ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.063.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 63

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
2 maart 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2013/C 063/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 55 van 23.2.2013

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2013/C 063/02

Zaak C-416/10: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky — Slowakije) — Jozef Križan e.a./Slovenská inšpekcia životného prostredia (Artikel 267 VWEU — Vernietiging van rechterlijke beslissing — Terugverwijzing naar betrokken rechter — Verplichting om te voldoen aan vernietigingsbeslissing — Prejudiciële verwijzing — Mogelijkheid — Milieu — Verdrag van Aarhus — Richtlijn 85/337/EEG — Richtlijn 96/61/EG — Inspraak van publiek bij besluitvorming — Aanleg van stortplaats van afvalstoffen — Aanvraag van vergunning — Zakengeheim — Niet-mededeling van stuk aan publiek — Gevolg voor geldigheid van besluit over vergunning voor stortplaats — Herstel — Milieueffectbeoordeling van project — Aan toetreding van lidstaat tot Unie voorafgaand eindadvies — Toepassing ratione temporis van richtlijn 85/337 — Beroep in rechte — Voorlopige maatregelen — Opschorting van tenuitvoerlegging — Nietigverklaring van bestreden besluit — Eigendomsrecht — Afbreuk)

2

2013/C 063/03

Zaak C-206/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Georg Köck/Schutzverband gegen unlauteren Wettbewerb (Consumentenbescherming — Oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op interne markt — Regeling van lidstaat die voorziet in voorafgaande goedkeuring voor aankondiging van uitverkoop)

3

2013/C 063/04

Zaak C-224/11: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — BGŻ Leasing sp. z o.o./Dyrektor Izby Skarbowej w Warszawie (Btw — Leasingdienst die gepaard gaat met verzekering van geleased goed, die leasinggever afsluit en aan leasingnemer doorberekent — Kwalificatie — Eén enkele samengestelde prestatie of twee onderscheiden prestaties — Vrijstelling — Handeling ter zake van verzekering)

4

2013/C 063/05

Zaak C-360/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 januari 2013 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Belasting over toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Toepassing van verlaagd tarief — Artikelen 96 en 98, lid 2 — Bijlage III, punten 3 en 4 — Farmaceutische producten van een soort die gewoonlijk gebruikt wordt voor de gezondheidszorg, het voorkomen van ziekten of voor medische en veterinaire behandelingen — Medische uitrusting, hieronder begrepen in huur, hulpmiddelen en andere apparaten die gewoonlijk bestemd zijn voor verlichting of behandeling van handicaps, voor uitsluitend persoonlijk gebruik door gehandicapten)

4

2013/C 063/06

Zaak C-361/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Haarlem — Nederland) — Hewlett-Packard Europe BV/Inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp (Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — Multifunctionele printers die zijn vervaardigd door samenvoeging van laserprintmodule en scanmodule, en over kopieerfunctie beschikken — Postonderverdeling 84433191 — Geldigheid van verordening (EG) nr. 1031/2008)

5

2013/C 063/07

Zaak C-543/11: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Woningstichting Maasdriel/Staatssecretaris van Financiën (Belasting over toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 135, lid 1, sub k, juncto artikel 12, leden 1 en 3 — Onbebouwde grond — Bouwterrein — Begrippen — Sloopwerkzaamheden met oog op toekomstige bebouwing — Btw-vrijstelling)

5

2013/C 063/08

Zaak C-623/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Société Geodis Calberson GE/Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer) (Landbouw — Voedselhulp — Verordening (EG) nr. 111/1999 — Programma om Russische Federatie van landbouwproducten te voorzien — Voor rundvleestransport geselecteerde inschrijver — Bevoegdheidstoewijzing — Arbitragebeding)

6

2013/C 063/09

Zaak C-23/12: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts — Letland) — Procedure ingeleid door Mohamad Zakaria (Verordening (EG) nr. 562/2006 — Communautaire code betreffende overschrijding van grenzen door personen (Schengengrenscode) — Gestelde schending van recht op eerbiediging van menselijke waardigheid — Effectieve rechterlijke bescherming — Recht op toegang tot rechter)

6

2013/C 063/10

Zaak C-513/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 13 november 2012 — Aslihan Nazli Ayalti/Bondsrepubliek Duitsland

6

2013/C 063/11

Zaak C-514/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) op 14 november 2012 — Zentralbetriebsrat der gemeinnützigen Salzburger Landeskliniken Betriebs GmbH/Land Salzburg

7

2013/C 063/12

Zaak C-528/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Bonn (Duitsland) op 21 november 2012 — Mömax Logistik GmbH/Bundesamt für Justiz

7

2013/C 063/13

Zaak C-542/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Pordenone (Italië) op 28 november 2012 — Strafzaak tegen Giorgio Fidenato

7

2013/C 063/14

Zaak C-543/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 28 november 2012 — Michal Zeman/Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline

8

2013/C 063/15

Zaak C-560/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2012 door Wam Industriale SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-303/10, Wam Industriale/Commissie

8

2013/C 063/16

Zaak C-582/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 december 2012 door El Corte Inglés, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-373/09, El Corte Inglés/BHIM — Pucci International (Emidio Tucci)

9

2013/C 063/17

Zaak C-584/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 december 2012 door El Corte Inglés, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-357/09, Pucci International/BHIM — El Corte Inglés (Emidio Tucci)

10

2013/C 063/18

Zaak C-587/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 december 2012 door de Italiaanse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-257/10, Italië/Commissie

11

2013/C 063/19

Zaak C-600/12: Beroep ingesteld op 21 december 2012 — Europese Commissie/Helleense Republiek

11

2013/C 063/20

Zaak C-608/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 december 2012 door Greinwald GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 oktober 2012 in zaak T-333/11, Nicolas Wessang/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

12

2013/C 063/21

Zaak C-615/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 december 2012 door Arbos, Gesellschaft für Musik und Theater, tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 25 oktober 2012 in zaak T-161/06, Arbos, Gesellschaft für Musik und Theater/Europese Commissie

13

2013/C 063/22

Zaak C-1/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 2 januari 2013 — Cartier Parfums — Lunettes SAS, Axa Corporate Solutions Assurance SA/Ziegler France SA, Montgomery Transports Sàrl, Inko Trade SRO, Jaroslave Mateja, Groupama Transport

13

2013/C 063/23

Zaak C-3/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tartu Ringkonnakohus (Estland) op 3 januari 2013 — AS Baltic Agro/Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus

14

2013/C 063/24

Zaak C-8/13: Beroep ingesteld op 7 januari 2013 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

14

2013/C 063/25

Zaak C-9/13: Beroep ingesteld op 7 januari 2013 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

15

2013/C 063/26

Zaak C-255/11: Beschikking van de president van het Hof van 30 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Geldern — Duitsland) — Nadine Büsch, Björn Siever/Ryanair Ltd.

15

2013/C 063/27

Zaak C-538/11: Beschikking van de president van het Hof van 14 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — Hermine Sax/Pensionsversicherungsanstalt

15

2013/C 063/28

Zaak C-112/12: Beschikking van de president van het Hof van 5 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Kúria — Hongarije) — Franklin Templeton Investment Funds Société d’Investissement à Capital Variable/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Ügyek és Adózók Adó Főigazgatósága

15

2013/C 063/29

Zaak C-307/12: Beschikking van de president van het Hof van 11 december 2012 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

15

2013/C 063/30

Zaak C-316/12: Beschikking van de president van het Hof van 4 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main — Duitsland) — J. Sebastian Guevara Kamm/TAM Airlines S.A./TAM Linhas Aereas S.A.

16

2013/C 063/31

Zaak C-384/12: Beschikking van de president van het Hof van 11 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Rostock — Duitsland) — Strafzaak tegen Per Harald Lökkevik, in tegenwoordigheid van: Staatsanwaltschaft Rostock

16

 

Gerecht

2013/C 063/32

Zaak T-308/00 RENV: Arrest van het Gerecht van 22 januari 2013 — Salzgitter/Commissie (Staatssteun — Staalindustrie — Fiscale stimuleringsmaatregelen ter bevordering van ontwikkeling van zone langs grens met voormalige DDR en voormalige Tsjecho-Slowaakse Republiek — Niet-aangemelde steunmaatregelen — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Terugvordering — Vertraging — Rechtszekerheid — Berekening van terug te betalen steun — Onder EGKS-Verdrag vallende steun — Investeringen ten behoeve van milieubescherming — Disconteringspercentage)

17

2013/C 063/33

Gevoegde zaken T-225/06, T-255/06, T-257/06 en T-309/06: Arrest van het Gerecht van 22 januari 2013 — Budějovický Budvar/BHIM — Anheuser-Busch (BUD) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvragen voor gemeenschapswoord- en beeldmerken BUD — Benamingen bud — Relatieve weigeringsgronden — Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009))

17

2013/C 063/34

Zaak T-46/09: Arrest van het Gerecht van 22 januari 2013 — Griekenland/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — Van financiering uitgesloten uitgaven — Verwerking van citrusvruchten, katoen, rundvlees en olijfolie — Financiële audit — Essentiële controles — Evenredigheid — Terugkomende onvolkomenheden — Motiveringsplicht)

18

2013/C 063/35

Zaak T-355/09: Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013 — Reber/BHIM — Wedl & Hofmann (Walzer Traum) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Walzer Traum — Ouder nationaal woordmerk Walzertraum — Geen normaal gebruik van ouder merk — Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Gelijke behandeling)

18

2013/C 063/36

Gevoegde zaken T-346/11 en T-347/11: Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013 — Gollnisch/Parlement (Voorrechten en immuniteiten — Lid van het Europees Parlement — Besluit tot opheffing van immuniteit — Activiteit die geen verband houdt met ambt van volksvertegenwoordiger — Procedure van opheffing van immuniteit — Besluit om voorrechten en immuniteiten niet te verdedigen — Verdwijnen van procesbelang — Afdoening zonder beslissing)

18

2013/C 063/37

Zaken T-582/11 en T-583/11: Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013 — Solar-Fabrik/BHIM (Premium XL en Premium L) (Gemeenschapsmerk — Aanvragen voor gemeenschapswoordmerken Premium XL en Premium L — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

19

2013/C 063/38

Zaak T-137/12: Arrest van het Gerecht van 18 januari 2013 — FunFactory/BHIM (Vibrator) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor driedimensionaal merk — Vibrator — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 75, eerste zin, van verordening nr. 207/2009 — Rechten van verdediging — Artikel 75, tweede zin, van verordening nr. 207/2009)

19

2013/C 063/39

Zaak T-451/12: Beroep ingesteld op 15 oktober 2012 — Stromberg Menswear/BHIM — Leketoy Stormberg Inter (STORMBERG)

19

2013/C 063/40

Zaak T-457/12: Beroep ingesteld op 18 oktober 2012 — Stromberg Menswear/BHIM — Leketoy Stormberg Inter (STORMBERG)

20

2013/C 063/41

Zaak T-548/12: Beroep ingesteld op 18 december 2012 — Deutsche Rockwool Mineralwoll/BHIM — Redrock Construction (REDROCK)

21

2013/C 063/42

Zaak T-549/12: Beroep ingesteld op 26 december 2012 — Nemeco/BHIM — Coca-Cola (NU)

21

2013/C 063/43

Zaak T-554/12: Beroep ingesteld op 21 december 2012 — Oracle America/BHIM — Aava Mobile (AAVA MOBILE)

22

2013/C 063/44

Zaak T-556/12: Beroep ingesteld op 21 december 2012 — Royalton Overseas/BHIM — SC Romarose Invest (KAISERHOFF)

22

2013/C 063/45

Zaak T-557/12: Beroep ingesteld op 17 december 2012 — RiskMetrics Solutions/BHIM (RISKMANAGER)

22

2013/C 063/46

Zaak T-567/12: Beroep ingesteld op 21 december 2012 — Kaatsu International/BHIM (KAATSU)

23

2013/C 063/47

Zaak T-568/12: Beroep ingesteld op 17 december 2012 — Golam/BHIM — Derby Cycle Werke (FOCUS extreme)

23

2013/C 063/48

Zaak T-569/12: Beroep ingesteld op 27 december 2012 — Marouf/Raad

23

2013/C 063/49

Zaak T-573/12: Beroep ingesteld op 28 december 2012 — Matrix Energetics International/BHIM (MATRIX ENERGETICS)

24

2013/C 063/50

Zaak T-579/12: Beroep ingesteld op 30 december 2012 — Commissie/Siemens

24

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2013/C 063/51

Zaak F-155/12: Beroep ingesteld op 19 december 2012 — ZZ/Commissie

26

2013/C 063/52

Zaak F-159/12: Beroep ingesteld op 26 december 2012 — ZZ/ECDC

26

2013/C 063/53

Zaak F-160/12: Beroep ingesteld op 26 december 2012 — ZZ/Commissie

26

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/1


2013/C 63/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 55 van 23.2.2013

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 46 van 16.2.2013

PB C 38 van 9.2.2013

PB C 32 van 2.2.2013

PB C 26 van 26.1.2013

PB C 9 van 12.1.2013

PB C 399 van 22.12.2012

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky — Slowakije) — Jozef Križan e.a./Slovenská inšpekcia životného prostredia

(Zaak C-416/10) (1)

(Artikel 267 VWEU - Vernietiging van rechterlijke beslissing - Terugverwijzing naar betrokken rechter - Verplichting om te voldoen aan vernietigingsbeslissing - Prejudiciële verwijzing - Mogelijkheid - Milieu - Verdrag van Aarhus - Richtlijn 85/337/EEG - Richtlijn 96/61/EG - Inspraak van publiek bij besluitvorming - Aanleg van stortplaats van afvalstoffen - Aanvraag van vergunning - Zakengeheim - Niet-mededeling van stuk aan publiek - Gevolg voor geldigheid van besluit over vergunning voor stortplaats - Herstel - Milieueffectbeoordeling van project - Aan toetreding van lidstaat tot Unie voorafgaand eindadvies - Toepassing ratione temporis van richtlijn 85/337 - Beroep in rechte - Voorlopige maatregelen - Opschorting van tenuitvoerlegging - Nietigverklaring van bestreden besluit - Eigendomsrecht - Afbreuk)

2013/C 63/02

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Jozef Križan, Katarína Aksamitová, Gabriela Kokošková, Jozef Kokoška, Martina Strezenická, Jozef Strezenický, Peter Šidlo, Lenka Šidlová, Drahoslava Šidlová, Milan Šimovič, Elena Šimovičová, Stanislav Aksamit, Tomáš Pitoňák, Petra Pitoňáková, Mária Križanová, Vladimír Mizerák, Ĺubomír Pevný, Darina Brunovská, Mária Fišerová, Lenka Fišerová, Peter Zvolenský, Katarína Zvolenská, Kamila Mizeráková, Anna Konfráterová, Milan Konfráter, Michaela Konfráterová, Tomáš Pavlovič, Jozef Krivošík, Ema Krivošíková, Eva Pavlovičová, Jaroslav Pavlovič, Pavol Šipoš, Martina Šipošová, Jozefína Šipošová, Zuzana Šipošová, Ivan Čaputa, Zuzana Čaputová, Štefan Strapák, Katarína Strapáková, František Slezák, Agnesa Slezáková, Vincent Zimka, Elena Zimková, Marián Šipoš, Mesto Pezinok

Verwerende partij: Slovenská inšpekcia životného prostredia

in tegenwoordigheid van: Ekologická skládka as

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Najvyšší súd Slovenskej republiky — Uitlegging van de artikelen 191, leden 1 en 2, evenals 267 VWEU, van richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257, blz. 26), meer bepaald de artikelen 1, 6, 15 en 15 bis ervan, van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu–effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40), meer bepaald de artikelen 2 en 10 bis ervan, alsook de artikelen 6 en 9 van het Verdrag (van Aarhus) betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, in naam van de Europese Gemeenschap gesloten bij besluit van de Raad van 17 februari 2005 (PB L 124, blz. 1) — Aanleg van een stortplaats — Beoordeling van de milieueffecten van dit project — Inspraak van het publiek in de besluitvorming — Mogelijkheid voor de rechter van een lidstaat om het Hof van Justitie een prejudiciële vraag voor te leggen over de ambtshalve toepassing van de recht van de Unie inzake milieubescherming, zelfs wanneer het grondwettelijk hof van die staat een dergelijke toepassing heeft uitgesloten bij een voor de verwijzende rechter dwingende beslissing

Dictum

1)

Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter, zoals de verwijzende rechter, ook dan verplicht is om ambtshalve een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen, wanneer de zaak na de vernietiging van zijn eerste beslissing en terugverwijzing door de constitutionele rechter van de betrokken lidstaat aan hem wordt voorgelegd en hij op grond van een nationaal voorschrift verplicht is om bij zijn beslissing de rechtsopvatting te volgen van die constitutionele rechter.

2)

Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 moet aldus worden uitgelegd dat deze:

voorschrijft dat het betrokken publiek toegang heeft tot een stedenbouwkundig besluit zoals dat wat in het hoofdgeding aan de orde is, vanaf het begin van de procedure voor het verlenen van een vergunning voor de betrokken installatie;

niet toestaat dat de bevoegde nationale autoriteiten weigeren aan het betrokken publiek toegang te verlenen tot een dergelijk besluit met een beroep op de in het nationale recht of het Unierecht voorziene bescherming van de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, teneinde een legitiem economisch belang te beschermen, en

zich er niet tegen verzet dat een onterechte weigering om het in het hoofdgeding aan de orde zijnde stedenbouwkundig besluit tijdens de administratieve procedure in eerste aanleg aan het betrokken publiek ter beschikking te stellen, kan worden hersteld tijdens de administratieve procedure in tweede aanleg, mits alle opties nog open zijn en herstel in dat stadium het betrokken publiek nog in staat stelt daadwerkelijk invloed uit te oefenen op de uitkomst van het besluitvormingsproces; het staat aan de nationale rechter om dit na te gaan.

3)

Artikel 15 bis van richtlijn 96/61, zoals gewijzigd bij verordening nr. 166/2006 moet aldus worden uitgelegd dat de leden van het betrokken publiek in het kader van een beroep krachtens die bepaling moeten beschikken over de mogelijkheid om bij de rechter of het bevoegde bij wet ingestelde onafhankelijke en onpartijdige orgaan te verzoeken dat voorlopige maatregelen worden gelast die de toepassing van een vergunning in de zin van artikel 4 van die richtlijn tijdelijk kunnen opschorten in afwachting van het definitieve besluit.

4)

Een beslissing die een nationale rechter heeft gegeven in het kader van een nationale procedure tot uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 15 bis van richtlijn 96/61, zoals gewijzigd bij verordening nr. 166/2006, en artikel 9, leden 2 en 4, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998 en goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap bij besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005, waarbij een in strijd met de bepalingen van die richtlijn verleende vergunning is nietig verklaard, kan als zodanig geen ongerechtvaardigde inbreuk vormen op het eigendomsrecht van de exploitant, zoals vervat in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Georg Köck/Schutzverband gegen unlauteren Wettbewerb

(Zaak C-206/11) (1)

(Consumentenbescherming - Oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op interne markt - Regeling van lidstaat die voorziet in voorafgaande goedkeuring voor aankondiging van uitverkoop)

2013/C 63/03

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Georg Köck

Verwerende partij: Schutzverband gegen unlauteren Wettbewerb

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberste Gerichtshof — Uitlegging van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22), in het bijzonder de artikelen 3, lid 1, en 5, lid 5, ervan — Regeling van een lidstaat op basis waarvan een voorafgaande toestemming is vereist voor de aankondiging van een uitverkoop

Dictum

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat een nationale rechterlijke instantie de staking beveelt van een handelspraktijk die niet onder bijlage I bij de richtlijn valt, op de enkele grond dat die handelspraktijk niet vooraf door het bevoegde bestuur is goedgekeurd, zonder evenwel zelf aan de hand van de criteria van de artikelen 5 tot en met 9 van die richtlijn te beoordelen of de betrokken praktijk oneerlijk is.


(1)  PB C 226 van 30.7.2011.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/4


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — BGŻ Leasing sp. z o.o./Dyrektor Izby Skarbowej w Warszawie

(Zaak C-224/11) (1)

(Btw - Leasingdienst die gepaard gaat met verzekering van geleased goed, die leasinggever afsluit en aan leasingnemer doorberekent - Kwalificatie - Eén enkele samengestelde prestatie of twee onderscheiden prestaties - Vrijstelling - Handeling ter zake van verzekering)

2013/C 63/04

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BGŻ Leasing sp. z o.o.

Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Warszawie

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Naczelny Sąd Administracyjny Izba Finansowa Wydział I — Uitlegging van de artikelen 2, lid 1, sub c, 28 en 135, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Leasingdienst die wordt verricht samen met een dienst bestaande in de verzekering van het geleasede goed die de leasingonderneming onderschrijft en aan de leasingnemer factureert — Kwalificatie van de handeling, voor de toepassing van de btw, als een en dezelfde samengestelde dienstverrichting dan wel als twee zelfstandige dienstverrichtingen

Dictum

1)

De dienst bestaande in de verzekering van het geleasede goed en de dienst bestaande in de leasing zelf moeten voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde in beginsel worden beschouwd als onderscheiden en zelfstandige diensten. Het is de taak van de verwijzende rechter om, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het hoofdgeding, uit te maken of de betrokken handelingen in die mate onderling verbonden zijn dat zij moeten worden beschouwd als één enkele prestatie dan wel als zelfstandige prestaties.

2)

Wanneer de leasinggever het geleasede goed zelf verzekert en de kosten van de verzekering ongewijzigd aan de leasingnemer doorberekent, vormt een dergelijke handeling, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, een handeling ter zake van verzekering in de zin van artikel 135, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.


(1)  PB C 219 van 23.7.2011.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 januari 2013 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-360/11) (1)

(Niet-nakoming - Belasting over toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Toepassing van verlaagd tarief - Artikelen 96 en 98, lid 2 - Bijlage III, punten 3 en 4 - „Farmaceutische producten van een soort die gewoonlijk gebruikt wordt voor de gezondheidszorg, het voorkomen van ziekten of voor medische en veterinaire behandelingen” - „Medische uitrusting, hieronder begrepen in huur, hulpmiddelen en andere apparaten die gewoonlijk bestemd zijn voor verlichting of behandeling van handicaps, voor uitsluitend persoonlijk gebruik door gehandicapten”)

2013/C 63/05

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: L. Lozano Palacios, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: S. Centeno Huerta, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 98, gelezen in samenhang met bijlage III, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Leveringen van goederen en diensten die aan verlaagde tarieven kunnen worden onderworpen

Dictum

1)

Door een verlaagd tarief van belasting over de toegevoegde waarde toe te passen op

geneeskrachtige substanties, die gewoonlijk kunnen worden gebruikt bij en geschikt zijn voor de verkrijging van geneesmiddelen;

medische hulpmiddelen, apparaten, uitrusting of instrumenten die objectief beschouwd alleen kunnen worden gebruikt om ziekten of aandoeningen bij mens of dier te voorkomen, diagnosticeren, behandelen, verlichten of genezen, maar die niet gewoonlijk bestemd zijn voor verlichting of behandeling van handicaps, voor uitsluitend persoonlijk gebruik door gehandicapten;

hulpmiddelen en uitrusting die voornamelijk of in de eerste plaats kunnen worden gebruikt voor de behandeling van aandoeningen bij dieren;

en, ten slotte, op hulpmiddelen en uitrusting die voornamelijk of in de eerste plaats worden gebruikt voor de behandeling van handicaps bij de mens, maar die niet voor uitsluitend persoonlijk gebruik door gehandicapten zijn bestemd,

is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 98 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, juncto bijlage III bij deze richtlijn, op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Haarlem — Nederland) — Hewlett-Packard Europe BV/Inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp

(Zaak C-361/11) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Multifunctionele printers die zijn vervaardigd door samenvoeging van laserprintmodule en scanmodule, en over kopieerfunctie beschikken - Postonderverdeling 8443 31 91 - Geldigheid van verordening (EG) nr. 1031/2008)

2013/C 63/06

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Haarlem

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hewlett-Packard Europe BV

Verwerende partij: Inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank Haarlem — Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling van multifunctionele printers die zijn vervaardigd door samenvoeging van drie modules (printer-, scanner-, fotokopieermodule) — Indeling, vóór 1 januari 2007, onder postonderverdeling 8471 60 20 van de gecombineerde nomenclatuur, waardoor zij van douanerechten konden worden vrijgesteld op grond van het arrest van het Hof van 11 december 2008 in de gevoegde zaken C-362/07 en C-363/07, Kip Europe (Jurispr. blz. I-9489) — Geldigheid van verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 291, blz. 1)

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die afbreuk doen aan de geldigheid van verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, voor zover deze verordening multifunctionele printers als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die zijn vervaardigd door samenvoeging van een laserprint- en een scanmodule, beschikken over een kopieerfunctie en in april 2009 in het vrije verkeer zijn gebracht, indeelt onder postonderverdeling 8443 31 91 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/5


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Woningstichting Maasdriel/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-543/11) (1)

(Belasting over toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 135, lid 1, sub k, juncto artikel 12, leden 1 en 3 - Onbebouwde grond - Bouwterrein - Begrippen - Sloopwerkzaamheden met oog op toekomstige bebouwing - Btw-vrijstelling)

2013/C 63/07

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Woningstichting Maasdriel

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van artikel 135, lid 1, punt k, juncto artikel 12, leden 1 en 3, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — In de richtlijn voorziene vrijstellingen — Levering van onbebouwd terrein

Dictum

Artikel 135, lid 1, sub k, juncto artikel 12, leden 1 en 3, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat de levering van een onbebouwd terrein, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, na de sloop van het op dat terrein staande gebouw, niet onder de in eerstgenoemde bepaling voorziene vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde valt, zelfs indien er op de datum van die levering nog geen voorzieningen zijn getroffen voor dit terrein, anders dan bovenvermelde sloop, wanneer uit een globale beoordeling van de omstandigheden waarmee de in het hoofdgeding aan de orde zijnde handeling gepaard ging en die heersten op de datum van de levering — met inbegrip van de intentie van partijen, mits deze wordt ondersteund door objectieve gegevens — blijkt dat op die datum het betrokken terrein daadwerkelijk bestemd was om te worden bebouwd, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Société Geodis Calberson GE/Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)

(Zaak C-623/11) (1)

(Landbouw - Voedselhulp - Verordening (EG) nr. 111/1999 - Programma om Russische Federatie van landbouwproducten te voorzien - Voor rundvleestransport geselecteerde inschrijver - Bevoegdheidstoewijzing - Arbitragebeding)

2013/C 63/08

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Société Geodis Calberson GE

Verwerende partij: Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Conseil d’État — Uitlegging van artikel 16 van verordening (EG) nr. 111/1999 van de Commissie van 18 januari 1999 houdende algemene uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 2802/98 van de Raad betreffende een programma om de Russische Federatie van landbouwproducten te voorzien (PB L 14, blz. 3) — Toewijzing van bevoegdheid in geval van een geschil tussen de inschrijver aan wie een aanbesteding is gegund voor het transport van rundvlees en het bevoegde nationale interventiebureau over de uitbetalingsprocedure en de vergoeding van de schade — Arbitragebeding

Dictum

Artikel 16 van verordening (EG) nr. 111/1999 van de Commissie van 18 januari 1999 houdende algemene uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 2802/98 van de Raad betreffende een programma om de Russische Federatie van landbouwproducten te voorzien, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1125/1999 van de Commissie van 28 mei 1999, moet aldus worden uitgelegd dat het aan het Hof van Justitie de bevoegdheid toekent om uitspraak te doen in geschillen over de voorwaarden waaronder het interventiebureau dat is aangeduid om de offertes te ontvangen voor de gunning van de kosteloze levering van landbouwproducten aan de Russische Federatie, overgaat tot betaling aan de opdrachtnemer en tot vrijgave van de door de opdrachtnemer ten behoeve van het interventiebureau gestelde leveringszekerheid, en meer in het bijzonder in beroepen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door onrechtmatige handelingen van het interventiebureau bij de uitvoering van die verrichtingen.


(1)  PB C 39 van 11.2.2012.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts — Letland) — Procedure ingeleid door Mohamad Zakaria

(Zaak C-23/12) (1)

(Verordening (EG) nr. 562/2006 - Communautaire code betreffende overschrijding van grenzen door personen (Schengengrenscode) - Gestelde schending van recht op eerbiediging van menselijke waardigheid - Effectieve rechterlijke bescherming - Recht op toegang tot rechter)

2013/C 63/09

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākās tiesas Senāts

Partij in het hoofdgeding

Procedure ingeleid door Mohamad Zakaria

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Augstākās tiesas Senāts — Uitlegging van artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105, blz. 1) — Recht van onderdanen van derde landen om beroep in te stellen tegen de weigering van toegang — Beroep tot vaststelling dat er zich bij de toelating tot het overschrijden van de buitengrens procedurele onregelmatigheden hebben voorgedaan — Vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van deze onregelmatigheden

Dictum

Op grond van artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) dienen de lidstaten enkel voor besluiten waarbij toegang tot hun grondgebied wordt geweigerd ervoor te zorgen dat beroep kan worden ingesteld.


(1)  PB C 80 van 17.3.2012.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 13 november 2012 — Aslihan Nazli Ayalti/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-513/12)

2013/C 63/10

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Aslihan Nazli Ayalti

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vragen

1)

Staan artikel 41, lid 1, van het Aanvullend Protocol van 23 november 1970 bij de Overeenkomst van 2 september 1963 waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije voor de overgangsfase van de associatie (Aanvullend Protocol) en/of artikel 13 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 (Besluit nr. 1/80) in de weg aan een nationale regeling die eerst na de inwerkingtreding van voormelde bepalingen is ingevoerd, die voor de eerste toegang van een gezinslid van een Turkse staatsburger die de rechtspositie van artikel 6 van besluit nr. 1/80 geniet, als voorwaarde stelt dat het gezinslid vóór de toegang bewijst dat hij zich in eenvoudig Duits verstaanbaar kan maken?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: Staat artikel 7, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (1) in de weg aan de in de eerste vraag bedoelde nationale regeling?


(1)  PB L 251, blz. 12


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg (Oostenrijk) op 14 november 2012 — Zentralbetriebsrat der gemeinnützigen Salzburger Landeskliniken Betriebs GmbH/Land Salzburg

(Zaak C-514/12)

2013/C 63/11

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Salzburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zentralbetriebsrat der gemeinnützigen Salzburger Landeskliniken Betriebs GmbH

Verwerende partij: Land Salzburg

Prejudiciële vraag

Staan artikel 45 VWEU en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 492/2011 (1) in de weg aan een nationale regeling (in casu §§ 53 en 54 van het Salzburger Landes-Vertragsbedienstetengesetz) op grond waarvan een werkgever in de openbare sector voor de vaststelling van de peildatum voor bevordering naar hogere salarisgroepen, de door zijn werknemers ononderbroken bij hem vervulde diensttijd volledig, doch de diensttijd die zij bij andere werkgevers in de openbare of particuliere sector — hetzij in Oostenrijk, hetzij in andere EU- of EER-staten — hebben vervuld slechts gedeeltelijk, forfaitair en vanaf een bepaalde leeftijd in aanmerking neemt?


(1)  Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141, blz. 1).


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Bonn (Duitsland) op 21 november 2012 — Mömax Logistik GmbH/Bundesamt für Justiz

(Zaak C-528/12)

2013/C 63/12

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Bonn

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mömax Logistik GmbH

Verwerende partij: Bundesamt für Justiz

Prejudiciële vraag

Is een nationale regeling op grond waarvan de voorschriften van artikel 57, lid 1, van richtlijn 78/660/EEG (1) betreffende de inhoud, de controle en de openbaarmaking van de jaarrekening enkel niet van toepassing zijn op onder het recht van een lidstaat vallende vennootschappen indien ook de moederonderneming onder het recht van deze lidstaat valt en de geconsolideerde jaarrekening naar het recht van deze lidstaat heeft opgesteld, verenigbaar met de vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU)?


(1)  Vierde Richtlijn (78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB L 222, blz. 11).


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Pordenone (Italië) op 28 november 2012 — Strafzaak tegen Giorgio Fidenato

(Zaak C-542/12)

2013/C 63/13

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Pordenone

Partijen in de strafzaak

Giorgio Fidenato

Prejudiciële vragen

1)

Is de toestemming als bedoeld in artikel 1, lid 2, van decreto legislativo nr. 212 van 24 april 2001, in de betekenis die daaraan in de nationale rechtspraak is gegeven, verenigbaar dan wel in strijd met de regeling van richtlijn 2001/18/EG (1)?

2)

In het bijzonder, wanneer de lidstaat voor de teelt van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) toestemming vereist die specifiek is gericht op de bescherming van het zogeheten beginsel van co-existentie, is een dergelijke toestemming dan ook noodzakelijk voor GGO’s die reeds zijn ingeschreven in de gemeenschappelijke rassenlijst?


(1)  Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 28 november 2012 — Michal Zeman/Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline

(Zaak C-543/12)

2013/C 63/14

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Michal Zeman

Verwerende partij: Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1, lid 4 [van richtlijn 91/477/EEG (1), hierna: „richtlijn”], junctis artikel 3 van de richtlijn en de artikelen 45, lid 1, en 52, lid 1, van het Handvest [van de grondrechten van de Europese Unie] aldus worden uitgelegd dat:

a)

het zich verzet tegen een wettelijke bepaling van een lidstaat die niet toestaat dat een Europese vuurwapenpas wordt afgegeven in de zin van artikel 1, lid 4, van de richtlijn, aan de houder van een vergunning voor wapendracht (van een overeenkomstige vergunning voor het voorhanden hebben van wapens), die is afgegeven voor andere doeleinden dan jacht of sport en die hem wel het voorhanden hebben (alsook het dragen) toestaat van een vuurwapen waarvoor hij om de afgifte van die Europese vuurwapenpas verzoekt,

en dit niettegenstaande het feit dat:

b)

de wettelijke bepaling van die lidstaat (van herkomst) die houder toestaat, zelfs zonder Europese vuurwapenpas, dit vuurwapen buiten zijn grondgebied naar het grondgebied van een andere lidstaat mee te nemen mits hij zich houdt aan de meldingsplicht, en tezelfdertijd de situatie van die houder niet wijzigt ten aanzien van de lidstaat van herkomst, zelfs niet ingeval van afgifte van een Europese vuurwapenpas (dit wil zeggen dat die houder alleen diezelfde meldingsplicht moet naleven).

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, heeft artikel 1, lid 4, van die richtlijn, wanneer een wettelijke bepaling van een lidstaat niet toestaat dat aan een dergelijke houder een Europese vuurwapenpas wordt afgegeven, dan rechtstreekse werking, zodat de lidstaat op grond van die bepaling verplicht is aan die houder een Europese vuurwapenpas af te geven?

3)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord of indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is de bevoegde instantie dan verplicht de wettelijke bepaling van de lidstaat, die:

a)

een dergelijke houder niet uitdrukkelijk verbiedt een Europese vuurwapenpas te verkrijgen, maar

b)

alleen voorziet in een procedure voor de afgifte van een Europese vuurwapenpas aan de houder van een vergunning voor wapendracht (of van een overeenkomstige vergunning voor het voorhanden hebben van wapens) die uitsluitend voor jacht- of sportdoeleinden is afgegeven,

zo veel mogelijk aldus uit te leggen dat de bevoegde instantie verplicht is een Europese vuurwapenpas af te geven zelfs aan de houder van een vergunning voor wapendracht die niet is afgegeven voor sport- of jachtdoeleinden, voor zover dit mogelijk is op grond van de indirecte werking van de richtlijn?


(1)  PB L 256, blz. 51


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/8


Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2012 door Wam Industriale SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-303/10, Wam Industriale/Commissie

(Zaak C-560/12 P)

2013/C 63/15

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Wam Industriale SpA (vertegenwoordigers: E. Giuliani en R. Bertoni, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 27 september 2012 in zaak T-303/10, betekend op 1 oktober 2012, betreffende een beroep tot nietigverklaring van besluit 2011/134/EU van de Europese Commissie van 24 maart 2010 betreffende steunmaatregel C 4/03 (ex NN 102/02) door Italië ten uitvoer gelegd ten gunste van WAM SpA (PB 2011, L 57, blz. 29);

nietigverklaring van genoemd besluit 2011/134/EU van de Europese Commissie op grond van de uiteengezette middelen, na vaststelling en verklaring dat de in de financieringsovereenkomst van 1995 en de financieringsovereenkomst van 2000 bedoelde steunmaatregelen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt zijn;

veroordeling van de Europese Commissie tot vergoeding van de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Schending van de artikelen 107, lid 1, en 266 VWEU, kennelijke beoordelingsfout en motiveringsgebrek in strijd met artikel 296 VWEU, aangezien de Commissie de arresten van het Gerecht van eerste aanleg en het Hof waarbij de beschikking van de Commissie van 19 mei 2004 nietig is verklaard, niet heeft uitgevoerd. Ondanks dat de eerdere beschikking niet wegens vormfouten of procedurele gebreken nietig is verklaard, heeft zij namelijk een nieuw besluit over dezelfde steunmaatregelen vastgesteld.

Schending van de artikelen 107, lid 1, en 108, lid 1, VWEU alsmede van artikel 1, sub b, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) en van artikel 296 VWEU vanwege de beoordeling dat de vermeende staatssteun binnen de werkingssfeer van artikel 108 VWEU viel, hoewel de steun bedoeld was om markten buiten de EU te betreden; wegens verzuim te overwegen dat de vermeende staatssteun in kwestie was uitgekeerd op basis van de Italiaanse wet nr. 394 van 29 juli 1981, die bij de Europese Commissie is aangemeld, zij het niet tevoren krachtens artikel 108, lid 3; wegens verzuim te overwegen dat de betrokken steun stilzwijgend was goedgekeurd in de zin van de artikelen 2, lid 2, en 4, lid 5, van verordening (EG) nr. 659/1999.

Schending van de artikelen 107, lid 3, en 108, lid 1, VWEU, schending van de verordeningen (EG) nrs. 800/2008 (2), 1998/2006 (3), 69/2001 (4) en 70/2001 (5), en motiveringsgebrek in strijd met artikel 296 VWEU, wegens verzuim te overwegen dat de betrokken steun de toepassing vormt van een algemene regeling; wegens verzuim de betrokken steun te kwalificeren als steun die verenigbaar is in de zin van artikel 107, lid 3, sub c, VWEU, nu deze de groei van ondernemingen in de Gemeenschap door de internationalisering ervan heeft bevorderd; omdat de steun is opgevat als uitvoersteun of steun voor activiteiten in verband met uitvoer in plaats van als steun voor het betreden van de markt in landen buiten de EU en omdat zij deze steun niet heeft opgevoerd onder de vrijstellingsdrempel voor de de-minimisverordeningen.

Schending van artikel 107, lid 1, VWEU wegens onjuiste berekening van het subsidie-equivalent.

Schending van artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999, het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, wegens oplegging van een invorderingsopdracht terwijl de steun in kwestie te herleiden was tot een algemene regeling uit 1981, die de Commissie kende en door geen enkele Europese autoriteit onrechtmatig is verklaard.

Schending van artikel 108, lid 2, VWEU, van verordening (EG) nr. 659/1999 en van het beginsel van behoorlijk bestuur en de rechten van de verdediging, omdat de Commissie geen aanvullend onderzoek heeft gedaan om de gebreken te verhelpen waarop de gemeenschapsrechter heeft gewezen en omdat zij niet met Wam en de Italiaanse autoriteiten de noodzakelijke discussie is aangegaan.

Schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, het zorgvuldigheidsbeginsel en de zorgplicht, aangezien dit geschil zich sinds de eerste toekenning van steun al 17 jaar voortsleept.


(1)  PB L 83, blz. 1.

(2)  PB L 214, blz. 3.

(3)  PB L 379, blz. 5.

(4)  PB L 10, blz. 30.

(5)  PB L 10, blz. 33.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/9


Hogere voorziening ingesteld op 12 december 2012 door El Corte Inglés, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-373/09, El Corte Inglés/BHIM — Pucci International (Emidio Tucci)

(Zaak C-582/12 P)

2013/C 63/16

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: El Corte Inglés, S.A. (vertegenwoordigers: J. L. Rivas Zurdo en E. Seijo Veiguela, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en Emilio Pucci International BV

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 27 september 2012 in zaak T-373/09 vernietigen, voor zover het beroep daarbij is verworpen

het BHIM verwijzen in de kosten van El Corte Inglés, S.A.

Emilio Pucci International BV verwijzen in de kosten van El Corte Inglés, S.A.

Middelen en voornaamste argumenten

Opposante heeft de brochures, tijdschriften of afschriften van andere documenten die zij heeft aangevoerd nooit volledig en in hun originele versie overgelegd. Bijgevolg kon voor geen enkele specifieke klasse rekening worden gehouden met de door opposante aangevoerde bewijzen. Het Gerecht heeft evenwel bij de beoordeling van de vraag of enkel originele documenten mogen worden overgelegd, in de punten 26 en 27 van zijn arrest geoordeeld dat geen sprake is van bedrieglijke manipulatie, wat overigens ook niet was aangevoerd.

De in bijlage 2 opgenomen documenten mogen niet in aanmerking worden genomen omdat de data en de verwijzingen naar de publicatie duidelijk door opposante zijn ingevoegd. Aangezien het arrest deze vragen niet passend heeft beantwoord, stelt rekwirante eveneens dat de in bewijs 2 opgenomen documenten niet in aanmerking mogen worden genomen en dat uit die tijdschriften dus niet kan worden afgeleid dat is bewezen dat één van de oppositiemerken voor waren van klasse 25 is gebruikt of daarvoor bekendheid genoot.

Aangaande de vergelijking van de litigieuze waren en diensten blijkt uit het voorgaande dat opposante, Emilio Pucci International, B.V., niet heeft bewezen dat haar oudere Italiaanse merken waren gebruikt en dus dat de aanvraag enkel zou moeten worden vergeleken met de klassen 18 en 24, waarvoor het gemeenschapsmerk nr. 203570 is ingeschreven.

Opposante heeft erkend dat het merk „Emilio Pucci” na de jaren ’70 in onbruik is geraakt. Voorts zij in herinnering gebracht dat het merk „Emidio Tucci” in Spanje bekendheid geniet en er erg populair is geworden, en dat het overeenstemt met de voor- en familienamen van twee bestaande personen, Emidio Tucci en Emilio Pucci. Deze punten deel uitmaken van het betoog dat die in het kader van de procedure voor het BHIM is ontwikkeld.

Om te bewijzen dat ongerechtvaardigd voordeel is getrokken uit het onderscheidend vermogen of de bekendheid van het oppositiemerk moet opposante aantonen dat de intentie bestond om commercieel voordeel te halen uit de reputatie ervan (zie arrest Spa-Finders, punt 51 (1)). Opposante heeft dienaangaande evenwel geen enkel argument aangevoerd.

Een opposant die aanvoert dat hij daadwerkelijke schade heeft geleden of dat ongerechtvaardigd voordeel uit zijn merk is gehaald, moet dus aanwijzingen en bewijzen verstrekken inzake het type schade dat hij heeft geleden of het ongerechtvaardigd voordeel dat de aanvrager heeft verkregen, of een waarschijnlijkheidsonderzoek verrichten en elementen aanbrengen ten bewijze dat het risico dat ongerechtvaardigd voordeel uit zijn merk wordt gehaald niet louter hypothetisch is (punt 64 van het arrest), waarbij een algemene verwijzing naar artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 (2) niet kan volstaan.

Opposante Emilio Pucci International voldoet niet aan haar verplichting om deze punten te onderbouwen, maar beperkt zich tot een algemene redenering, zonder uitvoerig op deze aspecten in te gaan. Het Gerecht heeft volgens ons ten onrechte deze nalatigheid buiten beschouwing gelaten (zie punt 65 van het arrest) en in zijn arrest geoordeeld dat deze punten zijn aangetoond.

De gevolgen hiervan voor het onderhavige geval worden duidelijk in de daaropvolgende punten 66 tot en met 68 van het arrest, die zijn gebaseerd op een premisse die, zoals we reeds hebben aangetoond, niet correct is: indien de opposante niet heeft aangetoond dat ongerechtvaardigd voordeel is gehaald uit of afbreuk is gedaan aan de reputatie van haar merk — zij draagt daarvan de bewijslast — kan niet worden vastgesteld voor welke waren de in artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 genoemde weigeringsgrond geldt.


(1)  Arrest van het Gerecht van 25 mei 2005, Spa Monopole/BHIM — Spa — Finders Travel Arrangements (SPA — FINDERS), T-67/04, Jurispr. blz. II-1825.

(2)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/10


Hogere voorziening ingesteld op 13 december 2012 door El Corte Inglés, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-357/09, Pucci International/BHIM — El Corte Inglés (Emidio Tucci)

(Zaak C-584/12 P)

2013/C 63/17

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: El Corte Inglés, S.A. (vertegenwoordigers: J. L. Rivas Zurdo en E. Seijo Veiguela, abogados)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en Emilio Pucci International BV

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 27 september 2012 in zaak T-357/09 in zijn geheel vernietigen;

het BHIM verwijzen in de kosten van El Corte Inglés, S.A.;

Emilio Pucci International BV verwijzen in de kosten van El Corte Inglés, S.A.

Middelen en voornaamste argumenten

Opposante heeft, zoals de kamer van beroep van het BHIM heeft vastgesteld, niet aangetoond dat haar merk voor brillen is gebruikt. Bovendien heeft het Gerecht in punt 31 van zijn arrest in zaak T-39/10 (1) juist dit criterium gehanteerd, namelijk geoordeeld dat geen sprake kon zijn van normaal gebruik, gelet op het feit dat het merk enkel op of naast foto’s voorkwam. Bijgevolg had het Gerecht in zijn arrest niet mogen oordelen dat was aangetoond dat merk nr. 274991 voor brillen van klasse 9 werd gebruikt.

Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (2) en de rechtspraak dienaangaand vereisen dat het verwarringsgevaar globaal wordt beoordeeld, en dat daarbij rekening wordt gehouden met alle relevante factoren van het concrete geval. De tweede kamer van beroep van het BHIM is tot de slotsom gekomen dat de waren qua aard, doelstelling en gebruik verschilden, en heeft deze overweging genoegzaam gemotiveerd (punt 102 van de bestreden beslissing). Dat schoonheidsproducten en juwelen verband kunnen houden met de ruime en heterogene sector van de mode impliceert niet dat zij verband houden met of kunnen worden geacht overeen te stemmen met waren van de klassen 18, 24 en 25.

De uitbreiding van de werking van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (3) tot andere waren van de klassen 9 (brillen), 14 (juwelen, sieraden en horloges) en 16 (toiletpapier) is onvoldoende gerechtvaardigd en is gebaseerd op niet hardgemaakte vermoedens die verzoekster in zaak T-357/09 (4) heeft geopperd. Blijkens de punten 70 en 71 van het arrest zelf geldt dit temeer aangezien loutere hypotheses niet kunnen worden aanvaard en kan deze bepaling niet zonder meer op bekende merken worden toegepast, omdat de toekomstige gevaren moeten worden aangevoerd en bewezen, hetgeen verzoekster niet heeft gedaan.


(1)  Arrest van het Gerecht van 27 december 2012, El Corte Inglés/BHIM, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.

(2)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (gecodificeerde versie) (PB L 78, blz. 1).

(4)  Arrest van het Gerecht van 27 december 2012, Pucci International/BHIM — El Corte Inglés (Emidio Tucci), nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/11


Hogere voorziening ingesteld op 13 december 2012 door de Italiaanse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-257/10, Italië/Commissie

(Zaak C-587/12 P)

2013/C 63/18

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri en P. Gentili, avvocati dello Stato)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 27 september 2012 in zaak T-257/10, Italië/Commissie, betekend op 3 oktober 2012, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 264 VWEU van besluit C(2010) 1711 def. van de Commissie van 24 maart 2010 betreffende steunmaatregel C 4/03 (ex NN 102/02), waarvan bij brief van 25 maart 2010 van SG Greffe (2010) D/4224 kennisgeving is gedaan, en dienovereenkomstig nietigverklaring van ook dat besluit;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert de Italiaanse Republiek vier middelen aan.

In de eerste plaats, schending van artikel 108, leden 2 en 3, VWEU en van de artikelen 4, 6, 7, 10, 13 en 20 van verordening (EG) nr. 659/1999. (1) Het Gerecht heeft ten onrechte erkend dat de Commissie een nieuw besluit kon vaststellen zonder een nieuwe procedure op tegenspraak in te leiden waarbij de Italiaanse Republiek en de andere belanghebbende partijen werden betrokken.

In de tweede plaats, schending van artikel 296, lid 2, VWEU en van het beginsel van gezag van gewijsde. Het Gerecht had het nieuwe besluit van de Commissie nietig moeten verklaren omdat daarin de gebrekkige analyse van de eerste beschikking wordt herhaald.

In de derde plaats, schending van artikel 107, lid 1, VWEU en van de artikelen 1, lid 1, sub d, en 2 van verordening (EG) nr. 1998/2006. (2) Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de litigieuze maatregelen niet onder de maatregelen vallen die krachtens deze verordening geen staatssteun zijn.

In de vierde plaats schendt het bestreden arrest artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 en het evenredigheidsbeginsel. Het Gerecht heeft ten onrechte verzuimd onder de aandacht te brengen dat de Commissie in het besluit opdracht geeft een voordeel terug te vorderen dat de onderneming in werkelijkheid nooit heeft genoten.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379, blz. 5).


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/11


Beroep ingesteld op 21 december 2012 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-600/12)

2013/C 63/19

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Patakia en D. Düsterhaus, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Helleense Republiek, door een slecht functionerende en afgeladen afvalstortplaats (te Zakynthos, regio Kalamaki, in de plaats Griparaiika) in gebruik te houden die niet voldoet aan alle voorwaarden en vereisten van de milieuregelgeving van de EU, de krachtens de artikelen 13 en 36, lid 1, van richtlijn 2008/98/EG (1) betreffende afvalstoffen, en de artikelen 8, 9, 11, lid 1, sub a, 12 en 14 van richtlijn 1999/31/EG (2) betreffende het storten van afvalstoffen op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen. Daarnaast is zij, door de vergunning voor de stortplaats te verlengen zonder de in artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG (3) van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna bedoelde procedure toe te passen, evenmin de verplichtingen nagekomen die krachtens dat artikel op haar rusten;

de Helleense Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Griekse autoriteiten hebben toegelaten dat een overvolle stortplaats in gebruik bleef en hebben verzuimd de noodzakelijke maatregelen te nemen om uiterlijk op 31 december 2015 (verstrijken van de vernieuwde milieucriteria) of totdat de nieuwe stortplaats in Zakynthos in gebruik is genomen, de capaciteit van de stortplaats uit te breiden (of het probleem op een andere manier op te lossen).

De Griekse autoriteiten hebben niet alle corrigerende maatregelen genomen die noodzakelijk zijn voor een aanmerkelijk aantal problemen die in verschillende verslagen van bezoeken ter plaatse naar voren zijn gekomen (25 oktober 2011, 26 januari 2010, 26 oktober 2009, 11 mei 2009, 6 februari 2009, 26 augustus 2008, 13 april 2007, 8 december 2005, 7 januari 2005 en 14 december 1999) en laten toe dat deze stortplaats ondanks de problemen in gebruik blijft.

De Griekse autoriteiten hebben het noodzakelijke aanpassingsplan voor de stortplaats van Zakynthos nog niet opgesteld en goedgekeurd, noch hebben zij een aanvraag ingediend voor verlenging van de vergunning voor de afvalopslagplaats met daarin een beoordeling van de risico’s.

Daaruit volgt dat zij de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 13 en 36, lid 1, van richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen en de artikelen 8, 9, 11, lid 1, sub a, 12 en 14 van richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen niet zijn nagekomen.

Bovendien hebben de Griekse autoriteiten bij interministerieel decreet van 8 juni 2011 de tijdelijke verruiming van de milieucriteria (die de grondslag van de vergunning voor de stortplaats vormen) van de stortplaats tot en met 31 december 2015 verlengd, zonder de gevolgen daarvan naar behoren te beoordelen, zoals voorgeschreven in artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG.


(1)  PB L 312, blz. 3.

(2)  PB L 182, blz. 1.

(3)  PB L 206, blz. 7.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/12


Hogere voorziening ingesteld op 27 december 2012 door Greinwald GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 oktober 2012 in zaak T-333/11, Nicolas Wessang/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-608/12 P)

2013/C 63/20

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Greinwald GmbH (vertegenwoordiger: C. Onken, advocate)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Nicolas Wessang

Conclusies

I.

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 10 oktober 2012 in zaak T-333/11, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard,

II.

herziening van het arrest van het Gerecht van 10 oktober 2012 in zaak T-333/11, zodat het beroep in zijn geheel wordt toegewezen,

III.

verwijzing van verzoeker in eerste aanleg in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In het bestreden arrest is de in artikel 7, lid 1, sub b en c, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk (1) vervatte rechtsopvatting onjuist toegepast doordat op basis van de conceptuele overeenstemming van de woorden „foods” en „snacks” is geoordeeld dat een groter verwarringsgevaar dreigt. Ingevolge artikel 7, lid 1, sub b en c, van deze verordening wordt de inschrijving geweigerd van beschrijvende tekens zonder onderscheidend vermogen. Wanneer beschrijvende elementen van een teken zonder onderscheidend vermogen overeenstemmen, is er derhalve geen sprake van verwarringsgevaar of van een groter verwarringsgevaar.

Daaruit volgt dat slechts sprake is van verwarringsgevaar wanneer afbreuk wordt gedaan aan de herkomstaanduidende functie van een merk. Alleen tekens en elementen van tekens die onderscheidend vermogen bezitten, vervullen een herkomstaanduidende functie. Vervult een element van een teken geen herkomstaanduidende functie, dan kan daaraan ook geen afbreuk worden gedaan door het gebruik van een overeenstemmend element van een jonger merk.

Het beginsel dat elementen van een teken zonder onderscheidend vermogen geen verwarringsgevaar in het leven kunnen roepen, komt ten slotte ook tot uitdrukking in de rechtspraak van het Hof, volgens welke het publiek een beschrijvend element van een samengesteld merk doorgaans niet waarneemt als het onderscheidende en dominerende bestanddeel in de totaalindruk van een samengesteld merk.


(1)  PB 2009, L 78, blz. 1.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/13


Hogere voorziening ingesteld op 24 december 2012 door Arbos, Gesellschaft für Musik und Theater, tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 25 oktober 2012 in zaak T-161/06, Arbos, Gesellschaft für Musik und Theater/Europese Commissie

(Zaak C-615/12 P)

2013/C 63/21

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Arbos, Gesellschaft für Musik und Theater (vertegenwoordiger: H. Karl, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van 25 oktober 2012 in zaak T-161/06 in zijn geheel te vernietigen en de zaak zelf af te doen;

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening stelt rekwirante dat het Gerecht procedurele bepalingen heeft geschonden door haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren op basis van een onjuiste toepassing van deze bepalingen, waardoor rekwirantes belangen zijn aangetast, alsook dat het Unierecht door het Gerecht is geschonden.

Volgens rekwirante heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond dat het met betrekking tot de rechtsgrondslag ervan niet toereikend was gemotiveerd, zodat niet was voldaan aan artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering. Dit blijkt niet uit de stukken. Haars inziens heeft het Gerecht de voorwaarden van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering willekeurig en in strijd met het doel van deze bepaling toegepast.

Voorts verwijt rekwirante het Gerecht dat het bij de beoordeling van de motivering van het beroep overeenkomstig artikel 44, lid 1, sub c, geenszins rekening heeft gehouden met de verduidelijkingen die zij in haar repliek had verstrekt noch met de argumenten die zij in haar opmerkingen betreffende de exceptie van niet-ontvankelijkheid had ontwikkeld, dan wel deze enkel in aanmerking heeft genomen als onderdeel van haar betoog dat rekwirantes beroep niet passend was gemotiveerd. Door zijn beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft het Gerecht dan ook in strijd met het Reglement voor de procesvoering gehandeld en alle argumenten van rekwirante buiten beschouwing gelaten.

Door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft het Gerecht volgens rekwirante een beslissing genomen die als zodanig reeds in 2007 had kunnen worden genomen en toen reeds had kunnen worden betwist. Bijgevolg is de procedure voor het Gerecht in generlei opzicht voorzienbaar, transparant en doeltreffend verlopen. Van een fair en evenwichtig proces was dan ook geen sprake.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 2 januari 2013 — Cartier Parfums — Lunettes SAS, Axa Corporate Solutions Assurance SA/Ziegler France SA, Montgomery Transports Sàrl, Inko Trade SRO, Jaroslave Mateja, Groupama Transport

(Zaak C-1/13)

2013/C 63/22

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Cartier Parfums — Lunettes SAS, Axa Corporate Solutions Assurance SA

Verwerende partijen: Ziegler France SA, Montgomery Transports Sàrl, Inko Trade SRO, Jaroslave Mateja, Groupama Transport

Prejudiciële vraag

Moet artikel 27, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 (1) van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat wanneer geen enkele partij zich op de onbevoegdheid van dit gerecht heeft beroepen dan wel dit gerecht zich bevoegd heeft verklaard bij een beslissing die onherroepelijk is om welke reden dan ook, met name omdat de mogelijkheden om beroep in rechte in te stellen zijn uitgeput?


(1)  PB L 12, 2001, blz. 1.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tartu Ringkonnakohus (Estland) op 3 januari 2013 — AS Baltic Agro/Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus

(Zaak C-3/13)

2013/C 63/23

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Tartu Ringkonnakohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AS Baltic Agro

Verwerende partij: Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, lid 1, van verordening nr. 661/2008 (1) van de Raad aldus worden uitgelegd dat de importeur en de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap steeds dezelfde persoon dienen te zijn?

2)

Moet artikel 3, lid 1, van verordening nr. 661/2008 van de Raad, juncto besluit 2008/577 (2) van de Commissie, aldus worden uitgelegd dat de vrijstelling van het antidumpingrecht enkel geldt voor een dergelijke eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap die de aan te geven waren niet vóór de aangifte heeft doorverkocht?

3)

Moet artikel 66 van verordening nr. 2913/92 (3) van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, juncto artikel 251 van verordening nr. 2454/93 (4) van de Commissie en de andere procedurevoorschriften betreffende nadien aan de douaneaangifte aangebrachte wijzigingen, aldus worden uitgelegd dat wanneer bij de invoer van goederen niet de juiste ontvanger in de aangifte is vermeld, de aangifte op verzoek ook ná de vrijgave van de goederen ongeldig moet kunnen worden gemaakt en de vermelding van de ontvanger moet kunnen worden verbeterd, ingeval de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 661/2008 van de Raad bedoelde vrijstelling had moeten worden toegepast indien de juiste ontvanger zou zijn vermeld, of dient artikel 220, lid 2, sub b, van verordening nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek in die omstandigheden aldus te worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten in dat geval niet tot boeking achteraf mogen overgaan?

4)

Indien beide sub 3 geformuleerde vragen ontkennend moeten worden beantwoord, is het dan verenigbaar met artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, juncto artikel 28, lid 1, en artikel 31 VWEU, dat artikel 66 van verordening nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, juncto artikel 251 van verordening nr. 2454/93 van de Commissie en de andere procedurevoorschriften betreffende nadien aan de douaneaangifte aangebrachte wijzigingen, niet toestaat dat een aangifte op verzoek ook na de vrijgave van de goederen ongeldig wordt gemaakt en de vermelding van de ontvanger wordt verbeterd, ingeval de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 661/2008 van de Raad bedoelde vrijstelling had moeten worden toegepast indien de juiste ontvanger zou zijn vermeld?


(1)  Verordening (EG) nr. 661/2008 van de Raad van 8 juli 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 185, blz. 1).

(2)  2008/577/EG: Besluit van de Commissie van 4 juli 2008 tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland en Oekraïne (PB L 185, blz. 43).

(3)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).

(4)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/14


Beroep ingesteld op 7 januari 2013 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

(Zaak C-8/13)

2013/C 63/24

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Kukovec, P. Hetsch en O. Beynet)

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Conclusies

Vaststellen dat de Republiek Slovenië, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2009/72/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (2), althans door na te laten de Commissie van die maatregelen in kennis te stellen, de krachtens artikel 49, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Slovenië krachtens artikel 260, lid 3, VWEU veroordelen tot betaling van een dwangsom van 10 287,36 EUR per dag vanaf de dag van uitspraak van het arrest in deze zaak.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de omzetting van de richtlijn is op 3 maart 2011 verstreken.


(1)  PB L 211, blz. 55.

(2)  PB L 176, blz. 37.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/15


Beroep ingesteld op 7 januari 2013 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

(Zaak C-9/13)

2013/C 63/25

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Kukovec, P. Hetsch en O. Beynet)

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Conclusies

Vaststellen dat de Republiek Slovenië, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2009/73/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (2), althans door na te laten de Commissie van die bepalingen in kennis te stellen, de krachtens artikel 54, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Slovenië krachtens artikel 260, lid 3, VWEU veroordelen tot betaling van een dwangsom van 10 287,36 EUR per dag vanaf de dag van uitspraak van het arrest in deze zaak.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de omzetting van de richtlijn is op 3 maart 2011 verstreken.


(1)  PB L 211, blz. 94.

(2)  PB L 176, blz. 57.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/15


Beschikking van de president van het Hof van 30 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Geldern — Duitsland) — Nadine Büsch, Björn Siever/Ryanair Ltd.

(Zaak C-255/11) (1)

2013/C 63/26

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 226 van 30.07.2011.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/15


Beschikking van de president van het Hof van 14 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — Hermine Sax/Pensionsversicherungsanstalt

(Zaak C-538/11) (1)

2013/C 63/27

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/15


Beschikking van de president van het Hof van 5 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Kúria — Hongarije) — Franklin Templeton Investment Funds Société d’Investissement à Capital Variable/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Ügyek és Adózók Adó Főigazgatósága

(Zaak C-112/12) (1)

2013/C 63/28

Procestaal: Hongaars

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 157 van 2.6.2012.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/15


Beschikking van de president van het Hof van 11 december 2012 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

(Zaak C-307/12) (1)

2013/C 63/29

Procestaal: Bulgaars

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 295 van 29.9.2012.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/16


Beschikking van de president van het Hof van 4 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main — Duitsland) — J. Sebastian Guevara Kamm/TAM Airlines S.A./TAM Linhas Aereas S.A.

(Zaak C-316/12) (1)

2013/C 63/30

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 295 van 29.9.2012.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/16


Beschikking van de president van het Hof van 11 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Rostock — Duitsland) — Strafzaak tegen Per Harald Lökkevik, in tegenwoordigheid van: Staatsanwaltschaft Rostock

(Zaak C-384/12) (1)

2013/C 63/31

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 343 van 10.11.2012.


Gerecht

2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/17


Arrest van het Gerecht van 22 januari 2013 — Salzgitter/Commissie

(Zaak T-308/00 RENV) (1)

(Staatssteun - Staalindustrie - Fiscale stimuleringsmaatregelen ter bevordering van ontwikkeling van zone langs grens met voormalige DDR en voormalige Tsjecho-Slowaakse Republiek - Niet-aangemelde steunmaatregelen - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Terugvordering - Vertraging - Rechtszekerheid - Berekening van terug te betalen steun - Onder EGKS-Verdrag vallende steun - Investeringen ten behoeve van milieubescherming - Disconteringspercentage)

2013/C 63/32

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Salzgitter AG (Salzgitter, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Sedemund en T. Lübbig, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Kreuschitz en M. Niejahr, vervolgens V. Kreuschitz en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en A. Wiedmann, gemachtigden, bijgestaan door U. Karpenstein, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2000/797/EGKS van de Commissie van 28 juni 2000 betreffende de door Duitsland toegekende staatssteun ten gunste van Salzgitter AG, Preussag Stahl AG en de dochterondernemingen van het concern in de ijzer en staalindustrie, voortaan Salzgitter AG — Stahl und Technologie (SAG) (PB L 323, blz. 5)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Salzgitter AG zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie met betrekking tot de procedures voor het Gerecht en het Hof dragen.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland zal haar eigen kosten met betrekking tot de procedures voor het Gerecht en het Hof dragen.


(1)  PB C 335 van 25.11.2000.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/17


Arrest van het Gerecht van 22 januari 2013 — Budějovický Budvar/BHIM — Anheuser-Busch (BUD)

(Gevoegde zaken T-225/06, T-255/06, T-257/06 en T-309/06) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvragen voor gemeenschapswoord- en beeldmerken BUD - Benamingen „bud” - Relatieve weigeringsgronden - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2013/C 63/33

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Budějovický Budvar, národní podnik (České Budějovice, Tsjechië) (vertegenwoordigers: F. Fajgenbaum, C. Petsch, S. Sculy Logotheti en T. Lachacinski, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Anheuser-Busch LLC, voorheen Anheuser-Busch, Inc. (Saint Louis, Missouri, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers V. von Bomhard, B. Goebel en A. Renck, advocaten)

Voorwerp

Beroepen tegen de beslissingen van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 14 juni (zaak R 234/2005-2), 28 juni (zaken R 241/2005-2 en R 802/2004-2) en 1 september 2006 (zaak R 305/2005-2), inzake oppositieprocedures tussen Budějovický Budvar, národní podnik, en Anheuser-Busch, Inc.

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/18


Arrest van het Gerecht van 22 januari 2013 — Griekenland/Commissie

(Zaak T-46/09) (1)

(EOGFL - Afdeling „Garantie” - Van financiering uitgesloten uitgaven - Verwerking van citrusvruchten, katoen, rundvlees en olijfolie - Financiële audit - Essentiële controles - Evenredigheid - Terugkomende onvolkomenheden - Motiveringsplicht)

2013/C 63/34

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: V. Kontolaimos, I. Chalkias, S. Charitaki en S. Papaïoannou, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Markoulli en H. Tserepa-Lacombe, gemachtigden, bijgestaan door N. Korogiannakis, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking 2008/960/EG van de Commissie van 8 december 2008 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, of voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) (PB L 340, blz. 99), voor zover daarbij bepaalde door de Helleense Republiek gedane uitgaven van communautaire financiering zijn uitgesloten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 90 van 18 april 2009.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/18


Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013 — Reber/BHIM — Wedl & Hofmann (Walzer Traum)

(Zaak T-355/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Walzer Traum - Ouder nationaal woordmerk Walzertraum - Geen normaal gebruik van ouder merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Gelijke behandeling)

2013/C 63/35

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Reber Holding GmbH & Co. KG (Bad Reichenhall, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spuhler en M. Geitz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Wedl & Hofmann GmbH (Mils/Hall in Tirol, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: T. Raubal, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 9 juli 2009 (zaak R 623/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen Reber Holding GmbH & Co. KG en Wedl & Hofmann GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Reber Holding GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 282 van 21.11.2009.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/18


Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013 — Gollnisch/Parlement

(Gevoegde zaken T-346/11 en T-347/11) (1)

(Voorrechten en immuniteiten - Lid van het Europees Parlement - Besluit tot opheffing van immuniteit - Activiteit die geen verband houdt met ambt van volksvertegenwoordiger - Procedure van opheffing van immuniteit - Besluit om voorrechten en immuniteiten niet te verdedigen - Verdwijnen van procesbelang - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 63/36

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bruno Gollnisch (Limonest, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. Dubois, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos en D. Moore en K. Zejdová, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds een verzoek tot nietigverklaring van een besluit van het Parlement van 10 mei 2011 houdende opheffing van verzoekers immuniteit, en een verzoek tot vergoeding van de schade deze daarbij heeft geleden, en anderzijds een verzoek tot nietigverklaring van een besluit van het Parlement van 10 mei 2011 houdende weigering om de immuniteit van verzoeker te verdedigen, en een verzoek tot vergoeding de schade die verzoeker daarbij heeft geleden

Dictum

1)

Het beroep tot nietigverklaring en het beroep tot schadevergoeding in zaak T-346/11 worden verworpen.

2)

Op het beroep tot nietigverklaring in zaak T-347/11 hoeft niet te worden beslist.

3)

Het beroep tot schadevergoeding in zaak T-347/11 wordt verworpen.

4)

Bruno Gollnisch wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die welke op het kort geding in de zaken T-346/11 en T-347/11 zijn gevallen.


(1)  PB C 252 van 27.8.2011.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/19


Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013 — Solar-Fabrik/BHIM (Premium XL en Premium L)

(Zaken T-582/11 en T-583/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvragen voor gemeenschapswoordmerken Premium XL en Premium L - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 63/37

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Solar-Fabrik AG für Produktion und Vertrieb von solartechnischen Produkten (Fribourg-en-Brisgau, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Voorwerp

Twee beroepen tegen twee beslissingen van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 1 september 2011 (zaak R 245/2011-1 en zaak R 246/2011-1) betreffende gemeenschapsmerkaanvragen voor de woordtekens „Premium XL” en „Premium L”

Dictum

1)

De zaken T-582/11 en T-583/11 worden gevoegd voor het arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

Solar-Fabrik AG für Produktion und Vertrieb von solartechnischen Produkten wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/19


Arrest van het Gerecht van 18 januari 2013 — FunFactory/BHIM (Vibrator)

(Zaak T-137/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor driedimensionaal merk - Vibrator - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75, eerste zin, van verordening nr. 207/2009 - Rechten van verdediging - Artikel 75, tweede zin, van verordening nr. 207/2009)

2013/C 63/38

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: FunFactory GmbH (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordiger: K.-D. Franzen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 januari 2012 (zaak R 1436/2011-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal teken dat een vibrator weergeeft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FunFactory GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 157 van 2.6.2012.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/19


Beroep ingesteld op 15 oktober 2012 — Stromberg Menswear/BHIM — Leketoy Stormberg Inter (STORMBERG)

(Zaak T-451/12)

2013/C 63/39

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Stromberg Menswear Ltd (Leeds, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: A. Tsoutsanis, advocaat, en C. Tulley, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Leketoy Stormberg Inter AS (Kristiansand S, Noorwegen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 augustus 2012 in zaak R 389/2012-4 vernietigen;

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 augustus 2012 in zaak R 389/2012-4 wijzigen en het verzoek om rechtsherstel toewijzen en i) primair, de beslissing van de nietigheidsafdeling van 11 januari 2011 om de procedure tot vervallenverklaring nr. 4054 C te beëindigen, vernietigen en de nietigheidsafdeling gelasten de procedure tot vervallenverklaring nr. 4054 C te heropenen en Stromberg Menswear uit te nodigen om opmerkingen in te dienen om de procedure tot vervallenverklaring voort te zetten of ii) subsidiair, Stromberg Menswear toestaan om beroep in te stellen tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling van 11 januari 2011 om de procedure tot vervallenverklaring te beëindigen en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep; en

het BHIM verwijzen in de kosten en honoraria van Stromberg Menswear voor de procedures voor de kamer van beroep en het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan vervallenverklaring is gevorderd: woordmerk „STORMBERG” voor waren en diensten van klasse 25 — gemeenschapsmerk nr. 2557155

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Beslissing van de nietigheidsafdeling: beëindiging van de procedure tot vervallenverklaring na afstand van het litigieuze gemeenschapsmerk door de houder ervan

Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van het verzoek om herstel in de vorige toestand inzake de termijn om beroep in te stellen en verklaring dat het beroep werd geacht niet te zijn ingesteld

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 81 van verordening nr. 207/2009 van de Raad;

schending van de artikelen 75 en/of 76 van verordening nr. 207/2009 van de Raad.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/20


Beroep ingesteld op 18 oktober 2012 — Stromberg Menswear/BHIM — Leketoy Stormberg Inter (STORMBERG)

(Zaak T-457/12)

2013/C 63/40

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Stromberg Menswear Ltd (Leeds, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: A. Tsoutsanis, advocaat, en C. Tulley, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Leketoy Stormberg Inter AS (Kristiansand S, Noorwegen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 augustus 2012 in zaak R 428/2012-4 te vernietigen;

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 augustus 2012 in zaak R 428/2012-4 te wijzigen en het verzoek om herstel in de vorige toestand toe te wijzen, en i) primair, de beslissing van het BHIM waarbij omzetting is toegestaan, te vernietigen, of ii) subsidair, Stromberg Menswear toe te staan beroep in te stellen tegen de beslissing van het BHIM waarbij omzetting is toegestaan en de zaak naar de kamer van beroep terug te verwijzen, en

het BHIM te verwijzen in alle kosten die Stromberg Menswear in verband met de procedures voor de kamer van beroep en het Gerecht heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan vervallenverklaring is gevorderd: het onder nr. 2557155 ingeschreven gemeenschapswoordmerk „STORMBERG” voor waren en diensten van klasse 25

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij voor de kamer van beroep

Partij die vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Beslissing van de nietigheidsafdeling: beëindiging van de nietigheidsprocedure nadat de eigenaar van het litigieuze gemeenschapsmerk afstand van geding had gedaan

Beslissing van de kamer van beroep: het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard

Aangevoerde middelen:

schending van de artikelen 57 tot en met 60 van verordening nr. 207/2009 van de Raad en regel 48, lid 1, sub c, van verordening nr. 2868/95 van de Commissie;

schending van artikel 81 van verordening nr. 207/2009 van de Raad;

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 van de Raad.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/21


Beroep ingesteld op 18 december 2012 — Deutsche Rockwool Mineralwoll/BHIM — Redrock Construction (REDROCK)

(Zaak T-548/12)

2013/C 63/41

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Rockwool Mineralwoll GmbH & Co. OHG (Gladbeck, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Krenzel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Redrock Construction s.r.o. (Praag, Tsjechië)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 oktober 2012 in zaak R 1596/2011-4 vernietigen; en

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: zwart-wit beeldmerk „REDROCK” voor onder meer waren en diensten van de klassen 1, 2, 17, 19 en 37 — gemeenschapsmerkinschrijving nr. 3866365

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de vordering tot nietigverklaring was gebaseerd op de nietigheidsgronden van artikel 53, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad. De volgende oudere rechten werden aangevoerd: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 30229274 voor het woordmerk „Rock” voor waren en diensten van de klassen 1, 6, 7, 8, 17, 19, 37 en 42; gemeenschapsmerkinschrijvingen nrs. 30312115, 2078534, 2078535, 2079579, 39502727, 39517348, 39543868, 39551027, 39605619, 39644214, 39707589, 39737546, 39920622, 30166175, 30166176, 30166177, 30212141 voor de woordmerken „KEPROCK”, „FLEXIROCK”, „FORMROCK”, „FLOOR-ROCK”, „TERMAROCK”, „KLIMAROCK”, „SPEEDROCK”, „DUROCK”, „SPLITROCK”, „PLANAROCK”, „TOPROCK”, „KLEMMROCK”, „FLIXROCK”, „SONOROCK PLUS”, „VARIROCK”, „SONOROCK” en „MASTERROCK” voor waren en diensten van de klassen 17, 19 en 37.

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring van het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/21


Beroep ingesteld op 26 december 2012 — Nemeco/BHIM — Coca-Cola (NU)

(Zaak T-549/12)

2013/C 63/42

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nemeco (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: E. Gaspar, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The Coca-Cola Company (Atlanta, Verenigde Staten)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 16 oktober 2012 (zaak R 266/2012-2) vernietigen;

het BHIM verwijzen in zijn eigen kosten en in de kosten van Nemeco.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „NU” voor waren van klasse 32 — internationale inschrijving nr. 1 033 122 waarin de Europese Unie wordt aangewezen

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk nr. 5 386 081„NU YU” voor waren van de klassen 29, 30 en 32

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/22


Beroep ingesteld op 21 december 2012 — Oracle America/BHIM — Aava Mobile (AAVA MOBILE)

(Zaak T-554/12)

2013/C 63/43

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Oracle America, Inc. (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Aava Mobile Oy (Oulu, Finland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 oktober 2012 in zaak R 1205/2011-2 te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „AAVA MOBILE” voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8 715 385

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 6 551 626 voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 37, 38, 41, 42 en 45

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 5, van verordening (EG) nr. 207/2009


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/22


Beroep ingesteld op 21 december 2012 — Royalton Overseas/BHIM — SC Romarose Invest (KAISERHOFF)

(Zaak T-556/12)

2013/C 63/44

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Royalton Overseas Ltd (Road Town, Britse Maagdeneilanden) (vertegenwoordiger: C. Năstase, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: SC Romarose Invest Srl (Boekarest, Roemenië)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 oktober 2012 en meegedeeld op 22 oktober 2012 in zaak nr. R 2535/2011-1 vernietigen

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „KAISERHOFF”, voor waren van klassen 8 en 21 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 242 066

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: Roemeense merkinschrijving nr. 110 809 van het woordmerk „KAISERHOFF” voor waren van klassen 11, 21 en 35

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van regel 50 juncto regel 20, lid 7, van verordening nr. 2868/95 van de Commissie en van de artikelen 76, lid 1, en 42, lid 5, van verordening nr. 2007/2009 van de Raad.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/22


Beroep ingesteld op 17 december 2012 — RiskMetrics Solutions/BHIM (RISKMANAGER)

(Zaak T-557/12)

2013/C 63/45

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: RiskMetrics Solutions LLC (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: I. De Freitas, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing in haar geheel te vernietigen zodat gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 446 881 kan worden toegewezen en gepubliceerd;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „RISKMANAGER” voor waren en diensten van de klassen 9, 35 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 446 881

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 7, lid 1, sub b, 7, lid 1, sub c, en 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/23


Beroep ingesteld op 21 december 2012 — Kaatsu International/BHIM (KAATSU)

(Zaak T-567/12)

2013/C 63/46

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kaatsu International Co. Ltd (Morningside Drive, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Edenborough, QC)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing van de kamer van beroep te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in alle kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „KAATSU” voor waren en diensten van de klassen 9, 10, 16, 28, 41 en 44 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 179 547

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/23


Beroep ingesteld op 17 december 2012 — Golam/BHIM — Derby Cycle Werke (FOCUS extreme)

(Zaak T-568/12)

2013/C 63/47

Taal van het verzoekschrift: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Sofia Golam (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Trovas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Derby Cycle Werke GmbH (Cloppenburg, Duitsland)

Conclusies

het onderhavige beroep toewijzen opdat de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 oktober 2012 in zaak R 2327/2011-4 wordt vernietigd;

de oppositie van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep afwijzen en verzoeksters aanvraag volledig toewijzen;

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „FOCUS extreme” voor waren van de klassen 5, 16 en 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8945487

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk „FOCUS” (inschrijvingsnr. 2062620) voor waren van klasse 25

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/23


Beroep ingesteld op 27 december 2012 — Marouf/Raad

(Zaak T-569/12)

2013/C 63/48

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Soulieman Marouf (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: V. Davies, solicitor, T. Eicke, QC, A. Sander, barrister, en R. Franklin, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2012/739/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/782/GBVB (zoals gewijzigd) (hierna: „besluit van de Raad”) nietig verklaren, voor zover het verzoeker betreft;

verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (zoals gewijzigd), en/of uitvoeringsverordening (EU) nr. 944/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 en/of uitvoeringsverordening (EU) nr. 1117/2012 van 29 november 2012 tot uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (hierna: „verordeningen van de Raad”) nietig verklaren, voor zover zij verzoeker betreffen;

de in de brief van de Raad van 30 november 2012 vervatte beslissing (nr. SGS12/013373) volgens welke „verzoekers opname op de lijst van personen en entiteiten die voorkomen in bijlagen I en II bij besluit 2012/739/GBVB van de Raad en in bijlagen II en IIa bij verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad […] moet worden gehandhaafd”, nietig verklaren (hierna: „beslissing”);

de Europese Unie veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan verzoeker;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.

Ten eerste voert verzoeker aan dat er geen rechtsgrondslag is voor het vaststellen van beperkende maatregelen tegen hem en/of dat er een kennelijke beoordelingsfout is gemaakt omdat hij niet redelijkerwijze in verband kan worden gebracht met de personen die de Unie met haar beperkende maatregelen wil raken, te weten de personen die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking in Syrië.

Ten tweede voert verzoeker aan dat er geen rechtsgrondslag is voor artikel 24 van besluit 2012/739/GBVB van de Raad, dat erop is gericht te beletten dat verzoeker het grondgebied van de lidstaten binnenkomt of via dit grondgebied doorreist op grond van de rechten die hij als EU-burger krachtens de artikelen 20, lid 2, sub a, VWEU en 21 VWEU en richtlijn 2004/38/EG geniet.

Ten derde betoogt verzoeker dat het besluit en de verordeningen van de Raad zijn grondrechten schenden, zoals die zijn verankerd in het Handvest voor de grondrechten van de EU en/of in het Europees Verdrag voor de mensenrechten, daaronder begrepen zijn recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid, zijn recht op behoorlijk bestuur, zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, zijn recht op vermoeden van onschuld en zijn rechten van verdediging, zijn recht op eerbiediging van het privé-leven en van het familie- en gezinsleven, woning en communicatie, zijn vrijheid van ondernemerschap en zijn eigendomsrecht.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/24


Beroep ingesteld op 28 december 2012 — Matrix Energetics International/BHIM (MATRIX ENERGETICS)

(Zaak T-573/12)

2013/C 63/49

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Matrix Energetics International, Inc. (Lynnwood, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: R. Böhm, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 oktober 2012 in zaak R 56/2012-4 vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „MATRIX ENERGETICS” voor diensten van klasse 41 — internationale inschrijving nr. W 995 247

Beslissing van de onderzoeker: weigering van de bescherming van de internationale inschrijving, waarin de Europese Unie wordt aangewezen

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/24


Beroep ingesteld op 30 december 2012 — Commissie/Siemens

(Zaak T-579/12)

2013/C 63/50

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en W. Mölls, gemachtigden)

Verwerende partij: Siemens AG (Munchen, Duitsland)

Conclusies

Siemens AG veroordelen tot betaling aan verzoekster van 671 234 Euro, te vermeerderen met rente op de voet van 5 procentpunten boven de basisrentevoet in de zin van § 247 BGB, vanaf het ogenblik waarop het beroep is ingesteld;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij aan dat zij overeenkomstig de met verweerster gesloten overeenkomst recht heeft om een schadevergoeding te vorderen voor de bijkomende kosten die de vertraagde terugneming van het ter beschikking gestelde materieel heeft veroorzaakt. Een dergelijke schadevergoeding is tevens verschuldigd overeenkomstig het op de overeenkomst van toepassing zijnde Duitse recht, in het bijzonder § 304 alsook §§ 280 en 286 BGB.


Gerecht voor ambtenarenzaken

2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/26


Beroep ingesteld op 19 december 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-155/12)

2013/C 63/51

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet te plaatsen op de reservelijst van selectieprocedure EPSO/AD/215/11

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van EPSO van 19 september 2012;

indien nodig, nietigverklaring van het besluit van EPSO van 28 juni 2012;

subsidiair, vergoeding van de geleden schade;

in elk geval, vergoeding van alle kosten die verzoeker voor zijn verdediging heeft moeten maken.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/26


Beroep ingesteld op 26 december 2012 — ZZ/ECDC

(Zaak F-159/12)

2013/C 63/52

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: V. Kolias, advocaat)

Verwerende partij: Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding (ECDC)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Het besluit om verzoeker te ontslaan nietig te verklaren en te gelasten dat hij weer in dienst wordt genomen alsmede hem het verschil te betalen tussen alle vergoedingen die hij zou hebben ontvangen vanaf de datum van inwerkingtreding van het bestreden besluit en de financiële vergoeding die hij heeft ontvangen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het bestreden besluit van ECDC van 24 februari 2012 om verzoeker te ontslaan, zodat ECDC op grond van artikel 266 VWEU verplicht zal zijn om hem, teneinde aan dat vonnis te voldoen, opnieuw in dienst te nemen en hem alle vergoedingen te betalen die hij vanaf de datum van inwerkingtreding van het bestreden besluit zou hebben ontvangen, vermeerderd met vertragingsrente tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten, met aftrek van de financiële vergoeding die hij heeft ontvangen en de werkloosheiduitkeringen die hij tot aan zijn herplaatsing zal hebben ontvangen;

nietigverklaring van de brief van het hoofd van de eenheid OCS van ECDC van 18 september 2012 tot afwijzing van verzoekers klacht tegen het bestreden besluit, voor zover die brief zelfstandige rechtsgevolgen heeft gehad;

verwijzing van ECDC in alle kosten.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/26


Beroep ingesteld op 26 december 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-160/12)

2013/C 63/53

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: F. A. Rodriguez-Gigirey Perez, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet te plaatsen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/206-207/11-AD5/AD7

Conclusies van de verzoekende partij

verklaren dat het bij verzoekers sollicitatie gevoegde diploma voldoet aan alle eisen genoemd in de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/206-207/11- AD5/AD7-Administrateurs;

het op 29 september 2012 aan verzoeker toegezonden besluit van het bevoegde gezag tot afwijzing van zijn vordering tot erkenning van de geldigheid van zijn universiteitsdiploma met het oog op de toelating tot het algemeen vergelijkend onderzoek, nietig verklaren;

dientengevolge, verklaren dat verzoeker recht heeft op plaatsing op de reservelijst met het oog op de vervulling van posten in verband met vergelijkend onderzoek EPSO/AD/206-207/11- AD5/AD7-Administrateurs, op het gebied van economie (PB C 82 A van 16 maart 2011), met een toereikende periode van geldigheid die gelijk is aan die van de kandidaten die aanvankelijk op de lijst waren geplaatst, met inbegrip van heropening van die lijst indien deze op de datum van het te wijzen vonnis niet meer geldig is;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.