzaken in verband met de zorg voor kinderen, en in latere fases door de zorg voor ouderen, hetgeen ook bij vrouwen met een baan in veel gevallen kan leiden tot armoede;

W.

overwegende dat positieve acties gericht op vrouwen van essentieel belang zijn gebleken voor volledige integratie van vrouwen in de arbeidsmarkt en in de maatschappij in het algemeen;

X.

overwegende dat vrouwen in plattelandsgebieden met nog meer discriminatie en gendergerelateerde stereotypes te kampen hebben dan vrouwen in stedelijke gebieden en dat de arbeidsdeelname van die vrouwen veel lager is dan die van vrouwen in de steden;

Y.

overwegende dat voornamelijk vrouwen en meisjes slachtoffers van mensenhandel zijn;

Gelijke economische zelfstandigheid

1.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat hun huwelijks-, scheidings- en huwelijksvermogensrecht niet direct of indirect een financiële "valkuil" vormt voor de echtgenoten, in het bijzonder vrouwen, en ervoor te zorgen dat trouwlustige stellen volledig en tijdig geïnformeerd zijn over de juridische en financiële gevolgen van een huwelijk of een scheiding;

2.

verzoekt lidstaten te investeren in betaalbare en hoogwaardige opvangfaciliteiten voor kinderen, zieken, invaliden, ouderen en andere afhankelijke personen, en erop toe te zien dat zij flexibele uren krijgen en toegankelijk zijn zodat zoveel mogelijk mensen hun beroeps- en privé-leven kunnen combineren; verzoekt de Commissie en lidstaten ervoor te zorgen dat mannen en vrouwen die zorgen voor kinderen of ouderen erkenning krijgen door hun individuele sociale zekerheids- en pensioenrechten toe te kennen; roept de sociale partners ertoe op specifieke initiatieven uit te werken om de vaardigheden die tijdens een zorgverlof worden verworven tot gelding te laten komen;

3.

verzoekt de lidstaten naar een geïndividualiseerd stelsel van sociale zekerheid te gaan, om de individuele autonomie van vrouwen en hun positie in de maatschappij te verhogen;

4.

benadrukt het belang van de ontwikkeling van het juridische concept van gezamenlijk eigendomsrecht om ervoor te zorgen dat de rechten van vrouwen in de landbouwsector volledig worden erkend, dat vrouwen de passende sociale bescherming krijgen en dat hun werk ten volle wordt erkend, en de noodzaak om de verordening inzake het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) te wijzigen, zodat het net zoals bij het Europees Sociaal Fonds (ESF) mogelijk wordt om in het kader van de komende programmeringsperiode 2014-2020 positieve maatregelen te nemen ten behoeve van vrouwen, ermee rekening houdend dat dit in de voorgaande periodes ook mogelijk was maar in de huidige niet, en dat het de werkgelegenheid voor vrouwen op het platteland zonder meer ten goede zal komen;

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om voorstellen uit te werken voor de onderlinge erkenning van geregistreerde partnerschappen en gezinnen met ouders van hetzelfde geslacht onder de Europese landen waar de daartoe strekkende wetgeving reeds bestaat, om gelijke behandeling op het gebied van arbeid, vrij verkeer, belasting en sociale zekerheid te garanderen, waarmee het inkomen van gezinnen en kinderen wordt beschermd;

6.

is ingenomen met de goedkeuring van Richtlijn 2010/41/EU betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en verzoekt de lidstaten om deze volledig en tijdig ten uitvoer te leggen;

7.

betreurt dat sommige lidstaten een restrictieve definitie hanteren van 'gezin' om juridische bescherming te ontzeggen aan stellen van hetzelfde geslacht en hun kinderen; herinnert eraan dat de EU-wetgeving van toepassing is zonder discriminatie op basis van geslacht of seksuele geaardheid, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

8.

benadrukt dat begrotingsconsolidatie zonder rekening te houden met gendergelijkheid dreigt te leiden tot een grotere gendersegregatie op de arbeidsmarkt, meer onzekere arbeidsverhoudingen voor vrouwen, een grotere loonkloof, feminisering van armoede en meer moeilijkheden om zorgtaken te combineren met werken;

9.

verzoekt de Raad om voort te bouwen op het standpunt van het Europees Parlement tot wijziging van de richtlijn over zwangerschapsverlof, in het bijzonder betreffende de loonbetaling aan vrouwen die pas zijn bevallen, om het behoud van economische onafhankelijkheid van vrouwen tijdens deze periode te garanderen.

10.

verzoekt de lidstaten om de uitvoering van het kaderakkoord van de sociale partners over het ouderschapsverlof actief te bevorderen en van nabij op te volgen, in het bijzonder betreffende de niet-overdraagbare periode en om ervoor te zorgen dat alle obstakels worden verwijderd zodat meer mannen dit verlof nemen;

11.

benadrukt het feit dat inkomen en hoogwaardig betaald werk van vrouwen het sleutelelement blijft van hun economische autonomie en van meer gelijkheid van mannen en vrouwen in de maatschappij als geheel;

12.

verzoekt de lidstaten en de sociale partners om in het bijzonder vrouwelijke werkneemsters te betrekken bij opleiding en beroepsopleiding voor groene banen die door de Commissie worden gezien als cruciaal groeisegment van de Europese arbeidsmarkt;

13.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de belemmeringen voor (her)intreding op de arbeidsmarkt en zelfstandige arbeid van Roma-vrouwen te analyseren en weg te nemen en voorts de nodige nadruk te leggen op de rol van de vrouw bij de versterking van de economische positie van gemarginaliseerde Roma en bij het opzetten van een bedrijf;

14.

roept op tot het nemen van acties op nationaal en Europees niveau om het ondernemerschap bij vrouwen te bevorderen, door opleiding-, loopbaanbegeleiding- en rechtsbijstanddiensten in te stellen en toegang tot overheids- en privéfondsen te vergemakkelijken;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om het gendereffect van de economische en financiële crisis te beoordelen via gendereffectbeoordelingen en daaropvolgende genderbudgetteringsmaatregelen;

16.

verzoekt de lidstaten om de huidige uitgaven van Structuurfondsen voor de periode 2007-2013 te investeren in de ontwikkeling van zorgdiensten die het zowel mannen als vrouwen mogelijk maken om het beroepsleven te combineren met het privé-leven;

Gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk

17.

merkt op dat ondanks talloze campagnes, doelstellingen en maatregelen van de afgelopen jaren, de loonkloof tussen mannen en vrouwen hardnekkig diep blijft, en dat vrouwen in de EU gemiddeld 17,5% minder verdienen dan mannen en dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen de laatste paar jaar slechts marginaal wordt gedicht; verzoekt de lidstaten om hun inspanningen te verdubbelen om Europese maatregelen in te voeren om deze kloof te dichten;

18.

roept op tot een strategie van de Europese instellingen, de lidstaten en de sociale partners om de oorzaken van de hardnekkige loonkloof tussen mannen en vrouwen aan te pakken, waaronder een streefdoel om de loonkloof in elke lidstaat met 10% te verkleinen, teneinde een gelijk loon voor vrouwen en mannen voor hetzelfde werk en dezelfde kwalificaties te bewerkstelligen, en is verheugd over het initiatief van de Commissie om een Europese dag van de gelijke beloning in te stellen (EEPD); betreurt dat er geen wetgevingsvoorstel werd ingediend door de Commissie sinds de aanname van de resolutie van het Europees Parlement van 18 november 2008 met de daarin vervatte aanbevelingen;

19.

roept de lidstaten en de Commissie op de juiste maatregelen te nemen om de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen als rechtstreeks gevolg van de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen, en de gevolgen van de nieuwe pensioenstelsels op verschillende categorieën van vrouwen te evalueren, met bijzondere aandacht voor atypische en deeltijds arbeidsverhoudingen;

20.

roept de lidstaten ertoe op gerichte maatregelen te treffen om banen in de sociale sector een betere en billijkere financiële status te verlenen. is van oordeel dat banen in het onderwijs en de zorg financieel op gelijke voet met andere banen moeten worden gebracht, en dat mannen en vrouwen die voor een sociaal beroep kiezen, daarvan geen financieel nadeel mogen ondervinden;

21.

is er bezorgd over dat de economische crisis en de bezuinigingen het probleem zullen verergeren omdat vrouwen hierdoor onevenredig zwaar zullen worden getroffen, en verzoekt daarom de regeringen van de lidstaten en de sociale partners om een actieplan en concrete, ambitieuze doelstellingen op te stellen;

22.

verzoekt de lidstaten om beter gebruik te maken van de vaardigheiden van hoogopgeleide vrouwelijke immigranten en hun toegang te bieden tot vorming en opleiding, waaronder taalcursussen, om verlies van hun vaardigheden te voorkomen en hen te verzekeren van gelijke carrièremogelijkheden, en om de integratie van immigranten te bevorderen; verzoekt de lidstaten om aandacht te schenken aan maatregelen ten behoeve van immigrantenvrouwen, en spoort aan tot raadpleging van ngo's en immigrantenvrouwenorganisaties over beleidsmaatregelen gericht op hun sociale integratie;

23.

is bezorgd over de wetgeving in sommige lidstaten, waarin het overhandigen van een vooraf ondertekende ontslagbrief aan de werkgever wanneer vrouwen worden aangeworven, waardoor de wetten inzake moederschap omzeild kunnen worden, niet uitdrukkelijk verboden wordt;

Gelijkheid in besluitvorming

24.

is van mening dat de actieve participatie en volledige integratie van vrouwen op de Europese arbeidsmarkt niet alleen positieve gevolgen heeft voor het bedrijfsleven, maar dat ook de economie en de samenleving als geheel daarbij gebaat zijn en dat het een kwestie van grondrechten en democratie is, aangezien vrouwen 60% van de nieuwe universitair geschoolden uitmaken, maar nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in functies waar economische besluitvorming plaatsvindt;

25.

betreurt dat projecten op het gebied van economisch herstel vooral betrekking hebben op de banen waar mannen in de meerderheid zijn; verzoekt de lidstaten en de Europese Commissie om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen coherent aan te pakken bij de invulling van de EU 2020-strategie en de nationale hervormingsprogramma's, en hoge prioriteit te geven aan het wegwerken van belemmeringen voor de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt, met bijzondere aandacht voor vrouwen met een handicap, migrantenvrouwen en vrouwen die behoren tot etnische minderheden, vrouwen in de leeftijdsgroep tussen 54 en 65 jaar, en Roma-vrouwen; vestigt er de aandacht op dat om een goed evenwicht te kunnen vinden tussen werk en gezin en om financieel onafhankelijk te worden, vrouwen en mannen toegang moeten krijgen tot flexibele vormen van arbeid, zoals telewerk; wijst erop dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in waarschijnlijke groeisectoren zoals die voor duurzame energie, wetenschap en spitstechnologie, verzoekt daarom de Raad, de Commissie en de lidstaten een werkgelegenheidsbeleid uit te werken ten aanzien van de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in die nieuwe sectoren;

26.

verzoekt om steun voor initiatieven en campagnes die de stereotypes inzake de doeltreffendheid van vrouwelijke werknemers en hun gebrek aan managementvaardigheden te helpen doorbreken; verzoekt ook om vrouwen te ondersteunen in de ontwikkeling van hun loopbaan en hun inspanningen om op te klimmen tot een kaderfunctie;

27.

betreurt dat er zo weinig vooruitgang te bespeuren valt met betrekking tot het aantal vrouwen in raden van bestuur, zoals wordt aangetoond in het verslag van de Commissie van 2012 over vrouwen in de economische beleidsvorming; merkt op dat in de EU gemiddeld slechts 13% van het hogere management bij de grootste beursgenoteerde bedrijven vrouw is, en dat slechts 3% een vrouwelijke bestuursvoorzitter heeft;

28.

verzoekt de Commissie zo snel mogelijk uitvoerige recente gegevens te verstrekken over de vertegenwoordiging van vrouwen in alle soorten bedrijven in de EU, en over de verplichte en niet-verplichte maatregelen die door het bedrijfsleven zijn genomen evenals de maatregelen die onlangs zijn goedgekeurd door de lidstaten om de vertegenwoordiging van vrouwen te vergroten; constateert dat de maatregelen die door het bedrijfsleven en de lidstaten zijn genomen volgens het verslag van de Commissie over vrouwen in economische beleidsvorming inadequaat zijn; juicht de aangekondigde raadpleging over maatregelen ter verbetering van het genderevenwicht in de economische besluitvorming toe; is echter teleurgesteld dat de Commissie niet onmiddellijk wetgevingsmaatregelen neemt, zoals zij beloofd had te zullen doen als de doelen niet verwezenlijkt zouden worden; is van mening dat de magere resultaten van 2011 concretere maatregelen verdienen dan alleen maar raadpleging; herhaalt derhalve zijn verzoek van 2011 om tegen 2012 wetgeving voor te stellen met quota om de vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het bedrijfsleven op te schroeven naar 30% tegen 2015 en 40% tegen 2020, daarbij rekening houdend met de verantwoordelijkheden van de lidstaten en hun economische, structurele (d.w.z. wat betreft bedrijfsomvang), juridische en regionale situatie;

29.

benadrukt de noodzaak voor de lidstaten om maatregelen aan te nemen, in het bijzonder via wetgevende weg, om bindende doelstellingen in te stellen die zorgen voor een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen op verantwoordelijke posities in het bedrijfsleven, de overheid en politieke organen; refereert aan de succesvolle voorbeelden Noorwegen, Spanje, Duitsland, Italië en Frankrijk;

30.

herinnert eraan dat de Europese verkiezingen 2014, gevolgd door de benoeming van de volgende Commissie en de voordrachten van hooggeplaatste administratieve functies binnen de Europese instellingen, een kans betekenen om een stap te zetten naar paritaire democratie op Europees niveau.

31.

roept de lidstaten op om gelijkheid te steunen door een vrouw en een man voor te stellen als kandidaat voor de functie van commissaris; verzoekt de voorgedragen voorzitter van de Commissie om pariteit na te streven bij de samenstelling van de Commissie; roept de Commissie op om publiekelijk steun te geven aan deze procedure;

32.

wijst erop dat het gebruik van verkiezingsquota een positieve invloed heeft op de vertegenwoordiging van vrouwen en is verheugd over de pariteitstelsels en de genderquota die in de wetgeving zijn opgenomen in Frankrijk, Spanje, België, Slovenië, Portugal en Polen; roept de lidstaten met een geringe vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek op om soortgelijke maatregelen te overwegen;

33.

is ingenomen met de aanzienlijke stijging van het aantal vrouwelijke voorzitters van de parlementaire commissies en het aantal vrouwelijke leden van het Europees Parlement tijdens de zittingsperiode 2009-2014, maar betreurt de daling van het aantal vrouwelijke ondervoorzitters van het Europees Parlement in de tweede helft van de zittingsperiode; stelt daarom maatregelen voor met het oog op een absoluut genderevenwicht betreffende de functies van ondervoorzitter;

34.

verzoekt de lidstaten om het ondernemerschap onder vrouwen te bevorderen en financiële steun, beroepsbegeleiding en opleiding te bieden om vrouwen aan te moedigen hun eigen bedrijf op te richten;

Waardigheid, integriteit en uitbanning van gendergerelateerd geweld

35.

dringt er bij de Commissie op aan om homofoob en transfoob geweld en pesterijen op te nemen in haar actieprogramma's tegen gendergerelateerd geweld;

36.

is ingenomen met de inspanningen, zowel op het niveau van de Gemeenschap als op nationaal niveau, om geweld tegen vrouwen, mannen en kinderen te bestrijden, zoals het Europees beschermingsbevel, de richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, en het wetgevingspakket om de rechten van slachtoffers in de EU te versterken, maar benadrukt dat het nog steeds gaat om een groot onopgelost probleem; vraagt de Commissie en de lidstaten beleid te formuleren en te voeren om alle vormen van geweld tegen vrouwen te bestrijden waaronder seksueel, fysiek en psychologisch misbruik, huiselijk geweld en intimidatie, en om de bestrijding van gendergerelateerd geweld op te nemen in het buitenlands en ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie; benadrukt de noodzaak om de ware reikwijdte van het probleem van gendergeweld in de EU te bepalen; merkt op dat er op dit vlak belangrijk werk te doen valt voor het Europees waarnemingscentrum voor gendergeweld, en dringt er dus op aan dat het waarnemingscentrum zo snel mogelijk operationeel wordt;

37.

herhaalt dat het nodig is dat de Commissie een EU-strategie voorlegt om geweld tegen vrouwen te stoppen, die ook een strafrechtelijk instrument omvat ter bestrijding van gendergerelateerd geweld, zoals het Parlement in verschillende resoluties heeft gevraagd; verzoekt de Commissie om 2015 uit te roepen tot het Europees Jaar van de strijd tegen geweld tegen vrouwen;

38.

moedigt lidstaten aan om informatieprogramma's in te stellen betreffende pesterijen op het werk, zodat vrouwen die daar het slachtoffer van worden, doeltreffende tegenmaatregelen kunnen treffen;

39.

rekent elk seksueel, fysiek en psychologisch misbruik tot huiselijk geweld; wijst erop dat gendergeweld in de EU elk jaar veel dodelijke slachtoffers eist; roept derhalve op tot passende maatregelen opdat gendergerelateerd geweld beschouwd wordt als een kwestie van openbare veiligheid en als een en inbreuk op de grondrechten in plaats van als een aangelegenheid in de privésfeer en een inbreuk op de grondrechten, door onder meer te zorgen voor toegang tot vormen van preventie, juridische bescherming en bijstand, eveneens met betrekking tot stalking;

40.

is tevreden met de recente goedkeuring van de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel dat tot doel heeft om slachtoffers van bijvoorbeeld gendergerelateerd geweld te beschermen, en nodigt de lidstaten uit om dit spoedig om te zetten in nationale wetgeving zodat het Europees beschermingsbevel behoorlijk kan functioneren;

41.

wijst in deze context op het slachtofferpakket van de EU; verzoekt de lidstaten specifieke acties en middelen in dit pakket op te nemen tegen alle vormen van geweld tegen vrouwen, waaronder huiselijk geweld, seksueel geweld, pesterijen, zogenaamde eermoorden, genitale verminking bij vrouwen, gedwongen huwelijk en andere vormen van geweld en schending van individuele rechten;

42.

verzoekt lidstaten om revalidatie- en psychologische programma's in te voeren voor daders van fysiek misbruik, die het voorkomen van dergelijk misbruik kunnen verminderen; vestigt bovendien de aandacht op een stijgend agressief gedrag bij meisjes;

43.

verzoekt de Commissie om haar engagement om gendergelijkheid af te stemmen in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel ten uitvoer te leggen;

44.

benadrukt de nood voor lidstaten en regionale en plaatselijke overheden om maatregelen te treffen, via instrumenten zoals het ESF of het PROGRESS-programma, om vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van gendergeweld te helpen opnieuw toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt;

45.

wijst erop dat vergroting van de sociale en economische onafhankelijkheid en van de autonomie op het gebied van seksualiteit en reproductieve gezondheid, alsook vrije partnerkeuze, belangrijke voorwaarden zijn voor de bestrijding van geweld;

46.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de genderdimensie in de gezondheidszorg als een essentieel onderdeel van het gezondheidsbeleid van de EU te erkennen en meer inspanningen te leveren om een tweeledige strategie aan te nemen met afstemming van gender en leeftijd en specifieke gendergerelateerde acties in het nationaal gezondheidszorgbeleid en in dat van de EU;

47.

herhaalt zijn standpunt over seksuele en reproductieve gezondheidsrechten, als vastgelegd in de resoluties van 10 februari 2010 en 8 maart 2011, over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie - 2009 en 2010; drukt in dit verband zijn bezorgdheid uit over de recente besparingen op gezinsplanning en seksuele voorlichting, en ook de beperkingen op de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten in een aantal lidstaten, met name bescherming bij zwangerschap en moederschap en veilige en legale abortus; wijst er met nadruk op dat vrouwen zeggenschap moeten hebben over hun seksuele en reproductieve rechten, mede door gemakkelijke toegang tot contraceptie en abortus;

48.

drukt zijn bezorgdheid uit over het toenemende aantal gevallen van hiv/aids en andere seksueel overdraagbare aandoeningen, vooral onder vrouwen; wijst erop dat 45% van de jonge vrouwen en meisjes die met het aidsvirus worden besmet, tussen 15 en 24 jaar oud zijn; dringt er bij de Commissie daarom op aan om in haar strategie voor de strijd tegen hiv/aids meer aandacht te schenken aan preventie en het algemene bewustzijn van de gevaren van seksueel overdraagbare ziekten te verhogen door de opname van seksuele voorlichting, gratis verkrijgbare condooms en hiv-tests en om het aantal nieuwe besmettingen met het aidsvirus te beperken;

49.

pleit voor een debat op Europees en lidstaatniveau over de vraag hoe stereotypering van de mannen- respectievelijk vrouwenrol kan worden tegengegaan; acht het in dit verband belangrijk de voorstelling van de vrouw te bevorderen op een manier die de haar waardigheid eerbiedigt, en hardnekkige genderstereotypes te bestrijden, in het bijzonder de invloed van vernederende beelden, een en ander onder volledige eerbiediging van de meningsuitings- en de persvrijheid;

50.

verzoekt de EU en de lidstaten specifieke aandacht voor vrouwen met specifieke behoeften te integreren in elk beleid als onderdeel van de vereiste gendermainstreaming.

51.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om bijzondere aandacht te schenken aan kwetsbare groepen van vrouwen: vrouwen met een handicap, vrouwen met gevorderde leeftijd, vrouwen met weinig of geen scholing, vrouwen met afhankelijke personen ten laste, vrouwelijke immigranten en vrouwen die behoren tot minderheden vormen allen specifieke groepen voor wie maatregelen moeten worden genomen die aangepast zijn aan hun omstandigheden;

52.

verzoekt de nationale, regionale en plaatselijke overheden verantwoordelijk voor gelijkheid om geïntegreerde benaderingen in te voeren om hun antwoord op en het beheer van gevallen van meervoudige discriminatie te verbeteren; benadrukt bovendien dat deze overheden opleiding moeten bieden aan rechters, advocaten en algemeen personeel zodat zij gevallen van meervoudige discriminatie kunnen herkennen, voorkomen en beheren;

Gendergelijkheid buiten de EU

53.

vindt dat mensenrechten voor vrouwen en de mogelijkheid om ze effectief te gebruiken de hoogste prioriteit moeten krijgen in het externe beleid van de EU; verzoekt ook om de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan;

54.

verwelkomt weliswaar de stappen op weg naar meer democratie en vrijheid in landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied, maar is bezorgd dat vrouwenrechten in afgezwakte vorm uit de Arabische lente komen; roept de Commissie op om in die landen specifieke steunmaatregelen voor gendergelijkheid te ontwikkelen;

55.

betreurt het feit dat verkrachting in bepaalde regio's van de wereld nog steeds wordt gebruikt als wapen; verzoekt de Europese Unie, met de Europese dienst voor extern optreden, om dit fenomeen voorrang te geven op haar politieke agenda;

56.

merkt op dat dit jaar de wereldbevolking 7 miljard mensen telt; drukt zijn overtuiging uit dat gezinsplanning boven aan de politieke agenda moet staan;

57.

drukt zijn bezorgdheid uit over de trage vorderingen bij het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, met name MDG5: de verbetering van de gezondheid van moeders, en over het feit dat de vooruitgang bij het met 75% terugdringen van de kraamvrouwensterfte ver achterblijft, en dat het doel om in 2015 universele toegang tot reproductieve gezondheid te bewerkstelligen nog lang niet bereikt is; merkt op dat er elke dag nog steeds ongeveer duizend vrouwen sterven aan de volstrekt vermijdbare complicaties van een zwangerschap of bevalling;

58.

dringt er bij politieke en religieuze leiders op aan zich publiekelijk achter MDG5 te scharen en moderne seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten te steunen;

59.

verzoekt de lidstaten hun politieke en financiële steun voor de millenniumdoelstellingen op het gebied van ontwikkeling te handhaven, en de inspanningen om MDG5 te halen zelfs te intensiveren, ondanks de huidige economische tegenspoed;

60.

is ingenomen met de recente beslissing van de Verenigde Naties voor de oprichting van de Internationale Dag van het meisje op 11 oktober, wat een krachtige manier vormt om de specifieke behoeften en rechten van meisjes te benadrukken, en om meer actie en investeringen te bepleiten om meisjes in staat te stellen al hun mogelijkheden te ontplooien, in overeenstemming met de normen en verplichtingen van de internationale mensenrechten, met inbegrip van de millenniumdoelstellingen.

61.

herinnert de Commissie en de lidstaten aan hun engagement om de UNSCR 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid uit te voeren, en dringt erop aan dat het bieden van humanitaire hulp door de EU effectief onafhankelijk wordt gemaakt van de beperkingen voor humanitaire hulp opgelegd door de VS, in het bijzonder door vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van verkrachting in gewapende conflicten toegang te bieden tot abortus;

Governance

62.

verzoekt de volgende Raad het groene licht te geven aan de richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid zodat deze tijdens het Deense voorzitterschap kan worden vastgesteld;

63.

verzoekt de Commissie zich uit te spreken over de resolutie van het Europees Parlement inzake het actieplan van Stockholm;

64.

verzoekt de Commissie om bij toekomstige wetgeving rekening te houden met de implicaties van de zaak Test Aankoop om rechtszekerheid te verbeteren, met name en dringend in verband met de Richtlijn 2004/113/EG van of 13 december 2004 betreffende de invoering van het beginsel van gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen voor toegang tot en voorziening van goederen en diensten;

65.

roept de Raad in de lopende onderhandelingen in het kader van het toekomstig meerjarig financieel kader 2014-2020 op om gendergevoelig budgetteren op te nemen in het budgetteringsproces van de Europese Unie en om voorspelbaarheid en geen vermindering van het niveau van financiering door de EU van activiteiten inzake vrouwenrechten en gendergelijkheid te garanderen, met inbegrip van de strijd tegen het geweld tegen vrouwen, zowel in het externe als het interne beleid;

66.

betreurt het gebrek aan vooruitgang door lidstaten bij plannen om de wetgeving inzake zwangerschaps- en vaderschapsverlof te moderniseren, en roept op tot een evenwichtig compromis met het komende Deense voorzitterschap van de EU zodat deze wetgeving in de eerste helft van 2012 kan worden vastgesteld om tegemoet te komen aan de behoeften van Europese gezinnen en de Europese economie; verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen voor zorgverlof voor oudere of zieke familieleden;

67.

verzoekt de Commissie een alomvattende mededeling in te dienen over de situatie van eenpersoonshuishoudens in de EU, vergezeld van beleidsvoorstellen om tot een eerlijke behandeling te komen op terreinen als belasting, sociale zekerheid, huisvesting, gezondheidszorg, verzekeringen en pensioenen, op basis van het beginsel van beleidsneutraliteit ten opzichte van de samenstelling van huishoudens;

68.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om betrouwbare en naar geslacht uitgesplitste statistische gegevens te verzamelen, te analyseren en te publiceren om een correcte beoordeling en bijwerking mogelijk te maken van de Strategie voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen (2010-2015) van de Commissie, alsmede toezicht op het beleidsoverschrijdende karakter van gendergelijkheid;

69.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een routekaart voor gelijkheid voor LGBTI-mensen op te stellen, analoog aan de routekaart voor gendergelijkheid;

70.

is ernstig bezorgd over berichten in de media over slachtoffers van mensenhandel, die worden behandeld als criminelen in plaats van te worden gesteund, en verzoekt daarom de Commissie een onderzoek in te stellen naar de behandeling van slachtoffers van mensenhandel, seksuele slavernij en gedwongen prostitutie in de lidstaten;

71.

vestigt de aandacht op de situatie van institutionele mechanismen inzake gendergelijkheid in de lidstaten zodat de economische achteruitgang, lopende hervormingen en andere herstructureringen geen bijzonder negatieve weerslag hebben op deze mechanismen, zonder dewelke de horizontale prioriteit van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het specifieke beheer daarvan wellicht niet efficiënt kunnen zijn;

72.

benadrukt de noodzaak van verbeterde regelingen voor de samenwerking en de betrokkenheid van vrouwenorganisaties en het maatschappelijk middenveld in het algemeen bij gendermainstreamingprocessen;

*

* *

73.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.

(2)  Bijlage bij de conclusies van de Raad van 7 maart 2011.

(3)  PB C 130 van 30.4.2011, blz. 4.

(4)  PB C 233E van 28.9.2006, blz. 130.

(5)  PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 31.

(6)  PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 35.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0085.

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0330.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0127.

(10)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0086.

(11)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 79.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/11


Dinsdag 13 maart 2012
Vrouwen in de politieke besluitvorming

P7_TA(2012)0070

Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over vrouwen in politieke besluitvorming – kwaliteit en gelijkheid (2011/2295(INI))

2013/C 251 E/02

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 2 en artikel 3, lid 3,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 21 en 23,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien de verklaring en het actieprogramma van Beijing die op 15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, alsmede de daaruit voortkomende documenten die tijdens de bijzondere VN-zittingen Beijing +5 (2000), Beijing +10 (2005) en Beijing +15 (2010) werden aangenomen,

gezien de gezamenlijke conclusies van de VN-commissie inzake de positie van de vrouw van 2006 over 'Gelijke participatie van vrouwen en mannen in besluitvormingsprocessen op alle niveaus',

gezien de gezamenlijke conclusies 1997/2 van de Commissie voor de status van vrouwen betreffende de kritieke belangengebieden van het Beijing Actieplatform 1996-1999,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties A/RES/58/142 over vrouwen en politieke participatie en de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties III vrouwen en politieke participatie, goedgekeurd op 18 november 2011; Resolutie A/C.3/66/L.20/Rev.1,

gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) dat in maart 2011 door de Europese Raad werd aangenomen (1),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491),

gezien het besluit van de Commissie van 19 juni 2000 betreffende een evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen in haar Comités en groepen deskundigen (2),

gezien aanbeveling 96/694/EG van de Raad van 2 december 1996 betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces (3),

gezien de op 12 maart 2003 aangenomen aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa Rec (2003)3 betreffende een evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan politieke en openbare besluitvorming en de resultaten van de twee rondes van toezicht op de geboekte vooruitgang bij het implementeren van deze aanbeveling Rec (2003)3, gebaseerd op een vragenlijst over gendergescheiden gegevens over de participatie van vrouwen en mannen in politieke en publieke besluitvorming, voltooid in 2005 respectievelijk 2008,

gezien resolutie (PARE) 1079 (1996) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over de toegenomen vertegenwoordiging van vrouwen in de PARE, aanbeveling 1413 (1999) betreffende de gelijke vertegenwoordiging in de politiek, resolutie 1348 (2003) over gendergelijke vertegenwoordiging in de PARE, aanbeveling 1665 (2004) betreffende de participatie van vrouwen in verkiezingen en resolutie 303 (2010) betreffende het bereiken van duurzame gendergelijkheid in de lokale en regionale politiek,

gezien resolutie 85 (1999) van het Congres van lokale en regionale overheden van de Raad van Europa, aanbeveling 68 (1999) betreffende de participatie van vrouwen in de politiek in de Europese regio's en aanbeveling 111 (2002) betreffende individuele stemrechten van vrouwen en democratische vereisten,

gezien de verklaring betreffende participatie van vrouwen bij verkiezingen aangenomen door de Europese Commissie voor democratie middels het recht ("Commissie van Venetië"),

gezien het handboek 'Genderbudgettering: praktische implementatie' van het Directoraat-generaal mensenrechten en juridische zaken van de Raad van Europa (april 2009),

gezien aanbeveling 1899(2010) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over toenemende vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek door middel van het kiesstelsel, aangenomen op 27 januari 2010,

gezien zijn resolutie van 2 maart 2000 over vrouwen en besluitvorming (4),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0029/2012),

A.

overwegende dat er sprake is van een onevenwichtige participatie van vrouwen en mannen in de politieke en publieke besluitvorming en dat vrouwen duidelijk ondervertegenwoordigd zijn in gekozen en benoemde politieke besluitvormingsposities op het niveau van de Europese Unie en haar lidstaten; overwegende dat vrouwen in verontrustende mate zijn ondervertegenwoordigd bij de verkiezingen halverwege de zittingsperiode in het Europees Parlement;

B.

overwegende dat de participatie van vrouwen in politieke besluitvorming en de methodes, strategieën en culturele houdingen en mogelijkheden om tegenstrijdigheden tegen te gaan aanzienlijk verschillen op nationaal niveau binnen de EU en tussen haar lidstaten, politieke partijen en sociale partners;

C.

overwegende dat de vertegenwoordiging van vrouwen in het Europese Parlement is gestegen tot 35%, maar nog geen gelijkheid heeft bereikt; overwegende dat vrouwen zelfs nog meer ondervertegenwoordigd zijn in leidinggevende functies bij commissies en fracties; overwegende dat de vertegenwoordiging van vrouwen in de Commissie stagneert bij een derde, en dat de Commissie nog nooit werd voorgezeten door een vrouw;

D.

overwegende dat, ondanks de verschillende ondernomen acties, uit de statistieken een voortdurende ongelijkheid blijkt, en dat de vertegenwoordiging van vrouwen in politieke besluitvorming de afgelopen jaren is gestagneerd in plaats van gestegen, zoals blijkt uit het genderevenwicht in de nationale parlementen in de EU, dat nog altijd blijft steken op 24% vrouwen en 76% mannen, waarbij vrouwen slechts 23% van het totaal aantal ministers uitmaken (5);

E.

overwegende dat thans feitelijk een informeel quotasysteem geldt, in het kader waarvan mannen voorrang krijgen op vrouwen en mannen kiezen voor besluitvormende posities; dat dit geen formeel systeem is, doch desalniettemin een systematische en zeer echte, diep gewortelde cultuur van voorkeursbehandeling van mannen;

F.

overwegende dat gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in politieke besluitvorming een kwestie van mensenrechten en sociale rechtvaardigheid is, en een cruciaal vereiste is voor het functioneren van een democratische samenleving; overwegende dat de aanhoudende ondervertegenwoordiging van vrouwen een democratische tekortkoming is die de legitimiteit van de besluitvorming op zowel EU- als nationaal niveau ondermijnt;

G.

overwegende dat besluitvorming gebaseerd is op bestuurlijke voorbereiding en dus dat het aantal vrouwen in bestuurlijke functies, met name leidinggevende functies, een kwestie van gelijkheid is en ervoor zorgt dat er bij alle vormen van beleid rekening wordt gehouden met genderaspecten;

H.

overwegende dat in 2014 de volgende Europese verkiezingen worden gehouden, gevolgd door de benoeming van de volgende Commissie en de benoemingen voor "EU-topbanen", een gelegenheid bij uitstek voor de EU om een op pariteit gebaseerde democratie op EU-niveau te bevorderen en als rolmodel in dezen te fungeren;

I.

overwegende dat het Verdrag inzake de afschaffing van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen onder meer bepaalt dat staten die partij zijn bij het verdrag alle passende maatregelen moeten nemen, waaronder positieve discriminatie, om discriminatie tegen vrouwen in het politieke en openbare leven tegen te gaan;

J.

overwegende dat de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa ertoe aanspoort:

hervormingen in de kiesstelsels door te voeren om de vertegenwoordiging van vrouwen te bevorderen,

bepalingen ter bestrijding van op gender gebaseerde discriminatie in grondwetten en kieswetten op te nemen met de noodzakelijke uitzondering om maatregelen van positieve discriminatie voor het ondervertegenwoordigde geslacht mogelijk te maken,

te streven naar gendergevoelige politieke vorming en eliminatie van genderstereotypen en "onderbewuste" vooroordelen tegen vrouwelijke kandidaten, voornamelijk binnen politieke partijen, maar ook in de media;

K.

overwegende dat de verklaring en het actieprogramma van Beijing betreffende vrouwen in gezaghebbende functies en in besluitvorming onderstreept dat gelijke vertegenwoordiging absoluut noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat met de belangen van vrouwen rekening wordt gehouden alsook om de democratie te versterken en het functioneren ervan te bevorderen; overwegende dat daarin ook opnieuw wordt bevestigd dat de actieve participatie van vrouwen, op gelijke voet met mannen, op alle niveaus van besluitvorming essentieel is voor het bereiken van gendergelijkheid, duurzame ontwikkeling, vrede en democratie;

L.

overwegende dat er door de voortdurende genderstereotypen een ernstige segregatie plaatsvindt voor wat betreft belangrijke politieke besluitvormingsposities, waarbij zorg- en verdelingstaken, zoals gezondheid, sociale zorg en milieu meer aan vrouwen worden toebedeeld, terwijl mannen met gewichtige, ressourcegerelateerde taken worden belast zoals economische en monetaire zaken, handel, begroting, defensie en buitenlandse zaken, hetgeen de machtsstructuur en verdeling van de middelen verstoort;

M.

overwegende dat politieke partijen, die verantwoordelijk zijn voor het selecteren, rangschikken en nomineren van kandidaten voor leidinggevende posities, een centrale rol spelen bij het garanderen van gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de politiek en derhalve goede praktijken zouden moeten steunen, zoals vrijwillige partijquota voor verkiezingen, die reeds door sommige politieke partijen in 13 EU-lidstaten zijn ingevoerd;

N.

overwegende dat in de studie van de Wereldbank van 1999 betreffende "corruptie en vrouwen in regeringen" werd geconcludeerd dat het corruptieniveau bij regeringen lager is, wanneer er meer vrouwen in vertegenwoordigd zijn, aangezien volgens de bevindingen van het onderzoek vrouwen hogere ethische gedragsnormen hebben en zich meer begaan tonen met het "gemeenschappelijk goed";

O.

overwegende dat er behoefte is aan uitgebreide, veelzijdige strategieën met niet-bindende maatregelen zoals doelstellingen en vrijwillige partijquota, faciliterende maatregelen zoals gendereducatie, mentoring, bewustmakingscampagnes en wettelijk bindende maatregelen zoals electorale genderquota, waarbij wettelijk bindende maatregelen, die compatibel zijn met het institutionele en electorale systeem en die rangorderegulering, monitoring en effectieve sancties voor niet-naleving behelzen, het meest doeltreffend zijn gebleken;

P.

overwegende dat de toegang van vrouwen tot financiering voor verkiezingscampagnes vaak beperkter is als gevolg van discriminatie binnen politieke partijen, uitsluiting van vrouwen uit vermogende netwerken en hun lagere inkomens en spaargelden;

Q.

overwegende dat procedures in kiessystemen, politieke instellingen en politieke partijen een beslissende rol spelen en een serieuze impact hebben op de doeltreffendheid van toegepaste strategieën en de mate waarin gendergelijkheid in de politiek wordt bereikt;

R.

overwegende dat participatie en leiderschap van vrouwen bij politieke besluitvorming nog steeds gehinderd wordt door verschillende obstakels zoals het ontbreken van een faciliterende, ondersteunende omgeving in politieke instellingen en in de welzijnsstructuren van de samenleving, de hardnekkigheid van gendergebaseerde stereotypen en de gevolgen van de meest recente economische crisis en de negatieve gevolgen daarvan voor zaken als gendergelijkheid;

S.

overwegende dat het lage niveau van participatie van vrouwen in besluitvorming en bestuur hoofdzakelijk is toe te schrijven aan problemen in verband met het combineren van beroeps- en gezinsleven, de ongelijke verdeling van gezinstaken die vooral op de vrouw neerkomen en de nog steeds voortdurende discriminatie op de werkvloer en bij beroepsopleiding;

Vertegenwoordiging van vrouwen in gekozen posities

1.

roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op om doeltreffend gendergelijkheidsbeleid en veelzijdige strategieën op te stellen en ten uitvoer te leggen ten einde gelijke participatie in politieke besluitvorming en leiderschap op alle niveaus, en met name op het gebied van macro-economisch beleid, handel, werkgelegenheid, financiën, defensie en buitenlandse zaken, te bereiken, het effect ervan te meten aan de hand van passende gelijkheidsindicatoren en de resultaten voor het publiek toegankelijk te maken en daarbij gekwantificeerde doelstellingen, duidelijke actieplannen en regelmatige monitoringmechanismen te garanderen, opgevolgd door corrigerende maatregelen, wanneer de doelstellingen niet binnen de gestelde termijnen worden gehaald;

2.

is verheugd over de bij wet vastgelegde pariteitsystemen/genderquota voor verkiezingen in sommige lidstaten; verzoekt de lidstaten het introduceren van wetgevende maatregelen in overweging te nemen, zoals positievediscriminatiemaatregelen, om vooruitgang te boeken richting pariteit en de doeltreffendheid van deze maatregelen te waarborgen, wanneer zulks verenigbaar is met het kiesstelsel en wanneer de politieke partijen verantwoordelijk zijn voor de samenstelling van de kieslijsten, middels ritssystemen, monitoring en daadwerkelijke sancties ten einde een evenwichtigere participatie van vrouwen en mannen in de politieke besluitvorming te bevorderen;

3.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten voorts om pariteit op alle niveaus af te dwingen door het versturen van duidelijke antidiscriminatieboodschappen, het beschikbaar stellen van geschikte hulpbronnen, het gebruik van specifieke instrumenten en het bevorderen van de nodige scholing in genderbudgettering van ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de begroting;

4.

verzoekt de lidstaten en de Commissie speciale aandacht te schenken aan gendereducatieprogramma's die gericht zijn op de civiele samenleving en met name op jonge mensen, zodat hen van jongs af aan wordt bijgebracht dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en dat gelijkheid in de politiek essentieel is;

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een door alle politieke partijen op Europees, nationaal en regionaal niveau te onderschrijven verplichting aan te gaan om maatregelen te nemen om de actieve participatie van vrouwen in de politiek en bij verkiezingen te bevorderen, echte pariteit bij hun interne besluitvorming, hun nominaties voor verkozen ambten en op de kieslijsten van de partijen te bereiken door de invoering van quota en, wanneer zulks met het kiesstelsel verenigbaar is en ingeval de politieke partijen verantwoordelijk zijn voor de samenstelling van de kieslijsten, aandacht te schenken aan de positie van vrouwelijke kandidaten op die lijsten;

6.

beseft dat de politieke partijen een cruciale rol spelen bij de bevordering van gendergelijkheid; verzoekt de lidstaten dan ook om nationale partijen ertoe te verplichten, wanneer zulks met het kiesstelsel verenigbaar is en ingeval de politieke partijen verantwoordelijk zijn voor de samenstelling van de kieslijsten, om quotastelsels en andere positieve maatregelen in te stellen en door te voeren, rangorderegelingen voor de kieslijsten voor de nationale, regionale en EU-verkiezingen toe te passen, en doeltreffende sancties vast te stellen en op te leggen bij niet-naleving; verzoekt de lidstaten om voor de politieke partijen gelijkheidsdoelen te stellen als voorwaarde voor financiering en deze daaraan te relateren;

7.

roept de politieke partijen in Europa op om een quotasysteem voor kandidatenlijsten voor partijorganen en verkiezingen in te voeren, wanneer zulks met het kiesstelsel verenigbaar is en ingeval de politieke partijen verantwoordelijk zijn voor de samenstelling van de kieslijsten, met name voor de lijsten voor de Europese verkiezingen van 2014; acht de procedure om bij de opstelling van de kieslijsten vrouwelijke en mannelijke kandidaten afwisselend bovenaan de lijst te plaatsen, de beste manier om de participatie van vrouwen in de politiek te verbeteren;

8.

onderstreept dat concrete stappen moeten worden ondernomen om te komen tot een gelijke verdeling in verkozen ambten in de nationale parlementen en het Europees Parlement (zoals de Voorzitter, de ondervoorzitters, de voorzitters en ondervoorzitters van commissies), bijvoorbeeld door als doel een 50%-pariteit tussen mannen en vrouwen voor deze functies te stellen;

9.

is verheugd over het voornemen van de Commissie om deelname van vrouwen aan de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement middels de financiële programma's "Grondrechten en burgerschap" en "Europa voor de burger" te bevorderen; verzoekt de Commissie er in haar jaarlijkse werkprogramma's zorg voor te dragen dat er in 2013-2014 voldoende middelen beschikbaar zijn voor onder meer de financiering van passende bewustmakingscampagnes in de media om de verkiezing van vrouwen te bevorderen en ervoor te zorgen dat deze middelen voor projectinitiatieven ter bevordering van de participatie van vrouwen aan besluitvorming voor nationale partijen en organisaties van het maatschappelijk middenveld eenvoudig toegankelijk zijn;

10.

verzoekt de Commissie bij de planning van de volgende begrotingsperiode (2014-2020) voor bovengenoemde programma's of hun opvolgers alsook bij de voorbereiding van acties voor het geplande Europees Jaar van de burger in 2013 acties aan te moedigen en te financieren, die gelijkheid in leidinggevende functies en politieke activiteiten bevorderen;

11.

verzoekt de Commissie ten minste twee jaar vóór de verkiezingen campagnes op te zetten die gericht zijn op pariteit op de kieslijsten voor het Europees Parlement en de lidstaten ertoe aan te sporen soortgelijke maatregelen te nemen bij gemeenteraads- en regionale verkiezingen;

Vertegenwoordiging van vrouwen in benoemde posities

12.

verzoekt de lidstaten zich voor pariteit in te zetten door zowel een vrouw als een man als hun kandidaat voor de functie van commissaris voor te dragen; roept de voorzitter van de Commissie op om bij samenstelling van de Commissie pariteit te bereiken; roept de Commissie op om deze procedure openbaar te steunen; herinnert eraan dat het Parlement in deze procedure speciale aandacht aan het genderevenwicht zal besteden en wijst er opnieuw op dat het bij de goedkeuring van de nieuwe Commissie overeenkomstig artikel 106 belang zal hechten aan een gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen;

13.

verzoekt de Commissie en de Raad de toezegging te doen de pariteitsdoelstelling in alle besluitvormingsorganen na te streven door de instelling en toepassing van quotastelsels en andere vormen van positieve acties bij de aanwerving van topfunctionarissen; roept de nationale regeringen op om zowel vrouwen als mannen voor te dragen voor hoge posten op EU-niveau;

14.

neemt kennis van de toezegging van de Commissie in het kader van haar strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen – 2010-2015 om de vooruitgang in de richting van het nagestreefde doel van 40% leden van hetzelfde geslacht in haar comités en groepen deskundigen in het oog te houden en roept de instellingen, organen en agentschappen van de EU op concrete actie te ondernemen en strategieën op te zetten ten einde een evenwichtige participatie in het besluitvormingsproces te bereiken;

15.

verzoekt de lidstaten om maatregelen van positieve discriminatie, inclusief bindende wettelijke maatregelen, te bevorderen ten einde in alle bestuursorganen en bij openbare benoemingen gelijkheid te bereiken en om instrumenten voor toezicht op gendergelijkheid bij benoemingen en verkiezingen te ontwikkelen;

Maatregelen om participatie van vrouwen in de politiek te bevorderen

16.

spoort de Commissie en de lidstaten aan om positieve discriminatiemaatregelen, zoals voorkeursbehandeling, te nemen, wanneer een geslacht ondervertegenwoordigd is;

17.

roept de lidstaten op om de selectieprocedure voor de voordracht van mannen en vrouwen voor benoeming in besluitvormende organen transparanter te maken, onder meer door openbaarmaking van curricula vitae en selectie op grond van verdienste, competentie en representativiteit;

18.

roept de Commissie en de lidstaten op om meer maatregelen te nemen ter ondersteuning van vrouwenorganisaties, waaronder maatregelen voor passende financiering, het opzetten van samenwerkingsplatforms en gendergericht campagnevoeren bij verkiezingen;

19.

roept de Commissie en de lidstaten op om vrouwennetwerken te faciliteren en mentorschappen, passende opleidingen en uitwisseling van goede praktijken en programma's te bevorderen, met name voor vrouwelijke beleidsmakers aan het begin van hun carrière;

20.

roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat vrouwen – zo nodig middels een voorkeursbehandeling – toegang hebben tot leiderschapstraining en leidinggevende posities als onderdeel van carrièregroei ten einde de leidinggevende vaardigheden en ervaring van vrouwen te vergroten;

21.

erkent de andere actoren als relevant onderdeel van het bredere democratisch proces en verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten dan ook de inzet van de vakbonden, de privésector, niet-gouvernementele organisaties en alle organisaties die normaliter deel uitmaken van aan de regering gerelateerde adviesorganen om evenwicht van vrouwen en mannen in hun rangen te bereiken, met inbegrip van gelijke participatie in besluitvorming, toe te juichen en te bevorderen;

22.

roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op om vrouwen en mannen in staat te stellen actief aan de politieke besluitvorming deel te nemen door de balans tussen werk en privéleven en de combinatie daarvan te verbeteren middels maatregelen, zoals gelijke verdeling van de kosten van ouderschap over de werkgevers van beide ouders en waarborging van toegankelijke en adequate dienstverlening voor bijvoorbeeld kinderopvang en ouderenzorg; verzoekt de Commissie de gelijke toegang tot diensten, minimuminkomen en het uitbannen van gendergerelateerd geweld door passende wetgevingsvoorstellen in de vorm van richtlijnen, te ondersteunen;

23.

wijst op het belang van voorkeursbehandeling en speciale maatregelen ter bevordering van de vertegenwoordiging van mensen met verschillende achtergronden en achtergestelde groepen, zoals mensen met een handicap, migrantenvrouwen en leden van etnische en seksuele minderheden, in leidinggevende functies;

24.

neemt kennis van het belang van media en educatie bij de bevordering van de deelname van vrouwen aan de politiek en de hervorming van maatschappelijk gedrag; benadrukt hoe belangrijk het is de media en met name de publieke omroep bewust te maken van de noodzaak van een eerlijke en evenwichtige berichtgeving over mannelijke en vrouwelijke kandidaten bij verkiezingen alsook het belang van toezicht op de media om gendervooroordelen te identificeren en deze aan te pakken ten einde aldus bij te dragen tot de inspanningen om stereotypen te elimineren en het tonen van positieve beelden van vrouwen als leiders, inclusief vrouwelijke politici als rolmodel, op nationaal, regionaal en Europees niveau te bevorderen;

25.

dringt er bij de lidstaten, de Raad en de Commissie op aan om goede praktijken te bevorderen en uit te wisselen die bijdragen tot het bereiken van gendergelijkheid in de besluitvorming door het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) een belangrijkere rol en meer middelen te geven en door samenwerking met niet-gouvernementele vrouwenorganisaties te faciliteren;

26.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om, met name zo nodig door inschakeling van het EIGE, gegevens naar gender te verzamelen, te analyseren en te verspreiden om toezicht te houden op gendergelijkheid in de besluitvorming in alle sectoren (publiek en privaat) en op alle hiërarchische niveaus, als grondslag voor verdere maatregelen, indien de gestelde doelen niet worden gehaald; verzoekt de Commissie met behulp van haar databank op EU-niveau vergelijkende gegevens over vrouwen en mannen in leidinggevende posities te blijven verzamelen en verspreiden en deze op basis van gemeenschappelijke indicatoren uit te werken op een Europese gendergelijkheidskaart waarop de jaarlijkse fluctuaties betreffende gendergelijkheid op EU-, nationaal en regionaal niveau worden weergegeven; is van oordeel dat deze kaart ten minste het volgende moet omvatten:

de in percentages van vertegenwoordiging uitgedrukte en in de wetgeving van de lidstaten en de Europese regio's met wetgevende bevoegdheden verankerde doelstellingen voor een evenwichtige gendervertegenwoordiging ter regulering van hun kiesprocessen,

de percentages van vertegenwoordiging van beide genders in de Europese, nationale en regionale parlementen en in lokale instanties,

het percentage van vertegenwoordiging van beide genders in de gekozen of door bovengenoemde wetgevende instellingen gecontroleerde uitvoerende organen;

27.

verzoekt de Commissie om de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid van het Europees Parlement jaarlijks verslag uit te brengen over de in het kader van de gendergelijkheid bij de besluitvorming in de Europese Unie geboekte vooruitgang;

28.

verzoekt de Commissie en de lidstaten na te gaan wat de impact van de verschillende kiesstelsels op nationaal, regionaal en Europees niveau alsook van de op de verschillende niveaus ten uitvoer gelegde maatregelen en goede praktijken op een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen is;

Bevordering van evenwichtige politieke vertegenwoordiging in externe betrekkingen

29.

herinnert aan zijn eis dat bij de benoeming van personeel van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op alle niveaus gendergelijkheid in acht wordt genomen; dringt er bij de EDEO op aan de participatie van vrouwen in de besluitvorming in het kader van de externe betrekkingen van de Europese Unie te bevorderen en erop toe te zien dat alle delegaties die de EU vertegenwoordigen qua samenstelling het beginsel van gendergelijkheid respecteren en dat er in deze context evenwicht in spreektijd voor vrouwen en mannen is; wijst erop dat het aantal vrouwen dat optreedt als bemiddelaar en hoofdonderhandelaar in processen met het oog op de waarneming van de mensenrechtensituatie, corruptiebestrijdingsprocessen en vredesopbouwprocessen alsook in andere onderhandelingsprocessen, zoals internationale handels- en milieuonderhandelingen, moet worden opgevoerd;

30.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat adequate financiële en technische steun wordt verleend voor speciale programma's die gericht zijn op een grotere participatie van vrouwen bij verkiezingen middels opleidingen, burgerschapsvorming, inzet van de media en inschakeling van lokale NGO's, in aanvulling op de financiering van algemene vormingsprogramma's ter bevordering van gendergevoelige burgerzin, eliminatie van genderstereotypen en "onderbewuste" vooringenomenheid tegen vrouwen;

31.

verzoekt de Commissie en de EDEO maatregelen te nemen ter bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen op alle niveaus in het politieke leven in multinationale organisaties zoals de VN, in regeringen en nationale parlementen, maar ook op regionaal en lokaal niveau en bij lokale overheden en om de samenwerking met andere internationale actoren, zoals UN WOMEN en de Interparlementaire Unie, op te voeren ten einde deze doelen te bereiken;

32.

verzoekt de beleidsdepartementen van de Europese Unie ervoor te zorgen dat instructienota's voor delegaties altijd een genderperspectief bevatten en zaken aan de orde stellen die voor gendergelijkheid van belang zijn;

*

* *

33.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.


(1)  Bijlage bij de conclusies van de Raad van 7 maart 2011.

(2)  PB L 154 van 27.6.2000, blz. 34.

(3)  PB L 319 van 10.12.1996, blz. 11.

(4)  PB C 346 van 4.12.2000, blz. 82.

(5)  Zie drie-maandelijkse update van de gegevensbank van de Europese Commissie betreffende vrouwen en mannen die deelnemen aan de besluitvorming.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/18


Dinsdag 13 maart 2012
Het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers

P7_TA(2012)0071

Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (2011/2116(INI))

2013/C 251 E/03

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 4, 54 en 151 t/m 154 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien aanbeveling 193 van de IAO van 3 juni 2002 betreffende de bevordering van coöperatieve vennootschappen,

gezien Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (1),

gezien Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (2),

gezien Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (3),

gezien Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 februari 2004 over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa (COM(2004)0018),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 over "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 met als titel "Naar een Single Market Act - Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen - 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen" (COM(2010)0608),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 met als titel "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang" (COM(2010)0758),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 met als titel "Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – Samen werk maken van een nieuwe groei" (COM(2011)0206),

gezien het samenvattend verslag over Richtlijn 2003/72/EG tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (5),

gezien de studie over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (6),

gezien het feit dat de Verenigde Naties 2012 hebben uitgeroepen tot het internationaal jaar van de coöperatieve vennootschap (7),

gezien het rapport van de IAO met als titel "Resilience of the Cooperative Business Model in Times of Crisis" (8),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de diversiteit van ondernemingsvormen (9),

gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie (10),

gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de toepassing van Richtlijn 2002/14/EG tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (11),

gezien zijn resolutie van 5 juni 2003 over een kader voor de bevordering van de financiële participatie van werknemers (12),

gezien het verslag van de Commissie van 16 september 2010 betreffende het heronderzoek van Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (COM(2010)0481),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0432/2011),

A.

overwegende dat coöperatieve vennootschappen de belangen van hun leden en gebruikers en ook oplossingen voor maatschappelijke problemen bevorderen, en er zowel naar streven de baten voor hun leden te vermeerderen en hun bestaansreden via een langetermijn- en duurzame bedrijfsvoering te garanderen, alsook het welzijn van de klanten, medewerkers en leden uit de gehele regio in de bedrijfsstrategie centraal te plaatsen;

B.

overwegende dat coöperatieve vennootschappen door hun aard structureel verbonden zijn met de regio waar ze gevestigd zijn en bijgevolg een belangrijke rol vervullen om de lokale ontwikkeling te versnellen, wat een cruciale factor is om tot echte sociale, economische en territoriale samenhang te komen; overwegende dat in coöperatieve vennootschappen de financiering van voortgezette opleiding op het gebied van sociale verantwoordelijkheid en ondernemen – twee gebieden die niet volledig worden bestreken door andere instrumenten inzake sociale participatie – van fundamenteel belang is;

C.

overwegende dat in coöperatieve vennootschappen de participatie van de leden van de vennootschap centraal moet staan en weerspiegeld moet zijn in de bestuurs- en eigendomsstructuur van de coöperatieve vennootschap;

D.

overwegende dat coöperatieve vennootschappen een belangrijke pijler zijn van de Europese economie en ook een fundamentele motor voor sociale innovatie, en precies daardoor de infrastructuur en lokale sociale voorzieningen in met name plattelandsgebieden en dichtbevolkte stedelijke gebieden in stand houden; overwegende dat Europa 160 000 coöperatieve vennootschappen telt, die in handen zijn van meer dan een kwart van alle Europeanen en werk verschaffen aan ongeveer 5,4 miljoen werknemers;

E.

overwegende dat coöperatieve vennootschappen op veel economische terreinen concurreren met door investeerders gestuurde ondernemingen, dat coöperatieve vennootschappen op de wereldmarkten over aanzienlijke economische macht beschikken en dat zelfs multinationale coöperatieve vennootschappen vaak een band behouden met lokale behoeften;

F.

overwegende dat coöperatieve banken tijdens de financiële crisis dankzij hun coöperatief bedrijfsmodel blijk hebben gegeven van grote duurzaamheid en veerkracht; overwegende dat zij dankzij hun coöperatief bedrijfsmodel hun omzet en groei tijdens de crisis hebben vergroot en minder faillissementen en ontslagen hebben gekend; overwegende dat coöperatieve vennootschappen eveneens kwalitatief hoogwaardige, inclusieve en crisisbestendige werkgelegenheid verschaffen, waarbij vaak veel vrouwen en migranten een baan vinden, en dat zij bijdragen aan duurzame economische en sociale regionale ontwikkeling doordat zij lokale banen aanbieden die niet naar een andere plaats kunnen worden overgebracht; overwegende dat coöperatieve vennootschappen als een succesvol en modern uitgangspunt voor de sociale economie kunnen worden beschouwd en met name op het platteland kunnen bijdragen aan het bieden van stabiele beroepsperspectieven en werknemers in hun geboortestreek een flexibele planning van hun leven kunnen bieden;

G.

overwegende dat de financiële en economische crisis heeft aangetoond dat de vraag betreffende de aantrekkelijkheid van een rechtsvorm niet eenzijdig vanuit het oogpunt van de aandeelhouders kan worden beantwoord; overwegende dat een onderneming als sociale organisatie verantwoording verschuldigd is tegenover aandeelhouders, werknemers, schuldeisers en de samenleving en dat daarmee in de beoordeling rekening moet worden gehouden;

H.

overwegende dat de regelgeving betreffende coöperatieve vennootschappen en participatie van werknemers vrijwel overal in de EU sterk verschilt;

I.

overwegende dat het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap (SCE) tot nu toe de enige, op EU-niveau beschikbare rechtsvorm inzake sociale economie is, aangezien de Commissie in 2003 haar voorstellen voor een Europese vereniging en een Europese onderlinge maatschappij heeft ingetrokken en het statuut voor een Europese stichting zich nog in de ontwikkelingsfase bevindt;

J.

overwegende dat de invoering van een statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap tot doel heeft de ontwikkeling van de interne markt aan te moedigen door de werking van dit type vennootschap op EU-niveau te vergemakkelijken;

K.

overwegende dat de invoering van het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap een mijlpaal vormt voor de erkenning van het coöperatieve bedrijfsmodel op EU-niveau, ook in die lidstaten waar het concept "coöperatieve vennootschap" om historische redenen een negatieve bijklank heeft;

L.

overwegende dat in Europese coöperatieve vennootschappen de betrokkenheid van de werknemers op transnationaal niveau, met name inzake de participatie van de werknemers in de raad van bestuur, een troef vormt;

M.

overwegende dat de EU 2020-strategie pleit voor een economie met veel werkgelegenheid die zorgt voor economische, sociale en territoriale cohesie, en dat een sterke sociale economie hiervan deel uitmaakt;

N.

overwegende dat de Verenigde Naties 2012 hebben uitgeroepen tot het internationaal jaar van de coöperatieve vennootschap, wat een uitstekende gelegenheid is om het coöperatief bedrijfsmodel te bevorderen;

Coöperatieve vennootschappen in de context van de EU

1.

herinnert eraan dat coöperatieve vennootschappen en andere ondernemingen uit de sociale economie deel uitmaken van het Europees sociaal model en bijgevolg grote erkenning en steun verdienen, zoals het geval is in de grondwet van een aantal lidstaten en diverse basisdocumenten van de EU;

2.

herinnert eraan dat coöperatieve vennootschappen kunnen bijdragen aan de voltooiing van de interne markt door bestaande grensoverschrijdende belemmeringen weg te nemen en de markt concurrentiëler te maken;

3.

wijst erop dat Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (hierna "het statuut") en Richtlijn 2003/72/EG tot aanvulling van het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (hierna "de richtlijn"), nauw met elkaar verweven zijn;

4.

is verheugd over de Mededeling van de Commissie COM(2012)0072; verwelkomt het voornemen van de Commissie om de SCE-verordening te vereenvoudigen en tegelijkertijd de SCE-specifieke elementen te versterken, en ook het feit dat hierover raadpleging van de betrokken partijen zal plaatsvinden; dringt erop aan in dit proces rekening te houden met het standpunt van het Parlement ten aanzien van de SCE;

5.

betreurt het feit dat de Europese coöperatieve vennootschap nog geen succes is, wat blijkt uit zijn zeldzame gebruik - tot 2010 werden slechts 17 SCE's opgericht, die in totaal 32 werknemers tellen (13); benadrukt dat deze veelzeggende balans duidelijk aantoont dat het statuut niet is aangepast aan de specifieke behoeften van de coöperatieve vennootschappen in Europa, ondanks het feit dat ondernemers belangstelling tonen voor de oprichting van een SCE; is ingenomen met het feit dat een grondige beoordeling van het statuut heeft plaatsgevonden om vast te stellen waarom het niet aantrekkelijk is en zo weinig impact heeft en om na te gaan wat kan worden gedaan aan het gebrek aan ervaring bij de uitvoering en aan andere belemmeringen;

6.

wijst erop dat het gebruik van de Europese coöperatieve vennootschap vaak wordt beperkt tot tweederangs coöperatieve vennootschappen die enkel uit rechtspersonen bestaan, tot onderlinge maatschappijen die geen Europees statuut hebben maar een rechtsvorm willen gebruiken die aansluit bij de sociale economie, en tot grote bedrijven; wijst erop dat de SCE moeilijk toegankelijk blijft voor kleine coöperatieve vennootschappen, die in Europa nochtans een meerderheid van de coöperatieve beweging uitmaken;

Rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschappen

7.

is ingenomen met het feit dat de bepalingen inzake werknemersparticipatie in de Europese coöperatieve vennootschap als een fundamenteel element worden beschouwd; wijst er evenwel op dat deze afgestemd moeten zijn op de eisen in verband met de speciale aard van coöperatieve vennootschappen;

8.

wijst erop dat meerdere lidstaten een aantal artikelen van de richtlijn met betrekking tot de rechten van werknemers, met inbegrip van de genderspecifieke bepalingen, niet hebben omgezet, wat heeft geleid tot een aantal lacunes inzake controle en uitvoering van procedures voor werknemersparticipatie, en benadrukt dat hieraan moet worden verholpen om misbuik van regelingen voor de Europese coöperatieve vennootschap te voorkomen; betreurt dat de standaardbepalingen betreffende de participatie van werknemers in administratieve organen de participatie van werknemers niet verplichten;

9.

is evenwel tevreden over het feit dat sommige lidstaten niet alleen de richtlijn correct ten uitvoer hebben gelegd, maar zelfs verder zijn gegaan dan de maatregelen die in de richtlijn werden geëist;

10.

dringt er niettemin bij de Commissie op aan om scherp toezicht te houden op de toepassing van Richtlijn 2003/72/EG om te voorkomen dat bepalingen ervan misbruikt worden om werknemers van hun rechten te beroven; verzoekt de Commissie om de nodige maatregelen te nemen om de juiste omzetting van artikel 13 van de richtlijn te verzekeren;

11.

wijst erop dat artikel 17 van de richtlijn bepaalt dat de Commissie de uitvoering ervan moet beoordelen en deze indien nodig moet herzien; benadrukt dat het beperkte gebruik van het statuut een degelijke beoordeling van de richtlijn bemoeilijkt;

12.

merkt op dat de richtlijn niet vóór het statuut mag worden herzien; dringt erop aan te overwegen de bepalingen betreffende werknemersparticipatie rechtstreeks in het statuut op te nemen, dit om de regelgeving eenvoudiger en efficiënter te maken;

13.

benadrukt dat een herziening van de richtlijn de specifieke behoeften van werknemers in coöperatieve vennootschappen moet aanpakken, onder meer de mogelijkheid om zowel eigenaar als werknemer van hetzelfde bedrijf te zijn; verzoekt de Commissie instrumenten te ontwikkelen om het gemakkelijker te maken zowel werknemer als eigenaar van een coöperatieve vennootschap te zijn; stelt zich tot doel dat in alle lidstaten van de Europese Unie werknemersparticipatie in bedrijven iets vanzelfsprekends wordt; ijvert er daarom voor dat de werknemersparticipatie in grensoverschrijdende vennootschappen wordt uitgebouwd en niet op het peil van de kleinste gemeenschappelijke noemer blijft;

14.

is ingenomen met de conclusies van de studie naar de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1435/2003 inzake het Statuut van de Europese coöperatieve vennootschap (SCE) (14), vooral wat betreft de maatregelen die worden voorgesteld om de SCE's te bevorderen door de mensen beter bewust te maken van het bestaan ervan door middel van opleidingsprogramma's die gericht zijn op adviseurs inzake coöperatierecht en sociale actoren en die bestemd zijn om de grensoverschrijdende samenwerking tussen coöperatieve vennootschappen te bevorderen;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten coöperatieve vennootschappen te stimuleren om de participatie van vrouwen in de bijzondere onderhandelingsgroep te verhogen en een diversiteitsbeleid te voeren om de gendergelijkheid op het werk en thuis te waarborgen, en met name om ervoor te zorgen dat meer vrouwen hogere managementfuncties bekleden; verzoekt de Commissie rekening te houden met het genderperspectief wanneer zij de correcte toepassing van de richtlijn nagaat, alsook bij de toekomstige herziening van de SCE-verordening;

16.

verzoekt de Commissie de SCE's op te nemen in eventuele Europese regelgeving betreffende het verhogen van de participatie van vrouwen op managementniveau en in raden van bestuur van overheidsondernemingen of beursgenoteerde bedrijven, voor het geval de ondernemingen er niet uit zichzelf in slagen de doelstellingen van 30% tegen 2015 en 40+ tegen 2020 te halen;

Toekomst van het statuut

17.

benadrukt dat het statuut door zijn complexiteit slechts gedeeltelijk tegemoetkomt aan de behoeften van coöperatieve vennootschappen en dat het moet worden vereenvoudigd en verduidelijkt om het gebruiksvriendelijker, begrijpelijker en beter toepasbaar te maken, waardoor het recht op voorlichting, raadpleging en participatie van alle werknemers wordt gewaarborgd en de kwaliteit wordt behouden;

18.

vestigt de aandacht op de diverse tradities en regelingen inzake coöperatieve vennootschappen in de EU; benadrukt dat het statuut moet voorzien in een autonoom rechtskader voor Europese coöperatieve vennootschappen, dat naast het nationale coöperatieve-vennootschapsrecht bestaat, waardoor niet onmiddellijk harmonisatie plaatsvindt;

19.

benadrukt dat het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap niet aantrekkelijker kan worden gemaakt door normen uit te hollen; is van mening dat het door de hervorming van het statuut mogelijk moet zijn deze vennootschapsvorm binnen de EU beter naar waarde te schatten; benadrukt dat het economisch gewicht, de crisisbestendigheid en de waarden waarop coöperatieve vennootschappen gebaseerd zijn, duidelijk aantonen dat deze vennootschapsvorm vandaag de dag binnen de EU een goede bestaansreden heeft en bijgevolg een herziening van het statuut rechtvaardigt; benadrukt dat transparantie, bescherming van de rechten van de betrokkenen en eerbiediging van de nationale cultuur en traditie centraal moeten staan in de toekomstige Europese acties en maatregelen ten behoeve van de Europese coöperatieve vennootschap; wijst erop dat voor bepaalde nationale coöperatieve vennootschappen de stimulans om het statuut te gebruiken helaas gering is vanwege hun bestaande holdingstructuur; benadrukt dat een fusie van nationale coöperatieve vennootschappen uit verschillende lidstaten moet worden aangemoedigd;

20.

dringt erop aan dat alle belanghebbenden volledig worden betrokken bij het herzieningsproces, met name de sociale actoren die een rol vervullen in de coöperatieve en vakbondsbeweging, en benadrukt dat dit proces tijdig moet worden afgerond;

Meer werkgelegenheid in coöperatieve vennootschappen en Europese coöperatieve vennootschappen en sterkere coöperatieve vennootschappen als hoeksteen van de sociale economie

21.

verwacht dat de Commissie passende maatregelen neemt om een volledige uitvoering van de richtlijn te waarborgen;

22.

betreurt dat de Commissie de aanbevelingen van het Parlement betreffende coöperatieve vennootschappen grotendeels heeft genegeerd; herinnert eraan dat het in zijn resolutie (15) heeft aangedrongen op:

het feit dat de specifieke kenmerken van sociale-economieondernemingen worden erkend en opgenomen in het Europees beleid,

stappen om ervoor te zorgen dat de Europese Waarnemingspost voor het midden- en kleinbedrijf in zijn studies ook aandacht schenkt aan sociale-economieondernemingen,

een intensere dialoog met sociale-economieondernemingen,

een beter rechtskader voor deze ondernemingen in de lidstaten;

23.

herinnert eraan dat de Commissie zich in COM(2004)0018 heeft verbonden tot twaalf acties, waaronder:

de ondersteuning van belanghebbenden en de organisatie van een gestructureerde uitwisseling van informatie,

de verspreiding van goede praktijken om de nationale regelgeving te verbeteren,

de verzameling van Europese statistieken over coöperatieve vennootschappen,

de vereenvoudiging en de herziening van de Europese regelgeving inzake coöperatieve vennootschappen,

het opzetten van aangepaste onderwijsprogramma's en de opname van verwijzingen naar coöperatieve vennootschappen in financiële instrumenten van het EIF;

24.

betreurt dat slechts drie toezeggingen uit deze lijst in de praktijk zijn omgezet, en dan nog zonder beduidende resultaten; benadrukt dat dergelijke tekortkomingen het ontwikkelingspotentieel van coöperatieve vennootschappen beperken;

25.

wijst erop dat een gebrek aan middelen tot gebrekkige resultaten leidt; benadrukt dat, gezien de huidige versnippering van bevoegdheden en personele middelen inzake sociale economie binnen de Commissie, er dringend verbeteringen moeten worden doorgevoerd op het gebied van organisatie en middelen die voor de sociale economie worden uitgetrokken;

26.

benadrukt dat het EU-beleid op alle gebieden de specifieke kenmerken en de toegevoegde waarde van sociale-economieondernemingen, met inbegrip van coöperatieve vennootschappen, moet erkennen door passende regelgeving inzake openbare aanbestedingen, staatssteun en financiële regelingen aan te nemen;

27.

verzoekt de lidstaten gunstigere bepalingen voor coöperatieve vennootschappen, zoals toegang tot krediet en fiscale stimuli, te bevorderen;

28.

verzoekt de Commissie in de regelgeving betreffende kapitaaleisen en boekhoud- en rapporteringsnormen rekening te houden met de financiële structuur van coöperatieve vennootschappen; wijst erop dat alle coöperatieve vennootschappen, en met name coöperatieve banken, gebonden zijn aan regelgeving inzake de terugbetaling van coöperatieve aandelen en ondeelbare reserves;

29.

wijst op de bijzondere uitdagingen als gevolg van de digitale revolutie waaraan de mediasector en met name coöperatieve uitgeverijen het hoofd moeten bieden;

30.

dringt bij de Commissie aan op de invoering van een open coördinatiemethode voor de sociale economie, ook voor coöperatieve vennootschappen die een hoeksteen van deze sector vormen, waarbij zowel de lidstaten als belanghebbenden betrokken zijn, om de uitwisseling van goede praktijken aan te moedigen en te komen tot een geleidelijke verbetering van de mate waarin de lidstaten rekening houden met de specifieke aard van coöperatieve vennootschappen, met name op het gebied van fiscaliteit, leningen, administratieve lasten en bedrijfsondersteunende maatregelen;

31.

is ingenomen met het feit dat de Single Market Act erkent dat de sociale economie moet worden bevorderd, en dringt bij de Commissie aan op de lancering van het lang verwachte "initiatief voor een sociaal ondernemerschap" dat op coöperatieve beginselen is gebaseerd (16);

32.

verzoekt de Commissie een Europees jaar van de sociale economie te overwegen;

33.

spreekt zijn steun uit voor bedrijfsondersteunende maatregelen, met name bedrijfsconsulting en opleiding van werknemers, en voor toegang tot financiering voor coöperatieve vennootschappen, in het bijzonder buy-out door werknemers of klanten, aangezien dit een ondergewaardeerd instrument is om coöperatieve vennootschappen in een crisisperiode te redden of om familiebedrijven over te dragen;

34.

benadrukt het groeiende belang van coöperatieve vennootschappen op het gebied van sociale voorzieningen en collectieve goederen; benadrukt dat het noodzakelijk is degelijke arbeidsvoorwaarden te garanderen en gezondheids- en veiligheidsgerelateerde kwesties in deze sector aan te pakken, ongeacht het statuut van de werkgever;

35.

benadrukt dat het noodzakelijk is de inbreng van coöperatieve vennootschappen in de sociale dialoog op EU-niveau te garanderen;

36.

onderstreept het potentieel van de SCE om gendergelijkheid te promoten via de uitbouw van beleidsstructuren en programma's op verschillende niveaus, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan onderwijs en beroepsopleiding, aan het stimuleren van ondernemerschap en aan programma's voor een leven lang leren; merkt op dat gendergelijkheid op verschillende besluitvormingsniveaus economische voordelen oplevert en een gunstig klimaat schept om talentvolle en bekwame mensen leidinggevende of toezichthoudende functies te laten uitoefenen; onderstreept bovendien dat bepaalde aspecten van het werk in coöperatieve vennootschappen een flexibiliteit mogelijk maken die het eenvoudiger maakt om gezinsleven en werk te combineren; verzoekt de Commissie een mechanisme te ontwerpen voor de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van gendergelijkheid tussen de lidstaten;

37.

onderstreept dat de SCE tegemoet kan komen aan de behoeften van vrouwen door hun toegang te geven tot aanbiedingen voor waardig werk, tot spaar- en kredietinstellingen, tot huisvesting en sociale diensten, tot onderwijs en opleiding, en op die manier hun levensstandaard te verbeteren;

*

* *

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 294 van 10.11.2001, blz. 1.

(2)  PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1.

(3)  PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22.

(4)  PB L 207 van 18.8.2003, blz. 25.

(5)  Opgesteld door Fernando Valdés Dal-Ré, professor arbeidsrecht, Labour Asociados Consultores, 2008.

(6)  Verricht door Cooperatives Europe, European Research Institute on Cooperative and Social Enterprises, EKAI Center, 2010.

(7)  Verenigde Naties, A/RES/64/136.

(8)  Johnston Birchall and Lou Hammond Ketilson, International Labour Organisation, 2009.

(9)  PB C 318 van 23.12.2009, blz. 22.

(10)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 16.

(11)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 11.

(12)  PB C 68 E van 18.3.2004, blz. 429.

(13)  COM(2010)0481.

(14)  Contract nr. SI2.ACPROCE029211200 van 8 oktober 2009.

(15)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 16.

(16)  http://www.ica.coop/coop/principles.html.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/24


Dinsdag 13 maart 2012
Bologna-proces

P7_TA(2012)0072

Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over de bijdrage van de Europese instellingen aan de versteviging en de uitbouw van het Bologna-proces (2011/2180(INI))

2013/C 251 E/04

Het Europees Parlement,

gezien artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, met name artikel 26 daarvan,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 14 daarvan,

gezien de gezamenlijke verklaring over de harmonisatie van de architectuur van het Europese hogeronderwijsstelsel, ondertekend door de vier bevoegde ministers namens Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk op 25 mei 1998 in Parijs tijdens de aan de Sorbonne gehouden conferentie (Sorbonne-verklaring) (1),

gezien de gezamenlijke verklaring die op 19 juni 1999 in Bologna is ondertekend door de ministers van Onderwijs van 29 Europese landen (Bologna-verklaring) (2),

gezien het communiqué dat op 28 en 29 april 2009 in Leuven en Louvain-la-Neuve is uitgegeven door de Conferentie van Europese ministers bevoegd voor hoger onderwijs (3),

gezien de verklaring van Boedapest en Wenen van 12 maart 2010, aangenomen door de ministers van Onderwijs van 47 landen, waarmee de Europese hogeronderwijsruimte (EHOR) officieel werd gelanceerd (4),

gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (5),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap (6),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (7),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (8),

gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (9) (ET 2020),

gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten op 26 november 2009 in het kader van de Raad bijeen, over het ontwikkelen van de rol van onderwijs in een ten volle functionerende kennisdriehoek (10),

gezien de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de internationalisering van het hoger onderwijs (11),

gezien de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten (12),

gezien de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 getiteld "Jeugd in beweging – de leermobiliteit van jongeren bevorderen" (13),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2006 getiteld "Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie" (COM(2006)0208),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2010 over een digitale agenda voor Europa (COM(2010)0245),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld "Ondersteuning van groei en werkgelegenheid – een agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen" (COM(2011)0567),

gezien het Eurydice-rapport van de Commissie uit 2009 getiteld "Higher Education in Europe 2009: Developments in the Bologna Process" (14),

gezien het Eurydice-rapport van de Commissie uit 2010 getiteld "Focus on Higher Education in Europe 2010: The Impact of the Bologna Process" (15),

gezien de onder docenten gehouden Eurobarometer-enquête uit 2007 over de hervorming van het hoger onderwijs (16),

gezien de onder studenten gehouden Eurobarometer-enquête uit 2009 over de hervorming van het hoger onderwijs (17),

gezien de Eurostat-publicatie van 16 april 2009 getiteld "The Bologna Process in Higher Education in Europe – Key indicators on the social dimension and mobility" (18),

gezien het eindverslag van de op 8 en 9 september 2011 in Jerevan (Armenië) gehouden internationale conferentie over de financiering van het hoger onderwijs (19),

gezien zijn resolutie van 23 september 2008 over het Bologna-proces en studentenmobiliteit (20),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0035/2012),

A.

overwegende dat de doelstellingen van het Bologna-proces, namelijk het verenigbaar maken van de hogeronderwijsstelsels in Europa, het wegnemen van de drempels voor burgers die in een ander land willen studeren of werken en het aantrekkelijk maken van het Europees hoger onderwijs voor zo veel mogelijk mensen (ook voor jongeren uit derde landen), nog steeds actueel zijn, en overwegende dat er een dialoog tussen de verschillende niveaus van het onderwijssysteem moet komen met het oog op ontwikkeling van curricula op basis van ieder voorafgaand niveau, zodat het proces kan worden voortgezet, wat bijdraagt aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie inzake op kennis en innovatie gestoelde groei, die des te belangrijker zijn in het licht van de huidige economische crisis; overwegende dat er een evaluatie moet plaatsvinden om de ontwikkeling van het proces vast te stellen, met aandacht voor de successen, de moeilijkheden, het onbegrip en de tegenstand die de betrokken partijen hebben ervaren;

B.

overwegende dat de rol van het hoger onderwijs erin bestaat een voor iedereen even toegankelijke leeromgeving te creëren, die autonomie, creativiteit, toegang tot kwaliteitsonderwijs en kennisontwikkeling bevordert, en dat het daarom essentieel is om de academische wereld in het algemeen en de studenten, docenten en onderzoekers in het bijzonder te betrekken bij de ontwikkeling van de verschillende stadia van universitair onderwijs;

C.

overwegende dat universiteiten, gezien hun drieledige rol (onderwijs, onderzoek en innovatie), van het grootste belang zijn voor de toekomst van de Europese Unie en de vorming van haar burgers;

D.

overwegende dat het instituut universiteit een belangrijke, bijna duizend jaar oude Europese verworvenheid is waarvan het belang voor de evolutie van de samenleving niet mag worden gereduceerd tot haar bijdrage aan de economie en waarvan de ontwikkeling niet uitsluitend van economische behoeften mag afhangen;

E.

overwegende dat de meeste landen die deelnemen aan het Bologna-proces ondanks de ondervonden moeilijkheden de driefasenstructuur toepassen, in een aantal gevallen met succes;

F.

overwegende dat de toezegging om de hervorming te bespoedigen gepaard moet gaan met een gezamenlijk actieplan en voldoende financiële steun, en dat het feit dat in een aantal lidstaten wordt bezuinigd op de overheidsuitgaven voor onderwijs niet bevorderlijk is voor het doorvoeren van deze noodzakelijke hervorming;

G.

overwegende dat mobiliteit voor iedereen toegankelijk moet zijn en de hoeksteen vormt van de hervorming van het hoger onderwijs; overwegende dat de mobiliteit van studenten op termijn kan bijdragen tot een mobielere beroepsbevolking; overwegende dat het evenwel belangrijk is gedurende het hele proces toe te zien op de toegankelijkheid voor iedereen;

H.

overwegende dat de lidstaten bijkomende inspanningen moeten leveren om de wederzijdse erkenning van diploma's te waarborgen, aangezien dit cruciaal is voor het welslagen van het Bologna-proces;

I.

overwegende dat de sociale dimensie moet worden versterkt als een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het Bologna-proces, om het recht op studeren betaalbaar te maken voor alle studenten, ook voor kwetsbare groepen, zodat iedereen gelijke toegang heeft en betere kansen krijgt op de arbeidsmarkt;

J.

overwegende dat universiteiten, overheden en bedrijven moeten focussen op inzetbaarheid op de arbeidsmarkt; overwegende dat universiteiten studenten de hulpmiddelen en de vaardigheden moeten aanreiken die ze nodig hebben om hun menselijk potentieel ten volle te benutten; overwegende dat het universitair onderwijs rekening moet houden met de behoeften van de arbeidsmarkt, zodat het studenten de vaardigheden kan aanreiken die ze nodig hebben om een duurzame en goedbetaalde baan te vinden;

K.

overwegende dat het waarborgen van de toegang tot onderwijs (een fundamentele waarde van de Unie) een publieke verantwoordelijkheid is van de lidstaten, de EU-instellingen en andere belangrijke actoren, en dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de Europese Unie bij de totstandbrenging van de EHOR, namelijk het ondersteunen van de inspanningen van en de samenwerking met de lidstaten op dit gebied; overwegende dat een harmonisatie van het onderwijs en de opleidingen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, een eerste vereiste is om de Europese doelstellingen inzake werkgelegenheidskansen en groei te halen;

L.

overwegende dat het Bologna-proces geen gevolgen met terugwerkende kracht mag hebben voor studenten die vóór de inwerkingtreding van het Bologna-stelsel met hun opleiding begonnen zijn;

Relevantie van het proces

1.

benadrukt het belang van onderwijs als sleuteldomein voor samenwerking met de lidstaten om de essentiële EU2020-doelstellingen inzake werkgelegenheid en groei te halen en te komen tot het broodnodige economische herstel;

2.

dringt aan op een versterking van de EU-steun voor het Bologna-proces, in het bijzonder met betrekking tot de wederzijdse erkenning van academische kwalificaties, de harmonisatie van academische normen, de bevordering van mobiliteit, de sociale dimensie en werkgelegenheidskansen, de actieve democratische participatie, de analyse van de uitvoering van de Bologna-beginselen, en het wegnemen van administratieve belemmeringen; verzoekt de lidstaten hun engagement met betrekking tot het proces te bevestigen en het systeem voor de financiering ervan te versterken, zodat de doelstellingen inzake groei van de Europa 2020-strategie kunnen worden gehaald;

3.

merkt op dat de oprichting van de EHOR een belangrijk gegeven is met het oog op de totstandbrenging en de ontwikkeling van een echt Europees burgerschap; meent dat het nu nodig is om deze ruimte met behulp van de geschikte middelen en procedures te versterken;

4.

onderstreept dat het Bologna-proces en de EHOR een sleutelfunctie vervullen binnen de Europa 2020-strategie, en wijst erop dat de koppeling tussen onderwijs en onderzoek essentieel is in die zin dat ze een onderscheidend kenmerk van het Europees hoger onderwijs vormt;

5.

benadrukt dat de in het kader van het Bologna-proces vastgestelde prioriteiten - mobiliteit, erkenning en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt - ervoor moeten zorgen dat iedere aan een Europese universiteit ingeschreven student de kans krijgt om kwaliteitsonderwijs te volgen, een diploma te behalen en zijn kwalificaties erkend te zien in alle landen van de EU;

Governance

6.

pleit voor de ontwikkeling van een doeltreffende bottom-upbenadering die alle belangrijke actoren, zoals universiteiten, vakbonden, beroepsorganisaties, onderzoeksinstellingen, het bedrijfsleven en vooral docenten en studenten, studentenorganisaties en universiteitspersoneel, ten volle bij de zaken betrekt;

7.

merkt op dat enkele Europese universiteiten nauwelijks bereid zijn om de nodige inspanningen te leveren met het oog op het bereiken van een geconsolideerde EHOR, terwijl deelnemen aan de EHOR voor sommige van deze universiteiten de enige manier is om hun concurrentievermogen en de kwaliteit van hun kennisaanbod te verhogen;

8.

verzoekt de universiteiten mee te werken aan de uitwerking van nieuwe onderwijsstrategieën en nieuwe strategieën op het gebied van beroepsopleidingen en een leven lang leren, door optimaal gebruik te maken van nieuwe technologieën en het belang van aanvullende leermethoden zoals niet-formeel onderwijs te erkennen, en deze strategieën te baseren op de pijlers van een op leren en onderzoek gericht universiteitssysteem dat de student centraal stelt en inzet op kritisch denken, creatieve vaardigheden, voortdurende professionele ontwikkeling en het verwerven van de theoretische en praktische kennis die studenten in hun beroepsleven nodig hebben; verzoekt de lidstaten en de EU om de universiteiten financieel te ondersteunen in hun streven naar nieuwe en aangepaste onderwijsmethoden;

9.

dringt erop aan de opleidingsprogramma's voor docenten te versterken en uit te breiden, en hierbij rekening te houden met de mogelijkheden die een leven lang leren en nieuwe technologieën bieden;

10.

benadrukt dat de openstelling van de Europese universiteiten voor de behoeften van de mondiale economie en de verdere consolidatie van de EHOR beschouwd moeten worden als pogingen van de Europese universiteiten om Europa te helpen de periode van algemene economische onzekerheid te doorstaan en Europa weer op het pad van duurzame ontwikkeling en groei te helpen;

11.

pleit voor de ontwikkeling van de "derde opdracht" van de universiteiten ten behoeve van de samenleving, een opdracht waarmee ook rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van de multidimensionale indelingscriteria en bij de erkenning van uitmuntendheid;

12.

pleit voor meer overheidsinvesteringen in het hoger onderwijs, met name om de economische crisis te bestrijden door te zorgen voor groei op basis van verbeterde vaardigheden en kennis, en om tegemoet te komen aan de verhoogde studentenbehoeften door de kwaliteit van en de toegang tot het onderwijs en de hiermee verband houdende diensten (in het bijzonder voor studiebeurzen) te verbeteren; is van mening dat bezuinigingen in het onderwijs een negatieve impact hebben op de pogingen tot versterking van de sociale dimensie van het onderwijs, een grondbeginsel van het Bologna-proces; verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen daarom nieuwe, doelgerichte en flexibele financieringsmechanismen uit te denken - en in dit verband Europese studiebeurzen te ontwikkelen - ter bevordering van groei en uitmuntendheid en ter ondersteuning van de specifieke en diverse taken van de universiteiten; benadrukt dat het nodig is een benadering op basis van meerdere fondsen te ontwikkelen, die stoelt op duidelijke en doeltreffende regels en aansluit bij het toekomstige financieringsmodel van de EU, en die erop gericht is de onafhankelijkheid van de universiteiten te waarborgen;

Consolidatie

13.

wijst erop dat het Bologna-proces en het Erasmus-programma de mobiliteit van de studenten hebben bevorderd en ook kunnen bijdragen tot meer arbeidsmobiliteit; betreurt echter dat de mobiliteitscijfers relatief laag blijven;

14.

verzoekt de EU, de lidstaten en de universiteiten systemen op te zetten om informatie te verstrekken en financiële en administratieve ondersteuning te bieden aan alle studenten, academici en personeel met het oog op een betere structurering van de mobiliteitsstromen; is verheugd over de invoering van Erasmus-programma's voor promovendi en dringt erop aan dat de Erasmus-diensten in hun geheel en de nieuwe generatie onderwijsprogramma's worden versterkt door middel van een verhoogde financiering volgens sociale criteria, de openstelling van het programma voor een groter aantal studenten, een reële en doelmatige studiepuntenerkenning, bijkomende mogelijkheden om een studieverblijf in het buitenland in de opleiding te integreren, en een verbeterde flexibiliteit in de toegestane termijnen; benadrukt echter dat een betere mobiliteit in geen geval mag resulteren in discriminatie van studenten met beperkte financiële middelen;

15.

meent dat universitaire docenten dankzij de grotere mobiliteit de kans krijgen om hun eigen kennis en ervaring te verrijken, maar indirect ook die van hun studenten, en om samen met buitenlandse collega's cursusmateriaal voor te bereiden;

16.

verzoekt de lidstaten hun toezegging na te komen wat de volledige overdraagbaarheid van leningen en beurzen betreft, en de financiële steun voor mobiele studenten aanzienlijk te verhogen, in overeenstemming met de verhogingen in nieuwe EU-programma's; verzoekt de EU na te denken over hoe de bestaande wetgeving betreffende het recht op vrij verkeer kan worden versterkt aan de hand van garanties op het gebied van overdraagbaarheid van leningen en beurzen;

17.

verzoekt de EU meer rekening te houden met de immigratie uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika en te komen tot een stelsel van regels dat is gericht op de erkenning van kwalificaties die zijn behaald in het land van herkomst;

18.

verzoekt de EU, met het oog op het wederzijds vertrouwen en de vereenvoudiging van de erkenning van academische kwalificaties via de uitvoering van een Europees kwalificatiekader in alle lidstaten, een betrouwbaar kwaliteitsborgingssysteem in te stellen, zowel op het niveau van de EU als op het niveau van de lidstaten; verzoekt de lidstaten hun nationale kwaliteitsborgingssystemen toe te passen in overeenstemming met de Europese normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging, zonder evenwel de diversiteit van de cursussen en van de benaderingen van de universiteiten inzake inhoud en leermethoden uit het oog te verliezen; spoort de kwaliteitsborgingsbureaus aan om aan te sluiten bij het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs, en om ook via de Europese Vereniging voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs de Europese samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen;

19.

wijst erop dat de lidstaten uiteenlopende beoordelingsschalen hanteren, en dat ECTS-punten op adequate wijze in beoordelingscijfers moeten worden omgezet;

20.

dringt erop aan dat alle Bologna-landen nationale kwalificatiekaders uitvoeren die aansluiten bij het kwalificatiekader van de EHOR, en dat ze het streven naar wederzijdse erkenning financieel ondersteunen;

21.

verzoekt om krachtige financiële steun voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke basiscurricula die duidelijk gedefinieerde leerresultaten garanderen, en vraagt dat in dit verband onder meer aandacht wordt besteed aan de methodologie van Tuning en aan de ervaringen van de Tuning Academy; dringt erop aan dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke kenmerken van curricula voor de menswetenschappen, aangezien deze richtingen een erg nuttig instrument vormen voor de bevordering van de democratie en de sociale cohesie in Europa, teneinde de specifieke kennis en vaardigheden vast te stellen die aan het einde van een opleiding verworven moeten zijn en zo een onderwijsvorm te bevorderen waarin het aanleren van algemene en meetbare vaardigheden (het vermogen om opgedane kennis te gebruiken is meetbaar) gekoppeld wordt aan kennisoverdracht en kritisch en authentiek analytisch onderzoek; stelt dat alle studieprogramma's zowel moeten inzetten op kennis van de basisstof als op interdisciplinaire sleutelvaardigheden zoals kritisch denken, communicatie en ondernemingszin;

22.

vraagt meer steun voor nationale en Europese maatregelen die de gelijke inclusie, eerlijke toegang, succesvolle doorstroming en duurzame ondersteuning (bijv. op het gebied van huisvesting en vervoerkosten) van alle studenten garanderen, en verzoekt om bijzondere steun voor studenten uit ondervertegenwoordigde groepen of kansarme gezinnen en voor studenten met financiële moeilijkheden, teneinde het uitvalpercentage te verlagen, onderwijs en opleiding onafhankelijk te maken van tot achterstelling leidende sociaaleconomische factoren en tegemoet te komen aan de leerbehoeften van ieder individu; beveelt aan sneller werk te maken van de oprichting van centra voor loopbaanoriëntatie met gratis dienstverlening voor studenten;

23.

onderstreept het belang van het communiqué van Londen uit 2007 (21), dat het bevorderen van de sociale dimensie van onderwijs bestempelt als een van de doelstellingen van het Bologna-proces, met het oog op de gelijke toegang tot onderwijs, zonder onderscheid naar afkomst; betreurt dat er op dit vlak nog maar weinig vooruitgang geboekt is, en moedigt de Commissie aan hieraan te werken;

24.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de wederzijdse erkenning te bevorderen door de in dit verband bestaande administratieve belemmeringen weg te nemen;

25.

wijst op de bijzondere behoeften van bacheloropleidingen met betrekking tot hun curricula, de doorstroming naar masterprogramma's en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt; benadrukt in dit verband dat specifieke acties nodig zijn, zoals de ontwikkeling van curricula waarin theorie en praktijk worden gecombineerd, alsook een meer doeltreffende samenwerking tussen universiteiten, lidstaten en economische en sociale actoren, om de vooruitzichten van afgestudeerden op een duurzame, goedbetaalde baan die aansluit op hun diploma te verbeteren; verzoekt de universiteiten daarom hun aanbod van opleidingsstages uit te breiden en de integratie van stages in universitaire opleidingen te verbeteren;

26.

onderstreept dat het bevorderen van inzetbaarheid, onder meer door programma's voor een leven lang leren, en de ontwikkeling van een breder gamma van arbeidsmarktgerichte vaardigheden de hoogste prioriteit verdienen om de doelstellingen inzake duurzame groei en welvaart te halen; ondersteunt in dit verband ten volle interuniversitaire uitwisselingen van docenten en studenten, de dialoog tussen universiteiten en bedrijfsleven, opleidingsstages en het vaardighedenpaspoort;

27.

is van mening dat de modernisering van de Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (2005/36/EG) de mobiliteit van werknemers en studenten in Europa zal bevorderen doordat ze de garantie biedt dat in een andere lidstaat behaalde kwalificaties in de hele EU erkend zullen worden;

28.

verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen de overgang van het op de Europese universiteiten nog steeds dominante "monodisciplinaire" methodologische concept van wetenschap naar het "interdisciplinaire" en "transdisciplinaire" concept te ondersteunen;

29.

verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen de dialoog en de samenwerking tussen de universiteiten en het bedrijfsleven te bevorderen als een gemeenschappelijk doel van de geconsolideerde EHOR, om de werkgelegenheidskansen van afgestudeerde Europese academici te vergroten;

30.

benadrukt in dit verband dat specifieke acties en een meer doelmatige samenwerking tussen de universiteiten en de arbeidsmarkt nodig zijn om de curricula relevanter te maken, de onderwijstrajecten beter op elkaar af te stemmen en de werkgelegenheidskansen te verbeteren door criteria te hanteren die ook bepalend zijn voor de toegang tot de beroepen;

31.

onderstreept dat het belangrijk is in voldoende stageplaatsen voor studenten te voorzien, zodat hun latere integratie op de arbeidsmarkt wordt vereenvoudigd;

32.

verzoekt de nationale regeringen en de Commissie een systeem van gestructureerde samenwerking te ontwikkelen om tot gezamenlijke hogeronderwijsdiploma's te komen, binnen clusters van vakgebieden, die in de hele EU erkend worden, en dit door de werking van en de financiële steun voor Erasmus Mundus en het toekomstige onderwijs- en opleidingsprogramma te verbeteren en de uitwerking van een Europese accreditatieregeling voor gezamenlijke programma's te bevorderen;

33.

is verheugd over het voorstel van de Commissie voor een Erasmus-mobiliteitsplan voor masteropleidingen;

34.

beschouwt academische promoties, met inbegrip van promoties die in samenwerking met ondernemingen worden uitgevoerd, als een essentiële schakel tussen hoger onderwijs en onderzoek, en wijst er opnieuw op dat zij een essentiële component kunnen vormen in het streven naar op kennis gebaseerde innovatie en economische groei; erkent dat het nuttig is om promoties uit te voeren in bedrijven, omdat dit gunstig is voor de integratie van hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt; is verheugd over de toezegging van de Commissie om een Europees industrieel promotiestelsel te ontwikkelen in het kader van de Marie Curie-acties;

35.

is van mening dat een betere samenwerking tussen de EHOR en de Europese onderzoeksruimte bevorderlijk kan zijn voor het innovatievermogen en de ontwikkeling van Europa;

36.

onderstreept het belang van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, het programma voor concurrentievermogen en innovatie en de Europese onderzoeksruimte bij het streven naar meer mobiliteit voor EU-onderzoekers en bij het aanboren van het innovatie- en concurrentiepotentieel van de EU;

37.

dringt erop aan dat een doeltreffende strategie wordt uitgetekend om Europese programma's voor een leven lang leren te ondersteunen, en pleit voor duurzame initiatieven die volledig in de onderwijsinstelling geïntegreerd zijn en een leven lang leren bevorderen; verzoekt voorts het concept van een leven lang leren te bevorderen binnen bedrijven, zodat werknemers de mogelijkheid hebben hun kennis en vaardigheden uit te breiden; verzoekt de hogeronderwijsinstellingen een soepelere houding aan te nemen met betrekking tot hun programma's, waarin de leerresultaten centraal moeten staan en niet-formeel en informeel onderwijs een plaats moeten krijgen, en meer diensten aan te bieden ter ondersteuning van de leertrajecten via de bevordering van partnerschappen tussen universiteiten, ondernemingen en instellingen voor hogere beroepsopleidingen, teneinde de (mens)wetenschappelijke en technische vaardigheden te versterken en deze vaardigheden beter op elkaar af te stemmen;

38.

wijst erop dat pre-Bologna-studenten in sommige landen worden benadeeld bij de inschrijving voor masterprogramma's, en dat hun status moet worden vastgesteld;

39.

merkt op dat het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) transparanter moet zijn en de mogelijkheid moet bieden om kwalificaties en diploma's nauwkeurig met elkaar te vergelijken; spoort de Commissie en de lidstaten aan het ECTS te verbeteren om de mobiliteit voor studenten en werknemers te bevorderen;

Europese actie

40.

is verheugd over het voorstel van de Commissie om de middelen voor Europese onderwijs- en opleidingsprogramma's aanzienlijk te verhogen; verzoekt de Commissie een groot deel van deze middelen te besteden aan de ondersteuning van de modernisering van het hoger onderwijs en van de universiteitsinfrastructuur, in overeenstemming met de doelstellingen van het Bologna-proces en de moderniseringsagenda van de EU; moedigt de Commissie aan oplossingen te vinden om ook studenten met financiële moeilijkheden toegang te geven tot deze programma's;

41.

verzoekt de lidstaten en de EU te onderzoeken of het mogelijk is studenten ertoe te verplichten een deel van hun opleiding aan een universiteit in een andere lidstaat te volgen;

42.

vestigt de aandacht op de duidelijke band tussen het Bologna-proces en de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, en benadrukt dat de Commissie voor coördinatie moet zorgen op een manier die in overeenstemming is met het Bologna-proces; stelt dat deze band versterkt kan worden door studenten te voorzien van alle relevante praktische informatie over de erkenning van in het buitenland behaalde diploma's en over de carrièreperspectieven die buitenlandse opleidingen bieden;

43.

verzoekt in het kader van de herziening van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en met het oog op de totstandkoming van een echte EHOR om de minimumopleidingseisen per land te vergelijken, en om ervoor te zorgen dat lidstaten, bevoegde autoriteiten en beroepsorganisaties vaker rond de tafel zitten;

44.

stelt voor om instellingen die betrokken zijn bij door de EU gefinancierde studentenuitwisselingen te verplichten om de studiepunten die in het kader van Erasmus-programma's bij partneruniversiteiten zijn verkregen te erkennen met het oog op de consolidatie van het ECTS;

45.

wijst erop dat het belangrijk is het ECTS consequent toe te passen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en hogeronderwijsinstellingen een vergelijkend overzicht op te maken dat aangeeft hoeveel ECTS-punten aan ieder vak worden toegekend, met het oog op meer eenduidigheid en ter bevordering van de mobiliteit van studenten en werknemers; wijst op de moeilijkheden die studenten ondervinden wanneer ze studiepunten willen meenemen naar een andere universiteit, en is van mening dat studenten daardoor mogelijk minder snel geneigd zijn om aan universitaire uitwisselingen deel te nemen;

46.

pleit voor de ontwikkeling van een doeltreffende strategie voor de volledige harmonisatie van academische titels in de hele Europese Unie, waarbij ook de vóór de vaststelling van het Bologna-proces behaalde titels eventueel met terugwerkende kracht worden erkend;

47.

verzoekt de lidstaten een definitief en duidelijk besluit over de volledige wederzijdse erkenning van kwalificaties en diploma's aan te nemen, of een routekaart voor de goedkeuring van zo'n besluit op te stellen;

48.

verzoekt de samenwerking tussen universiteiten beter te structureren en te versterken, zodat de impact op de hogeronderwijsinstellingen en -stelsels meer tastbaar wordt en de studenten en het personeel ervan kunnen profiteren;

49.

stelt voor dat de universiteiten uit de landen die de Bologna-verklaring ondertekenden de stages erkennen die in het kader van de door de Commissie gesteunde mobiliteitsprogramma's worden uitgevoerd;

50.

dringt erop aan dat studenten die aan een bepaalde uitwisseling deelnemen vooraf transparantere informatie krijgen over het aantal studiepunten dat zal worden toegekend, en verzoekt de lidstaten en de hogeronderwijsinstellingen samen te werken bij het bepalen van het aantal studiepunten dat de opleidingen vertegenwoordigen; moedigt de ontwikkeling van gemeenschappelijke platformen aan, omdat deze kunnen dienen om een door professionals en hogeronderwijsinstellingen vastgestelde kennis- en vaardighedenbasis aan te bieden en mogelijk ook om bepaalde diploma's beter op elkaar af te stemmen, evenwel met respect voor de eigenheid van de nationale systemen, naar analogie met de automatische erkenning van beroepskwalificaties in de EU (22);

51.

roept op tot betere networking, coördinatie en communicatie tussen de universiteiten van de EU om de erkenning van nieuwe diploma's te versnellen, de overdracht van studiepunten te vergemakkelijken, de kennis over en de notie van de verschillende onderwijs- en opleidingssystemen te verbeteren, en studenten meer inzicht te verschaffen in de verschillende Europese programma's;

52.

verzoekt de Commissie om, onder meer met financiële stimuleringsmaatregelen, de samenwerking binnen het nieuwe onderwijs- en opleidingsprogramma te bevorderen, met name op het gebied van transnationale curricula, gezamenlijke diploma's en wederzijdse erkenning; pleit voor de uitbreiding van het aantal Erasmus-partnerschappen voor opleidingsstages;

53.

wijst erop dat er heel wat instellingen bestaan die zich bezighouden met Europees hoger onderwijs en onderzoek; dringt erop aan dat de Europese Unie methoden bevordert om deze instellingen via een overkoepelend orgaan te coördineren;

54.

is van mening dat er initiatieven moeten worden opgezet ter ondersteuning van studenten die hun studieresultaten tijdens hun opleiding willen overdragen van de ene naar de andere universiteit;

55.

verzoekt de lidstaten en de EU bijgewerkte en vergelijkbare gegevens te verstrekken, onder meer over de proportionele vertegenwoordiging van kwetsbare groepen, op basis waarvan de uitvoering van de EHOR bewaakt kan worden, dit om de aan de uitvoering van het proces verbonden belemmeringen en problemen weg te nemen en niet om de instellingen te straffen die de geplande hervormingen nog niet hebben doorgevoerd; is van mening dat deze gegevens ieder jaar voor ieder afzonderlijk land en voor iedere afzonderlijke universiteit bekend moeten worden gemaakt, zodat het gemakkelijker wordt om te zien waar nog vooruitgang moet worden geboekt;

56.

spoort de universiteiten aan de academische normen te harmoniseren door partnerschappen te sluiten, met het oog op de uitwisseling van goede praktijken;

57.

verzoekt de Commissie en de lidstaten nieuwe, op wederzijdse belangen gestoelde samenwerkings- en onderzoeksprogramma's met universiteiten van derde landen op te richten en de bestaande programma's te versterken, met bijzondere aandacht voor universiteiten in conflictgebieden, opdat ook studenten uit deze landen zonder enige vorm van discriminatie toegang hebben tot hoger onderwijs en opleiding;

58.

meent dat de bij het Bologna-proces opgerichte EHOR dynamisch is; pleit daarom voor de integratie van een Euro-mediterrane hogeronderwijsruimte in de EHOR en voor verdere stappen met betrekking tot de oprichting van een doeltreffende hogeronderwijsruimte voor de landen die deel uitmaken van het Oostelijk Partnerschap en van andere interstatelijke samenwerkingsverbanden binnen de EU; verzoekt de Commissie de belemmeringen voor het vrije verkeer van studenten en docenten weg te nemen, de vorming van een netwerk van Euro-mediterrane universiteiten (waaronder EMUNI) te ondersteunen en het goede beheer van de progamma's Tempus en Erasmus Mundus voort te zetten;

59.

benadrukt dat het nodig is de informatievoorziening over het Bologna-proces en de EHOR te verbeteren door middel van een breed, doeltreffend en op heel Europa gericht communicatiebeleid om de aantrekkelijkheid van de universiteiten binnen en buiten Europa te vergroten;

60.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat leningen en toelagen (en in het bijzonder studiebeurzen die op grond van verdiensten en behoeften worden verstrekt) tussen alle Europese landen overdraagbaar zijn, om de gelijke toegang tot de voorzieningen inzake mobiliteit te waarborgen;

61.

pleit voor het creëren van uniforme universiteitsmerken op regionaal niveau om het prestige van universiteiten op internationaal niveau te vergroten, in overeenstemming met de doelstellingen van het Bologna-proces;

62.

verzoekt de EU-instellingen mechanismen uit te werken om de lidstaten en de hogeronderwijsinstellingen te steunen bij de uitvoering van de Bologna-doelstellingen, bijvoorbeeld door te voorzien in een systeem van regelmatige rapportage of door doelgericht gebruik te maken van EU-programma's, met inbegrip van de programma's die een samenwerking met de niet-EU-landen van de EHOR betreffen;

63.

verzoekt de EU in haar beleidssamenwerking met relevante niet-EU-landen in te zetten op maatregelen waarmee de uitvoering van haar toezeggingen in verband met het Bologna-proces wordt ondersteund; verzoekt de Commissie en het Parlement het voortouw te nemen in deze opdracht;

64.

vertrouwt erop dat de inventarisopmaak op de ministeriële bijeenkomst in Boekarest van volgend jaar zal resulteren in een duidelijk plan om vóór de vastgestelde termijn van 2020 te komen tot een goed functionerende EHOR; dringt aan op sectoroverschrijdende voorstellen met betrekking tot ICT-opleidingen, beroepsopleidingen, een leven lang leren en praktijkstages, meent dat deze actief moeten inzetten op integratie en slimme en duurzame groei, aangezien dit de EU na de crisis concurrentievoordelen kan opleveren inzake het creëren van banen, menselijk kapitaal, onderzoek, innovatie, ondernemerschap en de bredere kenniseconomie;

65.

verzoekt de Commissie en de onderwijsministers van de EU de kansen die hun gezamenlijke deelname aan de EHOR biedt ten volle te benutten om het voortouw te nemen in de verwezenlijking van de Bologna-doelstellingen, en verzoekt de ministers hun toezeggingen met betrekking tot het Bologna-proces te onderbouwen met gezamenlijke toezeggingen op EU-niveau in de Raad, met steun van de Commissie, zodat dit samenwerkingsproces leidt tot een harmonieuze tenuitvoerlegging;

66.

wijst erop dat op de tweejaarlijkse ministeriële bijeenkomst in 2012 in Boekarest rekening moet worden gehouden met het feit dat de oprichting van de EHOR de EU en de lidstaten in staat stelt om, in overeenstemming met de beleidsverklaringen van de EU-instellingen, een sterke en eensgezinde bijdrage te leveren aan het Bologna-proces op basis van hun gedeelde verantwoordelijkheden inzake hoger onderwijs, hun gezamenlijke deelname aan dit proces en hun gedeelde toezegging om actie te ondernemen;

*

* *

67.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/SORBONNE_DECLARATION1.pdf

(2)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/BOLOGNA_DECLARATION1.pdf

(3)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/Leuven_Louvain-la-Neuve_Communiqu%C3%A9_April_2009.pdf

(4)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/Budapest-Vienna_Declaration.pdf

(5)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(6)  PB L 289 van 3.11.2005, blz. 23.

(7)  PB L 64 van 4.3.2006, blz. 60.

(8)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(9)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(10)  PB C 302 van 12.12.2009, blz. 3.

(11)  PB C 135 van 26.5.2010, blz. 12.

(12)  PB C 191 van 1.7.2011, blz. 1.

(13)  PB C 199 van 7.7.2011, blz. 1.

(14)  http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/documents/thematic_reports/099EN.pdf

(15)  http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/documents/thematic_reports/122EN.pdf

(16)  http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl198_en.pdf

(17)  http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl_260_en.pdf

(18)  http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_OFFPUB/KS-78-09-653/EN/KS-78-09-653-EN.PDF

(19)  http://www.ehea.info/news-details.aspx?ArticleId=253

(20)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 18.

(21)  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/London_Communique18May2007.pdf

(22)  Bijlage V inzake de erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingeisen van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/33


Dinsdag 13 maart 2012
Europese statistiek

P7_TA(2012)0073

Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over kwaliteitsbeheer voor de Europese statistiek (2011/2289(INI))

2013/C 251 E/05

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie "Naar een robuust kwaliteitsbeheer voor de Europese statistiek" (COM(2011)0211),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0037/2012),

A.

overwegende dat Eurostat al sinds 1953 bestaat en dat behoud van de onafhankelijkheid ervan naar algemeen inzicht nodig is;

B.

overwegende dat betrouwbare en nauwkeurige statistieken van essentieel belang zijn om de lidstaten en de Unie in staat te stellen een doeltreffend economisch en budgettair beleid te voeren;

C.

overwegende dat voor welslagen van de Europa 2020-strategie voor groei en werkgelegenheid en het maatregelenpakket voor economisch bestuur, met inbegrip van het Europees semester, onafhankelijke statistieken worden verlangd van hoge kwaliteit;

D.

overwegende dat de gebruikers van statistieken moeten worden voorzien van relevante, tijdige en accurate gegevens die conform de beginselen van onpartijdigheid, objectiviteit en professionele onafhankelijkheid dienen te worden verzameld en samengesteld door de nationale bureaus voor de statistiek;

E.

overwegende dat statistieken algemeen toegankelijk moeten zijn, gemakkelijk te begrijpen voor zowel beleidsmakers als burgers, en geschikt voor vergelijking van jaar tot jaar;

F.

overwegende dat de kwaliteit van de Europese statistiek afhankelijk is van de integriteit van het volledige productieproces; overwegende dat de modernisering van statistische productiemethoden die momenteel plaatsvindt een overheidsinvestering is die van essentieel belang is om de hele productieketen te stroomlijnen en een voortgezette verbintenis op het niveau van de EU en op nationaal niveau vereist;

G.

overwegende dat de schuldencrisis in de eurozone duidelijk heeft laten zien welke risico's er zijn verbonden aan inaccurate en frauduleuze statistieken die het gevolg zijn van kwalitatieve manco's in de door overheden aangeleverde boekhoudgegevens en in het bestaande systeem van statistische sturing;

H.

overwegende dat de bureaus voor de statistiek niet alleen statutair onafhankelijk moeten zijn, maar ook dienen te beschikken over afschottingssystemen en mechanismen om te garanderen dat zij niet politiek beïnvloedbaar zijn en dat systeemfouten aldus kunnen worden vermeden, waarbij echter tegelijkertijd moet worden benadrukt dat de staat verantwoordelijk is voor de juistheid en de echtheid van statistische gegevens;

I.

overwegende dat de band tussen Eurostat en de nationale rekenkamers aangehaald moet worden;

J.

overwegende dat de nationale bureaus voor statistiek in de lidstaten hervormd dienen te worden om zo snel mogelijk te voldoen aan de nieuwe Europese regelgeving;

K.

overwegende dat de ongeveer 350 statistische verordeningen die op alle lidstaten van toepassing zijn voor de kleinere lidstaten onevenredig zware nalevingskosten met zich meebrengen;

L.

overwegende dat Eurostat de economische indicatoren zal aanreiken die nodig zijn voor het toezicht op het gevoerde begrotingsbeleid en voor de opmaak van het scorebord inzake macro-economische onevenwichtigheden, en tevens voorziet in nieuwe handhavingsmechanismen; overwegende dat degelijke en betrouwbare statistieken in de recente wetshervormingen, in het bijzonder in het "sixpack" inzake economisch bestuur, een centrale plaats hebben gekregen in de economisch bestuur op EU-niveau;

1.

stelt zich op het standpunt dat een systematische kwaliteitsaanpak geboden is die wellicht hervorming nodig maakt van de wijze waarop de Europese statistieken worden geproduceerd, alsmede geleidelijke overgang van een correctieve benadering naar een preventieve benadering van het kwaliteitsbeheer voor de Europese statistiek in het algemeen en voor statistieken van de overheidsfinanciën in het bijzonder; is verheugd over het bindende karakter van de voorschriften betreffende de productie en de controle op de nauwkeurigheid van Europese statistieken; is van mening dat onafhankelijke organen voor statistiek van essentieel belang zijn voor het handhaven van de geloofwaardigheid van statistische gegevens;

2.

roept de Commissie op om de lidstaten hulp en deskundigheid te bieden om beperkingen in onderzoekscapaciteit en grote methodologische hindernissen te helpen overwinnen, om zo de naleving van de voorschriften en de productie van kwalitatief hoogstaande gegevens te verzekeren;

3.

steunt het voornemen van de Commissie wijzigingen in Verordening (EG) nr. 223/2009 (de statistiekverordening) voor te stellen met het oog op de invoering van een proactieve aanpak om gegevens over overheidsfinanciën in een vroege fase te controleren en te beoordelen zodat correctieve maatregelen in een zo vroeg mogelijke fase kunnen worden genomen; staat achter het voorstel tot invoering van een juridisch kader dat de aansturing, in het bijzonder waar het gaat om de professionele onafhankelijkheid van de nationale statistiekinstanties en Eurostat, moet versterken en de lidstaten ertoe moet verplichten om zich formeel te verbinden tot alle nodige maatregelen op nationaal niveau waardoor het vertrouwen in de statistiek bewaard blijft en strakker de hand kan worden gehouden aan de Praktijkcode Europese statistieken;

4.

dringt er bij de Commissie op aan het Europees Parlement en de Raad wetgevingsvoorstellen voor te leggen strekkende tot opneming van bepaalde onderdelen van de herziene Praktijkcode Europese statistieken in het EU-recht, teneinde een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen de taken en bevoegdheden van de nationale bureaus voor de statistiek en die van de regeringen van de lidstaten en meer transparante en gecoördineerde verantwoordingsplicht voor de kwaliteit van gegevens te verzekeren;

5.

dringt er bij Eurostat op aan om, in samenwerking met de belangrijkste leveranciers en gebruikers van gegevens, meer inspanningen te leveren om de productiemethoden voor Europese statistieken te moderniseren om aldus de kosteneffectiviteit te handhaven;

6.

verzoekt Eurostat erop toe te zien dat er in alle lidstaten gestandaardiseerde boekhoudsystemen worden ingevoerd en dat deze worden aangevuld met zowel interne als externe auditmechanismen, mede onder toepassing van het onlangs herziene juridische kader van Verordening (EG) nr. 479/2009, en waar nodig ook met verdere wetgevingsvoorstellen; is verheugd over het voornemen van de Europese Commissie om Eurostat meer onderzoeksbevoegdheden te verlenen;

7.

benadrukt dat alle lidstaten ervoor dienen te zorgen dat statistieken op elk niveau van bestuur nauwkeurig zijn; moedigt Eurostat aan om bij alle soorten statistieken eventuele twijfels aan de nauwkeurigheid ervan publiekelijk kenbaar te maken;

8.

is van mening dat het onlangs aangenomen wetgevingspakket inzake economisch bestuur normen nodig maakt terzake van gefragmenteerde gegevens over de risico’s waaraan de overheidssector zich blootstelt met garanties en voorwaardelijke verplichtingen, bijvoorbeeld door overheidsgaranties en –blootstellingen jegens publiek-particuliere partnerschappen; deze normen moeten door Eurostat onverwijld worden uitgewerkt en gepubliceerd, rekening houdende met alle bestuursniveaus;

9.

is ingenomen met het initiatief van de Europese Adviescommissie voor statistische governance (ESGAB) om onafhankelijk toezicht te houden op Eurostat en op het Europees statistisch systeem; dringt er bij Eurostat en de overige bureaus voor de statistiek op aan uitvoering te geven aan de door de ESGAB in haar jaarverslag over 2011 uitgebrachte aanbevelingen;

10.

onderstreept dat Eurostat met betrekking tot zijn eigen personeel dient te zorgen voor transparantie door het publiceren van informatie over zijn eigen functionarissen (die ambtenaar zijn) en arbeidscontractanten, en door gegevens te verstrekken over de manier waarop gebruik wordt gemaakt van de diensten van nationale deskundigen;

11.

benadrukt dat de onafhankelijkheid van de statistische diensten op zowel nationaal als Europees niveau beveiligd moet blijven tegen de dreiging van politiek ingrijpen;

12.

merkt op dat het kwaliteitsborgingssysteem zal nopen tot nauwe coördinatie tussen Eurostat en de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor het verifiëren van de aangeleverde gegevens met betrekking tot overheidsfinanciën; verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen die de nationale rekenkamers van een grotere onafhankelijkheid en meer samenhangende bevoegdheden moeten verzekeren bij de verificatie van de kwaliteit van de gebruikte bronnen voor het becijferen van de nationale schuld en het nationaal tekort, en die de coördinerende rol van de Europese Rekenkamer moeten versterken;

13.

onderstreept dat het kwaliteitsbeheer van de statistieken over overheidsfinanciën en andere nationale statistische gegevens en nauwkeurigheid en het tijdig indienen van de gegevens noodzakelijke voorwaarden zijn voor de goede werking van het Europees semester;

14.

erkent dat het verschaffen van nauwkeurige statistieken in veel gevallen vereist dat er gegevens vergaard en samengebracht worden uit verschillende bronnen; merkt daarom op dat bekorting van de publicatietermijnen voor de statistieken in sommige gevallen kan leiden tot minder betrouwbare of nauwkeurige statistieken of de kosten voor gegevensvergaring kan verhogen; raadt aan bij de keuze van beste praktijken op dit gebied een juist evenwicht te betrachten tussen tijdigheid, betrouwbaarheid en voorbereidingskosten;

15.

dringt er bij Eurostat op aan om te bekijken hoe het zijn publicaties, in het bijzonder de online publicaties, gebruiksvriendelijker kan maken voor de gemiddelde burger en voor leken, in het bijzonder met het oog op het gebruik van grafieken; is van mening dat de website van Eurostat eenvoudiger toegang moet bieden tot volledige langetermijngegevensreeksen en intuïtieve en comparatieve grafieken dient te tonen om de burgers zo een meerwaarde te bieden; is voorts van mening dat de regelmatige updates zomogelijk informatie over iedere lidstaat moeten bieden en reeksen per jaar en per maand moeten omvatten en waar mogelijk en nuttig ook reeksen met gegevens voor de lange termijn;

16.

beklemtoont dat de voorziening van nauwkeurige, relevante, hoogwaardige statistieken van wezenlijk belang is voor duurzame en evenwichtige regionale ontwikkeling; merkt op dat precieze en exacte gegevens een basis vormen voor het verkrijgen van gedetailleerde informatie met betrekking tot specifieke domeinen als demografie, de economie en het milieu, en zodoende een sleutelrol vervullen in het besluitvormingsproces ten aanzien van regionale ontwikkeling, in het bijzonder in het kader van de uitvoering van de Europa 2020-strategie;

17.

verzoekt de Commissie in te blijven spelen op de behoefte aan betrouwbare informatie uit statistieken op basis waarvan EU-beleid beter kan worden afgestemd op de economische, maatschappelijke en territoriale situatie op regionaal niveau;

18.

steunt Eurostat in zijn voornemen een juridisch kader in te voeren voor "vertrouwensverbintenissen voor de statistiek"; benadrukt dat zowel naleving van de regel voor vertrouwelijkheid van gegevens binnen het ESS (Europees statistisch systeem) als naleving van het subsidiariteitsbeginsel zullen helpen het vertrouwen in bureaus voor de statistiek te vergroten;

19.

merkt op dat het van wezenlijk belang is om de wijze waarop boekhoudsystemen van overheden werken te verbeteren; vraagt de Commissie desondanks te verduidelijken of standaardisering van de boekhoudsystemen van overheden in alle lidstaten noodzakelijk en mogelijk is; verzoekt de Commissie een gemeenschappelijke methodologie op te stellen en doeltreffende, geschikte en bewezen oplossingen door te voeren;

20.

acht het zaak dat een samenhangend systeem wordt ontwikkeld voor onderzoek naar sociaal-economische processen in grensoverschrijdende gebieden, waaronder de processen in regio's aan de buitengrenzen van de Europese Unie, tezamen met statistieken voor macroregio’s, teneinde een betrouwbaar, volledig en nauwkeurig beeld van de economie te krijgen wat betreft regionale en macroregionale ontwikkeling, waarbij aandacht wordt besteed aan zowel de stedelijke dimensie als de rurale gebieden; meent dat de onderzoeksmechanismen in verband met de betalingsbalans dienen te worden verbeterd; merkt bovendien op dat nauwkeurig toezicht dient te worden gehouden op regionale en nationale rekeningen, als onderdeel van een gedegen kwaliteitsbeheersysteem voor EU-statistieken;

21.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


Woensdag 14 maart 2012

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/37


Woensdag 14 maart 2012
Algemene richtsnoeren voor de begroting 2013 - Afdeling III - Commissie

P7_TA(2012)0077

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2013 - afdeling III - Commissie (2012/2000(BUD))

2013/C 251 E/06

Het Europees Parlement,

gezien artikel 313 en artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (hierna IIA genoemd),

gezien de geactualiseerde financiële programmering van de Commissie voor de periode 2007-2013, die is ingediend in overeenstemming met punt 46 van het voornoemde IIA van 17 mei 2006,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012 (2),

gezien de conclusies van de Raad van 21 februari 2012 over de begrotingsrichtsnoeren voor 2013,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0040/2012),

De rol van de EU-begroting in de bestrijding van de economische en financiële crisis

1.

neemt kennis van de pogingen tot begrotingsconsolidatie die de meeste lidstaten wegens de financiële en begrotingscrisis hebben ondernomen; benadrukt evenwel het feit dat de EU nooit behoorlijk op de huidige economische en sociale crisis zal kunnen reageren of toekomstige crisissen zal kunnen voorkomen zonder verdere politieke eenmaking, gemeenschappelijke instrumenten, bijvoorbeeld automatische sancties, en het recht voor de Commissie om gerechtelijke stappen te ondernemen in het kader van een tekortprocedure, maar evenmin zonder gemeenschappelijke door de EU gefinancierde programma's, en de middelen om deze te activeren; benadrukt het feit dat voor economisch herstel maatregelen nodig zijn om de solidariteit te versterken en duurzame ontwikkeling en werkgelegenheid te bevorderen; is tevreden met het feit dat de Europese Raad dit heeft erkend in zijn verklaring van 30 januari 2012 en in zijn conclusies na de top van 1-2 maart 2012, maar benadrukt het feit dat concrete maatregelen moeten worden genomen, met name door gebruik te maken van de EU-begroting als gemeenschappelijk instrument; onderstreept het feit dat de prioriteiten die worden genoemd in bovengenoemde verklaringen, precies degene zijn die door het Parlement zijn verdedigd tijdens vorige begrotingsprocedures;

2.

blijft bezorgd over de ongeziene wereldwijde crisis, die de economische groei en de financiële stabiliteit heeft ondermijnd en de overheidstekorten en de schulden van de lidstaten ernstig heeft doen oplopen; begrijpt de bezorgdheid van de Raad, wat economische en budgettaire beperkingen op nationaal niveau betreft, en beklemtoont dat 2013 een cruciaal jaar wordt voor het economisch herstel;

3.

herinnert eraan dat de begroting van de Europese Unie een van de belangrijkste instrumenten is waar solidariteit wordt getoond tussen de lidstaten en tussen de generaties en dat zij onmiskenbaar een meerwaarde biedt, die blijkt uit haar enorme impact op de reële economie en het dagelijkse leven van de Europese burgers; herinnert eraan dat, als het beleid van de Unie alleen zou worden gefinancierd door de lidstaten, de uitgaven van de lidstaten pijlsnel omhoog zouden schieten en dat de Europese begroting, gelet hierop, mits bij het gebruik ervan sprake is van synergie, intrinsiek een duidelijke gemeenschappelijke besparing vormt voor het welzijn van iedereen; is van mening dat de op nationaal niveau genomen soberheidsmaatregelen niet mogen leiden tot een overeenkomstige verlaging op EU-niveau, omdat één euro die op dit niveau wordt uitgegeven, besparingen kan opleveren in de 27 lidstaten;

4.

benadrukt dat de EU met name in crisistijd meer collectieve inspanningen moet leveren om haar acties in resultaten om te zetten; onderstreept dat de jaarlijkse begroting van de Europese Unie met haar hefboomeffect, de prioriteiten in de nationale begrotingen en alle andere Europese instrumenten het herstelbeleid van de lidstaten moeten ondersteunen en moeten worden afgestemd op de Europa 2020-strategie voor groei en werkgelegenheid, omdat dit essentieel is voor het welslagen van de strategie en voor het vertrouwen in het EU-beleid, met name bij de burgers; benadrukt het feit dat de EU-begroting fungeert als katalysator voor investeringen en dat een verlaging ervan dus een nadelig effect zou hebben op de creatie van groei en de werkgelegenheid in de Unie;

5.

is van mening dat voor de bevordering van de groei en de werkgelegenheid specifieke maatregelen en bijkomende budgettaire inspanningen nodig zijn ter ondersteuning van een duurzaam en op de lange termijn gericht industriebeleid, het concurrentievermogen, innovatie en kmo's, aangezien het grootste deel van het economische potentieel van de EU berust bij kmo's: volgens recent onderzoek schiepen deze tussen 2002 en 2010 85% van de netto nieuwe banen in de EU, waarmee zij de motor van onze economische groei vormen; hecht daarom het grootste belang aan de bevordering van een ondernemingsgerichte mentaliteit en de oprichting van bedrijven via concrete acties en is van mening dat hiervoor de nodige middelen moeten worden uitgetrokken; merkt daarom op dat inspanningen moeten worden geleverd om de EU-financiering ter ondersteuning van groei-inspanningen verder op te voeren;

6.

benadrukt dat deze ondersteuning kan helpen te voorkomen dat kmo's hun investeringen terugschroeven, vooral in onderzoek en ontwikkeling, en dat zij tegelijk bevorderlijk kan zijn voor aanwervingen en beroepsopleiding, met name voor jonge burgers, en ervoor kan zorgen dat vaardigheden behouden blijven; is van oordeel dat meer EIB-steun voor kmo's en infrastructuur als een sleutelprioriteit moet worden beschouwd, zodat zij ertoe bijdraagt het innovatiepotentieel van kmo's ten volle te benutten, hetgeen cruciaal is voor de welvaart in de EU en voor de totstandkoming van een kennismaatschappij; benadrukt in verband hiermee het feit dat de aanvraagprocedure voor door de EU gefinancierde programma's voort moet worden vereenvoudigd; benadrukt in verband hiermee het feit dat de aanvraagprocedure voor door de EU gefinancierde programma's voort moet worden vereenvoudigd;

7.

is van mening dat, als met de EU-begroting meer wordt geïnvesteerd in een duurzame economie, dit kan leiden tot de schepping van meer banen dan met de huidige begroting; is van oordeel dat er op deze manier, met de bedoelde investeringen, aanzienlijk toe kan worden bijgedragen de EU terug op een groeispoor te brengen;

8.

benadrukt dat het resultaat van de Europa 2020-strategie grotendeels afhangt van de jongeren, die de meest opgeleide, technisch onderlegde en mobiele generatie ooit vormen en daarom een sleutelrol spelen en zullen spelen in het streven naar meer groei en werkgelegenheid in de EU; is bezorgd over het hoge peil van de jeugdwerkloosheid in de lidstaten; onderstreept gelet hierop dat zowel de EU als de lidstaten alles in het werk moeten stellen om ervoor te zorgen dat groei en werkgelegenheid een feit zijn, vooral voor jongeren, die de gemeenschappelijke toekomst van de EU vertegenwoordigen; wijst er ook op dat dringend de uitdagingen moeten worden aangepakt van werkloosheid en toenemende armoede in de Europese Unie in de geest van het vlaggenschipinitiatief "Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting";

9.

neemt kennis van het voorstel van de Commissie om 82 miljard EUR van de nog toe te wijzen middelen in het kader van alle structuurfondsen van de EU (EFRO en ESF) een nieuwe bestemming te geven, namelijk hulp aan kmo's en bestrijding van de jeugdwerkloosheid; wil over dit initiatief, de uitvoering ervan en de eventuele gevolgen ervan voor de begroting 2013 naar behoren op de hoogte worden gehouden;

Een goed gecoördineerde en verantwoordelijke begroting voor 2013

10.

benadrukt dat alle maatregelen die tot dusver zijn genomen om de crisis te bestrijden, moeten helpen om de groei te herstellen; onderstreept in verband hiermee dat de reeds getroffen specifieke bezuinigingsmaatregelen gepaard moeten gaan met gerichte investeringen die resulteren in duurzame economische ontwikkeling; wijst erop dat de EU-begroting in het kader hiervan en doorslaggevende rol te spelen heeft, als instrument om te zorgen voor snelle en gecoördineerde acties op alle terreinen om de gevolgen van de crisis voor de reële economie te verlichten en te fungeren als katalysator voor investeringen, groei en werkgelegenheid in Europa;

11.

benadrukt dat een goed gecoördineerde, samenhangende en tijdige uitvoering van de gezamenlijke politieke toezeggingen en prioriteiten van de EU en de lidstaten vereist dat de nationale en Europese instellingen samenwerken om de overheidsmiddelen prioritair in te zetten voor groeisectoren en de gevolgen van geplande maatregelen vooraf in te schatten, alsmede de onderlinge synergie te vergroten en ervoor te zorgen dat zij een positieve impact heeft, door de belemmeringen weg te nemen en gebruik te maken van onderbenutte mogelijkheden; onderstreept in verband hiermee het feit dat het belangrijk is voort te gaan met de organisatie, vóór de voorjaarstop, de presentatie door de Commissie van haar ontwerpbegroting en de start van de nationale begrotingsprocedures in de lidstaten, van interparlementaire debatten over gemeenschappelijke economische en begrotingsrichtsnoeren voor de lidstaten en de Unie, om coördinatie tussen de nationale begrotingen en de EU-begroting te waarborgen, in het kader van de opgewaardeerde algemene activiteiten van het Parlement in het raam van het Europees semester, om de democratische legitimiteit van het Parlement te verbeteren, zoals het Parlement vraagt in zijn resolutie van 1 december 2011 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie;

12.

pleit voor de goedkeuring van een verantwoordelijke en resultaatgerichte begroting, die is gebaseerd op doeltreffende uitgaven en een optimaal en tijdig gebruik van de bestaande EU-middelen; benadrukt in de geest van de verklaring van de leden van de Europese Raad van 30 januari 2012 dat er investeringen nodig zijn in groei en werkgelegenheid, vooral ten aanzien van kmo's en jongeren; onderstreept zijn voornemen om samen met de gespecialiseerde parlementaire commissies te onderzoeken op welke concrete gebieden meer maatregelen nodig zijn, maar ook eventuele negatieve prioriteiten vast te stellen;

13.

benadrukt dat met de EU-begroting uitsluitend geïnvesteerd wordt in beleid en maatregelen die een meerwaarde hebben voor de EU; wijst erop dat de begroting van de EU, die altijd in evenwicht moet zijn, een veel groter hefboomeffect heeft op de groei en de werkgelegenheid dan de begrotingen van de lidstaten en dat de EU-begroting een groter effect heeft met betrekking tot de stimulering van investeringen, de totstandbrenging van stabiliteit in Europa en het helpen van de EU om de huidige economische en financiële crisis te overwinnen; onderstreept evenwel het feit dat meer investeringen moeten worden aangetrokken, om projecten die van centraal belang zijn voor het economisch herstel en het concurrentievermogen, niet in gevaar te brengen; onderstreept in verband hiermee het feit dat de ontwikkeling van nieuwe, betere financieringsinstrumenten het hefboomeffect van de EU-bestedingen op de groei nog kan versterken, door particuliere investeringen aan te trekken, zodat de beperkingen op nationaal niveau worden gecompenseerd en de overheidsuitgaven worden geoptimaliseerd;

14.

herinnert eraan dat de nationale begrotingen in de EU tussen 2000 en 2011 gemiddeld zijn toegenomen met 62%, terwijl de betalingen uit de EU-begroting zijn toegenomen met iets minder dan 42%, hoewel de EU is uitgebreid van 15 tot 27 lidstaten;

15.

zal in het kader van de begrotingsprocedure 2013 specifiek aandacht besteden aan de uitvoering van de begrotingsprioriteiten die het Parlement de voorbije jaren heeft vastgesteld en zal met name van nabij de financiering en de uitvoering volgen van de door alle lidstaten onderschreven Europa 2020-strategie, met name wat de bevordering van het concurrentievermogen en de werkgelegenheid betreft, alsmede van de andere sectorale prioriteiten;

16.

is tevreden met het feit dat de Commissie in de recentste versie van de financiële programmering voor 2012-2013 rekening met de begrotingsprioriteiten van het EP voor 2012 heeft gehouden door net als in 2011 verhogingen uit het verleden niet te compenseren; vraagt dat deze lijn ook voor de ontwerpbegroting 2013 wordt gevolgd;

17.

benadrukt het feit dat de maxima voor diverse rubrieken in het huidige financiële kader, met name rubriek 1a (concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid) en rubriek 4 (de EU als mondiale partner), ontoereikend zijn voor de beleidsmaatregelen die het Parlement, de Raad en de Commissie als prioriteiten hebben aangemerkt; wijst er voorts op dat de kredieten voor sommige beleidsmaatregelen diverse keren zijn moeten worden aangepast aan nieuwe doelstellingen en nieuwe taken en dat met andere woorden in bijna elke jaarlijkse begroting gebruik moet worden gemaakt van het flexibiliteitsinstrument; benadrukt niet te zullen aanvaarden dat gevestigde politieke engagementen van de EU in het gedrang komen; herinnert er met name aan dat financiële engagementen die zijn opgenomen in internationale overeenkomsten en/of overeenkomsten tussen de EU en internationale organisaties, moeten worden nagekomen en naar behoren in de ontwerpbegroting moeten worden opgenomen;

Een begroting voor 2013 ter uitvoering van de programma's en de prioriteiten van de Unie

18.

herinnert eraan dat het meerjarig financieel kader (MFK) 2007-2013 ontworpen was om de welvaart en de levenskwaliteit van de burgers te verbeteren en het potentieel van de uitbreiding ten volle te benutten, maar dat de EU sinds 2008 kampt met een ongeziene crisis, die ook gevolgen heeft gehad voor de jaarlijkse begrotingen; onderstreept in verband hiermee het feit dat het MFK 2007-2013 niet is herzien om rekening te houden met de bijkomende financieringsbehoeften als gevolg van de huidige crisis, maar dat integendeel in elke jaarlijkse begroting sinds 2007 aanzienlijke globale marges onder de algemene maxima van het MFK zijn gelaten en dat alle jaarlijkse begrotingen hierdoor beperkt en zuinig zijn gebleven; benadrukt het feit dat de overeenkomstige betalingen bijgevolg op zijn minst moeten worden verricht volgens de normale begrotingscyclus; herinnert eraan dat betalingskredieten alleen worden onderscheiden van vastleggingskredieten wegens het tijdsverloop in meerjarenprogramma's vóór de feitelijke betaling van de bedragen;

19.

benadrukt dat er, aangezien 2013 het laatste jaar is van de huidige programmeringsperiode, een inhaalbeweging nodig zal zijn wat de betalingen betreft, zoals altijd het geval is aan het einde van financiële vooruitzichten, door het begin van de voltooiingsfase van de programma's van de periode 2007-2013 en, wat de vastleggingen betreft, om de bedragen te eerbiedigen in de financiële programmering, voor 2013 bijna 152 miljard EUR; herhaalt dat iedere kunstmatige verlaging van het niveau van de betalingen zou betekenen dat contractuele verplichtingen en eerdere vastleggingen van de EU niet tijdig worden nagekomen en ook kan resulteren in moratoire rente en verlies van vertrouwen in het Europees beleid en van geloofwaardigheid van de EU-instellingen; onderstreept daarom dat contractueel verschuldigde bedragen in het kader van de begrotingsdiscipline zo snel mogelijk moeten worden betaald;

20.

merkt op dat het niveau van de betalingen, dat louter het resultaat is van vroegere vastleggingen en daarom zou moeten worden bepaald aan de hand van technische criteria zoals uitvoeringscijfers, prognoses over het absorptievermogen of het niveau van openstaande verplichtingen (RAL), in de laatste begrotingsprocedures tot het belangrijkste politieke hangijzer in de Raad is uitgegroeid; wijst op het stijgende niveau van de RAL eind 2011: 207 miljard EUR, bijna 7% meer dan eind 2010; zal met het oog op de komende interinstitutionele vergadering over het verschil tussen vastleggingen en betalingen een dialoog starten met de Commissie om volledige duidelijkheid te verkrijgen over de samenstelling van de RAL; dringt er bij de Raad op aan om niet a priori het niveau van de betalingen te bepalen, zonder rekening te houden met de werkelijke behoeften en de wettelijke verplichtingen; merkt voorts op dat een toenemende RAL in feite een slechte zaak is voor een transparante EU-begroting waar duidelijk is hoe vastleggingen en betalingen in een bepaald begrotingsjaar met elkaar verband houden;

21.

benadrukt dat bij een zuivere "nettobijdrager aan de EU-begroting/netto-ontvanger van EU-begrotingsmiddelen"-benadering onvoldoende rekening wordt gehouden met het feit dat de EU-begroting zeer positieve spill-overeffecten tussen de lidstaten genereert, die de gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen van de EU ten goede komen; is ernstig verontrust door de erg bescheiden stijging van de betalingen in de voorbije twee begrotingen – in de begroting 2012 was de stijging zelfs minder dan de inflatie – terwijl deze periode cruciaal is en alle investeringsprogramma's op volle kracht zouden moeten draaien en het potentieel ervan ten volle zou moeten worden benut;

22.

benadrukt dat een te lage begroting moet worden vermeden, aangezien dat niet strookt met het beginsel van goed financieel beheer, en dat de kredieten moeten worden afgestemd op realistische ramingen van het absorptievermogen; wijst erop dat een kunstmatige verlaging van het niveau van de kredieten, die niet is afgestemd op de realistische ramingen van de Commissie, ertoe kan leiden dat de mogelijkheden van de laatste fase van de begrotingsuitvoering onderbenut blijven; herinnert eraan dat het door de Commissie in haar ontwerpbegroting voorgestelde niveau van de betalingskredieten vooral wordt bepaald door de eigen ramingen van de lidstaten en door hun uitvoeringscapaciteit, aangezien de lidstaten meer dan 80% van de EU-financiering samen met de Commissie beheren;

23.

betreurt dat de Raad in december 2011 heeft geweigerd vastgestelde extra behoeften te financieren en dat als gevolg hiervan een aantal betalingsaanvragen, in totaal goed voor meer dan 10 miljard EUR, eind 2011 niet konden worden ingewilligd, hetgeen nu rechtstreekse gevolgen heeft voor de betalingen die beschikbaar zijn voor 2012; vindt het verontrustend dat dit te wijten is aan het feit dat de Raad de uitvoeringsgegevens en de behoeftenbeoordelingen van de Commissie aanvecht, zonder alternatieve gegevens of bronnen aan te reiken;

24.

is daarom bijzonder bezorgd over de situatie van de betalingen in 2012 en verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen, om zo vroeg mogelijk dit jaar een oplossing te vinden, teneinde het probleem niet nogmaals te verschuiven naar later, in 2013; is bovendien van mening dat dit gebruik van kredieten van het komende jaar voor de financiering van behoeften van dit jaar getuigt van slecht financieel beheer en schending inhoudt van het jaarperiodiciteitsbeginsel; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit dat deze praktijk het principe van de Unie om geen schulden te maken, ondermijnt;

25.

herhaalt zijn verzoek aan de Raad om tijdens de begrotingsprocedure af te zien van een kunstmatige verlaging van de betalingen en benadrukt dat dit leidt tot een onhoudbaar niveau van de betalingen; verzoekt de Raad, als hij toch een verlaging wil doorvoeren, duidelijk en publiekelijk aan te geven welke programma's of projecten van de EU volgens hem kunnen worden uitgesteld of zelfs geschrapt, en om hier toelichting bij te geven;

26.

verzoekt de Raad in verband hiermee om in zijn standpunt te kiezen voor een realistische en verantwoordelijke begroting en is van plan om permanent te blijven toezien op de uitvoering van de kredieten en vooral de betalingen voor 2012; verzoekt de Raad om zijn voorbeeld te volgen, zodat de begrotingsautoriteit gebruik kan maken van gemeenschappelijke, geactualiseerde uitvoeringsgegevens en betrouwbare ramingen van de uitgaven kan opstellen; nodigt de Raad en de Commissie daarom uit op een interinstitutionele vergadering op een adequaat politiek niveau in het eerste semester van 2012, om na te gaan welke misverstanden er bestaan op het gebied van uitvoeringscijfers en geraamde betalingsbehoeften en hoe deze kunnen worden opgelost en om samen een inventaris te maken van de situatie van de betalingen voor de begrotingsjaren 2012 en 2013;

27.

wijst op het belang van financiering voor de Europese toezichthoudende autoriteiten (EBA, EAVB en ESMA) voor een alomvattende tenuitvoerlegging van de agenda inzake financiële regelgeving en de structuren voor toezicht, teneinde crises in de toekomst te vermijden; onderstreept dat financiering voor de Europese toezichthoudende autoriteiten en voor hen werkende onafhankelijke juridische diensten op de begroting prioriteit moeten krijgen;

28.

is verheugd over het in december 2011 bereikte akkoord over de financiering van de extra kosten van het ITER-project; verzoekt de Commissie met klem de gezamenlijke conclusies van dit akkoord volledig na te leven en concrete voostellen te formuleren voor dit bedrag van 360 miljoen EUR in de ontwerpbegroting voor 2013, met volledige toepassing van de bepalingen van het Financieel Reglement en het IIA van 17 mei 2006 en met uitsluiting van verdere herzieningen in verband met ITER in het MFK; herlaat er sterk van overtuigd te zijn dat de veiligstelling van het bedrag van 360 miljoen EUR in de begroting 2013 niet ten koste mag gaan van de geslaagde uitvoering van ander EU-beleid, met name het beleid dat bijdraagt tot het halen van de doelstellingen van de EU 2020-strategie, tijdens dit laatste jaar van de programmeringsperiode, en verzet zich specifiek tegen herschikkingen die deze begrotingsprioriteit schaden; onderstreept het feit dat de Commissie in haar financiële programmering voorziet in een marge van 47 miljoen EUR in rubriek 1a, hetgeen gedeeltelijk de ITER-behoeften dekt;

29.

verwacht, gelet op de komende toetreding van Kroatië op 1 juli 2013, dat de herziening van het MFK snel zal worden aangenomen, in overeenstemming met punt 29 van het IIA ("Aanpassing van het financiële kader in verband met de uitbreiding") en verzoekt de Commissie haar voorstel voor de overeenkomstige bijkomende kredieten in te dienen zodra alle lidstaten de toetredingsakte geratificeerd hebben; herhaalt dat de toetreding van Kroatië gepaard moet gaan met de nodige extra financiering, met nieuw geld in plaats van herschikkingen voor de tweede helft van 2013;

Administratieve uitgaven

30.

neemt kennis van de brief van de commissaris voor Begroting en financiële programmering van 23 januari 2012, waarin de Commissie zich bereid verklaart het aantal posten in haar personeelsformatie al in 2013 met 1% te verminderen, naar behoren rekening houdend met de verschillende gevolgen voor grote, middelgrote en kleine directoraten-generaal; is voornemens een nauwkeurig onderzoek te wijden aan het voornemen van de Commissie om het personeelsbestand van de instellingen en de organen van de EU tegen 2018 te verminderen met 5% ten opzichte van 2013 en herinnert eraan dat dit als een algemene doelstelling moet worden gezien; herinnert eraan dat elke verandering van de personeelsformatie rechtstreekse gevolgen heeft voor de begroting en dat een verandering van de personeelsformatie in geen geval de begrotingsprerogatieven van de Begrotingscommissie en van het Europees Parlement mag aantasten; meent dat bij iedere korte- of langetermijnmaatregel tot inkrimping van het personeelsbestand vooraf een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd en onder meer rekening moet worden gehouden met de wettelijke verplichtingen van de Unie en met de uit de Verdragen voortvloeiende nieuwe bevoegdheden en uitgebreide taken van de instellingen;

31.

herinnert eraan dat nauwe en constructieve interinstitutionele samenwerking tijdens de gehele begrotingsprocedure belangrijk is en bevestigt eens te meer zijn bereidheid om ten volle aan deze samenwerking bij te dragen, in volstrekte overeenstemming met de bepalingen van het VWEU; verwacht dat tijdens de begrotingsprocedure en bij de voorbereiding van de ontwerpbegroting ten volle rekening met deze richtsnoeren wordt gehouden;

*

* *

32.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 56 van 29.2.2012.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/42


Woensdag 14 maart 2012
Justitiële opleiding

P7_TA(2012)0079

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over justitiële opleidingen (2012/2575(RSP))

2013/C 251 E/07

Het Europees Parlement,

gezien artikelen 81 en 82 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die voorzien in de vaststelling volgens de gewone wetgevingsprocedure van maatregelen die "de ondersteuning van de opleiding van magistraten en justitieel personeel" beogen,

gezien zijn resolutie van 10 september 1991 over de oprichting van een Europese Academie voor Rechtswetenschappen (1), zijn standpunt van 24 september 2002 over de aanneming van het besluit van de Raad tot instelling van een Europees netwerk voor justitiële opleiding (2), zijn resolutie van 9 juli 2008 over de taak van de nationale rechter binnen het Europees gerechtelijk apparaat (3) en zijn aanbeveling aan de Raad van 7 mei 2009 betreffende de ontwikkeling van een strafrechtsgebied in de EU (4),

gezien de mededeling van de Commissie over een actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm (COM(2010)0171),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 november 2009 over het programma van Stockholm (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 juni 2010 over de gerechtelijke opleiding (6),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2011 getiteld 'Opbouwen van vertrouwen in justitie in de hele EU - Een nieuwe dimensie in de Europese justitiële opleiding' (COM(2011)0551),

gezien het proefproject inzake justitiële opleiding dat in 2011 is voorgesteld door het Parlement,

gezien de vergelijkende studie over de justitiële opleiding in de lidstaten die in opdracht van het Parlement werd uitgevoerd door de Academie voor Europees recht in samenwerking met het Europees netwerk voor justitiële opleidingen (7),

gezien artikel 115, lid 5 en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de hoger genoemde studie een overzicht geeft van de activiteiten in dit gebied in de nationale scholen voor magistraten, waarbij het type van aangeboden opleiding, de desbetreffende voorwaarden en de begrotingsmiddelen worden bekeken, met aandacht ook voor het vaststellen van behoeften en suggesties voor verbetering en beste praktijken, en dat in deze studie ook de resultaten worden weergegeven van een diepgaande bevraging van 6 000 rechters en openbare aanklagers in de lidstaten, waarbij aandacht gaat naar hun ervaring inzake de opleiding in EU-recht en hun suggesties voor verbetering;

B.

overwegende dat de justitiële opleiding met de juiste term 'justitiële studie' moet worden benoemd om de bijzondere aard weer te geven van de constante intellectuele inspanning die van de magistraten wordt gevraagd, alsook het feit dat degenen die een justitiële studie het best kunnen aanbieden, de rechters zelf zijn;

C.

overwegende dat het opleidingsaanbod momenteel nog ver verwijderd is van het streefdoel van de Commissie, namelijk dat dit voor de helft van de beoefenaren van juridische beroepen moet openstaan;

D.

overwegende dat volgens de studie het relatief geringe percentage van respondenten met een opleiding in EU-recht (53%, en slechts een derde daarvan gedurende de laatste drie jaar) onder meer kan worden verklaard door taalbarrières, een gebrek aan (tijdige) informatie over de bestaande programma's, het feit dat de programma's niet altijd aan de behoeften van de rechters zijn aangepast, alsmede de hoge werklast van de rechters en het gebrek aan voldoende middelen;

E.

overwegende dat het verstandig zou zijn, ook budgettair gezien in de huidige situatie van financiële beperkingen, gebruik te maken van de bestaande instellingen, met name de nationale instellingen voor justitiële opleiding, maar ook universiteiten en beroepsverenigingen, voor wat betreft de aspecten van 'nationaal recht' bij het ontwikkelen van een Europese justitiële cultuur; overwegende dat zodoende beste praktijken kunnen worden vastgesteld in de lidstaten en bevorderd en verspreid in de hele EU; overwegende dat op het gebied van de opleiding in EU-recht, de Academie voor Europees recht (ERA) haar rol moet blijven vervullen;

F.

overwegende dat, zoals het Parlement reeds heeft opgemerkt, de Europese justitiële ruimte moet berusten op een gedeelde justitiële cultuur onder de rechtsbeoefenaars, rechters en openbare aanklagers, die niet alleen gebaseerd is op EU-recht, maar wordt ontwikkeld via wederzijdse kennis en begrip van de nationale rechtssystemen, een ingrijpende hervorming van de universitaire curricula, uitwisselingen, studiebezoeken en gezamenlijke opleidingen met de actieve steun van de Academie voor Europees recht, het Europees netwerk voor justitiële opleiding en het Instituut voor Europees recht,

G.

overwegende dat de justitiële opleiding moet worden verbonden aan een debat over de traditionele rol van de magistratuur en de modernisering ervan, hoe deze open te trekken en haar horizon te verruimen; overwegende dat dit ook inhoudt dat een talenopleiding wordt aangeboden en dat de studie van vergelijkend recht en internationaal recht wordt bevorderd;

H.

overwegende dat een gemeenschappelijke justitiële cultuur ook tot stand moet worden gebracht onder de leden van het gerechtelijk apparaat, uitgaande van het Handvest van de grondrechten en de werkzaamheden van de Commissie van Venetië van de Raad van Europa, teneinde de kernwaarden van het juridische beroep te bevorderen door over de gemeenschappelijke beroepsethiek, de rechtsstaat en de principes voor de benoeming en de selectie van rechters te debatteren en dit ook bekend te maken en om de politisering van het gerecht te voorkomen en zo het wederzijds vertrouwen te versterken dat nodig is om de gemeenschappelijke justitiële ruimte concrete vorm te geven;

I.

overwegende dat het nodig is netwerken tussen rechters van verschillende culturen tot stand te brengen en de coördinatie van de bestaande netwerken te verbeteren om 'kringen van samenhang' te creëren; overwegende dat hiervoor elektronische communicatie niet volstaat, maar dat er fora moeten komen waar de rechters contact leggen met elkaar en dat het cruciaal is hierbij rechters te betrekken van de gerechtshoven uit Luxemburg en Straatsburg;

J.

overwegende dat een justitiële studie niet beperkt kan blijven tot materieel en procedureel recht en overwegende dat rechters een opleiding nodig hebben die betrekking heeft op hun justitiële werkzaamheden en die tot 'rechterkunde' leidt;

1.

erkent dat directe contacten de beste optie zijn, maar meent dat, in het licht van de budgettaire beperkingen alsook van de antwoorden van de rechters in de studie, een dergelijke opleiding en advies ook via het internet kunnen worden aangeboden (videoconferenties, online-cursussen, webstreaming) alsook door middel van uitwisselingen; merkt op dat rechters vragen om verdere beoordeling en aanpassing van de opleidingsprogramma's aan hun behoeften en kennelijk een interactieve opleiding verkiezen, waar ze ervaringen kunnen uitwisselen en praktijkgevallen bespreken, eerder dan de klassieke opleidingsformules met hoorcolleges;

2.

meent dat ook moet worden gestreefd naar coördinatie van de opleidingen die door de bestaande instellingen voor justitiële opleiding worden aangeboden, en naar het faciliteren en bevorderen van dialoog en professionele contacten;

3.

merkt op dat een meertalige opleiding belangrijk is aangezien uit de studie blijkt dat slechts een relatief klein aantal rechters voldoende kennis hebben van een vreemde taal om actief te kunnen deelnemen aan een justitiële opleiding in andere lidstaten;

4.

meent dat de problemen (kosten, talenopleiding, kosten-effectiviteit) onder meer kunnen worden opgelost door het gebruik van moderne technologie en door het financieren van de creatie van applicaties ('apps') op de lijnen van ITunes U van Apple; dergelijke 'apps', die worden voorbereid door de nationale scholen, de ERA, de universiteiten en andere opleiders, zouden bestaan uit opleidingscursussen, met videomateriaal met onder meer taalonderricht (met extra aandacht voor juridische terminologie) en onderwijs over de nationale rechtssystemen, bijzondere rechtsprocedures, enz. en zouden gratis aan de leden van het gerechtelijk apparaat worden verstrekt;

5.

meent dat rechters na een succesvolle deelname aan dergelijke cursussen in het kader van Erasmus in het buitenland opleidingscursussen zouden kunnen volgen;

6.

stelt voor dat dergelijke 'apps' ook tegen een gering bedrag ter beschikking worden gesteld aan beoefenaars van juridische beroepen, beroepsverenigingen, academici en rechtenstudenten en meent dat de ontwikkeling en de verspreiding van deze 'apps' kan zorgen voor een bescheiden stimulans van de economie en de werkgelegenheid voor een relatief kleine kostprijs;

7.

meent dat het proefproject dat door Luigi Berlinguer en Erminia Mazzoni is gepresenteerd en dat voor 2012 gepland is, in de eerste plaats moet gericht zijn op het vaststellen en uitbreiden van de beste praktijken voor het organiseren van de toegang tot EU-recht en de desbetreffende opleiding binnen de nationale gerechtelijke systemen en opleidingsinstituten; vindt bijvoorbeeld dat de EU de lidstaten ertoe moet aansporen om succesvolle instituten, zoals de coördinatoren voor EU-recht die in Nederland en Italië binnen de nationale juridische structuren bestaan, te imiteren en de opleiding van dergelijke coördinatoren te bevorderen en anderszins ook hun werk op EU-niveau te vergemakkelijken;

8.

is van oordeel dat binnen het proefproject een werkgroep moet worden opgericht waaraan nationale en Europese aanbieders van justitiële opleiding deelnemen alsook actoren van buiten het gerechtelijk apparaat, die tot doel heeft een reeks thematische 'clusters' van onderwerpen van EU-recht vast te stellen die het meest relevant zijn voor de dagelijkse justitiële praktijk, zowel voor 'praktische' kwesties (hoe stel ik een prejudiciële vraag, hoe krijg ik toegang tot gegevensbanken van EU-recht, enz.) als over inhoudelijke onderwerpen,

9.

stelt voor dat in het pilootproject wordt gezorgd voor een coördinatie van (a) de uitwisseling van advies en kennis over specifieke rechtssystemen tussen de diverse instellingen voor justitiële opleiding, uitgaande van de bestaande netwerken en middelen en (b) een officiële opleiding om vertrouwd te geraken met buitenlandse rechtssystemen;

10.

stelt ten slotte voor dat de Commissie een jaarlijks forum organiseert waar rechters van alle niveaus van anciënniteit in rechtsgebieden waar vaak nationale en grensoverschrijdende kwesties aan de orde zijn, kunnen debatteren over zaken die recentelijk tot controverse of problemen hebben geleid, teneinde discussie te stimuleren, contacten te leggen, communicatiekanalen tot stand te brengen en wederzijds vertrouwen en begrip te creëren; meent dat een dergelijk forum ook de gelegenheid kan bieden voor de bevoegde autoriteiten, opleiders en deskundigen, met inbegrip van de universiteiten en de beroepsverenigingen, om te discussiëren over het beleid inzake justitiële opleiding en de toekomst van de rechtenopleiding in Europa;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.


(1)  PB C 267 van 14.10.1991, blz. 33.

(2)  PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 99.

(3)  PB C 294 E van 3.12.2009, blz. 27.

(4)  PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 116.

(5)  PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 12.

(6)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 130.

(7)  http://www.europarl.europa.eu/delegations/en/studiesdownload.html?languageDocument=EN&file=60091.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/45


Woensdag 14 maart 2012
Kinderarbeid in de cacaosector

P7_TA(2012)0080

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over kinderarbeid in de cacaosector (2011/2957(RSP))

2013/C 251 E/08

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 3, 6 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 206 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verdrag nr. 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid, Verdrag nr. 138 van de IAO betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces en het Verdrag van de Verenigd Naties inzake de rechten van het kind,

gezien de Internationale Cacao-overeenkomst van 2010 en in het bijzonder de artikelen 42 en 43,

gezien zijn eerdere resoluties over kinderhandel en uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden,

gezien zijn verslagen van 25 november 2010 over mensenrechten en sociale en ecologische normen in internationale handelsovereenkomsten (1) en over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (2),

gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat volgens de schattingen van de IAO wereldwijd meer dan 215 miljoen kinderen werken of betrokken zijn bij activiteiten die moeten worden afgeschaft; overwegende dat 152 miljoen van deze kinderen jonger zijn dan 15 jaar en dat 115 miljoen van hen gevaarlijk werk verrichten;

B.

overwegende dat in deze resolutie kinderarbeid wordt opgevat zoals omschreven door de IAO in respectievelijk Verdrag nr. 138 betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces en Verdrag nr. 182 betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid;

C.

overwegende dat het Europees Parlement zijn goedkeuring moet verlenen aan de sluiting van de Internationale Cacao-overeenkomst van 2010, overwegende dat belanghebbenden hebben aangegeven uiterst bezorgd te zijn over kinderarbeid bij het telen en oogsten van cacaobonen;

D.

overwegende dat 70% van de cacao wereldwijd afkomstig is uit West-Afrika en dat in deze regio ongeveer 7,5 miljoen mensen in de cacaosector werkzaam zijn, bijna uitsluitend in kleine familiebedrijven, waarvan er verspreid over heel West-Afrika 1,5 à 2 miljoen bestaan; overwegende dat de cacaoteelt tijdens het oogstseizoen bijzonder arbeidsintensief is en dat producenten onder grote druk van nationale en internationale marktdeelnemers staan om de arbeidskosten zo laag mogelijk te houden; overwegende dat tijdens drukke periodes een beroep wordt gedaan op alle gezinsleden, ook kinderen; overwegende dat kinderarbeid onaanvaardbare risico's met zich meebrengt;

E.

overwegende dat volgens de IAO niet alle door kinderen verrichte werkzaamheden mogen worden bestempeld als kinderarbeid die moet worden uitgebannen, en dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen deze twee vormen van werk; overwegende dat de deelname van kinderen of jongeren aan werkzaamheden die hun gezondheid en persoonlijke ontwikkeling niet negatief beïnvloeden en hun scholing niet in de weg staan, doorgaans als iets positiefs wordt beschouwd, dat wil zeggen op voorwaarde dat de hun opgelegde taken niet gevaarlijk zijn en hen niet beletten om naar school te gaan;

F.

overwegende dat uit onderzoeken in Ghana en Ivoorkust blijkt dat kinderen die op cacaoplantages werken aan diverse gevaren worden blootgesteld; overwegende dat sommige kinderen bovendien het slachtoffer zijn geworden van kinderhandel en afkomstig zijn uit andere gebieden van het land of uit aangrenzende landen; overwegende dat aanvullend onderzoek moet worden gedaan naar kinderarbeid en kinderhandel in de regio, aangezien er geen betrouwbare cijfers bestaan;

G.

overwegende dat het onaanvaardbaar is dat in het kader van de teelt en oogst van cacaobonen de ergste vormen van kinderarbeid worden aangetroffen;

H.

overwegende dat er de voorbije jaren aanzienlijke vooruitgang is geboekt dankzij programma's en initiatieven ter bestrijding van de ergste vormen van kinderarbeid op West-Afrikaanse cacaoplantages, hoewel er nog veel werk moet worden verricht gezien de enorme omvang van de sector; overwegende dat herhaalde conflicten in de regio en in het bijzonder in Ivoorkust de situatie voor kinderen wederom hebben verslechterd;

I.

overwegende dat armoede, het ontbreken van alternatieven voor het genereren van inkomens, de schaarste of het volledige ontbreken van buitenschoolse kansen voor jongeren, starre structuren binnen gemeenschappen en heersende gewoonten, het ontbreken van gepaste juridische bescherming van de kinderrechten en van verplicht openbaar onderwijs voor alle kinderen, ongeacht hun sekse, en ten slotte corruptie en slecht bestuur, sociaaleconomische en politieke factoren vormen die kunnen bijdragen tot het steeds terugkerende misbruik van kinderen in sommige delen van de wereld;

J.

overwegende dat het de elementaire verantwoordelijkheid is van de regeringen van alle betrokken landen om het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en verdragen nrs. 138 en 182 van de IAO over respectievelijk de minimumleeftijd voor toelating tot arbeid en de ergste vormen van kinderarbeid volledig uit te voeren;

K.

herinnerend aan de EU-strategie voor 2011-2014 inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, het Global Compact van de Verenigde Naties en met name beginsel 5 daarvan betreffende de uitbanning van kinderarbeid, en het Harkin-Engel-protocol, die een nuttig kader bieden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in de cacaosector;

1.

roept de landen die het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en verdragen nrs. 138 en 182 van de IAO nog moeten ratificeren, ertoe op dit zonder uitstel te doen en deze verdragen snel uit te voeren; is bovendien van oordeel dat landen alle nodige maatregelen moeten nemen om het bewustzijn van het misbruik van kinderen op de arbeidsmarkt te vergroten, alsook van het feit dat de bestaande nationale en internationale regelgeving moet worden nageleefd;

2.

veroordeelt het gebruik van gedwongen kinderarbeid op cacaoplantages ten zeerste;

3.

roept alle belanghebbenden bij de teelt en verwerking van cacaobonen en daarvan afgeleide producten – met name overheden, de mondiale industrie, cacaoproducenten, vakbonden, niet-gouvernementele organisaties en consumenten – ertoe op hun respectieve verantwoordelijkheden voor de bestrijding van alle vormen van gedwongen kinderarbeid en kinderhandel op te nemen, knowhow uit te wisselen en samen te werken aan een duurzame distributieketen voor cacao waaraan geen kinderarbeid te pas komt;

4.

is van mening dat echte veranderingen alleen mogelijk zijn met behulp van een holistische en gecoördineerde benadering die gericht is op de onderliggende oorzaken van kinderarbeid en die op lange termijn wordt gevolgd door overheden, bedrijven, handelaars, producenten en het maatschappelijk middenveld;

5.

vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat al haar beleidsinitiatieven coherent zijn, met name die in verband met handel, ontwikkeling (in het bijzonder wat de toegang van kinderen tot onderwijs betreft), mensenrechten, openbare aanbestedingen en maatschappelijk verantwoord ondernemen, en zich daarnaast in te zetten voor de uitwisseling van optimale werkmethoden tussen verschillende economische sectoren waar kinderarbeid voorkomt;

6.

vraagt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat alle handelsovereenkomsten doeltreffende bepalingen bevatten voor de vermindering van armoede en de bevordering van fatsoenlijk werk en veilige arbeidsvoorwaarden, alsook juridisch bindende bepalingen met betrekking tot internationaal erkende normen inzake de mensenrechten, sociale kwesties en milieu en de naleving van deze normen, en sancties in het geval van inbreuken hierop;

7.

brengt in herinnering dat het stelsel van algemene preferenties (SAP) van de EU – het belangrijkste instrument van het communautaire handelsbeleid voor de bevordering van fundamentele arbeidsnormen – momenteel herzien wordt en dat handelspreferenties die in het kader van dit stelsel aan begunstigde landen worden toegekend, in bepaalde omstandigheden kunnen worden ingetrokken, met name in het geval van ernstige en systematische schendingen van de beginselen die zijn vastgelegd in een aantal essentiële IAO-verdragen, zoals de verdragen nrs. 138 en 182;

8.

wijst erop dat het Europees Parlement op 15 december 2011 besloot geen goedkeuring te verlenen aan een protocol inzake textiel bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Oezbekistan wegens verdenkingen van gedwongen kinderarbeid op katoenvelden in Oezbekistan, en de EU verzocht een tijdelijke intrekking van de SAP-privileges van Oezbekistan te overwegen indien de controlediensten van de IAO tot de slotsom komen dat Oezbekistan in ernstige mate en op systematische wijze verzuimt zijn verplichtingen na te komen (3);

9.

verheugt zich over alle initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden betrokken zijn, zoals overheden, bedrijven, producenten en het maatschappelijk middenveld, en die erop gericht zijn kinderarbeid uit te bannen, de levensomstandigheden van kinderen en volwassenen in cacaoplantages te verbeteren en ervoor te zorgen dat cacao op verantwoorde wijze wordt geteeld, en haalt in dit verband het voorbeeld aan van het recente regionale initiatief van de OESO, het secretariaat van de Sahel and West-Africa Club (SWAC) en het International Cocoa Initiative (ICI) ter bevordering van optimale werkmethoden inzake de bestrijding van de ergste vormen van kinderarbeid in West-Afrikaanse cacaoplantages; wijst erop dat dergelijke initiatieven een gepaste follow-up nodig hebben om daadwerkelijk tot verbeteringen te kunnen leiden; spoort overheden ertoe aan meer steun te verlenen aan netwerken voor eerlijke handel in de cacaosector en aan plattelandscoöperaties, en deze in staat te stellen hun producten rechtstreeks, dat wil zeggen zonder tussenpersonen, op de nationale en internationale markt te brengen en eerlijke prijzen te krijgen; vraagt dat de Commissie dergelijke maatregelen steunt;

10.

steunt de doelstellingen van het Protocol voor het telen en verwerken van cacaobonen en de daarvan afgeleide producten op een manier die in overeenstemming is met Verdrag nr. 182 van de IAO betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid (ook bekend als het Harkin-Engel-protocol), en wenst dat dit protocol ten volle wordt uitgevoerd;

11.

wijst erop dat het CEN (Europees Comité voor Normalisatie) onlangs heeft besloten een nieuw projectcomité op te richten, met als doel een Europese tweeledige norm voor traceerbare en duurzame cacao te ontwikkelen; verzoekt de Commissie zich te buigen over een doeltreffend traceermechanisme voor goederen die met behulp van gedwongen kinderarbeid worden geproduceerd, en indien wenselijk een wetgevingsvoorstel over dit onderwerp in te dienen; verzoekt de partijen bij de Internationale Cacao-overeenkomst hun steun te verlenen aan verbeteringen in de distributieketen en de organisatie van de boeren te verbeteren, met als doel de traceerbaarheid van de volledige distributieketen in de cacaosector mogelijk te maken;

12.

verzoekt de partijen bij de Internationale Cacao-overeenkomst de mogelijkheid te overwegen om een officieel erkend, door een derde partij gecontroleerd traceersysteem voor de distributieketen voor cacao in te voeren;

13.

wenst dat de Commissie, het Internationaal Programma van de IAO voor de uitbanning van kinderarbeid en andere partners zich blijven inspannen om een beter inzicht te verwerven in de complexe economische, maatschappelijke en culturele kenmerken van plattelandsgemeenschappen;

14.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, UNICEF, de medevoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de Afrikaanse Unie en de IAO.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0434.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0446.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0586.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/47


Woensdag 14 maart 2012
Aanpak van de diabetes-epidemie in de EU

P7_TA(2012)0082

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over de aanpak van de diabetesepidemie in de EU (2011/2911(RSP))

2013/C 251 E/09

Het Europees Parlement,

gezien artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de verklaring van Sint-Vincent over de behandeling van en het onderzoek naar diabetes in Europa, die is aangenomen tijdens de eerste bijeenkomst van de Verklaring van Sint-Vincent inzake het diabetesactieprogramma van 10 tot en met 12 oktober 1989 (1),

gezien het feit dat op 15 maart 2005 door de Commissie een EU-Platform voor voeding, lichaamsbeweging en gezondheid is opgericht (2),

gezien het groenboek van de Commissie van 8 december 2005 met als titel "Bevorderen van gezonde voeding en lichaamsbeweging: een Europese dimensie voor de preventie van overgewicht, obesitas en chronische ziekten", waarin wordt ingegaan op de cruciale factoren bij het optreden van type 2-diabetes (COM(2005)0637),

gezien de conclusies van de conferentie van het Oostenrijkse voorzitterschap "Preventie van type 2-diabetes", gehouden in Wenen op 15 en 16 februari 2006 (3),

gezien zijn verklaring van 27 april 2006 over diabetes (4),

gezien de conclusies van de Raad met als titel "Bevorderen van gezonde levensstijlen en het voorkomen van type 2-diabetes" (5),

gezien de resolutie van het regionaal comité voor Europa van de WHO van 11 september 2006 over de preventie en controle van niet-overdraagbare ziekten in de Europese regio van de WHO (6),

gezien resolutie 61/225 van de Algemene Vergadering van de VN van 20 december 2006 over de Werelddiabetesdag,

gezien Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) (7) en het daarop volgende besluit van de Commissie van 22 februari 2011 tot vaststelling van een financieringsbesluit voor 2011 in het kader van het tweede communautaire actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) en tot vaststelling van de selectie-, toekennings- en andere criteria voor de financiering van de acties van dit programma (8),

gezien het Witboek van de Commissie van 23 oktober 2007 met als titel "Samen werken aan gezondheid: een EU-strategie voor 2008-2013" (COM(2007)0630),

gezien het zevende kaderprogramma voor onderzoek (2007-2013) (9) en het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (COM(2011)0808),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 oktober 2009 getiteld "Solidariteit in de gezondheidszorg: Verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU" (COM(2009)0567),

gezien resolutie 64/265 van de Algemene Vergadering van de VN van 13 mei 2010 over voorkoming en beheersing van niet-overdraagbare ziekten,

gezien de belangrijkste resultaten en aanbevelingen van project FP7 – HEALTH – 200701 in "DIAMAP – Road Map for Diabetes Research in Europe" (10),

gezien de Mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld "Europa 2020 – kerninitiatief Innovatie-Unie" (COM(2010)0546), en het proefpartnerschap inzake actief en gezond ouder worden,

gezien de conclusies van de Raad van 7 december 2010 over innovatieve benaderingen van chronische ziekten in de volksgezondheid en de gezondheidzorgstelsels,

gezien resolutie 65/238 van de Algemene Vergadering van de VN van 24 december 2010 over het doel, de voorwaarden, de vorm en de organisatie van de bijeenkomst op hoog niveau van de Algemene Vergadering over voorkoming en beheersing van niet-overdraagbare ziekten,

gezien de Verklaring van Moskou, die werd aangenomen tijdens de eerste mondiale ministerconferentie van de Verenigde Naties over gezonde levensstijlen en controle van niet-overdraagbare ziekten, gehouden in Moskou op 28 en 29 april 2011 (11),

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over het standpunt en het engagement van de Europese Unie met betrekking tot de VN-vergadering op hoog niveau inzake de voorkoming en beheersing van niet-overdraagbare ziekten (12),

gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat diabetes een van de meest voorkomende niet-overdraagbare ziekten is waardoor naar schatting meer dan 32 miljoen EU-burgers getroffen worden, die bijna 10% van de totale EU-bevolking uitmaken, met nog eens 32 miljoen burgers die te lijden hebben onder een verminderde glucosetolerantie die met zeer grote waarschijnlijkheid zal leiden tot klinisch manifeste diabetes (13);

B.

overwegende dat het aantal diabetici in Europa naar verwachting zal toenemen met 16,6% tegen 2030 ten gevolge van de obesitasepidemie, de vergrijzing van de Europese bevolking en andere, nog af te bakenen factoren;

C.

overwegende dat ten gevolge van type 2-diabetes de levensverwachting met 5 tot 10 jaar afneemt (14) en dat ten gevolge van type 1-diabetes de levensverwachting met circa 20 jaar afneemt (15); overwegende dat jaarlijks 325 000 sterfgevallen in de EU aan diabetes te wijten zijn (16), dat wil zeggen één EU-burger om de twee minuten;

D.

overwegende dat de terugdringing van de vastgestelde risicofactoren, met name de leefgewoonten, steeds meer wordt erkend als een essentiële preventiestrategie waarmee de incidentie, prevalentie en complicaties van zowel type 1-, als type 2-diabetes kan worden verminderd;

E.

overwegende dat er nog onderzoek nodig is naar de risicofactoren voor type 1-diabetes, terwijl de genetische aanleg wordt onderzocht en type 1-diabetes op steeds jongere leeftijd optreedt;

F.

overwegende dat type 2-diabetes een ziekte is die kan worden voorkomen en dat de risicofactoren – zoals slechte en onevenwichtige voeding, obesitas, gebrek aan lichaamsbeweging en alcoholgebruik – duidelijk zijn aangetoond en middels doeltreffende preventiestrategieën kunnen worden aangepakt;

G.

overwegende dat er voor diabetes nog geen genezing bestaat;

H.

overwegende dat de complicaties van type 2-diabetes kunnen worden voorkomen dankzij het bevorderen van een gezonde levenswijze en een vroegtijdige diagnose; overwegende dat deze diabetes echter vaak te laat wordt vastgesteld en dat tot 50% van alle mensen met diabetes zich er momenteel niet van bewust is dat zij deze ziekte hebben (17);

I.

overwegende dat 75% van alle diabetici hun aandoening niet goed onder controle heeft, hetgeen lijdt tot een groter risico op complicaties, verlies aan productiviteit en kosten voor de samenleving (18), zoals blijkt uit een recent onderzoek (19);

J.

overwegende dat diabetes in de meeste lidstaten ruim 10% van de gezondheidskosten opslorpt, een cijfer dat in sommige gevallen zelfs oploopt tot 18,5% (20), en dat de algemene gezondheidskosten voor een EU-burger met diabetes jaarlijks gemiddeld 2 100 euro (21) bedragen; overwegende dat deze kosten onvermijdelijk nog gaan toenemen als gevolg van het stijgend aantal diabetespatiënten, de vergrijzing en de daaraan gerelateerde toename van multiple comorbiditeiten;

K.

overwegende dat diabetes een van de voornaamste oorzaken van hartaanvallen, beroertes, blindheid, amputatie en nierinsufficiëntie is, indien de aandoening slecht wordt behandeld of te laat wordt vastgesteld;

L.

overwegende dat de bevordering van gezonde levenswijzen en het aanpakken op alle beleidsgebieden van de voornaamste gezondheidsdeterminanten – tabak, slechte voeding, gebrek aan lichaamsbeweging en alcohol – een grote bijdrage kan leveren aan het voorkomen van diabetes en de daarmee gepaard gaande complicaties en economische en sociale kosten;

M.

overwegende dat mensen met diabetes 95% van hun eigen verzorging moeten opbrengen (22); overwegende dat de lasten van diabetes voor individuen en hun families niet alleen van financiële, maar ook van psychische en sociale aard zijn en dat tevens sprake is van een verminderde leefkwaliteit;

N.

overwegende dat slechts 16 op de 27 lidstaten beschikken over een nationaal kader of programma voor het aanpakken van diabetes, en dat geen duidelijke criteria voorhanden zijn om te bepalen wat een goed programma is of welke landen de beste praktijken hanteren (23); overwegende dat er in de kwaliteit van de diabetesbehandeling binnen de EU aanzienlijke verschillen en ongelijkheden bestaan;

O.

overwegende dat er in de EU geen wetgevingskader bestaat om mensen die aan diabetes of andere chronische aandoeningen lijden, tegen discriminatie te beschermen, en dat de vooroordelen jegens patiënten nog steeds veel voorkomen op scholen, bij aanwerving, op de werkplek, bij het afsluiten van verzekeringen en bij de keuring voor rijbewijzen in de gehele EU;

P.

overwegende dat er een gebrek aan financiële middelen en infrastructuur bestaat voor het coördineren van onderzoek naar diabetes in de EU, hetgeen negatieve uitwerkingen heeft op het concurrentievermogen van het diabetesonderzoek in de EU en het diabetici onmogelijk maakt om ten volle van Europees onderzoek te profiteren;

Q.

overwegende dat er vooralsnog geen Europese strategie voor de bestrijding van diabetes bestaat, ondanks de conclusies van het Oostenrijkse voorzitterschap over het bevorderen van gezonde levensstijlen en het voorkomen van type 2-diabetes (24), een uitgebreide lijst van VN-resoluties en de schriftelijke verklaring van het Europees Parlement over diabetes;

1.

is verheugd over de conclusies van de Raad van 7 december 2010 onder de titel "Innovatieve benaderingen van chronische ziekten in de volksgezondheid en de zorgstelsels" (25), en de oproep hierin aan de lidstaten en de Commissie om een denkproces op gang te brengen om na te gaan hoe het best op de problematiek van chronische ziekten kan worden gereageerd;

2.

wijst op zijn bovengenoemde resolutie van 15 september 2011 over het standpunt en het engagement van de Europese Unie in het vooruitzicht van de VN-vergadering op hoog niveau inzake de voorkoming en beheersing van niet-overdraagbare ziekten, waarin het accent wordt gelegd op diabetes als één van de vier belangrijkste niet-overdraagbare ziekten;

3.

doet een beroep op de Commissie om een gerichte diabetesstrategie van de EU te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen in de vorm van een aanbeveling van de Raad van de EU over preventie, diagnose, beheer, educatie omtrent en onderzoek naar diabetes;

4.

verzoekt de Commissie om gemeenschappelijke, gestandaardiseerde criteria en methoden voor het verzamelen van gegevens over diabetes uit te werken en in samenwerking met de lidstaten uitgebreide epidemiologische gegevens over diabetes te coördineren, verzamelen, registreren, controleren en beheren, evenals economische gegevens over de directe en indirecte kosten van de preventie en behandeling van diabetes;

5.

verzoekt de lidstaten om nationale diabetesprogramma's te ontwikkelen, uit te voeren en te controleren, die gericht zijn op de bevordering van de volksgezondheid, het terugdringen van de risicofactoren, het voorspellen, voorkomen, vroegtijdig diagnosticeren en behandelen van diabetes, die zowel bedoeld zijn voor de algehele bevolking als voor de groepen met een hoog risico, en die gericht zijn op het terugdringen van de ongelijkheid en de optimale aanwending van de middelen ten behoeve van de volksgezondheid;

6.

doet een beroep op de lidstaten om de preventie van type 2-diabetes en obesitas te bevorderen (met de aanbeveling om strategieën te richten op jonge mensen middels educatie over gezonde voedingswijzen en lichaamsbeweging op scholen), evenals strategieën inzake gezonde levenswijzen, onder andere via voeding en beweging; onderstreept in dit verband dat het belangrijk is bij voedingsgerelateerde beleidsmaatregelen oog te hebben voor de doelstelling van het bevorderen van gezonde voeding, alsook voor het feit dat consumenten in staat moeten zijn geïnformeerde en gezonde keuzes te maken;

7.

doet een beroep op de Commissie om de lidstaten te steunen door de uitwisseling van optimale praktijken inzake goede nationale diabetesprogramma's te bevorderen; onderstreept de noodzaak dat de Commissie de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de nationale diabetesprogramma's nauwkeurig blijft volgen en regelmatig de resultaten bekendmaakt in de vorm van een Commissieverslag;

8.

verzoekt de lidstaten om diabetesbeheersingsprogramma's te ontwikkelen die uitgaan van optimale praktijken en op bewijs gestoelde behandelingsrichtsnoeren;

9.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat patiënten in de eerste- en tweedelijnszorg toegang hebben tot kwalitatief hoogwaardige interdisciplinaire teams, behandelingswijzen en technologieën voor diabetes, met inbegrip van e-healthtechnologieën, en patiënten te helpen bij het verwerven en actueel houden van de vaardigheden en de kennis die nodig zijn om een leven lang zelfstandig met de ziekte te kunnen functioneren;

10.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de coördinatie van het Europese diabetesonderzoek te verbeteren door de samenwerking tussen de Europese onderzoeksdisciplines te bevorderen en door gemeenschappelijke infrastructuren voor het Europese diabetesonderzoek te bevorderen, ook op het vlak van het inventariseren van risicofactoren en -preventie;

11.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om continue steun te verzekeren voor financiering ten behoeve van diabetes in de huidige en toekomstige EU-kaderprogramma's voor onderzoek, waarbij type 1- en type 2-diabetes als afzonderlijke ziekten worden beschouwd;

12.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een goede en adequate follow-up van de resultaten van de topconferentie van de Verenigde Naties over niet-overdraagbare aandoeningen van september 2011;

13.

herinnert eraan dat het belangrijk is dat de EU en de lidstaten de preventie en terugdringing van risicofactoren verder integreren in alle relevante wetgevings- en beleidsterreinen, en met name in hun milieu-, levensmiddelen- en consumentenbeleid, om zo de doelstellingen met betrekking tot niet-overdraagbare ziekten te verwezenlijken en de uitdagingen op het vlak van volksgezondheid en op sociaal en economisch vlak aan te gaan;

14.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de parlementen van de lidstaten.


(1)  http://www.idf.org/webdata/docs/idf-europe/SVD%201989.pdf

(2)  http://ec.europa.eu/health/nutrition_physical_activity/platform/index_en.htm

(3)  http://www.msps.es/organizacion/sns/planCalidadSNS/pdf/excelencia/cuidadospaliativos-diabetes/DIABETES/opsc_est9.pdf.pdf

(4)  PB C 296 E van 6.12.2006, blz. 273.

(5)  PB C 147 van 23.6.2006, blz. 1.

(6)  http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0004/77575/RC56_eres02.pdf

(7)  PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3.

(8)  PB C 69 van 3.3.2011, blz. 1.

(9)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(10)  http://www.diamap.eu/report/DIAMAP-Road-Map-Report-Sept2010.pdf

(11)  http://www.who.int/nmh/events/moscow_ncds_2011/conference_documents/moscow_declaration_en.pdf

(12)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0390.

(13)  International Diabetes Federation. IDF Diabetes Atlas, 4th edn. 2009. http://www.diabetesatlas.org/downloads

(14)  http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0003/98391/E93348.pdf

(15)  http://www.diabetes.org.uk/Documents/Reports/Diabetes_in_the_UK_2010.pdf

(16)  International Diabetes Federation. IDF Diabetes Atlas, 3rd edn. Brussels, 2006 http://www.diabetesatlas.org/sites/default/files/IDF%20Diabetes%20Atlas-2007%20(3rd%20edition).pdf

(17)  Diabetes – The Policy Puzzle: towards benchmarking in the EU 25 (2005) International Diabetes Federation, 2006, http://www.idf.org/webdata/docs/idf-europe/DiabetesReport2005.pdf

(18)  Diabetes – The Policy Puzzle: towards benchmarking in the EU 25 (2005) International Diabetes Federation, 2006, http://www.idf.org/webdata/docs/idf-europe/DiabetesReport2005.pdf

(19)  Diabetes expenditure, burden of disease and management in 5 EU countries, 2012 http://www2.lse.ac.uk/LSEHealthAndSocialCare/research/LSEHealth/MTRG/LSEDiabetesReport26Jan2012.pdf

(20)  Diabetes – The Policy Puzzle: towards benchmarking in the EU 27 (2007) http://www.idf.org/webdata/docs/EU-diabetes-policy-audit-2008.pdf

(21)  International Diabetes Federation. IDF Diabetes Atlas, 4th edn. Brussel, België, 2009. http://www.diabetesatlas.org/downloads

(22)  http://www.worlddiabetesday.org/media/press-materials/press-releases/idf-launches-world-diabetes-day-2010-campaign

(23)  Diabetes – The Policy Puzzle: towards benchmarking in the EU 27 (2007) http://www.idf.org/webdata/docs/EU-diabetes-policy-audit-2008.pdf

(24)  PB C 147 van 23.6.2006, blz. 1.

(25)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/lsa/118282.pdf


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/52


Woensdag 14 maart 2012
Uitbreidingsverslag voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

P7_TA(2012)0083

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (2011/2887(RSP))

2013/C 251 E/10

Het Europees Parlement,

gezien het besluit van de Europese Raad van 16 december 2005 om het land de status van kandidaat-land voor het EU-lidmaatschap te verlenen en gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006 en 14 en 15 december 2006,

gezien de resoluties 845 (1993) en 817 (1993) van de VN-Veiligheidsraad, alsook resolutie 47/225 van de van de Algemene Vergadering van de VN en het interim-akkoord van 1995,

gezien het arrest van het Internationaal Gerechtshof van 13 september 1995 over de toepassing van het interim-akkoord (de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië versus Griekenland),

gezien het voortgangsverslag 2011 van de Commissie (SEC(2011)1203) en de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2011 'Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2011-2012' (COM(2011)0666),

gezien zijn eerdere resoluties,

gezien de aanbevelingen van de gemengde parlementaire commissie van 4 november 2011,

gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/ODIHR over de vervroegde parlementsverkiezingen van 5 juni 2011,

gezien Besluit 2008/212/EG van de Raad van 18 februari 2008 inzake de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het toetredingspartnerschap met het land,

gezien de conclusies van de Raad algemene zaken en de Raad buitenlandse zaken van 13 en 14 december 2010 en van 5 december 2011,

gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat alle staten van de westelijke Balkan op de bijeenkomst van de Europese Raad te Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 het lidmaatschap van de Europese Unie werd toegezegd en dat deze toezegging is herhaald tijdens de ontmoeting op hoog niveau over de westelijke Balkan te Sarajevo op 2 juni 2010;

B.

overwegende dat de Commissie in haar voortgangsverslag 2011 haar aanbeveling van 2009 herhaalde om de toetredingsonderhandelingen met het land te openen;

C.

overwegende dat de Commissie in haar uitbreidingsstrategie 2011 bevestigde dat ‘het uitbreidingsbeleid een krachtig instrument voor omvorming van de samenleving is gebleken’ en dat ‘inzet, naleving van de voorwaarden en geloofwaardigheid kernelementen van het toetredingsproces en het succes daarvan zijn’;

D.

overwegende dat het associatiepartnerschap vroeg om meer inspanningen, op basis van een constructieve benadering, om tot een op onderhandelingen gebaseerde en wederzijds aanvaardbare oplossing over de naamkwestie met Griekenland te komen in het kader van de resoluties 817 (1993) en 845 (1993) van de VN-Veiligheidsraad, en af te zien van ieder optreden dat deze inspanningen negatief kan beïnvloeden; overwegende dat zowel de Commissie als de Raad herhaaldelijk hebben benadrukt dat het onderhouden van goede betrekkingen tussen buurlanden, inclusief het toewerken naar een door onderhandelingen tot stand gekomen en wederzijds aanvaarde oplossing van de naamkwestie, onder de auspiciën van de VN, van wezenlijk belang is;

E.

overwegende dat bilaterale kwesties geen obstakel in het toetredingsproces mogen vormen en evenmin als zodanig mogen worden gebruikt, maar dat ze op constructieve wijze, zo snel mogelijk, moeten worden opgelost, rekening houdend met de algemene belangen en waarden van de EU;

F.

overwegende dat regionale samenwerking en goede betrekkingen tussen de buurlanden essentiële onderdelen blijven van het uitbreidingsproces en dat het uitwerken van compromissen over betwiste kwesties de beste manier is om de regionale samenwerking te versterken, in het belang is van het behoud van vrede en goede betrekkingen tussen buurlanden in de westelijke Balkan; overwegende dat voortzetting van het toetredingsproces bijdraagt aan de stabiliteit van het land en de interetnische betrekkingen verder zou verbeteren;

G.

overwegende dat iedere kandidaat-lidstaat in zijn eigen tempo voortgang maakt en een eigen toetredingsdynamiek heeft; overwegende dat de EU de verantwoordelijkheid heeft om het land niet in de steek te laten en dat de geloofwaardigheid van het EU-toetredingsproces in gevaar kan worden gebracht door voortdurende vertragingen bij het openen van toetredingsonderhandelingen;

H.

overwegende dat het een van de eerste landen in de regio was die de status van kandidaat-lidstaat kregen toegekend, dat in dit land de toetreding tot de EU het sterkst wordt gesteund in de publieke opinie, en dat de Commissie inmiddels voor het derde opeenvolgende jaar heeft aanbevolen een datum vast te stellen voor de opening van toetredingsonderhandelingen;

I.

overwegende dat alle kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten tijdens het integratieproces volgens hun eigen verdiensten moeten worden behandeld;

1.

herhaalt zijn verzoek aan de Raad om onverwijld een datum vast te stellen voor de opening van de toetredingsonderhandelingen met het land;

2.

is het eens met de beoordeling in het voortgangsverslag 2011 betreffende het land dat het land zich voortdurend aan de politieke criteria heeft gehouden; betreurt dat de Raad ten derde male geen gevolg heeft gegeven aan de aanbeveling van de Commissie en op zijn bijeenkomst op 9 december 2011 niet heeft besloten om toetredingsonderhandelingen met het land te openen;

3.

benadrukt het belang van de Europese integratie van het land, en van alle inspanningen om dit doel te steunen, met name dat een onderzoek vooraf wordt uitgevoerd naar de harmonisatie van de wetgeving met het acquis, en dat de tweede fase van het stabilisatie- en associatieakkoord wordt ingeleid;

4.

is weliswaar ingenomen met de voortgang die andere landen in de westelijke Balkan boeken op hun weg naar toetreding tot de EU en wil deze geenszins in twijfel trekken, maar is niettemin bezorgd dat de ontstane indruk dat de voorsprong van het land is ingehaald, verdere verbetering van de interetnische verhoudingen in het land kan belemmeren, en dat uitblijvende gestage voortgang in de richting van EU-toetreding in één land in de regio uiteindelijk de stabiliteit en veiligheid van alle landen in gevaar kan brengen;

5.

wijst erop dat iedere kandidaat-lidstaat weliswaar in zijn eigen tempo voortgang maakt en een eigen toetredingsdynamiek heeft, maar dat de EU de verantwoordelijkheid heeft om het land niet in de steek te laten;

6.

neemt nota van de opmerking van de commissaris voor Uitbreiding en nabuurschapsbeleid van 5 september 2011 dat de positieve aanbeveling van de Europese Commissie niet in steen gebeiteld staat; wijst er echter op dat het besluit van de Raad om geen gevolg te geven aan de aanbeveling van de Commissie terechte frustratie en ontevredenheid bij de publieke opinie in het land heeft veroorzaakt, en wijst er eveneens op dat de EU en haar lidstaten het Europese perspectief van een kandidaat-lidstaat nooit als vanzelfsprekend moeten beschouwen en zich evenzeer moeten inspannen om het toetredingsproces in de geest van daadwerkelijk partnerschap te bespoedigen;

7.

is verheugd over de benoeming van het nieuwe hoofd van de EU-delegatie en hoopt dat deze benoeming de betrekkingen tussen de EU en het land zal versterken;

8.

is verheugd dat op 15 maart 2012 de toetredingsdialoog op hoog niveau met de Europese Commissie is aangevat als stap vooruit in het toetredingsproces, die tot doel heeft vooruitgang te boeken met de hervormingsagenda door een grondige gedachtewisseling en regelmatige technische raadplegingen op vijf belangrijke beleidsgebieden, namelijk de vrijheid van meningsuiting, de rechtsstaat, de hervorming van het overheidsapparaat, de hervorming van de kieswet en de economische criteria; deelt de mening van de Commissie en de regering dat de dialoog moet worden toegespitst op de hoofdstukken 23 (Rechterlijke macht en grondrechten) en 24 (Justitie, vrijheid en veiligheid), zodat verdere vooruitgang wordt geboekt met de toepassing van de toetredingscriteria en -normen van de EU; verwacht dat deze gevorderde vorm van dialoog zal worden voortgezet op andere gebieden die essentieel zijn voor het toetredingsproces; is van mening dat deze dialoog zal leiden tot nieuwe inzet voor hervormingen en onze betrekkingen zal versterken door halfjaarlijkse bijeenkomsten op politiek niveau;

9.

onderkent dat het lidmaatschap van de NAVO en het lidmaatschap van de Europese Unie beide van groot belang zijn voor de Euro-Atlantische benadering die het land heeft gekozen, en merkt op dat de NAVO-top in Chicago in mei 2012, de aanvang van de toetredingsdialoog op hoog niveau en de Europese Raad in juni 2012 belangrijke gelegenheden bieden om meer voortgang te boeken; herinnert aan de recente verklaring van de secretaris-generaal van de NAVO dat het land ook een uitnodiging zal krijgen zodra er een wederzijds aanvaardbare oplossing voor de naamkwestie is bereikt;

10.

herhaalt zijn oproep aan de autoriteiten en de media om aan een positieve sfeer te werken die bijdraagt tot betere betrekkingen met de buurlanden en niet aan te zetten tot haatzaaiende uitlatingen;

11.

neemt nota van het besluit van de regering van juli 2011 om de amnestiewet toe te passen op de vier met oorlogsmisdaden gerelateerde zaken die het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië in 2008 aan de nationale rechtsmacht heeft overgedragen; vraagt de regering alternatieve mogelijkheden te onderzoeken om de slachtoffers van deze misdrijven en hun families verhaalsmogelijkheden en schadeloosstelling te garanderen overeenkomstig de verplichtingen van het internationaal humanitair recht;

Het geschil over de naam

12.

neemt nota van het arrest van het Internationaal Gerechtshof van 5 december 2011 over het geschil over de naam; is van mening dat dit arrest een nieuwe impuls moet zijn om ervoor te zorgen dat alles in het werk wordt gesteld om het geschil over de naam in VN-verband op te lossen, en roept de partijen op om te goeder trouw uitvoering te geven aan het arrest en het aan te grijpen om de dialoog te intensiveren, benadrukt tegelijkertijd dat er gestreefd moet worden naar een compromis dat voor beide partijen aanvaardbaar is; is in dit verband verheugd over de verklaring van de door de VN aangewezen bemiddelaar en zijn oproep aan beide partijen om het arrest te zien als een kans om constructief na te denken over hun wederzijdse betrekkingen en een nieuw initiatief te overwegen om tot een definitieve oplossing van het geschil te komen;

13.

betreurt ten zeerste dat het geschil over de naam nog altijd de weg naar toetreding van het land tot de EU blokkeert, en daarmee het uitbreidingsproces zelf belemmert; onderstreept dat goede betrekkingen tussen buurlanden een cruciaal criterium zijn voor het uitbreidingsproces van de EU en vraagt de betrokken regeringen controversiële handelingen, controversiële maatregelen en uitlatingen te vermijden die de betrekkingen negatief kunnen beïnvloeden;

14.

herhaalt zijn oproep aan de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de commissaris voor Uitbreiding om een overeenkomst over de naamkwestie te faciliteren en politieke begeleiding aan te bieden; is voorts van mening dat het leiderschap van het land en de Europese Unie het publiek consequent moeten uitleggen welke voordelen de gevonden oplossing biedt, voordat een referendum over dit onderwerp wordt gehouden;

15.

betreurt het ontbreken van de term 'Macedonische' in het voortgangsverslag 2011 en sinds 2009, ondanks het feit dat het de norm is in verwijzingen naar de taal, de cultuur en de identiteit van het land in teksten van de Verenigde Naties; wijst erop dat de publieke opinie dit jaar negatief op dit aspect heeft gereageerd en dringt er bij de Commissie op aan hier rekening mee te houden bij de opstelling van haar volgende verslagen; herinnert eraan dat de kaderovereenkomst van Ohrid gebaseerd is op het beginsel van eerbiediging van de etnische identiteit van alle gemeenschappen;

16.

benadrukt hoe belangrijk het is de dynamiek van het toetredingsproces in stand te houden; is in dit verband ingenomen met het voorstel van de regering van het land om direct na opening van de onderhandelingen en uiterlijk voor het einde van het door de Commissie uit te voeren onderzoeksproces een uiterste termijn vast te leggen waarbinnen een afdoende oplossing voor het geschil over de naam gevonden moet zijn; is van mening dat werkelijke inspanningen van de regering en doorvoering van de EU-hervormingen op alle cruciale gebieden kunnen bijdragen tot de totstandbrenging van een politiek klimaat dat gunstig is voor het oplossen van bilaterale kwesties, zoals bij andere uitbreidingsprocessen is gebleken; wijst erop dat het parallelle proces van oplossing van het bilaterale geschil en streven naar toetredingsonderhandelingen, naar het Slovenië/Kroatië-model, zowel voor het land als voor de EU gunstig zal zijn;

17.

herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de Raad om overeenkomstig de EU-Verdragen te beginnen met de ontwikkeling van een algemeen toepasbaar arbitragemechanisme dat gericht is op beslechting van bilaterale geschillen tussen toetredende landen en lidstaten;

Parlementaire samenwerking

18.

is tevreden over de verkiezing van het nieuwe parlement en de op de vervroegde parlementsverkiezingen volgende snelle vorming van een coalitieregering; vraagt dat de politieke dialoog wordt versterkt, en vestigt de aandacht op het parlement als centrale politieke instelling voor het bespreken en oplossen van problemen die het gevolg zijn van politieke onenigheid; neemt nota van het feit dat de Nationale Vergadering zich in haar resolutie ingenomen heeft verklaard met de aanbevelingen van het voortgangsverslag van dit jaar, en dat deze resolutie met algemene stemmen is aangenomen; roept alle politieke actoren in het land op nog meer inspanningen tot voortzetting van de noodzakelijke hervormingen te leveren, inclusief effectieve tenuitvoerlegging van en gevolg aan de aanbevelingen van de Commissie;

19.

feliciteert het land met het verloop van de vervroegde parlementsverkiezingen op 5 juni 2011 en is tevreden met de beoordeling van de OVSE/ODIHR waaruit blijkt dat de verkiezingen gekenmerkt werden door competitie en transparantie, en overal in het land goed georganiseerd waren; vraagt evenwel aandacht voor bepaalde tekortkomingen en verzoekt de autoriteiten gevolg te geven aan de aanbevelingen van de internationale gemeenschap, met name de conclusies en aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/ODIHR, en van de binnenlandse waarnemers van de organisatie 'Most', zoals actualiseren van de kieslijst, zorgen voor evenwichtige verslaggeving door de pers en door de publieke zender over zowel de regerings- als de oppositiepartijen, beschermen van ambtenaren tegen allerlei vormen van politieke druk, waarborgen van effectieve controle op partijfinanciering en transparante overheidssteun, regelingen voor het uitbrengen van de stem in het buitenland, en volledige inachtneming van de scheiding tussen staats- en partijstructuren; vraagt de respectieve autoriteiten deze kwesties in de nabije toekomst aan te pakken;

20.

is tevreden over de beëindiging van de boycot van het parlement en is van mening dat verdere consolidatie van de democratie in het land alleen kan worden gerealiseerd wanneer de politieke dialoog binnen gevestigde democratische instellingen, waaraan alle politieke partijen moeten deelnemen, wordt geïntensiveerd; dringt erop aan dat de controlerende rol van het parlement ten opzichte van de regering en haar instanties wordt versterkt; verlangt dat voldoende middelen beschikbaar worden gesteld en dat het nodige extra personeel wordt benoemd om het Parlementaire Instituut volledig te kunnen uitrusten; is zeer te spreken over de voortgang die is geboekt dankzij de invoering van parlementaire hoorzittingen en steunt verdere maatregelen waarmee de Europese Unie technische hulp biedt aan de Nationale Vergadering bij de ontwikkeling van haar procedures; steunt de voortzetting van de activiteiten van de gemengde parlementaire commissie;

Economische ontwikkeling

21.

prijst het land om zijn goede economische prestaties en de handhaving van zijn macro-economische stabiliteit; feliciteert de regering met het feit dat het land bij de doorvoering van hervormingen op het gebied van wet- en regelgeving de afgelopen vijf jaar wereldwijd de derde plaats inneemt, zoals blijkt uit het verslag "Doing Business" van de Wereldbank; merkt op dat de wereldwijde economische neergang ervoor zorgt dat de rechtstreekse buitenlandse investeringen in het land zeer beperkt blijven; is van mening dat het potentieel voor investering, handel en economische ontwikkeling een doorslaggevend argument blijft om toetreding van het land tot de EU na te streven;

22.

merkt op dat juridische voorspelbaarheid en efficiënte rechtshandhaving onontbeerlijk zijn voor het verbeteren van het ondernemingsklimaat; dringt er derhalve bij de regering op aan meer inspanningen te leveren om te komen tot een doeltreffende en onafhankelijke rechterlijke macht en professioneel, bekwaam en onpartijdig bestuur; inclusief stappen ter versterking van de onafhankelijkheid en de capaciteit van de regelgevende en toezichthoudende instanties;

23.

erkent dat de hoge werkloosheidsgraad en de armoede een grote last zullen blijven voor de samenleving; is verheugd dat er momenteel in het parlement gedebatteerd wordt over een minimumloon; herinnert eraan dat het land een lage rang inneemt op de Index van menselijke ontwikkeling van de VN en is ingenomen met de goedkeuring van de strategie tegen armoede en sociale uitsluiting; roept de regering op zich nader in te spannen voor de bestrijding van structurele werkloosheid en de bescherming van kwetsbare groepen, maar onderstreept tevens dat alleen duurzame economische groei door het creëren van een goed ondernemingsklimaat dat bedrijven aanmoedigt meer te investeren een oplossing kan vormen voor de blijvend hoge werkloosheid in het land; dringt er bij de regering op aan het midden- en kleinbedrijf te steunen door hun een betere toegang tot financiering te verlenen en moedigt de regering aan door te gaan met haar goede praktijk om zich te laten adviseren door vertegenwoordigers van het bedrijfsleven;

24.

is ermee ingenomen dat het land de afgelopen vijf jaar veertig plaatsen is gestegen op de anti-corruptie-index van Transparency International; feliciteert het land omdat het de GRECO-aanbevelingen heeft opgevolgd en verbeteringen heeft aangebracht aan zijn juridische kader voor anti-corruptiebeleid; deelt evenwel het standpunt van de Commissie dat corruptie reden tot ernstige bezorgdheid blijft geven; verlangt nadrukkelijk dat verdere inspanningen worden geleverd, zodat een prestatiebalans overlegd kan worden inzake strafrechtelijke veroordelingen in corruptiezaken door onafhankelijke rechters, met name van veroordelingen op hoog niveau op belangrijke probleemgebieden zoals de aanbesteding van overheidsopdrachten; benadrukt dat er meer transparantie nodig is met betrekking tot overheidsuitgaven en de financiering van politieke partijen; vraagt investeerders en de met het land handeldrijvende ondernemingen uit de EU een duidelijker leidinggevende rol op zich te nemen en zich daarbij tegen hun lokale partners uit te spreken tegen corruptie;

25.

wijst op de constatering in het voortgangsverslag dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de staatscommissie ter voorkoming van corruptie kwetsbaar blijft; verzoekt om een betere juridische en institutionele bescherming voor klokkenluiders; is tevreden over het nieuwe wetboek van strafvordering dat in het kader van de bredere hervorming van het strafrecht werd aangenomen, omdat dit de procedures voor het onderzoek van complexe zaken van georganiseerde misdaad en corruptie zou moeten verbeteren; is tevreden over het feit dat met ingang van volgend jaar een onderzoeksteam wordt aangesteld dat rechtstreeks werkt voor het openbaar ministerie, en hoopt dat dit in meer gevallen waarop de staatscommissie heeft gewezen, daadwerkelijk tot veroordelingen zal leiden; verzoekt de regering om voldoende geld en personeel vrij te maken voor de staatscommissie ter voorkoming van corruptie; benadrukt dat de aanpak van systemische corruptie staat of valt met de aanwezige politieke wil;

26.

neemt kennis van de goedkeuring van een breed wetgevingspakket dat de doeltreffendheid en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht moet versterken; is in dit opzicht ingenomen met het efficiënte werk van de academie van rechters en openbare aanklagers, en met de invoering van het systeem van de willekeurige toewijzing van rechtszaken; moedigt de bevoegde autoriteiten aan de anti-corruptiewetgeving te blijven uitvoeren en de onafhankelijkheid, de doeltreffendheid en de ondersteuning van de rechterlijke macht verder te verbeteren; wijst erop dat het belangrijk is dat het rechtssysteem vrij van politieke inmenging functioneert; is verheugd over de pogingen om de doeltreffendheid en transparantie van het rechtssysteem te vergroten; benadrukt dat het nodig is een overzicht op te stellen van vervolgingen en veroordelingen op basis waarvan de vooruitgang kan worden gemeten; dringt aan op de eenmaking van de jurisprudentie, teneinde de rechtspraak voorspelbaar te maken en het vertrouwen van het publiek te verzekeren;

De kaderovereenkomst van ohrid

27.

feliciteert het land met het feit dat het twintig jaar geleden is dat het land onafhankelijk werd en met het feit dat de kaderovereenkomst van Ohrid in 2011 tien jaar geleden is gesloten; onderstreept dat de overeenkomst voor de hele regio als model kan dienen voor de succesvolle oplossing van interetnische conflicten, waarbij de territoriale integriteit in tact blijft en de staatsstructuren worden hervormd; benadrukt evenwel dat er nog meer inspanningen nodig zijn om te komen tot een volledige verzoening tussen de verschillende partijen en een stevige basis te leggen voor onpartijdige en interetnische democratische instellingen;

28.

is vol lof over de toespraak van de minister-president op 5 september 2011, waarin hij zich uitsprak vóór multiculturalisme als sociaal en politiek model van het land, onderstreepte dat de kaderovereenkomst van Ohrid ten uitvoer gelegd moet worden, en zich daarbij ‘integratie zonder assimilatie’ ten doel stelde; steunt de toezeggingen die zijn gedaan in het kader van de tenuitvoerlegging van de kaderovereenkomst van Ohrid in het komende decennium;

29.

wijst op de recente vaststelling van een aantal wetten, in het bijzonder op de wijziging van de wet op taalgebruik en het gebruik van symbolen; verlangt dat alle gemeenten de comités voor de betrekkingen tussen de gemeenschappen actief ondersteunen;

30.

stelt tot zijn bezorgdheid vast dat in het huidige debat gebruik wordt gemaakt van aan de geschiedenis ontleende argumenten, waaronder het verschijnsel van ‘antiquisatie’, waardoor het gevaar ontstaat dat de spanningen met de buurlanden groter worden en nieuwe interne verdeeldheid ontstaat;

31.

benadrukt dat de volkstelling op grondige wijze moet worden voorbereid en op doeltreffende wijze moet worden georganiseerd in overeenstemming met de wetgeving en de normen van Eurostat; verzoekt de regering een realistisch plan voor de organisatie van een telling voor te leggen; merkt op hoe belangrijk de drempel van 20% is om aanspraak te kunnen maken op bepaalde rechten die voortvloeien uit de kaderovereenkomst van Ohrid, maar wijst er met klem op dat geen enkele vorm van discriminatie van de Albanese of welke andere etnische minderheid dan ook op basis van bevolkingsaantallen mag worden gerechtvaardigd;

32.

verlangt dat aanmerkelijk meer inspanningen worden geleverd om de scheiding van kinderen op grond van etnische herkomst in het onderwijssysteem tegen te gaan, steunt echter het recht van alle burgers op onderwijs in hun moedertaal; onderstreept hiertoe hoe belangrijk het is nieuwe schoolboeken te ontwikkelen ter verbetering van het wederzijds begrip en om een eind te maken aan de schadelijke praktijk van de wijziging van de etnische herkomst van scholieren, die op sommige scholen nog altijd gangbaar is; verzoekt het onderwijs meer steun toe te kennen uit het pretoetredingsinstrument, aangezien onderwijs van cruciaal belang is voor het land, maar enkel als segregatie in het onderwijs op doeltreffende wijze het hoofd wordt geboden;

Decentralisatie

33.

ondersteunt, tevens in het belang van goed openbaar bestuur, de beslissende stappen in de richting van politieke decentralisatie van het land, die door de regering als "belangrijkste pijler" van de kaderovereenkomst van Ohrid zijn aangemerkt; is ingenomen met de goedkeuring van de actieplannen ter realisering van dit doel;

34.

sluit zich aan bij de aanbeveling van de Commissie om het decentralisatieproces sterker te stimuleren; is van mening dat deze decentralisatie alleen gerealiseerd kan worden door de begrotingsmiddelen nauwkeurig te herverdelen tussen de centrale en lokale overheden; benadrukt het belang van transparantie, objectiviteit en onpartijdigheid bij het verstrekken van subsidies aan gemeenten; is bezorgd dat sommige gemeenten te kampen zullen krijgen met financiële problemen door een tekort aan capaciteit op het gebied van financieel beheer, en verzoekt de regering, waar nodig met steun van de Commissie, deze gemeenten de gepaste technische bijstand te verlenen;

35.

prijst het succesvolle programma voor samenwerking tussen gemeenten, dat mede dankzij het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties tot stand is gekomen, en verzoekt de EU deze samenwerking meer te steunen;

Grondrechten

36.

is zeer verontrust over de recente ontwikkelingen in de media en over het feit dat media-eigendom nog steeds ondoorzichtig en sterk geconcentreerd is; vraagt het land zich zonder voorbehoud te committeren aan mediavrijheid en pluralisme en te zorgen voor een deskundig en pluralistisch debat over de in het voortgangsverslag genoemde hervormingskwesties; is ingenomen met de uitnodiging van de OVSE-vertegenwoordiger voor een discussie over mediavrijheid, die plaats zal vinden in het kader van het rondetafelgesprek over mediavrijheid, en sluit zich aan bij haar stelling dat alle mediaorganen weliswaar moeten voldoen aan de juridische en financiële regels voor het verrichten van economische activiteiten, maar dat justitie zich niet specifiek mag richten op media die kritisch tegenover een bepaalde partij staan; dringt er bij de autoriteiten op aan de rechtsstaat en de mediavrijheid in het land te garanderen en zo de beoordeling van de Commissie in de toekomst positief te houden;

37.

verlangt dat overheidsinkomsten uit reclame eerlijk en op transparante wijze verdeeld worden tussen alle nationale zenders, en dat de inhoud van de programma's of de politieke strekking daarbij geen rol speelt; steunt de aanbeveling van de Commissie om actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat de staatszender de doelen verwezenlijkt en de onpartijdige rol van een publieke zender vervult; verzoekt de autoriteiten de nodige veranderingen door te voeren om de omroepwet in overeenstemming te brengen met de EU-wetgeving;

38.

vraagt om maatregelen waarmee lasterprocessen tegen journalisten om politieke redenen vermeden kunnen worden; is verheugd over de recente aankondiging van de regering dat de lasterwet uit het wetboek van strafrecht zal worden geschrapt en dat de lopende rechtszaken tegen journalisten zullen worden gestaakt; benadrukt dat mediavrijheid de hoeksteen van de democratie is en door elk land dat het EU-lidmaatschap ambieert, geëerbiedigd moet worden; onderschrijft het standpunt dat de mediasector strenge professionele normen voor journalisten moet vaststellen en handhaven, en dat de journalisten de journalistieke etiquette moeten naleven; verzoekt de autoriteiten anti-trustwetgeving met betrekking tot de media op te stellen en maatregelen te treffen om politieke inmenging in de sector te voorkomen;

39.

is ingenomen met het feit dat de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst over het algemeen geëerbiedigd wordt; moedigt de regering aan een intensiever anti-discriminatiebeleid te blijven voeren, benadrukt dat discriminatie op etnische gronden moet worden voorkomen, waaronder discriminatie van burgers die openlijk uitkomen voor hun Bulgaarse identiteit en/of etnische achtergrond;

40.

is tevreden over het feit dat dit jaar een commissie ter bestrijding van discriminatie is opgericht en verlangt dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en het Equinet-netwerk van Europese onafhankelijke anti-discriminatieagentschappen deze commissie ten volle ondersteunen en met haar samenwerken; is ingenomen met het feit dat drie door de coalitie voor seksuele en gezondheidsrechten ingediende klachten wegens vermeende discriminatie op grond van seksuele geaardheid door de Commissie worden onderzocht;

41.

verlangt dat een intensiever anti-discriminatiebeleid wordt gevoerd, dat dit daadwerkelijk wordt toegepast en dat meer inspanningen worden geleverd ter bescherming van de rechten van vrouwen en kinderen, alsook van mensen met een handicap; is zeer te spreken over de actieve en effectieve rol van de damesclub van het parlement, maar is bezorgd over het feit dat nog altijd weinig vrouwen deelnemen aan het politieke leven op lokaal niveau en pleit voor een versterking en een betere uitvoering van onderwijsprogramma's die de participatie van vrouwen in het maatschappelijke en politieke leven trachten te bevorderen; verlangt dat verdere maatregelen worden genomen zodat mensen met een handicap minder in instellingen verzorgd hoeven te worden; is verheugd over de ratificering door het parlement van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap op 7 december 2011;

42.

is bezorgd over het feit dat er weinig vooruitgang is geboekt op het gebied van gendergelijkheid en vrouwenrechten; spoort de regering aan om gendergelijkheid hoog op de politieke agenda te zetten, en meer steun te verlenen aan acties en initiatieven ter bestrijding van discriminatoire gebruiken, tradities en stereotypen die de grondrechten van vrouwen ondergraven;

43.

herhaalt zijn oproep om de wet ter voorkoming van en bescherming tegen discriminatie te wijzigen om discriminatie op alle in artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemde gronden te verbieden, en benadrukt dat dit een vereiste is voor toetreding; toont zich bezorgd over het feit dat leerboeken van scholen en universiteiten homoseksualiteit een ziekte noemen en vraagt dat deze leerboeken onmiddellijk worden aangepast; verzoekt de Commissie programma's voor capaciteitsopbouw te ontwikkelen om het maatschappelijk middenveld te versterken, waaronder de holebigemeenschap;

44.

is tevreden over het huidige voorzitterschap van het land van het initiatief "Decennium Roma-integratie" en hoopt dat dit voorzitterschap leidt tot vorderingen bij de integratie van Roma in het politieke, sociale en economische leven; is tevreden over de geboekte vooruitgang met betrekking tot de integratie van Roma in het onderwijssysteem, waarbij steeds meer Roma zich inschrijven in het secundair en universitair onderwijs, en over betere vertegenwoordiging van Roma in overheidsdiensten; wijst er echter op dat de Commissie concludeerde dat er behoefte blijft aan initiatieven ter bevordering van het vertrouwen, vooral op het gebied van onderwijs, cultuur en taal; herhaalt zijn bezorgdheid over de zeer moeilijke levensomstandigheden waarin de Roma-gemeenschap verkeert en over het feit dat Roma nog altijd geconfronteerd worden met discriminatie bij de toegang tot het onderwijs, de arbeidsmarkt, de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening; wijst op de schrijnende situatie van Roma-vrouwen en -kinderen, die vaak onder de armoedegrens leven, en verzoekt de autoriteiten onmiddellijk maatregelen te treffen om dit probleem het hoofd te bieden;

45.

is tevreden dat de regering de strategie voor sociale integratie van Roma 2012-2014 heeft aangenomen; merkt echter op dat de staat in 2012 geen financiële middelen heeft uitgetrokken om de maatregelen van het bijbehorende actieplan uit te voeren en verzoekt de overheid daarom de nodige middelen te verzamelen;

46.

verzoekt alle betrokken partijen de ontwikkeling van een onafhankelijk, pluralistisch, interetnisch, intercultureel en onpartijdig maatschappelijk middenveld in het land te bevorderen en te ondersteunen; benadrukt evenwel dat organisaties van het maatschappelijk middenveld alleen deze rol kunnen vervullen wanneer zij substantieel versterkt worden en onafhankelijk zijn van externe invloeden, in het bijzonder vanuit de politiek, hetgeen in het algemeen nog niet het geval is in het land; verzoekt binnenlandse financiering beschikbaar te maken voor non-gouvernementele organisaties, zodat zij niet meer overmatig zijn aangewezen op buitenlandse donors;

47.

is niettemin van mening dat de EU-Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld de mogelijkheid biedt het aantal uitwisselingen tussen ngo's, bedrijven en vakbonden in het land met partners uit de EU-lidstaten drastisch te verhogen met het oog op wederzijds voordeel en met het directe doel het proces van EU-uitbreiding te ondersteunen; verzoekt de Commissie hiertoe meer financiële steun uit het pretoetredingsinstrument beschikbaar te stellen om in het bijzonder de ontwikkeling van non-gouvernementele organisaties te stimuleren;

48.

benadrukt dat het land de acht verdragen over de fundamentele arbeidsrechten van de IAO heeft geratificeerd; is bezorgd over het feit dat er slechts beperkte vooruitgang is geboekt op het gebied van arbeidsrechten en vakbonden; verzoekt de autoriteiten de arbeids- en vakbondsrechten verder te versterken; moedigt de regering in dit verband aan ervoor te zorgen dat de overheid over voldoende bestuurscapaciteit beschikt om de daadwerkelijke uitvoering en naleving van de arbeidswetgeving te kunnen waarborgen; wijst op het belang van de sociale dialoog en moedigt de regering aan haar ambities voor een zo breed mogelijke sociale dialoog met de belanghebbenden te verhogen en deze in te stellen;

Justitie en binnenlandse zaken

49.

merkt op dat er vooruitgang is geboekt bij de hervorming van het rechtsstelsel; feliciteert de Academie voor de training van rechters en openbare aanklagers naar aanleiding van haar vijfjarig jubileum met haar werk; is bezorgd over de hiaten in de wet op het rechterambt, omdat de ontslagprocedures ruimte bieden voor politieke inmenging, maar wijst erop dat consensus bestaat over het feit dat objectievere criteria voor het ontslag van rechters moeten worden vastgesteld; is enerzijds ingenomen met het feit dat de prestaties van rechters sinds kort centraal moeten komen te staan, maar onderstreept dat dit niet kan worden gerealiseerd wanneer er niet gelijktijdig aandacht is voor de kwaliteit van vonnissen, die verhoogd kan worden door bijscholingen te organiseren en aanwervingsprocedures op grond van verdiensten te hanteren, en voor het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht;

50.

is bezorgd over de meldingen van mishandeling door de politie en verlangt dat deze meldingen grondig onderzocht worden, in het bijzonder met betrekking tot het tragische incident dat plaatsvond op de verkiezingsavond en de beschuldigingen dat op de plaats delict geen volledig onderzoek is gedaan; onderstreept dat de onafhankelijkheid van de mechanismen ter controle van de politie hoe dan ook gewaarborgd moet worden, in het bijzonder de afdeling interne controle en beroepsnormen van het ministerie van Binnenlandse Zaken;

51.

juicht toe dat er stappen worden gezet om de situatie in gevangenissen te verbeteren, onder meer door middel van nieuwe opleidingen en bijscholingen voor gevangenispersoneel, de vervanging van een aantal oude gevangenissen door nieuwe, en het wetsontwerp inzake voorwaardelijke invrijheidsstelling, dat een oplossing kan zijn voor de overbevolking in de gevangenissen; verlangt dat de omstandigheden in gevangenissen verder verbeterd worden en vraagt daarbij specifiek aandacht te besteden aan justitiële jeugdinrichtingen en aan de conclusies van het voortgangsverslag, waaruit blijkt dat de eenheid ter bestrijding van mishandeling niet in staat is zich van zijn taak te kwijten;

52.

prijst de samenwerking met de Europese Unie bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme en is verheugd over de met een aantal buurlanden gesloten overeenkomsten inzake justitiële en politiële samenwerking; is verheugd over de sluiting van een operationele overeenkomst tussen het land en Europol, die het heel wat gemakkelijker maakt om analytische gegevens uit te wisselen en de strijd tegen georganiseerde misdaad en terrorisme op te voeren; neemt kennis van de systematisatie-akte en van de veranderingen die deze akte doorvoert in de afdeling georganiseerde misdaad van het ministerie van Binnenlandse Zaken, waarmee gestreefd wordt naar een betere werking en een betere integratie van deze afdeling in het nationale en internationale inlichtingensysteem voor strafrechtelijk onderzoek; is ingenomen met het nieuwe wetboek van strafvordering, dat de procedures voor het onderzoek van complexe zaken van georganiseerde misdaad en corruptie moet verbeteren; dringt erop aan dat de bewaking evenredig moet zijn aan het daadwerkelijke gevaar voor de openbare veiligheid en onder voldoende juridische controle moet staan, waarbij het parlement intensiever toezicht moet kunnen houden op de inlichtingendiensten en contra-inlichtingendiensten;

53.

moedigt de autoriteiten aan de lang verwachte bekendmaking van de namen van de bij de voormalige Joegoslavische geheime diensten aangesloten agenten te voltooien, daar deze openbaarmaking een beslissende stap is om met het communistische verleden te breken; verzoekt om een uitgebreider mandaat voor de commissie Gegevensverificatie en pleit er met name voor dat de commissie haar bevindingen in volledige onafhankelijkheid rechtstreeks aan het publiek openbaar kan maken, en dat alle relevante documenten definitief in haar gebouwen worden ondergebracht;

54.

neemt nota van de maatregelen om de toestroom van migranten doelmatiger te kunnen beheersen, waarmee in het bijzonder het probleem van valse asielzoekers kan worden aangepakt; uit evenwel zijn bezorgdheid over de opstelling van profielen en verlangt dat het non-discriminatiebeginsel bij al deze maatregelen strikt wordt toegepast; verlangt dat meer inspanningen worden geleverd om burgerrechten te verlenen aan daarvoor in aanmerking komende vluchtelingen en om asielaanvragen tijdig te behandelen, met volledige eerbiediging van de internationale mensenrechtennormen;

55.

is ingenomen met het feit dat de burgers van het land sinds december 2009 hebben geprofiteerd van de visumliberalisering; zegt toe zich in te zetten voor de regeling voor visumvrij personenverkeer als hoeksteen van de betrekkingen tussen het land en de Europese Unie en als cruciale maatregel voor de bevordering en versterking van de contacten van mens tot mens;

Openbaar bestuur

56.

is ingenomen met het feit dat de geactualiseerde hervormingsstrategie voor openbaar bestuur tot 2015 is aangenomen en dat de wet betreffende de ambtenaren in april 2011 in werking is getreden; verzoekt de regering met klem om het juridische kader betreffende ambtenaren of ander overheidspersoneel verder te hervormen, onder meer door de op dit domein van toepassing zijnde wetten te wijzigen; benadrukt dat verdere maatregelen genomen moeten worden om een professioneel en onpartijdig overheidsapparaat te realiseren, ook op gemeentelijk niveau; is in dit verband ingenomen met de oprichting van het administratief gerechtshof en spoort de instellingen die verantwoordelijk zijn voor de hervorming van het openbaar bestuur aan het hervormingsproces te bespoedigen; beklemtoont dat benoemingen plaats moeten vinden op grond van verdienste en niet op grond van politieke kleur, en dat daarbij tegelijkertijd moet worden gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging;

57.

prijst de regering om de geboekte vooruitgang op het gebied van regionale ontwikkeling bij de voorbereiding van de overdracht van het beheer van de IPA-middelen; neemt met voldoening kennis van de accreditering van nationale instanties voor de IPA-componenten die betrekking hebben op omschakeling en institutionele opbouw, regionale ontwikkeling, ontwikkeling van het menselijk potentieel en plattelandsontwikkeling; verzoekt de regering en de Commissie om spoed te zetten achter de werkzaamheden die nodig zijn voor de overdracht van het beheer van de overblijvende IPA-component, namelijk grensoverschrijdende samenwerking; herhaalt dat het IPA een uiterst belangrijk instrument is om het land voor te bereiden op lidmaatschap van de EU, en spoort de regering aan de coördinatie tussen de ministers ten aanzien van deze programma's te verbeteren, zodat het land de beschikbare middelen ten volle kan benutten;

Andere hervormingskwesties

58.

is verheugd over de campagne voor efficiënt energiegebruik en verwacht doeltreffendere maatregelen ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare energie, die overeenstemmen met de mogelijkheden van het land; onderstreept hoe belangrijk effectieve tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving is ter bescherming van de natuurlijke hulpbronnen, in het bijzonder water; merkt op dat het land nog geen toezeggingen heeft gedaan over de terugdringing van broeikasgassen, en dat het nationale debat over de negatieve gevolgen van de klimaatverandering een impuls moet krijgen; vraagt meer inspanningen te leveren om de nationale wetgeving op dit gebied in overeenstemming te brengen met het EU-acquis;

59.

is ingenomen met de voortgang die is geboekt bij de modernisering van de vervoers-, energie- en telecommunicatienetwerken, en in het bijzonder met de inspanningen om Corridor X te voltooien; is, gezien het belang van spoorverbindingen als alternatief voor wegtransport, tevreden met de plannen van de regering om de spoorverbindingen tussen Skopje en de hoofdsteden van de buurlanden te verbeteren of aan te leggen, en roept op tot voltooiing van de spoorverbindingen in het kader van Corridor VIII;

60.

betreurt dat er zo weinig vooruitgang geboekt is ten aanzien van de gezamenlijke viering van historische gebeurtenissen en de gezamenlijke herdenking van personen die tot het gemeenschappelijke erfgoed van het land en de naburige EU-lidstaten behoren, omdat dit zou bijdragen tot een beter begrip van de geschiedenis en tot goede betrekkingen met de buurlanden; spoort het land aan om met Bulgarije en Griekenland gemengde comités van deskundigen in geschiedenis en onderwijs op te richten, om bij te dragen tot een objectieve, op feiten gebaseerde interpretatie van de geschiedenis, tot nauwere academische samenwerking en tot een positieve houding van jongeren tegenover hun buren;

61.

ondersteunt verdere inspanningen met het oog op de tenuitvoerlegging van het Bologna-proces in het hoger onderwijs en het aangaan van samenwerking met andere landen in de regio ter bevordering van de kwaliteit van universiteiten; wijst er nogmaals op hoe belangrijk academische vrijheid is;

62.

feliciteert het land met de geweldige prestaties van zijn team op het Europees basketbalkampioenschap 2011;

63.

is tevreden over het feit dat het buitenlands beleid van het land in hoge mate overeenstemt met de gemeenschappelijke standpunten van de EU op dat gebied; ondersteunt de pogingen die het land onderneemt om goede betrekkingen met zijn buurlanden aan te knopen; is ingenomen met het feit dat de exacte markering van de grens met Kosovo in 2009 tot nauwere betrekkingen heeft geleid, en dat sinds september 2011 een overeenkomst van kracht is over gezamenlijke grenscontroles; gaat ervan uit dat deze overeenkomst in de nabije toekomst volledig zal worden toegepast; feliciteert de autoriteiten met de succesvolle organisatie van de recente vergadering van de ministers van EU-integratie van de westelijke Balkan in Skopje;

64.

onderstreept het belang van regionale samenwerking als cruciaal onderdeel van het proces van toenadering tot de Europese Unie; is verheugd over de maatregelen die werden genomen om het vrije verkeer in de regio te bevorderen, met name in het verdrag met Albanië en Montenegro, dat bepaalt dat de burgers van deze drie landen slechts een identiteitskaart nodig hebben om de grens over te steken en zich vrij te verplaatsen binnen deze landen; spoort hen aan om dit initiatief uit te breiden naar andere landen in de regio;

65.

is tevreden over de betrokkenheid van het land op het internationale toneel, die onder meer tot uiting komt in zijn deelname aan de EUFOR-missie Althea, zijn voorzitterschap van het Zuidoost-Europees Samenwerkingsproces in 2012-2013 en zijn volledige medewerking aan het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië;

*

* *

66.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede de regering en het parlement van het land.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/61


Woensdag 14 maart 2012
Uitbreidingsverslag IJsland

P7_TA(2012)0084

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het uitbreidingsverslag IJsland (2011/2884(RSP))

2013/C 251 E/11

Het Europees Parlement,

gezien het besluit van de Europese Raad van 17 juni 2010 om toetredingsonderhandelingen met IJsland te starten,

gezien de resultaten van de toetredingsconferenties met IJsland op ministerieel niveau van 27 juni 2010, 27 juni 2011 en 12 december 2011 en de toetredingsconferentie met IJsland op het niveau van speciale vertegenwoordigers van 19 oktober 2011,

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel "Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2011-2012" (COM(2011)0666) en het op 12 oktober 2011 goedgekeurde voortgangsverslag 2011 over IJsland (SEC(2011)1202),

gezien de resultaten van de onderzoeksprocedure,

gezien het in oktober 2011 goedgekeurde nationale IPA-programma voor IJsland met een begroting van 12 miljoen EUR,

gezien zijn resolutie van 7 juli 2010 over het door IJsland aangevraagde lidmaatschap van de Europese Unie (1) en zijn resolutie van 7 april 2011 over het voortgangsverslag 2010 over IJsland (2),

gezien de vergaderingen van de gemengde parlementaire commissie EU-IJsland,

gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat IJsland aan de criteria van Kopenhagen voldoet en dat er op 27 juli 2010 toetredingsonderhandelingen met IJsland zijn gestart, nadat de Raad hiervoor toestemming had verleend;

B.

overwegende dat de toetsing van het EU-acquis bijna is voltooid;

C.

overwegende dat er in het kader van de toetredingsonderhandelingen tot nu toe acht hoofdstukken geopend en voorlopig gesloten zijn (Hoofdstuk 2 – Vrij verkeer van werknemers, Hoofdstuk 6 – Vennootschapsrecht, Hoofdstuk 7 – Recht inzake intellectuele eigendom, Hoofdstuk 20 – Ondernemings- en industriebeleid, Hoofdstuk 21 – Trans-Europese netwerken, Hoofdstuk 23 – Rechterlijke macht en fundamentele rechten en Hoofdstuk 25 – Wetenschap en onderzoek, Hoofdstuk 26 – Onderwijs en cultuur) en drie andere geopend zijn (Hoofdstuk 5 – Overheidsopdrachten, Hoofdstuk 10 – Informatiemaatschappij en media en Hoofdstuk 33 – Financiële en budgettaire bepalingen);

D.

overwegende dat, zoals uit de hernieuwde consensus over de uitbreiding is gebleken, de vooruitgang van ieder land in de richting van lidmaatschap van de Europese Unie gebaseerd moet zijn op verdienste;

E.

overwegende dat IJsland reeds nauw met de EU samenwerkt als lid van de Europese Economische Ruimte (EER), de overeenkomsten van Schengen en de Dublin II-verordening en reeds een beduidend deel van het acquis heeft overgenomen;

F.

overwegende dat bij het toetredingsproces van IJsland de beginselen en het acquis van de EU volledig gewaarborgd moeten worden;

G.

overwegende dat IJsland bijdraagt tot Europese samenhang en solidariteit via het financiële mechanisme in het kader van de Europese Economische Ruimte (EER) en met de EU samenwerkt bij operaties op het gebied van vredeshandhaving en crisisbeheersing;

H.

overwegende dat de economische en de begrotingsconsolidatie op schema liggen, de IJslandse economie een bescheiden groei vertoont en het bbp zich naar verwachting langzaam zal herstellen;

Algemene opmerkingen

1.

wijst erop dat de criteria van Kopenhagen en de integratiecapaciteit van de Unie als algemene basis dienen voor toetreding tot de EU;

2.

steunt de vorderingen die IJsland bij het toetredingsproces maakt; is verheugd over de opening van elf onderhandelingshoofdstukken en de voorlopige sluiting in het kader van de toetredingsonderhandelingen van acht hiervan; acht het van belang dat de noodzakelijke voorwaarden worden geschapen om het toetredingsproces van IJsland af te ronden en ervoor te zorgen dat de toetreding van het land een succes wordt;

Politieke criteria

3.

is verheugd over het vooruitzicht een land met een ver in de geschiedenis teruggaande en krachtige democratische traditie en maatschappelijke cultuur als nieuwe lidstaat op te nemen;

4.

wijst op de nauwe historische banden van IJsland met Noord-Europa en de succesvolle Europees-Atlantische samenwerking gedurende meer dan 60 jaar;

5.

neemt met tevredenheid kennis van de oprichting van de grondwettelijke raad en van het lopende beoordelingsproces van de IJslandse grondwet dat gericht is op vergroting van de democratische waarborgen, versterking van de controlemechanismen, verbetering van het functioneren van de overheidsinstellingen en een betere definiëring van hun respectieve functies en bevoegdheden; is tevreden met de inspanningen om de rol en de efficiëntie van het IJslandse parlement (Althing) te vergroten door de toezichtstaken ervan en de transparantie van het wetgevingsproces te versterken;

6.

neemt kennis van de herschikking van de IJslandse regering van 31 december 2011; spreekt zijn vertrouwen uit dat de nieuwe regering de onderhandelingen met een nog sterkere en vasthoudendere inzet ten aanzien van het toetredingsproces zal voortzetten;

7.

prijst IJsland om zijn goede reputatie op het gebied van bescherming van de mensenrechten en het waarborgen van nauwe samenwerking met internationale mechanismen voor de bescherming van de mensenrechten; onderstreept dat de toetreding van IJsland tot de EU de rol van de Unie als wereldwijde voorvechter en beschermer van mensenrechten en fundamentele vrijheden verder zal onderbouwen;

8.

is verheugd over de goede vooruitgang die geboekt is bij het verbeteren van de onafhankelijkheid en doelmatigheid van de rechterlijke macht, evenals van de versterking van het beleidskader ter bestrijding van corruptie, hetgeen erkend is door de voorlopige sluiting van Hoofdstuk 23;

9.

is voorts verheugd over de op 20 april 2011 door het Althing aangenomen nieuwe mediawet; moedigt de in de zomer van 2011 hiervoor aangewezen parlementaire commissies aan om te werken aan het wetgevingskader op dit terrein en aan de eigendomsconcentratie op de IJslandse mediamarkt en de rol van de IJslandse nationale omroep op de reclamemarkt;

10.

spreekt nogmaals zijn steun uit voor het IJslandse Initiatief voor Moderne Media, en ziet uit naar de omzetting in wetgeving en de rechtspraktijk van dit initiatief, dat IJsland en de EU in staat stelt een sterke positie in te nemen met betrekking tot de wettelijke bescherming van de vrijheid van meningsuiting en informatie;

11.

herhaalt zijn verzoek aan de IJslandse autoriteiten om de rechten van EU-burgers met betrekking tot hun recht om bij plaatselijke verkiezingen in IJsland te stemmen, te harmoniseren;

12.

neemt kennis van de politieke verdeeldheid in de regering en binnen het Althing en de belangrijkste politieke krachten in IJsland, wat het EU-lidmaatschap betreft; spoort aan tot de goedkeuring van algemene strategieën voor de toetreding tot de EU op bepaalde terreinen, met name diegene die niet onder de EER vallen;

13.

stelt met genoegen vast dat een aanzienlijk deel van de IJslandse bevolking vóór voortzetting van de toetredingsonderhandelingen is; is verheugd over de steun van de autoriteiten voor een gefundeerd, evenwichtig debat over de toetredingsprocedure en over de betrokkenheid van de IJslandse samenleving bij de maatschappelijke discussies over het EU-lidmaatschap; is van mening dat de opening van het EU-informatiebureau in IJsland de EU de mogelijkheid biedt om de burgers van IJsland alle mogelijke informatie te verstrekken met betrekking tot alle gevolgen van EU-lidmaatschap voor het land en voor de EU zelf;

14.

acht het van essentieel belang dat de EU-burgers heldere, volledige en op feiten gebaseerde informatie over de gevolgen van toetreding van IJsland krijgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten hierop toe te zien en acht het even belangrijk te luisteren naar en in te gaan op de zorgen en vragen van de burgers en hun standpunten en belangen in aanmerking te nemen;

Economische criteria

15.

is verheugd over de nauwe economische banden van IJsland met de EU en over de in het algemeen bevredigende staat van dienst van het land met betrekking tot de tenuitvoerlegging van zijn EER-verplichtingen en zijn vermogen weerstand te bieden aan concurrentiedruk en marktkrachten in de EU op de middellange termijn, mits het zijn aanpak van de huidige zwakke punten met een adequaat macro-economisch beleid en structurele hervormingen voortzet; herinnert er echter aan dat IJsland volledig moet voldoen aan de bestaande EER-verplichtingen, zoals door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld;

16.

verzoekt de IJslandse autoriteiten om maatregelen te nemen tegen de nog steeds aanzienlijke overheidsinterventie in het bankwezen; moedigt de IJslandse autoriteiten aan sectoren als energie, luchtvervoer en visserij, die nog steeds tegen buitenlandse concurrentie worden beschermd, geleidelijk te hervormen en open te stellen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van het land; steunt in verband hiermee de inspanningen om de oorzaken van de ineenstorting van het IJslandse economische en financiële systeem verder op te helderen; benadrukt dat uitbanning van protectionisme een voorwaarde is voor duurzame economische ontwikkeling;

17.

prijst IJsland voor zijn geslaagde voltooiing van het economisch herstelprogramma met het IMF, dat gericht was op economische en begrotingsconsolidatie;

18.

neemt verheugd kennis van de goede economische vooruitgang die al is geboekt en van de uitgebreide herstructureringen en hervormingen die zijn doorgevoerd in de financiële sector; moedigt de IJslandse autoriteiten aan hun inspanningen voort te zetten om de werkloosheid terug te dringen en in het bijzonder de jeugdwerkloosheid;

19.

is verheugd over de goedkeuring van de IJslandse Beleidsverklaring 2020 en moedigt de regering aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) in het land te stimuleren door de aanwezigheid ervan op de internationale markt te faciliteren en door adequate toegang tot financiële middelen te verstrekken;

20.

neemt kennis van de goedkeuring door het Althing van de herziene strategie voor de afschaffing van de controle op kapitaalverkeer, die de IJslandse autoriteiten in overleg met het IMF hebben voorbereid, en van de constructieve dialoog op dit gebied tussen IJsland en de EU; wijst erop dat de afschaffing van de controle op kapitaalverkeer een belangrijke voorwaarde is voor de toetreding van het land tot de EU;

21.

wijst erop dat het Icesave-geschil op dit moment nog niet is opgelost; benadrukt dat de Icesave-kwestie buiten de toetredingsonderhandelingen om moet worden opgelost en geen obstakel mag zijn in het toetredingsproces van IJsland; neemt kennis van het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om de zaak-Icesave aan het Hof van de EER voor te leggen en van de uitspraak van het hooggerechtshof van IJsland betreffende de handhaving van de noodwet van 6 oktober 2008; waardeert de aanhoudende inzet van de IJslandse autoriteiten om dit geschil op te lossen en is ingenomen met de eerste gedeeltelijke betalingen aan de preferente schuldeisers bij de liquidatie van Landsbanki Íslands hf, die naar schatting bijna een derde van de erkende preferente schuldvorderingen uitmaken;

Vermogen de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen

22.

dringt er bij IJsland op aan de voorbereidingen voor aanpassing aan het EU-acquis op te voeren, met name op terreinen die niet onder de EER vallen, en ervoor te zorgen dat deze maatregelen worden uitgevoerd en gehandhaafd als het moment van toetreding daar is;

23.

neemt kennis van de resultaten van de onderzoeksprocedure; is verheugd over de door IJsland uitgesproken ambitie om alle onderhandelingshoofdstukken te openen tijdens het Deense voorzitterschap; hoopt dat de toetredingsonderhandelingen tijdens dit voorzitterschap voorspoedig zullen verlopen en beklemtoont tegelijk dat moet worden voldaan aan de openingscriteria in Hoofdstuk 11 - Landbouw en plattelandsontwikkeling en Hoofdstuk 22 - Regionaal beleid en structurele maatregelen en de afsluitingscriteria voor Hoofdstuk 5 - Overheidsopdrachten, Hoofdstuk 10 - Informatiemaatschappij en media en Hoofdstuk 33 - Financiële en budgettaire bepalingen;

24.

juicht de lopende consolidering van de ministeries toe, erkent de doelmatigheid en bekwaamheid van de IJslandse overheid en steunt het algemeen doel om de bestuurlijke en coördinerende capaciteit van de IJslandse ministeries te vergroten;

25.

is verheugd over de verdere inspanningen die worden geleverd om de institutionele tekortkomingen in de financiële sector aan te pakken en de vooruitgang die is geboekt bij de versterking van de regelgevings- en toezichtspraktijken in het bankwezen;

26.

dringt er, tegen de achtergrond van het feit dat zowel het gemeenschappelijk visserijbeleid als het IJslandse visserijbeleid momenteel worden herzien, bij IJsland en de EU op aan dit hoofdstuk van de onderhandelingen op constructieve wijze aan te pakken, teneinde tot een wederzijds bevredigende oplossing te komen voor duurzaam beheer en exploitatie van de visbestanden in het kader van het acquis dat dan van toepassing zal zijn;

27.

acht het belangrijk dat voorbereidingen worden getroffen zodat de noodzakelijke administratieve structuren adequaat zijn aangepast voor de volledige deelname van IJsland aan het GLB vanaf de dag van toetreding, met inachtneming van de bijzonderheden van de IJslandse landbouw, in het bijzonder met betrekking tot de bestaande zelfvoorziening van het land op het gebied van voedsel, en het lopende hervormingsproces van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

28.

betreurt dat de recente bijeenkomst van de vier kuststaten, IJsland, de EU, Noorwegen en de Faeröer over het beheer van de makreelvisserij in de Noordoostelijke Atlantische Oceaan in 2012 is afgesloten zonder dat een overeenkomst is bereikt en moedigt alle kuststaten aan een extra inspanning te leveren om voort te gaan met de onderhandelingen over een oplossing voor het makreelgeschil op basis van realistische voorstellen, rekening houdend met historische rechten en met het advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, om de toekomst van de bestanden veilig te stellen, de werkgelegenheid in de pelagische visserij te beschermen en te handhaven en te zorgen voor een langetermijngeoriënteerde, duurzame visserij; neemt kennis van het voorstel van de Commissie om handelsmaatregelen te introduceren ter bestrijding van niet-duurzame visserijpraktijken;

29.

is van mening dat IJsland, dat bijna al zijn stationaire energie haalt uit hernieuwbare bronnen, een waardevolle bijdrage kan leveren aan het beleid van de EU door zijn ervaring met hernieuwbare energie, met name wat het gebruik van energie uit aardwarmte, de bescherming van het milieu en maatregelen tegen de klimaatverandering betreft; is er ook overtuigd dat intensievere samenwerking op dit gebied een positief effect op de investeringen en bijgevolg op de economische situatie en de werkgelegenheid in IJsland en de EU kan hebben;

30.

stelt evenwel vast dat de meningen tussen de EU en IJsland uiteen blijven lopen als het gaat over het beheer van dierlijk leven in zee, met name de walvisjacht; herinnert eraan dat het verbod op de walvisvangst deel uitmaakt van het EU-acquis en dringt aan op uitvoerigere discussies over de eventuele afschaffing van de walvisjacht en de handel in walvisproducten;

31.

is verheugd over het feit dat IJsland voortdurende steun biedt aan civiele GVDB-operaties en zich aansluit bij het merendeel van de verklaringen en besluiten op het gebied van het GBVB; benadrukt dat als onderdeel van de pretoetredingsprocedure van IJsland wordt verwacht dat het zijn standpunten coördineert met de EU op alle internationale fora, inclusief de WTO;

Regionale samenwerking

32.

is van mening dat de toetreding van IJsland tot de EU de kansen van de Unie om een actievere en constructievere rol te spelen in Noord-Europa en het Noordpoolgebied aanmerkelijk zal doen toenemen en daarmee zal bijdragen tot multilateraal bestuur en duurzame beleidsoplossingen in dit gebied, omdat problemen in het Noordpoolgebied een gedeelde zorg zijn; is van mening dat IJsland een strategisch bruggenhoofd in de regio kan worden en dat zijn toetreding tot de EU de Europese aanwezigheid in de Arctische Raad verder zou versterken;

33.

vindt het een positieve zaak dat IJsland deelneemt aan de activiteiten van de Noordse Raad, de activiteiten van de Raad van de Oostzeestaten (Council of the Baltic Sea States, CBSS), het EU-beleid voor de noordelijke dimensie, de activiteiten van de Euro-Arctische Raad voor de Barentszzee, de activiteiten van de Arctische Raad en de samenwerking tussen Noordelijke en Oostzeestaten (NB8); beschouwt de aanneming van een resolutie over een IJslands "beleid voor het hoge Noorden", die is aangenomen door het Althing in maart 2011, als een bewijs van de grotere bereidheid van IJsland om een actieve rol te spelen in het Noordpoolgebied in het algemeen;

34.

onderstreept de behoefte aan een doeltreffender en beter gecoördineerd beleid van de Europese Unie voor het Noordpoolgebied en is van mening dat de toetreding van IJsland tot de EU zowel de stem van de EU in het Noordpoolgebied als de Noord-Atlantische dimensie van het buitenlands beleid van de Unie zal versterken;

*

* *

35.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de voorzitter van het Althing en de regering van IJsland.


(1)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 73.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0150.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/66


Woensdag 14 maart 2012
Uitbreidingsverslag Bosnië-Herzegovina

P7_TA(2012)0085

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende Bosnië en Herzegovina (2011/2888(RSP))

2013/C 251 E/12

Het Europees Parlement,

gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Bosnië en Herzegovina anderzijds, die op 16 juni 2008 werd ondertekend, en door alle EU-lidstaten en Bosnië en Herzegovina is geratificeerd,

gezien Besluit 2008/211/EG van de Raad van 18 februari 2008 over de principes, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europees Partnerschap met Bosnië en Herzegovina en tot intrekking van Besluit 2006/55/EG (1),

gezien Besluit 2011/426/GBVB van de Raad van 18 juli 2011 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (2),

gezien de conclusies van de Raad over Bosnië en Herzegovina, van 21 maart 2011, 10 oktober 2011 en 5 december 2011,

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld "Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2011-2012" (COM(2011)0666) en het op 12 oktober 2011 goedgekeurde voortgangsverslag 2011 betreffende Bosnië en Herzegovina (SEC(2011)1206),

gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de situatie in Bosnië en Herzegovina (3),

gezien de gezamenlijke verklaring van de 13e interparlementaire bijeenkomst van het Europees Parlement en de parlementaire vergadering van Bosnië en Herzegovina, gehouden te Brussel op 19-20 december 2011,

gezien artikel 110, lid 2 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Europese Unie zich blijft inzetten voor een soeverein en verenigd Bosnië en Herzegovina; overwegende dat het een van de uitgangspunten van het EU-beleid is om de vooruitgang van het land op weg naar het EU-lidmaatschap te versnellen en zo bij te dragen aan een verbetering van de levenskwaliteit van alle burgers; overwegende dat voor deze vooruitgang goed werkende instellingen op alle niveaus en de betrokkenheid van de politieke leiders van het land vereist zijn;

B.

overwegende dat de toekomst van Bosnië en Herzegovina binnen de Europese Unie ligt en dat het vooruitzicht van het EU-lidmaatschap een van de factoren vormt die de bevolking van het land het meest bindt;

C.

overwegende dat de eerste verantwoordelijkheid voor een succesvol EU-toetredingsproces bij deze potentiële kandidaat-lidstaat ligt en dat de voorbereidingen in eerste instantie moeten worden getroffen door degenen die gekozen zijn door en verantwoording moeten afleggen aan de burgers, conform een gedeelde visie op de urgente politieke, economische en sociale problemen; overwegende dat Bosnië en Herzegovina alleen als één land uitzicht heeft op EU-lidmaatschap, en overwegende dat het ondermijnen van de overheidsinstellingen ertoe zal leiden dat de burgers niet de vruchten kunnen plukken van EU-integratie;

D.

overwegende dat de leiders van de politieke partijen na een politieke impasse van ongeveer vijftien maanden een principeakkoord hebben bereikt over een nieuwe centrale regering die sindsdien ook is gevormd;

E.

overwegende dat het land vanwege de politieke en institutionele impasse de hoognodige hervormingen die erop gericht zijn het land dichter bij de EU te brengen, niet heeft kunnen doorvoeren, met name op cruciale gebieden zoals staatsvorming, bestuur, invoering van de rechtsstaat en aanpassing aan Europese normen; overwegende dat het ontbreken van een centrale regering ook van invloed is geweest op het vermogen om te komen tot een coherente economische en fiscale beleidsvorming;

F.

overwegende dat een grondwetsherziening van essentieel belang is om Bosnië en Herzegovina om te vormen in een doeltreffende en goed functionerende staat;

G.

overwegende dat er in een land met verschillende bestuursniveaus sterke coördinatie tussen de verschillende actoren, alsmede oprechte samenwerking vereist is zodat het land beter in staat is met één stem te spreken; overwegende dat geen enkel coördinatiemechanisme de broodnodige politieke wil kan vervangen; overwegende dat samenwerking kan leiden tot tastbare resultaten ten behoeve van alle burgers, zoals de afschaffing van de visumplicht, maar dat het in veel gevallen aan de nodige coördinatie schort;

H.

overwegende dat de beleidsdoelstellingen in de versterkte rol van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) en het delegatiehoofd (DH) bestaan uit het geven van advies namens de EU, de facilitering van het politieke proces en het waarborgen van consistentie en coherentie in het EU-beleid;

I.

overwegende dat de ingewikkelde structuur van het rechtswezen met het ontbreken van een hooggerechtshof op staatsniveau, het gebrek aan harmonisatie tussen de vier binnenlandse jurisdicties, de inmenging van de politiek in het rechtswezen en de uitdagingen voor de bevoegdheden van de rechtscolleges op staatsniveau de werking van het rechtsstelsel ondermijnen en de hervormingsinspanningen belemmeren;

J.

overwegende dat de in 2003 opgerichte politiemissie van de Europese Unie is verlengd tot 30 juni 2012 met het oog op de overheveling van toekomstige activiteiten naar financiering met communautaire instrumenten, en de invoering van een strategische adviestaak op het gebied van de rechtshandhaving en de strafrechtspraak op het kantoor van de speciale vertegenwoordiger van de EU;

K.

overwegende dat Bosnië en Herzegovina assistentie verleent in lopende rechtszaken over oorlogsmisdaden en beroepsprocedures, en dat het zijn medewerking verleent aan overgedragen zaken;

L.

overwegende dat corruptie de sociaaleconomische en politieke ontwikkeling van het land ernstig blijft aantasten;

M.

overwegende dat mensenhandel een ernstig misdrijf is en een grove schending van de mensenrechten vormt; overwegende dat Bosnië en Herzegovina een land van herkomst, doorvoer en bestemming voor de handel in mensen is, in het bijzonder vrouwen en meisjes;

N.

overwegende dat de geringe kans op het vinden van een baan, met name voor jongeren, de vooruitgang van het land belemmert en bijdraagt aan sociale onvrede;

O.

overwegende dat samenwerking met de andere landen in de regio een absolute vereiste is voor duurzame vrede en verzoening in Bosnië en Herzegovina en op de westelijke Balkan;

Algemene opmerkingen

1.

is verheugd over de vorming van een nieuwe centrale regering na het akkoord dat politieke leiders hebben bereikt over een scala aan belangrijke kwesties; roept op tot volledige uitvoering van dat akkoord door onopgeloste problemen aan te pakken, waaronder de goedkeuring van de staatsbegroting 2012 en de benoeming van directeuren voor overheidsinstanties; verzoekt de politieke elite voort te bouwen op deze positieve ontwikkeling, die een nieuwe impuls kan geven aan het EU-integratieproces, en zich tevens opnieuw in te zetten voor een constructieve dialoog over andere belangrijke hervormingen;

2.

is bezorgd over de geringe vooruitgang die is geboekt door Bosnië en Herzegovina als potentiële kandidaat-lidstaat van de EU op weg naar stabilisatie en sociaaleconomische ontwikkeling; is echter van mening dat vooruitgang richting EU-integratie mogelijk is ten behoeve van de burgers van Bosnië en Herzegovina, mits vastberadenheid, politieke verantwoordelijkheid, bereidheid tot het sluiten van compromissen en een gedeelde visie op de toekomst van het land de leidraad vormen voor verdere acties; spoort de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina ertoe aan nadere concrete maatregelen te treffen om het land weer stevig op koers naar de EU te brengen;

3.

herinnert alle politieke actoren in Bosnië en Herzegovina aan het feit dat hervormingen op weg naar de Europese integratie de burgers van Bosnië en Herzegovina ten goede moeten komen en dat het hun verantwoordelijkheid ten opzichte van hun burgers is om compromissen te sluiten, te zorgen voor een doeltreffende coördinatie, en overeenstemming te bereiken over hervormingen en deze door te voeren; wijst er opnieuw op dat een goed functionerende overheid, centrale regering en administratie ook voorwaarden zijn voor een succesvolle aanvraag van het EU-lidmaatschap; dringt er bij alle politieke actoren op aan de nodige grondwetswijzigingen en andere fundamentele hervormingen door te voeren en zich te concentreren op het creëren van de voorwaarden voor inwerkingtreding van de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO); benadrukt dat lokale inbreng en politiek engagement onontbeerlijk zijn voor succesvolle EU-steun; verzoekt de autoriteiten van het land met het oog hierop de benodigde structuur op te zetten voor het gedecentraliseerd beheer (DIS) van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA); benadrukt dat de coördinatiemechanismen voor de planning van toekomstige financiële steun van de EU moeten worden versterkt, met name in het kader van het IPA-programma;

4.

is ervan overtuigd dat versterking van de centrale overheid niet neerkomt op verzwakking van de entiteiten, maar juist de voorwaarden schept voor een doelmatig centraal bestuur dat in staat is om het hele land voor te bereiden op EU-toetreding, in nauwe samenwerking met de verschillende bestuurslagen; benadrukt daarom dat de administratieve capaciteiten op alle bestuursniveaus in verband met EU-aangelegenheden, alsmede de coördinatie tussen de respectieve autoriteiten bij het plannen van de financiële steun van de EU en in alle sectoren die relevant zijn voor de omzetting van EU-wetgeving, moeten worden versterkt;

5.

veroordeelt het gebruik van opruiende taal en acties, aangezien die het proces van interetnische verzoening en de werking van de staatsstructuren ondermijnen;

Versterkte aanwezigheid van de EU

6.

is verheugd over de algemene strategie van de EU ten opzichte van Bosnië en Herzegovina, inclusief de versterking van de aanwezigheid van de EU in Bosnië en Herzegovina door de oprichting van een sterkere EU-vertegenwoordiger die optreedt als speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) en delegatiehoofd (DH); prijst de SVEU/DH voor het steunen van Bosnië en Herzegovina in EU-gerelateerde zaken en voor het faciliteren van een EU-integratieproces dat gekenmerkt wordt door lokale inbreng; steunt de SVEU/DH volledig in zijn ambitie om de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina te helpen de EU-agenda in het politieke proces te verankeren door te zorgen voor consistentie, coördinatie en samenhang in het optreden van de Unie; dringt er in dit verband bij alle politieke actoren op aan nauw met de SVEU samen te werken; wijst andermaal op de noodzaak om de versterkte aanwezigheid van de EU vorm te geven middels duidelijke en allesomvattende strategieën voor de uiteenlopende problemen en tegelijkertijd middels sterke en coherente steun van alle EU-lidstaten voor de SVEU/HD; merkt in dit verband op dat de EU voldoende middelen, inclusief personeel, moet toewijzen om aanwezig te kunnen zijn in het hele land zodat de SVEU/DH de vereiste doelstellingen kan halen;

7.

verzoekt de internationale gemeenschap te bespreken of het nodig is de "5+2"-agenda van de stuurgroep van de Vredesimplementatieraad uit te voeren om het mogelijk te maken het kantoor van de hoge vertegenwoordiger te sluiten, en oplossingen te bedenken om meer ruimte te creëren voor lokale inbreng en verantwoordelijkheid voor de eigen aangelegenheden van Bosnië en Herzegovina, rekening houdend met het feit dat dergelijke stappen geen negatieve gevolgen mogen hebben voor de stabiliteit van het land, of voor het tempo en het resultaat van de hoognodige hervormingen; wijst er andermaal op dat de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina in dit verband de onopgeloste problemen van staatseigendom en militair eigendom moeten oplossen;

8.

merkt met tevredenheid op dat de politiemissie van de Europese Unie (EUPM) en operatie Althea van EUFOR een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd aan de stabiliteit en veiligheid van Bosnië en Herzegovina, en is van mening dat dit belangrijke elementen zijn van de versterkte algemene EU-strategie voor Bosnië en Herzegovina; prijst de resultaten van de EUPM, die een bijdrage heeft geleverd aan de strijd tegen de georganiseerde misdaad en corruptie door politie en justitie in Bosnië en Herzegovina; wijst op de overeenkomst om de EUPM tegen eind juni 2012 te beëindigen; wijst andermaal op de noodzaak van een ordelijk verlopende overgang van het werk van de EUPM naar door het IPA gefinancierde steunprojecten en naar een strategische adviestaak op het gebied van de wetshandhaving en de strafrechtspraak binnen het kantoor van de SVEU; is verheugd over de uitvoerende militaire rol van Althea ter ondersteuning van de inspanningen van Bosnië en Herzegovina om een veilige en stabiele status-quo te handhaven onder een hernieuwd VN-mandaat; onderstreept dat de vaardigheden en de bekwaamheid van de veiligheidstroepen van Bosnië en Herzegovina verder moeten worden bevorderd voor een grotere lokale inbreng en eigen verantwoordelijkheid;

Politieke criteria

9.

herhaalt zijn standpunt dat het land voldoende wetgevende, budgettaire, uitvoerende en justitiële bevoegdheden moet hebben om te kunnen voldoen aan de criteria voor EU-toetreding;

10.

is verheugd over het initiatief van het parlementair coördinatieforum dat zich bezighoudt met wetgevingsaspecten van EU-integratie op verschillende bestuursniveaus en eraan moet bijdragen dat de Europese agenda een nationale agenda wordt; beschouwt, hoewel er nog geen overeenstemming kon worden bereikt over concrete grondwetswijzigingen, het werk van het interim-gezamenlijk comité (IJC) als een belangrijke stap in de goede richting omdat politici van Bosnië en Herzegovina voor het eerst op een geïnstitutionaliseerde manier en op open en transparante wijze hebben gedebatteerd over grondwetswijzigingen zonder dat er vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap aanwezig waren, maar met de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld;

11.

is bezorgd over het feit dat de sociale dialoog nog steeds zwak is en dat de sociale partners lukraak worden geraadpleegd; spoort de regeringen, zowel op staats- als op entiteitsniveau, van Bosnië en Herzegovina aan de administratieve capaciteit voor samenwerking met ngo's te vergroten en verdere steun te verlenen voor de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld door middel van een grotere inzet bij het opzetten van een sociale dialoog met de partners in kwestie; onderstreept dat de regels voor de erkenning en registratie van sociale partners duidelijker moeten worden gemaakt en dat de nationale wet op de representativiteit van de sociale partners moet worden goedgekeurd;

12.

stelt vast dat een grondwetsherziening van essentieel belang blijft om Bosnië en Herzegovina te transformeren in een doeltreffende en volledig functionele staat; doet een beroep op de parlementaire commissie om in dit verband met concrete voorstellen te komen;

13.

herhaalt zijn verzoek om overeenstemming te bereiken en volledig gevolg te geven aan de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Sejdić-Finci, en artikel 2 van de SAO betreffende eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten na te leven; herinnert eraan dat er behalve in de zaak Sejdić-Finci ook een algemene noodzaak bestaat om de grondwet zodanig te wijzigen dat een meer pluralistische, democratische en doeltreffende bestuurswijze en staatsstructuur kunnen ontstaan;

14.

dringt er bij alle bevoegde autoriteiten op aan de herziening van de respectieve wetgeving te faciliteren en ervoor te zorgen dat er een onafhankelijk, onpartijdig en doelmatig rechtsstelsel wordt opgezet conform internationale en EU-normen, en de rechtsstaat te versterken ten behoeve van alle burgers; is verheugd over het feit dat er via de gestructureerde dialoog over het rechtssysteem lichte vooruitgang is geboekt in het aanbrengen van een balans tussen justitiële bevoegdheden op staats- en entiteitsniveau; dringt er echter bij de regering op aan de hervormingsstrategie voor de justitiële sector op doelmatige wijze ten uitvoer te leggen en pogingen te voorkomen om de rechterlijke instanties op staatsniveau, zoals de Hoge Raad voor justitie en rechtsvervolging, te ondergraven;

15.

herhaalt zijn oproep tot mogelijke oprichting van een hooggerechtshof en vraagt dat andere strategische en structurele kwesties met betrekking tot de harmonisatie van de vier verschillende rechtssystemen van Bosnië en Herzegovina consequent aan de orde worden gesteld in de discussie in het kader van de gestructureerde dialoog over justitie; is van mening dat deze strategische kwesties, zoals ook is aangegeven in de hervormingsstrategie voor de justitiële sector, moeten worden besproken in een geest van volledige verantwoordelijkheid in de context van een proces van grondwetsherziening;

16.

is verheugd over de geboekte vooruitgang met betrekking tot de voorbereidingen om het internationaal toezicht op het Brcko-district te beëindigen;

17.

is verheugd over de aanneming van de kieswet door beide kamers van het parlement van Bosnië en Herzegovina, na de politieke overeenkomst tussen de leiders van de politieke partijen; verzoekt de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina dringend de nodige technische voorbereidingen te treffen omdat deze wet niet alleen een duidelijke voorwaarde is voor EU-toetreding maar ook essentieel is voor de sociaaleconomische ontwikkeling van het land;

18.

wijst in dit verband andermaal op de verplichting om bijlage VII van het vredesakkoord van Dayton ten uitvoer te leggen om te zorgen voor een duurzame terugkeer van binnenlandse ontheemden, vluchtelingen en andere door het conflict getroffen personen, alsmede voor rechtvaardige, alomvattende en permanente oplossingen voor deze mensen;

19.

dringt er bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op aan doeltreffend onderzoek in te stellen naar en over te gaan tot vervolging in gevallen van corruptie, alsmede het aantal veroordeelde daders te verhogen; is verheugd over de ambitie om een actieplan te lanceren ter bestrijding van corruptie onder ambtenaren; onderstreept dat de bevolking beter moet worden voorgelicht over wetgeving en praktijken tegen corruptie, en dat een systeem moet worden ingevoerd waarmee burgers gevallen van corruptie kunnen melden; doet tevens een beroep op de regering om, indien nodig met EU-steun, speciale opleidingprogramma's voor politiekorpsen, openbare aanklagers, rechters en andere relevante instanties te ontwikkelen en uit te voeren om hun bewustzijn en kennis van wetgeving en praktijken tegen corruptie te vergroten;

20.

is verheugd over de benoeming van de directeuren voor het Agentschap ter voorkoming van corruptie en voor de coördinatie van corruptiebestrijding, en benadrukt tegelijkertijd dat de nodige financiële middelen en mankracht ter beschikking moeten worden gesteld om ervoor te zorgen dat dit agentschap volledig operationeel wordt; steunt alle inspanningen om zo snel mogelijk een operationele overeenkomst met Europol te tekenen;

21.

is bezorgd over de geringe vooruitgang die is geboekt op het gebied van het witwassen van geld; verzoekt het parlement de nodige wetswijzigingen aan te nemen, waarmee onder andere de melding van verdachte banktransacties wordt verbeterd, het aantal beslagleggingen op opbrengsten van misdaden wordt vergroot en de efficiëntie van de autoriteiten ter zake toeneemt; dringt aan op het versterken van het departement voor financiële inlichtingen door de onderzoekscapaciteiten daarvan te vergroten; onderstreept dat het belangrijk is structuren op te zetten voor het beheer en de bewaring van in beslag genomen opbrengsten;

22.

merkt op dat de afschaffing van de visumplicht niet heeft geleid tot een stijging van het aantal asielaanvragen van burgers uit Bosnië en Herzegovina voor het Schengengebied, Bulgarije en Roemenië; prijst de autoriteiten voor de op bilateraal en multilateraal niveau ingevoerde mechanismen voor gevallen waarin afzonderlijke lidstaten geconfronteerd werden met een tijdelijke stijging van asielaanvragen;

23.

doet een beroep op de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina om op actieve wijze de rechten te beschermen en te bevorderen van alle groepen en individuen die moeten worden beschermd tegen directe of indirecte vormen van discriminatie en geweld; stelt met bezorgdheid vast dat de uitvoering van de wetgeving tegen discriminatie zwak blijft en dat de wettelijke voorschriften lacunes vertonen; dringt er bij de regering en het parlement van Bosnië en Herzegovina op aan het wettelijke en institutionele bestel van het land op één lijn te brengen met de internationale en EU-normen op het gebied van LGBT-rechten; verzoekt de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina om het maatschappelijk middenveld te versterken en actief te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van beleid op het gebied van mensenrechten;

24.

wijst op de vooruitgang die is geboekt in de uitvoering van de strategie ten aanzien van de Roma en de actieplannen voor huisvesting en werkgelegenheid; roept op tot verdere inspanningen op deze terreinen, aangezien de Roma-bevolking blijft kampen met discriminatie en moeilijke levensomstandigheden;

25.

onderstreept dat er samen met de internationale gemeenschap doeltreffend moet worden opgetreden tegen mensenhandel om de daders te vervolgen, de slachtoffers bescherming en compensatie te bieden, en het bewustzijn te vergroten om te voorkomen dat de autoriteiten en de samenleving hen opnieuw tot slachtoffer maken; roept op tot nauwere samenwerking en partnerschap tussen de bevoegde instanties op diverse beleidsgebieden en ngo's uit het land en de regio; dringt aan op de vergroting van het bewustzijn van de politiekorpsen van Bosnië en Herzegovina ten aanzien van de mensenhandel door het ontwikkelen van speciale opleidingen; is van mening dat de EU steun moet blijven verlenen op het gebied van de mensenhandel aan en vraagt om nauwe samenwerking in dezen tussen DG Uitbreiding, DG Binnenlandse zaken en de EU-coördinator voor de bestrijding van de mensenhandel;

26.

erkent dat er wettelijke voorschriften ter waarborging van de rechten van vrouwen en gendergelijkheid bestaan, maar is bezorgd over het feit dat op dit terrein slechts beperkte vooruitgang is geboekt; dringt er bij de regering van Bosnië en Herzegovina op aan te streven naar een grotere participatie van vrouwen aan de politiek en de arbeidsmarkt; spoort de regering bovendien aan om de steun te verhogen voor activiteiten en initiatieven ter bestrijding van discriminerende gewoontes, tradities en stereotypen die de grondrechten van vrouwen ondermijnen;

27.

verzoekt de instanties van Bosnië en Herzegovina in nauwe samenwerking met de internationale gemeenschap op te treden tegen extremisme en religieuze haat en gewelddadigheden; roept op tot bewustmaking over, onderzoek naar en de uitbanning van alle soorten extremistische bedreigingen op de hele westelijke Balkan;

28.

roept de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina onafhankelijke en gevarieerde media die vrij zijn van politieke inmenging te versterken en de media in staat te stellen vrijelijk vanuit alle delen van het land berichtgeving te verzorgen; betreurt de continue politieke druk op de media van het land, alsmede de bedreigingen van journalisten; dringt er verder op aan het probleem van de sterke politieke en etnische versnippering en polarisatie van de media aan te pakken;

Behandeling van oorlogsmisdaden

29.

prijst de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina, zowel op staats- als op entiteitsniveau, omdat zij snel en adequaat hebben gereageerd op verzoeken van het Internationaal Oorlogstribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY);

30.

dringt er bij alle bevoegde instanties op aan de capaciteit van de openbare ministeries en rechtbanken voor de behandeling van oorlogsmisdaden in Bosnië en Herzegovina te versterken, de grote achterstand in zaken over oorlogsmisdaden weg te werken, zich te buigen over de hantering van verschillende wetboeken van strafrecht die resulteert in ongelijke veroordelingen, en snellere vooruitgang te boeken bij de getuigenbescherming en de tenuitvoerlegging van de nationale strategie voor oorlogsmisdaden; benadrukt dat de procedure voor de verwijzing van zaken over oorlogsmisdaden door justitiële instanties op staatsniveau naar andere bevoegde instanties gewaarborgd moet worden aan de hand van objectieve en transparante criteria; veroordeelt alle politiek gemotiveerde aanvallen op de uitspraken van het gerechtshof van Bosnië en Herzegovina in zaken over oorlogsmisdaden; dringt er bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op aan meer vaart te zetten achter de vervolging van seksuele misdrijven die begaan zijn tijdens de oorlog en ervoor te zorgen dat de slachtoffers recht wordt gedaan en dat zij schadeloos worden gesteld;

31.

is verheugd over de ontwikkeling van een strategie ten behoeve van de slachtoffers van oorlogsmisdaden van seksuele aard met het oog op de rechtstreekse toekenning aan de slachtoffers van een toereikende schadeloosstelling en economische, sociale en psychologische ondersteuning met inbegrip van een optimale dienstverlening ter ondersteuning van de psychische en lichamelijke gezondheid; doet een beroep op de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina om programma's te ontwikkelen en toereikende middelen toe te kennen voor de bescherming van getuigen; onderstreept in dit verband het belang van een betere coördinatie tussen de verschillende gerechtelijke instanties en van snellere procedures voor de vervolging van oorlogsmisdaden van seksuele aard; verzoekt de Commissie en andere internationale donoren de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op dit vlak bij te staan met financiële middelen en expertise ten behoeve van de slachtoffers van oorlogsmisdaden van seksuele aard; neemt er nota van dat het Ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen van Bosnië en Herzegovina, met steun van het UNFPA, tot taak heeft bovengenoemde strategie verder te ontwikkelen door een werkgroep van deskundigen op te richten; neemt er nota van dat de Republika Srpska is verzocht vertegenwoordigers van haar bevoegde ministeries aan te wijzen om deel te nemen, maar dat tot dusver niet heeft gedaan; vraagt de autoriteiten van de Republika Srpska actief deel te nemen aan deze essentiële inspanning om de strategie goed te keuren en uit te voeren;

32.

is bezorgd over het feit dat Bosnië en Herzegovina nog steeds niet beschikt over een detentiefaciliteit op staatsniveau waarin gevangenen kunnen worden vastgehouden die zijn veroordeeld voor ernstige misdrijven, met inbegrip van oorlogsmisdaden; is verheugd over de gevangenneming van Radovan Stanković, die uit de gevangenis van Foča ontsnapt was nadat het staatsgerechtshof van Bosnië en Herzegovina hem had veroordeeld tot 20 jaar gevangenis voor misdaden tegen de menselijkheid, met inbegrip van verkrachting, slavernij en foltering;

33.

roept de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op om de duurzame terugkeer van vluchtelingen en binnenlandse ontheemden te bevorderen en te voltooien, alsmede om een relevante strategie te bepalen; moedigt de plaatselijke autoriteiten ten zeerste aan een infrastructuur te garanderen voor succesvolle terugkeer; moedigt de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina aan zich te blijven inzetten voor de tenuitvoerlegging van het proces van de verklaring van Sarajevo inzake vluchtelingen, door werk te maken van de belangrijkste aandachtspunten, te weten gezondheidszorg, werkgelegenheid en maatschappelijke dienstverlening;

34.

wijst in dit verband andermaal op het belang van de volledige uitvoering van de actiestrategie tegen mijnen; onderstreept dat toekomstige wetgeving inzake mijnenbestrijding zich adequaat moet bezighouden met de bevoegdheden op het gebied van fondsenverwerving, de administratieve en beheerscapaciteiten en de coördinatie van ontmijningsmaatregelen, zoals de Commissie heeft benadrukt;

35.

wijst op de uitspraak van het constitutionele hof van Bosnië en Herzegovina dat de wet op het burgerschap in strijd is met de grondwet; herhaalt de oproep van het constitutionele hof aan de parlementaire vergadering om de wet binnen een half jaar te wijzigen; dringt aan op de onverwijlde tenuitvoerlegging van de uitspraak van het hof;

Onderwijs

36.

verzoekt de nieuwe regering, hoewel enige vooruitgang kan worden geconstateerd bij de verbetering van het algemene onderwijskader, onder andere de coördinatie tussen de 13 ministeries van Onderwijs en het departement van onderwijs van het district Brcko te verbeteren, de versnippering van het onderwijssysteem te verminderen en ervoor te zorgen dat scholen een inclusiever karakter krijgen;

37.

dringt er, gezien het cruciale belang van onderwijs voor de totstandbrenging van een multi-etnische samenleving, bij alle regeringen in Bosnië en Herzegovina op aan te zorgen voor een inclusief, niet-discriminerend onderwijssysteem, en een einde te maken aan de segregatie van verschillende etnische groeperingen (twee scholen onder één dak) door in het gehele land gemeenschappelijke onderwijsprogramma's te ontwikkelen en geïntegreerde klassen samen te stellen; verzoekt de Commissie te onderzoeken of gerichte EU-steun kan helpen om een einde te maken aan de segregatie in het onderwijssysteem;

38.

dringt er bij de nieuwe regering en de bevoegde instanties van de entiteiten, de kantons en het district Brcko op aan meer werk te maken van het actieplan inzake de onderwijsbehoeften van de Roma en te zorgen voor adequate financiering voor de tenuitvoerlegging ervan; dringt er bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op aan manieren te vinden om alle Roma-kinderen bij hun geboorte te laten registreren zodat ze allemaal in aanmerking komen voor onderwijs;

39.

benadrukt dat de kwaliteit van het onderwijs in het algemeen moet worden verbeterd om aan te sluiten op de eisen van de arbeidsmarkt; dringt er bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op aan de tekortkomingen in de beroepsopleidingen aan te pakken, en er onder andere om economische redenen voor te zorgen dat er een begin gemaakt wordt met de accreditatie van onderwijsinstellingen en dat de bureaus die belast zijn met de erkenning van titels en diploma's volledig operationeel zijn;

40.

dringt er bij de nieuwe regering op aan de nodige stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de relevante partijen in Bosnië en Herzegovina eindelijk van de gelegenheid gebruik zullen maken om deel te nemen aan de educatieve mobiliteitsprogramma's van de Europese Unie, waar zij al sinds 2007 de mogelijkheid toe hebben;

41.

doet een beroep op de autoriteiten om duidelijkheid te scheppen in het juridische kader voor culturele instellingen zoals het nationale museum, de nationale bibliotheek en het museum voor geschiedenis, en ervoor te zorgen dat deze instellingen behouden blijven;

Sociaaleconomische problemen

42.

wijst op de lagere levenstandaard en de stijgende werkloosheid, met name onder jongeren in de leeftijdscategorie tussen 18 en 24 jaar; is ervan overtuigd dat economische voorspoed en het uitzicht op een baan, met name voor jongeren, van cruciaal belang zijn voor de verdere ontwikkeling van het land; verzoekt de nieuwe regering om de economische groei aan te wakkeren die tot nu toe wordt belemmerd door de haperende bestuursstructuur, de buitensporig omvangrijke en kostbare overheidsbureaucratie en de langdurige problemen met georganiseerde misdaad en corruptie;

43.

moedigt de leiders van het land en het bedrijfsleven aan alles in het werk te stellen om het vertrouwen van investeerders te herstellen en een ondernemersvriendelijk milieu te creëren nu Bosnië en Herzegovina wat betreft investeringsklimaat naar de laatste plaats is gezakt in de regio;

44.

is verheugd over de uitvoering van de Wet op kleine bedrijven (Small Business Act) en de inspanningen van de Raad van ministers en de entiteiten om financiële steunmaatregelen te treffen ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf (MKB); onderstreept tevens dat er acuut een overheidsregister moet worden aangelegd voor het aanmaken van bedrijfsstatistieken, en één enkel MKB-registratiesysteem voor het hele land, waarmee de uitbreiding van het MKB zal worden vergemakkelijkt;

45.

dringt er bij de nieuwe regering en de regeringen van de entiteiten op aan om op gecoördineerde wijze de gevolgen van de economische crisis aan te pakken, een gezond fiscaal beleid te steunen en haar goedkeuring te hechten aan de staatbegroting 2012 en het algemeen kader voor fiscaal beleid 2012-2014; is van mening dat de economische herstructurering moet worden versneld, met name in de Federatie; doet een beroep op de regering om te zorgen voor de nodige begrotingsmiddelen voor de op stapel staande gemeenteraadsverkiezingen in 2012;

46.

dringt er bij de nieuwe regering op aan om haar inspanningen te richten op de hervormingen die nodig zijn voor de toetreding van Bosnië en Herzegovina tot de Wereldhandelsorganisatie om een nog gunstiger ondernemingsklimaat en buitenlandse investeringen in de hand te werken;

47.

herhaalt zijn oproep aan alle betrokkenen om zich in te zetten voor de voltooiing van één economische markt voor het hele land door de economische beleidscoördinatie tussen de entiteitsregeringen te versterken, obstakels voor een toereikend rechtskader uit de weg te ruimen en ervoor te zorgen dat bedrijven landelijk met elkaar concurreren;

48.

is verheugd over de aanneming van de wet inzake overheidssteun door beide kamers van de parlementaire vergadering van Bosnië en Herzegovina; stelt vast dat deze wet een van de voorwaarden is om de SAO in werking te laten treden; doet een beroep op de autoriteiten om de uitvoeringsvoorschriften van deze wet af te stemmen op het acquis;

49.

verzoekt de nieuwe regering een efficiënt en duurzaam stelsel van sociale zekerheid te ontwikkelen, alsmede ervoor te zorgen dat sociale uitkeringen meer bij de juiste personen terechtkomen; verzoekt de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina zich extra in te spannen op de gebieden werkgelegenheid, sociale cohesie en gendergelijkheid; acht het van essentieel belang dat de coördinatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt wordt verbeterd om beter te kunnen voldoen aan de eisen van de arbeidsmarkt;

50.

dringt er bij de centrale regering en de entiteitsregeringen op aan de obstakels op te heffen die bijdragen aan de lage arbeidsmobiliteit in het land, en wel door de bepalingen van de verschillende arbeidswetgevingen en pensioen- en socialezekerheidsstelsels tussen de entiteiten en tussen de kantons te harmoniseren, waardoor de mobiliteit en overdraagbaarheid van uitkeringen in het hele land zouden worden gestimuleerd;

51.

onderstreept het feit dat Bosnië en Herzegovina de voornaamste verdragen inzake arbeidsrechten van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en het herziene Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd; vestigt de aandacht op het feit dat de arbeids- en vakbondsrechten nog steeds beperkt zijn, en doet een beroep op de regering van Bosnië en Herzegovina om deze rechten te versterken en zich in te zetten voor de harmonisatie van het desbetreffende wettelijke kader in het hele land;

52.

verzoekt de Commissie om een gedetailleerde routekaart voor te stellen om de mobiliteit op en de toegang van studenten, stagiairs en werknemers tot de arbeidsmarkt en het onderwijs in de Europese Economische Ruimte te bevorderen, met inbegrip van programma's voor circulaire arbeidsmigratie;

Regionale samenwerking

53.

prijst Bosnië en Herzegovina voor zijn proactieve rol in het proces van de verklaring van Sarajevo, alsmede bij de aanneming van de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van Bosnië en Herzegovina, Servië, Kroatië en Montenegro over het beëindigen van de hervestiging, en het bieden van duurzame oplossingen voor kwetsbare vluchtelingen en binnenlandse ontheemden;

54.

verwelkomt de inspanningen om de nog bestaande problemen tussen Bosnië en Herzegovina, Servië en Kroatië op te lossen, en is verheugd dat deze inspanningen de afgelopen maanden zijn toegenomen; moedigt alle partijen, inclusief de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina, aan bijzondere aandacht te schenken aan bilaterale en regionale samenwerking op het gebied van justitie en veiligheid;

55.

dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan, nu er tussen Bosnië en Herzegovina en Servië sprake is van goed nabuurschap, de ondertekening van het protocol inzake de uitwisseling van bewijs in zaken die betrekking hebben op oorlogsmisdaden niet uit te stellen en nauwer samen te werken op dit gevoelige terrein; is echter verheugd over de bilaterale overeenkomst tussen Bosnië en Herzegovina en Servië over de samenwerking op het gebied van de uitwisseling van informatie bij de bestrijding van georganiseerde misdaad, smokkel en handel in drugs en menselijke organen, illegale migratie en terrorisme;

56.

verzoekt de regering van Bosnië en Herzegovina en de buurlanden alles in het werk te stellen om de grensconflicten met hun buren tot een goed einde te brengen, hetzij via bilaterale overeenkomsten, hetzij met andere middelen; onderstreept dat bilaterale problemen op vastberaden wijze dienen te worden opgelost door de betrokken partijen, in een geest van goed nabuurschap en rekening houdend met de algemene belangen van de EU;

57.

verzoekt de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina, aangezien de toetreding van Kroatië tot de EU ook bilaterale gevolgen zal hebben, alles in het werk te stellen om de relevante wetgeving van Bosnië en Herzegovina op de desbetreffende bestuursniveaus in overeenstemming te brengen met de EU-wetgeving op het gebied van veterinaire en fytosanitaire en voedselveiligheid, alsmede om bij een aantal grensovergangen met Kroatië de nodige infrastructuur aan te leggen of te verbeteren om de door de EU vereiste grenscontroles te kunnen uitvoeren;

58.

is bezorgd over het feit dat Bosnië en Herzegovina het enige land in de regio is dat geen burgers uit Kosovo binnenlaat op zijn grondgebied; dringt er daarom bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op aan om in navolging van Servië en andere landen de benodigde reisdocumenten van burgers uit Kosovo om het land binnen te gaan te accepteren;

*

* *

59.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van Bosnië en Herzegovina en zijn entiteiten.


(1)  PB L 80 van 19.03.08, blz. 18.

(2)  PB L 188 van 19.07.2011, blz. 30.

(3)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 113.


Donderdag 15 maart 2012

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/75


Donderdag 15 maart 2012
Concurrerende koolstofarme economie in 2050

P7_TA(2012)0086

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over een Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (2011/2095(INI))

2013/C 251 E/13

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie "Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050" (COM(2011)0112) en de begeleidende werkdocumenten (SEC(2011)0288) en (SEC(2011)0289),

gezien de mededeling van de Commissie "Analyse van de opties voor een broeikasgasemissiereductie van meer dan 20% en beoordeling van het risico van koolstoflekkage" (COM(2010)0265) en het begeleidend document (SEC(2010)0650),

gezien de voorstellen tot herschikking (COM(2011)0656) en wijziging van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID) (COM(2011)0652) en de richtlijn inzake marktmisbruik (MAD) (COM(2011)0651), die betrekking hebben op de EU-ETS-emissierechten,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 oktober 2011,

gezien het klimaat- en energiepakket van de EU,

gezien artikel 9 VWEU ("sociale clausule"),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0033/2012),

A.

overwegende dat circa 90 partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, waaronder opkomende economieën, die samen voor meer dan 80% van de wereldwijde uitstoot verantwoordelijk zijn, eenzijdige maar niet juridisch bindende verklaringen hebben uitgegeven over gekwantificeerde emissiereductiedoelstellingen voor de hele economie;

B.

overwegende dat het Europees Parlement en de Europese Raad hebben verklaard dat zij ernaar streven de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 à 95% te verminderen;

C.

overwegende dat de Europese Unie specifieke emissiereductiedoelstellingen moet goedkeuren als basis en kader voor de nodige wetgeving en andere maatregelen;

D.

overwegende dat de routekaart laat zien dat de huidige klimaatdoelstelling van 20%, waarvan meer dan de helft met compensaties buiten de EU kan worden verwezenlijkt, geen kosteneffectieve route vormt naar een vermindering van 80% in 2050 ten opzichte van 1990; overwegende dat 80% aan de ondergrens van de 80-95% zit die het IPCC nodig acht voor de geïndustrialiseerde landen en die de Europese Raad als de EU-doelstelling voor 2050 heeft vastgesteld;

E.

overwegende dat de industrie een duidelijk beeld moet hebben van de EU-strategie voor een koolstofarme economie, die ook moet worden geruggensteund door zekerheid in de regelgeving, ambitieuze streefcijfers en goed opgezette financieringsmechanismen, met het oog op investeringen op lange termijn;

F.

overwegende dat het het belang van de lidstaten dient om hun afhankelijkheid van buitenlandse energieleveranciers, in het bijzonder uit politiek problematische landen, te verkleinen;

G.

overwegende dat het Internationaal Energieagentschap heeft berekend dat vier vijfde van alle in het "450-scenario" voor 2035 toegestane energiegerelateerde CO2-emissies reeds voor de bestaande voorraden is gereserveerd;

H.

overwegende de noodzaak van het evalueren van en het nemen van maatregelen tegen het risico dat EU-maatregelen bij het ontbreken van voldoende mondiale inspanningen leiden tot een verschuiving in het marktaandeel ten gunste van minder efficiënte installaties elders, wat een verhoogde mondiale uitstoot, d.w.z. koolstoflekkage, tot gevolg heeft;

I.

overwegende dat in het verslag-Stern wordt beraamd dat de kosten van niet-handelen op het gebied van de klimaatbescherming gelijk staat aan een verlies van ten minste 5% van het mondiale bbp per jaar;

J.

overwegende dat de productie en het gebruik van biomassa als energiebron niet per definitie koolstofneutraal is;

K.

overwegende dat door middel van het instrument van "sociale effectbeoordeling" rekening wordt gehouden met de sociale aspecten;

1.

erkent dat de ontwikkeling van een koolstofarme economie de lidstaten en, in voorkomend geval, hun regio's ten goede zal komen; onderschrijft daarom de "Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050" van de Commissie alsook het daarin vervatte traject, de specifieke mijlpalen voor de vermindering van de EU-uitstoot tot 40, 60 en 80% tegen respectievelijk 2030, 2040 en 2050 en de streefcijfers per sector, als basis voor voorstellen voor wetgevings- en andere initiatieven betreffende het economische beleid en het klimaatbeleid; erkent dat het traject en de mijlpalen op het PRIMES-model zijn gebaseerd om de nodige wet- en regelgevingsinstrumenten te ontwikkelen;

2.

dringt er bij de Commissie op aan om tussentijdse reductie voor broeikasgasemissies vast te stellen voor 2030 en 2040, inclusief concrete doelstellingen per sector, in combinatie met een ambitieus tijdschema;

3.

verzoekt de Commissie de komende twee jaar de nodige maatregelen voor te stellen om de doelstellingen voor 2030 te bereiken, rekening houdend met de capaciteiten en het potentieel van elk land en met de internationale vooruitgang op het vlak van klimaatmaatregelen;

4.

is van mening dat de maatregelen op gecoördineerde, kostenefficiënte en doeltreffende wijze ten uitvoer moeten worden gelegd, zodat rekening gehouden kan worden met de specifieke kenmerken van de lidstaten;

5.

acht het voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de routekaart noodzakelijk dat wordt gezorgd voor meer samenhang tussen de communautaire programma's en beleidsmaatregelen en dat de prioriteiten volledig in het nieuwe meerjarig financieel kader 2014-2020 worden opgenomen; erkent dat de EU als zij de doelstelling van 20% energie-efficiëntie zou halen, haar CO2-emissies intern met 25% of meer zou kunnen verlagen in 2020, en dat deze reductie nog steeds een kosteneffectief traject zou zijn naar de langetermijndoelstelling van een broeikasgasemissiereductie van 80-95% tegen 2050, ten opzichte van de niveaus in 1990; merkt op dat een minder ambitieuze benadering volgens de routekaart zou leiden tot aanzienlijk hogere kosten gedurende de volledige periode; herinnert er echter aan dat de kosteneffectiviteit van investeringen altijd gemeten moet worden in het licht van de begrotingen van de lidstaten;

6.

herinnert eraan het Europees parlement zich dat in aanloop naar de klimaatconferentie in Durban, heeft uitgesproken voor het verhogen van de CO2-reductiedoelstelling boven de 20% tegen 2020;

7.

benadrukt dat duidelijke emissiedoelstellingen de noodzakelijke vroegtijdige investeringen in onderzoek en ontwikkeling, demonstratie en inzet van emissiearme technologieën zullen stimuleren en dat het definiëren van een langetermijnstrategie van het grootste belang is om zeker te stellen dat het realiseren van de door de EU overeengekomen doelstelling om de emissies tegen 2050 te reduceren volgens plan verloopt;

8.

verzoekt de Commissie een kosten-batenanalyse te maken van de mate waarin elke lidstaat zich houdt aan de voorgestelde route en daarbij rekening te houden met nationale omstandigheden die voortvloeien uit de uiteenlopende technologische ontwikkeling en de benodigde investeringen (en de maatschappelijke aanvaardbaarheid daarvan) alsmede met het bestaan van een breder scala van mogelijke mondiale omstandigheden;

9.

onderstreept dat de overgang naar een koolstofarme economie significante mogelijkheden zou bieden voor extra werkgelegenheid en tegelijkertijd zou zorgen voor economische groei en de Europese industrie concurrentievoordeel zou opleveren;

10.

roept in herinnering dat de overgang naar schone technologie de luchtverontreiniging drastisch zou verminderen en dus aanmerkelijke gezondheids- en milieuvoordelen zou opleveren;

De internationale dimensie

11.

merkt op dat de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme technologieën wereldwijd snel toeneemt en dat het voor het toekomstige concurrentievermogen van Europa essentieel is dat de investeringen in onderzoek, ontwikkeling en toepassing met betrekking tot deze technologieën worden verhoogd;

12.

wijst erop dat duurzame wetenschappelijke en technologische innovatie verschuift van Europa naar andere delen van de wereld, wat ertoe kan leiden dat de EU haar technologische voorsprong op dit gebied verliest en verandert in een netto-importeur van deze technologieën en aanverwante eindproducten; onderstreept derhalve het belang van Europese toegevoegde waarde voor de ontwikkeling en inheemse productie van technologieën en producten, met name op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen;

13.

wijst erop dat China zich in de wereldwijde voorhoede bevindt wat betreft het bouwen van windmolenparken, dat de Chinese en Indiase producenten van windmolenturbines bij de eerste tien horen en dat China en Taiwan momenteel de meerderheid van 's werelds zonnepanelen produceren; roept de Commissie en de lidstaten op om in de EU maatregelen te nemen voor ontwikkeling en eco-efficiënte productie van deze technologie en andere innovatieve technologieën die nodig zijn voor het bereiken van de ambitieuze doelstellingen met betrekking tot het reduceren van de broeikasgasemissies;

14.

verzoekt de EU een actieve rol te blijven spelen in de internationale onderhandelingen over een ambitieuze, veelomvattende en juridisch bindende overeenkomst; wijst erop hoe belangrijk het is dat de EU blijk geeft van haar overtuigingen en het goede voorbeeld geeft door de voordelen en levensvatbaarheid van een koolstofarme economie aan te tonen; is verheugd dat de conferentie van Durban een akkoord over een duidelijk tijdschema voor de opstelling van een internationale overeenkomst voor na 2012 heeft opgeleverd en dat er is aanvaard dat landen met een grote uitstoot, ongeacht of het industrielanden of ontwikkelingslanden zijn, ambitieuze en adequate streefcijfers voor het reduceren van de broeikasgasemissies moeten vaststellen;

15.

benadrukt dat de EU zich in de mondiale klimaatonderhandelingen constructief moet blijven opstellen en dat er in het kader van de EDEO een Europese klimaatdiplomatie moet worden ontwikkeld;

16.

herinnert eraan dat een van de belangrijkste opgaven voor een duurzame koolstofarme economie erin bestaat het klimaatveranderingsbeleid te integreren in alle belangrijke politieke domeinen die samenhangen met energie, transport, landbouw, onderwijs, innovaties enzovoort;

17.

benadrukt dat het uitstellen van de strijd tegen klimaatverandering resulteert in hogere kosten om het streefcijfer voor 2050 te halen wegens mislukte investeringen in hoge koolstofvoorraden en langzamer voortschrijdende technologische kennis, maar ook in het verlies van een innovatieve leidersrol voor de EU op het gebied van onderzoek, het scheppen van werkgelegenheid en richtsnoeren voor een groenere, duurzame economie; wijst er verder op dat het uitstellen van maatregelen voor 2020 leidt tot een kleiner reductiepotentieel voor 2030 en daarna;

18.

herhaalt dat cumulatieve emissies van doorslaggevende betekenis zijn voor het klimaatsysteem; merkt op dat zelfs met een traject met verminderingen van 30% in 2020, 55% in 2030, 75% in 2040 en 90% in 2050, de EU nog steeds verantwoordelijk is voor ongeveer het dubbele van haar aandeel per hoofd in de wereldwijde koolstofbegroting die verenigbaar is met 2°C, en dat het uitstel van emissiereductie het cumulatieve aandeel aanzienlijk doet toenemen;

19.

roept in herinnering dat de beperking van de stijging van de temperatuur op aarde met gemiddeld 2°C geen garantie biedt dat aanzienlijke negatieve invloeden op het klimaat worden voorkomen;

De regeling voor de handel in emissierechten

20.

erkent dat de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS) het voornaamste, maar niet het enige instrument is voor de vermindering van de industriële emissies en de bevordering van investeringen in koolstofarme technologieën; merkt op dat de ETS verder moet worden verbeterd; verzoekt de Commissie en de lidstaten de ETS aan te vullen met een op technologie en innovatie gebaseerde aanpak om de benodigde aanzienlijke reducties te verwezenlijken;

21.

stelt vast dat de ETS functioneert zoals bedoeld en dat de lagere koolstofprijs het resultaat is van verminderde economische activiteit en beschikbare emissierechten die de vraag ver overtreffen; vreest dat het gebrek aan stimulansen voor koolstofarme investeringen en grotere energie-efficiëntie de EU zal benadelen ten opzichte van haar industriële concurrenten; erkent de bewering dat de koolstofprijs naar verwachting niet zal stijgen zolang er geen veel sterkere groei of aanpassing aan de ETS komt;

22.

erkent dat de huidige koolstofprijs geen stimulans voor investeringen in koolstofarme technologie vormt en dus een zeer beperkte rol speelt bij het aanjagen van emissiereducties, en dat dit het risico meebrengt dat de EU nog tientallen jaren aan koolstofintensieve infrastructuren vastzit;

23.

benadrukt dat het beleid inzake beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering niet uitsluitend van op de markt gebaseerde mechanismen afhankelijk mag zijn;

24.

erkent dat de ETS te maken heeft met onverwachte problemen, en dat het groeiende overschot van rechten nog vele jaren afbreuk zal doen aan de stimulans om koolstofarme investeringen te doen; wijst erop dat dit ten koste gaat van de doeltreffendheid van de ETS als belangrijkste mechanisme ter vermindering van uitstoot waarbij gelijke voorwaarden gelden voor concurrerende technologieën, ondernemingen de mogelijkheid krijgen om hun eigen mitigatiestrategie te ontwikkelen en specifieke maatregelen worden genomen om koolstoflekkage te voorkomen; vraagt de Commissie maatregelen te nemen om de onvolmaaktheden van de ETS te verhelpen en de ETS te doen functioneren zoals oorspronkelijk was gepland; stelt voor dat het hierbij kan gaan om de volgende maatregelen:

a)

zo spoedig mogelijk een verslag voorleggen aan het Parlement en de Raad, waarin onder meer wordt onderzocht wat de gevolgen zijn voor stimulansen voor investeringen in koolstofarme technologieën en het gevaar van koolstoflekkage; vóór het begin van de derde fase wijzigt de Commissie in voorkomend geval de in artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde verordening met het oog op de uitvoering van passende maatregelen, die onder meer de inhouding van de nodige hoeveelheid emissierechten kunnen omvatten;

b)

zo spoedig mogelijk een wetgevingsvoorstel indienen om de vereiste lineaire jaarlijkse vermindering met 1,74% te wijzigen om aan de vereisten voor de CO2-reductiedoelstelling voor 2050 te voldoen;

c)

een beoordeling uitvoeren en publiceren van de waarde van het vaststellen van een grensprijs voor de veiling van emissierechten;

d)

stappen ondernemen om de input van relevante informatie in en de transparantie van het ETS-register te verhogen ten einde een effectievere monitoring en evaluatie mogelijk te maken;

e)

het gebruik van compensatiemechanismen verder verbeteren door bijvoorbeeld de toegang te beperken tot de compensatiemaatregelen waarmee de concurrenten van de Europese industrie worden gesubsidieerd, zoals op het gebied van HFC's;

f)

evenwel waarborgen dat geen enkele van deze maatregelen leidt tot een vermindering van de emissierechten voor sectoren die gevoelig kunnen zijn voor koolstoflekkage overeenkomstig het benchmark-besluit (Besluit van de Commissie 2011/278/EU);

25.

wijst erop dat deze maatregelen de veilingopbrengsten voor de lidstaten zullen verhogen; herinnert de regeringen eraan dat er geen beperking is opgelegd aan het deel van het geld dat kan worden uitgegeven voor klimaatgerelateerde doelstellingen en beveelt aan dat deze bedragen worden gebruikt om koolstofarme investeringen in de industrie aan te moedigen of andere middelen voor werkgelegenheidsverruiming, bv. het verminderen van de belasting op arbeid, te stimuleren;

26.

vraagt de Commissie vóór eind 2013 voorstellen in te dienen waarmee de vereiste met betrekking tot het via veiling aankopen van rechten kan worden uitgebreid tot de energie-intensieve bedrijfstakken die slechts in geringe mate worden bedreigd door overzeese concurrentie;

27.

erkent dat voor het bereiken van de doelstellingen van de routekaart voor een koolstofarme economie de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad) zal moeten worden aangepast;

Koolstoflekkage

28.

vraagt de Commissie gedetailleerde gegevens openbaar te maken over de reële bijdrage van de EU aan de vermindering van de CO2-uitstoot sinds 1990, rekening houdend met haar verbruik van producten die thans elders worden geproduceerd;

29.

wijst erop dat de overgang naar een koolstofarme economie moet worden geschraagd door een redelijke en weloverwogen regelgevende benadering; bevestigt dat milieuvoorwaarden die gepaard gaan met administratieve en financiële lasten belangrijke gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de output in energie-intensieve sectoren, het risico op koolstoflekkage verhogen en tegelijkertijd bedrijven en dus banen de EU uitjagen;

30.

staat achter de zienswijze van de Commissie dat maatregelen voor bijstellingen aan de grenzen of de opname van invoer in het ETS gecombineerd moeten worden met een volledige veiling voor de betrokken sectoren; vraagt de Commissie een analyse te maken van de sectoren waar de gratis toekenning van emissierechten koolstoflekkage niet kan voorkomen;

31.

vraagt de Commissie de lidstaten zo snel mogelijk richtsnoeren te geven voor het nemen van maatregelen die tot doel hebben de bedrijfstakken waarvan gebleken is dat zij een groot risico op koolstoflekkage lopen compensatie te bieden voor de aan broeikasgasemissies gerelateerde indirecte kosten, zoals voorzien in de richtlijn;

32.

vraagt de Commissie een analyse te maken van de gevolgen van het ontbreken van een geografisch criterium in de beoordeling van het risico van koolstoflekkage voor de elektriciteitsmarkt in Zuidoost-Europa;

33.

wijst op de conclusie in de routekaart dat de energiesector tegen 2050 vrijwel geheel koolstofarm zou moeten zijn (emissiereductie van 93%-99%); erkent evenwel dat vanuit een industrieel EU-standpunt degenen die een voortrekkersrol vervullen op het gebied van emissie-arme technologieën een concurrentievoordeel hebben in de koolstofarme wereld van vandaag en morgen; wijst erop dat de emissiebeperkingen op zodanige wijze behaald zouden moeten worden dat het concurrentievermogen van de EU er niet onder lijdt en dat het risico van koolstoflekkage wordt tegengegaan, met name in energie-intensieve sectoren;

Energie-efficiëntie

34.

wijst op de huidige analyses die erop wijzen dat de doelstellingen van verbetering van de energie-efficiëntie en vermindering van het energieverbruik met 20% tegen 2020 niet zullen worden gehaald; dringt aan op snelle actie, meer ambitie en hardere politieke toezeggingen om de 2020-doelstellingen te verwezenlijken en verder te kijken dan 2020, om passende investeringen aan te trekken; ondersteunt de conclusie in de routekaart van de Commissie dat energie-efficiëntiebeleid van essentieel belang is voor het verder verlagen van koolstofemissies; is derhalve van mening dat bindende doelstellingen niet mogen worden uitgesloten; onderstreept dat energie-efficiëntiemaatregelen zorgen voor meer werkgelegenheid, financiële besparingen, verhoogde voorzieningszekerheid en een groter mededingingsvermogen; is verheugd over de prioriteiten die zijn vastgesteld in de richtlijn inzake energie-efficiëntie om de energie-efficiëntie in alle sectoren te verbeteren, en met name in gebouwen door de renovatie van bestaande gebouwen, met de nadruk op openbare gebouwen; dringt aan op een verhoging van de middelen en uitbreiding van de maatregelen om nieuwe bronnen aan te boren op Europees en nationaal niveau, inclusief nieuwe financieringsinstrumenten; benadrukt het belang van particuliere investeringen om de huidige budgettaire beperkingen in de publieke sector te overwinnen;

35.

betreurt het gebrek aan maatregelen om in te spelen op het door energie- en hulpbronnenefficiëntie geboden potentieel aan broeikasgasreductie tegen negatieve kosten en vraagt dat de werkzaamheden in het kader van de Richtlijn inzake ecologisch ontwerp (2009/125/EG) worden bespoedigd, dat het beginsel van de laagste levenscycluskosten strikt wordt toegepast of dat de uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld op het niveau van degenen die het best presteren; vraagt eveneens dat er ook voor niet-elektrische producten minimumvereisten worden vastgesteld;

36.

vraagt dat in het kader van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp werkzaamheden worden verricht met het oog op de opneming erin van verwarmingsapparatuur, verwarmingsketels en isolerende materialen die het energie- en hulpbronnengebruik helpen verminderen en meer recycling mogelijk maken; vraagt eveneens dat de etiketteringsvereisten die consumenten kunnen helpen bij het nemen van geïnformeerde besluiten worden uitgebreid en ontwikkeld;

37.

onderstreept de noodzaak om het actieplan inzake energie-efficiëntie bij te werken door daarin bindende doelstellingen en een volledige reeks echte gekwantificeerde maatregelen voor de gehele energievoorzieningsketen op te nemen;

38.

is van mening dat energie-efficiëntie het doeltreffendste instrument is om de technologische innovatie in de industrie naar een hoger plan te tillen, om op een economisch efficiënte wijze bij te dragen aan de algehele emissiereductie en om tegelijkertijd de werkgelegenheidsgroei te stimuleren; vraagt daarom de Commissie om steun te verlenen aan de inspanningen die de lidstaten ondernemen om energie-efficiëntie te bevorderen via stabiele, op de lange termijn gerichte stimuleringsmaatregelen ter bevordering van de technologieën die vanuit een kosten-batenperspectief het doelmatigst zijn; meent dat er om de 2020-energie-efficiëntiedoelstelling te bereiken een passend niveau van harmonisatie van Europese efficiëntienormen moet worden gewaarborgd;

39.

herhaalt dat het van belang is om stimulansen te bieden voor publieke en particuliere investeringen, gericht op het ontwerpen en ontwikkelen van makkelijk reproduceerbare technologieën teneinde de kwaliteit van energiebesparing en -efficiëntie te verhogen;

40.

vraagt de Commissie bij de bevordering van energie-efficiëntie specifieke maatregelen vast te stellen waarmee de averechtse stimulansen die zich tussen consumenten en energiedistributeurs voordoen, kunnen worden aangepakt;

41.

vraagt de Commissie een langetermijndoel voor de vermindering van het energieverbruik van het gebouwenbestand in de EU tot 2050 te introduceren;

42.

wijst erop dat de EU en de lidstaten onvoldoende hebben geïnvesteerd in maatregelen voor vermindering van de CO2-uitstoot en een hogere energie-efficiëntie in de bouw en het vervoer; roept de Commissie en de lidstaten op om meer middelen vrij te maken voor maatregelen voor hogere energie-efficiëntie van gebouwen en van stadsverwarmingssystemen, zowel bij de herziening van het huidige financieringskader als in de volgende financiële vooruitzichten;

Hernieuwbare energie

43.

vraagt de Commissie een beleid voor biomassavoorziening te ontwikkelen om duurzame productie en gebruik van biomassa aan te moedigen; benadrukt dat dit duurzaamheidscriteria voor de verschillende soorten biomassa moet omvatten, rekening houdend met het levenscycluskoolstofprofiel van de verschillende bronnen, waarbij het creëren van waarde uit biomassagrondstoffen prioriteit moet krijgen boven het gebruik ervan voor energie; benadrukt dat het EU-biobrandstofstreefcijfer geen negatieve gevolgen voor de voedsel- en voederproductie mag hebben en niet tot een verlies aan biodiversiteit mag leiden;

44.

vraagt derhalve de Commissie een bredere aanpak te volgen op het gebied van ILUC en een passende bescherming van het milieu te bevorderen in derde landen die te maken hebben met verandering van landgebruik in bilateraal en multilateraal opzicht, om rekening te kunnen houden met de broeikasgasemissies die het gevolg zijn van veranderde patronen van landgebruik; is van mening dat dit kan worden verwezenlijkt door de vaststelling van bijkomende duurzaamheidsvereisten voor bepaalde categorieën biobrandstof die uit derde landen worden ingevoerd;

45.

onderstreept het belang van nieuwe technologieën bij de ontwikkeling van hernieuwbare energie en de productie van bio-energie, en onderstreept dat de EU moet profiteren van alle beschikbare innovaties om de doelen voor reductie van de CO2-uitstoot te bereiken;

46.

wijst op de belangrijke rol van de hernieuwbare energiebronnen, inclusief innovatieve ontwikkelingen op dit terrein, en acht het dringend noodzakelijk dat betere oplossingen worden gevonden voor de opslag en verhoging van het energie-efficiëntie en te zorgen voor efficiënte doorvoer van energie, met inbegrip van adequate infrastructuurmaatregelen; erkent de zeer grote vooruitgang bij de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen die door lidstaten is bereikt sinds er bindende doelstellingen zijn vastgesteld voor 2020; wijst erop dat deze benadering moet worden voorgezet en dat er verdere bindende doelstellingen moeten worden vastgesteld voor 2030, rekening houdend met de mogelijkheid en het macro-economische effect ervan; wijst erop dat een dergelijke benadering ertoe zal bijdragen dat de 2050-doelstellingen worden verwezenlijkt, dat zo'n benadering de industrie de nodige investeringszekerheden zal bieden, de uitstoot van broeikasgassen significant zal verminderen, werkgelegenheid zal creëren en de energie-onafhankelijkheid van de EU zal bevorderen en het technologisch leiderschap en de industriële innovatie zal stimuleren; benadrukt dat het halen van de doelstellingen die zijn vastgesteld in de nationale actieplannen voor hernieuwbare energie, cruciaal is voor het verwezenlijken van de algemene EU doelstellingen voor 2050; is van mening dat de Commissie stappen dient de ondernemen indien de nationale doelstellingen niet gehaald worden;

47.

onderstreept dat de Commissie dient te waarborgen dat de vaststelling van dergelijke doelstellingen geen afbreuk doet aan de stimulansen voor investeringen in andere vormen van koolstofarme stroomproductie;

48.

vraagt de Commissie bij de publicatie van het verslag dat zij tegen eind 2012 moet uitbrengen over de vooruitgang die alle lidstaten hebben gemaakt bij het nakomen van de juridische verplichtingen inzake hernieuwbare energieproductie, en dat tevens een boordeling zal bevatten met betrekking tot de vraag of de 2020-doelstellingen zullen worden gehaald, een voorstel te doen voor een programma met maatregelen die tot doel hebben om de lidstaten die achter zijn bij het nakomen van hun verplichtingen ertoe aan te sporen dit alsnog te doen;

49.

herinnert eraan dat elektriciteitsnetwerken moeten worden gemoderniseerd en ontwikkeld, met name voor het transport van hernieuwbare energie die wordt geproduceerd in gebieden met een groot potentieel, zoals offshore-windenergie in de Noordzee en zonne-energie in Zuid-Europa, en om de gedecentraliseerde productie van hernieuwbare energie mogelijk te maken;

50.

onderstreept dat een erg grote rol voor de tenuitvoerbrenging van de strategische EU-doelstellingen inzake vermindering van de CO2-uitstoot wordt gespeeld door een efficiënter gebruik van hulpbronnen, door bijvoorbeeld afval te verwerken, beter te beheren en het gedrag van de verbruiker te veranderen;

51.

merkt op dat landbouwbedrijven met de kennis en technieken die vandaag de dag beschikbaar zijn, al zelf in hun energiebehoefte kunnen voorzien en de mogelijkheid hebben om zowel hun winstgevendheid te verhogen als milieuvoordelen te realiseren door de lokale productie van bio-energie uit organisch afval;

52.

merkt op dat boeren er in het kader van een efficiënt gebruik van hulpbronnen toe moeten worden aangespoord beter gebruik te maken van de mogelijkheden van biogas en de bijproducten daarvan ter vervanging van meststoffen;

53.

onderstreept in dat kader het belang van mestverwerking, die namelijk niet alleen hernieuwbare energie levert maar ook tot een lagere milieudruk leidt en een alternatief vormt voor kunstmest in de vorm van mineralenconcentraten; benadrukt hierbij dat de erkenning van verwerkte mest als kunstmestvervanger in de nitraatrichtlijn cruciaal is opdat mest als een energiebron kan worden beschouwd;

54.

benadrukt de noodzaak de zelfvoorzieningsgraad van landbouwbedrijven wat betreft energie te verbeteren aan de hand van stimuleringsmaatregelen voor de opwekking van hernieuwbare energie binnen de bedrijven zelf, zoals met windturbines, zonnepanelen en biogistingtechnologie, en is van mening dat dit de productiekosten zou verlagen en de economische levensvatbaarheid van landbouwbedrijven zou verhogen doordat landbouwers over een alternatieve bron van inkomsten zouden beschikken;

Onderzoek

55.

vraagt de Commissie te waarborgen dat met Horizon 2020 en de Europese innovatiepartnerschappen in het kader van de Innovatie-Unie prioriteit wordt gegeven aan de noodzakelijke ontwikkeling van allerlei duurzame koolstofarme technologieën om het concurrentievermogen van de EU te stimuleren, werkgelegenheidskansen in groene banen te bevorderen en een ander consumptiegedrag te bewerkstelligen;

56.

benadrukt dat er voor de ontwikkeling en integratie van klimaatefficiënte landbouwpraktijken en methoden die minder energie-intensief en vervuilend zijn, alsook voor een efficiëntere energieproductie dringend nood is aan meer onderzoek en meer geld voor onderzoek; wijst er voorts op dat weinig vervuilende en energie-efficiënte alternatieven al voorhanden zijn; is van mening dat onderzoek en ontwikkeling op dit terrein onontbeerlijk zijn voor de volledige uitvoering van het strategische plan voor energietechnologie en dat hiervoor aanvullende investeringen nodig zijn; benadrukt dat in dit verband moet worden gegarandeerd dat de onderzoeksresultaten ook op bedrijfsniveau worden uitgevoerd; is verheugd over het voorstel van de Commissie om Horizon 2020, een nieuw kaderprogramma voor onderzoek, op te zetten;

57.

vraagt ervoor te zorgen dat de begrotingssteun in overeenstemming is met de 50 miljard euro uit openbare en particuliere middelen die nodig zijn om het SET-plan volledig ten uitvoer te leggen;

58.

onderstreept het belang van O&O voor de ontwikkeling van koolstofarme en energie-efficiënte technologieën; dringt er bij de EU op aan een leidende rol op zich te nemen in het onderzoek naar klimaat- en energie-efficiënte technologieën en nauwe wetenschappelijke samenwerking te ontwikkelen met haar internationale partners, met een speciale nadruk op schone en duurzame technologieën die tegen 2020 resultaten zullen opleveren in het kader van het SET-plan, het kernititiatief van de EU ten aanzien van koolstofarme technologieën; benadrukt dat de middelen voor alle soorten energieonderzoek in het kader van Horizon 2020 moeten worden verhoogd, met name die voor hernieuwbare energie; brengt in herinnering dat de daadwerkelijke financiële toewijzingen in de energiesector slechts 0,5% van de EU-begroting 2007-2013 bedragen en dat dit niet overeenkomt met de politieke prioriteiten van de EU;

Koolstofafvang en -opslag

59.

erkent dat het belangrijk is om, waar het haalbaar is, technologie voor koolstofopvang en -opslag (CCS) toe te passen om de emissiereductiedoelstellingen tegen een zo laag mogelijke prijs te kunnen realiseren, en erkent dat de ambitie van de Europese Raad om tegen 2015 twaalf CCS-demonstratieprojecten op gang te brengen, waarschijnlijk vertraging zal oplopen door tijdrovende procedures, geldgebrek en gebrek aan politieke wil van bepaalde lidstaten; vraagt de Commissie een CCS-actieplan te publiceren; erkent dat CCS niet onder alle omstandigheden kan worden toegepast, zelfs niet in 2050, en wellicht beperkt zal blijven tot grote installaties en het voorkomen van emissies ten gevolge van industriële processen; dringt aan op steun voor baanbrekende technologieën in andere sectoren om te zorgen voor meer energie-efficiëntie en minder energieverbruik en voor oplossingen buiten het CCS-kader;

60.

vraagt de Commissie voor te stellen dat niet voor CCS-projecten uitgegeven middelen binnen het Europees economisch herstelplan worden herschikt en toegewezen aan alternatieve CCS-demonstratieprojecten;

Nationale routekaarten en routekaarten voor specifieke sectoren

61.

merkt op dat in de overeenkomst van Cancún is bepaald dat alle ontwikkelde landen strategieën voor een koolstofarme economie moeten ontwikkelen;

62.

is verheugd dat sommige EU-lidstaten strategieën voor een koolstofarme economie hebben opgesteld, maar vraagt alle lidstaten dat uiterlijk juli 2013 te doen; dringt erop aan dat de Commissie wetgevingsvoorstellen indient om de opstelling van dergelijke strategieën verplicht te maken als niet alle lidstaten zich daar uiterlijk eind 2012 toe hebben verbonden;

63.

verzoekt de Commissie de toepasselijkheid van deze plannen te evalueren met het oog op hun bijdrage aan de doelstelling van Cancún om de toename van de wereldwijde gemiddelde temperatuur onder de 2°C boven het pre-industriële niveau te houden;

64.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat nationale routekaarten en routekaarten voor specifieke sectoren aan een onafhankelijke controle worden onderworpen om te beoordelen of er ten volle rekening is gehouden met het mogelijk gebruik van de beste beschikbare technologie en dat de voorgestelde kosten met de genoemde praktijk overeenstemmen;

65.

verwacht dat de Commissie bij het ontwerp van beleidsinitiatieven volledig rekening houdt met de routekaarten, en ook gevallen uitlicht van industriesectoren die geen voorbereidingen hebben getroffen voor dergelijke actieplannen;

66.

vraagt de desbetreffende brancheorganisaties routekaarten voor hun sector op te stellen waarin wordt vermeld hoe de CO2-reductiedoelstellingen het beste kunnen worden gerealiseerd, hoeveel investeringen daarvoor nodig zijn en welke financieringsbronnen zullen worden gebruikt;

67.

verwacht dat de Commissie en de lidstaten deze sectoren steunen bij de verdere ontwikkeling van de initiatieven en partnerschappen die uit deze routekaarten voortkomen, met het oog op de ontwikkeling van baanbrekende technologieën om de desbetreffende energie-intensieve industrieën koolstofarm te maken;

68.

vraagt de Commissie de routekaart voor 2050 en de verwachtingen om de drie à vijf jaar te actualiseren en de routekaarten van de sectoren, regio's en lidstaten in de geactualiseerde versie van haar eigen routekaarten te verwerken en daartoe volkomen transparante modellen en methoden te hanteren;

69.

benadrukt dat een veel efficiënter gebruik van hulpbronnen wezenlijk is om een koolstofarme economie te bereiken; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan om de bestaande strategieën voor efficiënt hulpbronnengebruik te versterken en deze tot 2013 in het nationale beleid ter bevordering van groei en werkgelegenheid te integreren;

Elektriciteitsopwekking

70.

herinnert eraan dat de wereldwijde vraag naar primaire energie tot 2035 met meer dan 30% zal stijgen, waardoor de wereldwijde concurrentie om energiebronnen zal toenemen;

71.

is van mening dat de lidstaten om koolstofarme elektriciteitsopwekking te bereiken gebruik moeten kunnen maken van alle beschikbare middelen (met inbegrip van hernieuwbare energiebronnen, kernenergie, het gebruik van technologie voor koolstofafvang en -opslag en duurzaam geproduceerde biomassa) en dat geen van deze middelen uit de reeks van mogelijkheden mag worden uitgesloten om aan de vereisten te voldoen;

72.

verzoekt de Commissie in het bijzonder op weglekeffecten van de energieproductie buiten de EU-regeling voor de handel in emissierechten te letten, waarbij de aandacht vooral dient te worden gericht op lidstaten die interconnecties hebben met landen buiten de EU;

73.

verzoekt de Commissie de doeltreffendheid van mechanismen te beoordelen die een fatsoenlijk functioneren van de elektriciteitsmarkt in een koolstofarme economie mogelijk maken, en indien nodig wetgevingsvoorstellen in te dienen voor een hechtere integratie van grensoverschrijdende elektriciteitsmarkten en voor andere maatregelen die noodzakelijk zijn om te bepalen hoeveel opwekkingscapaciteit er ter beschikking moet staan;

74.

verzoekt de EU zich ertoe verplichten de energiesector tegen 2050 koolstofvrij te maken;

75.

dringt erop aan dat de lidstaten en de Commissie meer investeren in de energie-infrastructuur die noodzakelijk is voor de overgang naar een duurzame economie; benadrukt dat Europa grensverleggend moet zijn bij de ontwikkeling van aan energie gerelateerde internettechnologieën en energie-efficiënte ICT-toepassingen, in het bijzonder slimme netwerken, de volledige en tijdige invoering van slimme "home systems" zoals slimme tellers die worden ontworpen ten behoeve van de consument, en de modernisering en ontwikkeling van een onderling verbonden Europees superelektriciteitsnetwerk en LNG-infrastructuren; benadrukt ten aanzien van de regionale interconnecties, dat er een op het pakket energie-infrastructuur van de EU gebaseerd investeringsplan moet worden ontwikkeld om een vergaande diversificatie van bronnen van energielevering te bewerkstelligen; dringt er bij de Commissie op aan om praktische oplossingen voor te stellen voor de efficiënte integratie van grote hoeveelheden hernieuwbare energie door marktregels te bevorderen die zorgen voor een efficiënte en transparante, internationale uitwisseling van elektriciteit; vraagt derhalve om een snelle integratie van en overstap naar grensoverschrijdende elektriciteitsmarkten; erkent dat er dringend een langetermijnvisie nodig is aangezien het vele jaren duurt om een energie-infrastructuur met een lange levensduur aan te leggen; is verheugd over de gerichtheid op de energie-infrastructuur in de komende financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen;

76.

vestigt de aandacht op het feit dat de huidige doelstelling van 20% gebaseerd is op de bijdrage van kernenergie aan de energiemix van een aantal lidstaten; merkt op dat de World Energy Outlook 2011 van het Internationaal Energieagentschap een scenario met minder kernenergie bevat, en dat volgens dit scenario de geraamde stijging van wereldwijde CO2-emissies vanuit de energiesector aanzienlijk groter zou zijn op de middellange termijn als gevolg van een toegenomen gebruik van fossiele brandstoffen; herhaalt dat de beslissing van sommige lidstaten om een aantal bestaande kernreactoren te sluiten niet mag worden aangevoerd als reden voor een lager ambitieniveau in hun huidige klimaatbeleid; wijst erop dat er volgens het Internationaal Energieagentschap voor het bereiken van de doelstelling van 2°C een snellere ontwikkeling en toepassing van afvang- en opslagtechnologieën nodig is, zowel bij kolengestookte als gasgestookte energiecentrales; merkt echter op dat de afvang- en opslagtechnologieën zich nog in de test- en precommerciële fase bevinden, en dat er dus ook alternatieve scenario's moeten worden overwogen, zoals scenario's met veel hernieuwbare energiebronnen en hoge energie-efficiëntie. dringt aan op meer steun voor de ontwikkeling en toepassing van baanbrekende technologieën om te zorgen voor meer energie-efficiëntie en de economische groei los te koppelen van het energieverbruik;

77.

is van mening dat de verwezenlijking van de doelstellingen tegen 2050, zonder afbreuk te doen aan eigen energiemix van lidstaten, tegen 2050 kan leiden tot een beperking van de consumptie, verhoogde zekerheid en betrouwbaarheid van de energievoorziening en beperking van de volatiliteit van de energieprijzen, wat weer kan zorgen voor eerlijke en concurrentiële energieprijzen voor verbruikers en bedrijven, een verbeterde concurrentiepositie van de EU en groei van de werkgelegenheid;

Industrie

78.

dringt erop aan dat bij steunverlening van de EU aan de "groene economie" het belang wordt erkend van investeringen van bestaande industrietakken die worden gebruikt om het gebruik van hulpbronnen aanzienlijk efficiënter te maken, de CO2-uitstoot te verminderen en om de doelen van de EU 2020-strategie inzake het creëren van groene banen te bereiken; onderstreept dat een groenere economie het concurrentievermogen en de innovatie in alle sectoren dient te ondersteunen door zich op gebieden te richten waar verbeteringen economisch efficiënter en ecologisch effectiever zijn;

79.

vraagt de Commissie onderzoek te doen naar innovatieve financiële instrumenten voor investeringen in een koolstofarme economie;

80.

verzoekt de lidstaten en de Commissie dat zij het scheppen van innovatieclusters ondersteunen om regionale en nationale oplossingen te ontwikkelen;

Vervoer

81.

ondersteunt de bepaling in het Stappenplan van de Commissie voor een interne Europese vervoersruimte om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 60% te verminderen ten opzichte van 1990; verzoekt de Commissie verder om met tussentijdse doelstellingen ter vermindering van de uitstoot in de sector te komen om ervoor te zorgen dat in het beginstadium voldoende wordt ondernomen;

82.

is verheugd over de vooruitgang die voertuigproducenten sinds 2007 met de vermindering van de CO2-uitstoot van passagiersauto's hebben geboekt, en benadrukt hoe belangrijk het is een verdere verbetering van het brandstofrendement te bespoedigen; stelt dat de Commissie bij de voorbereiding van de komende herziening moet suggereren hoe ervoor kan worden gezorgd dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto's tegen 2020 het afgesproken streefcijfer van maximaal 95 g/km haalt; verzoekt de Commissie om de dialoog en samenwerking met de Internationale Maritieme Organisatie te versterken om te waarborgen dat de verplichtingen inzake CO2-vermindering ook van toepassing worden voor de scheepvaartsector;

83.

herinnert eraan dat de Commissie krachtens Richtlijn 2009/29/EG tegen 31 december 2011 moest evalueren hoeveel vooruitgang de IMO heeft geboekt met de emissies van de scheepvaart; vraagt de Commissie zeevervoer in haar routekaart op te nemen en, zolang er geen internationale overeenkomst over de vermindering van de emissies van de scheepvaart is, wetgeving voor te stellen om de verplichtingen van de EU inzake CO2-vermindering ook voor deze emissies te laten gelden, met als doel deze wetgeving in 2013 in werking te laten treden;

84.

verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen ter verbetering van de brandstofefficiëntie van vrachtwagens, en 2013 in haar herziening van de wetgeving inzake emissies van lichte bedrijfsvoertuigen meer rekening te houden met de noodzaak tot verbetering van de brandstofefficiëntie, om de kosten van verhoogde brandstofprijzen voor het bedrijfsleven te verminderen;

85.

verzoekt de Commissie kopers van alle typen passagiers- en vrachtvoertuigen meer duidelijkheid over de brandstofefficiëntie van deze wagens ter beschikking te stellen, en om de lang uitgestelde voorstellen inzake de hervorming van de richtlijn energie-etikettering in te dienen die alle vormen van verkoopbevorderende technieken moet omvatten;

86.

vraagt de Commissie onmiddellijk stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de testcycli voor de beoordeling van de uitstoot van nieuwe auto's de werkelijke omstandigheden van het gebruik van dergelijke voertuigen bij normaal rijgedrag weerspiegelen;

87.

erkent de inspanningen die sommige lidstaten ondernemen voor het op poten zetten van een infrastructuur voor opladen/bijtanken om het gebruik van elektrische en zeer koolstofarme voertuigen te bevorderen, en verzoekt de Commissie om voorstellen in te dienen om infrastructurele minimumvereisten voor iedere lidstaat vast te leggen teneinde een geheel Europa bestrijkend netwerk tot stand te brengen;

88.

vraagt de Commissie en de lidstaten ter vermindering van de vervuilende uitstoot door de vervoerssector de investeringen in de ontwikkeling van een intelligent elektriciteitsnetwerk voor geheel Europa als prioriteit te beschouwen, een netwerk dat lokaal en regionaal geproduceerde energie, inclusief hernieuwbare energie, kan overnemen en kan bijdragen aan de nodige infrastructuur voor elektrische voertuigen;

89.

vindt dat er een cultuuromslag in de richting van duurzamere vervoerswijzen nodig is; vraagt daarom de Commissie en de lidstaten nieuwe soorten investeringen aan te moedigen om de modal shift naar milieuvriendelijkere vervoerswijzen te bevorderen en de behoefte aan vervoer te verminderen, onder meer met behulp van IT en ruimtelijke planning;

90.

benadrukt dat de internalisering van de externe kosten van vervoer in de vervoersprijzen, gedifferentieerd naar het vervuilingsniveau, van wezenlijk belang is om energiebesparingen en -efficiëntie te stimuleren, en dat de toegenomen prestaties tot een milieuvriendelijkere keuze van de vervoerswijze zullen leiden;

91.

pleit voor samenhang tussen de prioriteiten van de routekaart en de voorziene investeringen in de nieuwe vervoersinfrastructuur, aangezien het bedrag van 1,5 miljard EUR voor de komende twintig jaar tussen 2010 en 2030 waarom de Commissie heeft verzocht hoogstwaarschijnlijk niet in geprioriteerde koolstofarme toepassingen zal vloeien; benadrukt daarom dat de infrastructuurbegroting van de EU moet worden "vergroend", met name wat de structuurfondsen en het Cohesiefonds betreft;

92.

is verheugd over de voorgestelde nieuwe richtsnoeren voor het trans-Europees vervoersnetwerk en het belang dat aan de ontwikkeling van spoorwegcorridors voor vrachtvervoer en passagiers wordt gehecht; vraagt de Commissie zo snel mogelijk een strategie voor het gebruik van alternatieve brandstoffen en nieuwe technologieën in het vervoer voor te leggen; moedigt de lidstaten aan om de maatregelen van het gemeenschappelijk Europees luchtruim met spoed in te voeren en dusdoende voor efficiëntere toestellen en een beter luchtverkeersbeheer te zorgen;

93.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de wetgeving inzake de luchtvaart in de ETS volledig ten uitvoer te leggen;

Landbouw

94.

vraagt de Commissie specifieke maatregelen voor te stellen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en efficiencywinst uit het gebruik van landbouwgrond te bevorderen en het verbruik van meststoffen op basis van fossiele brandstof te verminderen, met bijzondere aandacht voor de rol van de landbouw als voedselproducent (eerder dan brandstofproducent); denkt ook dat kleinere landbouwers op dit gebied wellicht behoefte hebben aan scholing en technische bijstand; vraagt de Commissie ook meer onderzoek te doen naar het functioneren van verschillende soorten landbouw en doeltreffende milieuvriendelijke landbouwmethoden, rekening houdend met de klimatologische omstandigheden;

95.

is van mening dat de landbouw goed voorbereid is om een belangrijke bijdrage te leveren aan de bestrijding van de klimaatverandering en aan het creëren van nieuwe werkgelegenheid door groene groei; merkt op dat de vermindering van de broeikasgasemissies in de landbouwsector een win-winoptie is die de economische en agronomische levensvatbaarheid van de boeren op de lange termijn verhoogt; pleit ervoor dat in het GLB streefdoelcijfers voor het gebruik van duurzame energie worden opgenomen;

96.

benadrukt dat het GLB na het jaar 2013 die bijdrage naar verwachting zal vergroten; erkent dat de landbouw zijn emissies al aanmerkelijk heeft gereduceerd door een verbeterde productie-efficiëntie; wijst er niettemin op dat het emissiereductiepotentieel van de landbouw op de lange termijn weliswaar aanzienlijk is (tegen 2050 zal de landbouwsector zijn uitstoot van andere gassen dan CO2 kunnen reduceren met 42 à 49% ten opzichte van 1990) maar in vergelijking met andere sectoren als eerder beperkt kan worden beschouwd; merkt op dat de landen met de grootste uitstoot een passende bijdrage moeten leveren;

97.

steunt het gebruik van de vergroenende component van het GLB als een stimuleringsstelsel in de gehele EU dat bedoeld is ter verbetering van de voedings-, energie- en klimaatefficiëntie door te focussen op de vergroting van de koolstofsekwestratie van de bodem, de verdere vermindering van de bkg-uitstoot en de verbetering van het nutriëntenbeheer; is van mening dat dit stelsel tot doel moet hebben om het concurrentievermogen van landbouwbedrijven en de voedselveiligheid op lange termijn te waarborgen, door middel van een beter beheer van beperkte natuurlijke hulpbronnen;

98.

vraagt dat in het kader van het GLB de nodige maatregelen, waaronder financiering voor onderzoek, scholing, investeringssteun en andere op stimulansen gebaseerde initiatieven, worden genomen om het gebruik van residuen uit de land- en bosbouw in de productie van duurzame energie te ondersteunen en mogelijk te maken;

99.

herinnert eraan dat betere land- en bosbouwpraktijken de sector in staat zullen stellen meer koolstof in de bodem en in bossen op te slaan en vast te leggen; wijst daarnaast op het feit dat de meerderheid van de boseigenaren ook landbouwer is; vestigt voorts de aandacht op de EU-doelstelling om de houtkap wereldwijd te verminderen, in de eerste plaats in ontwikkelingslanden, en de afname van het mondiale bosareaal vóór 2030 een halt toe te roepen;

100.

benadrukt het belang van de ontwikkeling van passende maatregelen en/of methoden voor een effectieve financiële erkenning van de rol van de land- en bosbouw in het behoud van koolstof;

101.

onderstreept dat een duurzaam gebruik van het bos bijdraagt aan de reductie van de CO2-uitstoot en dat het daarom noodzakelijk is om in het kader van de twee pijlers van het landbouwbeleid maatregelen te nemen waardoor het bos ook onder moeilijke omstandigheden kan worden geëxploiteerd;

102.

benadrukt dat er speciale aandacht moet worden besteed aan bebossing als het enige natuurlijke middel om het koolstofgehalte te doen dalen en als bron van hout voor bio-energie;

103.

dringt erop aan dat in de EU een strategie voor landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF) wordt vastgesteld, om duurzaamheid en de milieu-integriteit van de bijdrage van de sector aan de emissiereductie te waarborgen; moedigt de lidstaten aan nationale beleidsmaatregelen te ontwikkelen om het mitigatiepotentieel van hun respectievelijke LULUCF-sectoren te verwezenlijken, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien hiermee waardevolle ervaring kan worden opgedaan; benadrukt dat geïnvesteerd moet worden in wetenschappelijk onderzoek naar opslagcapaciteit en de uitstoot door LULUCF-activiteiten;

104.

is van mening dat concurrentievermogen op de lange termijn alleen kan worden gerealiseerd met gezonde, biologisch diverse landbouwecosystemen die klimaatbestendig zijn, en door zorgvuldig om te gaan met beperkte en eindige natuurlijke hulpbronnen, zoals bodem, water en land;

105.

benadrukt dat het beschermen, waarderen en herstellen van biodiversiteit en ecosysteemdiensten belangrijk is om een koolstofarme economie tot stand te brengen;

106.

benadrukt dat de Commissie het mainstreamen van de klimaatproblematiek moet benadrukken om voor coherentie te zorgen tussen beleidsmaatregelen op het vlak van onder meer industrie, onderzoek, energie, biodiversiteit, handel, ontwikkeling, landbouw, innovatie, vervoer en dierenwelzijn, alsook de Europa 2020-strategie; is van mening dat een gedegen en strategisch beheer van het potentieel van de landbouwsector Europa een flink eind op weg zou helpen om een concurrerende speler te worden in de wereldwijde koolstofarme economie van morgen;

107.

benadrukt dat de voedselketen korter en transparanter moet worden, de consumptie van lokaal geproduceerd voedsel moet worden aangemoedigd en lokale en regionale markten moeten worden ondersteund teneinde de vervoersgebonden uitstoot bij de landbouwproductie te verminderen; benadrukt dat een productieverplaatsing van de Europese, multifunctionele verwerkingsindustrie naar niet-EU-landen negatieve gevolgen zou hebben voor de Europese toegevoegde waarde en de klimaatdoelstellingen;

108.

is van mening dat beter diervoederbeheer, waaronder begrepen proteïnegewassen in vruchtrotatie op bouwland en het verhogen van de diversiteit van proteïnegewassen in blijvend graslandmengsels, teneinde meer diervoeder ter plekke op de bedrijven te verbouwen, de afhankelijkheid van de invoer van diervoeder met hoge koolstofkosten zou reduceren; gelooft dat dit ook de kosten van diervoeder voor landbouwers zou verlagen, zou leiden tot beter bodembeheer door toenemende grondwaterretentie, en ook de gevoeligheid voor plaagdieren zou verminderen;

Financiering

109.

steunt de voorstellen van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2014-2020 om specifieke middelen uit te trekken om voor meer investeringen te zorgen en de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme technologieën te bevorderen; steunt het voornemen om de klimaatgerelateerde financiering te mainstreamen tot 20% van het totale MFK en 20% van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) te reserveren voor hernieuwbare energie en energie-efficiënte investeringen, maar benadrukt dat daar effectief toezicht op moet worden gehouden; adviseert de Commissie ervoor te zorgen dat van deze financiering specifiek gebruik wordt gemaakt om lidstaten te ondersteunen die over een groot potentieel beschikken om de uitstoot tot onder de bestaande streefdoelen te verminderen, maar niet over de capaciteit beschikken om de noodzakelijke investeringen te doen;

110.

onderstreept dat er rekening moet worden gehouden met de huidige financiële en economische crisis bij het vaststellen van beleid om ervoor te zorgen dat er investeringen vooraf worden gedaan en ondersteund die bijdragen tot een uitbreiding van de hernieuwbare energiebronnen om de energiekosten op de lange termijn te verlagen en om de energie-efficiëntie in de sectoren energievoorziening en vervoer te verbeteren;

111.

herinnert eraan dat de economische kosten op de lange termijn van het niet nemen van maatregelen om de klimaatverandering te voorkomen, veel hoger zullen zijn dan de kosten op de korte termijn wanneer nu krachtige en doorslaggevende maatregelen worden genomen;

112.

spreekt de wens uit dat er snel concrete en meetbare doelstellingen per sector worden vastgesteld om particuliere investeerders aan te moedigen, vertrouwen in te boezemen en tot samenwerking te bewegen, en een beter gebruik van de Europese fondsen te bevorderen; benadrukt dat hernieuwbare energiebronnen, innovatie en de ontwikkeling en invoering van doorbraaktechnologieën kunnen bijdragen tot de bestrijding van klimaatverandering en om onze partners overal ter wereld ervan te helpen overtuigen dat emissiereductie mogelijk is zonder verlies van concurrentievermogen en arbeidsplaatsen; acht het essentieel dat de EU en haar lidstaten het goede voorbeeld geven door een systeem in te voeren voor investeringen in nieuwe, energie-efficiënte en koolstofarme technologieën; pleit voor de versterking van bestaande financieringsregelingen, voor een spoedig debat over de financiële instrumenten die moeten worden ingezet, en voor het vergemakkelijken van een betere synergie tussen nationale en Europese financieringsregelingen teneinde de doelstellingen van de routekaart te ondersteunen; is van mening dat regelingen met financiering uit meerdere bronnen een doeltreffend hulpmiddel kunnen zijn; onderstreept de belangrijke rol van de regionale fondsen en het cohesiebeleid als de belangrijkste instrumenten voor de cofinanciering van regionale maatregelen voor de overgang naar een koolstofarme economie; is van mening dat er in de programmeringsperiode 2014-2020 veel aandacht moet worden besteed aan de doelstellingen van de routekaart 2050;

113.

merkt op dat de veiling van ETS-rechten vanwege de lage koolstofprijzen niet zoals verwacht middelen voor investeringen in het klimaat zal losmaken; herinnert eraan dat ten minste 50% van de veilinginkomsten geherinvesteerd moeten worden in de bestrijding van de klimaatverandering in zowel de EU alsook de ontwikkelingslanden, en dringt er bij de Commissie op aan om de besteding van deze inkomsten door de lidstaten nauwlettend te monitoren en hierover jaarlijks verslag te doen aan het Parlement; roept de lidstaten op om doeltreffend gebruik te maken van de veilinginkomsten ter bevordering van O&O en innovatie om zo een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen op de lange termijn te bereiken;

114.

verzoekt de Commissie vanaf 2013 gegevens te verzamelen over de benutting van middelen die afkomstig zijn uit de veiling van ETS-rechten, en om jaarlijks een verslag te publiceren over de mate waarin elke lidstaat dit geld benut om de ontwikkeling van koolstofarme technologieën en andere middelen om de uitstoot van broeikasgassen in te tomen te bevorderen;

115.

verzoekt de Commissie voor te stellen dat lidstaten een deel van de veilingopbrengsten beschikbaar stellen om voor aanvullende EU-financiering te zorgen ter ondersteuning van innovatie door het SET-plan of andere gelijkwaardige initiatieven;

116.

verzoekt de Commissie dat zij onderzoek doet naar en nadenkt over aanvullende en innovatieve financieringsbronnen, met inbegrip van een mogelijk gebruik van de regionale ontwikkelingsfondsen, om zo de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme technologieën te bevorderen;

117.

onderstreept dat het dringend geboden is in het kader van de routekaart subsidies aan te pakken die schadelijk zijn voor het milieu; verzoekt om een gezamenlijk optreden bij het opsporen en geleidelijk beëindigen van alle milieuschadelijke subsidies ter ondersteuning van de begrotingsconsolidatie en de overgang naar een duurzame economie; vraagt de Commissie tegen eind 2013 in een mededeling aan te geven op welke wijzen de EU-begroting, rechtstreeks of via de lidstaten, wordt gebruikt ter rechtvaardiging van financiële steun voor activiteiten die strijdig zijn met de doelstellingen van de routekaart;

118.

roept de Commissie en de lidstaten op om te streven naar een snellere tenuitvoerlegging van de G20-overeenkomst over het afschaffen van subsidies voor fossiele brandstoffen; benadrukt dat de tenuitvoerlegging internationaal gecoördineerd moet worden teneinde het gewenste effect te hebben;

Aanvullende maatregelen

119.

vraagt de Commissie vóór eind 2012 ambitieuze voorstellen in te dienen om de uitstoot van methaan, zwarte koolstof en gefluoreerde gassen te verminderen;

120.

herinnert eraan dat hout onder andere in de bouwsector materialen met het hoogste koolstofgehalte zou kunnen vervangen, en verzoekt dat een duidelijke hiërarchie van het gebruik van duurzaam gekapt hout wordt opgezet om zowel voor samenhang bij het klimaat alsook bij de efficiëntie van de hulpbronnen te zorgen; is van mening dat afval, sommige reststoffen en industriële bijproducten als bron voor duurzame bio-energie kan dienen, mits er voldoende waarborgen zijn tegen het verlies van koolstof in de bodem en van biodiversiteit alsook tegen indirecte uitstoot op grond van het gewijzigd gebruik van hetzelfde materiaal;

121.

wijst erop dat de ecologische voetafdruk van de bouw groot is, omdat daarin veel niet-hernieuwbare hulpbronnen en energie worden verbruikt, wat voor een aanzienlijke CO2-uitstoot zorgt; wijst erop dat het gebruik van hernieuwbare bouwmaterialen het verbruik van hulpbronnen en de schade aan het milieu vermindert; vraagt de Commissie daarom meer met de milieuvriendelijkheid en energie-efficiëntie van bouwmaterialen gedurende hun hele levenscyclus rekening te houden en het gebruik van ecologisch duurzame, hernieuwbare en koolstofarme materialen, zoals hout, in de bouw te bevorderen; wijst erop dat bomen koolstof in hun hout opslaan wanneer ze groeien, waardoor hout koolstofneutraal materiaal is;

*

* *

122.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/88


Donderdag 15 maart 2012
Discriminerende internetsites en overheidsmaatregelen

P7_TA(2012)0087

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over discriminerende internetsites en reacties van regeringen (2012/2554(RSP))

2013/C 251 E/14

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2, 3, 4 en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), de artikelen 2, 3, 4, 9, 10, 18, 19, 20, 21, 26, 45, 49, 56, 67, 83 en 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM),

gezien Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (1),

gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (2),

gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (3),

gezien de verklaring van Viviane Reding, vicevoorzitter van de Commissie, van 11 februari 2012 over de website van de PVV (4),

gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat begin februari 2012 de Nederlandse Partij voor de Vrijheid (PVV) het "Meldpunt Midden- en Oost-Europeanen" heeft opgezet, waarmee ze mensen oproept klachten te melden als gevolg van de "massale arbeidsmigratie" van "Midden- en Oost-Europese burgers", met name Polen, Roemenen en Bulgaren; overwegende dat aan mensen met name de vraag wordt gesteld of ze overlast hebben ondervonden van Midden- of Oost-Europeanen of aan een Midden- of Oost-Europeaan hun baan zijn kwijtgeraakt;

B.

overwegende dat het vrije verkeer van burgers in de Europese Unie is verankerd in artikel 21 VWEU, en het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie in artikel 45 VWEU;

C.

overwegende dat het recht op bescherming tegen discriminatie op grond van nationaliteit is verankerd in artikel 18 VWEU, en bescherming tegen discriminatie op grond van ras of etnische afkomst in artikel 10 VWEU;

D.

overwegende dat het recht op vrijheid van gedachte is verankerd in artikel 10 van het Handvest van de grondrechten, en de vrijheid van meningsuiting in artikel 11 van het Handvest;

E.

overwegende dat de Europese Unie berust op de waarden democratie en de rechtsstaat, zoals vastgelegd in artikel 2 VEU, en op de ondubbelzinnige eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;

F.

overwegende dat de lidstaten ten opzichte van alle EU-burgers de verplichting hebben om ervoor te zorgen dat zij niet gediscrimineerd of gestigmatiseerd worden als ze in Europa wonen en werken;

G.

overwegende dat het meldpunt van de PVV aanzet tot openlijke discriminatie van EU-werknemers uit Midden- en Oost-Europese landen en tweedracht zaait tussen de gemeenschappen in de Nederlandse samenleving;

H.

overwegende dat de website van de PVV het vrije verkeer van personen en het recht op non-discriminatie, zoals vastgelegd in Richtlijn 2004/38/EG en de desbetreffende artikelen uit de Verdragen, ondermijnt;

I.

overwegende dat de Nederlandse regering een gedoogakkoord heeft getekend met de PVV en zodoende kan rekenen op een meerderheid in de Tweede Kamer;

J.

overwegende dat de Nederlandse regering tot nu toe niet formeel afstand heeft genomen van het meldpunt van de PVV;

K.

overwegende dat de lancering van dit meldpunt in Nederland een hevig debat heeft ontketend, en dat veel politieke partijen, de media, eigenaars van kleine en middelgrote ondernemingen en andere bedrijven, het maatschappelijk middenveld en individuele burgers het initiatief van de PVV hebben veroordeeld; overwegende dat er veel tegeninitiatieven zijn gelanceerd, zoals een website om positieve ervaringen met Poolse burgers te melden;

L.

overwegende dat de ambassadeurs van tien Midden- en Oost-Europese landen in Nederland de website krachtig hebben veroordeeld, stellende dat "het initiatief de negatieve beeldvorming over een specifieke groep EU-burgers binnen de Nederlandse samenleving aanwakkert";

M.

overwegende dat uit recent onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam (5) blijkt dat arbeidsmigranten uit landen in Midden- en Oost-Europa een aanzienlijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en de Nederlandse arbeidsmarkt;

N.

overwegende dat de steun van de Nederlandse regering voor de Europese integratie de laatste jaren aanzienlijk is afgenomen, zoals blijkt uit het standpunt van de huidige Nederlandse regering over kwesties zoals de uitbreiding van Schengen en het vrije verkeer van werknemers;

O.

overwegende dat er een reëel risico bestaat dat soortgelijke meldpunten worden opgezet in andere lidstaten;

1.

veroordeelt de website van de PVV krachtig, aangezien deze indruist tegen de fundamentele Europese waarden van menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten, en ook een bedreiging vormt voor de grondbeginselen van de Unie, namelijk pluralisme, non-discriminatie, tolerantie, rechtvaardigheid, solidariteit en vrijheid van verkeer;

2.

beschouwt het meldpunt van de PVV als een kwaadwillend initiatief waarmee de partij tweedracht zaait in de samenleving en uit is op politiek gewin ten koste van Midden- en Oost-Europese werknemers;

3.

verzoekt premier Mark Rutte met klem zich namens de Nederlandse regering van dit betreurenswaardig initiatief te distantiëren; benadrukt voorts de verplichting van alle EU-regeringen om het recht op vrij verkeer en non-discriminatie te garanderen, en verzoekt de Europese Raad en de Nederlandse regering om formeel afstand te nemen van het meldpunt van de PVV, aangezien deze site die rechten ondermijnt en haaks staat op de Europese waarden en beginselen;

4.

verzoekt de Nederlandse regering met klem het beleid van de Partij voor de Vrijheid, dat in strijd is met de grondwaarden van de EU, niet te gedogen;

5.

verzoekt de Nederlandse autoriteiten te onderzoeken of dit initiatief aanzet tot haat en discriminatie;

6.

benadrukt dat werknemers uit landen die zich in 2004 en 2007 bij de EU hebben aangesloten een positieve uitwerking hebben gehad op de economieën van de lidstaten en geen ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt hebben veroorzaakt, maar juist aanzienlijk hebben bijgedragen tot aanhoudende economische groei in de EU;

7.

verzoekt de Nederlandse regering om spoedig te antwoorden op de brieven van de Commissie over beoogde regelgeving die in strijd kan zijn met Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, en om gehoor te geven aan de verzoeken die het Parlement in zijn resoluties heeft verwoord;

8.

verzoekt de Commissie en de Raad alles in het werk te stellen om een einde te maken aan de verspreiding van xenofoob gedrag zoals op de website in kwestie, en om in alle lidstaten toe te zien op een doeltreffende uitvoering van het Kaderbesluit betreffende racisme en vreemdelingenhaat;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Raad van Europa en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.

(2)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(3)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(4)  http://ec.europa.eu/commission_2010-2014/reding/multimedia/news/2012/02/20120211_en.htm.

(5)  Arbeidsmigranten uit Polen, Roemenië en Bulgarije in Den Haag. Sociale leefsituatie, arbeidpositie en toekomstperspectief, Prof. Godfried Engbersen, Afdeling Sociologie Universiteit Rotterdam.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/91


Donderdag 15 maart 2012
Uitslag van de presidentsverkiezingen in Rusland

P7_TA(2012)0088

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over het resultaat van de presidentsverkiezingen in Rusland (2012/2573(RSP))

2013/C 251 E/15

Het Europees Parlement,

gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) tussen de Europese Unie en de Russische Federatie, die in 1997 in werking is getreden en waarvan de looptijd verlengd is in afwachting van een nieuwe overeenkomst,

gezien de lopende onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst, die een nieuw, breed opgezet kader moet bieden voor de betrekkingen tussen de EU en Rusland, en gezien het partnerschap voor modernisering, dat in 2010 van start is gegaan,

gezien zijn eerdere verslagen en resoluties over Rusland, en met name de resolutie van 16 februari 2012 over de komende presidentsverkiezingen in Rusland (1), de resolutie van 14 december 2011 over de uitslag van de verkiezingen voor de Doema (2), en in het bijzonder de kritiek op de organisatie van de verkiezingen voor de Doema, en de resolutie van 7 juli 2011 over de voorbereidingen voor de verkiezingen voor de Doema in december 2011 (3),

gezien de gemeenschappelijke verklaring van het OVSE/ODIHR, de Parlementaire Vergadering van de OVSE en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 5 maart 2012 over de voorlopige bevindingen en conclusies,

gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 4 maart 2012 over de presidentsverkiezingen in Rusland op 4 maart 2012 en haar toespraken van 14 december 2011 in Straatsburg over de top EU-Rusland en van 1 februari 2012 in Brussel over de politieke situatie in Rusland,

gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU, als strategische partner en directe buur van Rusland, het verkiezingsproces alsook het publieke debat en het wijdverspreide en aanhoudende protest in Rusland met betrekking tot de parlementsverkiezingen van december 2011 en de presidentsverkiezingen van 4 maart 2012 met bijzondere aandacht heeft gevolgd;

B.

overwegende dat er ernstige bezorgdheid blijft bestaan over de ontwikkelingen in de Russische Federatie ten aanzien van de eerbiediging en bescherming van de mensenrechten en de naleving van algemeen aanvaarde democratische beginselen, verkiezingsregels en procedures; overwegende dat de Russische Federatie volwaardig lid is van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en zich derhalve heeft verplicht tot naleving van de democratische beginselen en eerbiediging van de mensenrechten;

C.

overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens op 12 april 2011 zijn veroordeling heeft uitgesproken over de omslachtige procedure voor de registratie van politieke partijen in Rusland, die niet voldoet aan de verkiezingsnormen die de Raad van Europa en de OVSE hebben vastgesteld; overwegende dat de politieke concurrentie en diversiteit in Rusland ondermijnd worden doordat politieke partijen en kandidaten zich moeilijk kunnen laten registreren;

D.

overwegende dat recentelijk op beperkte schaal geprobeerd is de verkiezingswetgeving te verbeteren, maar dat de regels in het algemeen nog altijd veel te ingewikkeld en bij tijd en wijle vaag zijn, resulterend in een inconsistente toepassing van de rechtsgrondslag;

E.

overwegende dat de Russische overheid geprobeerd heeft om de goede naam te schaden van bij de verkiezingswaarneming betrokken ngo's en met name Golos, dat zijn hoofdkantoor in Moskou werd uitgezet en het slachtoffer werd van een mediacampagne die erop gericht was zijn reputatie te bekladden, en waarvan de regionale kantoren aan belastingsinspecties werden onderworpen; overwegende dat ook de onafhankelijke media onder grote druk werden gezet;

F.

overwegende dat het verkiezingsproces volgens de gemeenschappelijke verklaring van het OVSE/ODIHR, de Parlementaire Vergadering van de OVSE en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 5 maart 2012 vrij noch eerlijk was en "sterk scheefgetrokken was ten voordele van één kandidaat" door de verklikking tijdens het registratieproces van mogelijk concurrerende kandidaten, ongelijke en tendentieuze berichtgeving door de media en het gebruik van overheidsmiddelen ten voordele van één kandidaat

G.

overwegende dat de Russische bevolking – en in het bijzonder de "wittelintenbeweging" – na de parlementsverkiezingen van 4 december 2011 in een aantal massale demonstraties uiting heeft gegeven aan haar roep om meer democratie en een alomvattende hervorming van het verkiezingssysteem;

1.

neemt nota van de resultaten van de presidentsverkiezingen in het licht van de voorlopige conclusies van het OVSE/ODIHR, binnenlandse organisaties voor verkiezingswaarneming, zoals Golos, Graždanin Nabljudatel' en de Kiezersliga, en vertegenwoordigers van de politieke partijen;

2.

benadrukt, met volledige steun voor de moderniseringsagenda, die een dialoog over economische en politieke hervormingen met het oog op het verhelpen van de bestaande tekortkomingen omvat, de noodzaak van een kritische betrokkenheid ten aanzien van Rusland;

3.

hekelt de tekortkomingen en onregelmatigheden bij de voorbereiding en de organisatie van deze verkiezingen en het feit dat de keuze van de kiezers beperkt was; benadrukt dat de omroepmedia in Rusland tijdens de verkiezingscampagne niet heeft voorzien in een gebalanceerde berichtgeving over alle kandidaten, wat in strijd is met de wettelijke vereisten; is verheugd over de grote burgerparticipatie in de campagne en vraagt om een volledig en transparant onderzoek van alle onregelmatigheden en om de introductie, versterking en toepassing van democratische regels voor toekomstige verkiezingen; betreurt de hechtenis van een groot aantal protesteerders door heel Rusland gedurende de demonstraties;

4.

verzoekt president Medvedev de daad bij het woord te voegen en te garanderen dat de nodige hervormingen van het politieke systeem worden goedgekeurd, en verwacht dat de nieuwe Russische president bereid zal zijn deze door te voeren, met inbegrip van de hoognodige vereenvoudiging van de regels voor de registratie van politieke partijen; dringt er daarnaast op aan nu echt werk te maken van de problemen op het gebied van de persvrijheid en de vrijheid van vergadering en van meningsuiting; herhaalt dat de EU bereid is met Rusland samen te werken, onder meer in het kader van het partnerschap voor modernisering, teneinde te komen tot een betere eerbiediging van de mensenrechten en de grondrechten – de vrijlating van politieke gevangenen vormt in dit verband een cruciale kwestie – en tot een doeltreffender en onafhankelijker opererende rechtsstaat in Rusland;

5.

moedigt de Russische autoriteiten en de politieke partijen die in de Doema vertegenwoordigd zijn, ertoe aan een betekenisvolle dialoog met de prodemocratische protesteerders en de oppositie aan te gaan ten behoeve van een allesomvattende hervorming, transparantie en democratie; vraagt de verkozen president Vladimir Poetin zijn retoriek tegen de protesteerders te matigen en een eerlijke dialoog over de toekomst van het land met hen aan te gaan;

6.

spoort de diverse Russische democratische oppositiegroepen ertoe aan nauwer samen te werken en samen een positief politiek hervormingsprogramma op te stellen om de Russische burgers een geloofwaardig alternatief te bieden;

7.

verheugt zich over de beslissing van president Dmitri Medvedev om de openbare aanklager op te dragen de wettigheid te onderzoeken van 32 strafzaken, waaronder de gevangenzetting van Michail Chodorkovski; vraagt de verkozen president, Vladimir Poetin, het bevel te geven tot een gelijkaardige evaluatie van de zaak Sergei Magnitsky;

8.

neemt er nota van dat de Doema zijn voorlopige goedkeuring heeft gehecht aan de presidentiële wetsontwerpen die grondige wijzigingen in het politieke systeem beogen, met onder meer een vereenvoudiging van de regels voor de registratie van politieke partijen en hun deelname aan verkiezingen; vraagt de Doema wanneer hij de nodige wetten goedkeurt rekening te houden met de amendementen die de niet-geregistreerde partijen gezamenlijk hebben ingediend; verwacht dat alle partijen vóór de installatie van de verkozen president de gelegenheid te baat nemen om over een allesomvattend hervormingspakket met wijzigingen in de kieswet te beslissen; hoopt ten zeerste op een succesvol resultaat en een volledige uitvoering van alle hervormingsvoorstellen die in de werkgroep-Medvedev worden besproken; is ervan overtuigd dat een nieuwe kieswet en de registratie van politieke oppositiepartijen als basis kunnen dienen voor vrije en eerlijke verkiezingen voor de Doema, het Russische parlement;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Russische Federatie, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0054.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0575.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0335.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/93


Donderdag 15 maart 2012
Kazachstan

P7_TA(2012)0089

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over Kazachstan (2012/2553(RSP))

2013/C 251 E/16

Het Europees Parlement,

gezien de algemene bepalingen betreffende het externe optreden van de Unie, neergelegd in artikel 21 VEU, en de procedure voor het sluiten van internationale overeenkomsten, neergelegd in artikel 218 VWEU,

gezien de EU-strategie voor Centraal-Azië,

gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EG en Kazachstan, die in 1999 in werking is getreden, en met name artikel 2 (afdeling Algemene Beginselen) daarvan,

gezien de EU-strategie voor een nieuw partnerschap met Centraal-Azië die op 21 en 22 juni 2007 werd goedgekeurd door de Europese Raad, en de voortgangsverslagen van de Raad van 24 juni 2008 en 28 juni 2010,

gezien de verklaring van de Raad van 24 mei 2011 over Kazachstan,

gezien de verklaringen van de EU over Kazachstan in de Permanente Raad van de OVSE op 3 november en 22 december 2011 en op 19 januari, 26 januari en 9 februari 2012 en gezien de verklaringen van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, van 17 december 2011 over de gebeurtenissen in het district Zjanaozen en van 17 januari 2012 over de parlementaire verkiezingen in Kazachstan op 15 januari 2012,

gezien de verklaring inzake de voorlopige bevindingen en de conclusies van de verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/ODIHR naar de verkiezingen van 15 januari 2012,

gezien de verklaring van de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid van 25 januari 2012 over de situatie van de media in Kazachstan,

gezien de verklaring van de directeur van het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten van de OVSE van 1 februari 2012 over de beperkende maatregelen tegen de Kazachse oppositie,

gezien zijn resolutie over een EU-strategie voor Centraal-Azië van 15 december 2011 (1),

gezien paragraaf 23 van zijn resolutie over de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties van 16 februari 2012 (2),

gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat een nauwere samenwerking tussen de EU en Kazachstan voor beide partijen grote voordelen met zich zou kunnen meebrengen, en dat het Parlement hiervan voorstander is, maar daarbij wel aantekent dat samenwerking op economisch gebied hand in hand moet gaan met politieke samenwerking en gebaseerd moet zijn op de politieke wil gemeenschappelijke waarden ten uitvoer te leggen en te handhaven, gezien de cruciale rol die Kazachstan vervult bij de sociaaleconomische ontwikkeling van Centraal-Azië en de stabiliteit en de veiligheid van de regio;

B.

overwegende dat in juni 2011 onderhandelingen van start zijn gegaan over een nieuwe uitgebreide overeenkomst tussen de EU en Kazachstan ter vervanging van de huidige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst;

C.

overwegende dat de president van Kazachstan op 17 februari 2012 diverse wetten heeft getekend die erop zijn gericht de juridische basis voor arbeidsverhoudingen, rechten van werknemers en de sociale dialoog te verbeteren, en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te vergroten;

D.

overwegende dat op 16 december 2011 een groot aantal mensen werd gedood en nog meer mensen gewond raakten bij onlusten in de stad Zjanaozen in het westen van Kazachstan, waar meer dan 3 000 personen bijeenkwamen om op het centrale plein op vreedzame wijze hun steun te betuigen aan de eisen van de oliearbeiders, die sinds mei 2011 staakten voor meer loon en betere arbeidsomstandigheden en voor het recht om hun eigen vakbondsvertegenwoordigers te kiezen;

E.

overwegende dat volgens berichten van de autoriteiten 17 mensen de dood vonden nadat volgens onafhankelijke rapporten en ooggetuigen de oproerpolitie een aanval heeft uitgevoerd op de demonstranten en het vuur heeft geopend op burgers, waaronder op de ongewapende stakers en hun gezinnen; overwegende dat de Kazachse autoriteiten na deze rellen de noodtoestand hebben afgekondigd en journalisten en onafhankelijke waarnemers de toegang tot de stad Zjanaozen hebben ontzegd; overwegende dat de noodtoestand uiteindelijk op 31 januari 2012 werd opgeheven, maar dat getuigen hebben meegedeeld dat het dodental veel hoger lag; overwegende dat de regionale autoriteiten financiële ondersteuning hebben toegezegd aan de families van degenen die bij de gebeurtenissen zijn omgekomen;

F.

overwegende dat onduidelijk blijft wat er zich op 16 december 2011 in Zjanaozen precies heeft afgespeeld; overwegende dat de overheid in eerste instantie de communicatieverbindingen heeft afgesneden en met betrekking tot de toegang tot de stad de noodtoestand heeft uitgeroepen, en dat deze situatie tot 31 januari 2012 heeft voortgeduurd; overwegende dat ten gevolge van intimidatie van en geweld tegen de onafhankelijke media en de voortdurende angst onder burgers de situatie nog altijd niet duidelijker wordt; overwegende dat de Kazachse autoriteiten naar aanleiding van de gebeurtenissen in Zjanoazen in december 2011 de internetcensuur in het land verscherpten en nu al het internetverkeer aan een "Deep Packet Inspection" (grondige inspectie) onderwerpen

G.

overwegende dat sinds december 2011 ongeveer 43 personen zijn gearresteerd die zich met beschuldigingen geconfronteerd zien die ertoe kunnen leiden dat gevangenisstraffen van maximaal zes jaar worden geëist, onder wie prominente leiders en activisten van de staking van oliearbeiders zoals Talat Saktaganov, Roza Toeletaeva en Natalya Azhigalieva; overwegende dat op 3 februari 2012 in de stad Oeralsk een aantal van islamitische activiteiten beschuldigde jongeren is gearresteerd op verdenking van het organiseren van een massale ordeverstoring in Zjanaozen;

H.

overwegende dat de president van Kazachstan een grondig onderzoek naar de gebeurtenissen heeft verordend en daartoe een overheidscommissie in het leven heeft geroepen onder leiding van de vicepremier, en daarnaast internationale deskundigen, onder andere van de VN, heeft uitgenodigd aan het onderzoek deel te nemen; overwegende dat er een onderzoek loopt naar een aantal politieagenten die ten onrechte hun wapens zouden hebben afgevuurd, hoewel geen van hen tot dusver is aangeklaagd;

I.

overwegende dat een aantal bronnen vermeldt dat gevangenen worden gemarteld en slecht worden behandeld; overwegende dat er ook hiernaar deugdelijk onderzoek moet worden gedaan en in aansluiting daarop passende juridische actie moet worden ondernomen;

J.

overwegende dat de algemene verkiezingen die op 15 januari 2012 plaatsvonden door de OVSE niet in overeenstemming met haar normen werden bevonden, gezien de wijdverspreide onregelmatigheden bij de verkiezingen en het gebruik van overheidsgeld en slogans om de populariteit van de regerende partij te vergroten, waardoor de noodzakelijke voorwaarden voor het houden van werkelijk pluralistische verkiezingen niet aanwezig waren, hoewel de verkiezingen ditmaal vanuit technisch oogpunt als goed georganiseerd werden beschouwd;

K.

overwegende dat de president van Kazachstan op 6 januari 2012 de wet inzake nationale veiligheid heeft ondertekend, die de veiligheidsdiensten meer macht geeft en bekrachtigt dat personen waarvan men vindt dat zij het imago van het land in de wereld schenden, als "destructief" kunnen worden aangemerkt en de consequenties zullen moeten aanvaarden;

L.

overwegende dat de mensenrechtensituatie in Kazachstan in de afgelopen maanden begon te verslechteren, zoals blijkt uit de verklaringen van de EU in de Permanente Raad van de OVSE en uit recente verklaringen van de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid en de directeur van het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten van de OVSE;

M.

overwegende dat de autoriteiten in september 2011 een wet inzake religie hebben aangenomen die alle religieuze gemeenschappen ertoe verplicht zich opnieuw te registreren, en die bepalingen bevat welke Kazachse burgers zouden kunnen verbieden hun geloof vrijelijk te beoefenen; overwegende dat Kazachstan bovendien onlangs wetten op het gebied van godsdienst, massamedia en nationale veiligheid heeft aangenomen met daarin bepalingen die de vrijheden in het politieke stelsel van Kazachstan verder beperken en die in strijd zijn met de verklaarde democratische ambities van het land;

N.

overwegende dat de rechtbank van de stad Aktau op 8 augustus 2011 de advocate van de oliewerknemers, Natalia Sokolova, schuldig heeft bevonden aan "het aanzetten tot maatschappelijke onrust" en "actieve deelname aan illegale bijeenkomsten", en haar tot 6 jaar gevangenisstraf heeft veroordeeld;

O.

overwegende dat Kazachstan in de hoop zijn respectabiliteit op internationaal niveau te verbeteren in 2010 het voorzitterschap van de OVSE op zich nam en heeft toegezegd een reeks democratische hervormingen door te voeren en de grondbeginselen van deze organisatie te eerbiedigen;

P.

overwegende dat de oppositiepartijen en organisaties Alga en Alzat en de socialistische beweging van Kazachstan alsmede de onafhankelijke media, waaronder de kranten Vzgljad, Golos Republik en Respublika en het satellietkanaal STAN TV, plus onafhankelijke vakbonden, waaronder de Zhanatu-vakbond en andere organisaties van het maatschappelijk midden de laatste paar maanden het slachtoffer zijn geworden van een toegenomen onderdrukking, en dat onder andere de leider van de Alga-partij, Vladimir Kozlov, en de hoofdredacteur van de krant Vzgljad, Igor Vinjavski, gevangen zijn genomen; overwegende dat op 28 januari 2012 circa 1 000 mensen in Almaty hebben meegelopen in een demonstratie tegen de onderdrukking waarvoor geen toestemming was verleend, en daarbij de autoriteiten hebben opgeroepen een einde te maken aan politieke vervolging;

Q.

overwegende dat de oppositiepartijen plannen hebben aangekondigd voor een protestbijeenkomst op 24 maart 2012 in Almaty om stil te staan bij het feit dat er 100 dagen voorbij zijn gegaan sinds de moorden in Zjanaozen;

R.

overwegende dat de heer Kozlov gearresteerd werd en een contactverbod met de buitenwereld kreeg opgelegd kort nadat hij was teruggekeerd van zijn ontmoetingen met het Europees Parlement en de Europese Dienst voor extern optreden, hetgeen de EU extra zorgen baart en waardoor nog eens benadrukt wordt hoe belangrijk het is ernaar te blijven streven dat de EU-instellingen in dialoog kunnen blijven met een breed scala aan actoren in de partnerlanden van de EU, zonder dat dit negatieve gevolgen mag hebben voor de gesprekspartners;

1.

benadrukt dat de betrekkingen tussen de EU en Kazachstan en de intensivering van de economische en politieke samenwerking van groot belang zijn, met inbegrip van de samenwerking op strategische terreinen als democratie, mensenrechten, milieu, energie, handel en vervoer en naast de bestrijding van terrorisme, georganiseerde misdaad en drugshandel; onderstreept dat het afgelopen jaar werd gekenmerkt door intensievere samenwerking, veelvuldige bijeenkomsten op hoog niveau en de aanvang van de onderhandelingen voor een nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst;

2.

betuigt zijn ernstige bezorgdheid en deelneming met betrekking tot de gebeurtenissen op 16 december 2011 in het district Zjanaozen in Kazachstan, toen er 17 doden en 110 gewonden vielen;

3.

veroordeelt ten stelligste het gewelddadige optreden van de politie tegen demonstranten in Zjanaozen en vraagt om een onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek naar de gebeurtenissen, met een internationale component;

4.

verklaart de dialoog met actoren uit het maatschappelijk middenveld in het kader van de betrekkingen met Kazachstan te willen voortzetten, overeenkomstig de lijn die is ingezet in de betrekkingen met andere derde landen; verwacht respect voor deze dialoog en benadrukt dat het welzijn van zijn gesprekspartners het Parlement zeer aan het hart gaat;

5.

is van mening dat de verkeerde aanpak van het arbeidsconflict in de oliesector in het westen van Kazachstan de belangrijkste oorzaak is geweest van de toenemende onvrede onder de bevolking in de aanloop naar de gebeurtenissen van half december 2011; is ervan overtuigd dat erkenning in woord en in daad van het recht van arbeiders om zich te organiseren, een respectvolle dialoog tussen vertegenwoordigers van de vakbonden, werkgevers en autoriteiten, het opnieuw aannemen van ontslagen arbeiders of het vinden van nieuwe banen voor deze groep, het steunen van de gezinnen die lijden onder de gevolgen van de recente gebeurtenissen, alsmede het versterken van het vertrouwen in de rechtshandhavingsinstanties van wezenlijk belang zijn voor het bereiken van een situatie van sociale rust en duurzame stabiliteit;

6.

verzoekt de EDEO het proces tegen de personen die worden beschuldigd van het organiseren van de demonstraties van nabij te volgen, en hierover verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;

7.

is verheugd over de recente vrijlating van mensenrechtenverdediger Evgeny Zhovtis, directeur van het Kazachs Internationaal Bureau voor Mensenrechten en de Rechtsstaat en van Tokhniyaz Kuchukov, journalist van "Vremya", op 2 februari 2012 aan wie door middel van een rechterlijke uitspraak amnestie werd verleend, nadat zij in september 2009 tot vier jaar dwangarbeid waren veroordeeld;

8.

betreurt het dat er slechts weinig positieve uitzonderingen zijn vast te stellen op de negatieve trend die op het gebied van de mensenrechten in Kazachstan reeds lange tijd gaande is, en die de laatste tijd nog sterker is geworden, en doet een beroep op de Kazachse autoriteiten garanties geven omtrent de veiligheid van de families van gearresteerde activisten;

9.

dringt er bij de Kazachse autoriteiten op aan alles in het werk te stellen om de mensenrechtensituatie in hun land te verbeteren; benadrukt dat verdere stappen in de onderhandelingen over de nieuwe uitgebreide partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst afhankelijk moeten worden gesteld van de vooruitgang bij de politieke hervorming; spoort Kazachstan aan zijn toezegging gestand te doen om verdere hervormingen door te voeren teneinde een open en democratische samenleving op te bouwen, inclusief een onafhankelijk maatschappelijk middenveld en een vrije oppositie, waar de grondrechten en de rechtsstaat worden geëerbiedigd;

10.

wijst er opnieuw op dat een onbeperkte toegang tot informatie en communicatie en een ongecensureerde internettoegang (digitale vrijheden) universele rechten zijn die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van de mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheid gebruik te maken van beschikbare informatie, en tevens onontbeerlijk ter waarborging van transparantie en het afleggen van verantwoording in het openbare leven;

11.

verwelkomt de juridische aanpassingen die de afgelopen maanden zijn doorgevoerd en die erop zijn gericht meer partijen tot het parlement toe te laten; constateert dat sinds de laatste parlementsverkiezingen drie partijen in het nieuwe parlement zijn vertegenwoordigd; betreurt het feit dat een aantal oppositiepartijen zich niet mag inschrijven en moedigt de Kazachse autoriteiten aan om verdere hervormingen door te voeren die nodig zijn om werkelijk pluralistische verkiezingen te bewerkstelligen en om het functioneren van onafhankelijke media en activiteiten van ngo's te ondersteunen;

12.

dringt er bij de Kazachse autoriteiten op aan zo spoedig mogelijk gevolg te geven aan de bevindingen van de OVSE/ het ODIHR teneinde de oppositie in staat te stellen haar rechtmatige rol in een democratische maatschappij te vervullen en alle noodzakelijke stappen te nemen om aan de internationale verkiezingsnormen te voldoen; verzoekt de EDEO om Kazachstan te ondersteunen bij de aanpak van deze kwesties;

13.

neemt kennis van de routekaart voor de toetreding van Kazachstan tot de Wereldhandelsorganisatie die ertoe zal bijdragen dat het bedrijfsleven aan beide kanten meer op gelijke voet kan concurreren, die de handel zal faciliteren en liberaliseren en daarnaast een teken is van samenwerking en openheid; benadrukt dat Kazachstan bij zijn toetreding verplicht zal zijn alle WTO-regels na te leven, onder meer het afzien van protectionistische maatregelen;

14.

is verontwaardigd over de sinds januari 2012 voortdurende detentie van oppositieleiders en journalisten en dringt er bij de Kazachse autoriteiten op aan een einde te maken aan de strenge aanpak van de oppositie en de onafhankelijke media in het land en alle om politieke redenen gevangen genomen personen, onder wie de leider van de Alga-partij Vladimir Kozlov en de hoofdredacteur van de krant Vzgljad Igor Vinjavski, alsmede alle in detentie verkerende personen die genoemd worden in de recente verklaringen van de EU in de Permanente Raad van de OVSE, vrij te laten; wenst dat de heer Kozlov toegang krijgt tot zijn naaste familie, onder wie zijn vrouw, en dat een onafhankelijke beoordeling van zijn gezondheidstoestand plaatsvindt; is verheugd over de vrijlating van Natalya Sokolova, advocate van de vakbonden van de Karazhanbasmunai-aardolieonderneming, die eerder een gevangenisstraf van 6 jaar kreeg opgelegd welke nu in een voorwaardelijke straf van 3 jaar werd omgezet, betreurt echter het feit dat het mw. Sokolova bij vonnis van het Hooggerechtshof gedurende haar voorwaardelijke straf nog steeds verboden is aan vakbondsactiviteiten deel te nemen;

15.

dringt er bij de Kazachse autoriteiten op aan snel verbeteringen door te voeren op het gebied van hun eerbiediging van de vrijheid van vergadering, vereniging, meningsuiting en godsdienst en daarbij gevolg te geven aan de aanbevelingen van de vertegenwoordigers en organen van de OVSE, met volledige inachtneming van de door Kazachstan aangegane internationale verplichtingen en de beloften die het land heeft gedaan voorafgaand aan het besluit om Kazachstan in 2010 het voorzitterschap van de OVSE te laten bekleden; herinnert aan het zorgvuldig tot stand gekomen nationale actieplan voor de mensenrechten dat in 2009 werd aangenomen, en dringt er bij de Kazachse autoriteiten op aan dit plan volledig ten uitvoer te leggen;

16.

is ervan overtuigd dat de Kazachse autoriteiten en samenleving daarbij zeer gebaat zouden zijn, omdat daardoor de stabiliteit en veiligheid zouden toenemen en de reputatie van het land in de wereld sterk zou verbeteren;

17.

wijst erop dat officiële vertegenwoordigers van Kazachstan sinds januari 2012 hebben deelgenomen aan open en constructieve bijeenkomsten in het Europees Parlement met leden van het Europees Parlement en maatschappelijke organisaties en ngo's, waarbij zij zich openstelden voor een onderzoek met een internationale component naar de gebeurtenissen en informatie beloofden te verstrekken met betrekking to de arrestaties van de afgelopen maanden; gaat ervan uit dat op deze toezeggingen concrete daden zullen volgen;

18.

benadrukt het belang van mensenrechtendialogen tussen de EU en de Kazachse autoriteiten in het kader waarvan alle kwesties openlijk kunnen worden behandeld; dringt erop aan deze dialogen te versterken teneinde de doeltreffendheid en de resultaatgerichtheid ervan te vergroten en de betrokkenheid van actoren uit het maatschappelijk middenveld mogelijk te maken;

19.

dringt er bij de EU en met name bij de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op aan nauwlettend op de ontwikkelingen toe te zien, alle punten van zorg aan te kaarten bij de Kazachse autoriteiten, ondersteuning aan te bieden en geregeld verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;

20.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Republiek Kazachstan en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0588.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0058.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/97


Donderdag 15 maart 2012
Situatie in Nigeria

P7_TA(2012)0090

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over de situatie in Nigeria (2012/2550(RSP))

2013/C 251 E/17

Het Europees Parlement,

gezien de verklaringen van vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton van 26 december 2011 over de bomaanslagen op Kerstdag en van 22 januari 2012 over de bomaanslagen in de Nigeriaanse stad Kano,

gezien de verklaring van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 27 december 2011 over de aanslagen in Nigeria,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, dat Nigeria op 29 oktober 1993 heeft geratificeerd,

gezien de tweede herziening van de Overeenkomst van Cotonou voor 2007-2013; die Nigeria op 27 september 2010 heeft geratificeerd,

gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981, dat Nigeria op 22 juni 1983 heeft geratificeerd,

gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,

gezien de grondwet van de Federale Republiek Nigeria en met name de bepalingen daarin over bescherming van de godsdienstvrijheid, in hoofdstuk IV – Recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst,

gezien de ministersbijeenkomst Nigeria-EU op 8 februari 2012 in Abuja,

gezien resolutie E/CN.4/RES/2005/69 van de VN-commissie voor de mensenrechten, waarin de secretaris-generaal wordt gevraagd "een speciale vertegenwoordiger te benoemen voor het vraagstuk van de mensenrechten en transnationale ondernemingen en andere ondernemingen",

gezien de aanbevelingen in het UNEP-rapport inzake de oprichting van een autoriteit voor milieuherstel in Ogoniland,

gezien zijn eerdere resoluties over Nigeria,

gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

ontsteld over de recente golf van gewapende aanvallen en bomaanslagen gepleegd door de terroristische islamistische sekte Boko Haram, waarbij op 20 januari 2012 in Kano ten minste 185 doden zijn gevallen en die vooral gericht waren tegen politieposten; overwegende dat Boko Haram de inwoners van Kano in een 's nachts verdeeld strooibiljet heeft gewaarschuwd de aanvallen tegen de veiligheidsdiensten te zullen voortzetten, en heeft aangedrongen op volharding terwijl de groep strijdt voor de invoering van een "islamitisch bestel";

B.

overwegende dat de islamitische groepering Boko Haram blijkens rapporten van mensenrechtenorganisaties betrokken is geweest bij aanvallen op politiebureaus, militaire installaties, kerken en banken, maar ook bij een zelfmoordaanslag op het VN-hoofdkwartier, waarbij ten minste 24 doden zijn gevallen en ruim 100 mensen gewond zijn geraakt;

C.

overwegende dat de Nigeriaanse politie en het Nigeriaanse leger naar aanleiding van de gewelddaden van Boko Haram een groot aantal vermoedelijke leden van de groep buitengerechtelijk hebben geëxecuteerd;

D.

overwegende dat Boko Haram het op christenen gemunt heeft, met name op Kerstdag, toen tientallen mensen het leven verloren in een reeks bomaanslagen, waarvan de dodelijkste bij een katholieke kerk in de buurt van de hoofdstad Abuja 44 levens eiste; en overwegende dat de Boko Haram heeft verklaard een godsdienstoorlog te willen voeren tegen de christenen en hen uit het overwegend islamitische noorden van het land te zullen verdrijven;

E.

overwegende dat Boko Haram de christenen in het noorden van Nigeria op 3 januari 2012 een ultimatum heeft gesteld en hun drie dagen de tijd heeft gegeven om te vertrekken; overwegende dat ten minste 8 christenen tijdens een gebedsdienst in Gombe op 5 januari 2012 zijn vermoord en dat 20 christelijke rouwenden in Mubi op 6 januari 2012 zijn vermoord;

F.

overwegende dat op 26 februari 2012 twee zelfmoordterroristen van Boko Haram explosieven in een auto buiten een kerk in de stad Jos tot ontploffing hebben gebracht, waarbij drie mensen zijn gedood en 38 mensen gewond; en overwegende dat op 21 februari 2012 extremisten een bom buiten een kerk in de stad Suleja tot ontploffing hebben gebracht, waarbij vijf mensen gewond zijn geraakt;

G.

overwegende dat Boko Haram op 4 maart 2012 heeft aangekondigd dat het een reeks gecoördineerde aanvallen zou uitvoeren om de hele christelijke gemeenschap die in het noorden van het land leeft te vernietigen;

H.

overwegende dat de vrijheden van godsdienst, overtuiging, geweten en gedachte fundamentele en universele waarden vormen en tot de essentie van de democratie behoren; overwegende dat de Europese Unie herhaaldelijk heeft verklaard de vrijheid van godsdienst, overtuiging, geweten en gedachte hoog in het vaandel te dragen, en heeft benadrukt dat regeringen overal ter wereld de plicht hebben deze vrijheden te garanderen;

I.

overwegende dat Boko Haram verantwoordelijk wordt geacht voor meer dan 900 doden bij circa 160 aanslagen sinds juli 2009; overwegende dat recente berichten wijzen op een mogelijke connectie tussen Boko Haram en AQMI (Al Qaeda au Maghreb Islamique), hetgeen een ernstige bedreiging zou kunnen betekenen voor de vrede en veiligheid in het Sahelgebied en westelijk Afrika;

J.

overwegende dat president Goodluck Jonathan naar aanleiding van de uitbarstingen van geweld op 31 december 2011 de staat van beleg in een aantal staten heeft uitgeroepen en tijdelijk de grenzen met Tsjaad, Kameroen en Niger heeft gesloten; overwegende dat de president heeft toegegeven dat Boko Haram in overheidsinstellingen en veiligheidstroepen is geïnfiltreerd, terwijl corrupte ambtenaren Boko Haram van wapens zouden hebben voorzien;

K.

overwegende dat de problemen in Nigeria het gevolg zijn van een gebrek aan economische ontwikkeling en dat de spanningen voortvloeien uit al decennia voortdurende rancuneuze gevoelens tussen enerzijds autochtone bevolkingsgroepen en anderzijds migranten en kolonisten uit het Hausa sprekende islamitische noorden die met elkaar rivaliseren om de controle over het vruchtbare akkerland;

L.

overwegende dat een vreedzame oplossing van conflicten respect impliceert voor de mensenrechten, toegang tot de rechter, het beëindigen van de straffeloosheid, alsook een eerlijke toegang tot de beschikbare middelen en herverdeling van de inkomsten in een olierijk land als Nigeria;

M.

overwegende dat Nigeria weliswaar de op zeven na grootste olieproducent ter wereld is; maar dat de meerderheid van de 148 miljoen inwoners van het land onder de armoedegrens leeft;

N.

overwegende dat de Nigeriaanse regering per jaar ongeveer 8 miljard USD aan brandstofsubsidies besteedt; overwegende dat in landen die rijk zijn aan hulpbronnen en waarin een diepe kloof tussen rijk en arm bestaat, zoals in Nigeria, gesubsidieerd gas een van de weinige voordeeltjes is die aan de bevolking worden toegeschoven door een ongelooflijk corrupte regering die zich schuldig heeft gemaakt aan wanbeheer van de oliewinsten;

O.

overwegende dat president Goodluck Jonathan aan het begin van dit jaar naar aanleiding van felle protesten van het publiek en een algemene staking van een week gedwongen was de brandstofsubsidie gedeeltelijk weer in te voeren; overwegende dat internationale financiële instellingen zoals het Internationaal Monetair Fonds erop wijzen dat subsidies beter kunnen worden gebruikt voor de financiering van onderwijs, gezondheidszorg en andere diensten;

P.

overwegende dat er in grote lijnen niets wordt ondernomen tegen het wanbeheer en misbruik door de toonaangevende elite van 's lands enorme natuurlijke hulpbron – de aardolie; overwegende dat bovendien opeenvolgende olieverontreiniging door oliewinningswerkzaamheden van multinationals, sabotage van pijpleidingen, diefstal van ruwe olie en het op grote schaal affakkelen van gas tot ernstige vervuiling van de Nigerdelta hebben geleid; overwegende dat het milieuherstel van het Nigeriaanse oliegebied Ogoniland volgens een rapport van de Verenigde Naties het meest veelomvattende en langdurige olieschoonmaakprogramma ter wereld zou kunnen worden indien vervuild drinkwater, de grond, kreken en andere ecosystemen volledig hersteld zouden moeten worden;

Q.

overwegende dat de minister voor Vrouwenvraagstukken en Sociale Ontwikkeling, Hajia Zainab Maina, zich tegen het grote aantal gevallen van verkrachting en van seksueel geweld tegen vrouwen in het land heeft gekeerd en heeft verklaard dat, om op deze zorgwekkende ontwikkeling te reageren, het wetsontwerp inzake "geweld tegen personen" absoluut in wetgeving dient te worden omgezet;

R.

overwegende dat homoseksuele gedragingen volgens het Nigeriaanse federale wetboek van strafrecht aanleiding kunnen geven tot een gevangenisstraf van wel 14 jaar; overwegende dat in bepaalde Nigeriaanse deelstaten waar de Sharia geldt, de doodstraf staat op vrijwillig homoseksueel contact en dat lesbisch contact bestraft wordt met geseling en opsluiting voor een periode van zes maanden; overwegende dat onlangs ook federale wetgeving is ingevoerd die partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht strafbaar stelt en voorziet in een gevangenisstraf van maximaal 14 jaar; overwegende dat het nationale parlement tweemaal heeft geprobeerd een dergelijke wet in te voeren, maar dat dit is verhinderd door internationale en Nigeriaanse mensenrechtenactivisten;

S.

overwegende dat de Nigeriaanse arbeidsactivisten en mensenrechtenverdedigers Osmond Ugwu en Raphael Elobuike gevangen worden gehouden in de federale gevangenis van Enugu in het zuidoosten van Nigeria op beschuldiging van een poging tot moord op een politieman naar aanleiding van hun arrestatie bij een betoging van arbeiders op 24 oktober 2011; overwegende dat volgens Amnesty International en Human Rights Watch bewijs in de vervolging van hen ontbreekt;

T.

overwegende dat de EU een van de grootste steunverleners van Nigeria is; overwegende dat de Commissie en de federale regering van Nigeria op 12 november 2009 hun handtekening hebben gezet onder het landenstrategiedocument Nigeria-EU en het nationale indicatieve programma voor 2008-2013, in het kader waarvan de EU projecten zal financieren op het gebied van vrede en veiligheid en mensenrechten;

U.

overwegende dat de EU ingevolge artikel 8 van de herziene Cotonou-Overeenkomst een regelmatige politieke dialoog met Nigeria aangaat over mensenrechten en democratische beginselen, en dus ook over etnische, religieuze en raciale discriminatie;

1.

veroordeelt met klem het recente geweld, met name de aanslagen van de terroristische islamitische sekte Boko Haram, betreurt het tragische verlies van mensenlevens in de getroffen regio's van Nigeria en spreekt zijn medeleven uit met de nabestaanden en gewonden;

2.

maant alle gemeenschappen zelfbeheersing te betrachten en naar vreedzame middelen te zoeken voor het oplossen van geschillen tussen de verschillende religieuze en etnische groepen in Nigeria;

3.

vraagt de Nigeriaanse regering met klem zo snel mogelijk een eind te maken aan het geweld en de veiligheid en bescherming van de bevolking en de eerbiediging van de mensenrechten te garanderen;

4.

doet een beroep op de president van Nigeria om de dialoog tussen de aanhangers van verschillende godsdiensten en overtuigingen aan te moedigen en de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te vergroten;

5.

onderstreept het belang van een onafhankelijk, onpartijdig en goed toegankelijk gerechtelijk apparaat om een einde te maken aan de straffeloosheid en om de eerbiediging van de rechtsstaat en de grondrechten van de bevolking te bevorderen;

6.

dringt er bij de federale regering op aan onderzoek in te stellen naar de oorzaken van het meest recente geweld en erop toe te zien dat de geweldplegers berecht worden; vraagt de federale regering met name om met harde hand op te treden tegen Boko Haram, dat teert op de diepgewortelde religieuze tegenstellingen in Nigeria;

7.

onderstreept het belang van regionale samenwerking voor het aanpakken van de dreiging die uitgaat van een mogelijke connectie tussen Boko Haram en AQMI; moedigt de landen in de regio aan hun samenwerking onder meer via de relevante regionale organisaties te verdiepen om synergieën tussen Boko Haram en AQMI te voorkomen; roept de EU-instellingen en de lidstaten op om deze regionale inspanningen te ondersteunen;

8.

spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de moord op de Brit Chris McManus en de Italiaan Franco Lamolinara – twee ingenieurs die werkzaam waren voor een Italiaans bouwbedrijf en door AQMI tien maanden lang in Noord-Nigeria waren gegijzeld – tijdens een mislukte reddingspoging op 8 maart 2012, en spreekt de familie van de slachtoffers zijn medeleven uit;

9.

dringt aan op breder onderzoek naar de onderliggende oorzaken van het conflict, zoals sociale, economische en etnische spanningen, in plaats van te volstaan met vage en simpele verklaringen op grond van alleen religie, die op den duur geen basis kunnen bieden voor een blijvende oplossing voor de problemen in deze regio;

10.

roept de federale regering op de bevolking te beschermen en de onderliggende oorzaken van het geweld aan te pakken, door te zorgen voor gelijke rechten voor alle burgers en door werk te maken van de problemen rond de controle over vruchtbare landbouwgrond, werkloosheid en armoede;

11.

verzoekt de Nigeriaanse regering corruptie, armoede en ongelijkheid te bestrijden en te ijveren voor sociale, politieke en economische hervormingen, met als doel Nigeria tot een democratisch, stabiel, veilig en vrij land te maken waar de mensenrechten geëerbiedigd worden;

12.

doet een beroep op de autoriteiten iets te doen aan de reële klachten van burgers die in de noordelijke gebieden van het land leven die veel armer zijn dan een aantal welvarender zuidelijke staten, en prioriteit te geven aan de verbetering van hun abominabele levensomstandigheden, maar daarbij niet voorbij te gaan aan staten met soortgelijke problemen in het zuiden;

13.

vraagt de Nigeriaanse autoriteiten en buitenlandse bedrijven die in de Nigeriaanse oliesector werkzaam zijn, het bestuur te helpen versterken door een verbetering van de doorzichtigheid en de verantwoordingsplicht in de winningssector, en vraagt van bedrijven zich te houden aan het Initiatief inzake transparantie van de winningsindustrieën en hun betalingen aan de Nigeriaanse regering openbaar te maken;

14.

onderstreept dat de Nigeriaanse autoriteiten en multinationale aardoliebedrijven hun uiterste best moeten doen om een einde te maken aan de nog steeds plaatsvindende verontreiniging en de aanbevelingen van het Milieuprogramma van de Verenigde Staten uit te voeren, teneinde iets te ondernemen tegen de milieuschade als gevolg van vervuiling door aardolie;

15.

spoort de Nigeriaanse autoriteiten met nadruk aan ervoor te zorgen dat het wetsontwerp inzake "geweld tegen personen" in wetgeving wordt omgezet en hoopt dat dit een duidelijke bijdrage zal leveren aan de beëindiging van het grootschalige seksueel geweld en andere gewelddadigheden tegen vrouwen;

16.

pleit voor afschaffing van de bestaande wetgeving waarbij homoseksualiteit strafbaar wordt gesteld en in sommige gevallen met steniging wordt bestraft; roept het Nigeriaanse parlement ertoe op de "Same Gender Marriage Prohibition Bill" te verwerpen, die – als hij wordt aangenomen – voor zowel Nigeriaanse als buitenlandse LGBT-mensen zou betekenen dat zij ernstig gevaar lopen aan geweldpleging en arrestatie te worden onderworpen;

17.

doet een beroep op de regering om vakbondsleider Osmond Ogwu en vakbondslid Raphael Elobuike wegens gebrek aan bewijs bij hun vervolging vrij te laten;

18.

herhaalt zijn bezorgdheid over de volledige en doeltreffende eerbiediging van het recht op godsdienstvrijheid voor alle religieuze minderheden in een aantal derde landen; benadrukt in dit verband dat de vrijheid van eredienst slechts één aspect is van het recht op vrijheid van godsdienst, omdat dit laatste ook de vrijheid omvat van godsdienst te veranderen en zijn godsdienst te tonen door onderwijs, praktijk en observantie, op individueel, collectief, particulier, publiek en institutioneel niveau; onderstreept in dit verband dat het openbare aspect de kern van religieuze vrijheid vormt en dat het recht op godsdienstvrijheid ernstig geschonden wordt als christenen en anderen verboden wordt hun geloof in het openbaar te belijden, waardoor hun godsdienst tot een privéfenomeen gereduceerd wordt;

19.

wijst erop dat in grote delen van de wereld nog steeds belemmeringen bestaan waardoor mensen niet vrij voor hun geloof of overtuiging kunnen uitkomen, en verzoekt hoge vertegenwoordiger Ashton en de Commissie in de context van hun mensenrechteninitiatieven bijzondere aandacht aan dit probleem te schenken;

20.

vraagt dat de hoge vertegenwoordiger, die verantwoordelijk is voor van de Europese Dienst voor extern optreden, diplomatieke actie onderneemt in Nigeria en zich tegelijk inzet voor langetermijnontwikkelingssamenwerking met het oog op het bereiken van vrede, veiligheid, degelijk bestuur en respect voor de mensenrechten;

21.

spoort de EU ertoe aan haar politieke dialoog met Nigeria in het kader van artikel 8 van de herziene Overeenkomst van Cotonou voort te zetten en in die context kwesties te behandelen rond de universele mensenrechten, waaronder de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en overtuiging alsmede het verbod op discriminatie op welke grond ook, zoals die zijn vastgelegd in universele, regionale en nationale mensenrechteninstrumenten;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de federale regering van Nigeria, de instellingen van de Afrikaanse Unie en van ECOWAS, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het Pan-Afrikaanse Parlement (PAP).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/102


Donderdag 15 maart 2012
Zesde Wereldwaterforum

P7_TA(2012)0091

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over het 6e Wereldwaterforum in Marseille, 12-17 maart 2012 (2012/2552(RSP))

2013/C 251 E/18

Het Europees Parlement,

gezien het 6e Wereldwaterforum in Marseille, 12-17 maart 2012,

gezien de slotverklaringen van de vijf eerdere Wereldwaterfora, die hebben plaatsgevonden in Marrakech (1997), Den Haag (2000), Kyoto (2003), Mexico (2006) en Istanboel (2009),

gezien resolutie 64/292 van de Algemene Vergadering van de VN van 28 juli 2010 over het mensenrecht op water en sanitaire voorzieningen en resolutie 15/9 van de VN-Mensenrechtenraad van 30 september 2010 over mensenrechten en toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen,

gezien de VN-Millenniumverklaring van 8 september 2000, waarin de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling worden uiteengezet als gezamenlijk door de internationale gemeenschap vastgestelde doelstellingen voor de uitbanning van armoede en waarin wordt voorzien in de halvering uiterlijk in 2015 van het aandeel van de bevolking dat geen duurzame toegang tot drinkwater en sanitaire basisvoorzieningen heeft,

gezien het derde Mondiale Verslag van de Verenigde Naties over het beheer van de watervoorraden, getiteld: "Water in een veranderende wereld",

gezien de door de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU in Boedapest (16-18 mei 2011) aangenomen resolutie over waterverontreiniging,

gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (1) ("de Kaderrichtlijn water"),

gezien zijn resolutie van 29 september 2011 over de ontwikkeling van een gemeenschappelijk EU-standpunt voorafgaande aan de Conferentie van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling (Rio+20) (2),

gezien zijn resolutie van 12 maart 2009 over water in het licht van het Vijfde Wereldwaterforum van 16 tot en met 22 maart 2009 te Istanboel (3) en zijn resolutie van 15 maart 2006 over het Vierde Wereldwaterforum in Mexico City op 16-22 maart 2006 (4),

gezien de mondelinge vraag aan de Commissie over het Zesde Wereldwaterforum van 12-17 maart 2012 in Marseille (O-000013/2012 – B7-0101/2012),

gezien artikel 115, lid 5 en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat bijna de helft van de bevolking in de ontwikkelingslanden geen sanitaire voorzieningen heeft, meer dan 800 miljoen mensen nog steeds gebruikmaken van onveilige drinkwaterbronnen en dat gebrekkige toegang tot veilige water- en sanitaire voorzieningen en slechte hygiëne jaarlijks de dood van meer dan 2,5 miljoen kinderen tot gevolg hebben;

B.

overwegende dat het waterbeheer rechtstreeks van invloed is op de menselijke gezondheid, de energieproductie, de landbouw en de voedselveiligheid en dat efficiënt waterbeer van cruciaal belang is voor de armoedebestrijding;

C.

overwegende dat ontbossing, urbanisatie, bevolkingsgroei, biologische en chemische verontreiniging en klimaatverandering de beschikbaarheid en kwaliteit van veilige en zekere watervoorraden nog meer onder druk zetten en leiden tot grotere gevaren voor extreme watergerelateerde gebeurtenissen; voorts overwegende dat arme bevolkingsgroepen het meest kwetsbaar zijn en het minst in de gelegenheid zijn op deze tendensen in te spelen;

D.

overwegende dat water geografisch zeer ongelijk is verdeeld en vaak het beste wordt beheerd via een aanpak op verschillende bestuursniveaus, waarbij de regionale en plaatselijke autoriteiten een grote rol spelen;

E.

overwegende dat het Parlement de Commissie en de Raad in zijn resoluties over het Vierde en Vijfde Wereldwaterforum heeft verzocht om de lokale overheden van de EU aan te sporen een deel van de heffingen die zij van de gebruikers voor de voorziening en zuivering van water ontvangen voor gedecentraliseerde samenwerkingsacties te bestemmen; voorts overwegende dat deze verzoeken - ondanks het feit dat actie ter zake zou hebben geleid tot betere toegang tot water en sanitaire voorzieningen voor de armste mensen – tot dusverre niet tot enige actie hebben geleid;

F.

overwegende dat de waterinfrastructuursystemen in de ontwikkelinglanden vaak ontoereikend en in de ontwikkelde landen verouderd zijn;

G.

overwegende dat de nieuwe technologische ontwikkelingen het potentieel in zich hebben om meer waterefficiëntie en duurzaamheid te bereiken en met name ten behoeve van de ontwikkelingslanden kunnen worden gebruikt;

H.

overwegende dat de Kaderrichtlijn water een kader vaststelt om zuiver water in de EU te beschermen en het duurzaam gebruik ervan op lange termijn te waarborgen;

I.

overwegende dat een goede watertoestand het best kan worden bereikt door lozingen, emissies en verliezen van verontreinigende stoffen in het milieu te beperken;

J.

overwegende dat in de voorstellen voor de nieuwe EU-kaders voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het cohesiebeleid in de context van de Europa 2020-strategie voor intelligente, duurzame en inclusieve groei integratie van de milieu- en klimaatproblematiek wordt bepleit;

K.

overwegende dat het Wereldwaterforum, dat eens in de drie jaar plaatsvindt, een uniek platform is waar de watergemeenschap, beleidsmakers en besluitvormers uit alle regio's van de wereld bijeenkomen, debatteren en oplossingen trachten te vinden om tot waterzekerheid te komen;

L.

overwegende dat voor het Zesde Wereldwaterforum met als motto "Tijd voor oplossingen" 12 hoofdprioriteiten voor maatregelen op het gebied van water zijn uitgewerkt die zijn onderverdeeld in drie strategische richtsnoeren: "welzijn voor iedereen", "meer economische ontwikkeling", "behoud van een blauwe planeet", alsook drie "voorwaarden voor succes";

Welzijn voor iedereen

1.

verklaart dat water een gemeenschappelijk goed van de mensheid vormt en bijgevolg geen bron van onrechtmatige verrijking zou mogen zijn en dat de toegang tot drinkwater een fundamenteel en universeel recht zou moeten zijn; is verheugd over de erkenning door de Verenigde Naties van het mensenrecht op veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen als afgeleid recht van het recht op een fatsoenlijke levensstandaard; wenst dat alles in het werk wordt gesteld om uiterlijk in 2015 ook de armste bevolkingsgroepen de toegang tot drinkwater te garanderen;

2.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zich meer in te zetten voor de volledige verwezenlijking van de VN-millenniumontwikkelingsdoelstellingen op het gebied van water en sanitaire voorzieningen en voorts rekening te houden met de desbetreffende resultaten van de Rio+20-Conferentie over duurzame ontwikkeling; onderstreept dat bij de discussies op het Wereldwaterforum strategieën en oplossingen voor landbouw- en economische ontwikkeling waarmee een hoog niveau van waterbeschikbaarheid en waterkwaliteit kan worden gewaarborgd, centraal moeten staan;

3.

onderstreept dat concrete afspraken over de bevordering en bescherming van de watervoorraden dienen te worden gemaakt, met name in het licht van de komende Rio+20-Conferentie;

4.

is van oordeel dat volksgezondheid en milieubescherming prioriteiten dienen te zijn bij het waterbeheerbeleid; onderstreept de fundamentele rol van de bescherming van drinkwaterbronnen voor de menselijke gezondheid; dringt aan op de planning en tenuitvoerlegging van waterbeheersmaatregelen op stroomgebiedniveau ten einde de gehele hydrologische cyclus te dekken; wijst erop dat waterverontreiniging aan de bron moet worden aangepakt en wel door de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die het milieu en drinkwatergebieden binnendringen, te beperken; dringt aan op de toepassing van het "de vervuiler betaalt"-beginsel;

5.

onderstreept de rol van water voor vrede en samenwerking; dringt aan op de sluiting en tenuitvoerlegging van internationale akkoorden voor het gezamenlijk beheer van grensoverschrijdend oppervlaktewater en grondwater, in het kader waarvan de burgers en regeringen gezamenlijk zorg dragen voor het duurzaam beheer van watervoorraden en plaatselijke en internationale conflicten worden voorkomen;

Meer economische ontwikkeling

6.

onderstreept het belang van een evenwichtig gebruik van water ten einde te kunnen instaan voor de vraag naar water en de beschikbaarheid en kwaliteit ervan, met name in ontwikkelingslanden; dringt aan op de vaststelling van geïntegreerde plannen voor het beheer van watervoorraden en ruimtelijke ordeningsplannen op internationaal, nationaal en plaatselijk niveau;

7.

dringt aan op overheids- en particuliere investeringen in onderzoek naar en ontwikkeling van innovatieve technologieën voor water op elk gebied; spoort aan tot het gebruik van nieuwe technologieën, installaties en faciliteiten op het gebied van water in de landbouw om door efficiënt gebruik te maken van water en beter gebruik te maken van niet-conventionele waterbronnen, inclusief het hergebruik van gezuiverd afvalwater voor irrigatie- en industriële doeleinden, duurzaam voldoende en veilig voedsel te produceren;

8.

dringt erop aan dat de belemmeringen voor de overdracht van kennis en technologieën met betrekking tot waterbescherming, waterwinning, irrigatietechnieken, grondwaterbeheer, behandeling van afvalwater enz., worden weggenomen;

9.

onderstreept het belang van een rationeel watergebruik; dringt aan op een efficiënter watergebruik, met name in sectoren waarin het meeste water wordt verbruikt, zoals de landbouwsector, aangezien in deze sectoren de grootste efficiencywinsten kunnen worden behaald; wenst ook dat minimumefficiencyvereisten worden vastgesteld voor producten die in de EU op de markt worden gebracht en die aanzienlijke gevolgen voor het waterverbruik hebben, en dat daarbij tevens rekening wordt gehouden met het daarmee samenhangend energiebesparingspotentieel;

10.

onderstreept dat een duurzaam gebruik van water zowel om economische als milieu- en gezondheidsredenen noodzakelijk is; dringt aan op meer transparantie in de regelingen ter bepaling van de waterprijs;

Behoud van een blauwe planeet

11.

onderstreept dat de effecten van de klimaatverandering een uitermate grote bedreiging vormen voor water, hetgeen tot een achteruitgang in kwantiteit en kwaliteit van het beschikbare water, met name drinkwater, alsook tot een stijging in de frequentie en intensiteit van overstromingen en droogtes, zou kunnen leiden; dringt erop aan dat bij beleidsmaatregelen om in te spelen op klimaatverandering en de leniging ervan naar behoren rekening wordt gehouden met de impact ervan op de watervoorraden; onderstreept het belang van risicopreventie, opvang- en responsstrategieën om watergerelateerde extreme verschijnselen tegen te gaan;

12.

dringt er bij alle landen op aan om uiterlijk in 2015 een kwantitatieve doelstelling vast te stellen voor het terugdringen van chemische en biologische verontreiniging van stedelijk afvalwater en landelijke activiteiten ten einde de waterkwaliteit te beschermen en te herstellen en de duurzaamheid van watervoorraden en ecosystemen te ondersteunen; herinnert de lidstaten aan hun verplichting in het kader van de Kaderrichtlijn water om uiterlijk in 2015 een goede watertoestand te bereiken; verzoekt de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen te treffen en toereikende financiële middelen ter beschikking te stellen om deze waterkwaliteitsdoelstellingen te verwezenlijken;

Voorwaarden voor succes

13.

spoort aan tot het opzetten van een databank voor hydrologische kennis die zowel op mondiaal als EU-niveau wordt gebruikt; dringt aan op de ontwikkeling van globale sleutelinidicatoren voor de kwaliteit, kwantiteit, beschikbaarheid en betaalbaarheid van water alsook van indicatoren voor waterefficiëntie op het niveau van stroomgebieden;

14.

is voorstander van de ontwikkeling van geïntegreerde stroomgebiedbeheersplannen op mondiaal niveau; onderstreept de essentiële rol van stroomgebiedbeheersplannen voor de tenuitvoerlegging van het EU-waterbeleid in het kader van de Kaderrichtlijn water; onderstreept de doorslaggevende rol van regionale en lokale overheden bij een kostenefficiënte aanpak van de algehele waterproblematiek alsook bij het tegengaan van corruptie;

15.

verzoekt de Commissie, namens de Europese Unie, alsook de lidstaten om toe te treden tot het VN-Verdrag over internationale waterlopen van 1997 en voorts de inwerkingtreding van de amendementen op het Verdrag van Helsinki over de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterwegen en internationale meren van 1992 te bevorderen ten einde de reikwijdte van dit instrument tot buiten de landen van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa uit te breiden, alsook om aan te sporen tot ratificatie op grotere schaal van het protocol betreffende water en gezondheid bij het Verdrag van Helsinki van 1992 ten einde een gecoördineerd en rechtvaardig beheer van water in nationale en transnationale bekkens te bevorderen;

16.

onderstreept dat het noodzakelijk is tot een thematische bundeling van beschikbare financiële middelen voor de waterproblematiek te komen en deze problematiek te integreren in alle beleidsterreinen, inclusief in alle financiële en juridische instrumenten van de EU; onderstreept dat de aanpak van de waterproblematiek een wezenlijk bestanddeel is van de succesvolle overgang naar een werkzame "groene economie";

17.

verzoekt de Commissie en de Raad dan ook opnieuw om de lokale overheden van de EU aan te sporen om een deel van de heffingen die zij van de gebruikers voor de voorziening en zuivering van water ontvangen voor gedecentraliseerde samenwerkingsacties te bestemmen; vestigt de aandacht op het beginsel van een 1%-solidariteitsheffing voor water dat door sommige lidstaten bij wijze van mogelijk navolgbaar voorbeeld is ingevoerd;

*

* *

18.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


(1)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0430.

(3)  PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 157.

(4)  PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 294.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/106


Donderdag 15 maart 2012
Mensenhandel in de Sinaï, in het bijzonder de zaak-Solomon W.

P7_TA(2012)0092

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over mensenhandel in de Sinaï, in het bijzonder de zaak Solomon W. (2012/2569(RSP))

2013/C 251 E/19

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 16 december 2010 over Eritrese vluchtelingen die in de Sinaï worden gegijzeld (1),

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, met name artikel 3 ("Eenieder heeft het recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid van de individuele persoon"), artikel 4 dat slavenhandel in welke vorm ook verbiedt, en artikel 5,

gezien artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1950,

gezien op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 1, 3, 4, 5 en 6 daarvan,

gezien de eerste conferentie van het Europees-mediterrane Mensenrechtennetwerk (Caïro, 26 en 27 januari 2006),

gezien het VN-protocol van Palermo uit 2000 inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van de handel in mensen, met name vrouwen en kinderen, dat een aanvulling vormt op het VN-Verdrag tegen de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, met name de artikelen 6 en 9 daarvan,

gezien de Verklaring van Brussel inzake het voorkomen en bestrijden van mensenhandel, aangenomen op 20 september 2002,

gezien het Verdrag betreffende maatregelen tegen mensenhandel van 2005,

gezien artikel 2, artikel 6, lid 1, en de artikelen 7 en 17 ("Tegen een dergelijke inmenging of aantasting heeft een ieder recht op bescherming door de wet") van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

gezien het VN-verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het aanvullende protocol van 1967,

gezien de verklaring van Catherine Ashton, vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, van 21 september 2010 over politieke gevangenen in Eritrea,

gezien artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat in de Sinaï elk jaar duizenden asielzoekers en migranten omkomen en verdwijnen, terwijl anderen, waaronder veel vrouwen en kinderen, door mensenhandelaars worden ontvoerd en gegijzeld tegen losgeld; overwegende dat de slachtoffers van mensenhandelaars op de meest mensonterende wijze worden misbruikt en worden onderworpen aan stelselmatig geweld en marteling, verkrachting, seksueel misbruik, en dwangarbeid;

B.

overwegende dat in december 2011 meerdere personen door mensenhandelaars van de Rashaida-stam uit een VN vluchtelingenkamp van de VN in Soedan werden ontvoerd; overwegende dat 27 van die mensen, waaronder vier meisjes en een vrouw met klein kind, Eritreërs waren, en naar Rafah in Sinaï Mahadya in Egypte werden overgebracht;

C.

overwegende dat vooral de vrouwen onder hen werden geslagen en mishandeld, en in sommige gevallen omgebracht, waarna hun lichamen in de woestijn werden gedumpt; alleen Solomon, een 25-jarige Eritreër, is aan zijn ontvoerders ontsnapt;

D.

overwegende dat Solomon gespaard is gebleven doordat hij water moest brengen naar nog 125 andere gevangenen uit Eritrea, Soedan en Ethiopië die vast werden gehouden in huizen en schuren in het dorp Al Mahdya, en dat Solomon precies weet waar die gevangenen worden vastgehouden en ook getuige was van de moorden, martelingen en verkrachtingen;

E.

overwegende dat de jonge Eritreër vertelt dat een van de ontvoerders hem een plastic zak liet zien met menselijke organen van een vluchteling die geen losgeld had betaald;

F.

overwegende dat het leven van Solomon in gevaar is omdat de mensen- en orgaanhandelaars hem dicht op de hielen zitten en een prijs van USD 50 000 op zijn hoofd hebben gezet, en dat Solomon voorlopig de bescherming geniet van de salafistische bedoeïenen van Sheikh Mohamed;

G.

overwegende dat naar verluidt elke maand gemiddeld 2 000 mensen via de Sinaïroute Israël binnenkomen, veelal met behulp van smokkelaars die een uitgebreid netwerk in dit gebied hebben opgebouwd; overwegende dat volgens de Israëlische regering sinds 2005 ongeveer 50 000 Afrikanen illegaal Israël zijn binnengekomen via de Sinaïroute;

H.

overwegende dat de politie honderden onregelmatige migranten, vooral Eritreërs, Ethiopiërs, en Soedanezen heeft opgepakt, en vasthoudt in politiebureaus en gevangenissen in de Sinaï en in Boven-Egypte, zonder toegang tot het Bureau van de Hoge VN-Commissaris voor vluchtelingen, waardoor het recht van asielaanvrage hun blijft ontzegd;

I.

overwegende dat volgens berichten van mensenrechtenorganisaties degenen die het losgeld voor hun vrijlating niet betalen worden vermoord, waarna hun organen worden verwijderd en verhandeld; overwegende dat er berichten rondgaan over massagraven van omgebrachte vluchtelingen;

J.

overwegende dat de EU Egypte en Israël herhaaldelijk heeft gevraagd de hulp en bescherming aan asielzoekers en vluchtelingen die in hun gebied verblijven of daardoor heenreizen, verder uit te bouwen en kwalitatief te verbeteren;

K.

overwegende dat het VN-protocol uit 2000 inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van de handel in mensen, met name vrouwen en kinderen, "mensenhandel" definieert als de "werving, vervoer, overbrenging, huisvesting en daaropvolgende opneming van personen met gebruikmaking van bedreiging, geweld of andere vormen van dwang, ontvoering, fraude, misleiding, misbruik van machtspositie of van een situatie van kwetsbaarheid, het geven of ontvangen van geld of voordelen om de instemming te verkrijgen van een persoon die controle heeft over een ander persoon, teneinde deze persoon uit te buiten";

L.

overwegende dat mensenhandel voor de georganiseerde misdaad een uiterst lucratieve bezigheid is;

1.

vraagt de Egyptische autoriteiten met klem snel in te grijpen om Solomon daadwerkelijke bescherming en veiligheid te bieden, aangezien de mensen- en orgaanhandelaren hem dicht op de hielen zitten en een prijs van USD 50 000 op zijn hoofd hebben gezet omdat hij precies weet waar de gevangenen worden vastgehouden;

2.

vraagt de Egyptische autoriteiten Solomon te beschermen als slachtoffer van mensenhandelaren, evenals alle andere slachtoffers van mensenhandel, met name vrouwen en kinderen, zodat ze niet weer slachtoffer worden;

3.

vraagt de Egyptische autoriteiten met klem onderzoek in te stellen naar deze affaire van moord, marteling en verkrachting, waarin vrouwen worden geslagen en mishandeld, en soms omgebracht, waarna hun lichamen in de woestijn worden gedumpt, onder toepassing van nationale en internationale wetgeving tegen dit soort georganiseerde misdaad rond de mensenhandel;

4.

vraagt de Egyptische autoriteiten met klem snel in te grijpen om deze vluchtelingen te redden, en de juiste maatregelen te nemen om tot arrestatie en vervolging van de leden van deze smokkelbendes over te gaan;

5.

vraagt de Egyptische autoriteiten om in zijn nationale recht volledig de beginselen over te nemen van de verdragen waarbij Egypte partij is, d.w.z. het VN-verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het aanvullende protocol van 1967, het OAE-Verdrag van 1969 inzake specifieke aspecten van de vluchtelingenproblematiek in Afrika en het Internationale Verdrag van 1993 inzake de rechten en de bescherming van migrerende werknemers en hun gezinnen, dat door Egypte in 1993 werd geratificeerd en dat vervolgens in 2003 in werking trad;

6.

vraagt de Egyptische autoriteiten met klem alle nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de marteling, afpersing en verhandeling van Eritrese en andere vluchtelingen in het land, en vervolging in te stellen tegen degenen die uit zijn op schending van de mensenrechten van vluchtelingen en degenen die zich aan enige vorm van slavernij schuldig maken, met bijzondere oplettendheid waar het om vrouwen en kinderen gaat;

7.

juicht de activiteiten toe van Egyptische en Israëlische mensenrechtenorganisaties, die de slachtoffers van mensenhandelaren in de Sinaï hulp bieden en medische behandeling, en vraagt de internationale gemeenschap en de EU dringend hun werk te ondersteunen;

8.

onderkent dat de onregelmatige migranten in de Sinaï een veiligheidsrisico opleveren voor Egypte en Israël; vraagt de Egyptische en de Israëlische veiligheidskrachten niettemin de inzet van fataal geweld tegen illegale migranten te vermijden;

9.

wijst met nadruk op de verantwoordelijkheid van de Egyptische en de Israëlische autoriteiten om de mensenhandelaren in de Sinaï te stoppen en de slachtoffers te beschermen; verwelkomt de bemoeienissen van de Egyptische en van de Israëlische regering in dit opzicht; dringt echter aan op meer hulp en steun voor de slachtoffers, en speciaal voor de vrouwen en kinderen;

10.

verwelkomt de inspanningen van Egypte voor de bestrijding van de mensenhandel, met name de oprichting in 2007 van het Nationale Coördinerend Comité voor bestrijding en voorkoming van handel in mensen, en dringt er bij de Egyptische autoriteiten op aan dat uitvoering wordt gegeven aan de wet van 2010 tegen mensenhandel, en dat maatregelen worden genomen op gebied van als onderzoek, voorlichting en grootscheepse mediacampagnes, alsmede sociale en economische initiatieven om handel in mensen te voorkomen en te bestrijden;

11.

spoort Egypte, Israël en de internationale gemeenschap aan tot verdere en grotere inspanningen in de strijd tegen mensensmokkel en -handel in de Sinaï;

12.

dringt erop aan dat VN-organen en mensenrechtenorganisaties onbeperkte toegang krijgen tot de gebieden in de Sinaï waar mensensmokkel en –handel bedreven worden;

13.

vraagt dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van deze kwestie een dringende prioriteit maken in de politieke dialoog met Egypte en de Egyptische regering met aandrang verzoekt mensenhandel tegen te gaan en zijn verplichtingen uit hoofde van de internationale vluchtelingenverdragen na te komen, om de internationale samenwerking voor actie tegen handel in mensen te bevorderen;

14.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger, de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen van Egypte en van Israël, het Egyptische parlement en de Israëlische Knesset, de secretaris-generaal van de VN en de Mensenrechtenraad van de VN.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0496.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/109


Donderdag 15 maart 2012
Palestina: aanvallen van Israëlische troepen op Palestijnse tv-zenders

P7_TA(2012)0093

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over Palestina: overvallen door Israëlische strijdkrachten op Palestijnse tv-stations (2012/2570(RSP))

2013/C 251 E/20

Het Europees Parlement,

gezien de verklaring van 3 maart 2012 van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton over de sluiting van twee Palestijnse televisiestations,

gezien de conclusies van de Raad van 8 december 2009, 13 december 2010 en 18 juli 2011 over het vredesproces in het Midden-Oosten,

gezien de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël en met name artikel 2 daarvan,

gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

gezien artikel 19 van Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, luidende: "Een ieder heeft recht op vrijheid van mening en meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid om zonder inmenging een mening te koesteren en om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven",

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

gezien de akkoorden van Oslo (Beginselverklaring over interim-zelfbestuursregelingen) van 1993 en de andere overeenkomsten tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit,

gezien de verklaringen van het Midden-Oostenkwartet en met name die van 23 september 2011 en 12 maart 2012,

gezien artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU herhaaldelijk heeft bevestigd dat zij voorstander blijft van een tweestatenoplossing, waarbij de staat Israël en een onafhankelijke, democratische, aaneengesloten en levensvatbare staat Palestina zij aan zij in vrede en veiligheid leven;

B.

overwegende dat militairen van de Israëlische defensiestrijdkrachten en functionarissen van het Israëlische Ministerie van Communicatie op 29 februari 2012 in Ramallah een overval pleegden op twee Palestijnse televisiestations, Wattan TV en Al Quds educationele televisie, en daarbij zenders, computers, omroepapparatuur, cassettes en administratieve en financiële documenten confisqueerden en werknemers urenlang vasthielden;

C.

overwegende dat het Israëlische Ministerie van Communicatie er in een verklaring op wees dat het beide stations herhaaldelijk had gewaarschuwd dat zij gebruik maakten van frequenties, waarmee zij overeenkomsten tussen Israël en Palestina overtraden en die interfereerden met communicatie- en transmissiesystemen in Israël; overwegende dat een woordvoerder van het Israëlische leger verklaarde dat de interferentie van invloed was op de communicatie op de internationale luchthaven Ben Gurion;

D.

overwegende dat de Palestijnse Autoriteit hierop antwoordde dat de Israëlische beschuldigingen over de verstoring van de communicatie met het luchtverkeer onjuist waren en hier aan toevoegde dat noch zijzelf, noch de twee televisiestations enige waarschuwing van de Israëlische autoriteiten hadden gekregen en dat de twee stations zich niet schuldig maakten aan enige schending van de overeenkomsten tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit, terwijl die – op grond waarvan dergelijke kwesties door middel van raadpleging moeten worden opgelost - met de Israëlische overvallen wel geschonden waren;

E.

overwegende dat de EU met beide stations, die al jarenlang uitzenden, heeft samengewerkt;

F.

overwegende dat bij de akkoorden van Oslo een gezamenlijke Israëlisch-Palestijnse technische commissie is opgericht om eventuele op het gebied van de telecommunicatie ontstane vraagstukken op te lossen;

G.

overwegende dat de Israëlische overvallen op de beide Palestijnse televisiestations plaatsvonden in gebied A, dat onder Palestijns burgerlijk en veiligheidsbestuur en toezicht staat;

1.

is uiterst verontrust over de overvallen die Israëlische veiligheidstroepen in Ramallah op de Palestijnse televisiestations Wattan TV en Al Quds educationele televisie hebben gepleegd;

2.

steunt de Palestijnse autoriteiten en de twee televisiestations in hun pogingen om de omroepapparatuur te herstellen en met ononderbroken uitzendingen door te gaan; dringt er bij de Israëlische autoriteiten op aan de geconfisqueerde apparatuur onmiddellijk terug te geven en de twee televisiestations toe te staan hun uitzendingen te hervatten;

3.

vraagt van de Israëlische autoriteiten de bepalingen van de bestaande overeenkomsten tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit bij haar behandeling van de Palestijnse media ten volle te eerbiedigen; dringt er bij het Palestijnse Ministerie van Communicatie op aan nauw met de Israëlische autoriteiten samen te werken om ervoor te zorgen dat alle omroepfaciliteiten veilig zijn en aan de wettelijke voorschriften voldoen;

4.

doet een beroep op Israël en de Palestijnse Autoriteit een zo goed mogelijk gebruik te maken van de bij de akkoorden van Oslo ingestelde gezamenlijke Israëlisch-Palestijnse technische commissie om vraagstukken die zich eventueel op telecommunicatiegebied zouden voordoen aan te pakken, teneinde een snelle afdoening van eventuele kwesties in verband met de uitzendingen van deze twee televisiekanalen te bereiken;

5.

is verheugd over de Palestijnse inspanningen voor de opbouw van instellingen; constateert dat de overvallen door Israëlische strijdkrachten die Palestijnse steden raken waarin de Palestijnse Autoriteit krachtens de akkoorden van Oslo bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de interne veiligheid en openbare orde toegewezen heeft gekregen, een schending van deze akkoorden betekenen;

6.

onderstreept eens te meer dat vreedzame en geweldloze middelen de enige manier zijn om tot een duurzame oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict te komen;

7.

verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger, de Raad en de Commissie dit punt, dat te maken heeft met de fundamentele rechten van openbare toegang tot informatie, persvrijheid en vrijheid van meningsuiting, op de agenda van de Associatieraad EU-Israël te plaatsen en wijst er in dit verband opnieuw op dat de EU krachtens artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie de plicht heeft ervoor te zorgen dat een consequente lijn wordt aangehouden op de verschillende gebieden van haar externe optreden en tussen deze en haar andere beleidsvormen;

8.

dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan in het kader van de inspanningen om tot een rechtvaardige en duurzame vrede tussen Israëli's en Palestijnen te komen een sterk en eensgezind standpunt in te nemen en een actievere rol te vervullen, onder meer in het Midden-Oosten Kwartet; benadrukt de centrale rol van het Kwartet en staat volledig achter de hoge vertegenwoordiger in haar streven om het Kwartet een geloofwaardig perspectief voor de hervatting van het vredesproces te laten scheppen;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN, de regeringen en de parlementen van de leden van de VN-Veiligheidsraad, de afgezant van het Midden-Oostenkwartet, de Knesset en de regering van Israël, de president van de Palestijnse Autoriteit en de Palestijnse Wetgevende Raad.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/111


Donderdag 15 maart 2012
Schendingen van de mensenrechten in Bahrein

P7_TA(2012)0094

Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over mensenrechtenschendingen in Bahrein (2012/2571(RSP))

2013/C 251 E/21

Het Europees Parlement,

gezien zijn vorige resoluties van 7 juli 2011 over de situatie in Syrië, Jemen en Bahrein in het kader van de situatie in de Arabische wereld en Noord-Afrika (1), en van 27 oktober 2011 over Bahrein (2),

gezien zijn resolutie van 24 maart 2011 over de betrekkingen van de Europese Unie met de Samenwerkingsraad van de Golf (3),

gezien de verklaringen van de Voorzitter van 12 april 2011 over de dood van twee Bahreinse burgeractivisten en van 28 april 2011 ter veroordeling van de doodstraf die was uitgesproken tegen vier Bahreini voor de deelname aan vreedzame prodemocratische protesten,

gezien de hoorzitting binnen de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement van 3 oktober 2011 over Bahrein,

gezien de verklaringen in 2011 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger (VV/HV) over Bahrein, en met name die van 24 november 2011 over de publicatie van het verslag van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie; gezien de verklaring van de woordvoerder van hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton van 13 februari 2012 over de herdenking van de ongeregeldheden in Bahrein, en de verklaringen binnen het Europees Parlement van 12 oktober 2011 van de VV/HV over de situatie in Egypte, Syrië, Jemen en Bahrein,

gezien de conclusies van de Raad over Bahrein van 21 maart, 12 april en 23 mei 2011,

gezien de verklaringen van 23 juni en 30 september 2011 van de secretaris-generaal van de VN over de lange gevangenisstraffen die waren opgelegd aan 21 Bahreinse politieke activisten, mensenrechtenactivisten en oppositieleiders, waaronder in sommige gevallen levenslang, en de verklaring van 15 februari 2012 van de woordvoerder van de secretaris-generaal over Bahrein,

gezien de verklaring van de 66e Algemene Vergadering van de VN van 29 september 2011 over Bahrein,

gezien de persverklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Bahrein van 5 oktober 2011 en de verklaring van het Bahreinse Ministerie van Volksgezondheid over de veroordeling van artsen, verpleegsters en medisch personeel van 30 september 2011,

gezien de verklaring van de Bahreinse openbare aanklager van 23 oktober 2011 over het houden van nieuwe processen voor doktoren die eerder waren vervolgd in militaire processen,

gezien het verslag van 23 november 2011 van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Arabisch Handvest voor de rechten van de mens, die allemaal door Bahrein zijn ondertekend,

gezien artikel 19, onder d), van de Bahreinse grondwet,

gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten van 2004, die in 2008 zijn geactualiseerd,

gezien het rapport van Human Rights Watch van 28 februari 2012,

gezien de Conventie van Genève van 1949,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

gezien artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het op 14 februari 2012 precies een jaar geleden was dat er een vreedzame volksdemonstratie voor de eerbiediging van de fundamentele mensenrechten en democratische hervormingen had plaatsgevonden; overwegende dat de overheidsdiensten toen mensen hadden gearresteerd en vreedzame demonstranten hadden belet zich te verzamelen; overwegende dat de ordehandhavers zich toen met geweld op de demonstranten hadden gestort; overwegende dat in woongebieden traangas, hagel en verdovingsgranaten waren gebruikt, en dat de politie naar verluidt verschillende woningen was binnengedrongen;

B.

overwegende dat protesten nog altijd met geweld worden onderdrukt; overwegende dat de mensenrechtenactivisten, advocaten, onderwijzers, gezondheidswerkers en bloggers die deelnamen aan de vreedzame prodemocratische protesten nog altijd worden vervolgd, gearresteerd en gemarteld; overwegende dat volgens mensenrechtenorganisaties de afgelopen twee maanden meer dan honderd burgers willekeurig zijn opgepakt;

C.

overwegende dat de op toerisme en het bankwezen gebaseerde economie, die reeds verzwakt is door de wereldwijde financiële crisis, slechts moeizaam weer tot leven komt;

D.

overwegende dat op 29 januari 2012 circa 250 politieke gevangenen een wijdverbreide nationale hongerstaking hebben ingeluid, omdat 14 vooraanstaande politieke en mensenrechtenactivisten sinds maart 2011 willekeurig worden vastgehouden;

E.

overwegende dat de Bahreinse autoriteiten internationale mensenrechtenorganisaties en journalisten de toegang tot het land hebben ontzegd en hun bezoeken aan banden hebben gelegd, wat hen ernstig belet hun werkzaamheden uit te voeren;

F.

overwegende dat uit het verslag van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie – waartoe de koning afgelopen juni opdracht had gegeven en dat in november 2011 werd gepubliceerd – is gebleken dat er tijdens de ongeregeldheden vorig jaar 35 mensen zijn omgekomen, met inbegrip van vijf beveiligingsmedewerkers en vijf arrestanten die tijdens hun voorarrest werden doodgemarteld; overwegende dat in het verslag van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie werd geconcludeerd dat er buitensporig geweld was gebruikt tegen vreedzame demonstranten, politieke en mensenrechtenactivisten en journalisten, dat er op grote schaal werd gemarteld en dat velen waren vervolgd of veroordeeld omdat zij gebruikmaakten van hun recht op vrije meningsuiting en vergadering; overwegende dat de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie in haar verslag vermeldt dat de gerechtelijke onderzoeken niet volgens de internationale normen inzake een eerlijke procesgang zijn verlopen, noch volgens het Bahreinse strafwetboek;

G.

overwegende dat de koning van Bahrein de bevindingen van het verslag heeft aanvaard en een 19-koppige nationale commissie heeft ingesteld om het uitvoeringsproces te leiden; overwegende dat de nationale commissie haar conclusies ten aanzien van de politie, de rechterlijke macht, onderwijs en media op 20 maart 2012 bekend zou moeten maken; overwegende dat koning Hamad Ben Issa Al Khalifa van Bahrein publiekelijk heeft toegezegd hervormingen te zullen doorvoeren met het oog op een nationale verzoening;

H.

overwegende dat Bahrein aan de hand van de aanbevelingen van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie een bijzondere onderzoekseenheid heeft ingesteld binnen het openbaar ministerie, met als doel de aansprakelijkheid vast te stellen van degenen die tijdens het afgelopen jaar onwettige of nalatige handelingen zijn begaan met de dood, foltering of mishandeling van burgers tot gevolg;

I.

overwegende dat de aanbevelingen van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie maar traag worden uitgevoerd; overwegende dat er een proces in gang is gezet voor een nationale verzoeningsdialoog;

J.

overwegende dat oneerlijke processen voor militaire en burgerrechtbanken volgens verschillende ngo-verslagen een centraal onderdeel zijn van de onderdrukking van de prodemocratische protestbeweging in Bahrein; overwegende dat een van de aanbevelingen van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie luidt dat alle burgers die voor een militaire rechtbank zijn berecht, hun zaak door een gewone rechtbank moeten laten herzien, maar dit is nog niet in alle gevallen opgevolgd;

K.

overwegende dat de Bahreinse autoriteiten herhaaldelijk hebben toegezegd mensenrechtenhervormingen te zullen doorvoeren en met internationale mensenrechtenorganisaties te zullen samenwerken;

L.

overwegende dat er herhaaldelijk een beroep is gedaan op de regering van Bahrein om een permanente uitnodiging aan de VN-Mensenrechtenraad te richten voor zijn bijzondere procedures;

M.

overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, Juan Méndez, van 8 tot 17 maart 2012 een bezoek had moeten brengen aan Bahrein, maar formeel door de Bahreinse autoriteiten werd verzocht zijn reis tot na juli 2012 uit te stellen;

N.

overwegende dat naar verluidt meer dan 4 000 mensen zijn ontslagen of van de universiteit zijn gestuurd omdat zij aan de protesten hadden deelgenomen; overwegende dat volgens de Bahreinse vakbonden meer dan 1 000 van deze mensen hun baan nog altijd niet hebben teruggekregen, en overwegende dat tientallen universitaire studenten nog altijd wachten op toestemming om hun studie weer te mogen hervatten; overwegende dat velen die weer in hun ambt werden hersteld onder druk werden gezet om een verklaring te ondertekenen dat zij zich van vakbondgerelateerde activiteiten zullen weerhouden, en om akkoord te gaan met een overplaatsing naar een andere functie dan voorheen;

O.

overwegende dat Verslaggevers zonder grenzen op grond van de gebeurtenissen van vorig jaar Bahrein heeft aangemerkt als een "vijand van internet";

1.

is ingenomen met de aanbevelingen van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie, en dringt er bij de Bahreinse regering op aan dat zij alle noodzakelijke stappen neemt om deze aanbevelingen volledig en spoedig uit te voeren om zo de belangrijkste kwesties aan te pakken, de straffeloosheid te beëindigen, de sociale consensus te herstellen, de bescherming van de mensenrechten op een lijn te brengen met de internationale mensenrechtennormen en vergaande hervormingen door te voeren;

2.

betuigt zijn solidariteit met alle slachtoffers van onderdrukking in Bahrein en hun families;

3.

veroordeelt de aanhoudende schending van de mensenrechten in Bahrein en verzoekt de Bahreinse autoriteiten en veiligheidstroepen met klem een einde te maken aan het buitensporig gebruik van geweld, met inbegrip van het overmatige gebruik van traangas, onderdrukking, foltering, onrechtmatige detentie en vervolging van vreedzame demonstranten, alsook om de grootst mogelijke terughoudendheid te betrachten bij hun inspanningen om protesten onder controle te houden; dringt er bij de autoriteiten op aan de eigen wetgeving en de internationale verplichtingen strikt na te leven; onderstreept het door Bahrein erkende recht op een eerlijk proces;

4.

herhaalt zijn verzoek om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle vreedzame demonstranten, politieke en mensenrechtenactivisten, artsen en verpleegkundigen, bloggers en journalisten, met name Abdulhadi al-Khawaja, voorzitter van het Bahreinse Centrum voor de mensenrechten, en Mahdi Abu Dheeb, voorzitter van de Bahreinse Lerarenvereniging, die zijn opgesloten en veroordeeld omdat zij hun recht op vrije meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering hebben uitgeoefend of aan hun beroepsverplichtingen hebben voldaan;

5.

benadrukt dat de demonstranten uiting hebben gegeven aan hun legitieme democratische aspiraties en dringt er bij de Bahreinse autoriteiten op aan het verzoeningsproces in het kader van een inclusieve en constructieve dialoog te voltooien, aangezien een dergelijke dialoog essentieel is voor de democratische stabiliteit in de Bahreinse pluriforme samenleving, waarin de rechten van iedere burger in gelijke mate moeten worden gewaarborgd, zowel naar de letter van de wet als in de praktijk.

6.

verzoekt de Bahreinse autoriteiten met klem om een grondig, onpartijdig en onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de schending van de mensenrechten van vreedzame demonstranten en burgers door de politie en de veiligheidsdiensten en als gevolg van de militaire aanwezigheid in Bahrein tijdens en na de prodemocratische protesten, om ervoor te zorgen dat de daders verantwoording zullen afleggen en straffeloosheid te vermijden, ongeacht de positie of rang van de dader, en om maatregelen aan te nemen om toekomstige mensenrechtenschendingen te voorkomen;

7.

verzoekt de Bahreinse regering alle aanklachten en veroordelingen met betrekking tot de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering die sinds februari 2011 in de nationale veiligheidsrechtbanken of burgerrechtbanken zijn ingediend of uitgesproken, ongeldig te verklaren, alsook alle veroordelingen die uitsluitend op een bekentenis zijn gebaseerd;

8.

verzoekt de Bahreinse autoriteiten erop toe te zien dat alle aangeklaagden onmiddellijke en volledige toegang hebben tot juridische bijstand, zoals voorschreven door de Bahreinse en internationale wetgeving, ook met betrekking tot het verhoor en de voorbereiding voor de rechtszaak; verzoekt de autoriteiten voorts onderzoek te doen naar geloofwaardige beschuldigingen van foltering en mishandeling tijdens het verhoor, en om ambtenaren die niet aan de vereisten van een eerlijk proces voldoen, aansprakelijk te stellen;

9.

verzoekt de VV/HV om de Bahreinse regering aan haar beloften te houden met betrekking tot de mensenrechten, de invoering van alle noodzakelijke hervormingen, de start van een onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen en de berechting van de verantwoordelijken, om er bij de Bahreinse regering op aan te dringen dat zij alle aanklachten tegen artsen en medisch personeel intrekt, en om eenieder die in hechtenis is gesteld wegens deelname aan de vreedzame prodemocratische protesten vrij te laten;

10.

verzoekt de Bahreinse autoriteiten om de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting (zowel online als offline), de vrijheid van vereniging en van vreedzame vergadering, godsdienstvrijheid, vrouwenrechten en gendergelijkheid, in ere te herstellen en te eerbiedigen, om discriminatie tegen te gaan en om alle beperkingen van de toegang tot informatie en communicatietechnologieën onmiddellijk te beëindigen; verzoekt de Bahreinse autoriteiten om een einde te maken aan alle toegangsbeperkingen voor buitenlandse journalisten en internationale mensenrechtenorganisaties, en om in te stemmen met toezicht op het aangekondigde onafhankelijke onderzoek naar mensenrechtenschendingen en de uitvoering van de aangekondigde hervormingen;

11.

is ingenomen met de oprichting van een Ministerie voor Mensenrechten en Sociale Ontwikkeling in Bahrein, en vraagt dat ministerie overeenkomstig de internationale mensenrechtennormen en -verplichtingen op te treden;

12.

verzoekt de nationale autoriteiten en de betrokken Europese bedrijven de nodige stappen te nemen om ervoor te zorgen dat de ontslagen personen die hun baan nog niet hebben teruggekregen, onmiddellijk in hun ambt worden hersteld;

13.

is ingenomen met de opschorting door de Verenigde Staten van de uitvoer van wapens en andere instrumenten die voor de gewelddadige onderdrukking van burgers en mensenrechtenschendingen kunnen worden gebruikt, en vraagt de lidstaten in dit verband zich te houden aan het gemeenschappelijk standpunt van de Europese Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie;

14.

benadrukt zijn scherpe veroordeling van het gebruik van de doodstraf en dringt er bij de Bahreinse autoriteiten op aan dat zij onmiddellijk een moratorium afkondigen;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van het Koninkrijk Bahrein.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0333.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0475.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0109.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/115


Donderdag 15 maart 2012
Ontwikkeling van wetenschappelijke capaciteit in Afrika: het bevorderen van Europees-Afrikaanse partnerschappen inzake radioastronomie

P7_TA(2012)0095

Verklaring van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over de ontwikkeling van wetenschappelijke capaciteit in Afrika: het bevorderen van Europees-Afrikaanse partnerschappen inzake radioastronomie

2013/C 251 E/22

Het Europees Parlement,

gezien de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU, die streeft naar meer wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de EU en Afrika,

gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, die wetenschap en technologie een cruciale rol toebedelen in het streven naar sociaaleconomische veranderingen,

gezien artikel 123 van zijn Reglement,

A.

erkennende dat het uitbouwen van onderzoeksinfrastructuur bijdraagt tot een versterkte samenwerking met Afrika en ontwikkeling van menselijk kapitaal, en ook toelaat maatschappelijke uitdagingen aan te pakken, zoals opgemerkt in de Innovatie-Unie en de Europa 2020-strategie,

B.

erkennende dat Afrika over een uniek concurrentievoordeel beschikt in de studie van radioastronomie, zoals blijkt uit de vele in Afrika gevestigde projecten rond radioastronomie (PAPER, het VLBI-netwerk, MeerKAT, enz.),

C.

erkennende dat een verhoogde Europese betrokkenheid bij de Afrikaanse projecten rond radioastronomie een krachtige hefboom kan vormen voor sociaaleconomische groei in Afrika en nieuwe marktmogelijkheden kan scheppen voor beide continenten,

1.

verzoekt de Commissie, de Raad en de parlementen van de lidstaten:

a)

de ontwikkeling van wetenschappelijke capaciteit in Afrika te ondersteunen door meer te investeren in onderzoeksinfrastructuur, met bijzondere aandacht voor projecten rond radioastronomie,

b)

de wetenschap van de radioastronomie en het innovatie- en onderzoekspotentieel van projecten rond radioastronomie te promoten in toekomstige partnerschappen tussen Afrika en de EU,

c)

deze doelstellingen kracht bij te zetten door EU-subsidiëringsmechanismen zoals de kaderprogramma's en het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking te activeren;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars (1), te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de parlementen van de lidstaten.


(1)  De lijst van ondertekenaars is gepubliceerd in Bijlage 1 bij de notulen van 15 maart 2012 (P7_PV(2012)03-15(ANN1)).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/116


Donderdag 15 maart 2012
Maximale reisduur voor slachtdieren

P7_TA(2012)0096

Verklaring van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over het vaststellen van een maximale reisduur van acht uur voor slachtdieren die binnen de Europese Unie worden vervoerd

2013/C 251 E/23

Het Europees Parlement,

gezien artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 over de evaluatie en beoordeling van het actieplan dierenwelzijn 2006-2010 (1),

gezien artikel 123 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat in de overwegingen van Verordening (EG) nr. 1/2005 wordt erkend dat „het langdurig vervoeren van dieren, met inbegrip van slachtdieren, zoveel mogelijk moet worden beperkt”, maar dat de tekst het vervoer van dieren over grote afstanden en gedurende lange perioden wel toestaat, hetgeen bij de dieren voor ernstige stress en veel lijden zorgt, en zelfs in hun overlijden kan resulteren;

1.

wijst erop dat het verzoekschrift 8hours.eu, waarin wordt aangedrongen op de vaststelling van een maximale reisduur van acht uur voor slachtdieren, door bijna één miljoen Europeanen wordt gesteund;

2.

verzoekt de Commissie en de Raad Verordening (EG) nr. 1/2005 te herzien, teneinde een maximale reisduur van acht uur voor slachtdieren vast te stellen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars (2), te doen toekomen aan de Commissie en de regeringen van de lidstaten.


(1)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 25.

(2)  De lijst van ondertekenaars is gepubliceerd in Bijlage 2 bij de notulen van 15 maart 2012 (P7_PV(2012)03-15(ANN2)).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/116


Donderdag 15 maart 2012
Programma 'Schaken op School'

P7_TA(2012)0097

Verklaring van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over over invoering van het programma 'Schaken op School' in het onderwijssysteem van de lidstaten van de Europese Unie

2013/C 251 E/24

Het Europees Parlement,

gezien artikel 6 en artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 123 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat artikel 6 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt, dat sport tot de gebieden behoort waarop de Unie bevoegd is 'om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen';

B.

overwegende dat schaken als sport toegankelijk is voor kinderen uit alle sociale geledingen, en daarom kan bijdragen aan sociale cohesie en aan beleidsdoelstellingen als sociale integratie, bestrijding van discriminatie, terugdringing van criminaliteit en zelfs de bestrijding van verschillende verslavingsvormen;

C.

overwegende dat schaken de concentratie, het geduld en het doorzettingsvermogen van het kind, ongeacht de leeftijd, kan verbeteren, en ook het gevoel voor creativiteit, de intuïtie, het geheugen, het analysevermogen en de besluitvaardigheid ten goede komt; ook vastbeslotenheid, motivatie en sportiviteit worden door schaken bijgebracht;

1.

vraagt de Europese Commissie en de lidstaten de invoering van het programma 'Schaken op School' in het onderwijssysteem van de EU-lidstaten aan te moedigen;

2.

vraagt de Europese Commissie in haar komende mededeling over sport aandacht te besteden aan het programma 'Schaken op School' en zorg te dragen voor voldoende financiering hiervan vanaf 2012;

3.

vraagt de Europese Commissie de resultaten van de studies naar het effect van het programma op de ontwikkeling van de kinderen in aanmerking te nemen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars (1), te doen toekomen aan de Commissie en de parlementen van de lidstaten.


(1)  De lijst van ondertekenaars is gepubliceerd in Bijlage 3 bij de notulen van 15 maart 2012 (P7_PV(2012)03-15(ANN3)).


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Dinsdag 13 maart 2012

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/118


Dinsdag 13 maart 2012
Verzoek om opheffing parlementaire immuniteit van Krisztina Morvai

P7_TA(2012)0067

Besluit van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Krisztina Morvai (2010/2285(IMM))

2013/C 251 E/25

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Krisztina Morvai, dat op 13 oktober 2010 werd ingediend door de arrondissementsrechtbank van Pest, Boedapest (Hongarije) in verband met een procedure voor die rechtbank, en van de ontvangst waarvan op 24 november 2010 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Krisztina Morvai te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

gezien de schriftelijke opmerkingen van de arrondissementsrechtbank van Pest van 19 december 2011 naar aanleiding van het verzoek van de Commissie juridische zaken om nadere informatie en opheldering, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

gezien de artikelen 8 en 9 van het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie dat als bijlage aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011 (1),

gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0050/2012),

A.

overwegende dat de arrondissementsrechtbank van Pest in verband met een aldaar aanhangige procedure heeft verzocht om de opheffing van de parlementaire immuniteit van mevrouw Krisztina Morvai, lid van het Europees Parlement;

B.

overwegende dat dit verzoek verband houdt met een strafrechtelijke procedure wegens smaad naar aanleiding van verklaringen van Krisztina Morvai over een persoon in Hongarije;

C.

overwegende dat overeenkomstig artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tegen de leden van het Europees Parlement geen onderzoek kan worden ingesteld, en dat zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

D.

overwegende dat uit de feiten, zoals die door de arrondissementsrechtbank van Pest aan de Commissie juridische zaken zijn toegelicht, blijkt dat Krisztina Morvai deze verklaringen heeft afgelegd op een moment dat zij geen lid was van het Europees Parlement;

1.

besluit de immuniteit van Krisztina Morvai op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van Hongarije en aan Krisztina Morvai.


(1)  Zaak 101/63 Wagner tegen Fohrmann en Krier, Jurisprudentie 1964, blz. 195; zaak 149/85 Wybot tegen Faure en anderen, Jurisprudentie 1986, blz. 2391; zaak T-345/05 Mote tegen Europees Parlement, Jurisprudentie 2008, blz. II-2849; gevoegde zaken T-200/07 en T-201/07 Marra tegen De Gregorio en Clemente, Jurisprudentie 2008, blz. I-7929; zaak T-42/06 Gollnisch tegen Europees Parlement, Jurisprudentie 2010, blz. II-1135 en zaak C-163/10 Patriciello (nog niet verschenen).


Woensdag 14 maart 2012

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/120


Woensdag 14 maart 2012
Mandaat van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen

P7_TA(2012)0078

Besluit van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over de instelling, de bevoegdheden, het aantal leden en de ambtstermijn van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen

2013/C 251 E/26

Het Europees Parlement,

gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 16 februari 2012 waarin wordt voorgesteld een Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen in te stellen en de bevoegdheden en het aantal leden van deze commissie worden vastgesteld,

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over georganiseerde criminaliteit in de Europese Unie (1) waarin het te kennen gaf om een bijzondere commissie te willen instellen,

gezien zijn resolutie van 15 september 2011 over de inspanningen van de EU ter bestrijding van corruptie (2),

gezien artikel 184 van zijn Reglement,

1.

besluit tot instelling van een Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen, met de volgende bevoegdheden:

(a)

het analyseren en evalueren van de omvang van de georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld, en de impact daarvan op de Europese Unie en de lidstaten, en het voorstellen van adequate maatregelen om de Europese Unie in staat te stellen deze bedreigingen af te wenden of te pareren, zowel op internationaal, Europees als nationaal niveau;

(b)

het analyseren en evalueren van de huidige uitvoering van EU-wetgeving inzake georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld en verwante beleidsterreinen, om ervoor te zorgen dat de wetgeving en het beleid van de EU gebaseerd zijn op bewijs en geschraagd worden door de beste beschikbare dreigingsanalyses, alsmede het controleren van de verenigbaarheid daarvan met de grondrechten in overeenstemming met artikelen 2 en 6 van het Verdrag inzake de Europese Unie, en met name de rechten die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de beginselen die ten grondslag liggen aan het externe optreden van de Europese Unie, in het bijzonder de beginselen als neergelegd in artikel 21 van het Verdrag;

(c)

het onderzoeken en toetsen van de uitvoering van de rol en de activiteiten van de EU-agentschappen op het gebied van binnenlandse zaken (zoals Europol, COSI en Eurojust), die zich bezighouden met kwesties op het gebied van georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld, en daaraan gerelateerd veiligheidsbeleid;

(d)

het aanpakken van de problemen waarvan melding werd gemaakt in zijn resolutie van 25 oktober 2011 over georganiseerde criminaliteit in de Europese Unie, met name paragraaf 15 (3), en in zijn resolutie van 15 september 2011 over de inspanningen van de EU om corruptie te bestrijden;

(e)

met het oog daarop, het leggen van de nodige contacten met, het bezoeken van en het houden van hoorzittingen met de instellingen van de EU en internationale, Europese en nationale instellingen, nationale parlementen en regeringen van de lidstaten en derde landen, vertegenwoordigers van de wetenschappelijke wereld, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld, alsmede actoren in het veld, slachtofferorganisaties, ambtenaren die betrokken zijn bij de dagelijkse strijd tegen georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld, zoals wetshandhavingsinstanties, rechters en magistraten, en actoren uit het maatschappelijk middenveld die zich inzetten voor een cultuur van legaliteit op moeilijke terreinen;

2.

besluit dat de bevoegdheden van de vaste commissies van het Parlement die belast zijn met zaken in verband met de vaststelling, follow-up en tenuitvoerlegging van de ter zake geldende EU-wetgeving ongewijzigd blijven, maar dat de bijzondere commissie aanbevelingen kan doen inzake te nemen maatregelen of initiatieven, in nauwe samenwerking met de vaste commissies;

3.

besluit dat de bijzondere commissie 45 leden zal tellen;

4.

besluit dat de ambtstermijn van de bijzondere commissie ingaat op 1 april 2012 en twaalf maanden zal duren, en dat deze termijn kan worden verlengd; besluit dat deze commissie aan het Parlement een tussentijds verslag en een eindverslag zal voorleggen met aanbevelingen voor te nemen maatregelen of initiatieven.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0459.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0388.

(3)  Dze paragraaf luidt als volgt: ‘15. beoogt binnen drie maanden na aanneming van deze resolutie een bijzondere commissie in te stellen die zich buigt over de verspreiding van internationaal opererende criminele en maffiose organisaties en die onder meer tot doel heeft de omvang van het fenomeen en de negatieve sociale en economische invloeden ervan in de EU te onderzoeken, zoals verduistering van overheidsmiddelen door criminele en maffiose organisaties, infiltratie in de publieke sector, en de "besmetting" van de legale economie en het financiële stelsel, alsook een reeks wettelijke maatregelen uit te werken waarmee deze concrete en bekende dreiging voor de EU en haar burgers kan worden aangepakt; verzoekt de Conferentie van voorzitters dan ook overeenkomstig artikel 184 van het Reglement het voorstel in te dienen’.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Dinsdag 13 maart 2012

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/122


Dinsdag 13 maart 2012
Overeenkomst EU, IJsland en Noorwegen inzake de toepassing van een aantal bepalingen van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken ***

P7_TA(2012)0066

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de toepassing van een aantal bepalingen van de Overeenkomst van 29 mei 2000 tussen de lidstaten van de Europese Unie betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken en het bijbehorende protocol van 2001 (05306/2010 – C7-0030/2010 – 2009/0189(NLE))

2013/C 251 E/27

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (05306/2010),

gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de toepassing van een aantal bepalingen van de Overeenkomst van 29 mei 2000 tussen de lidstaten van de Europese Unie betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken en het bijbehorende protocol van 2001(14938/2003),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 82, lid 1, onder d), en artikel 218, lid 6, alinea 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0030/2010),

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0020/2012),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, van de Republiek IJsland en van het Koninkrijk Noorwegen.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/123


Dinsdag 13 maart 2012
Erfopvolging en de Europese erfrechtverklaring ***I

P7_TA(2012)0068

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (COM(2009)0154 – C7-0236/2009 – 2009/0157(COD))

2013/C 251 E/28

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0154),

gezien artikel 251, lid 2, artikel 61, onder c) en artikel 67, lid 5, tweede streepje, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0236/2009),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld "Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures" (COM(2009)0665),

gezien artikel 294, lid 3, en artikel 81, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 juli 2010 (1),

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7- 0045/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 44 van 11.2.2011, blz. 148.


Dinsdag 13 maart 2012
P7_TC1-COD(2009)0157

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 maart 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 650/2012 )


Woensdag 14 maart 2012

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/124


Woensdag 14 maart 2012
Europees Visserijfonds ***I

P7_TA(2012)0074

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (COM(2011)0484 – C7-0219/2011 – 2011/0212(COD))

2013/C 251 E/29

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0484),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0219/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 oktober 2011 (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 3 februari 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement;

gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0447/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 24 van 28.1.2012, blz 84.


Woensdag 14 maart 2012
P7_TC1-COD(2011)0212

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 maart 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.387/2012.)


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/125


Woensdag 14 maart 2012
Autonoom tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit ***I

P7_TA(2012)0075

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 617/2009 houdende opening van een autonoom tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit (COM(2011)0384 – C7-0170/2011 – 2011/0169(COD))

2013/C 251 E/30

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0384),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0170/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 13 februari 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0025/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Woensdag 14 maart 2012
P7_TC1-COD(2011)0169

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 maart 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 617/2009 houdende opening van een autonoom tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.464/2012.)


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/126


Woensdag 14 maart 2012
Gemeenschappelijke handelsbeleid ***I

P7_TA(2012)0076

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bepaalde verordeningen op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, wat de procedures voor de vaststelling van bepaalde maatregelen betreft (COM(2011)0082 – C7-0069/2011 – 2011/0039(COD))

2013/C 251 E/31

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0082),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0069/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0028/2012),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Woensdag 14 maart 2012
P7_TC1-COD(2011)0039

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 maart 2012 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bepaalde verordeningen op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, wat de procedures voor de vaststelling van bepaalde maatregelen betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een aantal basisverordeningen betreffende de gemeenschappelijke handelspolitiek bepaalt dat handelingen ter uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek moeten worden vastgesteld hetzij door de Raad in overeenstemming met procedures die in de verschillende betrokken instrumenten zijn opgenomen, hetzij door de Commissie volgens specifieke procedures en onder controle van de Raad. Dergelijke procedures zijn niet onderworpen aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2).

(2)

Deze basisverordeningen dienen te worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat zij consistent zijn met de bepalingen die bij het Verdrag van Lissabon zijn ingevoerd. Dit moet waar passend geschieden door toekenning van gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie en door toepassing van bepaalde procedures die worden vermeld in Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3).

(3)

De volgende verordeningen moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd:

Verordening (EEG) nr. 2841/72 van de Raad van 19 december 1972 betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat (4);

Verordening (EEG) nr. 2843/72 van de Raad van 19 december 1972 betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland (5);

Verordening (EEG) nr. 1692/73 van de Raad van 25 juni 1973 betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (6);

Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (7) ; [Am. 1]

Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld (8);

Verordening (EG) nr. 385/96 van de Raad van 29 januari 1996 inzake bescherming tegen schade veroorzakende prijzen van vaartuigen (9);

Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (10);

Verordening (EG) nr. 1515/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de maatregelen die de Gemeenschap kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen (11);

Verordening (EG) nr. 2248/2001 van de Raad van 19 november 2001 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, en de interimovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds (12);

Verordening (EG) nr. 153/2002 van de Raad van 21 januari 2002 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds, en de interimovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds (13);

Verordening (EG) nr. 427/2003 van de Raad van 3 maart 2003 over een productspecifiek vrijwaringsmechanisme in de overgangsperiode voor producten uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 519/94 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (14);

Verordening (EG) nr. 452/2003 van de Raad van 6 maart 2003 inzake de maatregelen die de Gemeenschap kan nemen ten aanzien van het gecombineerde effect van antidumping- of antisubsidiemaatregelen en vrijwaringsmaatregelen (15);

Verordening (EG) nr. 673/2005 van de Raad van 25 april 2005 tot vaststelling van aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (16);

Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (17) ; [Am. 2]

Verordening (EG) nr. 1616/2006 van de Raad van 23 oktober 2006 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds, en de Interimovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië (18);

Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (19);

Verordening (EG) nr. 140/2008 van de Raad van 19 november 2007 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds, en de Interimovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds (20);

Verordening (EG) nr. 55/2008 van de Raad van 21 januari 2008 tot invoering van autonome handelspreferenties voor de Republiek Moldavië en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 980/2005 en Besluit 2005/924/EG van de Commissie (21);

Verordening (EG) nr. 594/2008 van de Raad van 16 juni 2008 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, en de Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds (22);

Verordening (EG) Nr. 732/2008 van de Raad van 22 juli 2008 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode vanaf 1 januari 2009 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 552/97 en (EG) nr. 1933/2006 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1100/2006 en (EG) nr. 964/2007 van de Commissie (23);

Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (24),

Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (25);

Verordening (EG) nr. 625/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (26);

Verordening (EG) nr. 1061/2009 van de Raad van 19 oktober 2009 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (27);

Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie (28); [Am. 3]

Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (29).

(4)

Ter waarborging van de rechtszekerheid moet deze verordening de procedures voor de vaststelling van maatregelen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening geïnitieerd maar niet afgerond zijn, onverlet laten,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde verordeningen worden overeenkomstig de bijlage aangepast aan artikel 290 van het Verdrag of aan de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Artikel 2

De verwijzingen naar bepalingen van de in de bijlage genoemde instrumenten moeten worden gelezen als verwijzingen naar die bepalingen zoals aangepast bij deze verordening.

Verwijzingen naar de voormalige namen van de comités moeten worden gelezen als verwijzingen naar de nieuwe namen zoals bepaald in deze verordening.

Door de in de Bijlage vermelde verordeningen heen, dient elke verwijzing naar "Europese Gemeenschap", "Gemeenschap", "Europese Gemeenschappen" of "Gemeenschappen" te worden beschouwd als een verwijzing naar de Europese Unie of Unie; dient elke verwijzing naar de woorden "gemeenschappelijke markt" te worden beschouwd als verwijzing naar de "interne markt"; dient elke verwijzing naar de woorden "Comité dat is ingesteld bij artikel 113", "Comité dat is ingesteld bij artikel 133", "in artikel 113 bedoeld Comité" en "in artikel 133 bedoeld Comité" te worden beschouwd als een verwijzing naar "Comité dat is ingesteld bij artikel 207"; dient elke verwijzing naar de woorden "artikel 113 van het Verdrag" of "artikel 133 van het Verdrag" te worden beschouwd als een verwijzing naar "artikel 207 van het Verdrag". [Am. 4]

Artikel 3

Deze verordening heeft geen gevolgen voor procedures die zijn ingeleid voor de vaststelling van maatregelen als voorzien in de verordeningen die in de bijlage zijn vermeld wanneer, bij of vóór de inwerkingtreding van deze verordening:

a)

de Commissie een handeling heeft vastgesteld; of

b)

krachtens een van de verordeningen raadpleging is vereist en dergelijke raadplegingen zijn ingeleid; of

c)

krachtens een van de verordeningen een voorstel is vereist en de Commissie een dergelijk voorstel heeft aangenomen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 maart 2012.

(2)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(3)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(4)  PB L 300 van 31.12.1972, blz. 284.

(5)  PB L 301 van 31.12.1972, blz. 162.

(6)  PB L 171 van 27.6.1973, blz. 103.

(7)   PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18 .

(8)  PB L 349 van 31.12.1994, blz. 71.

(9)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 21.

(10)  PB L 309 van 29.11.1996, blz. 1.

(11)  PB L 201 van 26.7.2001, blz. 10.

(12)  PB L 304 van 21.11.2001, blz. 1.

(13)  PB L 25 van 29.1.2002, blz. 16.

(14)  PB L 65 van 8.3.2003, blz. 1.

(15)  PB L 69 van 13.3.2003, blz. 8.

(16)  PB L 110 van 30.4.2005, blz. 1.

(17)   PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1 .

(18)  PB L 300 van 31.10.2006, blz. 1.

(19)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(20)  PB L 43 van 19.2.2008, blz. 1.

(21)  PB L 20 van 24.1.2008, blz. 1.

(22)  PB L 169 van 30.6.2008, blz. 1.

(23)  PB L 211 van 6.8.2008, blz. 1.

(24)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(25)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.

(26)  PB L 185 van 17.7.2009, blz. 1.

(27)  PB L 291 van 7.11.2009, blz. 1.

(28)   PB L 328 van 15.12.2009, blz. 1 .

(29)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

Woensdag 14 maart 2012
BIJLAGE

Lijst van verordeningen op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, die worden aangepast aan artikel 290 van het Verdrag of aan de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (1).

1.   VERORDENING (EEG) NR. 2841/72 VAN DE RAAD VAN 19 DECEMBER 1972 BETREFFENDE DE VRIJWARINGSMAATREGELEN BEDOELD IN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT  (2)

Wat Verordening (EEG) nr. 2841/72 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EEG) nr. 2841/72 als volgt gewijzigd:

-1.

de volgende overweging 3 bis wordt ingevoegd:

"Overwegende dat aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheiden moeten worden toegekend om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van voorlopige en definitieve vrijwaringsmaatregelen voor de toepassing van de vrijwaringsclausule van de bilaterale Overeenkomst. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3);

[Am. 5]

-1 bis.

de volgende overweging 3 ter wordt ingevoegd:

"Overwegende dat voor de vaststelling van voorlopige maatregelen de raadplegingsprocedure moet worden gevolgd, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de gevolgtijdelijke logica ervan in verhouding tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare maatregelen kunnen nemen,"

[Am. 6]

1.

artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

De Commissie kan besluiten zich tot het Gemengd Comité, ingesteld bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat - hierna te noemen de Overeenkomst - te wenden inzake de maatregelen bedoeld in de artikelen 22, 24, 24 bis en 26 van de Overeenkomst. In voorkomend geval stelt de Commissie die maatregelen vast volgens de onderzoeksprocedure van artikel 7, lid 2.";

2.

artikel 2, lid 1, tweede zin, wordt vervangen door:

"In voorkomend geval stelt de Commissie vrijwaringsmaatregelen vast volgens de onderzoeksprocedure van artikel 7, lid 2.";

3.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1.   Indien uitzonderlijke omstandigheden een onmiddellijk ingrijpen vereisen in de gevallen bedoeld in de artikelen 24, 24 bis en 26 van de Overeenkomst, alsmede in het geval van steunmaatregelen bij de uitvoer die een rechtstreekse en onmiddellijke invloed op het handelsverkeer hebben, kunnen de in artikel 27, lid 3, onder e), van de Overeenkomst bedoelde beschermende maatregelen door de Commissie volgens de raadplegingsprocedure van artikel 7, lid 2, lid 1 bis , van deze verordening worden vastgesteld. In dringende gevallen is artikel 7, lid 3, van toepassing. [Am. 7]

2.   Wanneer een lidstaat de Commissie om een optreden heeft verzocht, neemt deze binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek een besluit.";

3 bis.

artikel 5 wordt geschrapt; [Am. 8]

4.

het volgende artikel wordt toegevoegd:

"Artikel 7

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (4); opgerichte vrijwaringscomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182./2011.

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 9]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel [5] artikel 4 van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] 182/2011 van toepassing. [Am. 10]

3 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. [Am. 11]

4 bis.

het volgende artikel wordt toegevoegd:

"Artikel 7 bis

1.     De Commissie legt om de twee jaar een verslag over de toepassing en uitvoering van de Overeenkomst voor aan het Europees Parlement. Het verslag bevat informatie over de activiteiten van de diverse organen die belast zijn met het toezicht op de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst, waaronder de verplichtingen met betrekking tot handelsbelemmeringen.

2.     Het verslag bevat daarnaast een samenvatting van de statistieken en een bericht over de ontwikkeling van de handel met de Zwitserse Bondsstaat.

3.     Het verslag bevat informatie over de tenuitvoerlegging van deze verordening.

4.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft voorgelegd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst uiteen te zetten en toe te lichten.

5.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar."

[Am. 12]

2.   VERORDENING (EEG) NR. 2843/72 VAN DE RAAD VAN 19 DECEMBER 1972 BETREFFENDE DE VRIJWARINGSMAATREGELEN BEDOELD IN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP EN DE REPUBLIEK IJSLAND  (5)

Wat Verordening (EEG) nr. 2843/72 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EEG) nr. 2843/72 als volgt gewijzigd:

-1.

de volgende overweging 3 bis wordt ingevoegd:

"Overwegende dat aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheiden moeten worden toegekend om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van voorlopige en definitieve vrijwaringsmaatregelen voor de toepassing van de vrijwaringsclausule van de bilaterale Overeenkomst. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (6);

[Am. 13]

-1 bis.

de volgende overweging 3 ter wordt ingevoegd:

"Overwegende dat voor de vaststelling van voorlopige maatregelen de raadplegingsproceduremoet worden gevolgd, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de gevolgtijdelijke logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare maatregelen kunnen nemen."

[Am. 14]

1.

artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

De Commissie kan besluiten zich tot het Gemengd Comité, ingesteld bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland - hierna te noemen de Overeenkomst - te wenden inzake de maatregelen bedoeld in de artikelen 23, 25, 25 bis en 27 van de Overeenkomst. In voorkomend geval stelt de Commissie die maatregelen vast volgens de onderzoeksprocedure van artikel 7, lid 2 van deze verordening.";

2.

artikel 2, lid 1, tweede zin, wordt vervangen door:

"In voorkomend geval stelt de Commissie vrijwaringsmaatregelen vast volgens de onderzoeksprocedure van artikel 7, lid 2.";

3.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1.   Indien uitzonderlijke omstandigheden een onmiddellijk ingrijpen vereisen in de gevallen bedoeld in de artikelen 25, 25 bis en 27 van de Overeenkomst, alsmede in het geval van steunmaatregelen bij de uitvoer die een rechtstreekse en onmiddellijke invloed op het handelsverkeer hebben, kunnen de in artikel 28, lid 3, sub e), van de Overeenkomst bedoelde beschermende maatregelen door de Commissie volgens de raadplegingsprocedure van artikel 7, lid 2, lid 1 bis , van deze verordening worden vastgesteld. In dringende gevallen is artikel 7, lid 3, van toepassing. [Am. 15]

2.   Wanneer een lidstaat de Commissie om een optreden heeft verzocht, neemt deze binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek een besluit.";

3 bis.

artikel 5 wordt geschrapt; [Am. 16]

4.

het volgende artikel 7 wordt toegevoegd:

"Artikel 7

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (7) opgerichte vrijwaringscomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 17]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] 182/2011, in samenhang met artikel [5] artikel 4 daarvan, van toepassing. [Am. 18]

3 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. [Am. 19]

4 bis.

het volgende artikel wordt toegevoegd:

"Artikel 7 bis

1.     De Commissie dient om de twee jaar een verslag over de toepassing en uitvoering van de overeenkomst in bij het Europees Parlement. Het verslag bevat informatie over de activiteiten van de diverse organen die belast zijn met het toezicht op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst, waaronder de verplichtingen betreffende handelsbelemmeringen.

2.     Daarnaast bevat het verslag een samenvatting van de statistieken en een bericht over de ontwikkeling van de handel met IJsland.

3.     Het verslag bevat informatie over de tenuitvoerlegging van deze verordening.

4.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft gepresenteerd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de overeenkomst uiteen te zetten en toe te lichten.

5.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar."

[Am. 20]

3.   VERORDENING (EEG) NR. 1692/73 VAN DE RAAD VAN 25 JUNI 1973 BETREFFENDE DE VRIJWARINGSMAATREGELEN BEDOELD IN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP EN HET KONINKRIJK NOORWEGEN  (8)

Wat Verordening (EEG) nr. 1692/73 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EEG) nr. 1692/73 als volgt gewijzigd:

-1.

de volgende overweging 3 bis wordt ingevoegd:

"Overwegende dat aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden moeten worden toegekend om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van voorlopige en definitieve vrijwaringsmaatregelenvereist voor de toepassing van de vrijwaringsclausule van de bilaterale Overeenkomst. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (9);

[Am. 21]

-1 bis.

de volgende overweging 3 ter wordt ingevoegd:

"Overwegende dat voor de vaststelling van voorlopige maatregelen de raadplegingsprocedure moet worden gevolgd, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de gevolgtijdelijke logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare maatregelen kunnen nemen."

[Am. 22]

1.

artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

De Commissie kan besluiten zich tot het Gemengd Comité, ingesteld bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen - hierna te noemen de Overeenkomst - te wenden inzake de maatregelen bedoeld in de artikelen 22, 24, 24 bis en 26 van de Overeenkomst. In voorkomend geval stelt de Commissie die maatregelen vast volgens de onderzoeksprocedure van artikel 7, lid 2 van deze verordening.";

2.

artikel 2, lid 1, tweede zin, wordt vervangen door:

"In voorkomend geval stelt de Commissie vrijwaringsmaatregelen vast volgens de onderzoeksprocedure van artikel 7, lid 2.";

3.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1.   Indien uitzonderlijke omstandigheden een onmiddellijk ingrijpen vereisen in de gevallen bedoeld in de artikelen 24, 24 bis en 26 van de Overeenkomst, alsmede in het geval van steunmaatregelen bij de uitvoer die een rechtstreekse en onmiddellijke invloed op het handelsverkeer hebben, kunnen de in artikel 27, lid 3, sub e), van de Overeenkomst bedoelde beschermende maatregelen door de Commissie volgens de raadplegingsprocedure van artikel 7, lid 2, lid 1 bis , van deze verordening worden vastgesteld. In dringende gevallen is artikel 7, lid 3, van toepassing. [Am. 23]

2.   Wanneer een lidstaat de Commissie om een optreden heeft verzocht, neemt deze binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek een besluit.";

3 bis.

artikel 5 wordt geschrapt; [Am. 24]

4.

het volgende artikel wordt toegevoegd:

"Artikel 7

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling opgerichte vrijwaringscomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. (10)

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 25]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel [8] artikel 8 van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] 182/2011, in samenhang met artikel [5] artikel 4 daarvan, van toepassing. [Am. 26]

3 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. [Am. 27]

4 bis.

het volgende artikel wordt toegevoegd:

"Artikel 7 bis

1.     De Commissie dient om de twee jaar een verslag over de toepassing en uitvoering van de overeenkomst in bij het Europees Parlement. Het verslag bevat informatie over de activiteiten van de diverse organen die belast zijn met het toezicht op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, waaronder de verplichtingen inzake handelsbelemmeringen.

2.     Daarnaast bevat het verslag een samenvatting van de statistieken en een bericht over de ontwikkeling van de handel met het Koninkrijk Noorwegen.

3.     Het verslag bevat informatie over de tenuitvoerlegging van deze verordening.

4.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft gepresenteerd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de overeenkomst uiteen te zetten en toe te lichten.

5.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar."

[Am. 28]

3 BIS.     VERORDENING (EG) NR. 3448/93 VAN DE RAAD VAN 6 DECEMBER 1993 TOT VASTSTELLING VAN DE HANDELSREGELING VOOR BEPAALDE, DOOR VERWERKING VAN LANDBOUWPRODUCTEN VERKREGEN GOEDEREN  (11) [AM. 29]

Wat Verordening (EG) nr. 3448/93 aangaat, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen, ten einde nadere voorschriften vast te leggen en de bijlage bij die verordening te kunnen wijzigen. Bovendien moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van die verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) Nr. 3448/93 als volgt gewijzigd:

[Am. 30]

1.

de volgende overweging 17 bis wordt ingevoegd:

"Overwegende dat, teneinde de bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening, aan de Commissie de bevoegdheid moet worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de vastlegging van nadere regels voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 van artikel 6 uit hoofde van artikel 6, lid 4, ten aanzien van de vastlegging van nadere regels voor de bepaling en het beheer van verlaagde agrarische elementen uit hoofde van artikel 7, lid 2, en ten aanzien van het wijzigen van tabel 2 van Bijlage B. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad."

[Am. 31]

2.

overweging 18 wordt vervangen door:

"Overwegende dat aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheiden moeten worden toegekend om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van diverse maatregelen en van gedetailleerde regels voor de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten vereist. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (12).

[Am. 32]

3.

artikel 2, lid 4 wordt vervangen door:

"4.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de artikelen 14 bis en 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende nadere regels voor de toepassing van dit artikel."

[Am. 33]

4.

artikel 6, lid 4, eerste alinea, wordt vervangen door:

"4.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de artikelen 14 bis en 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende nadere regels voor de toepassing van dit artikel."

[Am. 34]

5.

artikel 7, lid 2, inleidende formule wordt vervangen door:

"2.     Wanneer een preferentiële overeenkomst voorziet in een verlaging van het agrarisch element van de belasting is de Commissie bevoegd overeenkomstig de artikelen 14 bis en 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de nadere regels voor de bepaling en het beheer van deze verlaagde agrarische elementen, voor zover in de overeenkomst wordt bepaald:"

[Am. 35]

6.

artikel 7, lid 3, wordt vervangen door:

"3.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de artikelen 14 bis en 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende nadere regels voor het initiëren en beheren van de niet-agrarische elementen van de belasting "

[Am. 36]

7.

artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 3 wordt vervangen door:

"3.     De gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de in dit artikel bedoelde restitutieregeling worden vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.";

b)

Lid 4, tweede alinea, wordt vervangen door:

"Deze bedragen worden vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De voor de toepassing van dit lid noodzakelijke uitvoeringsbepalingen en met name de maatregelen om te waarborgen dat goederen die worden aangegeven voor uitvoer in het kader van een preferentiële regeling niet in werkelijkheid op basis van een niet-preferentiële regeling worden uitgevoerd, of omgekeerd, worden vastgesteld volgens dezelfde procedure.";

c)

Lid 6 wordt vervangen door:

"6.     Het bedrag waaronder kleine exporteurs kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om certificaten van de uitvoer restitutieregeling over te leggen, wordt vastgesteld op 50 000 EUR per jaar. Het bedrag kan worden aangepast volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure."

[Am. 37]

8.

artikel 9 wordt vervangen door:

"Artikel 9

Wanneer krachtens een verordening houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten in een bepaalde sector, wordt besloten heffingen, belastingen of andere maatregelen toe te passen bij uitvoer van een in bijlage I bedoeld landbouwproduct, kunnen volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure geëigende maatregelen worden vastgesteld ten aanzien van bepaalde goederen waarvan de uitvoer wegens het hoge gehalte aan dit landbouwproduct en het gebruik dat van die goederen kan worden gemaakt, nadelig kan zijn voor het bereiken van het in de betrokken landbouwsector nagestreefde doel. Hierbij moet terdege rekening worden gehouden met het specifieke belang van de verwerkende industrie. In geval van urgentie stelt de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen vast volgens de in artikel 16, lid 3, bedoelde procedure."

[Am. 38]

9.

artikel 10 bis, lid 4, eerste alinea wordt vervangen door:

"4.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de artikelen 14 bis en 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende nadere regels voor de toepassing van dit artikel. "

[Am. 39]

10.

artikel 11, lid 1, derde alinea wordt vervangen door:

"De uitvoeringsmaatregelen in verband met de tweede alinea, welke het mogelijk maken te bepalen welke basisproducten onder de regeling actieve veredeling worden toegelaten en de hoeveelheden daarvan te controleren en te plannen, staan tegelijkertijd garant voor een grotere transparantie voor de ondernemers door vooraf de in te voeren indicatieve hoeveelheden voor elke gemeenschappelijke marktordening te publiceren. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de artikelen 14 bis en 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende nadere regels voor de toepassing van dit artikel. "

[Am. 40]

11.

artikel 12, lid 2 wordt vervangen door:

"2.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de artikelen 14 bis en 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van Tabel 2, bijlage B, om deze aan de door de Unie gesloten overeenkomsten aan te passen."

[Am. 41]

12.

artikel 13, lid 2, tweede alinea wordt vervangen door:

"De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de artikelen 14 bis en 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening."

[Am. 42]

13.

artikel 14 wordt vervangen door:

"Artikel 14

1.     Volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure kunnen drempels worden bepaald beneden welke de overeenkomstig artikel 6 of artikel 7 bepaalde bedragen op nul worden vastgesteld. In geval van urgentie stelt de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen vast volgens de procedure bedoeld in artikel 16, lid 3. Volgens dezelfde procedure kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd voor het niet toepassen van deze agrarische elementen teneinde te voorkomen dat kunstmatige handelsstromen ontstaan.

2.     Volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure kan een drempel worden vastgesteld beneden welke de lidstaten de uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende bedragen met betrekking tot een zelfde economische transactie niet hoeven toe te kennen of te innen wanneer het saldo van die bedragen kleiner is dan dat drempelbedrag. In geval van urgentie stelt de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen vast volgens de procedure van artikel 16, lid 3."

[Am. 43]

14.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 14 bis

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de nadere regels voor de toepassing van artikel 4, leden 1 en 2, ter bepaling van de nadere regels voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 van artikel 6 overeenkomstig artikel 6, lid 4, ter bepaling van de nadere regels voor de bepaling en het beheer van verlaagde agrarische elementen overeenkomstig artikel 7, lid 2, en tot wijziging van Tabel 2 van Bijlage B."

[Am. 44]

15.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

Artikel 14 ter

1.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgelegde voorwaarden.

2.     De in artikel 7 bedoeldeom gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van …  (13) De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen die verlenging verzet.

3.     Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.     Een overeenkomstig artikel 7 vastgestelde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met vier maanden verlengd.

[Am. 319]

16.

artikel 16 wordt vervangen door:

"Artikel 16

1.     De Commissie wordt bijgestaan door een Comité horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer van verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I vallen (hierna "het comité" genoemd).

2.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. "

[Am. 320]

17.

artikel 17 wordt geschrapt; [Am. 46]

18.

artikel 18 wordt vervangen door:

"Artikel 18

De maatregelen die nodig zijn om deze verordening aan te passen aan de wijzigingen die worden aangebracht in de verordeningen houdende gemeenschappelijke marktordeningen in de landbouwsector om de huidige regeling in stand te houden, worden vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure."

[Am. 47]

19.

artikel 20 wordt vervangen door:

"Artikel 20

De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening, en die betrekking hebben op de invoer, de uitvoer, en eventueel de productie van de goederen enerzijds en de administratieve uitvoeringsmaatregelen anderzijds. De wijze waarop deze gegevens dienen te worden meegedeeld, wordt vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure."

[Am. 48]

4.   VERORDENING (EG) NR. 3286/94 VAN DE RAAD VAN 22 DECEMBER 1994 TOT VASTSTELLING VAN COMMUNAUTAIRE PROCEDURES OP HET GEBIED VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK MET HET OOG OP DE HANDHAVING VAN DE RECHTEN DIE DE GEMEENSCHAP ONTLEENT AAN INTERNATIONALE REGELINGEN VOOR HET HANDELSVERKEER, IN HET BIJZONDER DIE WELKE ONDER AUSPICIËN VAN DE WERELDHANDELSORGANISATIE WERDEN VASTGESTELD  (14)

Wat Verordening (EG) nr. 3286/94 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 3286/94 als volgt gewijzigd:

-1.

de volgende overweging 4 bis wordt ingevoegd:

"Overwegende da aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheiden moeten worden toegekend om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (15).

[Am. 49]

-1 bis.

de volgende overweging 4 ter wordt ingevoegd:

"Overwegende dat de raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van toezicht- en voorlopige maatregelen de raadplegingsprocedure, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare maatregelen kunnen nemen."

[Am. 50]

-1 ter.

overweging 9 wordt vervangen door:

"Overwegende dat de institutionele en procedurele bepalingen van artikel 207 van het Verdrag niet uit het oog mogen worden verloren; overwegende dat het Europees Parlement en het uit hoofde van dit artikel opgerichte comité derhalve op de hoogte moet worden gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot individuele gevallen zodat het de verder strekkende politieke consequenties daarvan kan beoordelen;"

[Am. 51]

-1 quater.

overweging 10 wordt vervangen door:

"Overwegende bovendien dat wanneer een overeenkomst met een derde land het meest geschikte middel lijkt om een uit een belemmering voor het handelsverkeer voortvloeiend geschil op te lossen, de desbetreffende onderhandelingen dienen te worden gevoerd in overeenstemming met de procedures die in artikel 207 van het Verdrag zijn vastgesteld, in overleg met het bij dit artikel ingestelde comité en met het Europees Parlement;"

[Am. 52]

1.

artikel 5, lid 3, wordt vervangen door:

"3.   Wanneer blijkt dat de klacht niet voldoende bewijsmateriaal bevat om het openen van een onderzoek te rechtvaardigen, wordt de klager hiervan in kennis gesteld.";

2.

artikel 6, lid 4, wordt vervangen door:

"4.   Wanneer blijkt dat het verzoek niet voldoende bewijsmateriaal bevat om het openen van een onderzoek te rechtvaardigen, wordt de betrokken lidstaat daarvan in kennis gesteld.";

3.

artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het kopje van het artikel wordt vervangen door: "Comité procedures";

b)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.

a)

De Commissie wordt bijgestaan door het Comité inzake handelsbelemmeringen, hierna "het comité" genoemd. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

a bis)

Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 53]

b)

Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

b bis)

Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt.

[Am. 54]

c)

in lid 2 worden de eerste twee zinnen geschrapt;

d)

de leden 3 en 4 worden geschrapt;

4.

in artikel 8, lid 1, wordt de inleidende zin vervangen door:

"1.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat er voldoende bewijsmateriaal voorhanden is om de inleiding van een onderzoekprocedure te rechtvaardigen en dat zulks in het belang van de Unie is, handelt zij als volgt:";

5.

artikel 9, lid 2, onder a), vervangen door:

“a)

Noch de Commissie of de lidstaten, noch de functionarissen van de Commissie of van de lidstaten mogen de bij de toepassing van deze verordening verkregen informatie die een vertrouwelijk karakter heeft of door een bij een onderzoekprocedure betrokken partij op vertrouwelijke grondslag is verstrekt, bekendmaken, tenzij de partij die de informatie heeft verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming geeft.”;

6.

artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   Wanneer na een onderzoekprocedure blijkt dat het belang van de Unie geen maatregelen vereist, wordt de procedure door de Commissie beëindigd volgens de onderzoeksprocedure van artikel 7, lid 1, onder b. De voorzitter kan het standpunt van het comité verkrijgen volgens de in artikel 7, lid 1, onder b bis), bedoelde schriftelijke procedure. "

[Am. 55]

b)

lid 2, onder a), wordt vervangen door:

"a)

Wanneer na een onderzoekprocedure het betrokken derde land of de betrokken derde landen maatregelen neemt of nemen die bevredigend worden geacht, en de Unie derhalve geen maatregelen behoeft te nemen, kan de procedure door de Commissie worden opgeschort volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 7, lid 1, onder b onder a bis )."

[Am. 56]

c)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   Wanneer hetzij na een onderzoekprocedure, hetzij op enig moment voor, tijdens of na een internationale geschillenbeslechtingsprocedure blijkt dat de meest geschikte wijze om een uit een belemmering voor het handelsverkeer voortvloeiend geschil op te lossen de sluiting van een overeenkomst met het betrokken derde land of de betrokken derde landen is, waardoor de essentiële rechten van de Unie en van het betrokken derde land of de betrokken derde landen kunnen worden gewijzigd, wordt de procedure door de Commissie opgeschort volgens de raadplegingsprocedure van artikel 7, lid 1, onder b, a bis) , en worden onderhandelingen gevoerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 207 van het Verdrag."

[Am. 57]

7.

artikel 13 wordt vervangen door:

"Artikel 13

Besluitvormingsprocedures

1.   Wanneer de Unie, naar aanleiding van een overeenkomstig de artikelen 3 en 4 ingediende klacht of een overeenkomstig artikel 6 ingediend verzoek, formele internationale procedures inzake overleg of geschillenbeslechting volgt, worden de besluiten met betrekking tot de inleiding, het verloop en de beëindiging van deze procedures genomen door de Commissie.

2.   Wanneer de Unie, na in overeenstemming met artikel 12, lid 2, te hebben gehandeld, een besluit dient te nemen over de op grond van artikel 11, lid 2, onder c), of artikel 12 te nemen handelspolitieke maatregelen, dan neemt zij in overeenstemming met artikel 207 van het Verdrag en in voorkomend geval met de toepasselijke procedures onverwijld een besluit.";

7 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 13 bis

Verslag

De Commissie dient jaarlijks bij het Europees Parlement een verslag in over de toepassing en tenuitvoerlegging van deze verordening. Het verslag bevat informatie over de activiteiten van de Commissie en het comité handelsbelemmeringen. Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 58]

8.

artikel 14 wordt geschrapt;

5.   VERORDENING (EG) NR. 385/96 VAN DE RAAD VAN 29 JANUARI 1996 INZAKE BESCHERMING TEGEN SCHADE VEROORZAKENDE PRIJZEN VAN VAARTUIGEN  (16)

Wat Verordening (EG) nr. 385/96 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 385/96 als volgt gewijzigd:

-1.

Overweging 25 wordt vervangen door:

"(25)

Overwegende dat aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheiden moeten worden toegekend om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (17).

[Am. 59]

1.

artikel 5, lid 11, wordt vervangen door:

"11.   Wanneer, onverminderd het bepaalde in artikel 15, lid 2, blijkt dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de Commissie daartoe over binnen 45 dagen na indiening van de klacht of, ingeval de procedure overeenkomstig het bepaalde in lid 8 wordt ingeleid, binnen zes maanden na de datum waarop de verkoop van het vaartuig bekend was of had moeten zijn, en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal werd ingediend, wordt de klager daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie werd ingediend.";

2.

artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   Wanneer blijkt dat beschermende maatregelen overbodig zijn wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de procedure onderzoeksprocedure van artikel 10, lid 2. De voorzitter kan het standpunt van het comité verkrijgen volgens de in artikel 10, lid 2 bis), bedoelde schriftelijke procedure. "

[Am. 60]

b)

lid 4 wordt vervangen door:

"Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van schade veroorzakende prijzen en daaruit voortvloeiende schade, legt de Commissie de betrokken scheepsbouwer, overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 10, lid 2, een prijsschadeheffing op. Het bedrag van de prijsschadeheffing is gelijk aan de vastgestelde prijsschademarge. De Commissie neemt de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van haar besluit, met name wat de inning van de prijsschadeheffing betreft.";

3.

in artikel 8 wordt de eerste alinea vervangen door:

"Het onderzoek kan zonder de instelling van een prijsschadeheffing worden beëindigd indien de scheepsbouwer de verkoop van het vaartuig tegen een schade veroorzakende prijs definitief en onvoorwaardelijk ongedaan maakt of een alternatieve door de Commissie goedgekeurde gelijkwaardige maatregel aanvaardt.";

4.

artikel 9, lid 1, wordt vervangen door:

"1.   Indien de betrokken scheepsbouwer de overeenkomstig artikel 7 opgelegde prijsschadeheffing niet betaalt, neemt de Commissie tegenmaatregelen in de vorm van de ontzegging van ladings- en lossingsrechten ten aanzien van de door de betrokken scheepsbouwer gebouwde vaartuigen.";

5.

artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10

Comité procedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité schade veroorzakende prijzen van vaartuigen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

2 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. "

[Am. 61]

6.

artikel 13, lid 5, wordt vervangen door:

"5.   De Commissie en de lidstaten en de functionarissen van de Commissie en de lidstaten maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon die ze heeft verstrekt geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor deze persoon om een vertrouwelijke behandeling heeft verzocht. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten wordt uitgewisseld of interne documenten die door de autoriteiten van de Unie of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, behalve wanneer in deze verordening anders wordt bepaald, niet bekendgemaakt.";

7.

artikel 14, lid 3, wordt vervangen door:

"3.   De mededeling wordt schriftelijk gedaan. Zij geschiedt, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, zo spoedig mogelijk en normaal uiterlijk één maand voordat de Commissie een definitief besluit neemt. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij deze mede zodra dit mogelijk is. Deze mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie daarna neemt, maar indien deze besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden deze zo spoedig mogelijk meegedeeld.";

7 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 14 bis

Verslag

De Commissie dient jaarlijks bij het Europees Parlement een verslag in over de toepassing en tenuitvoerlegging van deze verordening. Het verslag bevat informatie over de activiteiten van de Commissie en het Raadgevend Comité inzake bescherming tegen schade veroorzakende prijzen van vaartuigen. Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar."

[Am. 62]

6.   VERORDENING (EG) NR. 2271/96 VAN DE RAAD VAN 22 NOVEMBER 1996 TOT BESCHERMING TEGEN DE GEVOLGEN VAN DE EXTRATERRITORIALE TOEPASSING VAN RECHTSREGELS UITGEVAARDIGD DOOR EEN DERDE LAND EN DAAROP GEBASEERDE OF DAARUIT VOORTVLOEIENDE HANDELINGEN  (18)

Wat Verordening (EG) nr. 2271/96 aangaat, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen tot vaststelling van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag, teneinde de bijlage bij die verordening te kunnen wijzigen. Bovendien moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van die verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 2271/96 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 9 wordt vervangen door:

“(9)

Overwegende dat aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheiden moeten worden toegekend om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van criteria op grond waarvan het personen is toegestaan verplichtingen of verboden volledig of ten dele na te komen of na te leven, met inbegrip van verzoeken van buitenlandse gerechten, voor zover hun belangen of die van de Unie ernstig geschaad zouden worden door niet-nakoming of niet-naleving. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (19);

[Am. 63]

-1 bis.

de volgende overweging 9 bis wordt ingevoegd:

“(9 bis)

Overwegende dat, teneinde de bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening, aan de Commissie de bevoegdheid moet worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen met betrekking tot het toevoegen of schrappen van wettelijke voorschriften van de Bijlage van deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.”

[Am. 64]

1.

artikel 1, tweede alinea, wordt vervangen door:

"Overeenkomstig de relevante Verdragsbepalingen en onverminderd de bepalingen van artikel 7, onder c), kan de Commissie in overeenstemming met de artikelen 11 bis, 11 ter en 11 quater gedelegeerde handelingen vaststellen om aan de bijlage bij deze verordening wetten toe te voegen of daarin wetten te schrappen.";

2.

artikel 8 wordt vervangen door:

"Artikel 8

1.   Voor de toepassing van artikel 7, onder b) en c), wordt de Commissie bijgestaan door het Comité extraterritoriale wetgeving. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in lid 2 van dit artikel bedoelde onderzoeksprocedure. Het comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. […./2011] 182/2011 . [Am. 65]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

2 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt."

[Am. 66]

3.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 11 bis

1.   De bevoegdheid tot vaststelling van de De Commissie is bevoegd overeenkomstig bedoeld in artikel 1 gedelegeerde handelingen wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend vast te stellen met betrekking tot het toevoegen of schrappen van wettelijke voorschriften in de Bijlage bij deze verordening.

2.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad van in kennis.

3.   De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt de Commissie verleend onder de in de artikelen 11 ter en 11 quater gestelde voorwaarden. [Am. 67]

Artikel 11 ter

1.    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. [Am. 68]

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de in artikel 1 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van …  (20) bevoegdheden zal intrekken, brengt de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van deze periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 321]

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1 verleende bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt onmiddellijk in werking wordt van kracht op de dag na de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

3 bis.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. [Am. 68]

3 ter.     Een overeenkomstig artikel 1 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met vier maanden worden verlengd.

[Am. 322]

Artikel 11 quater

1.   Het Europees Parlement en de Raad mogen binnen twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar aantekenen tegen de gedelegeerde handeling. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze periode met een maand worden verlengd.

2.   Indien bij het verstrijken van deze termijn noch het Europees Parlement noch de Raad bezwaar tegen de gedelegeerde handeling heeft aangetekend, wordt deze in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en treedt zij op de daarin bepaalde datum in werking.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie hebben meegedeeld dat zij niet voornemens zijn bezwaar aan te tekenen, mag de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van die termijn in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt en in werking treden.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar tegen een gedelegeerde handeling aantekent, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt, motiveert haar bezwaar tegen de gedelegeerde handeling." [Am. 69]

7.   VERORDENING (EG) NR. 1515/2001 VAN DE RAAD VAN 23 JULI 2001 INZAKE DE MAATREGELEN DIE DE GEMEENSCHAP KAN NEMEN NAAR AANLEIDING VAN EEN RAPPORT VAN HET ORGAAN VOOR GESCHILLENBESLECHTING VAN DE WTO BETREFFENDE ANTIDUMPING- EN ANTISUBSIDIEMAATREGELEN  (21)

Wat Verordening (EG) nr. 1515/2001 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 1515/2001 als volgt gewijzigd:

-1.

De volgende overweging wordt ingevoegd:

“(6 bis)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling of opschorting van maatregelen om te voldoen aan de aanbevelingen of uitspraken van het WTO-orgaan voor de beslechting van geschillen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (22).

[Am. 70]

-1 bis.

De volgende overweging wordt ingevoegd:

“(6 ter)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de opschorting van maatregelen voor een beperkte periode, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de gevolgtijdelijke logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij het opleggen van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen.”

[Am. 71]

1.

artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt de inleidende zin vervangen door:

"1.   Wanneer het orgaan voor geschillenbeslechting een rapport opstelt betreffende een maatregel van de Unie die is genomen krachtens het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1225/2009 van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (23), Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (24) of de onderhavige verordening ("betwiste maatregel"), kan de Commissie in overeenstemming met de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 3 bis, lid 2 een of meer van de volgende maatregelen nemen:

a bis)

lid 1, onder b), wordt vervangen door:

"b)

vaststellen van andere bijzondere maatregelen voor de uitvoering van een wetgevingsbesluit die in de gegeven omstandigheden dienstig worden geacht."

[Am. 72]

b)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   Wanneer het dienstig wordt geacht dat een overeenkomstig lid 1 genomen maatregel wordt voorafgegaan door of gepaard gaat met een herzieningsonderzoek, wordt dat onderzoek door de Commissie geopend.";

c)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Wanneer opschorting van de betwiste of gewijzigde maatregel dienstig wordt geacht, wordt deze opschorting voor een beperkte termijn toegestaan door de Commissie, die haar besluit neemt in overeenstemming met de in artikel 3 bis, lid 2, lid 1 bis , bedoelde raadplegingsprocedure ."

[Am. 73]

2.

artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   De Commissie kan bovendien, indien zij dit wenselijk acht, alle in artikel 1, lid 1, bedoelde dienstig geachte maatregelen nemen teneinde rekening te houden met de interpretatie van rechtsregels in een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting betreffende een niet-betwiste maatregel.";

b)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   Wanneer het dienstig wordt geacht dat een overeenkomstig lid 1 genomen maatregel wordt voorafgegaan door of gepaard gaat met een herzieningsonderzoek, wordt dat onderzoek door de Commissie geopend.";

c)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Wanneer opschorting van de niet-betwiste of gewijzigde maatregel dienstig wordt geacht, wordt deze opschorting voor een beperkte termijn toegestaan door de Commissie, die haar besluit neemt in overeenstemming met de in artikel 3 bis, lid 2, lid 1 bis , bedoelde raadplegingsprocedure ."

[Am. 74]

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 3 bis

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Antidumpingcomité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, of in voorkomend geval door het Antisubsidiecomité ingesteld bij artikel 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 597/2009. Deze comités zijn comités in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 75]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

2 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. "

[Am. 76]

3 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 3 ter

De Commissie dient jaarlijks bij het Europees Parlement een verslag in over de toepassing en tenuitvoerlegging van de verordening. Het verslag bevat informatie over de activiteiten, procedures en besluiten van de Commissie, van het Antidumpingcomité en van het Antisubsidiecomité. Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 77]

8.   VERORDENING (EG) NR. 2248/2001 VAN DE RAAD VAN 19 NOVEMBER 2001 BETREFFENDE BEPAALDE PROCEDURES VOOR DE TOEPASSING VAN DE STABILISATIE- EN ASSOCIATIEOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN HUN LIDSTATEN, ENERZIJDS, EN DE REPUBLIEK KROATIË, ANDERZIJDS, EN DE INTERIMOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP, ENERZIJDS, EN DE REPUBLIEK KROATIË, ANDERZIJDS  (25)

Wat Verordening (EG) nr. 2248/2001 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 2248/2001 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 6 wordt vervangen door:

"(6)

Uitvoeringshandelingen van de Commissie tot wijziging van de gecombineerde nomenclatuur en van de TARIC-codes houden geen substantiële wijzigingen in."

[Am. 78]

-1 bis.

overweging 10 wordt vervangen door:

"(10)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van gedetailleerde regels voor de uitvoering van bepaalde bepalingen van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (26).

[Am. 79]

-1 ter.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(10 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van onmiddellijke maatregelen in uitzonderlijke en kritieke omstandigheden, gelet op de gevolgen van deze maatregelen en de gevolgtijdelijke logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. Daar waar een vertraging bij het opleggen van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen."

[Am. 80]

-1 quater.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(10 ter)

De Commissie moet onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vaststellen, indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 25, lid 4, onder b), en artikel 26, lid 4, van de interimovereenkomst en nadien artikel 38, lid 4, onder b), en artikel 39, lid 4, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst, om dwingende redenen van urgentie vereist is."

[Am. 81]

-1 quinquies.

artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

Concessies inzake baby beef

De bepalingen inzake de toepassing van artikel 14, lid 2, van de interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 27, lid 2, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst betreffende de tariefcontingenten voor producten van de categorie "baby beef" worden vastgesteld door de Commissie volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 7 septies bis, lid 5, van deze verordening. "

[Am. 82]

-1 sexies.

artikel 3 wordt geschrapt; [Am. 83]

-1 septies.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

Concessies inzake visserijproducten

De bepalingen inzake de toepassing van artikel 15, lid 1, van de interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 28, lid 1, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst betreffende de tariefcontingenten voor vis en visserijproducten vermeld in bijlage V a) bij beide overeenkomsten, worden vastgesteld door de Commissie volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 7 septies bis, lid 5, van deze verordening."

[Am. 84]

-1 octies.

artikel 5 wordt geschrapt; [Am. 85]

-1 nonies.

artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

Technische aanpassingen

Wijzigingen en technische aanpassingen van uitvoeringsbepalingen die krachtens deze verordening zijn vastgesteld, worden, wanneer zulks noodzakelijk is in verband met wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur of de TARIC-codes, of in verband met nieuwe preferentiële overeenkomsten, protocollen, briefwisselingen en andere rechtsinstrumenten die door de Unie en de Republiek Kroatië worden gesloten en die geen ingrijpende wijzigingen met zich meebrengen, vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure as bedoeld in artikel 7 septies bis, lid 5. "

[Am. 86]

1.

artikel 7 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende leden 3 bis en 3 ter worden ingevoegd:

"3bis   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel [5] van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] van toepassing.

3ter   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel [8] juncto artikel [5] van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] van toepassing.";

a)

de leden 2, 3 en 4 worden geschrapt; [Am. 87]

b)

lid 6, eerste alinea, wordt vervangen door:

"Na het overleg kan de Commissie, indien geen andere regeling kan worden getroffen, volgens de procedure onderzoeksprocedure van artikel 7 bis, lid 3 bis, artikel 7 septies bis, lid 5, van deze verordening besluiten om niet te handelen of om passende maatregelen als bedoeld in de artikelen 25 en 26 van de interimovereenkomst of later de artikelen 38 en 39 van de stabilisatie- en associatieovereenkomst te nemen. In dringende gevallen is artikel 7 bis, lid 3 ter, artikel 7 septies bis, lid 7 , van deze verordening van toepassing."

[Am. 88]

c)

de leden 7, 8 en 9 worden geschrapt;

2.

artikel 7 ter wordt vervangen door:

"Artikel 7 ter

Uitzonderlijke en kritieke omstandigheden

In uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 25, lid 4, onder b), en artikel 26, lid 4, van de interimovereenkomst of later artikel 38, lid 4, onder b), en artikel 39, lid 4, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst, kan de Commissie volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 7 bis, lid 3 bis, artikel 7 septies bis, lid 4 , van deze verordening onmiddellijk de maatregelen treffen waarin is voorzien in de artikelen 25 en 26 van de interimovereenkomst respectievelijk de artikelen 38 en 39 van de stabilisatie- en associatieovereenkomst. In dringende gevallen is artikel 7 bis, lid 3 ter, artikel 7 septies bis, lid 6 , van toepassing. [Am. 89]

Indien een lidstaat een verzoek aan de Commissie voorlegt, beslist deze hierover binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek.";

3.

in artikel 7 sexties wordt lid 1, tweede zin, vervangen door:

"Zo nodig neemt zij vrijwaringsmaatregelen volgens de onderzoeks procedure van artikel 7 bis, lid 3 bis, artikel 7 septies bis, lid 5, behalve in geval van steun waarop Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (27) van toepassing is; in dat geval worden maatregelen genomen in overeenstemming met de in die verordening omschreven procedures; [Am. 90]

3 bis.

artikel 7 septies wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.     Zolang bij het in lid 2 bedoelde overleg geen bevredigende oplossing is gevonden, kan de Commissie besluiten andere maatregelen die zij passend acht, te nemen overeenkomstig artikel 30 van de interim-overeenkomst of later artikel 43 van de stabilisatie- en associatieovereenkomsten overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 7 septies bis, lid 5 van de verordening.";

b)

leden 4, 5 en 6 worden geschrapt; [Am. 91]

3 ter.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 7 septies bis

Comitéprocedure

1.     Voor de toepassing van artikel 2 wordt de Commissie bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1254/1999. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.     Voor de toepassing van artikel 4 wordt de Commissie bijgestaan door het Comité Douanewetboek, dat is ingesteld bij artikel 248 bis van Verordening (EEG) nr. 2913/92. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

3.     Voor de toepassing van de artikelen 7 bis, 7 ter, 7 sexies en 7 septies, wordt de Commissie bijgestaan door het raadgevende comité dat is ingesteld bij artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (28). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

4.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

5.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

6.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

7.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

8.     Als het advies van het comité moet worden verkregen via een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt. [Am. 92]

9.   VERORDENING (EG) NR. 153/2002 VAN DE RAAD VAN 21 JANUARI 2002 BETREFFENDE BEPAALDE PROCEDURES VOOR DE TOEPASSING VAN DE STABILISATIE- EN ASSOCIATIEOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN HUN LIDSTATEN, ENERZIJDS, EN DE VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REPUBLIEK MACEDONIË, ANDERZIJDS, EN DE INTERIMOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP, ENERZIJDS, EN DE VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REPUBLIEK MACEDONIË, ANDERZIJDS  (29)

Wat Verordening (EG) nr. 153/2002 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 153/2002 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 6 wordt vervangen door:

"(6)

Uitvoeringshandelingen van de Commissie tot wijziging van de gecombineerde nomenclatuur en van de TARIC-codes houden geen substantiële wijzigingen in."

[Am. 93]

-1 bis.

overweging 11 wordt vervangen door:

"(11)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van gedetailleerde regels voor de tenuitvoerlegging van bepaalde bepalingen van de stabilisatie- en associatieovereenkomst, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (30).

[AM 94]

-1 ter.

de volgende overweging wordt toegevoegd:

"(11 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van onmiddellijke maatregelen in uitzonderlijke en kritieke omstandigheden, gelet op de gevolgen van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. Daar waar een vertraging bij het opleggen van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen."

[Am. 95]

-1 quater.

de volgende overweging wordt toegevoegd:

"(11 ter)

De Commissie moet onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vaststellen, indien dit in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 24, lid 4, onder b), en artikel 25, lid 4, van de interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 37, lid 4, onder b), en artikel 38, lid 4, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst om dwingende redenen van urgentie vereist is."

[Am. 96]

-1 quinquies.

artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

Concessies inzake baby beef

De bepalingen inzake de toepassing van artikel 14, lid 2, van de interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 27, lid 2, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst betreffende de tariefcontingenten voor producten van de categorie "baby beef" worden vastgesteld door de Commissie volgens de onderzoeksprocedure van artikel 7 septies bis, lid 5. "

[Am. 97]

-1 sexies.

artikel 3 wordt geschrapt; [Am. 98]

-1 septies.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

Verdere concessies

Indien overeenkomstig artikel 29 van de stabilisatie- en associatieovereenkomst en artikel 16 van de interim-overeenkomst aanvullende concessies voor visserijproducten worden verleend binnen tariefcontingenten, worden de uitvoeringsbepalingen voor die tariefcontingenten door de Commissie vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 7 septies bis, lid 5, van deze verordening. "

[Am. 99]

-1 octies.

artikel 5 wordt geschrapt; [Am. 100]

-1 nonies.

artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

Technische aanpassingen:

Wijzigingen en technische aanpassingen van uitvoeringsbepalingen die krachtens deze verordening zijn vastgesteld, worden, wanneer zulks noodzakelijk is in verband met wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur of de TARIC-codes, of in verband met nieuwe preferentiële overeenkomsten, protocollen, briefwisselingen en andere rechtsinstrumenten die door de Unie en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië worden gesloten, en die geen ingrijpende wijzigingen met zich meebrengen, vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 7 septies bis, lid 5, als bedoeld in deze verordening. "

[Am. 101]

1.

artikel 7 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende leden 3 bis en 3 ter worden ingevoegd:

"3bis   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel [5] van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] van toepassing.

3ter   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel [6] juncto artikel [5] van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] van toepassing.";

a)

de leden 2, 3 en 4 worden geschrapt; [Am. 102]

b)

lid 6, eerste alinea, wordt vervangen door:

"Na het overleg kan de Commissie, indien geen andere regeling kan worden getroffen, volgens de procedure onderzoeksprocedure van artikel 7 bis, lid 3 bis, artikel 7 septies bis, lid 5, van deze verordening besluiten om niet te handelen of om passende maatregelen als bedoeld in de artikelen 24 en 25 van de interimovereenkomst of later de artikelen 37 en 38 van de stabilisatie- en associatieovereenkomst te nemen. In dringende gevallen is artikel 7 bis, lid 3 ter, artikel 7 septies bis, lid 7 , van deze verordening van toepassing."

[Am. 103]

c)

de leden 7, 8 en 9 worden geschrapt;

2.

artikel 7 ter wordt vervangen door:

"Artikel 7 ter

Uitzonderlijke en kritieke omstandigheden

In uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 24, lid 4, onder b), en artikel 25, lid 4, van de interimovereenkomst of later artikel 37, lid 4, onder b, en artikel 38, lid 4, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst, kan de Commissie volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 7 bis, lid 3 bis, artikel 7 septies bis, lid 4, van deze verordening onmiddellijk de maatregelen treffen waarin is voorzien in de artikelen 24 en 25 van de interimovereenkomst respectievelijk de artikelen 37 en 38 van de stabilisatie- en associatieovereenkomst. In dringende gevallen is artikel 7 bis, lid 3 ter, artikel 7 septies bis, lid 6, van toepassing. [Am. 104]

Indien een lidstaat een verzoek voorlegt aan de Commissie, beslist deze hierover binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek.";

3.

in artikel 7 sexties komt de tweede zin van lid 1 als volgt te luiden:

"In voorkomend geval neemt zij vrijwaringsmaatregelen volgens de procedure onderzoeksprocedure van artikel 7 bis, lid 3 bis, artikel 7 septies bis, lid 5, behalve in geval van steun waarop Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (31) van toepassing is; in dat geval worden maatregelen genomen in overeenstemming met de in die verordening omschreven procedures. [Am. 105]

3 bis.

artikel 7 septies wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 3 wordt vervangen door:

"3.     Zolang bij het in lid 2 bedoelde overleg geen bevredigende oplossing is gevonden, kan de Commissie besluiten andere maatregelen die zij passend acht te nemen overeenkomstig artikel 30 van de interim-overeenkomst of later artikel 43 van de stabilisatie- en associatieovereenkomst en overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 7 septies bis, lid 5.";

b)

de leden 4, 5 en 6 worden geschrapt; [Am. 106]

3 ter.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 7 septies bis

Comitéprocedure

1.     Voor de toepassing van artikel 2 wordt de Commissie bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1254/1999. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.     Voor de toepassing van artikel 4 wordt de Commissie bijgestaan door het Comité Douanewetboek, dat is ingesteld bij artikel 248 bis van Verordening (EEG) nr. 2913/92. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

3.     Voor de toepassing van de artikelen 7 bis, 7 ter, 7 sexies en 7 septies, wordt de Commissie bijgestaan door het raadgevende comité dat is ingesteld bij artikel 4 van Verordening (EG) 3285/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (32). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

4.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

5.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

6.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

7.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

8.     Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt. [Am. 107]

10.   VERORDENING (EG) NR. 427/2003 VAN DE RAAD VAN 3 MAART 2003 OVER EEN PRODUCTSPECIFIEK VRIJWARINGSMECHANISME IN DE OVERGANGSPERIODE VOOR PRODUCTEN UIT DE VOLKSREPUBLIEK CHINA EN TOT WIJZIGING VAN VERORDENING (EG) NR. 519/94 BETREFFENDE EEN GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VOOR DE INVOER UIT BEPAALDE DERDE LANDEN  (33)

Wat Verordening (EG) nr. 427/2003 aangaat, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen ten behoeve van het wijzigingen van Bijlage I bij verordening Verordening (EG) nr. 625/2009 . Bovendien moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van verordening (EG) nr. 427/2003 in overeenstemming met Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] 182/2011. . [Am. 108]

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 427/2003 als volgt gewijzigd:

-1.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(21 bis)

Teneinde de bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van Bijlage I bij Verordening van de Raad (EG) nr. 625/2009 van 7 juli 2009 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (34), om landen te schrappen in de lijst van de in die bijlage genoemde derde landen wanneer die landen lid worden van de WTO. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie erop toe zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

[Am. 109]

-1 bis.

overweging 22 wordt vervangen door:

"(22)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (35).

[Am. 110]

-1ter.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(22 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van voorlopige en toezichtmaatregelen, gelet op de gevolgen van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare maatregelen kunnen nemen."

[Am. 111]

-1 quater.

artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

"(1)     Er wordt een onderzoek geopend op verzoek van een lidstaat, van een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die optreedt namens de industrie van de Unie, of op initiatief van de Commissie indien het de Commissie duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek in te stellen."

[Am. 112]

-1 quinquies.

aan artikel 5 wordt het volgende lid toegevoegd:

"2 bis.     Het verzoek tot opening van een onderzoek bevat bewijsmateriaal waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de in artikel 1, lid 1, bedoelde vrijwaringsmaatregelen is voldaan. Het verzoek bevat in de regel de volgende informatie: het tempo en de omvang van de toename van de invoer van het betrokken product in absolute en relatieve cijfers, het door de toegenomen invoer veroverde deel van de interne markt, wijzigingen in de omvang van de verkoop, de productie, de productiviteit, de bezettingsgraad, winst en verlies en de werkgelegenheid.

Een onderzoek kan ook worden geopend als er een toename is van de invoer die geconcentreerd is in een of meer lidstaten, op voorwaarde dat er voldoende voorlopig bewijs voorhanden is dat aan de voorwaarden voor het openen van een onderzoek is voldaan, zoals moet worden bepaald op basis van de factoren als bedoeld in artikel 2, lid 2, en artikel 3."

[Am. 113]

1.

artikel 5, lid 4, wordt vervangen door:

"4.   Wanneer het duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure in te leiden en eventueel overleg op grond van lid 3 niet tot een voor beide partijen bevredigende oplossing heeft geleid, maakt de Commissie dit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.";

1 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 6 bis

Voorafgaande toezichtmaatregelen

1.     Wanneer de invoer van een product van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zich zodanig ontwikkelt dat dit kan leiden tot één van de in de artikelen 2 en 3 beschreven omstandigheden, kan de invoer van dat product onder voorafgaande toezichtmaatregelen vallen.

2.     Als er een toename is van de invoer van producten in gevoelige sectoren die in een of meer lidstaten is geconcentreerd, kan de Commissie voorafgaande toezichtmaatregelen instellen.

3.     De Commissie stelt voorafgaande toezichtmaatregelen vast volgens de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 15, lid 1 bis.

4.     Voorafgaande toezichtmaatregelen gelden gedurende beperkte tijd. Behoudens andersluidende bepalingen vervallen zij aan het einde van het tweede halfjaar volgende op het eerste halfjaar nadat zij werden ingesteld. "

[Am. 114]

2.

artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 komen de tweede en de derde zin als volgt te luiden:

"De Commissie neemt deze voorlopige maatregelen volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 15, lid 2 artikel 15, lid 1 bis . In dringende gevallen is artikel 15, lid 3, van toepassing."

[Am. 115]

b)

lid 3 wordt geschrapt;

3.

artikel 8 wordt vervangen door:

"Artikel 8

Beëindiging zonder maatregelen

Indien bilaterale vrijwaringsmaatregelen onnodig worden geacht, wordt het onderzoek of de onderzoeksprocedure beëindigd volgens de procedure van artikel 15, lid 2.";

4.

artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   Indien het in lid 1 bedoelde overleg binnen 60 dagen na ontvangst van het verzoek om overleg niet tot een voor beide partijen bevredigende oplossing leidt, wordt volgens de onderzoeksprocedure van artikel 15, lid 2, een definitieve vrijwaringsmaatregel of maatregel wegens handelsverlegging vastgesteld.";

b)

de leden 3 tot en met 6 worden geschrapt;

4 bis.

artikel 12, lid 3 wordt vervangen door:

"3.     Gedurende de tijd dat een vrijwaringsmaatregel van kracht is, wordt overleg gepleegd met het comité, hetzij op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie, om de gevolgen van de maatregel te onderzoeken en na te gaan of deze nog moet worden toegepast."

[Am. 117]

5.

artikel 12, lid 4, wordt vervangen door:

"4.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat een vrijwaringsmaatregel moet worden ingetrokken of gewijzigd, zal zij deze intrekken of wijzigen in overeenstemming met de onderzoeksprocedure van artikel 15, lid 2 ."

[Am. 118]

6.

artikel 14, lid 4, wordt vervangen door:

"4.   In het belang van de Unie kunnen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, bij besluit van de Commissie voor een periode van negen maanden worden geschorst. De schorsing kan volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 15, lid 2, lid 1 bis , voor een verdere periode, van ten hoogste een jaar, worden verlengd. Maatregelen kunnen slechts worden geschorst wanneer de omstandigheden op de markt tijdelijk zo zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat deze schorsing weer tot een verstoring van de markt leidt. Maatregelen kunnen te allen tijde na overleg opnieuw worden ingesteld indien de reden van de schorsing niet meer geldig is."

[Am. 119]

6 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 14 bis

Toekenning van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 14 ter ten aanzien van wijzigingen van Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 625/2009, om landen te schrappen in de lijst van de in die bijlage genoemde derde landen wanneer die landen lid worden van de WTO. "

[Am. 120]

6 ter.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 14 ter

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgelegde voorwaarden.

2.     De bevoegdheid tot vaststelling van de in artikel 22, lid 3, bedoelde gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend voor vijf jaar vanaf…  (36). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn bezwaar maakt tegen een dergelijke verlenging.

3.     Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 22, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.     Een overeenkomstig artikel 22, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met vier maanden worden verlengd.

[Am. 323]

7.

artikel 15 wordt vervangen door:

"Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling opgerichte Vrijwaringscomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. (37)

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 122]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel [5] artikel 4 van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] 182/2011 van toepassing. [Am. 123]

4.   Ingevolge artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 182./2011 wordt wanneer een schriftelijke procedure wordt gevolgd, deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 182/2011 daarom verzoekt.

8.

artikel 17, lid 5, wordt vervangen door:

"5.   De Commissie en de lidstaten of de functionarissen van de Commissie of de lidstaten maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon die deze heeft verstrekt, geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor deze persoon om een vertrouwelijke behandeling heeft verzocht. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten wordt uitgewisseld of die verband houdt met het overleg op grond van artikel 12 of met het overleg zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, en artikel 9, lid 1, of interne documenten die door de autoriteiten van de Unie of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, tenzij in deze verordening anders is bepaald, niet bekendgemaakt.";

9.

in artikel 18, lid 4, komt de vierde zin als volgt te luiden:

"Deze mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie daarna neemt, maar indien een dergelijk besluit op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden deze zo spoedig mogelijk medegedeeld.";

10.

artikel 19, leden 5 en 6, komen als volgt te luiden:

"5.   De Commissie onderzoekt de informatie die op passende wijze is verstrekt, en gaat na of deze representatief is. Het resultaat van dit onderzoek, tezamen met een oordeel over de waarde van de informatie, wordt aan het comité voorgelegd.

6.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen verzoeken dat de gegevens en overwegingen op grond waarvan waarschijnlijk definitieve besluiten worden genomen, aan hen worden meegedeeld. Deze informatie wordt hun zoveel mogelijk verstrekt, zonder dat dit afbreuk doet aan de later door de Commissie te nemen besluiten.";

10 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 19 bis

Verslag

1.     De Commissie dient jaarlijks bij het Europees Parlement een verslag in over de toepassing en tenuitvoerlegging van de verordening. Het verslag bevat informatie over de activiteiten van de Commissie, het comité en alle andere organen die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening en de naleving van de hieruit voortvloeiende verplichtingen, waaronder de verplichtingen inzake handelsbelemmeringen.

2.     Daarnaast bevat het verslag een samenvatting van de statistieken en een overzicht van de ontwikkeling van de handel met China.

3.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft ingediend, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de toepassing van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten.

4.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 124]

10 ter.

artikel 22, lid 3, wordt geschrapt; [Am. 125]

11.   VERORDENING (EG) NR. 452/2003 VAN DE RAAD VAN 6 MAART 2003 INZAKE DE MAATREGELEN DIE DE GEMEENSCHAP KAN NEMEN TEN AANZIEN VAN HET GECOMBINEERDE EFFECT VAN ANTIDUMPING- OF ANTISUBSIDIEMAATREGELEN EN VRIJWARINGSMAATREGELEN  (38)

Wat Verordening (EG) nr. 452/2003 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 452/2003 als volgt gewijzigd:

-1.

de volgende overweging 10 bis wordt ingevoegd:

"(10 bis)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (39).

[Am. 126]

1.

artikel 1, lid 1, inleidende zin, wordt vervangen door:

"Wanneer de Commissie van oordeel is dat een combinatie van antidumping- of antisubsidiemaatregelen en vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van dezelfde ingevoerde producten een groter effect zou kunnen sorteren dan voor de doeleinden van de handelsbescherming van de Unie wenselijk is, dan kan zij volgens de procedure onderzoeksprocedure van artikel 2 bis, lid 2, een of meer van de volgende maatregelen ter uitvoering van een wetgevende handeling nemen die zij dienstig acht:"

[Am. 127]

2.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 2 bis

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (40) opgerichte Antidumpingcomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

2 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. [Am. 128]

12.   VERORDENING (EG) NR. 673/2005 VAN DE RAAD VAN 25 APRIL 2005 TOT VASTSTELLING VAN AANVULLENDE DOUANERECHTEN OP DE INVOER VAN BEPAALDE PRODUCTEN VAN OORSPRONG UIT DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA  (41)

De bevoegdheid tot intrekking van Verordening (EG) nr. 673/2005 is aan de Raad toegekend. Deze bevoegdheid moet worden verwijderd, en op de intrekking van deze verordening moet artikel 207 van het Verdrag van toepassing zijn.

Verordening (EG) nr. 673/2005 wordt derhalve als volgt gewijzigd:

Artikel 7 wordt geschrapt

12 BIS.     VERORDENING (EG) NR. 1236/2005 VAN DE RAAD VAN 27 JUNI 2005 MET BETREKKING TOT DE HANDEL IN BEPAALDE GOEDEREN DIE GEBRUIKT ZOUDEN KUNNEN WORDEN VOOR DE DOODSTRAF, FOLTERING OF ANDERE WREDE, ONMENSELIJKE OF ONTERENDE BEHANDELING OF BESTRAFFING  (42) [AM. 129]

Wat Verordening (EG) nr. 1236/2005 aangaat, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag vast te stellen, ten einde de bijlagen bij die verordening te kunnen wijzigen.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 1236/2005 als volgt gewijzigd:

[Am. 130]

1.

overweging 25 wordt vervangen door:

"25.

Teneinde de bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van Bijlagen II, III, IV en V van deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer met deskundigen. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad."

[Am. 131]

2.

artikel 12, lid 2, wordt vervangen door:

"2.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de bijlagen II, III, IV en V te wijzigen."

[Am. 132]

3.

Artikel 15 wordt geschrapt; [Am. 133]

4.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 15 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgelegde voorwaarden.

2.     De in artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt voor een termijn van vijf jaar aan de Commissie toegekend vanaf …  (43). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen die verlenging verzet.

3.     De in artikel 15 verleende delegatie van bevoegdheid kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.     Een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met vier maanden worden verlengd.

[Am. 324]

5.

artikel 16 wordt geschrapt; [Am. 135]

13.   VERORDENING (EG) NR. 1616/2006 VAN DE RAAD VAN 23 OKTOBER 2006 BETREFFENDE BEPAALDE PROCEDURES VOOR DE TOEPASSING VAN DE STABILISATIE- EN ASSOCIATIEOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN HUN LIDSTATEN, ENERZIJDS, EN DE REPUBLIEK ALBANIË, ANDERZIJDS, EN DE INTERIMOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE REPUBLIEK ALBANIË  (44)

Wat Verordening (EG) nr. 1616/2006 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 1616/2006 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 7 wordt geschrapt; [Am. 136]

-1 bis.

overweging 8 wordt vervangen door:

"(8)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van gedetailleerde regels voor de tenuitvoerlegging van bepaalde bepalingen van de SOA, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (45).

[Am. 137]

-1 ter.

de volgende overweging 8 bis wordt ingevoegd:

"(8 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van onmiddellijke maatregelen in uitzonderlijke en kritieke omstandigheden en voor de tijdelijke schorsing van een bepaalde preferentiële behandeling, gelet op de gevolgen van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. Daar waar een vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen."

[Am. 138]

-1 quater.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(8 ter)

De Commissie moet onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vaststellen, indien dit in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 26, lid 4, van de interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 39, lid 4, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst om dwingende redenen van urgentie vereist is."

[Am. 139]

-1 quinquies.

artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

Concessies voor vis en visserijproducten

De bepalingen inzake de toepassing van artikel 15, lid 1, van de Interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 28, lid 1, van de SAO, betreffende tariefcontingenten voor vis en visserijproducten, worden door de Commissie vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2 van deze verordening."

[Am. 140]

-1 sexies.

artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

"Artikel 4

Technische aanpassingen

Wijzigingen en technische aanpassingen van bepalingen die krachtens deze verordening zijn vastgesteld, worden wanneer die noodzakelijk zijn in verband met wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur of de TARIC-codes, of vanwege de sluiting van nieuwe preferentiële overeenkomsten, protocollen, briefwisselingen of andere rechtsinstrumenten die door de Unie en de Republiek Albanië worden gesloten en die geen ingrijpende wijzigingen met zich meebrengen, vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2, van deze verordening. "

[Am. 141]

-1 septies.

artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Algemene vrijwaringsclausule

De Unie stelt maatregelen als bedoeld in artikel 25 van de Interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 38 van de SAO, vast overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2, tenzij anders bepaald in artikel 25 van de Interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 38 van de SAO. "

[Am. 142]

-1 octies.

artikel 6 wordt vervangen door:

"Artikel 6

Schaarsteclausule

De Unie stelt maatregelen als bedoeld in artikel 26 van de Interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 39 van de SAO, vast overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2, van deze verordening. "

[Am. 143]

1.

in artikel 7 komen de derde tot en met de vijfde alinea als volgt te luiden:

"De Commissie neemt deze maatregelen volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 8 bis, lid 2 artikel 8 bis, lid 1 ter . In dringende gevallen is artikel 8 bis, lid 3, artikel 8 bis, lid 2 bis, van toepassing."

[Am. 144]

2.

artikel 8, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   De Commissie neemt deze maatregelen volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2. In dringende gevallen is artikel 8 bis, lid 3, van toepassing.";

3.

het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 8 bis

Comitéprocedure

-1.     Voor de toepassing van de artikelen 2, 4 en 11 wordt de Commissie bijgestaan door het Comité Douanewetboek, dat is ingesteld bij artikel 248 bis van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (46). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 145]

1.   Voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 de artikelen 5, 7 en 8 , wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van comité dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 260/2009 van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (47) van de Raad opgerichte Vrijwaringscomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. […./2011] 182/2011 . [Am. 146]

1 bis.     Voor de toepassing van artikel 6 wordt de Commissie bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1061/2009 van de Raad van 19 oktober 2009 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (48) Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 147]

1 ter.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 148]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

2 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 149]

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. [Am. 150]

3 bis.

artikel 11, derde alinea, wordt vervangen door:

"De Commissie kan, overeenkomstig de raadplegingsprocedure bedoeld in artikel 8 bis, lid 1 ter, de preferentiële behandeling van producten bedoeld in artikel 30, lid 4, van de Interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 43, lid 4, van de SAO, tijdelijk schorsen."

[Am. 151]

3 ter.

artikel 12 wordt geschrapt; [Am. 152]

14.   VERORDENING (EG) NR. 1528/2007 VAN DE RAAD VAN 20 DECEMBER 2007 TOT TOEPASSING VAN DE REGELINGEN VOOR GOEDEREN VAN OORSPRONG UIT BEPAALDE STATEN BEHORENDE TOT DE GROEP VAN STATEN IN AFRIKA, HET CARIBISCH GEBIED EN DE STILLE OCEAAN (ACS), DIE ZIJN OPGENOMEN IN OVEREENKOMSTEN TOT INSTELLING VAN, OF LEIDENDE TOT INSTELLING VAN, EEN ECONOMISCHE PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST  (49)

Wat Verordening (EG) nr. 1528/2007 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordeningmoeten worden vastgesteld in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 1528/2007 als volgt gewijzigd:

-1.

Overweging 17 wordt vervangen door:

"(17)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (50).

[Am. 153]

1.

artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 komt als volgt te luiden:

"2.   De Commissie wijzigt bijlage I door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 24 bis, 24 ter en 24 quater, door toevoeging van regio's en staten uit de ACS-groep van staten die onderhandelingen hebben afgesloten over een overeenkomst met de Unie waarin ten minste wordt voldaan aan de eisen van artikel XXIV van de GATT 1994.";

b)

in lid 3 komt de inleidende zin als volgt te luiden:

"3.   De regio of staat blijft in bijlage I opgenomen, tenzij de Commissie bij gedelegeerde handeling overeenkomstig de artikelen 24 bis, 24 ter en 24 quater een regio of staat uit die bijlage schrapt, met name wanneer:"

[Am. 155]

1 bis.

artikel 5, lid 3, inleidende formule, wordt vervangen door:

"3.     Indien de Commissie, op grond van gegevens van een lidstaat of op eigen initiatief, vaststelt dat de voorwaarden als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel zijn vervuld, kan de ter zake dienende behandeling overeenkomstig de raadplegingsprocedure van artikel 21, lid 1 quinquies, worden geschorst, op voorwaarde dat de Commissie eerst:"

[Am. 156]

1 ter.

in artikel 5 wordt lid 4 vervangen door:

"4.     Een schorsing op grond van dit artikel mag niet langer duren dan nodig is om de financiële belangen van de Unie te beschermen. Zij is beperkt tot zes maanden, waarna verlenging mogelijk is. Na het verstrijken van deze periode besluit de Commissie de schorsing te beëindigen dan wel om de schorsing overeenkomstig de in artikel 21, lid 1 quinquies, bedoelde raadplegingsprocedure te verlengen."

[Am. 325]

1 quater.

artikel 5, lid 6, tweede alinea wordt vervangen door:

"Het besluit tot schorsing van de ter zake dienende behandeling wordt overeenkomstig de raadplegingsprocedure van artikel 21, lid 1 quinquies, genomen."

[Am. 158]

1 quinquies.

artikel 6, lid 3, wordt vervangen door:

"3.     De nadere voorschriften voor de toepassing van de in lid 2 van dit artikel bedoelde tariefcontingenten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure."

[Am. 159]

1 sexies.

artikel 7, lid 4, wordt vervangen door:

"4.     De nadere voorschriften voor de toepassing van de in dit artikel bedoelde tariefcontingenten en voor de verdeling ervan tussen de regio's worden overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld."

[Am. 160]

1 septies.

artikel 9, lid 5, wordt vervangen door:

"5.     De Commissie stelt nadere voorschriften vast voor de onderverdeling van de in lid 1 bedoelde hoeveelheden en voor het beheer van het in de leden 1, 3 en 4 van dit artikel bedoelde systeem, en schorsingsbesluiten overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 21, lid 2."

[Am. 161]

1 octies.

artikel 10, lid 4 wordt vervangen door:

"4.     Overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure stelt de Commissie nadere voorschriften vast voor het beheer van dit systeem, en schorsingsbesluiten."

[Am. 162]

2.

artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   Wanneer duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, maakt de Commissie daartoe een bericht bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. De procedure wordt ingeleid binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving door een lidstaat.";

b)

lid 4, eerste zin, wordt vervangen door:

"4.   Indien de Commissie meent dat er sprake is van de in artikel 12 beschreven omstandigheden, stelt zij de betrokken, in bijlage I opgenomen regio of staten onverwijld in kennis van haar voornemen een onderzoek te openen.";

3.

artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 komen de tweede en de derde zin als volgt te luiden:

"Voorlopige maatregelen worden genomen volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 21, lid 2 lid 1 quinquies . In dringende gevallen is artikel 21, lid 3, van toepassing."

[Am. 163]

b)

in lid 2 wordt de tweede zin geschrapt;

c)

lid 4 wordt geschrapt;

4.

artikel 17 wordt vervangen door:

"Artikel 17

Beëindiging van het onderzoek en de procedure zonder maatregelen

Wanneer het onnodig wordt geacht bilaterale vrijwaringsmaatregelen te nemen, worden het onderzoek en de onderzoeksprocedure beëindigd volgens de procedure van artikel 21, lid 2.";

5.

artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   Indien het in lid 1 van dit artikel bedoelde overleg niet binnen 30 dagen na voorlegging van de aangelegenheid aan de betrokken regio of staat tot een voor beide partijen bevredigende oplossing leidt, neemt de Commissie in overeenstemming met de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 21, lid 2, binnen twintig werkdagen na het einde van de overlegperiode een besluit tot instelling van definitieve bilaterale vrijwaringsmaatregelen.";

b)

de leden 3 en 4 worden geschrapt;

6.

artikel 20, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Het besluit om de invoer van een product onder toezicht te plaatsen, wordt door de Commissie genomen volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 21, lid 2 lid 1 quinquies ."

[Am. 164]

7.

artikel 21 wordt vervangen door:

"Artikel 21

Comitéprocedure

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk de artikelen 5, 16, 17, 18 en 20 van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (51) opgerichte comité inzake vrijwaringsmaatregelen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] 182/2011 . [Am. 165]

1 bis.     Voor de toepassing van artikel 4 wordt de Commissie bijgestaan door het Comité douanewetboek dat is ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2913/92. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 166]

1 ter.     voor de toepassing van artikel 6 wordt de Commissie bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (52). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 167]

1 quater.     voor de toepassing van de artikelen 7 en 9 wordt de Commissie bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 318/2006 ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 168]

1 quinquies.     wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 169]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel [5] artikel 4 van Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] 182/2011 van toepassing. [Am. 170]

4.   Voor producten die onder tariefpost 1701 vallen, wordt het comité als bedoeld in lid 1 bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 195 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (53).";

4 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. [Am. 171]

7 bis.

artikel 24 wordt geschrapt; [Am. 172]

8.

de volgende artikelen 24 bis, 24 ter en 24 quater worden ingevoegd:

"Artikel 24 bis

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid tot vaststelling van de gedelegeerde handelingen bedoeld in artikel 2, leden 2 en 3, wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend.

2.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad van in kennis.

3.   De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt de Commissie verleend onder de in de artikelen 24 ter en 24 quater gestelde voorwaarden.

Artikel 24 ter

Intrekking van de delegatie

1.   De in artikel 2, leden 2 en 3, bedoelde delegatie van bevoegdheden kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de delegatie van bevoegdheden zal intrekken, brengt de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in dat besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 24 quater

Bezwaren tegen gedelegeerde handelingen

1.   Het Europees Parlement en de Raad mogen binnen twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar aantekenen tegen de gedelegeerde handeling. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze periode met een maand worden verlengd.

2.   Indien bij het verstrijken van deze termijn noch het Europees Parlement noch de Raad bezwaar tegen de gedelegeerde handeling heeft aangetekend, wordt deze in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en treedt zij op de daarin bepaalde datum in werking.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie hebben meegedeeld dat zij niet voornemens zijn bezwaar aan te tekenen, mag de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van die termijn in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt en in werking treden.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar tegen de vastgestelde gedelegeerde handeling aantekent, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt, motiveert haar bezwaar tegen de gedelegeerde handeling."

[Am. 173]

8 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 24 quinquies

Vertrouwelijkheid

1.     De op grond van deze verordening ontvangen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd.

2.     Informatie van vertrouwelijke aard of op vertrouwelijke basis verstrekte informatie die op grond van deze verordening werd ontvangen, wordt niet bekendgemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die de informatie heeft verstrekt.

3.     Bij elk verzoek om vertrouwelijke behandeling van informatie wordt aangegeven waarom deze vertrouwelijk is. Wanneer degene die de informatie heeft verstrekt, deze noch openbaar wil maken noch toestemming wil geven tot bekendmaking ervan in algemene termen of in samengevatte vorm en wanneer blijkt dat het verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is, kan deze informatie buiten beschouwing worden gelaten.

4.     Gegevens worden in elk geval als vertrouwelijk beschouwd indien uit de bekendmaking ervan aanzienlijk nadeel kan voortvloeien voor degene die ze heeft verstrekt of van wie ze afkomstig zijn.

5.     De leden 1 tot en met 4 beletten de autoriteiten van de Unie niet algemene informatie te vermelden en in het bijzonder te verwijzen naar de motivering van de op grond van deze verordening genomen besluiten. Deze autoriteiten moeten echter rekening houden met het rechtmatige belang dat de betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen erbij hebben dat hun zakengeheimen niet worden bekendgemaakt. "

[Am. 174]

8 ter.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 24 sexies

Verslag

1.     De Commissie dient jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van de verordening in bij het Europees Parlement. Het verslag bevat informatie over de activiteiten van de Commissie, de comités als bedoeld in deze verordening, en alle andere organen die belast zijn met de uitvoering van deze verordening en de naleving van de hieruit voortvloeiende verplichtingen, waaronder de verplichtingen inzake handelsbelemmeringen.

2.     Daarnaast bevat het verslag een samenvatting van de statistieken en een bericht over de ontwikkeling van de handel met de ACS-landen.

3.     Het verslag bevat informatie over de tenuitvoerlegging van deze verordening.

4.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft gepresenteerd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de verordening uiteen te zetten en toe te lichten.

5.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 175]

15.   VERORDENING (EG) NR. 140/2008 VAN DE RAAD VAN 19 NOVEMBER 2007 BETREFFENDE BEPAALDE PROCEDURES VOOR DE TOEPASSING VAN DE STABILISATIE- EN ASSOCIATIEOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN HUN LIDSTATEN, ENERZIJDS, EN DE REPUBLIEK MONTENEGRO, ANDERZIJDS, EN DE INTERIMOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP, ENERZIJDS, EN DE REPUBLIEK MONTENEGRO, ANDERZIJDS  (54)

Wat Verordening (EG) nr. 140/2008 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 140/2008 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 7 wordt geschrapt; [Am. 176]

-1 bis.

overweging 8 wordt vervangen door:

"(8)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van gedetailleerde voorschriften voor de uitvoering van bepaalde bepalingen van de SOA, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (55).

[Am. 177]

-1 ter.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(8 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van toezicht- en voorlopige maatregelen en voor de tijdelijke schorsing van de preferentiële behandeling, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij het opleggen van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen."

[Am. 178]

-1 quater.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(8 ter)

De Commissie moet onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vaststellen, indien dit in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 26, lid 5, onder b), artikel 27, lid 4, van de interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 41, lid 5, onder b), en artikel 42, lid 4, van de SOA om dwingende redenen van urgentie vereist is."

[Am. 179]

-1 quinquies.

artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

Concessies voor vis en visserijproducten

De bepalingen inzake de toepassing van artikel 14 van de interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 29 van de SAO, betreffende tariefcontingenten voor vis en visserijproducten, worden door de Commissie vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2, van deze verordening. "

[Am. 180]

-1 sexies.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

Technische aanpassingen:

Wijzigingen en technische aanpassingen van bepalingen die krachtens deze verordening zijn vastgesteld, worden wanneer die noodzakelijk zijn in verband met wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur of de TARIC-codes, of vanwege de sluiting van nieuwe of gewijzigde overeenkomsten, protocollen, briefwisselingen of andere rechtsinstrumenten die tussen de Unie en de Republiek Montenegro worden gesloten, en die geen ingrijpende wijzigingen met zich meebrengen, vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2. "

[Am. 181]

-1 septies.

artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Algemene vrijwaringsclausule

Wanneer de Unie een maatregel moet nemen als bedoeld in artikel 26 van de interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 41 van de SAO, wordt deze vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8 bis, lid 2 als bedoeld in deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure, tenzij anders bepaald in artikel 26 van de interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 41 van de SAO. "

[Am. 182]

-1 octies.

artikel 6 wordt vervangen door:

"Artikel 6

Schaarsteclausule

De Unie stelt maatregelen als bedoeld in artikel 27 van de Interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 42 van de SAO, vast overeenkomstig de in artikel 8 bis, lid 2, als bedoeld in deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure. "

[Am. 183]

1.

artikel 7, derde tot en met de vijfde alinea, worden vervangen door:

"De Commissie neemt deze maatregelen volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 8 bis, lid 2 lid 1 bis . In dringende gevallen is artikel 8 bis, lid 3,, lid 2 bis, van toepassing."

[Am. 184]

2.

artikel 8, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   De Commissie neemt deze maatregelen volgens de procedure van artikel 8 bis, lid 2. In dringende gevallen is artikel 8 bis, lid 3, van toepassing.";

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 8 bis

Comitéprocedure

-1.     Voor de toepassing van de artikelen 2, 4 en 11 van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het Comité Douanewetboek dat is ingesteld bij artikel 248 bis van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (56). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 185]

-1 bis.     Voor de toepassing van artikel 6 wordt de Commissie bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 1061/2009 van de Raad van 19 oktober 2009 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (57) ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 186]

1.   Voor de toepassing van de artikelen 5, 7 en 8 wordt de Commissie bijgestaan door het Vrijwaringscomité dat is opgericht bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (58) . Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. […./2011] 182/2011 . [Am. 187]

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 188]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

2 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 189]

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt.

[Am. 190]

3 bis.

in artikel 11, derde alinea, wordt vervangen door:

"De Commissie kan, overeenkomstig de raadgevingsprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 1 bis, van deze verordening, de preferentiële behandeling van producten bedoeld in artikel 31, lid 4, van de interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 46, lid 4, van de SAO, tijdelijk schorsen."

[Am. 191]

3 ter.

artikel 12 wordt geschrapt. [Am. 192]

16.   VERORDENING (EG) NR. 55/2008 VAN DE RAAD VAN 21 JANUARI 2008 TOT INVOERING VAN AUTONOME HANDELSPREFERENTIES VOOR DE REPUBLIEK MOLDAVIË EN TOT WIJZIGING VAN VERORDENING (EG) NR. 980/2005 EN BESLUIT 2005/924/EG VAN DE COMMISSIE  (59)

Wat Verordening (EG) nr. 55/2008 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 55/2008 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 11 wordt geschrapt; [Am. 193]

-1 bis.

overweging 12 wordt geschrapt; [Am. 194]

-1 ter.

overweging 13 wordt vervangen door:

"(13)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (60).

[Am. 195]

-1 quater.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(13 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van toezicht- en voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij het opleggen van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen is, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen."

[Am. 196]

-1 quinquies.

artikel 3, lid 3, wordt vervangen door:

"3.     Onverminderd de overige bepalingen van deze verordening, en met name artikel 10, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen passende maatregelen nemen indien de invoer van landbouwproducten een ernstige verstoring van de markten van de Unie en de regulerende mechanismen daarvan veroorzaakt. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure."

[Am. 197]

-1 sexies.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

Toepassing van de tariefcontingenten voor zuivelproducten

Nadere regels voor de toepassing van de tariefcontingenten voor de posten 0401 tot en met 0406 worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. "

[Am. 198]

-1 septies.

artikel 7, inleidende formule, wordt vervangen door:

"De Commissie stelt volgens de in artikel 11 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure de voor de toepassing van deze verordening noodzakelijke bepalingen, andere dan die bedoeld in artikel 4, vast, en met name:"

[Am. 199]

-1 octies.

artikel 8 wordt geschrapt; [Am. 200]

1.

artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin van lid 1 wordt vervangen door:

"1.   Wanneer de Commissie oordeelt dat er voldoende bewijs is van fraude, onregelmatigheden of systematisch verzuim van Moldavië om de regels inzake de oorsprong van producten en de desbetreffende procedures na te leven of te handhaven of de vereiste administratieve medewerking als bedoeld in artikel 2, lid 1, te verlenen, of verzuim om de andere in artikel 2, lid 1, vastgelegde voorwaarden na te leven, kan zij maatregelen nemen volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 11 bis, lid 2, lid 1 ter , om de bij deze verordening vastgestelde preferentiële regelingen voor een periode van niet meer dan zes maanden geheel of ten dele te schorsen, mits zij vooraf:";

[Am. 201]

b)

lid 2 wordt geschrapt;

b bis)

Lid 3 wordt vervangen door:

"3.     Aan het einde van de schorsingsperiode besluit de Commissie de voorlopige schorsing te beëindigen of de schorsing overeenkomstig de raadplegingsprocedure van artikel 11 bis, lid 1 quinquies, te verlengen."

[Am. 326]

2.

artikel 11, lid 1, wordt vervangen door:

"1.   Wanneer de invoer van een product van oorsprong uit Moldavië ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor een producent in de Unie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten, kunnen de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief op dat product te allen tijde door de Commissie opnieuw worden ingesteld volgens de procedure van artikel 11a, lid 2.";

2 bis.

in artikel 11 wordt lid 5 vervangen door:

"5.     Het onderzoek wordt binnen zes maanden na de in lid 2 bedoelde aankondiging afgerond. De Commissie kan deze periode in geval van buitengewone omstandigheden en na raadpleging van het comité overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 1 quinquies, bedoelde raadplegingsprocedure verlengen."

[Am. 327]

2 ter.

artikel 11, lid 6 wordt vervangen door:

"6.     De Commissie neemt binnen drie maanden een besluit volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 11 bis, lid 2. Dat besluit treedt in werking binnen een maand nadat het is bekendgemaakt."

[Am. 204]

2 quater.

artikel 11, lid 7, wordt vervangen door:

"7.     Wanneer geen onderzoek mogelijk is als gevolg van buitengewone omstandigheden die een onmiddellijk optreden vereisen, kan de Commissie alle strikt noodzakelijke preventieve maatregelen nemen in overeenstemming met de in artikel 11 bis, lid 2 bis, bedoelde procedure."

[Am. 205]

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 11 bis

Comité

1.   Voor de toepassing van artikelen 11 artikel 3, lid 3, en de artikelen 11 en 12 van deze Verordening wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (61) opgerichte Vrijwaringscomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. […./2011] 182/2011 . [Am. 206]

1 bis.     Voor de toepassing van artikel 4 van deze Verordening wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 195 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (62) opgerichte comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 207]

1 ter.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 208]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

2 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 209]

2 ter.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. [Am. 210]

3 bis.

artikel 12, lid 2 wordt vervangen door:

"2.     Indien Moldavië zich niet houdt aan de oorsprongsregels of de in artikel 2 voorgeschreven administratieve samenwerking voor voornoemde hoofdstukken 17, 18, 19 en 21 niet verleent, of indien de invoer van producten uit deze hoofdstukken met toepassing van de preferentiële regelingen krachtens deze verordening de gebruikelijke uitvoerniveaus door Moldavië aanzienlijk overschrijdt, worden er volgens de in artikel 11 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure passende maatregelen getroffen."

[Am. 211]

17.   VERORDENING (EG) NR. 594/2008 VAN DE RAAD VAN 16 JUNI 2008 BETREFFENDE BEPAALDE PROCEDURES VOOR DE TOEPASSING VAN DE STABILISATIE- EN ASSOCIATIEOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN HUN LIDSTATEN, ENERZIJDS, EN BOSNIË EN HERZEGOVINA, ANDERZIJDS, EN DE INTERIMOVEREENKOMST BETREFFENDE DE HANDEL EN AANVERWANTE ZAKEN TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP, ENERZIJDS, EN BOSNIË EN HERZEGOVINA, ANDERZIJDS  (63)

Wat Verordening (EG) nr. 594/2008 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 594/2008 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 7 wordt geschrapt; [Am. 212]

-1 bis.

overweging 8 wordt vervangen door:

"(8)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van gedetailleerde regels voor de tenuitvoerlegging van bepaalde bepalingen van de SOA, moeten aan de Commisie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (64).

[Am. 213]

-1 ter.

de volgende overweging wordt toegevoegd:

"(8 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van toezicht- en voorlopige maatregelen en de tijdelijke schorsing van de preferentiële behandeling, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij het opleggen van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen is, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen."

[Am. 214]

-1 quater.

De volgende overweging wordt toegevoegd:

"(8 ter)

De Commissie moet onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vaststellen, indien dit in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 24, lid 5, onder b), en artikel 25, lid 4, van de interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 39, lid 5, onder b), en artikel 40, lid 4, van de SAO om dwingende urgente redenen vereist is."

[Am. 215]

-1 quinquies.

Artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

Concessies voor vis en visserijproducten

De bepalingen inzake de toepassing van artikel 13 van de interim-overeenkomst en in een later stadium artikel 28 van de SAO, betreffende tariefcontingenten voor vis en visserijproducten, worden door de Commissie vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2 van deze verordening."

[Am. 216]

-1 sexies.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

Technische aanpassingen

Wijzigingen en technische aanpassingen van bepalingen die krachtens deze verordening zijn vastgesteld, worden wanneer die noodzakelijk zijn in verband met wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur of de TARIC-codes, of vanwege de sluiting van nieuwe of gewijzigde overeenkomsten, protocollen, briefwisselingen of andere rechtsinstrumenten tussen de Unie en Bosnië en Herzegovina, en die geen ingrijpende wijzigingen met zich meebrengen, vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2. "

[Am. 217]

-1 septies.

artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Algemene vrijwaringsclausule

Daar waar het noodzakelijk is dat de Unie een maatregel vaststelt als bedoeld in artikel 24 van de interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 39 van de SAO, wordt deze vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2, van deze verordening, tenzij anders bepaald in artikel 24 van de Interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 39 van de SAO. "

[Am. 218]

-1 octies.

artikel 6 wordt vervangen door:

"Artikel 6

Tekortclausule

[Daar waar het noodzakelijk is dat de Unie een maatregel vaststelt als bedoeld in artikel 25 van de Interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 40 van de SAO, wordt deze vastgesteld vast overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2 van deze verordening. "

[Am. 219]

1.

in artikel 7 komen de derde tot en met de vijfde alinea als volgt te luiden:

"De Commissie treft deze maatregelen volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 8 bis, lid 2. lid 1 bis . In dringende gevallen is artikel 8 bis, lid 3, lid 2 bis, van toepassing."

[Am. 220]

2.

artikel 8, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   "De Commissie treft deze maatregelen volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 8 bis, lid 2. In dringende gevallen is artikel 8 bis, lid 3, van toepassing.";

3.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 8 bis

Comitéprocedure

-1.     Voor de toepassing van de artikelen 2, 4 en 11 van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het Comité Douanewetboek dat is ingesteld bij artikel 248 bis van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (65). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 221]

-1 bis.     Voor de toepassing van artikel 6 wordt de Commissie bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 1061/2009 van de Raad van 19 oktober 2009 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (66) opgerichte Vrijwaringscomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 222]

1.   Voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 artikelen 5, 7 en 8 wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (67) opgerichte Vrijwaringscomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 . [Am. 223]

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 224]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

2 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 225]

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3 bis.     Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt." [Am. 226]

3 bis.

artikel 11, lid 3, wordt vervangen door:

"De Commissie kan, overeenkomstig de in artikel 8 bis, lid 1 bis, van deze verordening bedoelde raadplegingsprocedure, de preferentiële behandeling van producten bedoeld in artikel 29, lid 4, van de interim-overeenkomst, en in een later stadium artikel 44, lid 4, van de SAO, tijdelijk schorsen."

[Am. 227]

3 ter.

artikel 12 wordt geschrapt. [Am. 228]

18.   VERORDENING (EG) NR. 732/2008 VAN DE RAAD VAN 22 JULI 2008 BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN EEN SCHEMA VAN ALGEMENE TARIEFPREFERENTIES VOOR DE PERIODE VAN 1 JANUARI 2009 TOT EN MET 31 DECEMBER 2011 EN TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENINGEN (EG) NR. 552/97 EN (EG) NR. 1933/2006 VAN DE RAAD EN DE VERORDENINGEN (EG) NR. 1100/2006 EN (EG) NR. 964/2007 VAN DE COMMISSIE  (68)

Wat Verordening (EG) nr. 732/2008 aangaat, moet aan de Commissie bevoegdheid worden overgedragen om gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op het wijzigingen van bijlage I bij deze verordening. Bovendien moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. [xxxx/2011] 182/2011. [Am. 229]

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 732/2008 als volgt gewijzigd:

-1.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(24 bis)

Teneinde de bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen met betrekking tot de toekenning van de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur aan het verzoekende land en dienovereenkomstige wijziging van bijlage I van deze verordening, vaststelling van gedetailleerde regels betreffende verlaging van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de producten onder tariefpost 1701, schorsing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de producten onder de tariefposten 1006 en 1701, het verplicht stellen van invoercertificaten voor de invoer van producten onder tariefpost 1701, uitsluiting van een land van de regeling door wijziging van bijlage I, en vaststelling van een overgangsperiode, opheffing van de in deze verordening voorziene preferentiële regelingen, tijdelijke intrekking van de preferentiële regelingen met betrekking tot alle of bepaalde producten van oorsprong uit een begunstigd land, en wijzigingen van de bijlage. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad."

[Am. 230]

-1 bis.

overweging 25 wordt vervangen door:

"(25)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het nemen van voorlopige en definitieve vrijwaringsmaatregelen, voor de instelling van voorafgaande toezichtmaatregelen en voor de beëindiging van een onderzoek zonder dat maatregelen worden genomen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (69).

[Am. 231]

-1 ter.

de volgende overweging wordt toegevoegd:

"(25 bis)

De raadplegingsprocedure in samenhang met onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen moet worden toegepast voor het initiëren en de uitbreiding van een onderzoek, voor het nemen van een besluit om de situatie in het begunstigde land voor een periode van zes maanden te volgen en te evalueren indien zij van oordeel is dat de tijdelijke intrekking van preferenties gerechtvaardigd is, en voor de vaststelling van voorlopige maatregelen gelet op de gevolgen van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij het opleggen van maatregelen schade veroorzaakt die moeilijk te herstellen is, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen."

[Am. 232]

-1 quater

artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 2 wordt vervangen door:

"2.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om na onderzoek van het verzoek te beslissen of zij een verzoekend land de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur toekent en bijlage I dienovereenkomstig te wijzigen.

Wanneer een vertraging bij de instelling van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen is en daarom dwingende urgente redenen dat vereisen, is de in artikel 27 ter bedoelde procedure van toepassing op gedelegeerde handelingen die overeenkomstig dit lid worden vastgesteld.";

b)

Lid 5 wordt vervangen door:

"5.     De Commissie onderhoudt alle betrekkingen met het verzoekende land naar aanleiding van het verzoek volgens de in artikel 27, lid 5, bedoelde raadplegingsprocedure."

[Am. 233]

-1 quinquies.

artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 7 wordt vervangen door:

"7.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op vaststelling van nauwkeurige bepalingen voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen waarnaar wordt verwezen in de leden 4, 5 en 6 van dit artikel.

Wanneer een vertraging bij de instelling van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen is en urgente redenen dit daarom vereisen, is de in artikel 27 ter bedoelde procedure van toepassing op gedelegeerde handelingen die overeenkomstig dit lid worden vastgesteld.";

b)

Lid 8 wordt vervangen door:

"8.     Wanneer een land door de Verenigde Naties van de lijst van minst ontwikkelde landen wordt verwijderd, wordt het van de lijst van begunstigde landen van deze regeling geschrapt; De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om een land van de regeling uit te sluiten door wijziging van bijlage I en om een overgangsperiode van ten minste drie jaar vast te stellen."

[Am. 234]

1.

artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3, inleidende zin, wordt vervangen door:

"3.   De Commissie kan is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op schorsing van de preferentiële regelingen volgens de procedure van artikel 27, lid 6, in deze verordening schorsen voor alle dan wel bepaalde producten van oorsprong uit een begunstigd land, wanneer zij van oordeel is dat er voldoende bewijs is dat tijdelijke intrekking om de in de leden 1 en 2 van dit artikel genoemde redenen gerechtvaardigd is, mits zij voordien:"

[Am. 235]

b)

lid 4 wordt geschrapt;

2.

artikel 17 wordt vervangen door:

"Artikel 17

1.   Wanneer de Commissie of een lidstaat informatie ontvangt die tijdelijke intrekking van een preferentiële regeling kan rechtvaardigen en de Commissie of een lidstaat van oordeel is dat er voldoende redenen zijn voor een onderzoek, stelt deze het in artikel 27 bedoelde comité daarvan in kennis.

2.   De Commissie kan binnen een maand volgens de raadplegingsprocedure van artikel 27, lid 5, besluiten een onderzoek te openen.";

2 bis.

artikel 18, lid 6 wordt vervangen door:

"6.     Het onderzoek moet binnen een jaar voltooid zijn. De Commissie kan deze periode overeenkomstig de raadplegingsprocedure van artikel 27, lid 5, verlengen."

[Am. 236]

3.

artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

-a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.     De Commissie legt haar bevindingen in een verslag aan het in artikel 27, lid 1 bedoelde comité en aan het Europees Parlement voor."

[Am. 237]

-a bis)

Lid 2 wordt vervangen door:

"2.     Wanneer de Commissie van oordeel is dat de bevindingen van het onderzoek geen tijdelijke intrekking rechtvaardigen, besluit zij volgens de raadplegingsprocedure van artikel 27, lid 5, het onderzoek te beëindigen. In dat geval kondigt de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie de beëindiging van het onderzoek aan en maakt zij haar belangrijkste conclusies bekend."

[Am. 238]

a)

lid 3, tweede zin, wordt vervangen door:

3.    Wanneer de Commissie van oordeel is dat de bevindingen van het onderzoek een tijdelijke intrekking om de in artikel 15, lid 1, onder a), genoemde reden rechtvaardigen, besluit zij volgens de procedure van artikel 27, lid 5, om gedurende een periode van zes maanden de situatie in het betrokken begunstigde land te volgen en te evalueren. De Commissie stelt het betrokken begunstigde land van dat besluit in kennis en kondigt in het Publicatieblad van de Europese Unie aan dat zij voornemens is de preferentiële regelingen voor alle of bepaalde producten van oorsprong uit een begunstigd land tijdelijk in te trekken, tenzij het betrokken begunstigde land vóór het einde van die periode toezegt de nodige maatregelen te nemen om zich binnen een redelijke termijn aan de in deel A van bijlage III vermelde verdragen te conformeren.”

[Am. 239]

b)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Wanneer de De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op een besluit over tijdelijke intrekking . tijdelijke intrekking noodzakelijk acht, besluit zij daartoe volgens de procedure van artikel 27, lid 6. In het in lid 3 van dit artikel bedoelde geval handelt de Commissie aan het einde van de in dat lid genoemde termijn."

[Am. 240]

c)

lid 5 wordt vervangen door:

"5.   Wanneer de Commissie tot een gedelegeerde handeling voor tijdelijke intrekking besluit vaststelt , treedt dit besluit in werking zes maanden na de dag waarop het is aangenomen, tenzij zij de gedelegeerde handeling is ingetrokken of de Commissie vóór het einde van die periode heeft besloten dat de gedelegeerde handeling in te trekken omdat de redenen die aan de intrekking ten grondslag liggen, niet langer geldig zijn."

[Am. 241]

4.

artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 5 wordt vervangen door:

"5.   Het onderzoek wordt binnen zes maanden afgerond, te rekenen vanaf de datum van de in lid 2 van dit artikel bedoelde aankondiging. De Commissie kan deze periode in het geval van buitengewone omstandigheden volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 27, lid 5, verlengen."

[Am. 328]

b)

lid 6 wordt vervangen door:

"6.   De Commissie neemt binnen een maand een besluit volgens de onderzoeksprocedure van artikel 27, lid 6. Een dergelijk besluit treedt in werking binnen een maand na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.";

c)

lid 7 wordt vervangen door:

"7.   Wanneer geen onderzoek mogelijk is als gevolg van buitengewone omstandigheden die een onmiddellijk optreden vereisen, kan de Commissie, nadat zij het in artikel 27, lid 7, bedoelde comité daarvan in kennis heeft gesteld, alle strikt noodzakelijke preventieve voorlopige maatregelen nemen.";

Daar waar een lidstaat om een onmiddellijk optreden van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, neemt de Commissie binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek een besluit.

Voorlopige maatregelen gelden niet meer dan 200 dagen.

Als de voorlopige vrijwaringsmaatregelen worden ingetrokken omdat uit het onderzoek blijkt dat niet aan de voorwaarden in dit artikel is voldaan, worden de douanerechten die uit hoofde van de voorlopige maatregelen zijn geïnd, automatisch terugbetaald.

[Am. 243]

5.

artikel 21 wordt vervangen door:

"Artikel 21

Wanneer de invoer van producten die zijn vermeld in bijlage I bij het Verdrag de markten van de Unie, met name in een of meer van de ultraperifere gebieden, of de desbetreffende marktordeningen ernstig verstoort of dreigt te verstoren, kan de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, nadat zij het comité van beheer van de desbetreffende gemeenschappelijke marktordening heeft geraadpleegd, de preferentiële regelingen ten aanzien van de betrokken producten schorsen volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 27, lid 6 lid 5 ."

[Am. 329]

6.

artikel 22, lid 2, wordt geschrapt; wordt vervangen door:

"2.     De Commissie stelt voorafgaande toezichtmaatregelen vast volgens de in artikel 27, lid 5, bedoelde raadplegingsprocedure."

[Am. 244]

6 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 22 bis

1.     Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat niet aan de in artikel 20 bedoelde voorwaarden is voldaan, stelt de Commissie overeenkomstig de in artikel 27, lid 6, bedoelde onderzoeksprocedure een besluit vast om het onderzoek en de procedure te beëindigen.

2.     De Commissie dient bij het Europees Parlement een verslag in met haar bevindingen en gemotiveerde conclusies over alle relevante feitelijke en juridische kwesties, waarbij zij naar behoren rekening houdt met de bescherming van vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 27 quater. Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 245]

6 ter.

artikel 25, inleidende formule, wordt vervangen door:

"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om wijzigingen in de bijlagen vast te stellen die nodig zijn als gevolg van:"

[Am. 246]

7.

aan artikel 27 worden de volgende leden 6 en 7 toegevoegd wordt vervangen door :

"Artikel 27

1.     De Commissie wordt bijgestaan door een Comité algemene preferenties. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

5.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

6.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182 /2011 van toepassing.

7.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel [5] 4 van Verordening (EU) nr. 182 /2011 van toepassing.

7 bis.     Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt. "

[Am. 247]

7 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 27 bis

1.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgelegde voorwaarden.

2.     De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 10, lid 2, artikel 11, leden 7 en 8, artikel 16, lid 3, artikel 19, leden 4 en 5, en artikel 25, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf… (70). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn bezwaar maakt tegen een dergelijke verlenging.

3.     Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 10, lid 2, artikel 11, leden 7 en 8, artikel 16, lid 3, artikel 19, leden 4 en 5, en artikel 25 bedoelde delegatie van bevoegdheid te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.     Een overeenkomstig artikel 10, lid 2, artikel 11, leden 7 en 8, artikel 16, lid 3, artikel 19, leden 4 en 5, en artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement of de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met vier maanden worden verlengd.

[Am. 330]

7 ter.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 27 ter

1.     Gedelegeerde handelingen vastgesteld overeenkomstig dit artikel treden onverwijld in werking en zijn van toepassing zolang er geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. De kennisgeving van een gedelegeerde handeling bevat de redenen voor het aanwenden van de spoedprocedure.

2.     Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 27 bis, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt. "

[Am. 249]

7 quater.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 27 quater

1.     De op grond van deze verordening ontvangen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd.

2.     Informatie van vertrouwelijke aard of op vertrouwelijke basis verstrekte informatie die op grond van deze verordening werd ontvangen, wordt niet bekendgemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die de informatie heeft verstrekt.

3.     Bij elk verzoek om vertrouwelijke behandeling van informatie wordt aangegeven waarom deze vertrouwelijk is. Wanneer degene die de informatie heeft verstrekt, deze noch openbaar wil maken noch toestemming wil geven tot bekendmaking ervan in algemene termen of in samengevatte vorm en wanneer blijkt dat het verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is, kan deze informatie buiten beschouwing worden gelaten.

4.     Gegevens worden in elk geval als vertrouwelijk beschouwd indien uit de bekendmaking ervan aanzienlijk nadeel kan voortvloeien voor degene die ze heeft verstrekt of van wie ze afkomstig zijn.

5.     De leden 1 tot en met 4 beletten de autoriteiten van de Unie niet algemene informatie te vermelden en in het bijzonder te verwijzen naar de motivering van de op grond van deze verordening genomen besluiten. Deze autoriteiten moeten echter rekening houden met het rechtmatige belang dat de betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen erbij hebben dat hun zakengeheimen niet worden bekendgemaakt. "

[Am. 250]

7 quinquies.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 27 quinquies

1.     De Commissie dient jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van de verordening in bij het Europees Parlement. Het verslag heeft betrekking op alle in artikel 1, lid 2, bedoelde preferentiële regelingen, bevat informatie over de activiteiten van de diverse organen die belast zijn met het toezicht op de tenuitvoerlegging van deze verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, waaronder de verplichtingen inzake handelsbelemmeringen, en omvat een samenvatting van de statistische gegevens en de evolutie van de handel met de begunstigde landen en gebieden.

2.     Het Comité algemene preferenties en het Europees Parlement onderzoeken de gevolgen van de regeling, op basis van het verslag. Het Europees Parlement kan de Commissie op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de overeenkomst uiteen te zetten en toe te lichten.

3.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Comité algemene preferenties en het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 251]

19.   VERORDENING (EG) NR. 597/2009 VAN DE RAAD VAN 11 JUNI 2009 BETREFFENDE BESCHERMING TEGEN INVOER MET SUBSIDIËRING UIT LANDEN DIE GEEN LID VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP ZIJN  (71)

Wat Verordening (EG) nr. 597/2009 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 597/2009 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 16 wordt vervangen door:

"(16)

Het is noodzakelijk te bepalen dat onderzoeken, ongeacht of definitieve maatregelen worden ingesteld, normalerwijze binnen elf maanden en in ieder geval niet later dan twaalf maanden na de opening van het onderzoek dienen te worden beëindigd. Alleen als de lidstaten de Commissie laten weten dat zij een intense controverse in het besluitvormingsproces verwachten, met de noodzaak een ontwerpuitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (72) in te dienen bij de beroepsinstantie, moet de Commissie kunnen besluiten de periode te verlengen tot maximum 13 maanden. [Am. 252]

-1 bis.

overweging 26 wordt geschrapt; [Am. 253]

-1 ter.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(26 bis)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen en voor de vaststelling van voorlopige en definitieve maatregelen en voor de beëindiging van een onderzoek zonder maatregelen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011."

[Am. 254]

-1 quater.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(26 ter)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van voorlopige maatregelen en de beëindiging van een onderzoek, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. Daar waar een vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare maatregelen kunnen nemen."

[Am. 255]

-1 quinquies.

artikel 10, lid 1, tweede alinea wordt vervangen door:

"De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een lidstaat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de lidstaten van elke klacht die zij ontvangt een afschrift toekomen. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of op die van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie. Alvorens de procedure te starten brengt de Commissie de lidstaten op de hoogte en biedt zij hun de kans hun standpunt bekend te maken."

[Am. 256]

1.

artikel 10, lid 11, wordt vervangen door:

"11.   Indien duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de Commissie binnen 45 dagen nadat de klacht is ingediend, daartoe over en maakt zij dit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. Wanneer het ingediende bewijsmateriaal ontoereikend is, wordt de klager daarvan binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie werd ingediend, in kennis gesteld.";

2.

artikel 11, lid 9, wordt vervangen door:

"9.   Een onderzoek wordt in de overeenkomstig artikel 10, lid 11, ingeleide procedure zoveel mogelijk binnen één jaar 11 maanden afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 13 12 maanden na de opening ervan afgesloten in overeenstemming met de bevindingen als bedoeld in artikel 13 voor verbintenissen of met die als bedoeld in artikel 15 voor definitieve maatregelen. In uitzonderlijke gevallen kan de Commissie gelet op de ingewikkeldheid van het onderzoek uiterlijk 8 maanden na de opening van het onderzoek besluiten deze termijn te verlengen tot maximaal 18 maanden.";

[Am. 257]

2 bis.

In artikel 11 wordt het volgende lid ingevoegd:

"9 bis.     Uiterlijk zeven en een halve maand na de initiëring van het onderzoek raadpleegt de Commissie op basis van de onderzoeksresultaten de lidstaten. De lidstaten geven de Commissie in het kader van deze raadpleging aan of zij een intense controverse in het besluitvormingsproces overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van deze verordening voor definitieve maatregelen verwachten, hetgeen waarschijnlijk de in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde beroepsprocedure in werking zou doen treden. Als dit het geval is, kan de Commissie uiterlijk 8 maanden na de opening van het onderzoek besluiten de termijn van lid 9 van dit artikel te verlengen tot maximum 13 maanden. De Commissie maakt dit besluit openbaar."

[Am. 258]

3.

artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

"Voorlopige rechten worden niet eerder ingesteld dan 60 dagen na en uiterlijk 9 8 maanden na de inleiding van de procedure. In uitzonderlijke gevallen Als de lidstaten de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 9 bis, laten weten dat zij een intense controverse in het besluitvormingsproces overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van deze verordening voor definitieve maatregelen verwachten, hetgeen waarschijnlijk de in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde beroepsprocedure in werking zou doen treden, kan de Commissie, gelet op de ingewikkeldheid van het onderzoek, uiterlijk 8 maanden na de opening van het onderzoek besluiten deze termijn te verlengen tot maximaal 12 9 maanden ."

[Am. 259]

b)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   De Commissie stelt voorlopige maatregelen vast volgens de procedure van artikel 25, lid 3.";

c)

lid 5 wordt geschrapt;

4.

artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   Mits er voorlopig is vastgesteld dat subsidiering plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie overgaan tot aanvaarding van op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenissen, die inhouden dat:

a)

het land van oorsprong en/of van uitvoer ermee instemt de subsidie in te trekken of te beperken of andere maatregelen te nemen met betrekking tot de gevolgen ervan, of

b)

een exporteur zich ertoe verbindt zijn prijzen te herzien of zijn uitvoer naar het betrokken gebied te staken zolang voor deze uitvoer tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies worden verleend, mits de Commissie ervan overtuigd is dat daarmee de schadelijke gevolgen van de subsidiëring worden weggenomen.

In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis gelden de door de Commissie op grond van artikel 12, lid 3, ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde definitieve rechten niet voor de invoer van de betreffende producten die worden geproduceerd door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan.

De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet meer verhoogd dan nodig is om de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie te compenseren; de prijsverhogingen zouden lager moeten zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies als dat toereikend is om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade weg te nemen.";

b)

lid 5 wordt vervangen door:

"5.   Wanneer verbintenissen worden aanvaard, wordt het onderzoek beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de procedure onderzoeksprocedure van artikel 25, lid 2. De voorzitter kan het standpunt van het comité verkrijgen volgens de in artikel 15, lid 5, bedoelde schriftelijke procedure. "

[Am. 260]

c)

in lid 9 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

"9.   Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of opgezegd, of wanneer de aanvaarding van de verbintenis door de Commissie wordt opgezegd, wordt de aanvaarding van de verbintenis ingetrokken door middel van hetzij een besluit hetzij een verordening van de Commissie, en zijn de door de Commissie op grond van artikel 12 ingestelde voorlopige rechten of de door de Raad op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde definitieve rechten van toepassing, op voorwaarde dat de betrokken importeur of het land van oorsprong en/of uitvoer, de gelegenheid heeft gehad opmerkingen te maken, tenzij deze importeur of dit land zelf de verbintenis heeft opgezegd.";

d)

lid 10 wordt vervangen door:

"10.   Overeenkomstig artikel 12 kan op basis van de beste beschikbare informatie een voorlopig recht worden ingesteld, hetzij omdat er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt geschonden, hetzij ingeval van schending of opzegging van een verbintenis, indien het onderzoek dat tot de verbintenis heeft geleid, niet is afgesloten.";

5.

artikel 14, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Wanneer blijkt dat beschermende maatregelen onnodig zijn wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 25, lid 2 1 bis . De voorzitter kan het standpunt van het comité verkrijgen volgens de in artikel 25, lid 4 ter, bedoelde schriftelijke procedure. "

[Am. 261]

6.

artikel 15, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

"1.   Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en daardoor schade wordt veroorzaakt, en het in het belang van de Unie is om maatregelen te nemen in de zin van artikel 31, stelt de Commissie een definitief compenserend recht in volgens de onderzoeksprocedure van artikel 25, lid 2. Voor zover voorlopige rechten van kracht zijn, leidt de Commissie deze procedure uiterlijk een maand vóór het vervallen van die rechten in.";

b)

de tweede en de derde alinea worden geschrapt;

7.

artikel 16, lid 2, eerste alinea, wordt vervangen door:

"2.   Wanneer een voorlopig recht is toegepast en uit de definitief vastgestelde feiten het bestaan blijkt van subsidies die tot compenserende maatregelen aanleiding kunnen geven en van schade, besluit de Commissie, ongeacht of al dan niet een definitief compenserend recht dient te worden ingesteld, welk deel van het voorlopige recht definitief dient te worden ingevorderd.";

8.

artikel 20, lid 2, wordt vervangen door:

"Alvorens een dergelijk nieuw onderzoek wordt geopend, worden de producenten in de Unie in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren.";

9.

in artikel 21, lid 4, komt de eerste alinea als volgt te luiden:

"4.   De Commissie besluit of en in hoeverre het verzoek wordt ingewilligd en kan te allen tijde besluiten een tussentijds nieuw onderzoek te openen; op basis van de informatie die bij dit nieuwe onderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, wordt verkregen en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald of en in hoeverre terugbetaling gerechtvaardigd is.";

10.

artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

"Herzieningen op grond van de artikelen 18 en 19 worden versneld ten uitvoer gelegd en moeten normaal gesproken voltooid zijn binnen twaalf 11 maanden na de datum waarop de herzieningsprocedure werd ingeleid. Herzieningsprocedures op grond van de artikelen 18 en 19 moeten in ieder geval voltooid zijn binnen 15 14 maanden na de datum waarop zij werden ingeleid. In uitzonderlijke gevallen Uiterlijk 7 en een halve maand na de initiëring van het onderzoek overeenkomstig artikel 11 raadpleegt de Commissie op basis van de onderzoeksresultaten de lidstaten. De lidstaten laten de Commissie weten of zij een intense controverse in het besluitvormingsproces overeenkomstig de artikelen 14 en 15 voor definitieve maatregelen verwachten, hetgeen waarschijnlijk de in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde beroepsprocedure in werking zou doen treden. Indien dit zo is, kan de Commissie gelet op de ingewikkeldheid van het onderzoek uiterlijk 9 acht maanden na de opening van het onderzoek besluiten deze termijn te verlengen tot maximaal 18 15 maanden. De Commissie maakt dit besluit openbaar. "

[Am. 262]

b)

in lid 1 wordt de vijfde alinea geschrapt;

c)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   Nieuwe onderzoeken uit hoofde van de artikelen 18, 19 en 20 worden door de Commissie geopend. Alvorens de procedure te starten brengt de Commissie de lidstaten op de hoogte en biedt zij hun de kans hun standpunt bekend te maken. "

[Am. 263]

11.

artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 4 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

"Onderzoeken op grond van dit artikel worden geopend op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of een belanghebbende, op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in de leden 1, 2 en 3 omschreven factoren. Het onderzoek wordt geopend door middel van een verordening van de Commissie die de douaneautoriteiten tevens de instructie kan geven de invoer overeenkomstig artikel 24, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen.";

b)

in lid 4 komt de derde alinea als volgt te luiden:

"Wanneer de definitief vastgestelde feiten uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Commissie een besluit volgens de procedure van artikel 25, lid 2.";

c)

in lid 6 komt de vierde alinea als volgt te luiden:

"Deze vrijstellingen worden verleend door middel van een besluit van de Commissie en zijn van toepassing gedurende de periode en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in dat besluit."

12.

artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Als het in het belang van de Unie is, mogen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, bij besluit van de Commissie voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Commissie kan volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 25, lid 2 1 bis , besluiten de schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen. [Am. 264]

Maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat, en mits de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen te allen tijde weer worden ingesteld wanneer de reden van de schorsing niet meer bestaat.";

b)

lid 5, eerste alinea, wordt vervangen door:

"De Commissie kan de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat vervolgens, met ingang van de datum van registratie, rechten op de betrokken producten kunnen worden geheven.";

13.

artikel 25 wordt vervangen door:

“Artikel 25

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Antisubisidiecomité, hierna “het comité” genoemd. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Het adviescomité brengt zijn advies uit binnen een maand na de datum van indiening. Amendementen worden uiterlijk drie dagen voor de vergadering van het comité ingediend. [Am. 265]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182 /2011 van toepassing. Het onderzoekscomité brengt zijn advies uit binnen een maand na de datum van indiening. Amendementen worden uiterlijk drie dagen voor de vergadering van het comité ingediend. [Am. 266]

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel [5] 4 van Verordening (EU) nr. 182 /2011 van toepassing. [Am. 267]

4.   Ingevolge artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 182/2011 wordt wanneer een schriftelijke procedure wordt gevolgd, deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 182/2011 daarom verzoekt.";

4 bis.     In het geval dat een ontwerpuitvoeringshandeling wordt ingediend bij het comité van beroep overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011, brengt dit zijn advies uit binnen een maand na de datum van indiening. Amendementen worden uiterlijk drie dagen voor de vergadering van het comité ingediend. [Am. 268]

4 ter.     Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt.

[Am. 269]

14.

artikel 29, lid 5, wordt vervangen door:

"5.   De Commissie en de lidstaten en de functionarissen van de Commissie of de lidstaten maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt, geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor deze persoon om een vertrouwelijke behandeling heeft verzocht. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten wordt uitgewisseld of interne documenten die door de autoriteiten van de Unie of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, tenzij in deze verordening specifiek anders is bepaald, niet bekendgemaakt.";

15.

artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Definitieve mededeling geschiedt schriftelijk. Dit gebeurt met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie zo spoedig mogelijk en normaal niet later dan één maand voordat de in de artikelen 14 en 15 bedoelde procedures worden ingeleid. Indien de Commissie niet in een positie verkeert om bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip mede te delen, deelt zij deze zo spoedig mogelijk nadien mede.

Deze mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie nadien mocht nemen, maar indien dergelijke besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden deze zo spoedig mogelijk medegedeeld.";

b)

lid 5 wordt vervangen door:

"5.   Na de definitieve mededeling gemaakte opmerkingen worden uitsluitend in aanmerking genomen binnen een door de Commissie in elk afzonderlijk geval vast te stellen termijn van ten minste tien dagen, waarbij de spoedeisendheid van de aangelegenheid op passende wijze in aanmerking wordt genomen. Indien een definitieve mededeling reeds heeft plaatsgevonden, kan een kortere termijn worden gegeven.";

16.

artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen over de toepassing van voorlopige rechten opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen uiterlijk 15 dagen na de toepassing van deze maatregelen zijn ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld van andere partijen, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.";

b)

lid 5 wordt vervangen door:

"5.   De Commissie onderzoekt de regelmatig ontvangen informatie en gaat na in hoeverre deze representatief is. Het resultaat van dit onderzoek, tezamen met een oordeel over de waarde van die informatie, wordt aan het comité voorgelegd.";

c)

de tweede zin van lid 6 wordt vervangen door:

"Dergelijke informatie wordt voor zover mogelijk beschikbaar gesteld en doet geen afbreuk aan de later door de Commissie te nemen besluiten.";

16 bis.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 33 bis

Verslag

1.     De Commissie dient jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement. Het verslag omvat informatie over de vaststelling van voorlopige en definitieve maatregelen, de oplegging van voorafgaande toezichtmaatregelen, de beëindiging van onderzoeken zonder maatregelen, controles en verificatiebezoeken, en de activiteiten van de diverse instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de uitvoering van de verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van de verordening.

2.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft gepresenteerd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten.

3.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 270]

20.   VERORDENING (EG) NR. 260/2009 VAN DE RAAD VAN 26 FEBRUARI 2009 BETREFFENDE DE GEMEENSCHAPPELIJKE INVOERREGELING  (73)

Wat Verordening (EG) nr. 260/2009 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 260/2009 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 11 wordt vervangen door:

"(11)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van voorlopige en definitieve vrijwaringsmaatregelen en voor de oplegging van voorafgaande toezichtmaatregelen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (74).

[Am. 271]

-1 bis.

De volgende overweging wordt ingevoegd:

"(11 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van toezicht- en voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare maatregelen kunnen nemen."

[Am. 272]

1.

artikel 3 wordt geschrapt;

2.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een vrijwaringscomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 273]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel [5] 4 van Verordening (EU) nr. 182 /2011 van toepassing. [Am. 274]

3 bis.     Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt. [Am. 275]

4.   Ingevolge artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 182/2011 wordt wanneer een schriftelijke procedure wordt gevolgd, deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 182/2011 daarom verzoekt.";

3.

artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 komt de eerste zin als volgt te luiden:

"Wanneer duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek te openen, opent de Commissie een onderzoek binnen één maand na ontvangst van de door een lidstaat verstrekte informatie en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.";

b)

in lid 2 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

"De Commissie wint alle inlichtingen in die zij nodig acht en tracht deze, indien zij dit dienstig acht, te verifiëren bij importeurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten en handelsverenigingen of -organisaties.";

c)

lid 7 wordt vervangen door:

"7.   Wanneer blijkt dat er niet voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek te openen, deelt de Commissie de lidstaten haar besluit mede binnen een maand na ontvangst van de door de lidstaten verstrekte inlichtingen.";

4.

artikel 7, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Indien de Commissie binnen negen maanden na opening van het onderzoek tot de conclusie komt dat het niet nodig is dat de Unie toezicht- of vrijwaringsmaatregelen neemt, wordt het onderzoek binnen een maand afgesloten.";

5.

artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Noch de Commissie of de lidstaten, noch hun functionarissen mogen de gegevens van vertrouwelijke aard die zij op grond van deze verordening hebben ontvangen, of inlichtingen die op vertrouwelijke basis zijn verstrekt, bekendmaken zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt.";

6.

artikel 11, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Het besluit toezicht in te stellen wordt door de Commissie genomen door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 16 4 , lid 6, omschreven procedure 1 bis, bedoelde raadplegingsprocedure ."

[Am. 276]

7.

artikel 13 wordt vervangen door:

"Artikel 13

Wanneer de invoer van een product niet onder voorafgaand toezicht van de Unie is geplaatst, kan de Commissie, overeenkomstig artikel 18, een toezicht instellen dat tot een of meer regio's van de Unie is beperkt.";

8.

in artikel 16 worden de leden 6 en 7 vervangen door:

"6.   Wanneer een lidstaat de Commissie verzoekt in te grijpen, neemt deze binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek een besluit volgens de procedure van artikel 4, lid 2. In dringende gevallen is artikel 4, lid 3, van toepassing. lid 3 ."

[Am. 277]

9.

artikel 17 wordt vervangen door:

"Artikel 17

Wanneer de belangen van de Unie dit vereisen, kan de Commissie in overeenstemming met de onderzoeksprocedure van artikel 4, lid 2, en in overeenstemming met de in hoofdstuk III omschreven voorwaarden, maatregelen vaststellen om te voorkomen dat een product in dermate gestegen hoeveelheden en/of op zodanige voorwaarden in de Unie wordt ingevoerd dat de producenten in de Unie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten hierdoor ernstige schade lijden of dreigen te lijden.

Artikel 16, leden 2 tot en met 5, is van toepassing.";

10.

artikel 21, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat de in de artikelen 11, 13, 16, 17 en 18 bedoelde toezicht- of vrijwaringsmaatregelen moeten worden ingetrokken of gewijzigd, trekt zij de betrokken maatregelen in of wijzigt zij deze in overeenstemming met de onderzoeksprocedure van artikel 4, lid 2.";

11.

artikel 23 wordt vervangen door:

"Artikel 23

Indien de belangen van de Unie dit vereisen, kan de Commissie volgens de procedure onderzoeksprocedure van artikel 4, lid 2, passende, passende maatregelen tot uitvoering van wetgevende handelingen vaststellen , welke geen substantiële wijzigingen mogen inhouden, om ervoor te zorgen dat de Unie of al haar lidstaten op internationaal niveau hun rechten kunnen uitoefenen of hun verplichtingen kunnen nakomen, met name op het gebied van de handel in basisproducten."

[Am. 278]

11 bis.

Het volgende artikel 23 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 23 bis

1.     De Commissie dient jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement. Het verslag omvat informatie over de vaststelling van voorlopige en definitieve maatregelen, voorafgaande toezichtmaatregelen, regionale toezichtmaatregelen en vrijwaringsmaatregelen, de beëindiging van onderzoeken zonder maatregelen en de activiteiten van de diverse instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de uitvoering van deze verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van de verordening.

2.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft gepresenteerd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten.

3.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 279]

21.   VERORDENING (EG) NR. 625/2009 VAN DE RAAD VAN 7 JULI 2009 BETREFFENDE DE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VOOR DE INVOER UIT BEPAALDE DERDE LANDEN  (75)

Wat Verordening (EG) nr. 625/2009 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 625/2009 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 10 wordt vervangen door:

"(10)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van voorlopige en definitieve vrijwaringsmaatregelen en voor de oplegging van voorafgaande toezichtmaatregelen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (76).

[Am. 280]

-1 bis.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(10 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van toezicht- en voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Daar waar een vertraging bij het opleggen van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen."

[Am. 281]

1.

artikel 3 wordt geschrapt;

2.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (77) opgerichte Vrijwaringscomité, hierna "het comité" genoemd. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 282]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel [5] 4 van Verordening (EU) nr. 182 /2011 van toepassing."; [Am. 283]

3 bis.     Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt. [Am. 284]

4.   Ingevolge artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 182/2011 wordt wanneer een schriftelijke procedure wordt gevolgd, deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 182/2011 daarom verzoekt.

3.

artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 komt de eerste zin als volgt te luiden:

"Wanneer de Commissie van oordeel is dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek in te stellen, opent zij binnen één maand na de ontvangst van inlichtingen van een lidstaat een onderzoek en doet zij een bekendmaking verschijnen in het Publicatieblad van de Europese Unie.";

b)

in lid 2 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

"De Commissie wint alle inlichtingen in die zij nodig acht en tracht deze, indien zij dit dienstig acht, te verifiëren bij importeurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten en handelsverenigingen of -organisaties.";

c)

lid 6 wordt vervangen door:

"6.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat er onvoldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek in de stellen, stelt zij de lidstaten binnen één maand na de ontvangst van de inlichtingen van de lidstaten in kennis van haar besluit.";

4.

artikel 6, lid 2, eerste zin, wordt vervangen door:

"Wanneer de Commissie binnen negen maanden na de opening van het onderzoek tot de slotsom komt dat toezicht- of vrijwaringsmaatregelen van de Unie niet noodzakelijk zijn, wordt het onderzoek afgesloten.";

5.

artikel 7, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Noch de Commissie of de lidstaten, noch hun functionarissen mogen inlichtingen met een vertrouwelijk karakter die zij op grond van deze verordening hebben ontvangen, of inlichtingen die op vertrouwelijke basis zijn verstrekt, bekendmaken zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt.";

5 bis.

in artikel 9 wordt het volgende lid ingevoegd:

"1 bis.     De besluiten van lid 1 worden door de Commissie genomen door middel uitvoeringshandelingen in overeenstemming met de in artikel 4, lid 1 bis, bedoelde raadplegingsprocedure."

[Am. 285]

5 ter.

artikel 11, tweede streepje, wordt vervangen door:

"—

de afgifte van dat document afhankelijk stellen van bepaalde voorwaarden en, bij wijze van uitzondering van de opneming van een herroepingsclausule."

[Am. 286]

6.

artikel 12 wordt vervangen door:

"Artikel 12

Wanneer de invoer van een product niet onder voorafgaand toezicht van de Unie is geplaatst, kan de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig de in artikel 4, lid 1 bis, bedoelde raadplegingsprocedure en overeenkomstig artikel 17, een toezicht instellen dat beperkt is tot één of meer regio’s van de Unie."

[Am. 287]

7.

artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

"De genomen maatregelen worden onverwijld aan de lidstaten meegedeeld en zijn met onmiddellijke ingang van toepassing.";

b)

de leden 4, 5 en 6 komen als volgt te luiden:

"4.   Wanneer een lidstaat de Commissie verzoekt in te grijpen, neemt de Commissie binnen een termijn van vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek een besluit volgens de procedure van artikel 4, lid 2. In dringende gevallen is artikel 4, lid 3, van toepassing. lid 3 ."

[Am. 288]

8.

artikel 16, lid 1, wordt vervangen door:

"1.   De Commissie kan met name in de situatie bedoeld in artikel 15, lid 1, passende maatregelen vrijwaringsmaatregelen nemen volgens de procedure onderzoeksprocedure van artikel 4, lid 2."

[Am. 289]

8 bis.

in artikel 18, lid 1, wordt de inleidende formule vervangen door:

"1.     Gedurende de toepassing van de overeenkomstig de hoofdstukken IV en V vastgestelde toezicht- of vrijwaringsmaatregelen wordt op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie overleg gepleegd in het in artikel 4, lid 1, bedoelde comité, teneinde:"

[Am. 290]

9.

artikel 18, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat een toezicht- of vrijwaringsmaatregel als bedoeld in de hoofdstukken IV en V moet worden ingetrokken of gewijzigd, trekt zij deze in of wijzigt zij deze.";

9 bis.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 19 bis

1.     De Commissie dient jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement. Het verslag omvat informatie over de vaststelling van voorlopige en definitieve maatregelen, voorafgaande toezichtmaatregelen, regionale toezichtmaatregelen en vrijwaringsmaatregelen en de activiteiten van de diverse instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de uitvoering van de verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening.

2.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft gepresenteerd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten.

3.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 291]

22.   VERORDENING (EG) NR. 1061/2009 VAN DE RAAD VAN 19 OKTOBER 2009 HOUDENDE DE TOTSTANDBRENGING VAN EEN GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VOOR DE UITVOER  (78)

Wat Verordening (EG) nr. 1061/2009 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 1061/2009 als volgt gewijzigd:

-1.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(11 bis)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de vaststelling van beschermende maatregelen, om een crisistoestand als gevolg van schaarste van essentiële goederen te voorkomen of te ondervangen, en om de uitvoer van een product afhankelijk stellen van de overlegging van een uitvoervergunning, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (79).

[Am. 292]

1.

artikel 3 wordt geschrapt;

2.

artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer, hierna "het comité" genoemd. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.";

3 bis.     Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt. "

[Am. 293]

3.

artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   Teneinde een crisistoestand veroorzaakt door schaarste aan essentiële goederen te voorkomen of te ondervangen, kan, wanneer de belangen van de Unie een onmiddellijk optreden vergen, de Commissie op verzoek van een lidstaat of eigener beweging en rekening houdende met de aard der producten en de andere bijzondere kenmerken van de betrokken transacties, de uitvoer van een product afhankelijk stellen van de overlegging van een uitvoervergunning die wordt afgegeven volgens de voorschriften en binnen de begrenzingen, die zij volgens de onderzoeksprocedure van artikel 4, lid 2, vaststelt. In dringende gevallen is artikel 4, lid 3, van toepassing.";

a bis)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.     Het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten worden van de vastgestelde maatregelen in kennis gesteld. Deze maatregelen treden onmiddellijk in werking."

[Am. 294]

b)

in lid 4 wordt de tweede zin geschrapt;

c)

de leden 5 en 6 worden vervangen door:

"5.   Wanneer de Commissie lid 1 van dit artikel heeft toegepast, besluit zij binnen 12 werkdagen na de inwerkingtreding van de door haar getroffen maatregel, of zij passende maatregelen in de zin van artikel 7 treft. Indien uiterlijk zes weken na de inwerkingtreding van de maatregel geen maatregelen zijn vastgesteld, wordt deze maatregel geacht te zijn ingetrokken.";

4.

artikel 7, lid 1, inleidende zin, wordt vervangen door:

"Wanneer de belangen van de Unie zulks vereisen, kan de Commissie volgens de onderzoeksprocedure van artikel 4, lid 2, de nodige maatregelen treffen:";

5.

artikel 8, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Wanneer de Commissie oordeelt dat intrekking of wijziging van de in de artikelen 6 en 7 bedoelde maatregelen geboden is, handelt zij volgens de onderzoeksprocedure van artikel 4, lid 2.";

5 bis.

artikel 9, lid 1, wordt vervangen door:

"Voor de producten van bijlage I zijn, tot het Europees Parlement en de Raad passende maatregelen vaststellen die voortvloeien uit de door de Unie of door alle lidstaten aangegane internationale verbintenissen, de lidstaten gerechtigd om, onverminderd de ter zake door de Unie vastgestelde voorschriften, de crisismechanismen in werking te stellen waardoor ten aanzien van derde landen verbintenissen in verband met de toewijzing van producten ten uitvoer worden gelegd welke zijn vastgesteld bij internationale overeenkomsten die zij vóór de inwerkingtreding van deze verordening hebben gesloten."

[Am. 295]

5 ter.

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 9 bis

1.     De Commissie dient jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement. Het verslag omvat informatie over de vaststelling van beschermende maatregelen en de activiteiten van de diverse instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de uitvoering van de verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van de verordening.

2.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft gepresenteerd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten.

3.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 296]

23.     VERORDENING (EG) NR. 1215/2009 VAN DE RAAD VAN 30 NOVEMBER 2009 TOT VASTSTELLING VAN UITZONDERLIJKE HANDELSMAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN DE LANDEN EN GEBIEDEN DIE DEELNEMEN AAN OF VERBONDEN ZIJN MET HET STABILISATIE- EN ASSOCIATIEPROCES VAN DE EUROPESE UNIE  (80);

Wat Verordening (EG) nr. 1215/2009 aangaat, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van [xx/yy/2011] van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (81).

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 1215/2009 als volgt gewijzigd:

1.

artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de tweede alinea geschrapt;

b)

het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

"3.   Bij niet-naleving van de leden 1 en 2, kunnen de voordelen van deze verordening voor het land volledig of gedeeltelijk worden opgeschort volgens de procedure van artikel 8 bis, lid 2."

2.

het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 8 bis

Comité

1.   Voor de toepassing van de artikelen 2 en 10 word de Commissie bijgestaan door het Uitvoeringscomité Westelijke Balkan. Dit is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel [5] van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.";

3.

artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

punt a) komt als volgt te luiden:

"a)

het Uitvoeringscomité Westelijke Balkan heeft ingelicht;";

(2)

de volgende tweede alinea wordt toegevoegd:

"De in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 8 bis, lid 2.";

b)

lid 2 wordt geschrapt;

c)

lid 3 komt als volgt te luiden:

"Aan het einde van de schorsingsperiode besluit de Commissie de voorlopige schorsing te beëindigen of de schorsing overeenkomstig lid 1 te verlengen.".

[Am. 297]

24.   VERORDENING (EG) NR. 1225/2009 VAN DE RAAD VAN 30 NOVEMBER 2009 BETREFFENDE BESCHERMENDE MAATREGELEN TEGEN INVOER MET DUMPING UIT LANDEN DIE GEEN LID ZIJN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP  (82)

Wat Verordening (EG) nr. 1225/2009 aangaat, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

Bijgevolg wordt Verordening (EG) nr. 1225/2009 als volgt gewijzigd:

-1.

overweging 15 wordt vervangen door:

"(15)

Het is noodzakelijk voor te schrijven dat zaken, hetzij zonder dat maatregelen worden ingesteld, hetzij door de instelling van definitieve maatregelen, normaal binnen twaalf maanden en in ieder geval binnen 14 maanden na de opening van het onderzoek worden beëindigd. Alleen als de lidstaten de Commissie laten weten dat zij een intense controverse in het besluitvormingsproces verwachten, met de noodzaak een ontwerpuitvoeringshandeling in te dienen bij de beroepsinstantie overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van 16 februari 2011 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (83), moet de Commissie dan kunnen besluiten de periode te verlengen tot maximum 15 maanden. Een onderzoek of procedure dient te worden beëindigd wanneer de dumping minimaal of de schade te verwaarlozen is en deze begrippen dienen nader te worden omschreven. Wanneer maatregelen noodzakelijk zijn, dienen bepalingen betreffende de beëindiging van het onderzoek te worden vastgesteld en dient te worden voorgeschreven dat de maatregelen lager moeten zijn dan de dumpingmarge indien een dergelijk lager bedrag de schade zou wegnemen en, bovendien, dient de wijze van berekening van de hoogte van de maatregelen in het geval van een steekproefonderzoek te worden vastgesteld.

[Am. 298]

-1 bis.

overweging 27 wordt geschrapt; [Am. 299]

-1 ter.

overweging 28 wordt vervangen door:

"(28)

Om eenvormige voorwaarden te waarboregen voor de vaststelling van voorlopige en definitieve rechten en voor de beëindiging van een onderzoek zonder maatregelen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011."

[Am. 300]

-1 quater.

de volgende overweging wordt ingevoegd:

"(28 bis)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de verlenging van de opschorting van maatregelen, de beëindiging van onderzoeken en de vaststelling van voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. Daar waar een vertraging bij het opleggen van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare voorlopige maatregelen kunnen nemen."

[Am. 301]

1.

in artikel 2, lid 7, wordt de laatste alinea vervangen door de volgende tekst:

"Binnen zes maanden een standaardperiode van drie maanden na de inleiding van de procedure, stelt de Commissie, nadat de industrie van de Unie tenminste gedurende een periode van één maand in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken, vast of de producent voldoet aan bovengenoemde criteria Deze vaststelling blijft gedurende de hele procedure van kracht. voor ten minst een maand."

[Am. 302]

1 bis.

artikel 5, lid 1, tweede alinea, wordt vervangen door:

"De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een lidstaat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de lidstaten van elke klacht die zij ontvangt een afschrift toekomen. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of op die van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie. Alvorens de procedure te starten brengt de Commissie de lidstaten op de hoogte en biedt zij hun de kans hun standpunt bekend te maken."

[Am. 303]

2.

artikel 5, lid 9, wordt vervangen door:

"9.   Wanneer duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de Commissie binnen 45 dagen na indiening van de klacht daartoe over en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal is ingediend, wordt de klager daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie is ingediend.";

3.

artikel 6, lid 9, wordt als volgt gewijzigd:

"9.   Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedures wordt, voor zover mogelijk, binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 15 maanden 14 maanden na de opening beëindigd, overeenkomstig artikel 8 of artikel 9 gedane bevindingen. In uitzonderlijke gevallen kan de Commissie gelet op de ingewikkeldheid van het onderzoek uiterlijk 9 maanden na de opening van het onderzoek besluiten deze termijn te verlengen tot maximaal 18 maanden."

[Am. 304]

3 bis.

in artikel 6 wordt het volgende lid toegevoegd:

"9 bis.     Uiterlijk 32 weken na de initiëring van het onderzoek raadpleegt de Commissie op basis van de onderzoeksresultaten de lidstaten. De lidstaten geven de Commissie in het kader van deze raadpleging aan of zij een intense controverse in het besluitvormingsproces overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor definitieve maatregelen verwachten, hetgeen waarschijnlijk de in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde beroepsprocedure in werking zou doen treden. Als dit het geval is, kan de Commissie uiterlijk 8 maanden na de opening van het onderzoek besluiten de termijn van artikel 6, lid 9, van deze verordening te verlengen tot maximum 15 maanden. De Commissie maakt dit besluit openbaar."

[Am. 305]

4.

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   Voorlopige rechten kunnen worden ingesteld indien een procedure is ingeleid overeenkomstig artikel 5, hiervan bericht is gegeven en belanghebbenden overeenkomstig artikel 5, lid 10, voldoende gelegenheid hebben gehad, inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken, er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voor een bedrijfstak van de Unie voortvloeit, en het belang van de Unie maatregelen ter voorkoming van dergelijke schade noodzakelijk maakt.Voorlopige rechten worden niet eerder ingesteld dan 60 dagen na en uiterlijk 9 maanden 8 maanden na de inleiding van de procedure. In uitzonderlijke gevallen In het geval dat de lidstaten de Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 10, laten weten dat zij een intense controverse in het besluitvormingsproces overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor definitieve maatregelen verwachten, hetgeen waarschijnlijk de in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde beroepsprocedure in werking zou doen treden, kan de Commissie, gelet op de ingewikkeldheid van het onderzoek, uiterlijk 8 maanden na de opening van het onderzoek besluiten deze termijn te verlengen tot maximaal 12 maanden negen maanden ."

[Am. 306]

b)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   De Commissie stelt voorlopige maatregelen vast volgens de procedure van artikel 15, lid 3.";

c)

lid 6 wordt geschrapt;

5.

artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   Mits er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie overgaan tot aanvaarding van een door een exporteur op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenis om zijn prijzen te herzien of de uitvoer met dumping te staken, indien zij ervan overtuigd is dat de schadelijke gevolgen van de dumping hierdoor worden weggenomen. In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis zijn de door de Commissie op grond van artikel 7, lid 1, ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 9, lid 4, ingestelde definitieve rechten niet van toepassing op de invoer van de betreffende producten die geproduceerd worden door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan. De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet sterker verhoogd dan nodig is om de dumpingmarge te doen verdwijnen, en de prijsverhoging moet lager zijn dan de dumpingmarge als dat toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen.";

b)

lid 5 wordt vervangen door:

"5.   Wanneer verbintenissen worden aanvaard wordt het onderzoek beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de procedure onderzoeksprocedure van artikel 15, lid 2. De voorzitter kan het standpunt van het comité verkrijgen volgens de in artikel 15, lid 4, bedoelde schriftelijke procedure. "

[Am. 307]

c)

in lid 9 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

"9.   Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of opgezegd, of wanneer de aanvaarding van de verbintenis door de Commissie wordt opgezegd, wordt de aanvaarding van de verbintenis ingetrokken door middel van hetzij een besluit hetzij een verordening van de Commissie, en zijn automatisch de door de Commissie op grond van artikel 7 ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 9, lid 4, ingestelde definitieve rechten van toepassing, op voorwaarde dat de betrokken importeur de gelegenheid heeft gehad opmerkingen te maken, tenzij hij zelf de verbintenis heeft opgezegd.";

d)

lid 10 wordt vervangen door:

"10.   Overeenkomstig artikel 7 kan op basis van de beste informatie die beschikbaar is, een voorlopig recht worden ingesteld, hetzij indien er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt geschonden, hetzij, in geval van schending of opzegging van een verbintenis, indien het onderzoek dat aanleiding tot de verbintenis heeft gegeven niet is voltooid.";

6.

artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   Wanneer beschermende maatregelen overbodig zijn, wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 15, lid 2 lid 1 bis . De voorzitter kan het standpunt van het comité verkrijgen volgens de in artikel 15, lid 4, bedoelde schriftelijke procedure. "

[Am. 308]

b)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er dumping plaatsvindt en daardoor schade wordt veroorzaakt, en het in het belang van de Unie is om maatregelen in de zin van artikel 21 te nemen, stelt de Commissie volgens de onderzoeksprocedure van artikel 15, lid 2, een definitief antidumpingrecht in. Voor zover voorlopige rechten van kracht zijn, leidt de Commissie deze procedure uiterlijk een maand vóór het vervallen van die rechten in. Het antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan de vastgestelde dumpingmarge en moet lager zijn dan deze marge als dat toereikend is om een einde te maken aan de schade voor de bedrijfstak van de Unie.";

7.

artikel 10, lid 2, eerste zin, wordt vervangen door:

"2.   Wanneer een voorlopig recht is toegepast en uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van dumping en schade, beslist de Commissie, ongeacht of een definitief antidumpingrecht dient te worden ingesteld, welk deel van het voorlopige recht definitief dient te worden geïnd.";

8.

artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4, derde alinea, eerste zin, wordt vervangen door:

"Een nieuw onderzoek voor een nieuwe exporteur wordt geopend, en versneld ten uitvoer gelegd, nadat de producenten van de Gemeenschap in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken.";

b)

in lid 5 komen de eerste en de tweede alinea als volgt te luiden:

"De bepalingen van deze verordening betreffende procedures en onderzoeken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op termijnen, zijn van toepassing op alle herzieningsprocedures op grond van de leden 2, 3 en 4. Herzieningen op grond van de leden 2 en 3 worden versneld ten uitvoer gelegd en moeten normaal gesproken voltooid zijn binnen twaalf maanden na de datum waarop de herzieningsprocedure werd ingeleid. Herzieningsprocedures op grond van de leden 2 en 3 moeten in ieder geval voltooid zijn binnen vijftien maanden 14 maanden na de datum waarop zij werden ingeleid. In uitzonderlijke gevallen Uiterlijk 32 weken na de initiëring van het onderzoek overeenkomstig artikel 6 raadpleegt de Commissie op basis van de onderzoeksresultaten de lidstaten. De lidstaten geven de Commissie in het kader van deze raadpleging aan of zij een intense controverse in het besluitvormingsproces overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor definitieve maatregelen verwachten, hetgeen waarschijnlijk de in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde beroepsprocedure in werking zou doen treden. Als dit het geval is, kan de Commissie gelet op de ingewikkeldheid van het onderzoek uiterlijk negen maanden acht maanden na de opening van het onderzoek besluiten deze termijn te verlengen tot maximaal achttien maanden 15 maanden . De Commissie maakt dit besluit openbaar. . Herzieningen op grond van lid 4 moeten in alle gevallen binnen negen maanden na de datum van inleiding van de procedure voltooid zijn. Als een herzieningsprocedure op grond van lid 2 wordt ingeleid terwijl een herzieningsprocedure op grond van lid 3 binnen dezelfde procedure nog gaande is, moet de herzieningsprocedure op grond van lid 3 binnen dezelfde termijn worden voltooid als een herzieningsprocedure op grond van lid 2."

[Am. 309]

c)

lid 6 wordt vervangen door:

"6.   Nieuwe onderzoeken uit hoofde van dit artikel worden door de Commissie geopend. Alvorens de procedure te starten brengt de Commissie de lidstaten daarvan op de hoogte en biedt zij hun de kans hun standpunt bekend te maken. Wanneer deze onderzoeken daartoe aanleiding geven, worden de maatregelen overeenkomstig lid 2 ingetrokken of gehandhaafd, dan wel overeenkomstig de leden 3 en 4 ingetrokken, gehandhaafd of gewijzigd. Wanneer maatregelen ten aanzien van individuele exporteurs, maar niet ten aanzien van een land in zijn geheel worden ingetrokken, blijft de procedure van toepassing op deze exporteurs, die automatisch kunnen worden onderworpen aan enig nieuw onderzoek dat overeenkomstig dit artikel voor het betrokken land wordt ingesteld."

[Am. 310]

d)

lid 8, vierde alinea, eerste zin, wordt vervangen door:

"De Commissie besluit of en in hoeverre het verzoek wordt ingewilligd en kan zij op ieder ogenblik besluiten een tussentijds nieuw onderzoek te openen; op basis van de informatie die wordt verkregen bij dit nieuwe onderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald, of en in hoeverre terugbetaling gerechtvaardigd is.";

9.

artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

"Als de bedrijfstak van de Unie of een andere belanghebbende normaal gesproken binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de maatregelen voldoende inlichtingen verstrekt waaruit blijkt dat na het oorspronkelijke onderzoek en vóór of na de instelling van de maatregelen de uitvoerprijzen zijn gedaald of dat de wederverkoopprijs of de latere verkoopprijs van het ingevoerde product in de Unie niet of nauwelijks is veranderd, kan het onderzoek worden heropend om te beoordelen of de maatregel effect heeft gehad op deze prijzen.";

b)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   Wanneer bij een nieuw onderzoek op grond van dit artikel de dumping blijkt te zijn toegenomen, kunnen de geldende maatregelen door de Commissie volgens de onderzoeksprocedure van artikel 15, lid 2, overeenkomstig de nieuwe bevindingen inzake de uitvoerprijzen worden gewijzigd. Het op grond van dit artikel ingestelde antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan tweemaal het oorspronkelijk ingestelde recht.";

c)

de eerste en de tweede alinea van lid 4 komen als volgt te luiden:

"De relevante bepalingen van de artikelen 5 en 6 zijn van toepassing op alle nieuwe onderzoeken die op grond van dit artikel worden verricht, met dien verstande dat dergelijke nieuwe onderzoeken versneld worden verricht en normaal gesproken moeten worden voltooid binnen negen zes maanden na de datum waarop het nieuwe onderzoek werd geopend. Dergelijke nieuwe onderzoeken moeten in ieder geval binnen een jaar tien maanden na opening van het onderzoek voltooid zijn."

[Am. 311]

10.

artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   Onderzoeken op grond van dit artikel worden geopend op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of een belanghebbende, op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in lid 1 omschreven factoren. Het onderzoek wordt geopend door middel van een verordening van de Commissie, die de douaneautoriteiten tevens de instructie kan geven de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Commissie, die door de douaneautoriteiten kan worden bijgestaan, en wordt binnen negen maanden voltooid. Wanneer de definitief vastgestelde feiten uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Commissie volgens de onderzoeksprocedure van artikel 15, lid 2, het daartoe strekkende besluit. De uitbreiding geldt vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 14, lid 5, registratie of zekerheidstelling werd geëist. De procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de opening en de uitvoering van een onderzoek zijn op dit artikel van toepassing.";

b)

lid 4, tweede alinea, wordt vervangen door:

"Deze vrijstellingen worden verleend door middel van een besluit van de Commissie en zijn van toepassing gedurende de periode en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in dat besluit.";

11.

artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Als het in het belang van de Unie is, mogen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, bij besluit van de Commissie voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Commissie kan volgens de procedure raadplegingsprocedure van artikel 15, lid 2, lid 1 bis , besluiten de schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen. Maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat, en mits de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen te allen tijde weer worden ingesteld wanneer de reden van de schorsing niet meer bestaat."

[Am. 312]

b)

in lid 5 komt de eerste zin als volgt te luiden:

"5.   De Commissie kan de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat vervolgens, met ingang van de datum van registratie, rechten op de betrokken producten kunnen worden geheven.";

12.

artikel 15 wordt vervangen door:

"Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Antidumpingcomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Het adviescomité brengt zijn advies uit binnen een maand na de datum van indiening. Amendementen worden uiterlijk drie dagen voor de vergadering van het comité ingediend. [Am. 313]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Het onderzoekscomité brengt zijn advies uit binnen een maand na de datum van indiening. Amendementen worden uiterlijk drie dagen voor de vergadering van het comité ingediend. [Am. 314]

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel [5] 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 315]

4.   Ingevolge artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 182/2011 wordt wanneer een schriftelijke procedure wordt gevolgd, deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 182/2011 daarom verzoekt.

4 bis.     In het geval dat een ontwerpuitvoeringshandeling wordt ingediend bij het comité van beroep overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011, brengt dit zijn advies uit binnen een maand na de datum van indiening. Amendementen worden uiterlijk drie dagen voor de vergadering van het comité ingediend. [Am. 316]

4 ter.     Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt. "

[Am. 317]

13.

artikel 19, lid 5, wordt vervangen door:

"5.   De Commissie en de lidstaten en de functionarissen van de Commissie of de lidstaten maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon die ze heeft verstrekt geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor deze persoon een vertrouwelijke behandeling heeft gevraagd. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten wordt uitgewisseld of interne documenten die door de autoriteiten van de Unie of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, behalve wanneer in deze verordening anders is bepaald, niet bekendgemaakt.";

14.

artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   De definitieve mededeling wordt schriftelijk gedaan. Zij geschiedt, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, zo spoedig mogelijk en normaal uiterlijk één maand vóór de inleiding van de in artikel 9 bedoelde procedures. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij deze mede zodra dit mogelijk is. De mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie of de Raad daarna nemen, maar indien deze besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden deze zo spoedig mogelijk medegedeeld. De mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie daarna neemt, maar indien deze besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden deze zo spoedig mogelijk medegedeeld.";

b)

lid 5 wordt vervangen door:

"5.   Opmerkingen die na de definitieve mededeling zijn gemaakt, worden uitsluitend in aanmerking genomen indien zij zijn ontvangen binnen een door de Commissie in elk afzonderlijk geval vast te stellen termijn die ten minste tien dagen bedraagt, waarbij de spoedeisendheid van de kwestie in aanmerking wordt genomen. Indien een definitieve mededeling reeds heeft plaatsgevonden, kan een kortere termijn worden gegeven.";

15.

artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen over de toepassing van ingestelde voorlopige rechten opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen uiterlijk vijftien dagen na de toepassing van deze maatregelen zijn ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de andere partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.";

b)

lid 5 wordt vervangen door:

"5.   De Commissie onderzoekt de regelmatig ontvangen informatie en gaat na in hoeverre deze representatief is. Het resultaat van dit onderzoek, tezamen met een oordeel over de waarde van die informatie, wordt aan het comité voorgelegd.";

c)

lid 6, tweede zin, wordt vervangen door:

"Dergelijke informatie wordt voor zover mogelijk ter beschikking gesteld en doet geen afbreuk aan de later door de Commissie te nemen besluiten.";

15 bis.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 22 bis

Verslag

1.     De Commissie dient, naar behoren rekening houdend met de bescherming van vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 19, jaarlijks een verslag over de over de toepassing en uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement. Het verslag omvat informatie over de vaststelling van voorlopige en definitieve maatregelen, de beëindiging van onderzoeken zonder maatregelen, nieuwe onderzoeken, controles en verificatiebezoeken, en de activiteiten van de diverse instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de uitvoering van de verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening.

2.     Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft gepresenteerd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten.

3.     Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement maakt de Commissie het verslag openbaar. "

[Am. 318]


(1)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(2)  PB L 300 van 31.12.1972, blz. 284.

(3)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(4)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1."

(5)  PB L 301 van 31.12.1972, blz. 162.

(6)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(7)  PB L 84 van, 31.3.2009, blz. 1.";

(8)  PB L 171 van 26.6.1973, blz. 103.

(9)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(10)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.";

(11)   PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18.

(12)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(13)  

(+)

Datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(14)  PB L 349 van 31.12.1994, blz. 71.

(15)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(16)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 21.

(17)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(18)  PB L 309 van 29.11.1996, blz. 1.

(19)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.”

(20)  

(+)

Datum van inwerkingtreding van deze verordening."

(21)  PB L 201 van 26.7.2001, blz. 10.

(22)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.”

(23)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(24)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93."

(25)  PB L 304 van 21.11.2001, blz. 1.

(26)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(27)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.";

(28)   PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53.";

(29)  PB L 25 van 29.1.2002, blz. 16.

(30)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(31)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.";

(32)   PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53.";

(33)  PB L 65 van 8.3.2003, blz. 1.

(34)   PB L 185 van 17.7.2009, blz. 1."

(35)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(36)  

(+)

Datum van inwerkingtreding van deze verordening."

(37)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.";

(38)  PB L 69 van 13.3.2003, blz. 8.

(39)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(40)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.".

(41)  PB L 110 van 30.4.2005, blz. 1.

(42)   PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.

(43)  

(+)

Datum van inwerkingtreding van deze verordening."

(44)  PB L 300 van 31.10.2006, blz. 1.

(45)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(46)   PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(47)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.

(48)   PB L 291 van 7.11.2009, blz. 1.";

(49)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(50)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(51)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.

(52)   PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96

(53)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.";

(54)  PB L 43 van 19.2.2008, blz. 1.

(55)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(56)   PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(57)   PB L 291 van 7.11.2009, blz. 1.

(58)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.";

(59)  PB L 20 van 24.1.2008, blz. 1.

(60)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(61)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.

(62)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.” ;

(63)  PB L 169 van 30.6.2008, blz. 1.

(64)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(65)   PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(66)   PB L 291 van 7.11.2009, blz. 1.

(67)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.";

(68)  PB L 211 van 6.8.2008, blz. 1.

(69)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(70)  

(+)

Datum van inwerkingtreding van deze verordening"

(71)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(72)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.";

(73)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.

(74)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(75)  PB L 185 van 17.7.2009, blz. 1.

(76)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(77)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.";

(78)  PB L 291 van 7.11.2009, blz. 1.

(79)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."

(80)   PB L 328 van 15.12.2009, blz. 1.

(81)  PB L …

(82)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(83)   PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13."


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 251/212


Woensdag 14 maart 2012
Internationale Cacao-overeenkomst 2010 ***

P7_TA(2012)0081

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Internationale Cacao-overeenkomst 2010 (09771/2011 – C7-0206/2011 – 2010/0343(NLE))

2013/C 251 E/32

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (09771/2011),

gezien de ontwerptekst van de Internationale Cacao-overeenkomst 2010 (08134/2011),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, leden 3 en 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0206/2011),

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0024/2012),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.