ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.CE2013.051.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 51E |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
56e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
RESOLUTIES |
|
|
Europees Parlement |
|
|
Dinsdag 13 september 2011 |
|
2013/C 051E/01 |
||
2013/C 051E/02 |
||
2013/C 051E/03 |
||
2013/C 051E/04 |
||
2013/C 051E/05 |
||
2013/C 051E/06 |
||
2013/C 051E/07 |
||
|
Woensdag 14 september 2011 |
|
2013/C 051E/08 |
||
2013/C 051E/09 |
||
2013/C 051E/10 |
||
2013/C 051E/11 |
||
2013/C 051E/12 |
||
2013/C 051E/13 |
||
2013/C 051E/14 |
||
|
Donderdag 15 september 2011 |
|
2013/C 051E/15 |
||
2013/C 051E/16 |
||
2013/C 051E/17 |
||
2013/C 051E/18 |
||
2013/C 051E/19 |
||
2013/C 051E/20 |
||
2013/C 051E/21 |
||
2013/C 051E/22 |
||
2013/C 051E/23 |
||
2013/C 051E/24 |
||
2013/C 051E/25 |
Epilepsie |
|
|
II Mededelingen |
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Europees Parlement |
|
|
Dinsdag 13 september 2011 |
|
2013/C 051E/26 |
||
2013/C 051E/27 |
||
|
Woensdag 14 september 2011 |
|
2013/C 051E/28 |
||
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
EUROPEES PARLEMENT |
|
|
Dinsdag 13 september 2011 |
|
2013/C 051E/29 |
||
2013/C 051E/30 |
||
2013/C 051E/31 |
||
2013/C 051E/32 |
||
2013/C 051E/33 |
||
2013/C 051E/34 |
||
2013/C 051E/35 |
||
2013/C 051E/36 |
||
2013/C 051E/37 |
||
2013/C 051E/38 |
||
2013/C 051E/39 |
||
2013/C 051E/40 |
||
2013/C 051E/41 |
||
2013/C 051E/42 |
||
2013/C 051E/43 |
||
2013/C 051E/44 |
||
2013/C 051E/45 |
||
|
Woensdag 14 september 2011 |
|
2013/C 051E/46 |
||
2013/C 051E/47 |
||
2013/C 051E/48 |
||
2013/C 051E/49 |
||
2013/C 051E/50 |
||
2013/C 051E/51 |
||
2013/C 051E/52 |
||
2013/C 051E/53 |
||
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag) Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven. Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven. |
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement ZITTING 2011-2012 Vergaderingen van 13 t/m 15 september 2011 De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 7 E van 10.1.2012 AANGENOMEN TEKSTEN
Dinsdag 13 september 2011
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/1 |
Dinsdag 13 september 2011
Beleid inzake controle van financiële overzichten: lessen uit de crisis
P7_TA(2011)0359
Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het beleid inzake controle van financiële overzichten: lessen uit de crisis (2011/2037(INI))
2013/C 51 E/01
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Groenboek van de Commissie van 13 oktober 2010 over het beleid inzake controle van financiële overzichten: lessen uit de crisis (COM(2010)0561), |
— |
gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 over corporate governance bij financiële instellingen (1), |
— |
gezien zijn resolutie van 10 maart 2009 over de toepassing van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (2), |
— |
gezien Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (3), |
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0200/2011), |
A. |
overwegende dat de recente financiële crisis het werk van de auditor op losse schroeven heeft gezet, |
B. |
overwegende dat het aangaan van buitensporige risico's door de financiële instellingen na de crisis in sterke mate in verband is gebracht met de soepele, buigzame en inefficiënte controle- en risicobeheersmechanismen van met name de systeemrelevante financiële instellingen (SIFI's), |
C. |
overwegende dat is vastgesteld dat auditors een sleutelrol kunnen vervullen bij de versterking van het toezicht op het risicobeheer van met name financiële instellingen, |
D. |
overwegende dat niet ten volle gebruik is gemaakt van de rol van de auditcomités bij met name financiële instellingen, |
E. |
overwegende dat een kwalitatief goede audit fundamenteel is voor de economische stabiliteit en het vertrouwen van de markten, daar een dergelijke audit garanties geeft over de geloofwaardigheid van de financiële soliditeit van de ondernemingen, |
F. |
overwegende dat voor wat betreft de kwaliteit van de audit, de onafhankelijkheid van de auditor een fundamentele rol speelt, |
G. |
overwegende dat het risico van belangenconflicten bestaat wanneer auditkantoren verschillende diensten aan hetzelfde bedrijf leveren, |
H. |
overwegende dat de sterke marktconcentratie van de vier grootste auditkantoren kan leiden tot een buitensporige concentratie van risico’s, dat kleinere auditkantoren uiteenlopend van aard zijn en dat hun groei en deskundigheid moeten worden bevorderd door verhoogde kansen om te concurreren, |
I. |
overwegende dat het juist daarom noodzakelijk is opnieuw een grondig debat te voeren over de rol van de auditor en de betreffende marktstructuur, |
Algemene vraagstukken
1. |
is verheugd over het Groenboek van de Commissie en haar holistische aanpak; |
2. |
is verheugd over de fundamentele vraagstelling van het Groenboek hoe de auditfunctie kan worden verbeterd, hoewel er in het verleden geen overtuigende aanwijzingen waren dat de auditfunctie niet met inachtneming van de toepasselijke voorschriften en eisen werd uitgevoerd; |
3. |
is van mening dat het debat over de rol van de auditor gepaard dient te gaan met een versterking van de momenteel weinig efficiënte rol van het auditcomité en van de door de ondernemingen te verrichten financiële verslaglegging en risicorapportage; |
4. |
acht thans nog onvoldoende basis aanwezig voor een eindevaluatie en herinnert de Commissie derhalve aan de noodzaak van een brede en alomvattende effectbeoordeling waarbij overeenkomstig de beginselen van "beter wetgeven" de verschillende beleidsopties worden geanalyseerd en het accent op praktische zaken wordt gelegd en waarbij ook wordt nagedacht over het belang van de financiële verslaglegging in het kader van adequate informatievoorziening over de duurzame economische ontwikkeling van de ondernemingen, met daarin een analyse van de belangengroepen om het verschil in impact op de verschillende groepen, dat uit de effectbeoordeling naar voren komt, zoals KMO's, SIFI's en andere beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde bedrijven, op te helderen; is van mening dat de impact op de gebruikers van de auditverslagen, zoals investeerders en regulatoren van SIFI's, geëvalueerd moet worden; verzoekt de Commissie de meerwaarde te analyseren die voortvloeit uit zowel de voorgestelde regulering als uit geleidelijke harmonisering van de regels en werkwijzen van auditing op de Europese interne markt; is van mening dat de impact op de gebruikers van de auditverslagen, zoals investeerders en regulatoren van systeemrelevante financiële instellingen, geëvalueerd moet worden; verzoekt de Commissie de meerwaarde te analyseren die voortvloeit uit zowel de voorgestelde regulering als uit geleidelijke harmonisering van de regels en werkwijzen van auditing op de Europese interne markt; |
5. |
verwelkomt de erkenning van evenredigheid in het Groenboek; |
Rol van de auditor
6. |
is van mening dat de wettelijke controles een sociale functie hebben en het algemeen belang dienen, aangezien deze een essentieel onderdeel vormen van het democratische economische en politieke systeem en is derhalve verheugd over de doelstelling van het Groenboek om de transparantie te vergroten en de kwaliteit van de auditverslagen te verbeteren ten einde bij te dragen aan de stabiliteit van de financiële markt en de toegang tot financiering te verbeteren; is voorstander van maatregelen op grond van bewijs dat kosten en lasten voor met name financiële instellingen worden gecompenseerd door een aanzienlijke verbetering van hun kwaliteit alsook door regelmatige externe evaluatie en passend gereglementeerd toezicht; onderstreept de noodzaak van specifieke wetgeving; |
7. |
wijst erop dat een auditsysteem van hoge kwaliteit een integraal onderdeel is van een degelijk kader voor corporate governance; verzoekt de Commissie haar voorstellen inzake corporate governance en auditing op consistente wijze aan het Parlement en de Raad voor te leggen; |
8. |
benadrukt het belang van het auditverslag voor aandeelhouders en het publiek; onderkent het beginsel "een audit is een audit" en waarschuwt tegen het grote risico dat de toepassing van verschillende normen tot rechtsonzekerheid leidt; is derhalve voorstander van uitbreiding van de reikwijdte ervan naar alle financiële instellingen; |
9. |
is het eens met de Commissie wat betreft het beginsel dat de conclusies van het auditverslag zich meer op de inhoud dan op de vorm moeten richten; |
10. |
verzoekt de Commissie na te gaan hoe de taak van de auditor kan worden uitgebreid tot een controle op de door de gecontroleerde entiteit verstrekte informatie met betrekking tot het risico, zonder de controle op de in de belangrijkste financiële overzichten verstrekte gegevens te veronachtzamen; beveelt aan dat auditors in kennis moeten worden gesteld van alle gevallen waarin het oordeel van het risicocomité terzijde is geschoven; |
11. |
is van mening dat auditverslagen kort moeten zijn, met duidelijke en bondige conclusies, en betrekking moeten hebben op alle aspecten van de wettelijke taakopdracht van de auditor; is van mening dat de auditor het auditcomité en de algemene vergadering aanvullende uitleg dient te geven over algemene kwesties zoals de gebruikte methoden inzake administratieve verwerking en over concrete aspecten zoals sleutelindicatoren, materialiteitscijfers en evaluatie van het risico dat verbonden is aan materiële schattingen of beoordelingen alsook over bijzondere problemen die de auditor bij zijn werkzaamheden heeft ondervonden; |
12. |
dringt erop aan dat de auditverslagen van financiële instellingen uitgebreide bekendmakingsvereisten bevatten voor de waardering van minder liquide activa om de vergelijking van waarderingen van de financiële instrumenten tussen instellingen mogelijk te maken; |
13. |
benadrukt dat de toezichthouders of de bevoegde autoriteiten moeten worden gewaarschuwd door de auditors wanneer zij problemen ontdekken die de toekomst van de gecontroleerde entiteit in gevaar kunnen brengen; beveelt aan dat er bilaterale bijeenkomsten plaatsvinden tussen de auditors en toezichthouders van grote financiële instellingen; |
14. |
wijst op de mogelijkheid dat auditors aansprakelijk worden gesteld voor aanvullende informatie die zij verstrekken bovenop de informatie die wettelijk moet worden verstrekt; meent desondanks dat de samenleving van auditors eist dat zij zowel naar de toekomst als naar buiten toe verantwoordelijkheid nemen, met name ten aanzien van grote en systeemrelevante ondernemingen; is van mening dat informatie waarover auditors beschikken die van openbaar belang is en betrekking heeft op risico's, activiteiten buiten de balans om of mogelijke toekomstige posities, altijd bekendgemaakt moet worden aan de regelgevende autoriteiten en in de meeste omstandigheden aan het publiek; |
15. |
wenst dat de rol van de auditcomités van alle financiële instellingen wordt versterkt door van hen de goedkeuring van een risicomodelevaluatie te verlangen die specifieke vergelijkingen met bepaalde benchmarks omvat, waaronder verslaglegging over potentiële toekomstige financieringsbehoeften, bankconvenanten, toekomstige geldstromen, risicobeheer, managementschattingen en naleving van de belangrijkste boekhoudkundige beginselen en eventuele voorzienbare risico’s met betrekking tot het bedrijfsmodel van de onderneming; wenst dat deze evaluatie, samen met het volledige auditverslag, jaarlijks ter behandeling en goedkeuring aan de raad van bestuur en de raad van toezicht van de financiële instellingen wordt voorgelegd; |
16. |
is van mening dat de professioneel-kritische instelling een van de hoekstenen is van de controle in alle stadia ervan; meent dat deze kritische instelling wordt bereikt door de objectiviteit en onafhankelijkheid van de auditor, in combinatie met een op ervaring gestoeld professioneel oordeel, waarvoor afvinkprocedures geen vervanging kunnen vormen; |
17. |
is van mening dat het uitzonderingssysteem in de auditverslagen niet opnieuw aan de orde hoeft te worden gesteld, aangezien het een afschrikkend nut heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de financiële informatie; |
18. |
is van mening dat een vlotte en regelmatige dialoog tussen de externe auditor, de interne auditor en het auditcomité van essentieel belang is voor een doeltreffende controle, met dien verstande dat de aandeelhouders op de hoogte moeten worden gesteld van bijvoorbeeld de redenen waarom een auditor (opnieuw) wordt aangesteld of vertrekt via een concrete toelichting op het verslag van het auditcomité; |
19. |
is van mening dat auditors het recht moeten hebben om te worden gehoord tijdens algemene vergaderingen van de onderneming over zaken die verband houden met hun taak als auditor; |
20. |
is van mening dat het noodzakelijk is om in de wet duidelijk onderscheid te maken tussen deze twee auditactiviteiten, respectievelijk interne en externe audit; |
Internationale auditnormen (ISA’s)
21. |
stelt voor dat de Commissie ten spoedigste overgaat tot goedkeuring van de internationale auditnormen (ISA's), die uiteen worden gezet in een verordening, zodat de controles op Europees niveau geharmoniseerd kunnen worden en de taak van de toezichthoudende instanties gemakkelijker wordt; is van mening dat de controle uniek is, onafhankelijk is van de grootte van de gecontroleerde onderneming, maar dat het wel nodig is die controle aan de specifieke eigenschappen van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) aan te passen; wijst de Commissie erop dat er, afgezien van ondernemingen waarvoor de internationale auditnormen gelden, ook andere ondernemingen zijn die weliswaar van deze normen zijn vrijgesteld, maar waarvan de financiële situatie niettemin door erkende auditkantoren moet worden gecontroleerd; |
Governance en onafhankelijkheid van auditkantoren
22. |
deelt de mening dat sprake is van een onvermijdelijk conflict als de auditor wordt aangesteld en beloond door de gecontroleerde onderneming; acht het op dit moment echter niet terecht dat de auditor door een derde partij wordt aangesteld; verzoekt in dit verband, en onverminderd artikel 37, lid 2, van Richtlijn 2006/43/EG, de rol van het auditcomité te versterken; |
23. |
is van mening dat de auditor, waar deze verplicht is, zijn opdracht moet krijgen van het auditcomité en niet van de raad van bestuur van de onderneming die moet worden gecontroleerd, en dat de leden van het auditcomité over relevante ervaring dienen te beschikken, waarvan ten minste de helft over ervaring met financiële verslaglegging en controle van financiële overzichten; is van mening dat het auditcomité dient in te staan voor de onafhankelijkheid van de auditor, met name met betrekking tot de adviesdiensten die de auditor levert of aanbiedt; |
24. |
is van mening dat zowel de voorschriften voor het waarborgen van de onafhankelijkheid van de auditor als de regels voor het waarborgen van de kwaliteit van de auditfunctie gecontroleerd moeten worden door een openbare toezichthoudende instantie die volledig onafhankelijk van de beroepsgroep functioneert; |
25. |
steunt het opstellen van een internationale code voor goed bestuur voor auditkantoren die instellingen van openbaar belang controleren; |
26. |
deelt de mening dat de onafhankelijkheid van de auditor van het grootste belang is en dat maatregelen getroffen moeten worden om buitensporige vertrouwdheid te voorkomen; stelt voor dat de Commissie een effectbeoordeling uitvoert die betrekking heeft op een aantal opties, met name externe roulatie en het effect van vrijwillige gezamenlijke audits; acht een grotere onafhankelijkheid van de auditor door externe roulatie weliswaar mogelijk, maar blijft van mening dat op het gebied van regelgeving niet de externe roulatie, maar veeleer de interne roulatie van auditors de beste oplossing is, hetgeen ook wordt bevestigd door Richtlijn 2006/43/EG, en dat de bestaande regelingen voor de roulatie van partners zorgen voor de onafhankelijkheid die nodig is om de controles effectief te laten zijn; |
27. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de werkwijzen van de ondernemingen bijdragen aan de instandhouding van de ingebouwde beveiligingen, waaronder die met betrekking tot het verplicht rouleren van de belangrijkste auditpartners, zelfs als die partners bij een ander kantoor gaan werken; |
28. |
stelt voor dat andere opties dan of opties ter aanvulling van een vaste roulatiecyclus in overweging moeten worden genomen - bijvoorbeeld wanneer gezamenlijke audits worden uitgevoerd, kan de roulatiecyclus tweemaal zo lang duren als wanneer één auditor de controle uitvoert, aangezien de dynamiek van drie betrokken partijen anders is dan die van twee betrokken partijen, en ook gezamenlijke roulatie zou kunnen worden toegepast; |
29. |
is van mening dat er een scheidslijn moet worden getrokken tussen de auditdiensten en niet-auditdiensten die een auditkantoor aan een cliënt levert, en wel met het oog op het voorkomen van belangenconflicten als bedoeld in artikel 22, lid 2, van Richtlijn 2006/43/EG en in overeenstemming met de gedragscode van de beroepsgroep; wijst erop dat aldus de kunstmatige verlaging van de prijzen van het auditkantoor ("low balling"), in de hoop de lagere prijs te compenseren met het in rekening brengen van aanvullende diensten, kan worden beperkt; is derhalve van mening dat de scheiding dient te gelden voor alle auditkantoren en hun cliënten; verzoekt de Commissie onder verwijzing naar de aanbevelingen van 2002 inzake de met de wettelijke controle belaste auditors een lijst op te stellen met voorwaarden op basis waarvan dergelijke diensten onverenigbaar worden geacht met auditdiensten; erkent dat de levering van niet-auditdiensten, indien deze niet onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van de auditor, een essentiële rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van bredere vaardigheden van kleine en middelgrote auditkantoren, maar is van mening dat interne en externe auditdiensten niet tegelijkertijd moeten worden geleverd; |
30. |
acht het behoud van de onafhankelijkheid van de auditor essentieel; is van mening dat het externe auditoren niet mag worden toegestaan diensten aan de gecontroleerde onderneming te verlenen die aanleiding zouden kunnen geven tot niet-nakoming van de vereisten op het gebied van onafhankelijkheid of andere ethische vereisten; erkent dat het, om de economische groei in Europa te versterken, noodzakelijk is dat alle ondernemingen, ongeacht hun grootte, inclusief KMO's, onafhankelijke auditors en auditkantoren kunnen contracteren die over een breed gamma bekwaamheden beschikken; |
31. |
wijst er met name op dat auditdiensten die worden geacht tot een belangenconflict te leiden niet door hetzelfde auditkantoor moeten worden verleend, met inbegrip van bepaalde adviesdiensten en evaluaties van complex gestructureerde producten, en is van mening dat een en ander moet worden gecontroleerd door de bevoegde toezichthoudende autoriteiten; |
32. |
meent dat auditcomités een belangrijke toezichthoudende taak hebben bij het waarborgen van de onafhankelijkheid van de auditor en vraagt de Commissie richtsnoeren uit te vaardigen om auditcomités in dit opzicht bij te staan; |
33. |
beveelt aan dat het auditcomité als een entiteit van de raad van toezicht, en niet de raad van bestuur, moet beslissen over de levering van niet-auditdiensten aan een bepaalde financiële onderneming en moet onderhandelen over de aanbesteding en de details van het mandaat; verzoekt de Commissie een effectbeoordeling uit te voeren van de haalbaarheid en effecten van een plafond voor niet-auditdiensten op basis van opbrengst; |
34. |
is van mening dat het aandeel dat de van een cliënt ontvangen honoraria uitmaken van de totale inkomsten van het auditkantoor of netwerk van auditkantoren moet worden gepubliceerd wanneer dit een bepaalde drempel overschrijdt, en dat toezichthouders moeten kunnen optreden door middel van het uitvoeren van controles en het vaststellen van limieten of andere planningseisen wanneer genoemd aandeel een bepaald percentage overschrijdt, om te voorkomen dat het auditkantoor in een situatie van economische afhankelijkheid terechtkomt; wijst er echter op dat een dergelijk optreden de groei van kleinere kantoren niet mag beperken en dat het binnenhalen van een grote en belangrijke cliënt, hetgeen in eerste instantie een groot deel van het werk van het kantoor in beslag zal nemen, een essentieel onderdeel van het groeiproces is; |
35. |
is van mening dat auditkantoren die instellingen van openbaar belang controleren hun rekeningen moeten publiceren en dat deze rekeningen en de gebruikte methoden moeten worden gecontroleerd om de kwaliteit ervan te waarborgen; |
36. |
is van mening dat bij gebleken functiemisbruik van het bestuur van een onderneming of een instelling van openbaar belang en/of het auditkantoor, alle betrokkenen strafrechtelijk moeten kunnen worden vervolgd; |
37. |
is van mening dat het partnerschapsmodel het meest geschikte model is voor auditkantoren, aangezien het de onafhankelijkheid van deze kantoren bewaakt; |
38. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten een voorbeeldfunctie toe te kennen aan de controles op overheidsinstanties en mogelijke belangenconflicten tengevolge van eventuele banden tussen de auditor en de besluitvormingsorganen van de gecontroleerde overheidsinstanties te voorkómen; |
Groepscontroles
39. |
steunt de voorstellen van het Groenboek over groepscontroles; |
40. |
verzoekt de Commissie zich in de context van de toekomstige herziening van het wetgevingskader van de EU voor gegevensbescherming te buigen over het vraagstuk van de doorgifte van gegevens bij een groepscontrole; |
41. |
is van mening dat groepsauditors een duidelijk overzicht van de groep moeten hebben en in geval van financiële instellingen die op groepsbasis worden gecontroleerd de dialoog moeten aangaan met de toezichthouder van de groep; |
Toezicht
42. |
verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om de communicatie tussen de auditors van instellingen van openbaar belang en de regelgevende instanties te verbeteren; |
43. |
is van mening dat er communicatie- en vertrouwelijkheidsprotocollen opgesteld moeten worden en dat de dialoog in beide richtingen moet werken; |
44. |
dringt aan op een betere tweerichtingscommunicatie tussen auditors en financiële toezichthouders van financiële instellingen, vooral met betrekking tot specifieke aandachtsgebieden, waaronder de interactie tussen verschillende financiële producten; dringt aan op de totstandbrenging van dezelfde communicatie door auditors en de Europese toezichthoudende autoriteiten voor grensoverschrijdende entiteiten; |
45. |
wijst erop dat het toezicht op audits moet worden geharmoniseerd en verzoekt de Commissie te overwegen de Europese groep van accountantstoezichthouders te integreren in het Europees systeem voor financieel toezicht, mogelijk via de EAEM; |
46. |
dringt erop aan dat de externe auditors van financiële instellingen op gezette tijden op sectorale basis verslag uitbrengen aan het ECSR om sectorale trends en potentiële bronnen van systeemrisico alsmede potentiële gevallen van falen te onderkennen, en merkt op dat dit op proportionele wijze dient te geschieden; |
47. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de conclusies die door de nationale algemene Rekenkamers in het kader van hun controletaak worden geformuleerd, gerespecteerd worden; |
Concentratie en marktstructuur
48. |
is van mening dat de ondergang van een van de Grote Vier auditkantoren gezien de huidige marktsituatie een groot risico zou betekenen voor de geloofwaardigheid van de auditors als beroepsgroep; |
49. |
is van mening dat een faillissement van een auditkantoor waarschijnlijk geen domino-effect zal hebben op de rest van de economie, maar dat kantoren die "te groot zijn om failliet te gaan" mogelijk een moreel risico kunnen opleveren en dat noodplannen voor de grote auditkantoren moeten worden versterkt; is verder van mening dat deze plannen tot doel moeten hebben de mogelijkheid dat een auditkantoor de markt zonder gegronde reden verlaat tot een minimum te beperken alsook de onzekerheid en ontwrichting die een dergelijk vertrek met zich mee zou brengen te beperken; |
50. |
is van mening dat de noodplannen een belangrijk middel zijn om de wanordelijke liquidatie van een kantoor te voorkomen en dat deze plannen een mechanisme dienen te omvatten waarmee de regelgever wordt geïnformeerd over elk probleem dat een auditkantoor op nationaal of internationaal niveau bedreigt teneinde de regelgever in staat te stellen zijn taak uit te voeren en dergelijke situaties met de nodige zorgvuldigheid te behandelen; |
51. |
steunt de invoering van schriftelijke wilsverklaringen voor de vier grootste auditkantoren en voor auditors die belangrijke auditdiensten aan de financiële sector leveren, alsook de opstelling van grensoverschrijdende noodplannen voor de correcte overdracht van klantencontracten ingeval een belangrijke speler zich uit de markt terugtrekt; |
52. |
benadrukt dat alle auditdiensten onder andere gericht moeten zijn op de ontwikkeling van een vorm van concurrentie binnen de sector waarbij de kwaliteit, de nauwkeurigheid en de diepgang van de audits moeten worden gehandhaafd; |
53. |
verzoekt de Commissie gelijke mededingingsvoorwaarden voor alle kantoren op de auditmarkt tot stand te brengen en de regelgeving inzake het uitvoeren van audits op Europees niveau te vereenvoudigen; is van mening dat een gemakkelijkere markttoegang en het wegnemen van obstakels voor toetreding tot de markt van essentieel belang zijn om het aantal deelnemers op de auditmarkt te vergroten; is van mening dat de auditcomités, en niet de directies van ondernemingen, zich in de beste positie bevinden om het type audit te selecteren dat het beste voorziet in de behoeften van de gecontroleerde entiteit en de doelmatigheid en kwaliteit van de audit te monitoren, en meent dat speciaal de nadruk moet worden gelegd op de onafhankelijkheid van de auditor; is van mening dat de Commissie methoden moet onderzoeken om entiteiten van openbaar belang, de publieke sector en Europese instellingen beter in staat te stellen de kwaliteit te beoordelen van auditdiensten die auditkantoren ongeacht hun omvang kunnen leveren; |
54. |
onderkent dat de invoering van gezamenlijke audits positieve effecten zou kunnen hebben op de diversificatie van de auditmarkt; wijst erop dat de marksituaties en de ervaringen met gezamenlijke audits per lidstaat uiteenlopen; roept de Commissie op de mogelijke baten en de kosten van verplichte invoering voor auditkantoren, met name kleine kantoren, en voor gecontroleerde ondernemingen – met name financiële instellingen - te evalueren en na te gaan hoe een en ander de concentratie op de auditmarkt en de financiële stabiliteit kan beïnvloeden; |
55. |
is van mening dat overnames door de Grote Vier moeten worden beoordeeld in het licht van het effect ervan op de groei van andere kantoren of netwerken; |
56. |
roept de Commissie op de toepassing te onderzoeken van restrictieve convenanten door banken en andere financiële instellingen op leningen en andere financiële producten voor ondernemingen, waardoor de auditorkeuze beperkt zou kunnen worden; |
57. |
acht het van essentieel belang het opnemen in contracten van restrictieve clausules ten gunste van de Grote Vier auditkantoren te verbieden; |
58. |
wenst dat fusies tussen kleine en middelgrote auditkantoren worden aangemoedigd; spoort de Commissie aan onderzoek te doen naar de invoering van een kwaliteitscertificaat en -register voor auditkantoren waaruit blijkt dat kleine en middelgrote auditkantoren bevredigend werk kunnen verrichten; is van mening dat openbare aanbestedingen erop gericht moeten zijn om gebruik te maken van kantoren die niet tot de Grote Vier behoren en dat overheidsorganen een benchmarkpercentage moeten vaststellen voor het inschakelen van dergelijke kantoren; |
59. |
verzoekt de Commissie bij aanbestedingen van instellingen van openbaar belang te bepalen dat naast de Grote Vier ten minste aan twee auditkantoren die niet tot de Grote Vier behoren eerlijke toegang tot de aanbestedingsprocedure moet worden verleend; is van mening dat aan de auditcomités een sleutelrol moet worden toebedeeld in dit proces waaraan ook de aandeelhouders moeten deelnemen; roept de Commissie op de werkwijze van de auditcomités te herzien met betrekking tot aanbestedingsprocedures, met bijzondere nadruk op aspecten van administratieve lasten die verbonden zijn met een formele aanbestedingsprocedure, en ervoor te zorgen dat de uiteindelijke beslissing van de aandeelhouders over de benoeming van de auditors op een voorstel van het auditcomité is gebaseerd; is van mening dat dit voorstel een omschrijving moet omvatten van de gevolgde procedure, de gehanteerde criteria en de motieven die ten grondslag lagen aan de aanbeveling van het auditcomité; |
60. |
verzoekt de Commissie (DG Concurrentie) een gedetailleerd onderzoek naar de auditmarkt uit te voeren; |
Totstandbrenging van een Europese markt
61. |
is van mening dat de auditfunctie integraal deel uitmaakt van het opnieuw tot leven brengen van de interne markt; verzoekt de Commissie na te gaan in hoeverre het vergemakkelijken van grensoverschrijdende auditwerkzaamheden zou kunnen leiden tot het wegnemen van eventuele barrières voor toetreding tot de markt en tot het wegwerken van capaciteitstekorten; verzoekt de Commissie na te gaan in hoeverre een Europese markt voor auditdiensten zou kunnen leiden tot een vermindering van de complexiteit van de procedure en een verlaging van de kosten voor alle marktdeelnemers, met name voor kleine en middelgrote auditkantoren; spoort de Commissie aan alle relevante initiatieven te ontplooien om internationale auditnormen in het EU-recht vast te stellen en ten uitvoer te leggen die kunnen bijdragen aan de totstandkoming van daadwerkelijk gelijke mededingingsvoorwaarden voor auditkantoren; herinnert de Commissie aan haar aanbevelingen inzake de aansprakelijkheid van auditors; verzoekt de Commissie in dit verband voorstellen in te dienen voor verdere harmonisatie met het oog op de invoering van een Europees paspoort voor auditors, en daarbij speciaal de nadruk te leggen op alles wat de onafhankelijkheid van de auditor waarborgt; |
62. |
roept de Commissie op een aansprakelijkheidssysteem op pan-Europees niveau voor het auditberoep te ontwikkelen; |
Internationale samenwerking
63. |
verzoekt de Commissie haar inspanningen op te voeren om de convergentie te vergroten; |
*
* *
64. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0223.
(2) PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 23.
(3) PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/9 |
Dinsdag 13 september 2011
Situatie van vrouwen die de pensioengerechtigde leeftijd naderen
P7_TA(2011)0360
Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over de situatie van vrouwen die de pensioengerechtigde leeftijd naderen (2011/2091(INI))
2013/C 51 E/02
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name de artikelen 2 en 3, |
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 19, |
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 21, 23 en 25, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010 getiteld "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2009 over het opvangen van de gevolgen van de vergrijzing in de EU (Vergrijzingsverslag 2009) (COM(2009)0180), |
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (2008/867/EG) (1), |
— |
gezien het door de Commissie in opdracht gegeven rapport van 22 juli 2010 getiteld "Access to healthcare and long-term care - Equal for women and men?", |
— |
gezien het door de Commissie in opdracht gegeven rapport van 24 november 2009 getiteld "Gender mainstreaming active inclusion policies", |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 7 maart 2011 over het Europees pact voor gendergelijkheid voor de periode 2011-2020, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 6 december 2010 over de gevolgen van een vergrijzende beroepsbevolking en bevolking voor het werkgelegenheidsbeleid, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 7 juni 2010 over actief ouder worden, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 30 november 2009 over gezond en waardig ouder worden, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 8 juni 2009 over gelijke kansen voor vrouwen en mannen: actief en waardig ouder worden, |
— |
gezien het verslag van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden van 1 mei 2008 getiteld "Working conditions of an ageing workforce", |
— |
gezien het Internationaal actieplan van Madrid inzake de vergrijzing dat is aangenomen tijdens de tweede Wereldvergadering over de vergrijzing (A/CONF.197/9 8) op 12 april 2002, |
— |
gezien het VN-Verdrag van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, |
— |
gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de rol van de vrouw in een vergrijzende samenleving (2), |
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0291/2011), |
A. |
overwegende dat gendergelijkheid en een verbod op discriminatie, onder meer op grond van leeftijd, fundamentele beginselen zijn die verankerd zijn in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en behoren tot de doelstellingen en taken van de Unie, |
B. |
overwegende dat in de Europa 2020-strategie een centraal streefcijfer voor de arbeidsparticipatie van 75 % is vastgelegd zowel voor vrouwen als voor mannen, alsmede de doelstelling om het aantal personen dat het risico loopt arm te worden, met 20 miljoen te verminderen; overwegende dat de groep vrouwen van boven de 50, vanwege het feit dat er in deze groep relatief veel armoede en werkloosheid voorkomt, een beslissende leeftijdscohort is voor het bereiken van beide doelstellingen, |
C. |
overwegende dat hardnekkige genderstereotypen blijven bestaan, die – in combinatie met leeftijdsdiscriminatie waarmee oudere mensen op de arbeidsmarkt geconfronteerd worden – vooral de werkgelegenheidskansen, de mogelijkheden voor opleiding en de promotiekansen van oudere vrouwen doen afnemen en die mede aan de basis liggen voor het verhoogde risico op armoede op oudere leeftijd, |
D. |
overwegende dat discriminatie op grond van geslacht een specifieke vorm van discriminatie is, omdat deze vorm van discriminatie systematisch en structureel voorkomt, dwars door alle andere vormen van discriminatie heen loopt en deze aanvult, |
E. |
overwegende dat de arbeidsmarkt dynamischer en soepeler is dan ooit, hetgeen met zich meebrengt dat banen voor het leven binnen één sector tot het verleden behoren; overwegende dat de economische crisis daarom heeft aangetoond dat voor vrouwen op de arbeidsmarkt een belangrijke rol is weggelegd, |
F. |
overwegende dat het toekomstige economische concurrentievermogen en de toekomstige welvaart en inclusiviteit van Europa in belangrijke mate afhangen van zijn vermogen om zijn arbeidskrachten ten volle te benutten, niet alleen door mensen langer te laten doorwerken, maar ook door te zorgen voor de arbeidsomstandigheden en socialezekerheidsstelsels die zowel de arbeids- als de levensomstandigheden verbeteren alsmede een bijdrage leveren aan de economie; overwegende dat dit eveneens passende beleidsmaatregelen omvat om het beroepsleven en het gezins- en privéleven te kunnen combineren en een einde te maken aan directe en indirecte discriminatie en genderstereotypen die leiden tot verschillen tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, |
G. |
overwegende dat tussen 1990 en 2010 de beroepsbevolking (20-64 jaar) in de EU-27 met 1,8 % is gestegen, de oudere bevolking (65+) met 3,7 % is toegenomen en het aandeel jongeren (0-19 jaar) met 5,4 % is verminderd; overwegende dat het aandeel van de beroepsbevolking dat ouder is dan 65 jaar, naar verwachting zal stijgen van 17,4 % in 2010 tot 30 % in 2060 (3), |
H. |
overwegende dat in 2008 het risico van oudere vrouwen om arm te worden op 22 % lag in vergelijking met 16 % onder oudere mannen (4), |
I. |
overwegende dat vrouwen ten gevolge van stijgende echtscheidingspercentages en de kortere levensverwachting van mannen vaak en in toenemende mate oververtegenwoordigd zijn in de groep van geïsoleerde ouderen; overwegende dat weduwen en alleenstaande oudere vrouwen in het algemeen meer risico lopen op armoede, isolement en sociale uitsluiting, |
J. |
overwegende dat in 2009 de arbeidsparticipatie van vrouwen in de leeftijd van 55 tot 64 37,8% bedroeg in vergelijking met 54,8 % voor mannen van dezelfde leeftijd (5), |
K. |
overwegende dat in 21 lidstaten het werkloosheidspercentage hoger is voor vrouwen dan voor mannen en dat - ondanks het feit dat het langdurige werkloosheidspercentage in 12 landen hoger is voor mannen dan voor vrouwen - de werkloosheid onder vrouwen vaak verborgen gaat achter de noemer ‧inactiviteit‧ als ze getrouwd zijn of kinderen hebben, |
L. |
overwegende dat het gemiddelde uurloon van vrouwen onder de 30 92% bedraagt van dat van mannen en 67,5 % in de leeftijdsgroep tussen 50 en de 59 (6), en dat het gemiddelde salarisverschil tussen mannen en vrouwen in de EU nog altijd maar liefst 17,5 % bedraagt, |
M. |
overwegende dat genderverschillen in de sociale en economische positie grotendeels hun oorsprong vinden in de traditionele rolverdeling tussen de geslachten, waarbij vooral mannen verantwoordelijk worden geacht voor de broodwinning en vrouwen voor onbetaald werk binnenshuis en de zorg voor het gezin en de familie, hetgeen een enorme invloed heeft op de mogelijkheid voor vrouwen om, in vergelijking met mannen, socialezekerheidsrechten voor bijvoorbeeld hun pensionering te verwerven, en dus op hun levensomstandigheden op latere leeftijd, met name in geval van scheiding, scheiding van tafel en bed of overlijden van de partner, |
N. |
overwegende dat de kans groot is dat vrouwen langzamere, kortere en/of onderbroken carrières en lagere gemiddelde inkomens dan mannen hebben, hetgeen tot uiting komt in een groter salarisverschil tussen mannen en vrouwen en tot een genderdifferentiaal leidt inzake de inleg in persoonlijke pensioenvoorzieningen, waardoor het risico van vrouwen om op latere leeftijd arm te worden, toeneemt, |
O. |
overwegende dat de genderkloof vóór gezinsvorming kleiner is en groter wordt als individuen paren vormen; overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen afneemt bij de geboorte van hun eerste kind en dat vrouwen in de eerste fasen van hun leven een achterstand op de arbeidsmarkt oplopen door oorzaken in verband met de zorg voor kinderen, en in latere fases door de zorg voor ouderen, hetgeen ook bij vrouwen met een baan in veel gevallen kan leiden tot armoede, |
P. |
overwegende dat oudere vrouwen, in vergelijking met mannen, vaak voor deeltijdwerk kiezen of hiertoe gedwongen worden, en de arbeidsmarkt verlaten door vaker voor een vervroegd pensioen te kiezen of hiertoe gedwongen worden, |
Q. |
overwegende dat het belang van een op gender gebaseerde aanpak van een actief arbeidsmarktbeleid in bijna alle Europese landen erkend wordt, maar dat uit evaluaties van het actieve arbeidsmarktbeleid blijkt dat gendermainstreaming nog steeds van ongelijke kwaliteit is en een beperkte focus heeft, |
R. |
overwegende dat vrouwen van over de 50 vaak geconfronteerd worden met tweevoudige of meervoudige discriminatie gebaseerd op gender- en leeftijdstereotypen, die vaak verergerd worden door hun genderspecifieke werk en levenspatronen (bv. carrièreonderbrekingen, deeltijdwerk, herintreding na een periode van werkloosheid, het feit dat zij soms stoppen met werken in verband met de zorg voor het gezin of om in het familiebedrijf te gaan werken, vooral in de sectoren handel en landbouw, zonder daarvoor loon te ontvangen en zonder deel uit te maken van een socialezekerheidsregeling, en loonverschillen tussen mannen en vrouwen); overwegende dat het bijgevolg niet ongewoon is dat vrouwen geconfronteerd worden met een grotere opeenhoping van nadelen dan mannen in dezelfde leeftijdsgroepen; verder overwegende dat deze categorie vrouwen in tijden van economische recessie nog meer gevaar loopt tot armoede te vervallen, |
S. |
overwegende dat vrouwen op de arbeidsmarkt vaak op een veel jongere leeftijd dan mannen als "oud" worden beschouwd; overwegende dat 58 % van de Europeanen vindt dat leeftijdsdiscriminatie wijdverbreid is (7), |
T. |
overwegende dat geweld jegens oudere vrouwen een ernstig onderschat fenomeen is omdat oudere vrouwen terughoudend zijn om geweld te melden, dienstverleners er ten onrechte van uitgaan dat oudere vrouwen minder risico lopen, en oudere vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld minder mogelijkheden hebben, |
U. |
overwegende dat onderwijs gericht op gelijkheid van jongs af aan, beleid inzake beroepskeuzebegeleiding en beleid gericht op een betere arbeidsparticipatie van vrouwen effectieve manieren zijn om voor eens en altijd een einde te maken aan deze vorm van discriminatie, |
Algemene aspecten
1. |
verwelkomt de beslissing van de Commissie om 2012 uit te roepen tot Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties en verzoekt de Commissie en de lidstaten om gepaste en doeltreffende maatregelen te nemen om discriminatie tegen te gaan, onder meer door het bestrijden van de stereotypen die verband houden met gender- en leeftijdsdiscriminatie en het bevorderen van de solidariteit tussen de generaties; |
2. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de meervoudige discriminatie van vrouwen van over de 50 beter aan de orde komt en doeltreffend bestreden wordt in de open coördinatiemethode wat betreft pensioenen, sociale insluiting, werkgelegenheid, het veranderen van genderstereotypen en het betrekken van vrouwen bij de politieke en economische besluitvormingsorganen; |
3. |
verzoekt de lidstaten om gendermainstreaming toe te passen bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van de pensioenhervorming, een punt waar ook rekening mee moet worden gehouden in het komende witboek over pensioenstelsels en andere hervormingen in het socialezekerheidsbeleid; verzoekt de lidstaten eveneens de toepassing van een meer op gelijkheid gerichte actuariële berekening van pensioenen voor mannen en vrouwen te bevorderen, maatregelen te bevorderen ter verlaging van het risico op armoede, de huidige armoede onder oudere mensen te bestrijden, de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de (gezondheids)zorg te verbeteren, de praktijk van verplichte pensionering te beëindigen, en oudere vrouwen de mogelijkheid te bieden op de arbeidsmarkt te participeren door discriminatie aan te pakken; |
4. |
verzoekt de lidstaten in hun pensioenwetgeving aanvullende bepalingen op te nemen inzake weduwenpensioenen om het armoederisico voor oudere vrouwen te verkleinen; |
5. |
wijst op het belang van maatregelen ter bevordering van de integratie van vrouwen uit de meest kwetsbare categorieën, te weten immigranten, vrouwen behorend tot een minderheid, vrouwen met een beperking, vrouwen met weinig opleiding, vrouwen zonder werkervaring, vrouwelijke gevangenen, enz., ten einde hun recht op een behoorlijk leven te waarborgen; |
6. |
verzoekt de lidstaten om maatregelen te nemen om het waardig ouder worden zonder vernedering, discriminatie of andere vormen van geweld jegens oudere vrouwen te waarborgen; |
7. |
wijst erop dat oudere vrouwen een economische hulpbron en een bron van ervaring vormen, en een belangrijke bijdrage leveren aan de samenleving en gezinnen omdat zij zorgen voor afhankelijke personen en door hun ruime beroepservaring adviezen kunnen geven over werkgerelateerde onderwerpen en bovendien bijdragen aan de instandhouding van plattelandsgemeenschappen; |
8. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten initiatieven ter bevordering van taalkennis en kennis van nieuwe technologieën te stimuleren om oudere vrouwen in staat te stellen de digitale kloof te overbruggen en hun intermenselijke en communicatieve vaardigheden te verbeteren, alsmede hun capaciteiten om hun onafhankelijkheid en hun belangen te verdedigen; |
9. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten in nauwe samenwerking met het Europees Instituut voor gendergelijkheid een onderzoek uit te voeren naar de situatie van vrouwen boven de 50, en daarbij met name aandacht te besteden aan hun ervaringen op de arbeidsmarkt en hun ervaringen als zorgverlener, aan hoe vrouwen en mannen hun tijd besteden, aan gezondheidskwesties en overige problemen waarmee zij worden geconfronteerd; |
Vrouwen op de arbeidsmarkt
10. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om voorwaarden te creëren die oudere vrouwen in staat stellen en helpen om op de arbeidsmarkt te blijven of hierop terug te keren in het kader van het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties, zodat ze hun potentieel kunnen benutten op de arbeidsmarkt en zodat hun rechten worden geëerbiedigd; verzoekt de Commissie en de lidstaten om tegelijk maatregelen te implementeren die werkgevers aanmoedigen om hun beleid op het vlak van gelijke kansen te verbeteren zodat leeftijdsdiscriminatie van oudere vrouwen wordt aangepakt en zodat oudere vrouwelijke werknemers gelijke toegang krijgen tot bijvoorbeeld opleiding, bevordering, en loopbaanontwikkeling; |
11. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten onverwijld voor een allesomvattende, multidimensionale, gendersensitieve en leeftijdvriendelijke aanpak van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid te kiezen om te zorgen voor werkgelegenheid en sociale insluiting van vrouwen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om ook de situatie van de generatie van oudere vrouwen die nu reeds in armoede leven grondig te evalueren en spoedig passende en doeltreffende maatregelen te treffen om deze vrouwen uit de armoede te halen; |
12. |
dringt er bij de lidstaten op aan de meervoudige discriminatie van vrouwen bij het zoeken naar werk op passende wijze aan te pakken; |
13. |
verzoekt de Commissie om de verzameling en analyse van nauwkeurige, relevante en vergelijkbare Europese gender- en leeftijdsspecifieke data verder te ontwikkelen en te verbeteren, in het bijzonder over de arbeidsparticipatie en het werkloosheidspercentage van oudere vrouwen, waaronder migrantenvrouwen en vrouwen met een beperking, over de (informele) participatie van oudere vrouwen in de (onbetaalde) zorg voor het gezin en de familie, over het percentage afhankelijke oudere mensen en over ouderenmishandeling; daarbij dient alle in de lidstaten bestaande wetgeving op het gebied van de gegevensbescherming van toepassing te zijn; |
14. |
is verheugd over het feit dat de lidstaten reeds erkend hebben dat patronen en oorzaken van genderongelijkheid op de arbeidsmarkt nauw verband houden met de fase van de levenscyclus, en benadrukt dat derhalve een levenscyclusaanpak van arbeid gestimuleerd dient te worden; dringt er echter bij de lidstaten op aan, ten einde de uitdagingen van de levenscyclus adequaat aan te pakken, in hun actieve arbeidsmarktbeleid de nadelige positie van jonge en oudere vrouwen ten opzichte van mannen in dezelfde leeftijdsgroepen met gerichte maatregelen aan te pakken en hun arbeidsmarktbeleid niet alleen te richten op volwassen vrouwen en mannen; |
15. |
verzoekt de lidstaten hun beste praktijken op het gebied van de verbetering van de arbeidsomstandigheden van oudere vrouwen uit te wisselen, ten einde voor deze categorie een duurzame en gezonde werkomgeving te creëren; |
16. |
moedigt de lidstaten aan om oudere vrouwen bij processen inzake een leven lang leren te betrekken en flexibele herscholingsprogramma's die geschikt zijn voor oudere vrouwen verder te ontwikkelen en te ondersteunen door hun bijzondere behoeften en capaciteiten in aanmerking te nemen, ten einde hun inzetbaarheid te vergroten en hen te helpen een onafhankelijk en actief leven te leiden en hun ervaringen en kennis aan jongere generaties door te geven; |
17. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat de nadelen die vrouwen op de arbeidsmarkt ondervinden – in het bijzonder nadelen die voortkomen uit zorgverantwoordelijkheden – niet ten koste van hun pensioenrechten gaan, noch van andere socialezekerheidsrechten; |
18. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan in hun socialezekerheidsstelsels een regeling op te nemen die het mogelijk maakt dat de pensioenbijdragen uit perioden van werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst en pensioenbijdragen van verschillende banen bij elkaar kunnen worden opgeteld, indien dit nog niet is gebeurd; |
19. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten gendergevoelige pensioenstelsels te ontwikkelen en bevorderen, omdat die kunnen fungeren als inkomensbron en als bescherming tegen het hogere risico van oudere vrouwen om arm te worden, rekening houdend met loopbaanonderbrekingen vanwege zorgverplichtingen, ten einde te voorkomen dat zij opnieuw in een situatie van afhankelijkheid terechtkomen; |
20. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om onverwijld doelmatige maatregelen te nemen om het beginsel van gelijk loon voor gelijke arbeid ten uitvoer te leggen (bijvoorbeeld door middel van een systeem voor verplichte functiewaardering en een actieplan voor gelijke behandeling op de werkplek) om zo de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen weg te nemen, hetgeen ook kan bijdragen tot het dichten van de pensioenkloof, met als doel het hogere risico op armoede van – voornamelijk oudere - vrouwen te verminderen of op termijn volledig af te wenden; |
21. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om passende beleidsmaatregelen te implementeren om het beroeps-, gezins- en privé-leven met elkaar te verenigen en om het vergrijzingsaspect door middel van leeftijdsmainstreaming, rekening houdend met de levensloopcyclus op alle relevante beleidsterreinen, te integreren; verzoekt het Europees Instituut voor gendergelijkheid in Vilnius de daartoe noodzakelijke effectstudies en onderzoeken uit te voeren; |
22. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om de bestaande EU-instrumenten en -programma's volledig en efficiënt te benutten, inclusief het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, om de deelname van oudere vrouwen aan de arbeidsmarkt te vergroten en om de discriminatie van oudere vrouwen op alle terreinen te bestrijden; |
23. |
vraagt de lidstaten om de actieve participatie van oudere vrouwen in het bedrijfsleven aan te moedigen door vrouwen die nieuwe bedrijven starten aan te moedigen en te ondersteunen en de toegang tot financiering voor vrouwen te vergemakkelijken, met name door middel van microfinanciering, alsmede een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in economische besluitvormingsorganen, waaronder in raden van bestuur, te bevorderen; |
24. |
verzoekt de lidstaten om ondernemingen aan te moedigen om de beginselen en instrumenten van leeftijdsmanagement in hun beleid, en in het bijzonder in hun personeelsbeleid, op te nemen, om op de werkplek een "leeftijdsvriendelijk en gendersensitief" beleid toe te passen, om meer erkenning en eerbied op te brengen voor de opgebouwde kennis en ervaring van hun oudere vrouwelijke werknemers, en om een betrouwbaar en transparant informatiebeleid te ontwikkelen waarbij oudere werknemers de mogelijkheid wordt geboden om zich met kennis van zaken voor te bereiden op de pensionering; verzoekt verder de Commissie en de lidstaten om de sanctioneringsprocedures te verbeteren ten overstaan van werkgevers die oudere vrouwelijke werknemers discrimineren; dringt erop aan dit beleid ook in het kader van de "Small Business Act" toe te passen; |
Vrouwen als zorgverleners
25. |
dringt er bij de lidstaten op aan meer inspanningen te verrichten om te voorzien in de behoeften van gezinnen die de zorg voor hulpbehoevenden op zich moeten nemen en verzoekt de Commissie haar steun aan de ontwikkeling van zorgstructuren door benutting van de structuurfondsen voort te zetten; |
26. |
verzoekt de lidstaten om de verlening van kwaliteitszorg, met inbegrip van thuiszorg voor ouderen, te verbeteren, om de toegankelijkheid en betaalbaarheid van dergelijke kwaliteitszorg te waarborgen, om de erkenning voor de waarde van het werk van professionele zorgverleners te vergroten, om gezinnen die voor oudere en afhankelijke mensen zorgen te ondersteunen door hen onder meer financieel te compenseren voor hun bijdragen en door hen te begeleiden en op te leiden om kwaliteitsvolle informele zorg te kunnen bieden; |
27. |
wijst op de noodzaak om voldoende kwalitatief hoogstaande zorgvoorzieningen te creëren voor kinderen, ouderen en andere afhankelijke personen, die tegen betaalbare prijzen worden aangeboden en die te combineren zijn met een voltijdse baan, om te waarborgen dat vrouwen hun carrière niet hoeven te onderbreken, beëindigen of hoeven op te geven om te zorgen voor personen die van hen afhankelijk zijn; |
28. |
wijst erop dat deze zorgfaciliteiten voor kinderen en afhankelijke personen een belangrijke bron van werkgelegenheid kunnen zijn voor oudere vrouwen, die op dit moment tot de groepen met de laagste arbeidsparticipatie behoren; |
29. |
verzoekt de lidstaten om te zorgen voor opleidingen en capaciteitsopbouw ten einde zorgverlening van hoge kwaliteit te waarborgen en de personeelstekorten in de witte sector (zorg en gezondheid) die zijn ontstaan door demografische tendensen, tegen te gaan; |
30. |
moedigt de lidstaten aan om het opnemen van ouderschapsverlof ook voor grootouders mogelijk te maken, alsmede voor kinderen die de zorg voor hun ouders op zich nemen, de zorg voor afhankelijke personen te erkennen, de invoering van zorgverlof te overwegen en om aan zorgverleners diensten, opleiding en begeleiding te bieden; |
31. |
wijst erop dat vrouwen die de pensioengerechtigde leeftijd naderen vaak ook grootouder zijn; is echter van mening dat vrouwen in deze leeftijdscategorie niet uitsluitend beschouwd moeten worden als zorgverleners; verzoekt de lidstaten daarom na te denken over mogelijkheden voor kinderopvang die grootouders in de gelegenheid stellen, indien zij dat willen, ook andere activiteiten te ondernemen; |
32. |
moedigt de lidstaten aan om de maatschappelijke betrokkenheid en projecten voor oudere mensen waarbij meerdere generaties betrokken zijn, te stimuleren door initiatieven en regelingen te financieren; |
33. |
verzoekt de lidstaten om maatregelen op alle niveaus te nemen, onder andere door relevante ngo's te steunen en door in te gaan op de specifieke behoeften van oudere mensen, vooral die van oudere vrouwen die alleen wonen, om hun isolement en afhankelijkheid te verkleinen en om hun gelijkheid, veiligheid en welzijn te bevorderen; |
34. |
verzoekt de lidstaten na te denken over verschillende huisvestingsmogelijkheden en ondersteuning door vrijwilligersgroepen of maatschappelijke organisaties als een manier om het isolement van oudere vrouwen te doorbreken en om een gunstige omgeving voor de solidariteit tussen de generaties te creëren; |
35. |
is van mening dat oudere vrouwen waardig moeten kunnen beslissen hoe zij willen leven, of zij nu kiezen voor zelfstandig wonen of voor wonen in een gezamenlijke woonvorm; |
Gezondheidsvraagstukken
36. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om het genderaspect van gezondheid als een essentieel onderdeel van het EU-gezondheidsbeleid te erkennen en verzoekt derhalve de Commissie en de lidstaten om hun inspanningen te intensiveren met het oog op de opneming van een gecombineerde strategie van gender- en leeftijdsmainstreaming en specifieke gendergerelateerde maatregelen in het Europees en nationaal gezondheidsbeleid; |
37. |
spoort de Commissie en de lidstaten aan om ook het belang van gender- en leeftijdssensitieve curatieve en palliatieve gezondheidszorg te erkennen; verzoekt de lidstaten onderzoek te doen naar gendergerelateerde ziekten en hun oorzaken, alsmede naar mogelijke preventie en behandeling van deze ziekten; |
38. |
erkent de essentiële rol van bevolkingsonderzoek en preventieve behandeling in de gezondheidszorg en spoort de Commissie aan om de open coördinatiemethode te gebruiken om te zorgen voor gedachtewisselingen, om de harmonisatie van onderzoek in de EU te bevorderen, de beste praktijken af te bakenen en richtsnoeren vast te stellen; |
39. |
juicht de inspanningen toe van enkele lidstaten die gratis toegang verlenen tot de preventie van gendergerelateerde ziekten en spoort de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, ertoe aan om de preventieve gezondheidszorg voor oudere vrouwen uit te breiden door bijvoorbeeld te zorgen voor toegankelijke en regelmatige mammografieën en Pap-tests, om leeftijdsgrenzen voor de toegang tot gezondheidszorg - zoals bijvoorbeeld borstkankerscreening - af te schaffen, en om mensen bewust te maken van het belang van bevolkingsonderzoek; |
40. |
moedigt de lidstaten aan hun inspanningen verder op te voeren om in het gezondheidsbeleid een strategie voor gendermainstreaming in te voeren en om te zorgen voor gelijke toegang tot betaalbare gezondheidszorg en langdurige zorg voor vrouwen en mannen, vooral ouderen, en voor degenen die in meer dan één opzicht benadeeld zijn; |
41. |
moedigt de Commissie en de lidstaten aan om maatregelen te ontwikkelen die een betere gezondheid en veiligheid op het werk garanderen, waardoor de inzetbaarheid en de capaciteiten van werknemers behouden blijven en gezorgd wordt voor een betere gezondheid op latere leeftijd; |
42. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om alle vormen van geweld jegens oudere vrouwen tegen te gaan, te erkennen dat dit probleem wordt onderschat, maatschappelijke stereotypes te bestrijden en dienstverleners in staat te stellen rekening te houden met de bijzondere behoeften van oudere slachtoffers van geweld, ten einde volledige uitoefening van de mensenrechten te waarborgen en de gendergelijkheid te verwezenlijken, en volledig gebruik te maken van het DAPHNE-programma; |
*
* *
43. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0306.
(3) Werkdocument van de diensten van de Commissie: Verslag over de demografische ontwikkelingen 2010, Commissie, blz. 62.
(4) Lijst van 100 ongelijkheden, Europees instituut voor gendergelijkheid.
(5) Rapport over de voortgang van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen in 2010, Commissie, blz. 31.
(6) "The life of women and men in Europe - A statistical portrait", Eurostat, 2008, blz. 196.
(7) Speciale Eurobarometer 317, Discriminatie in de EU in 2009, november 2009, blz. 71.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/17 |
Dinsdag 13 september 2011
Richtlijn betreffende bemiddeling in de lidstaten
P7_TA(2011)0361
Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende bemiddeling in de lidstaten, impact op de bemiddeling en toepassing door de rechtbanken (2011/2026(INI))
2013/C 51 E/03
Het Europees Parlement,
— |
gezien artikel 67 en artikel 81, lid 2, onder g),van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien zijn standpunt van 23 april 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (1), |
— |
gezien de hoorzittingen van de Commissie juridische zaken van 20 april 2006, 4 oktober 2007 en 23 mei 2011, |
— |
gezien Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (2), |
— |
gezien artikel 48 en artikel 119, lid 2, van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0275/2011), |
A. |
overwegende dat een betere toegang tot de rechtspleging een van de centrale doelstellingen van het beleid van de Europese Unie is teneinde een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen; overwegende dat het concept van toegang tot de rechtspleging in deze context ook betekent dat particuliere burgers en ondernemingen een beroep op adequate geschillenbeslechtingsprocedures moeten kunnen doen, |
B. |
overwegende dat Richtlijn 2008/52/EG ten doel heeft de minnelijke schikking van geschillen te bevorderen door het gebruik van bemiddeling aan te moedigen en te zorgen voor een evenwichtige samenhang tussen bemiddeling en behandeling in rechte, |
C. |
overwegende dat deze richtlijn gemeenschappelijke beginselen introduceert voor met name bepaalde onderdelen van de burgerlijke rechtsvordering teneinde de toegang tot bemiddeling te vereenvoudigen als een goed alternatief voor de traditionele accusatoire benadering en ervoor te zorgen dat de partijen die binnen de Europese Unie van bemiddeling gebruik maken, kunnen terugvallen op een voorspelbaar wetgevingskader, |
D. |
overwegende dat de richtlijn, naast voorspelbaarheid, tevens tot doel heeft een kader te scheppen waarin het grootste voordeel van bemiddeling, namelijk flexibiliteit, wordt behouden; overwegende dat deze twee vereisten de lidstaten tot richtsnoer moeten dienen bij het opstellen van nationale wetten voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn, |
E. |
overwegende dat Richtlijn 2008/52/EG tevens van belang is geweest voor buurlanden en een aantoonbare invloed heeft gehad op de invoering van vergelijkbare wetgeving in een aantal van deze landen, |
F. |
overwegende dat de lidstaten voor 21 mei 2011 aan deze richtlijn moeten voldoen, met uitzondering van artikel 10 waaraan zij reeds op 21 november 2010 moesten voldoen; overwegende dat de meeste lidstaten hebben doorgegeven dat zij de omzetting van de richtlijn hebben voltooid of haar voor de uiterste datum zullen voltooien en dat slechts een paar lidstaten hierover nog geen gegevens hebben verstrekt, zoals de republiek Tsjechië, Oostenrijk, Finland en Zweden, |
G. |
overwegende dat het Europees Parlement het belangrijk acht na te gaan hoe deze wetgeving in de lidstaten wordt toegepast, hoe bemiddelaars en mensen die van bemiddeling gebruik maken, hierover denken, of deze wetgeving voor verbetering vatbaar is en hoe dat moet gebeuren, |
H. |
overwegende dat hiertoe grondig moet worden geanalyseerd hoe de lidstaten de belangrijkste bepalingen ervan hebben ingevuld, om good practice te identificeren en om te bezien of er op Europees niveau verdere stappen moeten worden ondernomen, |
I. |
overwegende dat het actieplan van de Commissie ter uitvoering van het Stockholm-programma (COM(2010)0171) voorziet in een mededeling over de tenuitvoerlegging van de Bemiddelingsrichtlijn in 2013, |
J. |
overwegende dat het de moeite loont na te gaan hoe de lidstaten de belangrijkste bepalingen van de Bemiddelingsrichtlijn ten uitvoer hebben gelegd, zoals de mogelijkheid voor de rechter om de partijen rechtstreeks uit te nodigen van bemiddeling gebruik te maken (artikel 5), het waarborgen van de vertrouwelijkheid (artikel 7), de uitvoerbaarheid van via bemiddeling bereikte overeenkomsten (artikel 6), en de gevolgen van de bemiddeling voor de verjaring (artikel 8), |
K. |
overwegende dat de Commissie in haar werkprogramma voor 2011 een wetgevingsvoorstel over alternatieve geschillenbeslechting heeft opgenomen, |
1. |
stelt vast dat sommige lidstaten de eis van vertrouwelijkheid zoals die in de richtlijn is neergelegd al in hun nationale wetgeving hadden opgenomen: in Bulgarije is in het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaald dat bemiddelaars mogen weigeren te getuigen in een zaak waarin zij hebben bemiddeld; in Frankrijk en Polen zijn in de wetgeving over bemiddeling in civielrechtelijke zaken soortgelijke bepalingen opgenomen; constateert dat van de lidstaten Italië strikte regels met betrekking tot de vertrouwelijkheid van de bemiddelingsprocedure hanteert, terwijl in Zweden de regel geldt dat vertrouwelijkheid niet automatisch is en dat de partijen hiertoe afspraken moeten maken; is van mening dat een meer coherente benadering nuttig kan zijn; |
2. |
stelt vast dat de meeste lidstaten op grond van artikel 6 van de richtlijn een regeling hebben ontworpen waardoor via bemiddeling bereikte overeenkomsten dezelfde rechtskracht hebben als een gerechtelijke beslissing; Wijst erop dat dit doel bereikt wordt door de overeenkomst hetzij aan de rechtbank voor te leggen, hetzij in een notariële akte neer te leggen, en dat naar het schijnt in een aantal nationale wetgevingen voor de eerste variant werd gekozen, terwijl ingevolge de wetgeving van talrijke andere lidstaten ook voor een notariële akte kan worden gekozen; terwijl bijvoorbeeld in Griekenland en Slovenië in de wet is vastgelegd dat via bemiddeling bereikte overeenkomsten door de rechtbank kunnen worden uitgevoerd, kunnen bemiddelingsovereenkomsten in Nederland en Duitsland als notariële akten worden uitgevoerd, in andere lidstaten zoals bijvoorbeeld Oostenrijk kunnen bemiddelingsovereenkomsten volgens de bestaande wetgeving als notariële akten worden uitgevoerd, terwijl op deze mogelijkheid in het nationale besluit tot omzetting niet uitdrukkelijk wordt gewezen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle lidstaten die artikel 6 van de richtlijn nog niet naleven, dit onverwijld te zullen doen; |
3. |
stelt zich op het standpunt dat artikel 8, dat over de gevolgen van bemiddeling voor de verjaringtermijnen handelt, een essentiële bepaling is omdat de partijen die voor bemiddeling kiezen om te pogen een geschil te schikken, daarna niet wordt belet een gerechtelijke procedure aanhangig te maken door het verstrijken van verjaringstermijnen tijdens het bemiddelingsproces; constateert dat de lidstaten met betrekking tot dit artikel geen specifieke problemen hebben aangekaart; |
4. |
wijst erop dat sommige lidstaten ervoor gekozen hebben op twee gebieden verder te gaan dan de richtlijn vereist, namelijk als het gaat om financiële stimulansen om voor een bemiddeling te kiezen en dwingende bemiddelingseisen; benadrukt dat dergelijke staatsinitiatieven beginnen met een efficiëntere geschillenbeslechting en een vermindering van de werkdruk bij de rechtbank; |
5. |
vestigt er de aandacht op dat artikel 5, lid 2, onverlet laat dat lidstaten het gebruik van bemiddeling voor of na het begin van de gerechtelijke procedure verplicht kunnen stellen, dan wel met stimulansen of sancties kunnen bevorderen, mits het de partijen niet wordt belet hun recht van toegang tot de rechter uit te oefenen; |
6. |
stelt vast dat sommige Europese landen een aantal initiatieven hebben ontplooid om partijen die bij een geschil voor bemiddeling kiezen, financieel tegemoet te komen: In Bulgarije krijgen partijen 50 % van de reeds betaalde kosten voor het aanbrengen van het geschil bij de rechtbank terug als zij erin slagen het geschil via bemiddeling bij te leggen, en in Roemenië worden de volledige griffiekosten vergoed als partijen een lopend geschil via bemiddeling oplossen; wijst erop dat in Hongarije een soortgelijke regeling geldt en dat in Italië alle bemiddelingsakten en -overeenkomsten van leges- en andere kosten zijn vrijgesteld; |
7. |
constateert dat sommige lidstaten waar de rechterlijke macht overbelast is, naast financiële tegemoetkomingen, regels hebben uitgevaardigd waarin bemiddeling verplicht wordt gesteld; wijst erop dat in dergelijke gevallen partijen geschillen pas bij de rechtbank aanhangig kunnen maken als ze eerst getracht hebben hun meningsverschillen via bemiddeling te overbruggen; |
8. |
wijst erop dat het meest sprekende voorbeeld hiervan in de Italiaanse wet nr. 28 voorkomt, waarin op deze manier getracht wordt de normale rechtsgang te vermijden en een alternatief te vinden voor de overbelasting waarvoor de Italiaanse rechtbanken berucht zijn door het aantal rechtsgedingen terug te dringen en de negen jaar die een civielrechtelijk proces gemiddeld in beslag neemt, in te korten; constateert dat deze maatregel, zoals te verwachten viel, bij praktijkjuristen niet in goede aarde is gevallen: zij hebben de betrokken wet voor de rechter aangevochten en zijn zelfs in staking gegaan; |
9. |
stelt vast dat de lidstaten die verder zijn gegaan dan in de Bemiddelingsrichtlijn wordt geëist ondanks deze controverse indrukwekkende resultaten hebben geboekt door de niet-gerechtelijke behandeling van burgerlijke en handelsgeschillen in de hand te werken; constateert dat vooral de in Italië, Bulgarije en Roemenië bereikte resultaten aantonen dat bemiddeling voor een kostenefficiënte en snelle buitengerechtelijke oplossing van geschillen kan leiden via procedures die op de behoeften van de partijen zijn afgestemd; |
10. |
constateert dat verplichte bemiddeling de doelstelling voor het Italiaanse rechtssysteem lijkt te verwezenlijken door de overbelasting van de rechtbanken terug te dringen; wijst er evenwel met nadruk op dat bemiddeling dient te worden bevorderd als een goede, goedkope en snellere alternatieve wijze van rechtspraak, in plaats van een verplicht onderdeel van de gerechtelijke procedure; |
11. |
erkent de succesvolle resultaten die dankzij de door de Bulgaarse bemiddelingswet ingestelde financiële tegemoetkomingen zijn bereikt; geeft echter toe dat deze resultaten ook te danken zijn aan het feit dat er binnen het Bulgaarse rechtssysteem al heel lang belangstelling voor bemiddeling bestaat, en dat het bemiddelingscentrum al in 1990 werd opgericht en dat het centrum voor geschillenoplossing - dat wordt bemand door bemiddelaars die in ploegendienst werken – sinds 2010 dagelijks gratis bemiddelingsdiensten en –informatie verstrekt aan partijen in aanhangige rechtszaken; stelt vast dat in Bulgarije tweederde van de rechtszaken via bemiddeling wordt afgehandeld en dat in de helft van deze zaken de partijen via bemiddeling tot een oplossing zijn gekomen; |
12. |
wijst tevens op de succesvolle resultaten van de Roemeense bemiddelingswet: naast bepalingen over financiële tegemoetkomingen is een Raad voor bemiddeling opgericht, een nationale autoriteit voor de bemiddelingspraktijk die als een apart en zelfstandig juridisch orgaan optreedt; deze autoriteit houdt zich enkel en alleen bezig met het bevorderen van bemiddelingsactiviteiten, het ontwikkelen van opleidingsnormen, de voorbereiding van aanbieders van opleidingen, het verstrekken van documenten ter certificering van de beroepskwalificaties van bemiddelaars, het aannemen van een ethische gedragscode en het opstellen van nieuwe wetsvoorstellen; |
13. |
is van oordeel dat de lidstaten gezien het voorafgaande door de bank genomen goed op schema liggen bij de tenuitvoerlegging van richtlijn 2008/52/EG per 21 mei 2011 en dat sommige lidstaten weliswaar uiteenlopende regelingen hebben getroffen of iets achter op schema liggen, maar dat de meeste lidstaten niet alleen aan de eisen van de betrokken richtlijn voldoen, maar zelfs verder zijn gegaan; |
14. |
wijst erop dat partijen die bereid zijn aan de oplossing van hun geschil te werken eerder geneigd zullen zijn met elkaar samen te werken dan elkaar tegen te werken; is van mening dat deze partijen er daarom vaak meer voor openstaan het standpunt van de andere partij in overweging te nemen en aan de onderliggende kwesties van het geschil te werken; vindt dat dit vaak het bijkomende voordeel heeft dat de relatie die tussen de partijen bestond voordat het geschil zich voordeed in stand wordt gehouden, hetgeen vooral van belang is bij familierechtelijke zaken waar kinderen bij betrokken zijn; |
15. |
moedigt de Commissie aan om in haar toekomstige mededeling over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/52/EG tevens te kijken naar de gebieden waar lidstaten gekozen hebben voor een uitbreiding van de maatregelen van de richtlijn buiten het beoogde toepassingsgebied; |
16. |
wijst op de consumentvriendelijke kenmerken van systemen voor alternatieve geschillenbeslechting, die een praktische oplossing op maat bieden; pleit in dit verband voor de snelle indiening door de Commissie van een wetgevingsvoorstel voor alternatieve geschillenbeslechting; |
17. |
merkt op dat oplossingen die voortvloeien uit bemiddeling en die tussen partijen tot stand komen niet door een rechter of jury tot stand gebracht zouden kunnen worden; is derhalve van mening dat bemiddeling eerder tot een voor beide partijen aanvaardbaar resultaat of een win-winsituatie leidt; merkt op dat de aanvaarding van een dergelijke overeenkomst daardoor waarschijnlijker is en het nalevingspercentage van overeenkomsten die door middel van geschillenbeslechting tot stand zijn gekomen gewoonlijk hoog is; |
18. |
is van mening dat een betere bewustmaking en een beter begrip van bemiddeling noodzakelijk is en pleit voor verdere maatregelen met betrekking tot voorlichting, het verhogen van het bewustzijn van bemiddeling, het stimuleren van de gebruikmaking van bemiddeling door bedrijven, en het aanscherpen van de vereisten voor toegang tot het beroep van mediator; |
19. |
is van mening dat nationale autoriteiten gestimuleerd moeten worden om programma’s te ontwikkelen om voldoende kennis over alternatieve geschillenbeslechting te bevorderen; Is van oordeel dat deze maatregelen gericht moeten zijn op de belangrijkste voordelen van bemiddeling, namelijk de kosten, het slagingspercentage en de efficiëntere benutting van tijd, en toegespitst moeten zijn op advocaten, notarissen en bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen, evenals academici; |
20. |
erkent het belang van de vaststelling van gemeenschappelijke normen voor de toegang tot het beroep van mediator met het oog op het verhogen van de kwaliteit van bemiddeling en het waarborgen van hoge normen met betrekking tot beroepsopleiding en accreditatie in de gehele Unie; |
21. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 122.
(2) PB L 136 van 24.5.2008, blz. 3.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/21 |
Dinsdag 13 september 2011
Een doeltreffende grondstoffenstrategie voor Europa
P7_TA(2011)0364
Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over een doeltreffende grondstoffenstrategie voor Europa (2011/2056(INI))
2013/C 51 E/04
Het Europees Parlement,
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 februari 2011 over "Grondstoffen en grondstoffenmarkten: uitdagingen en oplossingen" (COM(2011)0025), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 4 november 2008 met de titel "Het grondstoffeninitiatief – voorzien in onze kritieke behoeften aan groei en werkgelegenheid in Europa" (COM(2008)0699), |
— |
gezien het verslag over "Kritieke grondstoffen voor de EU" van de subsgroep van de Raw Material Supply Group van het Directoraat-generaal ondernemingen en industrie (1), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 26 januari 2011 getiteld "Efficiënt gebruik van hulpbronnen – Vlaggenschipinitiatief in het kader van de Europa 2020-strategie" (COM(2011)0021), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2011 getiteld "Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050" (COM(2011)0112), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 28 oktober 2010 getiteld "Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering – Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen" (COM(2010)0614), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 november 2010 getiteld "Europa 2020-kerninitiatief Innovatie-Unie" (COM(2010)0546), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 getiteld "Handel, groei en wereldvraagstukken – Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie" (COM(2010)0612), |
— |
gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 3 februari 2011 over afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020 (4), |
— |
gezien het document met richtsnoeren betreffende "Non-energy mineral extraction and Natura 2000" van het Directoraat-generaal milieu van de Commissie (5), |
— |
gezien het werkdocument bij de mededeling van de Commissie van 4 november 2008 getiteld "Het grondstoffeninitiatief – voorzien in onze kritieke behoeften aan groei en werkgelegenheid in Europa" (COM(2008)0699 – SEC(2008)2741), |
— |
gezien het Jaarverslag 2009 betreffende het grondstoffenbeleid van het Directoraat-generaal handel van de Commissie (6), |
— |
gezien de studie over "The links between the environment and competitiveness" van het Directoraat-generaal milieu van de Commissie (7), |
— |
gezien het Groenboek van de Commissie van 10 november 2010 getiteld "EU-ontwikkelingsbeleid ter ondersteuning van groei voor iedereen en duurzame ontwikkeling – Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken" (COM(2010)0629), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 november 2010 getiteld "Over de consolidatie van de betrekkingen tussen de EU en Afrika" (COM(2010)0634), |
— |
gezien de geplande mededeling van de Commissie over handel en ontwikkeling, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 15 september 2009 getiteld "Coherentie van het ontwikkelingsbeleid – Vaststelling van een beleidskader dat de hele Unie omvat" (COM(2009)0458), |
— |
gezien zijn resolutie van 18 mei 2010 over de samenhang van het EU-ontwikkelingsbeleid en het concept "officiële ontwikkelingshulp plus" (8), |
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het in internationale handelsovereenkomsten opnemen van clausules over maatschappelijk verantwoord ondernemen (9), |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 10 maart 2011 over het aanpakken van de uitdagingen op het gebied van grondstoffen en grondstoffenmarkten, |
— |
gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Verdrag van Lissabon), waarin bevestigd wordt dat de Unie bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening houdt met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking, |
— |
gezien de lopende onderhandelingen in het kader van de Doha-ronde, |
— |
gezien de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU 2007 en de Verklaring van Tripoli van de derde Top Afrika-EU op 29-30 november 2010, |
— |
gezien de lopende WTO-zaak van de EU, de VS en Mexico tegen China betreffende negen grondstoffen, |
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0288/2011), |
A. |
overwegende dat de EU behoefte heeft aan een sterke industriebasis, die in grote mate afhankelijk is van een adequate bevoorrading met grondstoffen, terwijl hij ‧vergroent‧, ten einde de overstap te kunnen maken op een koolstofarme economie en zijn concurrentievermogen op peil te houden, |
B. |
overwegende dat de complexiteit van de administratieve processen en het gebrek aan coördinatie tussen administraties erin kan resulteren dat jaren vertraging ontstaan bij het verkrijgen van vergunningen voor de exploitatie van minerale grondstoffen, en dat dergelijke vertragingen buitensporig zijn, de kapitaalkosten van investeringen vergroten en kleine en middelgrote ondernemingen uitsluiten van de markt, |
C. |
overwegende dat de mondiale vraag naar grondstoffen, in het bijzonder zogenaamde ‧technologiemetalen‧, voortdurend toeneemt, |
D. |
overwegende dat de EU-lidstaten, Australië en de Verenigde Staten in staat zijn eigen capaciteit voor de extractie van kritieke grondstoffen, onedele metalen en zeldzame aardmetalen te ontwikkelen, |
E. |
overwegende dat de ontwikkeling van nieuwe technologieën de vraag naar grondstoffen die voor deze industrieën nodig zijn, verder zal doen toenemen, |
F. |
overwegende dat het internationale aanbod ten dele wordt beperkt door exportquota, en prijzen tot recordhoogte oplopen, |
G. |
overwegende dat in de productiesector het aandeel van de materiaalkosten in de totale productiekosten aanzienlijk groter is dan het aandeel van de personeelskosten, en overwegende dat in de trend van het groter wordende aandeel van de materiaalkosten in alle sectoren in ieder geval op de middellange termijn naar verwachting geen verandering zal optreden, |
H. |
overwegende dat markten baat hebben bij billijke en voor iedereen gelijke randvoorwaarden, |
I. |
overwegende dat een fellere strijd om grondstoffen de internationale betrekkingen schade kan toebrengen en tot grondstoffenconflicten kan leiden, |
J. |
overwegende dat deze uitdagingen een kans kunnen zijn voor nieuwe, innovatieve, voor alle partijen gunstige partnerschappen en samenwerking tussen de EU en derde landen, |
K. |
overwegende dat in veel ontwikkelingslanden de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen ten gevolg van ondemocratische regimes, fraude, corruptie en/of gewapende conflicten niet ten goede is gekomen aan de bevolking, |
L. |
overwegende dat de acties die de Commissie voorstelt ter verbetering van de grondstoffenefficiëntie en recyclage niet veel verder gaan dan beoordelingen van wat zou kunnen worden gedaan in plaats van voorstellen voor concrete maatregelen, en daarom niet volstaan om de genoemde doelstellingen te verwezenlijken, |
M. |
overwegende dat de Commissie stelt dat een betere tenuitvoerlegging en handhaving van de bestaande afvalstoffenwetgeving van cruciaal belang is voor het bevorderen van een Europa met een hogere mate van grondstoffenefficiëntie, |
N. |
overwegende dat méér recyclage van waardevolle materialen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen, alleen mogelijk is wanneer ook méér wordt ontmanteld, |
O. |
overwegende dat recyclage alleen winstgevend is indien gebruik kan worden gemaakt van betrouwbare en doeltreffende classificerings- en scheidingstechnologieën, aangezien de waarde van gerecycleerde materialen afhangt van hun fractiezuiverheid, |
P. |
overwegende dat vergroting van efficiëntie en méér recycling goed is voor duurzaamheid, het concurrentievermogen en zekerheid van bevoorrading, |
Q. |
overwegende dat de arbeidsproductiviteit de afgelopen decennia veel meer is toegenomen dan de grondstoffenproductiviteit, waarbij uit ramingen blijkt dat arbeidskosten minder dan 20 % van de prijs van een product vertegenwoordigen, terwijl grondstoffen 40 % uitmaken; overwegende dat dit implceert dat we snel iets moeten doen om de grondstoffenefficiëntie te verbeteren, |
R. |
overwegende dat het van cruciaal belang is tijdig adequate maatregelen te nemen voor het implementeren van een doeltreffende strategie en het boeken van resultaten bij het Europese grondstoffeninitiatief, |
Een grondstoffenstrategie
1. |
is van oordeel dat grondstoffen voor Europa zowel uitdagingen met zich meebrengen, als kansen inhouden; onderstreept dat de EU nu, op het moment dat de vraag naar grondstoffen mondiaal sterk toeneemt, de kans heeft haar slag te slaan door de bevoorrading met en de efficiëntie van grondstoffen te vergroten, en tegelijkertijd tegemoet te komen aan de behoeften van het bedrijfsleven in de Unie en de grondstoffensector; onderstreept dat billijke toegang tot, en stabiele en voorspelbare prijzen van grondstoffen van essentieel belang zijn voor het ontwikkelingspotentieel, het concurrentievermogen, innovatie en het behoud van de Europese industrie; terwijl beperkingen bij toegang tot en bevoorrading, in het bijzonder van kritieke grondstoffen zoals zeldzame aardmetalen, alsmede een hoge prijsvolatiliteit, schadelijk kunnen zijn voor het concurrentievermogen, de milieu-efficiëntie en de innovatievooruitzichten van de EU-industrie, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen; is verheugd over het feit dat in 2008 de Commissie het grondstoffenbeleid als prioriteit heeft onderkend in haar grondstoffeninitiatief, en verzoekt de Commissie en de lidstaten snel werk te maken van de tenuitvoerlegging van het grondstoffeninitiatief; is van oordeel dat grondstoffenbeleid en grondstoffendiplomatie voor de EU van groot belang zijn, niet alleen wat het industrie en de internationale handel betreft, maar ook horizontaal, wat verschillende terreinen van het intern beleid, alsook het buitenlands en veiligheidsbeleid betreft; vraagt de Commissie aan dit onderwerp net zo veel aandacht te besteden als aan het onderwerp energie; beschouwt dit ook als een taak voor de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO); |
2. |
is van mening dat de verantwoordelijkheid voor een samenhangende en doeltreffende EU-diplomatie bij de EDEO en de relevante diensten van de Commissie moet liggen – in het bijzonder met DG Handel wat handelskwesties betreft – die nauw samenwerken met de Raad en het Parlement; is verder van oordeel dat de strategische betekenis van grondstoffen tot uitdrukking moet komen in de organisatie van de EDEO en in de personeelbezetting van de betrokken EU-delegaties; onderstreept het belang van coördinatie van het buitenlandse beleid van de EU en de lidstaten op het gebied van grondstoffen; |
3. |
verzoekt de Commissie om voldoende aandacht te geven aan zowel de grondstoffenmarkten, als het grondstoffeninitiatief, aangezien beide een verschillende aard hebben en specifieke maatregelen behoeven om hun verschillende problemen op te lossen; onderstreept het feit dat financiële en grondstoffenmarkten nu meer verstrengeld zijn dan ooit tevoren, en dat de prijsvolatiliteit van grondstoffen door speculatie wordt vergroot; wijst erop dat een goed werkende grondstoffenmarkt het bedrijfsleven de noodzakelijke stimulansen zal bieden om grondstoffen efficiënt te gebruiken, grondstoffen te vervangen, aan recyclage te doen en meer te investeren in O&O-activiteiten gericht op vervanging; verzoekt de Commissie daarom te werken aan een goed functionerende grondstoffenmarkt, bijvoorbeeld door de richtlijn betreffende markten voor financiële diensten te herzien, om de handel transparanter te maken; onderztreept dat de drie pijlers van het grondstoffeninitiatief elkaar wat de onderwerpen ‧grondstoffen‧ en zekerstelling van de grondstoffenbevoorrading in de EU betreft aanvullen; verzoekt de Commissie de grondstoffenstrategie op evenwichtige en samenhangende wijze ten uitvoer te leggen, in het bijzonder met inachtneming van ander belangrijk Europees beleid, met name op de gebieden industrie, onderzoek, milieu en vervoer, en Europa 2020; wijst in dit verband in het bijzonder op de belangrijke rol die voor een sterk innovatie- en industriebeleid is weggelegd; |
4. |
is verheugd over het werk van de Commissie op het vlak van het identificeren van kritieke grondstoffen, die allemaal belangrijke ‧technologiemetalen‧ zijn en waarmee bij latere maatregelen rekening moet worden gehouden; verzoekt de Commissie:
herinnert eraan dat niet alle grondstoffen en in het bijzonder niet alle kritieke grondstoffen even kritiek zijn, en dat er ook bij beschikbaarheid, gebruik, noodzaak van verwerking en, in het verlengde daarvan, prijs in de verschillende stadia van de bevoorradingsketen verschillen zijn, waarmee in de analyse rekening moet worden gehouden; wijst daarnaast op de verscheidenheid aan logistieke paradigmata voor grondstoffenstromen op de gemeenschappelijke markt; |
5. |
stelt vast dat niet alle grondstoffenmarkten gelijk zijn en dat met name landbouwgrondstoffenmarkten aan sterke seizoens- en klimaatschommelingen onderhevig zijn en bijgevolg bijzondere aandacht verdienen; |
6. |
verzoekt de Commissie in dit opzicht een studie te verrichten over de Europese invoer van grondstoffen die als niet essentieel gecatalogeerd zijn (bijvoorbeeld lithium, hafnium en nikkel), maar die toch strategisch blijken om te beantwoorden aan de behoeften van het Europese bedrijfsleven en om consumptiegoederen met een grote toegevoegde waarde te produceren; wijst erop dat deze studie eveneens moet beoordelen in welke mate ons bedrijfsleven van deze grondstoffen afhankelijk is en hoe zeker de bevoorrading is, welke de milieukosten voor de winning zijn en welke haalbare alternatieven er zijn; |
7. |
is verheugd over het feit dat een breed scala aan grondstoffen, zoals natuurlijk rubber, hout en aggregaten, opgenomen zijn in de mededeling van de Commissie; verzoekt de Commissie een analyse te maken van de beschikbaarheid van en de potentiële vraag naar deze materialen en op basis daarvan passende maatregelen te nemen, indien nodig en daar waar nodig; geeft aan dat hierbij in het bijzonder aandacht dient te worden besteed aan strategische en kritieke grondstoffen; |
8. |
wijst erop dat een doeltreffend grondstoffenbeleid van cruciaal belang is voor het succes van de grondstoffenstrategie; is van oordeel dat een effectieve strategie om een continue dialoog met de betrokken partijen moet omvatten; benadrukt de noodzaak van nauwere samenwerking tussen en betere informatieverschaffing binnen de Commissie en het Europees Parlement, en tussen de lidstaten; beveelt aan in 2011 een interdepartementale task force op hoog niveau voor grondstoffen op te richten, zoals in Frankrijk en de VS, met vertegenwoordigers van de relevante DG's, het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, het Europees Milieuagentschap en de EDEO, om beleid te ontwikkelen, te controleren en te herzien, inclusief partnerschapsovereenkomsten, voor strategische samenhang te zorgen en de aanzet te geven voor de oprichting van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing, waaronder voor conflicten die het gevolg zijn van marktverstoringen en grondstoffentekorten, aangevuld met een groep voor monitoring; verzoekt de Commissie een Europese routekaart voor grondstoffen met horizon 2050 te ontwikkelen, in het kader waarvan potentiële toekomstige ontwikkelingen, bedreigingen en kansen met betrekking tot grondstoffen en kritieke grondstoffen in kaart worden gebracht, en die Europese industrieën, wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen kan helpen bij langetermijnplanning en -investeringen; verzoekt de Commissie daarnaast de lidstaten te helpen bij het ontwikkelen van hun eigen grondstoffenstrategieën, en samenwerking en de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten te bevorderen, waaronder met betrekking tot de externe dimensie; geeft in overweging dat de aangekondigde mededeling over de externe dimensie van energie als voorbeeld zou kunnen dienen; |
9. |
vindt het van groot belang dat het Europees Parlement middels een jaarlijks voortgangsverslag regelmatig op de hoogte wordt gebracht van de ontwikkeling van niet-energiegrondstoffen in het kader van het grondstoffeninitiatief en van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, inclusief een beoordeling vanuit de optiek van de coherentie van het handels-, ontwikkelings- en milieubeleid en de sociale gevolgen, en van gegevens betreffende kritieke grondstoffen; |
Van een uitdaging naar een kans voor de Europese industrie: grondstoffenefficiëntie, hergebruik, recycling en vervanging
10. |
wijst erop dat de grondstoffenuitdagingen tegelijkertijd een kans zijn om de industriebasis, de technologische capaciteit en de kennis van de EU te vernieuwen en haar concurrentievermogen en gekwalificeerd arbeidspotentieel te vergroten door middel van een ambitieuze strategie voor industriële innovatie; wijst erop dat, niettegenstaande het belang van een doeltreffend handelsbeleid en het gebruik van eigen grondstoffen, een goed grondstoffenbeheer en een grotere doeltreffendheid, hergebruik, energie-efficiënte recycling, een lager grondstoffengebruik, waaronder door middel van verbeterde normen voor productkwaliteit en, daar waar van toepassing, het beginsel ’gebruik het langer‧, en het toepassen van groene technologieën van essentieel belang zal zijn voor het concurrentievermogen, de duurzaamheid en de zekerstelling van de bevoorrading op de middellange tot lange termijn; is van oordeel dat alle initiatieven in dit verband moeten stoelen op gedegen effectbeoordelingen, met speciale aandacht voor de potentiële milieu- en sociale gevolgen en de gevolgen voor het concurrentievermogen; onderstreept het belang van een stelselmatige toepassing van de juridisch bindende Europese afvalstoffenhiërarchie zoals bedoeld in de kaderrichtlijn afvalstoffen, waarin prioriteit wordt toegekend aan preventie, hergebruik en recyclage, gevolgd door terugwinning en stort; is van oordeel dat sociale innovatie, veranderingen van levensstijl en nieuwe concepten zoals eco-leasing, chemische leasing en -sharing door de Commissie moeten worden gesteund; |
11. |
merkt op dat terugdringing van het gebruik, afvalpreventie en hergebruik fundamentele elementen zijn van de overgang naar een hulpbronnenefficiënte economie; |
12. |
stelt voor dat de Commissie een alomvattende studie verricht naar economische leasingmodellen als alternatief voor eigendom van goederen en de gevolgen ervan voor grondstoffengebruik en terugwinning; benadrukt dat bewustmaking de belangrijkste uitdaging is in dit verband; |
13. |
onderstreept dat gewerkt moet worden aan het van elkaar loskoppelen van economische groei en een steeds groter gebruik van grondstoffen, hetgeen ook zal bijdragen aan het verlagen van de relatieve importafhankelijkheid; wijst op het belang van het ontwikkelen van de grondstoffenstrategie, ook binnen de bredere context van klimaatverandering; is daarom verheugd over het plan van de Commissie om een vlaggenschipinitiatief betreffende grondstoffenefficiëntie te lanceren; verzoekt de Commissie de obstakels voor het vergroten van de grondstoffenproductiviteit (waaronder technische belemmeringen, de kosten, enz.) in kaart te brengen en middellange- en langetermijndoelstellingen voor verbetering van de grondstoffenefficiëntie te ontwikkelen die een weerspiegeling vormen van de noodzaak om de afhankelijkheid van de import van grondstoffen van de EU te verlagen, gezien het feit dat de import van grondstoffen per hoofd van de bevolking in de EU de hoogste van de wereld is; verzoekt de Commissie, met het oog op het objectief meten en het maken van vergelijkingen met andere landen, een meer betrouwbare methode voor het meten van grondstoffenefficiëntie te ontwikkelen, en daarbij rekening te houden met het werk van Eurostat op dit gebied, alsook met de resultaten van een recentelijk in opdracht gegeven studie van het Europees Parlement over dit onderwerp; |
14. |
is verheugd over de ontwikkeling van instrumenten en indicatoren, zoals TEEB (studie naar de economische aspecten van ecosystemen en biodiversiteit); dringt er bij de Commissie op aan de ontwikkeling van dergelijke instrumenten en het gebruik ervan te promoten en te stimuleren; |
15. |
is van oordeel dat een belasting op minerale grondstoffen geen passend fiscaal instrument is voor het vergroten van de grondstoffenefficiëntie, en roept de Commissie op een studie te laten uitvoeren naar de effecten van een belasting op water- en landgebruik, waarbij specifiek gekeken moet worden naar mogelijke onbedoelde neveneffecten op economische activiteiten en op de productie van hernieuwbare energie in de EU; |
16. |
verzoekt de Commissie serieus na te denken over de mogelijkheid om de ecodesignbenadering, na een gedegen effectbeoordeling, tot grondstoffen uit te breiden, de mogelijkheid van het introduceren van nieuwe instrumenten te onderzoeken, met normalisatieorganen samen te werken, de haalbaarheid van een ‧toprunner‧-programma voor producten wat grondstoffenefficiëntie betreft te onderzoeken en de adviesdiensten betreffende grondstoffenefficiëntie, met name voor het MKB, te verbeteren, bijvoorbeeld door dergelijke programma's te versterken in het Europees Agentschap voor concurrentievermogen en innovatie; verzoekt de Commissie het mkb op dit gebied te ondersteunen, onder andere via het bevorderen van het uitwisselen van goede praktijken tussen de lidstaten, het bieden van toegang tot relevant onderzoek in het kader van FP7 en andere onderzoekprogramma's van de EU; verzoekt het bedrijfsleven gebruik te maken van hetzij het Eco-Management and Audit Scheme (EMAS) hetzij ISO-normen; verzoekt de Commissie en de lidstaten openbare aanbestedingen te gebruiken om grondstoffenefficiënte producten en producten die secundaire grondstoffen gebruiken, te bevorderen, alsook om te zorgen voor een goede en transparante recyclage daarvan aan het eind van hun levenscyclus; merkt op dat het bij recyclage niet alleen om kwantiteit, maar ook om kwaliteit gaat; onderstreept daarom het belang van recyclage-vriendelijk productontwerp; onderstreept het belang van het in de productinformatie en op ecolabels opnemen van gegevens betreffende het gebruik van grondstoffen om voor empowerment van de consument te zorgen; verzoekt de Europese normalisatieorganen het onderwerp grondstoffenefficiëntie bij het vaststellen van normen te stroomlijnen; |
17. |
verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe de richtlijn ecodesign, de richtlijn oude auto's, de richtlijn oude elektrische en elektronische apparatuur en de richtlijn oude batterijen kunnen worden gewijzigd teneinde recyclage niet alleen in het algemeen te bevorderen, maar ook recyclage met het oog op het herwinnen van waardevolle grondstoffen, waaronder zeldzame aardmetalen, bijvoorbeeld door middel van specifiekere vereisten inzake ontmanteling, en hiertoe wijzigingsvoorstellen te presenteren; |
18. |
wijst op de bijdrage die hergebruik en recycling kunnen leveren aan het reduceren van de broeikasgasemissies, aangezien het gebruik van grondstoffen een belangrijke bron van broeikasgassen is; wijst daarnaast op de hoge recyclagepercentages van bepaalde sectoren waarvoor recyclagewetgeving van toepassing is; verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze recyclage in relevante sectoren verder kan worden bevorderd, bijvoorbeeld door het wettelijk kader voor de ‧kringloopeconomie‧ te verbeteren; onderstreept de noodzaak van investeringen in het recycleren van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen; verzoekt de Commissie een gedetailleerde analyse te maken van de materiaalstromen in de EU op basis van de hele levenscyclus van grondstoffen (van de winning tot het afvalstadium), uitgesplitst per sector, met het oog op het beoordelen en in voorstellen vervatten van kostenefficiënte manieren voor het vergroten van recyclage van grondstoffen, met inachtneming van de milieuimpact; verzoekt de Commissie de Europese wetgeving en minimumrecylagenormen te harmoniseren teneinde tot een grotere mate van samenhang te komen; verzoekt de lidstaten te zorgen voor een goede implementatie van bestaande wetgeving, en verzoekt daarnaast de beroepsorganisaties in de lidstaten recyclage onder hun leden actief te bevorderen en de samenwerking met onderzoeksinstituten en andere sectoren te vergemakkelijken; wijst erop dat het belangrijk is een ontkoppeling aan te brengen tussen de hoeveelheid geproduceerd afval en de toename van de industrieproductie; |
19. |
wijst op het belang van het tot stand brengen van industriële synergieën met betrekking tot recycling en van het helpen van bedrijven om te ontdekken op welke wijze hun afvalstoffen en bijproducten als grondstoffen voor anderen kunnen dienen; verzoekt de Commissie en de lidstaten benaderingen zoals het Britse National Industries Symbiosis Programme te bevorderen; |
20. |
verzoekt de Commissie:
|
21. |
is van mening dat er dringend behoefte bestaat aan meer informatie over ‧urban mining‧ en verzoekt de Commissie derhalve om vooral het potentieel, maar ook de mogelijke beperkingen van een dergelijke nuttige toepassing te evalueren; |
22. |
spoort de Commissie aan een recyclingstrategie te ontwikkelen waarbij de terugwinning zo dicht mogelijk bij de afvalbron plaatsvindt, met inbegrip van afvalwaterzuivering, aangezien zo een groter percentage grondstoffen kan worden herwonnen, het verloren gaan van grondstoffen kan worden voorkomen, de negatieve gevolgen voor het milieu kunnen worden beperkt en mogelijk een hogere energie-efficiëntie kan worden bereikt; |
23. |
verzoekt de Commissie een voorstel tot wijziging van de Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen (10) in te dienen en de in artikel 5, lid 2, genoemde doelstellingen bij te werken en uit te breiden; is verder van mening dat de in de kaderrichtlijn afvalstoffen bedoelde reductiedoelstelling van het verbod op het storten van biologisch afbreekbaar stedelijk afval vanaf 2020 dient te worden uitgebreid tot alle biologisch afbreekbare afvalstoffen en dat een reductiedoelstelling van 5 % moet worden vastgesteld; |
24. |
verzoekt de Commissie recyclingpartnerschappen met ontwikkelingslanden te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan steun te verlenen aan proefprojecten zoals ‧zero waste‧-zones; |
25. |
verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze de Europese Investeringsbank (EIB) kan helpen bij het reduceren van de financiële risico's van investeringen in recyclinginstallaties met een hoog innovatiegehalte en andere recylage-initiatieven; |
26. |
verzoekt de Commissie steun te geven aan onderzoek en ontwikkeling betreffende economische stimulansen voor recyclage, waaronder recyclage van zeldzame aardmetalen, en daarbij effectbeoordelingen niet vergeten; verzoekt de Commissie daarnaast te bekijken op welke wijze markten voor gerecycleerde materialen kunnen worden ondersteund, bijvoorbeeld door middel van groene certificaten voor gerecycleerde materialen en ecodesign-vereisten, en ervoor te zorgen dat ook het cohesiebeleid en begrotingen worden ingezet om grondstoffenefficiëntie en recycling te bevorderen; |
27. |
onderstreept de noodzaak van het bestrijden van illegale transporten van recycleerbare materialen en van afvalstoffen met grondstoffen daarin, in het bijzonder elektronische afvalstoffen die onder de richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (Richtlijn 2002/96/EG) vallen, door middel van het verbeteren van de wetgeving en de handhaving daarvan, en verzoekt de lidstaten hier prioriteit aan toe te kennen; verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze een bredere toepassing van het concept producentenverantwoordelijkheid bij kan dragen aan de verwezenlijking van deze doelstelling; onderstreept het belang van het invoeren van een mondiaal certificeringsysteem voor recyclinginstallaties; wijst op het belang van samenwerking tussen nationale douanebeambten; verzoekt de Commissie te onderzoeken of er behoefte bestaat aan een collectief mechanisme voor informatie aan autoriteiten over illegale transporten; verzoekt de Commissie een onderzoek te houden naar illegale afvalstromen en regelmatig verslag uit te brengen over successen die worden behaald bij de bestrijding van illegale exporten van afvalstoffen; verzoekt de Commissie te bevorderen dat in douaneverklaringen een duidelijk onderscheid wordt aangebracht tussen nieuwe en tweedehandsgoederen door dit op te nemen in de uitvoeringsbepalingen van het gemoderniseerde communautaire douanewetboek (MCCC-IP); |
28. |
dringt er in dit verband bij de Commissie op aan de handelspartners van de EU te helpen bij het vaststellen van passende regelgeving en het toepassen van adequate controlemaatregelen om alle illegale invoer van afval op hun grondgebied te voorkomen en om actief corruptie te bestrijden, die vaak aan de bron ligt van het feit dat deze illegale invoer kan gebeuren; |
29. |
verzoekt de Commissie rekening te houden met de kritische opmerkingen van een aantal lidstaten over de verordening van de Raad tot vaststelling van criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wanneer bepaalde soorten schroot niet langer als afvalstoffen zoals bedoeld in richtlijn 2008/98/EG worden beschouwd, en verzoekt de Commissie de vereisten inzake productkwaliteit aan te scherpen en betere mogelijkheden te scheppen om de controleren en te waarborgen dat schroot dat als ‧end-of-waste-schroot‧ is aangegeven de vereiste kwaliteit heeft; |
30. |
verzoekt de Commissie prioriteiten in kaart te brengen voor onderzoek naar en innovatie op het gebied van duurzame exploratie- en productiemethoden, productlevenscycli en recycling (‧cradle to cradle‧), vervanging en hulpbronefficiëntie, aangezien dit de importafhankelijkheid van Europa van monopolistische leveranciers zou kunnen verlagen; verzoekt de Commissie iets te doen aan de bestaande uitdagingen met betrekking tot recycling binnen de kaderprogramma's, en onderstreept dat aandacht moet worden besteed aan de verschillende recyclingstrategieën die nodig zijn voor massametalen en voor kritieke grondstoffen zoals zeldzame aardmetalen; verzoekt de Commissie om financiering voor onderzoek naar kritieke grondstoffen, zoals zeldzame aardmetalen, te koppelen aan duidelijke doelstellingen, zoals de Japanse doelstelling om het gebruik van zeldzame aardmetalen met een derde te reduceren; verzoekt de Commissie rekening te houden met de ervaringen van derde landen die reeds hoge inzamelingsniveaus hebben bereikt, zoals Noorwegen, waar rond de 80 % van alle elektronische afvalstoffen wordt ingezameld, en adequate inzamelingsdoelstellingen voor de EU vast te stellen; onderstreept het belang van publiek-private partnerschappen op dit gebied, met deelname van de industrie, universiteiten en de overheid; erkent de waarde die dit soort instituten ook hebben voor kmo's; onderstreept het belang van het European Innovation Partnership betreffende strategische grondstoffen voor het ontwikkelen van grondstoffenefficiëntie, sleuteltechnologieën, bevoorradingszekerheid en de interne grondstoffensector; verzoekt de Commissie in 2011 zo'n partnerschap te lanceren; |
31. |
betreurt het feit dat in de mededeling onvoldoende aandacht aan vervanging en hergebruik wordt besteed; herinnert eraan dat vervanging, in het bijzonder in het geval van kritieke grondstoffen en zeldzame aardmtealen, zeer relevant is en indien mogelijk efficiënte oplossingen kan bieden voor bevoorradings- en milieurisico's; verzoekt de Commissie derhalve hier meer oog voor te hebben door financiering voor onderzoek en innovatie ter beschikking te stellen middels de mogelijke ontwikkeling van een O&O-programma inzake vervanging in het volgende kaderprogramma voor onderzoek, en steun te geven aan proeffabrieken; spoort de Commissie en de lidstaten aan na te denken over het vaststellen van vervangingsdoelstellingen met inachtneming van relevante effectbeoordelingen; verzoekt de Commissie de bestaande bevoegdheid ten aanzien van zeldzame aardmetalen binnen de EU volledig te benutten; |
Duurzame bevoorrading in de EU
32. |
dringt aan op niet-fiscale maatregelen om interne grondstoffensectoren te helpen bij het aantrekken van investeringen; is derhalve verheugd over samenwerking tussen nationale geologische onderzoeken; wijst erop dat er beter moet worden samengewerkt tussen nationale geologische diensten en moedigt het gebruik aan van gezamenlijke normen en methoden waardoor uitwisseling en benutting van beschikbare geologische gegevens zouden worden vergemakkelijkt; is verheugd over de publicatie van een jaarlijks Europees jaarboek over grondstoffen, en onderstreept dat ook gegevens met betrekking tot secundaire grondstoffen en ‧urban mining‧ hieronder moeten vallen; verzoekt de Commissie te onderzoeken of het nuttig is op het niveau van de EU een geologische dienst in het leven te roepen die het werk van nationale onderzoeken bijeenbrengt en met internationale partners samenwerkt; steunt het werk van de Commissie gericht op het verbeteren van de geologische kennisbasis van de EU; verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten een digitale grondstoffenkaart van de EU op te stellen; |
33. |
wijst op de betekenis van binnenlandse grondstoffen voor de grondstoffenaanvoer in Europa; vindt daarom dat:
stelt vast dat toeleverende dienstverlenende ondernemingen in het kader van binnenlandse mijnbouw een belangrijke rol spelen; wijst op het belang voor de duurzame mijnbouw in Europa van het bevorderen van regionale of nationale grondstoffenclusters waarin de industrie, geologische diensten, toeleverende dienstverlenende bedrijven, producenten van apparatuur, en mijnbouw- en raffinageondernemingen alsook de vervoersindustrie en de sociale partners zijn samengebracht, mede met gebruikmaking van nieuwe mijnbouwtechnologieën; |
34. |
verzoekt de Commissie de doelstellingen van het actieplan inzake biodiversiteit in de grondstoffenstrategie op te nemen om de band tussen economie en milieu te versterken en rekening te houden met de milieueffecten van winning, productie, gebruik en verwijdering van grondstoffen; dringt er bij de Commissie op aan de ontwikkeling van een strategische ruimtelijke ordening in alle lidstaten te steunen om de winning van grondstoffen met andere wensen op het gebied van ruimtelijke ordening in overeenstemming te brengen en om het milieu te beschermen en de biodiversiteit in stand te houden; |
35. |
wijst erop dat winningsactiviteiten moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de strengste normen voor veiligheid op de werkplek en milieubescherming, zodat ongevallen worden voorkomen en de getroffen gebieden worden hersteld; |
36. |
verzoekt de Commissie voldoende aandacht te besteden aan de ontwikkeling van gebieden die rijk zijn aan grondstoffen en een omvattende benadering van de verbetering van de vervoersinfrastructuur op te nemen in haar streven Europese grondstoffen naar haar industriegebieden te brengen; verzoekt de Commissie dan ook erop toe te zien dat de herziene richtsnoeren inzake de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) voldoen aan de behoeften van de industrie door te zorgen voor soepele toegang tot grondstoffen; |
37. |
bevestigt nogmaals dat de NATURA 2000-richtsnoeren, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel, een goede basis vormen voor niet-energie-extractie; verzoekt de Commissie regelmatig na te gaan of er in de lidstaten vooruitgang is geboekt op het gebied van verenigbaarheid van grondstoffenwinning en natuurbescherming; wijst erop dat codes met praktijken voor het bereiken van technische, sociale, mededingingings- en milieutechnische excellentie belangrijke instrumenten zijn; herinnert aan de resolutie van het Parlement van 20 januari 2011 over een duurzaam EU-beleid voor het Hoge Noorden (11) en verzoekt de Commissie in dit verband, in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel, te evalueren wat de mogelijkheden zijn voor het op milieuvriendelijke wijze exploiteren van gevoelige gebieden die mogelijkerwijs waardevolle winningsgebieden van essentiële grondstoffen zijn, zoals de Noordpool, het gebied van de Barentszzee en Groenland en, indien mogelijk, de bestaande partnerschapsovereenkomsten met de landen in deze regio's uit te breiden; |
38. |
wijst op de behoefte aan doorzichtiger en voorspelbaarder kadervoorwaarden met betrekking tot regelgevende toestemmingsprocedures voor de opening van nieuwe mijnen voor de winning van metalen en mineralen, terwijl tegelijkertijd niet wordt getornd aan milieunormen; |
39. |
stelt vast dat de landen van Noord-Europa en de regio rond de Barentszzee beschikken over aanzienlijke ertsvoorraden, mineralen en bossen; is van mening dat de regio Noord-Europa in aanzienlijke mate kan bijdragen tot de levering van grondstoffen waaraan andere Europese bedrijven behoefte hebben, en aldus de Europese afhankelijkheid van invoer kan beperken; is van mening dat er in de huidige gedachtewisseling over grondstoffen duidelijk behoefte bestaat aan opvoering van het besef van de mogelijkheden van Noord-Europa; |
40. |
wijst op het belang van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&O&I) om nieuwe problemen aan te pakken; wijst op het belang van O&O&I in de ontwikkeling van innovatieve technologieën en duurzame methoden voor mijnbouw, raffinage en ertsproductie, en recycling, om de milieuvoetafdruk en negatieve sociale effecten tot een minimum te beperken; |
41. |
moedigt de Commissie aan maatregelen te nemen die aanzetten tot overweging van heropening van bepaalde mijnen, en deze duurzaam te exploiteren om het gevaar van een grondstoffentekort voor de Europese industrie te verkleinen; |
42. |
onderstreept het belang van vaardigheden en training, en van de rol van geologen en ingenieurs, mijnwerkers en ander personeel; verzoekt de Commissie en de lidstaten nauw overleg te voeren met de sociale partners, universiteiten en vertegenwoordigers van de industrie; verzoekt de Commissie uiterlijk in 2012 de behoefte aan en de beschikbaarheid van vakpersoneel te bepalen in de sector O&O, winning, raffinage, verwerking en hergebruik van grondstoffen en haar bevindingen te delen met het Europees Parlement; verzoekt de Commissie en de lidstaten in samenwerking met industrie en universiteiten het onderwijs over grondstoffen te steunen door speciale universiteitsprogramma’s en cursussen; steunt in dit verband uitwisselingsprogramma's op dit gebied, zoals het programma betreffende mineralen en het milieu van Erasmus Mundus; |
43. |
neemt met voldoening kennis van het voorstel om een "EU-diplomatie" voor grondstoffen en zeldzame aardmetalen te ontwikkelen die tot doel heeft een internationaal regelgevingsplatform in te stellen, de toegang tot en de voorziening met grondstoffen, met name die welke als van cruciaal belang worden beschouwd, te garanderen, open wereldmarkten te garanderen en internationale samenwerking bij de duurzame winning van grondstoffen en efficiënt gebruik van hulpbronnen op basis van gemeenschappelijke belangen te bevorderen; onderstreept in dit verband de noodzaak om op het gebied van grondstoffendiplomatie een intensieve dialoog op gang te brengen tussen de industrielanden, de nieuwe industrielanden en de grondstoffenrijke ontwikkelingslanden, met het oog op de bevordering van de mensenrechten, goed bestuur, regionale stabiliteit en voorkoming van het risico van grondstoffenconflicten; |
44. |
verzoekt de Commissie toe te zien op zo strikt mogelijke naleving van de huidige EU wetgeving; veiligheid en normen voor goudmijnen op te nemen in de maatregelen in het kader van het kerninitiatief "Innovatie-Unie"; een specifiek onderwerp over goudwinning op te nemen voor het Internationaal Forum voor duurzaam grondstoffenbeheer (UNEP), o.m. aspecten van veiligheid, innovatie, beheer van chemische stoffen, illegale mijnbouw en ambachtelijke mijnbouw, om een duurzame oplossing voor de lange termijn te vinden die waarborgt dat goud op duurzame wijze wordt geproduceerd of voor gebruik in de EU ingevoerd, en herziening te overwegen van de richtsnoeren voor kleinschalige en ambachtelijke mijnbouw (Berlijn II); |
45. |
wijst erop dat de ambachtelijke en kleinschalige mijnbouw (ASM) een fundamentele rol kan vervullen op plaatselijk niveau, voor werkgelegenheid kan zorgen en ontwikkelingsdoelstellingen kan ondersteunen, indien deze mijnbouw officieel wordt erkend, gereguleerd en ondersteund; betreurt het relatieve gebrek aan kennis en analytische instrumenten op dit gebied en onderstreept de noodzaak de zichtbaarheid ervan te verbeteren, een doelmatiger uitwerking en tenuitvoerlegging van het beleid inzake ASM te vergemakkelijken, en toezicht te houden op de hulpinspanningen ter voorkoming van de armoedeval, zoals kinderarbeid, onveilige werkomgevingen, dwangarbeid (die vaak voorkomt in de ambachtelijke mijnbouw), en conflicten die verband houden met kleinschalige mijnactiviteiten; verzoekt de EU en haar lidstaten tevens ontwikkelingslanden zowel nationaal als lokaal te ondersteunen door kennis en ervaring op het gebied van duurzame mijnbouwpraktijken, een efficiënter gebruik van grondstoffen en hergebruik en recycling beschikbaar te stellen; |
46. |
verzoekt de Commissie te beoordelen of het nodig is een opslagmechanisme op te zetten voor kritieke grondstoffen, met name zeldzame aardelementen, waardoor Europese bedrijven gegarandeerd toegang zouden hebben tot strategische materialen die worden gebruikt in de groene, technologisch geavanceerde, defensie- en gezondheidsindustrie en waardoor zij beschermd zouden zijn tegen monopolistische druk en prijsstijgingen; wijst erop dat de rol van de EU in eventuele opslagprogramma’s beperkt moet blijven tot bepaling van het wettelijk kader en toezicht op de regelgeving; |
Billijke en duurzame bevoorrading met grondstoffen op internationaal niveau
47. |
wijst erop dat de handel in grondstoffen steeds vaker met beperkingen en concurentieverstoringen te maken heeft; verzoekt de Commissie de kwestie van export- en handelsbeperkingen op regionaal, multilateraal en bilateraal niveau stelselmatig in de gaten te houden en aan te kaarten; handelsverstorende maatregelen ten aanzien van industriegrondstoffen, en in het bijzonder kritieke grondstoffen, moeten diepgaand worden onderzocht en zouden tot verdere juridische stappen in WTO-kader kunnen leiden; verzoekt de WTO de impact van import- en exportbeperkingen aan een nauw onderzoek te onderwerpen, en steunt in dit verband de oprichting in WTO-kader van een monitoringinstrument voor tarifaire en non-tarifaire belemmeringen voor de handel in grondstoffen en zeldzame aardmetalen, en de oprichting in G20-verband van een ‧Raw Materials and Rare Earths Stability Board‧; verzoekt de Commissie gebruik te maken van al haar internationale netwerken, met inbegrip van de diplomatieke dienst, om de betrekkingen met landen en regio’s die grondstoffen en kritieke grondstoffen leveren te verbeteren, en aldus de internationale handel in grondstoffen en met name kritieke grondstoffen te vergemakkelijken; is verheugd over het voornemen van de EU om een actieve grondstoffendiplomatie te voeren, bestaand uit meerdere onderdelen, zoals maatregelen op de gebieden buitenlands beleid, handelsbeleid, milieubeleid en ontwikkelingsbeleid, ter bevordering en versterking van democratische beginselen, mensenrechten, regionale stabiliteit, transparantie en duurzame ontwikkeling; is van oordeel dat op zeer korte termijn concrete prioritaire maatregelen en een alomvattende strategie voor de duurzame levering van zeldzame aardmetalen moeten worden ontwikkeld; verzoekt de Commissie Europese belanghebbenden bij zeldzame aardelementen te betrekken bij het bepalen van dit soort maatregelen; |
48. |
erkent de legitieme rechten van regeringen en parlementen van ontwikkelingslanden om in het openbaar belang, in overleg met het maatschappelijk middenveld, beleid te entameren en de buitenlandse investeringen te reguleren, op zodanige wijze dat buitenlandse investeringen de lokale economie ten goede komen, een binnenlandse toegevoegde waarde creëren en ontwikkeling bevorderen; benadrukt dat de grondstoffenstrategie van de EU geen belemmering mag zijn voor deze rechten; |
49. |
is ingenomen met de inspanningen van de EU om duurzame grondstoffenhandel (bijv. FLEGT) met derde landen te bevorderen; |
50. |
benadrukt dat er duidelijke regels moeten worden vastgesteld voor de samenwerking op het gebied van grondstoffenhandel tussen alle betrokkenen (producenten, exporteurs, doorvoerlanden, importeurs); |
51. |
verzoekt de Commissie voor samenhang te zorgen tussen ontwikkelingsbeleid en het grondstoffeninitiatief, waarbij het EU-grondstoffenbeleid ten volle rekening moet houden met duurzame economische groei in de ontwikkelingslanden en moet stroken met de overkoepelende doelstelling van het uitroeien van armoede, zoals vastgelegd in artikel 208 VWEU; onderstreept dat via krachtige steun voor de economische, maatschappelijke en milieutechnische ontwikkeling van grondstoffenrijke landen zou kunnen worden bijgedragen tot het opzetten van stevige en democratische instellingen, hetgeen zowel de exporterende, als de importerende landen ten goede zal komen; dringt er daarom op aan dat er een mensenrechten- en democratieclausule wordt opgenomen in de toekomstige overeenkomsten met partnerlanden die grondstoffen exporteren; is van mening dat de EU ontwikkelingslanden eveneens moet helpen bij het diversifiëren van hun economieën, vermindering van hun afhankelijkheid van de uitvoer van grondstoffen en vergroting van de waarde van hun producten door binnenlandse productie en verwerking; roept de Commissie op bij de voorbereiding van de nieuwe instrumenten voor extern beleid voor de periode na 2013 in de programma's voor de democratische en economische stabiliteit van kwetsbare staten die grondstoffen exporteren maatregelen te voorzien ter ondersteuning van goed beheer en duurzame exploitatie; |
52. |
beschouwt het de verantwoordelijkheid van ondernemingen voor hun grondstoffen te zorgen; erkent de problemen in verband met de levering van grondstoffen aan het MKB; verzoekt de Commissie dan ook te onderzoeken op welke wijze concepten als een Europese grondstoffenholding op niet-financiële wijze zouden kunnen worden gesteund; verzoekt de Commissie en de lidstaten de Japanse JOGMEC nauwgezet te onderzoeken; |
53. |
verzoekt de lidstaten met elkaar samen te werken in het kader van een Europese grondstoffenstrategie; dringt erop aan dat in het kader van deze strategie gebruik wordt gemaakt van de elkaar onderling versterkende effecten van het economisch, mijnbouw-, industrie- en internationaal beleid en dat zij gericht zou zijn op het veilig stellen van de aanvoer van strategische stoffen; |
54. |
verzoekt de Commissie de resultaten van de WTO-zaak tegen China te evalueren en in de toekomst waar van toepassing van WTO-mechanismen gebruik te maken; |
55. |
wijst op het belang van de betrekkingen tussen de EU en Afrika, en van het akkoord van Addis Abeba van juni 2010; vindt het belangrijk dat dit partnerschap stoelt op voordelen voor beide partijen en wijst erop dat het bij de bevordering van duurzame mijnbouwpraktijken van belang is optimale werkmethoden uit te wisselen over behoorlijk bestuur, en dat gewerkt moet worden aan een doelmatiger grondstoffengebruik, hergebruik en recycling, beheer van schilfers en afvalgesteente, herstel van mijnbouwerfgoed, gezondheid en veiligheid, bescherming van werknemers en uitroeiing van kinderarbeid; wijst erop dat de Afrikaanse Unie in het Afrikaanse mijnbouwperspectief heeft verklaard dat Afrikaanse landen tot dusverre niet hebben kunnen profiteren van hun concurrentievoordeel op het gebied van grondstoffen; daarom moeten er maatregelen worden overwogen om ervoor te zorgen dat de rijkdom uit grondstoffen ten goede komt aan de bevolking van grondstofrijke landen; |
56. |
wijst op de betekenis van bilaterale samenwerking inzake grondstoffen zoals aangetoond door de EU en de Afrikaanse Unie in juni 2010, en moedigt verdere inspanningen in de context van het gemeenschappelijk actieplan Afrika-EU voor 2011-2013 aan; dringt erop aan met andere landen die grote producenten van kritieke grondstoffen zijn, een vergelijkbare vorm van samenwerking te ontwikkelen; stelt brondiversificatie voor als een van de concrete doelen van de grondstoffendiplomatie, om voor bepaalde grondstoffen waarvoor de EU afhankelijk is van invoer uit derde landen om te schakelen van Zuidoost-Azië naar Latijns-Amerika en Afrika; |
57. |
juicht het toe dat dit actieplan voorziet in opleiding in positieve praktijken op het gebied van onderhandelingen over mijnbouwcontracten en in bevordering van wetenschappelijke samenwerking in de mijnbouwsector, naast de bevordering van goed bestuur, met inbegrip van transparantie; |
58. |
betreurt het feit dat in de mededeling geen andere regio's en landen worden genoemd; is van oordeel dat alternatieve grondstoffenbronnen moeten worden onderzocht om afhankelijkheid van de EU van een beperkt aantal landen te vermijden; verzoekt de Commissie hiertoe ook met andere grondstoffenrijke landen voor beide partijen gunstige akkoorden te sluiten; is van oordeel dat de EU zogenaamde driehoekspartnerschappen (met betrekking tot infrastructuur, uitwisseling van kennis en grondstoffen) moet aanbieden; verzoekt de EU grondstoffenrijke landen te helpen bij het ontwikkelen van hun geologische kennis, hun kennis van mijnbouw en van de verwerking van mineralen, alsook hun wetenschappelijke en juridische kennis, teneinde tot de opbouw van een duurzame capaciteit op deze terreinen te komen; stelt in dit verband voor binnen geologische faculteiten gemeenschappelijk te financieren leergangen te creëren; verzoekt de Commissie door grondstoffenrijke landen met niet-EU-landen gesloten internationale overeenkomsten nauwgezet in het oog te houden indien deze uitsluitende toegang tot grondstoffen behelzen, en te zorgen voor eerlijke toegang tot deze grondstoffen en de behoorlijke werking van internationale handelswetten te waarborgen; |
59. |
maakt zich zorgen over het feit dat er geen strategie voor dialoog en samenwerking met China en andere belangrijke internationale marktpartijen is uitgestippeld; onderstreept de noodzaak van een handels- en technologiedialoog met China; verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze met China tot wederzijds voordeel proefprojecten op het gebied van duurzame mijnbouw en verwerking van delfstoffen, vervanging, doelmatig gebruik van grondstoffen of recycling van kritieke grondstoffen tot stand kunnen worden gebracht; is ook sterk voorstander van vergelijkbare bilaterale dialogen over ter zaken doende grondstoffenkwesties met andere belangrijke leveranciers, zoals Brazilië, Rusland, India en China, aangezien zij grote hoeveelheden grondstoffen beziten en gebruiken; verzoekt de Commissie de grondstoffenproblematiek ook mee te nemen in haar Europese nabuurschapsbeleid; |
60. |
is van mening dat in de grondstoffenstrategie van de EU de verschillen dienen door te klinken tussen ontwikkelde en grote opkomende economieën enerzijds en minst ontwikkelde landen anderzijds; |
61. |
benadrukt dat de kwestie van de toegang tot grondstoffen opgenomen moet worden in beleidsmaatregelen met het oog op vredestichting en conflictpreventie, daar in bepaalde regio's veel conflicten weer zijn opgelaaid; |
62. |
is van oordeel dat ontwikkelingsbeleid landen kan helpen hun rijkdom aan grondstoffen te gebruiken voor duurzame en inclusieve groei, onder andere door het verbeteren van governance en het vergroten van transparantie; onderstreept het feit dat ontwikkelingsbeleid, inclusief het Stelsel van Algemene Preferenties, geen instrument van grondstoffendiplomatie is, maar is van mening dat het in het Europees grondstoffenbeleid een belangrijke ondersteunende rol kan spelen; verzoekt de Commissie derhalve voor samenhang tussen deze twee te zorgen; spreekt zijn voldoening uit over de opneming van expliciete garanties inzake niet-discriminerende toegang tot de grondstoffenmarkt in EU-handelsovereenkomsten en als een voorwaarde voor het lidmaatschap van de WTO; onderschrijft evenwel dat handelsovereenkomsten de nodige flexibiliteit moeten bieden om ontwikkelingslanden te helpen bruggen te slaan van de winningssector naar het lokale bedrijfsleven; is van oordeel dat de grondstoffensoevereiniteit van landen moet worden gerespecteerd, en verzoekt de Commissie in dit verband haar verzet tegen uitvoerheffingen in ontwikkelingslanden in evenwicht te brengen door een gedifferentieerde benadering toe te passen, waarin rekening wordt gehouden met de uiteenlopende situatie per land, zodat ontwikkelingsdoelen en industrialisatie van ontwikkelingslanden niet in gevaar worden gebracht; wijst erop dat vrije en eerlijke handel van cruciaal belang is voor de ontwikkeling van de mondiale grondstoffensector en voor de totstandbrenging van welvaart in alle samenlevingen; stelt vast dat inkomsten uit grondstoffen een belangrijke rol kunnen spelen door minst-ontwikkelde landen in staat te stellen de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken; |
63. |
vreest dat het herziene grondstoffeninitiatief geen verwijzing bevat naar het SAP of SAP+ en evenmin alternatieve handelsstimulansen voor de bevordering van de mensenrechten, milieunormen, vermijding van kinderarbeid en steun voor binnenlandse hervormingen voorstelt voor landen die buiten deze regelingen vallen; verzoekt de Commissie diversificatie-initiatieven in ontwikkelingslanden die zeer afhankelijk zijn van bepaalde grondstoffen, te steunen en te stimuleren; |
64. |
verzoekt de Commissie ontwikkelingslanden te helpen bij het oplossen van de informatieasymmetrie bij het voeren van onderhandelingen over grondstoffen- en mijnbouwcontracten door middel van het opbouwen van capaciteit, en te helpen bij onderhandelingen over technologie-overdracht, zowel op nationaal niveau, als tussen plaatselijke gemeenschappen; |
65. |
onderstreept de rol die sociaal verantwoord ondernemen speelt bij het in acht nemen van hoge milieu-, sociale en arbeidsnormen in derde landen en het toepassen van de best beschikbare technologieën; is van oordeel dat deze via de relevante kanalen, zoals de G8 en de G20, de WTO, de OESO, UNCTAD, UNEP en het Internationaal Panel voor duurzaam beheer van de hulpbronnen, de internationale metaalstudiegroepen en andere organen, moeten worden gepromoot; spreekt in dit verband zijn waardering uit voor de positieve bijdragen die worden geleverd door het Global Compact van de VN; verzoekt EU-ondernemingen een passende gedragscode te ontwikkelen voor activiteiten in derde landen en aan hun werkzaamheden de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en ISO 26000 ten grondslag te leggen; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat Europese bedrijven die in derde landen delfstoffen winnen zich aan sociale, milieu- en arbeidsnormen houden; verzoekt de Commissie met een eigen voorstel te komen over verslaglegging per land inzake conflictmineralen en het voorbeeld te volgen van de Amerikaanse Dodd-Frankwet door winningsondernemingen wettelijk te verplichten de inkomstenbetalingen die zij verrichten aan gastlanden voor ieder project waarin zij investeren in ieder land waar zij actief zijn te publiceren; steunt het transparantie-initiatief voor de extractie-industrie (EITI) en het mondiaal netwerk Publiceer wat je betaalt (PWJB); is van oordeel dat deze normen in het bijzonder moeten worden toegepast op projecten waaraan EU-financiering, bijvoorbeeld via de EIB, wordt toegekend; dringt er bij de EU op aan te onderzoeken hoe de invoer van onwettig verhandelde of gewonnen delfstoffen kan worden voorkomen; verzoekt de Commissie te onderzoeken of de zogenaamde ‧fingerprinting‧-technologie in dit verband kan worden gebruikt en proefprojecten op basis van de ervaringen die met de ‧coltan‧-vingerafdruk zijn opgedaan, te bevorderen; verzoekt de EIB regelmatig een analyse te maken van de gevolgen die haar leningsactiviteiten naar verwachting zullen hebben op de winningsindustrie; |
66. |
uit zijn ernstige bezorgdheid over de talloze goed gedocumenteerde gevallen van Europese ondernemingen die zich schuldig maken aan schending van milieu- en arbeidsnormen en mensenrechten; |
67. |
herhaalt dat initiatieven om meer transparantie in de mijnbouwsector te scheppen in feite in het belang zijn van het bedrijfsleven, rechtszekerheid kunnen scheppen, duurzame partnerschappen voor de lange termijn kunnen creëren en een waarborg kunnen zijn tegen heropening van onderhandelingen of uitzetting; merkt op dat bepaalde problemen aangepakt moeten worden en dat bij sommige overeenkomsten vertrouwelijkheid nodig is, maar dat er toch openbare controle moet zijn; merkt op dat de Ghanese wet inzake het beheer van olieopbrengsten een goed voorbeeld is van een wet die voorziet in een bepaalde mate van vertrouwelijkheid enerzijds en waarborging van parlementaire controle anderzijds; |
68. |
is van mening dat EU-bedrijven in eigen land juridisch aansprakelijk moeten zijn voor elke schending van mensenrechten, milieunormen of belangrijke ILO-arbeidsnormen door hun filialen in het buitenland en door entiteiten waarover zij zeggenschap hebben; |
69. |
verzoekt de EIB en de Commissie om, voordat zij beslissen over het ondersteunen van winningsindustrieën in de ontwikkelingslanden, zorgvuldiger te bekijken of projecten bijdragen aan uitroeiing van de armoede, duurzame ontwikkeling en inclusieve groei; |
70. |
is bezorgd over de voortdurende handel in en het gebruik van mineralen die afkomstig zijn uit conflictgebieden, waarbij de winning gewelddaden en onaanvaardbare illegale activiteiten met zich brengt; verzoekt de Commissie, de EDEO, de Raad en de lidstaten rekening te houden met deze situatie in het kader van hun betrekkingen met derde landen; dringt er bij de Commissie en de strategische bevoorradingslanden van de EU op aan samen werk te maken van de ontwikkeling van doeltreffende systemen voor de traceerbaarheid van grondstoffen, vanaf de invoer tot en met recycling of storten, en een wederzijds bindend certificeringsstelsel voor grondstoffen en hun distributieketens (Certified Trading Chains) in te voeren, om eerlijke handel te kunnen waarborgen en met name om oneerlijke handel in grondstoffen uit crisisgebieden te verhinderen; verzoekt de Commissie met de relevante internationale instellingen (VN, OESO, IAO) samen te werken om de beste certificeringspraktijken vast te stellen en de harmonisatie ervan te bewerkstelligen; |
71. |
benadrukt dat de financiële markten een belangrijke rol kunnen spelen om zowel producenten als gebruikers van grondstoffen tegen risico's in te dekken; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om transparantie op de grondstoffenmarkten te garanderen en onverantwoorde grondstoffenspeculatie, die leidt tot misbruik van de grondstoffenmarkt, afdoend te voorkomen indien dit na een grondige empirische analyse noodzakelijk wordt geacht; wijst erop dat hiertoe ook desbetreffende initiatieven in het kader van de G8- en de G20-onderhandelingen behoren; |
72. |
is bezorgd over de gevolgen van de derivatenmarkten voor de prijsontwikkeling van grondstoffen; is van mening dat de OTC-derivatenmarkten efficiënter moeten worden gecontroleerd; steunt in deze context maatregelen zoals meer transparantie op het gebied van OTC-derivaten onder toezicht van de EAEM; is van mening dat dergelijke maatregelen meer zekerheid kunnen bieden voor beleggers en kmo's, alsook meer planningszekerheid voor de Europese producenten; |
73. |
is verheugd over hetgeen in de OESO, de G8 en de G20 ten aanzien van grondstoffen en duurzaamheid wordt gedaan en onderstreept dat de grondstoffendialoog in de G20 moet worden voortgezet om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen; is daarnaast verheugd over de bereidheid van de leden van de G8 en de G20 om de strijd aan te gaan met prijsvolatiliteit en dringt aan op de ontwikkeling van concrete maatregelen om speculatie op dit gebied terug te dringen; verzoekt de Commissie de werkzaamheden te bevorderen die de OESO verricht naar de gevolgen van uitvoerbeperkingen en hun gebruik als beleidsinstrument; steunt de participatie van niet-OESO-landen in deze gesprekken; dringt aan op een strategische samenwerking tussen de EU, de VS en Japan ten aanzien van kritieke grondstoffen, teneinde door middel van het uitwisselen van vraag- en aanbodgegevens, gemeenschappelijke ramingen, het uitwisselen van goede praktijken, technische kennis en octrooien, het analyseren van bevoorradingsketens, onderzoek naar de mogelijkheden voor het aanleggen van gemeenschappelijke strategische voorraden en het ontwikkelen van gemeenschappelijke O&O-projecten tot een mondiale grondstoffenmonitoring te komen; is van mening dat deze kwesties aan bod moeten komen op de volgende EU-VS-topbijeenkomsten; verzoekt de Commissie, waar het gaat om grondstoffen, "track II diplomacy" te bevorderen door financiële steun te verlenen aan uitwisselingen tussen niet-gouvernementele organisaties, universiteiten en denktanks uit de EU en uit landen die over aanzienlijke hulpbronnen beschikken; verzoekt de Commissie in samenwerking met landen die over aanzienlijke hulpbronnen beschikken op gezette tijden evenementen rond het thema grondstoffen te organiseren, naar het voorbeeld van de "Metal Saloons"van JOGMEC; verzoekt de Commissie daarnaast te onderzoeken of een internationaal initiatief met betrekking tot statistieken over kritieke grondstoffen kan worden gelanceerd naar het voorbeeld van het Joint Organisations Data Initiative (JODI) en te bezien of een internationale overeenkomst inzake metalen een nuttig instrument zou kunnen zijn; verzoekt het Europees Defensieagentschap overeenkomstig artikel 42, lid 3, van het VEU te helpen bij het identificeren van maatregelen ter versterking van de industriële en technologische grondslag van de defensiesector wat grondstoffen betreft; |
Landbouwproducten en grondstoffenmarkten
74. |
sluit zich aan bij de analyse van de Commissie met betrekking tot landbouwproducten in de context van de wereldwijde continuïteit van de voedselvoorziening, bij afnemende wereldwijde voedselvoorraden en toenemende bevolking en honger, en vanuit marktperspectief extreme prijsvolatiliteit bij voedings- en voedermiddelen, de tekortkomingen van de voedsel- en voedermiddelenketen en de rol van financiële instrumenten en speculatie als mogelijke en grondig te onderzoeken oorzaak van instabiliteit; herinnert aan het feit dat vier EU-lidstaten tot de landen behoren die bijzonder kwetsbaar zijn als het om stijging van de voedselprijzen gaat; |
75. |
eist dat er zorgvuldig aandacht wordt besteed aan de fundamentele onzekerheid omtrent de toenemende interactie tussen de prijsbewegingen van energie en niet-energetische grondstoffen en dan met name voedsel; |
76. |
dringt er, net als de Commissie, op aan dat de internationale gemeenschap een gecoördineerde langetermijnaanpak goedkeurt met betrekking tot de mondiale continuïteit van de voedselvoorziening, met inbegrip van grotere onderzoeksinspanningen en investeringen in de landbouw van ontwikkelingslanden, met name door middel van prioriteiten in het ontwikkelingsbeleid, ten einde hun weerbaarheid tegen schokken op de voedselmarkt en hun capaciteit om zich aan dergelijke schokken aan te passen te vergroten; |
77. |
steunt de recente inspanningen van de G20 met betrekking tot beleidsreacties op prijsvolatiliteit op de voedsel- en landbouwmarkten, waaronder een betere uitwisseling van informatie over de verwachtingen met betrekking tot de voedselproductie, en onderstreept de noodzaak van grotere transparantie en tijdigere informatie over voedselvoorraden; |
78. |
is ingenomen met het gezamenlijke communiqué van de derde top van landbouwministers op 22 januari 2011 in Berlijn, dat door 48 landen werd ondertekend, en dat oproept tot een beter functioneringsvermogen van de landbouwmarkten, en het belang van de handel erkent voor de ontwikkeling van een balans tussen de verschillende actoren op de landbouwmarkten en voor een betere toegang voor de landbouwers tot grondstoffen en energie; |
79. |
verzoekt de Commissie om een verslag inzake financiële derivaten en grondstoffenregelgeving ten einde te kunnen vaststellen of er, gezien het specifieke karakter van de sector, voor de landbouwgrondstoffen aparte wetgeving moet komen; spreekt zijn steun uit aan de recente voorstellen van de Commissie over de regulering van otc-derivaten en de publieke raadpleging over de MiFiD-richtlijn; is van mening dat niets ontziende speculatie, uitwassen en misbruik op derivatenmarkten dringend aangepakt moeten worden; |
80. |
verzoekt de Commissie concrete maatregelen voor te stellen om de continuïteit van de voedselvoorziening te waarborgen, de instabiliteit van de markt aan te pakken en de werking van de derivatenmarkten voor landbouwgrondstoffen in het kader van een duurzame algemene verantwoordelijkheid te versterken; |
*
* *
81. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten. |
(1) http://ec.europa.eu/enterprise/policies/raw-materials/files/docs/report-b_en.pdf.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0093.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0037.
(4) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.
(5) http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/neei_n2000_guidance.pdf.
(6) http://ec.europa.eu/trade/creating-opportunities/trade-topics/raw-materials/.
(7) Study ‘The links between the environment and competitiveness’, Project ENV.G.1/ETU/2007/0041, http://ec.europa.eu/environment/enveco/economics_policy/pdf/exec_summary_comp.pdf.
(8) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 47.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0446.
(10) Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0024.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/37 |
Dinsdag 13 september 2011
Visserijbeheer in de Zwarte Zee
P7_TA(2011)0365
Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het huidige en toekomstige visserijbeheer in de Zwarte Zee (2010/2113(INI))
2013/C 51 E/05
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en zijn resolutie van 7 mei 2009 over de nieuwe rol en bevoegdheden van het Parlement bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon (1), |
— |
gezien zijn resolutie van 20 januari 2011 over een EU-strategie voor het Zwarte-Zeegebied (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 25 februari 2010 over het Groenboek over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 21 oktober 2010 over het geïntegreerde maritieme beleid van de EU – beoordeling van de bereikte vooruitgang en nieuwe uitdagingen (4), |
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1256/2010 van de Raad van 17 december 2010 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden welke in de Zwarte Zee van toepassing zijn (5), |
— |
gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (6), |
— |
gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (7), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een geïntegreerd maritiem beleid voor de EU" (COM(2007)0575), |
— |
gezien het Verdrag van Boekarest van 1992 inzake de bescherming van de Zwarte Zee tegen vervuiling, alsmede de protocollen van dit verdrag, |
— |
gezien de ministeriële verklaring over de bescherming van de Zwarte Zee van 1993 (de Odessa-verklaring), |
— |
gezien de in 2007 uitgevoerde grensoverschrijdende diagnostische analyse van de Zwarte Zee (8), |
— |
gezien het verslag over de toestand van het milieu van de Zwarte Zee dat de Commissie voor de bescherming van de Zwarte Zee tegen vervuiling in 2008 publiceerde, |
— |
gezien het actieplan voor de milieubescherming en de sanering van de Zwarte Zee dat de Commissie voor de bescherming van de Zwarte Zee tegen vervuiling in 2009 lanceerde, |
— |
gezien de Zeerechtverdragen van de Verenigde Naties van 1982, |
— |
gezien op de Overeenkomst van de Verenigde Naties over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van 10 december 1982 betreffende de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, |
— |
gezien de Overeenkomst inzake de toepassing van Deel XI van het Zeerechtverdrag, |
— |
gezien de Gedragscode van de FAO van 1995 voor een verantwoorde visserij, |
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1992 over biodiversiteit, |
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten, |
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake wetlands van internationale betekenis, met name als habitats voor watervogels (Ramsar-verdrag), |
— |
gezien het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten van 1979 (Verdrag van Bonn), |
— |
gezien de Overeenkomst inzake de instandhouding van walvisachtigen in de Zwarte Zee, de Middellandse Zee en de aangrenzende Atlantische Oceaan (ACCOBAMS), |
— |
gezien de Overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 inzake visbestanden, |
— |
gezien het verslag van 2008 van de tweeëndertigste zitting van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), getiteld "Versterking van de samenwerking voor de Zwarte Zee", |
— |
gezien het regionale onderzoek van de GFCM van 2009 over kleine tonijn in de Middellandse Zee, met inbegrip van de Zwarte Zee, |
— |
gezien de Organisatie voor Economische Samenwerking in het Zwarte Zeegebied, |
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de top van het oostelijk partnerschap in Praag van 7 mei 2009 (Verklaring van Praag), |
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0236/2011), |
A. |
Overwegende dat de discussie binnen de EU over de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) nog in volle gang is en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken en problemen van dit zeegebied, omdat het hier om de eerste GLB-hervorming gaat die ook de Zwarte Zee behelst, |
B. |
Overwegende dat er tot nu toe sprake was van een losse of zelfs helemaal geen samenwerking, er geen concreet geharmoniseerd wetgevingskader of een gemeenschappelijke wet over de visserij in de landen rond de Zwarte Zee voorhanden waren, doordat alle wateren onder de rechtsmacht van de afzonderlijke oeverstaten vallen, en het in het algemeen aan voldoende systematisch onderzoek en wetenschappelijke informatie over het Zwarte Zeegebied ontbrak, |
C. |
Overwegende dat het uiterst moeilijk is de visserij op de Zwarte Zee te beheren omdat slechts twee van de zes oeverstaten lid van de EU zijn en dat zelfs die twee landen nieuwe lidstaten zijn die pas in 2007 tot de EU zijn toegetreden, |
D. |
overwegende dat moet worden overwogen voor de zes landen rond de Zwarte Zee op termijn een gemeenschappelijk beleid te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat het milieu beschermd wordt en dat de economische en sociale ontwikkeling van de kuststreken in de hand wordt gewerkt, |
E. |
overwegende dat dit nieuwe beleid voor de Zwarte Zee gericht moet zijn op het behoud en de verbetering van de biodiversiteit en de welvaart van degenen die in visserijsector aldaar werkzaam zijn, wat prioriteiten van de Europese Unie zijn, |
F. |
overwegende dat de Zwarte Zee haar eigen plaats binnen de belangrijkste mariene gebieden van Europa moet innemen, aangezien zij de jongste en meest dynamische binnenzee is, |
G. |
overwegende dat de Zwarte Zee haar plaats moet innemen binnen het hervormde GVB en het geïntegreerd maritiem beleid, en dat binnen het nieuwe financiële kader van het Europees Visserijfonds vanaf 2013 toereikend rekening moet worden gehouden met de behoeften van de vissers en de visserij, en van de visproducerende en -verwerkende industrie, |
H. |
overwegende dat met onderhavig verslag rekening moet worden gehouden, niet alleen als een richtsnoer voor de GVB-hervorming, maar ook als eventueel onderdeel van een toekomstig EU-beleid inzake de samenwerking met de partners in Oost-Europa om zoveel mogelijk profijt te trekken van de bestaande mededeling van de Commissie over synergie voor het Zwarte Zeegebied (COM(2007)0160) ten einde de samenwerking in de regio van de Zwarte Zee te intensiveren waar de visserij en de ontwikkeling van de diverse sectoren een belangrijke rol spelen, |
I. |
overwegende dat het visserijbeheer in de region van de Zwarte Zee baat zal hebben bij een gecoördineerde wetenschappelijke samenwerking tussen de kuststaten en bij een coherent beleid voor het behoud en de verbetering van de visbestanden op Europees niveau, |
J. |
overwegende dat vele mariene ecosystemen in het algemeen en het ecosysteem van de Zwarte Zee in het bijzonder ernstige gevolgen ondervinden van de dynamische veranderingen die rechtstreeks met de visserij, de klimaatverandering en de vervuiling verband houden, |
K. |
overwegende dat de geaderde stekelhoren (Rapana venosa) van negatieve invloed is en een bedreiging voor het ecologisch evenwicht van de Zwarte Zee vormt omdat deze vis natuurlijke waterfilters, zoals de blauwe mossel (Mythilus galloprovincialis) en de gewone venusschelp (Chamelea gallina), vernietigt, |
L. |
overwegende dat de EU-vissers in de Zwarte Zee weliswaar meestal vaartuigen gebruiken die minder dan 12 meter lang zijn en daardoor een beperkte impact op het mariene milieu van deze zee hebben; Deze vissers moeten echter de inspanningen die men zich getroost om een duurzame visserij tot stand te brengen respecteren en hun verantwoordelijkheden in dit opzicht dragen, |
M. |
overwegende dat illegale, ongeregistreerde en niet aan voorschriften gebonden visvangst op de Zwarte Zee onverwijld moet worden aangepakt, |
N. |
overwegende dat het ontbreken van een gemeenschappelijke overeenkomst tussen de zes landen rond de Zwarte Zee kan worden opgelost door een kaderovereenkomst te sluiten waarover bijvoorbeeld op basis van de mededeling van de Europese Commissie onderhandeld kan worden en waarin de belangen van alle partijen tot uiting komen en in overweging worden genomen, |
O. |
overwegende dat veel van de problemen rond de Zwarte Zee het gevolg zijn van het ontbreken van een gepaste institutionele structuur die het visserijbeheer van de Zwarte Zee op professioneel en gespecialiseerd niveau coördineert en ten uitvoer legt; dat de nationale autoriteiten die met de tenuitvoerlegging van het visserijbeleid belast zijn, al tien jaar onderhandelen over de oprichting van een dergelijke institutionele structuur en de vorm en bevoegdheden ervan, maar dat dit vooralsnog niets heeft opgeleverd; dat daardoor geen adequate maatregelen zijn getroffen om de visvangst, en met name de grensoverschrijdende vangsten, te controleren, |
P. |
overwegende dat de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), wier mandaat het Zwarte Zeegebied behelst, vooralsnog niet alle mogelijkheden benut om aan de behoeften en verwachtingen van de belanghebbenden en met name de vissers, te voldoen en van alle voor dit gebied relevante beschikbare instrumenten gebruik moet maken, |
Q. |
overwegende dat de Zwarte Zee niet te vergelijken valt met de Middellandse Zee als het gaat om visbestanden, vervuilingsniveaus, variëteit van de soorten, dominante soorten, biomassa en productiviteit, |
R. |
overwegende dat het Europees Parlement in januari 2011 een verslag over een EU-strategie voor de Zwarte Zee heeft aangenomen (9) waarin ook benadrukt wordt dat op de visserij meerjarenbeheersplannen moeten worden toegepast en er een apart regionaal orgaan voor het beheer van de visserij op de Zwarte Zee moet worden opgericht, |
Algemeen
1. |
wijst erop dat er op Europees niveau een levensvatbare, stabiele en duurzame visserijsector tot stand moet worden gebracht en dat er met name voor de Zwarte Zee een speciaal beleid moet worden uitgestippeld om de visbestanden te behouden en te verbeteren en te zorgen voor een stabiele duurzame en aan het Zwarte Zeegebied aangepaste visserijsector, met inachtneming van de specifieke kenmerken van deze regio en het feit dat het visserijbeleid van de Zwarte Zee een onlosmakelijk onderdeel van de op handen zijnde GVB-hervorming moet vormen; |
2. |
onderstreept dat een accurater, analytisch en wetenschappelijk onderzoek nodig is dat op regionaal, nationaal en Europees niveau wordt gecoördineerd om de visbestanden en ecosystemen van het Zwarte Zeegebied te behouden en te verbeteren; |
3. |
erkent dat de Commissie zich inspanningen heeft getroost voor een meer solide en gestructureerde dialoog met de niet-lidstaten die aan de Zwarte Zee liggen en moedigt de Commissie aan deze inspanningen kracht bij te zetten totdat overeenstemming is bereikt over een meer gestructureerd gemeenschappelijk kader dat het hele Zwarte Zeegebied bestrijkt en met een regionale benadering van het visserijbeheer in de regio rekening houdt; |
4. |
is van mening dat alle besluiten en beleidslijnen die op de Zwarte Zee betrekking hebben, gebaseerd moeten zijn op solide wetenschappelijke gegevens en een samenwerking tussen alle belanghebbenden; |
5. |
benadrukt dat voor een permanente wetenschappelijke analyse van de situatie van de visbestanden een stabiel observatiesysteem op lange termijn noodzakelijk is en dat alle kuststaten van de Zwarte Zee hieraan moeten deelnemen; |
6. |
moedigt de Commissie aan al haar diplomatieke en financiële mogelijkheden aan te wenden om concrete resultaten te boeken voor een succesvol en een duurzame visserij in het belang van de EU, en de parlementaire vergadering Euronest en het Oostelijk Partnerschap zoveel mogelijk in te zetten omdat de directe buren van de EU een cruciale rol spelen; |
7. |
dringt aan op een geïntensiveerd systeem voor controle en toezicht op de visserij, dat op lange termijn bijdraagt tot duurzame exploitatie van de visbestanden en doeltreffender bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij; |
8. |
steunt de internationale rol van de activiteiten van het Communautair Bureau voor visserijcontrole en dringt aan op een actievere inzet en effectievere samenwerking bij controle, inspectie en toezicht in het Zwarte Zeegebied; |
9. |
is van oordeel dat de vistechnieken voor het vangen demersale soorten zorgvuldig en tot in de details onder de loep moeten worden genomen teneinde die technieken te identificeren die niet of het minst schadelijk voor het zeebed zijn; wijst erop dat gebruik van de juiste vistechnieken voor het vangen van demersale soorten van groot belang is om overbevolking van de geaderde stekelhoren (Rapana venosa) te voorkomen omdat deze vis een bedreiging vormt voor natuurlijke waterfilters, zoals de blauwe mossel (Mythilus galloprovincialis), de gewone venusschelp (Chamelea gallina), de kostbare oester (Ostrea edulis) en vele andere schelpdieren; |
10. |
is van oordeel dat de Zwarte Zee een gepaste status binnen de beleidsgebieden van de Gemeenschap moet krijgen en dat hiertoe gepaste diplomatieke en wetenschappelijke inspanningen moeten worden gedaan en dat voor een duurzame visserij op deze zee de nodige financiële middelen moeten worden vrijgemaakt; meent dat de EU-begrotingsmiddelen flexibel, toegankelijk en transparant moeten worden gemaakt zodat de EU de duurzaamheid van de Zwarte Zeevisserij kan garanderen; |
11. |
onderstreept dat de dialoog tussen de belanghebbenden de basis vormt voor een succesvolle bevordering van het geïntegreerd maritiem beleid in het Zwarte Zeegebied; is van oordeel dat het geïntegreerd maritiem beleid tevens een conflict- en probleemloze band tussen de maritieme sectoren moet scheppen en daarbij met de duurzame ontwikkeling van kustgebieden rekening moet houden; |
12. |
wijst op het belang van bilaterale samenwerking en internationale overeenkomsten, aangezien de meeste oeverstaten van de Zwarte Zee geen EU-lidstaten zijn en derhalve niet verplicht zijn zich aan de EU-wetgeving te houden; |
13. |
is van oordeel dat alle oeverstaten van de Zwarte Zee, en met name de EU-lidstaten of kandidaatlanden hieronder, zich moeten houden aan de EU-wetgeving en de internationale afspraken inzake visserij die bedoeld zijn om de duurzaamheid van niet alleen de visbestanden maar ook van de visserijsector te waarborgen; |
14. |
spoort de Commissie aan de ontwikkeling van kustgebieden verder te ontwikkelen via het bevorderen van duurzame visserij, die vooral voor de door hoge werkloosheidscijfers geteisterde Zwarte Zeeregio van groot belang is; |
Specifieke overwegingen
15. |
is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om werkgroepen voor visserijbeheer met Turkije en de Russische Federatie te organiseren zodat het debat over samenwerking kan worden voortgezet; verzoekt de Commissie haar inspanningen en dialoog met alle landen aan de Zwarte Zee te intensiveren; verzoekt de Commissie ten volle de bestaande organisaties en relevante instrumenten te benutten om vooruitgang te boeken in de richting van betere beleidscoördinatie; is vooralsnog van oordeel dat een aparte regionale organisatie voor het beheer van de Zwarte Zeevisserij (RFMO) op termijn de communicatie tussen wetenschappelijke instituten en beroepsorganisaties van vissers, producenten en visverwerkers kan bevorderen en verbeteren om geschillen te beslechten en de samenwerking in het Zwarte Zeegebied te intensiveren; spoort de Commissie aan op bilateraal niveau met de Zwarte Zeelanden samen te werken en zich ervan bewust moet zijn dat de meeste hiervan geen lid van de Europese Unie zijn; |
16. |
benadrukt dat overwogen moet worden op termijn een RFMO op te richten die het wetenschappelijk onderzoek coördineert, de toestand van de visbestanden analyseert en specifiek beleid uitvoert om bedreigde soorten te observeren; Deze organisatie kan tevens suggesties doen voor de meerjarenplannen voor het visserijbeheer en de vangstquota voor de landen rond de Zwarte Zee verdelen; |
17. |
spoort de EU aan haar diplomatieke middelen in te zetten om de landen rond de Zwarte Zee die geen lid zijn van de Unie, zoveel mogelijk te winnen voor de beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, vooral bij de tenuitvoerlegging van meerjarenbeheersplannen; |
18. |
is van mening dat Europese instrumenten in het kader van wetenschappelijke activiteiten als een middel moeten worden gebruikt om gezamenlijke werkzaamheden van en de samenwerking tussen Europese wetenschappers en hun tegenvoeters in Oekraïne, de Russische Federatie, Georgië en Turkije te faciliteren en te bevorderen; |
19. |
is van mening dat de EU-activiteiten in verband met de Zwarte Zeevisserij, en met name het geïntegreerd maritiem beleid, zich voornamelijk moet richten op kleinschalige visserij, die voor de regio en de economische status van de kuststaten van cruciaal belang is; |
20. |
benadrukt dat in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de EU de oprichting moet worden gestimuleerd van beroepsorganisaties van Zwarte Zeevissers en bedrijfstakorganisaties voor visserij en aquacultuur waar deze ontbreken of nog niet tot volle wasdom zijn gekomen; |
21. |
is van oordeel dat het beginsel van jaarlijkse TAC’s en quota dat momenteel door de lidstaten rond de Zwarte Zee wordt toegepast, niet de enige optie voor het visserijbeheer van de Zwarte Zee mag zijn; meent dat meerjarenbeheersplannen moeten worden bevorderd en dat deze duidelijkheid kunnen bieden over de EU-doelstellingen voor de visserij in de Zwarte Zeeregio en de toekomstvisie van de EU voor dit gebied; |
22. |
onderstreept dat onder alle belanghebbenden op lange termijn een gedeelde en gecoördineerde methode moet worden toegepast om erop toe te zien dat alle partijen in het Zwarte Zeegebied een duurzame visserij nastreven en is daarom ingenomen met de uitwisseling van beproefde methoden tussen de belanghebbenden; |
23. |
wijst andermaal op het belang van een zodanig visserijbeheer dat ecosystemen behouden blijven, de legale visserij zich kan ontwikkelen en illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij bestreden wordt; dringt aan op de oprichting van een Europese kustwacht met het oog op een efficiënte ontwikkeling van de samenwerking tussen de lidstaten om de veiligheid op zee te verbeteren en de nieuwe bedreigingen, met name in de Zwarte Zee, het hoofd te bieden; |
24. |
meent dat meerjarenbeheersplannen zowel voor de economische situatie van de visserijsector als voor de ecosystemen van de Zwarte Zee zeer interessant zijn; meent dat deze aanpak via meerjarenbeheersplannen vergezeld moet gaan van een doeltreffende vangstcontrole; |
25. |
wijst erop dat wetenschappelijk onderzoek over thema's die verband houden met de Zwarte Zee, gestimuleerd moeten worden zodat de verantwoordelijke Europese, regionale en nationale autoriteiten verantwoorde beslissingen kunnen nemen en oog hebben voor de economische, sociale en ecologische gevolgen van deze beslissingen; is van mening dat gedetailleerd en gecoördineerd onderzoek noodzakelijk is om een duidelijk en ondubbelzinnig antwoord te kunnen vinden op de vaagstukken met betrekking tot het visserijbeheer en de eventuele gevolgen van bepaalde vistechnieken (zoals het gebruik van sleepnetten op de zeebodem) omdat bij ontstentenis hiervan geen serieuze conclusies kunnen worden getrokken; is van oordeel dat onderzoekprogramma’s en -projecten op het gebied van de Zwarte Zeevisserij, zoals SESAME, KNOWSEAS, WISER en BlackSeaFish, verder aangemoedigd moeten worden; |
*
* *
26. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede de regering en het parlement van Oekraïne, de Russische Federatie, Georgië en Turkije. |
(1) PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 37.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0025.
(3) PB C 348 E van 21.12.2010, blz. 15.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0386.
(5) PB L 343 van 29.12.2010, blz. 2.
(6) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 50.
(7) PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.
(8) http://www.grid.unep.ch/bsein/tda/main.htm.
(9) Zie bovengenoemde resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/43 |
Dinsdag 13 september 2011
De veiligheid van offshore-olie- en -gasactiviteiten beter waarborgen
P7_TA(2011)0366
Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over een betere waarborging van de veiligheid van offshoreolie- en -gasactiviteiten (2011/2072(INI))
2013/C 51 E/06
Het Europees Parlement,
— |
gezien Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (1), |
— |
gezien Richtlijn 92/91/EEG van de Raad van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (2), |
— |
gezien Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn) (3), |
— |
gezien Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 over de evaluatie van de gevolgen van particuliere en overheidsprojecten voor het milieu (milieueffectbeoordelingsrichtlijn) (4), zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 97/11/EG (5), 2003/35/EG (6) en 2009/31/EG (7), |
— |
gezien Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (8), |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (9), zoals gewijzigd, |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 2038/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 over meerjarenfinanciering voor de acties van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op het gebied van de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 (10), |
— |
gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (11), |
— |
gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over EU-maatregelen inzake aardolieprospectie en -winning in Europa (12), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie met de titel "De veiligheid van offshoreolie- en -gasactiviteiten beter waarborgen" (COM(2010)0560), |
— |
gezien artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien de artikelen 11 en 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het ongeluk met de Deepwater Horizon, dat tot een tragisch verlies aan mensenlevens en ernstige milieuschade heeft geleid, |
— |
gezien het eindverslag van de Nationale Commissie van de VS voor het onderzoek naar de olieramp met de Deepwater Horizon van BP en naar offshoreboorwerkzaamheden, |
— |
gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (de habitatrichtlijn) (13), |
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie juridische zaken (A7-0290/2011), |
A. |
overwegende dat artikel 194 van het VWEU specifiek het recht van een lidstaat bekrachtigt om de voorwaarden te bepalen voor de exploitatie van zijn energiebronnen, terwijl hij daarbij ook de solidariteit en de bescherming van het milieu niet uit het oog mag verliezen, |
B. |
overwegende dat artikel 191 van het VWEU bepaalt dat het milieubeleid van de Unie streeft naar een hoog niveau van bescherming en berust op het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt, |
C. |
overwegende dat de eigen olie- en gasbronnen in beduidende mate voorzien in de huidige energiebehoefte in Europa en thans van vitaal belang zijn voor onze energiezekerheid en diversifiëring op energieterrein, |
D. |
overwegende dat sprake is van toenemende offshoreactiviteiten in aangrenzende gebieden rond de EU, waar het EU-recht niet geldt maar waar eventuele ongevallen gevolgen zouden hebben voor de EU; overwegende dat veel van deze gebieden momenteel politiek onstabiel zijn, |
E. |
overwegende dat er al een grote hoeveelheid internationale wetgeving en internationale overeenkomsten bestaat die betrekking hebben op de zeeën, waaronder de Europese wateren, |
F. |
overwegende dat het Zeerechtverdrag van de VN (UNCLOS) het rechtskader biedt waarin activiteiten op de oceanen en op zee moeten worden uitgevoerd, evenals de afgrenzing van het continentaal plat en de exclusieve economische zone (EEZ), |
G. |
overwegende dat de veiligheid en integriteit van de aardolie- en aardgasexploratie, alsmede de maximale bescherming van de burgers van Europa en het milieu, moeten worden gegarandeerd, |
H. |
overwegende dat de gevolgen van een ongeluk een grensoverschrijdend karakter kunnen hebben en dat daarom de wens gerechtvaardigd is dat de EU kan beschikken over een reeds voorbereide capaciteit om op verontreinigingen te reageren, waarbij ook rekening wordt gehouden met ongevallen buiten de wateren van de EU, |
I. |
overwegende dat de olieramp met de Deepwater Horizon de potentieel verwoestende consequenties voor mens en milieu heeft aangetoond van de exploitatie van aardolie onder extreme omstandigheden, evenals de enorme economische kosten die verband houden met dergelijke milieueffecten, |
J. |
overwegende dat in een aantal van de aanbevelingen van de Nationale Commissie van de VS voor het onderzoek naar de olieramp met de Deepwater Horizon van BP en naar offshoreboorwerkzaamheden wordt ingegaan op praktijken die in delen van de EU al twintig jaar of langer gangbaar zijn, |
K. |
overwegende dat de olieramp met de Deepwater Horizon in de Golf van Mexico voor de EU aanleiding moet zijn tot een urgente en, waar nodig, diepgaande herziening van haar desbetreffende wet- en regelgeving, waarbij gekeken wordt naar het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat preventief moet worden opgetreden ten aanzien van alle aspecten van de offshorewinning en -exploratie van olie en gas, inclusief veilig transport via onderwaterpijpleidingen op of onder de zeebodem, op haar grondgebied, overwegende dat het Parlement het in dit verband verheugend vindt dat bij de Commissie de wil aanwezig is om de leemten in de bestaande EU-wetgeving met spoed te vullen, |
L. |
overwegende dat de olieramp in de Golf van Mexico voor het bedrijfsleven en de bevoegde autoriteiten aanleiding is geweest tot het instellen van fora als GIRG (14) en OSPRAG (15) om lering uit deze ramp te trekken, en overwegende dat veel van deze initiatieven al tot concrete resultaten hebben geleid, |
M. |
overwegende dat nationale oliebedrijven in 2007 52% van de aardolieproductie in de wereld voor hun rekening namen en de controle hadden over 88 % van de aangetoonde aardoliereserves, en overwegende dat hun belang in vergelijking met internationale aardolieondernemingen spectaculair toeneemt, |
N. |
overwegende dat de uiteenlopende regelgevingsmechanismen van de lidstaten ervoor zorgen dat het veel moeilijker is de integriteit van veiligheidsmaatregelen te waarborgen, dat een extra financiële last op het bedrijfsleven wordt gelegd en dat de juiste, soepele werking van de interne markt in gevaar wordt gebracht, |
O. |
overwegende dat bewezen lijkt dat met het scheiden van het vergunningsproces van gezondheids- en veiligheidsbeoordelingen eventuele belangenconflicten, of een vermenging van doelstellingen, zijn te voorkomen, |
P. |
overwegende dat de nationale regelgevers financiële haalbaarheid en capaciteiten moeten beoordelen alvorens een vergunning en een definitieve toestemming om te boren te geven, waarbij gewaarborgd moet zijn dat er voldoende fondsen beschikbaar zijn, onder meer ook langs de weg van een WA-verzekering en gemeenschappelijk fondsen, |
Q. |
overwegende dat er al internationale fora bestaan waarin regelgevers optimale praktijken kunnen uitwisselen, waaronder het NSOAF (16), |
R. |
overwegende dat de Commissie namens de EU reeds overeenkomstsluitende partij bij het OSPAR (17) is, een regionaal verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, |
S. |
overwegende dat er mechanismen bestaan voor het rapporteren van incidenten, onder meer het jaarlijkse OSPAR-rapport over lozingen, lekkages en emissies, en overwegende dat niet-reguliere kanalen zoals de "veiligheidsbulletins" van de NSOAF gebruikt kunnen worden voor de verspreiding van lessen die van dergelijke incidenten geleerd kunnen worden, |
T. |
overwegende dat in tal van bestaande overeenkomsten al procedures zijn beschreven voor een internationale respons op olielekkages van internationale omvang, zoals de OCES-overeenkomst (18), |
U. |
overwegende dat de EU-machinerichtlijn in het algemeen betrekking heeft op uitrusting van offshoreolie- en -gasfaciliteiten, maar dat mobiele offshoreboorinstallaties en daarop gebruikte apparatuur niet onder deze richtlijn vallen, |
V. |
overwegende dat het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid reeds technische bijstand verleent aan de Commissie bij de ontwikkeling en uitvoering van EU-wetgeving inzake maritieme veiligheid, en operationele taken heeft gekregen op het gebied van respons op olieverontreiniging, satelliettoezicht en bij de identificatie en lokalisatie van schepen met groot bereik (LRIT), |
W. |
overwegende dat de verantwoordelijkheid voor de schoonmaak bij olielekkage en de aansprakelijkheid voor schade gebaseerd is op artikel 191 VWEU, dat het beginsel "de vervuiler betaalt" instelt, en zijn weerspiegeling vindt in afgeleid recht, zoals de richtlijn milieuaansprakelijkheid en de afvalstoffenrichtlijn, |
X. |
overwegende dat voor de Noordzee al een compensatieregeling voor olievervuiling bestaat, |
Regulering
1. |
erkent dat uitgifte van vergunningen en andere vormen van toestemming voor de exploratie en exploitatie van koolwaterstofbronnen een prerogatief van de lidstaten is, en dat eventuele opschorting van activiteiten ter beoordeling staat van de betrokken lidstaat; onderstreept echter dat de vergunningsprocedures aan zekere gemeenschappelijke EU-criteria moeten voldoen en benadrukt het feit dat de lidstaten het voorzorgsbeginsel moeten toepassen als zij toestemming geven voor de exploratie en exploitatie van koolwaterstofreserves; |
2. |
houdt derhalve staande dat de invoering van een voor de gehele EU geldend moratorium op alle nieuwe vormen van diepzeeolieboringen in EU-wateren een onevenredige reactie zou zijn op de noodzaak hoge veiligheidsnormen voor de gehele EU te laten gelden; |
3. |
onderstreept dat het wet- en regelgevingskader van de respectieve lidstaten ervoor dient te zorgen dat alle exploitanten een op risico gebaseerde, specifiek voor de locatie geldende "veiligheidsanalyse" voorleggen, die hen verplicht tegenover de betrokken gezondheids-, veiligheids- en milieuautoriteiten terdege aan te tonen dat alle specifiek voor de locatie geldende en andere risico's in aanmerking zijn genomen en dat er voor iedere installatie controles zijn uitgevoerd; |
4. |
onderstreept dat de wet- en regelgevingskaders van alle lidstaten moeten voorzien in een robuuste regeling, overeenkomstig de huidige beste praktijken, waarbij alle voorstellen om boringen te verrichten worden vergezeld van een veiligheidsanalyse die moet worden goedgekeurd alvorens de werkzaamheden kunnen beginnen, met inbegrip van door onafhankelijke derden te verrichten verificatieprocedures en regelmatige onderzoeken met een passende frequentie door onafhankelijke deskundigen; onderstreept dat in de regelgeving opgenomen "controlepauzes" voor de aanvang van de booractiviteiten er verder voor zullen zorgen dat met alle risico's rekening is gehouden en dat deze zo gering mogelijk zijn gemaakt, en dat er voor elke installatie met een passende frequentie onderzoeken door onafhankelijke deskundigen worden uitgevoerd; |
5. |
wenst dat alle veiligheidsanalyses levende en mee-evoluerende documenten worden en dat concrete technische veranderingen of veranderingen van apparatuur door de desbetreffende bevoegde autoriteit moeten worden goedgekeurd, en benadrukt dat alle veiligheidsanalyses ten minste om de vijf jaar opnieuw moeten worden bezien, ook door de onafhankelijke regelgevers; onderstreept dat alle ter plaatse geldende procedures en alle apparatuur voor het opvangen van eventuele olielekkages in de veiligheidsanalyse moeten worden opgenomen; |
6. |
erkent dat er al een netwerk van regelgeving en beste praktijken bestaat en dat één enkel nieuw stukje specifieke EU-wetgeving het huidige netwerk van verschillende regimes zou kunnen destabiliseren, en zou kunnen doen afwijken van de beproefde veiligheidsanalysemethode, en benadrukt dat de nieuwe wetgeving niet mag trachten de huidige beste praktijken te dupliceren en deze evenmin in gevaar mag brengen; |
7. |
steunt de wens van de Commissie om de minimumnormen in de EU in samenwerking met de lidstaten op te schroeven; meent dat veiligheids- en milieubelangen in alle wetgeving behoren te worden verwerkt en dat op alle gebieden van offshoreolie- en -gasactiviteiten de hoogste veiligheids- en milieunormen moeten worden toegepast; vraagt dat een onafhankelijke derde het coördinatiepeil in geval van een ongeluk verbetert; beveelt aan om deze taak toe te wijzen aan het EMSA; |
8. |
verzoekt om uitbreiding van de milieueffectbeoordelingsrichtlijn (19) tot alle fasen van offshoreprojecten (verkenning en exploitatie) en verzoekt om specifieke eisen die aan milieueffectbeoordelingen moeten worden gesteld in geval van diepe wateren, complexe boorputten, moeilijke booromstandigheden en transport van olie en gas via pijpleidingen op of onder de zeebodem; is daarnaast van oordeel dat de Commissie ervoor moet zorgen dat milieueffectbeoordelingen voor door nationale autoriteiten goed te keuren offshoreprojecten ook betrekking moeten hebben op de procedures die exploitanten moeten volgen tijdens stilleggingen; verzoekt de Commissie de rechtsvoorschriften inzake milieueffectbeoordelingen tegen het licht te houden en daarin vast te leggen dat de beoordelingen moeten worden uitgevoerd door deskundigen die onafhankelijk zijn van de opdrachtgevers; |
9. |
verzoekt de Commissie een evaluatie uit te voeren van het bestaande regelgevingskader betreffende de ontmanteling van bestaande boorinstallaties en duidelijk te maken, zo nodig door middel van wetgeving, dat exploitanten verantwoordelijk zijn voor de veilige verwijdering van deze installaties en aansprakelijk zijn voor alle eventuele milieuschade als gevolg van de ontmanteling of voor milieuschade veroorzaakt door een boorlocatie na de ontmanteling; |
10. |
verzoekt de Commissie te overwegen de goede beginselen in haar wetgeving voor de beheersing van gevaren op het vasteland (SEVESO II (20) en III (21)) ook op te nemen in wetgeving gericht op offshoreolie- en -gasactiviteiten; verzoekt de Commissie inmiddels, indien zij geen voorstel voor dergelijke specifieke wetgeving doet, haar SEVESO III-voorstel opnieuw te bekijken en het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot booreilanden en pijpleidingen op of onder de zeebodem, alsook tot alle stadia van de exploratie van olie- en gasvelden tot de stillegging van de boorput; is verheugd over de toelichting van de Commissie over de herziening van de SEVESO II-richtlijn, waarin zij aangeeft dat zij zal bekijken wat de beste manier is om de milieuwetgeving te versterken; |
11. |
merkt op dat offshoreolie- en -gasactiviteiten zijn vrijgesteld van de centrale bepalingen van de richtlijn industriële emissies (22); stelt voor dat de Commissie in bijlage I, punt 1.5, "offshoreolie- en -gasactiviteiten" toevoegt aan de vóór 31 december 2011 uit te voeren herziening en stelt voor dat het Europese IPPC-bureau de beste beschikbare praktijken voor de offshoreolie- en -gasactiviteiten vastlegt; |
12. |
is verheugd dat de Commissie voornemens is Richtlijn 92/91/EEG te herzien, en eist dat er gekozen wordt voor een benadering die gebaseerd is op gemeenschappelijke normen om te voorkomen dat werknemers binnen dezelfde onderneming op verschillende wijze worden behandeld naar gelang de winningplaats; dringt verder aan op een transparante, doeltreffende en samenhangende regeling die moet gelden voor alle werknemers in de offshoresector, en op een beoordeling van zowel de doelmatigheid van bestaande wetgeving als de mogelijkheden om wetgeving in de toekomst te harmoniseren; |
13. |
dringt er bij de Europese Unie op aan de toepassing van de ILO-richtsnoeren inzake beheerssystemen voor veiligheid en gezondheid op het werk (ILO-OSH 2001) in de olie- en gaswinningsindustrie te bevorderen; |
14. |
waarschuwt er echter voor dat de doeltreffendheid van wetgeving uiteindelijk afhangt van de kwaliteit van de toepassing ervan door de betrokken Europese en nationale autoriteiten en organen die de desbetreffende wetgeving uitvoeren, beheren en handhaven; is van oordeel dat de Commissie er actief op moet letten dat de autoriteiten van de lidstaten zich aan de regels houden; |
15. |
benadrukt dat sommige lidstaten al uitstekende veiligheidsvoorschriften hebben in vergelijking met het internationale en Europese niveau; |
16. |
onderstreept het belang van regelmatige, gevarieerde en rigoureuze inspecties, uit te voeren door onafhankelijke, ervaren specialisten die bekend zijn met plaatselijke omstandigheden; is van mening dat de inspectieregelingen van een exploitant ook moeten worden onderworpen aan verificatie door derden; steunt de inspanningen die sommige lidstaten zich al hebben getroost om het aantal rigoureuze inspecties op te voeren; onderstreept het belang van de onafhankelijkheid van de nationale autoriteiten en van doorzichtigheid bij de benadering van mogelijke belangenconflicten waarmee inspecteurs zich tegenover eventuele toekomstige werkgevers zien geconfronteerd; |
17. |
merkt op dat de middelen eindig zijn wanneer het aankomt op ervaren inspecteurs, en dringt aan op verdere investeringen om een meer gekwalificeerd inspectienetwerk in de diverse lidstaten op te zetten; vraagt de Commissie om manieren te onderzoeken waarop zij de lidstaten kan helpen bij de ontwikkeling van hun eigen inspectoraten; |
18. |
dringt erop aan dat er door de inspectieorganen doelmatige controlesystemen moeten worden gehanteerd, met innoverende methoden zoals specifieke controles van arbeidstijden of reddingsacties, en dat er sancties moeten kunnen worden opgelegd wegens het in gevaar brengen van de gezondheid of veiligheid van werknemers; |
19. |
wijst erop dat het inspectiesysteem van een exploitant moet worden onderworpen aan verificatie door derden en inspecties op EU-niveau, en dat de controles van vaartuigen moeten worden uitgebreid tot offshoreboorplatforms voor olie en gas; |
20. |
onderkent dat er bij sommige minder uitgebreide operaties wellicht schaalvoordelen te behalen zijn als lidstaten inspectie-instanties delen; |
21. |
wijst erop dat bij uitbreiding van de EU-productwetgeving tot uitrustingen op offshore-installaties ermee rekening moet worden gehouden dat, gezien het hoge tempo van de technische vooruitgang, al te nauwkeurig voorgeschreven specificaties snel achterhaald kunnen zijn; |
22. |
vreest dat een "controleur van controleurs" op EU-niveau niet voldoende meerwaarde zal opleveren om onttrekking van schaarse reguleringsmiddelen aan de bevoegde nationale autoriteiten te rechtvaardigen; heeft echter oog voor het potentieel van de aanzienlijke ervaring van het EMSA voor het voorkomen van olieongevallen alsmede toezicht- en detectieactiviteiten, en erkent dat het verzamelen van informatie, het uitwisselen van goede praktijken en het coördineren van de middelen voor respons in de hele EU moeten worden gecoördineerd; vraagt de Commissie te onderzoeken of een Europees regelgevingsorgaan voor offshoreactiviteiten, waarin nationale regelgevers naar het voorbeeld van BEREC in de telecommunicatiesector onder één noemer worden gebracht, meerwaarde zou kunnen opleveren en de handhaving en uitvoering van de strengste normen in de EU zou kunnen versterken; |
Preventie, uitwisseling van informatie en beste praktijken
23. |
onderstreept het belang van regionale initiatieven als eerste fase van multilaterale actie en meent dat fora zoals de NSOAF in de Noordzee ook zouden moeten worden opgericht voor de lidstaten rond de Middellandse, de Baltische en de Zwarte Zee om erop toe te zien dat minimumnormen worden vastgesteld en gehandhaafd; is in dit verband verheugd over het initiatief van de Commissie tot instelling van het Mediterranean Offshore Authorities Forum (MOAF), en moedigt niet-EU-landen aan hieraan deel te nemen; is van oordeel dat normen en voorschriften die voor de EU zijn vastgesteld rekening moeten houden met milieuoverwegingen in verband met de exploratie van koolwaterstoffen in niet-EU-gebieden; |
24. |
erkent dat in de diverse zeegebieden ook verschillende omstandigheden heersen, maar is van mening dat er, waar van toepassing, een interforacoördinatie tussen regionale initiatieven moet zijn om de optimale praktijk op EU-niveau te waarborgen; benadrukt dat de Commissie in deze fora een actieve rol dient te spelen; |
25. |
is verheugd over het initiatief van de Commissie tot invoering van gezamenlijke EU/NSOAF-vergaderingen als gelegenheid voor de uitwisseling van optimale praktijken in de hele EU; onderstreept dat deze vergaderingen alleen bij voldoende belangstelling onder de deelnemers moeten worden gehouden; |
26. |
is ingenomen met het besluit van de Internationale Vereniging van olie- en gasproducenten tot instelling van de Global Industry Response Group (GIRG) in de nasleep van de ramp in de Golf van Mexico; dringt er bij deze groep op aan transparantie te betrachten bij de uitwisseling van informatie en de samenwerking met autoriteiten; |
27. |
benadrukt de veiligheidswinst van programma's voor motivering van het personeel; pleit voor nauwe banden tussen en gemeenschappelijke initiatieven van industrie, werknemers en nationaal bevoegde autoriteiten op gebied van gezondheid, veiligheid en milieubescherming; |
28. |
benadrukt dat de sector van de offshoreolie- en -gasactiviteiten zeer grote risico's met zich meebrengt voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers vanwege de soms extreme milieuomstandigheden, ploegendiensten van 12 uur, alsmede de geïsoleerde ligging, en erkent dat deze specifieke arbeidsomstandigheden – met name de psychologische druk – moeten worden gereglementeerd, en dat dit zo moet blijven, om menselijke fouten te beperken en werknemers te beschermen; beveelt derhalve aan dat er voor de werknemers een verzekering komt naar gelang de risico's waaraan zij worden blootgesteld; |
29. |
wenst dat er een cultuur van preventieve gezondheid en veiligheid ontstaat, door de inzet van de ondernemingen en vakbonden en de actieve deelname van de werknemers, met name door hen te raadplegen en te betrekken bij de opstelling en de toepassing van veiligheidsprocedures, alsmede door hen op de hoogte te stellen van het mogelijke risico dat zij lopen; wijst op het belang om deze procedures in de gehele commandostructuur te testen en te controleren, om ervoor te zorgen dat ook het senior management is opgeleid en aansprakelijk is bij ongevallen of veiligheidsgebreken; |
30. |
doet een beroep op het bedrijfsleven zich tot een werkelijke veiligheidscultuur in zijn organisaties te verplichten, in de offshoresector of binnen een kantooromgeving; bepleit daarom regelmatige opleidingsprogramma's voor alle vaste en werknemers en contractanten alsook voor de werkgevers; |
31. |
verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen om gemeenschappelijke hoge veiligheidsnormen en -systemen vast te stellen om gevaren tegen te gaan en te beperken teneinde de risico's te minimaliseren en, indien nodig, snel en doelmatig te reageren; dringt er ook op aan om in de EU-lidstaten opleidingseisen vast te stellen voor werknemers die werkzaamheden met een hoog risico verrichten, met inbegrip van aannemers en onderaannemers, en deze te harmoniseren om een coherente naleving ervan in alle Europese wateren te waarborgen; verzoekt de Commissie met internationale partners actief de mogelijkheid na te gaan om een mondiaal initiatief inzake gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor werknemers te starten en deze voorschriften regelmatig te actualiseren om ervoor te zorgen dat ze in overeenstemming zijn met de nieuwste stand van de techniek; |
32. |
dringt er bij de lidstaten op aan alleen gecertificeerde interne en externe opleidingen toe te staan; |
33. |
verwelkomt internationale uitwisselingsprogramma's en gezamenlijke opleidingsprogramma's voor het personeel van de bevoegde nationale autoriteiten en verzoekt de Commissie en de lidstaten voorstellen te doen voor initiatieven om deze aan te moedigen; |
34. |
dringt erop aan dat er strikte voorschriften gelden qua veiligheid, bescherming van de gezondheid en opleiding voor onderaannemers, die over de vereiste kwalificaties moeten beschikken om onderhouds- en constructiewerkzaamheden te verrichten op hun bevoegdheidsterrein; dringt erop aan dat werknemers, met inbegrip van aannemers en onderaannemers en werknemersorganisaties, op de hoogte worden gesteld van alle risico's die het werk met zich meebrengt, voordat het feitelijk wordt verricht; |
35. |
benadrukt dat werknemers verderop in de productieketen offshore of onshore ook blootgesteld worden aan zeer grote gezondheids- of veiligheidsrisico's; verzoekt de lidstaten deze werknemers ook onder hun regelgevingsactiviteiten te laten vallen; |
36. |
dringt erop aan dat er een bijzondere en regelmatige medische follow-upzorg wordt aangeboden aan werknemers die werkzaam zijn in de offshoreolie- en -gaswinningssector; beveelt aan dat er ten minste eenmaal per jaar een medisch onderzoek naar de lichamelijke en geestelijke toestand van de werknemers plaatsvindt; |
37. |
dringt aan op dat er een regeling wordt goedgekeurd voor de beoordeling van de risico's waar werknemers aan worden blootgesteld en dat met deze beoordeling rekening wordt gehouden bij de berekening van het salaris van de werknemers; |
38. |
vraagt het bedrijfsleven zich te houden aan de optimale praktijken ten aanzien van veiligheidsvertegenwoordigers; is van mening dat de werknemers een veiligheidsvertegenwoordiger moeten kunnen kiezen die zich in alle onderdelen van de bedrijfsvoering en het besluitvormingsproces met veiligheidsvraagstukken bezighoudt; meent ook dat werknemers veiligheidsgebreken of -risico's op anonieme basis bij de bevoegde autoriteiten moeten kunnen melden, met bescherming tegen intimidatie; |
39. |
is voorstander van krachtiger inspanningen tot deling van beste praktijken onder de lidstaten op het punt van regulering, normen, procedures en melding en beheer van ongevallen, met inbegrip van wetenschappelijke adviezen, regelingen voor bedrijfsveiligheid en milieubescherming, risicobeheer, responsprocedures enz.; |
40. |
erkent dat er al informatie wordt gedeeld, of dat nu gebeurt via reguleringswerkgroepen of via commerciële partnerschappen en joint ventures; is van mening dat veiligheid niet vatbaar is voor enig eigendomsrecht; |
41. |
roept de nationaal bevoegde autoriteiten op om de uit incidentmeldingen gewonnen informatie te delen en openbaar te maken – met inachtneming van commercieel gevoelige aspecten – zodat er lering uit kan worden getrokken; erkent dat consolidering en extra coördinatie van bestaande praktijken en het rapporteren van incidenten kunnen helpen bij het waarborgen van transparantie en een consequente aanpak in de gehele EU; deze informatie moet zo spoedig mogelijk worden gedeeld worden nadat een incident heeft plaatsgevonden en dient onder meer te omvatten: incidenten met het personeel, machinestoringen, vrijkomen van koolwaterstoffen en andere incidenten die aanleiding tot zorg zijn; is ingenomen met internationale initiatieven, waaronder de G20-werkgroep, die op wereldniveau kennis helpen verspreiden over incidenten en eventueel noodzakelijke herstelmaatregelen; |
42. |
meent dat de Commissie een beoordeling moet maken van de doeltreffendheid van de verschillende bestaande informatiekanalen, van de voor- en nadelen van rationalisering en/of van de voor- en nadelen van nieuw in te voeren internationale regimes, met de nodige aandacht voor de daarmee gemoeide administratieve lasten; |
Vergunningen en toestemming voor boorwerkzaamheden
43. |
wijst op het verschil tussen vergunning en toestemming voor boorwerkzaamheden en constateert dat de vergunninghouder niet de organisatie hoeft te zijn die de boringen verricht; stelt dat de regulering moet voorzien in "controlepauzes" tussen de toekenning van een vergunning en de aanvang van de boorwerkzaamheden; |
44. |
beveelt aan dat vergunningverlening en gezondheids- en veiligheidstaken in alle lidstaten gescheiden blijven; is van oordeel dat de Commissie met de lidstaten moet samenwerken om gemeenschappelijke, transparante en objectieve vergunningscriteria vast te stellen waarbij, om belangenconflicten te voorkomen, gegarandeerd wordt dat de vergunningverlening en gezondheids- en veiligheidsaspecten van elkaar worden gescheiden; |
45. |
constateert dat een groot aantal installaties in de EU-wateren tamelijk oud begint te worden; verwelkomt stappen die ertoe moeten leiden dat de bestaande platforms beter op hun taak berekend zijn; |
46. |
is van mening dat van olie- en gasexploitanten moet worden verlangd dat zij tijdens de vergunningsprocedure en tijdens alle stadia van offshoreprojecten (verkenning, exploitatie en stillegging) aantonen over voldoende financiële draagkracht te beschikken voor herstel van de door hun specifieke activiteiten veroorzaakte milieuschade, met inbegrip van schade die wordt veroorzaakt door ongelukken met een lage waarschijnlijkheid, maar grote gevolgen – hetzij via een verplichte onderlinge regeling van de bedrijfstak, hetzij via een wettelijk verplichte verzekering, hetzij via een gemengd stelsel dat financiële garanties biedt; |
Noodplannen
47. |
pleit voor locatiespecifieke noodplannen waarin risico's worden herkend, mogelijke vervuilingsbronnen en gevolgen worden beoordeeld, en een responsstrategie wordt omschreven, met boorplannen voor eventuele hulpputten; beveelt aan dat operatoren aan wie een vergunning wordt verleend als voorwaarde voor het verkrijgen van de vergunning ten minste twee maanden voor aanvang van de werkzaamheden hun noodplannen moeten voorleggen; in het geval van ingewikkelde boorputten of moeilijke booromstandigheden moeten die noodplannen worden beoordeeld, geconsulteerd en worden goedgekeurd tegelijk met andere goedkeuringsprocedures (bij voorbeeld procedures in verband met milieueffecten of de plannen voor de boorputten); is van mening dat de werkzaamheden in geen geval mogen beginnen voordat een noodplan is goedgekeurd door de lidstaat waarin zij zullen worden uitgevoerd; noodplannen moeten door de nationale bevoegde autoriteit worden gepubliceerd, met inachtneming van de gegevensbescherming; |
48. |
vraagt de lidstaten om nationale noodplannen op te stellen, te wijzigen of te actualiseren, met vermelding van bevelslijnen en mechanismen voor de inzet van nationale middelen naast de hulpmiddelen waarover de industrie beschikt voor het geval van een lekkage; dringt bij de lidstaten aan op samenwerking onderling en met aan de EU grenzende landen bij de opstelling van regionale noodplannen; vraagt dat deze plannen aan het EMSA worden doorgegeven; |
49. |
merkt op dat recente gebeurtenissen de risico's van de offshore-exploratie en -productie van olie en gas voor het zeevervoer en het mariene milieu hebben aangetoond; is van oordeel dat het gebruik van de responsmogelijkheden van het EMSA uitdrukkelijk moet worden uitgebreid naar de voorkoming en bestrijding van verontreiniging door dergelijke activiteiten; |
50. |
stelt voor dat in de inventarisering van responsmiddelen door het EMSA alle van belang zijnde hulpmiddelen worden opgenomen waarover de overheid en de industrie beschikt, zodat het EMSA over de goede mogelijkheden beschikt om zo nodig bij een groot ongeluk een coördinerende rol te spelen; |
51. |
stelt voor de uitrusting die beschikbaar is voor de bestrijding van eventuele olielekkages een essentieel onderdeel van de noodplannen te laten zijn en dergelijke uitrusting in de buurt van olie- of gasinstallaties beschikbaar te houden, zodat bij een groot ongeluk een snelle inzet mogelijk is; |
52. |
dringt er bij de bedrijven op aan fondsen te blijven reserveren voor onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot nieuwe technologie voor preventie en hulp bij ongelukken; onderstreept dat, voordat rampenbestrijdingsmethoden worden toegevoegd aan een goedgekeurd noodplan, deze door een onafhankelijke instantie moeten worden getest, beoordeeld en goedgekeurd; |
53. |
acht het van essentieel belang dat gericht en innovatief wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt teneinde het mogelijk te maken automatische systemen te gebruiken voor het toezicht op het verloop en het stoppen van de operaties op boorplatforms en daarbij de betrouwbaarheid te verhogen van de boor- en exploitatiewerkzaamheden en de brandveiligheidssystemen onder extreme weersomstandigheden; |
54. |
bepleit een strikt toezicht op en het voortdurend testen en beoordelen van de milieueffecten van chemische dispergeermiddelen (inclusief rampenplannen die in het gebruik van dergelijke middelen voorzien) om er enerzijds voor te zorgen dat zij bij een optredende lekkage geschikt voor gebruik zijn en om anderzijds schade voor de volksgezondheid en het milieu uit te sluiten; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat gedetailleerder onderzoek wordt verricht naar de gevolgen van dergelijke chemische stoffen, indien nodig via onderzoekprogramma's van de EU; |
Rampenbestrijding
55. |
onderkent dat de industrie de primaire verantwoordelijkheid heeft voor het ingrijpen bij rampen; is ingenomen met gezamenlijke initiatieven van de industrie voor de ontwikkeling, de mobilisering en de inzet van hulpmiddelen om olielekken tegen te gaan; onderstreept dat de overheidssector een belangrijke regelende, veiligheidsgaranderende en coördinerende rol bij de respons op een ramp moet spelen; |
56. |
beveelt aan meer nadruk te leggen op een stelselmatige opleiding, vooral op het gebruik in de praktijk van apparatuur voor de respons op rampen; |
57. |
doet een beroep op de lidstaten en de Commissie om ervoor te zorgen dat het vergunningsstelsel voorziet in financiële beschermingsinstrumenten die de mogelijkheid bieden met spoed de nodige financiële middelen te mobiliseren ter compensatie van de economische en sociale verliezen, alsmede milieuschade als gevolg van een olie- of gaslekkage; |
58. |
is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om het mandaat van het EMSA uit te breiden en daarin niet alleen vaartuigen op te nemen, maar ook offshore-installaties; |
59. |
stelt vast dat de inzet van de deskundigheid en de middelen van het EMSA door de herziene EMSA-verordening zullen worden bepaald, maar dat deze inzet expliciet zodanig moet worden verruimd dat hij ook geldt voor de respons op vervuiling als gevolg van olie- en gasexploratie, en dat hij zo nodig in de gehele EU en de aangrenzende landen beschikbaar moet zijn; |
60. |
is van oordeel dat de op EU-niveau ontwikkelde instrumenten voor respons en toezicht, respectievelijk het netwerk van gereedgehouden bergingsvaartuigen voor olielekkages van het EMSA en het netwerk van toezicht op en de detectie van olielekkages CleanSeaNet (CSN), kunnen worden ingezet voor incidenten/ongelukken met offshore-installaties; |
61. |
beveelt aan de CleanSeaNet-dienst van het EMSA te gebruiken voor het toezicht op olieplatforms en illegale lozingen vanaf vaartuigen; erkent dat 50 % van de thans door CleanSeaNet geleverde beelden kan worden gebruikt voor het toezicht op olieplatforms; |
62. |
beveelt daarom het gebruik van het Service Network of Stand-by EMSA Oil Spill Respond Vessels (SOSRV) aan, na overweging van de volgende punten:
|
63. |
herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen voor de oprichting van een EU-brigade voor civiele bescherming op basis van het EU-mechanisme voor civiele bescherming en samen met de lidstaten een Europees actieplan te ontwikkelen, met specifieke instrumenten die de EU in staat stellen op te treden in geval van grootschalige verontreiniging door offshoreolie-installaties, waaronder begrepen olie- en gasleidingen op of onder de zeebodem; |
64. |
onderkent de rol die het MIC (23) vervult ter aanvulling van de responsmechanismen voor noodsituaties van de lidstaten en de industrie; |
65. |
steunt innovatieve, op de maritieme sector gerichte diensten; is verheugd over de discussie van de Commissie en de lidstaten over een nieuw e-maritiem initiatief dat voortbouwt op het SafeSeaNet-project, en meent dat het verdere veiligheidsvoordelen kan bieden aan de offshoreolie- en gasindustrie; |
66. |
stelt met nadruk dat ieder zeegebied steeds toegang moet hebben tot voldoende, direct inzetbaar materieel om grote lekkages overeenkomstig het ongunstigste scenario in dit specifieke zeegebied, dat eventueel niet alleen EU-wateren omvat, aan te pakken; |
67. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat bij het betere beheer van mariene gegevens, zoals bedoeld in de mededeling van de Commissie getiteld "Mariene kennis 2020" (24) en het voorstel voor een verordening tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid (25), rekening wordt gehouden met het feit dat voor passende monitoring van verontreinigingsdreigingen moet worden gezorgd, teneinde tijdig de meest geschikte maatregelen te kunnen nemen; |
68. |
verzoekt de Commissie een voorstel uit te werken dat offshore-exploitanten die met een overheidsvergunning werken verplicht de door hen gegenereerde wetenschappelijke kennis ter beschikking te stellen aan de bevoegde autoriteiten die werken met de in het kader van "Mariene kennis 2020" ontwikkelde normen en protocollen, teneinde het overheidstoezicht te verbeteren en de kennis van het mariene milieu te bevorderen; |
Aansprakelijkheid
69. |
vraagt de lidstaten om er bij hun onderzoek naar financiële garantiemechanismen, waaronder de noodzaak van aansprakelijkheidsverzekering, op te letten dat de verzekeringspremies worden vastgesteld op basis van het werkelijke risico als gevolg van boor- en exploitatiemoeilijkheden, zodat kleine en middelgrote operatoren die een vergunning aanvragen niet uit de markt worden geprijsd, en er tegelijk voor te zorgen dat de volledige aansprakelijkheidsdekking gehandhaafd blijft; |
70. |
onderstreept dat financiële garanties in principe inderdaad via verzekering of via industriemutualisering kunnen worden gegeven, maar het desalniettemin belangrijk is van exploitanten te verlangen dat zij aantonen over financiële garanties te beschikken voor de volledige kosten van opruimwerkzaamheden en compensatiebetalingen in het geval van een grote ramp, en dat moet worden voorkomen dat risico en aansprakelijkheid worden geëxternaliseerd naar kleinere bedrijven die in het geval van een ongeluk eerder failliet gaan; hamert erop dat gemeenschappelijke regelingen zodanig worden vormgegeven dat er sprake blijft van stimulansen voor het vermijden van risico's en de hoogste veiligheidsnormen bij individuele operaties in acht worden genomen; |
71. |
erkent het nut van collectieve fondsen zoals OPOL in de Noordzee en bepleit dat zulke fondsen in elk zeegebied in de EU worden opgericht; pleit voor verplichte aansluiting van exploitanten bij die fondsen en wenst dat rechtszekerheid wordt geboden doordat een veiligheidsvangnet wordt gecreëerd dat de lidstaten, de maritieme sector – met name vissers – en de belastingbetalers gerust moet stellen; |
72. |
onderstreept dat het vrijwillige karakter van waarborgregelingen als OPOL beperkingen oplegt aan hun wettelijke controle en meent daarom dat de positie van deze waarborgfondsen zou worden versterkt als hun instelling als voorwaarde zou worden gesteld voor de afgifte van een vergunning; |
73. |
benadrukt dat de bijdragen moeten worden gebaseerd op, en in overeenstemming moeten zijn met zowel het risiconiveau op de boorplaats als de noodplannen; |
74. |
is van mening dat de werkingssfeer van de richtlijn milieuaansprakelijkheid (26) zodanig moet worden uitgebreid dat het beginsel "de vervuiler betaalt" en strikte aansprakelijkheid van toepassing zijn op alle schade aan mariene wateren en de biodiversiteit, zodat olie- en gasmaatschappijen verantwoordelijk kunnen worden gemaakt voor alle door hen veroorzaakte milieuschade en de volledige aansprakelijkheid op zich kunnen nemen; |
75. |
verzoekt om een zodanige herziening van de richtlijn milieuaansprakelijkheid dat deze richtlijn overeenkomstig de kaderrichtlijn inzake een strategie voor het mariene milieu (27) gaat gelden voor alle mariene wateren van de EU; |
76. |
verzoekt de Commissie via de richtlijn milieuaansprakelijkheid de schadedrempels te verlagen en een streng aansprakelijkheidsregime te hanteren voor alle schade die wordt toegebracht aan mariene wateren en mariene biodiversiteit; |
77. |
is van oordeel dat de Commissie moet onderzoeken of in het kader van de milieuaansprakelijkheid een compensatiefonds voor olierampen kan worden opgericht, met bindende bepalingen inzake financiële zekerheid; |
78. |
raadt de lidstaten aan de mogelijkheid te bezien van de invoering en versterking van afschrikmiddelen om nalatigheid en niet-naleving tegen te gaan, zoals boetes, intrekking van vergunningen, en strafrechtelijke aansprakelijkheid voor werknemers; wijst er evenwel op dat er in de VS op het moment van de olielekkage uit de Deepwater Horizon al een dergelijk regime bestond; |
79. |
onderstreept dat voordat de boorwerkzaamheden beginnen, ondubbelzinnig moet worden vastgesteld welke de financieel aansprakelijke partijen zijn; |
Betrekkingen met derde landen
80. |
dringt er bij de bedrijven op aan om, waar ter wereld zij ook actief zijn, ten minste de milieu- en veiligheidsnormen van de EU of gelijkwaardige normen te hanteren; is er zich bewust van dat de verlening van een mandaat aan in de EU gevestigde ondernemingen om over de hele wereld volgens EU-normen te werk te gaan, moeilijk te handhaven is, maar vraagt de Commissie te onderzoeken welke mechanismen geschikt zouden zijn om ervoor te zorgen dat in de EU gevestigde ondernemingen overal ter wereld ten minste volgens de EU-veiligheidsnormen te werk gaan; is van oordeel dat verantwoord ondernemerschap op dit gebied ook een uiterst belangrijke factor moet zijn en dat de vergunningsstelsels van de lidstaten bij het verlenen van vergunningen rekening zouden kunnen houden met incidenten in de wereld waarbij bepaalde bedrijven betrokken zijn, mits over deze incidenten de resultaten van diepgaand onderzoek beschikbaar zijn; vraagt de Commissie om bevordering, samen met andere partners in de wereld, van de toepassing van deze strenge normen; |
81. |
vraagt de Commissie en de lidstaten dringend, in het kader van de G20 te blijven meewerken aan offshore-initiatieven met inachtneming van het Zeerechtverdrag van de VN (UNCLOS); |
82. |
wijst op het belang van de bestaande wetgeving die met het Milieuprogramma van de Verenigde Naties werd geïnitieerd, via het OSPAR-verdrag en de verdragen van Barcelona en Helsinki, maar erkent dat het huidige internationaal recht geen volledig of consequent kader biedt voor veiligheids- of milieunormen bij offshoreboorwerkzaamheden en dat het soms moeilijk te handhaven is; |
83. |
onderstreept hoe belangrijk het is dat het niet-geratificeerde Mediterranean Offshore Protocol uit 1994 volledig in werking treedt, dat zich richt op de bescherming tegen vervuiling als gevolg van exploratie en exploitatie; |
84. |
vraagt de Commissie dringend om zich actief met andere aan EU-zeegebieden grenzende staten in te zetten om ervoor te zorgen dat regelgevingskaders en toezicht even hoge veiligheidsniveaus bieden; |
85. |
dringt er bij de EU op aan samen te werken met relevante landen buiten de EU, met inbegrip van hun werknemers- en werkgeversorganisaties, wier onderdanen werkzaamheden uitvoeren in de offshoreolie- en -gaswinningsindustrie van de EU om ervoor te zorgen dat buiten de EU gevestigde ondernemingen die opereren in EU-wateren zich moeten houden aan de arbeidsomstandigheden en de wetgeving op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk van de EU; |
86. |
verzoekt de Commissie een debat te starten over regelgeving op het gebied van aansprakelijkheid voor milieuschade en financiële garanties, en daarbij ook derde landen te betrekken; |
87. |
dringt er bij de Commissie op aan om met partners en buurlanden samen te werken om een bijzondere regeling in te voeren voor activiteiten in het Arctische gebied, waarbij zeer nauwlettend in de gaten wordt gehouden of de offshoreactiviteiten in dit zeer kwetsbare en unieke milieu wel duurzaam zijn, en of ze echt noodzakelijk zijn; |
88. |
bepleit de vorming van internationale bilaterale partnerschappen via de actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, die onder meer derde landen aansporen zich aan strenge veiligheidsnormen te houden; moedigt landen die het Europees nabuurschapsbeleid nog niet volledig hebben geactiveerd, aan dit te doen; |
89. |
steunt de van de industrie uitgaande regelingen voor expertiseoverdracht, vooral naar de landen met een minder ontwikkeld regelgevingskader; |
*
* *
90. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten. |
(1) PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3.
(2) PB L 348 van 28.11.1992, blz. 9.
(3) PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
(4) PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.
(5) PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5.
(6) PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.
(7) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.
(8) PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.
(9) PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1.
(10) PB L 394 van 30.12.2006, blz. 1.
(11) PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.
(12) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0352.
(13) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
(14) Global Industry Response Group.
(15) Oil Spill response group.
(16) North Sea Offshore Authorities Forum.
(17) Het OSPAR-verdrag is het huidige rechtsinstrument ter sturing van de internationale samenwerking bij de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan.
(18) Offshore Cooperative Emergency Services, koepel van de nationale organen van Denemarken, Duitsland, Ierland, Nederland, Noorwegen en het VK.
(19) Richtlijn 85/337/EEG (als gewijzigd).
(20) Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13).
(21) Voorstel voor een richtlijn betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (COM(2010)0781).
(22) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(23) Centrum voor waarneming en informatie (MIC), een dienst van de Commissie.
(24) Mededeling van de Commissie getiteld "Mariene kennis 2020", mariene gegevens en observatie voor slimme en duurzame groei (COM(2010)0461).
(25) COM(2010)0494.
(26) Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).
(27) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/56 |
Dinsdag 13 september 2011
Ondernemerschap voor vrouwen in het midden- en kleinbedrijf
P7_TA(2011)0367
Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over ondernemerschap voor vrouwen in het midden- en kleinbedrijf (2010/2275(INI))
2013/C 51 E/07
Het Europees Parlement,
— |
gezien Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (algemene groepsvrijstellingsverordening) (1), |
— |
gezien het verslag van de Commissie van 3 oktober 2008 met als titel "Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft" (COM(2008)0638), |
— |
gezien het verslag van de Commissie getiteld "Bevordering van innovatie door en ondernemerschap van vrouwen" van 25 juli 2008, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 getiteld "Denk eerst klein: Een "Small business act" voor Europa" (COM (2008)0394), |
— |
gezien Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (2), |
— |
gezien Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (3), |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (4), |
— |
gezien zijn resolutie van 10 maart 2009 over de "Small Business Act" (5), |
— |
gezien zijn resolutie van 30 november 2006 over "Tijd voor een hogere versnelling: Een Europa van ondernemerschap en groei tot stand brengen" (6), |
— |
gezien zijn resolutie van 10 oktober 2002 over de verslagen van de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad van Europa: Groei- en werkgelegenheidsinitiatief - maatregelen voor financiële bijstand aan innoverende en werkgelegenheid scheppende kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) (7), |
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0207/2011), |
A. |
overwegende dat het absoluut noodzakelijk is dat vrouwen en mannen de verantwoordelijkheid voor gezin en huishouden delen, met name door meer gebruik te maken van ouderschaps- en vaderschapsverlof, om gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen en te realiseren, en dat er daarom een evenwicht tussen werk en privéleven gevonden moet worden, hetgeen vrouwen steun kan geven bij het opzetten van een eigen bedrijf om financieel en professioneel onafhankelijk te zijn, |
B. |
overwegende dat het werken als zelfstandige over het algemeen meer flexibiliteit biedt met betrekking tot de werktijden, het aantal werkuren en de werkplek dan werken in loondienst, wat kansen biedt voor degenen die werk en zorgtaken of andere activiteiten willen combineren of behoefte hebben aan een aangepaste werkplek, |
C. |
overwegende dat tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo's) ondernemingen behoren waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen euro en het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen euro niet overschrijdt, |
D. |
overwegende dat 99 % van de nieuwe ondernemingen in Europa uit micro- of kleinbedrijven bestaat, en dat een derde hiervan wordt opgericht door mensen die geen werk hebben, en overwegende dat micro-ondernemingen met minder dan 10 werknemers 91 % van Europa's ondernemingen uitmaken, |
E. |
overwegende dat de Commissie in haar actieplan "De Europese agenda voor ondernemerschap" (COM(2004)0070) aangeeft dat er behoefte is aan betere socialezekerheidsstelsels en dat zij van plan is begin 2011 met een mededeling over de Small Business Act te komen; overwegende dat met name vrouwelijke ondernemers behoefte aan betere sociale zekerheid hebben, |
F. |
overwegende dat vrouwen voor barrières kunnen komen te staan als zij aan informatie proberen te komen en gebruik willen maken van financiële en technologische instrumenten en diensten, waardoor zij worden beperkt in hun mogelijkheden om hun bedrijf uit te breiden en opdrachten van de staat en gemeenten in de wacht te slepen, |
G. |
overwegende dat volgens de terminologie van de Commissie onechte zelfstandigheid een nepvorm van zelfstandigheid is waarvan sprake is bij een onjuiste opgave van de status van werkenden teneinde de socialezekerheidsvoorschriften te omzeilen en de betrokkenen uit te sluiten van basisrechten van de werkenden om de arbeidskosten te verlagen terwijl de betrokkenen economisch afhankelijk blijven, |
H. |
overwegende dat ondernemers (bedrijfseigenaren) degenen zijn die waarde proberen te creëren door de schepping of uitbreiding van economische activiteit, door het vinden en exploiteren van nieuwe producten, processen of markten (8), |
I. |
overwegende dat een vrouwelijke ondernemer gedefinieerd kan worden als een vrouw die een onderneming heeft opgezet waarin ze een meerderheidsbelang heeft, en een actieve inbreng heeft in de besluitvorming, het nemen van risico's en de dagelijkse bedrijfsvoering, |
J. |
overwegende dat tal van ondernemingen, vooral die met vrouwelijke leiding, opgekomen zijn in doelstelling 1-regio's, die binnenkort niet meer als probleemgebieden gelden en plaats moeten maken voor regio's in de nieuwe lidstaten, |
K. |
overwegende dat veel van de regio's die hun steun zullen kwijtraken, nog onvoldoende ontwikkelde plattelandsgebieden zijn en dat de nieuw te ondersteunen gebieden veelal niet over de culturele, sociale en organisatorische middelen beschikken om de Europese steun zo goed mogelijk te besteden, |
L. |
overwegende dat er discrepanties bestaan tussen lidstaten in de aantallen vrouwelijke ondernemers; overwegende dat minder vrouwen dan mannen het ondernemerschap als een haalbare carrièrekeuze beschouwen, en dat ondanks de stijging van het aantal door vrouwen geleide kmo's in het afgelopen decennium, in de Europese Unie slechts 1 op de 10 vrouwen ondernemer is, tegenover 1 op de 4 mannen; overwegende dat ongeveer 60 % van alle academici vrouwen zijn, maar dat zij op de arbeidsmarkt ondervertegenwoordigd zijn in voltijdse banen, met name in het zakenleven; overwegende dat het cruciaal is om vrouwen aan te moedigen en in staat te stellen als ondernemer actief te worden, teneinde de bestaande genderongelijkheid te verminderen, |
M. |
overwegende dat in de Verenigde Staten als gevolg van de "Women's Business Ownership Act" van 1988 het aantal vrouwen met een eigen bedrijf is gestegen van 26 % van alle bedrijfseigenaren tot 57 % in 2002; overwegende dat het succes van deze wet de EU kan helpen bij het vaststellen van goede praktijken, |
N. |
overwegende dat vrouwelijke ondernemers die door maatschappelijke omstandigheden minder afweten van de beschikbare financieringsmogelijkheden en geen ervaring hebben met financieel beheer, niet alleen tijdens de opstartfase ondersteuning nodig hebben, maar gedurende de gehele bedrijfscyclus, aangezien er tussen de opstart- en de groeifase verschil bestaat in het soort ondersteuning dat bij bedrijfsplanning vereist is, |
O. |
overwegende dat vrouwelijk ondernemerschap en door vrouwen geleide kmo's een essentiële bijdrage tot verhoging van de arbeidsparticipatiegraad onder vrouwen leveren en aldus bijdragen tot een betere benutting van het opleidingsniveau van vrouwen, en tevens voorkomen dat vrouwen onzeker werk moeten aannemen, en dat vrouwelijk ondernemerschap zorgt voor bedrijfsdynamiek en innovatie waarvan het potentieel in de Europese Unie bij lange na niet wordt uitgebuit, en dat een toename van het aantal vrouwelijke ondernemers onmiddellijk positief uitwerkt op de economie als geheel; overwegende dat ondersteunende maatregelen voor vrouwelijke ondernemers in een instabiel economisch klimaat gemakkelijk worden verwaarloosd, |
P. |
overwegende dat mannen en vrouwen veelal niet dezelfde kansen hebben bij het leiden en ontwikkelen van bedrijven, en dat bevordering van vrouwelijk ondernemerschap een langdurig proces is, dat tijd vergt om structuren en mentaliteiten in de samenleving te veranderen; overwegende dat vrouwen altijd ondernemend zijn geweest, maar dat regels en de traditionele rolverdeling ervoor gezorgd hebben dat ondernemerschap niet altijd een optie is voor vrouwen, |
Q. |
overwegende dat de Europese Investeringsbank (EIB) haar leningen ten behoeve van kmo's aanzienlijk heeft verhoogd, van 8,1 miljard EUR in 2008 tot 11,5 miljard EUR in 2009; overwegende dat van de kmo-instrumenten uit hoofde van het Kaderprogramma concurrentievermogen en innovatie permanent gebruik is gemaakt (1,13 miljard EUR voor de periode 2007-2013); overwegende dat de Commissie een tijdelijk staatssteunkader 2009/2010 heeft goedgekeurd dat de lidstaten ruimere mogelijkheden biedt om tegen de gevolgen van de beperking van de kredietverlening op te treden, |
R. |
overwegende dat programma's om de investeringsbereidheid te vergroten een kmo of ondernemer kunnen helpen om inzicht te krijgen in de zorgen van banken of andere investeerders die voor externe financiering kunnen zorgen, |
S. |
overwegende dat vrouwelijke ondernemers een heterogeen gezelschap vormen met verschillen in leeftijd, achtergrond en opleiding, variërend van pas afgestudeerden tot vrouwen met een flinke carrière die op zoek zijn naar nieuwe mogelijkheden om hun leidinggevende capaciteiten, ondernemingszin, communicatieve vaardigheden, gevoel voor compromis en risicobeoordelingsvermogen te benutten, en dat vrouwelijke ondernemers actief zijn in een breed scala aan sectoren en ondernemingen; overwegende dat mannen en vrouwen niet dezelfde kansen hebben om een bedrijf te leiden en tot ontwikkeling te brengen als gevolg van stereotiepe denkbeelden over mannen en vrouwen en structurele belemmeringen en doordat dikwijls wordt verondersteld dat het vrouwen ontbreekt aan typische ondernemerseigenschappen zoals zelfvertrouwen, assertiviteit en de bereidheid risico's te nemen, |
T. |
overwegende dat begeleiding en ondersteuning van zowel actieve vrouwelijke als mannelijke ondernemers nieuwe door vrouwelijke ondernemers opgestarte ondernemingen kan helpen om de zorgen die geassocieerd worden met het opstarten van bedrijven te overwinnen, |
U. |
overwegende dat het belangrijk is om praktische aanbevelingen te stimuleren die rekening houden met de realiteit van het zakelijke en economische leven in de competitieve marktomgeving, |
V. |
overwegende dat er op EU-niveau nog onvoldoende onderzoek naar vrouwen als ondernemers is gedaan, terwijl hiervan een inspirerend effect kan uitgaan op de ontwikkeling en uitvoering van EU-beleid op dit gebied, |
W. |
overwegende dat zelfstandigen in veel lidstaten geen behoorlijke sociale rechten genieten, zoals moederschaps- en vaderschapsverlof, werkloosheids- en ziektekostenverzekering, arbeidsongeschiktheidsuitkering, pensioenregelingen en kinderopvangvoorzieningen, ook al zijn deze voorzieningen voor vrouwelijke ondernemers van wezenlijk belang zijn om werk en gezin te kunnen combineren en voor de Europese Unie om de demografische ontwikkelingen het hoofd te kunnen bieden; overwegende dat van de lidstaten in de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid wordt verlangd dat zij het werken als zelfstandige bevorderen en tegelijkertijd een adequate sociale zekerheid voor zelfstandigen garanderen, |
X. |
overwegende dat een groep van voornamelijk vrouwen huishoudelijk werk verricht of privézorg biedt, maar niet officieel in loondienst werkt en ook niet als zelfstandige werkzaam is, waardoor deze groep elke vorm van sociale bescherming ontbeert, |
Toegang tot financiële en educatieve ondersteuning
1. |
spoort de Commissie, de lidstaten en de lagere overheden ertoe aan om beter gebruik te maken van de financieringsmogelijkheden die beschikbaar zijn voor vrouwelijke ondernemers door middel van speciale subsidies, risicokapitaal, socialezekerheidsvoorzieningen en renteaftrekmogelijkheden die een gelijke, eerlijke toegang tot kapitaal bieden, zoals bijvoorbeeld de Europese microfinancieringsfaciliteit Progress, die microkredieten tot 25 000 EUR biedt aan micro-ondernemingen, en aan personen zoals werklozen die hun eigen kleinbedrijf willen beginnen maar geen toegang hebben tot traditionele bankdiensten; |
2. |
verzoekt de lidstaten nationale campagnes, met onder meer workshops en seminars, ten behoeve van vrouwen te organiseren om hen beter te informeren over de Europese microfinancieringsfaciliteit Progress en over alle financieringsmogelijkheden die deze faciliteit biedt; |
3. |
wijst erop dat gelijkheid van vrouwen en mannen een grondbeginsel van de EU is dat verankerd is in het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar dat er ondanks de aanzienlijke vooruitgang die er is geboekt, nog steeds veel ongelijkheid tussen vrouwen en mannen bestaat op het gebied van ondernemerschap en besluitvorming; |
4. |
betreurt dat de financiële en economische crisis de problemen voor vele vrouwelijke ondernemers in spe heeft verergerd, vooral in de eerste drie bedrijfsjaren; wijst erop dat als zowel mannen als vrouwen winstgevende kmo's ontwikkelen, dit de lidstaten kan helpen om meer duurzame economische groei te bereiken; |
5. |
verwelkomt de afzonderlijke sectie betreffende ondersteuning voor vrouwelijk ondernemerschap in de bovengenoemde Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat deze ondersteuning in een toekomstig communautair steunkader gehandhaafd blijft om de positie van vrouwen na het verstrijken van de verordening te versterken; |
6. |
verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat de door vrouwen geleide (en opgerichte) kmo's evenzeer van de desbetreffende fiscale voordelen kunnen profiteren als andere kmo's; |
7. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures naar behoren uit te voeren en te garanderen dat ondernemers die insolvent zijn geworden of loopbaanonderbrekingen hebben gekend, in aanmerking komen voor ondersteuning bij financiële sanering, zodat ze lopende projecten kunnen voortzetten of ombuigen; |
8. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten te bevorderen dat er best practices worden uitgewisseld tussen de regio's die hun doelstelling 1-status verliezen en de nieuwe regio's met die status, waarbij vrouwelijke ondernemers, met name in de traditionele landbouw, betrokken moeten worden, teneinde opgedane ervaring te kunnen doorgeven en tegelijkertijd niet abrupt subsidies te moeten missen, en tevens in de nieuwe lidstaten een nieuwe lichting vrouwelijke bedrijfsleiders te creëren; |
9. |
verzoekt de Commissie, de lidstaten en Business Europe om vrouwelijk ondernemerschap, financiële ondersteuning en structuren voor beroepsadvies te bevorderen en samen met bedrijfskundeopleidingen, bedrijfsorganisaties en nationale vrouwenorganisaties, investeringsbereidheidsprogramma's te implementeren om vrouwen te helpen geloofwaardige bedrijfsplannen op te stellen en potentiële investeerders te vinden; |
10. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten onderzoek te doen naar de belemmeringen voor vrouwelijk ondernemerschap en met name de toegang van vrouwen tot kapitaal uitgebreid te analyseren; |
11. |
verzoekt de lidstaten de banken en financiële instellingen te stimuleren om na te denken over "vrouwvriendelijke" diensten voor bedrijfsondersteuning; |
12. |
verzoekt de Commissie, de lidstaten en Business Europe te overwegen begeleidingsprojecten en steunprogramma's in het leven te roepen die in het bijzonder gebruik maken van programma's voor actief ouder worden waarbij ondernemers gebruik kunnen maken van het advies en de ervaring van gepensioneerde ondernemers, mannen zowel als vrouwen; |
13. |
verzoekt de lidstaten extra aandacht te besteden aan de situatie van vrouwen boven de 50 en hen te helpen bij de oprichting van hun eigen bedrijf; |
14. |
dringt erop aan dat de lidstaten een beleid voeren waardoor vrouwen werk en privéleven kunnen combineren, en voor kinderopvangvoorzieningen zorgen, omdat een gebrek aan goede en betaalbare kinderopvang een extra belemmering voor vrouwen vormt om een eigen bedrijf te beginnen; |
15. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij het mogelijk maken dat ervaren consultants vrouwelijke ondernemers ramingen van het groei- en risicopotentieel van hun bedrijf verschaffen; |
16. |
wijst erop dat vrouwelijke ondernemers volgens verscheidene recente onderzoeken voorzichtiger zijn dan mannen als het gaat om het nemen van economisch en financieel risico; is van oordeel dat de resultaten van deze onderzoeken nader geanalyseerd moeten worden om na te gaan of ze juist zijn en om te bepalen welke consequenties eraan verbonden moeten worden; |
17. |
dringt er bij de lidstaten en de lagere overheden op aan dat zij nationale onderwijsprogramma's opzetten om meisjes voor ondernemerschap en management te interesseren en het concept "jong ondernemerschap" in het onderwijs te ontwikkelen, zodat vrouwelijke leerlingen desgewenst in de loop van een schooljaar de levenscyclus van een bedrijf van begin tot einde kunnen meemaken; hierbij moeten de leerlingen begeleiding krijgen van leraren en "active ageing"-consultants uit het plaatselijke bedrijfsleven; |
18. |
beseft dat veel meisjes er al op jonge leeftijd van af worden gehouden om op school of op de universiteit vakken te kiezen die als typisch "mannelijk" worden gezien, zoals natuurwetenschap, wiskunde en technologie; pleit voor de invoering van basiscursussen op het gebied van ondernemen aan meisjes en verbreding van het spectrum aan vakken en carrières voor meisjes, zodat zij de kennis kunnen opdoen en alle vaardigheden kunnen verwerven die voor succes in het bedrijfsleven noodzakelijk zijn; wijst erop dat het van belang is de kansen van meisjes en vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren door middel van gerichte opleiding en een leven lang leren; |
19. |
verlangt dat de EU-instellingen, de lidstaten en de lagere overheden stimuleren dat er overal in Europa aan universiteiten eenjarige leergangen/stages en uitwisselingsprogramma's ten behoeve van vrouwelijke ondernemers in spe komen, waar studenten ontwikkelingsprojecten uitvoeren op basis van echte bedrijfsconcepten, met de doelstelling om nog tijdens hun opleiding een levensvatbaar en winstgevend bedrijf op te zetten; overweegt voorts dat activiteiten van alumni- en studentenverenigingen een integraal onderdeel van dit proces zouden moeten vormen, om zelfvertrouwen en een rolmodel-mentaliteit bij studenten te kweken; vraagt de Commissie de uitwisseling van beste praktijken op dit gebied te stimuleren; |
20. |
verzoekt de lidstaten en Business Europe meer bekendheid te geven aan het Europees ondernemersuitwisselingsprogramma Erasmus voor jonge ondernemers, dat het specifieke doel heeft om bij te dragen aan het versterken van ondernemerschap, internationalisering en competitiviteit van beginnende ondernemers in spe in de EU en van nieuw gevestigde micro- en kleinbedrijven, en nieuwe ondernemers de mogelijkheid biedt om voor maximaal 6 maanden samen te werken met een ervaren ondernemer in zijn of haar kmo in een andere EU-lidstaat; beveelt de invoering van specifieke beurzen, zoals de Leonardo da Vinci-beurzen van de EU, voor zeer getalenteerde vrouwelijke studenten aan, culminerend in de uitreiking van "best practice"-prijzen voor succesvolle afgestudeerden; |
21. |
verlangt dat de lidstaten zich ervoor inzetten dat het mededingen naar opdrachten onder gelijke voorwaarden kan plaatsvinden en dat zij hun beleid inzake overheidsopdrachten "genderneutraal" maken; |
Toegang tot traditionele zakelijke netwerkkansen en informatie- en communicatietechnologieën
22. |
verzoekt de lidstaten programma's voor grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren met het oog op het opzetten van grensoverschrijdende centra voor ondersteuning voor vrouwelijke ondernemers, die als basis moeten dienen voor de uitwisseling van ervaring, de rationalisering van middelen en de uitwisseling van beste praktijken; |
23. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten informatie- en communicatietechnologie in stelling te brengen die kan bijdragen tot bewustwording en netwerkondersteuning voor vrouwen; wenst dat de digitale kloof die door Europa loopt, wordt gedicht door verbetering van de breedbandverbindingen, zodat vrouwen over de flexibiliteit beschikken om desgewenst hun bedrijf met succes van thuis te leiden; |
24. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten vrouwen aan te moedigen om actief te worden in plaatselijke kamers van koophandel, lobbygroepen en organisaties van de bedrijfstakken die de kern van het bedrijfsleven uitmaken, zodat ze concurrerende zakelijke vaardigheden kunnen ontwikkelen en versterken en dringt er bij de kamers van koophandel op aan dat zij vrouwelijke ondernemers expliciet om hun inbreng vragen en specifieke dienstverlening aanbieden en panels van vrouwelijke ondernemers opzetten om te bereiken dat zij mondiger worden en hun ondernemingszin verder ontwikkelen; |
25. |
verzoekt de lidstaten de nadruk te leggen op de rol van ngo's bij het stimuleren en faciliteren van vrouwelijk ondernemerschap; |
26. |
vraagt de Commissie de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen om vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen; vraagt de Commissie, de lidstaten en Business Europe om voorzieningen te treffen voor vrouwelijke ondernemers en hen aan te sporen om contact te leggen met de juiste zakelijke partners op andere terreinen zodat ze de gelegenheid krijgen om ervaringen uit te wisselen en meer inzicht in de zakenwereld te krijgen; |
27. |
verzoekt de Commissie in het kader van het netwerk Enterprise Europe adviesraden op te zetten met specifieke deskundigheid op het gebied van de uitdagingen en belemmeringen voor vrouwelijke ondernemers, die ook als contactpunt zouden kunnen fungeren voor gevallen waarin financiële dienstverleners discrimineren bij de kredietverstrekking; |
28. |
erkent het belang van vrouwelijke ambassadeurs, bijvoorbeeld het Europees ambassadeursnetwerk voor vrouwelijk ondernemerschap (EANVO), hetgeen de nadruk legt op de rol die vrouwen kunnen spelen bij het scheppen van banen en het stimuleren van competitiviteit door vrouwen en jonge meisjes te inspireren om hun eigen bedrijf op te zetten door middel van activiteiten op scholen, universiteiten, gemeenschapsgroepen en de media; merkt op dat ambassadeurs verschillende achtergronden, leeftijden en ervaringen zouden moeten hebben, en in alle takken van bedrijvigheid actief zouden moeten zijn; |
29. |
verzoekt de Commissie een campagne te voeren ter bevordering van de betrokkenheid van vrouwen bij werk door middel van het opzetten van een eigen bedrijf en tegelijk informatie te verstrekken over de diverse instrumenten die ter beschikking staan om het opstarten van een onderneming gemakkelijker te maken; |
30. |
is van oordeel dat de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en met name de EU-delegaties in derde landen in samenwerking met de handelsmissies van de lidstaten kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van netwerken van door vrouwen geleide kmo's; |
31. |
verzoekt de Commissie vergelijkbare en omvattende informatie over vrouwelijk ondernemerschap in de Europese Unie (zoals bijvoorbeeld de leeftijd, bedrijfstak, bedrijfsomvang, bedrijfsleeftijd en etniciteit van vrouwelijke ondernemers met inachtneming van de voorschriften van de lidstaten over de bescherming van persoonsgegevens) te verzamelen met de hulp van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden en het Europees Instituut voor gendergelijkheid, zonder de kmo's extra last te bezorgen, en deze gegevens te analyseren in het jaarverslag over kmo's in de EU van het SME Performance Review; is van mening dat de vergaarde gegevens en informatie de besluitvormers inzicht dienen te geven in de specifieke problemen waarmee vrouwelijke ondernemers te kampen hebben; |
32. |
is verheugd over de studie naar innovatie door en ondernemerschap van vrouwen, die de Commissie in 2008 heeft uitgevoerd, en dringt er bij de lidstaten op aan dat zij zich houden aan de daarin geformuleerde beleidsaanbevelingen; |
33. |
dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de lagere overheden op aan dat vrouwelijke ondernemers dezelfde behandeling krijgen als werknemers wat betreft sociale voorzieningen en andere gemeenschapsdiensten en de sociale positie van vrouwelijke (mede)ondernemers in kmo's te verbeteren dankzij verbeteringen rond het moederschap, betere voorzieningen voor kinderopvang en voor mantelzorg voor ouderen en hulpbehoevenden alsmede betere sociale zekerheid, en door bestrijding van genderstereotypen, en hun culturele en juridische positie te verbeteren, in het bijzonder in sectoren als wetenschap en onderzoek, techniek, nieuwe media, groene en koolstofarme technologie, landbouw en nijverheid in stedelijke en landelijke gebieden; |
34. |
dringt er bij de lidstaten op aan onderzoek te doen naar belemmeringen die het verrichten van zelfstandig werk door Roma-vrouwen in de weg staan, programma's in het leven te roepen die een toegankelijke, snelle en goedkope inschrijving van vrouwelijke Roma-ondernemers en -zelfstandigen mogelijk maken, en instrumenten voor toegankelijke kredieten – met inbegrip van microkredieten – in te stellen ter financiering van ondernemingen van Roma-vrouwen, en dringt er bij de Commissie op aan deze activiteiten door middel van geschikte financieringsmechanismen te ondersteunen; |
35. |
verzoekt de lidstaten onechte zelfstandigheid actief te bestrijden door zelfstandigheid afdoende te definiëren en onechte zelfstandigheid te bestraffen; |
36. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten een programma op te zetten om personen die huishoudelijk werk, zorgtaken of ander dienstverlenend werk verrichten, in hoofdzaak vrouwen, die noch in loondienst noch als zelfstandige werken, te helpen om zich als zelfstandige te laten registreren of een eigen onderneming op te richten; |
37. |
roept de Commissie en de lidstaten ertoe op om ondersteuning te bieden aan vrouwen die van plan zijn een bedrijf te starten of te kopen, of een familiebedrijf over te nemen, inclusief vrouwen die een vrij beroep uitoefenen en bijvoorbeeld naar een eigen advocatenkantoor of dokterspraktijk streven; is van mening dat de steun moet bestaan uit passende opleidingsseminars en workshops, zodat deze vrouwen de managementvaardigheden kunnen verwerven om zich met succes bij een koopsituatie staande te houden, in het bijzonder bij het inschatten van de waarde van een bedrijf, en bancaire en juridische kwesties; wijst erop dat er bijzondere aandacht moet worden geschonken aan vrouwen onder de 25 en boven de 50 jaar, omdat zij sterker onder de financiële crisis te lijden hebben; |
38. |
verzoekt Polen gedurende zijn gehele voorzitterschap het accent te leggen op vrouwelijk ondernemerschap, en met name begin oktober tijdens de Europese MKB-week; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk met een actieplan te komen om het percentage vrouwelijke ondernemers te verhogen en bewustmakingscampagnes te voeren om de stereotiepe voorstelling te doorbreken dat vrouwen niet succesvol leiding kunnen geven aan een onderneming; |
39. |
verzoekt de eigenaren van familiebedrijven die overwegen hun bedrijf over te dragen, evenveel kans toe te kennen aan vrouwelijke familieleden, zoals dochters; |
40. |
verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om het combineren van werk en gezinsleven gemakkelijker te maken, te stimuleren dat vrouwen arbeid verrichten en dat zij meer kans hebben om als zelfstandige werkzaam te zijn; |
41. |
verzoekt de Commissie de beeldvorming van vrouwen in alle soorten communicatiemedia te beschermen en aldus het stereotiepe denkbeeld te doorbreken dat vrouwen van nature kwetsbaar zijn en zogenaamd geen kwaliteiten hebben op het gebied van concurrentie en bedrijfsleiderschap; |
42. |
wijst op de noodzaak initiatieven aan te moedigen die bijdragen aan het tot stand brengen en uitvoeren in de bedrijven van positieve maatregelen en van een personeelsbeleid ter bevordering van gendergelijkheid en tegelijk meer nadruk te leggen op voorlichtings- en opleidingsmaatregelen die het mogelijk maken praktijken die in organisaties en bedrijven succesvol zijn gebleken, te bevorderen, over te dragen en te incorporeren; |
43. |
erkent dat de herziening van de Small Business Act for Europe op 23 februari 2011 kmo's weer stevig op de kaart heeft gezet, maar verlangt dat de EU en de lidstaten dat bij alles wat zij doen, steeds oog hebben voor het idee "denk eerst klein"; |
44. |
verzoekt de lidstaten programma's te ondersteunen om migrantenvrouwen in staat te stellen als zelfstandige of ondernemer te werken, onder meer door middel van scholing, coaching en steun bij kredietverkrijging; |
45. |
spoort de lidstaten aan de ondernemingen te erkennen die gendergelijkheid willen bevorderen en voor een beter evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven zorgen, waarbij het doel is bij te dragen tot het verspreiden van beste praktijken op dit gebied; |
46. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de bestuursraden van ondernemingen aan te moedigen, met name van ondernemingen waarvan de lidstaten aandeelhouder zijn; |
47. |
verzoekt de lidstaten maatschappelijk verantwoord ondernemen bij door vrouwen geleide bedrijven te bevorderen om tot een flexibeler organisatie van de werktijd en van arbeid door vrouwen te komen, naast bevordering van gezinsvriendelijke dienstverlening; |
48. |
vraagt de Commissie om beleid en programma’s op het gebied van beroepsopleiding voor vrouwen, waaronder ook ontwikkeling van basiscomputervaardigheid, te bevorderen, teneinde de inbreng van vrouwen in de industriële sectoren te vergroten, en daarbij rekening te houden met financiële steun die op lokaal, nationaal en Europees niveau beschikbaar is en de grote bedrijven en de kmo's meer te stimuleren om hiervan gebruik te maken; |
49. |
dringt er bij de Commissie op aan de steun aan beroepsopleidingsprogramma’s voor vrouwen binnen industriële kmo's te intensiveren, en onderzoek en innovatie te steunen, overeenkomstig het zevende kaderprogramma en de bepalingen van het Europees Handvest voor kleine ondernemingen, zoals goedgekeurd in bijlage III bij de conclusies van het voorzitterschap van de zitting van de Europese Raad te Santa Maria da Feira op 19 en 20 juni 2000; |
50. |
wijst erop dat de instelling van vrouwennetwerken binnen ondernemingen, tussen ondernemingen in één sector en tussen takken van bedrijvigheid, gestimuleerd moet worden; |
51. |
dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan dat zij strategieën ontwikkelen en uitvoeren voor de aanpak van discrepanties zowel in de werkomgeving als in de loopbaanontwikkeling van vrouwen die in de wetenschap en de techniek werkzaam zijn; |
52. |
acht het belangrijk om goede praktijken inzake de deelname van vrouwen aan industrieel onderzoek en geavanceerde bedrijfstakken te verspreiden; wijst erop dat de leiding in industriële ondernemingen waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, meer bewust moet worden gemaakt van de genderdimensie en dat dit in streefcijfers moet worden omgezet; |
*
* *
53. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3.
(2) PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1.
(3) PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46.
(4) PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1.
(5) PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 48.
(6) PB C 316 E van 22.12.2006, blz. 378.
(7) PB C 279 E van 20.11.2003, blz. 78.
(8) ‧A Framework for Addressing and Measuring Entrepreneurship‧ van N. Ahmad en A.N. Hoffman, 24 januari 2008, STD/DOC (2008)2.
Woensdag 14 september 2011
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/66 |
Woensdag 14 september 2011
Jaarlijks verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2009)
P7_TA(2011)0377
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over het zevenentwintigste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2009) (2011/2027(INI))
2013/C 51 E/08
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" (1), |
— |
gezien het zevenentwintigste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2009) (COM(2010)0538), |
— |
gezien de werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SEC(2010)1143 en SEC(2010)1144), |
— |
gezien het verslag van de Commissie met als titel "Evaluatieverslag EU-Pilot" (COM(2010)0070), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie over de toepassing van artikel 260, lid 3, VWEU (SEC(2010)1371), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 september 2007 met als titel "Een Europa van resultaten - toepassing van het gemeenschapsrecht" (COM(2007)0502), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2002 betreffende betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het gemeenschapsrecht (COM(2002)0141), |
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het zesentwintigste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2008) (2), |
— |
gezien het antwoord van de Commissie op zijn resolutie van 25 november 2010 over het zesentwintigste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2008), |
— |
gezien artikel 119, lid 1, van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie verzoekschriften (A7-0249/2011), |
A. |
overwegende dat het Verdrag van Lissabon, dat op 1 december 2009 in werking is getreden, voorziet in een aantal nieuwe rechtsgronden met als doel de tenuitvoerlegging, toepassing en handhaving van het EU-recht te vereenvoudigen, |
B. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 298 VWEU de instellingen, organen en instanties van de Unie bij de vervulling van hun taken op een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat steunen, |
1. |
is van mening dat op grond van artikel 17 VEU aan de Commissie de essentiële rol van hoedster van de Verdragen wordt toegekend; merkt in dit kader op dat de bevoegdheid en de plicht van de Commissie inbreukprocedures in gang te zetten tegen lidstaten die een van de krachtens de Verdragen op hen rustende verplichtingen niet zijn nagekomen, waaronder verplichtingen met betrekking tot de grondrechten van burgers, een hoeksteen van de rechtsorde van de EU vormt en als zodanig strookt met het concept van een op het beginsel van de rechtstaat gegrondveste Unie; |
2. |
onderstreept het fundamentele belang van de rechtstaat als een voorwaarde niet alleen voor de legitimiteit van eender welke vorm van bestuur en administratie en voor een daadwerkelijke democratie waarin specifieke acties voldoen aan de algemene vastgelegde normen, maar ook voor de voorspelbaarheid en objectieve juistheid van besluiten en als een garantie dat burgers ten volle en effectief hun bij wet bepaalde rechten kunnen genieten; |
3. |
benadrukt dat uit het zevenentwintigste jaarverslag over de controle op de toepassing van het EU-recht blijkt dat ondanks een daling van het aantal door de Commissie ingeleide inbreukprocedures, zij eind 2009 nog ongeveer 2 900 klachten en inbreukdossiers in behandeling had en dat de lidstaten nog steeds in meer dan de helft van de gevallen achterlopen met hun omzetting van richtlijnen, een situatie die allesbehalve bevredigend is en waarvoor de lidstaten de grootste verantwoordelijkheid dragen; |
4. |
merkt op dat een inbreukprocedure uit twee fasen bestaat: een bestuursrechterlijke (onderzoeks)fase en een gerechtelijke fase bij het Hof van Justitie; is van mening dat de rol van de burgers als klagers tijdens de bestuursrechtelijke fase van wezenlijk belang is met het oog op de naleving van het recht van de Unie in de maatschappij, hetgeen de Commissie in haar bovengenoemde mededeling van 20 maart 2002 opnieuw erkent; is dan ook van oordeel dat het uiterst belangrijk is dat wordt gewaarborgd dat de procedures die de burgers in staat stellen inbreuken op het recht van de Unie op te sporen en deze onder de aandacht van de Commissie te brengen, transparant, eerlijk en betrouwbaar zijn; |
5. |
neemt er nota van dat de Commissie er met het project EU Pilot naar streeft inzet, samenwerking en partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten te versterken (3) en met de autoriteiten van de lidstaten een gezamenlijke inspanning levert om te zorgen voor een correcte toepassing van de wetgeving van de EU; constateert dat dit initiatief gedeeltelijk beantwoordt aan de nieuwe behoefte aan samenwerking tussen alle instellingen van de Europese Unie na de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon, maar verzoekt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat er altijd rekening wordt gehouden met de burger in het kader van het toezicht op de naleving van het EU-recht; |
6. |
merkt op dat aan de ene kant wordt erkend dat burgers een belangrijke rol spelen bij de naleving van het EU-recht in de maatschappij (4), terwijl zij aan de andere kant - in het project EU Pilot - het risico lopen steeds meer van deelname aan alle verdere procedures te worden uitgesloten; is van mening dat dit resultaat moet worden vermeden door EU-Pilot te zien als een ‘mediatie’-achtig alternatief waarbij de burger volledig betrokken en ingepast blijft als rechtzoekende partij; is van mening dat dit beter zou beantwoorden aan de doelstellingen in de Verdragen dat "besluiten in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen" (artikel 1 VEU), dat "de instellingen […] van de Unie in een zo groot mogelijke openheid" werken (artikel 15 VWEU) en dat "de Unie […] in al haar activiteiten het beginsel [eerbiedigt] van gelijkheid van haar burgers, die gelijke aandacht genieten van haar instellingen" (artikel 9 VEU); |
7. |
neemt kennis van het aantal verzoekschriften waarvoor geen oplossing kan worden gevonden in het kader van het afgeleide EU-recht of direct toepasselijke verdragsbepalingen, maar die toch aangeven dat er sprake is van schendingen van de beginselen die een voorwaarde vormen voor toetreding tot de Unie en die overeenkomen met de waarden die zijn vastgelegd in artikel 2 VEU, waarbij artikel 7 VEU de procedures regelt om deze waarden te handhaven; |
8. |
merkt op dat de uit hoofde van de Verdragen aan de Commissie toevertrouwde discretionaire bevoegdheid om inbreukprocedures te leiden moet worden uitgeoefend met inachtneming van de rechtsstaat, de verplichting van transparantie en openheid en het beginsel van proportionaliteit, en nooit het hoofddoel van deze bevoegdheid, namelijk de tijdige en juiste toepassing van het recht van de Unie, in gevaar mag brengen; herhaalt dat "absolute discretie gepaard aan een absoluut gebrek aan transparantie […] volledig in strijd met de rechtsstaat" is (5); |
9. |
vraagt de Commissie om te zorgen voor meer transparantie in de lopende inbreukprocedures en voor een zo snel mogelijke en adequate informatie aan de burger over de actie die naar aanleiding van hun klachten wordt ondernomen; spoort de Commissie aan een streeftermijn voor te stellen waarin de lidstaten aan een arrest van het Hof van Justitie gevolg moeten geven; |
10. |
merkt op dat de Commissie om het EU-Pilot-initiatief te kunnen uitvoeren een vertrouwelijke online databank heeft opgericht voor de communicatie tussen diensten van de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten; herhaalt dat het in het project EU Pilot aan transparantie ten opzichte van klagers ontbreekt en herinnert aan het verzoek van het Parlement om toegang tot de databank waarin alle klachten worden opgeslagen om het in staat te stellen toezicht te houden op de rol van de Commissie als hoedster van de Verdragen; |
11. |
juicht de toezeggingen van de Commissie toe, maar vindt dat verdere inspanningen nodig zijn van alle betrokken partijen – de lidstaten, de Commissie, de Raad en het Parlement – om van de Unie en haar binnenmarkt een tastbare realiteit te maken voor burgers, hun organisaties en ondernemingen; |
12. |
is van mening dat het EU-Pilot-initiatief een bijdrage zou kunnen leveren aan de oplossing van problemen waarmee burgers en bedrijven op de binnenmarkt te maken krijgen en verzoekt de Commissie om de reikwijdte van dit initiatief van 24 naar 27 lidstaten uit te breiden; |
13. |
is ermee ingenomen dat de Commissie de nadruk legt op de noodzaak om inbreuken beter te voorkomen door alle bestaande instrumenten te gebruiken en ervoor te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn; |
14. |
benadrukt dat, om de consequentie te behouden bij de toepassing van EU-recht door de lidstaten en de rol van het Hof van Justitie in dit verband te verzekeren, de Commissie grondig onderzoek zou moeten verrichten en indien nodig een inbreukprocedure moet inleiden wanneer een verzoekschrift of klacht betrekking heeft op een weigering van een nationale rechtbank om een prejudiciële vraag te stellen, wanneer deze krachtens de verdragen en het acquis daartoe verplicht was; |
15. |
juicht het toe dat de termijnen voor het onderzoek van vermeende inbreuken dankzij het gebruik van de proefprojectmethode verkort zijn, maar vindt dat de Commissie meer toelichting en nadere informatie moet geven, zodat het Parlement kan oordelen over het succes van deze methode vanuit het oogpunt van effectieve naleving door de lidstaten; |
16. |
merkt op dat in het antwoord van de Commissie op zijn resolutie van 25 november 2010 uitsluitend wordt verwezen naar zaken die aanhangig zijn gemaakt bij het Hof (6) die zouden bevestigen dat haar diensten documenten betreffende inbreukprocedures en onderzoeken voorafgaande aan inbreukprocedures met vertrouwelijkheid moeten behandelen; herinnert de Commissie eraan dat het Hof van Justitie in deze zaken nooit heeft ontkend dat een hoger openbaar belang de toegang tot documenten evenwel kan rechtvaardigen; merkt bovendien op dat de Ombudsman blijk heeft gegeven van een positieve aanpak wat betreft van het vrijgeven van documenten betreffende inbreukprocedures (7); |
17. |
vindt dat meer toegang tot informatie over inbreukdossiers kan worden gegeven zonder het doel van het onderzoek in het gedrang te brengen en meent dat een hoger openbaar belang de toegang tot deze dossiers kan rechtvaardigen, met name in gevallen waarin de menselijke gezondheid en onherstelbare schade aan het milieu op het spel kunnen staan; zou het op prijs stellen indien de toegang tot openbaar beschikbare informatie over inbreukdossiers vergemakkelijkt wordt; |
18. |
verzoekt de Commissie dan ook nogmaals een voorstel in te dienen voor een procedurele wet in de vorm van een verordening op grond van de nieuwe rechtsgrond van artikel 298 VWEU, waarin de verschillende aspecten van de inbreukprocedure worden vastgelegd, waaronder kennisgevingen, bindende termijnen, het recht op verdediging, de motiveringsplicht en het recht van eenieder op toegang tot haar/zijn dossier, teneinde de rechten van de burgers te versterken en transparantie te waarborgen; |
19. |
merkt op dat vele verzoekschriften betrekking hebben op belangenconflicten tussen besluitmakers en is sterk voorstander van de goedkeuring van een verordening inzake administratieve procedures van de EU, die ook algemene beginselen inzake inbreukprocedures moet bevatten; |
20. |
wijst in dit verband op het antwoord van de Commissie op het verzoek van het Parlement om een procedurele wet, waarin zij haar twijfels uit over de mogelijkheid een verordening aan te nemen op basis van artikel 298 VWEU vanwege de uit hoofde van de Verdragen aan de Commissie toevertrouwde discretionaire bevoegdheid om zelf te bepalen hoe zij inbreukprocedures voert en maatregelen neemt om te waarborgen dat het EU-recht op de juiste wijze wordt toegepast; is ervan overtuigd dat een dergelijke procedurele wet op geen enkele wijze de discretionaire bevoegdheid van de Commissie zou beperken, maar uitsluitend zou waarborgen dat de Commissie bij het uitoefenen van haar bevoegdheid de beginselen voor "een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat" eerbiedigt waarnaar wordt verwezen in artikel 298 VWEU en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; |
21. |
is ingenomen met het besluit van de Commissie juridische zaken om verzoekschrift 1028/2009, waarin wordt aangedrongen op bindende normen inzake inbreukprocedures, op te nemen in de werkzaamheden van de werkgroep die zij heeft opgericht rond artikel 298 VWEU; |
22. |
herinnert de Commissie eraan dat in bovengenoemde mededeling van 20 maart 2002 betreffende betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het gemeenschapsrecht verschillende fasen in de procedure worden genoemd die de Commissie aanvaardbaar vindt wat betreft de inrichting van haar discretionaire bevoegdheid en dat er dan ook geen belemmering bestaat voor het baseren van een verordening op dit instrument; wijst op het voornemen van de Commissie deze mededeling te herzien; verzoekt de Commissie met klem geen gebruik te maken van zachte wetgeving op het gebied van de inbreukprocedure, maar een verordening voor te stellen opdat het Parlement als medewetgeving volledig wordt betrokken bij een dergelijk belangrijk onderdeel van de rechtsorde van de EU; |
23. |
wijst er in het bijzonder op dat de Commissie voornemens haar algemene beleid inzake de registratie van klachten en de betrekkingen met indieners van klachten bij te stellen in het licht van de ervaring met de nieuwe methoden die momenteel worden getest; is bezorgd over het feit dat de Commissie de inbreukprocedure niet langer gebruikt als een onmisbaar instrument om te waarborgen dat de lidstaten het recht van de Unie tijdig en op de juiste wijze toepassen; benadrukt dat het hier om een verplichting van de Commissie op grond van de Verdragen gaat waarvan niet eenzijdig afstand kan worden gedaan; verzoekt de Commissie met klem het verklaarde succes van deze "nieuwe methoden" te bewijzen aan de hand van consistente en uitvoerige gegevens betreffende de periode voor en na het project EU Pilot en in de toekomstige verordening beginselen en voorwaarden betreffende de registratie van klachten en andere rechten van klagers op te nemen; |
24. |
is verheugd over het nieuwe element dat is opgenomen in artikel 260 VWEU op basis waarvan de Commissie het Hof van Justitie kan verzoeken een lidstaat financiële sancties op te leggen vanwege te late omzetting van een richtlijn wanneer zij bij het Hof een zaak aanhangig maakt op grond van artikel 258 VWEU; dringt er bij de Commissie op aan om, met het oog op een betere transparantie, informatie te verstrekken over het gebruik dat van deze nieuwe discretionaire bevoegdheid wordt gemaakt; |
25. |
is van mening dat het uiterst belangrijk is dat de Commissie hiervan gebruik maakt en van alle andere mogelijke middelen om te waarborgen dat de lidstaten de wetgeving van de Unie tijdig en op de juiste wijze omzetten, in het bijzonder wanneer het om het milieu gaat; |
26. |
benadrukt dat een tijdige omzetting van richtlijnen van de EU van essentieel belang is voor een soepel functioneren van de binnenmarkt, in het belang van de consumenten en de ondernemingen in de EU; is verheugd over de vooruitgang die op deze weg geboekt is, maar maakt zich zorgen over het hoge aantal inbreukzaken wegens te late omzetting van richtlijnen; |
27. |
stelt zich achter de initiatieven die de lidstaten hebben genomen om de omzetting van binnenmarktrichtlijnen optimaal te laten verlopen, zoals geschikte incentieven voor de desbetreffende departementen en waarschuwingssystemen ter attendering op de naderende verstrijkdatum van de omzettingstermijn; |
28. |
vraagt de Commissie, voortbouwend op zijn aanbeveling van 29 juni 2009 over maatregelen voor een betere werking van de binnenmarkt (8), de ‘beste praktijken’ bij de omzetting van binnenmarktrichtlijnen te blijven promoten; |
29. |
stelt vast dat nationale rechtbanken een essentiële rol vervullen bij de toepassing van het EU-recht en verleent zijn volledige steun aan de inspanningen van de EU om justitiële opleidingen voor nationale rechters, juristen en ambtenaren bij de nationale overheden te bevorderen en te coördineren; |
30. |
benadrukt dat de Commissie misschien wel gelijk heeft met haar opmerking dat het in de eerste plaats de taak is van de rechtssystemen van de lidstaten om op te treden in geval van inbreuken op de EU-wetgeving, maar dat burgers vaak met enorme moeilijkheden te kampen hebben ten gevolge van nationale gerechtelijke procedures, die duur of te lang kunnen zijn; meent derhalve dat de in het programma van Stockholm vastgelegde richtsnoeren moeten worden gevolgd; |
31. |
is ermee ingenomen dat de Commissie meer gebruik maakt van onderzoeksmissies om inbreuken ter plaatse te onderzoeken en vindt dat moet worden gestreefd naar coördinatie en synergie met de missies die door het EP worden uitgevoerd, met name door de Commissie verzoekschriften, met eerbiediging van de onafhankelijkheid van elke instelling; |
32. |
wijst erop dat de mogelijkheid die burgers, ondernemingen en belangengroepen hebben om een zaak betreffende de toepassing van het EU-recht voor een nationaal bestuurlijk beroepsorgaan/bestuursrechter of rechterlijke instantie te brengen los staat en onafhankelijk is van en niet in strijd is met het voeren van inbreukprocedures door de Commissie; |
33. |
betreurt dat te veel inbreukprocedures lang voortduren voordat zij worden afgesloten of aan het Hof van Justitie worden voorgelegd; roept de lidstaten en de Commissie op tot grotere inspanningen om inbreukprocedures op te lossen en vraagt de Commissie om meer systematiek en transparantie in de prioriteiten die zij ten aanzien van inbreuken in de verschillende sectoren hanteert; |
34. |
is bezorgd over het hoge aantal inbreuken op het terrein van erkenning van beroepskwalificaties, diensten en openbare aanbesteding; is van oordeel dat nadere verduidelijking van de rechtskaders op deze terreinen van waarde zou zijn om de nationale autoriteiten te helpen bij het omzettingsproces; |
35. |
is blij met de aanleg van een openbare databank met wetgeving en rechtspraak op het gebied van oneerlijke handelspraktijken; is van mening dat dergelijke initiatieven ook voor andere gebieden in overweging moeten worden genomen; |
36. |
herinnert aan het belang van het SOLVIT-netwerk dat consumenten en ondernemingen in de EU erbij helpt van hun rechten in het kader van de binnenmarkt gebruik te maken; is blij met de vooruitgang die is geboekt voor een beter functioneren van SOLVIT en vraagt de Commissie en de lidstaten om SOLVIT verder te versterken; |
37. |
acht het belangrijk dat de EU-burgers vollediger en op een praktische manier over hun rechten op de binnenmarkt worden geïnformeerd; steunt de verdere ontwikkeling van de centrale webpagina Uw Europa; |
38. |
wijst erop dat gerechtelijke procedures kostbaar en tijdverslindend zijn, zowel voor particuliere burgers als voor ondernemingen, en dat zij een zware last vormen voor de Europese en nationale gerechtshoven, die toch al overbelast zijn; onderstreept het belang van preventieve maatregelen en deugdelijke regelingen voor alternatieve geschillenbeslechting, waarmee deze belasting kan worden verlicht; |
39. |
merkt op dat burgers, maatschappelijke organisaties en ondernemingen gebruik blijven maken van het verzoekschriftenmechanisme vooral om verslag uit te brengen en te klagen over de niet-naleving van EU-recht door de autoriteiten van de lidstaten op diverse niveaus, waarbij het meestal gaat over kwesties in verband met het milieu en de binnenmarkt, vaak in verband met vrij verkeer, grondrechten en burgerschap; |
40. |
stelt vast dat vele verzoekschriften verwijzen naar het Handvest van de grondrechten ook al is het Handvest niet van toepassing op handelingen van de lidstaten, terwijl in andere verzoekschriften een beroep wordt gedaan op de waarden waarop de EU is gegrondvest; vreest dat de burgers zich misleid voelen over de eigenlijke werkingssfeer van het Handvest en vindt het uiterst belangrijk dat het toepassingsgebied en de handhaving van het Handvest van de grondrechten worden toegelicht; benadrukt dat het subsidiariteitsbeginsel, dat een van de hoekstenen is van de Europese Unie, behoorlijk moet worden uitgelegd zodat de burgers niet in de war zijn over de toepasselijkheid van het Handvest; |
41. |
is verheugd over het specifieke hoofdstuk over verzoekschriften in het zevenentwintigste jaarlijkse verslag, waarom het Parlement had verzocht, waarin de Commissie een overzicht geeft van de nieuwe verzoekschriften die zijn ontvangen en stelt dat, hoewel de meeste verzoekschriften geen betrekking hebben op inbreuken, zo aan het Parlement en de Commissie toch nuttige informatie wordt verstrekt over wat de burger beroert; |
42. |
verzoekt de Raad om overeenkomstig zijn eigen verklaring in punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" de lidstaten verplicht te stellen tabellen die het verband weergeven tussen de richtlijnen en de nationale omzettingsmaatregelen op te stellen en deze openbaar te maken; benadrukt dat dergelijke tabellen van wezenlijk belang zijn voor een efficiënt toezicht door de Commissie op de omzettingsmaatregelen in alle lidstaten; |
43. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Ombudsman en de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten P7_TA(2010)0437.
(3) Evaluatieverslag EU-Pilot, blz. 2.
(4) Zie bovengenoemde mededeling van de Commissie van 20 maart 2002, blz.5: "[…]de Commissie [heeft] herhaaldelijk erkend dat de klager een essentiële rol vervult bij de ontdekking van inbreuken op het Gemeenschapsrecht".
(5) Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2010 over het 26ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2008) (Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0437).
(6) Arresten van het Gerecht in zaak T-105/95 WWF UK tegen Commissie, Jurispr. 1997, blz. II-313 en in zaak T191/99 Petrie en anderen tegen Commissie, Jurispr. 2001, blz. II-3677 en arrest van het Hof van Justitie van 21 september 2010 in de gevoegde zaken C-514/07 P, C-528/07 P en C-532/07 P Koninkrijk Zweden tegen Association de la presse internationale en Europese Commissie, Association de la presse internationale ASBL tegen Europese Commissie en Europese Commissie tegen Association de la presse internationale, (nog niet in de Jurisprudentie verschenen).
(7) Zie http://www.ombudsman.europa.eu/nl/cases/decision.faces;jsessionid=B87D2523A2E21106CC3BA41701FDF0C7.
(8) PB L 176 van 7.7.2009, blz. 17.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/72 |
Woensdag 14 september 2011
Toegang van het publiek tot documenten in de jaren 2009-2010
P7_TA(2011)0378
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over de toegang van het publiek tot documenten (artikel 104, lid 7, van het Reglement) in de jaren 2009-2010 (2010/2294(INI))
2013/C 51 E/09
Het Europees Parlement,
— |
gezien de artikelen 1, 10 en 16 van het EU-Verdrag (VEU) en de artikelen 15 en 298 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU), |
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in het bijzonder de artikelen 41 (behoorlijk bestuur) en 42 (recht op toegang tot documenten), |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1), |
— |
gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1700/2003 van de Raad van 22 september 2003 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2), |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (3), |
— |
gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie en het Gerecht over de toegang tot documenten en met name de arresten van het Hof in de zaken Turco (gevoegde zaken C-39/05 P en C-52/05 P) (4), Bavarian Lager (zaak C-28/08) (5) , Volker und Marcus Schecke (gevoegde zaken C-92/09 en C-93/09) (6), Technische Glaswerke Ilmenau - TGI (C-139/07 P) (7) en API (gevoegde zaken C-514/07 P, C-528/07 P en C-532/07 P) (8), en de arresten van het Gerecht in de zaken Access Info Europe (T-233/09) (9), MyTravel (zaak T-403/05) (10), Borax (zaken T-121/05 en T-166/05) (11), Joséphidès (zaak T-439/08) (12), Co-Frutta (gevoegde zaken T-355/04 en T-446/04) (13), Terezakis (zaak T-380/04) (14), Agrofert Holdings (zaak T-111/07) (15) en Editions Jacob (zaak T-237/05) (16), |
— |
gezien de activiteiten en verslagen van de Europese Ombudsman met betrekking tot de toegang tot documenten en van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het juiste evenwicht tussen transparantie en gegevensbescherming, |
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 30 april 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (COM(2008)0229), |
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 20 maart 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (COM(2011)0137), |
— |
gezien het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 1998 (Verdrag van Aarhus), |
— |
gezien het verdrag van de Raad van Europa betreffende de toegang tot officiële documenten van 2008, |
— |
gezien de jaarverslagen van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement over 2009 en 2010 betreffende de toegang tot documenten overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, |
— |
gezien het herziene kaderakkoord van 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie (17), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 november 2002 tussen het Europees Parlement en de Raad over de toegang van het Europees Parlement tot gevoelige gegevens van de Raad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid (18), |
— |
gezien zijn resoluties van 14 januari 2009 over de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (19), van 25 november 2010 over het jaarverslag over de activiteiten van de Europese Ombudsman in 2008 (20), en van 17 december 2009 over verbetering van het wettelijk kader voor de toegang tot documenten die nodig is na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, Verordening (EG) nr. 1049/2001 (21), |
— |
gezien artikel 48 en artikel 104, lid 7, van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0245/2011), |
A. |
overwegende dat bij het Verdrag van Lissabon een nieuw constitutioneel raamwerk voor de institutionele transparantie in de EU tot stand is gebracht met de verankering – vanuit het oogpunt van een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat (artikel 298 VWEU) – van een fundamenteel recht op toegang tot de documenten van de instellingen, organen en instanties van de EU; overwegende dat dit recht, dat krachtens het Verdrag niet alleen geldt voor de burgers van de Unie, maar ook voor elke natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat, dient te worden uitgeoefend met inachtneming van de algemene beginselen en beperkingen (ter bescherming van bepaalde openbare en particuliere belangen) die vastgelegd zijn in de verordeningen van het Europees Parlement en de Raad (artikel 15 VWEU), |
B. |
overwegende dat de algemene regel thans inhoudt dat wetgevingsdocumenten volledig toegankelijk zijn en dat uitzonderingen voor niet-wetgevingsdocumenten beperkt moeten worden; overwegende dat de twee benaderingen elkaar niet mogen ondermijnen, |
C. |
overwegende dat in de nieuwe Verdragen niet meer wordt gerept van het behoud van de "doeltreffendheid van het besluitvormingsproces" van de Raad (art. 255 en 207, lid 3, van het voormalige EG-Verdrag) - de zogeheten "ruimte om na te denken" - als mogelijk argument om het recht op inzage wat wetgevingsprocedures betreft in te perken; overwegende dat voor administratieve procedures de "ruimte om na te denken" afgestemd moet worden op artikel 1 VEU en artikel 298 VWEU, op grond waarvan een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat vereist is, |
D. |
overwegende dat transparantie een essentieel onderdeel van de participerende democratie is - als aanvulling op de representatieve democratie, waarop de werking van de Unie gegrond is, zoals uitdrukkelijk genoemd in de artikelen 9 tot en met 11 VEU - waarmee de burger inbreng heeft in de besluitvorming en de openbare controle, zodat de legitimiteit van het democratische politieke bestel gewaarborgd wordt, |
E. |
overwegende dat de burgers aandringen op meer democratie, grotere transparantie en meer openheid van de kant van instellingen en politieke actoren en op een sterkere corruptiebestrijding; overwegende dat het verlenen van toegang tot documenten en informatie een manier is om ervoor te zorgen dat burgers in het democratische proces kunnen participeren en dat corruptie wordt voorkomen en bestreden, |
F. |
overwegende dat de EU steeds meer kritiek dreigt te zullen oogsten wegens het aanhoudende gebrek aan transparantie, openheid en toegang tot documenten en informatie voor de burgers, dat wordt geïllustreerd door het feit dat het vanwege de weigering van de Commissie om de amendementen van het Parlement te aanvaarden onmogelijk is gebleken een nieuwe verordening inzake het recht van toegang tot documenten vast te stellen, alsmede door het feit dat de lidstaten niet bereid zijn om hun documenten, discussies en beraadslagingen toegankelijk te maken voor het publiek en het Parlement, |
G. |
overwegende dat op EU-niveau aanvullende en strengere maatregelen tegen corruptie moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de EU-instellingen op alle niveaus en alle locaties corruptievrij blijven, en overwegende dat het Europees Parlement lering moet trekken uit recente slechte ervaringen door regels voor de betrekkingen tussen Parlementsleden en EP-personeel enerzijds en lobbyisten en belangengroepen anderzijds te formuleren met inbegrip van regels die voor grotere transparantie zorgen, |
H. |
overwegende dat de burgers, om nakoming van de verantwoordingsplicht en de legitimiteit van een democratisch politiek bestel te waarborgen, het recht hebben om te weten hoe hun vertegenwoordigers zich gedragen als zij eenmaal verkozen of benoemd zijn tot lid van een openbaar orgaan of hun lidstaat op Europees of internationaal niveau vertegenwoordigen (beginsel van de verantwoordingsplicht), hoe het besluitvormingsproces in zijn werk gaat (met inbegrip van documenten, amendementen, tijdschema's, betrokken partijen, uitgebrachte stemmen, enz.) en hoe de openbare middelen worden toegewezen en besteed en met welke resultaten (beginsel van de traceerbaarheid van middelen), |
I. |
overwegende dat de vigerende Verordening (EG) nr. 1049/2001 op verscheidene belangrijke punten geen heldere definities geeft, zoals het vetorecht van de lidstaten en de inperkingen van de "ruimte om na te denken", en evenmin een duidelijke afbakening van de uitzonderingen, de rubricering van documenten en het evenwicht tussen openheid en gegevensbescherming, |
J. |
overwegende dat de EU met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon nieuwe bevoegdheden op het gebied van strafrechtelijke en politiële samenwerking heeft gekregen (art. 82 en 83 VWEU); overwegende dat die nieuwe bevoegdheden voor de elementaire mensenrechten van belang kunnen zijn en tot een opener wetgevingsprocedure zouden kunnen nopen, |
K. |
overwegende dat artikel 15 VWEU en artikel 42 van het Handvest van de grondrechten het begrip "document" ruim definiëren, namelijk als informatie, ongeacht de informatiedrager, |
L. |
overwegende dat Verordening (EG) nr. 1049/2001 blijkens de statistisch aantoonbare verschillen tussen de instellingen niet uniform wordt toegepast; overwegende dat de cijfers in de jaarverslagen over 2009 met betrekking tot de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 door de EU-instellingen globaal een daling laten zien in het aantal en percentage afwijzingen, namelijk tot 12 % (33 gevallen) (22) bij het Parlement (tegen 16 % in 2008), 22,5 % (2 254 gevallen) (23) bij de Raad (tegen 28 % in 2008) en 11,65 % (589 gevallen) bij de Commissie (tegen 13,99 % in 2008), waarbij de redenen voor afwijzing in 2009 van instelling tot instelling varieerden met als voornaamste argument bescherming van het besluitvormingsproces (39,74 % bij het Parlement (24), 39,2 % van de initiële verzoeken bij de Raad (25) en 26 % bij de Commissie (26)), |
M. |
overwegende dat het Hof met zijn arrest in de zaak Toland/Parliament (27) het besluit van het Europees Parlement vernietigde om geen toegang te verlenen tot een verslag van de Dienste interne audit van 9 januari 2008 getiteld "Audit van de vergoeding voor parlementaire bijstand", |
N. |
overwegende dat de Commissie en het Parlement in 2009 geen gevoelige documenten in hun registers hebben opgenomen, terwijl de Raad 157 gevoelige documenten als "CONFIDENTIEL UE" of "SECRET UE" heeft gerubriceerd, van de 445 als zodanig gerubriceerde documenten, |
O. |
overwegende dat internationale overeenkomsten in de Europese rechtsorde vergelijkbare gevolgen hebben als de interne EU-wetgeving en dat de burgers over internationale overeenkomsten geïnformeerd moeten worden en toegang tot de desbetreffende documenten moeten krijgen, |
P. |
overwegende dat Verordening (EG) nr. 1049/2001 aan de instellingen de verplichting oplegt te overwegen om een document gedeeltelijk toegankelijk te maken indien het document slechts gedeeltelijk onder een uitzondering op het recht van toegang valt; overwegende dat in gevallen van gedeeltelijk toegankelijk gemaakte documenten de toegang daartoe vaak te beperkt is en zich alleen uitstrekt tot de titel of de inleidende paragrafen, terwijl inzage in de belangrijkste paragrafen wordt geweigerd, |
Q. |
overwegende dat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten het recht van eenieder is verankerd "om inzage te krijgen tot het hem betreffende dossier, met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid en het beroeps- en het zakengeheim" en overwegende dat er nog steeds sprake is van ernstige tekortkomingen bij de naleving van dit recht hetgeen ertoe leidt dat druk wordt uitgeoefend om de regels inzake de toegang van de burgers tot de hen betreffende dossiers toe te passen, |
R. |
overwegende dat alle instellingen, organen en instanties van de Unie krachtens artikel 15 VWEU verplicht zijn om "in een zo groot mogelijke openheid" te werken; overwegende dat deze verplichting ook geldt voor de comités die de Commissie bijstaan bij de uitvoering van haar taken; overwegende dat het standaardreglement van orde voor comités niet aan deze verplichting voldoet, aangezien daarin is bepaald dat alle beraadslagingen en documenten betreffende zogenoemde comitéprocedures vertrouwelijk zijn, |
Toegang tot documenten als grondrecht
1. |
wijst er andermaal op dat transparantie de algemene regel is en dat het Verdrag van Lissabon (en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, nu dat juridisch bindend is geworden) dit tot een wettelijk grondrecht van de burger heeft gemaakt; wijst erop dat besluiten tot afwijzing van een verzoek om inzage daarom gebaseerd moeten zijn op duidelijk en nauwkeurig omschreven uitzonderingsgronden en met redenen omkleed en gegrond moeten zijn, zodat de burger begrijpt waarom het verzoek is afgewezen en daadwerkelijk gebruik kan maken van de beschikbare beroepsmogelijkheden; |
2. |
is van oordeel dat de EU inzake openbaarheid van bestuur en moderne democratie een voorbeeldfunctie moet vervullen voor de lidstaten en derde landen; |
3. |
herinnert eraan dat transparantie de beste manier is om corruptie, fraude, belangenconflicten en wanbeheer te voorkomen; |
4. |
verzoekt alle instellingen, organen en instanties van de Unie, met inbegrip van de onlangs opgerichte Europese Dienst voor extern optreden, Verordening (EG) nr. 1049/2001 met onmiddellijke ingang volledig toe te passen, zoals de Verdragen verlangen, en daarover een jaarverslag te publiceren, zoals artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 voorschrijft; |
5. |
wijst erop dat stappen van het Hof van Justitie, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, die zich vooral in individuele gevallen uitspreken, niet de plaats van wetgeving kunnen innemen als het gaat om rechtszekerheid en rechtsgelijkheid; betreurt het dat ook door het Hof verkondigde duidelijke beginselen, zoals in het arrest in de zaak-Turco over transparantie in de wetgeving, niettemin niet worden nageleefd; roept de instellingen derhalve andermaal op om het arrest-Turco inzake in het kader van het wetgevingsproces opgestelde adviezen van juridische diensten in acht te nemen; wijst er nogmaals op dat de wetgever de in de rechtspraak van het Hof van Justitie gesignaleerde problemen moet aanpakken en oplossen en het recht op toegang tot documenten ten volle en met ruimere strekking gestalte moet geven, in de geest van de recente Verdragswijzigingen die duidelijk in een grondrecht op toegang tot documenten voorzien; |
6. |
is van oordeel dat herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 noodzakelijk is om een aantal bepalingen te verduidelijken, de uitzonderingsgronden af te bakenen en in te perken en te bereiken dat de door de Verdragen en het Handvest gegarandeerde transparantie door de uitzonderingsgronden niet ondermijnd wordt; meent dat deze herziening tot versterking van het recht van toegang tot documenten moet leiden, zonder de bestaande normen voor de bescherming van dat recht op enigerlei wijze te af te zwakken, en dat de jurisprudentie van het Hof bij de herziening in acht moet worden genomen; benadrukt in dit verband dat de herziene verordening eenvoudig en inzichtelijk voor de burgers moet zijn opdat zij hun recht daadwerkelijk kunnen uitoefenen; |
7. |
stelt dat het Commissievoorstel uit 2008 ter herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 de transparantie van de Unie niet op het niveau brengt dat volgens het Verdrag van Lissabon vereist is, en dat veel van de door de Commissie voorgestelde wijzigingen het huidige niveau zelfs verlagen; is van mening dat met name de door de Commissie voorgestelde wijziging van artikel 3, die de definitie van "document" aanzienlijk inperkt, in strijd is met het Verdrag van Lissabon; verzoekt de Commissie een herzien voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1049/2001 in te dienen waarin volledig recht wordt gedaan aan het vereiste van sterkere transparantie zoals dat neergelegd is in het Verdrag van Lissabon en tot uiting komt in de jurisprudentie van het Hof en de eerdere documenten van het Parlement; |
8. |
wijst erop dat het Hof in de zaak Zweden/Commissie (C-64/05 P) (28) heeft geoordeeld dat de lidstaten niet beschikken over een absoluut vetorecht ten aanzien van documenten die van hen afkomstig zijn, maar alleen over de mogelijkheid van een conform advies, om na te gaan of een van de uitzonderingsgronden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van toepassing is (29); is van oordeel dat verduidelijking in de wetgeving nodig is om de juiste naleving van deze rechterlijke uitspraak te waarborgen en om vertragingen en controverses te voorkomen, die zich nog steeds voordoen zoals blijkt uit de zaak-IFAW (30); |
9. |
wijst erop dat artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake gevoelige documenten een compromis is dat niet meer beantwoordt aan de nieuwe constitutionele en wettelijke verplichtingen nu het Verdrag van Lissabon in werking is; |
10. |
beklemtoont dat rubricering van gevoelige documenten rechtstreeks van invloed is op het recht van toegang van de burger; wijst erop dat het huidige rubriceringssysteem louter op interinstitutionele afspraken gebaseerd is en overrubricering in de hand werkt; dringt aan op gemeenschappelijke regels voor rubricering in de vorm van een verordening; |
11. |
dringt er met name bij de Raad op aan dat het Parlement volledig inzage krijgt in gerubriceerde documenten die verband houden met internationale overeenkomsten, zoals bepaald in artikel 218 VWEU, en in gerubriceerde documenten die verband houden met evaluatieprocedures van de EU, teneinde interinstitutionele problemen te voorkomen zoals die zich onder meer hebben voorgedaan in verband met de toetreding van de EU tot het EVRM, de Schengen-evaluatie betreffende Bulgarije en Roemenië, de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA) en de mensenrechtendialoog EU-China; |
12. |
benadrukt het belang van goede rubriceringsregels voor een oprechte interinstitutionele samenwerking; is in dat verband ingenomen met de interinstitutionele afspraken inzake rubricering van en toegang tot documenten, ofschoon die niet de plaats van wetgeving kunnen innemen; verzoekt de Raad en de Europese Dienst voor extern optreden in dit verband het voorbeeld van het nieuwe IIA tussen Parlement en Commissie te volgen en spoedig een vergelijkbaar akkoord met het Parlement te sluiten; |
13. |
verlangt dat de EU-instellingen gaan werken aan transparantere Europese regels inzake vrijheid van informatie, waarin volledig recht wordt gedaan aan de voorstellen in dit verslag, de recente jurisprudentie en de nieuwe Verdragen; |
14. |
wijst erop dat het Hof in zijn arrest in de gevoegde zaken Zweden en Turco/Raad de plicht tot openheid in het wetgevingsproces heeft bekrachtigd met het volgende argument: "Transparantie ter zake draagt bij tot de versterking van de democratie door de burgers in staat te stellen, alle informatie te controleren die aan een wetgevingshandeling ten grondslag heeft gelegen." (31); stelt derhalve dat alle uitzonderingsgronden die op het wetgevingsproces betrekking hebben, met inbegrip van juridische adviezen, nauwkeurig afgebakend moeten worden en dat de zogeheten "ruimte om na te denken" zorgvuldig gedefinieerd dient te worden (32); |
15. |
beklemtoont dat dit duidelijke beginsel nog steeds niet in praktijk wordt gebracht, zoals moge blijken uit het recente arrest in de zaak-Access Info Europe (33) betreffende de weigering van de Raad om de standpunten van de lidstaten over de voorgestelde herschikking van Verordening (EG) nr. 1049/2001 bekend te maken, en de zaak-ClientEarth/Raad (34), die bij het Gerecht in behandeling is, over een juridisch advies inzake de herschikking van Verordening (EG) nr. 1049/2001; merkt op dat de openbaarmaking van de standpunten van de lidstaten tijdens de onderhandelingen over Verordening (EG) nr. 1049/2001 en tal van daarna vastgestelde maatregelen de besluitvaardigheid van de Raad op generlei wijze heeft ondermijnd, aangezien die openbaarmaking de succesvolle afronding van de desbetreffende wetgevingsprocedures niet in de weg heeft gestaan; |
16. |
dringt er bij de Raad op aan zijn regels te herzien en meer transparantie te betrachten met betrekking tot de wetgevingsprocedures in zijn werkgroepen en interne organen door ten minste de roosters, agenda's, notulen van de beraadslagingen, behandelde documenten, amendementen, goedgekeurde documenten en besluiten en ledenlijsten bekend te maken en de delegaties der lidstaten bij naam te noemen, met dien verstande dat de mogelijkheid van inroeping van de uitzonderingsgronden van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 ten aanzien van de publicatie van die lijsten gehandhaafd blijft; verzoekt de Raad de besluiten van die organen voor het publiek toegankelijk te maken; is gekant tegen het gebruik van documenten met beperkte inzage ("limited"), een term die in Verordening (EG) nr. 1049/2001 niet voorkomt, alsook van niet-geregistreerde documenten, zoals vergaderdocumenten; |
17. |
meent dat de commissies van het Parlement steeds ten minste een oriënterende stemming moeten houden voordat zij deelnemen aan een trialoog met de Raad, teneinde het wetgevingsproces beter controleerbaar, inzichtelijker en toegankelijker voor het publiek te maken; meent dat de Raad van zijn kant telkens een "algemene benadering" dient vast te stellen of het in het Coreper overeengekomen onderhandelingsstandpunt dient goed te keuren alvorens deel te nemen aan een trialoog met het Parlement en dat al de betrokken documenten van het Parlement en de Raad onmiddellijk voor het publiek toegankelijk moeten zijn; |
18. |
verzoekt de Commissie de agenda's, notulen en opgaven van belangen van de deskundigengroepen en de namen van de leden en de werkzaamheden en stemmingen van de "comitologiecomités" bekend te maken, evenals de documenten die door dergelijke groepen en comités worden behandeld, met inbegrip van ontwerpen van gedelegeerde handelingen en ontwerpuitvoeringshandelingen; dringt er bij het Parlement op aan om, ook intern, een transparanter en opener procedure vast te stellen voor de behandeling van dergelijke documenten; |
19. |
wijst erop dat de door de Verdragen verlangde transparantie niet beperkt is tot de wetgevingsprocedures maar ook voor de niet-wetgevingsactiviteiten van de instellingen, organen en instanties van de EU geldt; beklemtoont dat Verordening (EG) nr. 1049/2001 de enige wettelijke grondslag is om na te gaan of er een recht op toegang tot een document is en dat andere regelingen, zoals de interne reglementen en oprichtingsverordeningen van instellingen, organen en instanties, geen extra gronden voor weigering van toegang kunnen invoeren; |
20. |
betreurt dat de onlangs tussen de EU-instellingen gevoerde onderhandelingen met het oog op gemeenschappelijke overeenstemming inzake gedelegeerde handelingen en over een nieuwe kaderovereenkomst tussen de Commissie en het Parlement niet volledig transparant waren; verbindt zich ertoe zijn onderhandelingen met de Raad en de Commissie over lopende en toekomstige interinstitutionele akkoorden en vergelijkbare overeenkomsten volledig transparant te maken; |
21. |
spreekt andermaal zijn waardering uit voor de inzet van de Europese Ombudsman voor transparantie in de EU, wetende dat ongeveer een derde van de zaken die hij behandelt op dit terrein ligt, zoals blijkt uit het jaarverslag 2009 van de Ombudsman, en wijst in dit verband op zijn rol bij de wijziging in het openheidsbeleid van het Europees Geneesmiddelenbureau EMA ten aanzien van de openbaarmaking van meldingen over bijwerkingen (35) en de rapporten over klinisch onderzoek (36); benadrukt dat gegevens van EU-instanties in de regel openbaar dienen te zijn; |
22. |
wijst erop dat het Hof in een aantal recente uitspraken, zoals in de zaken-API en -TGI (zie boven), het bestaan van "algemene aannames" heeft vastgesteld, waarmee de Commissie in sommige gevallen wordt ontheven van de plicht om de gevraagde documenten een voor een te onderzoeken; beklemtoont dat dit wezenlijk indruist tegen de kernbeginselen van Verordening (EG) nr. 1049/2001; wijst erop dat het Hof in zijn uitspraken ook benadrukt dat er een herziening nodig is van de regels voor de toegang van rechtstreeks betrokken partijen tot hun eigen bestanden die bij de instellingen berusten; |
23. |
wijst erop dat artikel 15 VEU slechts specifiek voor de administratieve documenten van het Hof van Justitie geldt, maar dat het Hof krachtens artikel 1 VEU evenals alle andere instellingen, organen en instanties van de Unie "in een zo groot mogelijke openheid" dient te werken; verzoekt het Hof na te gaan hoe zijn rechterlijke werkzaamheden transparanter kunnen worden, omdat er niet alleen "recht moet worden gedaan", maar het "recht doen" ook zichtbaar moet zijn (37), en zich wat zijn administratieve werkzaamheden betreft volledig aan Verordening (EG) nr. 1049/2001 te houden; |
24. |
wijst nogmaals op het belang van het beginsel van de traceerbaarheid van middelen, dat moet waarborgen dat de burgers inzicht hebben in de manier waarop openbare middelen worden toegewezen en besteed en met welke resultaten, en dringt er bij de EU-instellingen op aan dit beginsel toe te passen op alle niveaus van het beheer van de instellingen, hun beleidsmaatregelen en de voor de tenuitvoerlegging daarvan toegekende middelen; |
Uitzonderingen
"Ruimte om na te denken"
25. |
wijst erop dat er in de nieuwe Verdragen niet meer wordt gerept van de taak van de Raad om de gevallen te omschrijven waarin hij geacht moet worden als wetgever op te treden en om de doeltreffendheid van het besluitvormingsproces te behouden (art. 207, lid 3, van het voormalige EG-Verdrag) - de zogeheten "ruimte om na te denken" - en dat het "overleven" van dit begrip, voor wat wetgevingsprocedures betreft, louter gebaseerd is op artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001; |
26. |
wijst erop dat volgens de normen van toonaangevende internationale ngo's (38) een weigering om een document openbaar te maken moet worden gemotiveerd aan de hand van een strenge drieledige toets: 1) de in het document vervatte informatie heeft betrekking op een in de wetgevingshandeling genoemde legitieme doelstelling, 2) openbaarmaking van het document zou de verwezenlijking van die doelstelling op ernstige wijze belemmeren, en 3) het belang van het publiek bij openbaarmaking van de in het document vervatte informatie weegt niet op tegen de gevolgen van het belemmeren van de verwezenlijking van die doelstelling; |
27. |
herinnert eraan dat Verordening (EG) nr. 1049/2001 aan de instellingen de duidelijke verplichting oplegt om alle delen van een document toegankelijk te maken die niet onder een van de uitzonderingen vallen; merkt op dat in geval van gedeeltelijk toegankelijk gemaakte documenten de toegang daartoe vaak te beperkt is en benadrukt dat ernstig dient te worden overwogen ook de belangrijke delen van documenten toegankelijk te maken die voor de verzoeker van belang zijn; |
28. |
wijst erop dat de definitie van het huidige artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 gericht is op het inperken van de zogeheten "ruimte om na te denken" door te bepalen dat de toegang tot een document alleen kan worden geweigerd als de verspreiding ervan het besluitvormingsproces "ernstig" zou ondermijnen, waarbij enkel "ondermijnen" niet volstaat, en dat openbaarmaking toch kan worden toegestaan indien er sprake is van een "hoger openbaar belang"; beklemtoont evenwel dat, in weerwil van deze overwegingen, de definitie van het huidige artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 niet erg vastomlijnd is, geen duidelijke voorwaarden voor de toepassing geeft en de jurisprudentie van het Hof niet meeweegt; dringt omwille van de rechtszekerheid aan op een adequate definitie die het begrip strikter afbakent; |
29. |
beklemtoont dat trialogen en bemiddelingen (zoals expliciet opgesomd in artikel 294 VWEU) een wezenlijk stadium van de wetgevingsprocedure vormen en geen afzonderlijke "ruimte om na te denken"; is met name van mening dat de huidige procedures voor de trialoog voorafgaand aan een eventuele eerste lezing niet voor voldoende transparantie en toegang tot documenten zorgen, noch intern voor het Parlement, noch extern voor de burgers en de publieke opinie; verlangt derhalve dat de documenten die daarbij worden opgesteld, zoals agenda's, overzichten van resultaten, en de in vier kolommen opgemaakte werkdocumenten die dienstig voor de onderhandelingen zijn, in beginsel niet anders mogen worden behandeld dan andere wetgevingsdocumenten en dat ze bij een trialoog voorafgaand aan een eventuele eerste lezing openbaar moeten zijn; draagt zijn bevoegde organen derhalve op deze procedure te standaardiseren en dringt er bij de andere instellingen op aan dit eveneens te doen; |
Gegevensbescherming en transparantie
30. |
wijst erop dat er een juist evenwicht gevonden moet worden tussen transparantie en gegevensbescherming (39), zoals duidelijk is geworden uit de zaak-Bavarian Lager, en benadrukt dat gegevensbescherming niet mag worden misbruikt voor verdoezeling van belangenconflicten of ongepaste beïnvloeding van beheer en besluitvorming door de EU; wijst erop dat het arrest van het Hof in de zaak-Bavarian Lager gestoeld is op de huidige formulering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en geen beletsel vormt voor wijziging van de formulering, wat dringend noodzakelijk is, vooral nu het recht op toegang tot documenten in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten verankerd is; |
31. |
is ingenomen met de overeenstemming tussen de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Ombudsman over het juiste evenwicht tussen gegevensbescherming en transparantie, met name wat betreft de proactieve benadering, die inhoudt dat instellingen nagaan in hoeverre de verwerking van gegevens tot openbaarmaking leidt of kan leiden en dat zij de betrokkenen daarvan vóór, doch in elk geval gelijktijdig met de gegevensvergaring, in kennis stellen (40); |
Verdrag van Aarhus
32. |
wijst erop dat er verscheidene discrepanties bestaan tussen Verordening (EG) nr. 1049/2001 het en Verdrag van Aarhus zoals toegepast middels Verordening (EG) nr. 1367/2006, waaronder het ontbreken in het Verdrag van Aarhus van "absolute" weigeringsgronden en uitzonderingen op grond van militaire aangelegenheden of het financieel, monetair of economisch beleid van de Unie of een lidstaat, juridisch advies of inspecties, onderzoeken en audits, en de beperking van de uitzondering op grond van commerciële belangen tot gevallen waarin de vertrouwelijkheid wettelijk beschermd is om een legitiem economisch belang te beschermen; |
33. |
verzoekt alle instellingen, organen en instanties van de Unie Verordening (EG) nr. 1049/2001 op een manier toe te passen die consistent is met het Verdrag van Aarhus; dringt bij de Commissie aan op openbaarmaking van de normcontrolestudies inzake de omzetting van de Europese milieurichtlijnen (41) en van wetenschappelijke rapporten, bijv. over de effecten van biobrandstof (42), en verzoekt het Europees Chemicaliënagentschap ECHA zich volledig te houden aan artikel 119 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (43) wat betreft toegang van het publiek langs elektronische weg, slechts verzoeken om vertrouwelijkheid in te willigen die duidelijk gegrond zijn in de zin van artikel 119, lid 2, van de REACH-verordening, en de informatie die overeenkomstig artikel 118, lid 2, van de REACH-verordening normaliter geacht wordt de bescherming van commerciële belangen in gevaar te brengen, strikt te interpreteren en zonder iets af te doen aan zijn verplichting ingevolge Verordening (EG) nr. 1049/2001 om verlening van de vertrouwelijke status per geval af te wegen tegen een mogelijk hoger openbaar belang; |
34. |
beklemtoont dat bij elke wijziging van Verordening (EG) nr. 1049/2001 het Verdrag van Aarhus ten volle geëerbiedigd moet worden en dat hetzelfde moet gelden voor enigerlei ontheffing; |
Internationale betrekkingen
35. |
beklemtoont dat documenten betreffende internationale overeenkomsten, met inbegrip van documenten die goedgekeurd zijn door of voorgelegd zijn aan organen die tot taak hebben die overeenkomsten ten uitvoer te leggen of op de toepassing ervan toe te zien, voor het publiek toegankelijk moeten worden gemaakt, aangezien zij niet categorisch van openbaarmaking zijn uitgesloten, en benadrukt dat toegang tot dergelijke documenten alleen mag worden geweigerd indien de internationale betrekkingen dreigen te worden geschaad, en met inachtneming van artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake raadpleging van derden; wijst erop dat internationale overeenkomsten bindende gevolgen hebben en dat de toepassing van uitzonderingen daarom afhankelijk moet worden gesteld van een openbaarbelangtoets; wijst erop dat voor het door de Europese burgers gekozen Europees Parlement krachtens de Verdragen een institutionele rol weggelegd is bij de behartiging van het algemeen belang; is vastbesloten erop toe te zien dat de nieuwe institutionele bevoegdheden op het gebied van internationale overeenkomsten die het Parlement bij het Verdrag van Lissabon (artikel 218 VWEU) heeft gekregen ten volle geëerbiedigd worden en dat bilaterale overeenkomsten met derde landen dat niet mogen doorkruisen; |
Behoorlijk bestuur
36. |
beklemtoont dat transparantie nauw verbonden is met het recht op behoorlijk bestuur zoals bedoeld in artikel 298 VWEU en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten; benadrukt dat openbaarheid van bestuur garandeert dat er democratische controle op de uitoefening van de administratieve taken van de EU, de deelneming van het maatschappelijk middenveld en de bevordering van behoorlijk bestuur (artikel 15 VWEU) kan worden uitgeoefend; |
37. |
wijst erop dat het thans nog ontbreekt aan een samenhangend bestuursrecht voor de instellingen, organen en instanties van de Unie, waaronder regels betreffende de kennisgeving van administratieve besluiten waartegen beroep mogelijk is (44), en een duidelijke omschrijving van "administratieve taken" als bedoeld in artikel 15, lid 3, VWEU; dringt er daarom bij de EU-instellingen op aan dat zij met spoed overeenkomstig artikel 298 VWEU een gemeenschappelijk Europees bestuursrecht formuleren en een gemeenschappelijke, horizontaal toepasbare omschrijving van "administratieve taak" geven, met name voor de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank en het Hof van Justitie; verzoekt de Commissie overeenkomstig artikel 225 VWEU hierover een wetgevingsvoorstel in te dienen waarin onder meer aandacht wordt besteed aan transparantie en verantwoordingsplicht jegens klagers, het Parlement en het publiek in het kader van door de Commissie ingeleide inbreukprocedures; |
38. |
benadrukt dat Verordening (EG) nr. 1049/2001 strikte termijnen geeft voor de afhandeling van verzoeken om toegang tot documenten (45); moet tot zijn grote verontrusting vaststellen dat de Commissie zich niet aan die termijnen houdt, zelfs met betrekking tot de aanbeveling en strenge maatregelen van de Europese Ombudsman, bijvoorbeeld bij zaak 676/2008/RT (de "zaak-Porsche"); stelt tot zijn teleurstelling vast dat de situatie sinds het laatste verslag van het Parlement (in 2009) niet is veranderd, getuige de twee zaken die ClientEarth e.a. hebben aangespannen (T-120/10 en T-449/10); |
39. |
wijst erop dat in verscheidene gevallen de trage afhandeling ertoe heeft geleid dat de zaak voor het Hof is gebracht wegens het uitblijven van een reactie, waarna de Commissie alsnog reageerde, zodat de rechtszaak kwam te vervallen en de betrokkene gedwongen was de procedure van voren af aan te beginnen (46); dringt er bij de Commissie op aan de in Verordening (EG) nr. 1049/2001 gestelde termijnen geheel en al in acht te nemen; stelt voor dat aan niet-naleving van de termijnen consequenties worden verbonden, zoals verplichte openbaarmaking van de documenten; |
40. |
verlangt dat in de jaarverslagen die overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 worden opgesteld en gepubliceerd, tevens verslag wordt gedaan van de gemiddelde afhandelingstijd van verzoeken, zoals de Raad heeft gedaan in zijn jaarverslag 2009 inzake toegang tot documenten; |
41. |
wijst erop dat aan behoorlijk bestuur de begrippen "toegang tot documenten" en "toegang tot informatie" gekoppeld zijn; dringt aan op wijziging van de huidige wetgeving waarmee het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 4, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 betreffende verduidelijking van een verzoek en assistentie aan de burger wordt toegepast op "verzoeken om informatie" wanneer er documenten bestaan die voor het bewuste verzoek relevant zijn; |
42. |
wijst erop dat transparantie niet alleen een zaak is van passief reageren door instellingen, organen of instanties van de EU maar ook een proactieve benadering vereist, zoals de Europese Ombudsman meermalen heeft benadrukt; dringt er bij de EU-instellingen op aan om zoveel mogelijk categorieën documenten (zoals begrotingen en overzichten van door de instellingen in de afgelopen drie jaar gegunde opdrachten) standaard op hun website te publiceren; beklemtoont dat met een proactieve benadering kan worden voorkomen dat er procedures worden gevoerd, hetgeen leidt tot ondoelmatig gebruik van belastinggeld en nodeloze vertraging, kosten en rompslomp voor degene die om informatie verzoekt; |
43. |
verzoekt de Commissie om bij het beheer van Europese middelen voor transparantie te zorgen door op één website in een van de werktalen van de EU gestandaardiseerde gegevens te publiceren over alle begunstigden van die middelen; |
44. |
stelt dat er "brandpunten" voor toegang tot documenten moeten komen en dat er een gerichte opleiding moet worden gegeven aan ambtenaren in elk DG of vergelijkbare afdeling bij de instellingen om tot een zo goed mogelijke proactieve aanpak te komen, om de verzoeken op de efficiëntste manier te beoordelen en om erop toe te zien dat alle termijnen die in Verordening (EG) nr. 1049/2001 vastgelegd zijn volledig in acht worden genomen; |
45. |
stelt nogmaals dat het Parlement bij de proactieve benadering inzake openbaarmaking, transparantie, openheid en toegang tot documenten het voortouw moet nemen; onderstreept in dat verband het succes van de webstreaming van hoorzittingen en commissievergaderingen, naast de plenaire vergaderingen, en is van mening dat dit de norm moet worden en dat het "Legislative Observatory" (OEIL) in alle officiële EU-talen beschikbaar moet zijn en, zowel met betrekking tot de parlementaire commissies als tot de plenaire vergadering, tevens informatie moet bevatten als amendementen, adviezen van andere commissies, adviezen van de Juridische Dienst, stemlijsten, hoofdelijke stemmingen, aanwezige EP-leden en EP-leden die hun stem hebben uitgebracht, interinstitutionele correspondentie, namen van schaduwrapporteurs, een zoekfunctie op trefwoord, meertalige zoekmogelijkheden, indieningstermijnen, RSS feeds, een uiteenzetting van de wetgevingsprocedure, links naar webstreams van overleg, enz., zodat de burgers alomvattende informatie krijgen, d.w.z. toegang tot de documenten plus samenvattingen van wetgevingsvoorstellen in meerdere talen en samenvattingen van de bestaande EU-wetgeving (SCADplus), eveneens met goede zoek- en bladermogelijkheden zoals hierboven beschreven; |
46. |
wijst er andermaal op dat de onafhankelijkheid van de EP-leden beschermd moet worden; is voorts van mening dat transparantie ook dient te gelden voor het functioneren van de officiële organen van het Parlement (zoals de Conferentie van voorzitters, het Bureau (47) en de Quaestoren) en voor de werkzaamheden van de leden, zoals de deelname aan parlementaire werkzaamheden en aanwezigheid bij vergaderingen, volgens de criteria die het Parlement in zijn resolutie van 14 januari 2009 heeft bepleit; is van oordeel dat het vraagstuk van de vergoedingen van de leden op transparante wijze aangepakt moet worden, met volledige inachtneming van de regels inzake bescherming van persoonsgegevens; |
47. |
is van mening dat de transparantie op EU-niveau moet worden weerspiegeld bij de omzetting door de lidstaten van EU-wetgeving in nationaal recht, met name door het opstellen van concordantietabellen, waarbij de leidraad gevormd wordt door de openheid die gestalte krijgt via e-parlement en e-overheid; |
48. |
benadrukt dat het recht van burgers op informatie meestal wordt ondermijnd wanneer zij in aanraking komen met instanties in de lidstaten, en verzoekt daarom de Commissie met inachtneming van het beginsel van behoorlijk bestuur de bepalingen in de lidstaten inzake de toegang tot documenten te bestuderen, en voorts de lidstaten ertoe aan te sporen regelgeving op te stellen die zo transparant mogelijk is en de toegang van burgers tot documenten bevordert; |
49. |
stelt dat er enige verbetering te bespeuren valt bij de registers van de Raad maar dat het nog steeds schort aan coördinatie en interoperabiliteit tussen de instellingen, doordat er geen gemeenschappelijk informatiemodel voor de registers bestaat, zodanig dat de burgers de gezochte documenten en informatie op één punt zouden kunnen vinden of met behulp van een gemeenschappelijke zoekmachine, die met name volledig geïntegreerd is met het "Legislative Observatory" (OEIL), de documenten die op één wetgevingsprocedure betrekking hebben gegroepeerd zouden kunnen oproepen; |
50. |
dringt er bij de Raad en de Commissie op aan onderhandelingen te voeren met het Parlement teneinde daartoe de Gemeenschappelijke Verklaring over de wijze van uitvoering van de medebeslissingsprocedure en het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven te wijzigen; verbindt zich ertoe in de tussentijd zijn Reglement te wijzigen, met inbegrip van de daaraan gehechte gedragscode voor onderhandelingen over dossiers volgens de medebeslissingsprocedure, teneinde deze beginselen volledig bindend te maken; |
51. |
is van oordeel dat het interinstitutioneel comité dat ingevolge artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 is opgericht, zijn werkzaamheden moet opvoeren en aan de ter zake bevoegde commissies verslag moet uitbrengen over de besproken onderwerpen, de standpunten van het Parlement, de problemen die door de andere instellingen worden aangekaart, en over de eventueel geboekte resultaten; verzoekt het comité derhalve regelmatiger en ten minste eenmaal per jaar bijeen te komen en de interne discussies en beraadslagingen transparant te maken door deze open te stellen voor het publiek en door het maatschappelijk middenveld en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming om suggesties te vragen en deze te bespreken; stelt dat het comité dient mee te werken aan een jaarlijkse audit inzake transparantie en openheid bij de EU, die door de Europese Ombudsman moet worden opgesteld; verzoekt het comité de in deze resolutie geschetste problemen met spoed te behandelen; |
*
* *
52. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder op de gegevensbescherming en de Raad van Europa. |
(1) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(2) PB L 243 van 27.9.2003, blz. 1.
(3) PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13.
(4) Arrest van 1 juli 2008 in gevoegde zaken C-39/05 P en C-52/05 P, Zweden en Turco/Raad, Jurispr. 2008, I-4723.
(5) Arrest van 29 juni 2010 in zaak C-28/08 P, Commissie/Bavarian Lager, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(6) Arrest van 9 november 2010 in gevoegde zaken C-92/09 en C-93/09, Volker en Markus Schecke GbR en Hartmut Eifert/Land Hessen, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(7) Arrest van 29 juni 2010 in zaak C-139/07 P, Commissie/Technische Glaswerke Ilmenau, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(8) Arrest van 21 september 2010 in gevoegde zaken C-514/07 P, C-528/07 P en C-532/07 P, Zweden en API/Commissie, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(9) Arrest van 22 maart 2011 in zaak T-233/09, Access Info Europe/Raad, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(10) Arrest van 9 september 2008 in zaak T-403/05, MyTravel/Commissie, Jurispr.2008, II-2027.
(11) Arrest van 11 maart 2009 in zaak T-121/05, Borax Europe/Commissie, Jurispr.2009, II-27.
(12) Arrest van 21 oktober 2010 in zaak T-439/08, Agapiou Joséphidès/Commissie en EACEA, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(13) Arrest van 19 januari 2010 in gevoegde zaken T-355/04 en T-446/04, Co-Frutta/Commissie, Jurispr. 2010, II-1.
(14) Arrest van 30 januari 2008 in zaak T-380/04, Terezakis/Commissie, Jurispr. 2008, II-11.
(15) Arrest van 7 juli 2010 in zaak T-111/07, Agrofert Holding/Commissie, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(16) Arrest van 9 juni 2010 in zaak T-237/05, Éditions Jacob/Commissie, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(17) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
(18) PB C 298 van 30.11.2002, blz. 1.
(19) PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 80.
(20) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0435.
(21) PB C 286 E van 22.10.2010, blz. 12.
(22) 9 % in 2010.
(23) 36,1 % exclusief de gedeeltelijk openbaar gemaakte documenten. In 2010 was het afwijzingspercentage 13,3 % (29,1 % exclusief de gedeeltelijk openbaar gemaakte documenten).
(24) 37 % in 2010.
(25) 33 % voor de initiële verzoeken.
(26) De overige hoofdgronden waren in 2009: voor het Europees Parlement privacybescherming (26 %), en bescherming met het oog op inspecties, onderzoeken en audits (15 %), voor de Raad (initiële verzoeken) bescherming van het openbaar belang wat betreft internationale betrekkingen (22,7 %), openbare veiligheid (5,6 %) en defensie en militaire aangelegenheden (3,5 %), en voor de Commissie (initiële verzoeken) de bescherming van inspecties (27,6 %) en van commerciële belangen (13,99 %).
(27) Arrest van 7 juni 2011 in zaak T-471/08, Toland/Parliament, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(28) Arrest van 18 december 2007 in de zaak C-64/05 P, Zweden/Commissie, Jurispr. 2007, I-11389.
(29) Zweden/Commissie, par. 76.
(30) Arrest van 13 januari 2011 in zaak T-362/08, IFAW/Commissie, nog niet gepubliceerd in Jurispr.
(31) Turco, par. 46.
(32) Turco, par. 67.
(33) In zijn arrest in de zaak-Access Info (T-233/09) heeft het Hof als volgt geoordeeld: "(…) De uitoefening door de burgers van hun democratische rechten houdt immers in dat het besluitvormingsproces in de instellingen die aan de wetgevingsprocedures deelnemen, op de voet kan worden gevolgd en dat alle relevante informatie toegankelijk is." (par.69).
(34) ClientEarth/Raad, zaak T-452/10.
(35) Klacht 2493/2008/(BB)TS.
(36) Klacht 2560/2007/BEH.
(37) R v Sussex Justices, Ex parte McCarthy ([1924] 1 KB 256, [1923] All ER 233)).
(38) Article 19, ‘The Public’s Right to Know: Principles of Freedom of Information Legislation’, London, 1999; Transparency International, ‘Using the Right to information as an Anti-Corruption Tool’, Berlin, 2006.
(39) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(40) Europees Toezichthouder (EDPS), ‧Public access to documents containing personal data after the Bavarian Lager ruling", 24 maart 2011 (http://www.edps.europa.eu:80/EDPSWEB/webdav/site/mySite/shared/Documents/EDPS/Publications/Papers/BackgroundP/11-03-24_Bavarian_Lager_EN.pdf) en "Public access to documents and data protection", 2005 (http://www.edps.europa.eu:80/EDPSWEB/webdav/site/mySite/shared/Documents/EDPS/Publications/Papers/BackgroundP/05-07_BP_accesstodocuments_EN.pdf).
(41) Zie ClientEarth/Commissie (zaak T-111/11, in behandeling).
(42) Zie ClientEarth e.a./Commissie (T-120/10) en ClientEarth e.a./Commissie, (T-449/10), beide in behandeling.
(43) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
(44) Uit de zaak-Access Info (T-233/09) is gebleken dat het gebruikelijk is om een inwilliging via de normale (niet-aangetekende) post te sturen, terwijl een bewijs van de datum van ontvangst essentieel is om te kunnen nagaan of de termijn is aangehouden, wil men verdere (gerechtelijke) stappen ondernemen. Zie par. 20-29.
(45) Artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001.
(46) Zie bijv. Ryanair Ltd./Commissie (gevoegde zakenT-494/08 t/m T-500/08 en T-509/08) en Stichting Corporate Europe Observatory/Commissie (zaak T-395/10).
(47) Sinds 2009 geeft het Reglement van het EP (PB C 212E van 5.8.2010, blz. 145) geen opsomming meer van de EP-documenten die rechtstreeks voor het publiek toegankelijk zijn, maar heeft het Bureau de bevoegdheid die lijst vast te stellen (art. 104, lid 3).
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/84 |
Woensdag 14 september 2011
Lopende Doha-onderhandelingen
P7_TA(2011)0380
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over de stand van de onderhandelingen over de ontwikkelingsagenda van Doha
2013/C 51 E/10
Het Europees Parlement,
— |
gezien de ministersverklaring van Doha van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 14 november 2001, |
— |
gezien het rapport van de Verenigde Naties over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, |
— |
gezien de ministersverklaring van Hongkong van de WTO van 18 december 2005, |
— |
gezien zijn resolutie van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-ronde na de ministersconferentie van de WTO in Hongkong (1), |
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA), met name die van 9 oktober 2008 (2) en 16 december 2009 (3), |
— |
gezien het slotdocument van de jaarlijkse zitting van de Parlementaire Conferentie van 2011 over de WTO, dat op 22 maart 2011 bij consensus in Genève is goedgekeurd, |
— |
gezien de informele bijeenkomsten van het Comité voor handelsbesprekingen op 31 mei 2011, 22 juni 2011 en 26 juli 2011, alsmede de op 21 april 2011 voorgelegde documenten van de onderhandelingsvoorzitters, |
— |
gezien de verklaring van de directeur-generaal van de WTO, Pascal Lamy, tijdens de informele bijeenkomst van de Commissie voor handelsbesprekingen op 26 juli 2011, |
— |
gezien de verklaring van de voorzitter tijdens de vergadering van de Algemene Raad op 27 juli 2011, |
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat het startschot voor de Doha-ronde in 2001 werd gegeven met het doel nieuwe kansen voor de handel te creëren, de multilaterale handelsregelingen te versterken, de onevenwichtigheden van het handelssysteem aan te pakken, de handel in dienst te stellen van duurzame ontwikkeling, en de nadruk te leggen op de economische integratie van de ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde landen, vanuit de overtuiging dat een multilateraal systeem, gebaseerd op eerlijkere en billijkere regels, kan bijdragen tot een eerlijke en vrije handel ten dienste van de ontwikkeling van alle continenten, |
B. |
overwegende dat multilaterale, plurilaterale en bilaterale overeenkomsten gezien moeten worden als onderdelen van een gemeenschappelijk instrumentarium voor internationale aangelegenheden en dus als standaardkenmerken van evenwichtige en complementaire politieke en handelsbetrekkingen, |
C. |
overwegende dat de WTO-ministersbesprekingen ter afronding van de Doha-ronde eind juli 2008 zijn vastgelopen, |
D. |
overwegende dat aan het begin van 2011 vooruitgang in de onderhandelingen is geboekt, zoals blijkt uit de rapporten van de onderhandelingsvoorzitters die op 21 april 2011 zijn voorgelegd, maar dat uit die rapporten tevens blijkt dat het zeer moeilijk zal zijn om nog in 2011 tot een overeenkomst te komen, zoals eerder in het Comité voor handelsbesprekingen was besproken, |
E. |
overwegende dat de achtste ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (MC 8) van 15 tot en met 17 december 2011 in Genève zal plaatsvinden; overwegende dat de voorzitter van de Algemene Raad op 27 juli 2011 heeft verklaard dat "er een algemeen gevoel heerst dat de ministersconferentie niet moet nalaten de ontwikkelingsagenda van Doha aan de orde te stellen" en dat "ontwikkelingskwesties en met name kwesties met betrekking tot de minst ontwikkelde landen binnen de MC 8 centraal moeten blijven staan", |
1. |
schaart zich andermaal volledig achter het multilaterale handelssysteem en de Wereldhandelsorganisatie als waarborg voor een op regels gebaseerd handelssysteem; is van mening dat de Wereldhandelsorganisatie een sleutelrol speelt bij het garanderen van een betere omgang met de globalisering, een rechtvaardigere verdeling van de baten daarvan en een evenwichtige economische groei; spreekt opnieuw zijn volledige steun uit voor een evenwichtige en rechtvaardige afronding van de ontwikkelingsagenda van Doha, hetgeen een belangrijk signaal zou zijn van politiek vertrouwen in de toekomst van een rechtvaardig en op regels gebaseerd mondiaal handelssysteem; |
2. |
wijst er op dat de onderhandelingen over de ontwikkelingsagenda van Doha hoofdzakelijk zouden moeten zijn gericht op de behoeften van de minst ontwikkelde landen; is van mening dat het resultaat van de ontwikkelingsagenda van Doha bij moet dragen tot de uitbanning van armoede en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; |
3. |
is zich ten volle bewust van de problemen rond het beginsel van de algemeen geldende verbintenis; |
4. |
betreurt dat het tijdens de achtste ministersconferentie die van 15 t/m 17 december 2011 in Genève wordt gehouden, niet mogelijk zal zijn overeenstemming te bereiken over de nog hangende kwesties op de ontwikkelingsagenda van Doha; onderstreept dat het belangrijk is om niettemin resultaten te behalen en tastbare vooruitgang te boeken, zodat het multilaterale handelssysteem en zijn regelgevende rol niet worden ondermijnd; |
5. |
spreekt opnieuw zijn krachtige steun uit voor het streven om ontwikkeling in het middelpunt van de ontwikkelingsagenda van Doha te plaatsen en dringt er bij de WTO-leden op aan werk te maken van de verwezenlijking van de doelstellingen zoals opgenomen in de ministersverklaring van Doha van 2001 en de toezeggingen die tijdens de ministersconferentie van de WTO in Hongkong in 2005 zijn gedaan; is stellig van mening dat bij de achtste ministersconferentie van de WTO op zijn minst resultaten moeten worden geboekt ten bate van de minst ontwikkelde landen; |
6. |
is van oordeel dat een overeenkomst inzake een zo vroeg mogelijke tenuitvoerlegging, overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 47 van de ministersverklaring van Doha ten minste een veelomvattend pakket voor de minst ontwikkelde landen moet omvatten met de volgende onderdelen:
|
7. |
doet een beroep op alle ontwikkelde landen en geavanceerde ontwikkelingslanden om het model van het EU-initiatief "alles behalve wapens" te volgen door het waarborgen van markttoegang voor de minst ontwikkelde landen die volkomen vrij van rechten en quota is, aangezien de tarieflijnen die buiten de overeenkomst van Hongkong vielen een aantal voor de arme landen cruciale producten betreffen, waardoor de voordelen voor de minst ontwikkelde landen aanzienlijk worden beperkt; |
8. |
wijst nogmaals op de wereldwijd grote verschillen in nationale economische groei, alsook op de aanhoudende verschuivingen in internationale handelsstromen; spoort de opkomende economieën aan hun verantwoordelijkheid als economische actoren op het wereldtoneel te nemen en concessies te doen die evenredig zijn aan hun ontwikkelingsniveau en concurrentievermogen; |
9. |
is voorts van mening dat de vooruitgang die tot dusverre tijdens de onderhandelingen over handelsbevordering is geboekt, het mogelijk kan maken op dit terrein spoedige overeenstemming te bereiken, aangezien een verbetering van de WTO-regels inzake handelsbevordering alle WTO-leden ten goede zal komen doordat de rechtszekerheid wordt verbeterd, de kosten van handelstransacties worden verlaagd en misbruik wordt voorkomen; |
10. |
wijst nogmaals op het belang van betere toegang tot groene goederen en technologieën met het oog op de verwezenlijking van doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling; |
11. |
is vanwege de aanhoudende patstelling met betrekking tot de oorspronkelijke opzet en doelstellingen van de ontwikkelingsagenda van Doha van mening dat het nu meer dan ooit noodzakelijk is het debat over het toekomstig functioneren van de WTO te hervatten, inclusief een mogelijke hervorming van het nieuwe multilaterale handelssysteem; verzoekt de Commissie vooraf met het Parlement te overleggen over een gezamenlijke visie op de opzet van een toekomstig wereldhandelssysteem; dringt er, tegen de achtergrond van de economische en maatschappelijke crises, bij de WTO op aan om, ook als de ontwikkelingsagenda van Doha niet wordt afgerond, samen met andere internationale organisaties de nieuwe mondiale uitdagingen waarbij handel een rol speelt, zoals voedselzekerheid, energie, duurzame ontwikkeling en "hulp voor handel", op consistente wijze en met urgentie aan te pakken; |
12. |
is er absoluut van overtuigd dat de Wereldhandelsorganisatie als onderdeel van een mondiaal systeem voor economische beleidsaansturing uiterst belangrijk is voor de wereld; dringt er bij alle WTO-leden op aan verder bij te dragen tot een allesomvattende, ambitieuze en evenwichtige ontwikkeling van de WTO met het oog op wereldwijde economische groei en armoedebestrijding; |
13. |
benadrukt dat moet worden nagegaan of de veranderde omstandigheden sinds het begin van Doha-ronde, met name ten aanzien van de rol van de BRIC-landen in de wereldeconomie, geen onoverkomelijke belemmering vormen voor de verwezenlijking van de oorspronkelijke doelstellingen van de Doha-ronde; |
14. |
spoort ontwikkelde en vergevorderde ontwikkelingslanden aan om de capaciteit van de minst ontwikkelde landen, te ondersteunen, volledig deel te nemen aan dit reflectieproces met betrekking tot de ontwikkelingsagenda van Doha, alsook aan iedere routekaart voor de resterende onderhandelingen, en te waarborgen dat hun belangen worden verdedigd; |
15. |
benadrukt dat de recente schommelingen in de voedselprijzen ertoe nopen dat de internationale handelsregels een grotere voedselzekerheid waarborgen; |
16. |
betreurt dat veel landen uitvoerbeperkingen handhaven voor natuurlijke hulpbronnen die beperkt voorradig zijn; is van mening dat de internationale handelsregels paal en perk moeten stellen aan deze restricties; |
17. |
roept de WTO-leden op de totstandbrenging van sterke institutionele banden tussen de WTO en andere internationale organisaties (zoals de IAO, de FAO, UNCTAD, UNFCCC en andere VN-organisaties) te ondersteunen; |
18. |
betreurt dat het tot op heden niet mogelijk is gebleken bij multilaterale handelsbesprekingen rekening te houden met aspecten zoals klimaat- en milieubescherming; |
19. |
verzoekt de Commissie en de Raad om het Parlement nauw te betrekken bij de voorbereidingen voor de achtste ministersconferentie die van 15 t/m 17 december 2011 in Genève zal plaatsvinden; |
20. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de directeur-generaal van de Wereldhandelsorganisatie. |
(1) PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 155.
(2) PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 31.
(3) PB C 286 E van 22.10.2010, blz. 1.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/87 |
Woensdag 14 september 2011
Betere wetgeving, subsidiariteit en proportionaliteit en slimme regelgeving
P7_TA(2011)0381
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over betere wetgeving, subsidiariteit en proportionaliteit en slimme regelgeving (2011/2029(INI))
2013/C 51 E/11
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" (1), |
— |
gezien zijn standpunt van 15 december 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over het burgerinitiatief (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 9 februari 2010 over een herzien kaderakkoord tussen het Parlement en de Commissie voor de volgende zittingsperiode (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 9 september 2010 over "De wetgeving verbeteren" overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid (vijftiende jaarverslag van de Commissie) (4), |
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het 26ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (5), |
— |
gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over het garanderen van onafhankelijke effectbeoordelingen (6), |
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over het 27ste jaarlijkse verslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het EU-recht (7), |
— |
gezien de "Politieke richtsnoeren voor de volgende Commissie" van 3 september 2009, opgesteld door de voorzitter van de Commissie, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Slimme regelgeving in de Europese Unie" (COM(2010)0543), |
— |
gezien het verslag van de Commissie over subsidiariteit en evenredigheid (17e verslag "De wetgeving verbeteren" 2009) (COM(2010)0547), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Derde strategische evaluatie op het gebied van betere regelgeving in de Europese Unie" (COM(2009)0015), |
— |
gezien het werkdocument van de Commissie getiteld "De administratieve lasten in de Europese Unie verlagen – Voortgangsverslag 2008 en vooruitzichten voor 2009" (COM(2009)0016), |
— |
gezien het werkdocument van de Commissie getiteld "Derde voortgangsverslag over de strategie voor de vereenvoudiging van de regelgeving" (COM(2009)0017), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Actieprogramma ter vermindering van de administratieve lasten in de EU - Sectorale plannen ter vermindering van de lasten en acties in 2009" (COM(2009)0544), |
— |
gezien het verslag van 17 september 2009 van de Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake de administratieve lasten, |
— |
gezien de conclusies van de Raad Mededinging van 30 mei 2011 over slimme regelgeving, |
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie constitutionele zaken (A7-0251/2011), |
A. |
overwegende dat de agenda voor slimme regelgeving werd ingevoerd als deel van de Europa 2020-strategie, die tot doel heeft tegen het jaar 2020 te komen tot "slimme, duurzame en inclusieve groei", in de eerste plaats door de vermindering van administratieve lasten voor bedrijven door middel van een betere kwaliteit en vereenvoudiging van de bestaande Europese regelgeving, |
B. |
overwegende dat een correcte toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bijzonder belangrijk is voor een goede werking van de Europese Unie en om ervoor te kunnen zorgen dat de werkzaamheden van haar instellingen beantwoorden aan de verwachtingen van burgers, op de interne markt opererende ondernemingen en nationale en lokale overheden, en dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen, |
C. |
overwegende dat de kwestie van slimme regelgeving niet alleen binnen de context van het wetgevingsprogramma van de Commissie moet worden beschouwd, maar ook in ruimere zin, die verband houdt met de voortgezette uitvoering van de nieuwe aspecten van het Verdrag van Lissabon die een invloed hebben op de wetgevende procedures, |
D. |
overwegende dat het Verdrag van Lissabon tot doel had het machtsevenwicht tussen de Europese instellingen te herstellen, en dat het Parlement erdoor op gelijke voet is geplaatst met de Raad voor wat regelgeving betreft krachtens de gewone wetgevingsprocedure, |
E. |
overwegende dat de nationale parlementen na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon formeel betrokken zijn geworden bij de bewaking van de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, en dat er tot dusver meer dan 300 bijdragen werden ontvangen, |
F. |
overwegende dat raadpleging van alle belanghebbenden, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en andere relevante belanghebbenden, bij de voorbereiding van de ontwerpwetgeving, met inbegrip van effectbeoordelingen, van fundamenteel belang is, |
G. |
overwegende dat het programma ter vermindering van de administratieve lasten als gevolg van de EU-regelgeving, dat sinds 2005 loopt, tot doel heeft de lasten tegen 2012 met 25 % te verminderen, wat overeen zou komen met een verhoging van het BBP met 1,4 %, |
H. |
overwegende dat de Commissie volgens het jaarverslag van de dienst voor effectbeoordelingen (IAB) slechts 27 % van de dat jaar uitgevoerde effectbeoordelingen op een omvattende manier kwantitatief heeft onderbouwd, |
I. |
overwegende dat, hoewel de Commissie maatregelen heeft voorgesteld om de administratieve lasten te verminderen die verder gaan dan het streefcijfer, het Parlement en de Raad nog steeds voorafgaande maatregelen moeten goedkeuren die overeenstemmen met ongeveer een kwart van de beoogde 25 %, |
J. |
overwegende dat de nulmeting van de administratieve kosten gebaseerd op het zogenaamde standaardkostenmodel een essentieel onderdeel van dit programma is, |
K. |
overwegende dat herschikking en codering, twee technieken die instaan voor de vereenvoudiging en codificatie van de bestaande wetgeving, de uitgevoerde wijzigingen leesbaarder maken en voor cohesie zorgen, |
L. |
overwegende dat een juiste en tijdige tenuitvoerlegging door de lidstaten van groot belang is waar het gaat om de EU-richtlijnen, evenals het nog steeds actuele probleem van "vergulding" van wetgeving (invoering van verplichtingen die verder gaan dan de Europese wetgeving verlangt), |
M. |
overwegende dat afwijkingen veroorzaakt door een verschillende tenuitvoerlegging zorgen voor grote uitdagingen voor de efficiënte en effectieve werking van de interne markt, en ertoe leiden dat drie groepen lidstaten ontstaan, bestaande uit lidstaten gekenmerkt door onjuiste tenuitvoerlegging, onvolledige tenuitvoerlegging of onnauwkeurige tenuitvoerlegging, waardoor Europese ondernemingen en consumenten worden benadeeld, wat ten koste gaat van verdere groei, |
N. |
overwegende dat de "kmo-toets" werd ingevoerd in het kader van de Small Business Act, maar tot dusver slechts in een zeer beperkt aantal van de mogelijke gevallen werd toegepast, |
O. |
overwegende dat de vice-voorzitter van de Commissie, de heer Maroš Šefčovič, tijdens de gedachtewisseling in de vergadering van de Commissie juridische zaken van 27 januari 2011 heeft verklaard zich met kracht te zullen inzetten voor de agenda voor slimme regelgeving, |
P. |
overwegende dat met het Verdrag van Lissabon een nieuw systeem is ingevoerd met gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, opgenomen in artikelen 290 en 291 van het VWEU, die respectievelijk onderworpen zijn aan een consensus en een verordening, |
Algemene opmerkingen
1. |
benadrukt dat het noodzakelijk is eenvoudige en duidelijke wetgeving op te stellen die toegankelijk en gemakkelijk te begrijpen is met het oog op de vrijwaring van het beginsel van transparantie van de Europese regelgeving, het waarborgen van een effectievere tenuitvoerlegging ervan, en het garanderen dat EU-burgers hun rechten op een eenvoudigere manier kunnen uitoefenen; |
2. |
benadrukt dat de Europese instellingen zich bij het formuleren van voorstellen moeten houden aan de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en de criteria die vervat zijn in Protocol nr. 2 bij het VWEU; |
3. |
steunt de strategische benadering van de Commissie in haar mededeling betreffende slimme regelgeving in de Europese Unie, waarin slimme regelgeving een centrale rol krijgt in het politieke besluitvormingsproces, van het voorstel voor een rechtshandeling tot en met de omzetting, tenuitvoerlegging, evaluatie en herziening ervan; |
4. |
wijst erop dat alle Europese institutionele actoren een rol spelen bij de bevordering en de opstelling van betere regelgeving, in overeenstemming met de beginselen en richtsnoeren die zijn opgenomen in de agenda voor slimme regelgeving en het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven"; is van mening dat door alle betrokken partijen blijk moet worden gegeven van een hernieuwde gehechtheid aan deze beginselen; |
5. |
benadrukt dat, in navolging van het verslag Monti, in het kader van minder en betere wetgeving meer gebruik gemaakt zou moeten worden van verordeningen bij wetgevingsvoorstellen; |
6. |
dringt er bij de komende voorzitterschappen en de Commissie op aan het proces van heronderhandeling van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" op te starten; wijst op de punten in zijn resolutie van 9 februari 2010 betreffende het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie die kenmerkend zijn voor deze kwestie, met name de gezamenlijke toezegging van beide instellingen om overeenstemming te bereiken over wezenlijke veranderingen bij de voorbereidingen voor toekomstige onderhandelingen met de Raad van Ministers inzake de aanpassing van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" aan de nieuwe bepalingen van het Verdrag van Lissabon; |
7. |
beklemtoont dat alles in het werk moet worden gesteld om ervoor te zorgen dat het Parlement en de Raad in het kader van het wetgevingsproces als gelijken worden behandeld, zodat aldus het in het Verdrag van Lissabon verankerde beginsel van gelijke behandeling van de beide instellingen in praktijk wordt gebracht; |
8. |
verwelkomt het Europees burgerinitiatief als een nieuwe vorm van deelname van het publiek aan de beleidsvorming van de Europese Unie; kijkt uit naar de inwerkingtreding ervan in april 2012, en moedigt de Commissie aan ervoor te zorgen dat de burgers bewust worden gemaakt van de toepasselijke regels en voorschriften, zodat ze dit instrument van bij het begin op een effectieve manier kunnen gebruiken; |
9. |
verzoekt de Commissie een garantie te geven voor de termijn waarbinnen zij zal reageren op verzoeken van het Parlement ex artikel 225 VWEU, en doelt daarbij specifiek op de in de kaderovereenkomst vastgelegde toezegging om binnen drie maanden na goedkeuring van een wetgevingsinitiatiefverslag in de plenaire vergadering een rapport uit te brengen over de concrete verdere behandeling van alle verzoeken om wetgevingsinitiatieven en uiterlijk binnen een jaar met een wetgevingsvoorstel te komen; |
Nationale parlementen
10. |
waardeert het dat de nationale parlementen nauwer bij het EU-wetgevingsproces worden betrokken, in het bijzonder bij de toetsing van wetgevingsvoorstellen aan het subsidiariteitsbeginsel; |
11. |
stelt dat het bij het gebruik van de instrumenten subsidiariteitsbezwaar en klacht op grond van schending van het subsidiariteitsbeginsel ontbreekt aan materiële criteria om vast te stellen of het subsidiariteits- of evenredigheidsbeginsel geschonden is, en beklemtoont dat het op EU-niveau tot een materiële concretisering van deze beginselen moet komen; |
12. |
wijst erop dat de nationale parlementen pas aan hun verdragsrechtelijke verantwoordelijkheid voor de toetsing van wetgevingsvoorstellen op subsidiariteit en evenredigheid kunnen voldoen als de Commissie zich van haar kant terdege kwijt van haar verplichting wetgevingsvoorstellen vergezeld te doen gaan van een subsidiariteits- en evenredigheidsmemorandum, zoals bepaald in artikel 5 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; |
13. |
bepleit in dezen dat de nationale parlementen bij het uitbrengen van een advies zoveel mogelijk onderscheid maken tussen de subsidiariteits- en de evenredigheidsaspecten; |
Vermindering van administratieve lasten en zorgen voor een correcte tenuitvoerlegging
14. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over de mogelijkheid dat de doelstelling in het kader van het programma voor de vermindering van de administratieve lasten om deze lasten tegen 2012 met 25 % te verminderen niet zal worden bereikt, en wijst erop dat het Parlement en de Raad snel moeten optreden om voorgestelde maatregelen te overwegen en goed te keuren; wijst in dit opzicht op het feit dat het nuttig kan zijn meer beroep te doen op versnelde procedures om deze voorstellen aan te nemen; verbindt zich ertoe wetgevingsvoorstellen met betrekking tot dergelijke maatregelen snel te behandelen en roept de Raad op al het mogelijke te doen om ervoor te zorgen dat de in het kader van het programma geïdentificeerde maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten worden goedgekeurd; |
15. |
neemt kennis van de positieve inbreng van de Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake de administratieve lasten in het programma ter vermindering van de administratieve lasten dat door de Europese Commissie wordt uitgevoerd; benadrukt evenwel dat de groep evenwichtiger dient te zijn samengesteld, door daarin ook deskundigen uit het maatschappelijk middenveld en deskundigen uit andere lidstaten op te nemen; |
16. |
spoort de Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake de administratieve lasten aan een dialoog op te starten met kmo's uit heel Europa om te identificeren welke obstakels volgens hen het meest de handel met andere lidstaten binnen de interne markt belemmeren, en maatregelen voor te stellen om deze obstakels voor meer groei weg te werken of te verkleinen; |
17. |
benadrukt dat het nodig is het programma na 2012 voort te zetten om de ambtstermijn van de huidige Commissie te omvatten, met een ambitieuzer en duidelijker gedefinieerd streefcijfer en een uitgebreide opdracht om toe te laten dat het programma verder gaat dan enkel administratieve lasten en om regelgevingslasten en kosten die voortvloeien uit het geheel van EU-regelgeving aan te pakken, met inbegrip van door regelgeving veroorzaakte "overlast"; |
18. |
verzoekt de lidstaten consequent te werken aan de vermindering van administratieve lasten, en hoopt in dit verband op verdere constructieve samenwerking met de nationale parlementen; |
19. |
wijst erop dat de bestaande en toekomstige programma's voor vermindering van de lasten slechts kunnen slagen als de Commissie actief gaat samenwerken met de lidstaten om interpretatieverschillen en zogenaamde "vergulding" van de wetgeving (de toevoeging van strengere vereisten aan de nationale uitvoeringswetgeving die niet voortvloeien uit het EU-recht) te vermijden; |
20. |
roept de Commissie en de lidstaten op meer informatie op te nemen in de rapportageverplichtingen na de tenuitvoerlegging van specifieke regelgeving, om het probleem van "vergulding" aan te pakken; is van mening dat de tegenstrijdigheden aanzienlijk kunnen worden verminderd indien voor de lidstaten de verplichting zou gelden met redenen omklede adviezen te verstrekken om hun beslissing uit te leggen verder te gaan dan de in de uit te voeren richtlijnen opgenomen normen; |
21. |
spoort de Commissie aan door te gaan met de uitvoering van sectorale planningsmaatregelen ter vermindering van de administratieve lasten; |
22. |
is van mening dat het proces ter vermindering van de administratieve lasten en ter vereenvoudiging van de regelgeving niet mag leiden tot minder strenge normen dan in de huidige wetgeving; |
Beleidsformulering
23. |
roept de Commissie op beter gebruik te maken van witboeken waarin ontwerpwetgeving ter overweging wordt voorgesteld; is van mening dat dit ervoor zou zorgen dat voorstellen minder frequent aanzienlijk, of zelfs volledig, herzien moeten worden in de loop van het wetgevingsproces; is verder van mening dat dit gunstig zou zijn voor de beoordeling van de proportionaliteit van voorgestelde wetgeving, die vaak wordt bemoeilijkt door het feit dat slechts ontwerpen van voorstellen worden gepresenteerd in de vorm van groenboeken; |
24. |
is van mening dat, voor een beter functioneren van de Europese wetgeving, de communicatie over het wetgevingsproces en de wetgevingsvoorstellen verbeterd zou moeten worden, omdat door de berichtgeving vanuit de instellingen het voor bedrijven en burgers vaak onduidelijk is welke wetgeving uiteindelijk precies is aangenomen; |
25. |
is verheugd over het engagement van de Commissie om haar raadplegingsprocedures te herzien, en steunt het genomen besluit om de minimumperiode voor raadpleging uit te breiden tot 12 weken; benadrukt echter dat het nodig is te zorgen voor een grotere betrokkenheid van alle belanghebbenden en is van mening dat de Commissie manieren kan verkennen om inclusieve bewustmakingsprocedures in te voeren; is van oordeel dat in het kader van dergelijke procedures nationale en Europese belanghebbenden kunnen worden geïdentificeerd die relevant zijn voor bepaalde beleidsterreinen en voorstellen en ernaar kan worden gestreefd hen rechtstreeks te betrekken bij het raadplegingsproces; |
26. |
benadrukt dat een open, transparante en regelmatige dialoog onontbeerlijk is om ervoor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld sterker betrokken wordt bij het wetgevings- en beleidsvormingsproces; |
27. |
is van mening dat een systematische methode als deze alle relevante belanghebbende partijen in staat zou stellen te voorzien in een brede analyse van de mogelijke sociale, economische en milieueffecten van voorgestelde regelgeving, wat de beleidsformulering ten goede zou komen, en in overeenstemming is met de beginselen van een geïntegreerde aanpak; |
28. |
is van mening dat de huidige asymmetrische methoden en vormen van raadpleging geen antwoorden van alle betrokken belanghebbenden aanmoedigen; wijst erop dat respondenten vaak ontevreden zijn met de vorm en inhoud van online vragenlijsten; is van oordeel dat een gemeenschappelijke aanpak met inbegrip van een standaardformulier voor reacties op raadplegingen voor vereenvoudiging zou kunnen zorgen voor respondenten en zou kunnen leiden tot de ontvangst van een meer gedetailleerde en onderbouwde reeks antwoorden, die de verscheidenheid aan mogelijke beleidskwesties en –opties dekt die aan bod komen in de raadpleging; |
29. |
roept in het bijzonder de Commissie op effectief te zorgen voor meertaligheid in het kader van de uitvoering en de publicatie van de resultaten van openbare raadplegingen, als noodzakelijke voorwaarde voor de extensieve betrokkenheid van alle Europese belanghebbenden; |
30. |
uit zijn bezorgdheid over de toenemende complexiteit van de raadplegingsdocumenten, en is van mening dat inspanningen moeten worden geleverd, met inbegrip van een groter gebruik van witboeken, om deze documenten te vereenvoudigen, om op die manier de relevante belanghebbenden aan te moedigen te reageren en hen hierbij te helpen, terwijl de toegankelijkheid voor burgers van deze documenten tegelijkertijd wordt verhoogd; stelt de Commissie voor te onderzoeken of een "duidelijkheidstoets" kan worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat raadplegingsdocumenten eenvoudig te verstaan zijn en er makkelijk op kan worden geantwoord; |
31. |
betreurt dat het antwoord en de feedback van de Commissie op raadplegingen momenteel vaak als ontoereikend worden beschouwd door de respondenten; dringt er bij de Commissie op aan haar communicatie na de raadplegingsperiode te verbeteren en te zorgen voor feedback bij de belangrijkste kwesties die door alle respondenten werden aangekaart; |
32. |
benadrukt dat het belangrijk is de onafhankelijkheid en geloofwaardigheid van de uitgevoerde analyses in het kader van de effectbeoordelingen van de Commissie te waarborgen om de algemene doelstellingen van de agenda voor slimme regelgeving veilig te stellen, en herhaalt het standpunt dat het Parlement heeft uitgedrukt in zijn resolutie van 8 juni 2011 over deze kwestie; |
33. |
stelt in de context van de versterking van het Europese concurrentievermogen voor dat alle effectbeoordelingen specifieke gevolgen, zowel positieve als negatieve, moeten identificeren die de maatregelen zouden hebben voor het concurrentievermogen en de groei binnen de Europese Unie; is van mening dat deze gevolgen voor zover dit mogelijk is volledig moeten worden gekwantificeerd; |
34. |
zegt zijn krachtige steun toe aan het voorstel om ervoor te zorgen dat wanneer nieuwe wetten zorgen voor kosten voor bedrijven, er gelijkwaardige kostcompensaties moeten worden geïdentificeerd, die de regelgevingslast elders zo goed mogelijk zouden verminderen; is van mening dat dit een wezenlijk onderdeel is van toekomstige programma's ter vermindering van obstakels en ter verbetering van het gehele regelgevingskader voor bedrijven; |
35. |
wijst erop dat de administratieve lasten en regelgevingsdruk niet in bruto- maar in nettocijfers moeten worden uitgedrukt; |
36. |
verzoekt de Commissie bij het opstellen van nieuwe regelgeving het grootste belang te hechten aan de mogelijke impact ervan op kmo's; vraagt de Commissie ernaar te streven kmo's vrij te stellen van regelgeving wanneer de bepalingen hen onevenredig zwaar zouden treffen en er geen krachtige reden bestaat om hen op te nemen in het toepassingsgebied van de wetgeving; is er ten stelligste van overtuigd dat dergelijke mitigerende bepalingen een positieve invloed zouden hebben op de uitvoering en bruikbaarheid van regelgeving, met name voor kmo's; dringt er bij alle EU-instellingen op aan zich te houden aan artikel 153, lid 2, onder b), van het VWEU, waarin bepaald wordt dat zij vermijden wetgeving aan te nemen die administratieve, financiële en juridische verplichtingen oplegt waardoor de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen zou kunnen worden belemmerd; |
37. |
is in dit opzicht van mening dat de met de Small Business Act ingevoerde "kmo-toets" hierbij een belangrijke rol kan spelen, en verwacht dat de Commissie ten volle gebruikmaakt van deze toets; benadrukt dat het nodig is dat de Commissie ervoor zorgt dat de "kmo-toets" op een consistente manier wordt toegepast in al haar directoraten, en spoort de lidstaten aan gelijkaardige overwegingen op te nemen in hun nationale besluitvormingsprocessen; dringt er bij de parlementaire commissies op aan de beginselen van de "kmo-toets" toe te passen op alle wetgevingsverslagen, zodra deze door de betrokken commissie zijn aangenomen en ze ter goedkeuring worden voorgelegd aan de plenaire vergadering; |
38. |
neemt kennis van de intentie van de Commissie om nog in de loop van het jaar 2011 een wetgevingsvoorstel in te dienen over de toepassing van alternatieve geschillenbeslechtingsprocedures om ervoor te zorgen dat partijen snel en effectief toegang hebben tot procedures voor de extrajustitiële beslechting van geschillen; |
Vereenvoudiging en evaluatie achteraf
39. |
vraagt de Raad, in overeenstemming met zijn verklaring in punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven", de lidstaten te verplichten concordantietabellen op te stellen en te publiceren waaruit het verband blijkt tussen richtlijnen en nationale omzettingsmaatregelen; benadrukt dat dergelijke concordantietabellen van wezenlijk belang zijn om te zorgen voor transparantie op het vlak van de manier waarop de verplichtingen in de EU-richtlijnen worden omgezet in nationale regelgeving; benadrukt dat het gebruik van concordantietabellen nuttig kan zijn bij de identificatie van tegenstrijdigheden en gevallen van vergulding; |
40. |
dringt er bij de Commissie op aan dat zij voortbouwt op de succesrijke programma's voor beter wetgeven en bestuurlijke vereenvoudiging in de lidstaten, waaronder een ruim gebruik van elektronische procedures; |
41. |
onderstreept dat de methode van herschikking steeds moet worden gebruikt bij wijziging van de wetgeving; erkent en respecteert tevens de rechten van de Commissie in het wetgevingsproces; |
42. |
dringt erop aan dat de EUR-Lex-databank verbeterd wordt om haar inzichtelijker en meer gebruikersvriendelijk te maken; |
43. |
verzoekt de Raad en de Commissie op een constructieve manier samen te werken met het Parlement om ervoor te zorgen dat het nieuwe systeem met gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vlot functioneert in de praktijk; |
44. |
is verheugd over het toegenomen gebruik van evaluaties achteraf van toegepaste wetgeving; benadrukt echter dat dergelijke evaluaties moeten worden gebruikt voor alle gewichtige wetgeving, en niet enkel voor belangrijke sectoren; merkt in dit opzicht op dat gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen eveneens moeten worden geëvalueerd; verzoekt de Commissie de evaluaties achteraf voor zover mogelijk uit te breiden tot alle beleidsterreinen, en is van mening dat het vaker opnemen van "beëindigingsbepalingen" – in de eerste plaats in de vorm van verplichte herzieningstermijnen, met de mogelijkheid om, indien dit passend en wenselijk is, te voorzien in het automatische verval van in de regelgeving opgenomen bepalingen – een nuttige manier kan zijn om te waarborgen dat verordeningen die van kracht zijn nodig en evenredig zijn; |
45. |
vraagt de Commissie om met name alle subsidieregelingen te herzien om de administratieve lasten voor aanvragers van EU-subsidies terug te dringen, om de gehele aanvraagprocedure efficiënter te maken; |
Zorgen voor leiderschap en blijvende waakzaamheid
46. |
is verheugd over de persoonlijke steun die de voorzitter van de Commissie heeft uitgesproken voor de agenda voor slimme regelgeving; is van mening dat de kwestie voldoende belangrijk is om waar politiek leiderschap te vereisen van de Commissie om ervoor te zorgen dat deze kwestie hoog op de politieke agenda blijft, en stelt in dit opzicht voor de agenda op te nemen als belangrijk onderdeel van de portefeuille van een van de commissarissen; merkt op dat het Parlement op zijn beurt manieren moet onderzoeken om het belang dat binnen zijn commissies wordt gehecht aan betere wetgeving te verhogen, en is van mening dat verder moet worden overwogen of gebruik moet worden gemaakt van vergaderingen tussen commissies om deze kwestie aan te pakken; |
47. |
waardeert dat de Commissie aan de hand van afzonderlijke "belangrijke zaken" blijft nagaan of de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid door de EU-instellingen en de nationale parlementen worden toegepast, hetgeen ten goede komt aan de helderheid van het verslag "De wetgeving verbeteren"; |
48. |
verbindt zich ertoe waakzaam te blijven bij het houden van toezicht op de uitvoering door de Commissie van de agenda voor slimme regelgeving, en ziet uit naar het voortgangsverslag dat gepland is voor de tweede helft van 2012; |
*
* *
49. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0480.
(3) PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0311.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0437.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0259.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0377.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/95 |
Woensdag 14 september 2011
Activiteiten van de Commissie verzoekschriften 2010
P7_TA(2011)0382
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over de activiteiten van de Commissie verzoekschriften tijdens het jaar 2010 (2010/2295(INI))
2013/C 51 E/12
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften, |
— |
gezien de artikelen 24, 227, 258 en 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 48 en artikel 202, lid 8, van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A7-0232/2011), |
A. |
overwegende dat de verzoekschriftprocedure en de specifieke kenmerken daarvan de Commissie verzoekschriften in staat moeten stellen oplossingen te bieden en de Europese burgers die zich tot het Parlement richten te verdedigen, |
B. |
overwegende dat de burgers meer moeten deelnemen in het besluitvormingsproces van de Europese Unie teneinde haar legitimiteit en verantwoordelijkheid te verhogen, |
C. |
overwegende dat de burgers van de EU rechtstreeks worden vertegenwoordigd door het Parlement, en dat het petitierecht hen in staat stelt zich tot hun vertegenwoordigers te richten wanneer zij van mening zijn dat hun rechten worden geschonden en wanneer het onderwerp van hun verzoekschrift onder de bevoegdheden van de Europese Unie valt, |
D. |
overwegende dat de toepassing van de Europese wetgeving rechtstreeks van invloed is op de burgers en inwoners van de EU en dat zij de meest aangewezen personen zijn om de doeltreffendheid en tekortkomingen van de EU te beoordelen, alsook om te signaleren welke lacunes nog moeten worden gedicht zodat de EU-wetgeving beter door de lidstaten kan worden toegepast, en overwegende dat de Commissie verzoekschriften het eerste aanspreekpunt moet worden, |
E. |
overwegende dat het Parlement, middels zijn Commissie verzoekschriften, verplicht is deze kwesties te onderzoeken en de burgers oplossingen te bieden, en dat deze commissie haar samenwerking met de Europese Commissie, de Europese ombudsman, andere parlementaire commissies en organen, EU-agentschappen en -netwerken en de lidstaten daartoe blijft verbeteren, |
F. |
overwegende dat de lidstaten soms weigeren actief met de bevoegde commissie samen te werken, en bijvoorbeeld niet aan haar vergaderingen deelnemen of haar brieven niet beantwoorden; overwegende dat dit getuigt van een gebrek aan loyale samenwerking met het Parlement, |
G. |
overwegende echter dat veel lidstaten wel goed meewerken, en samen met het Parlement streven naar het vinden van oplossingen voor de kwesties die burgers via de verzoekschriftprocedure aankaarten, |
H. |
overwegende dat de diensten van de Commissie een aanzienlijke bijdrage leveren aan de verzoekschriftprocedure, door te voorzien in voorlopige beoordelingen van veel van de ontvangen verzoekschriften, |
I. |
overwegende dat de soms zeer specialistische aard van de verzoekschriften, evenals de veelzijdigheid van de behandelde onderwerpen, vragen om een nauwere samenwerking met de overige parlementaire commissies, aangezien hun advies van essentieel belang is voor een goede afhandeling van de verzoekschriften, |
J. |
overwegende dat het aantal door het Parlement ontvangen verzoekschriften in 2010 licht gedaald is ten opzichte van 2009 (van 1 924 naar 1 655 verzoekschriften, een afname van 14%), |
K. |
overwegende dat de goede samenwerking in 2010 met de bevoegde diensten van het Parlement ertoe heeft geleid dat 91 door burgers ingediende klachten (4,7%) zijn afgewezen omdat zij niet voldeden aan de minimumvoorwaarden om te worden aangemerkt als verzoekschrift, conform de aanbeveling uit het jaarverslag 2009 om verzoekschriften zonder de minimumvereisten niet te registreren, |
L. |
overwegende dat de inspanningen om de burgers beter te informeren over de bevoegdheden van de Commissie verzoekschriften en de functies van de verschillende instellingen van de Unie moeten worden voortgezet, gezien het aantal niet-ontvankelijk verklaarde verzoekschriften in 2010 (40%), |
M. |
overwegende dat de verzoekschriftprocedure een aanvulling kan zijn op andere EU-instrumenten die de burgers ter beschikking staan, zoals de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de Europese ombudsman of de Commissie, |
N. |
overwegende dat de burgers recht hebben op snel en oplossingsgericht herstel, en dat het Parlement de Commissie herhaaldelijk heeft gevraagd gebruik te maken van haar bevoegdheden als hoedster van de Verdragen en op te treden tegen door indieners aan de kaak gestelde schendingen van de Europese wetgeving, met name wanneer de schending voortvloeit uit een incorrecte omzetting van EU-wetgeving naar nationale wetgeving, |
O. |
overwegende dat in talrijke verzoekschriften nog steeds kwesties ter sprake worden gebracht in verband met de omzetting en de tenuitvoerlegging van de Europese wetgeving op het gebied van de interne markt en het milieu, en dat de Commissie verzoekschriften de Commissie al herhaaldelijk heeft gevraagd de controles op de wetshandhaving op deze terreinen te versterken en doeltreffender te maken, |
P. |
overwegende dat – hoewel de Commissie de naleving van de EU-wetgeving pas ten volle kan controleren wanneer de nationale autoriteiten een eindbesluit hebben genomen – met name ten aanzien van milieukwesties in een vroeg stadium moet worden nagegaan of alle relevante door de EU-wetgeving voorgeschreven procedures correct door de lokale, regionale en nationale autoriteiten worden uitgevoerd; overwegende dat het in dit kader zelfs wenselijk kan zijn het voorzorgsbeginsel toe te passen, |
Q. |
overwegende dat vele verzoekschriften betrekking hebben op projecten met mogelijke milieueffecten waarnaar een openbaar onderzoek loopt, en dat de Commissie verzoekschriften zou moeten streven naar een snellere behandeling van dit soort verzoekschriften, zowel omwille van de indiener als van de voortgang van het project in kwestie, |
R. |
overwegende dat verdere onherstelbare schade aan de biodiversiteit moet worden voorkomen, met name in Natura 2000-gebieden, en dat de lidstaten hebben toegezegd te zullen toezien op de bescherming van de speciale zones die onder de habitatrichtlijn (92/43/EEG) en de vogelrichtlijn (79/409/EEG) vallen, |
S. |
overwegende dat uit de verzoekschriften blijkt dat de Europese wetgeving van grote invloed is op het dagelijkse leven van EU-burgers, en dat dan ook alle noodzakelijke stappen moeten worden ondernomen om de gemaakte vorderingen op het gebied van de versterking van de rechten van EU-burgers te consolideren, |
T. |
overwegende dat een groot aantal verzoekschriften nog niet is behandeld als gevolg van door de Commissie aanhangig gemaakte inbreukprocedures, en dat de Commissie verzoekschriften daarom in haar vorige activiteitenverslag en in haar advies inzake het jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht heeft verzocht regelmatig te worden geïnformeerd over de voortgang van inbreukprocedures die verband houden met verzoekschriften, |
U. |
overwegende dat de Commissie verzoekschriften naar aanleiding van de studiebezoeken in Huelva (Spanje), Campanië (Italië) en Vorarlberg (Oostenrijk) aanbevelingen heeft gedaan met betrekking tot de verwerking van giftig en stedelijk afval en de omzetting naar nationale wetgeving van de richtlijn milieu-effectbeoordeling, |
V. |
overwegende paragraaf 32 van zijn resolutie van 6 juli 2010 betreffende de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2009 (1) over het verzoek van het Parlement om het registratieproces voor verzoekschriften te herzien, |
W. |
overwegende dat de Commissie juridische zaken advies heeft uitgebracht over verzoekschrift 0163/2010 van P.B. (Duitse nationaliteit), over de toegang van derden tot het Europese Hof van Justitie bij prejudiciële verwijzingen, |
1. |
hoopt dat het Parlement en zijn Commissie verzoekschriften nauw zullen worden betrokken bij de ontwikkeling van het burgerinitiatief, zodat de gestelde doelstellingen ten volle kunnen worden bereikt en grotere transparantie in het EU-besluitvormingsproces kan worden gewaarborgd, door burgers in staat te stellen verbeteringen of aanvullingen op EU-wetgeving voor te stellen; wijst erop dat er wel voor moet worden gewaakt dat dit openbare podium slechts voor publiciteitsdoeleinden wordt gebruikt; |
2. |
meent dat de Commissie verzoekschriften de meest geschikte commissie is om een vervolg te geven aan de Europese burgerinitiatieven die bij de Commissie worden ingediend; |
3. |
hoopt dat burgerinitiatieven waarvoor binnen de gestelde termijn geen miljoen handtekeningen is verzameld voor een uitvoeriger behandeling naar de Commissie verzoekschriften kunnen worden doorverwezen; |
4. |
wenst dat de Commissie verzoekschriften wordt aangewezen als vertegenwoordiger van het Parlement tijdens de openbare hoorzittingen van het Parlement en de Commissie met vertegenwoordigers van Europese burgerinitiatieven waarvoor een miljoen handtekeningen is verzameld, zodat zij met haar ervaring en legitimiteit een waardevolle bijdrage kan leveren aan deze hoorzitting; |
5. |
vestigt de aandacht op Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (2), een nieuw instrument waarmee de burgers aan het EU-beleid kunnen deelnemen; |
6. |
merkt op dat het Parlement verzoekschriften ontvangt die verband houden met campagnes waarvoor meer dan een miljoen handtekeningen is verzameld, wat blijk geeft van zijn ruime ervaring in de betrekkingen met burgers; benadrukt echter dat de burgers moeten worden geïnformeerd over het verschil tussen dit soort verzoekschriften en het toekomstige burgerinitiatief; |
7. |
herinnert eraan dat het Handvest van de grondrechten als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een juridisch bindend karakter heeft gekregen, en onderstreept de belangrijke rol van dit Handvest, aangezien het een nieuwe impuls heeft gegeven aan het optreden van de Unie en de lidstaten op het gebied van de grondrechten; vertrouwt erop dat de Commissie – als hoedster van de Verdragen – alles in het werk zal stellen om een goede implementatie van de in het Handvest verankerde grondrechten te waarborgen; |
8. |
neemt kennis van de mededeling van de Commissie ‧Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie‧, en is van oordeel dat er een echte cultuur van grondrechten moet worden ontwikkeld die wordt bevorderd en versterkt in de instellingen van de Unie, maar eveneens in de lidstaten, met name wanneer zij de EU-wetgeving toepassen en ten uitvoer leggen; meent dat de in de strategie genoemde informatiecampagnes over de rol en de bevoegdheden van de Unie op het gebied van de grondrechten specifiek en alomvattend moeten zijn, teneinde te voorkomen dat de bevoegdheden in de toekomst willekeurig heen en weer zullen worden geschoven tussen de Commissie en de lidstaten, en vooral bij gevoelige onderwerpen; |
9. |
onderstreept echter dat de Commissie, ondanks het grote aantal verzoekschriften dat betrekking heeft op de rechten in het Handvest, stelselmatig weigert op te treden om flagrante schendingen van de grondrechten in de lidstaten te voorkomen, aangezien de rechtsinstrumenten daartoe haar ontbreken; |
10. |
juicht toe dat de Unie is toegetreden tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, aangezien het Europees Hof voor de rechten van de mens op grond van dit verdrag bevoegd is om de handelingen van de Unie te onderzoeken; |
11. |
is ermee ingenomen dat de Commissie het jaar 2013 heeft uitgeroepen tot Europees Jaar van het burgerschap, met als doel het debat over het Europese burgerschap aan te wakkeren en de Europese burgers voor te lichten over hun rechten en over de democratische instrumenten die hun ter beschikking staan om deze rechten daadwerkelijk te doen gelden; meent dat het Europees Jaar van het burgerschap moet worden gebruikt voor een brede verspreiding van informatie over het nieuwe Europese burgerinitiatief, om van het begin af aan te vermijden dat een groot aantal initiatieven niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zoals bij de verzoekschriften nog altijd het geval is; gelooft dat tegelijkertijd de discussie moet worden aangezwengeld over het beperkte toepassingsgebied van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; |
12. |
is verheugd over het creëren van één loket voor burgers die via het portaal ‧Uw rechten in de EU‧ advies vragen, bezwaar maken of een klacht indienen; is ingenomen met de door de Commissie ondernomen stappen tot vereenvoudiging van de bestaande openbare ondersteuningsdiensten die bedoeld zijn om de burgers voor te lichten over hun EU-rechten en de beschikbare middelen tot herstel in geval van een schending van deze rechten; onderstreept dat de Europese instellingen meer informatie en transparantie moeten bieden, met name door de toegang tot documenten te vereenvoudigen; |
13. |
wijst op zijn resolutie over de activiteiten van de Europese ombudsman in 2009 en dringt er bij de Europese ombudsman op aan dat de toegang tot informatie moet worden verzekerd en het recht op behoorlijk bestuur moet worden geëerbiedigd, aangezien dit basisvoorwaarden zijn voor het vertrouwen van de burgers in de instellingen; ondersteunt de aanbeveling van de ombudsman aan de Commissie met betrekking tot klacht 676/2008/RT betreffende de grote vertragingen bij het verstrekken van antwoorden aan de ombudsman; |
14. |
constateert dat de in 2010 ontvangen verzoekschriften nog steeds vooral betrekking hadden op milieu, grondrechten, justitie en de interne markt; merkt daarnaast op dat vanuit geografisch oogpunt de meeste verzoekschriften betrekking hadden op één lidstaat in het bijzonder, namelijk Spanje (16%), dan wel de hele Unie als geheel (16%), gevolgd door Duitsland, Italië en Roemenië; |
15. |
erkent dat de inspanningen van de indieners van verzoekschriften van groot belang zijn voor de bescherming van het milieu in de Unie, aangezien het merendeel van de verzoekschriften betrekking had op milieueffectbeoordelingen, de natuur, afvalwater, het beheer van de waterkwaliteit en de bescherming van natuurlijke rijkdommen, de luchtkwaliteit, geluidsoverlast, afvalbeheer en industriële emissies; |
16. |
onderstreept het belang van samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten, en geeft uiting aan zijn ongenoegen over het feit dat een aantal lidstaten de Europese milieuwetgeving onvoldoende toepassen en handhaven; |
17. |
is van oordeel dat de Commissie de eerbiediging en de tenuitvoerlegging van de geldende Europese milieuwetgeving beter moet controleren, en wel in elk stadium van de procedure en niet alleen op het moment dat een definitief besluit wordt genomen; |
18. |
deelt de bezorgdheid van vele indieners van verzoekschriften over het feit dat de Europese Unie er niet in is geslaagd het actieplan voor biodiversiteit 2010 doeltreffend ten uitvoer te leggen; is verheugd over de mededeling van de Commissie van 19 januari 2010 met de titel ‧Opties voor een EU-visie en een EU-doel voor biodiversiteit na 2010‧ (COM(2010)0004); |
19. |
is van mening dat de Commissie moet zorgen voor een correcte tenuitvoerlegging van de richtlijn milieueffectbeoordeling, de richtlijn strategische milieueffectbeoordeling en de habitat- en de vogelrichtlijn door de lidstaten, en zich daarbij moet baseren op de aanbevelingen van de eigen bevoegde commissie van het Parlement, waarmee de Commissie verzoekschriften graag nauw samenwerkt om ervoor te zorgen dat toekomstige milieumaatregelen beter beantwoorden aan de wensen van de burgers; |
20. |
is ingenomen met de mededeling van de Commissie van 2 juli 2009 over richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (COM(2009)0313), omdat deze ingaat op de problemen die vaak in verzoekschriften worden aangekaart met betrekking tot de omzetting van deze richtlijn naar nationale wetgeving en de toepassing daarvan in het dagelijks leven van de burgers; |
21. |
erkent de belangrijke rol van het SOLVIT-netwerk bij het oplossen van problemen op het gebied van de toepassing van de regels voor de interne markt, die vaak in verzoekschriften aan de orde worden gesteld; wenst dat de Commissie verzoekschriften op de hoogte wordt gehouden van gevallen waarin de EU-wetgeving gebrekkig wordt toegepast, aangezien de verzoekschriftprocedure kan bijdragen aan een verbetering van de wetgeving; |
22. |
erkent dat de Commissie een centrale rol speelt bij de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften, die blijft steunen op haar expertise wanneer zij verzoekschriften beoordeelt, inbreuken op de Europese wetgeving vaststelt en zoekt naar middelen tot herstel; waardeert dat de Commissie haar best doet om sneller te reageren (gemiddeld binnen vier maanden) wanneer de Commissie verzoekschriften haar vraagt een onderzoek in te stellen, zodat door burgers gemelde kwesties zo snel mogelijk kunnen worden opgelost; |
23. |
is ingenomen met de deelname aan zijn vergaderingen van verschillende Commissieleden die nauw en doeltreffend met de Commissie verzoekschriften hebben samengewerkt en zo een belangrijk communicatiekanaal tussen de burgers en de EU-instellingen tot stand hebben gebracht; |
24. |
betreurt echter dat de Commissie nog geen gevolg heeft gegeven aan de herhaalde verzoeken van de Commissie verzoekschriften om haar op de hoogte te houden van de vorderingen van inbreukprocedures met betrekking tot lopende verzoekschriften, aangezien de maandelijkse publicatie van de besluiten van de Commissie inzake inbreukprocedures, overeenkomstig de artikelen 258 en 260 van het Verdrag, geen adequaat antwoord vormt; |
25. |
wijst erop dat problemen in verband met de omzetting en handhaving van Europese wetgeving vaak via verzoekschriften aan het licht zijn gekomen, en erkent dat het instellen van inbreukprocedures niet noodzakelijk een onmiddellijke oplossing biedt voor de problemen van burgers; merkt op dat er echter wel andere controle- en drukmiddelen zouden kunnen worden toegepast; |
26. |
verzoekt de Commissie bij de controle op de praktische toepassing van het gemeenschapsrecht naar behoren rekening te houden met de rol van verzoekschriften, aangezien deze vaak een eerste aanwijzing vormen dat de lidstaten achterlopen met de uitvoering van de wettelijke maatregelen; |
27. |
is ingenomen met de aanwezigheid van de Raad bij de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften, maar betreurt dat deze aanwezigheid zich niet vertaalt in een actievere samenwerking, waardoor de behandeling van verzoekschriften die zijn vastgelopen op een gebrek aan samenwerking tussen de lidstaten zou kunnen worden hervat; |
28. |
beklemtoont dat de participatie van en de intensieve en stelselmatige samenwerking met de lidstaten van uitzonderlijk belang is voor de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften; moedigt de lidstaten aan een proactieve rol te spelen bij de behandeling van verzoekschriften die verband houden met de toepassing en handhaving van de Europese wetgeving, en hecht zeer veel belang aan de aanwezigheid en actieve participatie van de vertegenwoordigers van de lidstaten op de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften; |
29. |
is van oordeel dat de Commissie verzoekschriften nauwer moet samenwerken met soortgelijke commissies in de nationale en regionale parlementen van de lidstaten en op onderzoeksmissies moet gaan, om het wederzijdse begrip van verzoekschriften over Europese kwesties te verhogen en om inzicht te krijgen in de verschillende werkwijzen van de verzoekschriftencommissies op nationaal niveau, zodat de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement, wanneer het verzoekschriften op basis van bevoegdheidsaspecten afwijst, over een goede besluitvormingsbasis beschikt; |
30. |
merkt op dat een aantal indieners van verzoekschriften zich tot het Parlement richt voor herstel in kwesties die buiten de bevoegdheden van de EU vallen, zoals de tenuitvoerlegging van arresten van nationale rechtbanken en de passiviteit van verschillende nationale overheden, en probeert dit te verhelpen door deze klachten door te verwijzen naar de bevoegde nationale of regionale instanties; is verheugd over de nieuwe door DG Presidium en DG IPOL ingestelde procedure voor de registratie van verzoekschriften; |
31. |
wijst erop dat de afwikkeling van verzoekschriften transparanter moet worden: zowel intern, door de leden via de toepassing ‧e-Petition‧ directe toegang te verschaffen tot verzoekschriftendossiers, de interne procedure te vereenvoudigen en te zorgen voor een nauwe samenwerking tussen de leden, de voorzitter en het secretariaat van de Commissie verzoekschriften, als extern, door een interactief webportaal te creëren voor de indieners van verzoekschriften; Daarnaast moeten de leden via de toepassing ‧e-Petition‧ toegang hebben tot de verzoekschriften waarvan de indieners om geheimhouding van hun identiteit hebben gevraagd; |
32. |
verzoekt om de onmiddellijke oprichting van een webportaal dat speciaal gewijd is aan verzoekschriften, met een interactief model voor de registratie van verzoekschriften, informatie over de bevoegdheden van het Parlement ter zake en over wat burgers met het indienen van een verzoekschrift kunnen bereiken, en links naar alternatieve middelen tot herstel op Europees en op nationaal niveau; wenst dat de verantwoordelijkheden van de Unie op dit webportaal zo gedetailleerd mogelijk worden omschreven, teneinde verwarring tussen de bevoegdheden van de EU en die van de lidstaten uit te sluiten; |
33. |
vraagt de relevante administratieve diensten van het Parlement met klem actief samen te werken met de Commissie verzoekschriften om hiervoor de meest geschikte oplossingen te vinden, aangezien een dergelijk portaal de contacten tussen het Parlement en de EU-burgers aanzienlijk zal verbeteren en de burgers in staat zal stellen hun elektronische handtekening onder een verzoekschrift te plaatsen of juist te verwijderen (overeenkomstig artikel 202 van het Reglement); |
34. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese ombudsman, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, alsmede aan hun verzoekschriftencommissies en hun ombudsbureaus of andere soortgelijke ter zake bevoegde organen. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0261.
(2) PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/101 |
Woensdag 14 september 2011
EU-strategie inzake dakloosheid
P7_TA(2011)0383
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over een EU-strategie inzake dakloosheid
2013/C 51 E/13
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn verklaringen van 22 april 2008 over het uit de wereld helpen van dakloosheid (1) en van 16 december 2010 over een EU-strategie inzake dakloosheid (2), |
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 34 hiervan, |
— |
gezien het herziene Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa, met name artikel 31 hiervan, |
— |
gezien het gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad inzake sociale bescherming en sociale uitsluiting van 2010, |
— |
gezien de verklaring van de Raad van 6 december 2010 over het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting: samenwerken voor armoedebestrijding in 2010 en daarna, |
— |
gezien de slotaanbevelingen van de Europese Consensusconferentie over dak- en thuisloosheid van 9 en 10 december 2010, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang (COM(2010)0758), |
— |
gezien de adviezen van het Comité van de Regio's van 3 juni 1999 over huisvesting en daklozen (CdR 376/98 fin), van 6 oktober 2010 over de bestrijding van dakloosheid (CdR 18/2010 fin) en van 31 maart 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (CdR 402/2010 fin), |
— |
gezien de vraag van 11 juli 2011 aan de Commissie over een EU-strategie inzake dakloosheid (O-000153/2011 – B7-0421/2011), |
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat dakloosheid nog altijd in alle EU-lidstaten voorkomt en een ontoelaatbare schending van de menselijke waardigheid vormt, |
B. |
overwegende dat dakloosheid een van de meest extreme vormen van armoede en behoeftigheid is en de afgelopen jaren is toegenomen in een aantal EU- lidstaten, |
C. |
overwegende dat 2010 het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting was, |
D. |
overwegende dat dakloosheid een duidelijke prioriteit is geworden binnen het beleid voor sociale integratie van de EU, |
E. |
overwegende dat de beleidscoördinatie op EU-niveau op het gebied van dakloosheid in het kader van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en insluiting de nationale, regionale en plaatselijke inspanningen van de afgelopen tien jaar heeft versterkt en gerevaloriseerd en overwegende dat deze werkzaamheden moeten worden voortgezet in het kader van een meer strategische aanpak, |
F. |
overwegende dat dakloosheid per definitief vele verschillende vormen kent en dat het beleidsantwoord hierop dan ook veelzijdig moet zijn, |
G. |
overwegende dat de strategie EU 2020 en het hoofddoel hiervan om het risico op armoede en sociale uitsluiting voor ten minste 20 miljoen mensen vóór 2020 mensen weg te nemen, een nieuwe impuls geeft aan de bestrijding van alle vormen van armoede en sociale uitsluiting, waaronder dakloosheid, |
H. |
overwegende dat het vlaggenschipinitiatief van het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting een van de belangrijkste onderdelen van de strategie EU 2020 vormt, |
I. |
overwegende dat dit kader versterkte en ambitieuzere inspanningen op het gebied van dakloosheid op EU-niveau mogelijk maakt doordat er methoden en middelen worden vastgesteld voor de optimale voortzetting van de werkzaamheden die de Commissie is begonnen op het gebied van dakloosheid, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van de consensusconferentie van december 2010, |
J. |
overwegende dat het Comité van de Regio's de grote lijnen van een Europese agenda voor sociale huisvesting heeft vastgesteld gericht op de coördinatie van maatregelen betreffende de financiering van sociale huisvesting, het gebruik van de structuurfondsen en verbeterde energie-efficiency; overwegende dat de EU-strategie inzake dakloosheid een bedrage aan deze agenda zou moeten leveren, |
1. |
verzoekt de lidstaten met klem vooruitgang te boeken met het oog op het doel om vóór 2015 een einde te maken aan dakloosheid; |
2. |
verzoekt om de ontwikkeling van een ambitieuze, geïntegreerde EU-strategie, ondersteund door nationale en regionale strategieën met als langetermijndoelstelling een einde te maken aan dakloosheid binnen het bredere kader van sociale insluiting; |
3. |
verzoekt de Commissie een werkgroep op te richten voor een EU-strategie inzake dakloosheid en alle belanghebbenden bij de strijd tegen dakloosheid te betrekken, met inbegrip van nationale, regionale en plaatselijke beleidsmakers, onderzoekers, ngo's die diensten aan dak- en thuislozen aanbieden, daklozen en verwante beleidssectoren op het gebied van huisvesting, werkgelegenheid en volksgezondheid; |
4. |
verlangt dat rekening wordt gehouden met de European Typology of Homelessness and Housing Exclusion (ETHOS) bij de ontwikkeling van de EU-strategie; verzoekt het Europees Comité voor sociale bescherming en zijn subgroep indicatoren in de lidstaten overeenstemming te bevorderen over de toepassing van deze definitie; verzoekt EUROSTAT om gegevens over dakloosheid in de EU te verzamelen in het kader van de EU-statistieken over inkomen en leefomstandigheden (EU-SILC); |
5. |
verzoekt om een door de Commissie en de lidstaten goedgekeurd kader voor toezicht op de ontwikkeling van nationale en regionale strategieën inzake dakloosheid, als centraal onderdeel van de EU-strategie inzake dakloosheid; verzoekt in dit kader om een strategie voor jaarlijkse of halfjaarlijkse verslaglegging over de geboekte vooruitgang; |
6. |
is van mening dat toezicht moet worden gehouden op de volgende hoofdonderdelen van de strategieën inzake dakloosheid (beschreven in het gezamenlijk verslag inzake sociale bescherming en sociale uitsluiting van 2010) en dat hierover verslag moet worden uitgebracht:
|
7. |
verlangt in het bijzonder dat door middel van dit kader toezicht wordt gehouden op de door de lidstaten geboekte vooruitgang bij het uit de wereld helpen van (langetermijn)dakloosheid; |
8. |
verlangt dat in het kader van de EU-strategie inzake dakloosheid niet alleen toezicht wordt gehouden en verslag wordt uitgebracht, maar eveneens activiteiten worden ontwikkeld ter ondersteuning van de ontwikkeling en het behoud van doeltreffende nationale en regionale strategieën inzake dakloosheid; |
9. |
verzoekt om een sterke onderzoeksagenda ter ontwikkeling van kennis en begrip in het kader van de EU-strategie inzake dakloosheid, en een constant wederzijds leerproces en uitwisseling tussen de lidstaten over belangrijke aspecten van de bestrijding van dakloosheid; |
10. |
verzoekt om een bijzondere nadruk op op huisvesting gerichte benaderingen overeenkomstig het doel van sociale innovatie van het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting, teneinde de feitenbasis inzake doeltreffende combinaties van ondersteuning op het gebied van huisvesting en andersoortige ondersteuning van ex-daklozen te versterken en op feiten gebaseerde praktijken en beleidontwikkeling te bevorderen; |
11. |
verlangt dat in de EU-strategie inzake dakloosheid de nadruk komt te liggen op de bevordering van kwaliteitsdiensten voor daklozen en verzoekt de Commissie met klem om een vrijwillig kwaliteitskader te ontwikkelen zoals vastgesteld in de mededeling over het Europees platform tegen armoede; |
12. |
verzoekt om de ontwikkeling van sterke banden tussen de EU-strategie inzake dakloosheid en de EU-financieringsstromen, in het bijzonder de structuurfondsen; verzoekt de Commissie het gebruik van de EFRO-financieringsfaciliteit te bevorderen , eveneens voor de huisvesting van gemarginaliseerde groepen in de strijd tegen dakloosheid in de verschillende EU-lidstaten; |
13. |
wenst dat als onderdeel van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting op verschillende relevante beleidsgebieden rekening wordt gehouden met dakloosheid; |
14. |
is van mening dat de EU-strategie inzake dakloosheid volledig in overeenstemming moet zijn met het Verdrag van Lissabon, waarin "de essentiële rol en de ruime discretionaire bevoegdheid van de nationale, regionale en lokale autoriteiten om diensten van algemeen economisch belang te verrichten, te doen verrichten en te organiseren op een manier die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de behoeften van de gebruikers", zijn vastgesteld; is van mening dat het aan de lidstaten is om de taken van betaalbare en sociale huisvesting vast te stellen en dat de EU-strategie inzake dakloosheid volledig in overeenstemming moet zijn met het beleid inzake sociale huisvesting van de lidstaten, waarin het beginsel van de bevordering van sociale menging en de bestrijding van sociale tweedeling juridisch is vastgelegd; |
15. |
verzoekt het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten met klem meer aandacht te besteden aan de gevolgen van extreme armoede en sociale uitsluiting wat betreft de toegang tot en de uitoefening van de grondrechten, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de uitoefening van het recht op huisvesting van essentieel belang is voor de uitoefening van een aanzienlijk aantal andere rechten, waaronder politieke en sociale rechten; |
16. |
verzoekt de Raad werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid en consumentenzaken met klem te bespreken hoe een EU-strategie inzake dakloosheid kan worden ontwikkeld; |
17. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Europees Comité voor sociale bescherming en de Raad van Europa. |
(1) PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 19.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0499.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/104 |
Woensdag 14 september 2011
Een brede aanpak van niet-CO2-gerelateerde antropogene emissies
P7_TA(2011)0384
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over een brede aanpak van niet-CO2-gerelateerde maar voor het klimaat relevante antropogene emissies
2013/C 51 E/14
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Kyoto-protocol van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het Montreal-protocol van het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag, |
— |
gezien het klimaat- en energiepakket van de EU van december 2008 en Verordening (EG) nr. 842/2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen, |
— |
gezien de mededelingen van de Commissie COM(2010)0265 met een analyse van de opties voor een broeikasgasemissiereductie van meer dan 20 % en een beoordeling van het risico van koolstoflekkage, COM(2010)0086 over het internationale klimaatbeleid na Kopenhagen: De wereldwijde actie tegen klimaatverandering moet onmiddellijk nieuw leven worden ingeblazen, en COM(2011)0112 met een routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, |
— |
gezien zijn vorige resoluties over klimaatverandering, met name zijn resolutie van 4 februari 2009 over 2050: De toekomst begint vandaag - Aanbevelingen voor het toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering (1), die van 10 februari 2010 over de resultaten van de Conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering (COP 15) (2) en die van 25 november 2010 over de klimaatveranderingsconferentie in Cancún (COP16) (3), |
— |
gezien mondelinge vraag O-000135/2011 – B7-0418/2011 die overeenkomstig artikel 115 van zijn Reglement is ingediend door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, alsmede de verklaringen van de Raad en de Commissie, |
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat de wetenschappelijke bewijzen omtrent klimaatverandering en de effecten daarvan eenduidig zijn, zodat snelle, gecoördineerde en ambitieuze maatregelen op Europees en internationaal niveau een dwingende noodzaak zijn geworden om dit mondiale probleem het hoofd te kunnen bieden, |
B. |
overwegende dat de doelstelling om de gemiddelde jaarlijkse stijging van de oppervlaktetemperatuur van de aarde tot 2 °C te beperken ("de 2 °C-doelstelling") na de afspraken van Cancún tijdens de COP16 een internationale doelstelling is geworden, |
C. |
overwegende dat de broeikasgassen die voor de opwarming van de aarde verantwoordelijk zijn slechts gedeeltelijk door het Kyoto-protocol van het UNFCCC worden gedekt, zoals kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolwaterstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6), terwijl andere halonen die de temperatuurstijging sterk in de hand werken, door het Montreal-protocol worden gedekt omdat deze de ozonlaag kunnen aantasten, |
D. |
overwegende dat broeikasgassen een uiteenlopend opwarmeffect hebben (instralingsversterking uitgedrukt in watt per vierkante meter) wegens hun uiteenlopende stralingseigenschappen en levensduur in de atmosfeer; overwegende dat volgens het IPCC 4AR van 2007 dit opwarmeffect 1,66W/m2 voor CO2, 0,48W/m2 voor CH4, 0,16W/m2 voor N2O en 0,35W/m2 voor halonen bedraagt, |
E. |
overwegende dat verontreinigende gassen zoals koolmonoxide (CO), stikstofoxiden (NOx), methaan en andere vluchtige organische verbindingen (VOC's) ozon vormen in de eerste 10-15 km boven de grond (troposfeer); overwegende dat omdat methaan, CO, VOC's en NOx sinds het pre-industriële tijdperk sterk zijn toegenomen, troposferische ozon met ongeveer 30 % is gestegen en zijn bijdrage aan de opwarming van de aarde 20 % bedraagt van de bijdrage van CO2 hieraan (0,36W/m2), |
F. |
overwegende dat zwarte koolstof (roet), een aerosol en een bestanddeel van de zwevende deeltjes die vrijkomen bij een onvolledige verbranding van fossiele brandstoffen en biomassa, op twee wijzen opwarming veroorzaakt: in de atmosfeer absorbeert roet zonnestraling waardoor de omgevingslucht wordt opgewarmd, terwijl zijn depositie in de lucht sneeuw en ijs zwart kan maken en het smeltproces kan versnellen (0,10W/m2), |
G. |
overwegende dat het niet verwezenlijken van de 2 °C-doelstelling o.a. tot omvangrijke gevolgen voor het milieu en hoge economische kosten zal leiden, zodat het steeds waarschijnlijker wordt dat omslagpunten worden bereikt waarop temperatuurniveaus ertoe leiden dat CO2 en CH4 vrijkomen uit putten als bossen en permafrost, en de capaciteit van de natuur om koolstof in de oceanen te absorberen wordt beperkt, |
H. |
overwegende dat het Montreal-protocol volgens het verslag van 2010 van het wetenschappelijke evaluatiepanel UNEP/WMO in ruime mate heeft bijgedragen aan de algemene verlaging van broeikasgassenemissies; overwegende dat in 2010 de afname van de jaarlijkse uitstoot van ozonafbrekende stoffen (ODS's) onder het protocol van Montreal naar schatting ongeveer 10 gigaton aan vermeden CO2-uitstootequivalent per jaar bedroeg, hetgeen vijfmaal zoveel is als de jaarlijkse doelstelling voor uitstootvermindering over de eerste verbintenisperiode (2008-2012) van het Kyoto-protocol, |
I. |
overwegende dat de Commissie momenteel Verordening (EG) nr. 842/2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen herziet, |
1. |
constateert dat het Europees en internationaal klimaatbeleid zich vooral op de vermindering van de CO2-uitstoot op lange termijn heeft gericht via bijvoorbeeld meer energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en andere koolstofarme strategieën; |
2. |
pleit voor een alomvattend Europees klimaatbeleid dat rekening houdt met alle opwarmingsbronnen en alle opties om hier paal en perk aan te stellen; benadrukt dat dit beleid niet alleen naar de vermindering van de CO2-uitstoot moet streven, maar ook strategieën moet ontwikkelen om zo snel mogelijk op klimaatveranderingen te reageren; |
3. |
constateert dat er regelgevende strategieën bestaan om snel actie te ondernemen om de productie en het verbruik van HFK's geleidelijk af te bouwen en de uitstoot van zwarte koolstof en gassen die tot de vorming van troposferische ozon leiden, te reduceren; met de toepassing hiervan kan binnen 2 à 3 jaar worden begonnen en binnen 5 à 10 jaar kunnen deze strategieën ten uitvoer worden gelegd zodat binnen enkele decennia of nog eerder de gewenste klimaateffecten kunnen worden bereikt; vooral bij sommige HFK's kan dit worden gedaan tegen een prijs van niet meer dan 5 tot 10 cent per ton, terwijl de koolstofprijs nu meer dan 13 EUR per ton bedraagt; |
4. |
wijst erop dat de EU-acties betreffende gefluoreerde gassen in het kader van de verordening inzake gefluoreerde broeikasgassen lang niet aan de verwachtingen voldoen en dat dit, als niets wordt gedaan aan de tekortkomingen, de onderhandelingspositie van de EU in het kader van het UNFCCC aanzienlijk zal verzwakken; |
5. |
verzoekt de Commissie de verordeningen inzake gefluoreerde broeikasgassen te herzien en voorstellen te doen om de productie en het verbruik van HFK's snel af te bouwen, chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFC's) in diverse producten en toepassingen sneller te elimineren en de ozonlaag aantastende broeikasgassen in afgedankte producten en apparaten te verwijderen en te vernietigen; |
6. |
is ingenomen met de verbintenis die de Europese Unie is aangegaan om maatregelen betreffende HFK's onder het Protocol van Montreal te steunen, als schoolvoorbeeld van een niet marktgerichte benadering met als doel de broeikasgasuitstoot tegen COP-17 in Durban te verminderen; |
7. |
wijst erop dat, tijdens de laatste vergadering van de partijen bij het Protocol van Montreal, de Commissie als onderhandelaar namens de EU haar steun heeft toegezegd aan het principe van de voorstellen van de Noord-Amerikaanse landen en de Federale Staten van Micronesië om het gebruik van HFK's geleidelijk op te heffen en alle HFK-23 die als nevenproduct worden geproduceerd te vernietigen, en dat, tijdens de laatste vergadering van de partijen bij het UNFCCC in Cancun, de EU een voorstel voor een besluit heeft ingediend waarin de partijen zich ertoe verbinden in het kader van het Protocol van Montreal hierover overeenstemming na te streven zonder afbreuk te doen aan de doelstelling van het UNFCCC; |
8. |
verzoekt de Commissie met klem met het oog op het recentelijk aan het licht gekomen misbruik van de HFK-23-kredieten in het kader van het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM), manieren te verkennen om op internationaal niveau een onmiddellijk verbod te stimuleren via het succesvolle Protocol van Montreal, in plaats van via flexibele mechanismen die deel uitmaken van het Protocol van Kyoto; |
9. |
dringt aan op onmiddellijke actie om roetuitstoot terug te brengen, als een snelle interventiemethode om het smelten van gletsjers tegen te gaan, waarbij prioriteit wordt gegeven aan uitstoot die sneeuw- en ijsgebieden aantast, waaronder het noordpoolgebied, Groenland en de Himalayaanse-Tibetaanse gletsjers; |
10. |
verzoekt de EU bestaande technologieën te bevorderen die de roetuitstoot drastisch verminderen; dringt tevens aan op de aanneming van maatregelen die erop zijn gericht de tactiek van het kappen en verbranden (slash-and-burn) in bossen te voorkomen en stringente en geregelde emissieproeven voor voertuigen verplicht te stellen; |
11. |
dringt aan op een stringente algemene tenuitvoerlegging van de luchtvervuilingsvoorschriften en beschikbare technologieën die de NOx- en CO-uitstoot kunnen verminderen waardoor het antropogeen troposferisch ozon, een belangrijk broeikasgas, zal afnemen; |
12 |
spoort de Commissie met klem aan het Europees Parlement in kennis te stellen van alle stappen die zij in deze richting onderneemt en de verloren tijd in te halen door deze beleidsopties onverwijld in het wetgevingsproces op te nemen; |
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 67 E van 8.3.2010, blz. 44.
(2) PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 25.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0442.
Donderdag 15 september 2011
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/108 |
Donderdag 15 september 2011
Onderhandelingen over de associatieovereenkomst EU-Moldavië
P7_TA(2011)0385
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 met aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Raad, de Commissie en de EDEO betreffende de onderhandelingen tussen de EU en de Republiek Moldavië over de associatieovereenkomst (2011/2079(INI))
2013/C 51 E/15
Het Europees Parlement,
— |
gezien de lopende onderhandelingen tussen de EU en de Republiek Moldavië over de associatieovereenkomst, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 15 juni 2009 over de Republiek Moldavië waarin de onderhandelingsrichtsnoeren worden goedgekeurd, |
— |
gezien de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad van 20 juni 2011 voor de diepe en brede vrijhandelszone tussen de EU en de Republiek Moldavië, |
— |
gezien de op 28 november 1994 ondertekende partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) tussen de Republiek Moldavië en de Europese Unie, die op 1 juli 1998 in werking is getreden, |
— |
gezien het protocol bij de PSO tussen de EU en de Republiek Moldavië over de deelname van de Republiek Moldavië aan communautaire programma's en agentschappen, |
— |
gezien het gemeenschappelijk actieplan van de EU en de Republiek Moldavië in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), waarin de strategische doelstellingen zijn opgenomen die zijn gebaseerd op afspraken over gedeelde waarden en de daadwerkelijke verwezenlijking van politieke, economische en institutionele hervormingen, |
— |
gezien de visumdialoog tussen de EU en de Republiek Moldavië, die is aangegaan op 15 juni 2010, en het actieplan over visumliberalisatie van 16 december 2010 van de Commissie, |
— |
gezien de gemeenschappelijke verklaring over een mobiliteitspartnerschap tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië, |
— |
gezien het voortgangsverslag van de Commissie over de Republiek Moldavië, dat is aangenomen op 25 mei 2011, |
— |
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juni 2011 over het Europees nabuurschapsbeleid, |
— |
gezien de gezamenlijke mededeling getiteld "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" van 25 mei 2011, |
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap op 7 mei 2009 in Praag, |
— |
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over het Oostelijk Partnerschap van 25 oktober 2010, |
— |
gezien de EU-strategie voor de Donau-regio, |
— |
gezien het eerste verslag van de stuurgroep van het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap, |
— |
gezien de aanbevelingen van het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap, |
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de Republiek Moldavië, met name de resolutie van 7 mei 2009 over de situatie in de Republiek Moldavië (1) en van 21 oktober 2010 over doorgevoerde hervormingen en ontwikkelingen in de Republiek Moldavië (2), alsmede de aanbevelingen van de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Republiek Moldavië, |
— |
gezien zijn resolutie van 20 januari 2011 over een EU-strategie voor het Zwarte Zeegebied (3), |
— |
gezien artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 90, lid 4, en artikel 48 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0289/2011), |
A. |
overwegende dat de nieuwe filosofie van het ENB, dat volgens het ‧meer voor meer‧-beginsel voorrang geeft aan landen die de eisen ervan het doeltreffendst uitvoeren, een kans biedt aan de Republiek Moldavië om het succesverhaal van het EU-nabuurschapsbeleid te worden, |
B. |
overwegende dat de Europese Unie mensenrechten en democratie tot een centraal aspect van haar Europees nabuurschapsbeleid heeft gemaakt, |
C. |
overwegende dat door het Oostelijk Partnerschap binnen het ENB een politiek kader van betekenis is ontstaan voor de verdieping van de betrekkingen, de bespoediging van de politieke samenwerking en de bevordering van de economische integratie tussen de EU en de Republiek Moldavië, die verbonden zijn door sterke geografische, historische en culturele banden, doordat het de politieke en sociale en economische hervormingen ondersteunt en de toenadering tot de EU vergemakkelijkt, |
D. |
overwegende dat het Oostelijk Partnerschap de multilaterale betrekkingen tussen de deelnemende landen versterkt, helpt bij de uitwisseling van informatie en ervaringen over transformatie, hervormingen en modernisering, en de Europese Unie extra instrumenten biedt ter ondersteuning van deze processen, |
E. |
overwegende dat het Oostelijk Partnerschap voorziet in de versterking van de bilaterale betrekkingen door middel van nieuwe associatieovereenkomsten, waarin rekening wordt gehouden met de specifieke situatie en aspiraties van de partnerlanden en hun vermogen de hieruit voortvloeiende verplichtingen na te leven, |
F. |
overwegende dat intermenselijke contacten de basis vormen voor het bereiken van de doelen van het Oostelijk Partnerschap, in de wetenschap dat dit zonder visumliberalisering niet volledig mogelijk is, |
G. |
overwegende dat de Republiek Moldavië en andere landen van het Oostelijk Partnerschap zullen profiteren van een voorkeursbehandeling van de EU op het gebied van visumliberalisatie voor wat betreft termijnen en inhoud, vóór enig ander aangrenzend derde land, |
H. |
overwegende dat de actieve betrokkenheid van de Republiek Moldavië en haar verbondenheid met gedeelde waarden en beginselen, waaronder democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten, ook die van minderheden, van wezenlijk belang zijn voor de voortgang van het proces en voor het welslagen van de onderhandelingen en de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst, die moet zijn afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van het land en die duurzame gevolgen zal hebben voor zijn ontwikkeling, |
I. |
overwegende dat de EU bij het verdiepen van de betrekkingen met de Republiek Moldavië stabiliteit en vertrouwensopbouw moet bevorderen, onder andere door een proactieve bijdrage te leveren aan het vinden van een tijdige en levensvatbare oplossing voor het conflict in Transnistrië, dat een bron van regionale instabiliteit vormt, |
J. |
overwegende dat de onderhandelingen met de Republiek Moldavië over de associatieovereenkomst en de visumdialoog gestaag vorderen en dat tot dusverre aanzienlijke vooruitgang is geboekt; overwegende echter dat de onderhandelingen over de diepe en brede vrijhandelszone nog niet zijn begonnen, |
1. |
beveelt in het kader van de lopende onderhandelingen over de associatieovereenkomst de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) aan:
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie met aanbevelingen van het Europees Parlement te doen toekomen aan de Raad, de EDEO, de Commissie en, ter informatie, aan de Republiek Moldavië. |
(1) PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 54.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0385.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0025.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/114 |
Donderdag 15 september 2011
De situatie in Libië
P7_TA(2011)0386
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over de situatie in Libië
2013/C 51 E/16
Het Europees Parlement,
— |
gezien resoluties 1970/2011 van 26 februari 2011 en 1973/2011 van 17 maart 2011 van de VN-Veiligheidsraad, |
— |
gezien de opschorting van de onderhandelingen over de kaderovereenkomst EU-Libië op 22 februari 2011, |
— |
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 juli 2011 over Libië, |
— |
gezien de conferentie van de Internationale Contactgroep die op 1 september 2011 in Parijs plaatsvond, |
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Libië, met name de resolutie van 10 maart 2011 (1), en zijn aanbeveling van 20 januari 2011 (2), |
— |
gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 13 september 2011 over Libië, |
— |
gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat het regime van Kadhafi na zes maanden van gevechten die duizenden slachtoffers hebben gemaakt en tot schrijnend lijden en alarmerende tekorten op humanitair vlak hebben geleid, ten val is gebracht en dat een interim-regering onder leiding van de Nationale Overgangsraad (NO) begonnen is met de opbouw van een nieuw Libië, |
B. |
overwegende dat de Veiligheidsraad resoluties 1970 en 1973 heeft aangenomen naar aanleiding van de gewelddadige onderdrukking van vreedzame demonstranten die onder meer bestond uit grove en systematische schendingen van de mensenrechten en het niet naleven door het Libische bewind van de uit het internationaal recht voortvloeiende verplichting om de Libische bevolking te beschermen, |
C. |
overwegende dat de landen die resolutie 1973 van de VN-veiligheidsraad wilden uitvoeren een coalitie hebben gevormd; overwegende dat in een latere fase het mandaat werd overgenomen door de NAVO; overwegende dat luchtmachtoperatie Odyssey Dawn, onder leiding van de NAVO, voortduurt zolang de burgerbevolking in Libië bescherming nodig heeft, |
D. |
overwegende dat de Nationale Overgangsraad tegelijkertijd moet voorzien in de dringendste humanitaire behoeften van de Libische bevolking, een eind moet maken aan het geweld, de rechtsstaat moet invoeren en de reusachtige en zware taak heeft om vorm te geven aan een goed functionerend en democratisch land; overwegende dat de NO heeft toegezegd spoedig te zullen zorgen voor democratische legitimiteit door een grondwet op te stellen en vrije en eerlijke verkiezingen te houden, |
E. |
overwegende dat het Internationaal Strafhof (ICC) op 27 juni 2011 een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd tegen Moammar Kadhafi, zijn zoon Saif Al-Islam en Abdullah Al-Senussi, zijn voormalige hoofd van de inlichtingendienst, wegens verdenking van misdaden tegen de menselijkheid sinds het begin van de volksopstand, |
F. |
overwegende dat zo'n 1 500 Libische vluchtelingen volgens de UNHCR sinds het begin van het overheidsoptreden tegen de opstand in Libië zijn omgekomen bij pogingen de Middellandse Zee over te steken, |
G. |
overwegende dat er op 1 september 2011 in Parijs een topconferentie heeft plaatsgevonden met als naam "Vrienden van Libië", waaraan een zestigtal landen en internationale organisaties hebben deelgenomen, met als doel de inspanningen van de internationale gemeenschap om de wederopbouw van Libië te ondersteunen, te coördineren, |
H. |
overwegende dat de EU meer dan 152 miljoen euro aan humanitaire hulp heeft verstrekt en dat de HV/VV op 22 mei 2011 een EU-kantoor in Benghazi heeft geopend, met het doel contacten met de NO aan te knopen en Libië te helpen bij de voorbereiding op de volgende fase van de overgang naar democratie; overwegende dat er op 31 augustus 2011 een EU-kantoor is geopend in Tripoli, |
I. |
overwegende dat een democratisch, stabiel, welvarend en vreedzaam Noord-Afrika van cruciaal belang is voor de EU, |
1. |
kijkt uit naar het eind van het zes maanden durende conflict in Libië, en is verheugd over de val van het autocratische bewind van Moammar Kadhafi dat 42 jaar geduurd heeft en dat verantwoordelijk was voor de lange en zware lijdensweg van het Libische volk; prijst de moed en vastberadenheid van de Libische bevolking; beklemtoont voorts dat het verlangen van de Libische burgers naar vrijheid en autonomie de motor van de overgang moet vormen en dat deze overgang alleen succesvol kan zijn als de leiding ervan stevig in plaatselijke handen is; |
2. |
verzoekt de VV/HV een echte, doelmatige en geloofwaardige gemeenschappelijke strategie voor Libië te ontwikkelen en verzoekt de lidstaten deze strategie ten uitvoer te leggen zonder eenzijdige maatregelen te treffen of initiatieven te ontplooien die afbreuk kunnen doen aan deze strategie; roept de EU en haar lidstaten er daarom toe op hun volledige steun te verlenen aan het overgangsproces dat nu moet plaatsvinden om van Libië een vrij, democratisch en welvarend land te maken, zonder overlappingen en terwijl er een multilaterale aanpak wordt nagestreefd; |
3. |
steunt de Nationale Overgangsraad (NTC) voor honderd procent bij de uitvoering van de moeilijke taak om vorm te geven aan een nieuwe staat die alle Libiërs vertegenwoordigt; verheugt zich over de recente officiële erkenningen van de NTC en roept alle lidstaten van de EU alsook de internationale gemeenschap ertoe op de NTC op hun beurt te erkennen; spreekt zijn waardering uit voor het feit dat alle permanente leden van de VN-veiligheidsraad met inbegrip van China onlangs, de NTC hebben erkend als het wettelijke gezag in Libië; verzoekt alle landen van de Afrikaanse Unie de NTC te erkennen; vraagt dat de NTC de volledige verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het welzijn van de Libische bevolking op zich neemt en op transparante wijze en conform de democratische beginselen en het internationale humanitaire recht te werk gaat; verzoekt de VV/HV, de Raad en de Commissie te streven naar verdere uitbreiding van de betrekkingen met de Nationale Overgangsraad en de nieuwe Libische autoriteiten te helpen bij het opbouwen van een verenigd, democratisch en pluralistisch Libië, waar mensenrechten, fundamentele vrijheden en rechtvaardigheid gewaarborgd worden voor zowel de Libische burgers als voor migrerende werknemers en vluchtelingen; |
4. |
onderstreept dat misdaden tegen de menselijkheid niet ongestraft mogen blijven en dat Moammar Kadhafi en de leden van zijn regime conform de rechtsstaat aansprakelijk moeten worden gesteld voor hun misdaden en hiervoor moeten terechtstaan; verzoekt de NTC-strijders af te zien van wraakacties en standrechtelijke terechtstellingen; verwacht dat de Libische rechtbanken en processen, indien zij in Libië worden vervolgd wegens alle misdrijven die tijdens de dictatuur zijn begaan, en niet alleen de misdrijven waarvan het ICC hen beschuldigt, volledige naleving van de internationale normen voor een eerlijk proces zullen waarborgen, met inbegrip van transparantie voor internationale waarnemers en met uitsluiting van de doodstraf; |
5. |
dringt er bij alle landen en met name bij de buurlanden van Libië op aan met de nieuwe Libische autoriteiten en de internationale justitie, met name het Internationaal Strafhof, samen te werken ten einde te waarborgen dat Kadhafi en zijn nauwste bondgenoten worden vervolgd; herinnert er bijvoorbeeld aan dat Niger en Burkino Faso partij zijn bij het Internationaal Strafhof en daarom verplicht zijn met het hof samen te werken en Kadhafi en zijn aangeklaagde familieleden aan het Internationaal Strafhof uit te leveren, als zij hun grondgebied betreden; betreurt het dat Guinee Bissau Kadhafi asiel heeft aangeboden, en waarschuwt dat zulks onverenigbaar zou zijn met de verplichtingen van Guinee Bissau overeenkomstig de Overeenkomst van Cotonou; |
6. |
is voorts opgetogen over de belofte van de landen en internationale organisaties die aanwezig waren op de topconferentie "Vrienden van Libië" van 1 september 2011 in Parijs, om ogenblikkelijk 15 miljard dollar aan bevroren Libische tegoeden vrij te maken, en over het besluit van de EU tot opheffing van de sancties voor 28 Libische bedrijven en instellingen, waaronder havens, aardoliemaatschappijen en banken; verzoekt de EU-lidstaten de VN-Veiligheidsraad om toestemming te vragen voor het vrijgeven van nog steeds bevroren Libische tegoeden, ten einde de NTC te helpen het bestuur in te stellen dat voor deze overgangsperiode nodig is en roept de lidstaten op zich met name te houden aan de op de Conferentie van Parijs gedane toezeggingen; dringt aan op een internationaal onderzoek naar de locatie van de gestolen middelen en het geld van de familie Kadhafi en het terugsturen ervan naar Libië; |
7. |
spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de EU haar aanwezigheid in Tripoli snel kenbaar heeft gemaakt zodra de stad bevrijd was en in de hoofdstad een EU-kantoor heeft geopend; gaat ervan uit dat het kantoor zo spoedig mogelijk over een volledige personeelsbezetting kan beschikken om voort te bouwen op het belangrijke werk dat reeds door het EU-kantoor in Benghazi is verricht, ten einde de betrekkingen met de NTC verder te ontwikkelen en de nieuwe Libische autoriteiten te helpen in de meest dringende behoeften van het Libische volk te voorzien; |
8. |
beveelt aan om meteen een delegatie van het Europees Parlement naar Libië te sturen met als doel de situatie ter plaatse te beoordelen, een boodschap van steun en solidariteit uit te zenden en een dialoog op gang te brengen met de NTC, de maatschappelijke organisaties en andere belangrijke partijen ter plaatse; |
9. |
benadrukt dat de geloofwaardigheid van de interim-regering van de NTC zal afhangen van zijn vermogen om de dringendste kwesties aan te pakken en tegelijk de nodige voorwaarden te creëren voor sterke, democratische instellingen; roept de NTC ertoe op zo transparant en inclusief mogelijk te werk te gaan en alle belanghebbenden uit het hele land bij het overgangsproces te betrekken om een zo groot mogelijke legitimiteit en een nationale consensus te bereiken, met als doel verbrokkeling tussen regio's, bevolkingsgroepen of stammen, die opnieuw tot geweld zou kunnen leiden, te vermijden; verzoekt de NTC ervoor te zorgen dat de hele Libische maatschappij inspraak krijgt, dat vrouwen en minderheden zeggenschap krijgen in het overgangsproces naar democratie, met name door hen aan te moedigen deel te nemen aan maatschappelijke organisaties, media, politieke partijen en allerhande politieke en economische besluitvormende organen; |
10. |
neemt kennis van het verslag dat Amnesty International onlangs heeft opgesteld en verzoekt de NTC de gewapende groeperingen in toom te houden en te ontwapenen, een eind te maken aan schendingen van de mensenrechten en de gemelde gevallen van oorlogsmisdaden te onderzoeken om te voorkomen dat er een vicieuze cirkel ontstaat van schendingen en vergelding; verzoekt de nieuwe autoriteiten alle gevangenissen onmiddellijk onder toezicht te stellen van het ministerie van Justitie en mensenrechten en erop toe te zien dat arrestaties uitsluitend worden uitgevoerd door officiële instanties en dat iedere gerechtelijke vervolging uitmondt in een eerlijk proces dat voldoet aan internationale normen; |
11. |
neemt kennis van de toespraak die NTC-voorzitter Jalil in Tripoli heeft gehouden waarin wordt aangekondigd dat Libië een gematigd moslimland zal worden met een grondwet waarin dit verankerd is, en dat het prijs zal stellen op de deelname van vrouwen aan het openbare leven; verklaart te verwachten dat de Nationale Overgangsraad zijn verantwoordelijkheden zal nakomen, evenals zijn toezeggingen om een tolerante, vereende en democratische staat in Libië tot stand te brengen, waar de universele mensenrechten voor alle burgers van Libië, alsmede migrerende werknemers en buitenlanders beschermd worden; verzoekt de NTC vrouwen en jongeren actief te stimuleren en op te nemen in het politieke proces dat gericht is op het opzetten van politieke partijen en democratische instellingen; |
12. |
dringt er bij de NTC op aan onverwijld een proces van gerechtigheid en nationale verzoening op gang te brengen; verzoekt de VV/HV deskundigen en trainers op het gebied van bemiddeling en communicatie naar Libië te sturen om de Nationale Overgangsraad en andere Libische actoren bij te staan; |
13. |
wijst erop dat alle schendingen van de mensrechten onderzocht moeten worden, wie ze ook begaan heeft; stelt dat dit een belangrijk onderdeel moet vormen van de wederopbouw van het land onder leiding van de Libiërs zelf; |
14. |
dringt er bij alle troepen van de NTC op aan bij de behandeling van krijgsgevangenen, en met name de resterende pro-Kadhafi-troepen en -huurlingen, het internationaal humanitair recht te eerbiedigen; dringt er bij de Nationale Overgangsraad op aan de Afrikaanse arbeidsmigranten en zwarte Libiërs die werden aangezien voor pro-Kadhafi-huurlingen en willekeurig gevangen werden gezet onmiddellijk vrij te laten en diegenen onder hen die misdrijven hebben gepleegd voor een onafhankelijke rechter te brengen; |
15. |
dringt er bij de NTC op aan de rechten van minderheden en kwetsbare roepen, o.m. van de duizenden migranten uit Afrika ten zuiden van de Sahara, die uitsluitend vanwege hun huidskleur moeten vrezen voor intimidatie, en te voorzien in bescherming en evacuatie van de migranten die nog steeds vastzitten in de IOM-centra of in geïmproviseerde kampen; verzoekt in dit verband de VV/HV om de Nationale Overgangsraad Europese steun te verlenen op het gebied van bemiddeling, om overeenkomstig de mensenrechten en volgens humanitaire normen aan deze nijpende situatie een einde te maken; verzoekt de EU-lidstaten en de Commissie te zorgen voor herplaatsing van vluchtelingen die, nadat zij het conflict zijn ontvlucht, nog steeds in kampen aan de Tunesische en andere grenzen verblijven en wier leven in gevaar is als zij terugkeren naar Libië; |
16. |
onderstreept dat het Libische volk de revolutie teweeg heeft gebracht en de weg heeft gebaand; is van mening dat de toekomst van Libië stevig in handen van het Libische volk dient te liggen waardoor volledige zelfbeschikking van Libië gewaarborgd wordt; |
17. |
wijst erop dat de Verenigde Naties, in aansluiting op de door Libië met name tijdens de conferentie van Parijs geuite verwachtingen, een coördinerende rol zullen spelen ter waarborging van internationale steun voor de politieke overgang in Libië en de wederopbouw van het land; |
18. |
dringt er bij de VV/HR, de Europese Commissie en de EU-lidstaten op aan om steun te verlenen voor de hervorming van de Libische veiligheidssector, met inbegrip van de politie en strijdkrachten, voor ontwapening, demobilisatie en re-integratie van voormalige strijders, en intensivering van het toezicht op grenzen en de wapenhandel in samenwerking met de omliggende landen; is bijzonder bezorgd over de grote aantallen wapens die in handen zijn van strijders en burgers en die een gevaar vormen voor de burgerbevolking, met name voor kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen; |
19. |
onderstreept in de context van de "Arabische lente" het belang van een goede afloop van het conflict in Libië voor de regio; spoort andere leiders in de regio ertoe aan lessen te trekken uit de gebeurtenissen in Libië en de nodige aandacht te besteden aan volksbewegingen die eisen dat hun rechten en vrijheden geëerbiedigd worden; |
20. |
verzoekt de Nationale Overgangsraad zich vast te leggen op strenge doorzichtigheidsnormen in strategische binnenlandse economische sectoren, zodat de Libische natuurlijke hulpbronnen ten goede komen aan de hele bevolking; |
21. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de Afrikaanse Unie, de Arabische Liga en de Nationale Overgangsraad van Libië. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0095.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0020.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/118 |
Donderdag 15 september 2011
De situatie in Syrië
P7_TA(2011)0387
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over de situatie in Syrië
2013/C 51 E/17
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, met name die van 7 juli 2011 over de situatie in Syrië, Jemen en Bahrein in de context van de situatie in de Arabische wereld en Noord-Afrika (1), |
— |
gezien de verklaring van 19 augustus 2011 van de Voorzitter van het Europees Parlement over de situatie in Syrië en de reacties van de internationale gemeenschap, |
— |
gezien Besluit 2011/522/GBVB van de Raad houdende wijziging van Besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, Besluit 2011/523/EU van de Raad betreffende gedeeltelijke schorsing van de toepassing van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Arabische Republiek Syrië en Verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, |
— |
gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid (VV/HV) over Syrië van 8 en 31 juli, 1, 4, 18, 19, 23 en 30 augustus en 2 september 2011, |
— |
gezien de conclusies van de Raad over Syrië van 18 juli 2011, |
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van 25 mei 2011 met als titel "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, |
— |
gezien de verklaring van de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad van 3 augustus 2011, |
— |
gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad over de mensenrechtensituatie in de Arabische Republiek Syrië van 23 augustus 2011, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, |
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) van 1966, waarbij Syrië partij is, |
— |
gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat sinds het begin van het gewelddadige optreden tegen vreedzame betogers in Syrië in maart 2011 en ondanks de op 21 april 2011 door de regering aangekondigde opheffing van de noodtoestand, het stelselmatig doden van mensen, het geweld en de martelingen een dramatische escalatie te zien geven en dat het Syrische leger en de veiligheidstroepen blijven reageren met het gericht doden van personen, martelingen en massale arrestaties; overwegende dat volgens ramingen van de VN meer dan 2 600 mensen om het leven zijn gekomen, veel meer zijn gewond en duizenden zijn opgesloten, |
B. |
overwegende dat de Hoge Commissaris voor de mensenrechten tijdens zijn onderzoeksmissie van 19 augustus 2011 bewijzen heeft gevonden van honderden standrechtelijke executies, het gebruik van scherpe munitie tegen demonstranten, de ruime inzet van sluipschutters tijdens protesten, de opsluiting en foltering van mensen van alle leeftijden, de blokkade van steden en gemeenten door de veiligheidstroepen en de vernieling van de watertoevoer, |
C. |
overwegende dat de regering van de Arabische Republiek Syrië zich heeft verplicht tot het doorvoeren van democratische en sociale hervormingen, maar dat zij niet de nodige stappen heeft ondernomen om haar toezeggingen na te komen, |
D. |
overwegende dat veel Syriërs als gevolg van geweld en ontheemding geconfronteerd worden met een verslechtering van hun humanitaire situatie; overwegende dat buurlanden van Syrië en de internationale gemeenschap aanzienlijke pogingen in het werk stellen om een verergering en escalatie van deze humanitaire crisis te voorkomen, |
E. |
overwegende dat de crisis in Syrië een bedreiging vormt voor de stabiliteit en de veiligheid in het gehele Midden-Oosten, |
F. |
overwegende dat de EU, wegens de escalatie van de brute campagne die het regime tegen het Syrische volk voert, restrictieve maatregelen ten aanzien van het Syrische regime heeft vastgesteld en dat zij overweegt de sancties in kwestie uit te breiden, |
G. |
overwegende dat de associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Syrië, anderzijds, nooit ondertekend is; overwegende dat de ondertekening van deze overeenkomst op verzoek van Syrië sinds oktober 2009 is uitgesteld; overwegende dat de Raad heeft besloten geen verdere stappen ter zake te ondernemen en de toepassing van de bestaande samenwerkingsovereenkomst gedeeltelijk te schorsen, |
H. |
overwegende dat de nieuwe benadering die de Commissie en de hoge vertegenwoordiger voorstellen om in te spelen op de veranderingen in onze buurlanden, gebaseerd is op een wederzijdse verantwoordingsplicht en het zich gezamenlijk inzetten voor de universele waarden op het gebied van mensenrechten, democratie en de rechtsstaat, |
I. |
overwegende dat de VN-Mensenrechtenraad op 23 augustus 2011 een resolutie heeft aangenomen waarin wordt opgeroepen tot het sturen van een onafhankelijke internationale onderzoekscommissie inzake schendingen van de mensenrechten in Syrië, waarbij sprake kan zijn van misdaden tegen de mensheid, |
1. |
veroordeelt ten stelligste het toenemende geweld tegen vreedzame betogers en de gewelddadige en stelselmatige vervolging van activisten die ijveren voor democratie en opkomen voor de mensenrechten, alsmede journalisten; is ten zeerste bezorgd over de ernstige schendingen van de mensenrechten door de Syrische autoriteiten, waaronder massale arrestaties, standrechtelijke executies, willekeurige opsluiting, verdwijningen en foltering; |
2. |
spreekt zijn oprechte medeleven uit met de families van de slachtoffers en zijn solidariteit met het Syrische volk dat strijdt voor zijn rechten, prijst de moed en vastberadenheid van dit volk en steunt krachtig zijn aspiraties met betrekking tot volledige eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en met betrekking tot de garantie van betere economische en sociale omstandigheden; |
3. |
steunt de conclusies van de Raad van 18 juli 2011, waarin wordt gesteld dat het Syrische regime, door te kiezen voor onderdrukking in plaats van zijn eigen beloften voor brede hervormingen na te komen, zijn eigen legitimiteit ondergraaft; verzoekt president Bashar al-Assad en zijn regime ogenblikkelijk afstand te doen van de macht, en keurt straffeloosheid af; |
4. |
dringt er opnieuw op aan het gewelddadige repressieve optreden tegen vreedzame demonstranten en het chicaneren van hun gezinnen te beëindigen, alle opgesloten demonstranten, politieke gevangenen, mensenrechtenactivisten en journalisten vrij te laten en internationale mensenrechtenorganisaties en humanitaire organisaties, alsmede internationale media onbeperkt toegang te verlenen; verzoekt de Syrische autoriteiten de overheidscensuur op plaatselijke en buitenlandse publicaties stop te zetten, de repressieve overheidscontrole op kranten en andere publicaties te beëindigen en de beperkingen met betrekking tot internet en mobiele communicatienetwerken op te heffen; |
5. |
herhaalt zijn verzoek om een onafhankelijk, transparant en doeltreffend onderzoek naar de moorden, arrestaties, willekeurige vastzetting, vermeende gedwongen verdwijningen en gevallen van foltering door Syrische veiligheidstroepen, om te waarborgen dat de daders ter verantwoording worden geroepen; is in dit verband verheugd over de recente resolutie van de VN-Mensenrechtenraad waarin wordt aangedrongen op een onafhankelijke internationale onderzoekscommissie die in Syrië onderzoek moet doen naar alle aantijgingen van schending van het internationale recht inzake mensenrechten door het regime sinds maart 2011, teneinde de feiten en omstandigheden rond deze misdrijven en schendingen op te helderen, de verantwoordelijken te identificeren en ervoor te zorgen dat de daders ter verantwoording worden geroepen; |
6. |
dringt er tegelijk op aan dat er onmiddellijk een waarachtig, voor iedereen openstaand politiek proces op gang wordt gebracht waaraan alle democratische politieke krachten en maatschappelijke organisaties deelnemen en dat de basis zou kunnen vormen voor een vreedzame en onomkeerbare overgang naar democratie in Syrië; is in dit verband verheugd over de verklaring van de voorzitter van de Veiligheidsraad van de VN van 3 augustus 2011, waarin wordt beklemtoond dat de enige oplossing voor de huidige crisis in Syrië is gelegen in een inclusief, door Syriërs geleid politiek proces; verzoekt de leden van de VN-Veiligheidsraad, en met name Rusland en China, over te gaan tot de goedkeuring van een resolutie om het gebruik van dodelijk geweld door het Syrische regime te veroordelen en ertoe op te roepen dit gebruik van geweld te beëindigen, en sancties vast te stellen als hieraan geen gevolg wordt gegeven; neemt kennis van de vergadering van de secretaris-generaal van de Arabische Liga met de Syrische autoriteiten en hoopt dat deze zal leiden tot concrete resultaten; |
7. |
is tevreden met de goedkeuring door de Raad op 2 september 2011 van nieuwe restrictieve maatregelen tegen het Syrische regime, inclusief een verbod op de import van aardolie in de EU en de toevoeging van vier Syriërs en drie Syrische entiteiten aan de lijst voor de bevriezing van activa en de instelling van een reisverbod; dringt evenwel aan op verdere sancties die gericht zijn tegen het regime, maar de negatieve gevolgen voor de levensomstandigheden van de bevolking tot een minimum beperken; roept de EU op eendracht uit te stralen in haar omgang met de Syrische autoriteiten; |
8. |
juicht het toe dat buurlanden van Syrië, met name Turkije, humanitaire hulp verlenen aan Syrische vluchtelingen; moedigt de EU en haar lidstaten aan te blijven samenwerken met de leden van de VN-Veiligheidsraad, de buurlanden van Syrië, de Arabische Liga, andere internationale actoren en ngo's om te voorkomen dat de huidige crisis in Syrië, met inbegrip van de humanitaire crisis, eventueel overslaat naar andere gebieden in de regio en dat de humanitaire crisis in het land zelf nog ernstiger wordt; |
9. |
is verheugd over de veroordeling van het Syrische regime door Turkije en Saoedi-Arabië; betreurt het dat Iran steun blijft geven aan het regime van president Assad; |
10. |
verzoekt de VV/HV, de Raad en de Commissie de totstandkoming van een georganiseerde Syrische democratische oppositie zowel in Syrië zelf als daarbuiten verder aan te moedigen en te ondersteunen; |
11. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Russische Federatie, de regering en het parlement van de Volksrepubliek China, de regering en het parlement van de Verenigde Staten, de secretaris-generaal van de Arabische Liga en de regering en het parlement van de Arabische Republiek Syrië. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0333.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/121 |
Donderdag 15 september 2011
De kloof dichten tussen anticorruptiewetgeving en de werkelijkheid
P7_TA(2011)0388
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over de inspanningen van de EU ter bestrijding van corruptie
2013/C 51 E/18
Het Europees Parlement,
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 6 juni 2011 over corruptiebestrijding in de EU (COM(2011)0308) en Besluit (C(2011)3673) van de Commissie tot instelling van een EU-corruptiebestrijdingsmechanisme voor periodieke beoordeling van de lidstaten (‧EU-corruptiebestrijdingsverslag‧), |
— |
gezien artikel 67, lid 3, en artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het programma van Stockholm - Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger, |
— |
gezien zijn verklaring van 18 mei 2010 over de inspanningen van de Unie ter bestrijding van corruptie (1), |
— |
gezien Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 over bestrijding van corruptie in de privé-sector (2), |
— |
gezien de EU-Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (3) en het Protocol opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, waarmee fraude en corruptie ten koste van de financiële belangen van de EU strafbaar zijn gesteld (4), |
— |
gezien de EU-Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (5), waarmee fraude en corruptie die los staan van de financiële belangen van de EU strafbaar zijn gesteld, |
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat corruptie een bijzonder ernstig strafbaar feit is met een grensoverschrijdende dimensie, en vaak implicaties heeft die de EU-grenzen overschrijden en zich niet hiertoe beperken, en overwegende dat de Europese Unie een algemeen recht heeft om op te treden op het beleidsgebied van de corruptiebestrijding, |
B. |
overwegende dat artikel 67 VWEU bepaalt dat de Unie verplicht is een hoog niveau van veiligheid te waarborgen, onder meer door middel van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit en door de onderlinge aanpassing van de strafwetgevingen; en dat artikel 83 VWEU corruptie noemt als een van de vormen van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie, |
C. |
overwegende dat het Stockholm-programma (4.1) corruptie noemt als een van de transnationale bedreigingen die een probleem voor de interne veiligheid van de Unie blijven vormen, en waarvoor derhalve een duidelijke en omvattende aanpak vereist is, |
D. |
overwegende dat 80 % van de Europese burgers corruptie als een ernstig probleem in hun lidstaat beschouwt (Eurobarometer 2009 over de houding van de Europeanen ten aanzien van corruptie) en 88 % van de respondenten bij de openbare raadpleging 2008 over het Stockholm Programma van mening was dat de EU meer zou moeten doen om corruptie aan te pakken, |
E. |
overwegende dat corruptie tot een verlies leidt van naar schatting 120 miljard EUR per jaar, ofwel 1 % van het bbp van de EU (COM(2011)0308), |
F. |
overwegende dat corruptie ondermijnend is voor de rechtstaat, leidt tot misbruik van overheidsgeld in het algemeen en van EU-gelden die afkomstig zijn van de belastingbetaler, de markt verstoort, en een rol in de huidige economische crisis heeft gespeeld, |
G. |
overwegende dat het economisch herstel van de lidstaten die door de economische en financiële crisis zijn getroffen wordt belemmerd door corruptie, belastingontduiking, belastingfraude en andere economische delicten; overwegende dat het risico van corruptiepraktijken in het geval van grootschalige deregulering en privatisering bijzonder groot is en met alle middelen moet worden bestreden, |
H. |
overwegende dat corruptie ook schade op sociaal gebied veroorzaakt, aangezien de georganiseerde misdaad zich via corruptie ook schuldig maakt aan andere ernstige delicten, zoals drugshandel en mensenhandel (COM(2011)0308), |
I. |
overwegende dat er sprake is van een gebrek aan politieke inzet van de kant van de leiders en besluitvormers om corruptie in al haar vormen te bestrijden en de tenuitvoerlegging van wetgeving voor corruptiebestrijding tussen de lidstaten uiteenloopt en over het algemeen onbevredigend is (COM(2011)0308), |
J. |
overwegende dat drie EU-lidstaten het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie van de Raad van Europa niet hebben geratificeerd, twaalf landen het aanvullend protocol niet hebben geratificeerd, en zeven landen het Verdrag inzake de civielrechtelijke bestrijding van corruptie niet hebben geratificeerd; overwegende dat drie lidstaten nog niet het UNCAC en vijf lidstaten nog niet het OESO-Verdrag inzake de bestrijding van omkoping hebben geratificeerd, |
K. |
overwegende dat waarneming van corruptie het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten ernstig ondermijnd, en daarmee een negatief effect heeft op de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, |
L. |
overwegende dat justitiële samenwerking in corruptiezaken met een grensoverschrijdende dimensie complex en moeizaam blijft, |
M. |
overwegende dat corruptie bij het uitblijven van een urgente en adequate aanpak het vertrouwen in de democratische instellingen kan ondermijnen en de verantwoordingsplicht van politieke leiders verzwakken (COM(2011)0308), |
N. |
overwegende dat dankzij corruptie vele dictatoriale regimes aan de macht hebben kunnen blijven en grote bedragen naar buitenlandse en ook Europese banken hebben kunnen sluizen; overwegende dat de lidstaten hun inspanningen moeten opvoeren om buitenlandse gestolen activa op te sporen en te bevriezen, zodat deze gerestitueerd kunnen worden aan de rechtmatige eigenaars, |
1. |
is ingenomen met de goedkeuring door de Commissie op 6 juni 2011 van een maatregelenpakket voor corruptiebestrijding (6), dat een mededeling over corruptiebestrijding in de EU en een besluit tot vaststelling van het ‧EU-corruptiebestrijdingsverslag‧ omvat; |
2. |
verzoekt de Commissie om de corruptiebestrijding prioriteit te geven in de context van haar veiligheidsagenda voor de komende jaren, ook wat betreft de personele middelen die hiervoor worden toegekend; |
3. |
verzoekt de Commissie via haar verslaggevingmechanisme het belangrijkste punt van zorg betreffende de daadwerkelijke uitvoering van corruptiebestrijdingswetten aan te pakken, evenals via afschrikwekkende sancties, rechtshandhaving en het justitieel apparaat; |
4. |
verzoekt de Commissie om de omzetting en handhaving van EU-wetgeving voor corruptiebestrijding, met inbegrip van afschrikwekkende sancties, aan te pakken en stappen te ondernemen om de omzetting en handhaving door de EU-lidstaten van de betreffende internationale en regionale instrumenten voor corruptiebestrijding te stimuleren; |
5. |
verzoekt de Commissie, bij de uitvoering van het EU-verslaggevingmechanisme voor corruptiebestrijding, ervoor te zorgen dat onafhankelijke deskundigen deel uitmaken van de groep van deskundigen en het netwerk van onderzoekscorrespondenten, dat alle deskundigen over een bewezen uitmuntende integriteit, reputatie en expertise beschikken, en dat een verscheidenheid van maatschappelijke organisaties zijn vertegenwoordigd; |
6. |
verzoekt de Commissie te overwegen voor 2013 tussentijdse corruptiebestrijdingsrapporten uit te brengen, gezien het dringende karakter van maatregelen op dit gebied in het licht van de huidige economische crisis in vele EU-landen; |
7. |
verzoekt de Commissie om op basis van artikel 83, lid 1, van het VWEU, minimale regels betreffende de definitie en sancties voor corruptie vast te stellen, gezien de grensoverschrijdende dimensie en de gevolgen voor de interne markt; |
8. |
wijst bezorgd op het gebrek aan vorderingen in de tenuitvoerlegging door de lidstaten van Kaderbesluit 2003/568/JHA van de Raad over bestrijding van corruptie in de privé-sector; dringt er bij de lidstaten op aan de bepalingen van dit kaderbesluit om te zetten en uit te voeren; |
9. |
verzoekt de Raad en de lidstaten de EU-overeenkomsten van 1995 en 1997 uit hoofde waarvan fraude en corruptie strafbaar zijn gesteld onverkort uit te voeren; |
10. |
stelt voor dat de Commissie verdere actie op EU-niveau onderneemt inzake harmonisering van de wetgeving betreffende bescherming van klokkenluiders (met inbegrip van bescherming tegen rechtszaken en strafrechtelijke vervolging wegens laster en smaad) en het strafbaar stellen van illegale verrijking; |
11. |
verzoekt alle EU-instellingen, alsmede EU-agentschappen en de lidstaten, om voor meer transparantie te zorgen door opstelling van gedragscodes of verbetering van reeds bestaande codes, met in elk geval duidelijke regels voor belangenverstrengeling, maar ook om maatregelen te nemen ter voorkoming en bestrijding van corruptie die in de politiek en de media doordringt, onder meer door vergroting van de transparantie en het toezicht op de financiering en financiering; |
12. |
dringt er bij de lidstaten op aan financiële en personele middelen te investeren in de bestrijding van corruptie; benadrukt dat de lidstaten met Europol, Eurojust en OLAF moeten samenwerken bij onderzoek naar en vervolging van strafbare feiten in verband met corruptie; |
13. |
spoort de Commissie en Eurojust aan te zorgen voor een efficiëntere en snellere uitwisseling van documenten en informatie tussen de nationale rechtbanken over corruptiezaken met een grensoverschrijdend karakter; |
14. |
verzoekt de Raad om te zorgen voor de nodige politieke inzet, die momenteel in sommige lidstaten ontbreekt, voor de bestrijding van corruptie en de tenuitvoerlegging van de maatregelen die de Commissie via haar corruptiebestrijdingspakket en het bredere maatregelenpakket voor de bescherming van de legale economie heeft genomen; |
15. |
verzoekt de Raad en de Commissie het huidige netwerk van nationale contactpunten tegen de corruptie efficiënter te maken, en verzoekt de Commissie het Europees Parlement op de hoogte te houden van de activiteiten van dit netwerk; |
16. |
verzoekt de Raad en de lidstaten het Verdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties te ratificeren en volledig uit te voeren; wijst op de negatieve effecten die omkoping van buitenlandse ambtenaren heeft op de grondrechten van de Unie, en het milieu- en ontwikkelingsbeleid; |
17. |
dringt er bij de Commissie op aan haar werkzaamheden te bespoedigen ten einde haar rapportageverplichtingen overeenkomstig het VN-verdrag tegen corruptie na te komen; |
18. |
is van mening dat de corruptiebestrijding een grotere transparantie in financiële transacties impliceert, met name in de zogenaamde offshore-jurisdicties binnen de EU en elders in de wereld; |
19. |
verzoekt de Raad gezamenlijk met de Commissie te zorgen voor overeenkomsten met derde landen (met name de zogenaamde offshore-jurisdicties) over de toekenning van uitwisseling van informatie over bankrekeningen en financiële transacties in verband met de EU-burgers en bedrijven aan die landen; |
20. |
verzoekt de Commissie om de bestrijding van anonieme postbusondernemingen in rechtsgebieden met een geheimhoudingsregeling, waardoor criminele geldstromen mogelijk worden, tot een belangrijk element van de komende hervorming van de richtlijn tegen het witwassen te maken; |
21. |
dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor een strakke beleidscoördinatie van het verslaggevingmechanisme voor corruptiebestrijding met de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie en het wetgevingsinitiatief inzake terugvordering van uit misdrijven verkregen vermogensbestanddelen, opgenomen in het bredere pakket voor de bescherming van de legale economie; |
22. |
verzoekt de Commissie het Europees Parlement jaarlijks verslag uit te brengen over de uitvoering van het EU-corruptiebestrijdingsbeleid, en waar relevant en haalbaar, tussentijdse rapporten over specifieke problemen in verband met corruptiebestrijding in de EU voor te leggen; |
23. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. |
(1) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 62.
(2) PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54.
(3) PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.
(4) PB C 313 van 23.10.1996, blz. 2.
(5) PB C 195 van 25.6.1997, blz. 2.
(6) Het corruptiebestrijdingspakket omvat een Mededeling betreffende bestrijding van corruptie binnen de EU, een besluit tot instelling van een mechanisme voor rapportage over corruptiebestrijding binnen de EU, een verslag over de tenuitvoerlegging van het kaderbesluit van de Raad 2003/568/JHA inzake bestrijding van corruptie in de particuliere sector, alsmede een verslag over de modaliteiten van de EU-deelname in de landengroep van de Raad van Europa die zich inzet voor corruptiebestrijding (GRECO).
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/125 |
Donderdag 15 september 2011
Hongersnood in Oost-Afrika
P7_TA(2011)0389
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over de hongersnood in Oost-Afrika
2013/C 51 E/19
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de Hoorn van Afrika, |
— |
gezien de verklaring van 24 augustus 2011 van hoge vertegenwoordiger van de Unie Catherine Ashton over de reactie van de EU op de hongersnood in de Hoorn van Afrika, |
— |
gezien de uitkomst van de donorconferentie van Addis Abeba (25 augustus 2011), |
— |
gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de VN, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, |
— |
gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over de stijgende voedselprijzen (1), |
— |
gezien het verslag van Jacques Lang, speciaal adviseur van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor juridische kwesties in verband met piraterij voor de kust van Somalië, |
— |
gezien de "roadmap" voor de beëindiging van de overgangssituatie die de Somalische overgangsregering, de regionale besturen van Puntland en Galmudug en de Ahlu Sunna Wal Jama'a-beweging op 6 september 2011 hebben aangenomen, |
— |
gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat tienduizenden mensen zijn gestorven, dat voor 750 000 mensen op korte termijn de hongerdood dreigt en dat 13,3 miljoen mensen in Somalië, Ethiopië, Kenia en Djibouti dringend voedselhulp nodig hebben bij deze ernstigste hongersnood in 60 jaar, |
B. |
overwegende dat de ondervoedingsgraad in sommige plaatsen meer dan drie maal zo hoog is als de urgentiedrempel en dat voorspeld wordt dat de situatie in de Hoorn nog verder zal verslechteren voordat er enige verbetering zal intreden; dat de situatie in oktober 2011 een dieptepunt zal bereiken en er geen herstel in zicht is vóór het begin van 2012, |
C. |
overwegende dat de hongersnood in de regio nog wordt verergerd door een samenloop van factoren als conflicten, schaarste van hulpmiddelen, klimaatverandering, snelle bevolkingsgroei, ontbrekende infrastructuur, scheefgetrokken handelspatronen en hoge grondstofprijzen, |
D. |
overwegende dat Somalië het zwaarst getroffen is: meer dan de helft van de bevolking is afhankelijk van voedselhulp, het land telt 1,4 miljoen intern ontheemden en UNICEF meldt dat 780 000 kinderen in Zuid-Somalië aan acute ondervoeding lijden, |
E. |
overwegende dat de humanitaire situatie in Somalië nog wordt verergerd door het al 20 jaar durende conflict tussen oorlogvoerende groeperingen in het gebied; dat de militante groepering al-Shabab tal van gebieden beheerst waar de hongersnood is uitgeroepen en westerse hulpagentschappen dwingt het gebied te verlaten, waardoor de hulpverlening ernstig wordt bemoeilijkt, |
F. |
overwegende dat de regering van Eritrea duidelijk heeft verboden dat voedsel en andere humanitaire-hulpgoederen voor de bevolking het land binnenkomen, |
G. |
overwegende dat meer dan 860 000 vluchtelingen uit Somalië op zoek naar veiligheid, voedsel en water naar buurlanden, met name Kenia en Ethiopië, zijn gevlucht, met als gevolg dat het vluchtelingenkamp Dadaab in Kenia wordt overspoeld door meer dan 420 000 mensen, |
H. |
overwegende dat Dadaab momenteel het grootste vluchtelingenkamp ter wereld is en dat 440 000 mensen in dit kamp verblijven dat aanvankelijk voor 90 000 was bedoeld; dat de humanitaire situatie met de dag slechter wordt in het kamp, waar epidemieën zoals cholera en mazelen de kop opsteken en al diverse gevallen van verkrachting gemeld zijn, |
I. |
overwegende dat 80 % van de vluchtelingen vrouwen en kinderen zijn van wie velen op weg naar of in de vluchtelingenkampen te maken hebben gekregen met seksueel geweld en intimidatie, |
J. |
overwegende dat het ontbreken van recht en orde op het land tot toename van de piraterij in de Indische Oceaan heeft geleid, waardoor de aanvoer van goederen naar en vanuit de regio ernstig ontwricht raakt, en dat de EU NAVFOR-missie de piraterij alleen heeft kunnen ontmoedigen en indammen, maar de onderliggende oorzaken niet kan aanpakken, |
K. |
overwegende dat de EU in 2011 158 miljoen EUR aan humanitaire hulp heeft toegezegd, naast de 440 miljoen EUR van lidstaten en de meer dan 680 miljoen EUR die de regio voor de periode tot 2013 aan langetermijnhulp op het gebied van landbouw, plattelandsontwikkeling en voedselveiligheid ontvangt, |
L. |
overwegende dat de leiders van de Afrikaanse Unie (AU) voor de humanitaire operatie toezeggingen hebben gedaan voor meer dan 350 miljoen dollar, |
M. |
overwegende dat snelle uitbreiding van de noodhulp van het grootste belang is om in de bestaande humanitaire behoeften te voorzien en verdere verslechtering te voorkomen; dat het totale operationele tekort over de komende zes maanden voor droogtegerelateerde programma's van het Wereldvoedselprogramma ten behoeve van Djibouti, Ethiopië, Kenia en Somalië 190 miljoen dollar bedraagt, |
N. |
overwegende dat de toenemende grondaankopen in de Hoorn van Afrika (voornamelijk ten behoeve van buitenlandse investeerders) het wankele landbouw- en voedselsysteem aldaar nog kwetsbaarder hebben gemaakt, en geen van de voordelen op het punt van werkgelegenheid, voedsel en economische ontwikkeling hebben opgeleverd die in het vooruitzicht waren gesteld, |
O. |
overwegende dat de opbrengst van de oogsten in de regio ernstig te lijden heeft onder de gevolgen van de klimaatverandering, wat in combinatie met de mondiale economische recessie en de stijgende voedsel- en brandstofprijzen een tegenslag vormt voor de bestrijding van de armoede en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, |
P. |
overwegende dat het verslag van de Wereldbank van augustus 2011 over de voedselprijzen (Food Price Watch report) vermeldt dat de hoge en instabiele voedselprijzen over de gehele wereld de armste mensen in de derde wereld in gevaar brengen en de noodsituatie in de Hoorn van Afrika in de hand werken, |
Q. |
overwegende dat de toegenomen liquiditeit en beschikbaarheid van dergelijke indekkingsinstrumenten rechtstreeks verband houdt met de hoge prijzen en de grote instabiliteit op de onderliggende spotmarkten, en dat deze markten voor de toezichthouders moeilijk zijn te overzien omdat het merendeel van deze transacties onderhands plaatsvindt, |
1. |
geeft uiting aan zijn diepe medeleven met het verlies van mensenlevens en het lijden in de regio; dringt erop aan meer EU-hulp in te zetten in de gebieden waar de hongersnood het ernstigst is om de meest kwetsbaren te voorzien van voedselhulp, gezondheidszorg, schoon water en zuiveringsproducten; |
2. |
verzoekt alle instanties en groeperingen in de regio om humanitaire hulporganisaties ongehinderde toegang te verschaffen tot mensen die in nood verkeren en in alle omstandigheden de burgerbevolking, met name vrouwen en kinderen, te beschermen, overeenkomstig de internationale humanitaire en mensenrechtenwetgeving; verzoekt om opening van humanitaire corridors om voedsel en hulpgoederen dieper in de getroffen gebieden te kunnen brengen; |
3. |
eist dat alle partijen onmiddellijk een einde maken aan wandaden tegen burgers, met name vrouwen en kinderen, de verantwoordelijken ter verantwoording roepen en ervoor zorgen dat alle mensen die op de vlucht zijn voor droogte en conflicten, toegang hebben tot hulp en zich vrij kunnen bewegen; veroordeelt met klem de rol van de militante islamitische groepering al-Shabab, die de hulpagentschappen en het Wereldvoedselprogramma verhindert om voedselhulp te verstrekken; herinnert alle landen in de regio eraan dat vluchtelingen overeenkomstig het internationale recht moeten worden bijgestaan en beschermd; |
4. |
verzoekt om meer mobilisatie van de internationale gemeenschap, die haar inspanningen om deze noodsituatie het hoofd te bieden zou moeten verdubbelen om in de toenemende humanitaire behoeften te voorzien en verdere verslechtering van de situatie te voorkomen, daarbij rekening houdend met het feit dat de momenteel beschikbare financiële middelen ontoereikend zijn; |
5. |
benadrukt dat het noodzakelijk is de steunverlening te controleren door de selectie van betrouwbare lokale partners, zoals gevestigde steunagentschappen en leiders van plaatselijke gemeenschappen, en door betere coördinatie en organisatie van de distributie, om te voorkomen dat hulpgoederen op een andere plaats dan die van bestemming terechtkomen of worden geroofd; |
6. |
verzoekt de Commissie de overgang van humanitaire hulp naar ontwikkelingshulp van de EU onverwijld te verbeteren, omdat door de droogtecrisis in de Hoorn van Afrika duidelijk wordt aangetoond dat jaren van noodhulp aan mensen die het slachtoffer zijn van de droogte geen doelmatig vervolg hebben gekregen met een ontwikkelingsbeleid voor de lange termijn, met name op landbouwgebied; vraagt de Commissie en de EU-lidstaten om steun voor de projecten in Oost-Afrikaanse landen op het gebied van preventiecapaciteit, hongersnood en vroegewaarschuwingssystemen; |
7. |
spreekt zijn waardering uit voor de toezeggingen van de Afrikaanse Unie ten behoeve van de humanitaire operatie, o.m. de AMISOM-vredesmacht; betreurt echter dat er van de beloofde 20 000 vredessoldaten tot dusverre niet meer dan 9 000 in Somalië zijn ingezet; |
8. |
wijst erop dat een oplossing voor de hongersnoodramp in de Hoorn van Afrika, en in het bijzonder in Somalië, alleen mogelijk is indien de onderliggende economische, milieu- en veiligheidsproblemen worden aangepakt door zowel de lokale actoren als de internationale gemeenschap; verzoekt om een EU-strategie voor de regio, waarin de politieke doelstellingen en de afzonderlijke humanitaire, ontwikkelings-, veiligheids- en militaire maatregelen met elkaar samenhangen en verbonden zijn; |
9. |
verzoekt de HV/VV het vredesproces van Djibouti kritisch te evalueren; wijst erop dat het noodzakelijk is alle mensen die getroffen zijn door het conflict in Somalië, met inbegrip van maatschappelijke en vrouwengroeperingen, hier op alle niveaus bij te betrekken; roept op tot de invoering van een stelsel voor nationale verzoening zodat met de wederopbouw van het land kan worden begonnen; |
10. |
is verheugd over de toezeggingen van de EU en haar lidstaten; wijst er echter op dat er nog 1 miljard dollar ontbreekt aan het door de VN voor noodhulp gevraagde bedrag; vraagt de internationale gemeenschap met klem haar toezeggingen gestand te doen, voedsel te leveren en de gezondheidsomstandigheden ter plaatse te verbeteren; |
11. |
dringt erop aan dat een groter percentage van de officiële ontwikkelingshulp van de EU bestemd wordt voor de landbouwproductie en voor steun aan herdersvolkeren in ontwikkelingslanden om de voedselveiligheid te vergroten; verzoekt in dit verband de internationale gemeenschap met klem langetermijninvesteringen te doen in de landbouw, die de belangrijkste bron van voedsel en inkomen in de regio vormt, en in het opbouwen van een duurzame infrastructuur, en kleine boeren toegang te geven tot landbouwgrond, en daarmee de lokale markt te versterken en de bevolking in de Hoorn van Afrika te voorzien van aanvaardbaar dagelijks voedsel; |
12. |
vraagt om transparantere, betere en meer actuele informatie over de voedselreserves en -voorraden en over de prijsvorming op internationaal niveau; |
13. |
verlangt dat de lidstaten ervoor zorgen dat financiële instellingen die op de termijnmarkten voor voedings- en landbouwproducten speculeren, hun abusieve speculatieve activiteiten die de voedselprijzen opdrijven en destabiliseren, staken en de aanpak van armoede en menselijk lijden in the Hoorn van Afrika en overal in de ontwikkelingsgebieden laten voorgaan op winsten en baten uit speculatie met voedselprijzen; |
14. |
vraagt die instellingen met klem hun verplichtingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen serieus te nemen en interne regels in te voeren die ervoor kunnen zorgen dat zij hun activiteiten op de termijnmarkten van voedings- en landbouwproducten beperken tot wat dienstig is voor zakendoen in de werkelijke economie waar behoefte kan bestaan aan risicoafdekking; |
15. |
maant de G20 tot grotere inspanningen om tot overeenstemming te komen over wereldwijde regulatie ter voorkoming van abusieve speculatie en de coördinatie op zich te nemen van de uitwerking van preventiemechanismen tegen buitensporige schommelingen in de wereldwijde voedselprijzen; benadrukt dat de G20 ook landen die niet tot de G20 behoren daarbij moet betrekken om wereldwijde convergentie te waarborgen; |
16. |
verzoekt de Commissie om voorstellen tot wijziging van de richtlijn inzake de markten voor financiële instrumenten (2004/39/EG) en de richtlijn inzake marktmisbruik (2003/6/EG), teneinde abusieve speculatie tegen te gaan; |
17. |
wijst erop dat de Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Markets Authority, ESMA) een doorslaggevende rol moet spelen in het toezicht op de termijnmarkten voor grondstoffen; stelt dat de ESMA haar reguleringsinstrumenten met de nodige waakzaamheid moet hanteren, om manipulatie en misbruik op de termijnmarkten voor voedings- en landbouwproducten te voorkomen; |
18. |
verzoekt de Commissie haar richtsnoeren in de sector bodembeleid op het punt van grondtoe-eigening bij te werken, en deze in overeenstemming te brengen met de door de CFS geïnstigeerde Vrijwillige richtsnoeren voor verantwoord beheer van bodemgebruik, visserij en bosbouw, en deze meer gewicht te geven via de samenwerkingsprogramma's, handelspolitieke maatregelen en de betrokkenheid van de CFS bij multilaterale financiële instellingen als de Wereldbank en het IMF; |
19. |
verzoekt de Commissie en de regeringen in de regio te analyseren welke gevolgen de verkoop van landbouwgrond heeft voor de door armoede en honger getroffen plattelandsgebieden; verzoekt de Commissie het thema grondtoe-eigening aan te snijden in haar beleidsdialoog met ontwikkelingslanden, het rapporteren en monitoren van grootschalige grondaankopen te verbeteren en ontwikkelingslanden bij te staan in hun besluitvorming over investeringen; |
20. |
dringt aan op aanzienlijke inspanningen om aanpassing aan de klimaatverandering beter te integreren in het ontwikkelingsbeleid van de EU; vraagt de EU de financiering daarvoor fors te verhogen en ervoor te zorgen dat deze een aanvulling vormt op de officiële ontwikkelingshulp, een krachtig leiderschap aan de dag te leggen in de komende COP 17 waar het gaat om een betere invulling van beleidsmaatregelen op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering en de internationale aansturing van duurzaam ontwikkelingsbeleid te versterken; |
21. |
verzoekt de VN, de Commissie en de HV/VV actie te ondernemen tegen het illegaal dumpen van giftig afval in Somalische wateren en een beleid uit te stippelen om de mogelijke gezondheidsrisico's voor de bevolking weg te nemen; |
22. |
is verontrust over recente berichten dat officiële ontwikkelingshulp in Ethiopië zou worden misbruikt voor politieke onderdrukking; verzoekt de EU en haar lidstaten erop toe te zien dat de steun uitsluitend wordt gebruikt, op verantwoorde en doorzichtige wijze, voor verlichting van de armoede en daarbij volledig gebruik te maken van de mensenrechtenclausules van de Overeenkomst van Cotonou; |
23. |
verzoekt de Commissie herdersvolkeren beter op te nemen in het ontwikkelingsbeleid van de EU, aangezien zij voor een belangrijk deel van de economische activiteit en de eiwitproductie in de regio zorgen; is ervan overtuigd dat dringend met plaatselijke instanties moet worden overlegd om hun levenswijze veilig te stellen, in het besef dat hun nomadenbestaan goed past in droge gebieden waar de omstandigheden niet geschikt zijn voor het leven in vaste nederzettingen; |
24. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Veiligheidsraad en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de instellingen van de Afrikaanse Unie, de regeringen en parlementen van de IGAD-landen, het Pan-Afrikaanse Parlement, de Parlementaire Vergadering ACS-EU, het voorzitterschap van de G20 en de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0071.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/130 |
Donderdag 15 september 2011
Het standpunt en het engagement van de EU in het vooruitzicht van de VN-vergadering op hoog niveau inzake de voorkoming en beheersing van niet-overdraagbare ziekten
P7_TA(2011)0390
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over het standpunt en het engagement van de Europese Unie in het vooruitzicht van de VN-vergadering op hoog niveau inzake de voorkoming en beheersing van niet overdraagbare ziekten
2013/C 51 E/20
Het Europees Parlement,
— |
gezien het actieplan voor een mondiale strategie voor de preventie en bestrijding van niet-overdraagbare ziekten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor de periode 2008-2013 (1), |
— |
gezien de resolutie van de WHO van 11 september 2006 over de preventie en controle van niet-overdraagbare ziekten in de Europese regio van de WHO (2), |
— |
gezien VN-resolutie 64/265 over de preventie en controle van niet-overdraagbare ziekten van oktober 2010 (3), |
— |
gezien de verklaring van Moskou over gezonde levensstijlen en de controle van niet-overdraagbare ziekten van april 2011 (4), |
— |
gezien de resolutie van de algemene vergadering van de WHO over niet-overdraagbare ziekten van mei 2011 (5), |
— |
gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN over de preventie en controle van niet-overdraagbare ziekten (6), |
— |
gezien het WHO-verslag over mondiale surveillance, preventie en controle van chronische aandoeningen van de luchtwegen uit 2008 (7), |
— |
gezien de verklaring van Parma en de in maart 2011 door de lidstaten van de Europese regio van de WHO aangenomen "verbintenis te handelen" (8), |
— |
gezien de verklaring van Asturië van de WHO uit 2011 (9), |
— |
gezien het in november 2006 aangenomen Europees Handvest inzake de bestrijding van obesitas (10), |
— |
gezien artikel 168 en 179 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
— |
gezien artikel 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
— |
gezien zijn resolutie van 1 februari 2007 over het bevorderen van gezonde voeding en lichaamsbeweging: een Europese dimensie voor de preventie van overgewicht, obesitas en chronische ziekten, een Europese dimensie voor de preventie van overgewicht, obesitas en chronische ziekten (11) en zijn resolutie van 25 september 2008 over het Witboek over aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties (12), |
— |
gezien zijn resolutie van 12 juli 2007 over acties ter bestrijding van hart- en vaatziekten (13), zijn resolutie van 10 april 2008 over kankerbestrijding in de uitgebreide Europese Unie (14), en zijn verklaring van 27 april 2006 over diabetes (15), |
— |
gezien zijn resolutie van 4 september 2008 over de tussentijdse evaluatie van het Europese actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010 (16), |
— |
gezien Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (17), |
— |
gezien zijn resolutie van 11 november 2010 over demografische vraagstukken en solidariteit tussen de generaties (18) en van 8 maart 2011 over verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU (19), |
— |
gezien zijn resoluties van 6 mei 2010 over de mededeling van de Commissie over kankerbestrijding: een Europees partnerschap (20), en over het Witboek van de Commissie "Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader" (21), |
— |
gezien Besluit nr. 2004/513/EG van de Raad van 2 juni 2004 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (22), |
— |
gezien de conclusies van de Raad over hartgezondheid uit 2004 (23), |
— |
gezien Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) (24), |
— |
gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (25), |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 7 december 2010 over innovatieve benaderingen van chronische ziekten in de volksgezondheid en de zorgstelsels (26), |
— |
gezien de conclusies van de Raad over "Gemeenschappelijke waarden en beginselen in de zorgstelsels van de Europese Unie" van 22 juni 2006 en de conclusies van de Raad "Naar moderne, reactieve en duurzame zorgstelsels" van 6 juni 2011 (27), |
— |
gezien de conclusies van de Raad over "de rol van de EU ten aanzien van de volksgezondheid in de wereld" van 10 mei 2010 (28), |
— |
gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat volgens de WHO 86 % van de sterfgevallen in Europa wordt veroorzaakt door niet-overdraagbare ziekten, |
B. |
overwegende dat hart- en vaatziekten, aandoeningen van de luchtwegen, kanker en diabetes de vier meest voorkomende niet-overdraagbare ziekten zijn; overwegende dat andere belangrijke niet-overdraagbare ziekten niet mogen worden verwaarloosd, |
C. |
overwegende dat hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak zijn, met meer dan 2 miljoen sterfgevallen per jaar; overwegende dat coronaire hartziekten en beroerten de meest voorkomende hart- en vaatziekten zijn, die respectievelijk verantwoordelijk zijn voor meer dan een derde (te weten 741 000) en iets meer dan een vierde (te weten 508 000) van alle door hart- en vaatziekten veroorzaakte sterfgevallen, |
D. |
overwegende dat kanker de op één na meest voorkomende doodsoorzaak is, met een prevalentie in de bevolking van 3-4 %, oplopend tot 10-15 % op oudere leeftijd; en overwegende dat elk jaar naar schatting bij 2,45 miljoen personen in de EU kanker wordt vastgesteld en er 1,23 miljoen sterfgevallen worden geregistreerd; overwegende dat de prevalentie van kanker bij kinderen toeneemt met meer dan 1 % per jaar in Europa, |
E. |
overwegende dat miljoenen mensen in Europa last hebben van te voorkomen chronische aandoeningen van de luchtwegen, zoals astma en bronchitis en chronic obstructive pulmonary disease (COPD), |
F. |
overwegende dat er op EU-niveau geen strategie of initiatief bestaat dat gericht is op diabetes (type 1 en type 2), waaraan naar schatting meer dan 32 miljoen EU-burgers lijden, met een even hoog aantal mensen dat lijdt aan verminderde glucosetolerantie die zeer waarschijnlijk zal leiden tot klinisch manifeste diabetes; overwegende dat deze cijfers tegen 2030 naar verwachting zullen stijgen met 16 % ten gevolge van de obesitasepidemie, de vergrijzing van de Europee bevolking en andere factoren die nog in kaart moeten worden gebracht en waarvoor meer onderzoek nodig is, |
G. |
overwegende dat vier risicofactoren gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de meerderheid van de niet-overdraagbare ziekten: tabaksgebruik, slechte eetgewoonten, alcoholgebruik en gebrek aan lichaamsbeweging, terwijl blootstelling aan milieuvervuilende stoffen als een vijfde belangrijke factor moet worden beschouwd, |
H. |
overwegende dat tabaksgebruik de belangrijkste te voorkomen doodsoorzaak is en dodelijk is voor één op de twee langdurige tabaksgebruikers, |
I. |
overwegende dat alcoholgebruik, onevenwichtige eetgewoonten, milieuvervuiling en een gebrek aan lichaamsbeweging aanzienlijk kunnen bijdragen tot een verhoogd risico op de ontwikkeling van hart- en vaatziekten, kanker en diabetes, |
J. |
overwegende dat steeds meer erkend wordt dat lichaamsbeweging een belangrijke rol speelt in de preventie van niet-overdraagbare ziekten, |
K. |
overwegende dat zeven risicofactoren voor vroegtijdig overlijden (hoge bloeddruk, hoog cholesterolpeil, hoge body mass index, onvoldoende consumptie van fruit en groente, gebrek aan lichaamsbeweging, overdadig alcoholgebruik, roken) verband houden met gewoonten op het gebied van voeding en lichamelijke activiteit, |
L. |
overwegende dat de meerderheid van de chronische niet-overdraagbare ziekten kan worden voorkomen, met name door vermindering of vermijding van de belangrijkste risicofactoren, zoals roken, slechte eetgewoonten, te weinig lichaamsbeweging, alcoholgebruik en blootstelling aan bepaalde chemische stoffen; overwegende dat een effectief milieubeleid, met inbegrip van de handhaving van bestaande wetgeving en handhaving van bestaande normen, aanzienlijke preventieve mogelijkheden schept, |
M. |
overwegende dat bij de ontwikkeling van strategieën voor preventie en vroege opsporing ook rekening moet worden gehouden met bijkomende factoren als leeftijd, gender, genetische achtergrond en fysiologische omstandigheden, inclusief obesitas, |
N. |
overwegende dat de meerderheid van de niet-overdraagbare ziekten gemeenschappelijke symptomen hebben, zoals chronische pijn en geestelijke gezondheidsproblemen, die directe gevolgen hebben voor de patiënten en hun levenskwaliteit, en die met een gemeenschappelijke, horizontale benadering aangepakt zouden moeten worden, zodat zorgstelsels deze ziekten kostenefficiënter kunnen bestrijden, |
O. |
overwegende dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om ziekten te voorkomen, hoewel is aangetoond dat op de gehele bevolking gerichte strategieën ter voorkoming van niet-overdraagbare ziekten de kosten op consistente wijze verlagen, |
P. |
overwegende dat 97 % van de uitgaven voor de gezondheidszorg wordt uitgegeven aan behandelingen, maar dat slechts 3 % wordt geïnvesteerd in preventie, en overwegende dat de kosten voor de behandeling van niet-overdraagbare ziekten sterk stijgen in verband met de beschikbaarheid van diagnoseapparatuur en behandelingen, |
Q. |
overwegende dat de WHO de toename van de niet–overdraagbare ziekten als epidemisch bestempelt en er vanuit gaat dat deze ziekten tegen 2030 52 miljoen mensen het leven zullen kosten, |
R. |
overwegende dat het World Economic Forum en the Harvard School of Public Health gegevens hebben gepubliceerd waarin geschat wordt dat niet-overdraagbare ziekten een verlies van economische output zullen veroorzaken ter hoogte van EUR25 triljoen over de periode van 2005 tot 2030, |
S. |
overwegende dat niet-overdraagbare ziekten de Europa 2020-strategie kunnen dwarsbomen en mensen het recht kunnen ontzeggen op een gezond leven, alsmede het recht op een productief leven, |
T. |
overwegende dat een centrale rol is weggelegd voor de EU bij het bespoedigen van vooruitgang betreffende wereldwijde gezondheidsproblemen, inclusief de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling voor gezondheid en niet-overdraagbare ziekten, als aangegeven in de conclusies van de Raad over de rol van de EU ten aanzien van de volksgezondheid in de wereld, |
U. |
overwegende dat sommige factoren voor niet-overdraagbare ziekten zonder twijfel samenhangen met mondiale problemen zoals milieuvervuiling en bijgevolg moeten worden aangepakt op mondiaal niveau; overwegende dat andere aspecten kunnen worden aangepakt op nationaal of regionaal niveau, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, |
V. |
overwegende dat prenatale omstandigheden, inclusief blootstelling aan milieuverontreiniging, levenslange gevolgen hebben voor vele aspecten van volksgezondheid en welzijn, met name de mate van waarschijnlijkheid van het ontwikkelen van aandoeningen aan de luchtwegen, en het waarschijnlijker kunnen maken dat mensen kanker en diabetes krijgen, |
W. |
overwegende dat de EU, hoewel mensen nu gemiddeld langer en gezonder leven dan vorige generaties, in de context van de vergrijzende bevolking en het nieuwe fenomeen van de "oldest old", kampt met een epidemie van chronische ziekten en multimorbiditeit, alsmede met een bedreiging van en verhoogde druk op de duurzaamheid van de nationale zorgstelsels, |
X. |
overwegende dat sociaaleconomische factoren ook belangrijke determinanten zijn voor de gezondheid en dat er grote verschillen bestaan in gezondheid tussen en binnen de lidstaten, |
Y. |
overwegende dat het tekort aan zorgmedewerkers in Europa - artsen, verpleegsters, tandartsen, apothekers en fysiotherapeuten -, tegen 2020 naar schatting één miljoen zal bedragen, |
Z. |
overwegende dat sociale en milieufactoren duidelijk moeten worden geïdentificeerd als bepalende factoren voor de gezondheidstoestand, aangezien elk jaar bijvoorbeeld 1,6 miljoen mensen sterven als gevolg van luchtvervuiling binnenshuis, en dit dus een belangrijke milieufactor is die de gezondheid bedreigt in Europa en leidt tot een aanzienlijke vermindering van de levensverwachting en de productiviteit, |
AA. |
overwegende dat EU-burgers bezorgd zijn over de mogelijke gevolgen van het milieu op hun gezondheid, waarbij ze zich de meeste zorgen maken over de mogelijke gevolgen van gevaarlijke stoffen; overwegende dat fijnstof jaarlijks verantwoordelijk wordt geacht voor de dood van 455 000 mensen die lijden aan cardiorespiratoire aandoeningen in de 27 EU-lidstaten, |
1. |
dringt aan op een sterk politiek engagement van de Commissie en EU-lidstaten dat getuigt van het belang en de ernst van de mondiale epidemie van niet-overdraagbare aandoeningen; |
2. |
dringt er bij de EU op aan te pleiten voor een ambitieuze doelstelling om de te voorkomen mortaliteit te verlagen, zoals bijvoorbeeld de WHO-doelstelling om de nationale mortaliteit tegen 2025 ten opzichte van de cijfers van 2010 te verlagen met 25 %; |
3. |
roept de EU en de EU-lidstaten op de volgende vijf essentiële verplichtingen vast te stellen en op te nemen in de politieke verklaring van de VN-vergadering op hoog niveau inzake niet-overdraagbare ziekten in september 2011:
|
4. |
dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de politieke verklaring ten uitvoer te leggen die zal worden opgesteld na de vergadering op hoog niveau, waaraan zal worden deelgenomen door alle relevante EU-agentschappen en -instellingen om de uitdagingen op het gebied van niet-overdraagbare ziekten aan te gaan; |
5. |
dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de primaire preventie van, onderzoek naar en vroegtijdige diagnose en de behandeling van de vier meest voorkomende niet-overdraagbare ziekten (hart- en vaatziekten, aandoeningen van de luchtwegen, kanker en diabetes) op te schalen, zonder andere belangrijke niet-overdraagbare ziekten te verwaarlozen, bijvoorbeeld geestelijke en neurologische aandoeningen, met inbegrip van de ziekte van Alzheimer; benadrukt het feit dat het belangrijk is mensen die een hoog risico lopen deze ziekten te ontwikkelen of eraan te sterven, die lijden aan vooraf bestaande aandoeningen of chronische en ernstige ziekten of die onderhevig zijn aan risicofactoren die de niet-overdraagbare ziekten verergeren, vroeg op te sporen; |
6. |
benadrukt dat er een geïntegreerde en holistische patiëntgerichte benadering nodig is van de gezondheidstoestand op lange termijn, met inbegrip van ziektepreventie en gezondheidsbevordering, vroegtijdige diagnose, monitoring en voorlichting, alsmede bewustmakingscampagnes voor de bevolking met betrekking tot risicofactoren, vooraf bestaande aandoeningen en ongezonde gewoonten (tabaksgebruik, slechte voeding, gebrek aan fysieke activiteit en consumptie van alcohol) en coördinatie van ziekenhuisbehandeling en mantelzorg; |
7. |
dringt erop aan dat er al in een vroeg stadium preventieve strategieën ten uitvoer worden gelegd voor niet-overdraagbare ziekten; benadrukt het feit dat in scholen meer onderwijs op het gebied van gezonde gewoonten inzake voeding en lichamelijke activiteit moet worden verstrekt; merkt op dat mondiaal toereikende middelen voor dit opvoedkundig werk ter beschikking moeten worden gesteld; |
8. |
merkt op dat beleid dat gericht is op het beïnvloeden van gedrags-, sociale, economische en milieufactoren die verband houden met niet-overdraagbare ziekten snel en volledig moet worden uitgevoerd om de doeltreffendste respons op deze ziekten te garanderen, waarbij tegelijkertijd de levenskwaliteit wordt verhoogd en de gezondheidsverschillen worden verkleind; |
9. |
erkent dat de nadruk van chronische zorgmodellen op de geavanceerde chronische toestand moet worden verlegd naar het begeleiden van mensen in een vroeg stadium van hun niet-overdraagbare aandoening, met als uiteindelijke doel niet alleen het behandelen van ziekten maar ook het verbeteren van de prognose voor patiënten die lijden aan chronische aandoeningen; benadrukt tegelijk het feit dat palliatieve zorg belangrijk is; |
10. |
is verheugd over de nadruk die eerdere EU-voorzitterschappen hebben gelegd op preventie en controle van chronische niet-overdraagbare ziekten, o.a. het Spaanse voorzitterschap over hart- en vaatziekten en het Poolse voorzitterschap over ‘Chronische aandoeningen van de luchtwegen bij kinderen’ en ‘Gezondheidssolidariteit – het dichten van de kloof tussen de EU-lidstaten’ |
11. |
dringt erop aan dat er duidelijke protocollen en op wetenschappelijk bewijs gebaseerde richtsnoeren moeten worden opgesteld voor de meest voorkomende niet-overdraagbare ziekten om ervoor te zorgen dat patiënten op gepaste wijze worden behandeld in alle medische zorgberoepen, inclusief specialisten, eerstelijnsgezondheidszorg en gespecialiseerde verpleegkundigen; |
12. |
benadrukt dat er op alle niveaus onderzoek en voorlichting nodig is op het gebied van chronische ziekten, met name wat betreft de vier meest voorkomende niet-overdraagbare ziekten, zonder de andere belangrijk niet-overdraagbare ziekten te verwaarlozen, en de beperking van de risicofactoren, interventies van de gezondheidzorg in het algemeen en interacties tussen bronnen van verontreiniging en gevolgen voor de gezondheid, met multidisciplinaire samenwerking op het gebied van niet-overdraagbare ziekten als onderzoeksprioriteit in die gebieden en landen die over voldoende middelen beschikken; |
13. |
dringt er sterk bij de lidstaten op aan zich te houden aan de luchtkwaliteitsnormen en de WHO-richtsnoeren voor luchtkwaliteit binnens- en buitenshuis na te leven, alsmede de verklaring van Parma van 2010 en de ‘verbintenis te handelen’, waarin bepaald wordt dat de gevolgen voor de gezondheid van de klimaatverandering moeten worden bestreden; |
14. |
benadrukt dat de richtlijn betreffende tabaksproducten onmiddellijk en daadwerkelijk moet worden herzien; |
15. |
onderstreept dat het belangrijk is dat de EU en de lidstaten preventie en vermindering van risicofactoren verder opnemen in alle relevante wetgevings- en beleidsterreinen, en met name in hun milieu-, levensmiddelen- en consumentenbeleid, om zo de doelstellingen met betrekking tot niet-overdraagbare ziekten te verwezenlijken en de uitdagingen op het vlak van volksgezondheid en op sociaal en economisch vlak aan te gaan; |
16. |
erkent dat, in overeenstemming met artikel 168 van het VWEU, maatregelen met betrekking tot de gezondheidszorg voornamelijk tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoren, maar benadrukt dat het belangrijk is om een EU-strategie vast te stellen inzake chronische niet-overdraagbare ziekten, gevolgd door een aanbeveling van de Raad, met afzonderlijke afdelingen over de vier meest voorkomende niet-overdraagbare ziekten, en tevens rekening houdend met genderspecifieke aspecten, in samenwerking met de relevante belanghebbenden, met inbegrip van patiënten en medisch personeel; |
17. |
verzoekt de lidstaten tegen 2013 nationale plannen voor niet-overdraagbare ziekten op te stellen, met name voor de vier meest voorkomende niet-overdraagbare ziekten, met middelen die in verhouding staan tot de gevolgen van deze ziekten, alsmede een mondiaal coördinatiemechanisme op te zetten voor acties op het gebied van niet-overdraagbare ziekten; |
18. |
merkt op dat de tenuitvoerlegging van nationale plannen op het gebied van niet-overdraagbare ziekten, in combinatie met effectievere preventie, diagnose en behandeling van niet-overdraagbare ziekten en risicofactoren zoals vooraf bestaande aandoeningen of chronische en ernstige ziekten, de gevolgen van deze ziekten aanzienlijk zou kunnen beperken en zo zou kunnen bijdragen tot handhaving van de duurzaamheid van nationale zorgstelsels; |
19. |
roept de Commissie op blijvend toezicht te houden op en verslag uit te brengen over de vooruitgang in de EU op het vlak van de tenuitvoerlegging door de lidstaten van hun nationale plannen met betrekking tot niet-overdraagbare ziekten, en met name betreffende de vier meest voorkomende niet-overdraagbare ziekten, en hierbij de nadruk te leggen op de vooruitgang die wordt geboekt op het vlak van preventie, vroegtijdige opsporing, behandeling en onderzoek; |
20. |
roept de lidstaten op maatregelen te nemen om de hoeveelheid gezondheidswerkers die opgeleid zijn en daadwerkelijk tewerkgesteld zijn in de gezondheidszorg te verhogen om de door niet-overdraagbare ziekten veroorzaakte werklast op een effectievere manier aan te kunnen; |
21. |
benadrukt dat er behoefte is aan consistentie en een gezamenlijke aanpak in de politieke verklaring van de VN en de lopende maatregelen van de EU-Raad en de Commissie, o.a. het denkproces over chronische ziekten; |
22. |
verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen en onderzoeken om de bevoegdheden van het Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding (ECDC) zodanig uit te breiden dat ook de niet-overdraagbare ziekten eronder vallen en het centrum te gebruiken als centrum voor de verzameling van gegevens en het ontwikkelen van aanbevelingen over niet-overdraagbare ziekten, en op die manier beleidsmakers, wetenschappers en artsen te voorzien van gegevens over beste praktijken en meer kennis over niet-overdraagbare ziekten; |
23. |
benadrukt dat er prioriteiten moeten worden gesteld om gegevens centraal te verzamelen om ervoor te zorgen dat er vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn die een betere planning en betere aanbevelingen in de gehele EU mogelijk maken; |
24. |
dringt erop aan tegen 2014 de uitvoering van de politieke verklaring van de VN volledig te herzien; |
25. |
roept de lidstaten en de Commissie op ervoor te zorgen dat een delegatie op hoog niveau de VN-vergadering op 19 en 20 september 2011 bijwoont en er een ambitieus en gecoördineerd EU-standpunt presenteert; |
26. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de HV/VV, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de EU-ambassadeur bij de VN, de secretaris-generaal van de VN en de directeur-generaal van de WHO. |
(1) http://whqlibdoc.who.int/publications/2009/9789241597418_eng.pdf
(2) http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0004/77575/RC56_eres02.pdf
(3) http://www.un.org/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/64/265&Lang=E
(4) http://www.un.org/en/ga/president/65/issues/moscow_declaration_en.pdf
(5) http://apps.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHA64/A64_R11-en.pdf
(6) http://www.un.org/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/66/83&Lang=E
(7) http://www.who.int/gard/publications/GARD%20Book%202007.pdf
(8) http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0011/78608/E93618.pdf
(9) http://www.iarc.fr/en/media-centre/iarcnews/2011/asturiasdeclaration.php
(10) http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0009/87462/E89567.pdf
(11) PB C 250 E van 25.10.2007, blz. 93.
(12) PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 97.
(13) PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 561.
(14) PB C 247 E van 15.10.2009, blz. 11.
(15) PB C 296 E van 6.12.2006, blz. 273.
(16) PB C 295 E, van 4.12.2009, blz. 83.
(17) PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
(18) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0400.
(19) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0081.
(20) PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 95.
(21) PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 115.
(22) http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2004:213:0008:0024:EN:PDF
(23) www.consilium.europa.eu/uedocs/NewsWord/en/lsa/80729.doc
(24) http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2007:301:0003:0013:en:PDF
(25) http://cordis.europa.eu/documents/documentlibrary/90798681EN6.pdf
(26) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/lsa/118282.pdf
(27) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/lsa/122395.pdf
(28) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/EN/foraff/114352.pdf
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/137 |
Donderdag 15 september 2011
Beleid van de EU ten aanzien van de ITU-Wereldradiocommunicatieconferentie 2012 (WRC-12)
P7_TA(2011)0391
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over het beleid van de Europese Unie ten aanzien van de Wereldradiocommunicatieconferentie 2012 van de ITU (WRC-12)
2013/C 51 E/21
Het Europees Parlement,
— |
gezien de mededeling van de Commissie COM (2011)0180 van 6 april 2011 over het beleid van de Europese Unie ten aanzien van de ITU-Wereldradioconferentie 2012 (WRC-12), |
— |
gezien de agenda van de WRC-12 van de ITU, |
— |
gezien de in de EU 2020-strategie opgenomen digitale agenda, |
— |
gezien het advies van de Beleidsgroep Radiospectrum over gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen voor de WRC-12, |
— |
gezien zijn standpunt over het programma voor het radiospectrumbeleid dat op 11 mei 2011 werd aangenomen (1), |
— |
gezien de conclusies van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van 27 mei 2011 over de WRC-12, |
— |
gezien artikel 8 bis, lid 4, en artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2009/140/EG van 25 november 2009 tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten, |
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat de conferentie van 2012 zal worden afgerond met de goedkeuring van de wijzigingen op de voorschriften van de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU), |
B. |
overwegende dat de EU-lidstaten ervoor moeten zorgen dat de internationale overeenkomsten waarbij zij in het kader van de ITU partij zijn in overeenstemming zijn met bestaande EU-wetgeving, met name met de desbetreffende regels en beginselen van het regelgevingskader van de EU voor elektronische communicatie, |
C. |
overwegende dat het spectrum een schaars openbaar goed vormt dat voor een groeiend aantal sectoren van cruciaal belang is, |
D. |
overwegende dat met name draadloze breedband- en communicatiediensten belangrijke stimulansen vormen voor groei en Europese concurrentiekracht op mondiaal niveau, zoals ook wordt benadrukt in de digitale agenda voor Europa, |
E. |
overwegende dat Europa alleen in staat zal zijn om het potentieel van een digitale economie volledig te benutten door een goed functionerende interne digitale markt te creëren met gelijke voorwaarden in de gehele Unie, |
F. |
overwegende dat het op geharmoniseerde wijze vrijmaken van extra spectrumruimte op mondiaal en Europees niveau een belangrijke manier is om capaciteitsproblemen van mobiele netwerken te verhelpen en om nieuwe diensten en economische groei te bevorderen, |
G. |
overwegende dat een belangrijk onderwerp van deze conferentie de beschikbaarheid van radiospectrum betreft en met name het digitale dividend in de 800 MHz-band, |
H. |
overwegende dat diverse andere onderwerpen van belang zijn voor EU-beleid (informatiemaatschappij, vervoer, ruimtevaartbeleid, Galileo, internationale markt, milieu, audiovisueel beleid, onderzoek), |
I. |
overwegende dat op elke Wereldradiocommunictieconferentie de agenda voor de volgende conferentie wordt vastgesteld, |
1. |
verwelkomt de mededeling van de Commissie en schaart zich achter de analyse inzake de grote effecten van de WRC-12 op het beleid van de EU; |
2. |
is van mening dat de EU in multilaterale onderhandelingen met één stem moet spreken, teneinde haar belangen te verdedigen en mondiale synergieën en schaalvoordelen te creëren ten aanzien van spectrumgebruik; dringt er in dit verband met klem bij de lidstaten op aan deze beleidsoriëntaties volledig te ondersteunen en op de WRC-12 actief te bevorderen en verdedigen; is voorts van mening dat de lidstaten, zolang de Commissie niet gerechtigd is binnen de ITU uit naam van de EU te spreken, nauw moeten samenwerken om, samen met de Commissie, tot een gemeenschappelijk Uniestandpunt te komen op basis van het programma voor het radiospectrumbeleid; |
3. |
wijst op de 25 afzonderlijke agendaonderwerpen van de WRC-12 en het mogelijke effect hiervan op het beleid en de doelstellingen van de EU; |
4. |
dringt er bij de lidstaten op aan deze doelstellingen veilig te stellen en zich te verzetten tegen eventuele wijzigingen van de radiovoorschriften van de ITU die het toepassingsgebied en de essentie ervan zouden beïnvloeden; verzoekt de Commissie in dit verband te waarborgen dat de in het EU-verdrag en het acquis communautaire vastgelegde beginselen worden geëerbiedigd; |
5. |
is van mening dat de Commissie de lidstaten met technische en politieke steun moet bijstaan in hun bilaterale en multilaterale besprekingen met derde landen en met de lidstaten moet samenwerken wanneer over internationale overeenkomsten wordt onderhandeld, met name wanneer het overeenkomsten met aangrenzende derde landen betreft, aangezien zich hierbij problemen kunnen voordoen als gevolg van verschillende toewijzingsplannen; |
6. |
wijst nogmaals op zijn standpunt over het programma voor het radiospectrumbeleid en - in het bijzonder gelet op de studie van de ITU zelf naar behoeften op het gebied van geavanceerde internationale mobiele telecommunicatie (IMT) - op de noodzaak om voldoende en adequate spectrumruimte vrij te maken voor mobiel dataverkeer, oplopend tot ten minste 1 200 MHz in het totaal in 2015, teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken en zo goed mogelijk te voorzien in de groeiende vraag naar mobiel dataverkeer; benadrukt dat eventuele nieuwe maatregelen transparant dienen te zijn, de concurrentie niet mogen verstoren noch nadelen mogen opleveren voor nieuwkomers op de telecommunicatiemarkt; |
7. |
dringt er bij de lidstaten op aan de inspanningen van de Commissie om dit belangrijke onderwerp op de agenda voor de volgende Wereldradiocommunicatieconferentie in 2016 te plaatsen, te ondersteunen; benadrukt in dit verband nogmaals dat de EU een inventaris moet opstellen van haar bestaande spectrumgebruik en de efficiëntie hiervan, zoals wordt voorgesteld in het programma voor het radiospectrumbeleid; |
8. |
dringt er nogmaals bij de lidstaten en de Commissie op aan te streven naar een ambitieuze harmonisatieagenda, overeenkomstig de conclusies van de ITU, en verzoekt de Commissie de noodzaak om extra spectrumband vrij te maken te evalueren en te herzien, daarbij rekening houdend met de ontwikkeling van spectrumtechnologieën, marktervaringen met nieuwe diensten, de mogelijke toekomstige behoeften op het gebied van terrestrische radio- en televisie-uitzendingen, en het tekort aan spectrum in andere bandbreedten die geschikt zijn voor draadloze breedbanddekking teneinde dit mogelijk te maken, afhankelijk van de noodzakelijke beslissingen die in 2012 en 2016 worden genomen; |
9. |
benadrukt dat draadloze breedbanddiensten aanzienlijk bijdragen aan economisch herstel en economische groei; wijst erop dat voldoende en op efficiënte wijze beheerd spectrum noodzakelijk is om in de groeiende vraag van consumenten te voorzien, zowel wat capaciteit als dekking betreft; |
10. |
is van mening dat een krachtigere Europese rol op het gebied van spectrumbeleid een sterkere formele positie van de EU binnen de ITU vergt en is er derhalve een warm voorstander van de status van de EU te heroverwegen tijdens de volgende plenipotentiaire conferentie van de ITU in 2014; |
11. |
onderstreept de noodzaak van samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten om ervoor te zorgen dat de EU het potentieel van innovatiemogelijkheden op het gebied van radiospectrumtechnologieën ten volle kan benutten; |
12. |
acht het van groot belang dat de EU een leidende rol op zich neemt op het gebied van radiospectrumtechnologie en daarmee voor de rest van de wereld een voorbeeld van optimale werkwijze en cohesie vormt; |
13. |
onderstreept dat apparatuur die gebruik maakt van radiosprectrum kwetsbaar is voor cyberaanvallen en benadrukt de noodzaak van een gecoördineerde mondiale benadering om de cyberbeveiliging te versterken; |
14. |
verzoekt de Commissie om verslag uit te brengen over de resultaten van de WRC-12; |
15. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede de regeringen en de parlementen van de lidstaten. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0220.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/140 |
Donderdag 15 september 2011
Wit-Rusland: arrestatie van de mensenrechtenactivist Ales Bialatski
P7_TA(2011)0392
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over Belarus: de arrestatie van mensenrechtenactivist Ales Bialatski
2013/C 51 E/22
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Belarus, met name de resoluties van 12 mei 2011 (1), 10 maart 2011 (2), 20 januari 2011 (3) en 17 december 2009 (4), |
— |
gezien de conclusies over Belarus van de 3 101ste bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken op 20 juni 2011, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948 en de verklaring van de Verenigde Naties over de verdedigers van de mensenrechten van december 1988, |
— |
gezien de resolutie van de Conferentie van internationale niet-gouvernementele organisaties van de Raad van Europa van 22 juni 2011 over de vrijheid van vergadering in de Republiek Belarus, |
— |
gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 17 juni 2011 waarin de schendingen van de mensenrechten vóór, tijdens en na de presidentsverkiezingen in Belarus worden veroordeeld en de Belarussische regering ertoe wordt opgeroepen de vervolging van oppositieleiders stop te zetten, |
— |
gezien de verklaring van Catherine Ashton, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, van 5 augustus 2011 over de arrestatie van de heer Ales Bialiatski in Belarus, |
— |
gezien artikel 122, lid 5, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat Belarus zich internationaal heeft verbonden tot naleving van de beginselen van het internationale recht en fundamentele waarden zoals democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, |
B. |
overwegende dat de heer Ales Bialiatski, mensenrechtenactivist, voorzitter van het mensenrechtencentrum Viasna en ondervoorzitter van de Internationale federatie voor de mensenrechten (FIDH), na een periode van opsluiting in het detentiecentrum van het Belarussische Ministerie van Binnenlandse Zaken op 4 augustus 2011 in Minsk werd gearresteerd op beschuldiging van grootschalige belastingontduiking ("verduistering van aanzienlijke inkomsten") en op 12 augustus 2011 uit hoofde van artikel 243, deel II, van het Belarussische strafwetboek werd aangeklaagd; overwegende dat hem een straf te wachten staat van ofwel maximum vijf jaar ‧vrijheidsbeperking‧, ofwel drie tot zeven jaar opsluiting, en dat zijn bezittingen, met inbegrip van de gebouwen van waaruit Viasna geleid wordt, in beslag zullen worden genomen, |
C. |
overwegende dat ambtenaren van de dienst voor staatsveiligheid (KGB) en van het departement voor financieel onderzoek van het Landelijk Controlecomité het privé-eigendom van Ales Bialiatski in Minsk, zijn woning in Rakov en de kantoren van Viasna in Minsk zijn binnengevallen en er computers en andere voorwerpen in beslag hebben genomen, |
D. |
overwegende dat de rechter van een arrondissementsrechtbank in Minsk de aanvraag van Ales Bialiatski's advocaat om de mensenrechtenactivist onder persoonlijke borgtocht vrij te laten, op 16 augustus 2011 heeft afgewezen, en dat de duur van Ales Bialiatski's voorlopige hechtenis eerder die week met twee maanden is verlengd, |
E. |
overwegende dat de arrestatie volgde op de openbaarmaking door een aantal EU-lidstaten van details over Ales Bialiatski's bankrekeningen aan de Belarussische overheid; overwegende dat de Belarussische overheid voor het verkrijgen van deze informatie gebruik heeft gemaakt van de internationale samenwerking in het kader van een bilaterale overeenkomst over rechtsbijstand, en het systeem van internationale procedures en overeenkomsten inzake financiële transfers – bedoeld om terroristen en criminelen op te sporen – heeft misbruikt met als doel volledige controle te verwerven over de niet-gouvernementele organisaties van het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie in Belarus en met als doel de steun van de EU aan het maatschappelijk middenveld in Belarus in diskrediet te brengen, |
F. |
overwegende dat de Belarussische belastingsautoriteiten de bedragen op de rekening van de heer Bialiatski als zijn persoonlijke inkomsten hebben geïnterpreteerd en hem ervan hebben beschuldigd deze te verzwijgen, |
G. |
overwegende dat de Belarussische overheid voor nagenoeg alle mensenrechtenorganisaties in het land weigert om ze op nationaal niveau te registreren (het verzoek om registratie van Viasna werd de afgelopen jaren tot drie keer toe afgewezen); overwegende dat buitenlandse hulp aan niet-gouvernementele organisaties in Belarus (in het geval van Viasna gaat het om middelen ter ondersteuning van de slachtoffers van de grootschalige repressie door het Belarussische regime na de presidentsverkiezingen in december 2010) moet worden goedgekeurd door de Belarussische overheid, met als gevolg dat mensenrechtenactivisten gedwongen zijn rekeningen te openen in naburige landen om daadwerkelijk steun te kunnen bieden aan de vertegenwoordigers van het onafhankelijke maatschappelijk middenveld, |
H. |
overwegende dat mensenrechtenactivisten op wijdverbreide schaal systematisch gepest worden; overwegende dat er recentelijk berichten zijn opgedoken over de vervolging van verdedigers van de mensenrechten, journalisten en activisten die zich inzetten voor de vrijlating van Ales Bialiatski, in de vorm van arrestaties, opsluitingen, ondervragingen, oplegging van boetes en inbeslagneming van gedrukt materiaal; overwegende dat één van hen, Viktar Sazonau, momenteel in afwachting is van een proces, |
I. |
overwegende dat het geval van Ales Bialiatski deel uitmaakt van een groter patroon van permanente pesterijen jegens vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenactivisten die al aan de gang zijn sinds de presidentsverkiezingen in december 2010 en tot een dramatische verslechtering van de situatie op het vlak van de mensenrechten en burgerlijke en politieke vrijheden in Belarus hebben geleid, |
J. |
overwegende dat een groot aantal leden van de oppositie, onder wie voormalige presidentskandidaten, journalisten en mensenrechtenactivisten, wegens hun deelname aan de vreedzame betogingen van 19 december 2010 in Minsk na afloop van de verkiezingen zijn opgepakt, beschuldigd van ‧het organiseren van massale onlusten‧ en tot buitensporig strenge straffen zijn veroordeeld, met name straffen gaande tot zeven jaar in gemiddeld of zwaar beveiligde strafkolonies; overwegende dat sommigen van hen naar verluidt fysieke en psychologische folteringen hebben ondergaan, geen aangepaste juridische en medische bijstand hebben gekregen of na een zware operatie zonder de nodige medische revalidatie naar de gevangenis zijn teruggestuurd, |
1. |
maakt zich ernstige zorgen over de verslechterende situatie van mensenrechtenactivisten in Belarus; keurt de recente arrestatie van en beschuldigingen tegen Ales Bialiatski, voorzitter van het mensenrechtencentrum Viasna, en het gebrek aan respect vanwege de Belarussische autoriteiten voor de grondrechten van vrijheid van vergadering en meningsuiting ten zeerste af; |
2. |
betreurt dat de Belarussische autoriteiten systematisch weigeren om onafhankelijke mensenrechtenorganisaties in het land rechtsstatus te verlenen zodat het voor hen onmogelijk is te functioneren, door repressieve wetten in te voeren waarmee het maatschappelijk middenveld het zwijgen wordt opgelegd en met criminele sancties te dreigen om mensenrechtenactivisten te intimideren; |
3. |
is gezien de strafexpeditie zonder weerga jegens het maatschappelijk middenveld in Belarus na de presidentsverkiezingen in december 2010 van mening dat het proces tegen Ales Bialiatski een politieke grond heeft en tot doel heeft zijn legitieme activiteiten als verdediger van de mensenrechten te belemmeren; |
4. |
eist dat Ales Bialiatski onvoorwaardelijk en ogenblikkelijk wordt vrijgelaten en dat het onderzoek en alle beschuldigingen tegen hem worden opgeheven; |
5. |
veroordeelt het optreden ten aanzien van het mensenrechtencentrum Viasna en vraagt de Belarussische overheid met aandrang een eind te maken aan alle vormen van pesterij jegens Ales Bialiatiski, Viasna, de werknemers van Viasna en alle andere mensenrechtenactivisten en organisaties van het maatschappelijk middenveld in het land, en de rechtsstaat te eerbiedigen; |
6. |
vraagt dat de Belarussische autoriteiten artikel 193, lid 1, van het strafwetboek van Belarus intrekken, aangezien dit artikel de organisatie van en deelname aan activiteiten van niet-geregistreerde openbare verenigingen verbiedt, en bijgevolg in strijd is met de internationale normen betreffende de vrijheid van vergadering en een schending inhoudt van de verbintenissen van Belarus jegens de OVSE en de VN; |
7. |
benadrukt dat wettelijke steun tussen de EU-lidstaten en Belarus geen instrument mag worden voor politieke vervolging en repressie; |
8. |
betreurt dat de Belarussische overheid het Belarussische recht en de internationale en bilaterale mechanismen doelbewust misbruikt heeft om haar doelen te bereiken; |
9. |
verzoekt de Belarussische autoriteiten om alle bepalingen van de verklaring van de Verenigde Naties over de verdedigers van de mensenrechten te eerbiedigen en de democratische beginselen, mensenrechten en fundamentele vrijheden in alle omstandigheden na te leven, overeenkomstig de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de internationale en regionale mensenrechteninstrumenten die Belarus geratificeerd heeft; |
10. |
vraagt de Belarussische autoriteiten met aandrang de Belarussische wetgeving te hervormen, in het bijzonder voor wat de vrijheid van vergadering en meningsuiting betreft, ze in overeenstemming te brengen met de internationale normen, en de huidige wetgeving tot die tijd niet meer te misbruiken; |
11. |
vraagt de Raad, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger om meer druk uit te oefenen op de Belarussische autoriteiten en het visumverbod en de lijst met bevroren activa uit te breiden tot al wie betrokken is bij de arrestatie en vervolging van Ales Bialiatski; |
12. |
benadrukt dat de EU in het licht van de aanhoudende repressie zonder weerga van de oppositie en het maatschappelijk middenveld in Belarus steun moet verlenen aan de opbouw van de democratie in Belarus en nieuwe manieren moet vinden om het maatschappelijk middenveld en de onafhankelijke media in Belarus te helpen de bewustwording van de bevolking te bevorderen; |
13. |
vraagt dat het Oostelijk Partnerschap, dat op 28-29 september 2011 in Warschau een topbijeenkomst houdt, meer steun verleent aan en daadwerkelijk contact legt met de democratische oppositie en de organisaties van het maatschappelijk middenveld in Belarus, met als doel hun inspanningen ter veiligstelling van de democratie aan te moedigen en te versterken; |
14. |
eist dat de Belarussische overheid garandeert dat alle politieke gevangenen gepaste juridische en medische bijstand ontvangen, hen onvoorwaardelijk en ogenblikkelijk vrijlaat, alle beschuldigingen tegen hen intrekt en voor het volledige herstel van hun burgerrechten zorgt; |
15. |
beklemtoont dat eventuele verbintenissen van de EU ten aanzien van Belarus alleen maar mogelijk mogen zijn op voorwaarde dat Belarus belooft de democratische beginselen, mensenrechten en rechtsstaat te eerbiedigen, zoals vastgelegd in de tijdens de topbijeenkomst van het Oostelijk Partnerschap in Praag van 7 mei 2009 aangenomen gezamenlijke verklaring, die de Belarussische regering mede heeft ondertekend; |
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de parlementaire vergaderingen van de OVSE en de Raad van Europa en de regering en het parlement van Belarus. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0244.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0099.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0022.
(4) PB C 286 E van 22.10.2010, blz. 16.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/143 |
Donderdag 15 september 2011
Soedan: de situatie in Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl
P7_TA(2011)0393
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over Soedan: de situatie in Zuid-Kordofan en het uitbreken van gevechten in Blauwe Nijl
2013/C 51 E/23
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn voorgaande resoluties over Soedan, |
— |
gezien het alomvattend vredesakkoord (CPA) dat op 9 januari 2005 werd getekend, |
— |
gezien de verklaring van de Afrikaanse Unie van 31 januari 2011, |
— |
gezien de verklaring van de EU en haar lidstaten van 9 juli 2011 over de onafhankelijkheid van de republiek Zuid-Soedan, |
— |
gezien de verklaring van 6 september 2011 van Catherine Ashton, hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Commissie over het uitbreken van gevechten in Blauwe Nijl en van 26 augustus 2011 over de situatie in Zuid-Kordofan, |
— |
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juni 2011, |
— |
gezien de verklaring van 26 augustus 2011 van commissaris Georgieva over de toegang van humanitaire hulp tot Zuid-Kordofan, |
— |
gezien de verklaring van 21 juni 2011 van Jerzy Buzek, Voorzitter van het Europees Parlement over de situatie in Abyei en Zuid-Kordofan, |
— |
gezien de verklaring van de Afrikaanse Unie van 20 augustus 2011 over de overeenkomst tussen de regering van Soedan en de regering van Zuid-Soedan inzake de missie ter ondersteuning van het grenstoezicht, |
— |
gezien het voorlopig verslag (augustus 2011) van het VN-bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens inzake schending van de internationale mensenrechten en de humanitaire wetgeving in Zuid-Kordofan in de periode 5 t/m 30 juni 2011, |
— |
gezien het op 28 juni 2011 ondertekende kaderakkoord over politieke en veiligheidsregelingen in Blauwe Nijl en Kordofan, |
— |
gezien de verklaring van 2 september 2011 van VN-secretaris-generaal Ban Ki-Moon waarin wordt opgeroepen tot beëindiging vaan de gevechten in Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl, |
— |
gezien artikel 122, lid 5, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat de toestand in Zuid-Kordofan gespannen blijft terwijl er wordt gevochten tussen Soedanese strijdkrachten en de Soedanese Volksbevrijdingsbeweging Noord (SPLMNorth), en dat ook in Blauwe Nijl opnieuw gevechten zijn uitgebroken, |
B. |
overwegende dat het gewapende geschil tussen de Soedanese strijdkrachten en de Soedanese Volksbevrijdingsbeweging in Zuid-Kordofan tot gevolg heeft gehad dat er doden zijn gevallen en dat duizenden mensen naar buurlanden zijn getrokken, |
C. |
overwegende dat president Bashir op 23 augustus 2011 een eenzijdige wapenstilstand van twee weken heeft afgekondigd in Zuid-Kordofan, maar dat hij eveneens aankondigde dat buitenlandse organisaties niet in de regio actief mochten zijn, |
D. |
overwegende dat president Bashir op 2 september 2011 heeft aangekondigd dat de voorlopige grondwet van Blauwe Nijl was opgeschort en dat de staat van beleg was afgekondigd na bloedige gevechten in het gebied tussen het Soedanese leger en aan Zuid-Soedan gelieerde strijdkrachten waardoor nog eens duizenden staatsburgers het land verlieten, |
E. |
overwegende dat de aanvallen die in Zuid-Kordofan op burgers zijn uitgevoerd onder meer gerichte standrechtelijke of buitengerechtelijke terechtstellingen omvatten, meestal van vermeende aanhangers van de SPLM, dat er willekeurige arrestaties en gevangennemingen worden uitgevoerd in verband waarmee wordt gevreesd dat de gevangenen gemarteld worden en andere onmenselijke en vernederende behandelingen ondergaan, dat stelselmatig huizen worden doorzocht, die naar verluidt gericht zijn op de Nuba-stam, dat er mensen verdwijnen, dat er kerken worden vernield en dat er geplunderd wordt, |
F. |
overwegende dat er naar schatting meer dan 200 000 mensen ontheemd zijn of ernstige gevolgen ondervinden van de gevechten van de afgelopen tijd en dat 5 000 mensen het conflict ontvluchten door naar Zuid-Soedan (Eenheidsstaat) te gaan; overwegende dat dit aantal de komende maanden aanzienlijk kan stijgen als de gevechten in de regio aanhouden, |
G. |
overwegende dat de Soedanese strijdkrachten ondanks het staakt-het-vuren blindelings burgergebieden in het Nuba-berggebied in Zuid-Kordofan bombarderen en verhinderen dat hulpgoederen de ontheemden bereiken, |
H. |
overwegende dat humanitaire agentschappen er sinds het conflict in juni is uitgebroken niet in geslaagd zijn toestemming te krijgen om in Zuid-Kordofan te werken en dat er geen beoordelingen van de behoeften zijn uitgevoerd; overwegende dat de Soedanese regering het verzoek om na de onafhankelijkheid van het zuiden een VN-vredesmacht in Zuid-Kordofan, Blauwe Nijl en Abyei te stationeren, heeft afgewezen, |
I. |
overwegende dat Zuid-Soedanese veiligheidstroepen naar verluidt de werkzaamheden van humanitaire organisaties verstoren en zelfs voertuigen in beslag nemen, hulpverleners lichamelijk geweld aandoen en kampen aanvallen van internationale organisaties met inbegrip van de VN, wier functionarissen geen toegang hebben gekregen tot grote delen van Zuid-Kordofan, zodat zij geen onderzoek kunnen verrichten en ter plaatse een onafhankelijke beoordeling kunnen uitvoeren, |
J. |
overwegende dat een groot deel van de bevolking in de regio nog steeds gebrek aan voedsel heeft en dat deze situatie verslechtert door het conflict, de stijgende grondstofprijzen en de honger in de Hoorn van Afrika, |
K. |
overwegende dat de Commissie in 2011 EUR 100 mln heeft gereserveerd, waaronder EUR 11 mln ten behoeve van de doorgangsgebieden, maar dat het Internationale Appel ten behoeve van Zuid-Soedan nog steeds slechts voor 37 % gefinancierd is, |
L. |
overwegende dat er in het CPA weinig vooruitgang is geboekt bij het vinden van overeenstemming over onderhandelingen na een referendum over problemen zoals het delen van olie-inkomsten, grensafbakening, burgerschap en verdeling van schulden en activa, alsook volksraadplegingen in Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl en het referendum in Abyei, |
M. |
overwegende dat de situatie in Darfur een grote bron van verontrusting blijft voor de VN-missie in Darfur, die melding maakt van intimidatie, ontvoeringen en algemene veiligheidsrisico's door de centrale reservepolitie in de kampen voor in eigen land ontheemden, |
1. |
betreurt de doden die zijn gevallen, het geweld, de schendingen van de mensenrechten en het feit dat humanitaire hulpgoederen Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl niet bereiken; spreekt zijn krachtige veroordeling uit voor de inval van Soedanese strijdkrachten in Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl; verzoekt alle partijen de gevechten te staken en te streven naar een politieke oplossing op de grondslag van de overeenkomst van 28 juni 2011; dringt voorts aan op opheffing van de staat van beleg in Blauwe Nijl; |
2. |
herinnert alle betrokken partijen aan hun plicht de mensenrechten en het internationale humanitaire recht te eerbiedigen; eist met name dat er een eind komt aan gerichte standrechtelijke en buitengerechtelijke moorden, willekeurige arrestaties en gevangzetting, marteling, verdwijningen en plundering; eist voorts dat er een eind komt aan de ongerichte luchtbombardementen door Soedan en wijst erop dat personen die verantwoordelijk worden geacht voor schendingen ter verantwoording moeten worden geroepen via een onafhankelijk onderzoek door de Verenigde Naties; |
3. |
spreekt zijn waardering uit voor de, door bemiddeling van de Afrikaanse Unie tot stand gekomen overeenkomst van 8 september 2011, waarin beide zijden overeenkomen strijdkrachten terug te trekken uit het betwiste gebied Abyei; verzoekt Soedan en Zuid-Soedan zich te houden aan alle bepalingen van het omvattende vredesakkoord van 2005 ter bevordering van duurzame vrede, handhaving van het recht van het volk op zelfbeschikking, eerbiediging van vastgelegde grenzen en uiteindelijk om de verzoening van beide landen voor te bereiden; herhaalt dat de EU zich verplicht heeft Soedan en Zuid-Soedan bij te staan bij de totstandbrenging van democratisch bestuur en mensenrechten voor alle Soedanezen; |
4. |
eist dat alle partijen humanitaire agentschappen zonder intimidatie en geweldpleging onmiddellijke, onbelemmerde toegang verschaffen tot allen die in nood verkeren; wijst met nadruk op de verplichting burgers en humanitaire werkers te beschermen; stelt met verontrusting vast dat uitsluitend door de regering gestuurde organen en plaatselijke hulpverleners humanitaire hulpgoederen kunnen verdelen, terwijl de opslag en voorraden van basisgoederen op raken; |
5. |
is verontrust over meldingen dat de regering tracht ontheemden terug te sturen naar gebieden waar hun leven en veiligheid in gevaar kunnen zijn; dringt erop aan dat de rechten van ontheemden worden geëerbiedigd; |
6. |
verzoekt de Commissie, de lidstaten van de EU en de internationale gemeenschap hun financieringstoezeggingen aan de regio na te komen, met name om de ernstige tekorten aan voedselhulp, noodonderkomens en bescherming aan te pakken; dringt erop aan dat de voedselsituatie nauwgezet in het oog wordt gehouden en dat er maatregelen worden genomen als de toestand slechter wordt; is van mening dat er aanvullende hulp nodig kan zijn om de dreigende nieuwe grootschalige humanitaire crisis in de regio te voorkomen; |
7. |
verzoekt de internationale gemeenschap om haar steun voor de initiatieven van het tenuitvoerleggingsplatform op hoog niveau voor Soedan van de Afrikaanse Unie onder leiding van Thabo Mbeki en met betrokkenheid van de Arabische Liga te onderstrepen om de onderhandelingen tussen de CPA-partners en het werk van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor Soedan te vergemakkelijken; |
8. |
is ernstig verontrust over meldingen dat er in de regio steeds meer landmijnen worden ingezet; herinnert aan zijn felle verzet tegen het gebruik van mijnen en eist dat deze activiteiten onmiddellijk worden beëindigd; |
9. |
verzoekt de Afrikaanse Unie zijn samenwerking met het Internationaal Strafhof op te voeren om te bevorderen dat heel Afrika zich bewust wordt van het bestaan van mensenrechten en de naleving daarvan handhaaft; verzoekt een eind te maken aan de straffeloosheid van alle misdaden die tijdens de oorlog in Soedan zijn begaan, en hoopt dat president Bashir spoedig in Den Haag zal worden berecht in het kader van het noodzakelijke herstel van justitie, rechtsstaat en gerechtigheid voor slachtoffers; |
10. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de VN-Veiligheidsraad en de secretaris-generaal van de VN, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor Zuid-Soedan, de regering van Soedan, de regering van Zuid-Soedan, de instellingen van de Afrikaanse Unie en de voorzitter van het platform op hoog niveau voor Soedan van de Afrikaanse Unie, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en de regeringen van de EU-lidstaten. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/146 |
Donderdag 15 september 2011
Eritrea: de zaak-Isaak Dawit
P7_TA(2011)0394
Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2011 over Eritrea: de zaak-Dawit Isaak
2013/C 51 E/24
Het Europees Parlement,
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, |
— |
gezien de artikelen 2 en 3, artikel 6, lid 3, en artikel 21, lid 2, onder a) en b), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
— |
gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, waarbij Eritrea partij is, en met name de artikelen 6, 7 en 9, |
— |
gezien artikel 9 van de in 2005 herziene partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de ACS (de Overeenkomst van Cotonou), die door Eritrea is ondertekend, |
— |
gezien de verklaring van het voorzitterschap van de Raad over politieke gevangenen in Eritrea van 22 september 2008; en de latere verklaringen van de Raad en de Commissie over Eritrea en de mensenrechtensituatie na die datum, |
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Eritrea, en met name degene die betrekking hebben op de mensenrechten en de zaak van Dawit Isaak, |
— |
gezien artikel 122, lid 5, van zijn Reglement, |
A. |
zeer bezorgd door de verslechterende mensenrechtensituatie in Eritrea en het manifeste gebrek aan medewerking van de Eritrese autoriteiten, ondanks herhaalde verzoeken van de Europese Unie en internationale mensenrechtenorganisaties, |
B. |
overwegende dat de EU sterk en op duidelijke wijze gehecht is aan de bescherming van de mensenrechten als fundamentele waarde en overwegende dat de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting tot deze universele en vitale rechten behoren, |
C. |
overwegende dat de rechtsstaat een principe is dat nooit in het gedrang mag komen, |
D. |
overwegende dat duizenden Eritreërs, waaronder voormalige hooggeplaatste leden van de regerende partij, zijn opgesloten zonder tenlastelegging, zonder een eerlijk proces en zonder toegang tot hun advocaten en families, sinds hun publieke kritiek op president Isaias Afewerki in 2001, |
E. |
overwegende dat 10 onafhankelijke journalisten sinds september 2001 zijn opgesloten in Asmara, dat één van hen Zweeds staatsburger Dawit Isaak is, dat die voor geen enkele misdaad is berecht en dat de Eritrese autoriteiten weigeren iets los te laten over zijn lot, |
F. |
overwegende dat Dawit Isaak, voormalig verslaggever voor een onafhankelijke krant in Eritrea, op 23 september 2011 10 volle jaren gevangen zal hebben gezeten, zonder tenlastelegging, zonder proces en zonder in rechte te zijn gehoord, en dat internationaal wordt aangenomen dat hij opgesloten zit om zijn overtuiging, |
G. |
overwegende dat in een juridisch advies dat in september 2010 is gepresenteerd aan de Voorzitter van het Parlement, het feit wordt onderstreept dat de EU overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie wettelijk en moreel verplicht is haar burgers te beschermen, |
H. |
geschokt door de voortdurende weigering van de Eritrese regering om informatie over de situatie van de gevangenen te verstrekken, inclusief de plaats waar zij worden vastgehouden en of zij nog in leven zijn, |
I. |
overwegende dat volgens verklaringen van voormalige gevangenisbewakers meer dan de helft van de functionarissen en journalisten die in 2001 zijn gearresteerd, dood is, |
J. |
overwegende dat de EU een belangrijke partner voor Eritrea is op het gebied van ontwikkelingshulp en bijstand, |
1. |
stelt tot zijn grote bezorgdheid vast dat de mensenrechtensituatie in Eritrea betreurenswaardig blijft, met name het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en het feit dat er nog steeds politieke gevangenen zijn, die worden vastgehouden in weerwil van de principes van de rechtsstaat en Eritrea's grondwet; |
2. |
betreurt het feit dat Dawit Isaak zijn vrijheid nog niet heeft herwonnen en al tien jaar opgesloten zit om zijn overtuiging; spreekt zijn vrees uit voor het leven van Dawit Isaak, gezien de beruchte gruwelijke omstandigheden in de Eritrese gevangenis, waar de nodige medische verzorging ontbreekt; |
3. |
verzoekt de Eritrese autoriteiten Dawit Isaak en de voormalige hoge functionarissen onmiddellijk vrij te laten, overeenkomstig de Universele Verklaring van de rechten van de mens; |
4. |
verzoekt de Eritrese autoriteiten het publicatieverbod voor de onafhankelijke pers van het land op te heffen en de onafhankelijke journalisten en alle anderen die in de gevangenis zijn gestopt louter omdat zij hun recht op vrije meningsuiting hebben uitgeoefend, onmiddellijk vrij te laten; |
5. |
herhaalt zijn verzoek aan de Eritrese staat om onmiddellijk alle politieke gevangenen, inclusief Dawit Isaak, vrij te laten; vraagt dat, als de vrijlating van deze personen niet onmiddellijk kan worden gerealiseerd, de Eritrese staat medische en juridische hulp aan deze en de andere gevangenen verstrekt; vraagt voorts dat vertegenwoordigers van de EU en de EU-lidstaten toegang tot Dawit Isaak krijgen, om na te gaan welke medische hulp en andere ondersteuning hij nodig heeft; |
6. |
verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid de inspanningen van de EU en haar lidstaten voor de vrijlating van Dawit Isaak op te voeren; |
7. |
verzoekt de Raad actiever gebruik te maken van de dialoogmechanismen in het kader van het programma voor ontwikkelingshulp voor Eritrea, om snel oplossingen te vinden die leiden tot de vrijlating van de politieke gevangenen en tot betere democratische governance in het land; verzoekt de Raad in verband hiermee ervoor te zorgen dat de ontwikkelingshulp van de EU niet ten goede komt aan de regering van Eritrea, maar strikt bestemd is om te voorzien in de behoeften van het Eritrese volk; |
8. |
verzoekt de Afrikaanse Unie, als partner van de EU met een expliciet engagement ten aanzien van de universele waarden van democratie en mensenrechten, om haar activiteit met betrekking tot de betreurenswaardige situatie in Eritrea op te voeren en met de EU samen te werken om de vrijlating van Dawit Isaak en andere politieke gevangenen te verkrijgen; |
9. |
volgt met interesse het gerechtelijke proces van een habeas corpus-verzoek in de zaak van Dawit Isaak, nu Europese advocaten in juli 2011 dit verzoek bij het Eritrese hooggerechtshof hebben ingediend; |
10. |
herhaalt zijn verzoek dat een nationale, intra-Eritrese conferentie wordt gehouden, waarbij de diverse leiders van politieke partijen en vertegenwoordigers van de civiele maatschappij worden samengebracht om een oplossing voor de huidige crisis te vinden en het land op weg te zetten naar democratie, politieke pluriformiteit en duurzame ontwikkeling; |
11. |
wijst met de grootst mogelijke nadruk op het feit dat de hierboven uiteengezette kwestie ernstig en spoedeisend is; |
12. |
spreekt zijn gemeende steun voor de families van de politieke gevangenen in kwestie en zijn oprechte medeleven met hen uit; |
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, het parlement en de regering van Eritrea, het pan-Afrikaanse parlement, de COMESA, de IGAD, de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en de Afrikaanse Unie. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/149 |
Donderdag 15 september 2011
Epilepsie
P7_TA(2011)0395
Verklaring van het Europees Parlement van 15 september 2011 inzake epilepsie
2013/C 51 E/25
Het Europees Parlement,
— |
gelet op artikel 123 van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat epilepsie de meest algemene ernstige hersenaandoening is, |
B. |
overwegende dat 6 000 000 mensen in Europa epilepsie hebben en dat er elk jaar 300 000 nieuwe gevallen worden gediagnosticeerd, |
C. |
overwegende dat maximaal 70 % van de mensen met epilepsie met de juiste behandeling vrij van aanvallen zou kunnen zijn, terwijl 40 % van de mensen met epilepsie in Europa een dergelijke behandeling moet ontberen, |
D. |
overwegende dat 40 % van de kinderen met epilepsie problemen op school ondervindt, |
E. |
overwegende dat mensen met epilepsie in Europa een hoog werkloosheidsgehalte ervaren, |
F. |
overwegende dat mensen met epilepsie worden blootgesteld aan stigma's en vooroordelen, |
G. |
overwegende dat epilepsie schade aan de gezondheid toebrengt, maar ook elk aspect van het leven verstoort, en een fysieke, psychologische en sociale belasting kan betekenen voor individuen en gezinsleden, |
1. |
verzoekt de Commissie en de Raad om het volgende te doen:
|
2. |
verzoekt de lidstaten om passende wetgeving te introduceren om de rechten van alle mensen met epilepsie te beschermen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars (1), te doen toekomen aan de Commissie en de parlementen van de lidstaten. |
(1) De lijst van ondertekenaars is gepubliceerd in Bijlage 1 bij de notulen van 15 september 2011 (P7_PV(2011)09-15(ANN1)).
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europees Parlement
Dinsdag 13 september 2011
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/150 |
Dinsdag 13 september 2011
Verzoek om opheffing van de parlementaire onschendbaarheid van de heer Hans-Peter Martin
P7_TA(2011)0343
Besluit van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin (2011/2104(IMM))
2013/C 51 E/26
Het Europees Parlement,
— |
gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin, dat op 29 april 2011 werd ingediend door het Openbaar Ministerie te Wenen, en van de ontvangst waarvan op 12 mei 2011 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, |
— |
na Hans-Peter Martin op 21 mei 2011 te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3 van zijn Reglement, |
— |
gezien artikel 9 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008 en 19 maart 2010 (1), |
— |
gezien artikel 57 van de grondwet van de Republiek Oostenrijk, |
— |
gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0267/2011), |
A. |
overwegende dat het Openbaar Ministerie te Wenen verzocht heeft om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin, lid van het Europees Parlement, om het de Oostenrijkse autoriteiten mogelijk te maken een onderzoek in te stellen en in rechte tegen Hans-Peter Martin op te treden, huiszoeking te doen, documenten in beslag te nemen en computers te controleren of andere elektronische naspeuringen te doen en bij de bevoegde strafrechter strafvervolging tegen de heer Martin in te stellen wegens verduistering van partijgelden dan wel in de wet op enige andere wijze benoemd(e) strafba(a)r(e) feit(en), |
B. |
overwegende dat de opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin betrekking heeft op verduistering van partijgelden zoals bedoeld in artikel 2b van de wet op de politieke partijen, |
C. |
overwegende dat het daarom gepast is aan te bevelen de parlementaire immuniteit in dit geval op te heffen, |
1. |
besluit de immuniteit van Hans-Peter Martin op te heffen; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van Oostenrijk en aan Hans-Peter Martin. |
(1) Zaak 101/63 Wagner/Fohrmann and Krier [1964] Jurispr. 195; zaak 149/85 Wybot/Faure e.a. [1986] Jurispr. 2391; zaak T- 345/05, Mote/Parlement [2008] Jurispr. II-2849; gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra/De Gregorio en Clemente [2008] Jurispr. I-7929; zaak T-42/06 Gollnisch/Parlement.
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/151 |
Dinsdag 13 september 2011
Procedures met gezamenlijke commissievergaderingen, coördinatorenvergaderingen en informatie van de niet-ingeschreven afgevaardigden (interpretatie van de artikelen 51 en 192 van het Reglement)
P7_TA(2011)0368
Besluit van het Europees Parlement van 13 september 2011 betreffende de procedures met gezamenlijke commissievergaderingen alsook de coördinatorenvergaderingen en de informatie van de niet-ingeschreven afgevaardigden (interpretatie van de artikelen 51 en 192 van het Reglement)
2013/C 51 E/27
Het Europees Parlement,
— |
gezien de brieven van 12 juli 2011 van de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken, |
— |
gelet op artikel 211 van zijn Reglement, |
1. |
besluit de volgende interpretatie op te nemen in artikel 51: "Mits aan de in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan, kan het worden toegepast op de procedure die leidt tot een aanbeveling tot goedkeuring of verwerping van het sluiten van een internationale overeenkomst op grond van artikel 90, lid 5, en artikel 81, lid 1." |
2. |
besluit de volgende interpretatie op te nemen in artikel 192:
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. |
Woensdag 14 september 2011
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/152 |
Woensdag 14 september 2011
Wijziging van het Reglement inzake de hoorzittingen met voorgedragen commissarissen
P7_TA(2011)0379
Besluit van het Europees Parlement van 14 september 2011 tot wijziging van de artikelen 106 en 192 van en Bijlage XVII bij het Reglement van het Europees Parlement (2010/2231(REG))
2013/C 51 E/28
Het Europees Parlement,
— |
gezien de voorstellen tot wijziging van zijn Reglement (B7-0480/2010, B7-0481/2010 en B7-0482/2010), |
— |
gezien het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie (1), |
— |
gezien de artikelen 211 en 212 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0240/2011), |
A. |
overwegende dat de goedkeuring van de Commissie door het Parlement in februari 2010 gebaseerd was op een uitgebreid proces van hoorzittingen teneinde de gehele voorgedragen Commissie op een open, eerlijke en coherente wijze te beoordelen, |
B. |
overwegende dat er uit de goedkeuringsprocedure evenwel – in samenwerking met de Commissie – een aantal conclusies kan worden getrokken volgens welke eventuele verdere wijzigingen zowel noodzakelijk als wenselijk zijn, |
1. |
neemt kennis van de recente herziening door de Commissie van haar gedragscode voor de commissarissen, en met name de bepalingen betreffende de opgave van financiële belangen van commissarissen; is van plan de toepassing van de nieuwe gedragscode in het oog te houden, opdat de Europese Unie in staat is zo hoog mogelijke bestuursnormen te bereiken; |
2. |
besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen; |
3. |
wijst erop dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treden; |
4. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
BESTAANDE TEKST |
AMENDEMENT |
||||
Amendement 1 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Artikel 106 – lid 1 bis (nieuw) |
|||||
|
1 bis. De Voorzitter kan de gekozen voorzitter van de Commissie uitnodigen om het Parlement over de verdeling van de portefeuilleverantwoordelijkheden in het voorgedragen college van commissarissen overeenkomstig zijn beleidslijnen te informeren. |
||||
Amendement 2 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Artikel 106 – lid 3 |
|||||
3. De gekozen voorzitter stelt het college van commissarissen voor en licht het Commissieprogramma toe tijdens een vergadering van het Parlement waarvoor alle leden van de Raad zijn uitgenodigd. De verklaring wordt gevolgd door een debat. |
3. De gekozen voorzitter stelt het college van commissarissen voor en licht het Commissieprogramma toe tijdens een vergadering van het Parlement waarvoor de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Raad zijn uitgenodigd. De verklaring wordt gevolgd door een debat. |
||||
Amendement 3 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Artikel 192 – lid 2 bis (nieuw) |
|||||
|
2 bis. De commissiecoördinatoren worden door de voorzitter van hun commissie bijeengeroepen om de organisatie van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen voor te bereiden. Na die hoorzittingen komen de coördinatoren bijeen om de kandidaten te beoordelen overeenkomstig de in Bijlage XVII vastgelegde procedure. |
||||
Amendement 4 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Bijlage XVII – punt 1 – letter a – alinea 3 |
|||||
Het Parlement kan alle informatie inwinnen die relevant is om tot een besluit over de bekwaamheid van de voorgedragen kandidaten te komen. Het verwacht volledige openbaarmaking van informatie betreffende hun financiële belangen. |
Het Parlement kan alle informatie inwinnen die relevant is om tot een besluit over de bekwaamheid van de voorgedragen kandidaten te komen. Het verwacht volledige openbaarmaking van informatie betreffende hun financiële belangen. De belangenverklaringen van de voorgedragen kandidaten worden ter toetsing naar de voor juridische zaken bevoegde commissie verwezen. |
||||
Amendement 5 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Bijlage XVII – punt 1 – letter b – alinea 2 |
|||||
De hoorzittingen worden gezamenlijk door de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters georganiseerd. In gevallen waarin portefeuilles elkaar overlappen worden passende regelingen getroffen om de relevante commissies bij de procedure te betrekken. Er kunnen zich drie gevallen voordoen: |
De hoorzittingen worden door de Conferentie van voorzitters op aanbeveling van de Conferentie van commissievoorzitters georganiseerd. De voorzitter en de coördinatoren van elke commissie zijn verantwoordelijk voor de nadere regeling ervan. Er kunnen rapporteurs worden benoemd. |
||||
|
In gevallen waarin portefeuilles elkaar overlappen worden passende regelingen getroffen om de relevante commissies bij de procedure te betrekken. Er kunnen zich drie gevallen voordoen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Amendement 6 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Bijlage XVII – punt 1 – letter b – alinea 4 |
|||||
De commissies leggen de voorgedragen kandidaten tijdig voor de hoorzittingen schriftelijke vragen voor. Het aantal inhoudelijke schriftelijke vragen wordt beperkt tot vijf per bevoegde commissie. |
De commissies leggen de voorgedragen kandidaten tijdig voor de hoorzittingen schriftelijke vragen voor. Aan alle voorgedragen kandidaten worden twee gezamenlijke vragen gesteld die door de Conferentie van commissievoorzitters worden opgesteld; de eerste vraag betreft zaken van algemene bekwaamheid, Europese inzet en persoonlijke onafhankelijkheid, terwijl de tweede betrekking heeft op het beheer van de portefeuille en de samenwerking met het Parlement. De bevoegde commissie stelt drie andere vragen op. In geval van gezamenlijke commissies heeft elke commissie het recht twee vragen op te stellen. |
||||
Amendement 7 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Bijlage XVII – punt 1 – letter b – alinea 5 |
|||||
De hoorzittingen vinden plaats in omstandigheden en onder voorwaarden die waarborgen dat de voorgedragen kandidaten een gelijke en eerlijke mogelijkheid krijgen om zichzelf en hun standpunten te presenteren. |
Voor elke hoorzitting wordt drie uur uitgetrokken. De hoorzittingen vinden plaats in omstandigheden en onder voorwaarden die waarborgen dat de voorgedragen kandidaten een gelijke en eerlijke mogelijkheid krijgen om zichzelf en hun standpunten te presenteren. |
||||
Amendement 8 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Bijlage XVII – punt 1 – letter b – alinea 6 |
|||||
De voorgedragen kandidaten worden verzocht een inleidende mondelinge verklaring af te leggen van ten hoogste twintig minuten. De hoorzittingen zijn bedoeld om een brede politieke dialoog tussen de voorgedragen kandidaten en de leden op gang te brengen. Voor het einde van de hoorzitting worden de voorgedragen kandidaten in de gelegenheid gesteld om een korte afsluitende verklaring af te leggen. |
De voorgedragen kandidaten worden verzocht een inleidende mondelinge verklaring af te leggen van ten hoogste vijftien minuten. Zo mogelijk worden de vragen tijdens de hoorzitting naar onderwerp gegroepeerd. Het grootste deel van de spreektijd wordt mutatis mutandis overeenkomstig artikel 149 aan de fracties toebedeeld. De hoorzittingen zijn bedoeld om een brede politieke dialoog tussen de voorgedragen kandidaten en de leden op gang te brengen. Voor het einde van de hoorzitting worden de voorgedragen kandidaten in de gelegenheid gesteld om een korte afsluitende verklaring af te leggen. |
||||
Amendement 9 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Bijlage XVII – punt 1 – letter c – alinea 1 |
|||||
Binnen 24 uur wordt een video-opname met index van de hoorzittingen openbaar gemaakt. |
De hoorzittingen worden rechtstreeks audiovisueel uitgezonden. Binnen 24 uur wordt een opname met index van de hoorzittingen openbaar gemaakt. |
||||
|
(Tekst wordt verplaatst naar het einde van punt 1, b)). |
||||
Amendement 10 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Bijlage XVII – punt 1 – letter c – alinea 2 |
|||||
Na de hoorzittingen komen de commissies onverwijld bijeen om een evaluatie te maken van de afzonderlijke voorgedragen kandidaten. Deze vergaderingen vinden met gesloten deuren plaats. De commissies worden verzocht te verklaren of zij de voorgedragen kandidaten geschikt achten om zitting te nemen in het college en de hen toebedachte taken te vervullen. Indien een commissie ten aanzien van elk van deze punten geen consensus weet te bereiken, legt de voorzitter beide punten ten slotte bij geheime stemming ter fine van een besluit aan de commissie voor . De evaluatieverklaringen van de commissies worden openbaar gemaakt en gepresenteerd in een gezamenlijke vergadering van de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters die met gesloten deuren plaatsvindt. Na een gedachtewisseling verklaren de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters de hoorzittingen voor gesloten, tenzij zij besluiten extra informatie in te winnen. |
Na de hoorzittingen komen de voorzitter en de coördinatoren onverwijld bijeen om een evaluatie te maken van de afzonderlijke voorgedragen kandidaten. Deze vergaderingen vinden met gesloten deuren plaats. De coördinatoren worden verzocht te verklaren of zij de voorgedragen kandidaten geschikt achten om zitting te nemen in het college en de hen toebedachte taken te vervullen. De Conferentie van commissievoorzitters werkt een model uit om de evaluatie te vergemakkelijken. |
||||
|
In geval van gezamenlijke commissies werken de voorzitters en de coördinatoren van de betrokken commissies gedurende de gehele procedure samen. |
||||
|
Er wordt één evaluatieverklaring per voorgedragen kandidaat opgesteld. De standpunten van alle bij de hoorzitting betrokken commissies worden daarin opgenomen. |
||||
|
Ingeval de commissies aanvullende informatie nodig hebben om hun evaluatie te voltooien, richt de Voorzitter namens hen een schrijven aan de gekozen voorzitter van de Commissie. De coördinatoren houden rekening met het antwoord van deze laatste. |
||||
|
De voorzitter roept een vergadering van de voltallige commissie bijeen indien de coördinatoren geen consensus over de evaluatie weten te bereiken of indien een fractie hierom verzoekt. Ten slotte legt de voorzitter beide punten bij geheime stemming ter fine van een besluit aan de commissie voor. |
||||
|
De evaluatieverklaringen van de commissies worden binnen 24 uur na de hoorzitting goedgekeurd en openbaar gemaakt. De verklaringen worden door de Conferentie van commissievoorzitters behandeld en vervolgens aan de Conferentie van voorzitters voorgelegd. Na een gedachtewisseling verklaart de Conferentie van voorzitters de hoorzittingen voor gesloten, tenzij zij besluit extra informatie in te winnen. |
||||
Amendement 11 |
|||||
Reglement van het Europees Parlement Bijlage XVII – punt 1 – letter c – alinea 3 |
|||||
De gekozen voorzitter van de Commissie presenteert het gehele college van voorgedragen kandidaten en hun programma in een plenaire vergadering van het Parlement, waarvoor alle leden van de Raad worden uitgenodigd. De presentatie wordt gevolgd door een debat. Fracties of ten minste veertig leden kunnen ontwerpresoluties indienen tot besluit van het debat overeenkomstig artikel 110, leden 3, 4 en 5. Na de stemming over de ontwerpresolutie stemt het Parlement over de vraag of het al dan niet zijn goedkeuring hecht aan de benoeming van de gekozen voorzitter en de voorgedragen kandidaten als college. Het Parlement besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen bij hoofdelijke stemming. Het kan de stemming tot de volgende vergadering uitstellen. |
De gekozen voorzitter van de Commissie presenteert het gehele college van voorgedragen kandidaten en hun programma in een plenaire vergadering van het Parlement, waarvoor de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Raad worden uitgenodigd. De presentatie wordt gevolgd door een debat. Fracties of ten minste veertig leden kunnen ontwerpresoluties indienen tot besluit van het debat overeenkomstig artikel 110, leden 3, 4 en 5. |
||||
|
Na de stemming over de ontwerpresolutie stemt het Parlement over de vraag of het al dan niet zijn goedkeuring hecht aan de benoeming van de gekozen voorzitter en de voorgedragen kandidaten als college. Het Parlement besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen bij hoofdelijke stemming. Het kan de stemming tot de volgende vergadering uitstellen. |
(1) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
III Voorbereidende handelingen
EUROPEES PARLEMENT
Dinsdag 13 september 2011
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/157 |
Dinsdag 13 september 2011
Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex) ***I
P7_TA(2011)0344
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex) (COM(2010)0061 – C7-0045/2010 – 2010/0039(COD))
2013/C 51 E/29
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0061), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, artikel 74 en artikel 77, lid 1, onder b) en c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0045/2010), |
— |
gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag, |
— |
gezien artikel 294, lid 3, en artikel 77, lid 2, onder b) en d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van het protocol (nr. 2) betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid werd ingediend door de Poolse senaat, en waarin wordt gesteld dat het ontwerpwetgevingsbesluit niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juli 2010 (1), |
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 juli 2011 om het standpunt van het Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0278/2011), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
hecht zijn goedkeuring aan de verklaring die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd; |
3. |
neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd; |
4. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 44 van 11.2.2011, blz. 162.
Dinsdag 13 september 2011
P7_TC1-COD(2010)0039
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2011 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad tot oprichting van een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1168/2011/EU.)
Dinsdag 13 september 2011
BIJLAGE
Verklaring van het Europees Parlement
Het Europees Parlement wijst er met nadruk op dat de EU-instellingen moeten trachten in wetgevingsteksten aangepaste en neutrale formuleringen te gebruiken als het probleem van burgers van derde landen wordt besproken, voor wier aanwezigheid op het grondgebied van de Unie geen toestemming is verleend door de autoriteiten van de lidstaten of indien deze toestemming is verlopen. In dit soort gevallen moeten de EU-instellingen niet verwijzen naar "illegale immigratie" of "illegale migranten" maar veeleer naar "niet-reguliere immigratie" of "niet-reguliere migranten".
Verklaring van de Commissie inzake het toezicht op terugkeeroperaties
De Commissie verplicht zich ertoe jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de uitvoering van het toezicht op terugkeeroperaties als bedoeld in artikel 9, lid ([1b]).
Het verslag wordt gebaseerd op alle relevante gegevens die ter beschikking worden gesteld door het agentschap, zijn raad van bestuur en het adviesforum waarin de ontwerp-verordening voorziet. In dit verband zij erop gewezen dat het adviesforum overeenkomstig artikel 26 bis volledige toegang heeft tot alle informatie met betrekking tot de eerbiediging van grondrechten.
In het verslag zal bijzondere aandacht worden geschonken aan de toepassing van de "objectieve en transparante criteria" die in acht moeten worden genomen tijdens door het Frontex- gentschap uitgevoerde terugkeeroperaties.
Het eerste jaarverslag moet uiterlijk eind 2012 worden voorgelegd.
Verklaring van de Commissie inzake de oprichting van een Europees systeem van grenswachten
De Commissie verplicht zich ertoe om, binnen een jaar na de aanneming van deze verordening, een haalbaarheidsstudie te verrichten naar de oprichting van een Europees systeem van grenswachten als bedoeld in het programma van Stockholm. Met het resultaat van deze studie zal rekening worden gehouden bij de evaluatie waarin artikel 33, lid 2 bis, van deze verordening voorziet.
De Commissie zegt tevens toe te zullen nagaan of Verordening (EG) nr. 863/2007 tot oprichting van snelle-grensinterventieteams technisch moet worden gewijzigd met betrekking tot het gebruik van de term "Europese grenswachtteams".
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/159 |
Dinsdag 13 september 2011
Communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik ***I
P7_TA(2011)0345
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (COM(2010)0509 – C7-0289/2010 – 2010/0262(COD))
2013/C 51 E/30
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0509), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0289/2010), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien de bijdrage die het Portugese parlement heeft ingediend over het ontwerp van wetgevingshandeling, |
— |
gelet op artikel 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0256/2011), |
1. |
stelt zijn standpunt in eerste lezing vast zoals hierna is opgenomen; |
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
Dinsdag 13 september 2011
P7_TC1-COD(2010)0262
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (2) moeten producten voor tweeërlei gebruik (met inbegrip van programmatuur en technologie) aan een doeltreffende controle worden onderworpen bij uitvoer uit of doorvoer door de Unie, of bij aflevering aan een derde land als gevolg van tussenhandeldiensten die worden verleend door een in de Unie ingezeten of gevestigde tussenhandelaar. |
(2) |
Om de lidstaten en de Europese Unie in staat te stellen aan hun internationale verplichtingen te voldoen, is in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 de in artikel 3 van die verordening bedoelde gemeenschappelijke lijst van producten en technologie voor tweeërlei gebruik vastgesteld waardoor internationaal overeengekomen controles op goederen voor tweeërlei gebruik ten uitvoer worden gelegd. Deze verplichtingen zijn aangegaan in het kader van deelneming aan de Australiëgroep, het Missile Technology Control Regime (MTCR), de Groep van nucleaire exportlanden (NSG), het Wassenaar Arrangement en het Verdrag inzake chemische wapens (CWC). |
(3) |
Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 428/2009 bepaalt dat bijlage I wordt bijgewerkt overeenkomstig de desbetreffende verplichtingen en verbintenissen en alle wijzigingen daarin waarmee de lidstaten hebben ingestemd als partij bij de internationale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen. |
(4) |
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 moet worden gewijzigd om rekening te houden met wijzigingen die na de vaststelling van die verordening zijn overeengekomen in de Australiëgroep, de Groep van nucleaire exportlanden, het Missile Technology Control Regime en het Wassenaar Arrangement. |
(5) |
Om de raadpleging door instanties voor uitvoercontrole en door ondernemingen te vereenvoudigen, dient een bijgewerkte en geconsolideerde versie van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 te worden gepubliceerd. |
(6) |
Verordening (EG) nr. 428/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 428/2009 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) Standpunt van het Europees Parlement van 13 september 2011.
(2) PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1.
Dinsdag 13 september 2011
BIJLAGE
‧BIJLAGE I
Lijst bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad
LIJST VAN PRODUCTEN VOOR TWEEËRLEI GEBRUIK
Deze lijst is een technische implementatie van internationaal overeengekomen vergunningsregelingen voor goederen voor tweeërlei gebruik, waaronder het Wassenaar Arrangement, het "Missile Technology Control Regime", de Groep van Nucleaire Exportlanden, de Australiëgroep en het Verdrag inzake chemische wapens.
INHOUD
Noten
Definities
Acroniemen en afkortingen
Categorie 0 |
Nucleaire goederen |
Categorie 1 |
Speciale materialen en aanverwante apparatuur |
Categorie 2 |
Materiaalbewerking |
Categorie 3 |
Elektronica |
Categorie 4 |
Computers |
Categorie 5 |
Telecommunicatie en "informatiebeveiliging" |
Categorie 6 |
Sensoren en lasers |
Categorie 7 |
Navigatie en vliegtuigelektronica |
Categorie 8 |
Zeewezen en schepen |
Categorie 9 |
Ruimtevaart en voortstuwing |
(De tekst van de bijlage wordt vanwege zijn lengte hier niet weergegeven. Voor deze tekst, zie het voorstel van de Commissie (COM(2010)0509))‧
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/161 |
Dinsdag 13 september 2011
Achterhaalde wetsbesluiten van de Raad op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ***I
P7_TA(2011)0346
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van een aantal achterhaalde wetsbesluiten van de Raad op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (COM(2010)0764 – C7-0006/2011 – 2010/0368(COD))
2013/C 51 E/31
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0764), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 42, eerste alinea, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0006/2011), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 februari 2011 (1), |
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 30 juni 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 55 en artikel 46, lid 2, van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0252/2011), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 107 van 6.4.2011, blz. 72.
Dinsdag 13 september 2011
P7_TC1-COD(2010)0368
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van een aantal achterhaalde rechtshandelingen van de Raad op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1229/2011)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/162 |
Dinsdag 13 september 2011
Intrekking van een aantal achterhaalde wetsbesluiten van de Raad ***I
P7_TA(2011)0347
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van een aantal achterhaalde wetsbesluiten van de Raad (COM(2010)0765 – C7-0009/2011 – 2010/0369(COD))
2013/C 51 E/32
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0765), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0009/2011), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 30 juni 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gelet op artikel 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0257/2011), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
Dinsdag 13 september 2011
P7_TC1-COD(2010)0369
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van een aantal achterhaalde rechtshandelingen van de Raad op het terrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1230/2011/EU.)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/163 |
Dinsdag 13 september 2011
Intrekking van Verordening (EEG) nr. 429/73 en Verordening (EG) nr. 215/2000 ***I
P7_TA(2011)0348
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 429/73 tot vaststelling van de bijzondere bepalingen die van toepassing zijn bij de invoer in de Gemeenschap van bepaalde onder Verordening (EEG) nr. 1059/69 vallende goederen van oorsprong uit Turkije en van Verordening (EG) nr. 215/2000 tot verlenging voor 2000 van de maatregelen bedoeld in Verordening (EG) nr. 1416/95 houdende vaststelling van bepaalde concessies in de vorm van communautaire tariefcontingenten in 1995 voor bepaalde verwerkte landbouwproducten (COM(2010)0756 – C7-0004/2011 – 2010/0367(COD))
2013/C 51 E/33
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0756), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0004/2011), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 30 juni 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gelet op artikel 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0250/2011), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
Dinsdag 13 september 2011
P7_TC1-COD(2010)0367
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 429/73 van de Raad tot vaststelling van de bijzondere bepalingen die van toepassing zijn bij de invoer in de Gemeenschap van bepaalde onder Verordening (EEG) nr. 1059/69 vallende goederen van oorsprong uit Turkije ▐
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1228/2011)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/164 |
Dinsdag 13 september 2011
Milieueffecten van bepaalde openbare en particuliere projecten ***I
P7_TA(2011)0349
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (gecodificeerde tekst) (COM(2011)0189 – C7-0095/2011 – 2011/0080(COD))
2013/C 51 E/34
(Gewone wetgevingsprocedure – codificatie)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0189), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0095/2011), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juni 2011 (1), |
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio's, |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (2), |
— |
gelet op de artikelen 86 en 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0272/2011), |
A. |
overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen, |
1. |
stelt zijn standpunt in eerste lezing vast zoals hierna is opgenomen; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 248 van 25.8.2011, blz. 154.
(2) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.
Dinsdag 13 september 2011
P7_TC1-COD(2011)0080
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2011 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2011/../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (codificatie)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2011/92/EU.)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/165 |
Dinsdag 13 september 2011
Voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst die wordt aangeboden door het mondiale systeem voor navigatie per satelliet, dat is ingevoerd door het Galileo-programma ***I
P7_TA(2011)0350
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het mondiale systeem voor navigatie per satelliet dat is ingevoerd door het Galileo-programma (COM(2010)0550 – C7-0318/2010 – 2010/0282(COD))
2013/C 51 E/35
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2010)0550), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0318/2010), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 8 december 2010 (1), |
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio's, |
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 15 juni 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gelet op artikel 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0260/2011), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 54 van 19.2.2011, blz. 36.
Dinsdag 13 september 2011
P7_TC1-COD(2010)0282
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2011 met het oog op de aanneming van Besluit nr. …/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 1104/2011/EU)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/166 |
Dinsdag 13 september 2011
Internationale overeenkomst inzake tropisch hout ***
P7_TA(2011)0351
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Internationale Overeenkomst van 2006 inzake tropisch hout (05812/2011 – C7-0061/2011 – 2006/0263(NLE))
2013/C 51 E/36
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (05812/2011), |
— |
gezien de ontwerptekst van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006 (11964/2007), |
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens de artikelen 192 en 207 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0061/2011), |
— |
gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement, |
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0280/2011), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
2. |
verzoekt de Commissie om, wanneer het Parlement daarom verzoekt, alle relevante informatie te verstrekken over de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst, te weten actieplannen en -programma's, alsmede de besluiten die worden genomen door de bij de overeenkomst ingestelde organen; |
3. |
verzoekt de Commissie, tijdens het laatste jaar van de geldigheid en vóór de opening van de onderhandelingen over de verlenging van de overeenkomst, bij het Parlement en de Raad een verslag in te dienen over de uitvoering ervan, met name vergeleken met de eigen instrumenten van de Unie met betrekking tot handhaving, beleidsvorming en handel in de bosbouwsector; |
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Internationale Organisatie voor tropisch hout. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/167 |
Dinsdag 13 september 2011
Overeenkomst tussen de EU en Zwitserland inzake de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen ***
P7_TA(2011)0352
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen, tot wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (16198/2010 – C7-0126/2011 – 2010/0317(NLE))
2013/C 51 E/37
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (16198/2010), |
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen, tot wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (16199/2010), |
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0126/2011), |
— |
gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement, |
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0247/2011), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/168 |
Dinsdag 13 september 2011
Overeenkomst tussen de EU en Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten ***
P7_TA(2011)0353
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (14206/2010 – C7-0101/2011 – 2010/0243(NLE))
2013/C 51 E/38
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (14206/2010), |
— |
gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (14372/2010), |
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0101/2011), |
— |
gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement, |
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0276/2011), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van het Koninkrijk Noorwegen. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/168 |
Dinsdag 13 september 2011
Uitbreiding tot Liechtenstein van de overeenkomst EG/Zwitserland inzake de handel in landbouwproducten ***
P7_TA(2011)0354
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie, de Bondsstaat Zwitserland en het Vorstendom Liechtenstein tot wijziging van de aanvullende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein houdende uitbreiding tot het Vorstendom Liechtenstein van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (16209/2010 – C7-0125/2011 – 2010/0313(NLE))
2013/C 51 E/39
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (16209/2010), |
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie, de Bondsstaat Zwitserland en het Vorstendom Liechtenstein tot wijziging van de aanvullende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein houdende uitbreiding tot het Vorstendom Liechtenstein van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (16210/2010), |
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0125/2011), |
— |
gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement, |
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0248/2011), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/169 |
Dinsdag 13 september 2011
Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan ***
P7_TA(2011)0355
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de goedkeuring, namens de Europese Unie, van het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (08135/2011 – C7-0098/2011 – 2011/0047(NLE))
2013/C 51 E/40
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (08135/2011), |
— |
gezien het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (08135/2011), |
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0098/2011), |
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement, |
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie visserij (A7-0274/2011), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het verdrag; |
2. |
verzoekt de Commissie om in alle fora, zowel op internationaal als op bilateraal niveau, waar staten aanwezig zijn waarvan de vloot visserijbelangen heeft in het gebied van het verdrag, te ijveren voor de ondertekening, ratificatie en omzetting ervan, ten einde de inwerkingtreding te bespoedigen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering van Nieuw-Zeeland als depositaris van het verdrag. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/170 |
Dinsdag 13 september 2011
Overeenkomst tussen EU/Brazilië betreffende de veiligheid van de burgerluchtvaart ***
P7_TA(2011)0356
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een Overeenkomst tussen de Europese Unie en de regering van de Federale Republiek Brazilië betreffende de veiligheid van de burgerluchtvaart (13989/1/2010 – C7-0336/2010 – 2010/0143(NLE))
2013/C 51 E/41
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (13989/1/2010), |
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de regering van de Federale Republiek Brazilië betreffende de veiligheid van de burgerluchtvaart (11282/2010), |
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, artikel 207, lid 4, eerste alinea, artikel 218, lid 8, eerste alinea, artikel 281, lid 7 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0336/2010), |
— |
gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement, |
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0259/2011), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter om het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Federale Republiek Brazilië. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/170 |
Dinsdag 13 september 2011
Overeenkomst EU/IJsland en Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de EU en IJsland en Noorwegen ***
P7_TA(2011)0357
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (05307/2010 – C7-0032/2010 – 2009/0192(NLE))
2013/C 51 E/42
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (05307/2010), |
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (09644/2006), |
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 82, lid 1, onder d), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0032/2010), |
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement, |
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0268/2011), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/171 |
Dinsdag 13 september 2011
Gemeenschappelijke onderneming brandstofcellen en waterstof *
P7_TA(2011)0358
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van verordening (EG) nr. 521/2008 van de Raad betreffende de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming brandstofcellen en waterstof (COM(2011)0224 – C7-0120/2011 – 2011/0091(NLE))
2013/C 51 E/43
(Raadpleging)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2011)0224), |
— |
gezien de artikelen 187 en 188 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0120/2011), |
— |
gelet op de artikelen 55 en 46, lid 1, van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0261/2011), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; |
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. |
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/172 |
Dinsdag 13 september 2011
Vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ***I
P7_TA(2011)0362
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad wat betreft de regels voor de uitvoering van een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (COM(2010)0772 – C7-0013/2011 – 2010/0372(COD))
2013/C 51 E/44
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0772), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0013/2011), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 maart 2011 (1), |
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 30 juni 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0203/2011), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 132 van 3.5.2011, blz. 87.
Dinsdag 13 september 2011
P7_TC1-COD(2010)0372
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad wat betreft de regels voor de uitvoering van een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1231/2011)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/173 |
Dinsdag 13 september 2011
Door de overheid gesteunde exportkredieten ***I
P7_TA(2011)0363
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2011 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten (COM(2006)0456 – C7-0050/2010 – 2006/0167(COD))
2013/C 51 E/45
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0456), |
— |
gezien artikel 133 van het EG-Verdrag, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld "Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures" (COM(2009)0665), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0050/2010), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 29 juni 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gelet op artikel 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0364/2010), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (1); |
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Dit standpunt vervangt de amendementen aangenomen op 5 april 2011 (Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0126).
Dinsdag 13 september 2011
P7_TC1-COD(2006)0167
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1233/2011)
Woensdag 14 september 2011
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/174 |
Woensdag 14 september 2011
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: AT/AT&S (Oostenrijk)
P7_TA(2011)0369
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/008 AT/AT&S, Oostenrijk) (COM(2011)0339 – C7-0160/2011 – 2011/2125(BUD))
2013/C 51 E/46
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0339 – C7-0160/2011), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan, |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening), |
— |
gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
— |
gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0279/2011), |
A. |
overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, ten einde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt, |
B. |
overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis, |
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG, |
D. |
overwegende dat Oostenrijk om steun heeft gevraagd in verband met 167 gedwongen ontslagen (waarvan 74 waarvoor om steun wordt gevraagd) bij het bedrijf AT&T, dat gespecialiseerd is de productie van printplaten, in het district Leoben in het Oosten van de deelstaat Obersteiermark, |
E. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening, |
1. |
verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren ten einde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt; |
2. |
brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
3. |
beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; onderstreept daarnaast dat de met middelen van het EFG gefinancierde maatregelen tot langetermijnwerkgelegenheid moeten leiden; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; |
4. |
wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen; |
5. |
is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten is opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG in de begroting voor 2011; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen; |
6. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
7. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
8. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
Woensdag 14 september 2011
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/008 AT/AT&S, Oostenrijk)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/653/EU.)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/176 |
Woensdag 14 september 2011
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: AT/Stiermarken en Neder-Oostenrijk (Oostenrijk)
P7_TA(2011)0370
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement van en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/007 AT/Stiermarken en Neder-Oostenrijk, Oostenrijk) (COM(2011)0340 – C7-0159/2011 – 2011/2124(BUD))
2013/C 51 E/47
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0340 – C7-0159/2011), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan, |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening), |
— |
gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
— |
gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0277/2011), |
A. |
overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt, |
B. |
overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis, |
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG, |
D. |
overwegende dat Oostenrijk om steun heeft gevraagd in verband met 1 180 gedwongen ontslagen (waarvan 356 waarvoor om steun wordt gevraagd) in 54 bedrijven die vallen onder afdeling 23 van de NACE Rev. 2 (vervaardiging van metalen in primaire vorm) in de NUTS II-regio Steiermark (Stiermarken AT 22) en Niederösterreich (Neder-Oostenrijk AT 12) in Oostenrijk, |
E. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening, |
1. |
verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren ten einde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt; |
2. |
brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
3. |
beklemtoont dat het EFG, overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening, moet bijdragen tot de re-integratie in de arbeidsmarkt van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; onderstreept daarnaast dat de met middelen van het EFG gefinancierde maatregelen tot langetermijnwerkgelegenheid moeten leiden; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; |
4. |
wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen; |
5. |
is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten is opgenomen onder begrotingslijn 040501 van het EFG in de begroting voor 2011; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen; |
6. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
7. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
8. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
Woensdag 14 september 2011
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/007 AT/Stiermarken en Neder-Oostenrijk, Oostenrijk)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/652/EU.)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/178 |
Woensdag 14 september 2011
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Verzoek om technische bijstand ingediend op initiatief van de Commissie
P7_TA(2011)0371
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (EGF/2011/000 TA 2011 – technische bijstand op initiatief van de Commissie) (COM(2011)0358 – C7-0167/2011 – 2011/2130(BUD))
2013/C 51 E/48
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0358 – C7-0167/2011), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan, |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2), |
— |
gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
— |
gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0270/2011), |
A. |
overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt, |
B. |
overwegende dat de Commissie het EFG toepast in overeenstemming met de algemene regels zoals neergelegd in Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3) en de regels die deze vorm van uitvoering van de begroting van toepassing zijn, |
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG, |
D. |
overwegende dat op initiatief van de Commissie jaarlijks maximaal 0,35 % van het EFG gebruikt kan worden voor technische steun, ter financiering van toezicht, informatie, administratieve en technische bijstand, boekhoudkundige controle en evaluatiewerkzaamheden die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de EFG-verordening, zoals vastgelegd in artikel 8, lid 1, van die verordening, met inbegrip van het verstrekken van informatie en richtsnoeren aan de lidstaten voor het gebruik van, het toezicht op en de evaluatie van het EFG en het verstrekken van informatie aan de Europese en nationale sociale partners over het gebruik van het EFG (artikel 8, lid 4, van de EFG-verordening), |
E. |
overwegende dat de Commissie krachtens artikel 9, lid 2, “Voorlichting en publiciteit” van de EFG-verordening een internetsite moet opzetten, beschikbaar in alle talen, ter verstrekking van informatie over toepassingen, waarbij de rol van de begrotingsautoriteit wordt benadrukt, |
F. |
overwegende dat de Commissie op grond van deze artikelen gevraagd heeft middelen uit het EFG vrij te maken om de administratieve kosten te kunnen dekken die verband houden met de controle op en voorlichting over de uitvoering van het EFG, de totstandbrenging van een kennisbasis waarmee de aanvragen sneller kunnen worden verwerkt, administratieve en technische bijstand, uitwisseling van succesvolle praktijken tussen de lidstaten en een tussentijdse evaluatie van het EFG, |
G. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening, |
1. |
verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren ten einde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt; |
2. |
is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten is opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG in de begroting voor 2011; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen; |
3. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
4. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
5. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) PB L 248 van 16.09.2002, blz. 1.
Woensdag 14 september 2011
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (EGF/2011/000 TA 2011 – technische bijstand op initiatief van de Commissie)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/658/EU.)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/180 |
Woensdag 14 september 2011
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2010/029 NL/Zuid-Holland en Utrecht, afdeling 18/Nederland
P7_TA(2011)0372
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/029 NL/Zuid-Holland en Utrecht, afdeling 18, Nederland) (COM(2011)0388 – C7-0172/2011 – 2011/2136(BUD))
2013/C 51 E/49
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0388 – C7-0172/2011), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28, |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening), |
— |
gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
— |
gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0303/2011), |
A. |
overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opgericht om extra steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en om hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt, |
B. |
overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis, |
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG, |
D. |
overwegende dat Nederland om steun heeft gevraagd in verband met 800 gedwongen ontslagen, waarbij voor alle betrokkenen om steun wordt gevraagd, in 52 bedrijven die vallen onder afdeling 18 van de NACE Rev. 2 ("Drukkerijen, reproductie van opgenomen media") in de NUTS II-regio's Zuid-Holland (NL33) en Utrecht (NL31) in Nederland, |
E. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening, |
1. |
verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren ten einde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt; |
2. |
brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
3. |
beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; benadrukt bovendien dat de maatregelen die uit het EFG worden gefinancierd, moeten leiden tot blijvende arbeidsplaatsen; |
4. |
wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen; |
5. |
is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, in de begroting voor 2011 voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten is opgenomen op begrotingslijn 04 05 01 van het EFG; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen; |
6. |
verzoekt de Commissie een gedetailleerde kwalitatieve beoordeling van het EFG uit te voeren; |
7. |
hecht zijn goedkeuring aan het aan deze resolutie gehechte besluit; |
8. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
9. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
Woensdag 14 september 2011
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/029 NL/Zuid-Holland en Utrecht, afdeling 18, Nederland)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/656/EU.)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/182 |
Woensdag 14 september 2011
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2010/027 NL/Noord-Brabant, afdeling 18/Nederland
P7_TA(2011)0373
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/027 NL/Noord-Brabant, afdeling 18, Nederland) (COM(2011)0386 – C7-0173/2011 – 2011/2137(BUD))
2013/C 51 E/50
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0386 – C7-0173/2011), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28, |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening), |
— |
gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
— |
gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0304/2011), |
A. |
overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opgericht om extra steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en om hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt, |
B. |
overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis, |
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG, |
D. |
overwegende dat Nederland om steun heeft gevraagd in verband met 199 gedwongen ontslagen, waarbij voor alle betrokkenen om steun wordt gevraagd, in 14 bedrijven die vallen onder afdeling 18 van de NACE Rev. 2 ("Drukkerijen, reproductie van opgenomen media") in de NUTS II-regio Noord-Brabant (NL41) in Nederland, |
E. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening, |
1. |
verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren ten einde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt; |
2. |
brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
3. |
beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; benadrukt bovendien dat de maatregelen die uit het EFG worden gefinancierd, moeten leiden tot blijvende arbeidsplaatsen; |
4. |
wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen; |
5. |
is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten zijn opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG in de begroting voor 2011; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen; |
6. |
verzoekt de Commissie een gedetailleerde kwalitatieve beoordeling uit te voeren van het EFG; |
7. |
hecht zijn goedkeuring aan het aan deze resolutie gehechte besluit; |
8. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
9. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
Woensdag 14 september 2011
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/027 NL/Noord-Brabant, afdeling 18, Nederland)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/654/EU.)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/184 |
Woensdag 14 september 2011
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2010/028 NL/Overijssel, afdeling 18/Nederland
P7_TA(2011)0374
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/028 NL/Overijssel, afdeling 18, Nederland) (COM(2011)0387 – C7-0174/2011 – 2011/2138(BUD))
2013/C 51 E/51
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0387 – C7-0174/2011), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan, |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening), |
— |
gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
— |
gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0305/2011), |
A. |
overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opgericht om extra steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en om hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt, |
B. |
overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis, |
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG, |
D. |
overwegende dat Nederland om steun heeft gevraagd in verband met 214 gedwongen ontslagen, waarbij voor alle betrokkenen om steun wordt gevraagd, in negen bedrijven die vallen onder afdeling 18 van de NACE Rev. 2 ("Drukkerijen, reproductie van opgenomen media") in de NUTS II-regio Overijssel (NL21) in Nederland, |
E. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening, |
1. |
verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren ten einde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt; |
2. |
brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
3. |
beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG verordening moet bijdragen tot de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; benadrukt bovendien dat de maatregelen die uit het EFG worden gefinancierd, moeten leiden tot blijvende arbeidsplaatsen; |
4. |
wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen; |
5. |
is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten zijn opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG in de begroting voor 2011; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen; |
6. |
verzoekt de Commissie een gedetailleerde kwalitatieve beoordeling uit te voeren van het EFG; |
7. |
hecht zijn goedkeuring aan het aan deze resolutie gehechte besluit; |
8. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
9. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
Woensdag 14 september 2011
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/028 NL/Overijssel, afdeling 18, Nederland)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/655/EU.)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/186 |
Woensdag 14 september 2011
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2010/030 NL/Noord-Holland en Flevoland, afdeling 18/Nederland
P7_TA(2011)0375
Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/030 NL/Noord-Holland en Flevoland, afdeling 18, Nederland) (COM(2011)0389 – C7-0175/2011 – 2011/2139(BUD))
2013/C 51 E/52
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0389 – C7-0175/2011), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28, |
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2) (EFG-verordening), |
— |
gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006, |
— |
gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0306/2011), |
A. |
overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opgericht om extra steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en om hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt, |
B. |
overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis, |
C. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG, |
D. |
overwegende dat Nederland om steun heeft gevraagd in verband met 551 gedwongen ontslagen, waarbij voor alle betrokkenen om steun wordt gevraagd, in 26 bedrijven die vallen onder afdeling 18 van de NACE Rev. 2 ("Drukkerijen, reproductie van opgenomen media") in de NUTS II-regio's Noord-Holland (NL32) en Flevoland (NL23) in Nederland, |
E. |
overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening, |
1. |
verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren ten einde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt; |
2. |
brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
3. |
beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; benadrukt bovendien dat de maatregelen die uit het EFG worden gefinancierd, moeten leiden tot blijvende arbeidsplaatsen; |
4. |
wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen; |
5. |
is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten zijn opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG in de begroting voor 2011; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen; |
6. |
verzoekt de Commissie een gedetailleerde kwalitatieve beoordeling uit te voeren van het EFG; |
7. |
hecht zijn goedkeuring aan het aan deze resolutie gehechte besluit; |
8. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
9. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
Woensdag 14 september 2011
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/030 NL/Noord-Holland en Flevoland, afdeling 18, Nederland)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/657/EU.)
22.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 51/188 |
Woensdag 14 september 2011
Integriteit en transparantie van de energiemarkt ***I
P7_TA(2011)0376
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de integriteit en transparantie van de energiemarkt (COM(2010)0726 – C7-0407/2010 – 2010/0363(COD))
2013/C 51 E/53
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2010)0726), |
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0407/2010), |
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 maart 2011 (1), |
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio's, |
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 29 juni 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0273/2011), |
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
2. |
hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd; |
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 132 van 3.5.2011, blz. 108.
Woensdag 14 september 2011
P7_TC1-COD(2010)0363
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 september 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energi
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling, Verordening (EU) nr. 1227/2011).
Woensdag 14 september 2011
BIJLAGE
Europees Parlement/Raad/Commissie
Gemeenschappelijke verklaring over sancties
De Commissie zal haar werkzaamheden ter versterking van de sanctieregelingen in de financiële sector voortzetten en is voornemens voorstellen in te dienen om de nationale sanctieregelingen op consistente wijze te versterken, in het kader van de komende wetsvoorstellen voor de financiële dienstensector. De uit hoofde van deze verordening vast te stellen sancties zullen de definitieve besluiten weerspiegelen die de wetgever heeft genomen met betrekking tot bovengenoemde voorstellen van de Commissie.