ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.CE2013.227.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 227E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
6 augustus 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement
ZITTING 2012-2013
Vergaderingen van 18 t/m 19 januari 2012
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 111 E van 18.4.2012
AANGENOMEN TEKSTEN

 

Woensdag 18 januari 2012

2013/C 227E/01

Conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad (8-9 december 2011) over een ontwerp van internationale overeenkomst over een unie van begrotingsstabiliteit
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2012 over de conclusies van de Europese Raad (8-9 december 2011) over het ontwerp voor een internationale overeenkomst over een unie van begrotingsstabiliteit (2011/2546(RSP))

1

 

Donderdag 19 januari 2012

2013/C 227E/02

De toeleveringsketen voor landbouwproductiemiddelen
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over de toeleveringsketen voor landbouwproductiemiddelen: structuur en gevolgen (2011/2114(INI))

3

2013/C 227E/03

Onevenwichtigheden in de voedselvoorzieningsketen
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het verstoorde evenwicht in de voedseldistributieketen

11

2013/C 227E/04

Ruimtevaartstrategie voor de Europese Unie
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger (2011/2148(INI))

16

2013/C 227E/05

Voorkomen van voedselverspilling
Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het voorkomen van voedselverspilling: strategieën voor een doelmatiger voedselvoorzieningsketen in de EU (2011/2175(INI))

25

2013/C 227E/06

De bestrijding van algen
Verklaring van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over de bestrijding van algen

32

2013/C 227E/07

Erkenning van het eilandenpact als officieel Europees initiatief
Verklaring van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over erkenning van het eilandenpact als officieel Europees initiatief

33


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Woensdag 18 januari 2012

2013/C 227E/08

Het aantal leden van de vaste commissies
Besluit van het Europees Parlement van 18 januari 2012 over het aantal leden van de vaste commissies

35


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Donderdag 19 januari 2012

2013/C 227E/09

Gemeenschappelijke visumcode ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (COM(2011)0516 – C7-0226/2011 – 2011/0223(COD))

37

P7_TC1-COD(2011)0223Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 januari 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)

38

2013/C 227E/10

Overeenkomst EU/Georgië inzake de bescherming van de geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen (09737/2011 – C7-0202/2011 – 2011/0090(NLE))

38

2013/C 227E/11

Toetreding van de Unie tot Reglement nr. 29 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de toetreding van de Europese Unie tot Reglement nr. 29 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties met betrekking tot uniforme bepalingen voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen wat de bescherming van de inzittenden van de cabine betreft (13894/2011 – C7-0303/2011 – 2011/0191(NLE))

39

2013/C 227E/12

Veiligheid van voetgangers en lichtbronnen met lichtgevende dioden ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende het standpunt van de Europese Unie over het ontwerpreglement van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake voetgangersveiligheid en het ontwerpreglement van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake lichtbronnen met lichtdioden (leds) (13895/2011 – C7-0302/2011 – 2011/0188(NLE))

39

2013/C 227E/13

Overeenkomst EU/Indonesië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van een Overeenkomst tussen de Europese Unie en de regering van de Republiek Indonesië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (13238/2011 – C7-0242/2011 – 2010/0132(NLE))

40

2013/C 227E/14

Memorandum van samenwerking tussen de EU en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van een memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie houdende vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking, en tot vaststelling van de daarmee verband houdende procedures (09138/2011 – C7-0163/2011 – 2011/0050(NLE))

41

2013/C 227E/15

Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 inzake het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (Herschikking) (07906/2/2011 – C7-0250/2011 – 2008/0241(COD))

41

P7_TC2-COD(2008)0241Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 19 januari 2012 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2012/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)

42

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

43

2013/C 227E/16

Op de markt aanbieden en gebruik van biociden ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 betreffende het standpunt, door de Raad in eerste lezing vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (05032/2/2011 – C7-0251/2011 – 2009/0076(COD))

43

P7_TC2-COD(2009)0076Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 19 januari 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden

44

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

44


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

**I

Samenwerkingsprocedure, eerste lezing

**II

Samenwerkingsprocedure, tweede lezing

***

Instemmingsprocedure

***I

Medebeslissingsprocedure, eerste lezing

***II

Medebeslissingsprocedure, tweede lezing

***III

Medebeslissingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag)

Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement ZITTING 2012-2013 Vergaderingen van 18 t/m 19 januari 2012 De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 111 E van 18.4.2012 AANGENOMEN TEKSTEN

Woensdag 18 januari 2012

6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/1


Woensdag 18 januari 2012
Conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad (8-9 december 2011) over een ontwerp van internationale overeenkomst over een unie van begrotingsstabiliteit

P7_TA(2012)0002

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2012 over de conclusies van de Europese Raad (8-9 december 2011) over het ontwerp voor een internationale overeenkomst over een unie van begrotingsstabiliteit (2011/2546(RSP))

(2013/C 227 E/01)

Het Europees Parlement,

gezien de conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad op 8 en 9 december 2011,

gezien de verklaring die de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone op 9 december 2011 hebben afgelegd,

gezien het "sixpack" en de twee Commissievoorstellen voor verdere versterking van de begrotingsdiscipline (1),

gezien de stand van zaken bij de onderhandelingen over het ontwerp van internationale overeenkomst over een versterkte economische unie,

gezien de inbreng die het Parlement via zijn vertegenwoordigers heeft gehad in de ad hoc werkgroep,

gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

1.

uit zijn twijfels over de noodzaak van zo'n internationale overeenkomst, waarvan de meeste hoofddoelen beter kunnen worden verwezenlijkt via EU-wetgeving, om zo een vastberaden antwoord voor de korte en de lange termijn te geven op de huidige financiële en economische crisis en de sociale crisis in vele lidstaten van de EU; blijft niettemin bereid aan een constructieve oplossing te werken;

2.

bevestigt zijn steun aan de bijdrage die aan de ad hoc werkgroep is geleverd door de leden die door de Conferentie van voorzitters waren benoemd om het Parlement te vertegenwoordigen; betreurt het dat het ontwerp van internationale overeenkomst van 10 januari 2012 tot dusverre de voorstellen van het Parlement niet weerspiegelt; wijst op de steun van talrijke lidstaten voor sommige voorstellen die het op de vergadering van 12 januari 2012 heeft gedaan; zal zich beraden over zijn standpunt, zodra het de voor 18 januari 2012 verwachte definitieve versie van het ontwerp heeft ontvangen;

3.

is er vast van overtuigd dat de Monetaire Unie alleen via de communautaire methode kan uitgroeien tot een echte economische en begrotingsunie; herinnert eraan dat de EU een politiek project is dat stoelt op gemeenschappelijke waarden, sterke gemeenschappelijke instellingen en eerbiediging van gemeenschappelijke regels;

4.

dringt er dus met name op aan dat:

in de nieuwe overeenkomst uitdrukkelijk wordt bepaald dat het EU-recht primeert boven de bepalingen van de overeenkomst;

alle maatregelen ter uitvoering van de overeenkomst worden genomen overeenkomstig de desbetreffende procedures waarin het EU-Verdrag voorziet;

de overeenkomst in overeenstemming is met het EU-recht, met name voor wat betreft de cijfers in het stabiliteits- en groeipact, en dat de overeenkomstsluitende partijen, als zij zich willen verbinden tot doelen die afwijken van het EU-recht, ervoor zorgen dat dit gebeurt via de toepasselijke wetgevingsprocedures van de EU en niet leidt tot dubbele normen;

alle overeenkomstsluitende partijen tot de overeenkomst, huidige en toekomstige leden van de Eurogroep, hetzelfde recht dienen te hebben om deel te nemen aan de bijeenkomsten van de Eurotop;

de democratische verantwoordingsplicht gewaarborgd wordt door ervoor te zorgen dat zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen op hun respectieve niveau sterker worden betrokken bij alle aspecten van de Europese economische coördinatie en beleidsaansturing;

de samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement plaatsvindt op een wijze die aansluit bij de EU-verdragen, overeenkomstig artikel 9 van Protocol 1 bij de Verdragen;

de nieuwe overeenkomst een juridisch bindende toezegging van de overeenkomstsluitende partijen bevat dat zij alle nodige maatregelen zullen nemen om ervoor te zorgen dat de inhoud van de overeenkomst binnen vijf jaar wordt opgenomen in de Verdragen;

5.

roept andermaal op tot het verwezenlijken van een Unie van zowel stabiliteit als duurzame groei; meent dat begrotingsdiscipline weliswaar de basis vormt voor duurzame groei, maar op zich niet kan zorgen voor herstel, en dat het met de overeenkomst voor iedereen duidelijk moet worden dat de Europese leiders op beide fronten even hard zullen vechten; dringt er derhalve op aan dat de overeenkomstsluitende partijen zich verplichten tot maatregelen ten behoeve van de convergentie en het concurrentievermogen, alsook tot het indienen van voorstellen voor een aflossingsfonds, projectobligaties, een heffing op financiële transacties binnen het EU-recht en, met inachtneming van begrotingsdiscipline, een routekaart voor stabiliteitsobligaties;

6.

benadrukt dat dezelfde institutionele, juridische en politieke argumenten gelden voor andere multilaterale overeenkomsten met betrekking tot de financiële crisis, bijvoorbeeld het Europees Stabiliteitsmechanisme; wenst daarom op dezelfde wijze bij de onderhandelingen daarover te worden betrokken;

7.

behoudt zich het recht voor om alle politieke en juridische instrumenten waarover het beschikt in te zetten om het EU-recht en de rol van de EU-instellingen te verdedigen, in het bijzonder als bepaalde elementen van de definitieve overeenkomst niet verenigbaar zouden zijn met het EU-recht;

8.

herinnert de Commissie eraan dat zij de plicht heeft haar institutionele rol als hoedster van de Verdragen volledig te vervullen;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de staatshoofden en regeringsleiders, de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Eurogroep, de Commissie en de Europese Centrale Bank.


(1)  Verordening betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten (COM(2011)0819) en Verordening betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen (COM(2011)0821).


Donderdag 19 januari 2012

6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/3


Donderdag 19 januari 2012
De toeleveringsketen voor landbouwproductiemiddelen

P7_TA(2012)0011

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over de toeleveringsketen voor landbouwproductiemiddelen: structuur en gevolgen (2011/2114(INI))

(2013/C 227 E/02)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over het GLB tot 2020: inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten (1),

gezien zijn resolutie van 7 september 2010 inzake billijke inkomens voor de boeren: een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa (2),

gezien zijn resolutie van 18 januari 2011 over de erkenning van de landbouw als sector die van strategisch belang is voor de voedselzekerheid (3),

gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over het proteïnetekort in de EU: welke oplossing voor een allang bestaand probleem? (4),

gezien het voorlopige verlag van de OESO van mei 2011, getiteld "A Green Growth Strategy for Food and Agriculture" (5),

gezien de cijfers van Eurostat betreffende de prijsindex van landbouwproductiemiddelen (inputkosten) en de prijsindex van landbouwproducten (outputprijzen) (6),

gezien artikel 349 van het VWEU, waarin een specifieke regeling voor de ultraperifere gebieden vastgelegd is,

gezien de derde vooruitblik van het Permanent Comité voor onderzoek in de landbouw (SCAR) van de Europese Commissie, getiteld "Sustainable food consumption and production in a resource-constrained world" (februari 2011) (7),

gezien het "Global Report - Agriculture at a crossroads" van de International Assessment of Agricultural Science and Technology for Development (IAASTD),

gezien het JRC-rapport uit 2008 getiteld "Low input farming systems: an opportunity to develop sustainable agriculture" (8),

gezien het JRC-rapport uit 2007 getiteld "Consequences, opportunities and challenges of modern biotechnology in Europe",

gezien het JRC-rapport uit 2010 getiteld "Compendium of reference methods for GMO analysis",

gezien het JRC-rapport uit 2010 getiteld "Impacts of the EU biofuel target on agricultural markets and land use: a comparative modelling assessment",

gezien Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (9),

gezien de op 12 oktober 2011 ingediende wetgevingsvoorstellen voor de hervorming van het GLB (COM(2011)0625, COM(2011)0627, COM(2011)0628, COM(2011)0629, COM(2011)0630, COM(2011)0631), en het voorstel voor een integrale-GMO-verordening,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0421/2011),

A.

gezien de grote volatiliteit van de landbouwgrondstoffenprijzen en de inputprijzen, die tot toegenomen onzekerheid voor de inkomens en de langetermijninvesteringen in de landbouw heeft geleid, met nog ernstiger gevolgen voor de meest geïsoleerde gebieden, berggebieden, eilanden en ultraperifere gebieden, waar de grote afstand en het insulaire karakter hoge bijkomende kosten met zich meebrengen, die leiden tot een aanzienlijk verlies aan inkomsten voor de landbouwers in die regio's;

B.

overwegende dat de totale inputkosten voor de Europese boeren van 2000 tot 2010 gemiddeld met bijna 40% zijn toegenomen, terwijl de outputprijzen met minder dan 25% zijn gestegen, hetgeen blijkt uit cijfers van Eurostat; overwegende dat de stijging van de inputkosten in het eerste decennium van deze eeuw voor energie en smeermiddelen 60% bedroeg, voor kunstmest en bodemverbeteraars bijna 80%, voor diervoeder ruim 30%, voor machines en andere apparatuur rond 36%, voor zaai- en pootgoed bijna 30% en voor gewasbeschermingsmiddelen bijna 13%, en overwegende dat het in dit licht noodzakelijk is de boeren betere mogelijkheden te bieden om goedkoper in te kopen, met name op de wereldmarkten;

C.

overwegende dat hogere voedselprijzen niet automatisch leiden tot hogere inkomsten voor de landbouwbedrijven, met name door de snelheid waarmee de inputkosten van de landbouwbedrijven stijgen en het toenemende verschil tussen producenten- en consumentenprijzen;

D.

overwegende dat door de toename van de productiekosten en de moeilijkheden om die kosten door te berekenen in de hele distributieketen verscheidene ondernemingen op korte termijn in hun bestaan bedreigd kunnen raken waardoor de productiestructuur in bepaalde lidstaten ten gronde kan gaan, wat de problemen met de handelsbalans, het volume van de invoer en de afhankelijkheid van de volatiliteit van de buitenlandse markten kan aanscherpen;

E.

overwegende dat de consument ook schade ondervindt van de huidige situatie, aangezien de producenten er niet in slagen om de exponentiële stijging van de productiefactoren door te berekenen aan de distributiesector, die de stijging op zijn beurt doorberekent aan de consument, met grote winstmarges;

F.

overwegende dat de inputprijzen naar verwachting verder zullen stijgen door schaarste, de toenemende vraag naar voedsel vanuit de opkomende economieën en beleidsmaatregelen die het voor de Europese boeren moeilijker maken om toegang te krijgen tot goedkopere diervoeders op de wereldmarkt;

G.

overwegende dat de voedselproductie regelmatig kan worden doorkruist door uiteenlopende factoren, zoals de gevolgen van plagen en ziekten, tekorten aan natuurlijke hulpbronnen en natuurrampen;

H.

overwegende dat de landbouw in de EU momenteel sterk afhankelijk is van invoer, voornamelijk fossiele brandstoffen maar ook diervoeder en schaarse bodemverbeteraars zoals fosfaat, en dus gevoelig is voor prijsstijgingen; overwegende dat hierdoor de concurrentiepositie van de Europese landbouw, en met name de veehouderij in het gedrang is gekomen;

I.

overwegende dat de huidige prijsvolatiliteit een Europese en een mondiale dimensie heeft, waardoor er een specifieke communautaire oplossing moet komen voor de voedselproductieketen, gezien het strategische belang van deze keten binnen de Europese Unie, en dat er op mondiaal niveau gecoördineerde actie moet worden ondernomen door de G20;

J.

overwegende dat de EU in toenemende mate afhankelijk is van de productiefactoren die noodzakelijk zijn voor het behoud van de landbouw op het Europese grondgebied; overwegende dat het daarom zaak is die afhankelijkheid snel af te bouwen via investeringen en politieke beslissingen, om zo een grotere autonomie van de EU op het vlak van voedselvoorziening te bewerkstelligen;

K.

overwegende dat de EU sterk afhankelijk is van de invoer van fossiele brandstoffen; overwegende dat een efficiënter gebruik van hulpbronnen een centraal element vormt van de Europa 2020-strategie en het stappenplan van de Commissie voor efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa;

L.

overwegende dat de landbouwproductie in de EU grotendeels afhankelijk is van aardolie en dat de voedselvoorzieningsketen in hoge mate op de beschikbaarheid en betaalbaarheid van die brandstof aangewezen is; overwegende dat de mondiale olieproductie naar verwachting zal beginnen te dalen met 2 tot 3% per jaar;

M.

overwegende dat stijgingen van de prijs van ruwe olie onvermijdelijk met een toename van de inputkosten van landbouwbedrijven gepaard gaan en tot hogere energie-, voeder- en meststofprijzen leiden, met alle gevolgen van dien voor de mondiale voedselproductie;

N.

overwegende dat de productie van landbouwmeststoffen volledig afhankelijk is van de ononderbroken aanvoer van fosfaaterts; overwegende dat de prijs van deze grondstof in 2007/2008 met 800% is gestegen en dat de aanvoer ervan tegen 2033-2035 een piek zou kunnen bereiken, waarna fosfaaterts steeds schaarser zal worden;

O.

overwegende dat de kosten voor de veehouderij bovendien stijgen door toenemende fytosanitaire, dierenbeschermings-, milieu-, hygiëne- en voedselveiligheidsvoorschriften, waardoor het concurrentievermogen van Europese producenten verder afneemt in vergelijking met producenten uit derde landen, die niet aan deze strenge eisen hoeven te voldoen;

P.

overwegende dat de EU hoge normen heeft vastgesteld op het gebied van voedselveiligheid en de bescherming van mens en milieu, wat gevolgen heeft voor de duur en de kosten van de ontwikkeling van nieuwe methoden en instrumenten, zowel in de toeleverings- als de distributieketen;

Q.

overwegende dat de consument door de daling van de koopkracht steeds vaker genoodzaakt is om te kiezen voor producten die van mindere kwaliteit en veiligheid zijn dan EU-producten en die niet traceerbaar zijn, in het bijzonder wanneer het gaat om vleesproducten;

R.

overwegende dat van de totale wateraanvoer in Europa gemiddeld 42% voor de landbouw bestemd is (in Griekenland 88%, in Spanje 72% en in Portugal 59%) en dat de kosten van bevloeiing, kanalisatie in wetlandgebieden en afwatering zijn toegenomen teneinde de doeltreffendheid van de irrigatietechnieken te verbeteren, en dat een deel van het voor de landbouw gebruikte water naar de natuurlijke waterkringloop terugvloeit;

S.

overwegende dat de koopprijzen en pachtkosten voor landbouwgrond rechtstreeks van invloed zijn op de levensvatbaarheid van de landbouw en op de mogelijkheden voor jonge boeren om zelf een landbouwbedrijf op te zetten;

T.

overwegende dat er bij de leveranciers van benodigdheden voor de landbouw van een sterke concentratie sprake is: 75% van de landbouwchemicaliënmarkt is in handen van zes bedrijven en 45% van de zaaigoedmarkt is in handen van slechts drie bedrijven; overwegende dat deze concentratie ertoe bijdraagt dat de prijzen van zaaigoed hoog blijven en de gewasdiversiteit sterk negatief beïnvloedt, en dat de boeren weinig zicht hebben op de prijsontwikkeling; overwegende dat niet alleen bij leveranciers maar ook bij de levensmiddelen(detail)handel sprake is van sterke marktconcentratie, hetgeen tot een extra kostendruk voor de landbouw leidt;

U.

overwegende dat de levensvatbaarheid en het concurrentievermogen van kleine bedrijven (kleine gewassen) onevenredig worden geraakt door de juridische en structurele veranderingen in de sector van de landbouwproductiemiddelen en dat een beter inzicht in de gevolgen van dergelijke veranderingen noodzakelijk is;

V.

overwegende dat de toename van de kosten voor boeren vooral te wijten is aan de stijgende brandstof-, meststof- en voederprijzen;

W.

overwegende dat, gezien de extreme schommelingen in landbouwprijzen in de gehele voedselketen en de daarmee samenhangende financiële speculatie, markttransparantie bij de toelevering mede van groot belang is om tot betere concurrentie en weerstand tegen prijsvolatiliteit te komen;

X.

overwegende dat langetermijninvesteringen in een efficiënter beheer van productiemiddelen en hulpbronnen, waaronder energie, bodem en nutriënten, watertechnologie, zaaigoed en landbouwchemicaliën, nodig zijn om de nieuwe economische en ecologische uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, onder meer in het kader van de Europa 2020-strategie; overwegende dat dienstverlening en institutionele verbeteringen en innovaties die van invloed zijn op het productiemiddelengebruik en de attitudes en vaardigheden van de boeren, van cruciaal belang zijn voor de invoering van landbouwmethoden die een efficiënter gebruik van hulpbronnen maken en die duurzaam en innoverend zijn;

Y.

overwegende dat de vergisting van drijfmest vanuit een oogpunt van teelttechniek en milieu gewenst is en dat er ook stimulansen geboden moeten worden voor de productie van energie op basis van die biomassa, om tevens bij te dragen tot de duurzaamheid van de landbouwbedrijven;

Z.

overwegende dat er in de landbouw aanzienlijke mogelijkheden voor energie- en kostenbesparing zijn door middel van een betere energie-efficiëntie, die verder verbeterd kan worden dankzij lokale duurzame energieopwekking en een optimaal gebruik van hernieuwbare energiebronnen (wind- en zonne-energie, biomassa- en biogasinstallaties, biobrandstoffen, benutting van afval, e.d.);

AA.

overwegende dat diversifiëring en wisselbouw tot het indammen van de klimaatverandering kunnen bijdragen en voor een duurzaam het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen kunnen zorgen;

AB.

overwegende dat de teelt van peulvruchten en intensivering van de productie op basis van gras van eigen bodem in de EU in een daling van het eiwittekort en een geringere afhankelijkheid van voederimport zouden resulteren en een sterke kostendaling voor de boeren kunnen opleveren, maar geen pasklare oplossing voor de diverse onevenwichtigheden in de toeleveringsketen voor landbouwproductiemiddelen vormen en tevens tot een vermindering van de productie van andere, energie-efficiëntere landbouwgewassen zouden leiden;

AC.

overwegende eigen zaaigoed onder bepaalde omstandigheden en voor specifieke gewassoorten een alternatief kan bieden voor handelszaad;

AD.

overwegende dat als gevolg van een gebrek aan adequate opslag en adequaat transport aanzienlijke hoeveelheden landbouwgrondstoffen bederven zodat ze moeten worden doorgedraaid en niet meer als levensmiddelen of diervoeders kunnen worden gebruikt (FAO, Global Food Losses And Food Waste, 2011);

Algemene oplossingen

1.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de inputprijzen transparanter te maken en te garanderen dat de mededingingsregels voor alle schakels van de toeleveringsketen en de distributieketen van de voedingssector gelden en dat aan de naleving de hand wordt gehouden;

2.

dringt aan op nadere toetsing en een betere analyse op EU- en internationaal niveau van de economische basisfactoren die ten grondslag liggen aan de stijging van de voedselprijzen, met name de wisselwerking tussen schommelingen in vraag en aanbod en de toenemende wisselwerking tussen bewegingen van energie-, productiemiddelen- en voedingsgrondstoffenprijzen;

3.

verzoekt de Commissie haar analyse van de oorzaken van extreme marktfluctuaties te verfijnen en meer inzicht te verschaffen in de wisselwerking tussen speculatie en de landbouwmarkten en tussen de energiemarkten en de prijzen van voedingsgrondstoffen; benadrukt dat dit ingepast moet worden in het streven naar betere regulering en grotere transparantie van de de financiële markten en betere informatie daarover, onder meer in het kader van de komende herziening van de Richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID-richtlijn) en de Richtlijn marktmisbruik;

4.

verzoekt de Commissie efficiëntere landbouwmethoden en een beter en duurzaam agrarisch hulpbronnenbeheer te stimuleren met het oog op de totstandbrenging van een stabiele en productieve landbouwsector, terugdringing van inputkosten en nutriëntenverspilling en bevordering van innovatie, efficiënt hulpbronnengebruik, effectiviteit en duurzaamheid in de landbouw; is ervan overtuigd dat dit in het kader van het aangekondigde Europees innovatiepartnerschap voor de productiviteit en duurzaamheid van de landbouw zou kunnen plaatsvinden; benadrukt dat boeren een geïntegreerde aanpak moeten volgen die voor evenwicht zorgt op alle gebieden van de landbouw (productie, milieu, rentabiliteit, sociale dimensie);

5.

verzoekt de Commissie een duurzame en productieve landbouw te blijven bevorderen om uitdagingen op milieu- en voedingsgebied het hoofd te kunnen bieden en ervoor te zorgen dat de landbouw rendabel en concurrerend op de wereldmarkt blijft;

6.

is ingenomen met het door Eurostat opgezette Europese instrument om de voedselprijzen in het oog te houden en met de oprichting van het Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen, die tevens aandacht moeten besteden aan de toeleveringsketen en meer inzicht moeten verschaffen in de ontwikkeling van de inputprijzen en dienen bij te dragen tot betere outputprijzen; verlangt dat aan het Europees Parlement regelmatig verslag wordt uitgebracht van de gemaakte vorderingen en dat concrete voorstellen worden voorgelegd aan en besproken met het Parlement;

7.

meent dat primaire producenten niet volledig kunnen profiteren van verhoogde afzetprijzen omdat zij als het ware klem zitten tussen lage outputprijzen als gevolg van de sterke positie van verwerkers en distributeurs enerzijds, en hoge inputprijzen als gevolg van de toenemende concentratie in de toeleveringsketen anderzijds;

8.

verzoekt de Commissie de gevolgen van de EU-wetgeving voor de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de Europese landbouw beter in kaart te brengen; meent dat er met name meer aandacht moet worden besteed aan de kosten van naleving van de wetgeving en het effect daarvan op de beschikbaarheid en de prijs van productiemiddelen;

9.

dringt er bij de nationale en Europese mededingingsautoriteiten op aan dat zij misbruik van de dominante positie van de agro-industrie, levensmiddelenhandel en leveranciers aanpakken en de Europese antitrustwetgeving toepassen, met name in de meststoffensector, waar boeren enorme moeilijkheden ondervinden als zij termijnaankopen van essentiële meststoffen willen doen; is van mening dat de Europese mededingingsautoriteiten (DG Concurrentie, enz.) derhalve de gehele sector moeten doorlichten om alle mededingingsverstorende praktijken aan te pakken;

10.

wijst erop dat er voor alle maatregelen op dit gebied vooraf een objectieve en nauwkeurige definitie nodig is van de begrippen misbruik en oneerlijke en concurrentieverstorende praktijken, zodat ze aan specifieke regelgeving en controles kunnen worden onderworpen;

11.

dringt er met klem bij de Commissie op aan dat zij een grondige studie verricht naar de verschillen in benadering tussen de mededingingsautoriteiten en het mededingingsbeleid van de 27 lidstaten en dat zij oplossingen bevordert waarbij alle partners van de voedselproductieketen worden betrokken en die voorkomen dat een dominante positie van een of enkele schakels van de toeleverings- of distributieketen ontstaat, aangezien dit veelal ten koste gaat van de landbouwproducenten;

12.

acht het van belang dat er voor deze praktijken een doeltreffend toezichtmechanisme komt, langs bestuursrechtelijke of gerechtelijke weg, dat de Commissie een systeem opzet voor beoordeling en monitoring van de lidstaten, en dat er voldoende afschrikkende en tijdig toegepaste sancties worden ingevoerd;

13.

beklemtoont voorts dat er behoefte is aan een Europees systeem voor uitwisseling van goede werkmethoden op het vlak van nutriënten, energie en natuurlijke hulpbronnen en het beheer van andere productiemiddelen om voor een doeltreffender en efficiënter inputgebruik te zorgen;

14.

wenst dat er in het kader van het nieuwe GLB specifieke maatregelen komen voor een beter en efficiënter hulpbronnenbeheer en duurzame methoden met het oog op verlaging van het inputverbruik en de inputkosten en versterking van het vermogen van de boeren om zich aan te passen aan prijsschommelingen, zoals maatregelen ter bevordering van korte toeleverings- en voedselketens;

15.

is verheugd dat de Commissie meer aandacht besteedt aan de Europese bio-economie; dringt erop aan dat een aanmerkelijk gedeelte van het komende kaderprogramma voor onderzoek bestemd wordt voor research op het vlak van efficiënt gebruik en beheer van agrarische productiemiddelen en efficiëntere landbouwmethoden; benadrukt dat de onderzoeksresultaten door middel van scholing en capaciteitsopbouw voor boeren moeten worden vertaald in praktische verbeteringen van de landbouwproductie; pleit voor betere samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven en boerenorganisaties, die moet uitmonden in concrete toepassingen op dit gebied ter verbetering en vernieuwing van het productiesysteem;

16.

verzoekt de Commissie en de lidstaten nader in te gaan op de rol van producentenorganisaties en -coöperaties bij een collectief aankoopbeleid zodat de boeren een sterkere onderhandelingspositie tegenover de leveranciers kunnen verwerven;

17.

verzoekt de Commissie boeren en consumenten beter voor te lichten over een efficiënter beheer van energie, water en natuurlijke hulpbronnen in de gehele voedselketen, teneinde verspilling van hulpbronnen en voedsel aanmerkelijk terug te dringen;

18.

beseft dat duurzame groei een van de kernprioriteiten van de Europa 2020-strategie is en dat de EU door haar afhankelijkheid van fossiele brandstoffen blootgesteld is aan schokken op de desbetreffende markten; wijst er andermaal op dat deze afhankelijkheid moet worden teruggedrongen door van eindige hulpbronnen over te stappen op alternatieven die betrouwbaar genoeg zijn, en hierbij rekening te houden met het juiste evenwicht tussen handhaving van de voedselproductie en bevordering van energieopwekking;

Energie

19.

verzoekt de Commissie en de lidstaten investeringen te stimuleren in energiebesparing en hernieuwbare-energieproductie (wind- en zonne-energie, biomassa, biogas, aardwarmte e.d.) op de boerderij of via lokale partnerschappen met inbreng van partijen ter plaatse (wind- en zonne-energie, biogas, aardwarmte e.d.) met bijzondere aandacht voor afval- en nevenproductengebruik;

20.

onderstreept het belang van mestverwerking, wat niet alleen hernieuwbare energie oplevert, maar ook een lagere milieubelasting en een kunstmestvervanger in de vorm van mineralenconcentraat; roept de Commissie op om voor de verwaarding van mest als energiestof de verwerkte mest als kunstmestvervanger in de nitraatrichtlijn te erkennen;

21.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te voorkomen dat overheidssteun voor biomassa en biobrandstof, waaronder biogas, bijdraagt tot niet vol te houden concurrentie om grondstoffen tussen de voedsel- en de energieproductie, die op duurzame basis moet plaatsvinden;

22.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de boeren te helpen nieuwe inkomstenbronnen aan te boren door het mogelijk te maken dat hernieuwbare energie en warmte van de boerderij aan private en publieke energiesystemen en -netten wordt toegevoerd;

23.

is van oordeel dat efficiënte maatregelen voor energiebesparing en -beheer op de boerderij en op plaatselijke schaal overal in de EU werkzaam moeten zijn via programma's voor plattelandsontwikkeling en de facultatieve vergroeningsmaatregelen van het toekomstige GLB;

24.

verzoekt de Commissie een analyse uit te voeren van de energiekosten in de verschillende bestaande teeltsystemen en de daarbij betrokken leveranciers, verwerkende bedrijven en distributiesystemen in verhouding tot de productiviteit en de output, met inachtneming van de energie-efficiëntie en het gebruik van duurzame energiebronnen om de nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden;

Bodemverbeteraars en gewasbeschermingsmiddelen

25.

dringt aan op efficiënte maatregelen en stimulansen in het kader van de GLB-hervorming na 2013, zoals gewasdiversificatie, met inbegrip van aanplant van peulvruchten en wisselbouw, afgestemd op de omstandigheden ter plaatse, gelet op de dempende werking op de klimaatverandering, de gunstige uitwerking op bodem- en waterkwaliteit en de kostendaling voor de boeren;

26.

verzoekt de Commissie en de Raad voorts om de opname van investeringen in precisielandbouw in een facultatieve Europese lijst van vergroeningsmaatregelen die via het GLB beloond moeten worden, aangezien dergelijke innovatieve praktijken (zoals bodeminspectie m.b.v. GPS) eveneens een gunstig effect hebben op de klimaatverandering, bodem- en waterkwaliteit en landbouwinkomens (dankzij een aanmerkelijke afname van het gebruik van meststoffen, bodemverbeteraars, gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden, waardoor de inputkosten voor de boeren zullen dalen);

27.

benadrukt dat de landbouw in de EU voor de productie van meststoffen afhankelijk is van de invoer van fosfaaterts, waarvan het merendeel in slechts vijf landen ter wereld wordt gewonnen; verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan deze kwestie;

28.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hergebruik van nutriënten uit afval (met name fosfor en stikstof), en met name recycling als onderdeel van een cascadeproces na de warmteopwekkingsfase, te bevorderen, met dien verstande dat eerst diepgaand onderzoek naar de gebruiksmogelijkheden moet worden gedaan, dat potentieel schadelijke stoffen op de juiste manier behandeld moeten worden en dat het geheel met strikte controles omgeven moet zijn; benadrukt in dit verband dat drijfmest die voldoet aan de kwaliteitseisen volgens de mestwetgeving en voor hergebruik als meststof bestemd is, geen afval is indien het vooraf in een agrarische biogasinstallatie vergist wordt;

29.

verzoekt de Commissie een betere beoordeling te maken van het effect van het wegvallen van gewasbeschermingsmiddelen op het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Europese landbouw en hierbij met name te kijken naar de geschiktheid van de nog beschikbare producten en het effect op de prijzen wanneer minder concurrerende producten verkrijgbaar zijn;

30.

verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar oplossingen om de toekomstige levensvatbaarheid van kleine gewassen en beperkte toepassingen te garanderen, waarbij de verenigbaarheid en samenhang met het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden gewaarborgd en waarbij alle deelnemers van de voedselketen worden betrokken;

Diervoeder

31.

verzoekt de Commissie andermaal het Parlement en de Raad met spoed een verslag voor te leggen over de mogelijkheden en opties om de eigen EU-productie van eiwithoudende gewassen op te voeren; benadrukt dat het opvoeren van de productie van eiwithoudende gewassen in de EU weliswaar een aantal voordelen zou opleveren, maar waarschijnlijk geen significant effect zou hebben op de invoer van diervoeders uit derde landen; is derhalve van mening dat op korte termijn andere mogelijkheden moeten worden verkend om het eiwittekort in de EU aan te pakken, en wijst met name op de essentiële rol van de soja-import; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat dergelijke maatregelen niet leiden tot een vermindering van de productiviteit of de output waardoor de continuïteit van de voedselvoorziening in gevaar komt;

32.

dringt andermaal aan op maatregelen en instrumenten in het nieuwe GLB om steun toe te kennen aan landbouwers die eiwithoudende gewassen verbouwen en aldus het EU-tekort aan eiwithoudende gewassen en de prijsvolatiliteit kunnen helpen terugdringen, landbouwmethoden helpen verbeteren en de bodemvruchtbaarheid bevorderen;

Zaaigoed

33.

dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op handhaving van de mogelijkheid van gebruik van op het eigen bedrijf verkregen teeltmateriaal zoals neergelegd in artikel 14, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad inzake het communautaire kwekersrecht, wanneer wijziging van deze verordening binnenkort aan de orde is, aangezien deze praktijk economische, culturele en ecologische voordelen kan opleveren en kan bijdragen tot de biodiversiteit in de landbouw; verlangt dat er een eerlijke en evenwichtige toetsing plaatsvindt van het kwekersrecht tegenover de huidige restricties op het gebruik van eigen teeltmateriaal teneinde het regelgevingskader te verbeteren en vereenvoudigen en het juiste evenwicht te vinden tussen de noodzaak van innovatie en behoud en bevordering van gewasdiversiteit alsmede verbetering van de levensstandaard van kleine en middelgrote boeren;

34.

wijst op het belang van onderzoek naar de teelt van gewassoorten die hun eigenschappen langdurig behouden en verzoekt de lidstaten en de Commissie dergelijk onderzoek te steunen, naast maatregelen ter bevordering van de teelt van lokale voedergewassen als vlas, triticale, lathyruswikke (Vicia lathyroides), enzovoorts;

35.

verzoekt de Commissie te overwegen een Europese zaaigoedbank op te zetten om zaden op te slaan en de genetische verscheidenheid van gewassen te bewaren, het verlies van biodiversiteit tegen te gaan en de diversiteit van de landbouwgewassen te koppelen aan het cultureel erfgoed van de lidstaten;

36.

dringt met het oog op de komende wereldconferentie Rio+20 aan op een nieuw EU-initiatief voor behoud, duurzaam gebruik en kwaliteitsmarketing van biodiversiteit in de landbouw teneinde de rentabiliteit in de landbouw te verhogen;

Grond- en pachtprijzen

37.

verzoekt de Commissie te onderzoeken welke invloed de stijgende grond- en pachtprijzen op de landbouw in de EU-lidstaten hebben;

38.

benadrukt dat de toeslagrechten, voor zover deze gebaseerd zijn op historische waarden of onafhankelijk van de grond verhandelbaar zijn, door beleggers en speculanten tegen opgeblazen prijzen kunnen worden opgekocht om in plaats van de uitoefening van landbouwactiviteiten een andere bron van inkomsten aan te boren; wijst erop dat de hierdoor veroorzaakte verstoringen als een forse kostenpost en belemmering voor startende boeren fungeren; verzoekt de Commissie, het Parlement, de lidstaten en de regio's ervoor te zorgen dat deze problemen in het kader van de GLB-hervorming adequaat worden aangepakt en dat alle boeren die productieve landbouwactiviteiten beogen te ontplooien, in aanmerking komen voor toeslagrechten;

39.

verzoekt de Commissie een verslag op te stellen over de gevolgen voor de kostendruk voor landbouwbedrijven van grondgebruik voor infrastructuur, woningbouw en compensatiegebieden;

Water

40.

verzoekt de Commissie zich in het kader van de GLB-hervorming en de kaderrichtlijn water te beijveren voor betere bevloeiings-, afwaterings- en wateropslagsystemen voor de landbouw die het water efficiënter gebruiken en tevens de waterretentie van de bodem verbeteren, voor waterwinning in droge streken en afwatering in vochtige streken, om het gebruik van zoet water terug te dringen en daarnaast voorbereid te zijn op veranderende neerslagpatronen door de klimaatverandering;

41.

verzoekt de Commissie oplossingen voor het probleem van de afwatering uit te werken en daarbij tevens rekening te houden met factoren als sterke neerslag, lage ligging en stuwwater;

42.

wijst de Commissie in dit verband op het gunstige effect dat precisielandbouw heeft op het watergebruik (dankzij monitoring van de bodemgesteldheid m.b.v. GPS en weersvoorspellingen) en verlangt dat investeringen in dergelijke en andere innovatieve oplossingen die het inputgebruik in termen van water, meststoffen en gewasbeschermingsproducten verminderen, worden opgenomen in de lijst van vergroeningsopties in het toekomstige GLB;

43.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het beheer en de toewijzing van waterrechten te verbeteren en multifunctionele agro-ecosystemen en land-bosbouwsystemen te bevorderen;

44.

dringt aan op meer steun voor onderricht aan boeren in efficiënt waterbeheer, afwatering en bevloeiing, met inbegrip van praktische instrumenten voor wateropslag en maatregelen tegen nutriëntenverlies, verzilting en moerasvorming, alsook betere regelingen voor de waterprijzen en waterbeheer op plaatselijk en regionaal niveau, teneinde waterverspilling in te dammen en de inputkosten op den duur te doen dalen; ook moet het toezicht op de leidingen worden gestimuleerd, opdat de productiekosten en de productkwaliteit niet te zeer onder druk komen te staan als gevolg van weglekkend water;

*

*           *

45.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0297.

(2)  PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 22.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0006.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0084.

(5)  http://www.oecd.org/dataoecd/38/10/48224529.pdf.

(6)  http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/statistics/search_database.

(7)  http://ec.europa.eu/research/agriculture/conference/pdf/feg3-report-web-version.pdf.

(8)  http://agrienv.jrc.ec.europa.eu/publications/pdfs/LIFS_final.pdf.

(9)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/11


Donderdag 19 januari 2012
Onevenwichtigheden in de voedselvoorzieningsketen

P7_TA(2012)0012

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het verstoorde evenwicht in de voedseldistributieketen

(2013/C 227 E/03)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 8 juli 2010 over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013 (1), zijn resolutie van 18 januari 2011 over de erkenning van landbouw als sector die van strategisch belang is voor de voedselzekerheid (2) en zijn resolutie van 23 juni 2011 over het GLB tot 2020: inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten (3), en zijn resolutie van 5 juli 2011 over een efficiëntere en eerlijkere handels- en distributiemarkt (4),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa" (COM(2009)0591) en de verschillende bij deze mededeling gevoegde werkdocumenten, alsook zijn resoluties van 7 september 2010 over billijke inkomens voor de boeren: een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa (5), en van 19 januari 2012 over de toeleveringsketen voor landbouwbedrijven (6),

gezien Richtlijn 2011/7/EU over bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (7),

gezien het Besluit van de Commissie van 30 juli 2010 tot oprichting van het Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen (8),

gezien de definitieve aanbevelingen van de Groep op hoog niveau inzake het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie van 17 maart 2009 en de conclusies van 29 maart 2010 over een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa,

gezien de cijfers van Eurostat over de prijsindex van landbouwproductiemiddelen (inputkosten) en de prijsindex van landbouwproducten (outputprijzen) (9),

gezien zijn verklaring van 19 februari 2008 over het onderzoek naar en het optreden tegen misbruik van machtsposities door grote, in de Europese Unie gevestigde supermarkten (10) en zijn resolutie van 26 maart 2009 over de voedselprijzen in Europa (11),

gezien het verslag van het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum van 2008 over energievriendelijke landbouwsystemen: een kans voor de ontwikkeling van duurzame landbouw (12),

gezien het rapport over de levensmiddelenindustrie en het recht op voedsel van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties,

gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 4 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat in de mededeling van de Commissie over een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa (COM(2009)0591) werd gewezen op onevenwichtigheden in onderhandelingsmacht die leiden tot oneerlijke handelspraktijken zoals te late betalingen, unilaterale wijzigingen in contracten, oneerlijke contractvoorwaarden, beperkte markttoegang, het ontbreken van informatie over de prijsvorming, onevenwichtige verdeling van de winstmarges over de voedselvoorzieningsketen en misbruik van machtspositie door leveranciers of afnemers, zoals kartels, prijsbinding, inkoopallianties enz.;

B.

overwegende dat de concentratie van grootwinkelbedrijven in de EU negatieve gevolgen heeft voor producenten en andere leveranciers, omdat deze tot steeds onevenwichtigere machtsverhoudingen tussen contractpartijen leidt; overwegende dat landbouwproducenten en landbouwverwerkende bedrijven gestaag aan onderhandelingsmacht inboeten bij de vaststelling van de prijs in de waardeketen – van primaire productie via verwerking tot de eindverbruiker; overwegende dat een buitensporige concentratie tot een verlies van productverscheidenheid, cultureel erfgoed, detailhandelsbedrijven, banen en bestaansmiddelen leidt;

C.

overwegende dat de inkomensproblemen van landbouwers almaar groter worden en dat de prijs die consumenten voor producten betalen, niet wordt weerspiegeld in de prijs die landbouwers voor hun producten ontvangen, hetgeen de capaciteit van landbouwers om te investeren en innoveren ondermijnt en velen onder hen ertoe zou kunnen aanzetten de landbouwsector te verlaten;

D.

overwegende dat het verlies van onderhandelingsmacht, de stijging van de productiekosten en de onmogelijkheid om deze kosten in de voedseldistributieketen terug te winnen, het voortbestaan van landbouwbedrijven in gevaar kan brengen, waardoor het productiepotentieel van de lidstaten op lange termijn kan verzwakken en hun afhankelijkheid van externe markten nog kan toenemen;

E.

overwegende dat evenwichtige marktverhoudingen niet enkel de werking van de voedselvoorzieningsketen zouden verbeteren, maar ook het concurrentievermogen van de landbouwers zouden vergroten en uiteindelijk ook de consumenten ten goede zouden komen;

F.

overwegende dat als gevolg van de recente volatiliteit van de voedsel- en grondstoffenprijzen grote bezorgdheid is ontstaan over de werking van de Europese en mondiale voedselvoorzieningsketens en dat deze volatiliteit bij landbouwers tot meer onzekerheid betreffende hun inkomen en langetermijninvesteringen heeft geleid;

G.

overwegende dat zelfs de consument geen voordeel haalt uit de lage afzetprijzen, dit als gevolg van de geleidelijke vermindering van de onderhandelingsmacht van landbouwers in de voedselketen, met name aangezien normen betreffende kwaliteit, arbeidsrechten, milieu en dierenwelzijn – die Europese landbouwers verplicht moeten naleven – niet op identieke wijze worden gehanteerd voor ingevoerde landbouwproducten;

H.

overwegende dat de mededingingsautoriteiten in een aantal lidstaten hebben vastgesteld dat de onevenwichtigheden in de voedselvoorzieningsketen op vier belangrijke gebieden bijzonder problematisch zijn, namelijk voor wat betreft de eenzijdige oplegging van contractvoorwaarden, kortingpraktijken, sancties en betalingsvoorwaarden;

1.

benadrukt dat het probleem van de onevenwichtigheden in de voedseldistributieketen een duidelijke Europese dimensie heeft, die gezien het strategische belang van de landbouw- en voedingsmiddelenketen voor de EU om een specifieke Europese oplossing vraagt; wijst erop dat de voedselvoorzieningsketen, de landbouw en de voedingsmiddelenindustrie en -distributie goed zijn voor 7% van de totale werkgelegenheid in de EU en voor 1 400 miljard EUR per jaar – meer dan om het even welke bedrijfssector in de EU – en dat het aandeel van de landbouw in de toegevoegde waarde van de voedselvoorzieningsketen is gedaald van 31% in 1995 tot 24% in 2005 in de EU van de 25;

2.

vestigt de aandacht op de lopende werkzaamheden van het Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen, met name zijn business-to-businessplatform; vraagt om formeel en regelmatig op de hoogte te worden gesteld van de werkzaamheden en genomen besluiten;

3.

steunt de waardevolle werkzaamheden van het Platform van deskundigen inzake contractuele praktijken in B2B-relaties van het Forum op hoog niveau voor een beter functionerende voedselketen, vooral waar het erom gaat om op grond van gegevens en concrete voorbeelden te omschrijven, te registreren en te beoordelen wat ondubbelzinnig als een oneerlijke handelspraktijk moet worden beschouwd; vraagt om de resolute ondersteuning van initiatieven voor een dialoog tussen de partijen over deze kwestie; verheugt zich over het feit dat de belanghebbenden overeenstemming hebben bereikt over beginselen voor goede praktijken, die zijn voorgesteld tijdens het Forum op hoog niveau van 29 november 2011, en spoort hen ertoe aan uitvoerende maatregelen te nemen;

4.

vraagt de Commissie om krachtige EU-wetgeving voor te stellen – waar dat nodig is en zonder de goede werking van de markten te vestoren – om eerlijke en transparante betrekkingen tussen producenten, leveranciers en distributeurs van voedingsproducten te garanderen, en de reeds van kracht zijnde regels naar behoren toe te passen, niet in het minst omdat uit de recentste cijfers van Eurostat blijkt dat de landbouwinkomens op EU-niveau sinds 2009 met 11,6% zijn gedaald terwijl de totale inputkosten voor de EU-landbouwers tussen 2000 en 2010 gemiddeld met bijna 40% zijn gestegen;

5.

doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om het probleem van de oneerlijke verdeling van de winsten in de voedselvoorzieningsketen onverwijld verder aan te pakken, met name ten aanzien van toereikende inkomens voor boeren; erkent dat de boeren met het oog op de stimulering van duurzame productiesystemen moeten worden gecompenseerd voor hun investeringen en hun inzet op dit gebied; benadrukt dat krachtverhoudingen moeten worden vervangen door op samenwerking berustende verhoudingen;

6.

wijst erop dat het landbouwbeleid kleine en middelgrote landbouwondernemingen, waaronder ook familiebedrijven, in staat moet stellen een redelijk inkomen te verdienen, de productie van voldoende voedsel van gepaste kwaliteit aan betaalbare prijzen moet mogelijk maken, banen moet creëren, de ontwikkeling van het platteland moet bevorderen en de bescherming en duurzaamheid van het milieu moet garanderen;

7.

herhaalt dat de lidstaten een actieve rol moeten spelen bij het ondersteunen van bestaande overlegfora en het oprichten van nieuwe overlegfora waarin de actoren uit de voedselketen naar behoren vertegenwoordigd zijn, met als doel de dialoog te bevorderen en richtsnoeren op te stellen voor eerlijkere en evenwichtigere betrekkingen; wijst erop dat dergelijke officiële raadplegingen de producenten en leveranciers helpen beschermen en vergeldingsmaatregelen van de distributiesector helpen voorkomen;

8.

vraagt de nationale en Europese mededingingsautoriteiten en andere regelgevende instanties die bij productie en handel betrokken zijn, om maatregelen te nemen tegen oneerlijke inkooppraktijken van groot- en kleinhandelaars met een dominante marktpositie die landbouwers systematisch in extreem ongelijke onderhandelingsposities dwingen;

9.

vraagt met aandrang om een duidelijke, niet voor interpretatie vatbare en objectieve definitie van onrechtmatige en oneerlijke praktijken, met inbegrip van strengere omschrijvingen van concepten en duidelijkere afbakeningen, in overeenstemming met het mandaat dat het de Commissie in zijn resolutie over een efficiëntere en eerlijkere handels- en distributiemarkt heeft verleend, zodat dergelijke praktijken onderhevig worden aan specifieke voorschriften, controle en objectieve sancties;

10.

wijst op onderstaande, niet-uitputtende lijst met praktijken die gevolgen hebben voor de werking van de voedseldistributieketen en waarover producenten bezorgdheid hebben geuit:

I)

Toegang tot de detailhandel:

i)

betalingen vooraf om aan onderhandelingen te mogen deelnemen

ii)

vergoedingen voor het opnemen van producten in het assortiment

iii)

vergoedingen voor toegang tot de markt

iv)

schapruimteprijzen

v)

opgelegde kortingen

vi)

betalingsachterstanden

vii)

prijsstelling

viii)

begunstigdeklantclausules

II)

Oneerlijke contractvoorwaarden of eenzijdige wijziging van de bepalingen:

i)

eenzijdige wijzigingen en wijzigingen met terugwerkende kracht van contractvoorwaarden

ii)

eenzijdige contractbreuk

iii)

exclusiviteitsclausules en -vergoedingen

iv)

oplegging van een gedwongen bijdrage voor huismerken

v)

oplegging van standaardmodelcontracten

vi)

vergeldingspraktijken

vii)

ongeschreven contractafspraken

viii)

terugwinning van marges

ix)

aanzienlijke kortingen

x)

betalingsachterstanden

xi)

oplegging van betalingen voor afvalverwerking of -verwijdering

xii)

in groep kopen/gezamenlijk onderhandelen

xiii)

inkoopveilingen

xiv)

onrealistische levertijden

xv)

oplegging van het gebruik van een (specifieke) leverancier voor verpakkingen of verpakkingsmateriaal

xvi)

oplegging van het gebruik van een (specifiek) logistiek platform of bedrijf

xvii)

betalingen ter dekking van (niet op voorhand overeengekomen) kortingen

xviii)

teveel bestellen van een voor verkoop met korting bestemd product

xix)

betalingen voor het niet bereiken van bepaalde verkoopniveaus

xx)

oplegging aan leveranciers van een bijkomende korting voor verkoop boven een bepaald niveau

xxi)

eenzijdige terugroeping van producten uit de winkelschappen

xxii)

oplegging van onvoorwaardelijke teruggave van (onverkochte) handelswaar

xxiii)

oplegging aan leveranciers van kosten in verband met slinking of diefstal van producten

xxiv)

oplegging aan leveranciers van onredelijke kosten in verband met klachten van consumenten;

11.

pleit voor een doeltreffend kader om toezicht te houden op deze praktijken, eerst middels een onderzoek van de volledige sector met administratieve en juridische middelen, en vervolgens middels de invoering van een evaluatie- en toezichtstelsel dat door de lidstaten wordt beheerd en door de Commissie wordt gecoördineerd, inclusief ontradende sancties die effectief en tijdig worden opgelegd;

12.

vraagt met betrekking tot contractvoorwaarden en oneerlijke handelspraktijken om de invoering van betere instrumenten om ervoor te zorgen dat betalingstermijnen in acht worden genomen, rekening houdend met de bepalingen van de richtlijn inzake betalingsachterstand, en om de invoering van nieuwe instrumenten om de tijdsduur tussen de levering en het moment waarop de leverancier de betaling daadwerkelijk ontvangt, te beperken en op Europees niveau te harmoniseren; benadrukt in dit verband dat er dringend oplossingen nodig zijn voor de specifieke problemen waarmee producenten van aan bederf onderhevige en beperkt houdbare producten worden geconfronteerd, met name aanzienlijke cashflowproblemen;

13.

neemt nota van de maatregelen in de ontwerpvoorstellen van de Commissie voor de hervorming van het GLB, die bedoeld zijn om de positie van de landbouwers in de voedselvoorzieningsketen te versterken door steun te verlenen aan producenten- en koepelorganisaties en door korte ketens tussen producenten en consumenten, zoals markten voor lokale producten, te bevorderen; gelooft dat het versterken van de positie van landbouwers door middel van een betere interne organisatie en een professionelere aanpak ertoe zal bijdragen dat zij een eerlijker deel van de toegevoegde waarde ontvangen;

14.

is verheugd over de aanbeveling van de Commissie over samenwerking tussen de lidstaten bij de uitwisseling van best practices voor de melding van contractuele praktijken en over de opstelling van reeksen standaardcontracten;

15.

vraagt de Commissie het Europese instrument voor de bewaking van de voedselprijzen te verbeteren en een gebruiksvriendelijke, transparante en meertalige interface te ontwikkelen waarmee consumenten en belanghebbenden de prijzen kunnen vergelijken van basisvoedingsmiddelen binnen een bepaalde lidstaat en tussen verschillende lidstaten in elke schakel van de voedselvoorzieningsketen, en dat ook rekening houdt met de verschillen in levensduurte in de lidstaten;

16.

roept de Commissie ertoe op te zorgen voor een verduidelijking van de toepassing van de mededingingsregels in de landbouw, met als doel de boeren en hun brancheorganisaties instrumenten te bieden waarmee ze hun onderhandelingspositie kunnen verbeteren; vraagt om een beoordeling en herziening van het bestaande EU-mededingingsrecht, zodat er meer rekening wordt gehouden met de schadelijke gevolgen van verticale concentratie voor de hele voedselvoorzieningsketen, in plaats van vooral op de onderlinge positie van verschillende bedrijven op de markt te focussen en concurrentieverstoringen louter te bekijken in functie van hun negatieve gevolgen voor de consument;

17.

vraagt de Commissie de werkzaamheden van haar verschillende diensten beter te coördineren, zodat zij doeltreffender toezicht kan houden op de voedselprijzen in de hele voedselketen, op de detailhandel en de daaraan verbonden marktaandelen in de EU; vraagt om de aanstelling van een onafhankelijke ombudsman voor de handel in levensmiddelen, die samenwerkt met de relevante handels-–en mededingingsinstanties en met de nationale ombudsmannen voor de handel in levensmiddelen in elke lidstaat met als doel informatie te coördineren en uit te wisselen; is bovendien van mening dat de Europese ombudsman en de nationale ombudsmannen moeten instaan voor de naleving van de relevante wetgeving en tijdig gepaste sancties moeten voorstellen;

18.

vraagt de Commissie een diepgaande studie te verrichten naar de verschillen in aanpak van de mededingingsautoriteiten en het mededingingsbeleid van de 27 lidstaten, en oplossingen aan te moedigen waarbij alle partners in de voedselproductieketen worden betrokken en die verhinderen dat er misbruik wordt gemaakt van dominante posities in een of meerdere schakels van de toeleverings- of distributieketen, aangezien dit veelal ten koste gaat van de landbouwproducenten;

19.

is van oordeel dat er prioriteit moet worden gegeven aan een voorlichtingscampagne in de hele EU om landbouwers bewust te maken van hun contractuele rechten, van de meest voorkomende onwettige, oneerlijke en onrechtmatige contract- en handelspraktijken en van de middelen waarover ze beschikken om misbruiken aan te geven;

20.

is van mening dat de oplossing voor de onevenwichtigheden in de voedselvoorzieningsketen onder meer zelfregulering inhoudt, maar ook regelgeving en wijzigingen aan het mededingingsrecht vereist; onderstreept dat de lidstaten in samenwerking met alle betrokkenen, namelijk producenten, industrie, leveranciers, kleinhandelaars en consumentenorganisaties, de ontwikkeling van goede praktijken en/of gedragscodes moeten bevorderen, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande synergieën;

21.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 103.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0006.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0297.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0307.

(5)  PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 22.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0011.

(7)  PB L 48 van 23.2.2011, blz. 1.

(8)  PB C 210 van 3.8.2010, blz. 4.

(9)  http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/statistics/search_database.

(10)  PB C 184 E van 6.8.2009, blz. 23.

(11)  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 180.

(12)  http://agrienv.jrc.ec.europa.eu/publications/pdfs/LIFS_final.pdf


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/16


Donderdag 19 januari 2012
Ruimtevaartstrategie voor de Europese Unie

P7_TA(2012)0013

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger (2011/2148(INI))

(2013/C 227 E/04)

Het Europees Parlement,

gezien titel XIX, artikel 189 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 189, over het beleid inzake onderzoek en technologische ontwikkeling en het ruimtevaartbeleid waarin in het bijzonder de ontwikkeling van een Europees ruimtevaartbeleid wordt genoemd ter bevordering van de wetenschappelijke en technische vooruitgang, het industriële concurrentievermogen en de uitvoering van het beleid van de Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, met als titel "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020 (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 oktober 2010 met als titel "Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering – Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen" (COM(2010)0614),

gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 april 2011 met als titel "Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger" (COM(2011)0152),

gezien de conclusies van de Raad van 31 mei 2011 met als titel "Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de Europese burger",

gezien het witboek van de Commissie van 11 november 2003 met als titel "De ruimtevaart, een nieuwe Europese grens voor een uitbreidende Unie - Een actieplan voor de uitvoering van het Europese ruimtevaartbeleid" (COM(2003)0673),

gezien Beschikking 2004/578/EG van 29 april 2004 betreffende het sluiten van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Europees Ruimteagentschap (3),

gezien het verslag van de Commissie met als titel "Tussentijdse evaluatie van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet" (COM(2011)0005),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over de tussentijdse evaluatie van de Europese satellietnavigatieprogramma's: beoordeling van de uitvoering, toekomstige uitdagingen en financiële vooruitzichten (4),

gezien zijn resolutie van 20 juni 2007 over de financiering van het Europees programma voor satellietradionavigatie (Galileo) overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 en het meerjarig financieel kader 2007-2013 (5),

gezien de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 met als titel "Een begroting voor Europa 2020" (COM(2011)0500),

gezien Verordening (EG) nr. 683/2008 betreffende de voortzetting van de uitvoering van de Europese programma's voor navigatie per satelliet (EGNOS en Galileo) (6),

gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES): voor een veiliger planeet (COM(2008)0748),

gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES): uitdagingen en volgende stappen voor de ruimtecomponent" (COM(2009)0589),

gezien Verordening (EU) nr. 911/2010 van 22 september 2010 inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) (7),

gezien Verordening (EU) nr. 912/2010 tot oprichting van het Europese GNSS-Agentschap (8),

gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Actieplan inzake toepassingen van het wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS)" (COM(2010)0308),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie vervoer en toerisme (A7-0431/2011),

A.

overwegende dat de Europese Unie op grond van artikel 189 van het VWEU een expliciete rol speelt bij de ontwikkeling van een ruimtevaartbeleid ter bevordering van de wetenschappelijke en technische vooruitgang, het industriële concurrentievermogen en de uitvoering van haar beleid;

B.

overwegende dat het ruimtevaartbeleid een essentieel onderdeel is van de Europa 2020-strategie en onlosmakelijk met het kerninitiatief voor het industriebeleid is verbonden;

C.

overwegende dat satellietcommunicatiediensten al ter beschikking staan van de EU-regeringen en -burgers;

D.

overwegende dat dit beleid bijdraagt tot de verwezenlijking van een slimme, duurzame en inclusieve economie door de schepping van hooggekwalificeerde banen en nieuwe mogelijkheden op de markt, de bevordering van innovatie en de verbetering van het welzijn en de veiligheid van de burgers;

E.

overwegende dat de ruimtevaart van strategisch belang is voor Europa en een sleutelelement vormt voor de onafhankelijke besluitvorming en het onafhankelijke optreden van Europa;

F.

overwegende dat de Europese ruimtevaartindustrie een geconsolideerde omzet van 5,4 miljard EUR vertegenwoordigt en meer dan 31 000 hooggeschoolde mensen in dienst heeft;

G.

overwegende dat de Europese satellietcommunicatiesector een sleutelelement vormt voor het behoud van een gezonde Europese ruimtevaartindustrie, aangezien ruim de helft van de omzet in deze sector afkomstig is van de productie of lancering van telecommunicatiesatellieten;

H.

overwegende dat het Europees Parlement altijd zijn volle steun heeft verleend aan het Europese GNSS, geïmplementeerd door middel van de programma's Galileo en EGNOS, die zijn gericht op de verbetering van het dagelijks leven van Europese burgers, een waarborg bieden voor de autonomie en onafhankelijkheid van Europa en een belangrijk aandeel nemen in de wereldwijde hightechmarkt die afhankelijk is van satellietnavigatie;

I.

overwegende dat de EU momenteel afhankelijk is van het Amerikaanse Global Positioning System (GPS), en dat activiteiten met een waarde van ruwweg 7% van het BBP op dit systeem zijn gebaseerd, en overwegende dat Galileo naar verwachting duidelijke voordelen zal bieden ten opzichte van het Amerikaanse GPS-systeem, zoals grotere nauwkeurigheid, globale integriteit, authentificatie en servicegarantie, en dat het daarnaast de Europese Unie strategische autonomie zal geven; neemt kennis van de belangrijke rol die Galileo kan spelen bij de verbetering van mededingingsvermogen en kwaliteit van talrijke diensten in Europa;

J.

overwegende dat de toenemende kosten van het programma, die mede het gevolg zijn van onnauwkeurige kostenprognoses en inadequate strategieën voor kostenbeheer, betekenen dat er binnen het huidige budget alleen ruimte is voor het inzetten van de operationele startcapaciteit (IOC);

K.

overwegende dat de Commissie een voorstel heeft ingediend voor de financiering van Galileo overeenkomstig het meerjarig financieel kader 2014-2020, maar dat het kader niet voorziet in de financiering van het GMES-programma, waardoor de toekomst van dat programma ernstig in het gedrang komt;

L.

overwegende dat de Commissie, voordat er een besluit wordt genomen over nieuwe financiële vastleggingen uit de begroting van de Unie in het volgende meerjarig financieel kader, een duidelijke en gedetailleerde beoordeling moet overleggen van alle mogelijke technische opties en van de bijbehorende kosten en voordelen van zowel Galileo als het GMES-programma;

M.

overwegende dat GMES eveneens een door Europa aangevoerd kernprogramma is dat in dienst staat van de Europese burgers door overheidsinstellingen geografische informatie te leveren om hen te helpen hun beleid op het vlak van onder meer milieubeheer, risicobeheer en burgerbescherming uit te voeren; overwegende dat het GMES-programma moet zorgen voor ononderbroken toegang tot informatie over het milieu en de veiligheid, op basis van blijvende ruimteobservatie- en in-situ-infrastructuur, waardoor optimaal gebruik wordt gemaakt van de in Europa beschikbare middelen;

N.

overwegende dat een geslaagd ruimtevaartbeleid in eerste instantie gekenmerkt wordt door het duurzame concurrentievermogen van de technisch geavanceerde ruimtevaartindustrie, ondersteund door een omvangrijk O&O-programma en bijkomende activiteiten zoals ruimteverkenning, beveiliging van de ruimtevaartinfrastructuur en internationale samenwerking;

O.

overwegende dat de onafhankelijke toegang tot de ruimte gewaarborgd moet zijn om de doelen van het Europees ruimtebeleid te kunnen verwezenlijken, zoals ook de Europese Commissie beklemtoont;

P.

overwegende dat de industriële knowhow in Europa van doorslaggevend belang is voor het welslagen van het ruimtebeleid en de belangrijke bijdrage die de grote Europese programma’s leveren tot Europese eenwording en mededingingsvermogen;

Doelen van de Europese ruimtevaartstrategie

1.

is verheugd over de mededeling van de Commissie met de titel “Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de Europese burger” als eerste stap in de richting van een algemeen en op de gebruiker gericht ruimtevaartbeleid van de Europese Unie ten dienste van haar burgers, beleid en diplomatie; gelooft dat de Europese Unie haar inspanningen moet toespitsen op de ontwikkeling van ruimtediensten op een lager niveau die voordelen opleveren voor de burgers en erop gericht zijn de beleidsvorming en -uitvoering te verbeteren; is van mening dat adequaat gebruik van ruimteprogramma’s zoals Galileo en GMES zou leiden tot aanzienlijke besparingen in de betrokken sectoren en tot voordelen verderop in het proces voor regio's en de lokale gemeenschappen;

2.

benadrukt dat het ruimtevaartbeleid een realistisch beleid moet zijn met als doel het dagelijks leven van de Europese burgers te verbeteren, nieuwe economische groei mogelijk te maken, innovatiemogelijkheden te ontsluiten en wetenschappelijke vooruitgang van uitmuntende kwaliteit te ondersteunen; benadrukt dat ruimtevaartoplossingen gebaseerd op ultramoderne technologieën en een competitieve Europese industrie van wezenlijk belang zijn voor het aanpakken van de grote uitdagingen in onze hedendaagse samenleving, zoals natuurrampen, het beheer van natuurlijke hulpmiddelen en klimaattoezicht, de ontwikkeling van de telecommunicatiesector en het aanmoedigen van ter zake dienende toepassingen op het gebied van het beleid inzake klimaatverandering, ruimtelijke ordening, milieubeheer, landbouw, maritieme veiligheid, visserij en vervoer;

3.

wijst op de belangrijke rol van satellietnetwerken voor de invoering van breedbandinternet in de hele EU uiterlijk in 2013 en bijgevolg de verwezenlijking van de doelen die zijn opgenomen in de digitale agenda van de EU;

4.

is verheugd over het voornemen van de Commissie om een industrieel ruimtevaartbeleid vast te stellen dat op de specifieke behoeften van elke subsector toegesneden is; wijst er wel op dat dit beleid niet alleen met het ESA en de lidstaten maar ook met het Europees Parlement moet worden afgestemd;

5.

is van mening dat de Europese Unie verantwoordelijk is voor de coördinatie en de consolidatie van nationaal ruimtevaartbeleid en nationale ruimtevaartprogramma's met het oog op de ontwikkeling van een samenhangende Europese aanpak in samenwerking met alle relevante belanghebbenden; wijst erop dat deze benadering gericht moet zijn op ondersteuning van een stevige, mededingingskrachtige en onafhankelijke Europese industriële grondslag en op consolidatie van een industriebeleid dat in staat is op middellange en lange termijn ruimtevaartsystemen te ontwerpen, ontwikkelen, op gang brengen, in bedrijf houden en uitbaten, met inbegrip van financiële en wetgevende mechanismen;

6.

is verheugd dat de strategie als doel heeft de ruimtevaartinfrastructuur van Europa uit te breiden en het onderzoek sterker te ondersteunen om de technologische onafhankelijkheid van de Europese industriebasis te doen toenemen, de kruisbestuiving tussen de ruimtevaartsector en andere industriële sectoren aan te moedigen en innovatie te bevorderen als aandrijvende kracht van het Europees concurrentievermogen;

7.

merkt echter op dat in de mededeling van de Commissie weliswaar prioritaire acties worden genoemd, maar dat deze gedeeltelijk enigszins onduidelijk blijven; benadrukt dat deze acties duidelijker moeten worden omschreven en dat een beoordeling moet worden gegeven van alle technische opties en de bijbehorende kosten, gevaren en voordelen, en van de maatschappelijke gevolgen, o.m. van alle mogelijke gevolgen voor de Europese industriebasis en het Europees industriebeleid; is van mening dat met name een Europees ruimteprogramma zich moet toespitsen op domeinen met een toegevoegde waarde voor Europa, en versnippering van inspanningen alsook overlappingen met activiteiten van het ESA moet vermijden;

8.

benadrukt de noodzaak van duidelijke beheersstructuren in verband met ruimtevaartbeleid, met optimale gebruikmaking van de in Europa beschikbare competenties, met doeltreffende mechanismen voor toezicht en coördinatie, met als doel de prioriteiten op elkaar af te stemmen en ervoor te zorgen dat de middelen uit nationale en Europese-Uniefondsen, van het ESA en andere Europese agentschappen die zich met de ruimte bezig houden en voor de EU relevant zijn, verantwoord worden beheerd;

9.

wijst erop dat tijdens de zeven bijeenkomsten van de Raad "Ruimtevaart" tot dusver slechts éénmaal zijdelings is verwezen naar het vervoer in Europa en dat de betekenis van een ruimtevaartbeleid dat ten goede komt aan het vervoer niet in bijzonderheden is behandeld tijdens de beraadslagingen van de Raad "Ruimtevaart" zoals die tot uitdrukking komen in het resultaat van de besprekingen;

10.

onderstreept dat er meer besef moet komen van het feit dat essentiële sectoren afhankelijk zijn van de ruimte, en moedigt de lidstaten en de Commissie meer aandacht te schenken aan de betekenis van de ruimte;

11.

herinnert eraan dat de vervoerssector een sleutelrol moet vervullen bij de verwezenlijking van de EU 20-20-20-doelen voor wat betreft CO2-emissies en energieverbruik en van de doelen van de Europa 2020-strategie, en dat er geen duurzame groei mogelijk is zonder een efficiënte vervoerssector;

12.

is van mening dat er een ruimtevaartstrategie voor de Europese Unie nodig is om te waarborgen dat ruimtetechnologie ten volle bijdraagt tot veiliger en efficiënter beheer en sturing van het verkeer in alle vervoerssectoren;

13.

is het met de Commissie eens dat Europa onafhankelijke toegang tot de ruimte moet blijven houden om de doelen van zijn ruimtebeleid te kunnen verwezenlijken en te kunnen blijven profiteren van de neveneffecten van de ruimtevaarttoepassingen; spoort de Commissie dan ook aan om concrete voorstellen te doen op het strategische gebied van de draagraketten en hieraan in het kader van het industriebeleid voor de ruimtevaart bijzondere aandacht te besteden;

14.

wijst erop dat het vraagstuk van lanceerinstallaties binnen het ruimtebeleid een bijzonder belangrijke dimensie heeft en onderstreept de noodzaak van een nieuwe impuls voor het Europese beleid op dit gebied, gezien de huidige wereldwijde kritieke situatie ten aanzien van lanceerinstallaties;

De kernprojecten Galileo en GMES

15.

is van mening dat Galileo een kernprogramma van de Europese Unie is, evenals het eerste satellietnavigatiesysteem ter wereld dat voor civiele doeleinden is ontworpen en de Unie onafhankelijkheid zou kunnen verlenen in een strategisch belangrijke sector;

16.

verzoekt de Commissie om op gepaste wijze het wetgevings- en financieel kader te voltooien, in het bijzonder met het oog op het financieel kader 2014-2020, de ontwikkeling van een doeltreffende beheersstructuur en de invoering van Galileo-diensten en van voorschriften betreffende aansprakelijkheid; benadrukt dat in dit kader, om Galileo operationeel te maken en het programma volledig te kunnen gebruiken:

beginselen voor het beheer van de toekomstige activiteiten van Galileo moeten worden vastgesteld;

de organisatiestructuur van het programma globaal moet worden gestroomlijnd;

17.

is van mening dat de initiële operationele capaciteit, waarmee de eerste diensten kunnen worden geleverd, uiterlijk in 2014 voltooid moet zijn, om ervoor te zorgen dat Galileo daadwerkelijk de tweede GNSS-referentieconstellatie wordt voor fabrikanten van ontvangers; is er verheugd over dat er op 21 oktober 2011 vanaf de Europese lanceerbasis Kourou twee operationele satellieten voor validatie in een baan om de aarde zijn gebracht;

18.

is ervan overtuigd dat het doel van volledige operationele capaciteit, waarbij wordt uitgegaan van een constellatie van 27 satellieten plus een passend aantal reservesatellieten en adequate infrastructuur op de grond, een vereiste is om Galileo de meerwaarde te geven in termen van authentificatie, grote nauwkeurigheid en ononderbroken service en dus voor het binnenhalen van de economische en maatschappelijke voordelen; vreest dat de door Galileo opgebouwde voorsprong verloren gaat als het systeem niet op tijd wordt voltooid en als de diensten niet op de juiste wijze op de markt worden gebracht en worden geïnternationaliseerd; is van mening dat duidelijke en eenduidige steun van alle Europese instellingen voor het bereiken van de volledige operationele capaciteit (FOC) nodig is om gebruikers en investeerders te verzekeren van de betrokkenheid van de Europese Unie op lange termijn;

19.

is van mening dat het toekomstig financieel plan voor Galileo waarborgen voor de lange termijn en continuïteit moet bieden, onder meer met het oog op de exploitatie- en onderhoudskosten en de kosten voor reserveonderdelen;

20.

roept de Commissie en het GNSS-Agentschap van de EU dringend op om veel meer te doen voor de vergroting van de geïnformeerdheid over GNSS onder potentiële gebruikers en investeerders, om het gebruik van op GNSS gebaseerde diensten te bevorderen, en om de vraag naar deze diensten in Europa in kaart te brengen en te concentreren;

21.

is er sterk van overtuigd dat aanvullende financiering voor GNSS alleen kan worden verzekerd als het bewustzijn van de economische en maatschappelijke voordelen die GNSS oplevert voor economie en maatschappij van de Unie aanzienlijk wordt versterkt bij besluitnemers en het burgers in het algemeen; juicht concrete initiatieven toe, zoals de ideeënwedstrijd Galileo Masters;

22.

brengt in de herinnering dat het EGNOS-programma werkelijkheid is geworden en reeds operationeel is; is ervan overtuigd dat dit programma volledig moet worden benut en dat op concrete wijze munt moet worden geslagen uit de toepassingen hiervan; wijst erop hoe belangrijk het is dat EGNOS voor de EU als geheel geldt, teneinde de interne luchtvaartmarkt te consolideren, en onderstreept de noodzaak om het systeem uit te breiden in het zuiden, oosten en zuidoosten van Europa, het Middellandse-Zeegebied, Afrika en het Noordpoolgebied;

23.

onderstreept dat Galileo en EGNOS van essentieel belang zijn bij de totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees luchtruim en bij de verdere ontwikkeling van een veilig en rendabel luchtverkeersbeheer in Europa, en dringt daarom aan op de vaststelling van een ambitieus en bindend tijdschema, in combinatie met stabiele financiering van onderzoek en innovatie, die technologische vooruitgang en de groei van de industriële capaciteit zullen waarborgen, en tevens op het vergemakkelijken van de toegang van het MKB tot financiering, met als doel de uitvoering van deze twee programma's als voorwaarde voor een spoedige start van het gemeenschappelijke Europese luchtruim, daar dit een essentiële strategische stap vormt naar meer Europese integratie en een sterkere Europese interne markt;

24.

is van mening dat bevordering van het gebruik van EGNOS en Galileo in de burgerluchtvaart een strategische vereiste is voor de toepassing van SESAR, vooral wat betreft het gebruik ervan bij landingsprocedures en op kleine luchthavens;

25.

roept de lidstaten op opnieuw hun inzet te bekrachtigen voor ruimteprojecten van de EU zoals SESAR, die van vitaal belang zullen blijken voor toekomstige groei en werkgelegenheid in diverse sectoren;

26.

verzoekt de Commissie en de lidstaten transparantie bij de financiering en samenwerking tussen militaire en civiele strategieën voor het gebruik van de ruimte te waarborgen;

27.

onderstreept dat Galileo en EGNOS van vitaal belang zijn voor een efficiënt en in milieuopzicht duurzaam beheer van het wegverkeer, tolheffingssystemen, eCall en systemen voor plaatsbepaling zonder tijdsverschil, alsmede toekomstige digitale tachografen;

28.

onderstreept dat toezicht op vervoer van gevaarlijke en verontreinigende stoffen een prioriteit zou moeten vormen bij satellietsystemen voor waarneming en navigatie;

29.

is van mening dat GMES eveneens een kernprogramma van de Europese Unie is, dat een cruciale rol speelt bij het observeren van de aarde; onderstreept dat GMES een significante bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen doordat het informatie kan opleveren voor de bestrijding van de klimaatverandering en de ondersteuning van de groei en de groene economie, alsook van langetermijninvesteringen in technologie en infrastructuur; onderstreept nogmaals het belang van de GMES als wezenlijk wapen in de strijd tegen de klimaatverandering en de aantasting van het milieu; wijst erop dat de GMES, door het vergaren en bestuderen van informatie op nationale, regionale en wereldschaal, de mogelijkheid zal bieden nauwkeurige en nuttige gegevens te extrapoleren voor: de waarneming van lucht, zee en land, de civiele bescherming, risicopreventie, systemen voor vroegtijdige waarschuwing, rampenbeheersing en wederopbouwmaatregelen na milieu- en natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, zee- en kustbewaking, landbouwontwikkeling, water- en bodembeheer en regionale planning, daarbij gebruik makend van innoverende technologieën voor milieubeoordeling en -rapportage die een combinatie van ruimteobservatie en in-situgegevens mogelijk maken;

30.

verzoekt de Commissie met klem het wetgevingskader af te ronden en een voorstel voor daadwerkelijke sturing van de diverse niveaus van ontwikkeling en beheer van het programma in te dienen door gebruik te maken van de deskundige kennis waarover overheidsorganen in de EU, met inbegrip van EU-agentschappen en de particuliere sector beschikken, met het oog op ontwikkeling en coördinatie van op de gebruiker gerichte diensten; verzoekt de Commissie en de andere instellingen met klem de financiering van het GMES-programma op te nemen in het meerjarig financieel kader 2014-2020; herhaalt dat de integratie van de GMES in het Meerjarig Financieel Kader zou voorkomen dat de investeringen die in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek al zijn gedaan voor diensten en informatie verloren gaan; wijst erop dat de tot op heden gedane investeringen zonder financieel plan voor economische ondersteuning op de lange termijn geen vruchten zullen afwerpen; is van mening dat het verzoek aan de lidstaten de kosten van op gang brengen en het jaarlijkse onderhoud van het programma te blijven betalen ertoe zou kunnen leiden dat de kosten op lange termijn stijgen, dat de toegang tot de verkregen informatie en de voordelen niet voor alle burgers gelijk zijn, dat het programma zelf waarschijnlijk wordt stopgezet, dat bijgevolg de verspreiding van gegevens stilvalt en, tot slot, dat wij afhankelijk blijven van niet-Europese ruimte-infrastructuur, waardoor de ondernemingen van de sector in een economisch onzekere situatie worden gedrongen;

31.

wijst erop dat de totale kosten van de GMES al tot 2013 zijn gedekt (in totaal 3 miljard euro, waarvan 2,3 miljard euro voor satellieten en 700 miljoen euro voor diensten) en dat de geraamde operationele kosten van het programma tussen 2014 en -2020 gemiddeld 850 miljoen euro belopen; verzoekt de Commissie publiek-private partnerschappen te bevorderen en meer particulier kapitaal aan te trekken;

32.

verzoekt de Commissie een sturings- en financieringsprogramma voor de lange termijn voor te stellen dat gebaseerd is op het onderzoek van alle mogelijke alternatieven en een operationele organisatie op te zetten die zorgt voor het behoorlijke beheer en de verstrekking van gegevens vanuit de diensten om het succes voort te zetten dat het programma momenteel kent en om het doel te verwezenlijken met ingang van 2014 volledig operationeel te zijn; is van mening dat dit moet worden gekoppeld aan een gemeenschappelijk Europees gegevensbeleid om ervoor te zorgen dat bestaande gegevens daadwerkelijk vrij toegankelijk en beschikbaar zijn; is van mening dat moet worden vastgesteld welke overeenkomsten met de nationale agentschappen moeten worden gesloten voor een maximaal interoperabiliteitsniveau van het systeem en om de continuïteit en het beheer te optimaliseren; meent dat het noodzakelijk is onderscheid te maken tussen enerzijds wetenschappelijk en commercieel gebruik en anderzijds de ontwikkelingsactiviteiten door het ESA en de stationeringsactiviteiten, operaties en systeemontwikkeling waarvoor Europese structuren en specifieke competenties vereist zijn;

33.

erkent de sociale voordelen van de diensten die de GMES levert aan de gebruikers, voor wie de continuïteit en de duurzaamheid van cruciaal belang zijn om optimaal gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden van de observatie-infrastructuur waarin het programma voorziet;

Een beveiligde ruimte ter verwezenlijking van de veiligheids- en defensiedoelstellingen

34.

staat achter de ideeën van de Commissie over de versterking van het onderdeel veiligheid van het GMES-programma voor de bewaking van de grenzen, de ondersteuning van het externe optreden van de Unie, de maritieme surveillance, complexe noodgevallen, humanitaire hulp en civiele bescherming enz., waarbij rekening moet worden gehouden met de gevoeligheid van de verwerkte gegevens en met de noodzaak om de privacy en andere rechten van de burger te beschermen;

35.

is van mening dat het ruimtevaartbeleid tevens het beleid inzake beveiliging van de kritische Europese ruimtevaartinfrastructuur en de veilige recycling van afgedankte installaties moet omvatten; erkent dat de Europese economie, politiek en maatschappij steeds afhankelijker worden van ruimtevaartinfrastructuur en wijst erop dat deze kritische infrastructuur van wezenlijke betekenis is voor uitbreiding van de zelfbeschikking van de Europese besluitvorming; is van mening dat het opzetten van een Europees ruimtecontrolesysteem dat leidt tot situatiekennis in de ruimte ("space situational awareness") zou bijdragen tot de bescherming van belangrijke Europese ruimte-infrastructuur tegen het risico van botsingen tussen ruimtevaartuigen of met ruimteschroot of aardscheerders, en tegen de risico's in verband met ruimtemeteorologie; is van mening dat alle nieuwe Europese programma's moeten worden gebaseerd op de bestaande capaciteiten, competenties en infrastructuur, waarin alle lidstaten hebben moeten investeren, en dienen te leiden tot de ontwikkeling van thans ontbrekende capaciteiten;

36.

is van mening dat een maximaal gebruik van satellietcommunicatiediensten het concurrentievermogen van de Europese productiebedrijven rechtstreeks zal steunen, de grondslag van de bedrijfstak in Europa zal aanmoedigen en een antwoord zal bieden op de volgende belangrijke beleidsdoelstellingen:

de invoering van breedbandinternet in de hele EU, onder meer voor diensten van de volgende generatie, aangezien satellietnetwerken een essentieel onderdeel vormen van de combinatie van technieken die nodig is om de doelstellingen van de digitale agenda van de EU te verwezenlijken;

de tenuitvoerlegging van duurzaam, veilig en intelligent vervoer te land, ter zee en in de lucht;

de optimalisering van de bijdrage van de EU aan samenwerkingsprogramma's met ontwikkelingslanden en consolidering van de EU-bijdrage aan verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen;

de garantie van een gepast optreden van de EU bij toekomstige rampen binnen en buiten de EU;

Onderzoek en innovatie stimuleren

37.

is van mening dat de Europese Unie, indien zij onafhankelijk moet optreden en moet beschikken over een mededingingskrachtige ruimtevaartindustrie die in staat is op eerlijke voorwaarden te concurreren met niet-Europese industrieën, een solide basis van kennis en technologie nodig heeft voor een optimaal gebruik van ruimtegerelateerde toepassingen in dienst van de burger; benadrukt dat een wetgevings-, administratief en financieel kader van wezenlijk belang zijn voor de investeringen van de industrie in onderzoek en innovatie; is van oordeel dat de EU investeringen moet doen om de toegang van Europa tot de ruimte en de infrastructuur die zich in een baan om de aarde bevindt te garanderen;

38.

benadrukt het belang van een strategie voor onderzoek en innovatie op het gebied van het ruimtevaartbeleid waarmee de technologische vooruitgang, de industriële ontwikkeling en het concurrentievermogen van de EU worden gewaarborgd en in de EU werkgelegenheid wordt geschapen; is van mening dat een Europees O&O-beleid voor de ruimtevaart de beschikbaarheid van benodigde naar behoren uitgerijpte technologieën moet garanderen, met het vereiste niveau van onafhankelijkheid en op competitieve voorwaarden; verzoekt de Commissie een strategisch tijdschema op te stellen om ervoor te zorgen dat de inspanningen van de Europese Unie op het gebied van O&O een samenhangend geheel vormen met de inspanningen van het ESA en de lidstaten wat betreft alle benodigde technologieën, vaardigheden en double-sourcing om een sterke concurrentiepositie en onafhankelijkheid voor Europa te bereiken, toegang tot de internationale markten te verkrijgen en de risico's van de Europese programma's te verkleinen;

39.

wijst op de noodzaak mechanismen en programma's te ontwikkelen om een impuls te geven aan de markt voor van Galileo, EGNOS en GMES afgeleide toepassingen en diensten, evenals voor de telecommunicatiesector en voor de diensten die medegebruik zullen maken van de verschillende ruimtediensten, waardoor op doeltreffende wijze op de behoeften van de burgers wordt ingespeeld;

40.

meent eveneens dat de onafhankelijke toegang tot de ruimte, om Europese onafhaankelijkheid en concurrentievermogen te consolideren, op betaalbare voorwaarden behouden moet blijven, door het gebruik van Europese draagraketten te bevorderen en de relevantie van de operationele en industriële organisatie te onderzoeken ten opzichte van de gemeenschappelijke eisen, en spoort de Commissie daarom aan concrete voorstellen te doen ten behoeve van de strategische subsector draagraketten en daaraan in het kader van het ruimtevaartindustriebeleid bijzondere aandacht te schenken;

41.

verzoekt de Commissie de financiële en praktische eisen op gepaste wijze in de toekomstige kaderprogramma's voor onderzoek aan te pakken; is met name van mening dat het onderzoek naar en de ontwikkeling van ruimtegerelateerde toepassingen moeten worden opgenomen als essentiële ondersteunende technologieën voor een aantal sectorale onderzoeksgebieden, zoals klimaatverandering, milieu, vervoer, landbouw enz. en niet als het afzonderlijke onderwerp ruimte;

42.

verzoekt de Commissie om in samenwerking met het ESA de alternatieven voor ruimteverkenning te bestuderen, met inbegrip van de mogelijke kosten en voordelen ervan; is in dit verband van mening dat een gemeenschappelijke strategie met de internationale partners moet worden ontwikkeld door middel van een samenwerkingsovereenkomst die gebaseerd is op algemene consensus van alle belanghebbende partijen en op redelijke bijdragen van de Europese Unie;

Internationale samenwerking

43.

herhaalt dat internationale samenwerking met vredelievende doeleinden een van de fundamentele waarden van de Europese Unie vormt en ten grondslag ligt aan haar beleid; is van mening dat Europese kennis van techniek, infrastructuren en diensten, geavanceerde wetenschappelijke, technische en industriële kennis, zo goed mogelijke toegang tot gegevens voor Europese gebruikers, delen van kennis en interoperabele ontwikkeling van toepassingen die nuttig zijn voor het aanpakken van de omvangrijke maatschapplijke problemen waarmee Europa en de wereld momenteel worden geconfronteerd, door internationale samenwerking moeten worden bevorderd; wijst erop dat de Europese Unie op ruimtevaartgebied voorop moet lopen en mondiaal gezien een wezenlijke strategische rol moet blijven spelen, met name bij de internationale onderhandelingen over een systeem voor "space situational awareness" en verkenning van de ruimte; benadrukt dat de werkzaamheden in het kader van het ruimtebeleid op doeltreffender wijze kunnen worden volbracht door middel van industriële samenwerkingsverbanden en de verdeling van de investeringen over de grote programma's, zoals het Internationaal Ruimtestation;

44.

beklemtoont dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de EU bij toekomstige rampen binnen en buiten de EU op gepaste wijze kan optreden;

45.

verzoekt de Commissie om in overleg met de lidstaten en het ESA een internationale samenwerkingsstrategie te ontwikkelen om de dialoog op het gebied van het ruimtevaartbeleid met de strategische partners (Verenigde Staten, de Russische Federatie en Japan) te versterken en te onderzoeken of een soortgelijke dialoog met andere opkomende machten zoals China, India en Brazilië op gang kan worden gebracht;

46.

herinnert de beleidsmakers van de Europese Unie eraan dat het merendeel van de institutionele markten in de wereld helaas niet openstaat voor internationale concurrentie en dat de beoogde internationale samenwerking moet stoelen op voorwaarden die faire uitwisseling mogelijk maken;

47.

beklemtoont dat internationale samenwerking, met name op het gebied van research, alleen wenselijk is als er sprake is van wederkerigheid en wederzijds voordeel; betreurt dat de institutionele markten van onze voornaamste concurrenten niet toegankelijk zijn voor ondernemingen uit het buitenland en dus ook uit Europa;

Betrekkingen tussen de Europese Unie en het ESA

48.

herinnert eraan dat krachtens artikel 189 VWEU, de Europese Unie elke nuttige relatie met het ESA aangaat met het oog op de vaststelling van de wederzijdse verantwoordelijkheden zonder overlappingen wat betreft taken en investeringen;

49.

is van mening dat de betrekkingen tussen de Unie en het ESA en de nationale agentschappen vanwege de sterkere betrokkenheid van de Unie bij de sector ruimtevaart, opnieuw moeten worden omschreven, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat de technische expertise en kennis op het gebied van programmering van het ESA en de nationale agentschappen van wezenlijk belang zijn voor het behoud van de technologische capaciteiten en het concurrentievermogen van de Europese industrie en dat de Europese Unie zich zou kunnen concentreren op de operaties, de ontwikkelingen en de continuïteit van de ruimtesystemen die voor de EU noodzakelijk zijn en op de internationale expansie van de markten en de vraag van gebruikers;

50.

spoort de Commissie aan haar rol als politiek aansturings- en controleorgaan te vervullen tegenover organisaties die in opdracht van haar werken;

*

*           *

51.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0093.

(3)  PB L 261 van 6.8.2004, blz. 63.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0265.

(5)  PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 226.

(6)  PB L 196 van 24.7.2008, blz. 1.

(7)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 1.

(8)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11.


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/25


Donderdag 19 januari 2012
Voorkomen van voedselverspilling

P7_TA(2012)0014

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het voorkomen van voedselverspilling: strategieën voor een doelmatiger voedselvoorzieningsketen in de EU (2011/2175(INI))

(2013/C 227 E/05)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van de gezondheid van de mens en van het milieu,

gezien Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (1),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het Groenboek van de Commissie over het beheer van bioafval in de Europese Unie (2),

gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over billijke inkomens voor de boeren: een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa (3),

gezien zijn resolutie van 18 januari 2011 over de erkenning van de landbouw als sector die van strategisch belang is voor de voedselzekerheid (4),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over het GLB tot 2020: inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten (5),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over een efficiëntere en eerlijkere handels- en distributiemarkt (6),

gezien het voorbereidende onderzoek over voedselverspilling in de EU 27 – DG Milieu van de Commissie (2010),

gezien het onderzoek van de FAO (2011) over voedselverlies en voedselverspilling wereldwijd,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0430/2011),

A.

overwegende dat in Europa elk jaar een groeiende hoeveelheid gezond en eetbaar voedsel (volgens sommige schattingen tot 50%) ergens in de voedselvoorzieningsketen - in sommige gevallen zelfs bij de consument - verloren gaat en afval wordt;

B.

overwegende dat in een door de Commissie gepubliceerde studie de jaarlijks voortgebrachte hoeveelheid voedselafval in de 27 lidstaten op ongeveer 89 miljoen ton wordt geschat, ofwel 179 kilo per hoofd van de bevolking, met grote afwijkingen tussen de afzonderlijke landen en sectoren, waarbij de verspilling in de landbouw en in zee teruggeworpen vis nog buiten beschouwing is gelaten; overwegende dat de totale voedselverspilling tegen 2020 tot circa 126 miljoen ton (een toename van 40%) zal stijgen als er geen aanvullende preventieve acties of maatregelen worden genomen;

C.

overwegende dat binnen de Europese Unie nog 79 miljoen mensen onder de armoedegrens leven, wat betekent dat meer dan 15% van de EU-burgers minder dan 60% verdient van het gemiddelde inkomen in het land van vestiging; overwegende dat van die 79 miljoen mensen 16 miljoen mensen voedselhulp hebben gekregen via liefdadigheidsinstellingen;

D.

overwegende dat de door de FAO vrijgegeven alarmerende cijfers volgens welke er op dit moment voor 925 miljoen mensen op de wereld ondervoeding dreigt, het verwezenlijken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, gericht op het halveren van de armoede en de honger vóór het jaar 2015, steeds moeilijker maken;

E.

overwegende dat op basis van studies van de FAO de voorziene toename van de wereldbevolking van 7 tot 9 miljard een uitbreiding van de voedselvoorziening vergt van ten minste 70% vóór het jaar 2050;

F.

overwegende dat de mondiale graanproductie is gestegen van 824 miljoen ton in 1960 tot circa 2,2 miljard ton in 2010 en dat de productie elk jaar met 27 miljoen ton toeneemt; overwegende dat, als deze trend in de wereldwijde landbouwproductie aanhoudt, de toename van de graanproductie tot 2050 ten opzichte van die van vandaag zou volstaan om de wereldbevolking te voeden; wijst erop dat, aangezien er na het oogsten zo'n 14% van de productie verloren gaat, en nog eens 15% bij de distributie en in huishoudens, drie vijfde van de totale productietoename die voor 2050 nodig is gerealiseerd zou kunnen worden als er een einde werd gemaakt aan de verspilling;

G.

overwegende dat het terugdringen van voedselverspilling een belangrijke eerste stap vormt in de bestrijding van de honger in de wereld, als reactie op de door de FAO voorspelde groei van de vraag naar voedsel en ter verbetering van de voedingsstandaard van de wereldbevolking;

H.

overwegende dat minder verspilling van levensmiddelen een efficiënter bodemgebruik en beter waterbeheer zou betekenen, positieve gevolgen zou hebben voor de hele landbouwsector wereldwijd en in belangrijke mate zou bijdragen aan de strijd tegen ondervoeding in ontwikkelingsgebieden;

I.

overwegende dat voedselverspilling niet alleen ethische, economische, sociale en voedingsgerelateerde implicaties heeft maar ook gevolgen heeft op gezondheids- en milieuvlak, aangezien een enorme hoeveelheid niet-gebruikt voedsel in belangrijke mate bijdraagt tot de opwarming van de aarde en door voedselverspilling methaan wordt geproduceerd, dat als broeikasgas 21 maal krachtiger is dan kooldioxide;

J.

overwegende dat de voedselverspilling door consumenten in ontwikkelingslanden minimaal is; overwegende dat voedselverspilling in die landen hoofdzakelijk te wijten is aan financiële en technische beperkingen in de hele voedselproductieketen;

K.

overwegende dat de afgelopen decennia, toen de voedselproductie overvloedig was, de bestrijding van voedselverspilling in Europa en Noord-Amerika geen beleidsprioriteit was, wat heeft geleid tot een algemene toename van de voedselverspilling in de gehele voedselvoorzieningsketen; overwegende dat er in Europa en Noord-Amerika vooral sprake is van voedselverspilling bij de detailhandel en de consumptie, in tegenstelling tot de ontwikkelingslanden waar verliezen bij de productie, de oogst, de verwerking en het transport het omvangrijkst zijn;

L.

overwegende dat uit recente studies blijkt dat er voor de productie van een kilo levensmiddelen gemiddeld 4,5 kilo CO2 wordt uitgestoten; overwegende dat de circa 89 Mt voedsel die in Europa verspild worden 170 Mt CO2 eq/jaar opleveren, waarvan 59 Mt in de levensmiddelenindustrie, 78 Mt in de huishoudelijke consumptie en 33 Mt elders; overwegende dat voor de productie van 30% voedsel dat niet geconsumeerd wordt 50% meer water voor irrigatie wordt gebruikt en dat er voor de productie van 1 kg rundvlees tussen 5 en 10 ton water nodig is;

M.

overwegende dat niet alleen de voedselzekerheid, maar ook andere problemen zoals obesitas, hart- en vaatziekten en tumoren die het gevolg zijn van de overconsumptie van vetten en eiwitten, de rijkste economieën bedreigen, met als gevolg dat er in de wereld evenveel mensen aan overvoeding lijden als aan ondervoeding;

N.

overwegende dat de recente vermindering van de productiefactoren haaks staat op de noodzaak van verhoging van de voedselvoorziening in de Europese Unie;

O.

overwegende dat steun ter verbetering van de doelmatigheid van de voedselvoorzieningsketens in ontwikkelingslanden niet slechts direct ten goede komt aan de lokale economie en de duurzame groei in deze landen, maar indirect ook bijdraagt aan een evenwichtige wereldhandel voor landbouwproducten en de herverdeling van natuurlijke hulpbronnen;

P.

overwegende dat de uitwisseling van goede praktijken op Europees en internationaal niveau, alsook de bijstand aan ontwikkelingslanden, van groot belang is bij de bestrijding van de wereldwijde voedselverspilling;

Q.

overwegende dat een groeiend aantal lidstaten bezig is met initiatieven om de publieke opinie bewust te maken van de oorzaken en de gevolgen van voedselverspilling en van de manieren om deze verspilling tegen te gaan en dat wordt gestreefd naar het bevorderen van een op kennis en beschaving gebaseerde cultuur die de beginselen van duurzaamheid en solidariteit als uitgangspunt heeft;

R.

overwegende dat voedselverspilling in de hele keten optreedt, van de landbouwproductiefase tot de opslag-, de verwerkings-, de distributie-, de beheer- en de consumptiefase;

S.

overwegende dat de primaire verantwoordelijkheid voor voedselzekerheid en voor het tegengaan van voedselverspilling overal waar die vermeden kan worden ligt bij hen die een actieve rol spelen in de voedselvoorzieningsketen;

T.

overwegende dat sommige lidstaten het verkopen van levensmiddelen onder de kostprijs verbieden, waarmee ze de winkeliers de mogelijkheid ontnemen om onverkochte verse levensmiddelen tegen het einde van de dag tegen een lagere prijs te verkopen en bijdragen tot nog meer verspilling in de voedselketen;

U.

wijst erop dat in de onlangs goedgekeurde verordening betreffende levensmiddeleninformatie wordt bepaald dat levensmiddelen met een uiterste datum voor gebruik beschouwd moeten worden als gevaarlijk indien zij na die datum worden geconsumeerd;

V.

overwegende dat het Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen en de Europese Rondetafelconferentie over duurzame voedselconsumptie en -productie werken aan een efficiëntere en duurzamere voedselvoorzieningsketen;

1.

is van mening dat voedselzekerheid voor de mens een grondrecht is, een recht dat vorm krijgt middels een beschikbare, toegankelijke, bruikbare en regelmatige aanvoer van voedsel dat voldoende voedingswaarde heeft, gezond is, toereikend is en in overeenstemming is met de behoefte; wijst erop dat de mondiale voedselproductie bedreigd wordt door een aantal factoren zoals de schaarse natuurlijke hulpbronnen in verhouding tot de groeiende wereldbevolking en de gebrekkige toegang tot voedsel voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen;

2.

verzoekt de Raad, de Commissie, de lidstaten en de actoren in de voedselvoorzieningsketen om met spoed het hoofd te bieden aan het probleem van de voedselverspilling die plaatsvindt over de hele lengte van de toevoer- en consumptieketen en richtsnoeren uit te vaardigen voor en steun te geven aan de verbetering, sector per sector, van de efficiëntie in de toevoerketen, en spoort hen aan dit met voorrang op de Europese beleidsagenda te zetten; verzoekt de Commissie in dit verband meer bekendheid te geven aan de werkzaamheden die zowel in het Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen als bij de Europese Rondetafelconferentie over duurzame voedselconsumptie en -productie gaande zijn, onder meer met betrekking tot aanbevelingen voor het aanpakken van de voedselverspilling;

3.

is bezorgd over het feit dat dagelijks een aanzienlijke hoeveelheid nog uitstekend eetbaar voedsel wordt behandeld als afval, en dat voedselverspilling ecologische en ethische vragen oproept en bovendien economische en sociale kosten met zich meebrengt die voor zowel ondernemingen als consumenten op de interne markt uitdagingen vormen; verzoekt de Commissie daarom de oorzaken en de gevolgen te onderzoeken van het jaarlijks weggooien, verspillen en laten bederven van ongeveer 50% van de voedselproductie, onder meer door een nauwkeurige raming te maken van de verspillingen en een inschatting te maken van zowel de sociale en economische gevolgen als de gevolgen voor voeding en milieu; verzoekt de Commissie daarnaast om concrete maatregelen uit te werken die zijn gericht op het halveren van de voedselverspilling vóór 2025 en tegelijkertijd op het tegengaan van het voortbrengen van voedselafval;

4.

wijst erop dat voedselverspilling diverse oorzaken heeft: overproductie, verkeerde doelgroepkeuze (onaangepaste omvang of vorm), aantasting van de kwaliteit van het product of de verpakking ervan, marketingregels (presentatieproblemen of defecte verpakkingen), slecht beheer van voorraden of slechte marketingstrategieën;

5.

verzoekt de Commissie te onderzoeken welke gevolgen een dwingend beleid zou hebben voor het verspillen van levensmiddelen; wenst dat er voor alle schakels in de levensmiddelenketen een dwingend afvalverwerkingsbeleid wordt vastgesteld overeenkomstig het beginsel "de vervuiler betaalt";

6.

acht het voor een maximale vermindering van de voedselverspilling noodzakelijk dat alle deelnemers aan de voedselvoorzieningsketen meewerken en dat de diverse oorzaken van voedselverspilling sector per sector worden aangepakt; verzoekt de Commissie derhalve een analyse van de gehele voedselketen te verrichten om na te gaan in welke voedselsectoren er sprake is van het meeste voedselafval en voor welke oplossingen kan worden gekozen om voedselafval te voorkomen;

7.

dringt erop aan dat de Commissie in samenwerking met de Wereldvoedselorganisatie gezamenlijke streefdoelen vaststelt voor het terugdringen van de voedselverspilling op wereldvlak;

8.

wijst erop dat het thema voedselafval moet worden behandeld in het kader van een efficiënt gebruik van hulpbronnen en verzoekt de Commissie in het kader van het vlaggenschipinitiatief "Efficiënt gebruik van hulpbronnen" specifieke initiatieven voor te stellen die gericht zijn op het terugdringen van voedselafval, om ervoor te zorgen dat de kwestie van voedselefficiëntie even veel aandacht en bewustmaking krijgt als de kwestie van energie-efficiëntie, aangezien beide even belangrijk zijn voor het milieu en onze toekomst;

9.

verzoekt de Commissie in het kader van de afvalvoorkomingsdoelstellingen tegen 2014 voor de lidstaten specifieke doelstellingen ter voorkoming van voedselafval vast te stellen, zoals aanbevolen in de kaderrichtlijn voor afval van 2008;

10.

acht het dringend noodzakelijk de voedselverspilling over de hele lengte van de toevoerketen terug te dringen, van het veld tot het bord; benadrukt de noodzaak van een gecoördineerde strategie gevolgd door concrete maatregelen, waaronder de uitwisseling van optimale werkwijzen, op Europees en nationaal niveau, die zijn gericht op de verbetering van de coördinatie tussen de lidstaten met het oog op het vermijden van voedselverspilling en het efficiënter maken van de voedselvoorzieningsketens; is van mening dat dit kan worden bereikt door rechtstreekse contacten tussen producenten en consumenten te bevorderen en door de toevoerketen te verkorten, alsmede door alle belanghebbenden op te roepen meer gezamenlijke verantwoordelijkheid op zich te nemen en hen aan te moedigen de coördinatie te vergroten teneinde de logistiek, het vervoer, het voorraadbeheer en de wijze waarop levensmiddelen worden verpakt te verbeteren;

11.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de belanghebbenden hun beste praktijken uit te wisselen en daarbij gebruik te maken van de kennis van diverse fora en platforms, zoals het detailhandelsforum inzake duurzaamheid, de European Food Sustainable Consumption and Production Round Table (Europese ronde tafel voor duurzame voedselconsumptie en -productie), het forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen, het informele netwerk van lidstaten "Friends of Sustainable Food", het forum consumentengoederen, enz.;

12.

verzoekt de Commissie bij het uitwerken van het ontwikkelingsbeleid steun te geven aan maatregelen die zijn gericht op het terugdringen van verspilling over de hele lengte van de voedselvoorzieningsketen in ontwikkelingslanden waar de productietechnieken, het beheer van de naoogst, de infrastructuur, de verwerkingsprocessen en de verpakking ontoereikend en inadequaat zijn; beveelt aan dat de modernisering van deze landbouwapparatuur en -infrastructuur wordt aangemoedigd om de naoogstverliezen te verkleinen en de houdbaarheidsperiode van voedsel te verlengen; is bovendien van mening dat een doeltreffender voedselvoorzieningsketen er ook toe kan bijdragen dat deze landen autonoom worden op het gebied van de voedselvoorziening;

13.

verzoekt om bijsturing van de maatregelen inzake de verdeling van voedselproducten onder de minst bedeelden, de communautaire steun voor de verstrekking van melk en zuivelproducten aan schoolkinderen en het programma ter stimulering van fruitconsumptie op scholen, ten einde voedselverspilling te voorkomen;

14.

neemt nota van het feit dat er onduidelijkheid bestaat over de definitie van de termen "voedselverspilling" en "voedselafval"; is van mening dat de gangbare opvatting is dat het bij "voedselverspilling" gaat om het geheel van ergens in de voedselvoorzieningsketen om economische of uiterlijke redenen weggegooide voedingsproducten of voedingsproducten die worden weggegooid vanwege overschrijding van de uiterste houdbaarheidsdatum, ofschoon de producten nog uitstekend eetbaar zijn en geschikt voor consumptie door de mens en, bij gebrek aan een alternatieve bestemming, worden vernietigd en weggegooid, met nadelige gevolgen vanuit het oogpunt van het milieu, de economische kosten en de inkomstenderving voor ondernemingen;

15.

neemt nota van het feit dat er in Europa geen geharmoniseerde definitie bestaat van voedselverspilling; verzoekt de Commissie daarom met een wetgevingsvoorstel te komen waarin een typering wordt gegeven van "voedselverspilling" en in dit verband ook een aparte definitie te formuleren voor voedselafval dat voor biobrandstof of bioafval wordt gebruikt, omdat dat onder een andere categorie valt dan gewoon voedselafval, daar het wordt hergebruikt voor energiedoeleinden;

16.

is van mening dat alle lidstaten de detailhandel moeten toestaan om de prijs van vers voedsel sterk te verlagen, tot onder de productiekosten, wanneer een product zijn uiterste verkoopdatum nadert, om zo de hoeveelheid onverkocht en weggegooid voedsel te verkleinen en minder koopkrachtige consumenten de kans te bieden om tegen lagere prijzen hoogwaardig voedsel te kopen;

17.

benadrukt dat de landbouw vanwege zijn specifieke kenmerken hulpbronnenefficiënt is en een cruciale rol en een voortrekkersrol kan spelen in de strijd tegen voedselverspilling; dringt er daarom bij de Commissie op aan om in komende wetgevingsvoorstellen op het gebied van landbouw, handel en distributie van voedingsproducten ambitieuze maatregelen op te nemen in deze richting; hoopt op gezamenlijke actie waar het gaat om investeringen in onderzoek, wetenschap, technologie, scholing, verspreiding en innovatie op het gebied van landbouw teneinde de voedselverspilling terug te dringen en de consumenten voor te lichten over en aan te zetten tot een meer verantwoordelijke houding en bewust gedrag om de verspilling van voedsel te voorkomen;

18.

is van mening dat eisen betreffende de externe kwaliteit ingevolge Europese of nationale regelgeving of interne bedrijfsregels, die de grootte en de vorm van met name vers fruit en verse groenten vastleggen, aan de basis liggen van het feit dat veel voedsel onnodig wordt weggegooid, waardoor de voedselverspilling alleen maar toeneemt; verzoekt alle belanghebbenden zich bewust te worden van de voedingswaarde van landbouwproducten met afwijkende vorm of grootte en informatie daarover te verspreiden om de hoeveelheid producten die wordt weggegooid te verminderen;

19.

verzoekt de Commissie om richtsnoeren op te stellen voor de tenuitvoerlegging van artikel 5 van de kaderrichtlijn voor afval (2008/98/EG) waarin bijproducten worden gedefinieerd, aangezien het gebrek aan juridische duidelijkheid inzake het onderscheid tussen afvalstoffen en niet-afvalstoffen een efficiënt gebruik van bijproducten zou kunnen verhinderen;

20.

verzoekt de Commissie, de lidstaten, de verwerkende industrie en de detailhandel richtsnoeren op te stellen voor het aanpakken van vermijdbare voedselverspilling en meer hulpbronnenefficiënt te handelen in hun schakel in de voedselvoorzieningsketen, en voortdurend te streven naar betere verwerkings-, verpakkings- en vervoerspraktijken om onnodige voedselverspilling terug te dringen;

21.

roept de Commissie en de lidstaten op de uitwisseling van optimale werkwijzen aan te moedigen en bewustmakingscampagnes te steunen voor de bewustmaking van het publiek over de waarde van voedsel en landbouwproducten, de oorzaken en gevolgen van voedselverspilling en manieren om voedselverspilling terug te dringen, om zo een op kennis en beschaving gebaseerde cultuur te stimuleren die de beginselen van duurzaamheid en solidariteit als uitgangspunt heeft; verzoekt de lidstaten de introductie aan te moedigen van onderwijstrajecten inzake voeding op alle onderwijsniveaus, met inbegrip van het middelbaar onderwijs, met uitleg over het bewaren, koken en verwijderen van levensmiddelen, om zo een beter gedrag te stimuleren; benadrukt de belangrijke rol van het lokale bestuur en gemeentelijke instanties, alsmede van de detailhandel en de media, bij het geven van informatie en steun aan burgers op het gebied van preventie en het terugdringen van voedselverspilling;

22.

is verheugd over de initiatieven in verschillende lidstaten die gericht zijn op de inzameling op lokaal niveau van onverkochte of afgedankte producten in de hele toeleveringsketen om deze te herverdelen onder niet-koopkrachtige inwoners die minder dan een minimuminkomen verdienen; benadrukt in dit verband het belang van de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten, alsook van initiatieven op plaatselijk niveau; benadrukt in dit verband de waardevolle bijdrage van zowel vrijwilligers bij de verspreiding en verdeling van de producten, als professionele organisaties die systemen en activiteiten ontwikkelen om verspilling tegen te gaan;

23.

verzoekt de detailhandel mee te werken aan programma's voor het uitdelen van voedsel aan onvoldoende koopkrachtige burgers en maatregelen uit te voeren op grond waarvan het is toegestaan producten die de uiterste verkoopdatum naderen tegen lagere prijzen te verkopen;

24.

is ingenomen met het werk van verenigingen en partnerschappen van beroepsbeoefenaars in de publieke, particuliere, universitaire en gemeentelijke sfeer, die op Europese schaal gecoördineerde actieplannen voor de bestrijding van voedselverspilling opzetten en uitvoeren;

25.

is van mening dat investeren in methoden voor het verminderen van de voedselverspilling zou kunnen leiden tot verkleining van de huidige verliezen in de agrolevensmiddelensector en dus tot verlaging van de voedselprijzen, waardoor de minder bedeelde bevolkingsgroepen betere toegang tot voedsel kunnen krijgen; dringt er bij de Commissie op aan instrumenten en acties aan te geven die kunnen worden ingezet ter stimulering van een grotere betrokkenheid van landbouwondernemingen, groothandels, winkels, distributieketens, publieke en private eetgelegenheden, restaurants, overheidsinstanties en ngo's bij acties die gericht zijn tegen de verspilling van voedsel; suggereert hiertoe gebruik te maken van internet en nieuwe technologieën; wijst in dit kader op het belang van het oprichten van een Knowledge and Innovation Community (KIC) voor voedsel die zich onder meer richt op het voorkomen van voedselverspilling; verzoekt de Commissie de agrolevensmiddelensector en andere belanghebbenden ertoe aan te zetten hun deel van de verantwoordelijkheid voor de voedselverspilling op zich te nemen, met name door verschillende grootten van levensmiddelenverpakkingen aan te bieden en op die manier de voordelen te evalueren van het aanbieden van meer bulkproducten en meer rekening te houden met eenpersoonshuishoudens om voedselverspilling en bijgevolg de CO2-voetafdruk van de consumenten te beperken;

26.

dringt er bij de lidstaten op aan economische stimuli vast te stellen met als doel voedselverspilling te beperken;

27.

benadrukt dat de uitstoot van broeikasgassen in verband met de productie, de verpakking en het transport van voedsel dat wordt weggegooid zinloze bijkomende uitstoot is; wijst erop dat het verbeteren van de efficiëntie van de voedselvoorzieningsketen om voedselafval te voorkomen en het weggooien van eetbaar voedsel uit te bannen, een cruciale stap is om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen;

28.

verzoekt de Commissie een eventuele wijziging van de publieke aanbestedingsregelgeving voor restaurant- en gastendiensten te overwegen waarbij een voorkeursbehandeling zou kunnen worden gegeven aan ondernemingen die, wanneer alle andere omstandigheden gelijk blijven, garanderen dat de niet gebruikte (onverkochte) producten gratis worden verdeeld onder niet-koopkrachtige burgers en die concrete maatregelen bevorderen om de verspilling terug te dringen, bijvoorbeeld door de voorkeur te laten uitgaan naar landbouwproducten en agrolevensmiddelen die het dichtst bij de plaats van consumptie zijn geproduceerd;

29.

verzoekt de Commissie het goede voorbeeld te geven en zich te buigen over de voedselverspilling binnen de instellingen van de EU, en met spoed de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de zeer grote hoeveelheden voedsel die dagelijks in de kantines van de verschillende Europese instellingen worden weggegooid, te verminderen;

30.

verzoekt de Commissie maatregelen te overwegen en te stimuleren die zijn gericht op het bij de bron aanpakken van voedselverspilling, bijvoorbeeld een etikettering met twee houdbaarheidsdatums (ten minste houdbaar tot/te gebruiken tot) en de korting bij verkoop van artikelen die over de houdbaarheidsdatum heen zijn of die zijn beschadigd; merkt op dat een optimaal en efficiënt gebruik van verpakkingen van levensmiddelen een belangrijke rol kan spelen bij het voorkomen van voedselverspilling en tegelijkertijd bij het verkleinen van de totale milieu-impact van een product, niet in de laatste plaats dankzij een ecologisch verantwoord industrieel ontwerp, wat maatregelen kan omvatten als het variëren van de verpakkingshoeveelheden, om de klant te helpen de juiste hoeveelheden te kopen en overconsumptie van hulpbronnen tegen te gaan, het verstrekken van advies over de wijze van bewaring en gebruik van de producten, en het zodanig ontwerpen van de verpakking dat de producten langer kunnen worden bewaard en vers blijven, en altijd te waarborgen dat er geschikte materialen voor het verpakken en bewaren van levensmiddelen worden gebruikt die niet schadelijk zijn voor de gezondheid of voor de houdbaarheid van de producten;

31.

verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten aanbevelingen te doen met betrekking tot koeltemperaturen, uitgaande van het gegeven dat een niet-optimale en onjuiste koelkasttemperatuur levensmiddelen vroegtijdig ongeschikt voor consumptie maakt en leidt tot onnodige verspilling; onderstreept dat harmonisatie van de koeltemperaturen gedurende de gehele voedselvoorzieningsketen de bewaring van levensmiddelen kan verbeteren en de voedselverspilling kan verminderen voor producten die grensoverschrijdend worden vervoerd en verkocht;

32.

verwijst naar de bevindingen van de enquête van de Commissie (Consumer Empowerment in the EU - SEC(2011)0469) volgens welke 18% van de ondervraagde Europese burgers de vermelding "ten minste houdbaar tot" niet begrijpt; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten meer duidelijkheid te creëren omtrent de betekenis van de data op de etiketten ("ten minste houdbaar tot", "houdbaarheidsdatum" en "te gebruiken tot") enerzijds om de onzekerheid van de consument over de geschiktheid voor consumptie van levensmiddelen uit de weg te ruimen en anderzijds om het publiek te voorzien van nauwkeurige informatie, in casu over het feit dat de minimale houdbaarheidsdatum "ten minste houdbaar tot" verband houdt met de kwaliteit terwijl "te gebruiken tot" slaat op de voedselveiligheid, om op die manier de consumenten te helpen om met kennis van zaken een keuze te maken; dringt er bij de Commissie op aan een gebruikersvriendelijke handleiding op te stellen over het gebruik van levensmiddelen waarvan de uiterste houdbaarheidsdatum bijna is verstreken, waardoor de veiligheid van gedoneerde of voor diervoeding bestemde levensmiddelen kan worden gewaarborgd, en daarbij voort te bouwen op de beste praktijken onder de actoren binnen de voedselvoorzieningsketen, bijvoorbeeld om vraag en aanbod sneller en effectiever op elkaar te kunnen afstemmen;

33.

verzoekt de lidstaten initiatieven te bevorderen en te ondersteunen die zijn gericht op het versterken van een duurzame productie op kleine en middelgrote schaal die verbonden is met lokaal en regionaal verbruik en lokale en regionale markten; erkent dat lokale markten duurzaam zijn op milieugebied en bijdragen aan de stabiliteit van de primaire sector; verlangt dat het toekomstig gemeenschappelijk landbouwbeleid de financiering waarborgt van activiteiten die zijn gericht op de bevordering van de stabiliteit van de primaire sector, bijvoorbeeld via directe verkoop en lokale markten en alle vormen van stimulering van de kortste lijnen, ofwel de directe verkoop;

34.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat kleine plaatselijke producenten en plaatselijke producentengroeperingen kunnen deelnemen aan aanbestedingen voor de uitvoering van specifieke programma's die met name de consumptie van fruit en zuivelproducten in scholen bevorderen;

35.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om 2014 uit te roepen tot het Europese jaar tegen de voedselverspilling als belangrijk instrument voor voorlichting en promotie, teneinde de Europese burgers bewust te maken en de aandacht van nationale regeringen te vestigen op dit belangrijke thema, opdat afdoende middelen beschikbaar worden gesteld om de uitdagingen van de nabije toekomst het hoofd te bieden;

36.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 312 van 23.11.2008, blz. 3.

(2)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 48.

(3)  PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 22.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0006.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0297.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0307.


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/32


Donderdag 19 januari 2012
De bestrijding van algen

P7_TA(2012)0015

Verklaring van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over de bestrijding van algen

(2013/C 227 E/06)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat bepaalt dat het beleid van de Unie op milieugebied bijdraagt aan het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, alsook aan de bescherming van de gezondheid van de mens,

gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid,

gezien artikel 123 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat alle Europese kustgebieden (Kanaal, Atlantische Oceaan, Noordzee, Oostzee en Middellandse Zee) te kampen hebben met wildgroei van algen door de eutrofiëring van de kustwateren en estuaria;

B.

overwegende dat deze algen ernstige schade toebrengen aan de goede ecologische toestand van deze wateren, aan de volksgezondheid en aan de economische dynamiek van de betrokken gebieden;

C.

overwegende dat dit verschijnsel de nationale grenzen overschrijdt en dus op Europees niveau moet worden aangepakt;

1.

verzoekt de Commissie in het kader van Richtlijn 2000/60/EG een Europees actieplan ter bestrijding van algen uit te werken, dat gebaseerd is op de uitwisseling van goede praktijken en op samenwerking tussen alle belanghebbenden;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars (1), te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  De lijst van ondertekenaars is gepubliceerd in Bijlage 1 bij de notulen van 19 januari 2012 (P7_PV(2012)01-19(ANN1)).


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/33


Donderdag 19 januari 2012
Erkenning van het eilandenpact als officieel Europees initiatief

P7_TA(2012)0016

Verklaring van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over erkenning van het eilandenpact als officieel Europees initiatief

(2013/C 227 E/07)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 123 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat eilanden in hoge mate afhankelijk zijn van ingevoerde fossiele brandstoffen waardoor zij geconfronteerd worden met hogere brandstofkosten, maar dat zij tevens gelegenheid bieden voor onderzoek, demonstratie en ontwikkeling van duurzame energie en maatregelen op het gebied van doelmatig energiegebruik;

B.

overwegende dat eilanden gevoelig zijn voor klimaatverandering door hun hoge peil van biologische verscheidenheid en hun broze ecosystemen;

C.

overwegende dat duurzame grondstoffen er in overvloed voorkomen en dat het tot ontwikkeling brengen daarvan belangrijke gevolgen kan hebben voor verlichting van de aanhoudende structurele nadelen waarmee de eilanden kampen, en sociaal-economische voordelen voor de bevolking met zich mee kan brengen;

1.

wenst de gemeenschappen en veraf gelegen gebieden geluk die het pact ondertekend hebben om het streefdoel van EU 2020 te overtreffen, door de CO2-uitstoot op hun eigen grondgebied met ten minste 20% terug te dringen;

2.

verzoekt de Commissie de Europese eilandgemeenschappen te blijven steunen om de duurzaamheidsdoelen van de EU te verwezenlijken;

3.

staat erop dat in de kaderprogramma's en beleidsdocumenten van de EU overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie duidelijke en uitdrukkelijke verwijzingen naar duurzaamheid op de eilanden worden opgenomen;

4.

dringt erop aan dat er prikkels worden ingesteld opdat alle eilanden zich bij het pact aansluiten en deelnemen aan de eilandnetwerken;

5.

wijst erop dat adequate financiële middelen moeten worden ingezet om de werking van het pactproces te steunen op de grondslag van de overeenkomst van burgemeesters, intelligente steden en andere soortgelijke EU-initiatieven;

6.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars (1), te doen toekomen aan de Commissie.


(1)  De lijst van ondertekenaars is gepubliceerd in Bijlage 2 bij de notulen van 19 januari 2012 (P7_PV(2012)01-19(ANN2)).


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Woensdag 18 januari 2012

6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/35


Woensdag 18 januari 2012
Het aantal leden van de vaste commissies

P7_TA(2012)0001

Besluit van het Europees Parlement van 18 januari 2012 over het aantal leden van de vaste commissies

(2013/C 227 E/08)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

gezien zijn besluiten van 15 juli 2009 (1) en 14 december 2011 (2) over het aantal leden van de vaste commissies,

gezien artikel 183 van zijn Reglement,

1.

besluit het aantal leden van de parlementaire commissies als volgt te wijzigen:

 

Commissie buitenlandse zaken: 76 leden,

 

Commissie ontwikkelingssamenwerking: 30 leden

 

Commissie internationale handel: 31 leden

 

Begrotingscommissie: 43 leden

 

Commissie begrotingscontrole: 30 leden

 

Commissie economische en monetaire zaken: 48 leden

 

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken: 49 leden

 

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid: 69 leden

 

Commissie industrie, onderzoek en energie: 61 leden

 

Commissie interne markt en consumentenbescherming: 41 leden

 

Commissie vervoer en toerisme: 47 leden

 

Commissie regionale ontwikkeling: 50 leden

 

Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling: 44 leden

 

Commissie visserij: 25 leden

 

Commissie cultuur en onderwijs: 31 leden

 

Commissie juridische zaken: 25 leden

 

Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken: 60 leden

 

Commissie constitutionele zaken: 24 leden

 

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid: 35 leden

 

Commissie verzoekschriften: 35 leden,

en het aantal leden van de parlementaire subcommissies als volgt te wijzigen:

 

Subcommissie mensenrechten: 31 leden

 

Subcommissie veiligheid en defensie: 31 leden;

2.

besluit, onder verwijzing naar het besluit van de Conferentie van voorzitters van 9 juli 2009 met betrekking tot de samenstelling van de bureaus van de commissies, dat hierin maximaal vier ondervoorzitters zitting kunnen hebben;

3.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 224 E van 19.8.2010, blz. 34.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0570.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Donderdag 19 januari 2012

6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/37


Donderdag 19 januari 2012
Gemeenschappelijke visumcode ***I

P7_TA(2012)0003

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (COM(2011)0516 – C7-0226/2011 – 2011/0223(COD))

(2013/C 227 E/09)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0516),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0226/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 12 december 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0441/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Donderdag 19 januari 2012
P7_TC1-COD(2011)0223

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 januari 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 154/2012.)


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/38


Donderdag 19 januari 2012
Overeenkomst EU/Georgië inzake de bescherming van de geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen ***

P7_TA(2012)0004

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen (09737/2011 – C7-0202/2011 – 2011/0090(NLE))

(2013/C 227 E/10)

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (09737/2011),

gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen (09738/2011),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0202/2011),

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0450/2011),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Georgië.


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/39


Donderdag 19 januari 2012
Toetreding van de Unie tot Reglement nr. 29 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties ***

P7_TA(2012)0005

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de toetreding van de Europese Unie tot Reglement nr. 29 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties met betrekking tot uniforme bepalingen voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen wat de bescherming van de inzittenden van de cabine betreft (13894/2011 – C7-0303/2011 – 2011/0191(NLE))

(2013/C 227 E/11)

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13894/2011),

gezien het verzoek van de Raad om goedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 2, tweede streepje van het besluit van de Raad 97/836/EG van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen ("Herziene overeenkomst van 1958") (1) (C7-0303/2011),

gezien artikel 81 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0005/2012),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78.


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/39


Donderdag 19 januari 2012
Veiligheid van voetgangers en lichtbronnen met lichtgevende dioden ***

P7_TA(2012)0006

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende het standpunt van de Europese Unie over het ontwerpreglement van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake voetgangersveiligheid en het ontwerpreglement van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake lichtbronnen met lichtdioden (leds) (13895/2011 – C7-0302/2011 – 2011/0188(NLE))

(2013/C 227 E/12)

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13895/2011),

gezien het verzoek van de Raad om goedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 2, tweede streepje van het besluit van de Raad 97/836/EG van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen ("Herziene overeenkomst van 1958") (1) (C7-0302/2011),

gezien artikel 81 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0004/2012),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78.


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/40


Donderdag 19 januari 2012
Overeenkomst EU/Indonesië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten ***

P7_TA(2012)0007

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van een Overeenkomst tussen de Europese Unie en de regering van de Republiek Indonesië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (13238/2011 – C7-0242/2011 – 2010/0132(NLE))

(2013/C 227 E/13)

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13238/2011),

gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de regering van de Republiek Indonesië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (10843/3/2010),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0242/2011),

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0448/2011),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Indonesië.


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/41


Donderdag 19 januari 2012
Memorandum van samenwerking tussen de EU en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie ***

P7_TA(2012)0008

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van een memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie houdende vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking, en tot vaststelling van de daarmee verband houdende procedures (09138/2011 – C7-0163/2011 – 2011/0050(NLE))

(2013/C 227 E/14)

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (09138/2011),

gezien het memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (07702/2011),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), artikel 218, lid 7, en artikel 218, lid 8, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0163/2011),

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0391/2011),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het memorandum van samenwerking;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie.


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/41


Donderdag 19 januari 2012
Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur ***II

P7_TA(2012)0009

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 inzake het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (Herschikking) (07906/2/2011 – C7-0250/2011 – 2008/0241(COD))

(2013/C 227 E/15)

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (07906/2/2011 – C7-0250/2011),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juni 2009 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 4 december 2009 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2008)0810),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 21 december 2011 om het standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 8, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 66 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0334/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast;

2.

hecht zijn goedkeuring aan de bij deze resolutie gevoegde verklaring;

3.

neemt kennis van de aan deze resolutie gehechte verklaringen van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 306 van 16.12.2009, blz. 39.

(2)  PB C 141 van 29.5.2010, blz. 55.

(3)  Aangenomen teksten van 3.2.2011, P7_TA(2011)0037.


Donderdag 19 januari 2012
P7_TC2-COD(2008)0241

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 19 januari 2012 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2012/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2012/19/EU.)


Donderdag 19 januari 2012
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van het Europees Parlement inzake het gebruik van uitvoeringshandelingen

Het Europees Parlement verklaart dat de bepalingen van deze richtlijn betreffende gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen het resultaat zijn van een delicaat compromis, dat in een aantal gevallen afwijkt van het standpunt van het Parlement in eerste lezing. Om in tweede lezing een akkoord te bereiken, heeft het Europees Parlement daarom in bepaalde specifieke gevallen uitvoeringshandelingen in plaats van gedelegeerde handelingen aanvaard. Het onderstreept echter dat die bepalingen niet mogen worden beschouwd of gebruikt als precedent om soortgelijke situaties in toekomstige wetgevingshandelingen te regelen.

Verklaring van de Commissie inzake productontwerp (Artikel 4 AEEA)

Maatregelen inzake ecologisch ontwerp kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur overeenkomstig het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik (COM(2011)0571). Als de Commissie krachtens Richtlijn 2009/125/EG nieuwe uitvoeringsmaatregelen invoert of reeds vastgestelde uitvoeringsmaatregelen herziet betreffende producten die ook onder de AEEA-richtlijn vallen, zal zij rekening houden met de parameters voor hergebruik en recycling van bijlage 1, deel 1, bij Richtlijn 2009/125/EG, en de haalbaarheid beoordelen van de invoering van vereisten inzake de herbruikbaarheid, de gemakkelijke ontmanteling en de recycleerbaarheid van deze producten.

Verklaring van de Commissie inzake specifieke afwijkingen van de inzamelingsstreefcijfers (Artikel 7 AEEA)

Artikel 7, lid 4, van de nieuwe AEEA-richtlijn maakt overgangsbepalingen mogelijk om problemen van lidstaten aan te pakken die ingevolge specifieke omstandigheden ontstaan bij de naleving van de in dat artikel vastgestelde inzamelingsstreefcijfers. De Commissie onderstreept dat hoge inzamelingsstreefcijfers voor AEEA belangrijk zijn voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen en dat de overgangsregelingen slechts in uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden toegepast. De problemen die ontstaan en de specifieke omstandigheden waarop deze zijn gebaseerd, moeten objectief zijn, met bewijsstukken worden gestaafd en verifieerbaar zijn.


6.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 227/43


Donderdag 19 januari 2012
Op de markt aanbieden en gebruik van biociden ***II

P7_TA(2012)0010

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2012 betreffende het standpunt, door de Raad in eerste lezing vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (05032/2/2011 – C7-0251/2011 – 2009/0076(COD))

(2013/C 227 E/16)

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05032/2/2011 – C7-0251/2011),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 februari 2010 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0267),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 23 november 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 8, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 66 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0336/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast;

2.

hecht zijn goedkeuring aan de bij deze resolutie gevoegde verklaring;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 347 van 18.12.2010, blz. 62.

(2)  Aangenomen teksten van 22.9.2010, P7_TA(2010)0333.


Donderdag 19 januari 2012
P7_TC2-COD(2009)0076

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 19 januari 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 528/2012.)


Donderdag 19 januari 2012
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van het Europees Parlement over het op de markt brengen en gebruik van biociden

Het Europees Parlement verklaart dat de bepalingen van deze verordening betreffende gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen het resultaat zijn van een delicaat compromis, dat in een aantal gevallen van het standpunt van het Parlement in eerste lezing afwijkt. Om in tweede lezing een akkoord te bereiken, heeft het Europees Parlement daarom in bepaalde specifieke gevallen uitvoeringshandelingen in plaats van gedelegeerde handelingen aanvaard. Het onderstreept echter dat die bepalingen niet als precedent mogen worden beschouwd of gebruikt om soortgelijke situaties in toekomstige wetgevingshandelingen te regelen.