ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.062.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 62

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
2 maart 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

99e plenaire zitting van 31 januari en 1 februari 2013

2013/C 062/01

Resolutie van het Comité van de Regio's — Wetgevingspakket voor het cohesiebeleid na 2013

1

2013/C 062/02

Resolutie van het Comité van de Regio's — Een duurzame toekomst voor de Economische en Monetaire Unie (EMU)

8

2013/C 062/03

Resolutie van het Comité van de Regio's over een jongerengarantie

11

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

99e plenaire zitting van 31 januari en 1 februari 2013

2013/C 062/04

Advies van het Comité van de Regio's — Europese onderzoeksruimte

14

2013/C 062/05

Advies van het Comité van de Regio's — De EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016

22

2013/C 062/06

Advies van het Comité van de Regio's — Versterking van het EU-burgerschap: bevordering van het kiesrecht van EU-burgers

26

2013/C 062/07

Advies van het Comité van de Regio's — Meer synergie tussen de EU-begroting en de (sub)nationale begrotingen

32

2013/C 062/08

Advies van het Comité van de Regio's — Betere governance van de interne markt

39

2013/C 062/09

Advies van het Comité van de Regio's — Mariene kennis 2020

44

2013/C 062/10

Advies van het Comité van de Regio's — Blauwe groei: kansen voor duurzame mariene en maritieme groei

47

2013/C 062/11

Advies van het Comité van de Regio's — Hernieuwbare energie: een belangrijke speler op de Europese energiemarkt

51

2013/C 062/12

Advies van het Comité van de Regio's — Richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen voor 2014-2020

57

2013/C 062/13

Advies van het Comité van de Regio's — Ultraperifere regio's van de Europese Unie en de Europa 2020-strategie

64

2013/C 062/14

Advies van het Comité van de Regio's — De rol van lokale en regionale overheden in de bevordering van (banen)groei

70

 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

99e plenaire zitting van 31 januari en 1 februari 2013

2013/C 062/15

Advies van het Comité van de Regio's — Het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen

77

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

99e plenaire zitting van 31 januari en 1 februari 2013

2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/1


Resolutie van het Comité van de Regio's — Wetgevingspakket voor het cohesiebeleid na 2013

2013/C 62/01

HET COMITE VAN DE REGIO'S

benadrukt met het oog op de lopende onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) dat cohesiebeleid zowel efficiënte uitgaven als een stevig budget vergt. De lidstaten worden daarom verzocht om de budgettaire beperkingen te herzien en het huidige financieringsniveau minstens te handhaven;

geeft alle steun aan het onderhandelingsteam van REGI in de trialoog, en herinnert het aan een aantal zaken waarover het CvdR en het EP het eens zijn, zoals de overgangsregio's, het evenwicht tussen Europa 2020 en de Verdragsdoelstellingen, daadwerkelijke betrokkenheid van de lokale en regionale autoriteiten (LRA) en verwerping van macro-economische conditionaliteit en een prestatiereserve. Het hoopt het dat dit alles een plaats in het eindpakket zal krijgen;

pleit voor daadwerkelijke betrokkenheid van de LRA bij het ontwerpen van partnerschapscontracten en operationele programma's, waarbij het beginsel van multilevel governance volledig wordt gerespecteerd. Het Comité steunt het Commissievoorstel om een Europese partnerschapsgedragscode te formuleren en het betreurt de afwijzing door de Raad van zo’n instrument ten zeerste. De landen met bedenkingen worden dan ook verzocht om hun standpunt te herzien. Die positie getuigt namelijk van een gebrek aan goede wil om met legitieme partners samen te werken;

steunt de roep om meer democratische verantwoording. Voorts moet de Raad verscheidene financiële kwesties in het kader van de onderhandelingen over het wetgevingspakket voor het cohesiebeleid en liever niet voor het MFK bespreken. Daarbij valt te denken aan de methode voor toewijzing van middelen op nationaal en regionaal niveau, het aftoppingspercentage, het vangnet, enz. Op die manier kan het EP naar behoren participeren en kan het CvdR geraadpleegd worden;

betreurt andermaal dat uitsluitend het BBP/BNP (en in mindere mate het aantal werklozen) het enige criteria is dat wordt gebruikt om te bepalen hoeveel geld er uit de structuurfondsen naar een regio gaat. Daarom steunt het Comité het voorstel om meer gewicht toe te kennen aan bijkomende indicatoren om behoeften en problemen op sociaal en milieugebied beter te kunnen beoordelen.

Rapporteur

Marek WOŹNIAK (PL/EVP), voorzitter van het regiobestuur van Groot-Polen

Resolutie van het Comité van de Regio's – Wetgevingspakket voor het cohesiebeleid na 2013

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Inleiding

1.

hecht zijn goedkeuring aan een politieke resolutie inzake de huidige interinstitutionele onderhandelingen over het wetgevingspakket voor het cohesiebeleid na 2013. Daarbij kijkt het naar zijn eerste standpunten, die het tussen februari en juli 2012 heeft ingenomen, en reageert het op de posities die het Europees Parlement en de Raad recentelijk hebben ingenomen.

2.

Met het oog op de lopende onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) benadrukt het Comité dat cohesiebeleid investeringsbeleid is dat zowel efficiënte uitgaven als een stevig budget vergt, en dat in dat laatste niet mag worden gesneden als wij, juist in tijden van crisis, de groei en werkgelegenheid willen stimuleren, het concurrentievermogen willen vergroten en de bestrijding van territoriale ongelijkheden binnen en tussen de EU-regio's willen opvoeren. Het cohesiebeleid is cruciaal om de uitdagingen van de economische crisis en die van de Europa 2020-strategie aan te gaan. Daarom kan er niet met 19 miljard euro (ten opzichte van het Commissievoorstel) op dit beleid worden beknibbeld en zeker niet wanneer de middelen voor ander EU-beleid constant blijven of worden verhoogd, zoals voorgesteld in de ontwerpconclusies van de Raad van 22 november 2012.

3.

Verder is het Comité zeer ingenomen met de op 11 en 12 juli 2012 door de EP-commissie REGI goedgekeurde onderhandelingsmandaten die de verlangens van de lokale en regionale autoriteiten (LRA), zoals in de adviezen van het Comité weergegeven, in hoge mate weerspiegelen. Wel betreurt het dat belangrijke onderwerpen in verband met de ontwerpverordening inzake het ESF niet zijn behandeld in het ontwerpverslag dat door de commissie EMPL op 5 juli 2012 werd goedgekeurd.

4.

Ook is het Comité te spreken over de positieve stappen naar vereenvoudiging die de Commissie in haar ontwerp van wetgevingspakket voorstelt, en over de onlangs goedgekeurde financiële regels voor de algemene EU-begroting, zoals het gebruik van flat rates, lump sums en kortere betalingstermijnen. Het dringt aan op een zelfs nog ambitieuzere agenda op lidstaatniveau voor de procedurele vereenvoudiging van de toegang tot de Uniefondsen, van de Europese en nationale aanbestedingsregelingen en van mechanismen voor verslaglegging en controle.

5.

Voorts geeft het Comité alle steun aan het onderhandelingsteam van REGI in de trialoog, en herinnert het aan een aantal zaken waarover het CvdR en het EP het eens zijn en waarvan het hoopt dat zij in het eindpakket gehandhaafd zullen blijven:

ondersteuning voor een cohesiebeleid dat alle regio's omvat, d.w.z. ook de minst ontwikkelde regio's van de Unie;

ondersteuning voor een nieuwe categorie "overgangsregio's" en het vangnet van tweederde van de huidige toewijzing aan regio's die niet langer voor cohesiesteun in aanmerking komen;

het nodige evenwicht tussen de prioriteiten van Europa 2020 en de Verdragsdoelstellingen, alsook een soepelere thematische aanpak;

daadwerkelijke betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij het ontwerpen van partnerschapscontracten en operationele programma's, waarbij het beginsel van multilevel governance wordt gerespecteerd;

krachtige steun voor opname in artikel 5 van de algemene verordening van een Europese gedragscode aangaande partnerschappen;

duidelijke afwijzing van macro-economische conditionaliteit;

de nodige directe koppeling van de uitvoering van het cohesiebeleid aan voorwaarden vooraf;

verwerping van een prestatiereserve;

overschrijving van middelen vanuit het cohesiefonds naar de nieuwe faciliteit "Connecting Europe", waarbij de regels voor het fonds en de nationale quota strikt worden gerespecteerd;

steun voor de door de Commissie voorgestane geïntegreerde benadering van territoriale ontwikkeling alsmede invoering van nieuwe beleidsinstrumenten en vormen van bestuur, zoals de geïntegreerde territoriale investeringen (ITI's) en de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling van steden;

afwijzing van het platform voor stadsontwikkeling, maar aandringing op het verlenen van een blijvend karakter aan URBACT.

6.

Daarnaast benadrukt het Comité dat het wetgevingspakket zo snel mogelijk na goedkeuring van het MFK moet worden aangenomen. De economische en sociale crisis die de Unie teistert, is ernstig en daarom is het dringend geboden om in 2014 in de eerste plaats met de uitvoering van de partnerschapscontracten en de operationele programma's te beginnen. Dat is namelijk de enige manier om Europese financiering te bieden, die zo cruciaal is voor investeringen en structurele hervormingen in de lidstaten, regio's en steden.

7.

De discussie over de ontwerpverordening betreffende de EGTS moet worden onderscheiden van het algemene wetgevingspakket voor het cohesiebeleid. Het CvdR acht het van groot belang dat deze specifieke verordening, die geen bijzondere implicaties heeft voor de EU-begroting, onmiddellijk wordt goedgekeurd en dat dus niet wordt gewacht op de goedkeuring van het hele wetgevingspakket inzake het cohesiebeleid na 2013. Op die manier kan de verordening zo snel mogelijk in werking treden en kan er een nieuwe impuls worden gegeven aan de formulering van nieuwe EGTS-projecten in een veilig rechtskader.

Voor een ambitieus budget voor het cohesiebeleid na 2013

8.

De lokale en regionale overheden zijn er zich ten zeerste van bewust dat de resultaten van het cohesiebeleid moeten worden verbeterd via een betere planning van en efficiëntere uitgaven uit de structuurfondsen, zulks met name in het licht van de economische crisis en financiële beperkingen.

9.

Een MFK met minder geld dan de Commissie heeft voorgesteld, is onaanvaardbaar, want dit zou een verzwakking van de economie en het concurrentievermogen van de Unie en in het algemeen van de eengemaakte markt betekenen, juist nu de EU moet worden versterkt. Unie betekenen, juist nu zij moet worden versterkt. Daarom blijft het Comité bij zijn in zijn resolutie inzake de lopende onderhandelingen over het MFK (1) gedane oproep om voor de EU een geloofwaardige meerjarenbegroting vast te stellen, die dient als een voor alle lidstaten en regio's voordelig investeringsinstrument, dat ten minste op het voor de periode 2007-2013 overeengekomen niveau ligt in termen van vastleggingen als percentage van het BNI.

10.

Het voorstel van het Cypriotische voorzitterschap (29 oktober 2012) om na 2013 minder geld voor het cohesiebeleid uit te trekken is echter onaanvaardbaar. Daarom worden de lidstaten verzocht om in ieder geval het huidige financieringsniveau te handhaven.

11.

Het Comité herhaalt dat er op EU-niveau een sterk en ambitieus cohesiebeleid moet blijven gevoerd om te voldoen aan de doelstellingen van het Verdrag ter zake (economische, sociale en territoriale samenhang) en de gezamenlijke toezegging om de doeleinden van Europa 2020 te verwezenlijken. De door het Raadsvoorzitterschap voorgestelde middelenvermindering van maar liefst 10 miljard euro zou de kloof tussen de minder en meer ontwikkelde regio's en zones, en ook de inkomensverschillen tussen de burgers, alleen maar doen toenemen.

12.

Verder benadrukt het Comité dat bezuinigingen op het cohesiebeleid negatief zouden uitwerken op de ontwikkeling van de interne markt en het investeringsvermogen van de lokale en regionale overheden op bepaalde terreinen die cruciaal voor de toekomst van Europa zijn. Het Comité denkt daarbij aan onderzoek, innovatie, onderwijs, ondersteuning van het MKB en groene economie en infrastructuur, want daar liggen de banen van de toekomst! Bezuinigingen tijdens de huidige economische en sociale crisis betekenen een gevaar voor lange-termijninvesteringen en voor de toekomstige duurzame groei in Europa en haar rol op het wereldtoneel.

Meer democratische verantwoording: de medebeslissingsprocedure respecteren

13.

Het Comité herinnert eraan dat krachtens de bepalingen van het Verdrag van Lissabon de juridische bepalingen betreffende het cohesiebeleid voor het eerst via de medebeslissingsprocedure zullen worden vastgesteld, waardoor het EP en de lidstaten op voet van gelijkheid zullen onderhandelen.

14.

Zoals het Comité reeds in zijn advies over het nieuwe MFK na 2013 (2) opmerkte, moet de Raad daarom verscheidene financiële kwesties in het kader van de onderhandelingen over het wetgevingspakket voor het cohesiebeleid en liever niet voor het MFK bespreken. Daarbij valt te denken aan de methode voor toewijzing van middelen op nationaal en regionaal niveau, het aftoppingspercentage, het vangnet, enz. Het is er niet over te spreken dat deze kwesties deel uitmaken van het onderhandelingspakket van de Raad. Deze zaken vallen onder de medebeslissingsprocedure en moeten daarom binnen de Raad Algemene Zaken worden besproken. Verder moet het EP naast de Raad naar behoren bij de onderhandelingen worden betrokken en dient het Comité te worden geraadpleegd. Alleen dan is er sprake van doeltreffende democratische verantwoording. Voorts zij eraan herinnerd dat het Comité zich het recht voorbehoudt, beroep in te stellen bij het Hof van Justitie indien de Commissie geen wetgevingsvoorstel indient waarover het CvdR zich heeft uit te spreken.

De toewijzingsmethoden voor de structuurfondsen

15.

Het valt andermaal te betreuren dat uitsluitend het BBP/BNP (en in mindere mate het aantal werklozen) het enige criteria is dat wordt gebruikt om te bepalen hoeveel geld er uit de structuurfondsen naar een regio gaat. Daarom steunt het Comité het voorstel om meer gewicht toe te kennen aan de werkloosheidsgraad in de minder ontwikkelde en overgangsregio's, zoals de Raad in zijn ontwerpconclusies van 22 november 2012 heeft aangegeven, zulks om een tegenwicht te bieden aan de rol van het BBP in de toewijzingsmethode en meer rekening te houden met de sociale dimensie van cohesie. Daarnaast zou het zinvol zijn om bij de verdeling van de middelen uit de structuurfondsen op lidstaatniveau rekening te houden met nog andere demografische criteria, zoals de afhankelijkheidsratio.

16.

Het Comité wees er reeds eerder op (3) dat er met bijkomende indicatoren moet worden gewerkt om de behoeften op maatschappelijk en milieugebied beter te kunnen beoordelen (bijv. toegang tot openbare dienstverlening, gezondheid, inkomen per capita, mobiliteit en een schoon milieu). De spreiding van deze indicatoren op subregionaal niveau (de “GINI-indicator”) zou in de toewijzingsmethode kunnen worden opgenomen om een beter beeld te krijgen van de uitdagingen in verband met territoriale cohesie.

17.

Er moet rekening worden gehouden met de tendensen op het vlak van regionale ontwikkeling en daarom moet de evolutie van het BBP per inwoner gedurende de referentieperiode (op basis van de beschikbare EU-cijfers voor de laatste drie jaar) in de toekomstige toewijzingsmethode worden geïntegreerd. Dankzij een flexibelere aanpak, kan de steun ook worden doorgesluisd naar regio’s die met economische terugslag kampen,

18.

Het Comité zou graag zien dat “serieuze en permanente natuurlijke of demografische handicaps” worden toegevoegd aan de criteria voor de toewijzing van middelen door de lidstaten. Het herinnert er met name aan dat demografische criteria als versnippering van de bevolking, ontvolking in bepaalde gedeelten van een regio of vergrijzing zwaar wegen op de economische ontwikkeling en de kosten van openbare diensten. Het is het EP dankbaar voor zijn ondersteuning in dit verband en verzoekt de Raad om zich bij het standpunt van het Parlement aan te sluiten.

19.

Los van de methode die wordt gekozen, herhaalt het Comité de volgende beginselen:

de structuur- en cohesiefondsen moeten op de minder ontwikkelde regio’s worden gecentreerd en zulks met respect voor de door de Commissie voorgestelde verdeling over de verschillende soorten regio’s;

“overgangsregio’s” moeten fair worden behandeld. Teveel verschillen tussen regio’s die niet langer voor de convergentiedoelstelling in aanmerking komen, en andere soorten overgangsregio’s moeten worden vermeden;

ook de meer ontwikkelde regio’s moeten worden gesteund. De meeste ervan hebben namelijk te maken met substantiële sociale problemen, armoedezones in tal van stedelijke gebieden en problemen op het gebied van milieu en economisch concurrentievermogen.

20.

Het additionaliteitsbegindel is fundamenteel voor de doeltreffendheid van het cohesiebeleid. Zonder naleving van dit beginsel zouden alle inspanningen in het kader van het Europees regionaal beleid wel eens nutteloos kunnen zijn.

21.

Het stemt met name tot zorg dat het voorzitterschap van de Raad zijn voorstellen voor de regio's baseert op de periode 2007-2009. De huidige crisis heeft in een aantal regio's namelijk fors huisgehouden en daarom verschaffen die gegevens een onjuist beeld van de realiteit van vandaag omdat zij zijn gebaseerd op deze drie jaar van economische groei. Dus verdient de clausule voor een herziening in 2016 bijval, al stelt het Comité wel voor om speciale steun in te voeren die verder gaat dan het vangnet, en wel voor regio's die er door de crisis op zijn achteruit gegaan en nu achterblijven bij de andere regio's van hun categorie.

Het aftoppingspercentage

22.

Het Comité kan zich vinden in het op 18 september 2012 in het onderhandelingspakket over het MFK voorgestelde percentage (2.5 %), waarmee rekening wordt gehouden met het inhalen van de achterstand van de lidstaten van de EU-12 en de absorptieproblemen die sommige lidstaten tijdens de huidige programmaperiode hebben ondervonden. Daarom verwerpt het de op 22 november 2012 in de ontwerpconclusies van de Raad voorgestelde vermindering tot 2,35 %. Het wil wel graag zien dat voor de lidstaten die voor 2013 zijn toegetreden en waar de gemiddelde reële groei van het BBP gedurende de periode 2008-2010 lager lag dan – 1 % een aftoppingsniveau wordt bepaald waarmee voor hetzelfde steunniveau als nu (periode 2007-2013) kan worden gezorgd.

Het vangnet

23.

Het Comité steunt het Commissievoorstel voor een vangnet dat ten minste tweederde bedraagt van de huidige toewijzing aan regio’s die niet langer onder de convergentiedoelstelling vallen. Daarom betreurt het Comité de nieuwe voorstellen van het Raadsvoorzitterschap om de middelen in het kader van het vangnet tot onder dat niveau te terug te brengen.

De stadspremie

24.

Gelukkig heeft het Raadsvoorzitterschap onlangs deze premie (4 euro per inwoner voor een stad met meer dan 250 000 inwoners) uit zijn MFK-onderhandelingspakket geschrapt. Die premie zou de meer verstedelijkte regio’s een financieel voordeel hebben opgeleverd, terwijl de ontwikkelingsverschillen tussen stedelijke en plattelandszones nog steeds zeer groot zijn.

Het budget voor territoriale samenwerking

25.

Het Comité is er zeer over te spreken dat de Commissie voorstelt om dit budget op te trekken van 8,7 (de huidige programmaperiode) tot 11,8 miljard euro. Het herhaalt dat die samenwerking waarde toevoegt aan het integratieproces en de territoriale cohesie, en zulks dankzij de minimalisering van de negatieve effecten van grenzen, meer beleidsefficiëntie, levenskwaliteit, capaciteitsopbouw en bevordering van vertrouwen en wederzijds begrip. Daarom betreurt het de in de ontwerpconclusies van de Raad van 22 november voorgestelde reductie van 3 miljard euro, alsook de herinvoering van de 150-km-eis voor grensoverschrijdende samenwerking in geval van maritieme grenzen. Het CvdR juicht het echter toe dat de ontwerpconclusies van de Raad stroken met de oproep van het CvdR en het standpunt van het EP inzake de noodzaak om het cofinancieringspercentage voor ETS-programma's op te trekken tot 85 %.

De verwerping van macro-economische conditionaliteit en sancties/beloningen

26.

Het Comité keert zich andermaal fel tegen de macro-economische conditionaliteit voor vooral elke vorm van opschorting of schrapping van GSK-financiering als onderdeel van sancties van het Groei- en stabiliteitspact. Die sancties zouden de lokale en regionale overheden zwaar kunnen treffen, terwijl zij er niet verantwoordelijk voor zijn dat hun lidstaat niet aan de voorwaarden voldoet.

27.

Het is verheugd dat het EP er hetzelfde over denkt, en hoopt dat het onderhandelingsteam er in het kader van de trialoog in zal slagen, de lidstaten ervan te overtuigen om alle maatregelen in verband met macro-economische conditionaliteit uit de algemene verordening te schrappen.

28.

Voorts betuigt het Comité nogmaals zijn steun aan de gedeeltelijke koppeling tussen GSK-fondsen en de nieuwe economische governance van de Unie door de weg te openen voor bijstelling van partnerschapscontracten en operationele programma’s op basis van in het kader van het Europees semester gedane landspecifieke aanbevelingen. Wel is het ten zeerste gekant tegen de eventuele gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen.

29.

Ook wijst het Comité opnieuw beloningen voor de meest succesvolle regio’s in het kader van de “prestatiereserve” af. Dit mechanisme kan beleidsmakers er namelijk toe aanzetten om zeer bescheiden en gemakkelijk te realiseren doelstellingen te formuleren om extra geld te krijgen. Dat zou alleen maar ambitieloze projecten aanmoedigen en innovatie ontmoedigen. Daarom schaart het Comité zich achter het standpunt van het EP en hoopt het dat de Raad hier van gedachten zal veranderen. Het wijst nogmaals op zijn voorstel voor een “flexibiliteitsreserve”, die uit automatische overhevelingen bestaat en bestemd is voor experimenten. Dat zou een compromis tussen Raad en EP kunnen worden.

30.

Het CvdR stemt volledig in met de aanpak die nodig is voor het nieuwe, op resultaten gebaseerde beheerskader en dus ook met het belang dat wordt gehecht aan het meten van prestaties. Het is echter wel van mening dat er flexibele regels moeten komen, zodat de resultaten in het licht van de specifieke economische situatie van elke regio kunnen worden beschouwd. Verder maakt het eens te meer bezwaar tegen enige vorm van financiële sancties in verband met het prestatiekader.

Een efficiënt partnerschap met de lokale en regionale overheden

31.

Het Comité pleit voor volledige tenuitvoerlegging van het beginsel van multilevel governance en meer betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij de voorbereiding van, de onderhandelingen over en de uitvoering van het cohesiebeleid gedurende de volgende programmaperiode.

32.

Verder is het Comité, onder voorwaarde van eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, ingenomen met het voorstel van het EP om de lokale en regionale overheden bij het opstellen van partnerschapscontracten en operationele programma’s dezelfde positie te geven als de nationale overheden.

33.

Het Comité gaat er dus vanuit dat de lokale en regionale overheden volledig zullen worden betrokken bij het opstellen van de “partnerschapscontracten”, zodat kan worden voldaan aan de behoeften van geïntegreerde, bottom- up regionale-ontwikkelingsstrategieën. De lidstaten worden verzocht om werk te gaan maken van de strategische planning van het cohesiebeleid om per 1 januari 2014 klaar te staan voor de programmering van de GSK-fondsen. De Commissie wordt in dit verband verzocht om nauw toe te zien op het opstellen van die contracten, teneinde een top-down en sectorale programmering te voorkomen.

34.

Daarom steunt het Comité het Commissievoorstel om voor het eerst een Europese partnerschapsgedragscode te formuleren en betreurt het de afwijzing door de Raad van zo’n instrument ten zeerste. Het is namelijk gericht op verhoging van de kwaliteit van partnerschappen in alle lidstaten en de landen met bedenkingen worden dan ook verzocht om hun standpunt te herzien. Die positie getuigt namelijk van een gebrek aan goede wil om met legitieme partners samen te werken.

Een architectuur waarin oog is voor territoriale verschillen

35.

Het Comité blijft zonder meer voorstander van de nieuwe categorie “overgangsregio’s”, schaart zich in het kader van de huidige interinstitutionele onderhandelingen achter het EP en hoopt dat het Raadsvoorzitterschap bij zijn standpunt zal blijven. Die nieuwe categorie past namelijk perfect bij de doelstelling van territoriale cohesie omdat de regiosteun eerlijker zal worden gespreid.

36.

Ook kan het zich vinden in het voorstel van het EP om een ander vangnet (80 % van de toewijzingen 2007-2013) in het leven te roepen voor eilanden die in 2013 voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, en voor perifere regio’s die na 2013 niet langer tot de categorie minder ontwikkelde regio’s zullen behoren.

37.

Verder wijst het op de behoeften en problemen van de perifere en dunbevolkte regio’s en verzoekt dat deze voldoende en proportionele middelen toegewezen zullen krijgen om economische, sociale en territoriale samenhang te verwezenlijken en deze zones beter in de interne markt te integreren. Het is er dan ook mee ingenomen dat de Europese Raad in zijn ontwerpconclusies van 22 november 2012 voorstelt om de steun voor perifere regio's te verhogen (van 20 naar 30 euro per inwoner).

38.

Het Comité herinnert eraan dat bij het Verdrag van Lissabon territoriale samenhang als beleidsdoelstelling aan de economische en sociale cohesie is toegevoegd, en plaatst vraagtekens bij het gebrek aan verwijzingen in het verslag van de EP-commissie EMPL over de ontwerpverordening inzake het ESF naar deze territoriale dimensie en naar regio’s die met industriële reconversie te maken hebben, alsmede naar eiland- berg- en perifere en dunbevolkte regio’s.

Thematische concentratie: naar meer flexibiliteit

39.

Het is goed dat het EP en de Raad in hun compromissen een flexibelere benadering van thematische concentratie in de Europa 2020-strategie zijn overeengekomen. Het Comité wijst op de belangrijkste beleidsdoelstellingen van het Verdrag (economische, sociale en territoriale cohesie) en pleit, evenals EP en Raad, voor meer oog voor nationale en regionale ongelijkheden en problemen.

40.

Verder is het Comité ingenomen met de uitbreiding van de thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten, zoals omschreven in de opmerkingen van het EP over de ontwerpverordeningen betreffende het EFRO en territoriale samenwerking en in de door het Raadsvoorzitterschap goedgekeurde compromissen over de cluster “thematische concentratie”, al is het belangrijk om maximale aandacht te blijven schenken aan de ontwikkeling van het culturele erfgoed en van het toerisme. Wel is het jammer dat de commissie EMPL in haar verslag over het ESF, in tegenstelling tot hetgeen het Comité heeft gesuggereerd, geen enkele reductie van de door de Commissie voorgestelde concentratiepercentages heeft voorgesteld.

41.

Voorts is het vooral te spreken over het standpunt van het EP over de uitbreiding van de basisinfrastructuur voor ICT tot alle regio’s, maar helaas zwijgt de Raad hierover. Daarom verzoekt het Comité de lidstaten om hun standpunt ter zake te heroverwegen, omdat supersnelle ICT-netwerken nog altijd in veel afgelegen plattelandsgebieden en zelfs meer ontwikkelde regio’s ontbreken.

42.

Gelukkig heeft de Raad de door de Commissie in de ontwerpverordening aangaande het EFRO voorgestelde thematische concentratie voor de perifere regio's verworpen. Het Comité hoopt dat het EP tijdens de lopende interinstitutionele onderhandelingen hetzelfde zal doen.

Het Europees Sociaal Fonds

43.

Het Comité herhaalt dat de lokale en regionale overheden de belangrijkste actoren moeten blijven bij de planning en uitvoering van de operationele programma’s van het ESF, en daarom verwerpt het de opmerking in het verslag van de commissie EMPL dat de lidstaten, gegeven het belang van nationaal werkgelegenheidsbeleid, de voornaamste intermediairs dienen te blijven voor alle ESF-maatregelen.

44.

Ook verzoekt het andermaal om in de ESF-verordening eenzelfde verwijzing als in artikel 10 van de ontwerpverordening inzake het EFRO op te nemen naar gebieden met natuurlijke of demografische handicaps en naar de ultraperifere regio's. Verder moet de territoriale samenwerking in het kader van het ESF naast transnationale samenwerking worden uitgebreid tot grensoverschrijdende en interregionale samenwerking.

45.

Ten slotte betreurt het Comité de in de conclusies van de Europese Raad van 22 en 23 november voorgestelde besparingen op het voedselhulpprogramma voor de meest achtergestelde personen (2.1 i.p.v. 25 miljard euro). Het wil een duidelijke loskoppeling van dit programma van het ESF en overschrijving van toereikende middelen uit sectie 2 van het MFK (GLB).

Naar een formele “Raad voor het cohesiebeleid"

46.

Het voorstel van het Cypriotische voorzitterschap om een uit de voor het cohesiebeleid verantwoordelijke ministers bestaande Raad voor het cohesiebeleid op te richten verdient bijval. Het Comité heeft hiervoor al lang gepleit: die Raad zal meer zichtbaarheid aan dat beleid geven en voor een permanente politieke discussie hierover zorgen. Het hoopt actief aan de discussie van een formele raad deel te nemen want deze raakt de belangen van de lokale en regionale overheden in de Unie, die direct te maken hebben met de praktische uitvoering van het cohesiebeleid.

47.

Helaas moeten de nationale en regionale autoriteiten vooraf blijven opdraaien voor de beheerskosten van investeringen. Gegeven de huidige situatie op de financiële markten is dat een zware opgave. Dit beginsel van voorfinanciering sluit de weg naar directe prikkels voor de economie en structurele hervormingen. Door EU-voorschotten komt de economie weer op gang en zijn de regio's dus op den duur beter in staat om het geld terug te betalen.

Financieel beheer van de operationele programma's

48.

Wat het financieel beheer van operationele programma's betreft is het Comité het oneens met de voorgestelde BTW-voorschriften. Die heffing zou namelijk in de meeste regio's vaak niet meer als operationele kostenpost voor subsidie in aanmerking komen. Dat betekent dat de cofinanciering uit de fondsen wel eens met maximaal 23 % zou kunnen verminderen.

49.

Het Comité pleit voor handhaving van de N+3-regel in de programmeringsperiode 2014/2020.

50.

Het Comité is voorstander van de ontvankelijkheid van de btw voor alle uitgavencategorieën als deze belasting niet kan worden teruggevorderd door de begunstigden.

Brussel, 1 februari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CDR 2263/2012 fin.

(2)  CdR 1777/2012 fin (rapporteur: Mercedes BRESSO (IT/PSE).

(3)  CDR 163/2010, "Het BBP en verder – meting van de vooruitgang" (rapporteur: Vicente ALVAREZ ARECES (ES/PSE).


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/8


Resolutie van het Comité van de Regio's — Een duurzame toekomst voor de Economische en Monetaire Unie (EMU)

2013/C 62/02

HET COMITE VAN DE REGIO'S (CvdR)

gezien de conclusies van de Europese Raad van 13-14 december 2012;

gezien het rapport "Naar een echte Economische en Monetaire Unie", dat werd opgesteld door de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, samen met de voorzitter van de Europese Commissie, de president van de Europese Centrale Bank en de voorzitter van de Eurogroep (5 december 2012);

gezien de mededeling van de Commissie "Blauwdruk voor een hechte economische en monetaire unie" (COM (2012) 777/2 - 28 november 2012)";

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 20 november 2012 met aanbevelingen aan de Commissie over genoemd rapport;

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2013 over de openbare financiën in de EMU – 2011 en 2012;

1.

benadrukt dat de versterking, in de lidstaten, van de Economische en Monetaire Unie (EMU) cruciaal is voor duurzame groei, sociale vooruitgang en verdere politieke integratie in de Unie;

2.

betreurt dat een aantal zaken op het gebied van economisch en begrotingsbeleid die in de blauwdruk van de Commissie voor een hechte economische en monetaire unie en in het rapport van de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Europese Commissie, de president van de Europese Centrale Bank en de voorzitter van de Eurogroep werden behandeld niet in de slotconclusies van de Europese Raad aan de orde komen en dat de behandeling ervan is uitgesteld tot de top van juni 2013;

3.

eist dat de lokale en regionale overheden en het CvdR deelnemen aan het Europees Semester op nationaal resp. Europees niveau, omdat budgettaire governance ook economische governance op lokaal en regionaal niveau betekent. Om effectief gestalte te geven aan de budgettaire governance, zal de verdeling van bevoegdheden tussen het Europese, het nationale en het regionale resp. lokale niveau ondubbelzinnig en duidelijk vast moeten liggen;

4.

benadrukt dat Europese besluiten betreffende de EMU niet alleen op de nationale financiën, maar ook op de subnationale financiën een grote impact hebben; wijst er in dit verband op dat de subnationale begrotingsautonomie onder meer in artikel 4 van het VEU wordt gegarandeerd en pleit derhalve voor meer synergie tussen de EU- en de (sub)nationale begrotingen;

5.

vestigt hier de aandacht op het verzoek van het Europees Parlement aan de Commissie (1) om in haar volgende jaarlijkse groeianalyse "de rol van de EU-begroting in het proces van het Europees semester uitgebreid te belichten en te onderstrepen, door concreet feitenmateriaal te verschaffen over de effecten van die begroting (als initiator, katalysator, synergiebevorderaar en complementaire financieringsbron) op de totale overheidsuitgaven op lokaal, regionaal en nationaal niveau";

6.

betuigt andermaal zijn steun aan de oproep van het Europees Parlement tot de lidstaten om te overwegen een sociaal investeringspact te sluiten dat is gebaseerd op het model van het ‘Euro Plus Pact’. Eerstgenoemd pact zou targets voor nationale sociale investeringen moeten bevatten die dienen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie op werkgelegenheids-, sociaal en onderwijsgebied;

7.

benadrukt dat we ons nu bij de maatregelen om de economische crisis te lijf te gaan, moeten concentreren op het efficiënte functioneren en tot ontwikkeling brengen van de nieuwe mechanismen waarover reeds overeenstemming is bereikt, zoals de aan de lokale en regionale toegewezen rol in het kader van het Europees Semester;

8.

stelt met tevredenheid vast dat de Europese Raad in zijn conclusies (2) terecht benadrukt dat "in het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact (…) gebruik [kan] worden gemaakt van de mogelijkheden die het bestaande begrotingskader van de EU biedt om een evenwicht te scheppen tussen de behoeften inzake productieve overheidsinvesteringen en de doelstellingen op het gebied van begrotingsdiscipline". Dat wordt alleen maar pertinenter in het licht van de recente IMF-vaststelling dat de zg. begrotingsmultiplicatoren, die de negatieve impact van begrotingsconsolidatie op de groei verzachten, substantieel hoger waren dan gedurende de schuldencrisis door analisten was voorzien. Het Comité verzoekt de Commissie derhalve om deze materie verder uit te diepen in haar aangekondigde mededeling over de kwaliteit van overheidsuitgaven. Daarbij zou zij onder meer moeten ingaan op de scheiding van lopende uitgaven en investeringen in de berekeningen van het begrotingstekort om overheidsinvesteringen met rendement op de lange termijn niet te belemmeren.

Een geïntegreerd financieel kader

9.

wijst erop dat de zwakte van de bancaire sector in de Unie in het algemeen en in sommige lidstaten in het bijzonder een bedreiging vormt voor de overheidsfinanciën, met name op regionaal en lokaal niveau, en betreurt dat de belastingbetaler moet opdraaien voor het merendeel van de kosten van de aanpak van de bankencrisis, hetgeen de groei van de reële economie belemmert;

10.

benadrukt dat iedere in het kader van een bankenunie genomen maatregel gepaard moet gaan met meer transparantie en verantwoordingsplicht, aangezien die maatregelen een grote impact kunnen hebben op de nationale, regionale en lokale overheidsfinanciën, en op de banken en de burgers;

11.

is ingenomen met het door het Europees Parlement en de Raad overeengekomen gemeenschappelijk toezichtsmechanisme als regelgevingskader voor banken in de Europese Unie en vestigt in dit verband de aandacht op de rol van regionale banken bij het verstrekken van kapitaal voor kleine en middelgrote ondernemingen evenals voor publieke investeringsprojecten voor territoriale ontwikkeling;

12.

steunt de richtlijnvoorstellen inzake herstel en bankafwikkeling, alsook inzake depositogaranties en is het ermee eens dat die zo snel mogelijk moeten worden goedgekeurd, maar benadrukt dat deze regels, met name wat monitoring- en controlesystemen betreft, evenredig dienen te zijn;

13.

is van mening dat de lange-termijndoelstelling van de uniforme Europese regelgeving voor deposito's eenvormige, gemeenschappelijke en strenge vereisten behoeft, waarbij voldoende rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale omstandigheden in de financiële sector;

14.

verzoekt de Commissie om snel met wetgeving te komen als vervolg op het rapport-Liikanen (3) over de juridische scheiding tussen bepaalde zeer risicovolle financiële activiteiten en depositobeheer binnen een bankgroep;

15.

vraagt zich af waarom de Commissie de presentatie van een rapport over de invoering van een onafhankelijk Europees ratingbureau tot eind 2016 heeft uitgesteld;

Een geïntegreerd begrotingskader

16.

vindt ook dat de EMU vergezeld moet gaan van passende regels voor begrotingsbeleid en schaart zich in dit verband achter de snelle goedkeuring van het "two-pack" als aanvulling op het "six-pack" en achter het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur (VSCB, begrotingspact), dat begin 2013 in werking trad;

17.

schaart zich achter het verzoek van het Europees Parlement aan de lidstaten om duidelijkheid te verschaffen over verantwoordelijkheden, rollen, begrotingstransfers en inkomstenbronnen van de nationale, regionale en lokale bestuursniveaus om voor een gezond en duurzaam kader voor de openbare financiën te zorgen, en daarbij vooral te kijken naar de impact op de financiële en budgettaire autonomie van de lokale en regionale overheden zoals genoemd in het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de EMU. Het beveelt derhalve aan dat de decentrale overheden op passende wijze worden betrokken bij zowel de verdere uitwerking van die regels als de uitvoering ervan, overeenkomstig het beginsel van multilevel governance;

18.

betreurt dat de Europese Raad in zijn conclusies zwijgt over de behoefte aan budgettaire capaciteit om nationale economische hervormingen te ondersteunen en asymmetrische schokken op te vangen, en is ervan overtuigd dat die capaciteit echt nodig is om een hechte economische en monetaire unie te verwezenlijken;

19.

steunt de gedachte dat deze eventueel in te voeren begrotingscapaciteit onderwerp moet zijn van gezamenlijke besluitvorming en uitvoering op EMU-niveau, maar dat ook lidstaten van buiten de eurozone hieraan op basis van vrijwilligheid moeten kunnen deelnemen;

20.

steunt de oproep van het Europees Parlement aan de Commissie om zo snel mogelijk te komen met een routekaart voor de gemeenschappelijke uitgifte van openbare schuldinstrumenten;

21.

gaat ervan uit dat deze eventueel in te voeren begrotingscapaciteit van de EMU op korte termijn separaat van het MFK zou moeten worden behandeld en op langere termijn als een aparte specifieke begrotingsprocedure voor de EMU, maar alleen op voorwaarde dat de Verdragsbepalingen worden nageleefd teneinde transparantie en democratisch toezicht te waarborgen;

Een geïntegreerd economisch beleidskader

22.

acht de Europa 2020-strategie cruciaal voor de versterking van de economische pijler van de EMU, terwijl de laatste jaren de nadruk vooral op de monetaire aspecten van die Unie werd gelegd;

23.

wijst verder op het belang van de groeimogelijkheden die ontstaan door de tenuitvoerlegging van de interne-marktbepalingen, mits dit op gepaste wijze gebeurt en de aandacht met name uitgaat naar sleutelgebieden waar ruimte is voor innovatie en creatie van kwalitatief hoogwaardige banen;

24.

is ingenomen met het opzetten van een mechanisme voor meer coördinatie, convergentie en handhaving aangaande het structuurbeleid. Dat mechanisme zou moeten worden gebaseerd op contractuele regelingen tussen de lidstaten en de EU-instellingen op voorwaarde dat de democratische verantwoordingsplicht niet wordt omzeild. Die regelingen zouden inderdaad van geval tot geval kunnen worden aangegaan en het is goed dat zij tijdelijk, doelgericht en in financieel opzicht flexibel kunnen worden gesteund. Het Comité benadrukt in dit verband het belang van lokale en regionale financiering van investeringen en zou daarom graag zien dat de lokale en regionale overheden, met eerbiediging van de nationale wetgeving, bij het opstellen van de regelingen worden betrokken;

25.

is het er volkomen mee eens dat economisch beleid gericht moet zijn op de bevordering van sterke, duurzame en inclusieve economische groei, waardoor concurrentiekracht en werkgelegenheid worden vergroot zodat Europa een zeer aantrekkelijke sociale markteconomie behoudt en het Europese sociale model overeind blijft. De Europa 2020-strategie en de jaarlijkse groeianalyse blijven de belangrijkste instrumenten om deze doelstelling te bereiken;

26.

vindt het een goede suggestie om alle grote hervormingen die de lidstaten op het gebied van economisch beleid willen doorvoeren vooraf te bespreken en, indien nodig, onderling te coördineren. Daarbij moeten op Europees niveau de instellingen en de adviesorganen van de Unie worden betrokken en op nationaal niveau de lokale en regionale overheden en andere stakeholders;

27.

is ermee ingenomen dat het verslag van de Commissie van 2012 over de overheidsfinanciën in de EMU een hoofdstuk over de lokale en regionale overheidsfinanciën bevat. De Commissie wordt verzocht om ook in haar toekomstige verslagen aandacht aan begrotingsdecentralisatie te schenken;

28.

sluit zich ook aan bij het voorstel in de jaarlijkse groeianalyse om de in maart 2012 geformuleerde vijf prioriteiten te handhaven en er het volgende aan toe te voegen:

een regionale dimensie in de jaarlijkse groeianalyse die is gericht op de lokale en regionale dimensie van Europa 2020, naleving van het subsidiariteitsbeginsel en de bevoegdheidsverdeling binnen de lidstaten betreffende zowel de landenspecifieke aanbevelingen als de voorbereiding van nationale hervormingsprogramma's;

de betrokkenheid van vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden bij de permanente dialoog tussen de Commissie en de lidstaten, met name aangaande zaken die direct verband houden met lokale en regionale bevoegdheden;

Betere governance: democratische legitimatie en verantwoordingsplicht

29.

onderstreept dat bij de ontwikkeling van de EMU hoe dan ook voor democratie en legitimatie moet worden gezorgd. Het CvdR is dan ook verheugd over de geplande sleutelrol voor het Europees Parlement en de betrokkenheid van de nationale parlementen en pleit voor deelname van de lokale en regionale bestuursniveaus aan dit proces, waarbij het vooral aan regio's met wetgevende bevoegdheden denkt;

30.

zou graag zien dat de democratische verantwoordingsplicht van de trojka wordt opgevoerd doordat de leden het Europees Parlement middels hoorzittingen informeren;

31.

constateert dat de discussie over de EMU nauw samenhangt met de discussie over de toekomst van de Unie in het algemeen, waaraan het CvdR actief wil bijdragen om de standpunten van de Europese lokale en regionale overheden te presenteren;

32.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Commissie, het Ierse Raadsvoorzitterschap en het komende Litouwse Raadsvoorzitterschap.

Brussel, 1 februari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Resolutie van het Europees Parlement over het "Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten 2012".

(2)  Conclusies van de Europese Raad van 13-14 december 2012, I. Economisch beleid, pt.2

(3)  http://ec.europa.eu/internal_market/bank/docs/high-level_expert_group/report_en.pdf


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/11


Resolutie van het Comité van de Regio's over een jongerengarantie

2013/C 62/03

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

gelet op het voorstel van de Europese Commissie van 5 december 2012 voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een jongerengarantie (COM(2012)0729);

gelet op de resolutie van het Europees Parlement over een jongerengarantie van 16 januari 2013 (2012/2901(RSP));

gelet op de mededeling van de Commissie ‘Jeugd in beweging‧ (COM (2010) 478);

gelet op het desbetreffende advies van het Comité van de Regio's (CdR 292/2010 fin);

Overwegende dat:

de economische crisis heeft geleid tot onaanvaardbaar hoge werkloosheidscijfers voor jongeren, zodat op het ogenblik 5,7 miljoen van hen zonder werk zitten;

dat het aantal jongeren dat niet werkt noch onderwijs of een opleiding volgt (de zog. NEET-jongeren), op dit ogenblik in totaal al zo'n 7,5 miljoen bedraagt, wat neerkomt op een kostenpost van 1,2 % van het BBP in de EU (1);

een jongerengarantie zou bijdragen tot de verwezenlijking van drie van de vijf prioritaire doelstellingen van de Europa 2020-strategie, doordat hierdoor de aantallen vroegtijdige schoolverlaters en personen die gevaar lopen het slachtoffer te worden van armoede en sociale uitsluiting, worden teruggedrongen en meer mensen een diploma tertiair onderwijs zullen halen;

invoering van een jongerengarantie in de hele eurozone niet meer dan 21 miljard euro zou bedragen, wat neerkomt op 0,45 % van de openbare uitgaven in de eurozone (2);

veel lidstaten nog altijd geen gehoor hebben gegeven aan oproepen van de Europese Commissie en de Europese Raad om een jongerengarantie in te voeren ter verbetering van de werkgelegenheid onder jongeren, en

de jongerengarantie een centraal bestanddeel van het Werkgelegenheidspakket voor jongeren van de Europese Commissie is,

1.

is ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om de bestrijding van de werkloosheid onder jongeren een nieuwe impuls te geven, omdat het hier gaat om een complex probleem waarbij een gecoördineerde en omvattende beleidsinspanning dringend geboden is, en kan zich dan ook vinden in het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad inzake een jongerengarantie, dat een van de belangrijkste instrumenten bij de bestrijding van jeugdwerkloosheid zou moeten worden;

2.

herinnert eraan dat het zich in zijn desbetreffende advies (3) vol overtuiging heeft geschaard achter de in het vlaggenschipinitiatief ‧Jeugd in beweging‧ van de Europa 2020-strategie geformuleerde doelstelling om alle jongeren binnen vier maanden na het verlaten van hun school uitzicht te bieden op een baan, een beroepsopleiding of voortgezet hoger onderwijs;

3.

stelt voor om de garantieregelingen voor jongeren, m.n. als deze betrekking hebben op tewerkstelling, op een plaats in het leerlingstelsel of op een stage, uit te breiden tot pas afgestudeerden van maximaal 30 jaar;

4.

wijst op de belangrijke rol van de regionale en lokale overheden als het gaat om werkgelegenheids- en onderwijsbeleid, zoals nog eens werd bevestigd tijdens de CvdR-conferentie over het Europa 2020-vlaggenschipinitiatief ‧Jeugd in beweging‧ op 13 december 2012;

5.

is verheugd over de nadruk die de Commissie legt op een partnerschapsaanpak bij de invoering en implementatie van garantieregelingen voor jongeren, maar dringt er wel op aan dat deze partnerschappen reeds in het allereerste stadium van beleidsontwikkeling worden opgezet en dat ze alle betrokken partijen, m.n. de lokale en regionale overheden, omvatten. De laatste zijn met betrekking tot het proces van de Europa 2020-strategie en het Europees Semester grotendeels buitenspel gezet, met alle gevolgen van dien voor de democratische legitimiteit en de doeltreffendheid van de goedgekeurde maatregelen;

6.

is het met de Europese Commissie eens over de noodzaak van vroegtijdige interventie en activering als het gaat om werkgelegenheid voor jongeren, en deelt de opvatting dat het beginsel van wederzijdse verplichtingen van meet af aan dient te worden toegepast;

7.

benadrukt dat maatregelen die ter ondersteuning van marktintegratie worden genomen in het kader van een jongerengarantie, beslist ook talenkennis en praktische werkervaring dienen te omvatten, want hierdoor wordt de inzetbaarheid verbeterd en een impuls gegeven aan de arbeidsmobiliteit binnen de EU;

8.

wijst erop hoe belangrijk het is dat de garantieregelingen voor jongeren worden gekoppeld aan jeugdmobiliteit tussen de lidstaten en dat het vlaggenschipinitiatief ‧Jeugd in beweging‧ en de regionale en lokale overheden hier een grotere rol gaan spelen. Deze laatste zijn vaak verantwoordelijk voor de uitvoering van mobiliteitsprogramma's op plaatselijk niveau en als de EU steun zou verlenen aan de verbetering van de interregionale samenwerking, zou dit tot betere resultaten kunnen leiden;

9.

verwelkomt in dit verband het voorstel van de Europese Commissie om over te gaan tot de invoering van een Europese beroepskaart, bedoeld om de procedures voor de erkenning van beroepsvaardigheden te vereenvoudigen; dringt er in dit verband op aan om stages die deel uitmaken van de opleiding voor een gereglementeerd beroep, om het even of daarvoor loon wordt uitbetaald, overal in de EU te erkennen en contractueel vast te leggen; dit is belangrijk voor jonge Europeanen, die op een verontrustende wijze getroffen worden door werkloosheid en voor wie beroepsmobiliteit een realistische manier is om (opnieuw) toegang te verkrijgen tot de arbeidsmarkt;

10.

benadrukt dat jongeren meer bewust moeten worden gemaakt van de mogelijkheden die er zijn om te studeren, een opleiding te volgen of aan het werk te raken in andere lidstaten. De ervaringen die ze hiermee opdoen, kunnen wezenlijk bijdragen tot hun gevoel van onafhankelijkheid en eigen verantwoordelijkheid, terwijl aldus ook nieuwe en innovatieve ideeën worden opgedaan;

11.

onderstreept dat de EU ervoor moet zorgen dat de mobiliteitsprogramma's zonder onderscheid open moeten staan voor alle jongeren, en beveelt in dit verband aan om steun te verlenen aan regio's met bijzondere geografische kenmerken, zoals plattelandsgebieden en dunbevolkte streken, met bijzondere nadruk op ultraperifere regio's en eilanden;

12.

vestigt evenwel de aandacht op het feit dat het belangrijkste instrument om de arbeidsparticipatie van jongeren te vergroten het scheppen van nieuwe banen is, en wel voor alle opleidingsniveaus en niet alleen in sectoren waar een hogere opleiding vereist is;

13.

wijst erop dat een van de belangrijke instrumenten het opzetten van systemen voor alternerend leren is, alsook de ondersteuning van deze systemen, waarin vanaf het begin van de studie een band tussen de student en zijn/haar toekomstige werkgever tot stand wordt gebracht;

14.

acht het noodzakelijk om bij maatregelen ter verbetering van vaardigheden en competenties de aandacht in de eerste plaats te richten op het vinden van een beter evenwicht tussen arbeidsmarktbehoeften en het aanbod aan vaardigheden; hiertoe dienen voortgezette vormen van onderwijs, leerlingstelsels en stages een vast onderdeel te worden van de werkgelegenheidsdoelstellingen; bovendien is er bij de garantieregelingen voor jongeren een belangrijke rol weggelegd voor de werkgevers, die de nodige kansen voor loopbaanontwikkeling moeten bieden;

15.

herinnert eraan dat het zelf ter verbetering van de vaardigheden in het kader van de garantieregelingen voor jongeren het initiatief heeft genomen voor de onderscheiding "Europese ondernemende regio" (EOR). Een van de belangrijkste doelstellingen hiervan is het bevorderen van ondernemerszin en het scheppen van een gunstig ondernemingsklimaat waardoor meer banen worden gecreëerd. Deze regio's hebben zich er speciaal voor ingezet om jonge mensen aan te moedigen ondernemer te worden;

16.

is verheugd dat de Europese Commissie nadruk legt op hoogwaardige werkgelegenheid en de lidstaten aanbeveelt, ervoor te zorgen dat hun garantieregelingen voor jongeren ook voorzien in het aanbieden van kwalitatief hoogstaande arbeidsplaatsen. Verder mag de economische crisis niet worden gebruikt als alibi om de gezondheids- en veiligheidseisen op de werkplek te versoepelen. Het is belangrijk dat werknemers aanspraak kunnen maken op een basisbescherming, al zal het wel op nationaal niveau moeten zijn dat door de sociale partners afspraken worden gemaakt over kwesties op het gebied van arbeidsrecht. De sociale partners moeten ten volle worden betrokken bij het opstellen van een kwaliteitskader voor arbeidsplaatsen, zoals voorzien in de garantieregelingen voor jongeren. Ook mag niet worden vergeten dat jongeren veel meer risico lopen om tot armoede te vervallen, zoals de Europese Commissie andermaal vaststelt in haar Employment and Social Developments Review 2012  (4);

17.

spoort de lidstaten aan om ook werkgevers uit de particuliere sector te betrekken bij de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie om jongeren zoveel mogelijk kansen te bieden;

18.

wil erop wijzen dat werkloosheid onder jongeren met name een probleem is in de lidstaten die op het ogenblik gedwongen zijn zware besparingen door te voeren, en is daarom voorstander van voortgezette gerichte steun aan deze lidstaten en, indien nodig, extra financiële maatregelen, zodat ze het hoofd kunnen bieden aan de uitdaging om de garantieregelingen voor jongeren op nationaal niveau in te voeren en in praktijk te brengen, zoals bijv. ook aangegeven in het groeipact van juni 2012;

19.

is het ermee eens dat, gezien het feit dat de Europese Commissie niet voornemens is een speciaal fonds voor de garantierelingen in te stellen, het initiatief gecofinancierd zou moeten worden met middelen uit de instrumenten ter financiering van het cohesiebeleid, m.n. het Europees Sociaal Fonds (ESF), reden waarom er niet besnoeid mag worden op de begroting voor het cohesiebeleid in de context van het meerjarig financieel kader 2014-2020;

20.

dringt er bij de Europese Commissie en de lidstaten op aan, ervoor te zorgen dat de toekomstige partnerschapsovereenkomsten op het gebied van cohesiebeleid op passende wijze met name inspelen op de jeugdwerkloosheid en ook garantieregelingen voor jongeren mogelijk maken, door gebruik te maken van de middelen uit het Europees Sociaal Fonds bij het overnemen van goede praktijken en innovatieve werkwijzen die al in sommige landen bestaan;

21.

verzoekt de lidstaten en de lokale en regionale overheden om de noodzakelijke coördinatie tot stand te brengen tussen de medewerkers van de diensten voor arbeidsbemiddeling en die van de onderwijsinstellingen, om ervoor te zorgen dat jongeren die van school af zijn gegaan en werkloos zijn, kunnen profiteren van de EU-steun voor beleidsmaatregelen met betrekking tot jeugd en onderwijs, en met name om te bevorderen dat zij een diploma halen in het tweedekansonderwijs;

22.

roept de lidstaten op om in 2013 nationale banenplannen voor te leggen waarin o.a. stappen worden aangekondigd om jongerengaranties in te voeren en te implementeren;

23.

zou graag willen dat er uiterlijk in januari 2014 begonnen wordt met de invoering en implementatie van garantieregelingen voor jongeren;

24.

erkent dat het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid voor jongeren niet los gezien kan worden van een verbetering van de algehele economische situatie, en dringt er daarom bij de lidstaten op aan om, naast de maatregelen die specifiek betrekking hebben op de jongerengarantie, een beleid te voeren dat gericht is op stimulering van groei en werkgelegenheid in het algemeen, en ernaar te streven dat werkloze jongeren die zonder diploma van school af zijn gegaan, de nodige kwalificaties verwerven. In dit opzicht is integratie van het initiatief in het Europees semester een goede zaak;

25.

verzoekt de lidstaten gevolg te geven aan de aanbeveling van de Commissie om optimaal informatie te verschaffen over de nieuwe diensten en steunmaatregelen in het kader van de garantieregelingen voor jongeren, een onderwerp waar de inbreng van de regionale en lokale overheden cruciaal is vanwege hun actieve rol bij het in praktijk brengen van dergelijke regelingen;

26.

verzoekt de Europese Commissie, een effectief mechanisme in het leven te roepen om de lidstaten te helpen bij de implementatie van de jongerengarantie, m.i.v. de uitwisseling van beste praktijken en know-how, en zou hier ook zelf graag bij worden betrokken;

27.

raadt de Europese Commissie aan om het voorstel voor een jongerengarantie tot een van haar belangrijkste communicatie-activiteiten in 2013 te maken en hierbij op grote schaal gebruik te maken van de sociale media;

28.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Europese Commissie, het Ierse voorzitterschap van de EU en het aanstaande Litouwse voorzitterschap.

Brussel, 1 februari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Zie rapport van Eurofound “NEETs- Young people not in employment,education or training: Characteristics, costs and policy responses in Europe": http://www.eurofound.europa.eu/pubdocs/2012/54/en/1/EF1254EN.pdf.

(2)  Studie van de IAO en het Internationaal Instituut voor Arbeid, getiteld ‧EuroZone job crisis: trends and policy responses‧, 2012 http://www.ilo.org/global/research/publications/WCMS_184965/lang–en/index.htm.

(3)  CdR 292/2010 fin.

(4)  http://europa.eu/rapid/press-release_IP-13-5_nl.htm?locale=nl


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

99e plenaire zitting van 31 januari en 1 februari 2013

2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/14


Advies van het Comité van de Regio's — Europese onderzoeksruimte

2013/C 62/04

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

verwelkomt het Commissie-initiatief in reactie op het verzoek van de Raad om een kader te scheppen voor een snelle voltooiing van de Europese onderzoeksruimte tegen 2014.

Kennis is de valuta van de nieuwe economie. Daarom is wereldwijd toonaangevende onderzoeks- en innovatiecapaciteit, die kan bogen op een solide publieke kennisbasis, essentieel om duurzaam economisch herstel te bereiken en om Europa's positie als mondiale speler veilig te stellen.

De voltooiing van de EOR is nodig om het via nationale en institutionele scheidslijnen versnipperde onderzoek in Europa tegen te gaan. Versnippering belemmert Europa zonder meer bij het benutten van de mogelijkheden voor onderzoek en innovatie. De Europese belastingbetaler, consument en burger, draait op voor de torenhoge financiële lasten. Zo gezien zijn meer en gerichte acties dus geboden.

De Commissie zou de interregionale samenwerking binnen Horizon-2020 moeten stimuleren door doeltreffende instrumenten en prikkels uit te werken. Daarbij kunnen lokale en regionale overheden een ondersteunende en coördinerende rol spelen (opzet van onderzoeks- en innovatienetwerken, verlening van technische en administratieve steun, stimulering van financiering door de particuliere sector), met het oog op bevordering van het onderzoek en de toepassing van kennis- en innovatieresultaten.

Rapporteur

Grigorios ZAFEIROPOULOS (EL/EVP), lid van de regionale raad van Attika

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een versterkt partnerschap voor topkwaliteit en groei voor de Europese onderzoekruimte

COM(2012) 392 final

Advies van het Comité van de Regio's – Europese onderzoeksruimte

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

A.    Hoofdpunten

1.

verwelkomt het Commissie-initiatief in reactie op het verzoek van de Raad om een kader te scheppen voor een snelle voltooiing van de Europese onderzoeksruimte tegen 2014.

2.

Het CvdR onderschrijft de conclusies van de Raad van februari 2011 en maart 2012 dat de EOR spoedig, en wel in 2014 een feit moet zijn.

3.

Wetgeving voor de voltooiing van de EOR kan zinvol zijn voor delen van gebieden (bijv. coördinatie van nationaal en EU-beleid op grond van art. 181 VWEU en bevordering van acties voor de verspreiding van resultaten op grond van art. 180, in combinatie met art. 182, lid 5, VWEU).

4.

In de huidige economische crisis is de voltooiing van een Europese onderzoeksruimte, gericht op onderzoek en door onderzoek ondersteunde innovatie, essentieel om economische groei, banen, topkwaliteit en cohesie tussen de regio's en de lidstaten te ondersteunen.

5.

Kennis is de valuta van de nieuwe economie. Daarom is wereldwijd toonaangevende onderzoeks- en innovatiecapaciteit, die kan bogen op een solide publieke kennisbasis, essentieel om duurzaam economisch herstel te bereiken en om Europa's positie als mondiale speler veilig te stellen.

6.

Zowel in de uitvoering van Horizon 2020 als van de EOR moet meer aandacht komen voor de dagelijkse praktijk (1), d.w.z. het lokale en regionale niveau dient zich actief en volledig in te zetten om de doelen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken.

7.

De EOR zal de levenskwaliteit verbeteren door van Europa een plaats te maken waar wetenschappelijk onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie floreren en waar de belangrijkste kwesties van onze tijd worden aangepakt; om kennisvalorisatie te bevorderen, dient de samenwerking tussen de wetenschap, het bedrijfsleven en de overheid te worden versterkt.

8.

Het potentieel voor topkwaliteit van alle regio's moet benut worden en er zijn nieuwe benaderingen nodig om onder de maat presterende regio's en lidstaten bij te staan om topkwaliteit en slimme, regionale specialisatie te bereiken.

9.

De voltooiing van de EOR is nodig om het via nationale en institutionele scheidslijnen versnipperde onderzoek in Europa tegen te gaan. Versnippering belemmert Europa zonder meer bij het benutten van de mogelijkheden voor onderzoek en innovatie. De Europese belastingbetaler, consument en burger, draait op voor de torenhoge financiële lasten. Zo gezien zijn meer en gerichte acties dus geboden.

10.

De maatregelen moeten gericht zijn op het verruimen van de concurrentie tussen onderzoekers en onderzoeksorganisaties, het benutten van grensoverschrijdende synergie tussen nationale en regionale onderzoekssystemen, het vergemakkelijken van onderzoekscarrières, alsook op mobiliteit en vrij verkeer van kennis.

11.

Eén van de belangrijkste doelstellingen van de EOR moet beperking van kennisvlucht zijn, met name uit regio's met een onderzoeksachterstand, alsook beperking van de grote regionale verschillen in onderzoeks- en innovatieprestaties. Gestreefd moet worden naar topkwaliteit in heel Europa, dat rekening houdt met het innovatiepotentieel. Daarbij is het van belang dat de Europese onderzoeks- en innovatieagenda en de nationale en regionale innovatiestrategieën op elkaar aansluiten.

12.

Het CvdR is ingenomen met de doelstelling van de Europese Raad om de voorwaarden voor onderzoek en ontwikkeling te verbeteren en om de gecombineerde publieke en particuliere O&O-investeringen te verhogen tot 3 % van het BBP in de EU. Desalniettemin moet worden ingezien dat Europa nog steeds achterloopt bij het vermarkten van excellente kennis in vergelijking met andere werelddelen. De rol van het mkb als motor van innovatie kan daarom niet sterk genoeg worden benadrukt.

13.

Cohesie-instrumenten kunnen de ontwikkeling bevorderen van topkwaliteit en capaciteitsopbouw door het onderzoeks- en innovatiebeleid op regionaal niveau te stimuleren. Dit baant de weg naar topkwaliteit en stelt deze regio's in staat ten volle deel te nemen aan de EOR en hun voordeel te doen met de middelen van het gemeenschappelijk strategisch kader.

14.

De Commissie zou samen met de Raad en het Parlement moeten zorgen voor een doeltreffende en efficiënte uitvoering van Horizon-2020 met behulp van zo eenvoudig mogelijke regels en procedures voor de begunstigden.

15.

De in de mededeling welomschreven EOR-prioriteiten en de volledige uitvoering daarvan zouden Europa's onderzoeksprestaties en doelmatigheid tegen 2014 naar een hoger plan tillen. Hiervoor is echter de volledige en actieve inzet nodig van het uitgebreide partnerschap van de lidstaten, onderzoekspartners en hun Europese organisaties, alsook van de Commissie om ervoor te zorgen dat de voltooiing van de EOR de topkwaliteit die Europa in huis heeft, naar buiten te brengen, door de bevordering van efficiëntie, kwaliteit en nieuwe mogelijkheden waaraan de Unie behoefte heeft.

16.

De Commissie zou werk moeten maken van synergie en complementariteit tussen Horizon-2020 en de structuurfondsen en ervoor moeten zorgen dat topkwaliteit in het bereik komt van de minder presterende lidstaten en regio's die economisch en sociaal kwetsbaar zijn. Daarbij moet de Commissie uitgaan van hun sterke punten en zich richten op een wezenlijke verbreding van hun onderzoeks- en innovatiecapaciteit en de innovatiekloof in Europa dichten.

17.

De Commissie zou de interregionale samenwerking binnen Horizon-2020 moeten stimuleren door doeltreffende instrumenten en prikkels uit te werken. Daarbij kunnen lokale en regionale overheden een ondersteunende en coördinerende rol spelen (opzet van onderzoeks- en innovatienetwerken, verlening van technische en administratieve steun, stimulering van financiering door de particuliere sector), met het oog op bevordering van het onderzoek en de toepassing van kennis- en innovatieresultaten.

18.

De bereidheid van regio's om van onderzoek te profiteren moet meer worden vergroot. De ontwikkelde vaardigheden, praktijken en instrumenten moeten vervolgens worden gebruikt om de onderzoeksresultaten in heel Europa te kunnen toepassen. Dit kan alleen worden bereikt door de synergie te vergroten tussen alle Europese financieringsinstrumenten, zoals Horizon 2020, het cohesiebeleid en nationale, regionale en lokale middelen (2). Het gezamenlijk gebruik van middelen volstaat echter niet en vergt bovendien aanpassingen in de werkwijze en administratieve procedures.

19.

Lokale en regionale overheden worden aangespoord om de samenwerking tussen Europese en/of regionale en nationale organisaties te versterken om zo onderzoek en innovatie te bevorderen, en om maatregelen te nemen om beleidsmaatregelen samenhangender te maken, voor een efficiënter beheer te zorgen en procedures op elkaar af te stemmen, door meer aandacht te besteden aan gemeenschappelijke beheersprocedures zodat burgers een betere toegang krijgen tot het beleid en de sociaal-economische impact daarvan vergroot.

20.

Lokale en regionale overheden kunnen en moeten een belangrijke rol vervullen in de ontwikkeling van innovatieve producten en diensten door het stimuleren van publiek-private partnerschappen. Dit zal leiden tot meer banen en groei op lokaal en/of regionaal niveau en zal tegelijkertijd de operationele capaciteit en doeltreffendheid van de openbare en particuliere sector verbeteren.

21.

Het CvdR verwelkomt het initiatief van DG O&I en DG Regio dat de oprichting van regionale onderzoeks- en innovatienetwerken moet vergemakkelijken, ondersteund door universiteiten, instellingen, publieke overheden en de particuliere sector.

22.

Sinds 2000 werken de Commissie en de lidstaten toe naar een EOR, maar deze vooruitgang is ongelijk verdeeld over de onderdelen van de EOR en de lidstaten.

23.

Meer betrokkenheid van regionale organisaties en organisaties van onderzoeksstakeholders binnen de EOR is op zijn plaats.

24.

De overheidssector en met name de lokale en regionale overheden vervullen een belangrijke rol in het samenbrengen van bedrijven, universiteiten / onderzoekscentra en publieke instellingen (via Triple-Helix aanpak) bij de totstandkoming en realisatie van de EOR in de praktijk, die in de Commissiemededeling onvoldoende aandacht heeft gekregen.

25.

De Commissie, de lidstaten en onderzoekspartners zouden de juiste voorwaarden voor het verbeteren van de doeltreffendheid van Europa's onderzoekssystemen moeten scheppen en uitvoeren, waarbij belangrijke kwesties worden aangepakt als transnationale samenwerking en concurrentie, de arbeidsmarkt voor onderzoekers, gendergelijkheid en de overdracht van wetenschappelijke kennis. De ‧voorwaarden‧ die de Commissie heeft omschreven, lijken toereikend om de doelstellingen gestalte te geven.

B.    Efficiëntere nationale onderzoeksstelsels

26.

Te weinig mededinging in nationale onderzoekssystemen schept niet de juiste voorwaarden voor de verbetering van wetenschappelijke kwaliteit. Beperkte concurrentie tussen onderzoeksinstellingen en universiteiten levert te weinig specialisatie op.

27.

Verbetering van Europa's fundamentele, op nieuwsgierigheid gebaseerde onderzoeksprestaties is geboden voor innovaties en doorbraken om de brandende kwesties aan te pakken. Europa dient gericht en strategisch te investeren in fundamenteel onderzoek. Hoofdselectiecriterium daarbij moet wetenschappelijke topkwaliteit zijn, die de voorwaarden schept voor de opbouw en bestendige uitbreiding van de lokale en regionale competentie en het kennispotentieel.

28.

De lidstaten en de regio's dienen competitieve subsidiëring te ondersteunen via oproepen tot indiening van voorstellen en peerreview van instellingen als belangrijke optie om nationale en regionale middelen aan onderzoek en innovatie toe te wijzen. In bepaalde gevallen wordt peerreview niet noodzakelijk geacht voor de toekenning van middelen aan regionaal O&O en innovatie.

29.

Het CvdR onderschrijft de doelstelling in het Groenboek (gepubliceerd door de Commissie in 2011) om een evenwicht te vinden tussen institutionele en competitieve subsidiëring. Verwijzend naar zijn eerdere standpunten dringt het Comité er ten zeerste op aan dat de discussie hierover wordt voortgezet. Hoe de balans uitvalt, is van groot belang voor de dynamiek van het systeem en de levensvatbaarheid van de diverse onderzoeksinstellingen.

30.

Verhoging van het aandeel van de basisfinanciering en slimme specialisatie bieden ook kleine, dynamische onderzoeksgemeenschappen nieuwe financieringsmogelijkheden. Het CvdR wil in dit verband dan ook benadrukken dat naast de grotere, een "kritische massa" genererende eenheden en grootschalige top-down technologieprogramma's ook kleinere, op één bepaald wetenschapsterrein gespecialiseerde O&O-gemeenschappen aanzienlijk kunnen bijdragen tot verbetering van het concurrentie- en innovatievermogen, omdat ze efficiënt samenwerken met andere gemeenschappen en onderdeel zijn van een multidisciplinair netwerk van hogescholen en researchcentra en midden in de academische wereld staan, zowel in de plaats van vestiging als internationaal.

31.

Het CvdR is het ermee eens dat de basisfinanciering van onderzoeksinstituten zou moeten worden opgetrokken. Het roept de Commissie en de lidstaten daarom op om hiermee rekening te houden en een financieringsmodel voor onderzoeksinfrastructuur te ontwikkelen waarin ook de complementariteit van de middelen van de structuurfondsen in aanmerking wordt genomen. Optrekking van de basisfinanciering betekent dat onderzoeksgemeenschappen de mogelijkheid krijgen om uitgaande van de eigen strategische behoeften bottom-up researchprojecten te lanceren en tegelijkertijd in directe interactie te staan met de regio en stad waar ze gevestigd zijn.

32.

Wetenschappelijke topkwaliteit als hoofdselectiecriterium en de beginselen van internationale peerreview moeten gehanteerd worden voor de toewijzing van middelen aan onderzoeks- en innovatie-activiteiten.

33.

Onderzoeks- en innovatiemodellen die in een bepaalde regio goed blijken te werken kunnen niet zonder meer worden "gekopieerd" of overgedragen naar een andere regio. Wel kunnen zij - met inachtneming van de aldaar aanwezige structurele, maatschappelijke en culturele omstandigheden - als voorbeeld dienen voor de uitwerking van aangepaste modellen voor andere regio's, inclusief de minder presterende regio’s.

34.

Het CvdR spreekt opnieuw zijn steun uit voor de coördinatie van regionale, nationale en EU-onderzoeksprogramma's en prioriteiten en benadrukt de verantwoordelijkheid van de lidstaten, regionale en lokale overheden voor onderzoek en innovatie. Het blijft gekant tegen gecentraliseerd onderzoek dat op Europees niveau vastgelegd wordt.

35.

De Commissie zou wederzijds leren en de uitwisseling van goede praktijken en ervaringen tussen de lidstaten en stakeholderorganisaties moeten bevorderen in verband met nationale wettelijke en/of andere belemmeringen voor de EOR ten aanzien van de prioriteiten in de mededeling; ook zou het nuttig zijn gemeenschappelijke richtsnoeren voor het wetenschapsbeleid in de hele EU in te voeren om gemeenschappelijk optreden te bevorderen en te vergemakkelijken.

36.

De Commissie zou de lidstaten en de regio's moeten steunen bij het gebruik van de structuurfondsen om onderzoekscapaciteit te ontwikkelen, alsook innovatiestrategieën op maat, die uitgaan van regionale vaardigheden en slimme specialisatiestrategieën. Hiertoe behoren ook gemeenschappelijke onderzoeksprogramma's, overeenkomstig de doelstellingen van het cohesiebeleid.

37.

In dit opzicht is het van belang dat de meestbelovende onderzoeksterreinen met comparatieve voordelen in kaart worden gebracht als uitgangspunt voor de omschrijving van slimme regionale specialisatiestrategieën (3). De EU dient de regio's aan te moedigen, zich te ontwikkelen tot innovatieve voorlopers op zelfgekozen onderzoeksterreinen en zich tegelijkertijd samen met andere regio's te verenigen in netwerken ter bevordering van de samenwerking. Slimme specialisatie mag niet worden gebruikt om lokale en regionale overheden die al koplopers zijn, te bevoordelen en andere regio's minder of geen steun te verlenen. Daarom moeten het innovatieniveau en de specialisaties van de Europese regio's in kaart worden gebracht zodat de onderlinge samenwerking tussen de regio's kan worden verbeterd en er specifieke instrumenten ter ondersteuning van achterblijvende regio's kunnen worden ingevoerd, zoals het ter beschikking stellen van ad-hocfinanciering die deze regio's helpt op één lijn te komen met de meest innoverende regio's.

38.

Er is behoefte aan een nauwkeuriger pakket indicatoren en doelstellingen waarmee naast het percentage dat bedrijven in O&O investeren ook aspecten in verband met de verbetering van het concurrentievermogen en de productiviteit in aanmerking kunnen worden genomen, m.a.w. een alomvattend systeem waarmee de doeltreffendheid van O&O-systemen en de productiviteit van innovatie kunnen worden gemeten (4).

C.    Optimale transnationale samenwerking en concurrentie

39.

De EU moet snel en coherent in actie komen om met de beperkt beschikbare openbare middelen de voor de aanpak van de grote vraagstukken benodigde schaal en impact van de vereiste maatregelen te bereiken.

40.

Het CvdR blijft erbij dat betere coördinatie en samenwerking tussen lidstaten en de regio's en de regio's onderling synergie en dus een meerwaarde voor de EOR kan opleveren. De Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS'en) zijn een waardevol instrument in de geslaagde uitvoering van regionale samenwerking, ook op het gebied van onderzoek en innovatie. Dit zal Europa's concurrentievermogen op de mondiale kennismarkt ten goede komen.

41.

Aandacht voor de productie, verspreiding en toepassing van kennis moet in goede banen worden geleid door rekening te houden met de strategische belangen van publieke en particuliere stakeholders en door hen bij de uitwerking van strategische agenda's te betrekken. Hiertoe is de steun nodig van internationale netwerken zodat de beste onderzoekers met elkaar oplossingen kunnen uitwerken voor de prangende kwesties.

42.

Er is behoefte aan betere onderlinge afstemming van en synergie tussen lokale en regionale, nationale en Europese grensoverschrijdende onderzoeks- en innovatiestrategieën, waarbij rekening gehouden moet worden met de specifieke kenmerken van de verschillende contexten en de mogelijkheden voor onderlinge complementariteit en samenwerking moeten worden versterkt.

43.

Herhaald zij dat het nodig is om de coördinatie tussen onderzoek en industrie te verbeteren, om voortgang te boeken met de "slimme specialisatie" op het gebied van sleuteltechnologieën (zoals nanotechnologie, micro- en nano-elektronica, industriële biotechnologie, fotonica, geavanceerde materialen en geavanceerde fabricagetechnieken), en om transnationale netwerkvorming aan te moedigen en de samenwerking op regionaal, nationaal en Europees niveau te intensiveren; bovendien zouden er op die manier meer vaste banen voor hoogopgeleid personeel komen (5).

44.

Lidstaten en regio's zouden gezamenlijke onderzoeksagenda's moeten bevorderen en uitvoeren voor de aanpak van brandende kwesties, de uitwisseling van informatie en goede praktijken op afgesproken gebieden en zouden moeten garanderen dat nationale en regionale middelen voor deze gebieden worden uitgetrokken en strategisch worden ingezet.

45.

De wettelijke en bureaucratische barrières voor de grensoverschrijdende interoperabiliteit van nationale en internationale programma's moeten worden opgeheven om gezamenlijke financiering van onderzoeksprojecten en –infrastructuur op nationaal, regionaal of internationaal niveau mogelijk te maken.

46.

De Commissie zou de lidstaten, regio's en organisaties voor de financiering van onderzoek efficiënt en doeltreffend moeten steunen voor de uitvoering van gezamenlijke internationale peerreview-evaluaties en het bepalen van gemeenschappelijke subsidiestandaards.

47.

Toponderzoek is gebaseerd op uitmuntende voorzieningen en onderzoeksinfrastructuren, met inbegrip van e-infrastructuur. Deze infrastructuur is essentieel voor Europa omdat ze talent aantrekt, innovatie en commerciële mogelijkheden bevordert en tegelijk werkgelegenheid schept.

48.

Aangezien onderzoeksinfrastructuur een centrale functie vervult in innovatiesystemen die op kennis gebaseerd zijn, verwelkomt het Comité het nieuwe concept ‘regionale partnerfaciliteiten’, alsook partnerschappen tussen onderzoekscentra. Zij kunnen bijdragen tot een gelijkmatiger ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte, door landen of regio's die kleiner zijn of minder ervaring hebben, tot concurrerend onderzoek en innovatieprestaties aan te zetten (6).

49.

Het programma "Horizon 2020" zal via daadkrachtige maatregelen moeten worden afgestemd op de vernieuwingen waaraan Europa behoefte heeft. Een doorslaggevende rol is hier weggelegd voor de pijler "Maatschappelijke uitdagingen", waarin de nadruk zou moeten liggen op het combineren van de beste Europese expertise met grootschalige co-creatieprojecten, zodat Europa in staat is grote systemische structurele vernieuwingen door te voeren, over de traditionele grenzen heen. Disciplinegericht onderzoek is niet voldoende om kennis te creëren voor het oplossen van grote maatschappelijke problemen. De focus zou moeten komen te liggen op multidisciplinaire OOI-activiteiten die concepten en componenten opleveren waaraan behoefte is voor dergelijke structuurvernieuwende veranderingen op systeemniveau. Onderzoek dient gebaseerd te zijn op experimenten en proeven. Een goed voorbeeld hiervan is het uitgebreide werkterrein van het Smart City-project. Van essentieel belang hierbij is dat de resultaten kunnen worden gemoduleerd naar gelang van de verschillende omstandigheden in Europa (7).

50.

Het CvdR steunt met name de doelstelling van de Innovatie-Unie dat de lidstaten tegen 2015 samen met de Commissie de aanleg van 60 % van de belangrijkste Europese infrastructuur hebben voltooid of gelanceerd, zoals deze geschetst is in de routekaart voor het Europees Strategieforum inzake onderzoeksinfrastructuur (ESFRI).

51.

Lidstaten zouden zich financieel moeten vastleggen voor de aanleg en de werking van de onderzoeksinfrastructuur van het ESFRI en de ontwikkeling van regionale partnerfaciliteiten moeten bevorderen, met name bij de uitwerking van nationale routekaarten en de operationele programma's voor de volgende programmeringsperiode.

52.

De Commissie zou via Horizon-2020 moeten zorgen voor een efficiënte toegang tot de onderzoeksinfrastructuur, alsmede voor de algehele integratie van onderzoeksinfrastructuur die van pan-Europees belang is, niet alleen de infrastructuur die de status van Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) heeft gekregen.

53.

De Commissie zou eventueel de exploitatiekosten van de onderzoeksinfrastructuur moeten steunen via subsidiebronnen, zoals de structuurfondsen.

54.

Nationale en regionale overheden zouden de routekaarten voor onderzoeksinfrastructuur moeten koppelen aan de ESFRI-routekaarten en aan strategieën voor slimme specialisatie uit onderzoeks- en innovatieprogramma's die mede uit de structuurfondsen worden gefinancierd. Zo wordt het vermogen van minder begunstigde regio's versterkt om onderzoeksinfrastructuur van pan-Europees en internationaal belang onderdak te bieden en hieraan deel te nemen.

55.

De Commissie zou met het ESFRI samen moeten werken en prioriteiten moeten vaststellen voor de uitvoering van de routekaart en de verstrekking van advies en begeleiding aan de lidstaten om de wettelijke, financiële of technische barrières voor de uitvoering uit de weg te ruimen.

D.    Een open arbeidsmarkt voor onderzoekers

56.

De scheidslijnen tussen de nationale arbeidsmarkten voor onderzoekers vloeien hoofdzakelijk voort uit verschillende benaderingen van aanwerving, institutionele autonomie, uiteenlopende vormen van personeelsbeleid en bevordering van onderzoeksmobiliteit, alsook uit ongunstige arbeidsomstandigheden voor jonge en niet-EU-onderzoekers.

57.

Door de aanhoudende economische crisis (8) hebben reeds duizenden werknemers in de lidstaten van de EU hun baan verloren, ook de hoogopgeleide onderzoekers, meestal van de O&O-afdelingen van ondernemingen, een ontwikkeling die nog zal worden versterkt door de opkomst van nieuwe markten en het uitwijken van ondernemingen naar landen waar de productiekosten lager liggen. De vaardigheden van alle werknemers zullen beslist moeten worden verbeterd en moeten worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt (9).

58.

Het is essentieel dat een einde wordt gemaakt aan wettelijke en andere belemmeringen van de toepassing van open, transparante en op verdienste gebaseerde aanwerving van onderzoekers en voor grensoverschrijdende toegang tot en overdraagbaarheid van nationale subsidies.

59.

Onderzoeksorganisaties moeten hun vacatures bekend maken door gebruik te maken van de algemene profielen die zijn opgesteld door het Europees kader voor onderzoeksloopbanen en de vacatures via een open en transparante procedure opvullen, ook met niet-EU-onderdanen. Ze moeten de vacatures ook bekendmaken op de portaalsite van EurAxess (http://ec.europa.eu/euraxess/index.cfm/lobs/index)

60.

Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de mobiliteit van onderzoekers in Europa. Om de betreffende obstakels weg te nemen zijn concrete maatregelen geboden (overdraagbare pensioenrechten, verzekering van sociale bescherming, wederzijdse erkenning van professionele vaardigheden, maatregelen om werk en gezin te combineren) om de mobiliteit van Europese onderzoekers te bevorderen en om een onderzoekscarrière in de EU aantrekkelijker te maken.

61.

Het CvdR staat achter het initiatief van de Commissie om socialezekerheidsbarrières voor onderzoekers in de EU aan te pakken en om de toegang van onderzoekers uit derde landen verder te vergemakkelijken.

62.

Herhaald zij dat toponderzoekers van buiten Europa nodig zijn. Daarom wijst het CvdR op het belang van EU-mobiliteitsprogramma's, zoals het Marie-Curieprogramma, en in sommige regio's nog te nemen of al genomen maatregelen om terugkerende onderzoekers en wetenschappers op te vangen.

63.

Lokale en regionale overheden zouden maatregelen moeten nemen die bijdragen aan de bevordering van mobiliteit op elk terrein, en met name tussen de wetenschap en het bedrijfsleven. Van groot belang is nauwe, pan-Europese samenwerking tussen universiteiten, het bedrijfsleven en onderzoeksorganisaties, met inbreng van centrale beleidsbepalers en overheden op lokaal, regionaal en nationaal niveau in de vorm van het triplehelixmodel.

64.

Jongeren moeten aangespoord worden om een loopbaan te overwegen in onderzoek en innovatie. Jonge ondernemers die bijdragen aan onderzoek, ontwikkeling en innovatie verdienen steun; hun resultaten moeten gebruikt worden in de lokale of regionale gemeenschap.

65.

Het is dringend zaak dat er goed opgeleide mensen zijn met de vereiste vaardigheden om in de kennisindustrie te kunnen werken; en dat de sector aantrekkelijk wordt gemaakt gezien de problemen die er zijn om arbeidsplaatsen in te vullen op voor de toekomst strategische gebieden, zoals onderzoek en wetenschap, engineering, gezondheid en wiskunde (10). De vaardigheden en kennis van werknemers moeten voortdurend op peil worden gehouden en op de behoeften van de nieuwe sectoren en technologieën worden gericht, ten behoeve van zowel het bedrijfsleven als werknemers die hun baan verliezen, opdat zij zich snel aan de nieuwe sectoren en technologieën kunnen aanpassen.

66.

Naast het bevorderen van uitmuntendheid en topprestaties is het van wezenlijk belang dat voor goede onderwijs- en opleidingsmogelijkheden voor de regionale bevolking wordt gezorgd als fundament voor individuele en maatschappelijke welvaart en regionaal innovatievermogen (11).

67.

De Commissie zou een online portaal in het leven moeten roepen waarop lokale en regionale overheden voorbeelden kunnen uitwisselen van de meest geslaagde methoden om jongeren de arbeidsmarkt op te helpen (12), met inbegrip van de onderzoek- en innovatiesector.

E.    Gendergelijkheid en gender mainstreaming in onderzoek

68.

Er is tot nu toe weinig voortgang geboekt met gendergelijkheid en maar weinig lidstaten en onderzoeksorganisaties hebben beleid gevoerd om het talent van vrouwelijke wetenschappers te benutten en om de genderdimensie in de onderzoeksinhoud op te nemen. De integratie van de genderdimensie in het ontwerp, evaluatie en uitvoering van onderzoek lijkt nog steeds beperkt.

69.

Barrières voor de aanwerving, het behoud en de vooruitgang in de loopbaan van onderzoeksters moeten worden geslecht, evenals sekse-onevenwichtigheden. De genderdimensie moet in onderzoeksprogramma's worden bevorderd.

70.

Binnen Horizon-2020 zou de genderdimensie vanaf het begin geïntegreerd moeten worden in alle programma's en projecten.

71.

Positief is het initiatief van de Commissie om in 2013 een aanbeveling aan de lidstaten uit te brengen met gemeenschappelijke richtsnoeren voor institutionele wijzigingen voor de bevordering van gendergelijkheid aan universiteiten en onderzoeksorganisaties.

72.

De Commissie kan overwegen een horizontaal comité in te stellen om de vertegenwoordiging van vrouwelijke onderzoekers in de EOR en Horizon-2020-activiteiten te volgen en daarover te adviseren.

F.    Optimale circulatie, toegang tot en overdracht van wetenschappelijke kennis

73.

De steun voor een opentoegangsbeleid dat informatie-asymmetrie zou kunnen beperken, loopt onder de lidstaten uiteen. Voorts wordt er tussen openbare onderzoeksinstellingen en de particuliere sector nog te weinig kennis uitgewisseld, wat de wetenschappelijke kwaliteit en de door O&O bepaalde economische resultaten schaadt.

74.

Fundamenteel onderzoek en innovatie staat of valt met de toegang tot en de overdracht van kennis onder en tussen onderzoeksorganen, universiteiten en het bedrijfsleven. Dit moet dan ook sterk worden aangemoedigd.

75.

Open toegang tot resultaten en data van door de overheid gesubsidieerd onderzoek is essentieel voor de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte om te garanderen dat onderzoekers kunnen voortbouwen op bestaande kennis, nieuwe resultaten kunnen beoordelen en dubbel werk vermijden.

76.

Het is van belang dat het beleid inzake de toegang tot en het behoud van wetenschappelijke informatie wordt gecoördineerd en geharmoniseerd. Overheidsonderzoek dient de kennisoverdracht tussen de publieke en particuliere sector via een nationale strategie te stimuleren.

77.

Er is behoefte aan optimale interactie, contact en strategische partnerschappen tussen universiteiten en het bedrijfsleven, alsook aan de opstelling van gezamenlijke onderzoeksagenda's om de toepassing en de impact van onderzoeksresultaten te optimaliseren en om urgente kwesties aan te pakken.

78.

Open toegang tot wetenschappelijke publicaties dient er te komen als algemeen beginsel voor alle door de EU gesubsidieerde projecten binnen Horizon-2020. De Commissie zou de subsidiëring van projecten in verband met open toegang moeten voortzetten. In dat kader moet terdege rekening worden gehouden met de wensen van de wetenschappers en de ondernemingen, gelet op intellectueel eigendom en gebruiksrechten.

79.

Er moeten activiteiten gelanceerd worden om belanghebbenden te doordringen van het belang van open toegang en e-Science. De Commissie zou in nauwe samenwerking met die partijen consortiumovereenkomsten moeten uitwerken om de kennisoverdracht te verruimen.

G.    Op weg naar succes en de voltooiing van de EOR

80.

De lidstaten en de regio's dienen de nodige nationale en regionale hervormingen aan te brengen en de voorwaarden voor de voltooiing van de EOR te scheppen. Zij dienen deze hervormingen uit te voeren via faciliterende acties die onder de verantwoordelijkheid van onderzoek subsidiërende en uitvoerende organisaties vallen.

81.

Er zouden in de regio's netwerken van triplehelix-partnerschappen moeten komen die samen kunnen werken om acties te coördineren. Gewezen wordt op het belang van het uitwisselen van goede praktijken, inclusief voor slimme specialisatiestrategieën, door de aanstelling van EOR-voorzitters in regionale onderzoeks- en innovatiesystemen en het steunen van internationale netwerken in verband met erkende regionale vaardigheden.

82.

De voortgang in de uitvoering van EOR-acties, die in de mededeling worden vermeld, door de lidstaten, de Commissie en belanghebbenden in het onderzoek moet worden gevolgd en geëvalueerd. In dit verband is het CvdR verheugd dat de Commissie de aangekondigde EOR-mechanismen voor monitoring uitwerkt. Het verzoekt de Commissie te garanderen dat de ontwikkeling van dat mechanisme en de selectie van de indicatoren transparant verloopt, met inbreng van de lidstaten. De selectie en het aantal indicatoren moeten beperkt blijven tot het strikte minimum voor de beoordeling van de voortgang in de voltooiing van de EOR. Gangbare procedures voor de samenwerking met Eurostat, de nationale bureaus voor de statistiek en lokale overheden (bijv. ministeries) moeten gebruikt worden voor de selectie van de data van onderzoeksorganisaties en universiteiten.

83.

Vereenvoudiging van procedures is een goede zaak, evenals de publicatie van de "Praktische gids" voor EU-subsidies (13). Zeer tevreden is het CvdR over de pogingen om verschillende programma's zo te wijzigen dat ze verschillende projectfasen kunnen financieren. Ook valt het te overwegen de praktische gids aan te passen tot een alomvattende maar toegankelijke digitale poort tot informatie en middelen voor relevante onderzoeks- en innovatieprogramma's (14).

84.

De Commissie zou ervoor moeten zorgen dat Horizon-2020 terdege bijdraagt aan de afronding en werking van de EOR en acties moeten ondersteunen voor carrières van onderzoekers en mobiliteit, onderzoeksinfrastructuur, genderkwesties, grensoverschrijdende samenwerking, open toegang en kennisoverdracht.

85.

Het CvdR is verheugd over het voornemen van de Commissie om vanaf 2014 jaarlijks aan de Raad en het Europees Parlement een volledig verslag over de voortgang voor te leggen.

86.

De Commissie wordt verzocht het voortgangsverslag over de EOR ook aan het Comité van de Regio's voor te leggen.

Brussel, 31 januari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CdR 402/2011 fin.

(2)  CdR 402/2011 fin.

(3)  CdR 373/2010 fin.

(4)  CdR 374/2010 fin.

(5)  CdR 374/2010 fin.

(6)  CdR 373/2010 fin.

(7)  CdR 402/2011 fin.

(8)  CdR85/2009 fin en CdR 373/2010 fin.

(9)  CdR 85/2009 fin en CdR 373/2010 fin.

(10)  CdR 374/2010 fin.

(11)  CdR 83/2007 fin.

(12)  CdR 292/2010 fin.

(13)  CdR 67/2011 fin, CdR 373/2010 fin en CdR 230/2010 fin.

(14)  CdR 373/2010 fin.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/22


Advies van het Comité van de Regio's — De EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016

2013/C 62/05

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

beaamt dat er een multidisciplinaire, samenhangende aanpak nodig is om de strategie ten uitvoer te leggen, waarbij een zeer diverse groep actoren is betrokken, o.a. bestuursorganen op verschillende niveaus, rechtshandhavingsinstanties, beleidsambtenaren, het maatschappelijk middenveld en vrijwilligersorganisaties. Sommige steden en regio's bevinden zich dicht bij de plaats waar de slachtoffers van mensenhandel het land binnenkomen en/of de plaats waar de uitbuiting plaatsvindt, en dat vergroot de kans op het herkennen en helpen van de slachtoffers en vergemakkelijkt het opzetten van informatiecampagnes, in nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld, ten behoeve van de slachtoffers en de burgers in het algemeen;

wijst erop dat de Commissie bij haar verdere inspanningen duidelijker de nadruk dient te leggen op de verschillende maatregelen waarmee de vraag kan worden tegengegaan en hiervan op grotere schaal gebruik van dient te maken, en verzoekt de Commissie om een duidelijker onderscheid te maken tussen de vraag naar 1) arbeidskrachten, 2) seksuele diensten en 3) seksuele uitbuiting van kinderen;

is ervan overtuigd dat de lokale en regionale overheden beter in staat zijn dan de centrale-nationale overheden om de signalen dat iemand het slachtoffer is geworden van mensenhandel, te herkennen. Het zou daarom nuttig zijn als het Comité van de Regio's betrokken zou kunnen worden bij het vaststellen van richtsnoeren voor de opsporing van slachtoffers en de bescherming van kinderen;

wil beklemtonen dat de doeltreffendheid van de multidisciplinaire aanpak die de Commissie voor de uitvoering van de strategie op het oog heeft, staat of valt met de actieve betrokkenheid van de lokale en regionale actoren;

zou eveneens, als vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden, willen deelnemen aan het maatschappelijk platform en aan het platform van de particuliere sector en van werkgevers, die in de strategie worden voorgesteld;

is zeer te spreken over het voorstel om kennis te ontwikkelen over de genderdimensie van mensenhandel en over kwetsbare groepen, maar wil in verband daarmee de Commissie dringend verzoeken om niet alleen aan de slachtofferzijde aandacht te besteden aan de genderdimensie, maar er ook rekening mee te houden dat aan de vraagzijde duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen bestaan.

Rapporteur

Jelena DRENJANIN (EVP–SE), Lid van de gemeenteraad van Huddinge

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - De EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016

COM(2012) 286 final.

Advies van het Comité van de Regio's - De EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie, alsook met de werkzaamheden die door de onlangs benoemde EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel zijn verricht.

2.

Het Comité stelt tot zijn tevredenheid vast dat in de strategie gehoor wordt gegeven aan zijn eerder gedane verzoeken aan de Commissie om specifieke actieplannen op te stellen ter bestrijding van mensenhandel en hiervan ook een actiepunt te maken in haar betrekkingen met derde landen.

3.

De uitvoering van Richtlijn 2011/36/EU betreffende de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, het VN-protocol van Palermo inzake mensenhandel en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel zijn cruciale stappen in de richting van meer internationale samenwerking op dit vlak. Het Comité verzoekt de Commissie derhalve de lidstaten ertoe te blijven aansporen om deze belangrijke internationale overeenkomsten tijdig om te zetten en te ratificeren.

4.

Om de strategie ten uitvoer te leggen is een multidisciplinaire, samenhangende aanpak nodig waarbij een zeer diverse groep actoren is betrokken, o.a. bestuursorganen op verschillende niveaus, rechtshandhavingsinstanties, beleidsambtenaren, het maatschappelijk middenveld en vrijwilligersorganisaties. Lokale en regionale overheden krijgen in de mededeling echter geen grote rol toebedeeld, hoewel zij reeds van grote betekenis zijn voor en meer kunnen bijdragen aan de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en voor het verlenen van steun en bescherming aan slachtoffers. Lokale en regionale overheden zijn immers de aangewezen instanties om een antwoord te bieden op wat hun burgers en inwoners bezighoudt, en kunnen oplossingen aandragen en maatregelen treffen die op de specifieke plaatselijke omstandigheden zijn afgestemd. Met name bij het herkennen van slachtoffers, het signaleren van misbruik en bij informatiecampagnes, kunnen lokale en regionale overheden met hun bijdrage de geplande maatregelen een stuk efficiënter helpen maken. Sommige steden en regio's bevinden zich dicht bij de plaats waar de slachtoffers van mensenhandel het land binnenkomen en/of de plaats waar de uitbuiting plaatsvindt, en dat vergroot de kans op het herkennen en helpen van de slachtoffers en vergemakkelijkt het opzetten van informatiecampagnes, in nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld, ten behoeve van de slachtoffers en de burgers in het algemeen.

5.

In de strategie wordt vaak geen onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van mensenhandel. De drijfveren in de landen van herkomst (armoede, uitsluiting, gebrek aan opleiding enz.) en de behoefte aan maatregelen om mensenhandel tegen te gaan zijn inderdaad vaak dezelfde. Wanneer het gaat om maatregelen om de vraag in de landen van bestemming terug te dringen, moet er vaak wél onderscheid worden gemaakt tussen mensenhandel voor arbeidsdoeleinden, mensenhandel voor seksuele doeleinden en mensenhandel die gericht is seksuele uitbuiting van kinderen. Mensenhandel voor seksuele doeleinden (volgens de Commissie de meest voorkomende vorm van mensenhandel) heeft een genderdimensie die in wezen terug te voeren is op de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Daarnaast is er sprake van een toename van de mensenhandel voor arbeidsdoeleinden waarmee rekening moet worden gehouden. Het Comité van de Regio's verzoekt de Commissie om meer nadruk te leggen op deze verschillen en de voorgestelde maatregelen hierop af te stemmen (zie onderstaande paragraaf 13).

Opmerkingen van het Comité van de Regio's naar aanleiding van de vijf prioriteiten in de mededeling

a.   Slachtoffers van mensenhandel herkennen, beschermen en bijstaan

6.

Lokale en regionale overheden zijn vaak in meerdere of mindere mate (afhankelijk van de nationale bevoegdheidsverdeling) betrokken bij de doorverwijzing van slachtoffers van mensenhandel binnen een lidstaat. Dat moet duidelijker tot uiting komen in de strategie door aan te geven dat verwijzingsmechanismen moeten worden uitgewerkt in overleg met de lokale en regionale overheden in de desbetreffende lidstaat. De huidige formulering dat "[de nationale verwijzingsmechanismen] alle betrokken openbare instanties en maatschappelijke organisaties [moeten] omvatten" is veel te vaag.

7.

Indien lokale en regionale overheden verplichtingen krijgen op het gebied van doorverwijzing, dan zouden de lidstaten hiervoor op lokaal niveau de financiële randvoorwaarden moeten scheppen.

8.

Het Comité juicht het toe dat de Commissie voornemens is een model voor grensoverschrijdende EU-verwijzingsmechanismen te ontwikkelen. Het zou een goede zaak zijn als het Comité van de Regio's zou kunnen deelnemen aan het overleg over die mechanismen door het uitwisselen van goede praktijken aan te moedigen en, waar nodig, voort te bouwen op bestaande samenwerkingsnetwerken.

9.

De lokale en regionale overheden zijn beter in staat dan de centrale-nationale overheden om de signalen dat iemand het slachtoffer is geworden van mensenhandel, te herkennen. Het zou daarom nuttig zijn als het Comité van de Regio's betrokken zou kunnen worden bij het vaststellen van richtsnoeren voor de opsporing van slachtoffers en de bescherming van kinderen. Ook de instanties voor gezondheidszorg kunnen hierbij een rol spelen, omdat zij soms de eerste zijn die in contact komen met slachtoffers.

10.

De lokale en regionale overheden kunnen in zekere zin een actieve en effectieve bijdrage leveren aan de informatievoorziening over de rechten van slachtoffers. Diverse succesvolle projecten die in steden en regio's van de EU zijn uitgevoerd, hebben aangetoond dat de verspreiding van informatie op lokaal niveau, door middel van bijv. brochures en informatiecampagnes, zeer effectief kan zijn. Het Comité van de Regio's verzoekt de Commissie om dit in aanmerking te nemen en het lokale perspectief in de strategie tot uiting te brengen, bijv. in punt A4.

b.   Meer doen aan het voorkomen van mensenhandel

11.

Richtlijn 2011/36/EU betreffende de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers bevat een bepaling waarin staat dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat de vraag, die de voedingsbodem is voor alle vormen van uitbuiting in verband met mensenhandel, afneemt. Daarnaast moet worden overwogen sancties op te leggen aan eenieder die diensten laat verrichten door iemand in de wetenschap dat deze persoon het slachtoffer van mensenhandel is. Gezien het voorgaande dient de Commissie bij haar verdere inspanningen duidelijker de nadruk te leggen op de verschillende maatregelen waarmee de vraag kan worden tegengegaan en hiervan op grotere schaal gebruik van te maken. Daarbij valt te denken aan onderzoek, onderwijs of publieksvoorlichting om mensen bewust te maken van de factoren die kunnen bijdragen tot allerlei vormen van mensenhandel. Een voorbeeld hiervan is de campagne "Buy responsibly" tegen de uitbuiting van arbeidskrachten. Een andere maatregel die sommige lidstaten hebben genomen of overwegen te nemen is een verbod op het kopen van seksuele diensten, o.a. om prostitutie minder aantrekkelijk te maken voor personen die zich bezighouden met mensenhandel.

12.

Het Comité vindt dat de verwijzing in actie B 1 ("De vraag in kaart brengen en terugdringen") van de strategie naar de IOM-campagne "Buy Responsibly" ongelukkig is en verkeerd kan worden opgevat als zouden vrouwen en kinderen handelsgoederen zijn die op verantwoorde wijze kunnen worden verhandeld. Dat kan niet de bedoeling zijn en daarom moet de tekst anders worden geformuleerd.

13.

De Commissie wordt verzocht om een duidelijker onderscheid te maken tussen de vraag naar 1) arbeidskrachten, 2) seksuele diensten en 3) seksuele uitbuiting van kinderen. Dat kan bijv. door actie B 1 op te splitsen in verschillende aparte delen met specifieke maatregelen om de vraag in elk der beide gevallen terug te dringen.

14.

Het CvdR spoort de lokale en regionale overheden ertoe aan hun capaciteit om slachtoffers van mensenhandel op te sporen en te helpen te vergroten, zodat zij een nog veel grotere rol kunnen spelen bij slachtofferhulp.

15.

Op het vlak van preventie kunnen de lokale en regionale overheden de plaatselijke bevolking attent maken op de problematiek van mensenhandel door de lokale kennis hieromtrent te helpen vergroten met behulp van informatiemateriaal, evenementen, cursussen voor de plaatselijke bevolking en sociale diensten, enzovoort. Lokale groeperingen en maatschappelijke organisaties zouden kunnen samenwerken met de (lokale) politie, de lokale overheid en andere bevoegde instanties om gevallen van mensenhandel in de omgeving in kaart te brengen en lokale actieplannen op te stellen ter preventie en bestrijding van mensenhandel. In de verdere uitwerking van de strategie zou de Commissie de lidstaten ondubbelzinnig moeten aansporen tot het bevorderen van een dergelijke samenwerking.

16.

Lokale en regionale initiatieven om groei en werkgelegenheid in de landen van herkomst te stimuleren kunnen een instrument zijn in de strijd tegen mensenhandel. Dat is nóg een reden waarom de lokale en regionale overheden in de verdere uitwerking van de strategie van de Commissie als een belangrijke partij naar voren moeten worden geschoven.

17.

Het Comité wil graag deelnemen aan de evaluatie van de bestaande preventieprogramma's evenals aan het uitwerken van EU-richtsnoeren voor toekomstige preventiemaatregelen en informatiecampagnes met een genderdimensie.

18.

Bij het opzetten van informatiecampagnes voor de hele EU zou de Commissie aandacht moeten schenken aan de kennis die bij veel lokale overheden en vrijwilligersorganisaties aanwezig is, en zou zij met hen moeten samenwerken.

c.   Mensenhandelaren actiever vervolgen

19.

De lokale politie kent de lokale gemeenschap het best en kan een belangrijke rol spelen bij het opsporen van mensenhandel, blootleggen van de oorzaken ervan enz. Het CvdR wil de lidstaten ertoe aansporen om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de mogelijkheid in overweging te nemen dat plaatselijke rechtshandhavingsinstanties toegang krijgen tot databanken, worden opgeleid om dergelijke criminele activiteiten op het spoor te komen en passende bevoegdheden krijgen.

20.

Volgens het Comité moeten de lidstaten ervoor waken alle verantwoordelijkheid en bevoegdheden toe te kennen aan speciale nationale eenheden. Overeenkomstig Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan moeten alle politieagenten tot de laatste schakel in de keten, die echt in contact komen met de slachtoffers, op de hoogte zijn van criminele activiteiten in verband met mensenhandel en de signalen die op mensenhandel duiden herkennen. Dat doet uiteraard niets af aan de mogelijkheid om gelijktijdig nationale multidisciplinaire rechtshandhavingteams op te zetten.

21.

Het Comité stelt voor dat de Commissie de lidstaten in de actie betreffende de oprichting van nationale multidisciplinaire rechtshandhavingsteams (C 1) verzoekt om medewerkers van lokale en regionale overheden te laten deelnemen aan de nationale multidisciplinaire rechtshandhavingteams die op basis van de strategie zullen worden opgericht. Het doet ook een oproep om beter samen te werken tussen lokale partners en tussen regionale politiediensten in verschillende lidstaten inzake opleiding van lokale politiefunctionarissen voor het signaleren en bestrijden van mensenhandel, meer bepaald in gebieden waar dergelijke misdrijven vaak voorkomen. Het zou positief zijn als lokale en regionale overheden of hun belangenorganisaties op nationaal (of regionaal) niveau actief betrokken zouden worden bij het overleg dat aan de officiële oprichting van dergelijke teams voorafgaat, vooral om contact tussen het lokale, regionale en nationale niveau tot stand te brengen.

22.

Om dubbel werk te voorkomen wil het Comité refereren aan de werkzaamheden die in het kader van het Permanent Comité binnenlandse veiligheid (COSI) worden verricht. Mensenhandel is daar een van de acht prioriteiten die door de EU-lidstaten gezamenlijk moeten worden aangepakt volgens een bepaalde methode met duidelijke doelstellingen, concrete invulling en duidelijke eisen met betrekking tot de follow-up (1). Deze werkzaamheden worden even aangestipt in actie C 1 maar er wordt verder niet ingegaan op de vraag hoe de strategie van de Commissie zich verhoudt tot het werk dat binnen de COSI wordt verricht.

d.   De coördinatie en samenwerking tussen de belangrijkste betrokken partijen verbeteren en zorgen voor een coherent beleid

23.

Het Comité wil beklemtonen dat de doeltreffendheid van de multidisciplinaire aanpak die de Commissie voor de uitvoering van de strategie op het oog heeft, staat of valt met de actieve betrokkenheid van de lokale en regionale actoren.

24.

Het Comité wenst ertoe bij te dragen dat de bestrijding van mensenhandel onderdeel wordt van de EU-activiteiten op het gebied van het externe beleid. Mensenhandel is een belangrijk aandachtspunt in het nabuurschaps- en uitbreidingsbeleid van de EU en het Comité zou er daarom naar kunnen streven dat kwesties die hiermee samenhangen worden behandeld in de gemengde raadgevende comités en werkgroepen met de toetredingslanden, alsook in het kader van Arlem en Corleap.

25.

Het Comité zou eveneens, als vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden, willen deelnemen aan het maatschappelijk platform en aan het platform van de particuliere sector en van werkgevers, die in de strategie worden voorgesteld.

e.   Meer inzicht verwerven in en effectiever reageren op nieuwe problemen op het gebied van mensenhandel in welke vorm dan ook

26.

Het Comité is zeer te spreken over het voorstel om kennis te ontwikkelen over de genderdimensie van mensenhandel en over kwetsbare groepen. Dergelijke kennis kan heel nuttig zijn voor lokale en regionale overheden en hun medewerkers, die vaak als eerste te maken hebben met de gevolgen van mensenhandel en de slachtoffers daarvan.

27.

Het Comité wil in verband daarmee de Commissie dringend verzoeken om niet alleen aan de slachtofferzijde aandacht te besteden aan de genderdimensie, maar er ook rekening mee te houden dat aan de vraagzijde duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen bestaan. Het zijn vooral mannen die verantwoordelijk zijn voor de vraag naar seksuele diensten, wat een belangrijke beweegreden is voor mensenhandel voor seksuele doeleinden. Met dit verschil tussen mannen en vrouwen moet rekening worden gehouden bij het ontwikkelen van kennis over de genderdimensie van mensenhandel.

Brussel, 31 januari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  EU Policy Cycle Against Organized and Serious Crime (EUPS).


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/26


Advies van het Comité van de Regio's — Versterking van het EU-burgerschap: bevordering van het kiesrecht van EU-burgers

2013/C 62/06

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

benadrukt hoe belangrijk het is voor de burgers van de EU om deel te nemen aan het democratische leven van de EU, niet in het minst in hun lidstaat van verblijf. Het burgerschap van de EU betrekt de burgers bij het proces van Europese eenwording en bij de politiek van hun lidstaat van verblijf, en levert aldus een bijdrage aan de opkomst van een Europese democratie;

wijst erop dat de EU vooral dankzij hun gevoel van verbondenheid een duidelijker gezicht voor de burgers krijgt. Daarom is het belangrijk om dit gevoel te versterken, de burgers bewuster te maken en om met behulp van de beschikbare instrumenten en maatregelen onvermoeibaar te werken aan het dichten van de kloof tussen de EU en de burger;

onderstreept dat voor lokale en regionale overheden een sleutelrol is weggelegd bij het permanent vergroten van het begrip van het Europese burgerschap en van de rechten die daaruit voortvloeien. Zij staan als bestuurslaag het dichtst bij de burgers van de EU en leveren een belangrijke bijdrage aan een sterkere participerende democratie en aan een beter begrip van de voordelen van de Europese eenwording;

benadrukt wat de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2014 betreft dat het bijzonder belangrijk is dat EU-burgers meer bewust worden gemaakt van hun rechten en kiesrechten in het land waar zij wonen, en dat de uitoefening van deze rechten ook wordt vergemakkelijkt;

verzoekt het CvdR, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, de lidstaten om burgers toe te laten niet alleen aan lokale maar ook aan regionale verkiezingen deel te nemen, teneinde de uitoefening van het kiesrecht te verzekeren zoals dit uit het Europees burgerschap voortvloeit;

beveelt de lidstaten aan om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, besluiten en maatregelen te nemen die het mogelijk maken om de datum van de regionale en lokale verkiezingen stapsgewijs af te stemmen op die van de Europese. Een en ander kan ertoe bijdragen dat de burgers zich bewust worden van de impact van de Europese, regionale en lokale verkiezingen op het leven van alledag.

Rapporteur

György GÉMESI (HU/EVP), burgemeester van Gödöllő

Referentiedocument

 

Advies van het Comité van de Regio's – Versterking van het EU-burgerschap: bevordering van het kiesrecht van EU-burgers

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Europees burgerschap en kiesrecht

1.

maakt zich sterk voor een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en voor het Europese burgerschap.

2.

Het is een goede zaak dat 2013 is uitgeroepen tot "Europees jaar van de burger". Het Europese burgerschap zal centraal staan in dit Europese jaar, dat een goede gelegenheid vormt om, met medewerking van de betrokken lokale, regionale en nationale overheden alsook de politieke kopstukken en burgers van de lidstaten, onder meer de opkomstcijfers bij verkiezingen op verschillende niveaus verder omhoog te krijgen.

3.

De twintigste verjaardag van het Europese burgerschap, dat zijn beslag kreeg in het Verdrag van Maastricht, en het uitroepen van 2013 als het jaar van de burger komen als geroepen om de publieke aandacht te vestigen op de rechten en plichten die uit het Europese burgerschap voortvloeien en erop toe te zien dat de burgers hun rechten, en dan met name het kiesrecht, naar behoren kunnen uitoefenen; eventueel kunnen deze rechten nog worden versterkt.

4.

Het is zaak steun te geven aan het Europees burgerschap en de rechten van de burger, het in het Verdrag van Lissabon verankerde recht van de burger om te kiezen en verkozen te worden kracht bij te zetten, en de deelname aan verkiezingen te bevorderen door de rechten in verband met het burgerschap van de EU alsook de uitoefening hiervan te garanderen.

5.

Het Europese burgerinitiatief, dat met het Verdrag van Lissabon het licht zag, is een nieuw recht op democratische deelname op EU-niveau dat het Europese burgerschap leven moet inblazen. De Europese Commissie zou daarom alles in het werk moeten stellen om dit instrument te promoten.

6.

Het is voor de burgers van de EU van groot belang deel te nemen aan het democratische leven van de EU, niet in het minst in hun lidstaat van verblijf. Het burgerschap van de EU betrekt de burgers bij het proces van Europese eenwording en bij de politiek van hun lidstaat van verblijf, en levert aldus een bijdrage aan de opkomst van een Europese democratie. (1)

7.

Vooral dankzij hun gevoel van verbondenheid krijgt de EU een duidelijker gezicht voor de burger. Daarom is het belangrijk om dit gevoel te versterken, de burgers bewuster te maken en om met behulp van de beschikbare instrumenten en maatregelen onvermoeibaar te werken aan het dichten van de kloof tussen de EU en de burger.

8.

Bij het versterken van het EU-burgerschap moeten de Europese Commissie, het Europees Parlement en de lokale en regionale overheden van alle lidstaten samenwerken.

9.

Het CvdR wijst er eens te meer op dat er ter behartiging van de belangen van de burger in een steeds mobielere wereld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid dient te komen (2) en dat het recht op vrij verkeer binnen deze ruimte een cruciaal aspect van het Europees burgerschap is.

10.

In de lidstaat van hun verblijf hebben EU-burgers bij gemeentelijke of Europese verkiezingen hetzelfde recht om te stemmen en verkozen te worden als de onderdanen van die lidstaat. (3)

11.

Hoewel de verschillende nationale kieswetten conform Europese richtlijnen zijn geharmoniseerd, stuiten de burgers bij de uitoefening van hun kiesrechten nog altijd op diverse obstakels in het leven van alledag. (4) In haar verslagen over de toepassing van de Richtlijnen 94/80/CE en 93/109/CE wijst de Europese Commissie hier ook op. (5)

12.

Het is een goede zaak dat de Europese Commissie probeert om obstakels aan te pakken die de uitoefening van met het Europese burgerschap samenhangende rechten in de weg staan. Het CvdR betreurt in dit verband dat sommige EU-burgers, wegens de wetgeving in bepaalde lidstaten die kiesrecht ontzegt aan burgers die buiten het betrokken land verblijven of hebben verbleven, hun burgerrechten niet ten volle kunnen uitoefenen. De Commissie wordt opgeroepen om lidstaten ertoe aan te zetten alle EU-burgers dit fundamentele democratische recht te garanderen.

13.

Het CvdR zou graag meewerken aan het in 2013 – het Europese jaar van de burger – te verschijnen verslag van de Commissie over de vooruitgang die sinds het verslag uit 2010 is geboekt op het gebied van het Europese burgerschap. Dit verslag zal ook nieuwe maatregelen bevatten.

14.

Voor lokale en regionale overheden is een sleutelrol weggelegd bij het permanent vergroten van het begrip van het Europese burgerschap en van de rechten die daaruit voortvloeien. Zij staan als bestuurslaag het dichtst bij de burgers van de EU en leveren een belangrijke bijdrage aan een sterkere participerende democratie en aan een beter begrip van de voordelen van de Europese eenwording, hetgeen gepaard moet gaan met specifieke voorlichtings- en educatieve activiteiten.

15.

De lokale en regionale democratie moet een solide basis voor de ontwikkeling van een sterke en duurzame democratie op verschillende niveaus vormen. Zij zorgt er als zodanig in belangrijke mate voor dat de burgers in groten getale deelnemen aan lokale en regionale verkiezingen en hun kiesrechten uitoefenen. Tevens is het van cruciaal belang dat lokale en regionale overheden binnen hun bevoegdheden educatie in democratie en burgerrechten bevorderen en dat deze educatie gebaseerd is op de wijze waarop burgers in het reële leven van alledag democratische processen en de cultuur van democratische governance ervaren.

16.

Het CvdR ziet graag dat EU-burgers deelnemen aan het lokale en politieke leven en van hun stemrecht gebruikmaken, maar onderkent tegelijkertijd dat zij zelf mogen bepalen of zij meedoen aan lokale of Europese verkiezingen in de lidstaat waar zij wonen. Willen zij een weloverwogen keuze kunnen maken, dan moeten zij in grensoverschrijdende situaties goed geïnformeerd worden over hun rechten in de lidstaat waar zij wonen.

17.

Het is een goede zaak dat ook het Programma van Stockholm (6) prioritaire aandacht besteedt aan de vrijheid van verkeer als grondrecht en, in hetzelfde verband, aan het bevorderen en versterken van de electorale rechten van de burgers en aan het verhogen van de opkomstcijfers. Terecht staat in dit programma dat het invoeren van rechten niet genoeg is en dat er ook voor moet worden gezorgd dat deze ongehinderd kunnen worden uitgeoefend. Het Comité schrijft in zijn beleidsprioriteiten voor 2012 dat het "ondersteuning [zal] blijven bieden tot de doelstellingen van het programma van Stockholm en het daarbij behorende actieplan volledig zijn verwezenlijkt". (7)

18.

Het CvdR kan zich vinden in het voornemen van de Commissie om samen met het Comité van de Regio's, de decentrale overheden en hun verenigingen een informeel platform op te richten voor direct overleg over de concrete uitoefening van het kiesrecht. De bedoeling hiervan is om een impuls te geven aan de discussie en het overleg over het Europese burgerschap, de belangrijkste vraagstukken in kaart te brengen en de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken te ondersteunen.

19.

Het programma van het Comité van de Regio's voor 2013 bevat tal van activiteiten om de EU-burgers voor te lichten over hun kiesrecht en ervoor te zorgen dat zij dit uitoefenen. (8)

20.

In 2013, jaar van de burgers, zal het Comité van de Regio's in nauwe samenwerking met de andere EU-instellingen, en dan vooral met de Commissie, een aantal activiteiten organiseren, waaronder actieve voorlichting door de leden van het Comité van de Regio's, presentaties door CvdR-leden, bezoeken van CvdR-leden aan scholen en universiteiten, workshops, openbare debatten en bijeenkomsten in gemeentehuizen over het recht van vrij verkeer, het stemrecht en de rol van lokale en regionale overheden, en media-evenementen (waarbij lokale journalisten worden betrokken),online-informatie over deze activiteiten en documentatie over het paspoort van de EU-burger in alle officiële talen, en een presentatie over goede praktijken betreffende decentrale communicatie over de EU tijdens de jaarlijkse EuroPCom-conferentie.

Gemeenteraadsverkiezingen en verkiezingen voor het Europees Parlement

21.

Volgens het verslag van de Europese Commissie (9) nemen kiesgerechtigden in lidstaten waarvan ze geen onderdaan zijn gemiddeld vaker deel aan gemeenteraadsverkiezingen dan aan Europese verkiezingen (10). Dat is een belangrijke vaststelling, die nader wetenschappelijk onderzoek verdient en in ieder geval aantoont dat lokale kwesties van belang zijn en sommige burgers stimuleren om zich in te zetten. Het is van belang deze kans aan te grijpen en te proberen na te gaan welke factoren mensen kunnen motiveren om te ijveren voor Europese beleidskwesties en de Europese verkiezingen.

22.

Ook bij gemeenteraadsverkiezingen moet ervoor gezorgd worden dat kiesgerechtigde EU-burgers volop van hun stemrecht gebruikmaken.

23.

Projecten om verschillende generaties met electorale rollenspelen en het uitwisselen van ervaringen en via diverse informatiekanalen warm te laten lopen voor lokale en Europese verkiezingen, om hun het gevoel te geven dat ze bij een bepaalde gemeenschap horen, om hun duidelijk te maken hoeveel baat zij bij een en ander kunnen hebben en om hun te wijzen op het belang van op lokaal en Europees niveau genomen besluiten voor het leven van alledag van burgers in een bepaalde stad of regio, zouden in belangrijke mate kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de vraag "Wat heb ik er zelf aan als ik ga stemmen?".

24.

Op alle bestuurslagen zijn extra maatregelen nodig om voor een grotere opkomst en meer burgers op kieslijsten te zorgen. Het tekort aan informatie over kiezersrechten en verkiezingsprocedures, de moeilijkheden om zich in te schrijven en de taalbarrières moeten bestreden blijven worden.

25.

Het verdient aanbeveling vereenvoudigingen aan te brengen in de administratieve procedures en elektronische diensten in te voeren die EU-burgers in staat stellen om gebruik te maken van hun kiesrecht en – vooral – om zich voor verkiezingen in te schrijven. In dit verband dienen goede praktijken te worden uitgewisseld.

26.

Het CvdR onderschrijft de aanpak en het standpunt van de Europese Commissie dat opgave van woonplaats ook tot automatische kiezersregistratie moet kunnen leiden en steunt de inspanningen van de Commissie in die zin. Vereenvoudigde administratieve procedures voor inschrijving op kiezerslijsten zou doeltreffend kunnen bijdragen tot integratie en burgers tevens kunnen aanzetten tot uitoefening van hun kiesrecht.

27.

De lidstaten worden aangemoedigd om, met het oog op uitwisseling en verspreiding van ervaringen, met lokale en regionale overheden samen te werken, door evaluatieverslagen en analyses op te stellen om na te gaan of EU-wetgeving doeltreffend is omgezet en wordt toegepast, en door deze ter beschikking te stellen van de burgers via specifieke voorlichtings- en promotiesystemen.

28.

Uitgaande van het beginsel van multilevel governance is het van belang dat doeltreffende samenwerking tussen verschillende bestuursniveaus in de lidstaten wordt verzekerd. Aldus kunnen juridische oplossingen worden gevonden voor problemen die kunnen rijzen bij de toepassing van nationale voorschriften voor de uitoefening van het kiesrecht, rekening houdend met desbetreffende technische voorstellen.

29.

De lidstaten worden opgeroepen obstakels voor de uitoefening van het kiesrecht uit de weg te ruimen en het voor EU-burgers van andere landen mogelijk te maken zich kandidaat te stellen en politiek actief te zijn in het land waar zij wonen.

30.

De lidstaten zouden moeten voorzien in contactpunten om informatie te verzamelen en regelmatig te analyseren over EU-burgers van andere landen die zich kandidaat stellen en gekozen worden in de lidstaat waar zij wonen. Een en ander zou het gemakkelijker maken voor de lidstaten en de EU-instellingen om ervaringen uit te wisselen.

31.

Wat de Europese verkiezingen betreft, volstaat de in de EU-richtlijn vastgestelde regeling nog niet om EU-burgers te verhinderen in twee landen hun actief en passief kiesrecht uit te oefenen. Het Comité steunt daarom de inspanningen van de Commissie om dit probleem doeltreffender in een nieuw voorstel aan te pakken en ervoor te zorgen dat de daaruit voortvloeiende wetgeving geen nieuwe administratieve obstakels opwerpt voor de uitoefening van het recht van EU-burgers om deel te nemen aan Europese verkiezingen in het land waar zij wonen.

32.

Wat de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2014 betreft, is het bijzonder belangrijk dat EU-burgers meer bewust worden gemaakt van hun rechten en kiesrechten in het land waar zij wonen, en dat de uitoefening van deze rechten ook wordt vergemakkelijkt

33.

Europese politieke partijen zijn van essentieel belang om burgers bewust te maken van het Europese beleid en om hun politieke wil te vertolken. Tevens fungeren zij als bruggenhoofden tussen de nationale en de Europese politiek. Zij vertegenwoordigen de standpunten van de burgers en maken ruimte voor een publiek debat over Europese aangelegenheden. Ook bevorderen zij de interactie tussen alle niveaus van het EU-systeem voor multilevel governance. Europese politieke partijen zouden daarom hun activiteiten moeten opvoeren en nieuwe manieren moeten bedenken om politieke bewustwording teweeg te brengen, bijvoorbeeld door prominente kandidaten voor te dragen voor hoge Europese ambten bij Europese verkiezingen of door bij verkiezingen voor het Europees Parlement transnationale lijsten aan te houden.

EU-steunprogramma's voor EU-burgerschap

34.

Het is van belang de EU-burgers bewust te maken van hun juridische status (11) en van de rechten en plichten die voortvloeien uit het EU-burgerschap. Ook moet er steun komen voor de mogelijkheden die worden geboden door Europese projecten en fondsen voor verspreiding van informatie via conferenties, seminars, opleidingen, uitwisseling van goede praktijken en samenwerkingsactiviteiten, en met name voor de programma's "Grondrechten en burgerschap" en "Europa voor de burger". Lokale en regionale overheden worden aangemoedigd actief deel te nemen aan grensoverschrijdende projecten en twinning van steden.

35.

De Europese programma's die het burgerschap van de EU ten goede komen zijn de programma's die algemeen gericht zijn op ondersteuning van de lidstaten in hun activiteiten om de Europese wetgeving en het Europese beleid beter bekend te maken en ten uitvoer te leggen, om grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen en om de kennis op de verschillende actiegebieden te ontwikkelen.

36.

Er moet werk gemaakt worden, door ondersteuning van verschillende vormen van territoriale samenwerking, van projecten en initiatieven om van het EU-burgerschap een tastbare realiteit te maken en administratieve lasten en obstakels te beperken.

37.

Wat financiering van programma's i.v.m. EU-burgerschap betreft, moet een eenvoudigere en doeltreffendere aanpak worden gehanteerd, moeten de prioriteiten duidelijker vastgesteld zijn en aansluiten bij de politieke prioriteiten. Er moet aandacht worden geschonken aan de verspreiding van de resultaten van de projecten, teneinde hun zichtbaarheid te vergroten. Om de strategische en politieke doelstellingen te verwezenlijken moet steun worden gegeven aan opleiding en bewustmaking, moeten netwerken worden versterkt en moet de grensoverschrijdende samenwerking worden vergemakkelijkt. Voorts is het van belang de programma's m.b.t. Europees burgerschap aantrekkelijker te maken, door ze via presentaties in de lidstaten beter bekend te maken.

Belang van het onderwijs en van jongeren voor een actief Europees burgerschap

38.

In het kader van de intensivering van de bewustmakingsactiviteiten en de inschakeling van Europese projecten moet er meer aandacht uitgaan naar jongeren en moeten ook scholen en hogeronderwijsinstellingen daarbij worden betrokken. Het CvdR heeft in een initiatiefadvies bijzondere nadruk gelegd op de bevordering, via het onderwijs, van actief burgerschap van jongeren (12).

39.

Het onderwijsbeleid speelt een cruciale rol in de voorlichting van Europese burgers en met name jongeren, wat betreft het concept van Europees burgerschap en de daarmee verbonden rechten. Dit beleid zou nog veel meer moeten bijdragen aan de bevordering van meertaligheid en mobiliteit van studenten en leerkrachten.

40.

Het is van belang dat jongeren uitgebreid worden geïnformeerd zodat ze bewuste burgers en kiezers worden. Van nog groter belang is het hun uit te leggen wat er op het spel staat en waarvoor zij stemmen bij verkiezingen.

41.

De Raad van Europa heeft met de bevordering van onderwijsnetwerken ruime ervaring opgedaan op onderwijsgebied. Het Comité pleit dan ook voor samenwerking en uitwisseling van ervaringen, mede op basis van de door de Raad verrichte werkzaamheden ter zake.

42.

Voorlichtingscampagnes kunnen de rechten die uit het Europees burgerschap voortvloeien beter bekend maken en ervoor zorgen dat meer mensen aan de verkiezingen deelnemen. Samenwerking met scholen en hogeronderwijsinstellingen en andere opleidingsverstrekkers hebben in dit verband een belangrijke rol te spelen. Studenten van andere EU-lidstaten volgen vaak lessen van scholen en universiteiten in het kader van uitwisselingsprogramma's en zouden aldus kunnen worden gestimuleerd om hun kiesrecht uit te oefenen.

Voorstellen om de deelname aan verkiezingen te verhogen

43.

De ervaring leert dat de deelname aan verkiezingen hoger kan zijn wanneer parlementsverkiezingen tegelijkertijd met regionale of gemeentelijke verkiezingen worden georganiseerd (13).

44.

Op basis van zijn advies over het actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm (14) nodigt het CvdR alle betrokken actoren uit na te gaan hoe de EU-burgers meer mogelijkheden kunnen worden gegeven om deel te nemen aan verkiezingen in de lidstaat waar zij wonen.

45.

Wat de deelname aan lokale en Europese verkiezingen betreft, wordt er in de huidige Europese wetgeving niet uitgegaan van een volledige harmonisatie van de kiesstelsels van de lidstaten. Gelet op het subsidiariteitsbeginsel, verzoekt het CvdR de lidstaten om burgers toe te laten niet alleen aan lokale maar ook aan regionale verkiezingen deel te nemen, teneinde de uitoefening van het kiesrecht te verzekeren zoals dit uit het Europees burgerschap voortvloeit.

46.

Het CvdR is van plan de ontwikkelingen i.v.m. het initiatief "Let me vote" actief te steunen.

47.

Het Comité beveelt de lidstaten aan om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, na te denken over maatregelen die het mogelijk maken om de datum van de regionale en lokale verkiezingen af te stemmen op die van de Europese. Een en ander kan ertoe bijdragen dat de burgers zich bewust worden van de impact van de Europese, regionale en lokale verkiezingen op het leven van alledag.

48.

De structuren van de lokale en regionale overheden alsook de gerechtelijke en bestuursrechtelijke tradities van de lidstaten lopen sterk uiteen.

49.

Het Comité vindt net als het Europees Parlement dat de Europese verkiezingen niet in juni maar in mei zouden moeten worden gehouden, omdat hiervan een positieve uitwerking kan worden verwacht op de deelname aan de verkiezingen.

50.

De Europese burgers moeten beter worden ingelicht over de stembusgang, hun belangstelling moet worden gewekt en hun motivatie worden verbeterd. Met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel zouden de lidstaten, om de deelname aan verkiezingen te vergroten, met de blik op de lange termijn gericht beter moeten nagaan of en hoe zij het kiesproces beter toegankelijk kunnen maken door bv. vooraf stemmen, elektronisch stemmen of mobiele stembureaus mogelijk te maken. Ook moet naar behoren gevolg worden gegeven aan het VN-Verdrag inzake personen met een handicap, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat personen met een handicap volledige en onbelemmerde toegang tot verkiezingen moet worden geboden.

51.

Ondanks gerichte maatregelen om EU-burgers in te lichten over hun kiesrechten zijn er grote verschillen in de mate waaraan aan de verkiezingen wordt deelgenomen. Om de uitoefening van het kiesrecht te bevorderen moeten goede praktijken van lokale en regionale overheden op dit gebied daarom intensiever uitgewisseld worden.

52.

Door het concept van Europees burgerschap te koppelen aan een lokaal en regionaal perspectief en door de aandacht van de burgers te vestigen op het belang van de rol van territoriale overheden in het Europese besluitvormingsproces kunnen burgers worden aangezet tot deelname aan de verkiezingen.

53.

Onder verwijzing naar het CvdR-advies over het EU-burgerschap 2010 zij erop gewezen dat ook de politieke rechten van onderdanen van derde landen versterkt moeten worden. In diverse lidstaten hebben zij het recht om te stemmen en zich kandidaat te stellen bij lokale en regionale verkiezingen. Dat leidt bij alle buitenlandse burgers waarschijnlijk tot meer belangstelling voor verkiezingen, wat op zijn beurt weer een grotere vraag naar informatiemateriaal in verschillende talen met zich meebrengt.

54.

Er moeten inspanningen worden geleverd om de Europese instellingen, hun vertegenwoordigers, de Europe Direct-centra, de lokale en regionale overheden, de middenveldorganisaties en de sociaaleconomische partners nauw te laten samenwerken zodat ervoor wordt gezorgd dat alle kiesgerechtigde Europeanen op een verantwoorde manier worden geïnformeerd over hun rechten en de wijze waarop deze kunnen worden uitgeoefend.

55.

Het is van belang dat er in bewustmakings-, voorlichtings- en educatieve campagnes die in het kader van het Europees Jaar van de burger gezamenlijk door lokale en regionale overheden, regeringsinstanties, middenveldorganisaties en media zijn ontwikkeld, gebruik wordt gemaakt van een eenvoudige taal die gemakkelijk door de burgers begrepen kan worden. De publicaties en documenten voor het grote publiek moeten in alle officiële talen van de EU ter beschikking worden gesteld.

56.

Het is zaak dat de samenwerking tussen de Europese instellingen, de lidstaten en de territoriale overheden enerzijds en de media anderzijds wordt geïntensiveerd. Het CvdR zou een wedstrijd kunnen instellen voor de beste en meest tot de verbeelding van de burgers sprekende artikelen en nieuwsberichten over verkiezingen, de uitoefening van het kiesrecht en de verschillende stadia van het verkiezingsproces.

Brussel, 31 januari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CdR 355/2010.

(2)  CdR 201/2009.

(3)  Artt. 39 en 40 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie (2010/C 83/02) en art. 20, lid 2, sub b) en 22 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(4)  Richtlijnen 94/80/CE en 93/109/CE.

(5)  COM(2012) 99 final en (2010) 605 final.

(6)  Document 17024/09 van de Raad, goedgekeurd door de Europese Raad van 10 en 11 december 2009.

(7)  CdR 361/2011 fin

(8)  R/CdR 1030/2012, paragraaf 7.

(9)  COM(2012) 99 final

(10)  Bij de jongste verkiezingen week een aantal hoofdsteden van dit patroon af: Athene, Boedapest, Kopenhagen en Riga.

(11)  CdR 355/2010

(12)  CdR 173/2007

(13)  Dit was bv. het geval toen gemeentelijke verkiezingen tegelijkertijd met regionale verkiezingen werden georganiseerd in Berlijn, in Rome in 2008, in Koblenz in 2009 en in het Verenigd Koninkrijk in 2010.

(14)  CdR 170/2010


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/32


Advies van het Comité van de Regio's — Meer synergie tussen de EU-begroting en de (sub)nationale begrotingen

2013/C 62/07

HET COMITE VAN DE REGIO'S

benadrukt dat de lokale en regionale autoriteiten goed zijn voor een significant gedeelte van de overheidsuitgaven in de Unie en dat subnationale overheidsinvesteringen steeds meer in de richting gaan van een aantal sectoren die cruciaal zijn voor het succes van de Europa 2020-strategie, en roept daarom op tot meer politieke prioriteit voor synergie tussen de EU begroting en de (sub)nationale begrotingen;

constateert dat er voor de EU-begroting en de Europese Investeringsbank (EIB), ondanks de geringe omvang van hun middelen, een hefboomrol is weggelegd bij de stimulering van investeringen in de gehele Unie;

is verheugd dat er momenteel op Europees niveau wordt gesproken over de vraag hoe de huidige EMU kan worden aangevuld door de invoering van een geïntegreerd begrotingskader voor de EU en acht het, gezien de hoge mate van afhankelijkheid en spillover tussen de economieën van de eurozone en het begrotingsbeleid, essentieel om in het kader van een geïntegreerd begrotingskader voor de EU een begrotingscapaciteit te ontwikkelen die economische schokken kan helpen opvangen;

stelt vast dat de tendens in de richting van meer centralisatie van bevoegdheden en besluitvorming, zonder dat de subnationale autoriteiten bij de desbetreffende discussie worden betrokken, tot zorg stemt en constateert dat het voor een echte begrotingsunie noodzakelijk is dat de rechten en verplichtingen van de verschillende respectieve overheidsniveaus worden gedefinieerd (begrotingsfederalisme), dat er een explicieter verband is tussen beleidsafstemming en budgettaire besluitvorming, en dat er een ambitieuze visie wordt geformuleerd betreffende de wijze waarop middels adequate coördinatiemechanismen de verticale synergie tussen de EU-begroting en de (sub)nationale begrotingen kan worden verbeterd;

is ermee ingenomen dat de Commissie in haar verslag over de openbare financiën in de EMU 2012 voor het eerst een hoofdstuk aan begrotingsdecentralisatie heeft gewijd, en verzoekt de Commissie om ook in de toekomstige verslagen een dergelijk hoofdstuk aan de stand van zaken betreffende de subnationale overheidsfinanciën te wijden;

verzoekt de Commissie na te denken over de (praktische) voordelen en de eventuele administratieve problemen en kosten van meer harmonisatie van de begrotingscycli in de Unie en de stimulering van het gebruik van budgettaire raamwerken voor de middellange termijn op subnationaal niveau;

verzoekt de Commissie ten slotte om hierover en over verderop behandelde kwesties in de eerste helft van 2013 een groenboek uit te brengen.

Rapporteur

:

Rhodri Glyn THOMAS (VK/EA), lid van het parlement van Wales

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Inleiding

1.

benadrukt dat de lokale en regionale autoriteiten goed zijn voor een significant gedeelte van de overheidsuitgaven in de Unie: in 2011 waren zij goed voor 16,7 % van het bbp en 34 % van alle overheidsuitgaven in de EU (11,9 % (272,2 miljard EUR) en 24,3 % voor alleen al de lokale overheid). Verder namen zij in 2011 ongeveer twee derde van de directe investeringen in Europa voor hun rekening (1).

2.

Die subnationale overheidsinvesteringen gaan steeds meer in de richting van een aantal sectoren die cruciaal zijn voor het succes van de Europa 2020-strategie zoals economische zaken, onderwijs, milieu, huisvesting en gemeentelijke faciliteiten. Dit betekent wel dat bezuinigingsmaatregelen (26 % in het VK, meer dan 30 % in Spanje) zwaar gaan wegen op de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie (zo is in Wales het budget voor kapitaalinvesteringen met 42 % teruggebracht).

3.

Daarom roept het Comité op tot meer politieke prioriteit voor synergie tussen de EU-begroting en de (sub)nationale begrotingen ter wille van vooral de overeengekomen doelen van Europa 2020 en wijst het op de conclusie van een in 2010 uitgebrachte studie van het Europees Parlement dat de synergie tussen de strategische beleidsdoelstellingen van de Unie en het begrotingsbeleid over het algemeen zwak is en dat in de nationale begrotingen zelden melding wordt gemaakt van een bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon [Europa 2020] of andere EU-strategieën (2).

4.

Verder wijst het erop dat de huidige crisis resulteert in bezuinigingen op (sub)nationaal niveau en daarmee in enorme druk op de overheidsuitgaven. Dat maakt van efficiëntieverhoging een belangrijk beleidsdoel.

5.

Het Comité is het eens met de conclusie van de Europese Raad dat er in het kader van de preventiemogelijkheden van het Groei- en Stabiliteitspact meer onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijkheden van het bestaande begrotingskader van de Unie om evenwicht aan te brengen tussen de behoefte aan productieve overheidsinvesteringen en doelstellingen aangaande begrotingsdiscipline. Dat streven wordt nog belangrijker tegen de achtergrond van de recente conclusie van het IMF dat de zg. begrotingsmultiplicatoren, waarmee de impact van begrotingsconsolidatie op groei wordt gemeten, substantieel hoger lagen dan tijdens de schuldencrisis was voorzien. Het Comité gaat er dan ook vanuit dat de Commissie in haar aangekondigde mededeling over de kwaliteit van overheidsuitgaven deze materie verder zal uitspitten en daarbij onder meer aandacht zal besteden aan de scheiding van de huidige uitgaven en investeringen bij het berekenen van begrotingstekorten om te vermijden dat overheidsinvesteringen die op lange termijn voordeel opleveren als een tekort worden opgevoerd.

6.

Ook benadrukt het Comité dat de "synergiediscussie" er op geen enkele wijze toe mag leiden dat er via de achterdeur in het voorgestelde meerjarig financieel kader (MFK) wordt gesneden en evenmin mag worden gebruikt als excuus om de financiering van sommige delen van de EU-begroting te hernationaliseren (bijv. de structuurfondsen in de zog. "rijkere" lidstaten) of om macro-economische voorwaarden te legitimeren.

Synergie tussen de EU-begroting en de lokale en regionale begrotingen

7.

Er zij eraan herinnerd dat de EU-begroting slechts goed is voor een klein gedeelte (ongeveer 2 %) van de totale overheidsuitgaven in de Unie en op zich niet volstaat voor de financiering van de toekomstgerichte directe investeringen ter waarde van 1 800 miljard euro die nodig zijn voor de kerninitiatieven van Europa 2020 (zoals in kaart gebracht in het verslag van het EP over de MFK-voorstellen). Dat betekent dat de overkoepelende doelstellingen van Europa 2020 alleen kunnen worden gerealiseerd wanneer er in de lidstaten op (sub)nationaal niveau overheids- en particulier geld vrij wordt gemaakt en zulks mede door leningen en door het promoten van publiek/private partnerschappen (PPP's).

8.

Ondanks de geringe omvang van hun middelen is er voor de EU-begroting en de Europese Investeringsbank (EIB) een hefboomrol weggelegd bij de stimulering van investeringen in de gehele Unie en dat met name, maar niet alleen, via de onder het gemeenschappelijk strategisch kader" (GSK) vallende fondsen, die vaak door de lokale en regionale autoriteiten worden ingezet en een belangrijk "multiplier"-effect op de economie hebben.

9.

Gedurende de economische crisis heeft de EU, met name via die fondsen, de lokale en regionale autoriteiten van stabiele en veilige financiering voorzien en vaak was dat het enige beschikbare geld voor overheidsinvesteringen en belangrijke initiatieven waar meer dan fors in de (sub)nationale budgetten was gesneden. Verder droeg EIB-financiering ertoe bij dat het grote tekort aan leningen als gevolg van de financiële crisis werd opgeheven. Het Comité vestigt hier de aandacht op de potentieel negatieve impact van de voorgestelde macro-economische voorwaarden voor de door de begunstigden gevoelde stabiliteit van GSK-financiering.

10.

In termen van directe en indirecte voordelen hebben dergelijke investeringen belangrijke economische hefboom- en multiplicatoreffecten op lokaal en hoger niveau:

de Commissie schat dat de structuurfondsen gedurende de programmeringsperiode 2000-2006 een dusdanig gemiddeld hefboomeffect hadden dat ieder door de EU bijgedragen euro uiteindelijk 2,1 euro waard bleek te zijn;

voor 2014-2020 wil de Commissie die ratio opvoeren tot 4,2 euro per via het cohesiebeleid geïnvesteerde euro;

het DG Regionaal Beleid gaat er vanuit dat het "multiplier"-effect via bbp-stijgingen voor de periode 2007-2013 1 % in Spanje, 3 % in Polen, Slowakije en Roemenië, en meer dan 5 % in de Baltische staten zal bedragen;

in andere ramingen ligt die stijging op ongeveer 8,5 % voor Ierland en 19,6 % voor Spanje voor de periode 1999-2010, maar de gevolgen van de crisis zullen deze cijfers naar beneden brengen. Ook moet worden beseft dat er methodologische problemen kleven aan het berekenen van "multiplier"- effecten.

11.

Voorts herhaalt het Comité dat de hefboomwerking van de GSK-fondsen niet uitsluitend financieel van aard is. Er is ook een beleidseffect: lokale en regionale strategische prioriteiten worden op EU-prioriteiten afgestemd. Verder zijn er nog andere voordelen zoals versterking van partnerschappen en het deelnemen aan transnationale samenwerkingsactiviteiten, met een brede waaier van goede praktijkvoorbeelden uit heel Europa. Ook benadrukt het de waarde van EIB-ondersteuning. Daarmee wordt middels verschillende leningsinstrumenten bijgedragen tot capaciteitsopbouw op lokaal en regionaal niveau om nieuwe en innovatieve plannen te beheren en uit te voeren.

12.

De lage absorptiepercentages in sommige delen van Europa getuigen evenwel van het bestaan van "bottlenecks" bij de plaatselijke benutting van de cohesie- en structuurfondsen. Hier kan met name worden gewezen op de in een recente OESO-studie (3) in kaart gebrachte problemen die zich in sommige lidstaten of delen ervan voordoen op het gebied van bestuurlijke regelingen, capaciteit en regelgevingskaders en die zullen moeten worden opgelost.

13.

Het Comité is te spreken over de inspanningen van de Commissie om de regels te stroomlijnen en te vereenvoudigen voor het beheer en de uitvoering van en de rapportage over via de GSK-fondsen gesteunde projecten. Dat zou de absorptiecijfers ten goede moeten komen. Ook moet er evenwicht komen tussen efficiënte controles en voldoende soepelheid om overbodige belemmeringen van regelgevende aard uit de wereld te helpen. Daarom is het Comité ingenomen met de meer op risico gebaseerde benadering van audits.

14.

Het Comité betreurt dat de nationale en regionale overheden, die zijn belast met de uitvoering van de Europese programma's, investeringen moeten blijven voorfinancieren. Dat is een zware financiële last in deze tijd van krapte op de financiële markten. Door uit te gaan van het principe dat investeringen moeten worden voorgefinancierd mist de Europese Unie een unieke kans om rechtstreeks financiële middelen in te zetten voor het stimuleren van de economie en het doorvoeren van structurele aanpassingen; met grotere voorschotten zou een financiering mogelijk gemaakt worden die op het juiste moment komt om te kunnen beginnen met de terugbetalingen.

15.

Het Comité van de Regio's vindt een meerjarig financieel kader waarin minder geld wordt voorzien voor de fondsen van het GSK dan in het aanvankelijke voorstel van de Europese Commissie voor de periode 2014-2020 onacceptabel, omdat dat tot een zwakkere Europese Unie zou leiden op een moment dat juist een sterkere Unie is geboden.

16.

De lokale en regionale begrotingsprocessen moeten transparanter worden: expliciet moet worden aangegeven welke bijdrage de fondsen tot de investeringsstrategieën van een regio leveren en ook moet in de jaarlijkse ontwerpbegrotingen worden aangegeven hoe EU-financiering in de begrotingscyclus zal worden ingepast. De lokale en regionale overheden wordt verzocht om met goede praktijkvoorbeelden van dit soort begrotingsplanning te komen.

17.

Het Comité wijst op de bezorgdheid van lokale autoriteiten in de gehele Unie over de mogelijkheden voor nationale en regionale regeringen om volledig gebruik te voorkomen van de rechtsinstrumenten van de structuurfondsverordeningen waarmee de uitvoering van een programma deels kan worden gesubdelegeerd. Dit moet worden rechtgezet voor de programma's voor de periode 2014-2020 ten behoeve van een optimaal gebruik van de nieuwe instrumenten die zijn gepland in het ontwerp van algemene verordening voor de GSK-fondsen (zoals geïntegreerde territoriale investeringen, geïntegreerde maatregelen, gemeenschappelijke actieplannen en gemeenschappelijk geleide lokale ontwikkeling).

18.

Bijval verdient in dit verband het op 15 januari 2013 goedgekeurde initiatiefrapport van het EP over synergie binnen de EU-begroting, waarin met name wordt ingegaan op de GSK-fondsen. Interessant zijn de voorbeelden van lokale initiatieven om de uitvoering van de met behulp van die fondsen gefinancierde programma's voor de begunstigden te vergemakkelijken.

19.

Het Comité schaart zich volledig achter de oproep die het EP tot de Commissie richt in zijn resolutie over "het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2012" om in haar volgende jaarlijkse groeianalyse "de rol van de EU-begroting in het proces van het Europees semester uitgebreid te belichten en te onderstrepen, door concreet feitenmateriaal te verschaffen over de effecten van die begroting (als initiator, katalysator, synergiebevorderaar en complementaire financieringsbron) op de totale overheidsuitgaven op lokaal, regionaal en nationaal niveau".

20.

Ook is het goed dat er verder wordt gesproken over de mogelijkheden binnen de wetgeving van de Unie om de plaatselijke uitvoering van programma's te stroomlijnen en te vereenvoudigen en zich te richten op ondersteuning van programma's en initiatieven die werkelijk verandering brengen. Daarbij zou gekeken kunnen worden naar de invoering van "één enkel territoriaal investeringsfonds" (een bundeling van EU- en (sub)nationale fondsen) of "één loket" voor toegang tot financiering via geharmoniseerde regels, begrijpelijke en duidelijke begeleiding en meer nadruk op duurzame resultaten waardoor de eindgebruiker sneller wordt bereikt en er plaatselijk strategischer te werk wordt gegaan. Een dergelijke gezamenlijke programmering en uitvoering van alle fondsen zal de coördinatie verbeteren en overlappingen terugdringen.

21.

De discussie over synergie tussen de Europese begroting en de (sub)nationale begrotingen moet zich ook uitstrekken tot synergie binnen de EU-begroting, inclusief thematische programma's als Horizon 2020, Erasmus for All, het Programma voor sociale verandering en innovatie, de faciliteit Connecting Europe, COSME etc. Die hebben een directe impact op "territoriaal" niveau en houden duidelijk verband met prioriteiten als O&O en innovatie, onderwijs en opleiding en de plaats van het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) in de GSK-fondsen.

22.

Het Comité is daarom tevreden over de pogingen om het wetgevingskader voor 2014-2020 te verbeteren door bijv. artikel 55, lid 8 van de verordening voor de GSK-fondsen op te nemen. Verder moet er veel publiciteit komen voor projecten en initiatieven die op basis van deze nieuwe voorschriften zijn ontwikkeld. Zulks ten behoeve van meer besef van de wijze waarop die synergie in de praktijk kan worden gebracht.

23.

Het Comité dringt erop aan dat de Commissie gedetailleerd uitlegt welke invloed de economische governance en andere zaken betreffende overheidsfinanciën hebben op de mogelijkheden voor de lokale en regionale overheden om de inhoud van hun begrotingen te bepalen.

24.

Helaas is de huidige discussie over de versterking van de economische, monetaire en politieke unie in het kader van de Economische en Monetaire Unie (EMU) en de EU in ruimere zin beperkt tot de grootste Europese instellingen en de regeringen van de lidstaten en wordt er weinig of geen aandacht geschonken aan het subnationale niveau. Maar de sterkere centralisatie van controles op EU-niveau zou wel degelijk gevolgen kunnen hebben voor de budgettaire rechten en verantwoordelijkheden van de lokale en regionale overheden en ook voor begrotingsdecentralisatie.

25.

Ook is het spijtig dat, zoals het Comité in zijn derde monitoringverslag over Europa 2020 (oktober 2012) opmerkte, de lokale en regionale overheden nog altijd niet werkelijk bij het Europese Semester zijn betrokken. En ook is het zo dat er geen synergie tussen begrotingsprocessen kan bestaan wanneer het de beleidsvorming en de monitoring aan samenhang ontbreekt.

Naar een begrotingsunie: de economische en politieke governance verandert

26.

Het is goed dat er momenteel op Europees niveau wordt gesproken over de vraag hoe de huidige EMU kan worden aangevuld door de invoering van een geïntegreerd begrotingskader voor de EU ter waarborging van een duurzaam begrotingsbeleid in de lidstaten.

27.

Hier is het laatste woord nog niet over gezegd en die discussie kan heel belangrijk zijn voor de manier waarop kwesties in verband met de synergie tussen de drie begrotingsniveaus zullen worden geregeld.

28.

De tendens in de richting van meer centralisatie van bevoegdheden en besluitvorming, zonder dat de subnationale autoriteiten bij de desbetreffende discussie worden betrokken, stemt tot zorg. Het Comité wijst er in dit verband op dat de Commissie in haar verslag over de openbare financiën in de EMU 2012 de nadruk legt op de kwaliteit van een federaal begrotingsmodel waarin bevoegdheden betreffende inkomsten en uitgaven aan de subnationale autoriteiten worden gedelegeerd.

29.

De wijzigingen in de economische governance van de Unie (via het Europese Semester, het "six pack", het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur en de voorstellen voor het "two pack") hebben geresulteerd in strengere regels voor de controle van de nationale overheid op de financiën van de lokale en regionale overheden (zulks via de in verscheidene lidstaten geldende "golden rule" ter zake).

30.

Verder is het zorgelijk dat de omzetting van de bepalingen van intergouvernementele initiatieven zoals genoemd Verdrag (het "Begrotingspact") in de nationale (grond)wetten zonder enige voorafgaande raadpleging van het CvdR over het regionale en lokale aspect van de zaak is geschied. Het Comité benadrukt dat er op weg naar een begrotingsunie aan de communautaire methode moet worden vastgehouden.

31.

Voorts zou het nuttig zijn om de subnationale autoriteiten met budgettaire bevoegdheden op transparantere en efficiëntere wijze bij de huidige discussie te betrekken. Hetzelfde geldt voor de formele betrokkenheid van het CvdR bij eventuele verdragswijzigingen in dit verband.

32.

De geschiedenis van het begrotingsfederalisme in de VS en de eerste stappen op weg naar een begrotingsunie hier verschillen in hoge mate. In de VS kan de federale overheid de deelstaten niet machtigen op het gebied van evenwichtige begrotingsregels of deze afdwingen en hetzelfde geldt voor de verhouding tussen de deelstaten en de gemeenten. De regels worden autonoom vastgesteld door de gefedereerde entiteiten en zij voeren deze onafhankelijk van het federaal gezag uit. Wel is het zo dat "Washington" op geen enkele wijze bijspringt ("no bail out"). Resultaat is een endogeen proces, d.w.z. dat de zaak volledig in handen van het overheidsniveau in kwestie berust. In de Unie daarentegen worden schulden centraal aan een limiet gebonden en door het HvJ gehandhaafd. Verder lijkt daarmee de mogelijkheid dat een lidstaat (of zelfs een gemeente) failliet gaat a priori uitgesloten.

33.

Zodoende is het, gezien de hoge mate van afhankelijkheid en spillover tussen de economieën van de eurozone en het begrotingsbeleid, essentieel om in het kader van een geïntegreerd begrotingskader voor de EU een begrotingscapaciteit te ontwikkelen die economische schokken kan helpen opvangen.

34.

Het Comité vindt dat het idee van een flexibiliteitsreserve binnen de EU-begroting nader onderzoek verdient, als één manier om begrotingscapaciteit te creëren in de context van een geïntegreerd begrotingskader voor de EU. Een dergelijk mechanisme kan ervoor zorgen dat, onverminderd de begrotingsbeginselen van jaarlijkse duur en transparantie, geld dat onder sommige begrotingslijnen niet wordt uitgegeven, wordt overgeheveld naar andere lijnen en niet automatisch aan de lidstaten wordt teruggegeven. Dat strookt met de resoluties van het EP van 13 juni en 23 oktober 2012 over het MFK.

35.

Voor een echte begrotingsunie moeten wel de rechten en verplichtingen van de verschillende respectieve overheidsniveaus worden gedefinieerd (begrotingsfederalisme), dient er een explicieter verband te zijn tussen beleidsafstemming en budgettaire besluitvorming, en is er een ambitieuze visie nodig betreffende de wijze waarop middels adequate coördinatiemechanismen de verticale synergie tussen de EU-begroting en de (sub)nationale begrotingen kan worden verbeterd.

36.

De Commissie wordt verzocht om hierover en over verderop behandelde kwesties in de eerste helft van 2013 een groenboek uit te brengen.

Dwingende grondbeginselen voor meer synergie

37.

Op weg naar meer begrotingssynergie moet er een aantal grondbeginselen worden opgesteld en nageleefd, waaronder:

begrotingsautonomie: duidelijkheid over de rol en de bevoegdheden van de verschillende begrotingsautoriteiten op EU en (sub)nationaal niveau. Hetzelfde geldt voor de rol van en de grondgedachte achter EU-beleid en financiële bijstand, naleving van het subsidiariteitsbeginsel en respect voor de budgettaire rechten van de lokale en regionale overheden (hun rol in de besluitvorming en het toezicht), anders gesteld hun democratische verantwoordingsplicht jegens de gemeenschappen die hen hebben verkozen. Ook moet ieder overheidsniveau zelf over prioriteiten en uitgaven kunnen besluiten;

transparantie: de begrotingsprocessen op alle niveaus dienen daardoor te worden gekenmerkt (inclusief het expliciet in de (sub)nationale begrotingen aangeven van EU-financieringsbronnen). Ook moeten er, waar mogelijk, op Unieniveau gegevens beschikbaar zijn over de bestedingsprofielen van EU-steunprogramma's op regionaal niveau;

processen stroomlijnen: er moet worden verduidelijkt hoe prioriteiten en financiering op de drie niveaus worden afgestemd op prioriteiten die op Unieniveau zijn overeengekomen. Ook moet worden gewerkt aan het elimineren van "bottlenecks" (stroomlijning op administratief, regelgevend en politiek gebied), meer synergie tussen begroting en beleid en vermijding van bijkomende administratieve lasten;

partnerschap: men moet zich verbinden tot een op partnerschap gebaseerde aanpak. Uitgangspunt daarbij dient de gelijkheid van de drie bestuursniveaus te zijn. Ook moeten er formele en informele mechanismen komen die samenwerking stimuleren. Daarbij valt te denken aan de uitbreiding van de bestaande dialoog tussen het EP en de nationale parlementen met vertegenwoordigers van de subnationale wetgevers.

38.

Momenteel bestaat de rol van de EU-begroting vooral uit: (i) financiering van de grootste gemeenschappelijke beleidsgebieden als landbouw en visserij (ii) ondersteuning via investeringen voor de middellange termijn van andere overeengekomen beleidsdoelstellingen van de Unie ten aanzien waarvan bevoegdheden met de lidstaten worden gedeeld, waaronder het cohesiebeleid. Die maatregelen zijn verder gebaseerd op noties als (a) meerwaarde van EU-tussenkomst, (b) additionaliteit voor de gesteunde acties, (c) en de hefboom- en multiplicatoreffecten van het EU-optreden.

39.

Het is goed dat er in het kader van de voortgaande discussie over de versterking van de economische, monetaire en begrotingsunie verder wordt gepraat en meer duidelijkheid komt over de mogelijke gevolgen hiervan voor de rol en de ratio van EU-maatregelen en hun verband met (sub)nationale begrotingsprocessen.

40.

Voorts zal meer verticale coördinatie van begrotingsbeleid tot meer synergie leiden op voorwaarde dat subsidiariteit, additionaliteit, Europese meerwaarde en economische schaalvoordelen worden gerespecteerd en versterkt (4). Op die manier is de coördinatie volledig verenigbaar met het in de EU-Verdragen verankerde subsidiariteitsbeginsel.

Bottlenecks op weg naar meer verticale synergie

41.

Het is belangrijk om op EU-niveau te beschikken over nauwkeurige en betrouwbare gegevens over financiën en begrotingsprocessen, ook op subnationaal niveau.

42.

Synergie opwekken is een ingewikkelde zaak vanwege de heterogeniteit van de subnationale structuren in de gehele Unie.

43.

Het Comité is ermee ingenomen dat de Commissie in haar verslag over de openbare financiën in de EMU 2012 voor het eerst een hoofdstuk aan begrotingsdecentralisatie heeft gewijd, en verzoekt de Commissie om ook in de toekomstige verslagen een dergelijk hoofdstuk aan de stand van zaken betreffende de subnationale overheidsfinanciën te wijden.

44.

Ook is het goed dat er in andere studies wordt gekeken naar overheidsfinanciën en het investeringsvermogen van overheden en de impact van de sociale, economische en begrotingscrisis op subnationaal niveau. Het Comité denkt daarbij met name aan het DEXIA Crédit Local (DCL)/CEMR-rapport en de OESO-studies.

45.

Wel is er relatief weinig informatie over de lokale en regionale overheidsfinanciën in de Unie, en meer in het algemeen over de synergie tussen de EU- en (sub)nationale financiën.

46.

De Commissie wordt verzocht om hier wat aan te doen en het Comité stelt voor om een Europees onderzoeksnetwerk van universiteiten op te richten om deskundigheid op dit belangrijke terrein te ontwikkelen. Verder wordt de Commissie verzocht om de uitwisseling van de met projecten opgedane ervaring tussen de LRA te ondersteunen. Dat komt belichting van goede praktijkvoorbeelden ten goede. Die voorbeelden zouden betrekking moeten hebben op synergie tussen het subnationale en het nationale niveau in alle lidstaten.

47.

Er bestaan nog meer knelpunten aangaande begrotingsprocedures en –cycli in de EU, die nog groter worden door de heterogeniteit van de subnationale begrotingsprocessen. De (sub)nationale begrotingscycli zijn niet op één lijn gebracht met de EU-cyclus (die op kalenderjaren is gebaseerd). Verder zijn de lokale en regionale begrotingen meestal op jaarcycli in plaats van op meerjarenplanning gebaseerd (het begrotingskader van de Unie wordt door dat laatste gekenmerkt).

48.

De Commissie zou moeten nadenken over de (praktische) voordelen en de eventuele administratieve problemen en kosten van meer harmonisatie van de begrotingscycli in de Unie, de stimulering van het gebruik van budgettaire raamwerken voor de middellange termijn op subnationaal niveau (overeenkomstig de maatregelen van het "six pack"), en een antwoord op de vraag hoe dit binnen de jaarlijkse cycli van het Europese Semester zou kunnen functioneren.

49.

Het Comité neemt verder nota van de huidige onderhandelingen over de voorstellen voor een Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (COM(2010) 774 final) en betreurt het gebrek aan vergelijkbaarheid (in termen van structuur, leesbaarheid en inhoud) van de lokale en regionale begrotingen, alsook het gebrek aan harmonisatie op EU-niveau. Dat maakt het moeilijk om zinvolle vergelijkingen en analyses te maken.

50.

Artikel 3 van Richtlijn 2011/85/EU (deel van het "six pack") geeft de lidstaten de bevoegdheid om de ESR 95-norm op de nationale systemen voor overheidsboekhouding toe te passen. Verder "waarborgen (zij) dat de begrotingsgegevens van alle subsectoren van de overheid …. tijdig openbaar beschikbaar zijn." Het Comité betreurt dat een groot gedeelte van de lidstaten gekant is tegen het voorstel van Eurostat om een aantal nieuwe indicatoren toe te voegen voor overheidsinvesteringen op regionaal niveau NUTS 2.

51.

Het Comité is ermee ingenomen dat Eurostat momenteel bekijkt in hoeverre het nuttig is om in de gehele Unie geharmoniseerde normen voor de overheidsrekeningen te gebruiken, en zulks voor alle bestuursniveaus om de synergie tussen de EU-, nationale en subnationale begrotingen te verhogen.

52.

Wat leningskosten van de lokale en regionale overheden betreft, zou die norm moeten worden verbeterd. Volgens die norm worden financiële verrichtingen (dus ook lenen) namelijk specifiek behandeld en worden lokale en regionale overheden die investeren om hun begroting in evenwicht te brengen bestraft. In het kader van ESR 95 worden uitsluitend verrichtingen van het lopende jaar in aanmerking genomen en daardoor mogen lokale en regionale overheden een door een investering veroorzaakt tijdelijk tekort niet aanzuiveren middels reserves of vooruitgeschoven overschotten. Het enige wat zij kunnen doen, is hun investeringen volledig zelf financieren.

53.

De lidstaten die lokale en regionale overheden formeel bij de begrotingsvorming hebben betrokken (intern stabiliteitspact in bijv. België, Spanje en Oostenrijk) kennen over het algemeen mechanismen die de ESR 95-normen soepeler maken zodat er ruimte voor investeringen blijft. Die mechanismen kunnen bijv. de vorm aannemen van een meerjarige bijstelling van begrotingsdoeleinden of –systemen voor gedeeltelijke vrijstelling van investeringsdoeleinden om met de investeringsduur rekening te houden.

54.

Daarom moet deze kwestie worden opgelost via EU-harmonisatie om de normen flexibeler te maken en het de lokale en regionale overheden mogelijk te maken om op die manier te investeren. Daarbij moeten de vereisten van het Groei- en Stabiliteitspact voor goed beheer van overheidsfinanciën worden gerespecteerd.

55.

Daarbij zou meer gebruik moeten worden gemaakt van innovatieve financiële constructies als leningen en "revolving funds". Verder zijn er ook nog de door de PPP's en de EIB gepresenteerde mogelijkheden om creatieve en innovatieve investeringen op subnationaal niveau te stimuleren. Daarnaast mogen de maatregelen voor de programmeringsperiode 2014-2020 inclusief de GSK-fondsen, niet worden vergeten.

56.

De toegang tot financiële markten varieert sterk in de Unie en in sommige gebieden hebben de lokale en regionale overheden die niet echt. EU-ondersteuning is in dit verband dus geboden.

57.

Ten slotte kijkt het Comité uit naar verdere discussie over de mogelijkheden voor andere innovatieve Europese instrumenten (inclusief EU Project Bonds en Eurobonds) om investeringen te stimuleren en solidariteit te schragen ten einde Europa uit de crisis te helpen.

Brussel, 31 januari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Dexia Crédit Local en CEMR (2012), Subnational public finance in the European Union, juli 2012.

(2)  Europees Parlement (2010): Creating greater synergy between European and national budgets. (Onderzoek verricht door Deloitte Consulting, op verzoek van de Begrotingscommissie). Citaat afkomstig van bladzijde 4, publiekssamenvatting.

(3)  Regulatory Capacities at Sub-National Level for the Implementation of Public Investment Strategies related to the Absorption of EU Structural Funds door Allio-Rodrigo Consulting voor de OESO, juni 2012.

(4)  EP-studie (2010): Creating greater synergy between European and national budgets.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/39


Advies van het Comité van de Regio's — Betere governance van de interne markt

2013/C 62/08

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het subsidiariteitsbeginsel schrijft voor dat de interne markt alleen gereguleerd mag worden met op EU-niveau vastgestelde wetgeving als dit echt noodzakelijk is. Als niet de hand wordt gehouden aan het subsidiariteitsbeginsel, kan dit in de implementatiefase leiden tot problemen, omdat de lidstaten geen vrijheid van handelen meer hebben, waardoor de ontwikkeling van de nationale economie in gevaar wordt gebracht.

Bij het voorbereiden van wetgeving dient rekening te worden gehouden met de belangrijke rol van de lokale en regionale overheden. Met name het "denk klein"-principe drukt goed uit hoe actief het lokale niveau is en hoezeer het bijdraagt tot het scheppen van een gunstig ondernemersklimaat. Op Europees niveau worden de randvoorwaarden geschapen, maar de factoren die bepalend zijn voor onze welvaart en economische bedrijvigheid, vinden hun oorsprong op plaatselijk niveau. Bij het ontwikkelen van de regels voor de interne markt dient dit aspect goed in het oog te worden gehouden, want alleen op deze manier kunnen de Europese reikwijdte van onze economie en de lokale dimensie met elkaar worden verzoend.

De lokale en regionale overheden leggen een heel groot deel van de internemarktregelgeving ten uitvoer. Om problemen te voorkomen die optreden wanneer deze regels in de praktijk worden gebracht, is het belangrijk dat het CvdR en het lokale en regionale bestuur een rol spelen bij het ontwikkelen van regelgeving op EU-niveau.

Bij het identificeren van de sleutelgebieden dient prioriteit te worden verleend aan gebieden die goede mogelijkheden hebben om te innoveren en kwalitatief hoogstaande arbeidsplaatsen te scheppen. Een goed functionerende digitale interne markt en de hele dienstensector zijn aandachtsgebieden van de hoogste importantie en grootste urgentie.

Rapporteur

Markku MARKKULA (FI/EVP) Lid van de gemeenteraad van Espoo

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie over een "Betere governance van de interne markt"

COM(2012) 259 final

Advies van het Comité van de Regio's - Betere governance van de interne markt

I.   ALGEMENE OPMERKINGEN

1.

De interne markt levert een essentiële bijdrage aan de economische groei in Europa. Het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en arbeidskrachten is de afgelopen twintig jaar de stuwende kracht achter de Europese welvaart en economie geweest. Met behulp van deze vrijheden en door de hierop betrekking hebbende governance tot ontwikkeling te brengen kunnen we ervoor zorgen dat we nog sneller de crisis te boven komen, en de voorwaarden kunnen scheppen voor het op een samenhangende wijze tot stand brengen van een sociale markteconomie in de Europese Unie. Verder is het zo dat het cohesiebeleid een aanvullende rol speelt bij het verwezenlijken van de interne markt in alle regio's van de EU, m.n. via een versterking van de concurrentiepositie van kleine en middelgrote bedrijven, een vergroening van de economie en een focus op know how en innovatie, vooral in regio's die met structurele nadelen te kampen hebben..

DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

2.

Het CvdR wil erop wijzen dat de lidstaten tegelijkertijd de mogelijkheid dienen te hebben om, met inachtneming van de concrete eisen en belangen van de eigen economie, zelf de instrumenten ter stimulering van hun groei te kiezen.

3.

In haar mededeling zet de Commissie uiteen welke maatregelen ze zou willen nemen om de interne markt tot ontwikkeling te brengen en de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken.

4.

Volgens de mededeling bedroeg het gemiddelde omzettingsdeficit in februari 1,2 % en doen de lidstaten er steeds langer over om richtlijnen om te zetten. Bovendien blijkt dat de regels, ook al zijn ze omgezet in nationale regelgeving, in de praktijk niet altijd even goed functioneren.

5.

De Commissie roept in deze mededeling alle betrokken partijen op, zich er opnieuw toe te verbinden om te ijveren voor een interne markt die daadwerkelijk bijdraagt tot de groei. Haar voorstellen behelzen met name:

a.

een aanpak om snel vooruitgang te boeken op sleutelgebieden met het grootste groeipotentieel, en

b.

concrete maatregelen voor een verdere verbetering van de wijze waarop de regels opgesteld, ten uitvoer gelegd, toegepast en gehandhaafd worden.

STANDPUNTEN VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

6.

De Commissie maakt zich terecht zorgen om de ontwikkeling van de interne markt. In de mededeling worden algemene maatregelen voorgesteld, ook al concentreren de problemen bij de omzetting zich soms alleen op een bepaald gebied en doen ze zich slechts in bepaalde lidstaten voor.

7.

De Commissie streeft er met de in haar mededeling genoemde stappen naar om de interne markt beter te laten functioneren. De voorgestelde stappen hebben betrekking op twee centrale doelstellingen: aan de ene kant het boeken van snelle vooruitgang op sleutelgebieden met het grootste groeipotentieel; aan de andere kant het verbeteren van de "governancecyclus‧ van de interne markt. De Commissie is van plan om in het kader van het Europese semester na te gaan welke vorderingen er zijn gemaakt. Deze aanpak is naar de mening van het Comité van de Regio's de juiste.

8.

De nadruk in de mededeling ligt vooral op de noodzaak van een effectievere omzetting in nationale wetgeving en een sterker engagement van de kant van de lidstaten.

9.

Het feit dat een en ander zo traag verloopt, laat zich deels verklaren uit politieke onwil in de lidstaten om de verschillende regels om te zetten. De enige manier om hier wat aan te doen, is politieke bereidheid kweken en de verantwoordelijken houden aan hun engagement. Reeds in de fase van voorbereiding van internemarktwetgeving moet rekening worden gehouden met de cultureel bepaalde verschillen tussen de wereld van wetgevers en die van bestuurders.

10.

Het CvdR is het eens met de Commissie dat "opsmuk" een ernstig probleem is waardoor het bedrijfsleven en de burger zijn opgezadeld met nieuwe onnodige lasten.

11.

De door de Commissie voorgestelde maatregelen zijn voor een deel mosterd na de maaltijd. Op de werkelijke oorzaken van het langzame omzettingsproces wordt in de mededeling te weinig ingegaan.

II   NADRUK OP GEBIEDEN MET HET GROOTSTE GROEIPOTENTIEEL

DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

12.

Het meeste groeipotentieel vinden we volgens de mededeling in de dienstensector (daaronder begrepen de groot- en kleinhandel, zakelijke dienstverlening, de bouwsector en de financiële intermediatie) alsmede in de transportsector, de digitale economie en de energiesector.

13.

Om ervoor te zorgen dat de internemarktregels van de EU op doeltreffende wijze worden omgezet, zou de Commissie willen dat de lidstaten zich hiervoor sterker gaan engageren en zich in de uitvoeringsfase meer gaan toeleggen op samenwerking met de Commissie.

De lidstaten dienen zich bij de omzetting van richtlijnen in nationale wetgeving te verbinden tot "nultolerantie", dat wil zeggen ze moeten streven naar een deficit van 0 % bij de omzetting en t.a.v. de conformiteit.

De lidstaten zouden op informele basis specifieke aspecten aan de Commissie moeten voorleggen om zich te verzekeren van een doeltreffende steun van de Commissie tijdens de omzettingsperiode.

14.

De Commissie wijst erop hoe belangrijk het is om op de sleutelgebieden de Europese regels om te zetten in nationale wetgeving en ze doeltreffend ten uitvoer te leggen. Zij is van plan een jaarrapport over de integratie van de interne markt op te stellen, waarin wordt nagegaan hoe de markt in de praktijk functioneert en waarin verdere acties op EU- en nationaal niveau in kaart worden gebracht. Ze denkt aan maatregelen die zorgen voor een tijdige, juiste en doeltreffende tenuitvoerlegging van EU-regels op de sleutelgebieden.

STANDPUNTEN VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

15.

De Commissie streeft er met haar mededeling in de eerste plaats naar om de interne markt effectiever te laten functioneren. Het aanwijzen van sleutelgebieden is een juiste beslissing. Willen wij de interne markt verder tot ontwikkeling brengen, dan moet er worden gezocht naar maatregelen die meer effect sorteren.

16.

In de huidige economische situatie neemt de sector van de financiële intermediatie als een van de gebieden met het grootste groeipotentieel een belangrijke maar moeilijke positie in.

17.

Bij het identificeren van de sleutelgebieden dient prioriteit te worden verleend aan gebieden die goede mogelijkheden hebben om te innoveren en kwalitatief hoogstaande arbeidsplaatsen te scheppen. Vanuit het perspectief van het lokale bestuur is de keuze van de sleutelgebieden gelukkig te noemen. Een goed functionerende digitale interne markt en de hele dienstensector zijn aandachtsgebieden van de hoogste importantie en grootste urgentie.

18.

De lidstaten hebben nog heel wat werk te verrichten voordat de digitale markt naar behoren kan functioneren. De lokale overheden kunnen bijv. via hun aanbestedingenbeleid helpen om deze ontwikkeling te bespoedigen. Als het aanbestedingsproces online wordt georganiseerd en de mogelijkheden van elektronische facturering volledig worden benut, zou dit de ontwikkeling van de digitale markt aanzienlijk ten goede komen. De obstakels en uitdagingen die zich in de openbare sector aandienen bij het in praktijk brengen van elektronische handel, hebben niet alleen te maken met de wijze waarop een en ander technisch functioneert. Wil men de digitale markt en de hiertoe behorende elektronische aanbestedingen op lokaal en regionaal niveau met succes in praktijk brengen, dan is er absoluut behoefte aan ondersteuning van bovenaf, aan organisatorische aanpassingen en aan opleiding van personeel.

19.

Om de aanbestedingen online te kunnen organiseren zullen er op nationaal en lokaal niveau tal van maatregelen moeten worden genomen. Op Europees niveau zullen echter de voorwaarden moeten worden geschapen om een overgang naar de elektronische omgeving mogelijk te maken. Op dit niveau zal ook meer werk moeten worden gemaakt van het verspreiden van goede voorbeelden.

20.

De voorbereiding van nationale wetgeving is in de lidstaten voorbehouden aan de centrale overheid, die tot taak heeft de Europese regels correct en met inachtneming van de nationale context adequaat in praktijk te brengen.

21.

Het is een goede zaak dat de richtlijn betreffende de bestrijding van betalingsachterstand is opgenomen in de lijst van belangrijke wetgevingsbesluiten die speciale aandacht verdienen. Overheden die laat uitbetalen, brengen kleine en middelgrote ondernemingen ernstig in de problemen, een toestand waar dringend iets aan gedaan zal moeten worden.

22.

Toezicht op de tenuitvoerlegging in de lidstaten is een goede zaak. Het te publiceren jaarrapport zal de lidstaten de kans bieden om de eigen situatie met die van andere landen te vergelijken. Op basis van het jaarrapport en de gemaakte analyse stelt de Commissie de belangrijkste politieke uitdagingen en acties op EU- en nationaal niveau vast. Het jaarrapport zal een bijdrage leveren aan de opstelling van landenspecifieke aanbevelingen, die op een diepgaandere analyse van de prestaties van elke lidstaat zullen worden gebaseerd, zulks in het kader van het Europese semester.

III.   HET ONTWERPEN, TEN UITVOER LEGGEN, TOEPASSEN EN HANDHAVEN VAN DE INTERNEMARKTREGELS

DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

23.

De Commissie benadrukt in haar mededeling dat er bij de voorbereiding van de internemarktregels op EU-niveau op gelet moet worden dat:

deze gemakkelijk te begrijpen, ondubbelzinnig en duidelijk zijn;

ze geen onnodige lasten met zich mee brengen voor het bedrijfsleven, de burger of de overheid;

de vereiste administratieve procedures (vergunningen e.d.) langs elektronische weg worden afgehandeld, en

er vrije toegang is tot inlichtingen en bedrijven en burgers effectief verhaal kunnen zoeken.

24.

Om ervoor te zorgen dat genoemde beginselen in acht worden genomen, dienen de belanghebbenden voorafgaande aan het opstellen van wetgevingsvoorstellen te worden geraadpleegd.

25.

De Commissie stelt voor om waar passend in plaats van richtlijnen verordeningen als instrument te gebruiken, met name als er geen nadere invulling vereist is bij de uitvoering van de voorgestelde EU-regels.

STANDPUNTEN VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

26.

De kwalitatieve eisen die aan de regels worden gesteld, zijn zonder meer toe te juichen. De duidelijkheid en begrijpelijkheid ervan zijn zowel op EU-niveau als voor de nationale wetgevers een belangrijke prioriteit.

27.

Het Informatiesysteem interne markt is een essentieel instrument, waartoe de regionale en lokale overheden volledig toegang dienen te krijgen, terwijl er voor de medewerkers van deze overheden cursussen moeten worden georganiseerd waar geleerd wordt hoe hier efficiënt gebruik van kan worden gemaakt.

28.

Het subsidiariteitsbeginsel schrijft voor dat de interne markt alleen gereguleerd mag worden met op EU-niveau vastgestelde wetgeving als dit echt noodzakelijk is. Als niet de hand wordt gehouden aan het subsidiariteitsbeginsel, kan dit in de implementatiefase leiden tot problemen, omdat de lidstaten geen vrijheid van handelen meer hebben, waardoor de ontwikkeling van de nationale economie in gevaar wordt gebracht.

29.

De SOLVIT-centra zijn heel nuttig voor burgers en kleine ondernemingen, vooral in grensregio's, zodat de Commissie er goed aan zou doen om de activiteiten van deze centra verder te ondersteunen, terwijl de lidstaten hiervoor voldoende personele en financiële middelen beschikbaar zullen moeten stellen.

30.

De Europese procedure voor geringe vorderingen geniet onvoldoende bekendheid bij de bevoegde rechterlijke instanties en er wordt maar weinig gebruik van gemaakt. Een speciaal probleem waar burgers die hier een beroep op doen, mee worden geconfronteerd, betreft de latere tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing in een andere lidstaat.

31.

Een soms gebrekkige kwaliteit van de regelgeving tast in feite de legitimiteit van de Europese Unie in de ogen van de burgers en bedrijven aan. Zo heeft de wetgeving inzake overheidsopdrachten in de praktijk geleid tot een inperking van de mogelijkheden die de lidstaten en de lokale overheden hebben om besluiten te nemen over hun eigen activiteiten. De internemarktregels en de vrees om deze te overtreden beïnvloeden de organisatie van de dienstverlening zo ingrijpend dat een en ander ten koste kan gaan van de effectiviteit.

DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

32.

De Commissie benadrukt in haar mededeling dat er op een slimmere wijze gebruik moet worden gemaakt van IT-instrumenten om burgers en bedrijven te informeren. Volgens de Commissie moeten ook de lidstaten meer inspanningen leveren om gebruikersvriendelijke informatie over het functioneren van de interne markt ter beschikking te stellen.

33.

Administratieve procedures zouden langs elektronische weg hun beslag moeten krijgen, zeker als er een andere lidstaat in het geding is. De samenwerking tussen verschillende overheden zou moeten worden vergemakkelijkt door gebruik te maken van ICT-systemen.

34.

Voor het oplossen van problemen waarmee burgers en bedrijven worden geconfronteerd, dient te worden voorzien in één gemakkelijk toegankelijke eerstelijnshulpdienst op nationaal niveau, waarop men een beroep kan doen.

35.

De lidstaten moeten zich ertoe verbinden te voorzien in snelle en effectieve juridische verhaalmogelijkheden.

36.

Er zou op nationaal niveau één instantie moeten zijn die belast is met het toezicht en de controle op de werking van de interne markt. De Commissie beveelt aan om in de lidstaten gebruik te maken van "internemarktcentra" en is van plan een Europees netwerk van dergelijke centra op te zetten.

STANDPUNTEN VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

37.

Het signaleren en verspreiden van beste praktijken is vanzelfsprekend een goede zaak. Dit dient altijd een vast onderdeel te zijn van de normale ontwikkelingswerkzaamheden van de Commissie.

38.

De ontwikkeling van de samenwerking tussen de verschillende overheden in de door de Commissie gewenste richting verdient onze steun. Zo valt de oprichting van internemarktcentra te verdedigen als middel om de uitwisseling van gegevens tussen de overheden in de lidstaten en de Commissie te verbeteren. De werkzaamheden van deze centra dienen goed aan te sluiten op de overige bestuurlijke taken van de lidstaten.

39.

Bij het voorbereiden van wetgeving dient rekening te worden gehouden met de belangrijke rol van de lokale en regionale overheden. Met name het "denk klein"-principe drukt goed uit hoe actief het lokale niveau is en hoezeer het bijdraagt tot het scheppen van een gunstig ondernemersklimaat. Op Europees niveau worden de randvoorwaarden geschapen, maar de factoren die bepalend zijn voor onze welvaart en economische bedrijvigheid, vinden hun oorsprong op plaatselijk niveau. Bij het ontwikkelen van de regels voor de interne markt dient dit aspect goed in het oog te worden gehouden, want alleen op deze manier kunnen de Europese reikwijdte van onze economie en de lokale dimensie met elkaar worden verzoend.

40.

De lokale en regionale overheden leggen een heel groot deel van de internemarktregelgeving ten uitvoer. Om problemen te voorkomen die optreden wanneer deze regels in de praktijk worden gebracht, is het belangrijk dat het CvdR en het lokale en regionale bestuur een rol spelen bij het ontwikkelen van regelgeving op EU-niveau.

41.

Innovaties komen tot stand op plaatselijk niveau. Bij het ondersteunen van innovaties en het organiseren van proefprojecten kunnen de lokale en regionale overheden een doorslaggevende rol spelen. Ter bevordering van de interne markt in Europa zou er een model moeten worden ontwikkeld waarbij zowel de lokale actoren als die op Europees niveau hun eigen, logische taak hebben. Zo zou de Commissie zich kunnen inzetten voor een werkwijze waarbij de ontwikkeling van sectoren met het meeste groeipotentieel als centraal uitgangspunt van de samenwerking tussen verschillende DG's wordt genomen en er op lokaal niveau wordt geëxperimenteerd met beste praktijken.

42.

Maar ook beste praktijken kunnen niet zonder een Europees netwerk om bekend te raken. De Commissie verkeert in de beste positie om dergelijke netwerken op te zetten. In de sectoren en regio's met het meeste innovatiepotentieel zouden door de EU gefinancierde proefprojecten moeten worden gelanceerd waarin onderzoek ter effectieve ondersteuning dient van innovatieve activiteiten en van onderwijs en leerprocessen. Met steun van de Commissie zouden alle actoren op plaatselijk niveau toegang moeten kunnen krijgen tot de praktijken die op deze wijze zijn ontwikkeld.

IV.   ANDERE NOODZAKELIJKE VERDERE STAPPEN

43.

De Europese Commissie heeft inmiddels haar mededeling "Akte voor de interne markt II" (COM(2012) 573 final) gepubliceerd. Hierin stelt zij dat dankzij de gezamenlijke betrokkenheid van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en tal van belanghebbenden een politieke visie op de verdere ontwikkeling van de interne markt is ontstaan die door een brede groep wordt gedragen en op ruime politieke aandacht heeft kunnen rekenen. Het Comité van de Regio's staat achter het standpunt van de Commissie dat er dringend behoefte is aan verdere stappen om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de economische crisis.

44.

De aandrijvers van nieuwe groei die in deze mededeling worden voorgesteld, betreffen: de ontwikkeling van volledig geïntegreerde netwerken in de interne markt;

1.

de bevordering over de grenzen heen van de mobiliteit van burgers en ondernemingen;

2.

de ondersteuning van de digitale economie in heel Europa;

3.

de versterking van het sociaal ondernemerschap, de cohesie en het consumentenvertrouwen.

45.

Netwerken vormen de ruggengraat van een moderne economie. Een belangrijk doel is een interne markt tot stand brengen waarin burgers en ondernemingen voordeel halen uit de gemeenschappelijke markt voor vervoer en energie. De digitale sector is zonder twijfel een belangrijke aandrijver van productiviteit en creativiteit. Sociaal ondernemerschap houdt kordate stappen in ter activering van de burgers en de derde sector alsmede een snelle uitbreiding van allerlei partnerschapsactiviteiten. Het CvdR ziet uit naar concrete maatregelen waarmee zo snel mogelijk kan worden beantwoord aan de door deze doelstellingen gewekte verwachtingen.

46.

Naast de hierboven genoemde punten zijn er t.a.v. het functioneren van de interne markt tal van andere kwesties en problemen die nader besproken dienen te worden op politiek niveau. In het zoeken naar oplossingen moet lering worden getrokken uit de ervaringen die zijn opgedaan met de economische crisis. Voor een groot deel zijn de problemen al aangegeven in de Europa 2020-strategie en de vlaggenschipinitiatieven, maar de oplossing ervan laat nog altijd op zich wachten. De hiertoe benodigde maatregelen zijn ook reeds aan de orde gekomen in een groot aantal adviezen van het Comité van de Regio's, waarvan het Comité met name de onderstaande nog eens wil benadrukken.

47.

In CdR 330-2010 wordt voorgesteld "om gebruik te maken van territoriale pacten met behulp waarvan de regionale en lokale overheden op een flexibele, aan de territoriale omstandigheden aangepaste wijze hun activiteiten en middelen kunnen concentreren op de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie en de kerninitiatieven. De nadruk zal hierbij vooral moeten komen te liggen op projecten die in een bepaald gebied maatschappelijke innovaties bevorderen en een optimale maatschappelijke impact hebben". Van bijzonder belang zijn de maatregelen op de door de Commissie in haar mededeling aangeduide sleutelgebieden, zoals een volledige benutting van de digitale mogelijkheden bij het vernieuwen van de procedures en structuren op het gebied van dienstverlening.

48.

In CdR 330-2010 wordt de Commissie geadviseerd "om in het kader van de Single Market Act gebruik te maken van alle verworvenheden van het Verdrag van Lissabon die het vertrouwen van de EU-burgers in de eengemaakte markt kunnen helpen herstellen, met name art. 3 VEU waarmee de Europese Unie nieuwe sociale doelstellingen krijgt aangereikt op het gebied van bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie, bevordering van sociale rechtvaardigheid en bescherming, gelijkheid van vrouwen en mannen, solidariteit tussen generaties en bescherming van de rechten van het kind". Ook hier gaat het om de vraag hoe we nieuwe maatschappelijke innovaties tot stand kunnen brengen door in Europa een aantal proefprojecten te lanceren, waarbij in enkele regio's nieuwe oplossingen worden uitgeprobeerd, die dan via interregionale samenwerking de benodigde algemene toepassing kunnen krijgen.

Brussel, 31 januari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/44


Advies van het Comité van de Regio's — Mariene kennis 2020

2013/C 62/09

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is van mening dat mariene kennis cruciaal is voor met name duurzame groei, gezonde en productieve oceanen en om een beter inzicht te krijgen in de mariene ecoystemen en de invloed van menselijke activiteiten daarop;

acht het belangrijk om over gecentraliseerde gegevens betreffende maritieme activiteiten te beschikken om eventuele interacties beter te begrijpen en te voorspellen;

wijst erop dat de lidstaten, ter aanvulling van hun eigen budget voor gegevensverzameling, een beroep zouden moeten kunnen doen op Europese fondsen voor gegevensverzameling en onderzoek;

constateert dat er, hoewel er al enige vooruitgang is geboekt (de eerste fase van EMODnet is bijv. afgerond), nog enkele hobbels zijn te nemen wil de Commissie de in 2010 vastgestelde doelstellingen halen;

vindt dat er bovendien gestroomlijnde en effectieve procedures moeten komen voor vergunningaanvragen en evaluaties, zodat de aanvragen doeltreffend kunnen worden afgehandeld;

acht het belangrijk dat de reeds uitgevoerde werkzaamheden worden voortgezet, vooral op het gebied van EMODnet, en dat dit netwerk vanaf het moment van ingebruikneming (2014) op grote schaal bekendheid krijgt, zodat de noodzakelijke bijdragen worden aangetrokken en het netwerk onder de aandacht van de beoogde doelgroepen wordt gebracht (de publieke en private sector en het grote publiek).

Rapporteur

Arnold HATCH (VK/NI), lid van de districtsraad van Craigavon (Noord-Ierland)

Referentiedocument

Groenboek - Mariene kennis 2020 - van zeebodemkaarten tot oceaanprognoses

COM(2012) 473 final

Advies van het Comité van de Regio's - Mariene kennis 2020

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Inleiding

1.

is van mening dat mariene kennis cruciaal is voor met name duurzame groei, gezonde en productieve oceanen en om een beter inzicht te krijgen in de mariene ecoystemen en de invloed van menselijke activiteiten daarop. Er is momenteel een lappendeken aan gegevens beschikbaar, die in afzonderlijke databanken zijn opgeslagen door overheidsdiensten, onderzoekscentra en de privésector. De verzamelde gegevens hebben bovendien een grensoverschrijdend karakter. Het is belangrijk om over gecentraliseerde gegevens betreffende maritieme activiteiten te beschikken om eventuele interacties beter te begrijpen en te voorspellen: boorwerkzaamheden in de diepzee (mijnbouw, olie- en gaswinning) zijn bijv. een bijzonder risicovolle activiteit die momenteel volledig los van de visserij wordt uitgevoerd.

2.

Deze fragmentatie van gegevens werkt als een rem op de economische en duurzame ontwikkeling van het mariene milieu, er moet daarom moet worden gestreefd naar een betere toegang tot gegevens, lagere kosten voor gebruikers, stimulering van innovatie en minder onzekerheid over de aard van onze zeeën. Databanken moeten gebruiksvriendelijk zijn met een lokaal contactpunt om gebruikers te helpen, en moeten gekoppeld zijn aan een open website die zo opgezet zou kunnen zijn dat het publiek wordt aangemoedigd tot deelname aan grote online-enquêtes.

3.

Het Comité heeft al eerder zijn licht laten schijnen over het onderwerp mariene kennis in zijn advies (1) van januari 2011 over de Mededeling inzake mariene kennis 2020 (2) en het Voorstel voor een verordening betreffende de ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid (3). Het groenboek is het vervolg op deze mededeling en een aantal van de belangrijkste opmerkingen uit het advies van 2011 is nog steeds van toepassing.

4.

De mededeling uit 2010 over mariene kennis was op haart beurt een reactie op het door de Raad in zijn conclusies van 16 november 2009 (4) over het geïntegreerd maritiem beleid geformuleerde verzoek om de inzameling en compilatie van mariene gegevens beter te coördineren. De uitdagingen die in de stukken van de Commissie worden genoemd, zijn: de duurzaamheid van de kerninitiatieven van de Unie op dit gebied - vooral EMODnet en het Europees Programma voor monitoring van de aarde (GMES) - na 2014, de financiële crisis en een verstandig gebruik van het nationale budget op dit vlak, alsook de toegang tot visserijgegevens.

5.

Hoewel er al enige vooruitgang is geboekt (de eerste fase van EMODnet is bijv. afgerond), zijn er nog enkele hobbels te nemen wil de Commissie de in 2010 vastgestelde doelstellingen halen.

6.

Het Comité is dan ook bijzonder ingenomen met het groenboek van de Europese Commissie.

Opmerkingen aangaande het groenboek

7.

Kennis van het mariene milieu en zijn ecosystemen is een absolute voorwaarde om het potentieel van de "blauwe economie", de maritieme dimensie van de Europa 2020-strategie, volledig te kunnen benutten.

8.

De blauwe economie moet duurzaam zijn en moet banen opleveren in de mariene, maritieme en visserijsector door het concurrentievermogen en de efficiency van de sector, de overheidsdiensten en de onderzoekswereld te verbeteren. Volgens schattingen van de Europese Commissie kan het opzetten van een geïntegreerd netwerk ter vervanging van het huidige gefragmenteerde systeem van mariene waarnemingen jaarlijks tot 300 miljoen euro opleveren.

9.

Het Comité herhaalt dat het voorstander is van een Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet) en wenst bij te dragen tot het opzetten van een meer geïntegreerd Europees netwerk voor mariene kennis.

10.

Het is belangrijk dat de reeds uitgevoerde werkzaamheden worden voortgezet, vooral op het gebied van EMODnet, en dat dit netwerk vanaf het moment van ingebruikneming (2014) op grote schaal bekendheid krijgt, zodat de noodzakelijke bijdragen worden aangetrokken en het netwerk onder de aandacht van de beoogde doelgroepen wordt gebracht (de publieke en private sector en het grote publiek). Het Comité is dan ook voorstander van de invoering van een continu geïntegreerd proces na 2014.

11.

Het is van belang over preciezere gegevens en informatie te beschikken over de biodiversiteit van het mariene milieu, de werking van de verschillende mariene ecosystemen en de interactie ervan met menselijke activiteiten; bovendien moeten er gestroomlijnde en effectieve procedures komen voor vergunningaanvragen en evaluaties, zodat de aanvragen doeltreffend kunnen worden afgehandeld.

12.

Kennis over de visstand is cruciaal om het gemeenschappelijk visserijbeleid op ambitieuze en realistische wijze te hervormen. Het Comité wil er daarom nogmaals op wijzen dat in het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), waarover thans wordt gediscussieerd, voldoende middelen moeten worden gereserveerd voor het verzamelen van gegevens.

13.

Bovendien zouden de lidstaten, ter aanvulling van hun eigen budget voor gegevensverzameling, een beroep moeten kunnen doen op Europese fondsen voor gegevensverzameling en onderzoek, met name in het kader van het EFMZV en Horizon 2020.

14.

Een meer gestructureerde aanpak van de waarnemingen van het mariene milieu is geboden om het platform CLIMATE-ADAPT van preciezere indicatoren te voorzien m.b.t. lokale veranderingen van klimaatparameters als de stijging van de zeespiegel en de verzuring van de oceanen, en aldus bij te dragen aan het proces van aanpassing aan de opwarming van de aarde.

Subsidiariteit

15.

Op grond van het subsidiariteitsbeginsel zijn de lidstaten in eerste instantie verantwoordelijk voor het verzamelen van gegevens. Om voor consistentie tussen de lidstaten en de verschillende gebruikersgemeenschappen te zorgen zou de EU in de gegevenscompilatiefase toegevoegde waarde kunnen hebben. Nationale gegevens verstrekken ons niet alle noodzakelijke informatie over de zeeën als een door veranderende winden, seizoensstromingen en migrerende soorten verbonden wereldwijd systeem. Bovendien houden deze variabelen zich niet aan nationale grenzen en daarom moeten de verzamelde gegevens worden gecoördineerd en aan elkaar worden gekoppeld om het gewenste resultaat te bereiken.

16.

Het Comité is er derhalve van overtuigd dat analyse op Europees niveau van essentieel belang is en dat EU-actie in het licht van het subsidiariteitsbeginsel volledig gerechtvaardigd is.

17.

Het Comité wil echter beklemtonen dat het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel in acht moeten worden genomen wanneer naar aanleiding van deze raadpleging eventueel nog maatregelen worden vastgesteld, en dat aandacht moet worden besteed aan de eventuele administratieve of financiële lasten die voor lokale en regionale overheden zouden kunnen ontstaan.

Brussel, 31 januari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CdR 339/2010 fin - De ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid en mariene kennis 2020.

(2)  COM(2010) 461 final - Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad "Mariene kennis 2020 – Mariene gegevens en observatie voor slimme en duurzame groei".

(3)  COM(2010) 494 final - Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid.

(4)  Conclusies van de Raad inzake het geïntegreerde maritieme beleid, 2 973e zitting van de Raad Algemene Zaken, Brussel, 16 november 2009.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/47


Advies van het Comité van de Regio's — Blauwe groei: kansen voor duurzame mariene en maritieme groei

2013/C 62/10

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

benadrukt dat de maritieme economie in ruime zin niet alleen regio's en economische spelers omvat die direct toegang hebben tot zeeën en oceanen, maar een belangrijk deel ervan ook bestaat uit regio's die zich op grote afstand van kustgebieden en havens bevinden en waar bijvoorbeeld scheepsuitrusting wordt geproduceerd of waar vervoer, logistiek en onderzoek en ontwikkeling belangrijke economische activiteiten zijn;

vindt dat bij de ontwikkeling van de blauwe economie de regionale kenmerken van de Europese zeebekkens in aanmerking genomen en in de praktijk benut zouden moeten worden;

dringt erop aan de aquacultuur met EU-middelen financieel te ondersteunen en verwerpt de voorstellen inzake genetische modificatie van aquatische organismen met de bedoeling om nieuwe soorten te creëren die resistenter zijn tegen ziekten en milieuvervuiling;

wijst op de consequenties van militaire overblijfselen uit de wereldoorlogen of de Koude Oorlog en radioactief afval dat in zee is gestort, en pleit er daarom voor op EU-niveau methoden uit te werken en middelen vrij te maken om deze gevaarlijke materialen veilig te verwerken;

wenst als vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden stelselmatig te worden betrokken bij alle toekomstige werkzaamheden t.a.v. "blauwe groei", waaronder de ontwikkeling en invoering van de zeebekkenstrategieën, die het als belangrijk instrument ziet voor de verwezenlijking van de voornaamste aspecten van blauwe groei.

Rapporteur

Adam BANASZAK (PL/EA), lid van de regioraad van Kujavië-Pommeren

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Blauwe groei - Kansen voor duurzame mariene en maritieme groei

COM(2012) 494 final

Advies van het Comité van de Regio's - Blauwe Groei Kansen voor duurzame mariene en maritieme groei

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

wijst erop dat het concept "blauwe groei" berust op de veronderstelling dat zeeën, kusten en oceanen een sleutelrol kunnen spelen bij het oplossen van veel van de huidige problemen. Uitgangspunten voor dit concept zouden duurzame ontwikkeling en "slimme specialisatie" moeten zijn.

2.

In ruime zin omvat de maritieme economie niet alleen regio's en economische spelers die direct toegang hebben tot zeeën en oceanen, maar bestaat een belangrijk deel ervan ook uit regio's die zich op grote afstand van kustgebieden en havens bevinden en waar bijvoorbeeld scheepsuitrusting wordt geproduceerd of waar vervoer, logistiek en onderzoek en ontwikkeling belangrijke economische activiteiten zijn.

3.

Groei van de blauwe economie is van groot belang voor de versterking van het internationale concurrentievermogen van de EU.

4.

Blauwe groei moet zijn gebaseerd op bescherming van de biodiversiteit en het mariene milieu en zijn ecosystemen, wat de functies die van nature door gezonde en weerbare mariene en kustecosystemen worden geleverd, ten goede komt.

5.

Het Comité van de Regio's (CvdR) staat achter de lopende en voor 2014-2020 geplande EU-initiatieven ter ondersteuning van de beleidsacties van de lidstaten en lokale en regionale overheden om de blauwe economie te bevorderen.

6.

Het CvdR steunt de inspanningen om in de EU een gezamenlijke regeling voor maritieme ruimtelijke ordening in te voeren. Dat is een belangrijk instrument om de belangen van de verschillende sectoren van de blauwe economie met elkaar te verenigen en om een efficiënt en duurzaam gebruik van de waardevolle mariene hulpbronnen te helpen waarborgen.

7.

In Europa ontbreekt het aan één maritiem beleid. In de mededeling komt een aantal deelgebieden van maritieme economie niet aan bod, zoals het zeevervoer en de scheepsbouw.

Blauwe energie

8.

In ruime zin vormt hernieuwbare zee-energie inderdaad een sterke economische sector, die de toegang tot elektriciteit garandeert, het milieu amper belast en de ontwikkeling van een regio enorm stimuleert.

9.

EU-middelen zijn heel belangrijk om deze economische sector aan te zwengelen. Met die middelen kunnen investeringen, onderzoek, ontwikkeling en opleidingsprogramma's worden gefinancierd.

10.

In het bijzonder moet aandacht worden geschonken aan de milieugevolgen van installaties die zijn aangelegd voor de productie van hernieuwbare energie.

11.

De ontwikkeling van hernieuwbare zee-energie kan een positieve impuls vormen voor kleinere zeehavens, die aan de logistieke behoeften van deze sector van de maritieme economie tegemoet zullen kunnen komen.

12.

Het CvdR dringt erop aan vertegenwoordigers van maritieme instanties, havenautoriteiten en lokale en regionale overheden uit te nodigen voor de verdere discussies over de toekomst van hernieuwbare zee-energie.

13.

Voor de publieke sector is een belangrijke rol weggelegd in de ondersteuning van de toekomstige initiatieven op dit gebied.

Aquacultuur en visserij

14.

Ontwikkeling van de aquacultuur en een productiegroei op basis van respect voor milieu, ecologisch evenwicht en biodiversiteit zullen positieve gevolgen hebben voor de consumptie van vis en andere aquatische organismen. Dat zal de volksgezondheid ten goede komen, de positie van de economische spelers in deze branche verstevigen, het gebruik van visseneiwitvervangers doen afnemen en de werkgelegenheid in deze sector van de maritieme economie stimuleren.

15.

De aquacultuur dient met EU-middelen financieel te worden ondersteund. Daardoor zal het belang van de visserij en aanverwante activiteiten voor kustregio's toenemen.

16.

Het CvdR verwerpt de voorstellen inzake genetische modificatie van aquatische organismen met de bedoeling om nieuwe soorten te creëren die resistenter zijn tegen ziekten en milieuvervuiling.

17.

Het CvdR steunt de vervanging van de motoren van vissersboten en aan het op de markt brengen van nieuwe, energie-efficiënte schepen waarmee selectieve vistechnieken kunnen worden toegepast en die veiliger en comfortabeler zijn.

18.

Het CvdR merkt op dat het in zijn advies over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid al de noodzaak heeft erkend van de oprichting van een raadgevend comité inzake aquacultuur bestaande uit vertegenwoordigers van de verwerkende industrie.

19.

Een belangrijke rol wordt gespeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), een wetenschappelijk orgaan dat de Europese Commissie bijstaat op het vlak van duurzaam visserijbeheer.

Maritiem, kust- en cruisetoerisme

20.

Veel inwoners van de Unie vinden het steeds aangenamer om zich in een van de EU-lidstaten aan zee te ontspannen. Kustrecreatie wordt bovendien almaar aantrekkelijker door het constant stijgende niveau van de dienstverlening in deze economische branche in de EU.

21.

Het CvdR kan zich vinden in de strategische benadering t.o.v. infrastructuur voor zeehavens, aanlegplaatsen en vervoer in brede zin. Van groot belang is financiële steun voor investeringen in dit verband met middelen uit het Cohesiefonds, het Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij.

22.

Initiatieven waarin maatregelen ter bescherming van kusten worden gecombineerd met milieuvriendelijke toeristische activiteiten zouden in de nieuwe financiële vooruitzichten 2014-2020 moeten worden ondersteund en bevorderd.

23.

Beschermde mariene gebieden zijn belangrijk voor het behoud en de bescherming van mariene ecosystemen en voor de ontwikkeling van duurzame toeristische duikactiviteiten, die een strategisch middel vormen om kennis over het mariene milieu te vergaren en mensen bewuster van dat milieu te maken.

24.

Het CvdR staat achter de huidige betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij de ondersteuning, bevordering en popularisering van milieubescherming, initiatieven voor de ontwikkeling van de toeristische infrastructuur, en de opleiding van hoog gekwalificeerd personeel in deze economische sector.

25.

Een bijzondere rol spelen maritieme hogescholen en academische centra waar personeel wordt opgeleid (zowel master- als beroepsopleidingen) dat de hoog gekwalificeerde werknemers in deze economische sector kan komen versterken. Ook de werkzaamheden van het samenwerkingsplatform van onderwijsinstellingen voor maritiem personeel dienen te worden ondersteund.

Mariene minerale hulpbronnen

26.

Het CvdR beaamt dat de groeiende vraag naar grondstoffen tot een potentieel grotere belangstelling voor de winning daarvan uit de zee- en oceaanbodem leidt. Die winning kan grote gevolgen hebben voor het evenwicht in mariene ecosystemen, waarvan het belang soms sterk wordt onderschat, en kan, daar waar ze dicht bij de kust plaatsvindt, leiden tot soms zeer schadelijke verschijnselen voor landschap, menselijke leefomgeving en milieu (bodemdaling, erosie, ingressie enz.). Daarom moet, zoals het CvdR in eerdere adviezen over duurzame ontwikkeling heeft bepleit, de voorkeur worden gegeven aan hergebruik en recycling van grondstoffen, teneinde de economische druk om ze uit de zee- en oceaanbodem te winnen, te verminderen.

27.

De middelen ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling, voor de financiering van academische centra, voor onderzoeks- en wetenschappelijke projecten en beurzen kunnen de ontwikkeling van deze economische sector aanzwengelen.

28.

Fundamenteel is steun voor de specialistische sector scheepsbouw en voor de productie van scheepsuitrusting en andere zeevaartuigen (waaronder mijnbouwschepen) waarmee, met inachtneming van strenge milieunormen, delfstoffen offshore kunnen worden gewonnen.

29.

Militaire overblijfselen uit de wereldoorlogen of de Koude Oorlog en radioactief afval dat in zee is gestort, kunnen specifieke consequenties hebben voor de ontwikkeling van alle genoemde deelgebieden van de blauwe economie. Daarom dienen op EU-niveau methoden te worden uitgewerkt en middelen te worden vrijgemaakt om deze gevaarlijke materialen veilig te verwerken.

Blauwe biotechnologie

30.

De biotechnologie waarvoor gebruik wordt gemaakt van mariene hulpbronnen, is momenteel in haar geheel nog onderontwikkeld. Gezien de aangehaalde goede praktijkvoorbeelden van de ontwikkeling van geneesmiddelen m.b.v. mariene organismen mag worden gehoopt dat het onderzoek op dit terrein veel vruchten zal afwerpen.

31.

Monitoring van het wetenschappelijk onderzoek kan bijdragen tot het ontstaan van nieuwe, innovatieve technologieën, die - zodra zij op grote schaal worden toegepast - de economische ontwikkeling aanzienlijk kunnen stimuleren.

Conclusies

32.

De ontwikkeling van de blauwe economie moet zijn gebaseerd op respect voor het milieu en het beginsel van duurzame ontwikkeling. Heel essentieel is echter ook dat daarbij aandacht wordt geschonken aan milieubescherming.

33.

Als het gaat over blauwe groei, is ontwikkeling van de noodzakelijke infrastructuur, met name zeehavens, aanlegplaatsen en transportnetwerken, van cruciaal belang. Daarom ook moeten alle vormen van steun daarvoor en met name programma's voor onderzoek en ontwikkeling speciale aandacht krijgen en strategisch worden benaderd.

34.

Bij de ontwikkeling van de blauwe economie zouden de regionale kenmerken van de Europese zeebekkens in aanmerking genomen en in de praktijk benut moeten worden.

35.

Het CvdR wenst als vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden stelselmatig te worden betrokken bij alle toekomstige werkzaamheden t.a.v. "blauwe groei", waaronder de ontwikkeling en invoering van de zeebekkenstrategieën, die het als belangrijk instrument ziet voor de verwezenlijking van de voornaamste aspecten van blauwe groei.

Brussel, 31 januari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/51


Advies van het Comité van de Regio's — Hernieuwbare energie: een belangrijke speler op de Europese energiemarkt

2013/C 62/11

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

stelt vast dat de ongecoördineerde en sneller dan verwachte ontwikkeling van hernieuwbare energie in veel landen leidt tot bepaalde problemen op politiek en regelgevingsgebied en tot technische problemen met de werking van energiesystemen. Daarom moet er op EU-niveau serieus worden gesproken over gepaste mechanismen en instrumenten om hernieuwbare energie op gecoördineerde wijze te promoten;

benadrukt dat één eenvoudige en doeltreffende steunregeling voor hernieuwbare energie zou moeten worden uitgewerkt op basis van een gemeenschappelijke Europese strategie. Zo'n strategie is nodig voor het ontwikkelen van zowel op de markt gebaseerde als regelgevingsmechanismen, zodat kan worden gezorgd voor een daadwerkelijke en maatschappelijk haalbare omschakeling naar een hogere productie van hernieuwbare energie;

meent dat de toekomstige financieringsmechanismen kunnen worden gebaseerd op beproefde procedures uit het cohesiebeleid, waarbij de productie en distributie van hernieuwbare energie en de ruimere toepassing van de desbetreffende nieuwe technologieën kunnen worden bevorderd;

vindt het, om de huidige situatie te stabiliseren en investeerders langdurig te stimuleren, absoluut noodzakelijk om de besluitvorming van de lidstaten meer gelijk te trekken. Dit zou o.a. kunnen worden bevorderd met behulp van een pan-Europese steunregeling voor hernieuwbare energie;

wijst erop dat het door verschillende hernieuwbare-energietechnologieën op regionaal niveau te combineren met nieuwe manieren voor het beheer van opwekkings- en transmissiecapaciteit (d.m.v. de toepassing van slimme-netwerktechnologieën) mogelijk zou moeten zijn de vraag naar en productie van elektriciteit op lokaal niveau op elkaar af te stemmen. Dat zou leiden tot een aanmerkelijk hogere energiezekerheid in de regio's en geringere afhankelijkheid van de aanvoer van energie uit verre oorden.

Rapporteur

Witold STĘPIEŃ (PL/EVP), voorzitter van het regiobestuur van Łódź

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Hernieuwbare energie: een belangrijke speler op de Europese energiemarkt

COM(2012) 271 final

Advies van het Comité van de Regio's - Hernieuwbare energie: een belangrijke speler op de Europese energiemarkt

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Inleiding

1.

is het met de Europese Commissie eens dat hernieuwbare energiebronnen essentieel zijn om de energievoorziening te diversifiëren, de Europese concurrentiekracht te versterken, werkgelegenheid te creëren en de EU-klimaatdoelen te halen. Het vindt ook dat mijlpalen voor het hernieuwbare-energiebeleid voor de periode na 2020 essentieel zijn om ervoor te zorgen dat hernieuwbare energie een onderdeel wordt van de Europese energiemarkt.

2.

Een van de voornaamste oorzaken van de problemen bij de ontwikkeling van hernieuwbare energie is het feit dat er in het energiebeleid van de EU onvoldoende sprake is van een langetermijnvisie en van coördinatie tussen de lidstaten, regio's en andere betrokken partijen, waarmee geen recht wordt gedaan aan het subsidiariteitsbeginsel. Om de doelstellingen te halen, is het ook van groot belang dat er maatregelen worden genomen ter bevordering van de energie-efficiëntie. Het Comité is het met de Commissie eens dat de lidstaten de bestaande instrumenten zouden moeten benutten om hun onderlinge samenwerking en de handel in hernieuwbare energie te bevorderen. In dit verband kunnen grensregio's een bijzondere rol spelen als proeftuinen voor samenwerking.

3.

Er zou één eenvoudige en doeltreffende steunregeling voor hernieuwbare energie moeten worden uitgewerkt op basis van een gemeenschappelijke Europese strategie. Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel dienen op Europees niveau alleen de randvoorwaarden te worden uitgewerkt, met name voor de gevallen waarin sprake is van grensoverschrijdende effecten. De toekomstige financieringsmechanismen kunnen worden gebaseerd op beproefde procedures uit het cohesiebeleid, waarbij de productie en distributie van hernieuwbare energie en de ruimere toepassing van de desbetreffende nieuwe technologieën kunnen worden bevorderd. De lokale en regionale overheden dienen een sleutelrol te spelen bij de ontwikkeling en bevordering van oplossingen op het gebied van hernieuwbare energie. Deze oplossingen moeten aansluiten op de ervaringen en behoeften van de regio's. Het Comité roept daarom de Commissie en de lidstaten op om lokale en regionale vertegenwoordigers te betrekken bij de uitwerking en uitvoering van Europese beleidsinstrumenten.

II.   MEDEDELING VAN DE EUROPESE COMMISSIE

4.

De Commissie heeft gelijk als ze stelt dat het aandeel van hernieuwbare energie alleen sterk kan stijgen als de steunregelingen worden verbeterd. Volgens haar analyse leiden hoge administratieve en kapitaalkosten er vaak toe dat er meer geld op tafel moet worden gelegd voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie, waardoor deze, vooral in de beginfase, minder concurrerend dreigen te worden. In de mededeling wordt gepleit voor samenhang tussen de nationale steunregelingen, zodat verstoring van de concurrentieverhoudingen op de energiemarkt kan worden voorkomen. Door producenten geleidelijk bloot te stellen aan markt- en tariefrisico's, kan het concurrentievermogen van hernieuwbare energietechnologieën worden vergroot. Met name een goed functionerende koolstofmarkt is essentieel om de noodzaak van subsidies voor rijpe technologieën op langere termijn te verkleinen. Er zal echter wel steun nodig zijn voor nieuwe minder rijpe technologieën. De Commissie is tot tevredenheid van het Comité voornemens, richtsnoeren uit te werken inzake beste praktijken en de op dit gebied opgedane ervaringen.

5.

Infrastructuurontwikkeling is cruciaal voor het succes van een interne energiemarkt en voor de integratie van hernieuwbare energie in de stroomnetwerken. De infrastructuur kan worden verbeterd door:

investeringen in distributienetwerken;

modernisering van de transmissie-infrastructuur;

investeringen in interconnecties, vooral tussen lidstaten en regio's;

de ontwikkeling van slimme netwerken;

ondersteuning van decentrale/kleinschalige energieopwekking.

6.

Financiering van O&O is cruciaal voor de bevordering van technologische innovatie en ontwikkeling. Het Comité is het in dit verband met de Commissie eens dat er een bijzondere rol is weggelegd voor met name diepzeetechnologieën, technologieën voor energieopslag en geavanceerde materialen, alsook voor technologieën ter benutting van nog ongebruikte soorten biomassa voor hernieuwbare energie. De belangrijkste bijdragen van de EU ter bevordering van de verdere ontwikkeling van cruciale energietechnologieën zijn het Europees strategisch plan voor energietechnologie (het SET-plan) en de komende onderzoeksprogramma's in het kader van Horizon 2020. De lokale en regionale overheden dienen, als publieke investeerders, een belangrijke rol te spelen bij de samenwerking met en de ondersteuning van onderzoeksinstanties. Verder zou het fundamentele belang van Europese onderzoeksfinanciering op dit gebied naar behoren moeten doorklinken in het lopende debat over het meerjarig financieel kader van de EU.

7.

De Commissie stelt verschillen vast in de mate van openstelling en integratie van de diverse energiemarkten (verwarming en koeling, vervoer, elektriciteit enz.). Marktintegratie kan inderdaad de komst van nieuwe spelers (bijv. op het gebied van hernieuwbare energie) bevorderen, maar openstelling van markten is op zich geen garantie voor meer efficiëntie en prijsdalingen. Succesvolle marktliberaliseringen vereisen adequate EU-regelgeving, Europees toezicht, transparantie en consumentenvoorlichting. Het Comité kijkt dan ook uit naar de toekomstige discussie over de Commissievoorstellen voor een interne energiemarkt.

III.   ONTWIKKELING VAN HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN

Aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik

8.

Het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik in de EU bedroeg medio 2012 12,4 %, een stijging van 1,9 % ten opzichte van 2008. Dit betekent dat de EU momenteel op weg is om de 2020-doelstelling van 20 % hernieuwbare energie te halen, maar ook dat zij ambitieuzer zou moeten zijn en een hoger streefcijfer of ten minste een streefcijfer van 20 % voor elke lidstaat zou moeten formuleren. Bovendien zijn na 2020 nog meer inspanningen nodig. De EU zou daarom zo snel mogelijk ambitieuze mijlpalen moeten vaststellen om te trachten in 2050 te komen tot mogelijk 100 % hernieuwbare energie.

Subsidie voor hernieuwbare energie

9.

Het Comité roept op werk te maken van een degelijke structuur en realistische doelstellingen voor de regeling inzake de handel in CO2-emissierechten (EU ETS), die was bedoeld om het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen indirect te bevorderen.

De steunregeling en de energiemarkt

10.

De Commissie merkt terecht op dat de marktpositie van hernieuwbare energie moet worden verbeterd. De steunregelingen moeten zo worden opgezet dat investeerders worden aangemoedigd om hernieuwbare energie tot ontwikkeling te brengen, en dat deze vorm van energie doeltreffend kan functioneren op de concurrerende energiemarkt. De steunregelingen dienen er ook toe te leiden dat andere energiebronnen, met name vervuilende, geleidelijk aan worden vervangen.

11.

Het is zorgwekkend dat sommige subsidieregelingen ter bevordering van hernieuwbare energie onbedoelde gevolgen kunnen hebben of kunnen worden misbruikt door bepaalde producenten van hernieuwbare energie, met hoge kosten voor de consument tot gevolg. Om dergelijke gevallen van misbruik tegen te gaan is er behoefte aan een op EU-niveau gecoördineerde strategie ter bevordering van hernieuwbare energie, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande instrumenten in het kader van het Europese en nationale mededingingsbeleid.

12.

Net als bij prijsgaranties heeft de regeling voor groene certificaten tot gevolg dat marktrisico's worden geëlimineerd. Bovendien zou het kunnen dat deze regeling niet in alle lidstaten volledig zal functioneren. De snelle toename van hernieuwbare energiebronnen leidt ertoe dat het aantal certificaten hoger komt te liggen dan het vereiste afnameniveau, met als gevolg dat de prijzen van de certificaten kelderen. Daarom moeten de doelstellingen voor hernieuwbare energie worden herzien en dient het aantal certificaten dienovereenkomstig te worden bijgesteld.

13.

Het Comité staat in beginsel achter de voorgestelde nieuwe regeling voor certificaten van oorsprong (Guarantees of Origin), een soort Europees groen keurmerk, dat het mogelijk zal maken om groene certificaten te verhandelen in alle lidstaten die deze regeling uitvoeren. Toezicht is echter nodig om na te gaan of deze maatregel volstaat om de tekortkomingen van de huidige regelingen te corrigeren.

Reacties op de ongecoördineerde ontwikkeling van hernieuwbare energie

14.

De ongecoördineerde en sneller dan verwachte ontwikkeling van hernieuwbare energie in veel landen leidt tot bepaalde problemen op politiek en regelgevingsgebied en tot technische problemen met de werking van energiesystemen. Daarom moet er op EU-niveau serieus worden gesproken over gepaste mechanismen en instrumenten om hernieuwbare energie op gecoördineerde wijze te promoten. Er is een gemeenschappelijke strategie nodig voor het ontwikkelen van zowel markt- als regelgevingsmechanismen, zodat kan worden gezorgd voor een daadwerkelijke en maatschappelijk haalbare omschakeling naar een hogere productie hernieuwbare energie.

15.

De coördinatie van de elektriciteitsstromen tussen verschillende landen en regio's is voor verbetering vatbaar. De significante toename van het aandeel hernieuwbare energie in de totale energieproductie vraagt om meer coördinatie wat de ontwikkeling en het functioneren van netwerken betreft, en vereist doeltreffende wettelijke regelingen voor aan elkaar gekoppelde energienetwerken, zowel tussen verschillende landen en regio's als tussen het vasteland en eilanden, alsook tussen eilanden onderling.

16.

Bij de bevordering van hernieuwbare energie kunnen ook lokale energieconcepten een rol spelen. Deze concepten moeten maatregelen omvatten om het energieverbruik te verminderen, het gebruik van hernieuwbare energie te stimuleren en hulpbronnen te besparen met zoveel mogelijk oog voor duurzaamheid.

Technische voorwaarden voor de exploitatie van hernieuwbare energie

17.

De hernieuwbare energiebronnen worden gekoppeld aan energienetwerken die niet voor dergelijke energie zijn gebouwd. Wil men op grote schaal gebruik kunnen maken van hernieuwbare energie, dan moeten er middelen en tijd worden geïnvesteerd in de modernisering van de energienetwerken, die in hun huidige toestand de groei van hernieuwbare energie belemmeren. Dit probleem kan worden verholpen door slimme netwerken aan te leggen en door meer elektriciteitsinterconnecties tussen de EU-lidstaten, tussen regio's op het vasteland en eilandregio's en tussen eilanden onderling tot stand te brengen. Ook fluctueert de hoeveelheid hernieuwbare energie die wordt opgewekt in bijvoorbeeld windmolen- en zonne-energieparken, aanzienlijk. Daarom is het nodig dat conventionele energiecentrales over enige reservecapaciteit blijven beschikken, dat adequate faciliteiten voor energieopslag worden ontwikkeld en dat flexibiliteit wordt gestimuleerd via sturing van de vraag.

18.

Een grootschalige inzet van energieopslagfaciliteiten zou een aanzienlijke verbetering betekenen van de exploitatievoorwaarden van elektriciteitssystemen die gebruikmaken van hernieuwbare energie. Toch is directe opslag van elektrische energie technisch onmogelijk en zijn op dit moment de systemen voor indirecte energieopslag, die werken d.m.v. omzetting van elektrische energie in chemische (zoals in accu's) of kinetische energie (zoals in pompaccumulatiesystemen), nog bijzonder duur en zijn de mogelijkheden voor een bredere toepassing daarvan beperkt. Een groter gebruik van hernieuwbare energie in elektriciteitssystemen hangt af van de ontwikkeling van nieuwe technologieën, met name voor energieopslag, waarmee tegen aanzienlijk lagere kosten twee tot drie keer meer energie kan worden opgeslagen dan nu het geval is. Technologieën die een productieoverschot aan elektriciteit kunnen omzetten in gas ("power to gas"), bieden velerlei voordelen en moeten verder worden ontwikkeld. Voor dergelijk kunstmatig geproduceerd gas kunnen de bestaande net- en opslagvoorzieningen worden gebruikt. Er dient meer onderzoek te worden verricht naar nieuwe technologieën voor energieopslag om een grootschalige benutting van hernieuwbare energiebronnen voor de productie van elektriciteit te bevorderen.

19.

Door een gebrek aan infrastructuur waarmee hernieuwbare energiebronnen in Europa doeltreffend kunnen worden benut, zoals grootschalige windmolenparken in de Noordzee en zonne-energiecentrales rond het Middellandse Zeegebied en in Noord-Afrika, zijn aanzienlijke investeringen nodig in zogeheten Europese elektriciteitssnelwegen. Bij de aanleg daarvan zouden strenge milieucriteria in acht moeten worden genomen en zouden de belanghebbende regio's verplicht moeten worden betrokken. Ook zou moeten worden gekozen voor energievoorzieningsmethoden waarvan de impact beperkt is, en zouden ondergrondse tracés moeten worden overwogen. Bovendien moet het huidige Europese elektriciteitssysteem, dat zich van Portugal tot de oostgrens van Polen en van Denemarken tot de Balkan uitstrekt en dat wordt beheerd door het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (ENTSB-E), worden gemoderniseerd om aan de nieuwe eisen te voldoen die voortvloeien uit een verdergaande Europese integratie op energiegebied. Het Comité is daarom voorstander van de aanleg van nieuwe gelijkstroomleidingen, waarmee de operationele betrouwbaarheid van het Europese netwerk zou kunnen worden verhoogd en energieverlies tijdens de transmissie zou kunnen worden teruggedrongen.

Waken over de duurzaamheid van hernieuwbare energie

20.

De ontwikkeling van hernieuwbare energie zal moeten worden gerealiseerd op een in alle opzichten duurzame wijze. Bij het opzetten van systemen die duurzaamheid waarborgen, en van geheel nieuwe systemen zal ervoor moeten worden gewaakt dat hierdoor nieuwe obstakels worden opgeworpen voor de ontwikkeling van de energie- en brandstoffenmarkt. Er zal ten volle gebruik moeten worden gemaakt van reeds bestaande werkwijzen en systemen. Bij de ontwikkeling van hernieuwbare energie is het van centraal belang dat wordt gestreefd naar CO2-neutrale biobrandstoffen.

IV.   EEN NIEUWE STEUNREGELING VOOR HERNIEUWBARE ENERGIE

21.

De Commissie zou er goed aan doen om ter voorbereiding van een nieuwe, voor de gehele EU gecoördineerde steunregeling voor hernieuwbare energie de ervaringen en goede praktijkvoorbeelden van de lidstaten en regio's op dit gebied te analyseren. Zo'n aanpak kan pan-Europese doelstellingen en maatregelen voor de verwezenlijking daarvan opleveren. De nieuwe regeling moet betrekking hebben op alle juridische, economische, technische en maatschappelijke aspecten.

22.

De Europese steunregeling voor hernieuwbare energiebronnen zou het volgende moeten bewerkstelligen:

invoering van een pan-Europees steunfonds voor hernieuwbare energie;

coördinatie en onderlinge afstemming van de steunregelingen voor hernieuwbare energie op Europees niveau;

een grotere rol voor de regio's bij de toekenning van steun voor hernieuwbare energie en bij de vergroting van het maatschappelijk bewustzijn;

een optimaal gebruik van de technologie op het gebied van hernieuwbare energie (afhankelijk van de beschikbare energiebronnen in de regio's);

maatregelen op meerdere niveaus: Europese voor grote installaties en regionale voor kleine installaties en microbronnen;

toekenning van subsidies en andere steun voor investeringen van een zodanige omvang dat hernieuwbare energie een volwaardige speler kan worden op concurrerende energiemarkten;

ondersteuning van het streven naar zelfvoorziening op energiegebied;

steun voor de ontwikkeling van elektriciteitsnetwerken en slimme netwerken waarmee hernieuwbare energie op grotere schaal kan worden gebruikt;

verbetering van het functioneren van hernieuwbare energie in slimme elektriciteitsnetwerken door steun te geven aan energiepakketten (hernieuwbare energie + energieopslag);

een optimale, op solidariteit gebaseerde verdeling van de kosten voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie onder de Europese volkeren.

Een pan-Europees fonds voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie

23.

Sommige lidstaten leggen de steun voor hernieuwbare energie aan banden. Zo proberen ze de snelle stijging van de elektriciteitsprijzen, die volgens hen in sommige gevallen voor een deel verband houdt met het slecht functioneren van bestaande steunregelingen voor hernieuwbare energie, af te remmen. Dergelijke kortetermijnmaatregelen geven aan hoe instabiele regelgeving, het ontbreken van een gecoördineerd EU-beleid voor hernieuwbare energie en de daaruit voortvloeiende aanzienlijke regelgevingsrisico's zeer negatieve consequenties kunnen hebben voor zowel het milieu als de energiemarkt.

24.

Om de huidige situatie te stabiliseren en investeerders langdurig te stimuleren, is het absoluut noodzakelijk om de besluitvorming van de lidstaten meer gelijk te trekken. Dit zou o.a. kunnen worden bevorderd met behulp van een pan-Europese steunregeling voor hernieuwbare energie. Daarnaast is het van het allergrootste belang dat de nationale subsidies voor fossiele brandstoffen worden verminderd en andere beleidsmaatregelen die investeringen in hernieuwbare energie belemmeren, worden afgeschaft.

25.

Aangezien er substantiële investeringen nodig zijn om de energierevolutie te realiseren (naar schatting 1 biljoen euro in de EU tussen nu en 2030), maar veel investeerders met name in het huidige economische klimaat risico's liever vermijden, moeten alle bestaande financieringsvormen worden benut (zoals cohesiefondsen, inkomsten uit de herziene ETS, innovatieve financiële instrumenten op verschillende niveaus en opbrengsten van geïnstalleerde capaciteit). Ook zouden wellicht projectobligaties voor hernieuwbare-energieprojecten moeten worden overwogen om geld voor O&O en investeringskapitaal voor hernieuwbare energie te verkrijgen.

26.

Subsidies voor hernieuwbare energie dienen derhalve op EU-niveau en tussen de lidstaten te worden gecoördineerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de ervaringen en goede praktijkvoorbeelden van de lidstaten en regio's op dit gebied, teneinde het investeringsrisico te verminderen en nieuwe prikkels te geven voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie.

Een grotere rol voor de regio's bij de toekenning van steun voor hernieuwbare energie

27.

In enkele van de huidige nationale steunregelingen wordt wellicht niet altijd naar behoren rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende regio's. Vaak bevinden hernieuwbare energiebronnen en eindgebruikers zich niet op dezelfde plaats, wat noopt tot de aanleg van lange transmissie- en distributielijnen. Het gebrek aan adequate transmissie-infrastructuur vormt een van de grootste belemmeringen voor een snelle ontwikkeling van hernieuwbare energie.

28.

Door de regio's een grotere rol toe te bedelen wordt synergie gecreëerd en kunnen tegelijkertijd de kosten van de aanleg van netwerkinfrastructuur worden geoptimaliseerd. Daarom is het ook zo belangrijk om de regio's meer te betrekken bij de bevordering van hernieuwbare energie en om de daartoe bestemde middelen deels door te sluizen naar de regio's en naar producenten van hernieuwbare energie. Steunregelingen voor hernieuwbare energie dienen ook gericht te zijn op het uitwisselen van kennis tussen regio's en regio's aan te sporen tot samenwerking.

Een optimaal gebruik van de technologie op het gebied van hernieuwbare energie (afhankelijk van de beschikbare energiebronnen in de regio's)

29.

Op regionaal niveau zou moeten worden bepaald wat de beste combinatie (mix) van hernieuwbare-energietechnologieën is, bijvoorbeeld de ontwikkeling van wind- en zonne-energieparken in combinatie met elektriciteitscentrales die gebruikmaken van biogas, biomassa of geothermische energie. Van bijzonder groot belang zijn technologieën waarmee aardwarmte wordt benut voor de productie van elektriciteit. In dit verband zou ook, als dat technisch mogelijk is, moeten worden geprobeerd om het geproduceerde biogas in de bestaande aardgasnetwerken te gebruiken en hiertoe stimuleringsmaatregelen te treffen.

30.

Door verschillende hernieuwbare-energietechnologieën op regionaal niveau te combineren met nieuwe manieren voor het beheer van opwekkings- en transmissiecapaciteit (d.m.v. de toepassing van slimme-netwerktechnologieën) zou het mogelijk moeten zijn de vraag naar en productie van elektriciteit op lokaal niveau op elkaar af te stemmen. Dat zou leiden tot een aanmerkelijk hogere energiezekerheid in de regio's en geringere afhankelijkheid van de aanvoer van energie uit verre oorden.

31.

Voor de regio's is een bijzonder grote rol weggelegd bij de vestiging en ontwikkeling van micro-installaties voor hernieuwbare energie en bij de bevordering van de opkomst van "prosumenten", d.w.z. eindgebruikers die niet alleen energie geleverd krijgen maar ook energie produceren voor eigen gebruik of voor gebruik door hun naaste buren. De opkomst van energieprosumenten zou niet alleen kunnen bijdragen tot lagere totaalkosten voor de opwekking en levering van energie, maar ook tot het ontstaan van nieuwe, duurzame energieconsumptie- en -productiepatronen. Het Comité is groot voorstander van regionale energieproductie voor de publieke en particuliere sector, waaronder huishoudens.

32.

De regio's dienen een even grote rol te spelen bij de ontwikkeling van cogeneratie. Met deze technologie, die de productie van elektrische energie en warmte combineert, kan de primaire energie in brandstof voor bijna 90 % worden benut. De regio's kunnen de ontwikkeling van cogeneratie coördineren met gebruikmaking van bestaande warmtenetten en door op lokaal niveau nieuwe investeringen te doen. De EU dient de randvoorwaarden te scheppen voor steunregelingen ter dekking van de exploitatiekosten van de desbetreffende, zeer efficiënte installaties.

Gecoördineerde maatregelen op verschillende niveaus: een EU-steunregeling waarmee hernieuwbare energiebronnen concurrerend kunnen worden en regionale oplossingen op het gebied van hernieuwbare energie kunnen worden ontwikkeld

33.

Met de huidige subsidieregelingen voor hernieuwbare energie is een planmatige verdere ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen slechts in beperkte mate mogelijk en worden in veel gevallen nauwelijks voorwaarden aan de exploitanten opgelegd.

34.

Een nieuwe regeling voor de subsidiëring van hernieuwbare energiebronnen zou dan ook zodanig moeten worden opgezet dat toekomstige ontwikkelingen worden ingecalculeerd. De omvang van de voor hernieuwbare-energiesubsidies bestemde middelen dient voor vele jaren vooruit bekend en vastgelegd te zijn, in samenhang met de doelstellingen voor hernieuwbare energie. De regeling zou moeten worden afgestemd op elke afzonderlijke technologie, waarbij de levensvatbaarheid en rijpheid hiervan in aanmerking moeten worden genomen, en zij dient flexibel genoeg te zijn om in ieder land op marktsignalen te kunnen reageren.

35.

Regio's en lokale stakeholders moet een grotere rol worden gegeven door een beroep te doen op de bij hen aanwezige kennis om de investeringskosten en hoeveelheid benodigde steun te berekenen. Daardoor zullen de producenten van hernieuwbare energie in een later stadium in staat zijn om op Europese energiemarkten te opereren.

36.

De ontwikkeling van centra ter ondersteuning van hernieuwbare energie in de regio's zal leiden tot meer werkgelegenheid en een uitgebreider en gevarieerder aanbod van opleidingen voor zowel investeerders als bedrijven die zich bezighouden met de bouw van installaties en de aansluiting ervan op het netwerk. Ook de ontwikkeling van plaatselijke knowhow zal haar vruchten afwerpen in de vorm van meer studies naar de regionale ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. Dergelijke studies zouden onderdeel kunnen zijn van een onderzoek op Europees of nationaal niveau.

37.

De ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen wordt in veel gevallen afgeremd door het feit dat het distributienet, het transportnetwerk en de interconnecties tussen de EU-lidstaten, regio's op het vasteland en eilandregio's, alsook tussen eilanden onderling, onvoldoende zijn ontwikkeld. Om de moeilijkheden die zich hier voordoen, te overwinnen zijn er inspanningen op twee fronten nodig: aan de ene kant zal het bestaande netwerk moeten worden uitgebreid en gemoderniseerd en aan de andere kant zal het netwerk met alle hierop aangesloten verbruikers en producenten op een eigentijdse manier moeten worden beheerd. Daarnaast moeten bij de uitbreiding van het netwerk verschillende opslagtechnologieën worden geïntegreerd, zodat de vraag naar extra netcapaciteit kan worden teruggedrongen en reservestroom beschikbaar kan worden gesteld voor het aanvullen van eventuele tekorten. Als alternatief dient eveneens te worden overwogen om gebruik te maken van het gasnetwerk via uitbreiding van het aantal "power to gas"-installaties.

38.

Een deel van de middelen zal moeten worden besteed aan de ontwikkeling van het distributienet, het transportnetwerk en de interconnecties tussen de EU-lidstaten, regio's op het vasteland en eilandregio's, alsook tussen eilanden onderling. In de financieringsregelingen zal aandacht moeten zijn voor een gelijktijdige en gecoördineerde steun voor de ontwikkeling van het netwerk en de installaties voor de productie van hernieuwbare energie. Aan de ene kant zal dit een effectievere benutting van de steun mogelijk maken, aan de andere kant schept het mogelijkheden voor samenwerking tussen lokale netwerkoperatoren, producenten van duurzame energie en prosumenten. Een dergelijke, dankzij een gecoördineerde toekenning van steunmiddelen geïnitieerde samenwerking tussen netwerkbeheerders en producenten van hernieuwbare energie verlost ons van een van de onvolkomenheden in het huidige systeem, namelijk de gebrekkige samenwerking tussen netwerkbeheerder en producent.

Beperking van schommelingen in de productie van hernieuwbare energie door steun te geven aan energiepakketten: hernieuwbare energie + energieopslag

39.

De productie van energie hangt bij hernieuwbare-energietechnologieën af van externe factoren, zoals windkracht en zonnestraling. Als gevolg hiervan kan de capaciteit van installaties voor hernieuwbare energie slechts in beperkte mate worden vergroot. Het functioneren van dergelijke installaties kan worden verbeterd door clusters van hernieuwbare energiebronnen op te zetten waarin verschillende technologieën worden gecombineerd, zoals windturbines, zonnepanelen en opwekking uit biomassa, biogas en aardwarmte, en technologie voor energieopslag, en door gebruik te maken van slimme netwerken.

Een op solidariteit gebaseerde verdeling van de kosten voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen onder de Europese volkeren

40.

Het kan niet zo zijn dat systemen voor de productie van hernieuwbare energie door iedere lidstaat apart worden ontwikkeld. De productie van deze vorm van energie sluit aan op de verwezenlijking van de doelstellingen in het kader van het klimaatbeleid, de bevordering van moderne technologieën en de verbetering van de continuïteit van de Europese energievoorziening, doordat Europa aldus minder afhankelijk wordt van de invoer van energie uit derde landen. Deze gemeenschappelijke pan-Europese doelstelling dient door alle bestuursniveaus in onderlinge samenwerking en coördinatie te worden verwezenlijkt. Tegelijkertijd dient de omschakeling naar mogelijk 100 % hernieuwbare energie duidelijk voor ogen te worden gehouden. Er moet op worden gelet dat ‧onconventionele‧ en andere energievormen die een alternatief lijken, maar die niet hernieuwbaar en dus niet duurzaam zijn en die niet kunnen dienen ter vervanging van conventionele fossiele brandstoffen, niet de aandacht afleiden en geen geld opslokken dat bedoeld is voor de noodzakelijke veranderingen met het oog op de omschakeling naar hernieuwbare energie.

41.

Ongecoördineerde maatregelen kunnen onbedoelde gevolgen hebben, zoals vermindering van de voorzieningszekerheid en onredelijke prijsverhogingen, waardoor bij het publiek een negatieve houding en een kleiner draagvlak t.a.v. hernieuwbare energie kan ontstaan. Daarin kan verandering worden gebracht door middel van publieke debatten en een transparante besluitvorming, alsook door middel van publieke informatiecampagnes over de noodzaak van rationeel energieverbruik en het bestaan van nieuwe modellen voor duurzame consumptie en productie van energie.

Brussel, 1 februari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/57


Advies van het Comité van de Regio's — Richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen voor 2014-2020

2013/C 62/12

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

beschouwt regionale steunmaatregelen als een fundamenteel instrument om de doelstellingen inzake economische, sociale en territoriale samenhang te verwezenlijken;

verzoekt de Commissie de modernisering van staatssteun een plaats te geven in een meer omvattende Europese strategie voor groei, cohesie en werkgelegenheid;

is van mening dat regionale steunmaatregelen een instrument vormen waarmee nationale overheden de langetermijngevolgen van de crisis kunnen tegengaan door de economische dynamiek te ondersteunen in gemeenten en regio's die het moeilijk hebben;

roept de Commissie op rekening te houden met de gevolgen van de crisis door over te gaan tot een verhoging van, enerzijds, de plafonds voor staatssteun en, anderzijds, het aandeel van de bevolking dat hieronder valt;

vindt dat de nieuwe beperkingen op steun aan grote ondernemingen (volgens de EU-definitie) in deze tijden van economische crisis niet te verantwoorden zijn en roept de Commissie op om de huidige drempel voor de definitie van kmo's op te trekken;

acht het nodig dat de staatssteunregels beter worden afgestemd op de rest van Europese beleid, met name op het cohesiebeleid, en vraagt in dit verband dat de hervorming van de regionale steunmaatregelen op één lijn wordt gebracht met de invoering van categorie overgangsregio's;

stelt voor dat de Commissie in de criteria voor zone-indeling rekening houdt met de natuurlijke, geografische of demografische handicaps van bepaalde gebieden.

Rapporteur

Jean-Paul DENANOT (FR/PSE), voorzitter van de regioraad van de Limousin

Referentiedocument

 

Advies van het Comité van de Regio's – Richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen voor 2014-2020

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

stelt tevreden vast dat de hervorming van de richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen past in een bredere context van herziening en vereenvoudiging van de Europese staatssteunregels.

2.

Het is belangrijk dat zowel steunverleners – waaronder lokale en regionale overheden – als begunstigden op heldere, leesbare en begrijpelijke beginselen kunnen terugvallen. Net als in zijn advies over de Mededeling van de Europese Commissie inzake de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (1) (ECOS-V-035) moedigt het CvdR de Commissie aan verder te gaan in het moderniserings- en vereenvoudigingsproces door zich te concentreren op het toezicht op steun die een bijzondere impact heeft op de interne markt.

3.

In de huidige economische en sociale crisis zijn overheidsinvesteringen van fundamenteel belang voor een omvattende groeistrategie. De staatssteunvoorschriften moeten de regio's dan ook voldoende ruimte laten om hun concurrentiekracht op te schroeven, banen te scheppen en uit de huidige crisis te geraken.

4.

Sinds 2007 heeft de Commissie een belangrijke rol gespeeld bij het tegengaan van de gevolgen van de crisis, met name door tijdelijke kaders in te stellen, waarbij ze blijk heeft gegeven van een groot reactievermogen en daadkracht. Het CvdR verzoekt de Commissie om inspanningen te blijven leveren om de ernst van de economische situatie mee te nemen bij het opstellen van de nieuwe richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen. Voorts is steun voor zowel het grootbedrijf als de kmo's (kleine en middelgrote ondernemingen) fundamenteel voor alle regio's die met economische herstructurering te maken hebben, inclusief de regio's die onder artikel 107, lid 3, sub c, VWEU vallen.

5.

Krachtens de Verdragsbepalingen zijn regionale steunmaatregelen gerechtvaardigd als ze tot bepaalde regio's worden beperkt en ze voor deze regio's een specifiek ontwikkelingsdoel voor ogen hebben (2). Dit type bijzondere steun is erop gericht om, parallel met het cohesiebeleid, de meest kwetsbare regio's te ondersteunen in hun inspanningen om het economische niveau van de overige Europese regio's te bereiken teneinde de doelstelling van economische, sociale en territoriale cohesie van de Europese Unie te helpen verwezenlijken.

6.

Het CvdR benadrukt het cruciale belang van regionale steun voor de oprichting, vestiging en ontwikkeling van – vooral ook grote – ondernemingen in achtergebleven regio's en wijst erop dat deze steun in aanvulling op andere vormen van steun (zoals voor O&O en innovatie, milieu enz.) absoluut noodzakelijk is om investeringen in deze regio's te stimuleren.

7.

Het CvdR onderschrijft de stappen tot een versoepeling van de regels die de Commissie reeds heeft gezet in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (3), waarin art. 13 aan regionale steun gewijd is.

8.

De de-minimisdrempels waarin Verordening (EG) nr. 1998/2006 voorziet, moeten absoluut worden opgetrokken van 200 000 naar 500 000 euro per drie belastingjaren. Evenzo is het nodig de de-minimisdrempels in de landbouw en visvangst naar dezelfde evenredigheid te herzien, samen met het minimale nettopercentage wanbetalingen om in de EU voor garantieregelingen in aanmerking te komen.

9.

Het zou tegenstrijdig zijn om bij de berekening van de intensiteitplafonds voor regionale steun ook rekening te houden met staatssteun voor diensten van algemeen economisch belang (DAEB), die a priori als verenigbaar met het Verdrag wordt beschouwd en ook voor cofinanciering via de structuurfondsen in aanmerking komt (4). Indien deze steun wel in de berekening wordt opgenomen, bestaat het risico dat er in de lidstaten geen staatssteun voor DAEB zal worden toegekend. De Commissie zou er dus voor moeten zorgen dat staatssteun voor DAEB niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de intensiteitplafonds voor regionale steun.

Regionale steunmaatregelen ten dienste van samenhang, groei en werkgelegenheid

10.

Via meer gerichte staatssteun zouden vier specifieke doelstellingen moeten worden nagestreefd, met name:

bijdragen tot minder onevenwichtigheden tussen verschillende gebieden;

marktfalen compenseren zonder concurrentie te vervalsen;

het concurrentievermogen van bedrijven in de verschillende gebieden aanzwengelen;

investeringen steunen in de regio's die het zwaarst door de economische en financiële crisis worden getroffen.

11.

Aangezien regionale steunmaatregelen op benadeelde en geïsoleerde gebieden zijn gericht, dragen ze bij tot de bevordering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling in de Europese Unie, zonder de mededingingsregels te schenden.

12.

Regionale steunmaatregelen zijn een fundamenteel instrument om de doelstellingen inzake economische, sociale en territoriale samenhang te verwezenlijken. Ze dragen bij tot de economische ontwikkeling van regio's in moeilijkheden, door overheden de kans te bieden bedrijven in deze regio's te ondersteunen. Dit draagt dan weer bij tot een evenwichtigere verdeling van rijkdommen en investeringen over de Europese regio's.

13.

Het CvdR verzoekt de Commissie de modernisering van staatssteun een plaats te geven in een meer omvattende Europese strategie voor groei, cohesie en werkgelegenheid.

14.

In dit verband moet er ook op worden gewezen dat Europese regio's vaak met derde landen om directe buitenlandse investeringen moeten concurreren. Daarom moeten de herziene richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen uiting geven van het positieve effect die een vergemakkelijking van dergelijke investeringen zou hebben voor de economie van de Unie; ze dienen ook toereikend te zijn in het licht van de internationale wedijver om die investeringen.

15.

Het is belangrijk dat de richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen worden hervormd met het oog op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. In dit verband neemt het CvdR kennis van het belang dat binnen de thematische doelstellingen van het gemeenschappelijk strategisch kader wordt toegekend aan het concurrentievermogen van bedrijven. Het is echter van mening dat het tegenstrijdig zou zijn om enerzijds de mogelijkheden tot overheidsinterventie m.b.t. bedrijven te beperken en anderzijds lokale en regionale overheden aan te zetten om via de structuurfondsen ontwikkelingsprojecten van dezelfde bedrijven te steunen.

16.

Het is dan ook nodig dat de staatssteunregels beter worden afgestemd op de rest van Europese beleid, met name op het cohesiebeleid, maar ook op het beleid inzake industrie, onderzoek, innovatie of de interne markt. Het CvdR herinnert eraan dat bij de totstandbrenging van de interne markt, en dus bij de regelgeving inzake staatssteun, rekening moet worden gehouden met de cohesiedoelstellingen in de gehele EU en dat er moet worden bijgedragen tot de verwezenlijking daarvan (5).

17.

Gelet op hun bijdrage tot de economische activiteit en tot het sociale weefsel in kansarme gebieden, zouden bepaalde sectoren – zoals de sociale en solidaire economie – op een gedifferentieerde behandeling moeten kunnen rekenen, los van lokale en regionale problemen. Voor deze sectoren zou in specifieke omkadering moeten worden voorzien, in het verlengde van de gids voor sociale innovatie die de Commissie zou moeten voorstellen.

De rol van lokale en regionale overheden op het vlak van regionale steunmaatregelen

18.

Ofschoon de Commissie krachtens de Verdragen een uitsluitende bevoegdheid heeft om regels voor de verenigbaarheid van staatssteun vast te leggen, zijn regionale steunmaatregelen, zoals hun benaming ook aangeeft, instrumenten die ten dienste staan van territoriale ontwikkeling. Het valt dus te betreuren dat de Commissie het CvdR niet heeft geraadpleegd op het moment dat de eerste voorstellen naar de lidstaten zijn gestuurd. Voor het CvdR is het van fundamenteel belang dat het zijn mening kan geven over kwesties met een dermate grote impact op lokale en regionale overheden. Het CvdR roept de Commissie er dan ook toe op om bij de ontwikkeling van toekomstige richtsnoeren rekening te houden met de aanbevelingen en bezorgdheden die in dit advies worden verwoord.

19.

Er dient bovendien aan te worden herinnerd dat de meeste lokale en regionale overheden met bevoegdheden op het vlak van economische ontwikkeling – door een economisch beleid te voeren en t.a.v. bedrijven een bijdragende rol te vervullen – zeer wel in staat zijn om de impact van op Europees niveau genomen maatregelen te beoordelen a.h.v. hun kennis van het lokale economische weefsel en hun nauwe contact met economische en sociale actoren. Aangezien lokale en regionale overheden maar over weinig middelen beschikken om de beslissingen van de Commissie inzake staatssteun aan te vechten, is het CvdR van mening dat de Commissie hen van het begin moet betrekken bij de uitwerking van regels voor regionale steunmaatregelen.

20.

Het CvdR is ingenomen met de door de Commissie op 14 januari 2013 opgestarte openbare raadpleging ter voorbereiding van de herziening van de nieuwe richtsnoeren voor 2014/2020. Die openbare raadpleging zou met name moeten uitmonden in participatie van lokale en regionale overheden, met als resultaat dat de staatssteunregels beter gaan beantwoorden aan de behoeften van de Europese gebieden en regio's, en dus aan transparantie winnen: dit bevordert op zijn beurt de rechtszekerheid van verleners en begunstigden, met inachtneming van het beginsel van multilevel governance.

21.

Er moet een evenwicht worden gevonden tussen het vastleggen van noodzakelijke Europese concurrentieregels om de interne markt te laten functioneren en het beoordelen van de werkelijke impact op die markt van steun die op subnationaal niveau wordt toegekend.

22.

Het CvdR wijst er de Commissie ook op dat talrijke lokale en regionale overheden tijdens de crisis herstelplannen hebben ingevoerd of hulpmechanismen hebben opgericht die, om economisch doeltreffend te zijn en hun relevantie te behouden, moeten aansluiten bij de door de Commissie toegelaten staatssteun, in het bijzonder regionale steunmaatregelen.

23.

De richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen moeten op een aangewezen beleidsniveau ten uitvoer worden gelegd. Ook het nationale niveau heeft er belang bij zich te baseren op een territoriaal partnerschap waarin alle subnationale overheden worden betrokken om de zone-indeling vorm te geven en aan te passen.

Regels voor zone-indeling bij regionale steunmaatregelen

24.

Regionale steunmaatregelen vormen een instrument waarmee nationale overheden de langetermijngevolgen van de crisis kunnen tegengaan door de economische dynamiek te ondersteunen in gemeenten en regio's die het moeilijk hebben. Het CvdR kant zich dan ten zeerste ook tegen een beperking van de huidige richtsnoeren voor steunverlening aan bedrijven. Bedrijven behoren immers tot de belangrijkste katalysatoren voor economische ontwikkeling en banencreatie op lokaal en regionaal niveau.

25.

De Commissie zou rekening moeten houden met de gevolgen van de crisis door over te gaan tot een verhoging van, enerzijds, de plafonds voor staatssteun en, anderzijds, het aandeel van de bevolking dat hieronder valt, overeenkomstig de schattingen die de Commissie zelf naar voren heeft geschoven in de richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen voor 2007-2013 (45,5 % in de EU-27, zie voetnoot 15, 2006/C 54/08).

26.

Het CvdR hecht veel belang aan een evenwichtige zone-indeling voor regionale steunmaatregelen in de periode 2014-2020. Zo kunnen al te grote ongelijkheden worden vermeden tussen de regio's van de Unie, met name de regio's bedoeld in art. 107, lid 3, onder a) en art. 107, lid 3, onder c). Dit kan het risico op delokalisatie binnen de EU terugdringen.

27.

De Commissie zou moeten voorzien in een overgangsmechanisme dat als vangnet dienst kan doen: aldus zouden gemeenten en regio's die in de vorige periode op dit type steun een beroep konden doen maar die in de nieuwe richtsnoeren niet meer aan de criteria zullen voldoen, niet eensklaps uit de zone-indeling verdwijnen.

Om de samenhang tussen alle economische beleidmaatregelen van de EU te waarborgen zou de Commissie specifieke bepalingen in de richtsnoeren voor regionale steunverlening moeten opnemen voor de lidstaten die zich in een ernstige economische en financiële crisis bevinden en steun via het Europees financieel stabilisatiemechanisme ontvangen.

28.

Positief is dat in het Commissievoorstel wordt voorzien in de mogelijkheid om zones die aan regio's in de zin van art. 107, lid 3, onder a) grenzen onder te brengen in de categorie bedoeld in art. 107, lid 3, onder c).

29.

De zone-indeling voor regionale steunmaatregelen houdt verband met het onderscheid dat binnen het cohesiebeleid wordt gemaakt tussen convergentieregio's (bbp < 75 %) en concurrentievermogenregio's (bbp > 75 %). Gelet op de nieuwe Commissievoorstellen voor het cohesiebeleid, met name inzake de invoering van een nieuwe categorie overgangsregio's (bbp tussen 75 % en 90 %), vraagt het CvdR dat de hervorming van de regionale steunmaatregelen op één lijn wordt gebracht met de invoering van deze nieuwe categorie. Het stelt dan ook een vereenvoudigd systeem voor waarin alle overgangsregio's beschouwd zouden worden als de van tevoren afgebakende regio's die onder art. 107, lid 3, onder c) vallen. Het betreurt dat de Commissie in haar op 14 januari 2013 gepresenteerde ontwerprichtsnoeren alleen overgangsregio's die niet langer tot de zones van artikel 107, lid 3, onder a) behoren, aanmerkt als van tevoren afgebakende regio's die onder art. 107, lid 3, onder c) vallen. Het dringt er dan ook met klem bij de Commissie op aan om haar ontwerp op dit punt te verbeteren: het moet in overeenstemming worden gebracht met het ontwerp voor de Algemene Verordening betreffende de structuurfondsen en ongelijkheid van behandeling tussen regio's die tot de zelfde categorie behoren en soortgelijke economische moeilijkheden ondervinden, moet worden uitgebannen.

30.

Aangezien ultraperifere regio's door een specifieke situatie in de zin van art. 107, lid 3, onder a) worden gekenmerkt, is een flexibelere benadering van de Commissie nodig, die beter aan hun kenmerken is aangepast. Gezien hun afstand tot de interne markt en hun nabijheid tot andere markten zou het voor deze regio's mogelijk moeten blijven niet af te bouwen en niet in de tijd te beperken bedrijfssteun toe te kennen en hetzelfde steunniveau als voordien in acht te nemen. Wat de investeringssteun betreft vindt het CvdR dat de toeslag voor de ultraperifere regio's ongewijzigd moet blijven omdat hun situatie, waarop de toeslag is gebaseerd, structureel en permanent van aard is.

31.

Het CvdR beveelt aan dat de Commissie ook oog heeft voor de lijst van specifieke regio's die in het kader van het MFK zal worden opgesteld ten behoeve van meer samenhang tussen de cohesiebepalingen en de richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen.

32.

Er kunnen vragen worden gesteld bij de relevantie van de indicatoren (bbp en werkloosheid) die de Commissie heeft gekozen om de zone-indeling voor regionale steun vorm te geven. Het CvdR stelt voor na te denken over andere methoden om voor die steun toe te staan en er toezicht op te houden. Bij deze denkoefening dienen lokale en regionale overheden ten volle te worden betrokken. Een aantal denksporen zijn al opgenomen in het CvdR-advies Het bbp en verder – meting van de vooruitgang.

33.

Het CvdR stelt met name voor dat de Commissie in de criteria voor zone-indeling rekening houdt met de natuurlijke, geografische of demografische handicaps van bepaalde gebieden:

plattelandsgebieden;

gebieden die industriële reconversie meemaken;

regio's die te maken hebben met ernstige en blijvende natuurlijke of demografische handicaps, zoals:

zeer dunbevolkte of relatief dunbevolkte regio's zoals aangegeven in art. 111, lid 4, van de Verordening over de fondsen van het gemeenschappelijk strategisch kader;

eilandregio's;

grensoverschrijdende regio's;

berggebieden;

regio's met een onevenwichtige demografische spreiding van jongeren en ouderen, alsook van de actieve en niet-actieve bevolking, ten gevolge van emigratie van jongeren en van de algemene vergrijzing, waardoor deze regio's hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt zien.

34.

In de zone-indeling zijn de voorwaarden m.b.t. de minimumoppervlakte en het aaneensluitend karakter van de gebieden niet aangepast aan plattelandsgebieden. Deze gebieden kunnen niet terugvallen op de specifieke behandeling voor dunbevolkte gebieden, maar beantwoorden vaak wel aan de toepasselijke bevolkingscriteria. Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van plattelandsgebieden in de Europese Unie zouden deze voorwaarden volgens het CvdR moeten worden versoepeld, ofwel door meer aangepaste bevolkingsdrempels in te voeren, ofwel door deze twee criteria op een alternatieve manier toe te passen.

35.

Nog een stap verder kan worden gesteld dat de criteria voor zone-indeling bij regionale steunmaatregelen zouden moeten worden omgevormd tot een meer regionale benadering waarin de specifieke kenmerken van de gebieden meer recht wordt gedaan.

Aanbevelingen voor de uitwerking van richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen in een crisiscontext

36.

Gelet op de verschillende hierboven aangehaalde punten, en met name op de economische en sociale crisis, zijn regionale steunmaatregelen, gegeven de positieve gevolgen ervan voor de werkgelegenheid en de economische activiteit, meer dan ooit nodig geworden. Positief is het voornemen van de Commissie om voor 2016 een tussentijdse evaluatie van de regionale steunkaarten te plannen.

37.

In het huidige Verdragsartikel 107, lid 3, onder a) wordt gesproken van "streken waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst". Het CvdR stelt voor om bij het bepalen van de regio's die onder dit artikel vallen niet enkel het bbp als uitgangspunt te nemen, maar ook rekening te houden met de werkloosheidsgraad, gezien de verslechterde situatie m.b.t. de werkgelegenheid in veel lidstaten.

38.

Bij de steunverdeling in gebieden die onder c) vallen dient voor de berekening van het bbp- en het werkloosheidscriterium uitgegaan te worden van het Europese gemiddelde, zodat de verschillen in ontwikkeling tussen de lidstaten beter weergegeven kunnen worden en de steun vooral terechtkomt in de meest kwetsbare regio's in landen met een hoge werkloosheid en een lager bbp.

39.

De nieuwe beperkingen op steun aan grote ondernemingen (volgens de EU-definitie) die in zones van art. 107, lid 3, onder c) worden opgelegd, zijn niet te verantwoorden, zeker niet in deze tijden van economische crisis. Tot deze categorie behoren niet enkel de grote en wereldwijd actieve bedrijven met internationaal kapitaal, maar ook een belangrijk aantal lokale en familiebedrijven die een aantal werknemers nodig hebben dat boven de drempel van 250 ligt. In deze categorie vallen ook de kleine ondernemingen met zuiver lokale vestigingen die, rekening houdend met de Europese consolidatievoorschriften (6), mogelijks de drempel overschrijden om als een grote onderneming te worden beschouwd. Door elke mogelijkheid tot steunverlening aan deze ondernemingen in de zones van art. 107 lid 3, onder c af te schaffen dreigt de Commissie de werkgelegenheid en economische activiteit in gevaar te brengen in de regio's die er het slechtst voor staan en het moeilijk hebben om dit soort ondernemingen op hun grondgebied te houden.

40.

Het CvdR er wijst trouwens op dat gemeenten en regio's door het verbod op steun aan grote ondernemingen vatbaar zijn voor risico's op verplaatsing, zowel binnen als buiten de EU. Indien het steunniveau daalt, zouden grote ondernemingen immers kunnen beslissen om de in art. 107, lid 3, onder c) bedoelde regio's te verlaten voor hetzij regio's bedoeld in art. 107, lid 3, onder a), hetzij landen die niet tot de EU behoren.

41.

Het CvdR is ingenomen met de vrijwaringsclausule die de Commissie voorstelt in haar ontwerp van 14 januari 2013, waardoor grote ondernemingen worden verplicht om hun werkgelegenheid en investeringen in het gebied waar de staatssteun is verleend, nog vijf jaar lang in stand te houden (die termijn is drie jaar voor kleine en middelgrote ondernemingen).

42.

Het CvdR stelt de toevoeging voor van een bepaling inzake de volledige terugvordering van steun, naar het voorbeeld van artikel 57 van de huidige Algemene Verordening betreffende de structuurfondsen. Die mogelijkheid om de steun terug te vorderen, zou dan van kracht zijn in een periode van vijf jaar na de toewijzing van de steun, en wel onder de volgende voorwaarden: als de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de gecofinancierde operatie zijn aangetast; als de steun ten onrechte een voordeel met zich meebrengt voor een onderneming of een overheidsinstantie; als er verandering komt in de aard van de eigendom van een onderdeel van de infrastructuur; als een productie-activiteit wordt stilgezet. De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat ondernemingen waarvoor een terugvorderingsprocedure loopt of die al eerder aan een dergelijke procedure zijn onderworpen, omdat zij een productie-activiteit binnen een lidstaat of naar een andere lidstaat hebben verplaatst, geen bijdrage ontvangen van de structuurfondsen.

43.

De Commissie zou een mechanisme moeten invoeren waarmee ex ante rekening wordt gehouden met de negatieve externe effecten die regionale steunmaatregelen met zich mee kunnen brengen in termen van aanzienlijke verliezen aan arbeidsplaatsen binnen Europese sites. Dit dient niet enkel te gebeuren in de context van de vergelijkende herziening die de Commissie ontwikkelt inzake kennisgeving en die momenteel enkel aan grote investeringsprojecten is voorbehouden (2009/C 223/02, blz. 54), maar ook in het kader van de Algemene Vrijstellingsverordening.

44.

Het CvdR roept de Commissie op om de huidige drempel voor de definitie van kmo's op te trekken, teneinde de regionale steunmaatregelen te behouden voor bedrijven die ruim bijdragen tot het scheppen van groei en werkgelegenheid in de betrokken gebieden. Dit zou ook bijdragen tot de totstandbrenging van een sterk en gestructureerd Europees bedrijfsleven, dat in gemeenten en regio's verankerd is en niet kan worden verplaatst, en dat het best geplaatst is om een antwoord te bieden op de uitdagingen op het vlak van concurrentievermogen, innovatie en internationalisatie, zoals de Europa 2020-strategie zich ook tot doel stelt.

45.

Net als voor de levensmiddelenindustrie zou de Commissie, om de ontwikkeling van onze kmo's te stimuleren, een nieuwe middencategorie moeten oprichten van ondernemingen die tussen 250 en 750 werknemers en een omzet van minder dan 200 miljoen euro kennen en zich dus tussen de kmo's en de grote ondernemingen situeren. Een gelijkaardig denkspoor zou moeten worden gevolgd m.b.t. het in aanmerking nemen van middelgrote ondernemingen, die voortkomen uit snelgroeiende kmo's en tussen 250 en 5 000 werknemers tellen. Ondernemingen uit de middencategorie en middelgrote ondernemingen zouden dus voor aangepaste steunniveaus in aanmerking moeten komen, die hoger liggen dan de steunniveaus voor grote ondernemingen, maar lager dan voor kmo's.

46.

Om recht te doen aan de fundamentele rol van gemeenten of regio's bij regionale steunmaatregelen, zouden de consolidatievoorschriften (7) op dit type steun niet van toepassing moeten zijn. Ondernemingen moeten worden beschouwd als onafhankelijke entiteiten, los van verwante bedrijven of partnerbedrijven.

47.

De steunniveaus voor de gebieden die in de periode 2014-2020 voor regionale steunmaatregelen in aanmerking komen, kunnen worden vergeleken met de steunniveaus voor kmo's waarin de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (8) momenteel voorziet; dit kan het specifieke karakter van regionale steunmaatregelen tenietdoen. Het CvdR vraagt dan ook dat de steunniveaus in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen voor de periode 2007-2013 op zijn minst behouden blijven; in tijden van economische crisis zouden ze zelfs moeten worden opgetrokken.

48.

Gelet op de economische kloof die overgangsregio's dienen te overbruggen, zou voor hen het steunniveau moeten worden verhoogd, om zo investeringen en werkgelegenheid te bevorderen.

49.

Ondernemingen in zones die voor regionale steunmaatregelen in aanmerking komen, kunnen maar voor een deel van de gedane investeringen of de gecreëerde banen steun ontvangen, met name voor de extra activiteiten die de onderneming ontplooit om de economische dynamiek binnen gemeenten en regio's te stimuleren. Het CvdR stelt voor dat in de richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen ook de overname van bedrijven en de modernisering van de productiemiddelen voor steun in aanmerking komen, aangezien ze in tijden van crisis frequenter zijn.

50.

Het CvdR kant zich tegen scherpere regels voor het bewijs van het stimulerende effect van regionale steunmaatregelen op investeringsprojecten, los van hun belang of de omvang van de onderneming die ze verricht. Wat de regels voor regionale steunmaatregelen betreft, vloeit het stimulerende effect van de steun al voort uit de moeilijkheden waarmee de betrokken gebieden te maken krijgen. Zonder deze steun zouden de investeringen er niet kunnen plaatsvinden.

51.

Positief is het Commissievoorstel om ondernemingssteun toe te laten in de scheepsbouw, omdat de uitsluiting van deze sector waartoe is besloten in een tijd waarin de scheepsbouw een ernstige crisis kende door overcapaciteit, inmiddels niet meer gerechtvaardigd is. Het CvdR stemt echter niet in met het voorstel van de Commissie om ondernemingsteun voor de metaalindustrie en de productie van synthetische vezels de facto onverenigbaar te verklaren met de eengemaakte markt: ook deze sectoren hebben tegenwoordig niet meer te kampen met de overcapaciteit die eerder tot hun uitsluiting heeft doen besluiten.

52.

In plaats van de eenvoudige herziening die nu om de zeven jaar wordt uitgevoerd, zou er zou een flexibeler mechanisme moeten worden ingevoerd, dat snel op de economische veranderingen kan inspelen: tot nog toe was het niet mogelijk om een antwoord te bieden op onvoorziene crises, die een dramatisch effect kunnen hebben op het economische weefsel binnen een regio. Het CvdR stelt bijvoorbeeld voor op regionaal niveau een bevolkingsreserve samen te stellen, die naargelang de economische ontwikkelingen en in overleg met de subregionale overheden kan worden herverdeeld.

53.

Om na te gaan of er geen buitenkanseffecten of verplaatsingseffecten binnen de Europese Unie zijn, moet het systeem van regionale steunmaatregelen op Europees niveau globaal worden geëvalueerd tijdens de periode waarin het van kracht is. Indien de vermelde effecten worden vastgesteld, zouden administratieve sancties – zoals de terugbetaling van de steun – kunnen worden overwogen.

Brussel, 1 februari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2012) 209 final

(2)  Art. 107, lid 3, a) en c) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(3)  Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008).

(4)  Besluit van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van art. 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.

(5)  Art. 175 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(6)  Art. 3 van bijlage I bij de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008).

(7)  Bijlage 1 bij de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008).

(8)  Art. 15 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008).


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/64


Advies van het Comité van de Regio's — Ultraperifere regio's van de Europese Unie en de Europa 2020-strategie

2013/C 62/13

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is ingenomen met het streven van de Commissie om een samenwerkingsverband aan te gaan met ultraperifere regio's (hierna:UPR's), waarop de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei onverkort van toepassing is; daarbij zullen de speciale kenmerken en beperkingen van UPR's in aanmerking worden genomen;

beklemtoont dat, aansluitend bij de beginselen van subsidiariteit en multilevel governance, regionale overheden in UPR's meer betrokken zouden moeten worden bij de uitstippeling en tenuitvoerlegging van Europese programma's en maatregelen, teneinde ervoor te zorgen dat op alle niveaus van het besluitvormingsproces met hun specifieke behoeften rekening wordt gehouden;

beschouwt werkgelegenheid zonder meer als een prioritaire doelstelling en een parameter voor alle toekomstige belangrijke maatregelen met het oog op de succesvolle tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie in de UPR's, en dringt daarom aan op concrete EU-maatregelen om de doelstellingen van de nieuwe sociale prioriteit uit de mededeling van 2012 verder uit te werken;

beklemtoont dat alle maatregelen om in UPR's slimme, duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen, in partnerschap moeten worden genomen: lidstaten en regionale overheden moeten nauw samenwerken om het groeipotentieel van UPR's zoveel mogelijk te benutten;

onderstreept dat regionale samenwerking voor UPR's, gezien hun specifieke geografische situatie, van groot belang is; er moet dan ook worden gezorgd voor meer synergie bij het inzetten van middelen van het cohesiefonds en het Europees Ontwikkelingsfonds; ook moet het 150 km-criterium voor maritieme grenzen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking tussen UPR's en naburige landen worden afgeschaft.

Rapporteur

Malcolm MIFSUD (MT/EVP) Burgemeester van Pietá

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie "De ultraperifere regio's van de Europese Unie: naar een samenwerkingsverband voor slimme, duurzame en inclusieve groei"

COM(2012) 287 final

Advies van het Comité van de Regio's - Ultraperifere regio's van de Europese Unie en de Europa 2020-strategie

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Inleiding

1.

is ingenomen met het streven van de Commissie om een samenwerkingsverband aan te gaan met ultraperifere regio's (hierna:UPR's) (1), waarop de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei onverkort van toepassing is. Daarbij zullen de speciale kenmerken en beperkingen van UPR's, zoals de Raad heeft gevraagd (2), in aanmerking worden genomen. Daarbij moet wel worden gezorgd voor regelingen waardoor UPR's zelf kunnen deelnemen aan deze strategie, omdat zij de strategie anders onmogelijk kunnen toepassen.

2.

Terecht zij beklemtoond dat een evenwicht moet worden gevonden tussen maatregelen om de specifieke en permanente beperkingen van UPR's op te heffen en maatregelen om hun troefkaarten uit te spelen en kansen te benutten.

3.

Er is behoefte aan nog meer specifieke maatregelen om de voorwaarden voor de toepassing van de Verdragen, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid, op deze regio's vast te stellen, zoals is bepaald in artikel 349 van het VWEU.

4.

Verder valt toe te juichen dat de Commissie beleid wil voeren waardoor UPR's worden geholpen om beter in hun eigen behoeften te voorzien, in economisch opzicht solider te worden en er beter in te slagen om duurzame banen te creëren, en wel door gebruik te maken van de unieke troefkaarten waarover iedere ultraperifere regio beschikt en van de meerwaarde van UPR's voor de EU. Die steun moet echter de vorm krijgen van door de Commissie genomen praktische en vindingrijke maatregelen waarmee het potentieel van artikel 349 van het VWEU voor het volle pond kan worden benut, bv. doordat ad-hocinstrumenten in het leven worden geroepen.

5.

In het licht van het voorgaande steunt het CvdR het streven van de Commissie om ervoor te zorgen dat diverse van haar directoraten worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie voor UPR's en om nauw samen te werken met de Conferentie van voorzitters van UPR's, deskundigengroepen en de specifieke interdienstengroep, teneinde specifieke maatregelen toe te passen en ad-hocstrategieën uit te stippelen waardoor o.m. de kansen op duurzame banen in ultraperifere gebieden groter worden.

6.

In verband daarmee zou volgens het CvdR prioriteit moeten worden gegeven aan onderwijs, opleiding en werkgelegenheid, daar lokaal menselijk kapitaal en lokale deskundigheid de grootste potentiële drijfkracht achter groei in UPR's vormen.

7.

Het CvdR is ingenomen met het beleid waarbij de Commissie de geografische en andere potentiële mogelijkheden van UPR's op een rij zet en daaraan formeel erkenning geeft als mogelijkheden waar de hele EU baat bij heeft.

8.

Van belang is vooral dat UPR's op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking als actieve bruggenhoofden dienst doen en als ware EU-ambassadeurs de kans krijgen om de sociaaleconomische en culturele werkingssfeer van de EU uit te breiden en te bevorderen dat er met naburige regio's en met derde landen waarmee ze hechte historische en culturele banden hebben, meer handel wordt gedreven en kennis wordt uitgewisseld.

9.

Het CvdR is het grotendeels eens met het standpunt van de Commissie dat de nauwe betrekkingen die UPR's met overzeese en andere niet-EU-landen (waaronder belangrijke landen met een opkomende economie zoals Brazilië en Zuid-Afrika) onderhouden, nuttig zijn voor de EU.

HOE DE EUROPESE STRATEGIE VOOR ULTRAPERIFERE REGIO'S EVOLUEERT

10.

Zoals de Commissie ook aangeeft, hebben alle UPR's een aantal geografische en economische beperkingen gemeen (afgelegen en insulair karakter, geringe omvang enz.), maar zijn zij tegelijkertijd ook verschillend als het gaat om kansen en problemen (3).

11.

Het CvdR is gekant tegen mogelijke benaderingen waaraan pluralisme als eis wordt verbonden, omdat daardoor de hele idee van samenwerking op de helling kan worden gezet en pluralisme een belemmering vormt voor de dialoog die moet worden gevoerd om in de diverse stadia van de tenuitvoerlegging van programma's consensus te verkrijgen.

12.

Het steunt het beleid van de Commissie om een gemeenschappelijke noemer te vinden voor de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie in de ultraperifere regio's in hun geheel, zonder evenwel het verschil in kansen en beperkingen uit het oog te verliezen waarmee iedere ultraperifere regio afzonderlijk geconfronteerd wordt.

13.

Het is een goede zaak dat de Commissie een vernieuwde EU-strategie voor UPR's wil goedkeuren waarin verdergaande differentiëring en specialisering van producten worden aangewend als voornaamste middelen om traditionele sectoren (zoals landbouw) te consolideren en opkomende sectoren die de unieke en specifieke troeven van UPR's exploiteren, op te sporen en verder te ontwikkelen.

14.

Het CvdR onderkent nadrukkelijk de maatregelen die de UPR' zelf al hebben genomen om hun economie te moderniseren en diversifiëren, en wijst op de bevoegdheden die zij hebben voor het vaststellen van ontwikkelingsdoelen en -strategieën.

15.

Het CvdR vindt net als de Commissie dat aan UPR's gerelateerde acties vooral moeten worden geselecteerd binnen het traditionele kader van de drie traditionele actielijnen  (4): vergroting van de toegankelijkheid, verbetering van het concurrentievermogen en bevordering van de integratie van regio's in regionale nabuurschappen.

16.

Helaas gaan die actielijnen niet vergezeld van concrete, aangepaste maatregelen. Dat geldt met name voor de actielijn inzake toegankelijkheid, die van essentieel belang is voor de ontwikkeling van UPR's en voor hun inbedding in de interne markt.

17.

Het CvdR juicht tevens toe dat de Commissie beseft dat de voorstellen voor toekomstige groei in UPR's positief moeten uitwerken op alle vijf actieterreinen van de vernieuwde EU-strategie (vergroting van toegankelijkheid en concurrentievermogen, consolidering van de regionale integratie, versterking van de sociale dimensie en mainstreaming van maatregelen tegen de klimaatverandering).

18.

Het CvdR rekent erop dat de nieuwe sociale prioriteit, die raakvlakken heeft met alle andere prioriteiten, voorzien wordt van de extra financiële middelen en instrumenten die nodig zijn om in de UPR's voor duurzame werkgelegenheid te kunnen zorgen.

19.

In het licht van het voorgaande en met name wat concurrentievermogen en regionale integratie betreft, zou de Commissie ook specifieke territoriale activiteiten moeten aanmoedigen die de Europese integratie in de UPR's kracht kan bijzetten zodat ze deel kunnen nemen aan de toekomstige EU-strategieën.

20.

Aansluitend bij de beginselen van subsidiariteit en multilevel governance zouden regionale overheden in UPR's meer betrokken moeten worden bij de uitstippeling en tenuitvoerlegging van Europese programma's en maatregelen, teneinde ervoor te zorgen dat op alle niveaus van het besluitvormingsproces met hun specifieke behoeften rekening wordt gehouden.

21.

Regionale samenwerking is voor UPR's, gezien hun specifieke geografische situatie, van groot belang. Er moet dan ook worden gezorgd voor meer synergie bij het inzetten van middelen van het cohesiefonds en het Europees Ontwikkelingsfonds. Ook moet het 150 km-criterium voor maritieme grenzen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking tussen UPR's en naburige landen worden afgeschaft.

22.

Het CvdR steunt initiatieven om merknamen en logo's in het leven te roepen waarin de EU en UPR's in één adem worden genoemd. Dit zal ervoor zorgen dat UPR's gemakkelijker in de sociaaleconomische en culturele sfeer van de EU worden gesitueerd en zal bijdragen tot meer integratie van deze regio's, onder EU-vlag, in hun onmiddellijke omgeving en de eengemaakte markt.

HOOFDBEGINSELEN VAN DE VERNIEUWDE EU-STRATEGIE

23.

Net als de Commissie ziet het CvdR het belang in van een bijgewerkt en aangepast kader voor beleid ten behoeve van UPR's in de context van de Europa 2020-strategie.

24.

Zorgwekkend is echter dat sommige maatregelen die noodzakelijk zijn op enkele van de voornaamste actieterreinen (vervoer en de toepassing van nieuwe technologie voor meer toegankelijkheid), voor UPR's nauwelijks tegen redelijke kosten realiseerbaar zijn. Er is daarom ondersteuning op hoger niveau nodig of er moet een beroep kunnen worden gedaan op publiek-private partnerschappen om deze maatregelen succesvol ten uitvoer te leggen zonder dat de hoge kosten ook in de uiteindelijke dienstverlening aan de burgers tot uiting komen.

25.

Het CvdR steunt de ontwikkeling en verbetering van bestaande regionale luchthavens via publieke of private partnerschappen, die een van de belangrijkste instrumenten zijn voor economische en sociale ontwikkeling van ultraperifere regio's in de Europese Unie.

26.

Toch is het CvdR het met de Commissie eens dat modernisering en diversificatie van de economie van UPR's alsook investeringen en innovatie in sectoren met een groot groeipotentieel de kansen voor UPR's kunnen vergroten, op voorwaarde dat de instellingen van de EU, particuliere en overheidsactoren en stakeholders daar steun aan verlenen.

27.

Het CvdR wijst op het belang van modernisering van de vissersvloten en maritieme infrastructuur in de UPR's en moedigt de Commissie aan met name daaraan steun te verlenen. De maritieme en visbestanden zijn immers een van de grootste rijkdommen van UPR's. Zij dragen bij aan diversificatie van producten en integratie van UPR's in de interne markt en bevorderen zowel groei als concurrerende handel met naburige landen.

28.

De Commissie zou in het kader van de vernieuwde Europa 2020-strategie voor groei in de UPR's, programma's en partnerschappen tussen EU-lidstaten en UPR's moeten bevorderen, waarbij ook particuliere actoren op de vereiste gebieden worden betrokken bij de uitvoering van acties waarmee tegelijkertijd meerdere doelstellingen van de verschillende actieterreinen van de vernieuwde EU-strategie worden verwezenlijkt en waarbij UPR's worden aangemoedigd aan de toekomstige EU-strategieën deel te nemen.

29.

Daarom stemt het CvdR van harte in met de invoering in UPR's van een "hogesnelheids"-internet en nieuwe telecomtechnologie, en het treffen van de voorzieningen voor de ontwikkeling daarvan, omdat daarmee o.m. de toegankelijkheid wordt verbeterd, het toerisme wordt gemoderniseerd, de economische bedrijvigheid wordt aangezwengeld, de sociale dimensie kracht wordt bijgezet, het concurrentievermogen wordt vergroot en de banden tussen UPR's en het vasteland worden aangehaald.

VOORSTELLEN VOOR DE TOEKOMST

Interne dimensie

30.

Zoals de Commissie, is het CvdR van mening dat het cohesiebeleid het belangrijkste EU-instrument is om de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken. Het gaat daarbij immers om de grootste concentratie van EU-middelen om banen en groei te creëren via permanente instrumenten die de kloof tussen UPR's en de rest van de EU moeten dichten en de convergentie tussen de UPR's en de Unie helpen verbeteren.

31.

Het is van belang dat er voldoende middelen worden uitgetrokken voor ondersteuning van de sector van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) bij het creëren en behouden van duurzame banen, van innovatie in de meest ruime zin, van modernisering en diversificatie van de economieën en de specifieke troeven van UPR's, door uit te gaan van de strategische opties van elke regio, van aanpassing aan de klimaatverandering en van ontwikkeling van duurzame energievoorziening.

32.

Het CvdR beklemtoont en onderschrijft het Commissievoorstel voor een bijzondere behandeling van UPR's door hun een cofinancieringspercentage van 85 % toe te staan, ongeacht hun bbp, ook om hen te helpen de beschikbare middelen zo goed mogelijk te benutten.

33.

Aansluitend bij de EP-resolutie van 18 april 2012 (5) beveelt het echter aan de uitvoeringstermijn van die fondsen in de UPR's te verlengen met het oog op een betere uitvoering.

34.

Alle maatregelen om in UPR's slimme, duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen, moeten in partnerschap worden genomen: lidstaten en regionale overheden moeten nauw samenwerken om het groeipotentieel van UPR's zoveel mogelijk te benutten.

35.

De Commissie roept terecht op tot volledige betrokkenheid van vertegenwoordigers van UPR's bij de voorbereiding en monitoring van partnerschapsovereenkomsten die tussen de Commissie en elke lidstaat voor de komende financiële periode zullen worden gesloten.

36.

Het zou evenwel een goede zaak zijn als ook vertegenwoordigers van andere regio's (die dezelfde beperkingen en kenmerken hebben als ultraperifere regio's) het DG Regionaal Beleid van de Commissie, indien gevraagd, zouden kunnen bijstaan tijdens ex-anteanalyses en ex-postevaluaties. Dit kan door op constructieve wijze soortgelijke methoden, beleid en oplossingen in het licht te stellen en te vergelijken of door nieuwe denkbeelden te genereren op basis van goede praktijken die in andere vergelijkbare (maar niet ultraperifere) regio's voorhanden zijn.

37.

Er zouden in heel Europa netwerken moeten worden opgezet en uitgebreid ter ondersteuning van kwaliteitsvol onderzoek ten bate van UPR's. Zo kan innovatief onderzoek tot bloei komen en de deelname van begunstigden op alle mogelijke wetenschappelijke gebieden toenemen. Er moeten onderzoekers en actoren op OTOI-gebied (Onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie) worden aangetrokken en behouden, om het onderzoeksklimaat te verbeteren en nieuwe kansen voor duurzame banen in UPR's te creëren.

38.

Er moeten stimulansen worden gegeven voor de oprichting van ad-hoccentra en –laboratoria in UPR's en de hele EU voor de verspreiding van aan UPR's gerelateerde onderzoeksresultaten, goede praktijken en succesverhalen. Doel is nieuwe ruimere kweekvijvers voor ideeën en praktijken te doen ontstaan, nauwe samenwerking tussen lidstaten en UPR's enerzijds en de rest van de EU anderzijds te bevorderen, en aldus nieuwe kansen voor duurzame banen in de UPR's te scheppen.

39.

Specifieke EU-projecten, mobiliteitsprogramma's en op samenhang gerichte activiteiten zouden in de UPR's ten uitvoer moeten gelegd om de betrokkenheid van UPR's kracht bij te zetten en lokale werknemers via beroepsopleiding het belang van participatie van publieke en particuliere actoren uit het middenveld van UPR's duidelijk te maken. Daarbij moet worden beklemtoond dat zij alleen door een bundeling van krachten de Europa 2020-doelstellingen voor duurzame en inclusieve groei in UPR's zullen kunnen verwezenlijken.

40.

De resultaten van de bovenvermelde opleidingen moeten vervolgens in de UPR's tegelijkertijd ook vertaald worden in kansen op werk. Tevens moeten ze bijdragen tot verdere verspreiding van en informatiecampagnes over de nieuwe EU-strategie, ter bevordering van slimme partnerschappen van UPR's en de tenuitvoerlegging van de betrokken programma's.

41.

Er moet meer werk worden gemaakt van innovatie en samenwerking op basis van clusters tussen EU- en niet-EU-landen, alsook van de bevordering van regionale samenwerking met het oog op stimulering van investeringen en toerisme vanuit niet-EU-landen. Dergelijke maatregelen kunnen een stap in de goede richting zijn om de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken.

42.

Het CvdR staat achter het voorstel van de Commissie om het programma voor steun aan de landbouw (POSEI) te handhaven, omdat het overeenkomt met de eerste pijler van het GLB voor deze regio's en derhalve een belangrijk instrument is voor het behoud en de ontwikkeling van de landbouw in de ultraperifere regio's. Het steunt ook de handhaving van "POSEI visserij", omdat deze compensatieregeling voor bijkomende kosten een cruciaal instrument is om de visserij- en aquacultuurproducten buiten de UPR's op de markt te kunnen brengen.

43.

Het CvdR wil in verband hiermee benadrukken dat het essentieel is om na te gaan wat het effect is van internationale overeenkomsten op de economie van UPR's, zodat eventuele schade aan economieën die van zichzelf al kwetsbaar zijn, kan worden voorkomen.

44.

Ook het geïntegreerde maritieme beleid moet worden geconsolideerd daar maritieme hulpbronnen een van de belangrijkste pijlers zijn van de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie in de UPR's.

45.

De maritieme hulpbronnen en visbestanden van de UPR's zijn van bijzonder belang. De Commissie moet dan ook de modernisering van de vissersvloten (inclusief herinvoering van scheepsbouwsteun voor de periode 2014-2020) en de maritieme infrastructuur in de UPR's bevorderen.

46.

Het is een goede zaak dat de Commissie een lans breekt voor meer groei in de sector van duurzaam toerisme in UPR's (vooral in gespecialiseerde opkomende sectoren) en opkomt voor de ontwikkeling van potentiële drijfkrachten achter groei in UPR's (zeerijkdommen, duurzaam toerisme, biodiversiteit, ecologisch verantwoord bouwen enz.) door de toepassing van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie. Dit laatste moet leiden tot meer kansen op werk en meer mogelijkheden voor ondernemerschap, waardoor (o.a.) het risico op hersenvlucht wordt verkleind en aan energie-efficiëntie en hernieuwbare energie wordt bijgedragen.

47.

De stelsels voor onderwijs en opleiding in de UPR's moeten worden ondersteund. De Commissie zou er in dit verband voor moeten zorgen dat in de bestaande onderwijs- en opleidingsprogramma's van de EU, met name de mobiliteitsprogramma's, rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de UPR's.

48.

Bij de komende herziening van de Europese staatssteunregels moeten de specifieke kenmerken van UPR's in aanmerking worden genomen. Het is zaak om de maatregelen ten behoeve van ondernemingen uit UPR's te vereenvoudigen en flexibeler en samenhangender gestalte te geven.

49.

Er zou voorrang moeten worden gegeven aan ondersteuning van EU-maatregelen om in UPR's de gezondheidszorg en onderwijsstelsels met behulp van publiek-private partnerschappen te verbeteren, te moderniseren en te herstructureren.

Externe dimensie

50.

De Commissie stelt terecht dat de geografische ligging van UPR's gunstig is voor de hele EU en dat de ontwikkeling van hun potentieel en hun volledige integratie in de eengemaakte markt een uitgelezen kans bieden om UPR-waarde toe te voegen aan de EU. Dat neemt niet weg dat gezorgd moet worden voor een gedifferentieerde behandeling met inachtneming van het beginsel van gelijke kansen en evenredigheid, en voor een evenwicht tussen deze interne dimensie en een betere integratie in de eigen geografische omgeving.

51.

Er zouden (uitgaande van een doelgerichte vraag op de markten en ook binnen de eigen regionale nabuurschap) nieuwe producten moeten worden bekeken waarvan de productie door de betreffende lidstaat in de betrokken UPR zou kunnen worden gestimuleerd, teneinde een impuls te geven aan de uitwisseling van knowhow en de handel met buurlanden en niet-EU-landen die belangrijke opkomende economieën vertegenwoordigen (zoals Brazilië en Zuid-Afrika). Ook kan hierdoor de kans op duurzame banen worden vergroot.

52.

De in de voorgaande paragraaf gedane suggestie brengt mogelijkheden met zich mee voor zowel de UPR's als de EU in haar geheel. Gedoeld wordt op nieuwe mogelijkheden i.v.m. vervoer over zee en de daaraan gerelateerde werkgelegenheid, de ontwikkeling van de vervoersector in zeebekkens, de optimalisering van vervoerkosten en de handelsbetrekkingen die de EU met opkomende internationale markten onderhoudt.

53.

Volgens de Commissie moeten UPR's van potentiële platforms voor ondernemerschap en samenwerking worden omgevormd tot echte strategische EU-ambassadeurs in de gebieden in en rond de Atlantische Oceaan, de Caribische Zee en de Indische Oceaan, waarbij het zaak is om de daadwerkelijke mogelijkheden van UPR's te benutten en om de Europese invloed in hun regio te vergroten, waar uiteindelijk de hele EU voordeel bij heeft. In dit verband wordt de EU verzocht specifieke maatregelen te nemen om goede verbindingen tussen UPR's en niet tot de EU behorende buurlanden te bevorderen.

54.

De nabijheid van UPR's tot derde landen en gebieden schept kansen voor regionale handel en samenwerking die de ontwikkeling van de externe dimensie van de interne markt ten goede komen.

55.

De Commissie moet tevens de integratie van UPR's in hun respectieve geografische gebieden bevorderen wat betreft handel, ontwikkeling van ruimtevaartindustrie en andere unieke troeven van UPR's, en met het oog op modernisering en diversificatie van de economieën van UPR's, waardoor ook de kansen op duurzame banen worden vergroot.

56.

In het licht van het voorgaande moeten in de toekomstige actieplannen van de nieuwe strategie voor UPR's beide benaderingen worden ondersteund: enerzijds moet hun toegang tot de interne markt worden verbeterd, anderzijds moet de integratie van de regionale markt van UPR's worden gefaciliteerd.

57.

Het CvdR is ingenomen met de verbintenis die de Commissie aangaat om met de in de Mededeling "Kleine ondernemingen in een grote wereld" (6) opgesomde acties voor de ontwikkeling van op de wereldmarkt actieve kleine en middelgrote ondernemingen rekening te houden en ze op UPR's af te stemmen, bijvoorbeeld door op het gebied van het mededingingsrecht specifieke maatregelen te nemen om de internationalisering van kleine en middelgrote ondernemingen uit UPR's te bevorderen. Het erkent dat de Europese structuurfondsen een belangrijke rol spelen als financieringsbron voor kmo's en pleit voor gemakkelijkere toegang van kmo's tot procedures voor overheidsopdrachten.

Conclusies

58.

Het CvdR erkent dat de EU-instellingen zich blijvend en met succes inzetten voor duurzame en inclusieve groei in UPR's en dringt erop aan het partnerschap verder uit te breiden tussen de EU-instellingen, de lidstaten en de UPR's, met inbegrip van alle andere belangrijke actoren en (zowel publieke als particuliere) stakeholders die aan de duurzame ontwikkeling van UPR's kunnen bijdragen.

59.

Werkgelegenheid is zonder meer een prioritaire doelstelling en een parameter voor alle toekomstige belangrijke maatregelen met het oog op de succesvolle tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie in de UPR's. Daarom dringt het CvdR aan op concrete EU-maatregelen om de doelstellingen van de nieuwe sociale prioriteit uit de mededeling van 2012 verder uit te werken. De Commissie doet dit namelijk niet en verwijst slechts naar de algemene financieringsprogramma's, zonder adequate differentiëring.

60.

Het CvdR steunt in dit verband het initiatief van de UPR's om een specifiek groei- en werkgelegenheidsplan voor deze regio's op te stellen, waarvan de haalbaarheid en uitvoering verder moeten worden beoordeeld.

61.

Het CvdR doet een aantal concrete voorstellen en suggesties om nieuwe kansen op banen in de UPR's te bevorderen of te creëren.

62.

Prioriteit moet uitgaan naar gezondheidszorg, opleiding en onderwijs in de UPR's, zodat lokaal menselijk kapitaal en lokale deskundigheid, die de grootste potentiële drijfkracht achter groei in UPR's vormen, kunnen worden geoptimaliseerd.

63.

Gelet op het belang van modernisering en diversificatie van de economieën van UPR's pleit het CvdR voor modernisering van de vissersvloten en maritieme infrastructuur in de UPR's en moedigt het de Commissie aan met name daaraan steun te verlenen. De maritieme en visbestanden zijn immers een van de grootste rijkdommen van UPR's, die bijdragen aan diversificatie van producten en integratie van UPR's in de interne markt en zowel groei als concurrerende handel met naburige landen bevorderen.

64.

Dergelijke belangrijke maatregelen brengen nieuwe kansen met zich mee voor zowel de UPR's als de EU in haar geheel. Gedoeld wordt op nieuwe mogelijkheden i.v.m. vervoer over zee en de daaraan gerelateerde werkgelegenheid, de ontwikkeling van de vervoersector in zeebekkens en de optimalisering van vervoerkosten en de handelsbetrekkingen die de EU met opkomende internationale markten onderhoudt.

65.

Net als het Europees Parlement acht het CvdR het noodzakelijk om een ad-hockader voor vervoer en ICT vast te stellen. Daarmee kunnen UPR's doeltreffend het probleem aanpakken waarmee ze op het vlak van territoriale discontinuïteit en de digitale kloof te kampen hebben.

66.

De Commissie moet tevens de integratie van UPR's in hun respectieve geografische gebieden bevorderen wat betreft handel en ontwikkeling van unieke troeven van UPR's, en met het oog op modernisering en diversificatie van hun economieën, op weg naar slimme, duurzame en inclusieve groei.

67.

Het is van belang dat het 150 km-criterium voor maritieme grenzen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking tussen UPR's en naburige landen wordt afgeschaft. Aldus kan immers worden ingespeeld op het feit dat tal van UPR's eilanden zijn die verder dan 150 km van hun buurlanden verwijderd zijn.

68.

Regionale samenwerking is bijzonder belangrijk voor UPR's en vergt niet alleen dat de territoriale samenwerkingsprogramma's onder het EFRO worden voortgezet maar ook dat werk wordt gemaakt van meer synergie bij het inzetten van middelen van het cohesiefonds en het Europees Ontwikkelingsfonds.

69.

In het licht van het voorgaande moeten in de toekomstige actieplannen van de nieuwe strategie voor UPR's beide benaderingen worden ondersteund: enerzijds moet hun toegang tot de interne markt worden verbeterd, anderzijds moet de integratie van de regionale markt van UPR's worden gefaciliteerd.

Brussel, 1 februari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Artikelen 349 en 355 van het VWEU, zoals gewijzigd bij het besluit van de Europese Raad van 29 oktober 2010

(2)  3023e vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken, 14 juni 2010

(3)  Zie de bevindingen van een onderzoek naar groeifactoren in UPR's, dat Ismeri Europa, in samenwerking met ITD-EU en in opdracht van de Commissie, heeft uitgevoerd in 2009 (publicatie in maart 2011).

(4)  COM(2004) 343 final van 26 mei 2004 en COM(2004) 543 final van 6 augustus 2004

(5)  Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2012 over de rol van het cohesiebeleid voor de ultraperifere regio's van de Europese Unie in de context van “Europa 2020” (2011/2195(INI))

(6)  COM (2011) 702 final van 9.11.2011.


2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/70


Advies van het Comité van de Regio's — De rol van lokale en regionale overheden in de bevordering van (banen)groei

2013/C 62/14

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

wijst de Commissie erop niet uit het oog te verliezen dat lokale en regionale overheden vaak verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van werkgelegenheidsbeleid en beleid voor onderwijs en opleiding. Daarom is de territoriale dimensie van dergelijk beleid van doorslaggevend belang en valt te betreuren dat de Commissie nergens in onderhavige Mededeling gewag maakt van de bevoegdheden van lokale en regionale overheden;

onderschrijft de maatregelen van het pact voor groei en werkgelegenheid. Het CvdR hecht aan het verband tussen dit pact en de groeiprogramma's uit hoofde van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020, om te beginnen t.a.v. rubriek 1 (Duurzame groei);

meent dat de lidstaten in hun nationale hervormingsprogramma's rekening zouden moeten houden met de richtsnoeren van de Commissie, vooral als het gaat om flexizekerheid, een uitdaging voor Europa's arbeidsmarkt;

acht het belangrijk dat stimulansen worden gegeven voor werk als zelfstandige of het opstarten van een eigen bedrijf, vooral als het gaat om jongeren. Dit is een manier om gebruik te maken van middelen die anders op niet-productieve wijze (voor vervroegde uittreding of werkloosheidsuitkeringen) zouden worden ingezet);

vind dat regionale en lokale overheden meer betrokken zouden moeten worden bij de uitstippeling van beleid om te bevorderen dat in de nationale werkgelegenheidsprogramma's naar "groene arbeidsplaatsen" wordt gestreefd;

is ingenomen met het voorstel om EURES te verbeteren, ook door de invoering van een "Match and Map"- dienst als middel om een duidelijke geografische voorstelling van de voorstellen te verkrijgen. In dit verband wijst het CvdR op de nationale en regionale rol van arbeidsbureaus, die nog meer zouden moeten worden geïntegreerd met het Enterprise Europe Network (EEN), de regio's en de Kamers van koophandel.

Rapporteur:

Marialuisa COPPOLA (IT/EVP), lid van de regioraad Veneto

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Naar een banenrijk herstel

(COM(2012) 173 final).

Advies van het Comité van de Regio's – De rol van lokale en regionale overheden in de bevordering van (banen)groei

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.

is ingenomen met onderhavige Mededeling van de Commissie Naar een banenrijk herstel en herinnert eraan dat volledige werkgelegenheid en sociale cohesie doelstellingen zijn die in het VWEU zijn vastgelegd en die met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit (artikelen 3, 4, 5, 6 en 9 van het VWEU) moeten worden verwezenlijkt. Het beschouwt deze mededeling van de Commissie als een beleidsdocument waarvan het wenselijk is dat het wordt opgevolgd door tastbare wetgevende acties van de kant van de lidstaten en de lokale en regionale overheden.

2.

Het CvdR stelt vast dat de Commissie de noodzaak benadrukt van nationale structurele hervormingen, die essentieel zijn voor de liberalisering van de diensten- en arbeidsmarkten. Het erkent de noodzaak van dergelijke hervormingen, maar had graag gezien dat er meer concrete maatregelen ter bevordering van werkgelegenheid in de groene economie waren voorgesteld.

3.

Het CvdR verzoekt de Commissie opnieuw om in al haar voorstellen, met name de voorstellen ter uitvoering van haar mededeling "Naar een banenrijk herstel", artikel 9 van het VWEU (omtrent de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming en de bestrijding van sociale uitsluiting) te verwerken.

4.

De Europa 2020-strategie en bijbehorende instrumenten (zoals de nationale hervormingsprogramma's) verdienen alle steun, evenals het voornemen om de werkgelegenheidsdoelstellingen tot een goed einde te brengen. De lidstaten zouden het daar geschetste traject voor groei en innovatie moeten voortzetten.

5.

Zorgwekkend is wel dat de sociaaleconomische kloof tussen de lidstaten (en tussen de regio's) de afgelopen jaren in plaats van kleiner juist groter is geworden.

6.

Belangrijk is dat bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie rekening wordt gehouden met de territoriale dimensie, zodat de lidstaten en de lokale en regionale overheden voldoende flexibiliteit behouden om hun eigen prioriteiten te stellen en aangepast beleid uit te werken. Van groot nut in dit verband kan ook zijn dat de middelen van het cohesiefonds naar behoren worden ingezet. Daartoe is een op multilevel governance berustende aanpak, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, vooral bij de uitwerking van de nationale hervormingsprogramma's, zonder meer het meest aangewezen als middel om aan de lokale behoeften te voldoen en de werkgelegenheidsdoelstellingen met meer succes te verwezenlijken.

7.

De knelpunten van de werkgelegenheidsproblematiek zijn en blijven de werkloosheid onder jongeren, 55-plussers, gehandicapten, immigranten, vrouwen en de toename van het aantal langdurig werklozen. Daarom zouden de Commissie en de lidstaten vooral aan die doelgroepen aandacht moeten besteden, te meer daar deze een menselijk kapitaal vertegenwoordigen dat van waarde is en op ervaring kan bogen.

8.

De Commissie mag niet uit het oog verliezen dat lokale en regionale overheden vaak verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van werkgelegenheidsbeleid en beleid voor onderwijs en opleiding. Daarom is de territoriale dimensie van dergelijk beleid van doorslaggevend belang en valt te betreuren dat de Commissie nergens in onderhavige Mededeling gewag maakt van de bevoegdheden van lokale en regionale overheden.

9.

De Commissie en de lidstaten zouden het nodige moeten doen om de schadelijke praktijk van sociale dumping en zwartwerk, ook gekoppeld aan vormen van uitbuiting van immigranten zonder papieren, te bestrijden en een halt toe te roepen.

10.

De Commissie zou zich moeten inzetten voor het concurrentievermogen van de Europese industrie en dienstverlenende sector door de economische governance in de EU kracht bij te zetten. Op die manier kan worden voorkomen dat de lidstaten terugvallen in protectionisme.

Het door de op 28 en 29 juni 2012 bijeengekomen Europese Raad overeengekomen pact voor groei en werkgelegenheid

11.

De Top van 28 en 29 juni 2012 ging vooral over vraagstukken in verband met groei en werkgelegenheid. Dit is een goede zaak, te meer daar de Europese Raad daarbij de noodzaak heeft ingezien van beleid en beleidsinstrumenten op alle bestuursniveaus van de EU om (banen)groei te bewerkstelligen.

12.

De financiën van de lidstaten moeten op orde worden gebracht, maar dat mag geen doel op zich zijn. De bijdrage daaraan van de lokale en regionale overheden moet gedoseerd zijn en in overeenstemming met het beginsel van evenredigheid. Ook mogen daardoor noch de lokale of regionale economische groei, noch de territoriale en sociale samenhang in gevaar worden gebracht.

13.

De voor de lidstaten en de EU bestemde maatregelen van het pact voor groei en werkgelegenheid vallen over het algemeen in goede aarde. Het CvdR hecht aan het verband tussen dit pact en de groeiprogramma's uit hoofde van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020, om te beginnen t.a.v. rubriek 1 (Duurzame groei). De lidstaten die het pact hebben ondertekend, moeten nu een samenhangend standpunt innemen in het kader van de onderhandelingen over het MFK. Belangrijk als het gaat om de maatregelen die de hele EU bestrijken en waarmee in de conclusies van de Europese Raad wordt ingestemd, is vooral dat de eengemaakte markt moet worden geconsolideerd, dat de regelgeving moet worden vereenvoudigd, dat de EIB moet worden gemobiliseerd en dat de proeffase voor projectobligaties snel moet worden opgestart zodat er op korte termijn groeibevorderende maatregelen kunnen worden gefinancierd. Concurrentieverstoringen moeten beslist worden voorkomen tijdens de proeffase. Ook moet worden voorkomen dat projecten commercieel niet haalbaar zijn. Het instrument mag niet in de plaats komen van kapitaal van nationale, regionale of lokale overheden of van de particuliere sector. Pas na afloop van de proeffase moet worden beslist of ermee wordt doorgegaan, en wel nadat een onafhankelijke beoordeling van de proeffase is gemaakt. Bij deze analyses is van belang dat wordt nagegaan of de geselecteerde projecten waarde hebben voor de EU.

14.

Het CvdR heeft zich al eerder, nl. in een advies over de Connecting Europe Facility (CEF)  (1), uitgesproken over het initiatief inzake projectobligaties als middel om strategische infrastructuur te financieren. Een aanbeveling uit dit advies is om het voordeel van de CEF voor de burgers te optimaliseren door lokale en regionale overheden bij TEN-projecten te betrekken.

15.

Jammer is wel dat op de conclusies van de Raad niet snel actie van alle lidstaten is gevolgd en dat de impact van die conclusies niet groter is geweest, in die zin dat nog meer groeibevorderende maatregelen worden genomen.

Steun voor banengroei

16.

Het CvdR is goed te spreken over de maatregelen die de Commissie voorstelt om banengroei te bevorderen, vooral als die tot gevolg hebben dat de belastingdruk op ondernemingen wordt verlicht, waarbij het uiteindelijke effect op de begroting neutraal moet zijn: die belastingdruk zou moeten worden verminderd ten gunste van andere vormen van opbrengsten (bv. een milieuheffing).

17.

Met name vanwege de economische crisis is van belang dat de inspanningen niet alleen worden gericht op het scheppen en stimuleren van structurele hervormingen, maar vooral ook op het behoud van werkgelegenheid.

18.

De beleidsinstrumenten die op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau voorhanden zijn, moeten beter worden gebruikt en gecoördineerd en interoperabeler worden gemaakt (met name doordat niet alleen het ESF, maar ook het EFRO wordt ingezet), met als doel om zelfstandigen, sociale ondernemingen, leer/werk-trajecten en de oprichting van ondernemingen te ondersteunen. Door meer coördinatie zullen beleidsinstrumenten doeltreffender worden ingezet.

19.

Een Europese groeiagenda voor duurzame en kwaliteitsvolle banen moet uitgaan van de ambitie om daadwerkelijk een strategie uit te voeren voor industriële vernieuwing in Europa op basis van de actieve inzet van overheden op elk niveau; een krachtdadig industriebeleid om de concurrentiepositie van kleine en middelgrote ondernemingen (die de ruggengraat vormen van de Europese economie en een hoofdrol spelen in de culturele en productieve ontstaansgeschiedenis daarvan) en van de dienstensector te verbeteren. Zo'n strategie voor industriële vernieuwing vooronderstelt dat de Commissie de mogelijkheden van het Verdrag van Lissabon voor het handelsbeleid ten volle benut, door "initiatieven [te] nemen om (deze) coördinatie (van de lidstaten op het gebied van het industriebeleid) te bevorderen, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te regelen en de nodige elementen met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen" (artikel 173 VWEU). Deze strategie voor industriële vernieuwing, die moet voortvloeien uit de tussentijdse beoordeling van het vlaggenschipinitiatief "Industriebeleid in een tijd van globalisering" moet vooral betrekking hebben op vlottere toegang tot kredietverlening, minder administratieve rompslomp en verbetering van het ondernemingsklimaat, waaraan het CvdR een bescheiden bijdrage levert in samenwerking met de Commissie, via de wedstrijd "Ondernemende regio van Europa". Het CvdR wil ook onderstrepen dat een goed functionerende en efficiënte publieke sector van groot belang is voor de economische groei.

20.

Het concurrentievermogen van Europese ondernemingen staat of valt met de verhoging van hun productiviteit door een efficiënt duurzaam beheer van de hulpmiddelen, opleidingen voor de lange termijn, innovatie en gedeelde verantwoordelijkheden. Daarom moet gebruik worden gemaakt van de ervaring van ondernemingen die actief zijn op het gebied van duurzaamheid en als zodanig herkenbaar zijn, ook door middel van Europese certificering.

21.

Voor de kwalitatieve verbetering van de Europese productie kan de invoering van een aanvullend EU-oorsprongsmerk, naast een nationaal oorsprongs- of kwaliteitsmerk, ook gunstig uitwerken op bedrijven, met alle positieve gevolgen van dien voor de werkgelegenheid.

22.

Het CvdR benadrukt in zijn advies over het MVO-maatregelenpakket (n.a.v. een Mededeling van de Commissie: COM(2011) 681-685 final) dat een op sociale en milieuduurzaamheid gerichte mentaliteit gunstig kan uitwerken op het concurrentievermogen van ondernemingen, de risicobeheersing, de beheersing van de kosten, de klantenbinding en het vermogen om te innoveren.

23.

Het is voorstander van maatregelen om aan milieuduurzaamheid, medische beroepen en ICT gerelateerde werkgelegenheid te creëren (zoals opgemerkt in de conclusies van het bureau van het CvdR van 22 en 23 maart 2012) en acht het van belang om er o.m. aan te herinneren dat Europa's arbeidsmarkt nog steeds grotendeels is samengesteld uit werknemers in de industrie, die hebben bijgedragen aan de ontstaansgeschiedenis van de Europese economie. Daarom zou dit soort arbeidsplaatsen meer in ere moeten worden gehouden: er moeten instrumenten voor de opwaardering van het menselijk kapitaal worden voorgesteld.

24.

De overgang naar een duurzame, koolstofarme economie zal onvermijdelijk uitmonden in een herstructurering van de huidige arbeidsmarkt, die hoe dan ook passende en stimulerende maatregelen vergt.

25.

Het CvdR stemt in met het voorstel om de PROGRESS-microfinancieringsfaciliteit te verlengen, omdat met behulp daarvan sociaal nuttige en verdienstelijke activiteiten met geringe bedragen kunnen worden gefinancierd.

26.

Ook staat het achter het voorstel van de Commissie om het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) in stand te houden, omdat Europa's ondernemingen nog steeds met de crisis en onzekerheid te kampen hebben. Er moet wel meer duidelijkheid komen over de toekomst van het programma: hopelijk worden de nieuwe procedures voor de benutting van dit fonds vlotter en minder tijdrovend en gaan deze meer zekerheid bieden.

Herstel van de dynamiek van de arbeidsmarkten

27.

De lidstaten zouden in hun nationale hervormingsprogramma's rekening moeten houden met de richtsnoeren van de Commissie, vooral als het gaat om flexizekerheid, een ware uitdaging voor Europa's arbeidsmarkt. Over beleid dat tegemoet komt aan de noodzaak om flexibiliteit in te bouwen in arbeid, maar waarmee tegelijkertijd ook de belangen van de burgers zijn gediend, moet noodzakelijkerwijs worden overlegd met de regionale en lokale overheden. Het CvdR betreurt dat niet alle lidstaten, in het kader van hun nationale hervormingsprogramma's voor 2012, een nationaal plan hebben voorgelegd met een complete reeks maatregelen voor het scheppen van werk, met name "groene" banen, in weerwil van de politieke bereidheid waarvan zij blijk hebben gegeven tijdens de Europese Raad van het voorjaar 2012 en de door de Commissie in haar Mededeling gegeven richtsnoeren.

28.

Zorgwekkend is het percentage jongeren in de EU dat inactief en werkloos is. De Commissie en de lidstaten zouden de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat jongeren een geschoolde en scholende baan krijgen die hen economisch onafhankelijk maakt en stabiliteit biedt.

29.

In sommige lidstaten is de werkloosheid onder jongeren tot kritieke hoogte gestegen. Daarom zou de Commissie vooral de situatie in die lidstaten op de voet moeten volgen en de programma's die daar worden opgestart, nog meer onder toezicht moeten houden. Ook moet vaart worden gezet achter het streven naar de tenuitvoerlegging van de ontwerpaanbeveling van de Raad om garantie-instrumenten voor jongeren in te voeren.

30.

In sommige lidstaten maken werkgevers misbruik van de mogelijkheid om stagiairs in dienst te nemen en het CvdR is ingenomen met het voorstel om voor stages een kwaliteitskader in te voeren. Alleen moet die regeling ook weer niet te strak worden, omdat bedrijven er dan van zouden kunnen afzien om stageplaatsen te bieden.

31.

De lidstaten zouden vóór 2013 moeten regelen dat er voor stages altijd contracten worden gesloten als garantie dat stagiairs naar behoren worden beschermd en de nodige informatie over hun rechten en plichten, evenals over die van hun werkgever, krijgen.

32.

Er dienen goede mogelijkheden te zijn om vanuit universiteiten in de EU stages te organiseren, omdat studenten op die manier meer in contact komen met de arbeidsmarkt. Immers, er moet een brug worden geslagen tussen universiteit en arbeid, wat ook kan met behulp van programma's als LLP of Erasmus voor jonge ondernemers. Met name dit laatste programma komt steeds meer naar voren als een doeltreffend middel om ondernemerschap te stimuleren, een belangrijke factor om de crisis te overwinnen.

33.

Het CvdR zou willen dat regionale overheden een sleutelrol spelen als bruggenhoofd tussen de wereld van opleiding en die van productie. Dit kan door te bevorderen dat overeenkomsten worden gesloten waarin universiteiten de waarde onderkennen van activiteiten van jongeren die in de loop van hun opleidingstraject regelrecht bij bedrijven, in overheidsinstellingen of in de tertiaire sector werkzaam zijn. Gedacht wordt aan overeenkomsten tussen de regionale of lokale dienst voor scholing, de sociale partners en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en van universiteiten.

34.

Momenteel vormen stages voor jongeren een van de voornaamste mogelijkheden om in te treden op de arbeidsmarkt. Het CvdR merkt echter op dat er in de praktijk tal van gevallen zijn waarin jongeren de ene na de andere stage lopen zonder zicht te krijgen op een echt arbeidscontract dat hun de vereiste garanties biedt. Daarom is het jammer dat de Commissie nergens in haar voorstellen aangeeft hoe de lidstaten dergelijke situaties het beste kunnen regelen, c.q. oplossen door middel van gepast arbeidsmarktbeleid, eventuele fiscale stimuli of andere passende maatregelen.

35.

Jongeren hebben een fundamenteel arbeidspotentieel vanwege hun aangeboren vermogen om te innoveren en als bindmiddel te fungeren. Ondernemingen, organisaties of overheidsdiensten zouden jongeren in die hoedanigheid moeten bezien. De meerwaarde van een stageplaats bestaat erin dat een geschoolde stagiair actief menselijk kapitaal wordt voor een onderneming, organisatie of overheidsdienst, die er dus baat bij heeft om met de stagiair te blijven werken.

36.

Het valt te hopen dat de EU-lidstaten in de nabije toekomst hun onderwijsstelsels gaan afstemmen op de zich veranderende situatie op de mondiale arbeidsmarkt. Het belangrijkste criterium ter beoordeling van het onderwijs – de mate van deelname hieraan – voldoet niet aan de verwachtingen. Het CvdR beveelt daarom aan om op zoek te gaan naar nieuwe, effectievere indicatoren om het onderwijsbeleid aan te toetsen. Het is wenselijk om de doelstellingen van het hoger onderwijs te herformuleren en het systeem voor de meting van prestaties, controle en financiering aan te passen aan de behoeften van de markt.

37.

Het CvdR ziet in dat er een gebrek is aan vaardigheden die op de eisen van de toekomstige arbeidsmarkt zijn afgestemd en gaat dan ook akkoord met het voorstel om een Europees overzicht van vaardigheden in te stellen. Door een dergelijk overzicht kan op zo kort mogelijke termijn worden overgegaan tot volledige erkenning van diploma's en vaardigheden, dé noodzakelijke stap om een daadwerkelijke eengemaakte arbeidsmarkt in de EU te garanderen.

38.

Het toekomstige Europese paspoort van arbeidsvaardigheden mag niet worden aangewend om "naar beneden toe" te normaliseren, maar moet de mogelijkheid bieden om in de praktijk (bv. in productie of ambacht) opgedane vaardigheden echt naar waarde te schatten. Immers, dat zijn vaardigheden die de uitmuntendheid van de EU vertegenwoordigen, waardoor dit paspoort uitgroeit tot een boegbeeld van de meritocratie.

39.

Er is momenteel te weinig wisselwerking tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Daarom stelt het CvdR voor om "werkend leren" te stimuleren, niet alleen door de reeds vermelde stages, maar ook aan de hand van cursussen in scholen en universiteiten die rechtstreeks door professionals worden gegeven.

40.

Er zouden speciale programma's voor uitwisselingen tussen ambtenaren en werknemers in het bedrijfsleven moeten komen. Op die manier wordt de kloof gedicht tussen de werking van de overheid en dat wat ondernemingen nodig hebben: beide kunnen elkaar leren kennen en voorbeelden uitwisselen van methoden die goed hebben gewerkt.

41.

Ook zouden er maatregelen moeten worden genomen voor de voortgezette scholing van werknemers (met behulp van speciale, met middelen uit de Europese fondsen gecofinancierde programma's).

42.

Belangrijk is dat stimulansen worden gegeven voor werk als zelfstandige of het opstarten van een eigen bedrijf, vooral als het gaat om jongeren. Dit is een manier om gebruik te maken van middelen die anders op niet-productieve wijze (voor vervroegde uittreding of werkloosheidsuitkeringen) zouden worden ingezet.

43.

Er moet een lans worden gebroken voor maatregelen die tot een Europese arbeidsmarkt kunnen leiden, en wel doordat de mobiliteit van burgers en werknemers in de EU wordt vergemakkelijkt middels de opheffing van fiscale belemmeringen en de overdraagbaarheid van werkloosheidsuitkeringen en pensioenrechten.

44.

De naleving van de verplichtingen en de behartiging van de rechten van mobiele werknemers moet een prioriteit van de EU blijven, omdat dan wordt gestreefd naar een mobiliteit op de eengemaakte markt waarbij iedereen zich aan de regels houdt. Zo gezien zou de ondersteunende dienst SOLVIT kunnen worden opgenomen bij de diensten van het Enterprise Europe Network (EEN), met als doel om werkgevers en werknemers meer bekend te maken met een dienst die als geïntegreerd referentiepunt voor Europese thema's fungeert.

45.

Het voorstel om EURES te verbeteren, ook door de invoering van een "Match and Map"- dienst als middel om een duidelijke geografische voorstelling van de voorstellen te verkrijgen, valt in goede aarde. In dit verband wijst het CvdR op de nationale en regionale rol van arbeidsbureaus, die nog meer zouden moeten worden geïntegreerd met het Enterprise Europe Network (EEN), de regio's en de Kamers van koophandel (die nauwe banden onderhouden met het bedrijfsleven en de behoeften en zwakke punten ervan goed kennen).

46.

Om overlapping te voorkomen, zou de Commissie de bestaande onderzoeken waarmee een overzicht wordt gegeven van vraag en aanbod op de nationale arbeidsmarkten, in kaart moeten brengen. De uitwisseling en coördinatie van die gegevens zou wel eens van doorslaggevend belang kunnen zijn voor een behoorlijke interne mobiliteit in de EU. In dit verband zij verwezen naar de Excelsior-enquête van de Italiaanse vereniging van Kamers van Koophandel.

47.

Het is een goede zaak dat er nog vóór eind 2012 een raadpleging over economische migratie wordt opgestart. Het CvdR stelt voor dat daarbij vooral aandacht wordt geschonken aan circulaire migratie en pleit voor de harmonisatie van de nationale normen op dit gebied.

Betere governance in de EU

48.

Het CvdR is voorstander van meer coördinatie van de governance in de EU en legt daarbij de nadruk op de onontbeerlijke rol van regionale en lokale overheden, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

49.

Het staat achter het voorstel om jaarlijks een verslag te publiceren met benchmarks voor werkgelegenheidsindicatoren: met dit systeem kan niet alleen de situatie op de nationale arbeidsmarkten worden weergegeven, maar ook die van de regionale arbeidsmarkten, tot op het NUTS2-niveau toe. Zo kunnen oplossingen worden gevonden die beter op de reële omstandigheden zijn afgestemd.

50.

Hopelijk zal het toekomstig Europees Rekeningenstelsel (SEC2010) meer regionale statistieken op NUTS2-niveau kunnen omvatten. Dan kunnen concrete indicatoren worden geleverd waardoor verbetering wordt gebracht in de governance van de EU en de diverse bestuursniveaus verantwoordelijk worden gemaakt.

51.

Het CvdR stemt in met de noodzaak om vormen van controles op de met de nationale werkgelegenheidsprogramma's gemaakte vorderingen in te voeren, op voorwaarde dat deze niet gepaard gaan met eventuele sancties die regionale of lokale gevolgen kunnen hebben.

Bijlage - Een reeks belangrijke werkgelegenheidsacties voor de groene economie

52.

Er dient hoe dan ook een eensluidende definitie te komen van het begrip "groene arbeidsplaatsen", ofwel: arbeidsplaatsen die zowel milieuvriendelijk als duurzaam zijn. Daarom moeten indicatoren worden ontwikkeld die als enige Europese referentie voor de meting daarvan gaan dienen.

53.

Regionale en lokale overheden zouden meer moeten worden betrokken bij de uitstippeling van beleid om te bevorderen dat in de nationale werkgelegenheidsprogramma's naar "groene arbeidsplaatsen" wordt gestreefd.

54.

Overwogen zou moeten worden om het begrip "metadistrict van het milieu voor duurzame ontwikkeling" (d.w.z. een cluster die niet gebonden is aan de fysieke nabijheid van ondernemingen, maar waarin dankzij de nieuwe technologieën toch kan worden samengewerkt en waar concurrentie mogelijk is op grond van de successen die met industriezones worden behaald) nader uit te werken, zodat daarmee een institutionele basis wordt geleverd en erkenning wordt gegeven aan groene economische activiteiten.

55.

Alle (Europese, nationale en regionale) instrumenten die worden ingezet om de noodzakelijke informatie te verschaffen over de groene vaardigheden waarnaar op de toekomstige markt vraag zal zijn, moeten onderling worden afgestemd en elkaar aanvullen. Zo kan verspilling van middelen en dubbel werk worden voorkomen.

56.

Het CvdR waardeert programma's als Intelligente Energie voor Europa en de informatie die daarmee wordt verspreid.

57.

Ook is het goed te spreken over de samenwerking met de EIB. Met name het ELENA- programma zou moeten worden geconsolideerd om regionale en lokale overheden de nodige financiële middelen te helpen vrijmaken voor programma's die aan duurzame energie en hernieuwbare energiebronnen zijn gewijd.

58.

Het CvdR stemt er volledig mee in dat ESF en EFRO de belangrijkste instrumenten moeten zijn voor de stimulering van de ontwikkeling van nieuwe (beroeps)vaardigheden.

59.

Dat neemt niet weg dat moet worden bevorderd dat deze fondsen op een innoverende manier worden ingezet doordat voorrang wordt verleend aan opleidingen waarin rekening wordt gehouden met internationale mobiliteit, zodat een opleiding kan worden gevolgd op een plek waar erkenning wordt gegeven aan best practices op het gebied van milieuduurzaamheid.

60.

Het CvdR vindt het voorstel om groene investeringen in het kader van de PROGRESS-microfinancieringsfaciliteit te bevorderen, op zich interessant, maar begrijpt niet waarom er een "forum van belanghebbenden" zou moeten worden opgericht.

61.

In plaats daarvan zouden de financiële tussenpersonen die in het kader van dit PROGRESS- programma werkzaam zijn, moeten worden gestimuleerd om milieuvriendelijke projecten te begunstigen.

62.

Partnerschappen zijn van belang als instrument om multilevel governance concreet toe te passen. Daarom steunt het CvdR de inzet daarvan.

63.

Brede ondersteuning van de strategische coördinatie tussen diensten voor arbeidsvoorziening is van belang om de verschillen tussen de diverse lidstaten te verkleinen. Hopelijk kan het PARES-instrument voor dit doel worden aangepast.

64.

Het CvdR vindt de uitwisseling van voorbeelden van geslaagde methoden een goede zaak, ook als dit gebeurt door de publicatie van een ad-hochandleiding, op voorwaarde dat dergelijke uitwisselingen worden gevolgd door concrete acties.

Bijlage – Een actieplan voor de gezondheidswerkers in de EU

65.

Het CvdR is het volledig eens met het voorstel om verbetering te brengen in de planning en prognoses inzake het bestand aan gezondheidswerkers in de EU.

66.

Het hoopt echter dat het platform tussen de lidstaten er op korte termijn in slaagt om de opleidingstrajecten gelijk te trekken, waardoor de bureaucratie wordt teruggedrongen en medisch personeel in de EU meer gaat circuleren.

67.

Daarom zou het willen dat de uitwerking van richtsnoeren voor de uitwisseling van onderwijs- en opleidingscapaciteiten in gezondheidsberoepen wordt vervroegd naar 2013, omdat het in kaart brengen van de capaciteiten moet voorafgaan aan de uitwerking van de richtsnoeren.

68.

Het CvdR plaatst vraagtekens bij het voorstel om een Europese vaardigheidsraad voor werknemers in de verplegings- en verzorgingssector op te richten, alsook bij de oprichting van een experimentele alliantie voor sectorale vaardigheden, omdat de meerwaarde hiervan niet duidelijk is.

69.

Het voorgestelde Europees platform tussen de lidstaten onderling kan toereikend en noodzakelijk zijn om de in de lidstaten aanwezige vaardigheden in kaart te brengen en minimumvereisten voor de opleiding van medisch personeel, ook in de verplegings- en verzorgingssector, uit te werken.

70.

Het voornemen om kennis te vergaren over de meest geslaagde methoden om personeel in dienst nemen en aan zich te binden, valt toe te juichen, ook al vindt het CvdR dat deze exercitie niet veel geld mag kosten. Daarom stelt het voor om in eerste instantie een ad-hocraadpleging te beginnen en daarna (op basis van de verkregen resultaten) te beoordelen of er nog andere onderzoeken nodig zijn.

71.

Wat de aanwerving van personeel betreft moet ervoor worden gezorgd dat zwartwerk onaantrekkelijk wordt gemaakt, vooral voor zorgwerkers die aan huis werken.

72.

De gedragscode van de WHO dient overal in de EU uniform te worden toegepast. Gezien het niet-bindende karakter van deze gedragscode is wel meer informatie nodig over mogelijke maatregelen om voor de toepassing ervan te zorgen.

Bijlage – Een reeks belangrijke acties voor werkgelegenheid in de ICT-sector

73.

Het CvdR stemt in met het voorstel om partnerschappen op te richten waardoor actoren uit de ICT-sector, de Kamers van Koophandel, overheidsinstellingen en onderzoekscentra bij de organisatie van initiatieven voor opleidingen in de door de markt vereiste vaardigheden worden betrokken.

74.

Bewustmakings- en stimuleringscampagnes voor loopbanen in de ICT-sector voor jongeren moeten worden ondersteund, maar dat niet alleen: er moet ook meer in deze sector worden geïnvesteerd (uit de analyse van de Commissie wordt duidelijk dat dergelijke investeringen de productiviteit verhogen). Het concurrentievermogen van deze sector wordt dan vergroot door de toepassing van adequate methoden waarmee op de verschillen tussen de lidstaten wordt ingespeeld (met als mogelijk voorbeeld de samenvoeging van ondernemingen).

75.

Het belang van maatregelen ten behoeve van startende ondernemingen mag niet worden onderschat, omdat deze goed zijn voor de werkgelegenheid in de ICT-sector. Mogelijke voorbeelden daarvan zijn de vestiging van incubators in wetenschaps- en technologieparken (waar, dankzij gunstige voorwaarden, zoveel mogelijk nieuwe hightechbedrijven worden bijeengebracht en een klimaat wordt gecreëerd dat bevorderlijk is voor de oprichting van en synergiewerking tussen ondernemingen) en de rechtstreekse investeringen van regionale financieringsmaatschappijen (die, bij ontstentenis van particulier durfkapitaal, door hun bijdrage aan het bedrijfskapitaal van startende ondernemingen tijdens de eerste jaren van hun bestaan, de financiering van die bedrijven kunnen vergemakkelijken en garanderen).

76.

De ICT-sector is jong en breidt zich vanzelf uit om zich aan de gewijzigde eisen van de markt aan te passen. Daarom stelt het CvdR voor om de steun voor opleidingen op dit gebied ook te laten gelden voor werknemers die ouder zijn dan 55 jaar. De aandacht zou daarbij vooral moeten uitgaan naar de overheidssector waar de gemiddelde leeftijd van de werknemers beduidend hoger is geworden doordat er geen nieuwe ambtenaren worden aangenomen. Dit leidt tot vertraging in het gebruik van nieuwe ICT voor de dienstverlening.

77.

Het CvdR is ingenomen met het Europees kader voor e-vaardigheden dat is uitgewerkt en pleit voor meer coördinatie met andere soortgelijke initiatieven (zoals ECDL) om overlapping te voorkomen.

78.

Het is ingenomen met het voornemen om een proefproject te financieren dat tot doel heeft om afgegeven certificaten in kaart te brengen, op voorwaarde dat dit project wordt aangewend als eerste stap in de richting van normalisering van de afgifte van certificaten.

79.

Het staat achter de visie dat het ESF de hoofdrol moet spelen in de uitvoering van deze beleidsmaatregelen, maar wijst erop dat het voor concrete resultaten beter is om voor toespitsing van de uitgaven te kiezen.

Brussel, 1 februari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CdR 648/2012, COTER-V-24


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

99e plenaire zitting van 31 januari en 1 februari 2013

2.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/77


Advies van het Comité van de Regio's — Het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen

2013/C 62/15

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is ervan overtuigd dat het met dit voorstel eenvoudiger wordt om op Europees en transnationaal niveau het debat op gang te brengen en de vorming van een Europese publieke opinie aan te moedigen;

stemt ermee in dat de Europese rechtsstatus enkel zal worden verleend wanneer wordt voldaan aan hoge normen inzake goed bestuur, controleerbaarheid en transparantie;

stemt ermee dat in de fase waarin politieke partijen en de daaraan verbonden politieke stichtingen vragen om bij het Europees Parlement te worden geregistreerd als Europese politieke partij of Europese politieke stichting, er niet alleen wordt gekeken naar het aantal vertegenwoordigers in het Europees Parlement of nationale parlementen, maar ook in regionale parlementen;

dringt er bij de Raad en het Europees Parlement op aan te worden betrokken bij het toezicht op de naleving van de fundamentele waarden van de EU;

stemt in met de voorgestelde verdeling van de EU-financiering, maar stelt voor dat hierbij ook het aantal vertegenwoordigers in het CvdR in aanmerking wordt genomen;

beveelt aan dat de inzet van Europese middelen wordt toegestaan voor Europese campagnes of Europese burgerinitiatieven.

Rapporteur

István SÉRTŐ-RADICS (HU/ALDE), burgemeester van Uszka

Referentiedocument

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen

COM(2012) 499 final – 2012/0237 (COD)

Advies van het Comité van de Regio's – Het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met het Commissievoorstel van 12 september 2012 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen, waarmee Verordening (EG) nr. 2004/2003, die tot dusverre de zaken op dit vlak regelde, wordt vervangen.

2.

Rekening houdend met de manier waarop het CvdR zelf is samengesteld – de leden zijn verdeeld in fracties – wenst het bij te dragen aan de uitwerking van het wetgevingsvoorstel, dat o.a. de belangstelling op lokaal en regionaal niveau voor Europees politieke besluiten en voor het engagement van de leden van het CvdR bij de vormgeving van die besluiten kan vergroten.

3.

Eerder al heeft het CvdR verklaard zich ervoor te willen inzetten om het EU-burgerschap populairder te maken (1) en de vorming op dit vlak te bevorderen (2). Recentelijk heeft het verschillende adviezen uitgebracht waarin deze intenties nader worden uitgewerkt.

4.

Het bevestigt met name de door hem aangegane verbintenis om het EU-burgerschap te bevorderen en de rechten die daaraan verbonden zijn, met name het stemrecht. De activiteiten van het CvdR in het kader van het Europees Jaar van de burger 2013 zullen aan dit thema gewijd zijn (3).

5.

Het wijst er nadrukkelijk op dat het EU-burgerschap belangrijk is voor het bevorderen van de Europese democratie, doordat het de burger betrekt bij het Europese eenwordingsproces. Een bloeiende Europese representatieve democratie is in het belang van de burgers van de Europese Unie. Werkelijk transnationale Europese politieke partijen en stichtingen vervullen een belangrijke rol in het Europese wetgevingsproces door de stem van de burgers op Europees niveau te laten horen.

6.

Voor het CvdR staat zonder meer vast dat het met dit voorstel eenvoudiger wordt om op Europees en transnationaal niveau het debat op gang te brengen en de vorming van een Europese publieke opinie aan te moedigen. Daarnaast kan het voorstel de belangstelling van de burger voor de Europese verkiezingen en de opkomst bij deze verkiezingen versterken en de democratische legitimiteit van de Europese Unie vergroten.

7.

Het CvdR kan zich vinden in de overkoepelende doelstelling van de verordening om de zichtbaarheid, erkenning, doeltreffendheid, transparantie en verantwoordingsplicht van Europese politieke partijen en stichtingen te vergroten.

8.

Het is zijns inziens absoluut noodzakelijk dat de band tussen de Europese politieke partijen en stichtingen wordt aangehaald en is het ermee eens dat aan een Europese politieke partij slechts één Europese politieke stichting formeel verbonden kan zijn.

Registratie en controle

9.

Voor het CvdR zou een Europees statuut dat partijen en stichtingen in de mogelijkheid stelt om zich als Europese politieke partij of Europese politieke stichting te registreren en zo een rechtsstatus op basis van het EU-recht te verkrijgen, waardoor ze niet langer onderworpen zijn aan uiteenlopende nationale rechtsregelingen, een belangrijke stap op weg naar een politiek verenigd Europa betekenen. Het wijst er echter wel op dat de voorgestelde verordening deze taak alleen kan vervullen indien de implementatie ervan door de lidstaten naar behoren verloopt.

10.

Het benadrukt dat het door de Commissie voorgestelde kader voor een Europees statuut berust op de concrete ervaringen met de werking van officieel geregistreerde en alom erkende nationale partijen, kartels en stichtingen, maar dat het huidige voorstel bepaalde beperkingen heeft (vooral m.b.t. de onafhankelijke Europese rechtspositie), die erop wijzen dat bij het opstellen van het nieuwe statuut niet ten volle rekening is gehouden met de ervaringen die de Europese politieke partijen sinds 2004 hebben opgedaan.

11.

Het CvdR onderstreept dat de ontwikkeling van een echte Europese rechtsstatus van fundamenteel belang is voor Europese politieke partijen en de daaraan verbonden stichtingen, omdat het hun de vrijheid biedt te kiezen in welke lidstaat zij zich willen vestigen, afhankelijk van hun specifieke kenmerken en politieke identiteit.

12.

Het CvdR acht het dan ook van essentieel belang dat het Europees wettelijk statuut dat met onderhavige verordening wordt ingevoerd, rekening houdt met de nationale wetgevingen. Ook beveelt het de Europese instellingen aan te overwegen om in de toekomst een volwaardige Europese rechtsstatus uit te werken.

13.

Het CvdR stemt ermee in dat de Europese rechtsstatus enkel zal worden verleend wanneer wordt voldaan aan hoge normen inzake goed bestuur, controleerbaarheid en transparantie.

14.

Het CvdR beschouwt het als een belangrijke stap dat het eerbiedigen van de waarden waarop de Europese Unie berust, tot de specifieke voorwaarden en vereisten voor het verkrijgen en behouden van een Europese rechtsstatus behoort. Tot nu toe gold dit als een van de toelatingscriteria voor kandidaat-lidstaten, maar met deze verordening worden de fundamentele waarden van de EU tevens criteria die in het kader van de politieke follow-up kunnen en moeten worden gecontroleerd.

15.

Het CvdR stemt ermee dat in de fase waarin politieke partijen en de daaraan verbonden politieke stichtingen vragen om bij het Europees Parlement te worden geregistreerd als Europese politieke partij of Europese politieke stichting, er niet alleen wordt gekeken naar het aantal vertegenwoordigers in het Europees Parlement of nationale parlementen, maar ook in regionale parlementen. Gezien de grote structurele verschillen tussen de lidstaten is het wel zaak dat de aard van het intermediaire politieke niveau (deelstaat, regio, graafschap, departement, provincie) wordt gepreciseerd.

16.

Het CvdR is het ermee eens dat het Europees Parlement jaarlijks controleert of wordt voldaan aan de voorwaarden en vereisten in verband met de registratie en financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen, en dat het op verzoek kan controleren of een partij of stichting de waarden waarop de Unie berust nog steeds respecteert.

17.

Het CvdR dringt er bij de Raad en het Europees Parlement op aan te worden betrokken bij dit toezicht op de naleving van de fundamentele waarden van de EU.

18.

Het CvdR beveelt aan dat het in ieder geval verplicht wordt het CvdR hierbij te betrekken indien de betreffende partij in het CvdR is vertegenwoordigd.

Financiering

19.

Het CvdR heeft er in zijn advies over het nieuwe meerjarig financieel kader na 2013 (4) al voor gepleit dat er absoluut voldoende middelen moeten worden uitgetrokken om burgers te laten deelnemen aan de inspanningen ter bevordering van de grondrechten, de democratie en het Europese burgerschap. Werkelijk transnationale Europese politieke partijen en daaraan verbonden Europese politieke stichtingen vervullen een belangrijke rol door de stem van de burgers op Europees niveau te laten horen en zo de kloof tussen de politiek op nationaal niveau en die op EU-niveau te dichten.

20.

Het CvdR neemt kennis van het feit dat in het Commissievoorstel onderscheid wordt gemaakt tussen de criteria voor het verkrijgen van de rechtsstatus en de criteria om in aanmerking te komen voor financiering.

21.

Het gaat ermee akkoord dat de middelen voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen uit de begroting van het Europees Parlement zullen blijven komen.

22.

Het stemt ermee in dat de erkenning als Europese politieke partij of als Europese politieke stichting en het feit dat dus aan de daarvoor gestelde voorwaarden en vereisten is voldaan, voorwaarden zijn om voor financiering uit de EU-begroting in aanmerking te komen.

23.

Het CvdR stemt in met de voorgestelde verdeling van de EU-financiering (15 % wordt gelijkelijk verdeeld, 85 % wordt in verhouding tot het aantal gekozen leden in het Europees Parlement over de begunstigde Europese politieke partijen verdeeld), maar stelt voor dat hierbij ook het aantal vertegenwoordigers in het CvdR in aanmerking wordt genomen.

24.

Het CvdR acht het een goede zaak dat het niveau van de toegestane donaties per jaar en per donor (natuurlijke personen of rechtspersonen) in het voorstel wordt verhoogd van de huidige 12 000 euro tot maximaal 25 000 euro, om politieke partijen en stichtingen te stimuleren eigen middelen te genereren.

25.

Het CvdR steunt het beginsel en de praktijk dat de financiële middelen van de Europese Unie niet gebruikt mogen worden voor rechtstreekse of zijdelingse financiering van nationale, regionale of lokale verkiezingen of andere politieke partijen, en met name niet van nationale politieke partijen of kandidaten, aangezien dit zou indruisen tegen de supranationale geest van het voorstel.

26.

Daarentegen ziet het CvdR niet in waarom Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen hun eigen middelen niet zouden mogen aanwenden om kandidaten voor nationale, regionale of lokale verkiezingen die hun eigen politieke kleur vertegenwoordigen, te steunen.

27.

Het CvdR begrijpt waarom een verbod op het gebruik van Europese middelen voor nationale, regionale of lokale campagnes voor referenda (bijv. m.b.t. verdragswijzigingen) wordt voorgesteld, maar vindt dat overwogen zou moeten worden om dergelijke financiering wel toe te staan bij Europese campagnes of Europese burgerinitiatieven.

Praktische uitvoering, lokale en regionale perspectieven

28.

Het CvdR is ervan overtuigd dat de Europese politieke partijen in de praktijk steeds beter in staat zullen zijn om de wensen van de burgers met betrekking tot de invulling van gekozen ambten en andere representatieve functies op Europees niveau tot uitdrukking te brengen en door te geven, en dat zij stevigere banden zullen kunnen smeden tussen het Europese en het lokale/regionale politieke niveau.

29.

Het wijst erop dat het voor de actieve politieke participatie van de burgers van de Unie een eerste vereiste is dat zij onbeperkte toegang tot informatie in hun lidstaten krijgen, en roept zijn leden op zich hiervoor in te zetten (5). Werkelijk transnationale Europese politieke partijen zouden in dit verband ook een belangrijke rol kunnen spelen.

30.

Met echt transnationale Europese politieke partijen kan het in de toekomst mogelijk worden dat kandidaten zich namens een Europese politieke partij verkiesbaar stellen voor lokale en regionale verkiezingen in plaats van namens hun eigen nationale of regionale partij. Zo zou de directe band tussen Europese politiek en lokale/regionale politiek duidelijker gemaakt worden.

31.

Het CvdR steunt het politieke streven om ervoor te zorgen dat het Europese wettelijke statuut en de regels inzake financiering ruim vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014 in werking treden en ook toegepast kunnen worden op de financiering door Europese politieke partijen en stichtingen van campagnes op lokaal of regionaal niveau betreffende Europese burgerinitiatieven.

Subsidiariteit, evenredigheid en beter regelgeven

32.

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien het EU-niveau het enige niveau is waarop de regels inzake het Europese wettelijk statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen vastgesteld kunnen worden.

33.

De multilevel structuur van het democratische stelsel dat zich in de EU aan het ontwikkelen is, zou concreet tot uiting gebracht worden indien de verordening de mogelijkheid zou bieden om het CvdR te laten deelnemen aan de controle op de eerbiediging van de fundamentele waarden van de EU door de Europese politieke partijen en de Europese politieke stichtingen.

34.

Het voorstel is in grote lijnen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, omdat het niet verder gaat dan hetgeen noodzakelijk is om de Europese doelstellingen te verwezenlijken.

35.

Tegenstrijdig is wel dat het de bedoeling is een nieuwe Europese rechtsvorm voor beide entiteiten (partijen en stichtingen) op te richten, terwijl deze voor de meeste aspecten van hun praktische activiteiten zullen blijven werken op grond van een rechtsvorm die is erkend in de rechtsorde van de lidstaat waar zij zijn gevestigd.

36.

Het CvdR betreurt dat er geen effectbeoordeling van het voorstel is uitgevoerd.

37.

Het erkent dat de Europese Commissie de belanghebbende partijen heeft geraadpleegd en de resultaten van deze raadpleging in het voorstel heeft verwerkt. Uit het document blijkt echter niet duidelijk of ook het lokale en regionale niveau bij deze raadpleging is betrokken.

38.

Het CvdR verzoekt het Europees Parlement om ook het Comité van de Regio's te betrekken bij de voorgenomen evaluatie van het Europese wettelijke statuut en het financieringsstelsel, die zal plaatsvinden in het derde jaar na de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 2, lid 5

Definities

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

"regionaal parlement" of "regionale assemblee": orgaan waarvan de leden ofwel een regionaal gekozen ambt vervullen ofwel politiek verantwoording schuldig zijn aan een gekozen vergadering;

"regionaal parlement" of "regionale assemblee": orgaan op een tussenniveau tussen de gemeente en de centrale overheid waarvan de leden ofwel een regionaal gekozen ambt kiesmandaat vervullen ofwel politiek verantwoording schuldig zijn aan een gekozen vergadering op subnationaal niveau;

Motivering

Gekozen assemblees op het intermediaire niveau hebben niet in alle lidstaten hetzelfde profiel. Hierbij worden niet altijd termen als "regionale parlementen" of "regionale vergaderingen" gebruikt. Gezien deze veelheid aan structuren is het zaak dat de aard van het intermediaire politieke niveau (deelstaat, regio, graafschap, departement, provincie) wordt gepreciseerd. De hierboven voorgestelde term "kiesmandaat op een tussenniveau" is breder, kan op alle lidstaten worden toegepast, en valt ook nog eens duidelijk te onderscheiden van een gemeentelijk kiesmandaat.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 7, lid 2

Verificatie van de registratie

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(2)   Op verzoek van een kwart van zijn leden, dat ten minste drie fracties in het Europees Parlement vertegenwoordigt, onderzoekt het Europees Parlement op grond van een met meerderheid van zijn leden genomen besluit, of een bepaalde Europese politieke partij nog steeds aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder c), voldoet en of een bepaalde Europese politieke stichting nog steeds aan de voorwaarde van artikel 3, lid 2, onder c), voldoet.

(2)   Op verzoek van een kwart van zijn leden, dat ten minste drie fracties in het Europees Parlement vertegenwoordigt, onderzoekt het Europees Parlement op grond van een met meerderheid van zijn leden genomen besluit, of een bepaalde Europese politieke partij nog steeds aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder c), voldoet en of een bepaalde Europese politieke stichting nog steeds aan de voorwaarde van artikel 3, lid 2, onder c), voldoet.

Voorafgaand aan dit besluit worden de vertegenwoordigers van de desbetreffende Europese politieke partij of Europese politieke stichting door het Europees Parlement gehoord en wordt een comité van onafhankelijke vooraanstaande personen door het Europees Parlement verzocht binnen een redelijke termijn over de kwestie advies uit te brengen.

Voorafgaand aan dit besluit worden de vertegenwoordigers van de desbetreffende Europese politieke partij of Europese politieke stichting door het Europees Parlement gehoord en wordt een comité van onafhankelijke vooraanstaande personen door het Europees Parlement verzocht binnen een redelijke termijn over de kwestie advies uit te brengen. Het betrekt het Comité van de Regio's bij deze procedure, in ieder geval als het onderzoek betrekking heeft op een Europese politieke partij die in het Comité van de Regio's is vertegenwoordigd.

Dit comité bestaat uit drie leden. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie wijzen elk één lid aan binnen zes maanden na het einde van de eerste zitting van het Europees Parlement na de verkiezingen voor het Europees Parlement. De secretariaatswerkzaamheden en de financiering van het comité komen ten laste van het Europees Parlement.

Dit comité bestaat uit drie leden. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie wijzen elk één lid aan binnen zes maanden na het einde van de eerste zitting van het Europees Parlement na de verkiezingen voor het Europees Parlement. De secretariaatswerkzaamheden en de financiering van het comité komen ten laste van het Europees Parlement.

Motivering

De regionale dimensie maakt deel uit van de voorwaarden voor registratie. Het is derhalve logisch dat ook het Comité van de Regio's een rol krijgt bij de controle op de naleving van de fundamentele waarden van de EU, in ieder geval als de partij in kwestie in het CvdR is vertegenwoordigd.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 18, lid 4

Financieringsverbod

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(4)   Het financieringsverbod is niet van toepassing op steun die Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen verlenen aan campagnes inzake Europese burgerinitiatieven.

Motivering

Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen moeten niet alleen van zich laten horen en met de EU-burgers communiceren tijdens campagnes voor verkiezingen van het Europees Parlement, maar ook in de periodes tussen de verkiezingen in, door op de bres te gaan staan voor de Europese waarden, bv. bij Europese burgerinitiatieven.

Brussel, 31 januari 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CdR 355/2010.

(2)  CdR 120/2005.

(3)  R/CdR 1030/2012 pt. 7.

(4)  CdR 283/2011.

(5)  CdR 170/2010, par. 17. Zie ook CdR 355/2010, par. 37.