ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.120.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 120

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
26 april 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

AANBEVELINGEN

 

Raad

2013/C 120/01

Aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie

1

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2013/C 120/02

Besluit van de Raad van 22 april 2013 tot benoeming van de gewone en de plaatsvervangende leden van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats

7

 

Europese Commissie

2013/C 120/03

Wisselkoersen van de euro

12

2013/C 120/04

Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en machtsposities uitgebracht op zijn bijeenkomst van 4 maart 2013 betreffende een ontwerpbesluit in zaak COMP/39.530 — Microsoft (koppelverkoop) — Rapporteur: Bulgarije

13

2013/C 120/05

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur — COMP/39.530 — Microsoft (koppelverkoop)

14

2013/C 120/06

Samenvatting van het besluit van de Commissie van 6 maart 2013 betreffende een procedure voor het opleggen van een geldboete krachtens artikel 23, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad wegens niet-nakoming van een toezegging die verbindend was verklaard bij een Commissiebesluit op grond van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (Zaak COMP/39.530 — Microsoft (koppelverkoop)) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 1210 final)

15

2013/C 120/07

Besluit van de Commissie van 23 april 2013 tot oprichting van een deskundigengroep van de Commissie onder de naam Platform inzake goed fiscaal bestuur, agressieve fiscale planning en dubbele belasting

17

 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2013/C 120/08

Oproep tot het indienen van voorstellen — EAC/S03/13 — Voorbereidende actie Europese partnerschappen voor sport (Openbare oproep)

20

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2013/C 120/09

Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 in zaak AT.39740 — Google ( 1 )

22

2013/C 120/10

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.6888 — Otsuka/Mitsui/Claris) — Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

25

2013/C 120/11

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.6886 — Lindéngruppen/FAM/Höganäs) — Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

AANBEVELINGEN

Raad

26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/1


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 22 april 2013

tot invoering van een jongerengarantie

2013/C 120/01

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Nú investeren in het menselijk kapitaal van jonge Europeanen zal voordelen voor de lange termijn opleveren en bijdragen tot duurzame en inclusieve economische groei. De Unie zal ten volle de vruchten kunnen plukken van actieve, innovatieve en gekwalificeerde arbeidskrachten en tegelijkertijd de zeer hoge kosten vermijden die worden veroorzaakt door jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen („NEET”), momenteel geschat op 1,2 % van het bbp.

(2)

Jongeren zijn door de crisis bijzonder hard getroffen. Zij zijn kwetsbaar vanwege de overgangsperioden in hun leven, hun gebrek aan beroepservaring, hun soms ontoereikende onderwijs of opleiding, hun vaak geringe sociale zekerheid, de beperkte toegang tot financiële middelen en precaire arbeidsvoorwaarden. Jonge vrouwen komen eerder in slecht betaalde en precaire banen terecht, terwijl voor jonge ouders, voornamelijk jonge moeders, goede maatregelen ontbreken om werk en privéleven te combineren. Bovendien worden sommige jongeren sterk benadeeld of lopen zij het risico te worden gediscrimineerd. Derhalve zijn passende ondersteunende maatregelen noodzakelijk, zonder de persoonlijke verantwoordelijkheid van jongeren voor het vinden van een weg naar economische activiteit te veronachtzamen.

(3)

Er zijn in heel de Unie 7,5 miljoen jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, dat wil zeggen 12,9 % van de Europese jongeren tussen de 15 en 24 jaar. Velen hebben niet meer dan lager middelbaar onderwijs gevolgd, hebben de school of de opleiding voortijdig afgebroken, en hebben vaak een migratieachtergrond of zijn afkomstig uit kansarme milieus. De term „NEET” omvat verschillende subgroepen van jongeren met uiteenlopende behoeften.

(4)

30,1 % van de werklozen onder de 25 jaar is meer dan twaalf maanden zonder werk. Voorts neemt het aantal jongeren die niet actief op zoek zijn naar werk toe, waardoor zij mogelijkerwijs niet over structurele steun beschikken met het oog op terugkeer op de arbeidsmarkt. Uit onderzoek blijkt dat jeugdwerkloosheid permanente littekens kan achterlaten, zoals een hogere kans op toekomstige werkloosheid, minder inkomsten in de toekomst, verlies van menselijk kapitaal, intergenerationele overdracht van armoede of minder motivatie om een gezin te stichten, wat ongunstige demografische ontwikkelingen in de hand werkt.

(5)

Met „jongerengarantie” wordt hier verwezen naar de situatie waarin jongeren binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten, een deugdelijk aanbod krijgen voor een baan, voortgezette scholing, een plaats in het leerlingstelsel of een stage. Een aanbod voor voortgezette scholing zou ook opleidingsprogramma's van hoge kwaliteit kunnen omvatten die tot een erkende beroepskwalificatie leiden.

(6)

Een jongerengarantie draagt bij tot de verwezenlijking van drie doelstellingen van de Europa 2020-strategie, namelijk dat 75 % van de bevolking in de leeftijd van 20 tot en met 64 jaar een baan heeft, dat het aantal voortijdige schoolverlaters minder dan 10 % bedraagt en dat ten minste 20 miljoen mensen bevrijd zijn van armoede en sociale uitsluiting.

(7)

De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, door de Raad vastgesteld bij Besluit 2010/707/EU van 21 oktober 2010 (1), met name de richtsnoeren 7 en 8, roepen de lidstaten op de integratie van jongeren in de arbeidsmarkt te bevorderen en hen, en meer bepaald degenen die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, in samenwerking met de sociale partners te helpen bij het vinden van een eerste baan, het opdoen van werkervaring of het volgen van aanvullend onderwijs of een extra opleiding, met inbegrip van stages, en snel in actie te komen wanneer jongeren werkloos worden.

(8)

Reeds in 2005, bij het vaststellen van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten bij Beschikking 2005/600/EG (2) is de Raad overeengekomen dat „aan alle werkloze jongeren voordat zij zes maanden werkloos zijn (…) een nieuwe start (wordt) aangeboden”. De Raad heeft bij Besluit 2008/618/EG van 15 juli 2008 Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (3) die termijn voor jonge schoolverlaters verkort tot „uiterlijk binnen vier maanden”.

(9)

In zijn resolutie van 6 juli 2010„Het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling” (4) heeft het Europees Parlement de Commissie en de Raad verzocht een Europese jongerengarantie in het leven te roepen, op basis waarvan „elke jongere in de Unie na maximaal vier maanden werkloosheid aanspraak zou kunnen maken op een baan, een stageplaats, een aanvullende opleiding of een combinatie van werk en opleiding”.

(10)

In haar mededeling „Jeugd in beweging” van 15 september 2010 heeft de Commissie de lidstaten aangespoord jongerengaranties in te voeren, wat tot dusver op zeer beperkte schaal is gebeurd. In deze aanbeveling wordt er nog eens met klem op gewezen dat de lidstaten deze doelstelling moeten nastreven, en wordt tegelijkertijd ook een bijdrage geleverd tot het ontwerpen, invoeren en evalueren van deze regelingen voor een jongerengarantie.

(11)

In zijn conclusies van 17 juni 2011 over de „Bevordering van de werkgelegenheid voor jongeren met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020” heeft de Raad de lidstaten verzocht snel te handelen door verdere onderwijs-, opleidings-, omscholings- of activeringsmaatregelen aan te bieden voor jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, met inbegrip van voortijdige schoolverlaters. Dit draagt ertoe bij dat zij zo snel mogelijk weer onderwijs of een opleiding gaan volgen of op de arbeidsmarkt terugkeren, en dat het risico op armoede en sociale uitsluiting wordt verminderd. De Raad stelde zich ervan bewust te zijn dat de arbeidsmarktfragmentatie ongunstige effecten op voor jongeren kan hebben, en verzocht de lidstaten deze fragmentatie aan te pakken.

(12)

In de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 (5)„Beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten” is de nadruk gelegd op de ontwikkeling van wetenschappelijk gefundeerd, breed opgezet en sectoroverschrijdend beleid dat maatregelen omvat om degenen die het onderwijsstelsel verlaten hebben, te re-integreren en hechtere banden te smeden tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels en de werkgelegenheidssector. Bij de opstelling van de begroting 2012 heeft het Europees Parlement zijn steun voor deze benadering uitgesproken en de Commissie verzocht uitvoering te geven aan een voorbereidende actie ter ondersteuning van de invoering van jongerengaranties in de lidstaten.

(13)

In haar werkgelegenheidspakket „Naar een banenrijk herstel”, dat in haar mededeling van 18 april 2012 werd voorgesteld, heeft de Commissie aangedrongen op de actieve inschakeling van de lidstaten, de sociale partners en andere belanghebbenden om de actuele uitdagingen op het gebied van de werkgelegenheid in de Unie, met name de jeugdwerkloosheid, aan te pakken. Zij heeft de nadruk gelegd op het grote potentieel van de groene economie, de gezondheids- en de sociale zorgsector alsmede de ICT-sector om banen te creëren en heeft daartoe drie begeleidende actieplannen gepubliceerd voor een follow-up. In haar mededeling van 10 oktober 2012 betreffende een sterkere Europese industrie met het oog op groei en economisch herstel, heeft de Commissie vervolgens gewezen op zes veelbelovende prioriteitsgebieden voor industriële innovatie die bijdragen tot de overgang naar een koolstofarme en hulpbronnenefficiënte economie. In het werkgelegenheidspakket heeft zij tevens onderstreept dat de bevordering van de ondernemingszin, de grotere beschikbaarheid van diensten ter ondersteuning van startende bedrijven en microfinanciering, alsook regelingen om werkloosheidsuitkeringen in startsubsidies om te zetten, een belangrijke rol spelen, ook voor jongeren. Bovendien zijn in het werkgelegenheidspakket voorstellen gedaan voor het gebruik van loonsubsidies voor het stimuleren van de indienstneming van netto nieuw personeel en de gerichte verkleining van de belastingwig (vooral de verlaging van de socialezekerheidsbijdragen van de werkgevers) om de werkgelegenheid te helpen stimuleren alsmede voor evenwichtige hervormingen van de arbeidsbeschermingswetgeving waardoor jongeren toegang tot kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid zouden kunnen hebben.

(14)

In zijn resolutie van 24 mei 2012 over het initiatief „Kansen voor jongeren” heeft het Europees Parlement er bij de lidstaten op aangedrongen om snelle en concrete maatregelen op nationaal niveau te nemen die ervoor moeten zorgen dat jongeren binnen vier maanden nadat zij van school komen ofwel behoorlijk werk hebben ofwel verder onderwijs of (om)scholing volgen. Het Europees Parlement heeft er met klem op gewezen dat de jongerengarantieregeling de situatie van jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, werkelijk moet verbeteren het probleem van de jeugdwerkloosheid in de Unie geleidelijk moet oplossen.

(15)

In zijn conclusies van 29 juni 2012 heeft de Europese Raad de lidstaten aangespoord inspanningen te doen ter bevordering van de werkgelegenheid voor jongeren, opdat zij binnen enkele maanden nadat zij van school komen, een deugdelijk aanbod krijgen voor een baan, voortgezette scholing, een plaats in het leerlingstelsel of een stage. Ook is hij tot de conclusie gekomen dat voor deze maatregelen ondersteuning uit het Europees Sociaal Fonds mogelijk is en dat de lidstaten gebruik moeten maken van de mogelijkheden om via het ESF subsidies voor tijdelijke aanwerving te financieren.

(16)

De mededeling van de Commissie van 20 november 2012, „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten”, levert de bijdrage van de Unie hiervoor vanuit onderwijsperspectief. Hierin wordt verder ingegaan op belangrijke kwesties voor de hervorming en de doeltreffendheid van de onderwijs- en opleidingsstelsels, met het doel om de bij te brengen vaardigheden af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt, open en flexibele manieren van leren te stimuleren en bij alle belanghebbenden de inspanning tot samenwerking, inclusief financiering, te bevorderen.

(17)

In zijn aanbeveling van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (6), heeft de Raad de lidstaten aanbevolen uiterlijk in 2018, overeenkomstig de nationale omstandigheden en kenmerken en op de wijze die hun passend lijkt, regelingen te hebben getroffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren.

(18)

In haar mededeling van 28 november 2012 betreffende de jaarlijkse groeianalyse heeft de Commissie benadrukt dat de lidstaten de overgang van school naar werk voor jongeren moeten garanderen en jongerengarantieregelingen moeten opzetten en invoeren in het kader waarvan alle jongeren onder de 25 jaar binnen vier maanden nadat zij het formele onderwijs hebben verlaten of werkloos zijn geworden, een baan, voortgezette scholing, een plaats in het leerlingstelsel of een stage krijgen aangeboden.

(19)

In haar conclusies van het meerjarig financieel kader van 8 februari 2013 heeft de Europese Raad besloten een Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief tot stand te brengen dat 6 miljard EUR beloopt voor de periode 2014-2020, ter ondersteuning van de maatregelen die zijn omschreven in het werkgelegenheidspakket voor jongeren van de Commissie van 5 december 2012 en met name ter ondersteuning van de jongerengarantie.

(20)

De jongerengarantie moet worden uitgevoerd door middel van een regeling die bestaat uit ondersteunende maatregelen en moet zijn aangepast aan de nationale, regionale en lokale omstandigheden. Deze maatregelen zijn gebaseerd op zes aandachtsgebieden: ontwikkeling van op partnerschap gebaseerde benaderingen, vroegtijdige interventie en activering, ondersteunende maatregelen met het oog op integratie in de arbeidsmarkt, gebruik van EU-fondsen, beoordeling en voortdurende verbetering van de regeling, en snelle uitvoering ervan. Als zodanig zijn zij gericht op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, het bevorderen van de inzetbaarheid en het wegnemen van praktische obstakels voor arbeidsparticipatie. Zij kunnen worden ondersteund uit de EU-fondsen en moeten voortdurend worden gemonitord en verbeterd.

(21)

Doeltreffende coördinatie en partnerschappen op de diverse beleidsgebieden (werkgelegenheid, onderwijs, jongeren, sociale zaken, enz.) zijn van cruciaal belang voor het stimuleren van kwalitatief goede werkgelegenheidsmogelijkheden, leerplaatsen en stages.

(22)

Jongerengarantieregelingen moeten rekening houden met de diversiteit van de lidstaten en hun verschillende uitgangsposities wat betreft de omvang van de jeugdwerkloosheid, de institutionele structuur en de capaciteit van de diverse spelers op de arbeidsmarkt. Ook dienen zij rekening te houden met de uiteenlopende situaties op het gebied van overheidsbegrotingen en financiële beperkingen qua toewijzing van middelen. In de jaarlijkse groeianalyse 2013 is de Commissie van mening dat investeringen in onderwijs voorrang moeten krijgen en waar mogelijk moeten worden opgevoerd, zonder de efficiëntie van die uitgave uit het oog te verliezen. Een bijzonder aandachtspunt is eveneens het op peil houden of versterken van arbeidsbemiddelingsdiensten, wat hun reikwijdte en doeltreffendheid betreft, en actieve arbeidsmarktmaatregelen, zoals opleiding van werklozen en jongerengarantieregelingen. De invoering van dergelijke regelingen is van betekenis voor de lange termijn, maar er is ook behoefte aan een kortetermijnreactie om de dramatische gevolgen van de economische crisis voor de arbeidsmarkt tegen te gaan,

BEVEELT DE LIDSTATEN AAN:

1.

Ervoor te zorgen dat alle jongeren jonger dan 25 jaar binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten, een deugdelijk aanbod krijgen voor een baan, voortgezettescholing, een plaats in het leerlingstelsel of een stage.

De lidstaten dienen bij het ontwerpen van een dergelijke jongerengarantieregeling overkoepelende kwesties te betrekken als het feit dat jongeren geen homogene groep uit hetzelfde sociale milieu vormen, alsmede het beginsel van wederzijdse verplichtingen en de noodzaak om het risico van cycli van inactiviteit te ondervangen.

Het startpunt voor het verlenen van de jongerengarantie aan een jongere moet de inschrijving bij een dienst voor arbeidsvoorziening zijn, en voor de jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen en die niet bij een dienst voor arbeidsvoorziening zijn ingeschreven, dienen de lidstaten een hiermee corresponderend startpunt te bepalen teneinde de jongerengarantie binnen hetzelfde tijdsbestek van vier maanden te kunnen verlenen.

De jongerengarantieregelingen moeten op de volgende richtsnoeren zijn gebaseerd, naargelang de nationale, regionale en lokale omstandigheden, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het geslacht en de diversiteit van de doelgroepjongeren:

Ontwikkeling van op partnerschap gebaseerde benaderingen

2.

De overheidsinstantie aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het invoeren en het beheren van de jongerengarantieregeling en het coördineren van partnerschappen op alle niveaus en in alle sectoren. Indien het om grondwettelijke redenen voor een lidstaat niet mogelijk is één overheidsinstantie aan te wijzen, worden de desbetreffende overheidsinstanties weliswaar aangewezen, maar wordt het aantal daarvan tot een minimum beperkt en wordt één contactpunt aangewezen om met de Commissie te communiceren over de uitvoering van de jongerengarantie.

3.

Ervoor te zorgen dat jongeren volledige toegang krijgen tot informatie over de beschikbare diensten en ondersteuning, door de samenwerking tussen de diensten voor arbeidsvoorziening, diensten voor beroepskeuzevoorlichting, onderwijs- en opleidingsinstellingen en ondersteuningsdiensten voor jongeren te versterken, en door optimaal gebruik te maken van alle relevante informatiekanalen.

4.

Partnerschappen tussen werkgevers en relevante spelers op de arbeidsmarkt (diensten voor arbeidsvoorziening, verschillende bestuursniveaus, vakbonden en jongerendiensten) te versterken teneinde de mogelijkheden voor werkgelegenheid, leerplaatsen en stages voor jongeren stimuleren.

5.

Partnerschappen tussen openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, onderwijs- en opleidingsinstellingen, diensten voor beroepskeuzevoorlichting en andere gespecialiseerde jongerendiensten (ngo's, jongerencentra en -verenigingen) op te zetten die ertoe bijdragen de overgang van werkloosheid, inactiviteit of onderwijs naar de arbeidsmarkt soepeler te laten verlopen.

6.

Erop toe te zien dat de sociale partners op alle niveaus actief betrokken zijn bij het uitstippelen en uitvoeren van specifiek op jongeren gericht beleid en synergieën te bevorderen in het kader van hun initiatieven voor de uitwerking van leerplaatsenprogramma's en stageregelingen.

7.

Erop toezien dat vertegenwoordigers van jongeren en/of jongerenorganisaties worden geraadpleegd of betrokken zijn bij het ontwerpen en verder uitwerken van de jongerengarantieregeling teneinde de dienstverlening af te stemmen op de behoeften van de begunstigden en ervoor zorgen dat zij als multiplicator fungeren bij bewustmakingsactiviteiten.

Vroegtijdige interventie en activering

8.

Doeltreffende strategieën voor het bereiken van jongeren uitwerken, met inbegrip van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes, om te bewerkstelligen dat zij zich inschrijven bij de diensten voor arbeidsvoorziening, speciaal gericht op kwetsbare jongeren die met tal van obstakels worden geconfronteerd (zoals sociale uitsluiting, armoede of discriminatie) en degenen die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, rekening houdend met hun uiteenlopende achtergrond (met name toe te schrijven aan armoede, handicap, laag onderwijsniveau of etnische minderheid/migratieachtergrond).

9.

Nagaan of gemeenschappelijke „contactpunten” kunnen worden opgezet om jongeren beter te ondersteunen en het mogelijk ontbreken van kennis van bestaande vacatures aan te pakken, d.w.z. een structuur voor de coördinatie tussen alle betrokken instellingen en organisaties, in het bijzonder met de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het beheer van de jongerengarantieregeling, zodat informatie kan worden uitgewisseld over jonge schoolverlaters, met name over degenen die het risico lopen geen werk te vinden of geen voortgezette scholing of voortgezette opleiding te kunnen volgen.

10.

De diensten voor arbeidsvoorziening in staat stellen, samen met andere partners die jongeren ondersteunen, individuele begeleiding en individuele actieplanning te verstrekken, met inbegrip van op maat gesneden individuele steunregelingen, gebaseerd op het beginsel van wederzijdse verplichtingen in een vroeg stadium en voortgezette follow-up teneinde vroegtijdige uitval te voorkomen en vorderingen op weg naar onderwijs en opleiding of werk te bewerkstelligen.

Ondersteunende maatregelen voor integratie in de arbeidsmarkt

Verbeteren van vaardigheden

11.

Voortijdige schoolverlaters en laagopgeleide jongeren mogelijkheden tot re-integratie in onderwijs en opleiding te bieden dan wel tweedekans-onderwijsprogramma's die een leeromgeving bieden die beantwoordt aan hun specifieke behoeften en hen in staat stelt alsnog de kwalificaties te verkrijgen die zij zijn misgelopen.

12.

Erop toe te zien dat op het verbeteren van vaardigheden en competenties gerichte maatregelen in het kader van een jongerengarantieregeling ertoe bijdragen dat de bestaande discrepanties worden teruggedrongen en dat wordt voorzien in de behoeften aan arbeidskrachten.

13.

Ervoor te zorgen dat de inspanningen ter verbetering van vaardigheden en competenties ook ICT-/digitale vaardigheden omvatten; de status van vakkennis en -bekwaamheden te verbeteren door ervoor te zorgen dat ICT-onderwijsprogramma's en -certificeringen aan de normen voldoen en internationaal vergelijkbaar zijn.

14.

Scholen, met inbegrip van beroepsopleidingscentra, en de diensten voor arbeidsvoorziening ertoe aan te zetten permanente voorlichting over ondernemerschap en werken als zelfstandige voor jongeren te bevorderen en te verstrekken, onder meer door middel van cursussen over ondernemerschap.

15.

De aanbeveling van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren uit te voeren.

Arbeidsmarktgerelateerde maatregelen

16.

In voorkomen geval de indirecte loonkosten te verlagen om jongeren meer kansen op een baan te bieden.

17.

Gerichte en goed doordachte loon- en aanwervingssubsidies te gebruiken om de werkgevers ertoe aan te zetten nieuwe mogelijkheden voor jongeren te scheppen, zoals leerplaatsen, stages of arbeidsbemiddeling, met name voor degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, in overeenstemming met de toepasselijke regels inzake staatssteun.

18.

De arbeidsmobiliteit te bevorderen door jongeren bewust te maken van vacatures, stages en leerplaatsen alsmede van de in verschillende streken, regio's en landen beschikbare steun, bijvoorbeeld door middel van diensten en regelingen, die mensen ertoe aanmoedigen om binnen de Unie te reizen en te werken; erop toe te zien dat passende ondersteuning beschikbaar is om jongeren die werk in een andere streek of andere lidstaat vinden, te helpen zich aan hun nieuwe omgeving aan te passen.

19.

Meer diensten ter ondersteuning van startende bedrijven ter beschikking te stellen, en de bekendheid met de mogelijkheden en vooruitzichten in verband met het werken als zelfstandig ondernemer te vergroten, onder meer door nauwere samenwerking tussen de diensten voor arbeidsvoorziening, bedrijfsondersteuningsdiensten en verstrekkers van microfinanciering.

20.

De mechanismen te versterken voor het reactiveren van jongeren die uit de activeringsregelingen zijn gestapt en niet langer toegang tot uitkeringen hebben.

Gebruik van EU-fondsen

21.

Voor zover van toepassing op de nationale omstandigheden in de periode 2014-2020 volledig en optimaal gebruik te maken van de financieringsinstrumenten van het cohesiebeleid ter ondersteuning van de invoering van jongerengarantieregelingen; daartoe ervoor te zorgen dat de vereiste prioriteit wordt gegeven aan en de bijbehorende middelen worden toegewezen voor ondersteuning van het ontwerp en de uitvoering van maatregelen in verband met de invoering van jongerengarantieregelingen, met inbegrip van de mogelijkheden van financiering van gerichte aanwervingssubsidies uit het Europees Sociaal Fonds; bovendien zo veel mogelijk gebruik te maken van de in de programmeringsperiode 2007-2013 nog beschikbare middelen.

22.

In de context van de voorbereiding voor de periode 2014-2020 in de partnerschapsovereenkomst voor zover van toepassing op de nationale omstandigheden de nodige aandacht te besteden aan de specifieke doelstellingen in verband met de invoering van de jongerengarantieregelingen, en in de operationele programma's een beschrijving te geven van de in het kader van de desbetreffende investeringsprioriteiten van het Europees Sociaal Fonds te ondersteunen maatregelen, met name die betreffende de duurzame integratie in de arbeidsmarkt van jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, en de steun voor jonge ondernemers en sociale ondernemingen en hun respectieve bijdrage tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen.

23.

Indien voldaan wordt aan de criteria volledig en optimaal gebruik te maken van het werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren om de jongerengarantie uit te voeren.

Evaluatie en voortdurende verbetering van de regelingen

24.

Alle jongerengarantiemaatregelen en -programma's te monitoren en te evalueren, zodat meer wetenschappelijk gefundeerde beleidsmaatregelen en acties kunnen worden ontwikkeld op basis van wat waar en waarom werkt, om zo te zorgen voor een efficiënt gebruik van de middelen en een positief rendement op de investeringen; een bijgewerkt overzicht houden van de hoeveelheid middelen die zijn uitgetrokken voor het opzetten en uitvoeren van de jongerengarantie, met name in het kader van de operationele programma's van het cohesiebeleid.

25.

Wederzijdse leeractiviteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau te bevorderen tussen alle partijen die betrokken zijn bij de bestrijding van de werkloosheid onder jongeren, met het oog op de verbetering van het ontwerp en de uitvoering van toekomstige jongerengarantieregelingen; in voorkomend geval volledig gebruik te maken van de resultaten van de projecten die zijn ondersteund tijdens de voorbereidende actie inzake jongerengarantieregelingen.

26.

De capaciteiten te versterken van alle belanghebbenden, met inbegrip van de desbetreffende diensten voor arbeidsvoorziening, die zijn betrokken bij het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van de jongerengarantieregelingen, teneinde alle interne en externe obstakels in verband met het beleid en de manier waarop deze regelingen worden ontwikkeld, uit de weg te ruimen.

Uitvoering van de jongerengarantieregelingen

27.

Zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de jongerengarantieregelingen. Voor de lidstaten die met de ernstigste begrotingsproblemen en hogere aantallen NEET of grotere werkloosheid onder jongeren te kampen hebben, zou ook een geleidelijke uitvoering kunnen worden overwogen.

28.

Ervoor te zorgen dat de jongerengarantieregelingen op de juiste wijze worden geïntegreerd in de toekomstige door de Unie medegefinancierde programma's, bij voorkeur vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2014-2020. Bij de uitvoering van de jongerengarantieregelingen kunnen de lidstaten het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief aanspreken.

NEEMT ER NOTA VAN DAT DE COMMISSIE:

Financiering

1.

De lidstaten zal aansporen optimaal gebruik te maken van het Europees Sociaal Fonds, in overeenstemming met de desbetreffende investeringsprioriteiten van het Europees Sociaal Fonds voor de programmeringsperiode 2014-2020, en, waar van toepassing, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, voor de ondersteuning van het opzetten en uitvoeren van jongerengarantieregelingen als een beleidsinstrument ter bestrijding en voorkoming van jeugdwerkloosheid en sociale uitsluiting.

2.

De programmeringswerkzaamheden in het kader van de onder het gemeenschappelijk strategisch kader van de Unie vallende fondsen (Europees Sociaal Fonds, Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, Cohesiefonds, Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij) zal ondersteunen, onder meer door middel van peer learning, netwerkactiviteiten en technische bijstand.

Goede praktijken

3.

Volledig gebruik zal maken van de mogelijkheden van het nieuwe programma voor sociale verandering en innovatie om voorbeelden van goede praktijken van jongerengarantieregelingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau te verzamelen.

4.

Gebruik zal maken van het programma voor wederzijds leren van de Europese werkgelegenheidsstrategie om de lidstaten aan te sporen hun ervaringen te delen en goede praktijken uit te wisselen.

Toezicht

5.

Verder toezicht zal houden op en regelmatig zal rapporteren over de ontwikkelingen met betrekking het ontwerp, de uitvoering en de resultaten van de jongerengarantieregelingen als onderdeel van het jaarlijkse werkprogramma van het Europese netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening; ervoor zal zorgen dat het Comité voor de werkgelegenheid hierover wordt geïnformeerd.

6.

Toezicht zal houden op de uitvoering van de jongerengarantieregelingen ingevolge deze aanbeveling via de multilaterale bewaking van het Comité voor de werkgelegenheid in het kader van het Europees semester, en de gevolgen van het bestaande beleid zal analyseren en, in voorkomend geval, landenspecifieke aanbevelingen tot de lidstaten zal richten, op basis van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten.

Bewustmaking

7.

Bewustmakingsactiviteiten inzake het opzetten van jongerengaranties in alle lidstaten zal ondersteunen, door gebruik te maken van het Europees jongerenportaal en in het bijzonder een koppeling met haar voorlichtingscampagnes tot stand te brengen.

Gedaan te Luxemburg, 22 april 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

S. COVENEY


(1)  PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46.

(2)  PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21.

(3)  PB L 198 van 26.7.2008, blz. 47.

(4)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 29.

(5)  PB C 191 van 1.7.2011, blz. 1.

(6)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/7


BESLUIT VAN DE RAAD

van 22 april 2013

tot benoeming van de gewone en de plaatsvervangende leden van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats

2013/C 120/02

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2003/C 218/01 van de Raad van 22 juli 2003 tot oprichting van een Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (1), en met name artikel 3,

Gezien de voordrachten die de regeringen van de lidstaten bij de Raad hebben ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij besluit van 16 februari 2010 (2) heeft de Raad de gewone en de plaatsvervangende leden van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats benoemd voor het tijdvak van 1 maart 2010 tot en met 28 februari 2013.

(2)

Dienvolgens, dienen nieuwe gewone en plaatsvervangende leden te worden benoemd voor een tijdvak van 3 jaar.

(3)

Deze leden blijven in functie totdat zij worden vervangen of herbenoemd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Tot gewoon of plaatsvervangend lid van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats worden benoemd voor het tijdvak van 22 april 2013 tot en met 28 februari 2016:

I.   VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN

Lidstaat

Leden

Plaatsvervangende leden

België

De heer Christian DENEVE

De heer Jan BATEN

De heer Xavier LEBICHOT

Bulgarije

Mevrouw Vaska SEMERDZHIEVA

De heer Atanas KOLCHAKOV

Mevrouw Darina KONOVA

Tsjechië

De heer Jaroslav HLAVÍN

Mevrouw Anna SAMKOVÁ

Mevrouw Anežka SIXTOVÁ

Denemarken

Mevrouw Charlotte SKJOLDAGER

Mevrouw Annemarie KNUDSEN

Mevrouw Christine HOLM DONATZKY

Duitsland

De heer Michael KOLL

Mevrouw Ellen ZWINK

De heer Kai SCHÄFER

Estland

Mevrouw Veronika KAIDIS

Mevrouw Kristel PLANGI

De heer Rein REISBERG

Ierland

Mevrouw Paula GOUGH

De heer Michael WALSH

De heer John NEWHAM

Griekenland

De heer Antonios CHRISTODOULOU

Mevrouw Stamatina PISSIMISSI

Mevrouw Aggeliki MOIROU

Spanje

Mevrouw Dolores LIMÓN TAMÉS

De heer Mario GRAU RÍOS

Mevrouw Mercedes TEJEDOR AIBAR

Frankrijk

Mevrouw Bénédicte LEGRAND-JUNG

Mevrouw Sophie BARON

De heer Olivier MEUNIER

Italië

De heer Paolo PENNESI

De heer Lorenzo FANTINI

Mevrouw Paola CASTELLANO

Cyprus

De heer Leandros NICOLAIDES

De heer Marios KOURTELLIS

De heer Anastasios YIANNAKI

Letland

Mevrouw Māra VĪKSNE

Mevrouw Jolanta GEDUŠA

De heer Renārs LŪSIS

Litouwen

Mevrouw Aldona SABAITIENĖ

Mevrouw Vilija KONDROTIENĖ

Mevrouw Nerita ŠOT

Luxemburg

De heer Paul WEBER

De heer Robert HUBERTY

De heer Carlo STEFFES

Hongarije

De heer József BAKOS

Mevrouw Katalin BALOGH

Mevrouw Éva GRÓNAI

Malta

De heer Mark GAUCI

De heer Vincent ATTARD

De heer David SALIBA

Nederland

Mevrouw Esther de KLEUVER

De heer Martin G. DEN HELD

De heer Andre MARCET

Oostenrijk

Mevrouw Anna RITZBERGER-MOSER

Mevrouw Gertrud BREINDL

Mevrouw Gerlinde ZINIEL

Polen

Mevrouw Danuta KORADECKA

De heer Daniel Andrzej PODGÓRSKI

De heer Roman SĄSIADEK

Portugal

De heer Pedro Nuno PIMENTA BRAZ

De heer Carlos PEREIRA

Roemenië

Mevrouw Livia COJOCARU

Mevrouw Anca PRICOP

De heer Marian TĂNASE

Slovenië

Mevrouw Tatjana PETRIČEK

De heer Jože HAUKO

De heer Etbin TRATNIK

Slowakije

Mevrouw Romana ČERVIENKOVÁ

Mevrouw Eleonóra FABIÁNOVÁ

De heer Erich VASELÉNYI

Finland

De heer Leo SUOMAA

Mevrouw Kristiina MUKALA

De heer Wiking HUSBERG

Zweden

De heer Mikael SJÖBERG

De heer Per EWALDSSON

Mevrouw Boel CALLERMO

Verenigd Koninkrijk

De heer Stuart BRISTOW

De heer Clive FLEMING

De heer Stephen TAYLOR


II.   VERTEGENWOORDIGERS VAN DE WERKNEMERSORGANISATIES

Lidstaat

Leden

Plaatsvervangende leden

België

De heer François PHILIPS

De heer Herman FONCK

De heer Stéphane LEPOUTRE

Bulgarije

De heer Ivan KOKALOV

De heer Aleksander ZAGOROV

Mevrouw Reneta VASILEVA

Tsjechië

De heer Jaroslav ZAVADIL

De heer Miroslav KOSINA

De heer Jindřich POLÍVKA

Denemarken

Mevrouw Heidi RØNNE MØLLER

De heer Jan KAHR FREDERIKSEN

Duitsland

Mevrouw Marina SCHRÖDER

De heer Horst RIESENBERG-MORDEJA

Mevrouw Susanne JASPER

Estland

Mevrouw Aija MAASIKAS

De heer Peeter ROSS

De heer Ülo KRISTJUHAN

Ierland

De heer Sylvester CRONIN

Mevrouw Esther LYNCH

De heer Dessie ROBINSON

Griekenland

De heer Ioannis ADAMAKIS

De heer Andreas STOIMENIDIS

De heer Efthimios THEOHARIS

Spanje

Mevrouw Marisa RUFINO

De heer Pedro J. LINARES

De heer Emilio GONZALEZ

Frankrijk

De heer Gilles SEITZ

De heer Henri FOREST

Italië

Mevrouw Cinzia FRASCHERI

De heer Marco LUPI

De heer Sebastiano CALLERI

Cyprus

De heer Nikos SATSIAS

De heer Nikos ANDREOU

De heer Stelios CHRISTODOULOU

Letland

De heer Ziedonis ANTAPSONS

De heer Mārtiņš PUŽULS

De heer Vladimirs NOVIKOVS

Litouwen

Mevrouw Inga RUGINIENĖ

De heer Petras GRĖBLIAUSKAS

De heer Gediminas MOZŪRA

Luxemburg

De heer Serge SCHIMOFF

De heer Marcel GOEREND

De heer Robert FORNIERI

Hongarije

 

 

Malta

De heer Joseph CARABOTT

De heer Edwin BALZAN

De heer Chris ATTARD

Nederland

De heer W. VAN VEELEN

De heer H. VAN STEENBERGEN

Mevrouw S. BALJEU

Oostenrijk

Mevrouw Ingrid REIFINGER

Mevrouw Julia NEDJELIK-LISCHKA

De heer Alexander HEIDER

Polen

Mevrouw Iwona PAWLACZYK

De heer Dariusz GOC

De heer Stanisław STOLARZ

Portugal

De heer Fernando José MACHADO GOMES

De heer Georges CASULA

Mevrouw Catarina FERREIRA TAVARES

Roemenië

 

 

Slovenië

De heer Lučka BÖHM

De heer Aljoša ČEČ

De heer Bojan GOLJEVŠČEK

Slowakije

De heer Peter RAMPAŠEK

De heer Alexander ŤAŽÍK

De heer Bohuslav BENDÍK

Finland

Mevrouw Raili PERIMÄKI

Mevrouw Paula ILVESKIVI

De heer Erkki AUVINEN

Zweden

Mevrouw Christina JÄRNSTEDT

Mevrouw Jana FROMM

Mevrouw Karin FRISTEDT

Verenigd Koninkrijk

De heer Hugh ROBERTSON

 


III.   VERTEGENWOORDIGERS VAN DE WERKGEVERSORGANISATIES

Lidstaat

Leden

Plaatsvervangende leden

België

De heer Kris DE MEESTER

De heer Thierry VANMOL

De heer Marc JUNIUS

Bulgarije

De heer Georgi STOEV

Mevrouw Daniela SIMIDCHIEVA

Mevrouw Petya GEOREVA

Tsjechië

De heer Karel PETRŽELKA

De heer František HROBSKÝ

De heer Martin RÖHRICH

Denemarken

Mevrouw Christina SODE HASLUND

Mevrouw Karoline KLAKSVIG

De heer Sven-Peter NYGAARD

Duitsland

De heer Eckhard METZE

De heer Rüdiger TRIEBEL

De heer Stefan ENGEL

Estland

De heer Marek SEPP

Mevrouw Marju PEÄRNBERG

Mevrouw Ülle MATT

Ierland

De heer Carl ANDERS

Mevrouw Theresa DOYLE

De heer Kevin ENRIGHT

Griekenland

 

 

Spanje

Mevrouw Isabel MAYA RUBIO

Mevrouw Laura CASTRILLO NUÑEZ

De heer José de la CAVADA HOYO

Frankrijk

Mevrouw Nathalie BUET

De heer Franck GAMBELLI

De heer Patrick LÉVY

Italië

Mevrouw Fabiola LEUZZI

De heer Giorgio RUSSOMANNO

De heer Pietro MASCIOCCHI

Cyprus

De heer Emilios MICHAEL

De heer Polyvios POLYVIOU

Mevrouw Lena PANAGIOTOU

Letland

De heer Aleksandrs GRIGORJEVS

Mevrouw Irēna UPZARE

De heer Andris POMMERS

Litouwen

De heer Vaidotas LEVICKIS

De heer Jonas GUZAVIČIUS

Luxemburg

De heer Pierre BLAISE

De heer François ENGELS

De heer Marc KIEFFER

Hongarije

 

 

Malta

De heer John SCICLUNA

De heer Andrew Agius MUSCAT

Mevrouw Carmen BORG

Nederland

De heer W.M.J.M. VAN MIERLO

De heer R. VAN BEEK

De heer J.J.H. KONING

Oostenrijk

Mevrouw Christa SCHWENG

De heer Alexander BURZ

Mevrouw Pia-Maria ROSNER-SCHEIBENGRAF

Polen

De heer Grzegorz JUSZCZYK

Mevrouw Grażyna SPYTEK-BANDURSKA

Portugal

De heer Luís HENRIQUE

De heer Manuel Marcelino PENA COSTA

De heer Luís Miguel CORREIA MIRA

Roemenië

De heer Ovidiu NICOLESCU

De heer Cristian HOTOBOC

Mevrouw Irina Mirela MANOLE

Slovenië

De heer Igor ANTAUER

Mevrouw Tatjana ÈERIN

De heer Anže HIRŠL

Slowakije

De heer Róbert MEITNER

 

Finland

Mevrouw Katja LEPPÄNEN

De heer Jan SCHUGK

De heer Rauno TOIVONEN

Zweden

Mevrouw Bodil MELLBLOM

De heer Ned CARTER

Mevrouw Cecilia ANDERSSON

Verenigd Koninkrijk

De heer Guy BAILEY

 

Artikel 2

De Raad zal de nog niet aangewezen leden en plaatsvervangende leden later benoemen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 4

Dit besluit wordt ter informatie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 22 april 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

S. COVENEY


(1)  PB C 218 van 13.9.2003, blz. 1.

(2)  PB L 45 van 20.2.2010, blz. 5.


Europese Commissie

26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/12


Wisselkoersen van de euro (1)

25 april 2013

2013/C 120/03

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3080

JPY

Japanse yen

129,67

DKK

Deense kroon

7,4559

GBP

Pond sterling

0,84580

SEK

Zweedse kroon

8,5961

CHF

Zwitserse frank

1,2334

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

7,6535

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,899

HUF

Hongaarse forint

301,24

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7000

PLN

Poolse zloty

4,1467

RON

Roemeense leu

4,3493

TRY

Turkse lira

2,3540

AUD

Australische dollar

1,2669

CAD

Canadese dollar

1,3374

HKD

Hongkongse dollar

10,1549

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,5299

SGD

Singaporese dollar

1,6188

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 452,92

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

11,8804

CNY

Chinese yuan renminbi

8,0650

HRK

Kroatische kuna

7,6070

IDR

Indonesische roepia

12 709,69

MYR

Maleisische ringgit

3,9728

PHP

Filipijnse peso

53,916

RUB

Russische roebel

40,7829

THB

Thaise baht

38,076

BRL

Braziliaanse real

2,6266

MXN

Mexicaanse peso

15,8922

INR

Indiase roepie

70,7960


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/13


Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en machtsposities uitgebracht op zijn bijeenkomst van 4 maart 2013 betreffende een ontwerpbesluit in zaak COMP/39.530 — Microsoft (koppelverkoop)

Rapporteur: Bulgarije

2013/C 120/04

1.

Het Adviescomité is het eens met de beoordeling in het ontwerpbesluit van de Commissie dat Microsoft Corporation („Microsoft”) niet voldaan heeft aan het Commissiebesluit van 16 december 2009 inzake een procedure op grond van artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 54 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/39.530 — Microsoft (koppelverkoop), kennisgeving geschied onder document C(2009) 10033).

2.

Het Adviescomité is het eens met de geldboete die de Commissie voornemens is Microsoft op te leggen.

3.

Het Adviescomité verzoekt de Commissie rekening te houden met alle overige opmerkingen die tijdens de discussie zijn gemaakt.

4.

Het Adviescomité beveelt aan dat zijn advies in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.


26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/14


Eindverslag van de raadadviseur-auditeur (1)

COMP/39.530 — Microsoft (koppelverkoop)

2013/C 120/05

(1)

Deze procedure heeft betrekking op de oplegging van een geldboete krachtens artikel 23, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1/2003 (2) aan Microsoft Corporation (hierna „Microsoft” genoemd) wegens niet-naleving van een besluit tot verbindendverklaring van gedane toezeggingen.

(2)

Op 16 december 2009 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 haar goedkeuring gehecht aan een besluit tot verbindendverklaring van door Microsoft gedane toezeggingen om tegemoet te komen aan de bezwaren van de Commissie ten aanzien van de koppelverkoop van de webbrowser van Microsoft (Internet Explorer) met haar besturingssysteem voor cliënt-pc's (Windows), waarvoor zij een machtspositie heeft (3). De toezeggingen omvatten met name de aanbieding van een „keuzescherm”, waarmee gebruikers van Windows in de EER gemakkelijk de webbrowser zouden kunnen kiezen die hun voorkeur geniet.

(3)

Na door de Commissie in kennis te zijn gesteld van informatie die deze van een ontwikkelaar van webbrowsers had ontvangen, erkende Microsoft in juli 2012 dat zij had verzuimd het keuzescherm op te nemen in alle exemplaren van Windows 7 Service Pack 1 (hierna „Windows 7 SP 1” genoemd), wat overeenstemde met ongeveer 15,3 miljoen pc's.

(4)

Op 24 oktober 2012 heeft de Commissie een mededeling van punten van bezwaar aangenomen. Microsoft heeft op 6 november 2012 toegang gekregen tot het dossier en op 2 december 2012 op de mededeling van punten van bezwaar geantwoord. Microsoft heeft geen verzoek om een hoorzitting ingediend.

(5)

In het ontwerpbesluit wordt geconcludeerd dat Microsoft nalatig heeft gehandeld en dat de overtreding 14 maanden heeft geduurd. In het ontwerpbesluit wordt ook geconcludeerd dat het feit dat Microsoft de Commissie heeft geholpen om de zaak snel te onderzoeken door bewijsmateriaal van de overtreding te verstrekken, als een verzachtende omstandigheid moet worden aangemerkt.

(6)

Ik heb van geen van de partijen bij de procedure in deze zaak een verzoek of klacht ontvangen. Het ontwerpbesluit heeft alleen betrekking op bezwaren ten aanzien waarvan de betrokkenen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt kenbaar te maken. Ik ben dan ook van mening dat de daadwerkelijke uitoefening van de procedurele rechten van alle partijen in deze zaak is geëerbiedigd.

Brussel, 5 maart 2013.

Wouter WILS


(1)  Conform de artikelen 16 en 17 van Besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 275 van 20.10.2011, blz. 29).

(2)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

(3)  Samenvatting in PB C 36 van 13.2.2010, blz. 7.


26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/15


Samenvatting van het besluit van de Commissie

van 6 maart 2013

betreffende een procedure voor het opleggen van een geldboete krachtens artikel 23, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad wegens niet-nakoming van een toezegging die verbindend was verklaard bij een Commissiebesluit op grond van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad

(Zaak COMP/39.530 — Microsoft (koppelverkoop))

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 1210 final)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

2013/C 120/06

Op 6 maart 2013 heeft de Commissie een besluit vastgesteld betreffende een procedure voor het opleggen van een geldboete krachtens artikel 23, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad  (1) wegens niet-nakoming van een toezegging die verbindend was verklaard bij een Commissiebesluit op grond van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad. Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad publiceert de Commissie hierbij de naam van de partij en de belangrijkste punten van het besluit, waaronder de opgelegde sancties, rekening houdend met het rechtmatige belang van de onderneming inzake de bescherming van haar bedrijfsgeheimen.

Achtergrond van de zaak

(1)

Op 16 december 2009 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 een besluit vastgesteld betreffende een procedure op grond van artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 54 van de EER-Overeenkomst waarbij de toezeggingen verbindend werden verklaard die Microsoft Corporation (hierna „Microsoft” genoemd) had gedaan om tegemoet te komen aan de bezwaren die de Commissie in haar mededeling van punten van bezwaar van 14 januari 2009 had uiteengezet (hierna de „toezeggingen” genoemd) (2).

(2)

De voorlopige bezwaren van de Commissie hielden verband met de koppelverkoop van de webbrowser van Microsoft (Internet Explorer, hierna „IE” genoemd) met haar besturingssysteem voor cliënt-pc's (Windows), waarvoor zij een machtspositie heeft.

(3)

Om aan de voorlopige bezwaren van de Commissie tegemoet te komen, heeft Microsoft met name toegezegd gebruikers van Windows een onbevooroordeelde keuze uit verschillende webbrowsers te zullen bieden met behulp van een keuzescherm in Windows XP, Windows Vista en Windows 7, alsook in de Windows-besturingssystemen voor cliënt-pc's die na Windows 7 zullen worden verkocht. Microsoft heeft toegezegd het keuzescherm te zullen aanbieden aan Windows-gebruikers binnen de Europese Economische Ruimte (hierna „EER” genoemd) bij wie IE als standaardwebbrowser is ingesteld.

Procedure

(4)

Op 17 juni 2012 is de Commissie in kennis gesteld van een mogelijke niet-nakoming van de gedane toezeggingen door Microsoft. Op 4 juli 2012 heeft Microsoft erkend dat zij het keuzescherm niet heeft aangeboden aan gebruikers van Windows 7 Service Pack 1 (hierna „Windows SP 1” genoemd).

(5)

Op 16 juli 2012 heeft de Commissie besloten de procedure te heropenen. Op 24 oktober 2012 heeft de Commissie een mededeling van punten van bezwaar aangenomen. Op 6 november 2012 is Microsoft toegang verleend tot het dossier van de Commissie. Op 2 december 2012 heeft Microsoft op de mededeling van punten van bezwaar geantwoord.

(6)

Het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities heeft op 4 maart 2013 een gunstig advies uitgebracht. Op 5 maart 2013 heeft de raadadviseur-auditeur zijn eindverslag opgesteld.

Juridische beoordeling en geldboeten

(7)

De inbreuk bestaat erin dat Microsoft zich niet aan afdeling 2 van de toezeggingen heeft gehouden door het keuzescherm niet aan te bieden aan gebruikers binnen de EER bij wie IE als standaardwebbrowser was ingesteld.

(8)

In het licht van de door Microsoft aangevoerde argumenten heeft de Commissie geconcludeerd dat de overtreding van Microsoft 14 maanden heeft geduurd, namelijk van 17 mei 2011 tot en met 16 juli 2012. De Commissie was tevens van mening dat de niet-naleving door Microsoft van afdeling 2 van de toezeggingen voor ongeveer 15,3 miljoen gebruikers gevolgen heeft gehad.

Nalatigheid

(9)

Een reeks technische fouten en omissies heeft ertoe geleid dat Microsoft het keuzescherm niet aan de betrokken gebruikers heeft aangeboden. Gezien haar middelen en knowhow had Microsoft echter dergelijke fouten moeten kunnen vermijden en had de onderneming in betere procedures moeten voorzien om te garanderen dat het keuzescherm op correcte wijze aan de betrokken gebruikers was aangeboden.

(10)

De Commissie is dan ook tot de conclusie gekomen dat Microsoft nalatig heeft gehandeld.

Zwaarte

(11)

De Commissie benadrukt dat, ongeacht de concrete omstandigheden van de zaak, de niet-naleving van een besluit tot verbindendverklaring van gedane toezeggingen in beginsel een zwaarwegende inbreuk op het Unierecht is (3).

(12)

In de onderhavige zaak druist de niet-naleving door Microsoft van afdeling 2 van de toezeggingen volledig in tegen de mededingingsbezwaren van de Commissie en de verplichtingen van Microsoft zoals die in de toezeggingen zijn beschreven. Het aantal betrokken gebruikers (ongeveer 15,3 miljoen) was aanzienlijk.

(13)

De Commissie beschouwt de door Microsoft gemaakte inbreuk dan ook als zwaarwegend.

Duur

(14)

De niet-naleving door Microsoft van afdeling 2 van de toezeggingen heeft 14 maanden geduurd. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete heeft de Commissie ermee rekening gehouden dat 14 maanden een aanzienlijk deel van de totale geldigheidsduur van afdeling 2 van de toezeggingen (4 jaar en 39 weken) uitmaakt.

Verzachtende omstandigheden

(15)

In het besluit wordt geconcludeerd dat het feit dat Microsoft de Commissie heeft geholpen om de zaak efficiënter te onderzoeken door bewijsmateriaal van de overtreding te verstrekken, als een verzachtende omstandigheid moet worden aangemerkt. Microsoft heeft middelen ingezet voor het verrichten van een grondig onderzoek naar de redenen voor de overtreding.

Afschrikkende werking

(16)

Om te garanderen dat de geldboete een afschrikkende werking heeft, heeft de Commissie met de omvang en de middelen van Microsoft rekening gehouden. De Commissie heeft bijgevolg rekening gehouden met het feit dat de omzet van Microsoft in het boekjaar juli 2011-juni 2012, het laatste volledige boekjaar van Microsoft, 73,723 miljoen USD (55,088 miljoen EUR) heeft bedragen.

De geldboete

(17)

In het licht van alle bovenbeschreven factoren heeft de Commissie de geldboete vastgesteld op 561 000 000 EUR, wat overeenstemt met 1,02 % van de omzet van Microsoft in het boekjaar juli 2011-juni 2012.


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.

(2)  PB C 36 van 13.2.2010, blz. 7.

(3)  Zie, mutatis mutandis, zaak T-141/08, E.ON Energie AG/Commissie, Jurispr. 2010, blz. II-5761, punt 279.


26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/17


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 23 april 2013

tot oprichting van een deskundigengroep van de Commissie onder de naam „Platform inzake goed fiscaal bestuur, agressieve fiscale planning en dubbele belasting”

2013/C 120/07

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 6 december 2012 (1) heeft de Commissie een actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking gepresenteerd. Deze mededeling ging vergezeld van twee aanbevelingen, een over agressieve fiscale planning (2) en een over maatregelen om derde landen aan te moedigen minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken toe te passen (3). Aan deze thema's wordt momenteel bijzonder groot belang gehecht, zoals ook werd benadrukt in de resolutie van het Europees Parlement van 19 april 2012 inzake de oproep om belastingfraude en belastingontduiking op concrete wijze te bestrijden (4).

(2)

Volgens de aanbeveling over agressieve fiscale planning dienen de lidstaten een algemene antimisbruikbepaling vast te stellen krachtens welke zij kunstmatige regelingen die in wezen bedoeld zijn om belastingen te ontwijken, negeren en in plaats daarvan uitgaan van de economische realiteit van deze regelingen om ze aan hun belastingregels te onderwerpen. In de aanbeveling worden de lidstaten ook aangemoedigd in hun dubbelbelastingverdragen een bepaling op te nemen die tot doel heeft een specifieke vorm van dubbele niet-belasting te voorkomen.

(3)

In de aanbeveling met betrekking tot maatregelen om derde landen aan te moedigen minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken toe te passen, worden criteria aangedragen voor de identificatie van derde landen die niet aan deze minimumnormen voldoen. Voorts bevat zij een reeks maatregelen die de lidstaten kunnen nemen ten aanzien van dergelijke derde landen, alsook ten aanzien van derde landen die wel aan deze normen voldoen of zich daarvoor inzetten.

(4)

Het is zaak dat aan deze aanbevelingen een zo breed mogelijke uitvoering wordt gegeven waarbij profijt wordt getrokken van alle relevante ervaring, deskundigheid en inzichten. De Commissie zou hiervan ook profijt moeten trekken bij de opstelling van haar verslag over de toepassing van deze aanbevelingen, dat zij heeft toegezegd uiterlijk eind 2015, en bij haar verdere werkzaamheden op het gebied in kwestie.

(5)

In haar mededeling over dubbele belasting op de interne markt (5) stelde de Commissie dat zij de mogelijke voordelen van de oprichting van een EU-Forum over dubbele belasting, dat wil zeggen een deskundigengroep die de problemen op dit gebied bestudeert, zou bekijken. Gelet op het belang van deze problemen voor de werking van de interne markt lijkt het raadzaam dat zij regelmatig aan de orde worden gesteld in een deskundigengroep. Uit reacties op de openbare raadpleging van de Commissie over feitelijke voorbeelden van dubbele niet-belasting en manieren om deze aan te pakken, is voorts duidelijk gebleken dat dubbele niet-belasting en dubbele belasting in de praktijk vaak samengaan en daarom niet afzonderlijk mogen worden behandeld. Aangezien dubbele niet-belasting op zich in verband staat met agressieve fiscale planning, een van de hierboven genoemde thema's, is het passend dubbele belasting aan de orde te stellen in dezelfde deskundigengroep, namelijk het op te richten platform.

(6)

Het platform moet de mogelijkheid bieden tot dialoog op deze gebieden, waarbij ervaring en deskundigheid worden uitgewisseld en de inzichten van alle stakeholders aan bod komen.

(7)

Het platform moet worden voorgezeten door de Commissie en bestaan uit vertegenwoordigers van de belastingautoriteiten van de lidstaten, organisaties die het bedrijfsleven of de civil society vertegenwoordigen, en fiscale professionals.

(8)

Er moeten voorschriften betreffende de openbaarmaking van informatie door leden van het platform worden vastgesteld.

(9)

Persoonsgegevens moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Er wordt een deskundigengroep opgericht onder de naam „Platform inzake goed fiscaal bestuur, agressieve fiscale planning en dubbele belasting” (hierna „het platform” genoemd).

Artikel 2

Opdracht

Het platform heeft als opdracht:

a)

het debat te stimuleren tussen deskundigen van het bedrijfsleven, de civil society en de nationale belastingautoriteiten over aangelegenheden op het gebied van goed bestuur in belastingzaken, agressieve fiscale planning en dubbele belasting. De omschrijving „goed bestuur in belastingzaken” omvat transparantie, inlichtingenuitwisseling en eerlijke belastingconcurrentie;

b)

de Commissie informatie te verstrekken die van belang is om prioriteiten op deze gebieden te kunnen vaststellen en de passende middelen en instrumenten te kunnen kiezen om vooruitgang op deze gebieden te boeken;

c)

bij te dragen aan de best mogelijke toepassing en uitvoering van de hierboven genoemde aanbevelingen van de Commissie, door potentieel relevante technische en praktische belemmeringen in kaart te brengen en mogelijke oplossingen aan te reiken;

d)

de Commissie informatie te verstrekken die van belang is voor de opstelling van haar verslag over de toepassing van haar aanbevelingen over agressieve fiscale planning en maatregelen om derde landen aan te moedigen minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken toe te passen;

e)

praktische zienswijzen die worden aangedragen door de belastingautoriteiten en door het bedrijfsleven, de civil society en fiscale professionals, te bespreken en na te gaan hoe de huidige dubbelbelastingproblemen, die de goede werking van de interne markt belemmeren, efficiënter kunnen worden aangepakt.

Artikel 3

Raadpleging

De Commissie kan het platform raadplegen over iedere aangelegenheid in verband met goed bestuur in belastingzaken, agressieve fiscale planning en dubbele belasting.

Artikel 4

Samenstelling — Benoeming van de leden

1.   Het platform bestaat uit ten hoogste 45 leden.

2.   De leden van het platform zijn:

a)

de belastingautoriteiten van de lidstaten;

b)

maximaal 15 representatieve organisaties van het bedrijfsleven, de civil society en fiscale professionals.

3.   De belastingautoriteiten van iedere lidstaat wijzen één vertegenwoordiger aan uit de ambtenaren die belast zijn met grensoverschrijdende belastingaangelegenheden, en met name de bestrijding van agressieve fiscale planning.

4.   Na een oproep tot sollicitatie benoemt de directeur-generaal van het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie in lid 2, onder b), bedoelde organisaties die deskundigheid hebben op de in artikel 2 bedoelde gebieden en gereageerd hebben op de oproep tot sollicitatie.

5.   Wanneer zij reageren op de oproep tot sollicitatie, wijzen de organisaties één vertegenwoordiger aan alsook één plaatsvervanger voor een vertegenwoordiger die afwezig of verhinderd is. De directeur-generaal van het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie kan bezwaar maken tegen de benoeming van een door een organisatie voorgestelde vertegenwoordiger of plaatsvervanger als deze niet voldoet aan het in de oproep tot sollicitatie vermelde profiel. In dat geval wordt de betrokken organisatie gevraagd een andere vertegenwoordiger of een andere plaatsvervanger aan te wijzen.

6.   Plaatsvervangers worden op dezelfde voorwaarden als leden benoemd; plaatsvervangers nemen automatisch de plaats in van leden die afwezig of verhinderd zijn.

7.   Organisaties worden voor drie jaar benoemd, tenzij zij worden vervangen of uitgesloten overeenkomstig lid 9. Hun ambtstermijn kan worden verlengd als zij reageren op een nieuwe oproep tot sollicitatie.

8.   Organisaties die geschikt worden geacht lid te zijn van het platform maar niet zijn benoemd, kunnen op een reservelijst worden geplaatst die gedurende drie jaar wordt bijgehouden en door de Commissie wordt gebruikt om vervangers te benoemen.

9.   De in lid 2, onder b), bedoelde organisaties of hun vertegenwoordigers kunnen voor de rest van hun ambtstermijn worden vervangen of uitgesloten in de volgende gevallen:

a)

wanneer de organisatie of haar vertegenwoordiger niet langer in staat is een werkelijke bijdrage te leveren aan de beraadslagingen van het platform;

b)

wanneer de organisatie of haar vertegenwoordiger niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 339 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

c)

wanneer de organisatie of haar vertegenwoordiger ontslag neemt;

d)

wanneer vervanging wenselijk is om een evenwichtige vertegenwoordiging van relevante gebieden van deskundigheid en gebieden van belang te handhaven.

Om een oplossing te bieden voor de in de eerste alinea bedoelde situaties, kan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie, naargelang het geval, een organisatie uit de in lid 8 bedoelde reservelijst als vervanger benoemen dan wel een organisatie vragen om een andere vertegenwoordiger of een andere plaatsvervanger te benoemen.

10.   De namen van de organisaties en hun vertegenwoordigers worden bekendgemaakt in het register van deskundigengroepen en andere adviesorganen van de Commissie, hierna „het register” genoemd, alsook op een specifieke website.

11.   Persoonsgegevens worden verzameld, verwerkt en bekendgemaakt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 5

Werking

1.   Het platform wordt voorgezeten door de directeur-generaal van het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie of zijn vertegenwoordiger.

2.   Met instemming van de voorzitter kan het platform subgroepen oprichten om specifieke kwesties te behandelen op basis van een door het platform opgesteld mandaat. Deze subgroepen worden ontbonden zodra zij hun mandaat hebben vervuld.

3.   De voorzitter kan op ad-hocbasis externe deskundigen met specifieke competentie in een onderwerp dat op de agenda staat, uitnodigen om aan de werkzaamheden van het platform of een subgroep deel te nemen. Ook kan de voorzitter personen of organisaties, zoals omschreven in voorschrift 8, punt 3, van de horizontale voorschriften voor deskundigengroepen (7), en kandidaat-lidstaten als waarnemer uitnodigen. Met name vertegenwoordigers van toetredingslanden en van internationale organisaties kunnen als waarnemer worden uitgenodigd.

4.   Leden en hun vertegenwoordigers alsook externe deskundigen en waarnemers dienen te voldoen aan de bij de Verdragen en andere relevante Unieregels vastgestelde verplichting tot geheimhouding en aan de voorschriften betreffende de bescherming van gerubriceerde EU-informatie, die zijn neergelegd in de bijlage bij het reglement van orde van de Commissie (8). Bij niet-nakoming van die verplichtingen mag de Commissie alle passende maatregelen nemen.

5.   Het platform en de subgroepen vergaderen in principe in de kantoren van de Commissie. Het secretariaat wordt verzorgd door de Commissie. Andere diensten van de Commissie die een belang hebben bij de beraadslagingen, mogen de vergaderingen van het platform en zijn subgroepen bijwonen.

6.   Het platform stelt zijn reglement van orde vast op basis van het standaardreglement van orde voor deskundigengroepen.

7.   De Commissie publiceert alle relevante documenten over de werkzaamheden van het platform (zoals agenda's, notulen en standpuntbepalingen van deelnemers) in het register of via een link in het register naar een specifieke website. Een document wordt niet gepubliceerd wanneer de openbaarmaking ervan de bescherming van een openbaar of particulier belang zou ondermijnen zoals bepaald in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 (9).

Artikel 6

Vergaderkosten

1.   Deelnemers aan de werkzaamheden van het platform ontvangen geen bezoldiging voor de diensten die zij verrichten.

2.   Reis- en eventuele verblijfkosten die door deelnemers aan de werkzaamheden van het platform worden gemaakt, worden door de Commissie vergoed overeenkomstig de geldende voorschriften van de Commissie.

3.   Die kosten worden vergoed binnen de grenzen van de beschikbare kredieten die volgens de jaarlijkse procedure voor de toewijzing van middelen worden toegekend.

Artikel 7

Toepassingsduur

Dit besluit is van toepassing gedurende drie jaar.

Gedaan te Brussel, 23 april 2013.

Voor de Commissie

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  COM(2012) 722.

(2)  C(2012) 8806 final.

(3)  C(2012) 8805 final.

(4)  P7_TA(2012)0030.

(5)  COM(2011) 712 definitief.

(6)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(7)  Communication from the President to the Commission — Framework for Commission expert groups: horizontal rules and public register (C(2010)7649 definitief).

(8)  PB L 308 van 8.12.2000, blz. 26.

(9)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43. Deze uitzonderingen strekken tot bescherming van de openbare veiligheid, militaire aangelegenheden, internationale betrekkingen, het financieel, monetair of economisch beleid, de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, commerciële belangen, gerechtelijke procedures en juridisch advies, inspecties/onderzoeken/audits en het besluitvormingsproces van de instelling.


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/20


OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN — EAC/S03/13

Voorbereidende actie „Europese partnerschappen voor sport”

(Openbare oproep)

2013/C 120/08

1.   Doelstellingen en beschrijving

Deze oproep tot het indienen van voorstellen betreft de tenuitvoerlegging van de voorbereidende actie „Europese partnerschappen voor sport” in overeenstemming met het besluit van de Commissie waarin het werkprogramma van 2013 inzake subsidies en contracten voor de voorbereidende actie „Europese partnerschappen voor sport” en voor de speciale jaarlijkse evenementen is vastgesteld.

De hoofddoelstelling van deze voorbereidende actie is toekomstige EU-acties op dit gebied voor te bereiden, met name in het kader van het hoofdstuk Sport van het voorgestelde programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport voor de periode 2014-2020, getiteld „Erasmus voor iedereen”, dat voortbouwt op de prioriteiten van het Witboek over sport uit 2007 en de mededeling over de ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport uit 2011.

Deze oproep tot het indienen van voorstellen zal steun bieden aan transnationale projecten die door publieke organen of non-profitorganisaties worden ingediend, teneinde om geschikte netwerken en goede praktijken op sportgebied te identificeren en te testen, en wel op de volgende gebieden:

1.

Het versterken van goede governance en het vergemakkelijken van dubbele/parallelle carrières in sport door ondersteuning van de mobiliteit van vrijwilligers, coaches, managers en personeel van sportorganisaties zonder winstoogmerk.

2.

Het beschermen van atleten, vooral de jongsten, tegen gezondheids- en veiligheidsrisico's door verbetering van de randvoorwaarden en omstandigheden van trainingen en wedstrijden.

3.

Het bevorderen van traditionele Europese sporten en spelen.

De dienst van de Commissie die belast is met de tenuitvoerlegging en het beheer van deze actie is de eenheid Sport van het directoraat-generaal Onderwijs en Cultuur (EAC).

2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

2.1.   Aanvrager

Voor deze oproep komen alleen de volgende aanvragers in aanmerking:

publieke organen;

non-profitorganisaties.

De aanvragers moeten:

een rechtsstatus hebben,

hun hoofdkantoor in een van de lidstaten van de EU hebben.

Natuurlijke personen kunnen zich in het kader van deze oproep tot het indienen van voorstellen niet als gegadigde aanmelden.

2.2.   Voorstellen

Om in het kader van deze oproep subsidiabel te zijn, moeten de voorstellen:

ingediend worden met behulp van het officiële aanvraagformulier, voldoen aan de daarin gestelde eisen, en volledig ingevulde en ondertekend zijn;

vóór de in de oproep aangegeven uiterste datum voor indiening worden ontvangen;

acties betreffen die volledig worden uitgevoerd in de lidstaten van de Europese Unie; en

een transnationaal netwerk van partners uit ten minste vijf (5) lidstaten van de EU omvatten.

3.   Budget en duur van de projecten

De voor deze oproep tot het indienen van voorstellen beschikbare begrotingsmiddelen bedragen 2 650 000 EUR onder het begrotingsonderdeel „Voorbereidende actie — Europese partnerschappen voor sport” (artikel 15.05.20).

De EU financiert maximaal 80 % van de totale in aanmerking komende kosten. De aanvrager zelf dient financiering ter hoogte van 20 % van de totale in aanmerking komende kosten bij te dragen. Aanvragen die voorzien in aanvullende particuliere financiering door derden worden aangemoedigd en zullen met extra punten worden gewaardeerd. Wanneer projecten een bepaald percentage particuliere financiering omvatten, zal de medefinanciering van de EU met datzelfde percentage gekort worden.

Personeelskosten mogen niet hoger zijn dan 50 % van de totale in aanmerking komende kosten. Bijdragen in natura worden niet als medefinanciering geaccepteerd. Afhankelijk van het aantal en de kwaliteit van de ingediende projecten behoudt de Commissie zich het recht voor niet alle beschikbare middelen toe te kennen.

De projecten moeten starten tussen 1 januari 2014 en 31 maart 2014 en moeten uiterlijk op 30 juni 2015 zijn voltooid.

De subsidiabiliteitsperiode voor de gemaakte kosten is de duur van het project zoals die in het contract is aangegeven.

4.   Uiterste datum voor de indiening van aanvragen

Aanvragen moeten uiterlijk op 19 juli 2013, datum postmerk, zijn ingediend bij:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Onderwijs en cultuur — Eenheid D2 (Sport)

J-70, 03/178

1049 Brussel

BELGIË

5.   Meer informatie

De andere teksten in verband met deze oproep tot het indienen van voorstellen, waaronder het aanvraagformulier en het programma met technische en administratieve specificaties, zijn te vinden op de volgende website:

http://ec.europa.eu/sport/preparatory_actions/doc1009_en.htm

De aanvragen moeten in overeenstemming met de bovenvermelde teksten zijn en met behulp van het daartoe bestemde formulier worden ingediend.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/22


Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 in zaak AT.39740 — Google

(Voor de EER relevante tekst)

2013/C 120/09

1.   INLEIDING

1.

Volgens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag („verordening (EG) nr. 1/2003”) (1), kan de Commissie, wanneer zij voornemens is een besluit tot beëindiging van een inbreuk te geven, en de betrokken ondernemingen toezeggingen doen om aan de bezorgdheden tegemoet te komen die de Commissie hun in haar voorlopige beoordeling te kennen heeft gegeven, ten aanzien van deze ondernemingen bij besluit die toezeggingen een verbindend karakter verlenen. Het besluit kan voor een bepaalde periode worden vastgesteld en bevat de conclusie dat er niet langer gronden voor een optreden van de Commissie bestaan. Volgens artikel 27, lid 4, van dezelfde verordening maakt de Commissie een beknopte samenvatting van de zaak en de hoofdlijnen van de toezeggingen bekend. Belanghebbende derden kunnen hun opmerkingen meedelen binnen de door de Commissie vastgestelde termijn.

2.   SAMENVATTING VAN DE ZAAK

2.

Op 13 maart 2013 heeft de Commissie een tot Google Inc. („Google”) gerichte voorlopige beoordeling in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 vastgesteld.

3.

In haar voorlopige beoordeling heeft de Commissie het standpunt ingenomen dat Google de volgende zakelijke praktijken uitoefent die artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) en artikel 54 van de EER-Overeenkomst kunnen schenden:

de gunstige behandeling, binnen de horizontale webzoekresultaten van Google, van links naar de eigen verticale webzoekdiensten van Google in vergelijking met links naar concurrerende verticale webzoekdiensten („eerste zakelijke praktijk”) (2);

het door Google zonder toestemming gebruiken van originele inhoud van websites van derden in zijn eigen verticale webzoekdiensten („tweede zakelijke praktijk”) (3);

overeenkomsten die websites welke eigendom zijn van derden (in de sector „uitgevers” genoemd) rechtens of feitelijk verplichten alle of de meeste behoeften aan online zoekadvertenties bij Google te verkrijgen („derde zakelijke praktijk”); en

contractuele beperkingen op beheer en overdraagbaarheid voor alle zoekadvertentieplatforms van online zoekadvertentiecampagnes („vierde zakelijke praktijk”).

3.   HOOFDLIJNEN VAN DE GEDANE TOEZEGGINGEN

4.

Google gaat met het feit dat het de bovenbeschreven zakelijke praktijken uitoefent en met de juridische analyse in de voorlopige beoordeling van de Commissie niet akkoord. Niettemin heeft Google toezeggingen gedaan ingevolge artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 om aan de voorlopige mededingingsbezwaren van de Commissie in verband met de bovenvermelde zakelijke praktijken tegemoet te komen.

5.

De belangrijkste elementen van de toezeggingen zijn als volgt.

6.

Ten aanzien van de eerste zakelijke praktijk zal Google de in de horizontale webzoekresultaten van Google gunstig geplaatste links naar de eigen verticale webzoekdiensten van Google labelen. Het label zal de gebruikers informeren dat de links naar de eigen verticale webzoekdiensten van Google door Google zijn toegevoegd om toegang tot zijn verticale webzoekdiensten te verlenen zodat gebruikers links naar de eigen verticale webzoekdiensten van Google niet met links naar andere horizontale webzoekdiensten verwarren. In voorkomend geval zal het label gebruikers ook informeren waar zij in de horizontale webzoekresultaten van Google links naar alternatieve verticale webzoekdiensten kunnen vinden.

7.

In voorkomend geval zal Google ook links naar de eigen verticale webzoekdiensten van Google onderscheiden van andere horizontale webzoekresultaten zodat gebruikers ervan op de hoogte worden gebracht dat deze verschillen.

8.

Ten slotte zal Google, indien het in zijn horizontale webzoekresultaten links toont naar een verticale webzoekdienst van Google, als beschreven in bovenstaande overweging 6, die in meer dan 5 % van de gevallen waarin hij door EER-gebruikers wordt bekeken zoekadvertenties of soortgelijke commerciële links bevat, op de pagina van de horizontale webzoekresultaten links naar drie relevante concurrerende verticale webzoekdiensten tonen. Google zal de gebruikers duidelijk op de hoogte brengen van de aanwezigheid van deze drie links van de concurrentie. Google zal deze drie concurrerende verticale webzoekdiensten selecteren op basis van mechanismen die erop gericht zijn te garanderen dat zij relevant zijn voor de zoekopdracht.

9.

Ten aanzien van de tweede zakelijke praktijk zal Google door middel van een webgebaseerde applicatie derden de mogelijkheid bieden inhoud die van hun site in de verticale webzoekdiensten van Google is geslopen niet te laten gebruiken. Wanneer de derde meldt dat hij die inhoud niet wil laten gebruiken, zal Google ophouden de betrokken inhoud in de verticale webzoekdiensten van Google te tonen. Een en ander zal niet op buitensporige wijze van invloed zijn op de classificatie van websites van derden in de horizontale webzoekresultaten van Google.

10.

Google zal voorts in aanmerking komende verticale webzoekdiensten aanbieden waardoor productzoek- of lokale zoekdiensten bepaalde categorieën van informatie zo kunnen merken dat dergelijke informatie niet door Google wordt geïndexeerd of gebruikt.

11.

Ten slotte zal Google voor de in de EER gevestigde krantenuitgevers de bestaande mechanismen behouden waarmee zij per webpagina kunnen bepalen of de inhoud ervan in Google News wordt getoond.

12.

De in de bovenstaande overwegingen 6 tot en met 11 opgenomen toezeggingen gelden ongeacht het feit of vandaag een verticale webzoekdienst van Google bestaat dan wel binnen de periode waarop de toezeggingen betrekking hebben zal worden ingevoerd.

13.

Ten aanzien van de derde zakelijke praktijk zegt Google toe in zijn overeenkomsten met uitgevers niet langer bepalingen op te nemen of ongeschreven verplichtingen op te leggen waardoor uitgevers rechtens of feitelijk zouden worden verplicht voor wat betreft zoekopdrachten van EER-gebruikers hun behoeften aan online zoekadvertenties uitsluitend bij Google te verkrijgen.

14.

Ten aanzien van de vierde zakelijke praktijk zal Google ophouden (mede in zijn AdWords API-voorwaarden) schriftelijke of niet-schriftelijke verplichtingen op te leggen die adverteerders beletten voor alle Google-AdWords en niet-Google-adverteerdiensten zoekadvertentiecampagnes over te dragen en te beheren.

15.

De duur van de toezeggingen bedraagt vijf jaar en drie maanden vanaf de datum waarop Google formele kennisgeving ontvangt van het besluit van de Commissie ingevolge artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003. Voorts zal Google een lasthebber benoemen die erop zal toezien dat Google zijn toezeggingen nakomt.

16.

De gedane toezeggingen worden volledig in het Engels gepubliceerd op de website van het directoraat-generaal Concurrentie op het volgende adres:

http://ec.europa.eu/competition/index_en.html

4.   UITNODIGING OM OPMERKINGEN TE MAKEN

17.

De Commissie is voornemens om een besluit krachtens artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 vast te stellen, waarbij de hierboven samengevatte toezeggingen die op de website van directoraat-generaal Concurrentie werden gepubliceerd, verbindend worden verklaard.

18.

Overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 nodigt de Commissie belanghebbende derden uit hun opmerkingen over deze toezeggingen te maken. Deze opmerkingen dienen de Commissie te bereiken binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking. De belanghebbenden wordt verzocht een niet-vertrouwelijke versie van hun opmerkingen in te dienen waarin gegevens die zij als bedrijfsgeheimen beschouwen en andere vertrouwelijke informatie dienen te zijn geschrapt en vervangen door een niet-vertrouwelijke samenvatting dan wel door de vermelding „bedrijfsgeheimen” of „vertrouwelijk”.

19.

U wordt verzocht uw antwoorden en opmerkingen te onderbouwen en de relevante feiten te vermelden. Mochten bepaalde aspecten van de voorgestelde toezeggingen volgens u problemen opleveren, dan verzoekt de Commissie u een mogelijke oplossing voor te stellen.

20.

Uw opmerkingen kunt u de Commissie, onder vermelding van het referentienummer AT.39740 — Google toezenden per e-mail (COMP-GOOGLE-CASES@ec.europa.eu), per fax (+32 22950128) of per post naar het volgende adres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Antitrust

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Vanaf 1 december 2009 zijn de artikelen 81 en 82 VEG respectievelijk de artikelen 101 en 102 VWEU geworden. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 101 en 102 VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar, respectievelijk, de artikelen 81 en 82 VEG.

(2)  Verticale webzoekdiensten zijn webgebaseerde diensten die door hun opzet beperkt zijn tot vooraf omschreven specifieke categorieën van informatie op het web. Horizontale webzoekdiensten zijn webgebaseerde diensten waarmee gebruikers naar alle informatie kunnen zoeken op het web, ongeacht de aard van de informatie.

(3)  In de voorlopige beoordeling is geen standpunt ingenomen ten aanzien van de relatie tussen het gebruik door Google van originele inhoud van websites van derden en intellectuele-eigendomswetgeving.


26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/25


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.6888 — Otsuka/Mitsui/Claris)

Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

2013/C 120/10

1.

Op 18 april 2013 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Otsuka Pharmaceutical Factory Inc. („Otsuka”, Japan), die deel uitmaakt van het concern Otsuka, dat onder zeggenschap staat van Otsuka Holdings Co., Ltd. (Japan), Mitsui & Co. Ltd („Mitsui”, Japan) en Claris Lifescience Limited („Claris”, India), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de EG-concentratieverordening de gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over een volle dochteronderneming van Claris, Claris Otsuka Limited (de „joint venture”, India) door de verwerving van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

Otsuka: farmaceutica, nutriceutica, (2) consumentenproducten, distributie en verpakking,

Mitsui: verkoop, distributie, aankoop, verhandeling en levering van producten in bedrijfssectoren zoals ijzer, staal, non-ferrometalen, machinebouw, elektronica, chemicaliën, energiegerelateerde grondstoffen, voedingsmiddelen en kleinhandel, levensstijl en consumentendienst, verkoop van motorvoertuigen en motorfietsen,

Claris: vervaardiging en distributie van intraveneuze infusieproducten, generieke geneesmiddelen, op onderzoek gebaseerde producten en therapieën voor acute ziekten en chirurgische ingrepen,

Claris Otsuka Limited (de joint venture): vervaardiging en verhandeling van en handel in infusieproducten en -oplossingen, infectiewerende middelen en plasma-expanders.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens de EG-concentratieverordening (3).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.6888 — Otsuka/Mitsui/Claris, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de „EG-concentratieverordening”).

(2)  „Nutriceutica” refereert naar een productielijn die een combinatie vormt tussen „voeding” en „farmaceutica”.

(3)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32 („mededeling betreffende een vereenvoudigde procedure”).


26.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/26


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.6886 — Lindéngruppen/FAM/Höganäs)

Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

2013/C 120/11

1.

Op 18 april 2013 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Lindéngruppen AB („Lindéngruppen”) en Foundation Asset Management Sweden AB („FAM”) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de EG-concentratieverordening de gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over Höganäs AB („Höganäs”) door een openbaar bod op aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

Lindéngruppen: ontwikkeling van industriële ondernemingen op lange termijn,

FAM: vermogensbeheer voor bepaalde stichtingen,

Höganäs: producent van metaalpoeder.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens de EG-concentratieverordening (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.6886 — Lindéngruppen/FAM/Höganäs, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de „EG-concentratieverordening”).

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32 („mededeling betreffende een vereenvoudigde procedure”).