ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.101.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 101

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
6 april 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2013/C 101/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 86 van 23.3.2013

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2013/C 101/02

Zaak C-252/11: Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 22 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowakije) — Erika Šujetová/Rapid life životná poisťovňa as (Prejudiciële verwijzing — Afdoening zonder beslissing)

2

2013/C 101/03

Zaak C-495/11 P: Beschikking van het Hof van 13 september 2012 — Total SA, Elf Aquitaine SA/Europese Commissie (Hogere voorziening — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Mededinging — Mededingingsregeling — Schending van beginselen van bevoegdheidstoedeling en evenredigheid — Kennelijk onjuiste uitlegging — Schending van rechten van verdediging en beginselen van billijkheid en procedurele gelijkheid — Motiveringsplicht)

2

2013/C 101/04

Zaak C-497/11 P: Beschikking van het Hof van 10 oktober 2012 — Helleense Republiek/Europese Commissie (Hogere voorziening — EFRO — Vermindering van financiële bijstand — Operationeel programma in kader van doelstelling 1 (1994-1999), Toegankelijkheid en Wegennet in Griekenland — Delegatie van hulptaken door Commissie aan derden — Beroepsgeheim — Percentage van financiële correctie — Beoordelingsmarge van Commissie — Rechterlijke toetsing)

3

2013/C 101/05

Zaak C-540/11: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 19 september 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — Daniel Levy, Carine Sebbag/Belgische Staat (Vrij verkeer van kapitaal — Directe belastingen — Dividendbelasting — Bilateraal verdrag tot voorkoming van dubbele belasting — Latere wijziging die een van twee verdragsluitende lidstaten in zijn nationale wetgeving aanbrengt, zodat dubbele belasting opnieuw wordt ingevoerd — Verplichtingen voor lidstaten uit hoofde van artikelen 10 EG en 293 EG)

3

2013/C 101/06

Zaak C-597/11 P: Beschikking van het Hof van 4 oktober 2012 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie (Hogere voorziening — Door Commissie geplaatste overheidsopdracht — Afwijzing van offerte — Motiveringsplicht — Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 — Artikel 89 — Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 — Artikelen 140 en 141 — Termijn voor ontvangst van aanbiedingen — Termijn voor indiening van verzoeken om inlichtingen)

3

2013/C 101/07

Zaak C-611/11 P: Beschikking van het Hof van 10 oktober 2012 — ara AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Allrounder SARL (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 1, sub b — Internationale inschrijving waarin Europese Gemeenschap wordt aangewezen — Beeldmerk A met twee driehoekige figuren — Ouder nationaal woordmerk A — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar)

4

2013/C 101/08

Zaak C-624/11 P: Beschikking van het Hof van 27 september 2012 — Brighton Collectibles, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Felmar (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordeningen (EG) nrs. 40/94 en 207/2009 — Artikel 8, lid 4 — Gemeenschapswoordmerk BRIGHTON — Oppositieprocedure — Uitlegging van nationaalrechtelijke bepalingen in geval van relatieve weigeringsgrond)

4

2013/C 101/09

Zaak C-649/11 P: Beschikking van het Hof van 3 oktober 2012 — Cooperativa Vitivinícola Arousana S. Coop. Galega/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), María Constantina Sotelo Ares (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b — Verwarringsgevaar — Woordmerk ROSALIA DE CASTRO — Oppositie door houder van nationaal woordmerk ROSALIA)

5

2013/C 101/10

Zaak C-31/12: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 10 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Zakopanem — Polen) — Strafzaak tegen Wojciech Ziemski, Andrzej Kozak (Prejudiciële verwijzing — Geen omschrijving van hoofdgeding — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

5

2013/C 101/11

Zaak C-548/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Krefeld (Duitsland) op 30 november 2012 — Marc Brogsitter/Fabrication de Montres Normandes Eurl., Karsten Fräßdorf

5

2013/C 101/12

Zaak C-602/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2012 door Gem-Year Industrial Co. Ltd en Jinn-Well Auto-Parts (Zhejiang) Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 oktober 2012 in zaak T-172/09, Gem-Year Industrial Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

6

2013/C 101/13

Zaak C-603/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Hannover (Duitsland) op 21 december 2012 — Pia Braun/Region Hannover

7

2013/C 101/14

Zaak C-606/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Genova (Italië) op 24 december 2012 — Dresser Rand SA/Agenzia delle Entrate — Direzione Provinciale Ufficio Controlli

7

2013/C 101/15

Zaak C-607/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Genova (Italië) op 24 december 2012 — Dresser Rand SA/Agenzia delle Entrate — Direzione Provinciale Ufficio Controlli

7

2013/C 101/16

Zaak C-609/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 27 december 2012 — Ehrmann AG/Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs e.V.

8

2013/C 101/17

Zaak C-610/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Giessen (Duitsland) op 27 december 2012 — Johannes Peter/Bundeseisenbahnvermögen

8

2013/C 101/18

Zaak C-613/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 24 december 2012 — Helm Düngemittel GmbH/Hauptzollamt Krefeld

8

2013/C 101/19

Zaak C-618/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative d'appel de Paris (Frankrijk) op 10 december 2012 — Société Reggiani SpA Illuminazione/Ministre de l'Économie et des Finances

9

2013/C 101/20

Zaak C-4/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 2 januari 2013 — Agentur für Arbeit Krefeld — Familienkasse/Susanne Fassbender-Firman

9

2013/C 101/21

Zaak C-28/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2013 door Gabi Thesing, Bloomberg Finance LP tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 29 november 2012 in zaak T-590/10, Gabi Thesing, Bloomberg Finance LP/Europese Centrale Bank

9

2013/C 101/22

Zaak C-37/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 januari 2013 door Nexans France SAS, Nexans SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 november 2012 in zaak T-135/09, Nexans France SAS, Nexans SA/Europese Commissie

10

2013/C 101/23

Zaak C-42/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 28 januari 2013 — Cartiera dell’Adda SpA, Cartiera di Cologno SpA/CEM Ambiente SpA

11

2013/C 101/24

Zaak C-48/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) op 28 januari 2013 — Nordea Bank Danmark A/S/Skatteministeriet

11

2013/C 101/25

Zaak C-55/13: Beroep ingesteld op 31 januari 2013 — Europese Commissie/Republiek Polen

11

2013/C 101/26

Zaak C-70/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 februari 2013 door Getty Images (US), Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 21 november 2012 in zaak T-338/11, Getty Images (US), Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

12

2013/C 101/27

Zaak C-71/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 februari 2013 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 13 december 2012 in zaak T-588/10, Griekenland/Commissie

13

2013/C 101/28

Zaak C-447/10 P: Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 24 oktober 2012 — Grain Millers, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Grain Millers GmbH & Co. KG

14

2013/C 101/29

Zaak C-30/12: Beschikking van de president van het Hof van 4 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Prešov — Slowakije) — Valeria Marcinová/Pohotovosť s.r.o.

14

2013/C 101/30

Zaak C-143/12: Beschikking van de president van het Hof van 5 oktober 2012 — Europese Commissie/Franse Republiek

14

 

Gerecht

2013/C 101/31

Zaak T-84/07: Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — EuroChem MCC/Raad (Dumping — Invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Rusland — Verzoek om nieuw onderzoek bij vervallen van maatregelen — Verzoek om tussentijds nieuw onderzoek — Ontvankelijkheid — Normale waarde — Uitvoerprijs — Artikelen 1, 2 en 11, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 1, 2 en 11, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009))

15

2013/C 101/32

Zaak T-235/08: Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — Acron en Dorogobuzh/Raad (Dumping — Invoer van ammoniumnitraat uit Rusland — Verzoek om gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek — Normale waarde — Uitvoerprijs — Artikelen 1 en 2 van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 1 en 2 van verordening (EG) nr. 1225/2009))

15

2013/C 101/33

Zaak T-459/08: Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — EuroChem MCC/Raad (Dumping — Invoer van ammoniumnitraat uit Rusland — Verzoek om gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek — Nieuw onderzoek in verband met vervallen van maatregelen — Normale waarde — Uitvoerprijs — Artikelen 1, 2 en 11, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 1, 2 en 11, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009))

16

2013/C 101/34

Zaak T-241/09: Arrest van het Gerecht van 20 februari 2013 — Nikolaou/Rekenkamer (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Rekenkamer — Verloop van interne onderzoeken — Persoonsgegevens — Onrechtmatigheid — Causaal verband — Verjaring)

16

2013/C 101/35

Zaak T-118/10: Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — Acron/Raad (Dumping — Invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Rusland — Verzoek om nieuw onderzoek ten behoeve van nieuwe exporteur — Normale waarde — Uitvoerprijs — Artikelen 1, 2 en 11, leden 4 en 9, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 1, 2 en 11, leden 4 en 9, van verordening (EG) nr. 1225/2009))

16

2013/C 101/36

Zaak T-492/10: Arrest van het Gerecht van 20 februari 2013 — Melli Bank/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Entiteit volledig in handen van entiteit waarvan betrokkenheid bij nucleaire proliferatie is vastgesteld — Exceptie van onwettigheid — Motiveringsplicht — Recht van verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming)

17

2013/C 101/37

Zaak T-33/12: Arrest van het Gerecht van 8 februari 2013 — Piotrowski/BHIM (MEDIGYM) (Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving met aanduiding van Europese Gemeenschap — Woordmerk MEDIGYM — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Recht om te worden gehoord — Artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009)

17

2013/C 101/38

Zaak T-50/12: Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — AMC-Representações Têxteis/BHIM — MIP Metro (METRO KIDS COMPANY) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk METRO KIDS COMPANY — Ouder internationaal beeldmerk METRO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

18

2013/C 101/39

Zaak T-407/12: Beschikking van het Gerecht van 7 februari 2013 — Ubee Interactive/BHIM — Augere Holdings (Netherlands) (Ubee Interactive) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

18

2013/C 101/40

Zaak T-408/12: Beschikking van het Gerecht van 7 februari 2013 — Ubee Interactive/BHIM — Augere Holdings (Netherlands) (ubee) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

18

2013/C 101/41

Zaak T-22/13: Beroep ingesteld op 16 januari 2013 — Senz Technologies/BHIM — Impliva (Paraplu’s)

19

2013/C 101/42

Zaak T-23/13: Beroep ingesteld op 16 januari 2013 — Senz Technologies/BHIM — Impliva (Paraplu's)

19

2013/C 101/43

Zaak T-24/13: Beroep ingesteld op 21 januari 2013 — Cactus/BHIM — Del Rio Rodríguez (CACTUS OF PEACE CACTUS DE LA PAZ)

20

2013/C 101/44

Zaak T-38/13: Beroep ingesteld op 24 januari 2013 — Pedro Group/BHIM — Cortefiel (PEDRO)

20

2013/C 101/45

Zaak T-39/13: Beroep ingesteld op 25 januari 2013 — Cezar/BHIM — Poli-Eco (Plinten) Randplanken

21

2013/C 101/46

Zaak T-52/13: Beroep ingesteld op 4 februari 2013 — Efag Trade Mark Company/BHIM (FICKEN)

21

2013/C 101/47

Zaak T-53/13: Beroep ingesteld op 31 januari 2013 — Vans/BHIM (Schuine en gebogen streep)

22

2013/C 101/48

Zaak T-54/13: Beroep ingesteld op 4 februari 2013 — Efag Trade Mark Company/BHIM (FICKEN LIQUORS)

22

2013/C 101/49

Zaak T-55/13: Beroep ingesteld op 4 februari 2013 — Formula One Licensing/BHIM — Idea Marketing (F1H2O)

22

2013/C 101/50

Zaak T-56/13: Beroep ingesteld op 30 januari 2013 — ClientEarth en Stichting BirdLife Europe/Commissie

23

2013/C 101/51

Zaak T-60/13: Beroep ingesteld op 6 februari 2013 — Reiner Appelrath-Cüpper/BHIM — Ann Christine Lizenzmanagement (AC)

23

2013/C 101/52

Zaak T-63/13: Beroep ingesteld op 5 februari 2013 — Three-N-Products Private/BHIM — Munindra Holding (AYUR)

24

2013/C 101/53

Zaak T-67/13: Beroep ingesteld op 1 februari 2013 — Novartis Europharm/Commissie

24

2013/C 101/54

Zaak T-71/13: Beroep ingesteld op 7 februari 2013 — Anapurna/BHIM — Annapurna (ANNAPURNA)

25

2013/C 101/55

Zaak T-75/13: Beroep ingesteld op 8 februari 2013 — Boehringer Ingelheim Pharma/BHIM — Nepentes (Momarid)

26

2013/C 101/56

Zaak T-79/13: Beroep ingesteld op 11 februari 2013 — Accorinti e.a./ECB

26

2013/C 101/57

Zaak T-82/13: Beroep ingesteld op 13 februari 2013 — Panasonic en MT Picture Display/Commissie

28

2013/C 101/58

Zaak T-83/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 februari 2013 door BS tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 februari 2012 in zaak F-90/11, BS/Commissie

29

2013/C 101/59

Zaak T-86/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2013 door Diana Grazyte tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 december 2012 in zaak F-76/11, Grazyte/Commissie

30

2013/C 101/60

Zaak T-101/13: Beroep ingesteld op 14 februari 2013 — Aer Lingus/Commissie

31

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2013/C 101/61

Zaak F-17/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 19 februari 2013 — BB/Commissie (Openbare dienst — Arbeidscontractant — Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding)

33

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/1


2013/C 101/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 86 van 23.3.2013

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 79 van 16.3.2013

PB C 71 van 9.3.2013

PB C 63 van 2.3.2013

PB C 55 van 23.2.2013

PB C 46 van 16.2.2013

PB C 38 van 9.2.2013

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/2


Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 22 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowakije) — Erika Šujetová/Rapid life životná poisťovňa as

(Zaak C-252/11) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 101/02

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Erika Šujetová

Verwerende partij: Rapid life životná poisťovňa as

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Krajský súd v Prešove (Slowakije) — Uitlegging van de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) — Nationale bepaling waarbij de uitsluitende bevoegdheid om uitspraak te doen over een verzoek om vernietiging van een arbitraal vonnis, wordt toegekend aan de rechter binnen wiens rechtsgebied de arbitrageprocedure is gevoerd — Nationale bepaling op grond waarvan deze rechter, na het arbitraal vonnis eventueel te hebben vernietigd, de procedure moet voortzetten zonder zijn territoriale bevoegdheid opnieuw te onderzoeken — Oneerlijke arbitrageovereenkomst of oneerlijk arbitragebeding

Dictum

Over het in zaak C-252/11 door de Krajský súd v Prešove (Slowakije) bij beslissing van 7 april 2011 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing hoeft geen uitspraak te worden gedaan.


(1)  PB C 269 van 10.09.2011.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/2


Beschikking van het Hof van 13 september 2012 — Total SA, Elf Aquitaine SA/Europese Commissie

(Zaak C-495/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Mededinging - Mededingingsregeling - Schending van beginselen van bevoegdheidstoedeling en evenredigheid - Kennelijk onjuiste uitlegging - Schending van rechten van verdediging en beginselen van billijkheid en procedurele gelijkheid - Motiveringsplicht)

2013/C 101/03

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Total SA, Elf Aquitaine SA (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery en A. Noël-Baron, advocaten

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Gencarelli, P. Van Nuffel en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 14 juli 2011, Total en Elf Aquitaine/Commissie (T-190/06), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 (EG) en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) — Mededinging — Mededingingsregeling — Schending van de beginselen van bevoegdheidstoedeling en evenredigheid — Kennelijk onjuiste uitlegging — Schending van de rechten van verdediging, en van het billijkheidsbeginsel en van het beginsel van processuele gelijkheid — Motiveringsplicht

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Total SA en Elf Aquitaine SA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 355 van 03.12.2011.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/3


Beschikking van het Hof van 10 oktober 2012 — Helleense Republiek/Europese Commissie

(Zaak C-497/11 P) (1)

(Hogere voorziening - EFRO - Vermindering van financiële bijstand - Operationeel programma in kader van doelstelling 1 (1994-1999), „Toegankelijkheid en Wegennet” in Griekenland - Delegatie van hulptaken door Commissie aan derden - Beroepsgeheim - Percentage van financiële correctie - Beoordelingsmarge van Commissie - Rechterlijke toetsing)

2013/C 101/04

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: P. Mylonopoulos en K. Boskovits, gemachtigden, bijgestaan door G. Michailopoulos, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė en D. Triantafyllou, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 juli 2011 — Griekenland/Commissie (T-81/09) houdende gedeeltelijke verwerping van een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 8573 van de Commissie van 15 december 2008 houdende vermindering van de financiële bijstand van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die aanvankelijk was toegekend in het kader van doelstelling 1 (1994-1999) van het operationele programma „Toegankelijkheid en Wegennet” in Griekenland

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 340 van 19.11.2011.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/3


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 19 september 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — Daniel Levy, Carine Sebbag/Belgische Staat

(Zaak C-540/11) (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Directe belastingen - Dividendbelasting - Bilateraal verdrag tot voorkoming van dubbele belasting - Latere wijziging die een van twee verdragsluitende lidstaten in zijn nationale wetgeving aanbrengt, zodat dubbele belasting opnieuw wordt ingevoerd - Verplichtingen voor lidstaten uit hoofde van artikelen 10 EG en 293 EG)

2013/C 101/05

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Daniel Levy, Carine Sebbag

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — Uitlegging van de artikelen 10, 57, lid 2, en 293 van het EG-Verdrag — Toelaatbaarheid van nationale wettelijke regeling die dubbele belasting toestaat ondanks een bilateraal verdrag tot voorkoming van deze belasting — Wijziging van nationale wetgeving nadat dit verdrag is gesloten — Afbreuk aan een verworven recht — Belemmering van het vrije verkeer van kapitaal

Dictum

Aangezien het gemeenschapsrecht, zoals van toepassing op de datum van de feiten in het hoofdgeding, geen algemene criteria stipuleert voor de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten inzake de afschaffing van dubbele belasting binnen de Europese Gemeenschap, moet artikel 56 EG, gelezen in samenhang met de artikelen 10 EG en 293 EG, aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een situatie waarin de lidstaat, die zich in een bilateraal verdrag tot voorkoming van dubbele belasting ertoe heeft verbonden een mechanisme tot afschaffing van een dubbele dividendbelasting in te voeren, vervolgens via een wetswijziging dat mechanisme afschaft, zodat opnieuw een dubbele belasting wordt ingevoerd.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/3


Beschikking van het Hof van 4 oktober 2012 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie

(Zaak C-597/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Door Commissie geplaatste overheidsopdracht - Afwijzing van offerte - Motiveringsplicht - Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 - Artikel 89 - Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 - Artikelen 140 en 141 - Termijn voor ontvangst van aanbiedingen - Termijn voor indiening van verzoeken om inlichtingen)

2013/C 101/06

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, Δικηγόρος)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordiger: M. Wilderspin, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2011, Evropaïki Dynamiki/Commissie (T-232/06), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 19 juni 2006 houdende afwijzing van de offerte die rekwirante had ingediend in het kader van de oproep tot inschrijving „TAXUD/2005/AO-001” voor specificatie, ontwikkeling, onderhoud en ondersteuning van computersystemen van de douane voor IT-projecten van het DG-TAXUD (PB 2005, S 117-115222), alsook van het besluit tot gunning van de opdracht aan een andere inschrijver

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/4


Beschikking van het Hof van 10 oktober 2012 — ara AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Allrounder SARL

(Zaak C-611/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, sub b - Internationale inschrijving waarin Europese Gemeenschap wordt aangewezen - Beeldmerk A met twee driehoekige figuren - Ouder nationaal woordmerk A - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar)

2013/C 101/07

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ara AG (vertegenwoordiger: M. Gail, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), Allrounder SARL (vertegenwoordiger: N. Boespflug, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 22 september 2011, ara/BHIM — Allrounder (A met twee driehoekige figuren) (T-174/10), waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 januari 2010 (zaak R 481/2009-1) inzake een oppositieprocedure tussen ara en Allrounder — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1) — Beeldmerk A met twee driehoekige figuren — Oppositie van de houder van het nationale woordmerk „A” — Gevaar voor verwarring tussen twee merken — Onjuiste beoordeling van onderscheidend vermogen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

ara AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 133 van 05.05.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/4


Beschikking van het Hof van 27 september 2012 — Brighton Collectibles, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Felmar

(Zaak C-624/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordeningen (EG) nrs. 40/94 en 207/2009 - Artikel 8, lid 4 - Gemeenschapswoordmerk BRIGHTON - Oppositieprocedure - Uitlegging van nationaalrechtelijke bepalingen in geval van relatieve weigeringsgrond)

2013/C 101/08

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Brighton Collectibles, Inc. (vertegenwoordiger: J. Horn, avocat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), Felmar (vertegenwoordiger: D. Monégier du Sorbier, avocat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 27 september 2011, Brighton Collectibles/BHIM en Felmar (T-403/10), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 30 juni 2010 (zaak R 408/2009-4) inzake een oppositieprocedure tussen Brighton Collectibles, Inc. en Felmar — Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1) — Gemeenschapswoordmerk BRIGHTON — Oppositieprocedure gesteund op oudere nationale woord- en beeldmerken — Ontbreken van motivering ten aanzien van aangevoerde nationale rechten

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Brighton Collectibles Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 133 van 5.5.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/5


Beschikking van het Hof van 3 oktober 2012 — Cooperativa Vitivinícola Arousana S. Coop. Galega/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), María Constantina Sotelo Ares

(Zaak C-649/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Verwarringsgevaar - Woordmerk ROSALIA DE CASTRO - Oppositie door houder van nationaal woordmerk ROSALIA)

2013/C 101/09

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Cooperativa Vitivinícola Arousana S. Coop. Galega (vertegenwoordiger: I. Temiño Ceniceros, abogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde), María Constantina Sotelo Ares (vertegenwoordiger: C. Lema Devesa, abogado)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 5 oktober 2012 — Cooperativa Vitivinícola Arousana/BHIM — Sotelo Ares (T-421/10), waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 juli 2010 (zaak R 1804/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen Maria Constantina Sotelo Ares en Cooperativa Vitivinícola Arousana, S. Coop. Galega

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Cooperativa Vitivinícola Arousana S. Coop. Galega wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 58 van 25.2.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/5


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 10 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Zakopanem — Polen) — Strafzaak tegen Wojciech Ziemski, Andrzej Kozak

(Zaak C-31/12) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Geen omschrijving van hoofdgeding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2013/C 101/10

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Zakopanem

Partijen in de strafzaak

Wojciech Ziemski, Andrzej Kozak

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sąd Rejonowy w Zakopanem — Uitlegging van het begrip „technisch voorschrift” als bedoeld in artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18) — Verplichting voor een lidstaat om elk ontwerp van technisch voorschrift aan de Commissie mee te delen — Wet van een lidstaat inzake kansspelen

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat door de Sąd Rejonowy w Zakopanem (Polen) bij beslissing van 13 januari 2012 is ingediend, is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 165 van 09.06.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Krefeld (Duitsland) op 30 november 2012 — Marc Brogsitter/Fabrication de Montres Normandes Eurl., Karsten Fräßdorf

(Zaak C-548/12)

2013/C 101/11

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Krefeld

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Marc Brogsitter

Verwerende partijen: Fabrication de Montres Normandes Eurl., Karsten Fräßdorf

Prejudiciële vraag

Moet artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 (1) aldus worden uitgelegd dat een eiser die beweert te zijn benadeeld door een naar Duits recht als onrechtmatige daad aan te merken, met de vrije mededinging strijdig handelen van zijn in een andere lidstaat gevestigde contractpartij, zich tegen die contractpartij ook dan op een verbintenis uit overeenkomst beroept indien hij zijn aanspraak op strafbaar handelen baseert?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1).


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/6


Hogere voorziening ingesteld op 20 december 2012 door Gem-Year Industrial Co. Ltd en Jinn-Well Auto-Parts (Zhejiang) Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 oktober 2012 in zaak T-172/09, Gem-Year Industrial Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-602/12 P)

2013/C 101/12

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Gem-Year Industrial Co. Ltd, Jinn-Well Auto-Parts (Zhejiang) Co. Ltd (vertegenwoordigers: Y. Melin, V. Akritidis, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, European Industrial Fasteners Institute AISBL (EIFI)

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof:

1)

het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 oktober 2012 in zaak T-172/09, Gem-Year en Jinn-Well Auto-Parts (Zhejiang)/Raad, te vernietigen;

2)

de zaak zelf af te doen:

door toewijzing van het derde aangevoerde middel, gebaseerd op schending van artikel 3 van de basisverordening (1), aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap geen aanmerkelijke schade heeft geleden;

door toewijzing van het zevende aangevoerde middel, betreffende de onrechtmatige compensatie van de subsidies via afwijzing van het verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming, in strijd met verordening nr. 2026/97 (2) en met artikel 2, lid 7, sub c, van de basisverordening;

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht.

3)

de Raad en interveniënten te verwijzen in hun eigen kosten alsook in alle kosten die rekwiranten zijn opgekomen in deze hogere voorziening en in de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van hun verzoek om vernietiging van het bestreden arrest voeren rekwirantes de hiernavolgende middelen aan.

In de eerste plaats is er — gelet op de in de procedure voor het Gerecht beschreven feiten — duidelijk geen bewijs dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade heeft geleden door invoer met dumping uit China in de zin van artikel 3, leden 2, 5 en 6 van de antidumpingbasisverordening. (3) Dit eerste middel bestaat uit twee onderdelen:

i)

Het Gerecht heeft het aan hem overgelegde bewijsmateriaal verdraaid door te oordelen dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoekstijdvak (van 1 januari 2003 tot 30 september 2007) behaalde winstmarge aanmerkelijk is geschaad door invoer met dumping uit China, terwijl uit de in het dossier opgenomen bewijzen blijkt dat in die periode sprake was van winstschommelingen en dat de winst haar op één na hoogste peil heeft bereikt in het laatste jaar (4,4 %), in welk jaar ook de meeste invoer met dumping uit China heeft plaatsgevonden, en de winst dan dus omzeggens op haar hoogste historische peil van 4,7 % (in 2004) lag, hetgeen nauwelijks lager is dan de doelwinstmarge (5 %) die de Commissie heeft gehanteerd voor de berekening van de prijsonderbiedingsmarge.

ii)

Uit de aan het Gerecht overgelegde bewijzen blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich in een groeifase bevond en economisch sterker stond, inzonderheid tijdens het onderzoektijdvak. Uit het bewijsmateriaal kan geen aanmerkelijke schade worden afgeleid, maar blijkt veeleer het feit dat de betrokken bedrijfstak de potentiële kans heeft gemist om volledig profijt te trekken uit de groei van de eigen EU-markt. Door op die basis te oordelen dat de EU-instellingen er terecht van waren uitgegaan dat aanmerkelijke schade was veroorzaakt door invoer met dumping, heeft het Gerecht de door hem vastgestelde feiten rechtens onjuist opgevat en daardoor artikel 3, leden 2, 5 en 6 van de basisverordening niet correct toegepast.

In de tweede plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming krachtens artikel 2, lid 7, sub c van de basisverordening kon worden afgewezen op basis van de vaststelling dat subsidies aan de toeleveringsindustrie waren verleend. Op die manier zijn deze subsidies anders gecompenseerd dan na een onderzoek volgens verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad (de toen geldende anti-subsidiebasisverordening). Aldus is artikel 2, lid 7, sub c van de basisverordening onrechtmatig uitgelegd en is tevens verordening nr. 2026/97 geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 288, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51).


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Hannover (Duitsland) op 21 december 2012 — Pia Braun/Region Hannover

(Zaak C-603/12)

2013/C 101/13

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Hannover

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pia Braun

Verwerende partij: Region Hannover

Prejudiciële vraag

Staat het bij de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU aan een burger van de Unie toegekende recht om vrij in de lidstaten te reizen en te verblijven, in een geval als het onderhavige, dat zich kenmerkt door het feit dat een studerende die nog woont bij haar ouders, die wonen in een EU-buurland van Duitsland en als grensarbeiders in Duitsland werken, studiefinanciering wenst te verkrijgen voor een opleiding in een derde land in de EU, in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan aan Duitse staatsburgers met een vaste woonplaats buiten de Bondsrepubliek Duitsland voor het volgen van een opleiding aan een in een lidstaat van de Europese Unie gelegen opleidingsinstelling slechts studiefinanciering kan worden toegekend indien bijzondere omstandigheden van het individuele geval de studiefinanciering rechtvaardigen, en op grond waarvan de toekenning van studiefinanciering voor het overige aan het discretionaire oordeel van de bevoegde autoriteiten is overgelaten?


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Genova (Italië) op 24 december 2012 — Dresser Rand SA/Agenzia delle Entrate — Direzione Provinciale Ufficio Controlli

(Zaak C-606/12)

2013/C 101/14

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria provinciale di Genova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dresser Rand SA

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate — Direzione Provinciale Ufficio Controlli

Prejudiciële vragen

1)

Valt de overbrenging van goederen van een lidstaat naar Italië, zodat aldaar kan worden gecontroleerd of zij kunnen worden aangepast aan andere in Italië verkregen goederen, zonder dat de in Italië binnengebrachte goederen worden bewerkt, onder de uitdrukking „werkzaamheden betreffende dat goed” van artikel 17, lid 2, sub f, van richtlijn 2006/112/EG (1), en is het in dit verband dienstig de aard van de handelingen tussen F.B. ITMI en DR-IT te beoordelen?

2)

Moet artikel 17, lid 2, sub f, van richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid ontneemt om in hun wettelijke regeling of praktijken te bepalen dat de verzending of het vervoer van goederen slechts als een overbrenging naar een andere lidstaat wordt gekwalificeerd indien de goederen terugkeren naar de lidstaat waarvandaan zij oorspronkelijk waren verzonden of vervoerd?


(1)  PB L 347, blz. 1.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Genova (Italië) op 24 december 2012 — Dresser Rand SA/Agenzia delle Entrate — Direzione Provinciale Ufficio Controlli

(Zaak C-607/12)

2013/C 101/15

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria provinciale di Genova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dresser Rand SA

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate — Direzione Provinciale Ufficio Controlli

Prejudiciële vragen

1)

Valt de overbrenging van goederen van een lidstaat naar Italië, zodat aldaar kan worden gecontroleerd of zij kunnen worden aangepast aan andere in Italië verkregen goederen, zonder dat de in Italië binnengebrachte goederen worden bewerkt, onder de uitdrukking „werkzaamheden betreffende dat goed” van artikel 17, lid 2, sub f, van richtlijn 2006/112/EG (1), en is het in dit verband dienstig de aard van de handelingen tussen F.B. ITMI en DR-IT te beoordelen?

2)

Moet artikel 17, lid 2, sub f, van richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid ontneemt om in hun wettelijke regeling of praktijken te bepalen dat de verzending of het vervoer van goederen slechts als een overbrenging naar een andere lidstaat wordt gekwalificeerd indien de goederen terugkeren naar de lidstaat waarvandaan zij oorspronkelijk waren verzonden of vervoerd?


(1)  PB L 347, blz. 1.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 27 december 2012 — Ehrmann AG/Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs e.V.

(Zaak C-609/12)

2013/C 101/16

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ehrmann AG

Verwerende partij: Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs e.V.

Prejudiciële vraag

Moesten de vermeldingsplichten in de zin van artikel 10, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 (1) reeds in 2010 worden nageleefd?


(1)  Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9), zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 (PB L 37, blz. 16).


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Giessen (Duitsland) op 27 december 2012 — Johannes Peter/Bundeseisenbahnvermögen

(Zaak C-610/12)

2013/C 101/17

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Giessen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Johannes Peter

Verwerende partij: Bundeseisenbahnvermögen

Prejudiciële vraag

Is het in overeenstemming met richtlijn 2000/78/EG (1), in het geval van een ongelijke behandeling van gehuwde ambtenaren en in geregistreerd levenspartnerschap levende ambtenaren die reeds in het verleden had moeten worden vastgesteld, een op gelijke behandeling met terugwerkende kracht gerichte bezoldigingsrechtelijke vordering overeenkomstig de in de Bondsrepubliek Duitsland geldende grondwettelijke beginselen slechts toe te wijzen vanaf het begin van het begrotingsjaar waarin de ambtenaar deze vordering voor het eerst jegens zijn werkgever geldend heeft gemaakt?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 24 december 2012 — Helm Düngemittel GmbH/Hauptzollamt Krefeld

(Zaak C-613/12)

2013/C 101/18

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Helm Düngemittel GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Krefeld

Prejudiciële vraag

Moet worden aangenomen dat de oorsprong van goederen niet bewezen is wanneer voor die goederen, die een gedeelte van een grotere zending vormen, overeenkomstig artikel 20 van Protocol nr. 4 betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking, in de versie van besluit nr. 1/2006 van de Associatieraad EU-Egypte van 17 februari 2006 (1), een certificaat inzake goederenverkeer is afgegeven, hoewel de voorwaarden van deze bepaling niet waren vervuld aangezien de goederen niet onder toezicht van de douaneautoriteiten stonden op het tijdstip waarop die autoriteiten dat certificaat hebben afgegeven?


(1)  PB L 73, blz. 1.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative d'appel de Paris (Frankrijk) op 10 december 2012 — Société Reggiani SpA Illuminazione/Ministre de l'Économie et des Finances

(Zaak C-618/12)

2013/C 101/19

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour administrative d'appel de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Société Reggiani SpA Illuminazione

Verwerende partij: Ministre de l'Économie et des Finances

Prejudiciële vraag

Is artikel 2 van richtlijn (79/1072/EEG (1) van 6 december 1979) in strijd met de vrijheid van vestiging, voor zover het enkel voor roerende goederen in een recht op teruggaaf voorziet?


(1)  Achtste Richtlijn 79/1072/EEG van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB L 331, blz. 11).


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 2 januari 2013 — Agentur für Arbeit Krefeld — Familienkasse/Susanne Fassbender-Firman

(Zaak C-4/13)

2013/C 101/20

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agentur für Arbeit Krefeld — Familienkasse

Verwerende partij: Susanne Fassbender-Firman

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 76, lid 2, van verordening nr. 1408/71 (1) aldus worden uitgelegd dat, wanneer in de woonstaat van de gezinsleden geen verzoek tot uitkering is ingediend, het bevoegde orgaan van de werkstaat over een discretionaire bevoegdheid beschikt om artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1408/71 al dan niet toe te passen?

2)

Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, op grond van welke discretionaire overwegingen kan het voor de gezinsbijslagen bevoegde orgaan van de werkstaat artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1408/71 toepassen alsof in de woonstaat van de gezinsleden uitkeringen zijn toegekend?

3)

Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, in hoeverre is het discretionaire besluit van het bevoegde orgaan aan rechterlijk toezicht onderworpen?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB L 28, blz. 1).


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/9


Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2013 door Gabi Thesing, Bloomberg Finance LP tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 29 november 2012 in zaak T-590/10, Gabi Thesing, Bloomberg Finance LP/Europese Centrale Bank

(Zaak C-28/13 P)

2013/C 101/21

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Gabi Thesing, Bloomberg Finance LP (vertegenwoordigers: M. Stephens, R. Lands, Solicitors)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 29 november 2012 in zaak T-590/10 op grond dat de beslissing van het Gerecht op een onjuiste rechtsopvatting berust.

Nietigverklaring van het bij brieven van 17 september 2010 en 21 oktober 2010 meegedeelde besluit van de Europese Centrale Bank („ECB”) om geen toegang te verlenen tot de documenten waartoe verzoekers toegang hadden gevraagd krachtens het besluit van de ECB van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/3). (1) Dat besluit moet worden nietigverklaard op de volgende gronden:

i)

het berust op een kennelijk onjuiste beoordeling en/of misbruik van bevoegdheid, en

ii)

het enige rechtmatige besluit van de ECB was, de gevraagde toegang tot die documenten te verlenen.

Vernietiging van het arrest van het Gerecht voorzover rekwiranten zijn veroordeeld in de kosten van de ECB. Deze beslissing van het Gerecht berust op een onjuiste rechtsopvatting.

Subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe beslissing overeenkomstig de uitspraak van het Hof over de rechtsvragen in deze hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens rekwiranten berust de beslissing van het Gerecht op een onjuiste rechtsopvatting:

doordat een onjuiste uitlegging is gegeven aan artikel 4, lid 1, sub a, van het besluit van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 (ECB/2004/3), dat voorziet in een uitzondering op het algemene recht van toegang ingevolge artikel 2 van dat besluit;

door het oordeel dat de ECB op goede gronden kon constateren dat de door rekwiranten gevraagde toegang tot documenten het economisch beleid van de EU en Griekenland zou hebben ondermijnd;

door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens onjuist op te vatten;

door de argumenten van rekwiranten aangaande artikel 4, lid 2, en artikel 4, lid 3, van het besluit van de ECB niet in de beschouwing te betrekken;

door tot een onjuiste beslissing omtrent te kosten te komen.


(1)  PB L 80, blz. 42.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/10


Hogere voorziening ingesteld op 24 januari 2013 door Nexans France SAS, Nexans SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 november 2012 in zaak T-135/09, Nexans France SAS, Nexans SA/Europese Commissie

(Zaak C-37/13 P)

2013/C 101/22

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Nexans France SAS, Nexans SA (vertegenwoordigers: M. Powell, Solicitor, J.-P. Tran-Thiet, Avocat, G. Forwood, Barrister, A. Rogers, Advocate)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen voor zover daarin het tweede onderdeel van verzoeksters eerste middel, waarmee werd aangevoerd dat de geografische omvang van de inspectiebeschikking te ruim en onvoldoende precies was, is afgewezen;

op basis van de beschikbare informatie, de inspectiebeschikking nietig verklaren voor zover de geografische omvang te ruim is, onvoldoende gerechtvaardigd en onvoldoende precies is, of subsidiair, de zaak terug verwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof wat de rechtsvragen betreft;

het arrest waartegen hogere voorziening is ingesteld vernietigen voor zover het Nexans verwijst in haar eigen kosten en de helft van de kosten van de Commissie in de procedure voor het Gerecht, en de Commissie verwijzen in de kosten van Nexans in de procedure voor het Gerecht, tot een bedrag dat het Hof passend acht;

de Commissie te verwijzen in alle kosten van Nexans in deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten betogen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door hun verzoek tot nietigverklaring van de inspectiebeschikking af te wijzen voor zover daarin werd aangevoerd dat deze beschikking onvoldoende precies was, een te ruime geografische omvang had en van toepassing was op alle verdachte overeenkomsten en/of onderling afgestemde gedragingen die „waarschijnlijk een wereldwijde omvang hadden”. Rekwiranten voeren tevens aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting in zijn beslissing over de kosten.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 28 januari 2013 — Cartiera dell’Adda SpA, Cartiera di Cologno SpA/CEM Ambiente SpA

(Zaak C-42/13)

2013/C 101/23

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Cartiera dell’Adda SpA, Cartiera di Cologno SpA

Verwerende partij: CEM Ambiente SpA

Prejudiciële vragen

1)

Verzet het gemeenschapsrecht zich tegen de uitlegging dat de aanbestedende dienst een onderneming die in haar verzoek tot deelneming aan de aanbestedingsprocedure heeft nagelaten te vermelden dat jegens haar technisch directeur geen van de in artikel 38, lid 1, sub b en c, D.lgs. 163/2006 bedoelde procedures is gevoerd en geen van de in diezelfde bepaling genoemde veroordelingen is uitgesproken, van die procedure moet uitsluiten, ook al heeft zij afdoende aangetoond dat de term „technisch directeur” slechts bij vergissing is gebruikt?

2)

Verzet het gemeenschapsrecht zich tegen de uitlegging dat de aanbestedende dienst een onderneming die dienstig en afdoend bewijs heeft geleverd dat jegens de personen die de in artikel 38, lid 1, sub b en c, D.lgs. 163/2006 bedoelde verklaringen moeten afleggen geen van de in diezelfde bepaling bedoelde procedures is gevoerd en geen van de aldaar genoemde veroordelingen is uitgesproken, van de aanbestedingsprocedure moet uitsluiten ten gevolge van het feit dat zij een bepaling van de lex specialis waarbij de aanbestedingsprocedure is ingeleid, niet in acht heeft genomen?


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) op 28 januari 2013 — Nordea Bank Danmark A/S/Skatteministeriet

(Zaak C-48/13)

2013/C 101/24

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nordea Bank Danmark A/S

Verwerende partij: Skatteministeriet

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 49 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 54 VWEU (voorheen artikel 43 EG, gelezen in samenhang met artikel 48 EG) en artikel 31 van de EER-overeenkomst, gelezen in samenhang met artikel 34 van deze overeenkomst, aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een lidstaat die toestaat dat een ingezeten vennootschap verliezen van een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting doorlopend in aftrek brengt, de verliezen van de vaste inrichting (voor zover zij niet worden gecompenseerd door winst in latere jaren) volledig inhaalt bij de vennootschap ingeval de vaste inrichting wordt gestaakt en in verband daarmee een deel van het bedrijf van de inrichting wordt overgedragen aan een verbonden vennootschap binnen de groep die in dezelfde staat ingezeten is als de vaste inrichting, en wanneer moet worden aangenomen dat de mogelijkheden om de betrokken verliezen te verrekenen zijn uitgeput?


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/11


Beroep ingesteld op 31 januari 2013 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-55/13)

2013/C 101/25

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Hetsch, O. Beynet en K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen of in elk geval aan de Commissie mee te delen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 2, punten 15, 16, 22, 34 en 35, artikel 3, leden 4 en 9, artikel 6, leden l tot en met 3, artikel 7, leden l en 3, artikelen 9, 14 en 17 tot en met 23, artikelen 10 en 11, artikel 16, artikel 26, lid 2, sub c, tweede volzin en volgende, en sub d, derde en vierde volzin, artikel 26, lid 3, artikel 27, lid 2, artikelen 29, 31 en 36, artikel 42, leden 1 tot en met 4, artikel 43, leden l, 4 en 8, artikel 44 alsook bijlage I, punten 1 en 2, van richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (1), de krachtens artikel 54, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Polen overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU veroordelen tot betaling van een dwangsom van 88 819,20 EUR per dag vertraging vanaf de dag van uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak wegens niet-nakoming van de verplichting de maatregelen tot omzetting van richtlijn 2009/73/EG mee te delen;

de Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De omzettingstermijn voor richtlijn 2009/73/EG is op 3 maart 2011 verstreken.


(1)  PB L 211, blz. 94.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/12


Hogere voorziening ingesteld op 8 februari 2013 door Getty Images (US), Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 21 november 2012 in zaak T-338/11, Getty Images (US), Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-70/13 P)

2013/C 101/26

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Getty Images (US), Inc. (vertegenwoordiger: P. Olson, advokat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

het arrest waartegen hogere voorziening is ingesteld, vernietigen;

de bestreden beslissing vernietigen voor zover daarbij het door Getty Images tegen de beslissing van de onderzoeker van het BHIM van 2 augustus 2010 ingestelde beroep wordt verworpen;

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan: (i) schending van artikel 7, lid 1, sub b, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk (1), (ii) schending van artikel 7, lid 1, sub c, en (iii) schending van het beginsel van gelijke behandeling.

Volgens artikel 7, lid 1, sub b, wordt de inschrijving geweigerd van merken die „elk onderscheidend vermogen” missen. Een minimaal onderscheidend vermogen volstaat voor de niet-toepasselijkheid van de in deze bepaling genoemde weigeringsgronden. In casu doet het feit dat een gelijk merk voor dezelfde en soortgelijke waren/diensten tweemaal werd geacht het vereiste onderscheidend vermogen te hebben, een zeer sterk vermoeden ontstaan dat PHOTOS.COM het noodzakelijke minimale onderscheidend vermogen heeft. De enkele omstandigheid dat elk element afzonderlijk onderscheidend vermogen mist, betekent niet dat de combinatie ervan geen onderscheidend vermogen heeft. Als combinatie van PHOTOS +.COM krijgt het merk een betekenis los van de individuele betekenis van die elementen. Het relevante publiek begrijpt dit duidelijk als een commerciële domeinnaam. Domeinnamen zijn uniek door hun aard. Als zodanig wijst PHOTOS.COM de consument erop dat het een unieke bron van waren en diensten is, die kan worden onderscheiden van andere bronnen van waren of diensten met een andere naam. Zo vervult het het doel van een merk en bereikt het de drempel voor onderscheidend vermogen van artikel 7, lid 1, sub b.

Het algemeen belang waarmee bij de toepassing van artikel 7, lid 1, sub b, rekening moet worden gehouden, bestaat erin te onderzoeken of het merk de consument de identiteit van de oorsprong van de waren/diensten kan waarborgen doordat hij zonder gevaar voor verwarring de dienst van andere diensten van andere herkomst kan onderscheiden. Vaststaat dat elke domeinnaam uniek is en dat een domeinnaam die eindigt op.com een commerciële website aanduidt. In punt 22 van de bestreden beslissing heeft het Gerecht erkend dat het relevante publiek het element.com onmiddellijk zal herkennen als een verwijzing naar een commerciële internetsite. Het Gerecht heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de domeinnaam een goede manier is om de consument in staat te stellen de waren/diensten van de aanvrager te onderscheiden van die van de concurrenten van de aanvrager. Het algemeen belang dat bestaat in de bescherming van de consument is bereikt en artikel 7, lid 1, sub b, is niet geschonden.

Wat artikel 7, lid 1, sub c, betreft, heeft het Gerecht besloten deze kwestie niet te behandelen. Niettemin is dit artikel niet geschonden doordat het algemeen belang dat aan die bepaling ten grondslag ligt, bestaat in de bescherming van rekwirantes concurrenten, die geen van alle getroffen zijn door de inschrijving aangezien het gaat om een domeinnaam van rekwirante. Het merk is evenmin objectief beschrijvend voor de waren/diensten.

Het beginsel van gelijke behandeling vereist dat het BHIM bij de beoordeling van gelijke merkaanvragen gebonden is aan zijn eigen eerdere beslissingen, behoudens enige aanwijzing dat de oudere merken ten onrechte werden ingeschreven. Overeenkomstig dit beginsel moet het Gerecht overgaan tot vernietiging van het besluit van het BHIM dat PHOTOS.COM niet kon worden ingeschreven. Het Gerecht stelt dat deze beginselen moeten worden afgewogen tegen de „eerbiediging van de legaliteit” en dat merkaanvragers zich niet mogen baseren op eerdere beslissingen teneinde een identieke beslissing te krijgen, omdat de eerdere beslissing een „eventuele onwettigheid (was) die in het voordeel van een derde speelt”; derhalve oordeelde het Gerecht dat „een dergelijk onderzoek in elk concreet geval moet gebeuren” (punt 69 van het bestreden arrest).

Het beginsel van gelijke behandeling staat op gespannen voet met het legaliteitsbeginsel. Sinds het arrest in de zaak STREAMSERVE (zie arrest van 27 februari 2002, T-106/00, Streamserve/BHIM) kreeg het legaliteitsbeginsel de overhand. Als gevolg daarvan is sprake van rechtsonzekerheid en een stroom van beroepen. In het licht van deze ervaring is het gerechtvaardigd het beginsel van gelijke behandeling meer te benadrukken. Onderzoekers van het BHIM hebben de plicht om consequent te handelen, gemeenschappelijke normen toe te passen, analoge zaken te identificeren en deze op dezelfde manier te behandelen. Wanneer merkaanvragers verwijzen naar eerder ingeschreven merken mogen onderzoekers van het BHIM niet zonder meer verwijzen naar het arrest in de zaak STREAMSERVE zonder rekening te houden met het fundamentele beginsel van gelijke behandeling. In plaats van een legaliteitsbeginsel waarbij eerdere inschrijvingen letterlijk als vergissingen worden beschouwd, is het een veel meer haalbare werkwijze om te veronderstellen dat de oudere merken correct werden ingeschreven. In geen enkel geval is de plicht om het beginsel van gelijke behandeling toe te passen zo duidelijk als wanneer, zoals in casu, de merken gelijk en de waren dezelfde zijn.

Besluit: het merk PHOTOS.COM heeft hetzelfde onderscheidend vermogen voor de waren en diensten die het aanduidt als de twee eerder ingeschreven merken. Dit merk kan op dezelfde grond worden ingeschreven als de oorspronkelijke merken, en dit is vereist op grond van het beginsel van gelijke behandeling.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/13


Hogere voorziening ingesteld op 11 februari 2013 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 13 december 2012 in zaak T-588/10, Griekenland/Commissie

(Zaak C-71/13 P)

2013/C 101/27

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias en E. Leftheriotou)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de hogere voorziening toewijzen en het bestreden arrest van het Gerecht van de Europese Unie, overeenkomstig hetgeen uitvoerig is uiteengezet, in zijn geheel vernietigen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel tot vernietiging, betreffende de sector tabak, voert de Helleense Republiek het volgende aan:

1)

schending van het Unierecht — onjuiste uitlegging van artikel 31 van verordening nr. 1290/2005;

2)

aangezien de voorwaarden voor de betaling van de premie voor tabak in artikel 5 van verordening nr. 2075/92 (1) beperkend en uitsluitend zijn omschreven, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste opvatting door ten onrechte te erkennen dat artikel 16, lid 1, van verordening nr. 2848/1998 (2) terecht als aanvullende voorwaarde voor de betaling van de premie vereist dat de tabak uiterlijk op 30 april van het jaar na dat van de oogst wordt geleverd aan het bedrijf voor eerste bewerking, of anders dat artikel 16, lid 1, van verordening nr. 2848/1998, op grond waarvan de landbouwproducent de volledige premie wordt ontzegd indien hij te laat levert, ook al is het maar één dag, schending oplevert van het evenredigheidsbeginsel, in samenhang met artikel 39, lid 1, sub b, VWEU en artikel 3, lid 3, van verordening nr. 2075/92;

3)

schending van het Unierecht — onjuiste uitlegging van artikel 16, lid 1, van verordening nr. 2848/1998 (wat tardieve leveringen van tabak betreft);

4)

de motivering van het bestreden arrest is tegenstrijdig en de artikelen 9, lid 4, en 10, lid 1, van verordening nr. 2848/1998 zijn onjuist uitgelegd (wat de overdracht van teeltcontracten betreft);

5)

onjuiste uitlegging en onjuiste toepassing van artikel 6, lid 2, van verordening nr. 2075/92 en van artikel 7 van verordening nr. 2848/1998 (met betrekking tot het gebruik van gehuurde installaties en uitrusting door het erkende bedrijf voor eerste bewerking).

Met haar tweede middel tot vernietiging, betreffende de sector krenten en rozijnen, betoogt rekwirante dat het Gerecht:

1)

artikel 3, lid 2, vierde streepje, van verordening nr. 1621/1999 (3) onjuist heeft uitgelegd, wat het begrip „natuurrampen” betreft;

2)

de richtsnoeren betreffende de forfaitaire correcties in de sector krenten en rozijnen (voor sultaninerozijnen op basis van de oogst van 2004 en 2005 en voor krenten (basisproduct) op basis van de oogst van 2005) onjuist heeft uitgelegd en toegepast, daar niet is voldaan aan de voorwaarden om een correctie van 25 % toe te passen, zodat het arrest ontoereikend is gemotiveerd.

Met haar derde middel tot vernietiging, betreffende de sector van de akkerbouwgewassen:

1)

stelt rekwirante dat het Unierecht is geschonden met betrekking tot de rechtsgrondslag van de correctie, doordat artikel 7, lid 4, van verordening nr. 1258/1999 (4) ten onrechte is toegepast, aangezien enkel artikel 31 van verordening nr. 1290/05 (5) een geldige rechtsgrondslag vormt;

2)

voert rekwirante schending van het Unierecht aan wegens onjuiste uitlegging en toepassing van de richtsnoeren betreffende forfaitaire correcties van het oude gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) op het nieuwe GLB — zonder deze richtsnoeren te actualiseren — wat het opdelen van de controles in essentiële controles en aanvullende controles betreft, alsook ontoereikende motivering en schending van het evenredigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel, waarvan het verbod van terugwerkende kracht een bijzondere uitdrukking is, aangezien de percentages van de forfaitaire correcties verband hielden met verschillende controleregelingen en de ter sprake gebrachte actualisatie van de voornoemde richtsnoeren is verricht in juni 2006 en dus niet van toepassing kon zijn op het aangiftejaar 2006.

Met haar vierde middel tot vernietiging, inzake de randvoorwaarden, betoogt rekwirante dat het Gerecht het verbod van terugwerkende kracht heeft geschonden.

Met haar vijfde middel tot vernietiging, betreffende de programma’s van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van de gebieden van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee afgestemde maatregelen, betoogt rekwirante dat de beginselen van rechtszekerheid, de redelijke termijn de verplichting van de Europese Unie om tijdig op te treden, zijn geschonden.

Met haar zesde middel tot vernietiging, aangaande de sector van rund-, schapen- en geitenvlees, stelt rekwirante dat artikel 8 van verordening nr. 1663/95 (6), artikel 7, lid 4, van verordening nr. 1258/1999 en de artikelen 12 en 24, lid 2, van verordening nr. 2419/01 (7) onjuist zijn uitgelegd en toegepast en voert zij tevens aan dat het evenredigheidsbeginsel en motiveringsgebrek zijn geschonden.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (PB L 215, blz. 70).

(2)  Verordening (EG) nr. 2848/98 van de Commissie van 22 december 1998 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad ten aanzien van de premieregeling, de productiequota en de aan de telersverenigingen toe te kennen specifieke steun in de sector ruwe tabak (PB L 358, blz. 17).

(3)  Verordening (EG) nr. 1621/1999 van de Commissie van 22 juli 1999 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat betreft de steun voor de teelt van druiven die bestemd zijn voor de productie van bepaalde krenten- en rozijnenvariëteiten (PB L 192, blz. 21).

(4)  Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160, blz. 103).

(5)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie van 7 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie (PB L 158, blz. 6).

(7)  Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 327, blz. 11).


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/14


Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 24 oktober 2012 — Grain Millers, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Grain Millers GmbH & Co. KG

(Zaak C-447/10 P) (1)

2013/C 101/28

Procestaal: Engels

De president van de Vierde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/14


Beschikking van de president van het Hof van 4 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Prešov — Slowakije) — Valeria Marcinová/Pohotovosť s.r.o.

(Zaak C-30/12) (1)

2013/C 101/29

Procestaal: Slowaaks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 98 van 31.3.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/14


Beschikking van de president van het Hof van 5 oktober 2012 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-143/12) (1)

2013/C 101/30

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 165 van 9.6.2012.


Gerecht

6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/15


Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — EuroChem MCC/Raad

(Zaak T-84/07) (1)

(Dumping - Invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Rusland - Verzoek om nieuw onderzoek bij vervallen van maatregelen - Verzoek om tussentijds nieuw onderzoek - Ontvankelijkheid - Normale waarde - Uitvoerprijs - Artikelen 1, 2 en 11, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 1, 2 en 11, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009))

2013/C 101/31

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EuroChem Mineral and Chemical Company OAO (EuroChem MCC) (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Vander Schueren en B. Evtimov, advocaten, vervolgens B. Evtimov en D. O’Keeffe, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1911/2006 van de Raad van 19 december 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Algerije, Belarus, Rusland en Oekraïne naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 365, blz. 26)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

EuroChem Mineral and Chemical Company OAO (EuroChem MCC) zal haar eigen kosten dragen, alsook de kosten van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 117 van 26.5.2007.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/15


Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — Acron en Dorogobuzh/Raad

(Zaak T-235/08) (1)

(Dumping - Invoer van ammoniumnitraat uit Rusland - Verzoek om gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek - Normale waarde - Uitvoerprijs - Artikelen 1 en 2 van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 1 en 2 van verordening (EG) nr. 1225/2009))

2013/C 101/32

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Acron OAO (Moskou, Rusland) en Dorogobuzh OAO (Moskou) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Vander Schueren, vervolgens B. Evtimov, advocaten, en D. O’Keeffe, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, aanvankelijk bijgestaan door G. Berrisch en G. Wolf, advocaten, vervolgens door G. Berrisch)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en K. Talabér-Ritz, gemachtigden) en Fertilizers Europe (Brussel, België) (vertegenwoordigers: B. O’Connor, solicitor, en S. Gubel, advocaat)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 236/2008 van de Raad van 10 maart 2008 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 384/96 inzake het antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 75, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Acron OAO en Dorogobuzh OAO worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie en Fertilizers Europe.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/16


Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — EuroChem MCC/Raad

(Zaak T-459/08) (1)

(Dumping - Invoer van ammoniumnitraat uit Rusland - Verzoek om gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek - Nieuw onderzoek in verband met vervallen van maatregelen - Normale waarde - Uitvoerprijs - Artikelen 1, 2 en 11, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 1, 2 en 11, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009))

2013/C 101/33

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EuroChem Mineral and Chemical Company OAO (EuroChem MCC) (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Vander Schueren en B. Evtimov, advocaten, vervolgens B. Evtimov en D. O’Keeffe, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, aanvankelijk bijgestaan door G. Berrisch en G. Wolf, advocaten, vervolgens door G. Berrisch)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Van Vliet en M. França, gemachtigden) en Fertilizers Europe (Brussel, België) (vertegenwoordigers: B. O’Connor, solicitor, en S. Gubel, advocaat)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 661/2008 van de Raad van 8 juli 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 185, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

EuroChem Mineral and Chemical Company OAO (EuroChem MCC) wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie en Fertilizers Europe.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/16


Arrest van het Gerecht van 20 februari 2013 — Nikolaou/Rekenkamer

(Zaak T-241/09) (1)

(Niet-contractuele aansprakelijkheid - Rekenkamer - Verloop van interne onderzoeken - Persoonsgegevens - Onrechtmatigheid - Causaal verband - Verjaring)

2013/C 101/34

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Kalliopi Nikolaou (Griekenland) (vertegenwoordigers: V. Christianos en G. Douka, advocaten)

Verwerende partij: Rekenkamer van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Kennedy en J.-M. Stenier, gemachtigden, bijgestaan door P. Tridimas)

Voorwerp

Beroep tot vergoeding van de schade die verzoekster zou hebben geleden door beweerde onregelmatigheden en schendingen van het Unierecht door de Rekenkamer in het kader van een intern onderzoek

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Kalliopi Nikolaou wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 205 van 29.8.2009.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/16


Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — Acron/Raad

(Zaak T-118/10) (1)

(Dumping - Invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Rusland - Verzoek om nieuw onderzoek ten behoeve van nieuwe exporteur - Normale waarde - Uitvoerprijs - Artikelen 1, 2 en 11, leden 4 en 9, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 1, 2 en 11, leden 4 en 9, van verordening (EG) nr. 1225/2009))

2013/C 101/35

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Acron OAO (Veliky Novgorod, Rusland) (vertegenwoordigers: B. Evtimov en D. O’Keeffe, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat, en N. Chesaites, barrister)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en C. Clyne, gemachtigden) en Fertilizers Europe (Brussel, België) (vertegenwoordiger: B. O’Connor, solicitor)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1251/2009 van de Raad van 18 december 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1911/2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit onder meer Rusland (PB L 338, blz. 5)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Acron OAO wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie en Fertilizers Europe.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/17


Arrest van het Gerecht van 20 februari 2013 — Melli Bank/Raad

(Zaak T-492/10) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Entiteit volledig in handen van entiteit waarvan betrokkenheid bij nucleaire proliferatie is vastgesteld - Exceptie van onwettigheid - Motiveringsplicht - Recht van verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming)

2013/C 101/36

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Melli Bank plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Gadhia, S. Ashley, solicitors, D. Anderson, QC, en R. Blakeley, barrister, vervolgens S. Ashley, S. Jeffrey, A. Irvine, solicitors, D. Wyatt, QC, en R. Blakeley, barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds een verzoek om nietigverklaring van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39), besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413 (PB L 281, blz. 81), verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB L 281, blz. 1), besluit 2011/783/GBVB van de Raad van 1 december 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413 (PB L 319, blz. 71), uitvoeringsverordening (EU) nr. 1245/2011 van de Raad van 1 december 2011 houdende uitvoering van verordening nr. 961/2010 (PB L 319, blz. 11), en verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1), voor zover deze handelingen verzoekster betreffen, en anderzijds een vordering tot verklaring dat artikel 16, lid 2, sub a, van verordening nr. 961/2010 en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 267/2012 op verzoekster niet van toepassing zijn

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Melli Bank plc zal haar eigen kosten en die van de Raad van de Europese Unie dragen.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 328 van 4.12.2010.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/17


Arrest van het Gerecht van 8 februari 2013 — Piotrowski/BHIM (MEDIGYM)

(Zaak T-33/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving met aanduiding van Europese Gemeenschap - Woordmerk MEDIGYM - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Recht om te worden gehoord - Artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009)

2013/C 101/37

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Elke Piotrowski (Viernheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Albrecht, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: M. Lenz en G. Schneider, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 18 november 2011 (zaak R 734/2011-4) inzake de internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Gemeenschap, van het beeldteken MEDIGYM

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke Piotrowski wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 17.3.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/18


Arrest van het Gerecht van 7 februari 2013 — AMC-Representações Têxteis/BHIM — MIP Metro (METRO KIDS COMPANY)

(Zaak T-50/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk METRO KIDS COMPANY - Ouder internationaal beeldmerk METRO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 101/38

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AMC-Representações Têxteis Lda (Taveiro, Portugal) (vertegenwoordiger: V. Caires Soares, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 24 november 2011 (zaak R 2314/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG en AMC-Representações Têxteis Lda

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

AMC-Representações Têxteis Lda wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 109 van 14.4.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/18


Beschikking van het Gerecht van 7 februari 2013 — Ubee Interactive/BHIM — Augere Holdings (Netherlands) (Ubee Interactive)

(Zaak T-407/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 101/39

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ubee Interactive Corp. (Jhubei City, Taiwan) (vertegenwoordiger: M. Nentwig, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. Harrington, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Augere Holdings (Netherlands) BV (Amsterdam, Nederland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 12 juli 2012 (zaak R 1849/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen Augere Holdings (Netherlands) BV en Ubee Interactive Corp.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep dragen hun eigen kosten en worden elk verwezen in de helft van de kosten van verweerder.


(1)  PB C 355 van 17.11.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/18


Beschikking van het Gerecht van 7 februari 2013 — Ubee Interactive/BHIM — Augere Holdings (Netherlands) (ubee)

(Zaak T-408/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 101/40

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ubee Interactive Corp. (Jhubei City, Taiwan) (vertegenwoordiger: M. Nentwig, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. Harrington, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Augere Holdings (Netherlands) BV (Amsterdam, Nederland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 juli 2012 (zaak R 1848/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen Augere Holdings (Netherlands) BV en Ubee Interactive Corp.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep dragen hun eigen kosten en worden elk verwezen in de helft van de kosten van verweerder.


(1)  PB C 355 van 17.11.2012.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/19


Beroep ingesteld op 16 januari 2013 — Senz Technologies/BHIM — Impliva (Paraplu’s)

(Zaak T-22/13)

2013/C 101/41

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Senz Technologies BV (Delft, Nederland) (vertegenwoordigers: W. Hoyng en C. Zeri, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Impliva BV (Amsterdam, Nederland)

Conclusies

de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 26 september 2012 in zaak R 2453/2010-3 vernietigen;

de voor het Gerecht aangevoerde argumenten aanvaarden en verklaren dat de inschrijving van het ingeschreven gemeenschapsmodel nr. 000579032-0001 geldig is;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) verwijzen in zijn eigen kosten en in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: gemeenschapsmodel „paraplu’s” — ingeschreven gemeenschapsmodel nr. 000579032-0001

Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: Impliva BV

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de vordering tot nietigverklaring is gebaseerd op de artikelen 4 en 9 van verordening nr. 6/2002 van de Raad

Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, en artikel 6 juncto artikel 25, lid 1, sub b, van verordening nr. 6/2002 van de Raad


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/19


Beroep ingesteld op 16 januari 2013 — Senz Technologies/BHIM — Impliva (Paraplu's)

(Zaak T-23/13)

2013/C 101/42

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Senz Technologies BV (Delft, Nederland) (vertegenwoordigers: W. Hoyng en C. Zeri, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Impliva BV (Amsterdam, Nederland)

Conclusies

de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 26 september 2012 in zaak R 2459/2010-4 vernietigen;

de voor het Gerecht aangevoerde argumenten aanvaarden en de inschrijving van gemeenschapsmodel nr. 000579032-0002 geldig verklaren;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) verwijzen in zijn eigen kosten en in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: model „Paraplu's” — gemeenschapsmodel nr. 000579032-0002

Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: Impliva BV

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de vordering tot nietigverklaring was gebaseerd op de artikelen 4 en 9 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad.

Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 7, lid 1, en 6 in samenhang met 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 6/2002


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/20


Beroep ingesteld op 21 januari 2013 — Cactus/BHIM — Del Rio Rodríguez (CACTUS OF PEACE CACTUS DE LA PAZ)

(Zaak T-24/13)

2013/C 101/43

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cactus SA (Bertrange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: K. Manhaeve, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Isabel Del Rio Rodríguez (Malaga, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van 19 oktober 2012 vernietigen;

verweerder en — in voorkomend geval — Isabel Del Rio Rodríguez hoofdelijk verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „CACTUS OF PEACE CACTUS DE LA PAZ” voor waren en diensten van de klassen 31, 39 en 44 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8 489 643

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 963 694 voor het woordmerk „CACTUS” voor waren en diensten van de klassen 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 16, 18, 20, 21, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 39, 41 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie en gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de litigieuze beslissing en afwijzing van de oppositie in haar geheel

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 76, leden 1 en 2, en 75 van verordening nr. 207/2009


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/20


Beroep ingesteld op 24 januari 2013 — Pedro Group/BHIM — Cortefiel (PEDRO)

(Zaak T-38/13)

2013/C 101/44

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pedro Group Pte Ltd (Singapore, Singapore) (vertegenwoordiger: B. Brandreth, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cortefiel, SA (Madrid, Spanje)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van 26 november 2012 in zaak R 0271/2011-4 gedeeltelijk te vernietigen, voor zover daarbij de beslissing van de oppositieafdeling van 17 december 2010 gedeeltelijk is vernietigd en verzoeksters gemeenschapsmerkaanvraag is afgewezen voor bepaalde waren van klasse 25;

verweerder te verwijzen in verzoeksters kosten voor de kamer van beroep en het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het onder nr. 7 541 857 aangevraagde gemeenschapswoordmerk „PEDRO” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: het onder nr. 1 252 899 ingeschreven zwart-witte gemeenschapsbeeldmerk „Pedro del Hierro” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 14, 18, 25, 35 en 42 en het onder nr. 864 740 ingeschreven en naar verluidt in Bulgarije, Spanje en Roemenië geldende zwart-witte internationale beeldmerk „Pedro del Hierro” voor waren en diensten van de klassen 3, 14, 25 en 35

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij de oppositie voor waren van klasse 25 is afgewezen, de aanvraag voor deze waren is afgewezen en het beroep voor het overige is verworpen

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, 15 en 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/21


Beroep ingesteld op 25 januari 2013 — Cezar/BHIM — Poli-Eco (Plinten) Randplanken

(Zaak T-39/13)

2013/C 101/45

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cezar Przedsiębiorstwo Produkcyjne Dariusz Bogdan Niewiński (Ełk, Polen) (vertegenwoordigers: M. Nentwig en G. Becker, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Poli-Eco Tworzywa Sztuczne sp. z o.o. (Szprotawa, Polen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 november 2012 in zaak R 1512/2010-3 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: het model „skirting boards” (Plinten) — gemeenschapsmodel nr. 70 438-0002

Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de vordering tot nietigverklaring was gebaseerd op het feit dat het betwiste model niet nieuw was en geen eigen karakter had in de zin van artikel 25, lid 1, sub b, van verordening nr. 6/2002, juncto de artikelen 4 tot en met 6 van verordening nr. 6/2002

Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 25, lid 1, sub b, 63, lid 1, en 62, lid 1, van verordening nr. 6/2002.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/21


Beroep ingesteld op 4 februari 2013 — Efag Trade Mark Company/BHIM (FICKEN)

(Zaak T-52/13)

2013/C 101/46

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Efag Trade Mark Company GmbH & Co. KG (Schemmerhofen, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Wekwerth, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 oktober 2012 in zaak R 493/2012-1 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, de kosten van de beroepsprocedure daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „FICKEN” voor waren en diensten van de klassen 25, 32, 33 en 43 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 274 366

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub f, en van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/22


Beroep ingesteld op 31 januari 2013 — Vans/BHIM (Schuine en gebogen streep)

(Zaak T-53/13)

2013/C 101/47

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Vans, Inc. (Cypress, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Hirsch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing in haar geheel te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat een schuine en gebogen streep weergeeft, voor waren van de klassen 18 en 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 263 838

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/22


Beroep ingesteld op 4 februari 2013 — Efag Trade Mark Company/BHIM (FICKEN LIQUORS)

(Zaak T-54/13)

2013/C 101/48

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Efag Trade Mark Company GmbH & Co. KG (Schemmerhofen, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Wekwerth, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 november 2012 in zaak R 2544/2011-1 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, de kosten van de beroepsprocedure daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat het woordelement „FICKEN LIQUORS” bevat voor waren en diensten van de klassen 25, 32, 33 en 35

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub f, en van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/22


Beroep ingesteld op 4 februari 2013 — Formula One Licensing/BHIM — Idea Marketing (F1H2O)

(Zaak T-55/13)

2013/C 101/49

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Formula One Licensing BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: B. Klingberg, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Idea Marketing SA (Lausanne, Zwitserland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM in zaak R 1247/2011-4;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt;

verwijzing van interveniënte in de kosten van de procedure voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „F1H2O” voor waren en diensten van de klassen 9, 25, 38 en 41 — internationale inschrijving nr. 925 383 met aanduiding van de Europese Unie

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: internationale inschrijving nr. 732 134, Brits merk nr. 2277746B, gemeenschapsmerk nr. 3 934 387, internationale inschrijving nr. 845 571, Benelux-merk nr. 749 056, Brits merk nr. 2277746 D, gemeenschapsmerk nr. 631 531, gemeenschapsmerk nr. 3 429 396, internationale inschrijving nr. 714 320, internationale inschrijving nr. 823 226 en Benelux-merk nr. 732 601„F1 et al.” voor waren en diensten van de klassen 1, 3, 4, 7, 8, 9, 11, 12, 14, 16, 18, 21, 24, 25, 28, 29, 30, 32 tot en met 36, 38, 39 en 41 tot en met 43

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5 van verordening nr. 207/2009 van de Raad


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/23


Beroep ingesteld op 30 januari 2013 — ClientEarth en Stichting BirdLife Europe/Commissie

(Zaak T-56/13)

2013/C 101/50

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Stichting BirdLife Europe (Zeist, Nederland) (vertegenwoordiger: O. Brouwer, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietig verklaren verweersters afwijzing van het verzoek, door verzoeksters ingediend op basis van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en verordening (EG) nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Århus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen, om toegang tot het laatste ontwerp van een literatuuronderzoek aangaande de zogenaamde „koolstofschuld” van uit biomassa gewonnen hernieuwbare energie; en

verweerster te verwijzen in de kosten van verzoeksters, daaronder begrepen de kosten van eventuele interveniënten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters baseren hun beroep op één middel.

Verzoeksters voeren aan dat verweerster, door hun niet binnen de in artikel 8, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 voorgeschreven termijnen een uitdrukkelijk antwoord te geven op hun verzoek om toegang, hun stilzwijgend de toegang heeft geweigerd als bedoeld in artikel 8, lid 3. Voorts voeren verzoeksters aan dat dit stilzwijgend gegeven afwijzend besluit niet was gemotiveerd en bijgevolg moet worden nietig verklaard aangezien de Commissie de krachtens artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/2001, artikel 41, lid 2, sub c, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 296 VWEU op haar rustende motiveringsplicht heeft geschonden.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/23


Beroep ingesteld op 6 februari 2013 — Reiner Appelrath-Cüpper/BHIM — Ann Christine Lizenzmanagement (AC)

(Zaak T-60/13)

2013/C 101/51

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Reiner Appelrath-Cüpper Nachf. GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Schumann en A. Berger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ann Christine Lizenzmanagement GmbH & Co. KG (Braunschweig, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van 28 november 2012 in zaak R 108/2012-4 te vernietigen, voor zover daarbij het beroep is toegewezen en het aangevraagde gemeenschapsmerk is geweigerd;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure;

interveniënte te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekende partij

Betrokken gemeenschapsmerk: het onder nr. 9 070 021 aangevraagde gemeenschapsbeeldmerk „AC” voor waren en diensten van de klassen 9, 14, 18, 25 en 35

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: de in Duitsland onder de nrs. 30 666 076 en 30 666 074 ingeschreven merken en het onder nr. 948 259 ingeschreven en in een aantal lidstaten van de Europese Unie geldende internationale beeldmerk „AC ANNE CHRISTINE” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 14, 18, 25 en 35; het onder nr. 6 904 783 ingeschreven gemeenschapsmerk voor waren van de klassen 3, 9, 14 en 25; het onder nr. 6 905 541 ingeschreven gemeenschapsmerk voor waren van de klassen 3, 14 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep en vernietiging van de bestreden beslissing voor wat waren en diensten van de klassen 9, 14, 18, 25 en 35 betreft, weigering van het aangevraagde gemeenschapsmerk voor deze waren en diensten en verwerping van het beroep voor het overige

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, 15 en 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/24


Beroep ingesteld op 5 februari 2013 — Three-N-Products Private/BHIM — Munindra Holding (AYUR)

(Zaak T-63/13)

2013/C 101/52

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Three-N-Products Private Ltd (New Delhi, India) (vertegenwoordigers: M. Thewes en T. Chevrier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Munindra Holding BV (Lelystad, Nederland)

Conclusies

beslissing R 2296/2011-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 23 november 2012 vernietigen;

subsidiair, de bestreden beslissing vernietigen voor „adviesdiensten op het gebied van geneesmiddelen op kruidenbasis, voeding, gezondheids- en schoonheidsverzorging” van klasse 44;

het BHIM en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en van de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: woordmerk „AYUR” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 16, en 44 — gemeenschapsmerk nr. 5 429 469

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Munindra Holding BV

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: Benelux-woordmerk „AYUS” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 29, 30 en 31

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de vordering

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 53, lid 1, sub a, en artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/24


Beroep ingesteld op 1 februari 2013 — Novartis Europharm/Commissie

(Zaak T-67/13)

2013/C 101/53

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis Europharm Ltd (Horsham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit C(2012) 8605 def. van de Europese Commissie van 19 november 2012 inzake een vergunning tot in de handel brengen aan Hospira UK Ltd overeenkomstig artikel 3 van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004 L 136, blz. 1);

verwijzing van de Europese Commissie in haar eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster baseert haar beroep op een enkel middel: het bestreden besluit is onwettig wegens inbreuk op de rechten op bescherming van gegevens van Novartis Europharm Ltd voor haar product Aclasta krachtens artikel 13, lid 4, van verordening (EEG) nr. 2309/93 (1) juncto artikel 89 van verordening (EG) nr. 726/2004 (2). Aangezien voor Aclasta volgens de gecentraliseerde procedure een afzonderlijke, zelfstandige vergunning voor het in de handel brengen was verleend, valt de vergunning voor Aclasta, zoals voor de bescherming van de gegevens nader is aangegeven in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/83/EG (3), niet onder dezelfde algemene vergunning voor het in de handel brengen als Zometa (een ander product van Novartis Europharm Ltd).

Bovendien is het bestreden besluit ook onwettig wegens inbreuk op artikel 10, lid 1, van richtlijn 2001/83/EG, daar de gegevensbescherming voor het referentiegeneesmiddel Aclasta niet is verstreken en de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen op grond van dat artikel dus niet waren vervuld.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (PB L 214, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (Voor de EER relevante tekst) (PB L 136, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/25


Beroep ingesteld op 7 februari 2013 — Anapurna/BHIM — Annapurna (ANNAPURNA)

(Zaak T-71/13)

2013/C 101/54

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Anapurna GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Ehrlinger en T. Hagen, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Annapurna SpA (Prato, Italië)

Conclusies

de bestreden beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 3 december 2012 vernietigen voor zover daarin de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 001368166 „ANNAPURNA” werd bevestigd en niet nietig werd verklaard voor de waren „tassen” (klasse 18), „dekens en bedlinnen” (klasse 24) en kledingartikelen, hoofddeksels en pantoffels (klasse 25);

interveniërende partij verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep;

verweerder verzoeken de door interveniënte in de nietigheidsprocedure overgelegde bewijzen van gebruik („bewijsstukken”) over te leggen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan vervallenverklaring is gevorderd: woordmerk „ANNAPURNA” voor waren van de klassen 3, 18, 24 en 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 368 166

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing en vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk voor andere waren

Aangevoerde middelen: schending van artikel 51, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/26


Beroep ingesteld op 8 februari 2013 — Boehringer Ingelheim Pharma/BHIM — Nepentes (Momarid)

(Zaak T-75/13)

2013/C 101/55

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Boehringer Ingelheim Pharma (Ingelheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard en D. Slopek, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nepentes S.A. (Warschau, Polen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 28 november 2012 in zaak R 2292/2011-4 vernietigen voor zover zij de inschrijving van het merk MOMARID toestaat voor hygiënische producten voor geneeskundig gebruik; diëtische substanties voor medisch gebruik; farmaceutische en medische middelen, substanties en producten voor het beschermen, onderhouden, behandelen of conditioneren van huid, lichaam, gezicht, mond, lippen, ogen, haren, handen en nagels; farmaceutische en medische middelen en substanties voor verzorging en uiterlijk van huid, lichaam, gezicht, mond, lippen, ogen, haar, handen en nagels; farmaceutische en medische producten en preparaten voor vermageringsdoeleinden; dermatologische farmaceutische producten, preparaten en substanties; dermatologische middelen ter voorkoming en behandeling van huidaandoeningen; dermatologische middelen (medicinaal); farmaceutische preparaten voor de behandeling van dermatologische aandoeningen; farmaceutische preparaten voor de plaatselijke behandeling van dermatologische aandoeningen; dermatologische medicinale producten; diergeneeskundige farmaceutische preparaten voor dermatologisch gebruik; diergeneeskundige medicinale producten voor het behandelen van hormoonstoornissen; hormonen voor medisch gebruik; hormoonpreparaten voor diergeneeskundig gebruik; hormonen; steroïde producten, hormoonpreparaten voor farmaceutisch en medisch gebruik; hygiënische producten; chemische producten voor farmaceutische doeleinden („betwiste waren”);

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure of — ingeval de andere partij voor het BHIM intervenieert aan verweerders zijde — verweerder en intervenient gezamenlijk in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „Momarid” voor waren en diensten van klasse 5 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 164 328

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerk nr. 2 396 448 voor het merk „LONARID” voor waren van klasse 5

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 in samenhang met regel 50, lid 2, sub h, van verordening (EG) nr. 2868/95 en artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/26


Beroep ingesteld op 11 februari 2013 — Accorinti e.a./ECB

(Zaak T-79/13)

2013/C 101/56

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Alessandro Accorinti (Nichelino, Italië), Michael Acherer (Bressanone, Italië), Giuliano Agostinetti (Mestre, Italië), Marco Alagna (Milaan, Italië), Riccardo Alagna (Milaan, Italië), Agostino Amalfitano (Forio, Italië), Emanuela Amsler (Turijn, Italië), Francine Amsler (Turijn, Italië), Alessandro Anelli (Bellinzago Novarese, Italië), Angelo Giovanni Angione (Potenza, Italië), Giancarlo Antonelli (Verona, Italië), Giuseppe Aronica (Licata, Italië), Elisa Arsenio (Sesto San Giovanni, Italië), Pasquale Arsenio (Sesto San Giovanni, Italië), Luigi Azzano (Concordia Sagittaria, Italië), Giovanni Baglivo (Lecce, Italië), Mario Bajeli (Bergamo, Italië), Stefano Baldoni (Matera, Italië), Giulio Ballini (Lonato, Italië), Antonino Barbara (Napels, Italië), Armida Baron (Cassola, Italië), Paolo Baroni (Rome, Italië), Lucia Benassi (Scandiano, Italië), Michele Benelli (Madignano, Italië), Erich Bernard (Lana, Italië), Flaminia Berni (Rome, Italië), Luca Bertazzini (Monza, Italië), Adriano Bianchi (Casale Corte Cerro, Italië), Massimiliano Bigi (Montecchio Emilia, Italië), Daniele Fabrizio Bignami (Milaan, Italië), Sergio Borghesi (Coredo, Italië), Borghesi Srl (Cles, Italië), Sergio Bovini (Cogoleto, Italië), Savino Brizzi (Turijn, Italië), Annunziata Brum (Badiola, Italië), Christina Brunner (Laives, Italië), Giovanni Busso (Caselette, Italië), Fabio Edoardo Cacciuttolo (Milaan, Italië), Vincenzo Calabrò (Rome, Italië), Carlo Cameranesi (Ancona, Italië), Giuseppe Campisciano (Besana in Brianza, Italië), Allegra Canepa (Pisa, Italië), Luca Canonaco (Como, Italië), Piero Cantù (Vimercate, Italië), Fabio Capelli (Tortona, Italië), Gianluca Capello (Sanremo, Italië), Sergio Capello (Sanremo, Italië), Filippo Caracciolo di Melito (Lucca, Italië), Mario Carchini (Carrara, Italië), Filippo Carosi (Rome, Italië), Elena Carra (Rome, Italië), Claudio Carrara (Nembro, Italië), Ivan Michele Casarotto (Verona, Italië), Anna Maria Cavagnetto (Turijn, Italië), Gabriele Lucio Cazzulani (Segrate, Italië), Davide Celli (Rimini, Italië), Antonio Cerigato (Ferrara, Italië), Paolo Enrico Chirichilli (Rome, Italië), Celestino Ciocca (Rome, Italië), Mariagiuseppa Civale (Milaan, Italië), Benito Colangelo (Bollate, Italië), Roberto Colicchio (Milaan, Italië), Edoardo Colli (Triëst, Italië), Nello Paolo Colombo (Casatenovo, Italië), Mario Concini (Tuenno, Italië), Marika Congestrì (S. Onofrio, Italië), Luigi Corsini (Pistoia, Italië), Maria Chiara Corsini (Genua, Italië), Aniello Cucurullo (Civitavecchia, Italië), Roberto Cugola (Melara, Italië), Roberto Cupioli (Rimini, Italië), Giuseppe D’Acunto (Lucca — S. Anna, Italië), Stefano D’Andrea (Ancona, Italië), Nazzareno D’Amici (Rome, Italië), Michele Danelon (Gruaro, Italië), Piermaria Carlo Davoli (Milaan, Italië), Iole De Angelis (Rome, Italië), Roberto De Pieri (Treviso, Italië), Stefano De Pieri (Martellago, Italië), Ario Deasti (Sanremo, Italië), Stefano Marco Debernardi (Aosta, Italië), Gianfranco Del Mondo (Casoria, Italië), Salvatore Del Mondo (Gaeta, Italië), Gianmaria Dellea (Castelveccana, Italië), Rocco Delsante (Langhirano, Italië), Gianmarco Di Luigi (Sant’Antimo, Italië), Alessandro Di Tomizio (Reggello, Italië), Donata Dibenedetto (Altamura, Italië), Angela Dolcini (Pavia, Italië), Denis Dotti (Milaan, Italië), Raffaele Duino (San Martino Buon Albergo, Italië), Simona Elefanti (Montecchio Emilia, Italië), Maurizio Elia (Rome, Italië), Claudio Falzoni (Besnate, Italië), Enrico Maria Ferrari (Rome, Italië), Giuseppe Ferraro (Pago Vallo Lauro, Italië), Fiduciaria Cavour Srl (Rome, Italië), Giorgio Filippello (Caccamo, Italië), Giovanni Filippello (Caccamo, Italië), Dario Fiorin (Venetië, Italië), Guido Fortunati (Verona, Italië), Achille Furioso (Agrigento, Italië), Monica Furlanis (Concordia Sagittaria, Italië), Vitaliano Gaglianese (San Giuliano Terme, Italië), Antonio Galbo (Palermo, Italië), Gianluca Gallino (Milaan, Italië), Giandomenico Gambacorta (Rome, Italië), Federico Gatti (Besana in Brianza, Italië), Raffaella Maria Fatima Gerardi (Lavello, Italië), Mauro Gini (Bressanone, Italië), Barbara Giudiceandrea (Rome, Italië), Riccardo Grillini (Lugo, Italië), Luciano Iaccarino (Verona, Italië), Vittorio Iannetti (Carrara, Italië), Franz Anton Inderst (Marlengo, Italië), Alessandro Lepore (Giovinazzo, Italië), Hermann Kofler (Merano, Italië), Fabio Lo Presti (Ponte S. Pietro, Italië), Silvia Locatelli (Brembate, Italië), Nicola Lozito (Grumo Appula, Italië), Rocco Lozito (Grumo Appula, Italië), Fabio Maffoni (Soncino, Italië), Silvano Maffoni (Orzinuovi, Italië), Bruno Maironi Da Ponte (Bergamo, Italië), Franco Maironi Da Ponte (Bergamo, Italië), Michele Maironi Da Ponte (Bergamo, Italië), Francesco Makovec (Lesmo, Italië), Concetta Mansi (Matera, Italië), Angela Marano (Melito di Napels, Italië), Bruno Marchetto (Milaan, Italië), Fabio Marchetto (Milaan, Italië), Sergio Mariani (Milaan, Italië), Lucia Martini (Scandicci, Italië), Alessandro Mattei (Treviso, Italië), Giorgio Matterazzo (Seregno, Italië), Mauro Mazzone (Verona, Italië), Ugo Mereghetti (Brescia, Italië), handelend voor zich en als gevolmachtigde van Fulvia Mereghetti (Casamassima, Italië), Vitale Micheletti (Brescia, Italië), Giuseppe Mignano (Genua, Italië), Fabio Mingo (Ladispoli, Italië), Giovanni Minorenti (Guidonia Montecelio, Italië), Filippo Miuccio (Rome, Italië), Fulvio Moneta Caglio de Suvich (Milaan, Italië), Giancarlo Monti (Milaan, Italië), Angelo Giuseppe Morellini (Besana in Brianza, Italië), Barbara Mozzambani (San Martino Buon Albergo, Italië), Mario Nardelli (Gubbio, Italië), Eugenio Novajra (Udine, Italië), Giorgio Omizzolo (Baone, Italië), Patrizia Paesani (Rome, Italië), Daniela Paietta (Arona, Italië), Luigi Paparo (Volla, Italië), Davide Pascale (Milaan, Italië), Salvatore Pasciuto (Gaeta, Italië), Sergio Pederzani (Ossuccio, Italië), Aldo Perna (Napels, Italië), Marco Piccinini (San Mauro Torinese, Italië), Nicola Piccioni (Soncino, Italië), Stefano Piedimonte (Napels, Italië), Mauro Piliego (Bolzano, Italië), Vincenzo Pipolo (Rome, Italië), Johann Poder (Silandro, Italië), Giovanni Polazzi (Milaan, Italië), Santo Pullarà (Rimini, Italië), Patrizio Ragusa (Rome, Italië), Rosangela Raimondi (Arluno, Italië), Massimo Ratti (Milaan, Italië), Gianni Resta (Imola, Italië), Giuseppe Ricciarelli (San Giustino, Italië), Enrica Rivi (Scandiano, Italië), Maria Rizescu (Pesaro, Italië), Alessandro Roca (Turijn, Italië), Mario Romani (Milaan, Italië), Claudio Romano (Napels, Italië), Gianfranco Romano (Pisticci, Italië), Ivo Rossi (Nettuno, Italië), Alfonso Russo (Scandiano, Italië), Iginio Russolo (San Quirinino, Italië), Francesco Sabato (Barcelona, Spanje), Giuseppe Salvatore (Silvi, Italië), Luca Eudilio Sarzi Amadè, (Milaan, Italië), Tiziano Scagliola (Terlizzi, Italië), Antonio Scalzullo (Avellino, Italië), Liviano Semeraro (Gavirate, Italië), Laura Liliana Serpente (Ancona, Italië), Maria Grazia Serpente (Ancona, Italië), Luciana Serra (Milaan, Italië), Giuseppe Silecchia (Altamura, Italië), Paolo Sillani (Bergamo, Italië), Vincenzo Solombrino (Napels, Italië), Patrizia Spiezia (Casoria, Italië), Alberto Tarantini (Rome, Italië), Halyna Terentyeva (Concordia Sagittaria, Italië), Vincenzo Tescione (Caserta, Italië), Riccardo Testa (Cecina, Italië), Salvatore Testa (Pontinia, Italië), Nadia Toneatti (Triëst, Italië), Giuseppe Ucci (Como, Italië), Giovanni Urbanelli (Pescara, Italië), Giuseppina Urciuoli (Avellino, Italië), Amelia Vaccaro (Chiavari, Italië), Maria Grazia Valentini (Tuenno, Italië), Nicola Varacalli (Occhieppo Superiore, Italië), Giancarlo Vargiu (Bologna, Italië), Salvatore Veltri Barraco Alestra (Marsala, Italië), Roberto Vernero (Milaan, Italië), Vincenza Vigilia (Castello d’Agogna, Italië), Celso Giuliano Vigna (Castel San Pietro Terme, Italië), Roberto Vignoli (Santa Marinella, Italië), Georg Weger (Merano, Italië), Albino Zanichelli (Busana, Italië), Andrea Zecca (Rome, Italië), Maurizio Zorzi (Ora, Italië) (vertegenwoordigers: S. Sutti en R. Spelta, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het beroep ontvankelijk te verklaren;

de aansprakelijkheid van de Europese Centrale Bank (ECB) krachtens artikel 340 VWEU vast te stellen en te beoordelen, en verweerster te veroordelen tot vergoeding van de ontstane schade voor een bedrag van ten minste 12 504 614,98 EUR, of zoveel als het Gerecht rechtvaardig en billijk acht, onder voorbehoud van nadere uitwerking in de loop van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente en de vertragingsrente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan voldoening;

strikt subsidiair, eveneens de aansprakelijkheid van de ECB krachtens artikel 340 VWEU vast te stellen en te beoordelen, en verweerster te veroordelen tot vergoeding van de ontstane schade voor een bedrag van ten minste 3 668 020,39 EUR, of zoveel als het Gerecht rechtvaardig en billijk acht, onder voorbehoud van nadere uitwerking in de loop van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente en de vertragingsrente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan voldoening;

subsidiair, eveneens de aansprakelijkheid van de ECB krachtens artikel 340 VWEU vast te stellen en te beoordelen, en verweerster te veroordelen tot vergoeding van de ontstane schade voor een bedrag van ten minste 2 667 651,19 EUR, of zoveel als het Gerecht rechtvaardig en billijk acht, onder voorbehoud van nadere uitwerking in de loop van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente en de vertragingsrente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan voldoening;

meer subsidiair, de ECB te veroordelen tot een schadevergoeding die het Gerecht rechtvaardig en billijk acht voor rechtmatig of niet-verwijtbaar handelen;

de ECB te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers in deze zaak beroepen zich op de niet-contractuele aansprakelijkheid van verweerster voor de wijze waarop zij is opgetreden bij de herstructurering van de Griekse schuld en stellen dat de ECB aansprakelijk is krachtens artikel 340, lid 3, VWEU. Aan alle voorwaarden daarvoor is voldaan: onrechtmatigheid van de gedraging die verzoekers aan de ECB verwijten, werkelijk geleden schade en oorzakelijk verband tussen de schade en de gedraging van de instelling.

In dat verband wordt onderstreept dat verweerster:

op 15 februari 2012 heimelijk een schuldenruilovereenkomst met de Helleense Republiek heeft gesloten;

heeft nagelaten of geweigerd deel te nemen aan de herstructurering van de Griekse schuld die de Griekse Staat is opgelegd als voorwaarde voor de tweede tranche aan steun, hetgeen een geval van belangenverstrengeling is, want de ECB maakt zelf deel uit van de Trojka;

het besluit van 5 maart 2012 heeft vastgesteld dat Grieks schuldpapier beleenbaar blijft, ook al voldoet het niet aan de kredietkwaliteitsdrempels, op voorwaarde van een terugkoopprogramma ten gunste van uitsluitend de nationale centrale banken.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers aan dat het optreden van verweerster een rechtstreeks negatieve, causale impact heeft gehad op de rechtspositie van verzoekers, die te lijden hebben van het gestegen surpluspercentage voor particulieren, de achterstelling van hun vordering en de declassering van particuliere beleggers tot de categorie van „junior creditors”.

Volgens verzoekers levert dit optreden een kennelijke schending op van hogere voorschriften die strekken tot bescherming van particulieren, inzonderheid de beginselen van gelijke behandeling van crediteuren, non-discriminatie en gelijkheid, het evenredigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen van de houders van schuldpapier en het rechtszekerheidsbeginsel.

Subsidiair, voor het geval de aangezochte rechter het optreden van de ECB niet kwalificeert als een onrechtmatige daad, merken verzoekers niettemin op dat de ECB ten minste een risicoaansprakelijkheid of aansprakelijkheid uit rechtmatige daad heeft, aangezien de aan de ECB verweten handelingen buitengewone en bijzondere schade hebben veroorzaakt, ook in het licht van de grondrechten zoals beschermd door het Handvest van de grondrechten na het Verdrag van Lissabon, te weten de artikelen 17 (eigendom), 21 (beginsel van non-discriminatie), 38 (consumentenbescherming) en 41 (recht op behoorlijk bestuur) van dat Handvest.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/28


Beroep ingesteld op 13 februari 2013 — Panasonic en MT Picture Display/Commissie

(Zaak T-82/13)

2013/C 101/57

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Panasonic Corp. (Kadoma, Japan) en MT Picture Display Co Ltd (Matsuocho, Japan) (vertegenwoordigers: R. Gerrits en A.-H. Bischke, advocaten, M. Hoskins, QC (Queen’s Counsel) en S. Abram, Barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2012) 8839 def. van de Commissie van 5 december 2012 in zaak COMP/39.437 — Straalbuizen voor televisies en computerschermen, geheel, of in voorkomend geval gedeeltelijk, nietig verklaren voor zover daarin is vastgesteld dat verzoeksters artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst hebben geschonden;

de aan verzoeksters opgelegde boetes nietig verklaren of in voorkomend geval verlagen;

verweerster verwijzen in de kosten van verzoeksters.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van het recht op een eerlijk proces voor de periode voorafgaand aan 10 februari 2003:

De vaststelling in het bestreden besluit dat, wat kleurenbeeldbuizen betreft, Matsushita Electric Industrial Co Ltd (hierna: „MEI”) in de periode voorafgaand aan 10 februari 2003 betrokken was bij de beweerde enkele en voortgezette inbreuk op artikel 101 VWEU (hierna: „beeldbuiskartel”), is gebaseerd op twee nieuwe beweringen die niet in de mededeling van punten van bezwaar stonden: ten eerste, dat MEI op de hoogte was, of had moeten zijn, van het beeldbuiskartel en ten tweede, dat MEI een strategische beslissing heeft genomen om via bilaterale contacten aan het beeldbuiskartel deel te nemen. Voorts verwijst het bestreden besluit ter staving van deze aantijgingen ook voor het eerst naar bepaalde mondeling afgelegde verklaringen en bewijsstukken of naar onderdelen daarvan;

De omstandigheid dat deze beweringen en stukken pas voor het eerst in het bestreden besluit zijn vermeld, vormt een ernstige schending van het recht van Panasonic Corporation (hierna: „Panasonic”) om te worden gehoord, is onaanvaardbaar en vereist dat dit besluit tegen MEI voor deze periode wordt nietig verklaard.

2)

Tweede middel: geen bewijs dat MEI, wat de periode voorafgaand aan 10 februari 2003 betreft, op de hoogte was of had moeten zijn van het beeldbuiskartel en/of van de inhoud ervan:

Zelfs bij ontvankelijkheid van de onder het eerste middel vermelde beweringen en/of bewijsstukken, heeft de Commissie niet bewezen dat MEI wist of had moeten weten dat de bilaterale contacten waaraan zij heeft deelgenomen een onderdeel vormden van een totaalplan en dat het totaalplan alle bestanddelen van het beeldbuiskartel bestreek;

De aangevoerde bewijsstukken tonen evenmin aan dat MEI een strategische keuze heeft gemaakt om via bilaterale vergaderingen aan enig beeldbuiskartel deel te nemen.

3)

Derde middel: geen bewijs dat MEI/MT Picture Display Co Ltd (hierna: „MTPD”) vanaf 10 februari 2003 aan de enkele en voortgezette inbreuk, vastgesteld in het bestreden besluit, hebben deelgenomen:

De vanaf 10 februari 2003 in Europa en Azië verrichte activiteiten vormden geen onderdeel van een gezamenlijk plan met een enkele doelstelling;

MEI/MTPD hebben aan geen enkele Europese multilaterale vergadering van het beeldbuiskartel deelgenomen;

Wat de bilaterale contacten van MEI/MTPD tijdens deze periode betreft, heeft de Commissie niet bewezen dat MEI/MTPD op de hoogte waren of hadden moeten zijn van het bestaan en/of van de inhoud van de multilaterale kartelactiviteiten in Europa waarbij andere adressaten van het bestreden besluit betrokken waren.

4)

Vierde middel: de aan Panasonic/MTPD opgelegde boetes moeten volledig worden nietig verklaard of, subsidiair, worden verminderd:

Primair betogen Panasonic/MTPD dat de vaststelling dat zij elk inbreuken hebben gepleegd volledig moet worden nietig verklaard en dat de aan elk van hen opgelegde boete volledig moet worden nietig verklaard;

Subsidiair betogen Panasonic/MTPD dat, indien hun beroep tot nietigverklaring weliswaar op sommige maar niet op alle punten slaagt, de aan hen opgelegde boete dienovereenkomstig moet worden verminderd;

Voorts dan wel subsidiair betogen Panasonic/MTPD dat zelfs indien de vaststelling van een inbreuk wordt bevestigd, de aan hen opgelegde boete te hoog is aangezien het bestreden besluit voor de berekening van de boete een onjuiste methode heeft toegepast waardoor aan concern-interne verkopen ten onrechte een te hoge waarde is toegekend;

Eveneens voorts dan wel subsidiair betogen Panasonic/MTPD dat indien de boete niet volledig wordt nietig verklaard, zij moet worden verminderd ter erkenning van hun geringere betrokkenheid bij het vermeende kartel.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/29


Hogere voorziening ingesteld op 11 februari 2013 door BS tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 februari 2012 in zaak F-90/11, BS/Commissie

(Zaak T-83/13 P)

2013/C 101/58

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: BS (Messina, Italië) (vertegenwoordiger: C. Pollicino, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het bestreden arrest te vernietigen;

te verklaren dat de „Gemeenschappelijke regeling voor de verzekering van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten”„alle huidaandoeningen” dekt, en niet alleen „zware brandwonden of ziekelijk littekenweefsel op de huid”;

te gelasten dat er een nieuwe medische commissie wordt samengesteld om rekwirants geval te onderzoeken;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest waarbij is verworpen een beroep strekkende tot, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit waarbij het tot aanstelling bevoegd gezag de krachtens artikel 73 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie ingeleide procedure heeft afgesloten met de conclusie dat er geen sprake was van aantasting van de fysieke en psychische integriteit als gevolg van een aanval waarvan rekwirant slachtoffer was.

Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij twee middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 22, lid 3, van de Gemeenschappelijke regeling voor de verzekering.

In dit verband stelt de rekwirerende partij dat de medische commissie, anders dan deze bepaling voorschrijft, niet op collegiale wijze uitspraak heeft gedaan en dat zij zich bovendien, toen zij met een juridisch probleem werd geconfronteerd, niet onbevoegd heeft verklaard.

2)

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 73 van de Europese schaal voor de medische beoordeling van aantasting van de fysieke en psychische integriteit.

Rekiwrant stelt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken bij het bestreden arrest het beroep heeft verworpen zonder de gewenste precieze uitlegging te geven over de vraag of die Regeling alle huidaandoeningen dekt of veeleer zware brandwonden of ziekelijk littekenweefsel op de huid.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/30


Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2013 door Diana Grazyte tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 december 2012 in zaak F-76/11, Grazyte/Commissie

(Zaak T-86/13 P)

2013/C 101/59

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Diana Grazyte (Utena, Litouwen) (vertegenwoordiger: R. Guarino, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 december 2012 in zaak F-76/11 (Grazyte/Europese Commissie) vernietigen;

het besluit, dat op 29 april 2011 is vastgesteld door de directeur van het DG HR D, in zijn hoedanigheid van bevoegde instantie voor de sluiting van arbeidsovereenkomsten, nietig verklaren en bijgevolg verklaren dat verzoekster recht heeft op de ontheemdingstoelage die is voorzien in artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen;

subsidiair, de zaak voor de beslissing terug verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken;

verweerster verwijzen in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.

1)

Schending en/of onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht wat betreft de uitleggingstechnieken van het recht en de ratio van artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut. Ontoereikende motivering.

In dit verband wordt aangevoerd dat zowel uit de letterlijke lezing van de regeling (die letterlijk verwijst naar „andere reden dan het uitoefenen van een functie in dienst van een staat of van een internationale organisatie”) als uit de ratio ervan blijkt dat de persoon die zijn land van herkomst heeft verlaten zonder een duurzame band op te bouwen met het land waarnaar hij is verhuisd, juist omdat hij in dienst is van een internationale organisatie, geen aanspraak op de toelage kan maken.

Noch uit de letterlijke lezing van de regeling, noch uit de logica of de ratio ervan kan worden afgeleid, zoals het Gerecht in het bestreden arrest heeft gedaan, dat de perioden die volgen op de tewerkstelling bij een internationale organisatie niet in aanmerking mogen worden genomen wanneer de betrokkene, zoals in casu het geval is, om persoonlijke redenen is verhuisd.

2)

Schending en/of onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht wat betreft het aanmerken van de agentschappen als internationale organisaties in de zin van artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut.

In dit verband wordt aangevoerd dat het begrip „internationale organisatie” in artikel 4 van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut zeer nauwkeurig door de rechtspraak is bepaald. Aldus heeft het Gerecht van de Europese Unie in zijn arrest van 30 november 2006, J/Commissie (met name de punten 42-43) geoordeeld dat, opdat een organisatie voor de toepassing van artikel 4 van bijlage VII, lid 1, sub a, als een internationale organisatie kan worden aangemerkt, vereist is dat deze formeel als zodanig is erkend en aangemerkt door de andere staten of door andere door staten opgerichte internationale organisaties. In elk geval mag ter beoordeling van het internationale karakter van een organisatie uitsluitend rekening worden gehouden met de samenstelling ervan en niet met het feit dat deze organisatie lid is van organisaties met een internationale samenstelling. Gelet op deze strikte voorwaarden, kan noch de EFSA noch de ETF als internationale organisatie in de zin van artikel 4 worden aangemerkt.

3)

Schending van het gelijkheidsbeginsel

In dit verband wordt aangevoerd dat de uitlegging die het Gerecht in eerste aanleg aan de regeling heeft gegeven, niet logisch is en tot een discriminatie tussen twee categorieën ambtenaren leidt die op geen enkel objectief gegeven steunt, door de situatie van de persoon die zich buiten zijn land van herkomst bevond enkel omdat hij in dienst was van een staat of van een internationale organisatie (en dus zonder de banden te verbreken met zijn geboorteland) gelijk te stellen met de situatie van de persoon die zijn land van herkomst heeft verlaten wegens levenskeuzes die inhouden dat de banden met dat land worden verbroken en die pas nadien voor een staat of een internationale organisatie heeft gewerkt. Daarenboven moet volgens het bestreden arrest de situatie van twee ambtenaren die hun land van herkomst sinds meer dan tien jaar hebben verlaten om een nieuw gezin te stichten in het buitenland verschillend worden behandeld, louter op grond van het feit dat een van hen na jarenlang in het nieuwe land te hebben gewoond door een internationale organisatie is aangesteld.


6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/31


Beroep ingesteld op 14 februari 2013 — Aer Lingus/Commissie

(Zaak T-101/13)

2013/C 101/60

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aer Lingus Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: D. Piccinin, Barrister, en A. Burnside, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 14 november 2012, dat is vastgesteld uit hoofde van clausule 1.4.9 van de Toezeggingen die de International Consolidated Airlines Group (hierna: „IAG”) aan de Commissie heeft gedaan als een voorwaarde voor haar goedkeuring van de overname door IAG van British Midlands Limited (hierna: „bmi”) op grond van verordening nr. 139/2004 (1) van de Raad, waarin biedingen voor time-slots voor het opstijgen en landen op Heathrow Airport die IAG in het kader van de Toezeggingen diende af te stoten, werden beoordeeld en waarbij de bieding van Virgin Atlantic Airways („Virgin”) voor slots voor vluchten tussen London Heathrow en Edinburgh werd gerangschikt boven de bieding van Aer Lingus Limited (hierna: „Aer Lingus”) voor deze slots;

verwijzing van de Commissie in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1)

Eerste middel: onjuiste uitlegging van de Toezeggingen. Verzoekster betoogt dat de Commissie een onjuiste uitlegging heeft gegeven van het in clausule 1.4.10(c) van de Toezeggingen vastgestelde criterium voor de beoordeling van de biedingen, betreffende de plannen van de biedende luchtvaartmaatschappij om passagiers ter beschikking te stellen voor vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen. De Commissie heeft dat criterium aldus uitgelegd dat het ook de plannen van Virgin om passagiers op de vluchten tussen London Heathrow en Edinburgh op haar eigen aansluitende vluchten naar verre vertrekpunten/bestemmingen te vervoeren omvatte, terwijl dat criterium eigenlijk beperkt is tot het ter beschikking stellen van overstappassagiers aan andere luchtvaartmaatschappijen.

2)

Tweede middel: de Commissie heeft niet naar behoren rekening gehouden met het advies van de Monitoring Trustee (2). Verzoekster betoogt dat de Commissie op vier punten tekort is geschoten in haar plicht om naar behoren rekening te houden met het advies van de Monitoring Trustee, en/of om toereikend te motiveren waarom zij afwijkt van dat advies:

de Commissie heeft niet naar behoren rekening gehouden met of gemotiveerd waarom zij afweek van het advies van de Monitoring Trustee betreffende de voordelen van Aer Lingus inzake interlining;

de Commissie heeft niet naar behoren rekening gehouden met of gemotiveerd waarom zij afweek van het advies van de Monitoring Trustee betreffende de voordelen van Aer Lingus inzake exploitatiekosten en gevoeligheidsanalyse;

de Commissie heeft niet naar behoren rekening gehouden met of gemotiveerd waarom zij afweek van het advies van de Monitoring Trustee betreffende de wijze waarop de diverse maatregelen samen dienen te worden geanalyseerd om te komen tot een algemene rangschikking; en

de Commissie heeft de Monitoring Trustee niet verzocht om advies over de relatieve voordelen van de toewijzing van de slots in de vorm van één enkel pakket.

3)

Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling. Verzoekster betoogt dat de Commissie zich kennelijk heeft vergist door vast te stellen dat de bieding van Aer Lingus niet zou zorgen voor concurrentiedruk die minstens „in wezen vergelijkbaar” was met de concurrentiedruk die uitging van Virgins bieding. De Commissie heeft zich zowel vergist bij de beoordeling van de concurrentiedruk die uitging van de concurrerende biedingen voor de vluchten tussen London Heathrow en Edinburgh, als bij de beoordeling van de voordelen die zouden ontstaan indien alle luchtverbindingen zouden worden toegekend aan één enkele luchtvaartmaatschappij, en dus niet de verbinding Heathrow — Edinburgh aan Aer Lingus en de overige verbindingen aan Virgin.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB L 24, blz. 1).

(2)  Persoon die in het kader van de overname door IAG van bmi is aangesteld om toezicht te houden op de nakoming door IAG van de Toezeggingen.


Gerecht voor ambtenarenzaken

6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/33


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 19 februari 2013 — BB/Commissie

(Zaak F-17/11) (1)

(Openbare dienst - Arbeidscontractant - Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding)

2013/C 101/61

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: BB (vertegenwoordiger: A. Blot, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij om verzoeksters overeenkomst van arbeidscontractante niet te verlengen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in één derde van de kosten van BB.

3)

BB draagt twee derde van haar eigen kosten.


(1)  PB C 186 van 25/06/2011, blz. 33.