ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.CE2013.094.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 94E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
3 april 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement
ZITTING 2011-2012
Vergadering van 13 oktober 2011
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 37 E van 10.2.2012
AANGENOMEN TEKSTEN

 

Donderdag 13 oktober 2011

2013/C 094E/01

Verzekeringsgarantiestelsels
Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over verzekeringsgarantiestelsels (2011/2010(INI))

1

2013/C 094E/02

Toekomst van de btw
Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de toekomst van de btw (2011/2082(INI))

5

2013/C 094E/03

Voorbereiding van de bijeenkomst van de Europese Raad (23 oktober 2011)
Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de voorbereiding van de bijeenkomst van de Europese Raad op 23 oktober 2011

12

2013/C 094E/04

Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot Schengen
Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot Schengen

13

2013/C 094E/05

Beheer van het aantal honden in de Europese Unie
Verklaring van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het beheer van het aantal honden in de Europese Unie

15

 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Donderdag 13 oktober 2011

2013/C 094E/06

Overeenkomst EU/Kaapverdië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 betreffende het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (09114/2011 – C7-0123/2011 – 2010/0296(NLE))

16

2013/C 094E/07

Benoeming van een lid van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank
Besluit van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de aanbeveling van de Raad inzake de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank (14862/2011 – C7-0312/2011 – 2011/0806(NLE))

17

2013/C 094E/08

EU-garantie voor verliezen van de EIB op leningen en garanties voor projecten buiten de EU ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het standpunt, door de Raad in eerste lezing vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG (12443/1/2011 – C7-0270/2011 – 2010/0101(COD))

18

2013/C 094E/09

Inschrijving op nieuwe aandelen in het kapitaal van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de inschrijving door de Europese Unie op nieuwe aandelen in het kapitaal van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) ingevolge het besluit dit kapitaal te verhogen (COM(2011)0034 – C7-0038/2011 – 2011/0014(COD))

19

P7_TC1-COD(2011)0014Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 oktober 2011 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. …/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de inschrijving door de Europese Unie op nieuwe aandelen in het kapitaal van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) ingevolge het besluit dit kapitaal te verhogen

19

2013/C 094E/10

Uitvoering van artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens en tot vaststelling van maatregelen betreffende uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en betreffende de invoer en doorvoer ervan ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens en tot vaststelling van maatregelen betreffende uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en betreffende de invoer en doorvoer ervan (COM(2010)0273 – C7-0138/2010 – 2010/0147(COD))

20

P7_TC1-COD(2010)0147Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 oktober 2011 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan

20

2013/C 094E/11

Uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie (COM(2010)0054 – C7-0042/2010 – 2010/0036(COD))

21

P7_TC1-COD(2010)0036Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 oktober 2011 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie

22

BIJLAGE

22

Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

**I

Samenwerkingsprocedure, eerste lezing

**II

Samenwerkingsprocedure, tweede lezing

***

Instemmingsprocedure

***I

Medebeslissingsprocedure, eerste lezing

***II

Medebeslissingsprocedure, tweede lezing

***III

Medebeslissingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag)

Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement ZITTING 2011-2012 Vergadering van 13 oktober 2011 De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 37 E van 10.2.2012 AANGENOMEN TEKSTEN

Donderdag 13 oktober 2011

3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/1


Donderdag 13 oktober 2011
Verzekeringsgarantiestelsels

P7_TA(2011)0435

Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over verzekeringsgarantiestelsels (2011/2010(INI))

2013/C 710 E/01

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 12 juli 2010, getiteld "Witboek over verzekeringsgarantiestelsels" (COM(2010)0370),

gezien Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (1),

gezien Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (2),

gezien zijn resolutie van 4 juli 2006 over de crisis bij de Equitable Life Assurance Society (3),

gezien het van 23 mei 2007 daterende eindverslag van zijn Enquêtecommissie crisis bij de Equitable Life Assurance Society (A6-0203/2007),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0243/2011),

A.

overwegende dat de financiële crisis heeft aangetoond dat het vertrouwen van de consument in het financiële stelsel snel ondermijnd kan worden als het ontbreekt aan adequate procedures voor de vergoeding van verliezen die de consument heeft geleden als gevolg van het tekortschieten van financiële instellingen,

B.

overwegende dat verzekeringsgarantiestelsels (VGS) een waardevol instrument kunnen zijn bij het verminderen van de risico's waarmee polishouders of, in voorkomend geval, rechthebbenden worden geconfronteerd in geval van faillissement van een verzekeringsinstelling,

C.

overwegende dat de noodzaak, de functie en de structuur van VGS niet gelijk zijn aan die van depositogarantiestelsels of beleggerscompensatiestelsels vanwege het afwijkende bedrijfsmodel van verzekeraars en een uiteenlopende mate van risicoblootstelling van consumenten in geval van faillissement van een verzekeraar,

D.

overwegende dat er een breed scala van VGS in de lidstaten bestaat die verschillen in de mate waarin ze op basis van diverse financieringsmodellen consumentenbescherming bieden binnen de verschillende productlijnen,

E.

overwegende dat er geen noemenswaardige verliezen door verzekeringspolishouders of, in voorkomend geval, rechthebbenden zijn geleden als gevolg van de financiële crisis en dat de Europese verzekeringsindustrie verhoudingsgewijs ongedeerd uit de crisis tevoorschijn is gekomen,

F.

overwegende dat Solvabiliteit II voorziet in een geleidelijke vergroting van het optreden van toezichthouders, waardoor de kans dat een verzekeraar failliet gaat, en de verstoring voor polishouders of, in voorkomend geval, rechthebbenden als gevolg van een dergelijke gebeurtenis, zo klein mogelijk gemaakt wordt,

G.

overwegende dat de invoering van Solvabiliteit II en VGS zullen bijdragen aan het creëren van gelijke voorwaarden op de Europese verzekeringsmarkt en aan de voltooiing van de interne markt,

H.

overwegende dat onder Solvabiliteit II de vorderingen van polishouders of, in voorkomend geval, rechthebbenden geen gevaar lopen wanneer een verzekeraar in staat van insolventie geraakt (wanneer de verzekeraar niet voldoet aan zijn solvabiliteitskapitaalvereiste), maar alleen wanneer de verzekeraar failliet gaat (wanneer zijn vermogen ontoereikend is om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen),

I.

overwegende dat het aantal grensoverschrijdende verstrekkingen van verzekeringsdiensten in de EU laag is, maar waarschijnlijk zal toenemen als gevolg van de invoering van Solvabiliteit II, vanwege de kapitaalvoordelen die een sectorspecifieke pan-Europese structuur biedt,

J.

overwegende dat het ontbreken van op EU-niveau geharmoniseerde VGS en de uiteenlopende regelingen in de lidstaten hebben geleid tot ondoelmatige en ongelijke bescherming van verzekeringspolishouders en de werking van de verzekeringsmarkt hebben vertraagd door verstoring van de grensoverschrijdende mededinging,

K.

overwegende dat het vertrouwen van de consument in de werking van de interne markt voor financiële diensten alleen gegarandeerd kan worden door een constant niveau van consumentenbescherming, ongeacht de herkomst van de dienstverlener, met name door consistente toepassing van een werkbaar stelsel van prudentiële voorschriften en effectief toezicht door de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EAVB) en, in voorkomend geval, de bevoegde nationale autoriteiten,

L.

overwegende dat de blootstelling van de belastingbetaler aan het tekortschieten van financiële instellingen zo laag mogelijk moet worden gehouden door een effectief en proportioneel toezicht door nationale en Europese toezichthouders,

1.

onderkent dat de consument onder het nieuwe toezichtstelsel en de nieuw in te voeren Solvabiliteit II-kapitaalvereisten nog beter zal worden beschermd;

2.

verzoekt de Commissie om, in verband met de voorschriften en definities als bedoeld in Solvabiliteit II en het nieuwe toezichtkader, te komen met voorstellen voor een grensoverschrijdende standaardisatierichtlijn die een samenhangend en consistent grensoverschrijdend kader voor VGS in alle lidstaten creëert dat slechts als ultiem dekkingsinstrument voor consumenten fungeert wanneer verzekeringsmaatschappijen wegens insolventie niet meer in staat zijn aan hun contractuele verplichtingen te voldoen;

3.

verzoekt de Commissie met spoed te komen met een voorstel voor een richtlijn inzake verzekeringsgarantiestelsels als aanvulling op depositogarantiestelsels, beleggerscompensatiestelsels en Solvabiliteit II;

4.

erkent dat de mogelijkheid van ongelijke voorwaarden kan leiden tot toezichtarbitrage, waardoor de VGS zouden worden getroffen; verzoekt de Commissie om onderzoek te doen naar de wisselwerking tussen harmonisatie en de toepassing van stelsels uit de hele EU en het thuislandbeginsel om te verduidelijken of al dan niet sprake is van een aanzienlijke verstoring van de markt; is van mening dat dit onderzoek drie jaar na de volledige implementatie van Solvabiliteit II moet worden uitgevoerd;

5.

deelt de mening dat de Solvabiliteit II-richtlijn geen omgeving creëert waarin faillissementen van verzekeringsmaatschappijen uitgesloten zijn en de consumenten geen bescherming biedt tegen verliezen in geval van faillissement van een verzekeringsmaatschappij; verzoekt de Commissie derhalve te zorgen voor consistentie en samenhang van het vast te stellen gemeenschappelijke VGS met de Solvabiliteit II-richtlijn;

6.

steunt de toepassing van het thuislandbeginsel – inhoudende dat door een verzekeraar afgesloten polissen, ongeacht de verkooplocatie, vallen onder het VGS van het thuisland – waarbij in acht moet worden genomen dat (a) onder Solvabiliteit II de grensoverschrijdende verstrekking van verzekeringsdiensten zal toenemen en (b) het tekortschieten van een verzekeraar zal worden gekoppeld aan het inadequate toezicht van de toezichthouder in het thuisland, zodat de verantwoordelijkheid voor het tekortschieten moet worden gedragen door het VGS van het thuisland, hetgeen de consument slechts ultieme bescherming biedt wanneer verzekeringsmaatschappijen wegens insolventie niet meer in staat zijn aan hun contractuele verplichtingen te voldoen; dringt bij de Commissie aan op een effectbeoordeling en openbaar overleg met de belanghebbenden over het opnemen van levensverzekeringen en over de haalbaarheid van het opnemen van schadeverzekeringen in een grensoverschrijdend VGS om te zorgen voor een passend niveau van consumentenbescherming en gelijke voorwaarden tussen de lidstaten; is van mening dat door de Commissie en de EAVB een kader moet worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de extra kosten van een VGS worden afgewogen tegen de doelstelling van consumentenbescherming; merkt op dat de bestaande EU-verordening inzake depositogarantiestelsels en de bescherming van beleggers alleen betrekking heeft op spaarproducten;

7.

dringt erop aan dat het financieringsmodel voor nationale VGS onder het subsidiariteitsbeginsel dient te vallen, waarin het thuislandbeginsel voor toezicht en de diversiteit van modellen die door bestaande VGS worden gebruikt tot uitdrukking komen; dringt er bij de Commissie op aan zich geen voorstander te betonen van alleen een ex ante benadering van financiering, gezien het ontbreken van dwingende redenen voor een dergelijke benadering en de verstoring die het zou kunnen veroorzaken;

8.

dringt erop aan dat de lidstaten ervoor zorgen dat hun VGS aan tests worden onderworpen en dat zij worden geïnformeerd wanneer de bevoegde autoriteiten problemen bij een verzekeraar opsporen die wellicht tot inschakeling van het betreffende stelsel aanleiding zullen geven; dringt erop aan dat dergelijke tests minstens om de drie jaar worden uitgevoerd dan wel wanneer de omstandigheden daartoe nopen; is voorts van mening dat de EAVB periodiek wederzijdse beoordelingen moet uitvoeren teneinde de financiële duurzaamheid van de stelsels op lange termijn te onderzoeken en waar nodig op verbeteringen aan te dringen;

9.

erkent dat de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel met betrekking tot de keuze voor ex ante of ex post financieringsmodellen kan leiden tot concurrentieverstoringen tussen lidstaten; is van mening dat dergelijke verstoringen voor de bescherming van zowel consument als belastingbetaler van even groot belang zijn en dat de Commissie een behoedzame langetermijnaanpak moet hanteren voor het opheffen van deze verstoringen;

10.

onderkent dat er meerdere manieren zijn om de consument te beschermen, namelijk:

schadevergoeding: de verliezen waarmee polishouders of rechthebbenden zich in geval van insolventie van een verzekeraar geconfronteerd zien worden rechtstreeks vergoed middels een reguliere schaderegelingsprocedure;

continuïteitswaarborging: de continuïteit van verzekeringscontracten wordt gegarandeerd door middel van portefeuilleoverdrachten aan de overige verzekeraars in de markt of aan een daartoe speciaal ingestelde entiteit;

pleit ervoor in het toekomstige VGS-bestel voor beide manieren ruimte te laten, met inachtneming van de verschillen tussen de nationale markten qua dimensie, bedrijfsdichtheid, productontwerp en het aangeboden assortiment verzekeringsproducten;

11.

dringt erop aan dat de voor de consument beschikbare informatie in geval van insolventie van een verzekeraar gemakkelijk toegankelijk, uitvoerig en begrijpelijk is, met duidelijke aanwijzingen tot welke instantie de consument zich met zijn vorderingen of vragen moet richten; is ervan overtuigd dat het opzetten van één enkel contactpunt voor alle financiële garantie- of compensatieregelingen ervoor zou zorgen dat de bestaande wetgeving werkelijk aan de consument ten goede komt, vooral wat betreft de verstrekking van informatie en de vergemakkelijking van grensoverschrijdende contacten en betalingen;

12.

benadrukt dat de thuislandbenadering van VGS vanuit het perspectief van de consument alleen geloofwaardig kan zijn als sprake is van een consistente consumentbeleving voor de beide door VGS te vervullen functies (zowel voor portefeuilleoverdrachten als vorderingen tot schadeloosstelling van polishouders); verzoekt de Commissie één procedure en contactpunt in de eigen taal voor consumenten verplicht te stellen binnen hun nationale toezichthouder ten aanzien van alle verzekeringsgarantievorderingen tot schadeloosstelling, ongeacht de locatie van het VGS van het thuisland; adviseert dat de EAVB een geharmoniseerde en transparante aanpak ontwikkelt op basis van simpliciteit en optimale praktijken, indien nodig via bindende technische normen;

13.

benadrukt dat de kennis en het bewustzijn van consumenten van financiële diensten en de daarmee gepaard gaande risico's moeten worden verbeterd; stelt daarom voor om een met het Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS) vergelijkbaar mechanisme in te voeren voor verzekeringspolissen, dat duidelijke verplichte waarschuwingen voor de risico's van complexe, aan verzekeringen gekoppelde beleggingsproducten bevat, evenals de vermelding van het bestaan van een aan een specifieke nationale autoriteit gerelateerde VGS, teneinde het voor polishouders gemakkelijker te maken om verzekeringsproducten te begrijpen en toegang te krijgen tot alle relevante informatie;

14.

is van mening dat de toezichthouders in het thuisland en het gastland volledig met het desbetreffende nationale VGS en het Europese toezichtkader moeten samenwerken om ontregelende situaties voor polishouders of, in voorkomend geval, rechthebbenden in een gastland zoveel mogelijk te beperken in geval van faillissement van een verzekeraar en dat zij via het college van toezichthouders moeten handelen, met deelname en toezicht van de EAVB, om te zorgen voor consistentie tussen de stelsels;

15.

verzoekt de Commissie nader aan te geven welke rol VGS dienen te vervullen met betrekking tot intermediairs;

16.

stelt dat de Commissie met het oog op de waarborging van een alomvattende en permanente bescherming voor polishouders en rechthebbenden dient vast te houden aan en rekening dient te houden met andere beschermingsmechanismen en wetgevingsbepalingen die al van kracht zijn; is van mening dat VGS moeten worden geactiveerd wanneer andere beschermingsmechanismen hebben gefaald;

17.

dringt erop aan dat nieuwe EU-regelgeving niet mag dienen ter vermindering van de bescherming die wordt geboden door bestaande VGS in de lidstaten en dat consumenten niet geconfronteerd mogen worden met verliezen als gevolg van tekortschietende regelgeving met betrekking tot het adequaat toezicht uitoefenen op verzekeraars; verzoekt de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat een Europees kader voor VGS als ultiem instrument fungeert door in aanmerking komende polishouders (of, in voorkomend geval, rechthebbenden) in geval van insolventie van een verzekeraar binnen een redelijke termijn zo volledig mogelijk compensatie voor verliezen of de mogelijkheid van portefeuilleoverdracht te bieden;

18.

beschouwt het als een gegevenheid dat verzekeraars verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun werknemers en dat bemiddelaars moeten worden verplicht een beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan te houden; merkt op dat fraude onder het straf- en aansprakelijkheidsrecht thuishoort; onderkent dat van een VGS-regeling die zich ook zou uitstrekken tot misleidende verkooppraktijken en fraude in zoverre een verkeerde signaalwerking zou kunnen uitgaan dat toezichthouders minder waakzaam zouden worden en minder geneigd zouden zijn van hun controlebevoegdheden gebruik te maken;

19.

merkt op dat bij ontstentenis van een wettelijk bindende EU-definitie van wat onder klein- of microbedrijf wordt verstaan, en gelet op de veranderlijke aard van dergelijke entiteiten in de loop van de tijd, de werkingssfeer van het voorstel voor een richtlijn inzake VGS beperkt moet worden tot natuurlijke personen en dat aan een failliete verzekeraar verbonden natuurlijke personen zoals bestuurders, senior managers of bestuursleden zonder stemrecht wier bevoegdheidsterrein verband houdt met de oorzaken van de insolventie, niet onder de categorie consumenten vallen; verzoekt de Commissie om de mogelijkheid van het opnemen van selecte rechtspersonen opnieuw te beoordelen wanneer eenmaal overeenstemming is bereikt over een wettelijk bindende definitie; benadrukt dat afzonderlijke lidstaten er in het kader van het subsidiariteitsbeginsel voor kunnen kiezen om rechtspersonen in hun nationale VGS op te nemen;

20.

erkent dat kwesties op het terrein van marktconcentratie een druk kunnen leggen op het vermogen van een VGS om te voldoen aan alle vorderingen van polishouders of, in voorkomend geval, rechthebbenden die voortvloeien uit het faillissement van één of meerdere verzekeraars; is van mening dat de invoering van VGS-regels waardoor geconcentreerde markten extra onder druk kunnen komen te staan, moet worden vermeden;

21.

voorziet een toezichthoudende rol voor de EAVB bij het coördineren van marktspecifieke stresstests door nationale instanties en bij het uitvoeren van pan-Europese stresstests van VGS, waarbij in voorkomend geval aanbevelingen worden gedaan, en bij het uitvoeren van regelmatige peer reviews met het oog op de uitwisseling van optimale praktijken;

22.

merkt op dat het opzetten van een VGS met inadequate financieringsmechanismen op kleine en geconcentreerde markten systeemrisico's zou kunnen teweegbrengen als gevolg van de grotere onderlinge verbondenheid tussen verzekeraars, die zou leiden tot ongelijke concurrentieverhoudingen tussen kleinere en grotere markten, aangezien kleinere markten meer moeilijkheden zouden ondervinden om kostendekkend te kunnen werken; merkt op dat met deze problemen rekening moet worden gehouden om te voorkomen dat geconcentreerde markten extra onder druk komen te staan; roept de Commissie ertoe op het aan de lidstaten over te laten om de financieringsregels en andere organisatorische kenmerken van VGS af te stemmen op hun nationale markten;

23.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(3)  PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 108.


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/5


Donderdag 13 oktober 2011
Toekomst van de btw

P7_TA(2011)0436

Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de toekomst van de btw (2011/2082(INI))

2013/C 710 E/02

Het Europees Parlement,

gezien het Groenboek van de Commissie over de toekomst van de btw (COM(2010)0695),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2010)1455),

gezien de "Small Business Act voor Europa" (COM(2008)0394),

gezien de mededeling van de Commissie "Een digitale agenda voor Europa" (COM(2010)0245),

gezien de studie van PWC over de haalbaarheid van alternatieve methoden voor verbetering en vereenvoudiging van de inning van de btw via moderne technologieën en/of financiële tussenpersonen,

gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1),

gezien de richtlijnen van de OESO inzake de neutraliteit van het btw-stelsel,

gezien de publicatie van de Commissie "Taxation Trends in the EU" (uitgave 2010),

gezien de"Consumption Tax Trends 2010" van de OESO,

gezien het verslag van het Europees Parlement over een gecoördineerde strategie ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude vanaf 2008,

gezien speciaal verslag nr. 8/2007 van de Europese Rekenkamer over de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, vergezeld van de antwoorden van de Commissie (2),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie vervoer en toerisme (A7–0318/2011),

A.

overwegende dat het huidige, 17 jaar oude btw-stelsel in de EU als voorlopig werd omschreven, in afwachting van de overgang t.z.t. naar een nieuw stelsel; overwegende dat het nieuwe initiatief in de vorm van het Groenboek van de Commissie slechts het begin is van een waarschijnlijk lange, moeilijke en ingewikkelde procedure waarvan het welslagen zal afhangen van de vraag of de lidstaten werkelijk vastbesloten zijn om een "eenvoudiger, solider en efficiënter" stelsel te ontwikkelen dat transparanter is en gebaseerd op een nauwe samenwerking en uitwisseling van beproefde methoden tussen lidstaten, waarbij het subsidiariteitsbeginsel in acht wordt genomen,

B.

overwegende dat een gemeenschappelijk btw-stelsel tot doel heeft de efficiënte werking van de interne markt verder te verbeteren, een essentieel instrument voor de EU om concurrerend te blijven,

C.

overwegende dat 99 % van de bedrijven in de Europese Unie kleine en middelgrote ondernemingen zijn (kmo's),

D.

overwegende dat de Europese Unie met de "Small Business Act" groei van kmo's wil stimuleren door de mogelijkheden en voordelen van de interne markt te benutten,

E.

overwegende dat in de lidstaten verschillende drempels gelden voor btw-vrijstelling voor kmo's en dat deze drempels alleen gelden voor nationale bedrijfsactiviteiten,

F.

overwegende dat de OESO onderkent dat sprake is van een algemene trend die wijst op een verschuiving van directe naar indirecte belastingheffing waarbij btw-stelsels een steeds grotere rol spelen; overwegende dat het parlement deze trend ook onderkent maar tegelijkertijd wijst op het belang van directe belastingen ten behoeve van een progressieve belastingheffing; overwegende dat de OESO tevens vaststelt dat de efficiëntie op het gebied van de btw in de OESO-landen aanzienlijk uiteenloopt, wat erop wijst dat er veel ruimte is om de efficiëntie op dit punt te vergroten; overwegende dat maatregelen ter verhoging van de efficiëntie op het gebied van de btw echter gepaard moeten gaan met maatregelen om btw-fraude aan te pakken en dat tegelijk beëindiging van de btw-vrijstelling voor financiële transacties moet worden over overwogen na een analyse van de implicaties hiervan, waarbij rekening wordt gehouden met het voorstel voor een Richtlijn van de Raad (2007/0267(CNS)),

Algemene opmerkingen

1.

is verheugd over het Groenboek van de Commissie om het huidige btw-stelsel te herzien en te hervormen en deelt de mening dat een alomvattend btw-stelsel de operationele kosten voor de gebruikers en de administratieve lasten voor de autoriteiten moet beperken, terwijl tegelijkertijd kan worden opgetreden tegen fraude, welke een aanzienlijke last betekent voor de overheidsfinanciën en de consument;

2.

onderstreept dat een fraudebestendig btw-stelsel een eerste prioriteit moet zijn, gezien de kolossale verliezen die de lidstaten lijden, die misschien wel 100 miljard euro belopen, en dat de aandacht in het bijzonder moet uitgaan naar de zogenoemde "carrousel"-fraude; wijst op de gedetailleerde suggesties in zijn verslag van 2 september 2008 over een gecoördineerde strategie ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude (3), die nog steeds gelden en zo spoedig mogelijk ten uitvoer moeten worden gelegd;

3.

merkt op dat termen als "sociaal welzijn" of "beginselen van redenen van maatschappelijk belang", waarmee diensten worden omschreven die in aanmerking komen voor vrijstelling van btw of een verlaagd btw-tarief, zeer vaag zijn vanwege het feit dat ze door nationale rechtbanken worden bepaald in het licht van de wetgeving van de lidstaten, en derhalve het gevaar in zich bergen van een definitieve concurrentieverstoring;

4.

is van mening dat de lidstaten in het huidige btw-stelsel voor een groot dilemma staan, aangezien voor de fiscale grenscontroles die in 1993 zijn afgeschaft, niet voldoende samenwerking tussen de lidstaten in de plaats is gekomen; wijst erop dat zij als gevolg daarvan een aanzienlijk bedrag aan potentiële inkomsten uit btw en andere belastinginkomsten zijn misgelopen, aangezien sommige bonafide bedrijven er wellicht van afzien op de interne markt te gaan opereren en omdat fraudeurs het bestaande versnipperde btw-stelsel misbruiken;

5.

verzoekt de lidstaten derhalve door te gaan met het opbouwen van een relatie die is gebaseerd op vertrouwen, transparantie en samenwerking tussen de nationale belastingdiensten en "belastingpartnerschappen" aan te gaan met bedrijven die als "onbetaalde belastingontvangers" voor de belastingautoriteiten fungeren;

6.

dringt er bij de Commissie op aan een gecoördineerde strategie te ontwikkelen ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude, aangezien btw-fraude de financiële belangen van de Gemeenschap schaadt;

Opzet van het btw-stelsel, vrijstellingen en verlaagde btw-tarieven

7.

verzoekt de lidstaten over te schakelen op een btw-stelsel op bredere grondslag; benadrukt tevens dat het huidige financiële klimaat grote uitdagingen inhoudt en dat een verschuiving van directe naar indirecte belastingheffing op zich niet voldoende is om economische stabiliteit te verzekeren; pleit daarom ook voor het zoeken naar meer faire, alternatieve inkomstenbronnen;

8.

onderstreept het belang van een nauwkeurig onderzoek naar de gevolgen voor de regionale autonomie binnen de lidstaten bij de besprekingen over een verschuiving van directe naar indirecte belastingheffing;

9.

herinnert eraan dat het neutraliteitsbeginsel een van de belangrijkste kenmerken van het btw-stelsel is en dat bedrijven zo min mogelijk belast moeten worden met de inning van de btw; wijst erop dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat in beginsel alle handelstransacties zoveel mogelijk worden belast, dat sprake is van zeer beperkte vrijstellingen en dat soortgelijke goederen en diensten dezelfde btw-behandeling krijgen; onderstreept bijvoorbeeld dat alle boeken, kranten en tijdschriften, ongeacht de opmaak, op precies dezelfde wijze moeten worden behandeld, wat betekent dat downloadbare en gestreamde boeken, kranten en tijdschriften dezelfde btw-behandeling moeten krijgen als boeken, kranten en tijdschriften op een fysieke gegevensdrager en dat verschillende grensoverschrijdende transportdiensten een identieke btw-behandeling moeten krijgen ongeacht de gebruikte transportvorm; merkt op dat de lidstaten, in geval vrijstellingen geen obstakel zijn voor het adequate functioneren van de interne markt, het recht moeten houden vrijstellingen te verlenen op basis van nauw omschreven sociale en culturele criteria;

10.

dringt aan op een geharmoniseerd standaard- of verlaagd btw-tarief voor alle grensoverschrijdend vervoer binnen de EU, ongeacht het type vervoer, alsmede op geharmoniseerde regels inzake btw-aftrekbaarheid;

11.

is van mening dat de btw-tarieven voor culturele goederen even hoog moeten zijn, ongeacht de manier waarop zij worden verkocht (online dan wel offline); meent dat een dergelijke aanpassing de ontwikkeling van de e-handel ten goede zou komen en de consument dezelfde culturele en educatieve waarde zou bieden, door de ontwikkeling van de bloeiende digitale sector te bevorderen;

12.

merkt op dat de vervoerssector marktverstoringen ondervindt, aangezien voor sommige vervoersmiddelen, zoals de bus en de trein, btw verschuldigd is, terwijl andere van btw zijn vrijgesteld; merkt op dat dit zorgt voor ongelijke concurrentieverhoudingen, aangezien alle transportwijzen met elkaar om dezelfde grensoverschrijdende vervoersdiensten concurreren;

13.

dringt aan op de uitwerking van een groene btw-strategie, gericht op verlaagde tarieven voor energie-efficiënte en milieuvriendelijke producten en diensten, als tegenwicht voor de oneerlijke mededinging die voortvloeit uit externe kosten die niet in de prijs van bepaalde goederen of diensten zijn verrekend;

14.

benadrukt dat met het oog op de neutraliteit van de btw, de btw op goederen en diensten die voor belaste economische activiteiten worden aangewend, aftrekbaar moet zijn; wijst erop dat de bestaande regels voor aftrek van voorbelasting ingewikkeld zijn en problemen opleveren voor bedrijven als gevolg van kwesties in verband met het soort activiteiten (toepassingsgebied), het soort dienst (vrijstellingen) of de aard van de diensten (aftrekbaarheid);

15.

stelt met betrekking tot grensoverschrijdende intracommunautaire transacties vast dat het huidige btw-stelsel zich heeft verwijderd van de oorspronkelijke toezegging van de lidstaten het beginsel van het land van oorsprong in te voeren, wat toe te schrijven is aan het ontbreken van politieke steun van de lidstaten in het kader van de samenwerking om dit beginsel toe te passen;

16.

is het derhalve met de Commissie eens om de status quo te erkennen en in de richting te gaan van een bestemmingsbeginsel; is van mening dat een btw-stelsel dat is gebaseerd op de plaats van verbruik zowel voor goederen als voor diensten een veelbelovende weg lijkt die verder moet worden verkend, hetgeen gepaard dient te gaan met de invoering van goed functionerende één-loketdiensten door de lidstaten; benadrukt dat de invoering van centrale btw-loketten voor 1 januari 2015 topprioriteit voor de EU moet blijven;

17.

verzoekt de lidstaten de bandbreedte van het normale tarief te verlagen om aan te sluiten bij de trend naar convergentie van de normale btw-tarieven; erkent dat de lidstaten de flexibiliteit moeten hebben om hun eigen btw-tarieven vast te stellen gezien het belang van de btw als begrotingsinstrument;

18.

dringt er bij de Commissie op aan eind december 2012 met een voorstel te komen voor de vereenvoudiging van de grensoverschrijdende belastingheffing;

19.

onderstreept dat organisaties zonder winstoogmerk een essentiële en zeer positieve rol spelen in de bevordering van democratie, groei en welvaart in Europa; dringt er bij de Commissie op aan een mechanisme voor te stellen waardoor lidstaten die het maatschappelijk middenveld willen versterken een algemene vrijstelling van btw kunnen verlenen voor alle of de meeste activiteiten en transacties die door deze organisaties worden verricht; benadrukt dat ten minste de kleinere organisaties zonder winstoogmerk onder een dergelijk mechanisme moeten vallen;

20.

verzoekt de lidstaten voor januari 2012 een besluit te nemen over een lijst van gemeenschappelijke goederen en diensten die in aanmerking komen voor belastingvrijstellingen of een verlaagd btw-tarief;

21.

verzoekt de lidstaten nauw samen te werken met het btw-comité om tot overeenstemming te komen over een gemeenschappelijke interpretatie van de juridische voorschriften die in dit verband relevant zijn, wat anderzijds zou betekenen dat alle andere goederen en diensten op Europees niveau worden uitgesloten van dergelijke rechten;

22.

dringt er bij de Commissie op aan voor eind 2013 het Europees Parlement een verslag voor te leggen met een bindende lijst van gemeenschappelijke goederen en diensten, op basis van de gezamenlijke bevindingen van de lidstaat en het btw-comité, die in aanmerking komen voor een verlaagd btw-tarief of een vrijstelling uit hoofde van de btw-richtlijn;

Minder bureaucratische rompslomp

23.

verzoekt de lidstaten hun administratieve praktijken met behulp van beproefde methoden beter te coördineren en op elkaar af te stemmen, en de maatregelen in te voeren die in 2009 door de Commissie zijn voorgesteld om de administratieve lasten die voortvloeien uit de EU-wetgeving op btw-gebied te beperken, met name vermindering van de aangiftefrequentie, vereenvoudiging van het bewijs voor btw-vrijstelling bij uitvoer, afschaffing van de intra-EU "nul"-verkooplijsten, uitbreiding van elektronische administratieve diensten, in overeenstemming met de aanwijzingen in de digitale agenda voor Europa, – met name voor de elektronische transmissie van btw-verklaringen en -lijsten –, afschaffing van rente- en boetebetalingen over de btw in verband met vormfouten indien de betreffende rechtspersoon geen verlies van btw-inkomsten in de lidstaat in kwestie heeft veroorzaakt, en door invoering van een enkelvoudige btw-teruggave en een enkelvoudig btw-identificatienummer en een elektrisch opslagsysteem voor btw-teruggave voor de hele EU;

24.

verwelkomt de studie over de digitale interne markt; verzoekt de Commissie de interoperabiliteit van elektronische handtekeningen te verbeteren, teneinde een rechtskader tot stand te brengen voor erkenning van veilige elektronische certificatiesystemen, en een herziening en uitbreiding van de Richtlijn elektronische handtekeningen te overwegen om de administratieve lasten voor met name de KMO te verlichten; onderstreept de noodzaak van wederzijdse erkenning van elektronische identificatie en authenticatie in de hele EU;

25.

acht het een positieve ontwikkeling dat in de EU sinds 2010 een nieuw elektronisch systeem voor teruggave van btw in gebruik is; verzoekt de Commissie om het Parlement uiterlijk in juli 2012 verslag uit te brengen over de resultaten, de sterke en de zwakke punten van het nieuwe stelsel; onderstreept dat de nieuwe regels steeds moeten worden geëvalueerd om zeker te zijn dat zij voldoende bescherming bieden tegen fraudepogingen;

26.

verzoekt de Commissie binnen redelijke termijn een voorstel voor een gestandaardiseerde Europese elektronische factuur (elektronisch en op papier) voor te leggen die gebaseerd is op een taalkundig neutraal model, dat gegevens kan omvatten als volledige naam en adres, datum van registratie en afsluiting van een btw-nummer en btw-informatie van de groep, om grensoverschrijdende transacties te vergemakkelijken;

27.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om in samenwerking met bedrijven een kritische blik te werpen op het actieplan van de Commissie om ervoor te zorgen dat dit aansluit bij de voornaamste doelstelling van de agenda voor betere regelgeving, namelijk om de administratieve lasten tegen 2012 met 25 % te verminderen; meent dat het duidelijk is dat de potentieel meest ingrijpende maatregelen uit het door de Commissie opgestelde actieplan voor btw al door de Raad zijn aangenomen of momenteel worden besproken; is van mening dat de overige maatregelen sommige administratieve lasten in de EU voor het bedrijfsleven kunnen verminderen, maar dat de voordelen misschien niet in de gehele EU overal even groot zijn;

28.

onderstreept hoe belangrijk het is het gebruik van e-overheidsoplossingen uit te breiden en te ondersteunen, met name voor de elektronische indiening van btw-aangiften en -lijsten;

29.

verzoekt de lidstaten op korte of middellange termijn op EU-niveau overeenstemming te bereiken over een maximale reeks gestandaardiseerde btw-verplichtingen die de lidstaten bedrijven kunnen opleggen; verzoekt de lidstaten om, in samenwerking met bedrijven, btw-verplichtingen en administratieve praktijken te onderzoeken en te bepalen welke lasten door het bedrijfsleven in het huidige btw-stelsel als het meest hinderlijk worden ervaren en ideeën en optimale werkwijzen uit te wisselen om het systeem te vereenvoudigen, de duidelijkheid te vergroten en de administratieve lasten en handelsbelemmeringen te verminderen;

30.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de instelling van één drempel van btw-vrijstelling voor kmo's voor de hele EU te overwegen, ten einde bureaucratische rompslomp en kosten te verminderen en bredere toegang te bieden tot de interne markt;

31.

dringt er bij de Commissie op aan een verdere vermindering van de bureaucratische rompslomp voor organisaties zonder winstoogmerk nauwkeurig te onderzoeken; onderstreept dat het btw-stelsel over een hogere mate van flexibiliteit moet beschikken voor lidstaten die ambitieuze maatregelen willen nemen om de administratieve lasten op het gebied van de btw voor deze organisaties te verlichten;

Efficiënte inning van btw

32.

is met de Commissie van mening dat de efficiëntie van de inning van btw moet worden verbeterd om de btw-kloof te verkleinen en de mogelijkheid van fraude te beperken alsook bonafide bedrijven tegen btw-fraude te beschermen; benadrukt dat de bestrijding van belastingfraude op EU-niveau prioriteit moet krijgen en roept op tot nauwere samenwerking op dit gebied tussen de lidstaten, de Commissie, Europol, Eurojust en OLAF; dringt tevens aan op verduidelijking van termen en definities, zoals ‧land van verbruik‧ en ‧land van vestiging‧;

33.

benadrukt dat de grensoverschrijdende vervolging van intracommunautaire btw-fraude in de lidstaten verbeterd moet worden en dat de verantwoordingsplicht en het risicobewustzijn op dit gebied moeten worden vergroot;

34.

benadrukt het belang van een omvattende en uniforme definitie binnen het EU-recht van frauduleuze handelingen met btw of btw-carrouselfraude, de meest voorkomende vorm van btw-fraude, alsmede van geharmoniseerde administratieve sancties, met het oog op doeltreffend grensoverschrijdend onderzoek naar en juridische vervolging van deze vorm van fraude;

35.

wijst erop dat er geen precieze schattingen van de omvang van btw-carrouselfraude beschikbaar zijn; dringt aan op de ontwikkeling van een accuraat evaluatie-instrument voor btw-fraude dat op dit gebied ook relevante vergelijkingen tussen de EU-lidstaten mogelijk maakt;

36.

benadrukt het belang van een intensievere en snellere samenwerking tussen lidstaten, een beter toezicht op de uitwisseling van informatie en directere contacten tussen plaatselijke belastingkantoren met behulp van een gezamenlijk informatief internetportaal, om te waarborgen dat lidstaten elkaar op doeltreffende wijze assistentie verlenen; dringt aan op betere samenwerking tussen de gerechtelijke instanties van de lidstaten, Eurojust, Europol en OLAF;

37.

verzoekt de Commissie voorstellen te doen voor het vereenvoudigen en consolideren van de fraudebestrijdingswetgeving van de EU, en in het kader van dit proces de zwakke plekken aan te pakken op het gebied van de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten;

38.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat het onlangs (november 2010) ingestelde EUROFISC een praktische toegevoegde waarde levert voor de lidstaten bij hun onderzoeken naar grensoverschrijdende btw-fraude, en geregeld verslag aan het Parlement uit te brengen over de werking van dit netwerk en deze verslagen openbaar te maken;

39.

benadrukt dat dankzij het toegenomen gebruik van nieuwe technologieën en innovatieve oplossingen de mogelijkheden om btw-fraude te plegen aanzienlijk kunnen worden verkleind; dringt er bij de Commissie op aan het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie (VIES) te versterken door de termijn voor het verzamelen en vastleggen van gegevens te verkorten en door een bredere directe toegang tot gegevens toe te staan;

40.

is echter van mening dat de discussie over de methoden voor de inning van de btw op de tweede plaats komt en dat eerst een oplossing moet worden gevonden voor de onderliggende tekortkomingen en problemen die inherent zijn aan de huidige regels en procedures, en dat in dit stadium de hoogste prioriteit moet worden gegeven aan een oplossing voor het gebrek aan harmonisatie, de noodzaak om procedures te standaardiseren en de taalbarrières te verkleinen, en tegelijk de fraudegevoeligheid van het stelsel te verminderen;

41.

benadrukt dat er een duidelijk Europees orgaan voor interpretatie moet komen waar lidstaten bindende antwoorden kunnen krijgen, met het oog op gemeenschappelijke belastingmethoden en een gelijke toepassing van de btw-voorschriften;

42.

wijst er nogmaals op dat, hoewel internationale exploitanten vaak zijn toegerust om met problemen die zich voordoen bij de mondiale handel om te gaan, belastingdiensten vaak niet hetzelfde niveau van deskundigheid hebben; benadrukt derhalve dat de samenwerking op zodanige manier moet worden vormgegeven dat eerlijke ondernemers gemakkelijker onderscheiden kunnen worden van fraudeurs en dat het systeem voor beide partijen begrijpelijk wordt gemaakt;

43.

is van mening dat het beperkte "data warehouse model" (met een standard "audit file" (4)), in combinatie met het "certified taxable person model", het meest veelbelovend zijn van de modellen voor de inning van de btw die momenteel in de studie van de Commissie worden onderzocht, aangezien deze in sommige lidstaten al met succes zijn ingevoerd en de efficiency bij de inning van de btw aantoonbaar heeft vergroot;

Juridische aspecten

44.

is van mening dat het bedrijfsleven duidelijke btw-voorschriften nodig heeft die de rechtszekerheid vergroten en een uniforme interpretatie door de lidstaten waarschijnlijker maken; is eveneens van mening dat de bestaande richtlijnen van de Raad de lidstaten onduidelijke bepalingen bevatten die de kans op uiteenlopende interpretaties vergroten, het hieruit voortvloeiende ingewikkelde btw-stelsel grensoverschrijdende activiteiten belemmert en onnodige administratieve lasten tot gevolg heeft; is van mening dat btw-voorschriften niet het EU-beleid op andere terreinen, zoals duurzaamheid, mogen belemmeren;

45.

verzoekt de lidstaten derhalve de harmonisatie te vergroten door:

zoveel mogelijk gebruik te maken van verordeningen in plaats van richtlijnen, aangezien laatstgenoemde onmiddellijk leiden tot harmonisatie en rechtszekerheid;

de Commissie als alternatief toe te staan een gemeenschappelijk "EU VAT Rulebook" uit te geven in de vorm van uitvoeringsvoorschriften met instemming van de meerderheid van de lidstaten (5), met een andere rol voor het btw-comité;

een proces van stroomlijning en coördinatie van de nationale omzettingsprocedure op EU-niveau op gang te brengen waarbij de Commissie een grotere rol wordt toebedeeld;

in het algemeen belanghebbenden en bedrijven op zowel EU- als nationaal niveau te betrekken bij de opstelling en uitvoering van de btw-wetgeving en met name externe deskundigen op EU-niveau te betrekken bij de werkzaamheden van het btw-comité;

46.

is van mening dat bedrijven duidelijke en ondubbelzinnige btw-voorschriften in de EU nodig hebben om grensoverschrijdende activiteiten te ondersteunen en administratieve lasten, en daarmee de kosten voor bedrijven, tot een minimum te beperken; roept de lidstaten en de Commissie ertoe op de kwaliteit te verhogen en de duidelijkheid te vergroten door:

uitgebreide en goede effectbeoordelingen te overleggen, waarbij EU-bedrijven als deel van dat proces worden betrokken, om de wetgevingsvoorstellen te ondersteunen;

gedurende de onderhandelingen en in de uitvoeringsfase contacten te onderhouden met bedrijven op nationaal niveau;

gebruik te maken van de verordeningen van de Raad ter ondersteuning van de richtlijnen van de Raad op gebieden waar dit extra duidelijkheid zou verschaffen;

uitstekende, tijdige en toegankelijke informatie en richtsnoeren over nationale voorschriften te verstrekken, ook op EU-niveau, met name op gebieden waar de behandeling niet uniform is;

te kijken naar mogelijkheden voor het gebruik van technologie voor het verspreiden van informatie in de hele EU; beproefde methoden uit te wisselen in het EU-forum of het btw-comité;

het bedrijfsleven bij het proces te betrekken, mogelijk in de rol van externe deskundigen, ter ondersteuning van bepaalde aspecten van de werkzaamheden van het btw-comité op EU-niveau;

in het algemeen door de betrokkenheid van bedrijven in de processen waardoor de kennis wordt ingebracht van bedrijven die als onbetaalde belastingontvangers fungeren en die dagelijks te maken hebben met intracommunautaire transacties;

*

* *

47.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  PB C 20 van 25.1.2008, blz. 1.

(3)  PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 13.

(4)  Zoals gedefinieerd/aanbevolen in de richtlijnen van de OESO.

(5)  Zoals voorgesteld door de Commissie in COM(1997)0325 van 25.6.1997.


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/12


Donderdag 13 oktober 2011
Voorbereiding van de bijeenkomst van de Europese Raad (23 oktober 2011)

P7_TA(2011)0442

Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de voorbereiding van de bijeenkomst van de Europese Raad op 23 oktober 2011

2013/C 710 E/03

Het Europees Parlement,

gezien de toespraak over de "Staat van de Unie" van 28 september 2011,

gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

1.

is van mening dat de aanstaande Europese Raad van groot belang is en definitief en vastberaden de juiste richting moet aangeven;

2.

dringt erop aan dat de Commissievoorzitter een alomvattend plan voorstelt met een duidelijke routekaart waarop de afzonderlijke fasen van de uitvoering ervan zijn weergegeven;

3.

onderstreept dat een dergelijk plan volledig moet berusten op de communautaire methode en moet bepalen dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande institutionele regelingen van de EU;

4.

onderstreept dat dit plan een duidelijk tijdschema moet bevatten, om het vertrouwen te herstellen en de juiste weg aan te geven;

5.

is van mening dat dit plan ten minste de volgende elementen moet omvatten:

een EU-plan voor de herkapitalisatie van de Europese banken,

de communautarisering van het EFSF en het toekomstige ESM, alsook een evaluatie van de vraag of de beschikbare en voorziene middelen zullen volstaan om de overheidsschuldencrisis onder controle te krijgen,

een significant Europees plan voor groei, investeringen en werkgelegenheid, dat onder meer ook voorziet in projectobligaties,

manieren om de inspanningen van de lidstaten voor het coördineren en harmoniseren van delen van hun belastingstelsels op te voeren, o.m. door middel van maatregelen ter bestrijding van fraude, belastingontduiking en belastingvermijding,

een voorstel voor een sneller en sterker mechanisme waarmee de Commissie kan toezien op de uitvoering van het internemarktacquis in de lidstaten,

een economisch bestuur van de eurozone, gebaseerd op de communautaire methode,

voorstellen om de grondige herziening van de regels van de financiële markt te voltooien, zodat de economie van de EU beter bestand is tegen toekomstige crisissen,

een verslag over de invoering voor eind 2011 van een systeem voor de gemeenschappelijke uitgifte van Europese overheidsobligaties (euro-effecten) op basis van hoofdelijke aansprakelijkheid; deze euro-effecten kunnen in de eurozone de begrotingsdiscipline helpen versterken en de stabiliteit vergroten door middel van de markten, maar ook, gebruikmakend van de groeiende liquiditeit, om te waarborgen dat de lidstaten met de hoogste ratings geen schade ondervinden van de hogere rentetarieven;

6.

onderstreept dat de democratische legitimiteit en controleerbaarheid van een dergelijk plan en alle ermee verband houdende maatregelen gegarandeerd moeten worden door het Europees Parlement erbij te betrekken, in het bijzonder wat het economische bestuur betreft;

7.

zal de resultaten van de Europese Raad beoordelen in het licht van wat voorafgaat;

8.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad en de Commissie.


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/13


Donderdag 13 oktober 2011
Toetreding van Bulgarije en Roemenië tot Schengen

P7_TA(2011)0443

Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot Schengen

2013/C 710 E/04

Het Europees Parlement,

gezien zijn standpunt van 8 juni 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in de Republiek Bulgarije en Roemenië (1),

gezien de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken die op 9 en 10 juni 2011 in Luxemburg bijeenkwam,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 24/25 juni 2011,

gezien de vragen van 29 september 2011 aan de Raad end e Commissie over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot Schengen (O-000224/2011 – B7-0440/2011, O-000225/2011 – B7-0621/2011, O-000223/2011 – B7-0439/2011),

gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van het Reglement,

A.

overwegende dat het vrije verkeer van personen een grondrecht van de EU-burgers is dat in de Verdragen is verankerd;

B.

overwegende dat de totstandbrenging van het Schengengebied en de opneming van het Schengenacquis in het EU-kader tot de grootste prestaties van het Europese integratieproces behoren;

C.

overwegende dat Roemenië en Bulgarije hebben voldaan aan alle criteria voor een succesvolle afronding van het Schengenevaluatieproces;

D.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 8 juni 2011 en de Raad in zijn conclusies van 9 juni 2011 hebben bekrachtigd dat beide landen gereed zijn voor toetreding tot het Schengengebied;

E.

overwegende dat de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Europese Raad van 24 juni 2011 zijn overeengekomen dat het besluit over de toetreding van Bulgarije en Roemenië uiterlijk in september 2011 zou worden genomen;

F.

overwegende dat het besluit over de toetreding van Bulgarije en Roemenië is uitgesteld omdat de Raad op zijn vergadering van 22 september 2011 niet over dit punt heeft gestemd;

1.

wijst erop dat beide landen hun geïntegreerde systeem voor grensbeheer diepgaand hebben herzien en gereorganiseerd door substantieel te investeren in hun met de rechtshandhaving belaste instanties, o.a. door opleidingen te verzorgen en de nieuwste technologie aan te schaffen, en hun institutionele en juridische kader zichtbaar hebben versterkt, hetgeen in alle Schengenevaluatieverslagen wordt erkend;

2.

wijst op de voortdurende steun en solidariteit waarvan Bulgarije en Roemenië blijk hebben gegeven als betrouwbare partners in Zuidoost-Europa, naast hun doorlopende bijdrage aan de grensveiligheid in dit deel van de EU;

3.

onderstreept dat beide landen het Schengenacquis volledig hebben toegepast, hetgeen volgens hun Toetredingsverdrag en de bestaande EU-wetgeving de enige voorwaarde is voor hun toetreding tot het Schengengebied;

4.

dringt er bij alle lidstaten op aan om bij het besluit over uitbreiding van het Schengengebied met Bulgarije en Roemenië uitsluitend uit te gaan van het Schengenacquis en de Schengenprocedures; is van mening dat er geen bijkomende criteria kunnen worden gehanteerd ten aanzien van lidstaten die al bezig zijn met toetreding tot het Schengengebied;

5.

herhaalt dat het Parlement de uitbreiding van het Schengengebied met Bulgarije en Roemenië steunt, en verzoekt de Europese Raad overeenkomstig het EU-Verdrag te handelen en de nodige maatregelen te nemen om Roemenië en Bulgarije in staat te stellen tot het Schengengebied toe te treden;

6.

verzoekt alle lidstaten hun uit de EU-wetgeving voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de criteria voor toetreding tot het Schengengebied na te komen en geen prioriteit toe te kennen aan nationaal populisme;

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en aan de Raad, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0254.


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/15


Donderdag 13 oktober 2011
Beheer van het aantal honden in de Europese Unie

P7_TA(2011)0444

Verklaring van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het beheer van het aantal honden in de Europese Unie

2013/C 710 E/05

Het Europees Parlement,

gezien artikel 13 van het VWEU,

gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 over de evaluatie van het actieplan inzake het welzijn van dieren 2006-2010 (1),

gezien artikel 123 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat dieren, overeenkomstig het Verdrag, wezens zijn met gevoelens en dat de EU en de lidstaten ten volle rekening moeten houden met de eisen van dierenwelzijn;

B.

overwegende dat zwerfdieren in een aantal lidstaten een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en de veiligheid;

C.

overwegende dat in sommige lidstaten buitensporige maatregelen worden genomen tegen zwerfdieren;

1.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat het in artikel 13 van het VWEU vermelde beginsel door de lidstaten wordt nageleefd;

2.

verzoekt de lidstaten omvattende strategieën te bepalen voor het beheer van het aantal honden, met inbegrip van maatregelen als toezicht op honden, wetgeving tegen mishandeling van honden, ondersteuning van veterinair ingrijpen zoals vaccinatie tegen hondsdolheid en sterilisatie om de populatie ongewenste honden te beperken, alsmede de bevordering van verantwoord bezit van gezelschapsdieren;

3.

verzoekt de Commissie de lidstaten, om de verspreiding van ziekten te voorkomen, aan te moedigen over te gaan tot verplichte invoering van identificatie en registratie van iedere hond door middel van EU-dekkende verenigbare systemen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars (2), te doen toekomen aan de Commissie en de regeringen van de lidstaten.


(1)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 25.

(2)  De lijst van ondertekenaars is gepubliceerd in Bijlage 1 bij de notulen van 13 oktober 2011 (P7_PV(2011)10-13(ANN1)).


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Donderdag 13 oktober 2011

3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/16


Donderdag 13 oktober 2011
Overeenkomst EU/Kaapverdië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten ***

P7_TA(2011)0434

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 betreffende het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (09114/2011 – C7-0123/2011 – 2010/0296(NLE))

2013/C 710 E/06

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (09114/2011),

gezien de ontwerpovereenkomst inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Republiek Kaapverdië, anderzijds, (16459/2010 + COR1 + COR2),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad krachtens artikel 100, lid 2, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) en artikel 218, lid 8, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft ingediend (C7-0123/2011),

gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0307/2011),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de Overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Kaapverdië.


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/17


Donderdag 13 oktober 2011
Benoeming van een lid van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank

P7_TA(2011)0437

Besluit van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de aanbeveling van de Raad inzake de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank (14862/2011 – C7-0312/2011 – 2011/0806(NLE))

2013/C 710 E/07

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

gezien de aanbeveling van de Raad van 4 oktober 2011 (14862/2011),

gezien artikel 283, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Europese Raad is geraadpleegd (C7-0312/2011),

gezien artikel 109 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0337/2011),

A.

overwegende dat de Europese Raad bij schrijven van 4 oktober 2011 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van Jörg Asmussen tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een termijn van acht jaar;

B.

overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft beoordeeld, met name tegen de achtergrond van de eisen in artikel 283, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en gezien het feit dat de ECB overeenkomstig artikel 130 volmaakt onafhankelijk dient te zijn; en overwegende dat de commissie in het kader van de uitvoering van deze beoordeling een curriculum vitae van de kandidaat heeft ontvangen, alsook diens antwoorden op de hem toegezonden schriftelijke vragenlijst;

C.

overwegende dat deze commissie de kandidaat vervolgens op 10 oktober 2011 gedurende anderhalf uur heeft gehoord en hij bij deze gelegenheid een inleidende verklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord;

1.

brengt positief advies uit inzake de aanbeveling van de Raad om Jörg Asmussen tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank te benoemen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de regeringen van de lidstaten.


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/18


Donderdag 13 oktober 2011
EU-garantie voor verliezen van de EIB op leningen en garanties voor projecten buiten de EU ***II

P7_TA(2011)0438

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het standpunt, door de Raad in eerste lezing vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG (12443/1/2011 – C7-0270/2011 – 2010/0101(COD))

2013/C 710 E/08

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (12443/1/2011 – C7-0270/2011),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0174),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 72 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Begrotingscommissie (A7-0327/2011),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  Aangenomen teksten van 17.2.2011, P7_TA(2011)0062.


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/19


Donderdag 13 oktober 2011
Inschrijving op nieuwe aandelen in het kapitaal van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling ***I

P7_TA(2011)0439

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de inschrijving door de Europese Unie op nieuwe aandelen in het kapitaal van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) ingevolge het besluit dit kapitaal te verhogen (COM(2011)0034 – C7-0038/2011 – 2011/0014(COD))

2013/C 710 E/09

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0034),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0038/2011),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 14 september 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0227/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Donderdag 13 oktober 2011
P7_TC1-COD(2011)0014

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 oktober 2011 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. …/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de inschrijving door de Europese Unie op nieuwe aandelen in het kapitaal van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) ingevolge het besluit dit kapitaal te verhogen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 1219/2011/EU.)


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/20


Donderdag 13 oktober 2011
Uitvoering van artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens en tot vaststelling van maatregelen betreffende uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en betreffende de invoer en doorvoer ervan ***I

P7_TA(2011)0440

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van artikel 10 van het VN-protocol inzake vuurwapens en tot vaststelling van maatregelen betreffende uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en betreffende de invoer en doorvoer ervan (COM(2010)0273 – C7-0138/2010 – 2010/0147(COD))

2013/C 710 E/10

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0273),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0138/2010),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 14 september 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0157/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Donderdag 13 oktober 2011
P7_TC1-COD(2010)0147

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 oktober 2011 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.258/2012)


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 94/21


Donderdag 13 oktober 2011
Uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie ***I

P7_TA(2011)0441

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie (COM(2010)0054 – C7-0042/2010 – 2010/0036(COD))

2013/C 710 E/11

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0054),

gelet op artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0042/2010),

gelet op artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 20 juli 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0243/2010),

1.

neemt onderstaand standpunt in eerste lezing aan (1);

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


(1)  Dit standpunt vervangt de op 11 mei 2011 aangenomen amendementen (Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0219).


Donderdag 13 oktober 2011
P7_TC1-COD(2010)0036

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 oktober 2011 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.1336/2011)


Donderdag 13 oktober 2011
BIJLAGE

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie over de keuze van de procedures voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen

Het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie verklaren dat de keuze van de procedures voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen met betrekking tot dit voorstel geen afbreuk doet aan, noch een precedent vormt voor de keuze van de procedures in het kader van toekomstige voorstellen.