ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.009.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 9

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
12 januari 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2013/C 009/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 399 van 22.12.2012

1

 

Hof van Justitie

2013/C 009/02

Eedaflegging door een nieuw lid van het Hof

2

2013/C 009/03

Aanwijzing van de kamer belast met de zaken bedoeld in de artikelen 193 en 194 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof

2

 

Gerecht

2013/C 009/04

Toevoeging van de rechters aan de kamers

3

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2013/C 009/05

Zaak C-247/10 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 — Zhejiang Aokang Shoes Co., Ltd/Raad van de Europese Unie, Wenzhou Taima Shoes Co., Ltd, Europese Commissie, Confédération européenne de l'industrie de la chaussure (CEC), BA.LA. di Lanciotti Vittorio & C. Sas (Hogere voorziening — Dumping — Verordening (EG) nr. 1472/2006 — Invoer van schoeisel met bovendeel van leder uit China en Vietnam — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikel 2, lid 7, sub b — Behandeling als marktgerichte onderneming — Artikel 9, lid 6 — Individuele behandeling — Artikel 17, lid 3 — Steekproeftrekking — Artikel 20, lid 5 — Recht van verweer)

5

2013/C 009/06

Zaak C-342/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 november 2012 — Europese Commissie/Republiek Finland (Niet-nakoming — Vrij verkeer van kapitaal — Artikel 63 VWEU — EER-overeenkomst — Artikel 40 — Belasting van dividenduitkeringen aan niet-ingezeten pensioenfondsen)

5

2013/C 009/07

Zaak C-511/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Hildesheim/BLC Baumarkt GmbH & Co. KG (Zesde btw-richtlijn — Artikel 17, lid 5, derde alinea — Recht op aftrek van voorbelasting — Goederen en diensten die zowel voor belastbare als voor vrijgestelde handelingen worden gebruikt — Verhuur van onroerend goed voor bedrijfsmatig gebruik en bewoning — Criterium voor berekening pro rata voor aftrek van btw)

6

2013/C 009/08

Zaak C-528/10: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 november 2012 — Europese Commissie/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Vervoer — Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap — Richtlijn 2001/14/EG — Artikelen 6, leden 2 tot en met 5, en 11 — Spoorweginfrastructuurcapaciteit en heffing van rechten voor gebruik van spoorweginfrastructuur — Toezichthoudende instantie — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

6

2013/C 009/09

Gevoegde zaken C-539/10 P en C-550/10 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 — Stichting Al-Aqsa/Raad van de Europese Unie (C-539/10 P), Koninkrijk der Nederlanden/Stichting Al-Aqsa, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie (C-550/10 P) (Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Strijd tegen terrorisme — Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten — Bevriezing van tegoeden — Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB — Artikel 1, leden 4 en 6 — Verordening (EG) nr. 2580/2001 — Artikel 2, lid 3 — Plaatsing en handhaving van organisatie op lijst van personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden — Voorwaarden — Beslissing van bevoegde instantie — Intrekking van nationale maatregel — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid van hogere voorziening — Recht op eerbiediging van eigendom — Evenredigheidsbeginsel — Artikel 253 EG — Motiveringsplicht)

7

2013/C 009/10

Zaak C-551/10 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 november 2012 — Éditions Odile Jacob SAS/Europese Commissie, Lagardère SCA (Hogere voorziening — Concentraties van ondernemingen op markt van uitgifte van boeken — Verordening (EEG) nr. 4064/89 — Holdingovereenkomst — Falende motivering)

8

2013/C 009/11

Gevoegde zaken C-553/10 P en C-554/10 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 november 2012 — Europese Commissie/Éditions Odile Jacob SAS, Wendel Investissement SA, Lagardère SCA en Lagardère SCA/Éditions Odile Jacob SAS, Europese Commissie, Wendel Investissement SA (Hogere voorziening — Concentratie van ondernemingen op markt van uitgifte van boeken — Nietigverklaring van beschikking waarbij beleggingsonderneming als verwerver van afgestoten activa is aanvaard — Draagwijdte van feit dat gevolmachtigde mogelijkerwijs niet onafhankelijk is)

8

2013/C 009/12

Zaak C-34/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 november 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Bestrijding van vervuiling — Grenswaarden voor PM10-concentraties in de lucht)

9

2013/C 009/13

Zaak C-35/11: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division — Verenigd Koninkrijk) — Test Claimants in the FII Group Litigation/Commissioners of Inland Revenue, The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs (Artikelen 49 VWEU en 63 VWEU — Dividenduitkering — Vennootschapsbelasting — Zaak C-446/04 — Test Claimants in the FII Group Litigation — Interpretatie van arrest — Voorkoming van economische dubbele belasting — Gelijkwaardigheid van vrijstellingsmethode en verrekeningsmethode — Begrippen belastingtarief en verschillende belastingniveaus — Dividenden uit derde landen)

9

2013/C 009/14

Zaak C-40/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg — Duitsland) — Yoshikazu Iida/Stadt Ulm (Artikelen 20 VWEU en 21 VWEU — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 51 — Richtlijn 2003/109/EG — Onderdanen van derde landen — Verblijfsrecht in lidstaat — Richtlijn 2004/38/EG — Onderdanen van derde landen die familieleden zijn van burgers van Unie — Onderdaan van derde land die burger van Unie niet begeleidt naar gastland en zich daar evenmin bij hem voegt en die in lidstaat van herkomst van burger woont — Verblijfsrecht van onderdaan van derde land in lidstaat van herkomst van burger die in andere lidstaat verblijft — Burgerschap van Unie — Grondrechten)

10

2013/C 009/15

Zaak C-56/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Raiffeisen-Waren-Zentrale Rhein-Main eG/Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH (Communautair kwekersrecht — Verordening (EG) nr. 2100/94 — Verwerking — Plicht van loonwerker tot informatie aan houder van communautair kwekersrecht — Vereisten inzake tijdstip en inhoud van informatieverzoek)

11

2013/C 009/16

Zaak C-131/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Pfeifer & Langen KG/Hauptzollamt Aachen (Landbouw — Verordening (EEG) nr. 1443/82 — Artikel 3, lid 4 — Toepassing van quotaregeling in sector suiker — Excedentaire hoeveelheid suiker die door nationale autoriteiten bij controle a posteriori bij producent is vastgesteld — Inaanmerkingneming van dit excedent bij vaststelling van definitieve productie van verkoopseizoen waarin verschil is geconstateerd)

11

2013/C 009/17

Zaak C-165/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky — Slowakije) — Daňové riaditeľstvo Slovenskej republiky/Profitube spol. s r.o. (Zesde btw-richtlijn — Toepasselijkheid — Communautair douanewetboek — Goederen uit derde land op grondgebied van lidstaat onder stelsel van douane-entrepots geplaatst — Verwerking van goederen onder regeling actieve veredeling in vorm van schorsingssysteem — Verkoop van goederen en opnieuw plaatsing onder stelsel van douane-entrepots — Opslag in zelfde douane-entrepot tijdens alle handelingen — Levering van goederen onder bezwarende titel op nationaal grondgebied — Belastbaar feit voor btw)

12

2013/C 009/18

Zaak C-174/11: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Steglitz/Ines Zimmermann (Zesde btw-richtlijn — Vrijstellingen — Artikel 13, A, lid 1, sub g, en lid 2 — Prestaties die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met sociale zekerheid en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die als instellingen van sociale aard zijn erkend — Erkenning — Voorwaarden die niet van toepassing zijn op andere dan publiekrechtelijke instellingen — Beoordelingsbevoegdheid van lidstaten — Grenzen — Beginsel van fiscale neutraliteit)

13

2013/C 009/19

Zaak C-180/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (voordien: Fővárosi Bíróság) — Hongarije) — Bericap Záródástechnikai Bt./Plastinnova 2000 kft (Richtlijn 2004/48/EG — Voorschriften inzake onderzoek van bewijzen in kader van geding voor nationale rechter waarbij vordering tot nietigverklaring van bescherming van gebruiksmodel is ingesteld — Bevoegdheden van nationale rechter — Verdrag van Parijs — TRIPs-Overeenkomst)

13

2013/C 009/20

Zaak C-199/11: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Brussel — België) — Europese Gemeenschap/Otis NV, General Technic-Otis Sàrl, Kone Belgium NV, Kone Luxembourg Sàrl, Schindler NV, Schindler Sàrl, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs NV, ThyssenKrupp Ascenseurs Luxembourg Sàrl (Vertegenwoordiging van de Europese Unie voor nationale rechterlijke instanties — Artikel 282 EG en artikel 335 VWEU — Vordering tot vergoeding van schade die mededingingsregeling aan de Unie heeft berokkend — Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Recht op eerlijk proces — Recht op toegang tot rechter — Equality of arms — Artikel 16 van verordening nr. 1/2003)

14

2013/C 009/21

Gevoegde zaken C-229/11 en C-230/11: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 november 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Passau — Duitsland) — Alexander Heimann (C-229/11), Konstantin Toltschin (C-230/11)/Kaiser GmbH (Sociale politiek — Richtlijn 2003/88/EG — Werktijdverkorting (Kurzarbeit) — Vermindering van recht op jaarlijks betaald verlof in verhouding tot werktijdverkorting — Financiële vergoeding)

14

2013/C 009/22

Zaak C-244/11: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 november 2012 — Europese Commissie/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Artikelen 43 EG en 56 EG — Stelsel waarbij voorafgaande vergunning is vereist voor verkrijging van stemrechten die overeenkomen met meer dan 20 % van maatschappelijk kapitaal van bepaalde strategische naamloze vennootschappen — Stelsel van controle achteraf voor bepaalde beslissingen van deze vennootschappen)

15

2013/C 009/23

Zaak C-245/11: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Asylgerichtshof — Oostenrijk) — K/Bundesasylamt (Verordening (EG) nr. 343/2003 — Bepaling welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek dat door onderdaan van derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend — Humanitaire clausule — Artikel 15 van deze verordening — Persoon aan wie in lidstaat asiel is verleend die aan ernstige ziekte lijdt en daarom afhankelijk is van hulp van asielzoeker — Artikel 15, lid 2, van verordening — Verplichting van deze volgens criteria van hoofdstuk III van deze verordening niet verantwoordelijke lidstaat tot behandeling van door deze asielzoeker ingediend asielverzoek — Voorwaarden)

15

2013/C 009/24

Zaak C-268/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hamburgisches Oberverwaltungsgericht — Duitsland) — Atilla Gülbahce/Freie und Hansestadt Hamburg (Prejudiciële verwijzing — Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Besluit nr. 1/80 van associatieraad — Artikel 6, lid 1, eerste streepje — Rechten van Turkse werknemers die tot legale arbeidsmarkt behoren — Retroactieve intrekking van verblijfstitel)

16

2013/C 009/25

Zaak C-271/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Techniko Epimelitirio Elladas (TEE) e.a./Ypourgos Esoterikon, Dimosias Dioikisis kai Apokentrosis, Ypourgos Metaforon kai Epikoinonion en Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon (Luchtvervoer — Verordening nr. 2042/2003 — Technische voorschriften en administratieve procedures op gebied van burgerluchtvaart — Permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen — Goedkeuring die wordt afgegeven aan bij inspectietaken betrokken personeel — Vereiste kwalificaties)

16

2013/C 009/26

Zaak C-299/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Gemeente Vlaardingen (Fiscale bepalingen — Btw — Belastbare handelingen — Voor bedrijfsdoeleinden bestemmen van in het kader van bedrijf verkregen goederen — Gelijkstelling met levering onder bezwarende titel — Terreinen in eigendom van belastingplichtige en bewerkt door derde)

17

2013/C 009/27

Zaak C-351/11: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen — België) — KGH Belgium NV/Belgische staat (Douaneschuld — Navordering van rechten bij invoer of uitvoer — Boeking van rechten — Nadere voorschriften)

18

2013/C 009/28

Zaak C-417/11 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 — Raad van de Europese Unie/Nadiany Bamba, Europese Commissie (Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust — Bevriezing van tegoeden — Artikel 296 VWEU — Motiveringsplicht — Recht van verdediging — Recht op doeltreffende voorziening in rechte — Recht op eerbiediging van eigendom)

18

2013/C 009/29

Zaak C-438/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Lagura Vermögensverwaltung GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Hafen (Communautair douanewetboek — Artikel 220, lid 2, sub b — Navordering van rechten bij invoer — Gewettigd vertrouwen — Onmogelijkheid om juistheid na te gaan van certificaat van oorsprong — Begrip certificaat gebaseerd op onjuiste weergave van feiten door exporteur — Bewijslast — Stelsel van algemene tariefpreferenties)

19

2013/C 009/30

Zaak C-456/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Bremen — Duitsland) — Gothaer Allgemeine Versicherung AG, ERGO Versicherung AG, Versicherungskammer Bayern-Versicherungsanstalt des öffentlichen Rechts, Nürnberger Allgemeine Versicherungs AG, Krones AG/Samskip GmbH (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikelen 32 en 33 — Erkenning van rechterlijke beslissingen — Begrip beslissing — Gevolgen van rechterlijke beslissing voor internationale bevoegdheid — Forumkeuzebeding)

19

2013/C 009/31

Zaak C-461/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Stockholms tingsrätt — Zweden) — Ulf Kazimierz Radziejewski/Kronofogdemyndigheten i Stockholm (Vrij verkeer van werknemers — Artikel 45 VWEU — Procedure van volledige of gedeeltelijke schuldsanering — Schuldenaar die natuurlijke persoon is — Nationale regeling die woonplaatsvereiste verbindt aan toekenning van schuldsaneringsmaatregel)

20

2013/C 009/32

Zaak C-469/11 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2012 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie (Hogere voorziening — Beroep tot schadevergoeding — Afwijzing van offerte voor aanbestedingsprocedure van Unie — Verjaringstermijn — Aanvang — Toepassing van termijn wegens afstand)

20

2013/C 009/33

Zaak C-532/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Köln — Duitsland) — Susanne Leichenich/Ansbert Peffekoven en Ingo Horeis (Richtlijn 77/388/EEG — Btw — Vrijstellingen — Artikel 13, B, sub b — Verpachting en verhuur van onroerende zaken — Woonboot zonder eigen aandrijving die permanent aan rivieroever ligt — Verhuur van woonboot met bijbehorende aanlegsteiger, grond en water — Uitsluitend bestemd om duurzaam te worden gebruikt als restaurant/discotheek — Eén enkele prestatie)

21

2013/C 009/34

Zaak C-558/11: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts — Letland) — SIA Kurcums Metal/Valsts ieņēmumu dienests (Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — In Rusland vervaardigde hybride Taifun-kabels die bestaan uit polypropyleen en staaldraad — Gegolfde beugels met afgeronde uiteinden die verbonden zijn door middel van schroef — Antidumpingrechten op invoer van bepaalde ijzeren of stalen kabels uit Republiek Tsjechië, Rusland, Thailand en Turkije)

21

2013/C 009/35

Zaak C-286/12: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 november 2012 — Europese Commissie/Hongarije (Niet-nakoming — Sociale politiek — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Richtlijn 2000/78/EG — Artikelen 2 en 6, lid 1 — Nationale regeling die rechters, officieren van justitie en notarissen die leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, verplicht hun ambt neer te leggen — Legitieme doelstellingen die verschil in behandeling ten opzichte van werknemers van jonger dan 62 rechtvaardigen — Evenredigheid van duur van overgangsperiode)

22

2013/C 009/36

Zaak C-502/11: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 4 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Vivaio dei Molini Azienda Agricola Porro Savoldi ss/Autorità per la Vigilanza sui Contratti Pubblici di lavori, servizi e forniture (Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken — Richtlijn 93/37/EEG — Artikel 6 — Beginselen van gelijke behandeling en transparantie — Toelaatbaarheid van regeling op grond waarvan deelname aan aanbestedingsprocedures wordt beperkt tot vennootschappen die een commerciële activiteit uitoefenen, onder uitsluiting van maatschappen (società semplici) — Institutionele en statutaire doelstellingen — Landbouwbedrijven)

22

2013/C 009/37

Zaak C-554/11 P: Beschikking van het Hof van 15 oktober 2012 — Internationaler Hilfsfonds eV/Europese Commissie (Hogere voorziening — Toegang tot documenten — Weigering van volledige toegang tot documenten betreffende overeenkomst LIEN 97-2011 — Beroep tot nietigverklaring — Nieuwe toetsing tijdens procedure — Instelling van afzonderlijk beroep tot nietigverklaring)

23

2013/C 009/38

Zaak C-559/11: Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 4 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen — België) — Pelckmans Turnhout NV/Walter Van Gastel Balen NV, Walter Van Gastel NV, Walter Van Gastel Schoten NV, Walter Van Gastel Lifestyle NV (Artikelen 92, lid 1, 103, lid 1, en 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering — Richtlijn 2005/29/EG — Oneerlijke handelspraktijken — Nationale regeling volgens welke een vestiging geen zeven dagen per week open mag zijn)

23

2013/C 009/39

Zaak C-581/11 P: Beschikking van het Hof van 12 juli 2012 — Muhamad Mugraby/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie (Hogere voorziening — Beroep wegens nalaten — Schending van grondrechten en van Associatie-overeenkomst tussen Europese Gemeenschap en Republiek Libanon — Verzuim van Raad en Commissie om maatregelen vast te stellen tegen Republiek Libanon — Beroep tot schadevergoeding — Kennelijke ongegrondheid en kennelijke niet-ontvankelijkheid van hogere voorziening)

24

2013/C 009/40

Zaak C-587/11 P: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 18 september 2012 — Omnicare, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Astellas Pharma GmbH (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor inschrijving van woordteken OMNICARE CLINICAL RESEARCH — Oppositie — Beslissing van kamer van beroep waarbij inschrijvingsaanvraag is afgewezen — Beroep — Arrest van Gerecht waarbij dit beroep is verworpen — Intrekking van oppositie — Hogere voorziening — Afdoening zonder beslissing)

24

2013/C 009/41

Zaak C-356/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof (Duitsland) op 27 juli 2012 — Wolfgang Glatzel/Freistaat Bayern

25

2013/C 009/42

Zaak C-401/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2012 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09, Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht/Commissie

25

2013/C 009/43

Zaak C-402/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2012 door het Europees Parlement tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09, Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht/Commissie

26

2013/C 009/44

Zaak C-403/12 P: Hogere voorziening ingesteld op op 27 augustus 2012 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09, Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht/Commissie

26

2013/C 009/45

Zaak C-404/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2012 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-338/08, Stichting Natuur en Milieu, Pesticide Action Network Europe/Commissie

27

2013/C 009/46

Zaak C-405/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 augustus 2012 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-338/08, Stichting Natuur en Milieu, Pesticide Action Network Europe/Commissie

28

2013/C 009/47

Zaak C-429/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Innsbruck (Oostenrijk) op 21 september 2012 — Siegfried Pohl/ÖBB Infrastruktur AG

28

2013/C 009/48

Zaak C-441/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 oktober 2012 — Almer Beheer BV e.a. tegen Van den Dungen Vastgoed BV e.a.

29

2013/C 009/49

Zaak C-442/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 oktober 2012 — Jan Sneller tegen DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV

30

2013/C 009/50

Zaak C-459/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg (Duitsland) op 11 oktober 2012 — Werner Krieger/ERGO Lebensversicherung AG

30

2013/C 009/51

Zaak C-461/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (Nederland) op 15 oktober 2012 — Granton Advertising BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden/kantoor Den Haag

30

2013/C 009/52

Zaak C-464/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) op 17 oktober 2012 — ATP Pension Service A/S/Skatteministeriet

31

2013/C 009/53

Zaak C-481/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 25 oktober 2012 — UAB Juvelta/Lietuvos prabavimo rūmai

32

2013/C 009/54

Zaak C-482/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Okresný súd Prešov (Slowakije) op 29 oktober 2012 — Peter Macinský, Eva Macinská/Getfin s.r.o., Financreal s.r.o.

32

2013/C 009/55

Zaak C-493/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk) op 5 november 2012 — Eli Lilly and Company Ltd/Human Genome Sciences Inc

33

2013/C 009/56

Zaak C-524/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 november 2012 door TeamBank AG Nürnberg tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 19 september 2012 in zaak T-220/11, TeamBank AG Nürnberg/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

33

2013/C 009/57

Zaak C-317/11: Beschikking van de president van de Grote kamer van het Hof van 22 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin — Duitsland) — Rainer Reimann/Philipp Halter GmbH & Co. Sprengunternehmen KG

34

2013/C 009/58

Zaak C-606/11: Beschikking van de president van het Hof van 2 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — Grattan plc/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

34

2013/C 009/59

Zaak C-150/12: Beschikking van de president van het Hof van 22 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta domstolen — Zweden) — Eva-Marie Brännström, Rune Brännström/Ryanair Holdings plc

34

 

Gerecht

2013/C 009/60

Zaak T-270/08: Arrest van het Gerecht van 21 november 2012 — Duitsland/Commissie (EFRO — Vermindering van financiële bijstand — Operationeel programma van doelstelling 1 (1994-1999) inzake Oost-Berlijn (Duitsland))

35

2013/C 009/61

Zaak T-76/11: Arrest van het Gerecht van 21 november 2012 — Spanje/Commissie (Visserij — Maatregelen voor instandhouding van visbestanden — Artikel 105 van verordening (EG) nr. 1224/2009 — Verlagingen van quota voor bepaald jaar wegens overschrijding van quota voor daaraan voorafgaande jaren — Toepassing ratione temporis — Rechtszekerheid — Uitlegging die eerbiediging van primair recht waarborgt — Beginsel van legaliteit van straffen — Geen terugwerkende kracht)

35

2013/C 009/62

Zaak T-338/11: Arrest van het Gerecht van 21 november 2012 — Getty Images/BHIM (PHOTOS.COM) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PHOTOS.COM — Absolute weigeringsgronden — Geen onderscheidend vermogen — Beschrijvend karakter — Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009)

35

2013/C 009/63

Zaak T-558/11: Arrest van het Gerecht van 21 november 2012 — Atlas/BHIM — Couleurs de Tollens (ARTIS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ARTIS — Ouder nationaal woordmerk ARTIS — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

36

2013/C 009/64

Zaak T-589/11: Arrest van het Gerecht van 20 november 2012 — Phonebook of the World/BHIM — Seat Pagine Gialle (PAGINE GIALLE) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk PAGINE GIALLE — Absolute weigeringsgronden — Onderscheidend vermogen — Geen beschrijvend karakter — Geen tekens of benamingen die gebruikelijk zijn geworden — Artikel 7, lid 1, sub b tot en met d, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Door gebruik verkregen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009)

36

2013/C 009/65

Zaak T-286/11 P: Beschikking van het Gerecht van 15 november 2012 — Marcuccio/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Vergoeding van schade voortvloeiende uit verzending van schrijven over kosten van een zaak aan advocaat die rekwirant in die zaak heeft vertegenwoordigd — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

36

2013/C 009/66

Zaak T-219/12: Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2012 — Saobraćajni institut CIP/Commissie (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Overheidsopdrachten voor diensten — Uitsluiting van verzoekster van aanbestedingsprocedure — Annulering van aanbestedingsprocedure na instelling van beroep — Afdoening zonder beslissing)

37

2013/C 009/67

Zaak T-227/12: Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2012 — Saobraćajni institut CIP/Commissie (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Overheidsopdrachten voor diensten — Uitsluiting van verzoekster van aanbestedingsprocedure — Annulering van aanbestedingsprocedure na instelling van beroep — Afdoening zonder beslissing)

37

2013/C 009/68

Zaak T-345/12 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 16 november 2012 — Akzo Nobel e.a./Commissie (Kort geding — Mededinging — Bekendmaking van beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Afwijzing van verzoek om vertrouwelijke behandeling van informatie die aan Commissie is verstrekt overeenkomstig haar mededeling inzake medewerking — Verzoek om voorlopige maatregelen — Spoedeisendheid — Fumus boni juris — Afweging van belangen)

37

2013/C 009/69

Zaak T-403/12 R: Beschikking van de kortgedingrechter van 14 november 2012 — Intrasoft International/Commissie (Kort geding — Overheidsopdrachten — Aanbestedingsprocedure — Afwijzing van offerte — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

38

2013/C 009/70

Zaak T-467/12: Beroep ingesteld op 25 oktober 2012 — Tridium/BHIM — q-bus Mediatektur (SEDONA FRAMEWORK)

38

2013/C 009/71

Zaak T-471/12: Beroep ingesteld op 29 oktober 2012 — Meta Group/Commissie

39

2013/C 009/72

Zaak T-474/12: Beroep ingesteld op 31 oktober 2012 — Giorgis/BHIM — Comigel (Vorm van bekers)

40

2013/C 009/73

Zaak T-475/12: Beroep ingesteld op 29 oktober 2012 — LaserSoft Imaging/BHIM (WorkflowPilot)

41

2013/C 009/74

Zaak T-476/12: Beroep ingesteld op 31 oktober 2012 — Saint-Gobain Glass Deutschland/Commissie

41

2013/C 009/75

Zaak T-486/12: Beroep ingesteld op 3 november 2012 — Golam/BHIM — Pentafarma (METABOL)

42

2013/C 009/76

Zaak T-488/12: Beroep ingesteld op 12 november 2012 — CITEB en Belgo-Metal/Parlement

42

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/1


2013/C 9/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 399 van 22.12.2012

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 389 van 15.12.2012

PB C 379 van 8.12.2012

PB C 373 van 1.12.2012

PB C 366 van 24.11.2012

PB C 355 van 17.11.2012

PB C 343 van 10.11.2012

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


Hof van Justitie

12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/2


Eedaflegging door een nieuw lid van het Hof

2013/C 9/02

Na zijn benoeming tot advocaat-generaal bij het Hof van Justitie bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 25 april 2012 (1), voor de periode van 7 oktober 2012 tot 6 oktober 2018, heeft de heer Wahl voor het Hof de eed afgelegd op 28 november 2012.


(1)  PB L 121 van 8 mei 2012, blz. 21.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/2


Aanwijzing van de kamer belast met de zaken bedoeld in de artikelen 193 en 194 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof

2013/C 9/03

Tijdens zijn vergadering van 6 november 2012 heeft het Hof, voor een periode van een jaar eindigend op 6 oktober 2013, de Vierde kamer aangewezen als de kamer die overeenkomstig artikel 191 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt belast met de zaken bedoeld in de artikelen 193 en 194 van het Reglement.


Gerecht

12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/3


Toevoeging van de rechters aan de kamers

2013/C 9/04

Op 29 november 2012 heeft de voltallige conferentie van het Gerecht, na de aanvaarding van het ambt van advocaat-generaal bij het Hof van Justitie door de heer Wahl, besloten wijzigingen aan te brengen in de besluiten van het Gerecht van 20 september 2010 (1), 26 oktober 2010 (2), 29 november 2010 (3), 20 september 2011 (4), 25 november 2011 (5), 16 mei 2012 (6), 17 september 2012 (7) en 9 oktober 2012 (8) inzake de toevoeging van de rechters aan de kamers.

Voor de periode van 29 november 2012 tot aan de ambtsaanvaarding van het Zweedse lid zijn de rechters als volgt toegevoegd aan de kamers:

Eerste kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

J. Azizi, kamerpresident, I. Labucka, S. Frimodt Nielsen, D. Gratsias, M. Kancheva en E. Buttigieg, rechters.

Eerste kamer, zetelend met drie rechters :

J. Azizi, kamerpresident;

a)

S. Frimodt Nielsen en M. Kancheva, rechters;

b)

S. Frimodt Nielsen en E. Buttigieg, rechters;

c)

M. Kancheva en E. Buttigieg, rechters.

Tweede kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

N. J. Forwood, kamerpresident, F. Dehousse, I. Wiszniewska-Białecka, M. Prek en J. Schwarcz, rechters.

Tweede kamer, zetelend met drie rechters :

 

N. J. Forwood, kamerpresident;

 

F. Dehousse, rechter;

 

J. Schwarcz, rechter.

Derde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

O. Czúcz, kamerpresident, I. Labucka, S. Frimodt Nielsen, D. Gratsias, M. Kancheva en E. Buttigieg, rechters.

Derde kamer, zetelend met drie rechters :

 

O. Czúcz, kamerpresident;

 

I. Labucka, rechter;

 

D. Gratsias, rechter.

Vierde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

I. Pelikánová, kamerpresident, V. Vadapalas, K. Jürimäe, K. O’Higgins en M. van der Woude, rechters.

Vierde kamer, zetelend met drie rechters :

 

I. Pelikánová, kamerpresident;

 

K. Jürimäe, rechter;

 

M. van der Woude, rechter.

Vijfde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

S. Papasavvas, kamerpresident, V. Vadapalas, K. Jürimäe, K. O’Higgins en M. van der Woude, rechters.

Vijfde kamer, zetelend met drie rechters :

 

S. Papasavvas, kamerpresident;

 

V. Vadapalas, rechter;

 

K. O’Higgins, rechter.

Zesde kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

H. Kanninen, kamerpresident, M. E. Martins Ribeiro, S. Soldevila Fragoso, A. Popescu en G. Berardis, rechters.

Zesde kamer, zetelend met drie rechters :

H. Kanninen, kamerpresident, S. Soldevila Fragoso en G. Berardis, rechters.

Zevende kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

A. Dittrich, kamerpresident, F. Dehousse, I. Wiszniewska-Białecka, M. Prek en J. Schwarcz, rechters.

Zevende kamer, zetelend met drie rechters :

 

A. Dittrich, kamerpresident;

 

I. Wiszniewska-Białecka, rechter;

 

M. Prek, rechter.

Achtste kamer – uitgebreid, zetelend met vijf rechters :

L. Truchot, kamerpresident, M. E. Martins Ribeiro, S. Soldevila Fragoso, A. Popescu en G. Berardis, rechters.

Achtste kamer, zetelend met drie rechters :

 

L. Truchot, kamerpresident;

 

M. E. Martins Ribeiro, rechter;

 

A. Popescu, rechter.

Voor de periode van 29 november 2012 tot aan de ambtsaanvaarding van het Zweedse lid:

zijn in de Eerste kamer – uitgebreid de rechters die met de kamerpresident zullen zetelen om de uitgebreide samenstelling te vormen, de twee andere rechters van de Eerste kamer waaraan de zaak aanvankelijk was toegewezen, de vierde rechter van deze kamer en een rechter van de Derde kamer, zetelend met drie rechters. Laatstgenoemde, die niet de kamerpresident zal zijn, zal worden aangewezen in de rangorde zoals bepaald in artikel 6 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht;

zijn in de Derde kamer – uitgebreid de rechters die met de kamerpresident zullen zetelen om de uitgebreide samenstelling te vormen, de twee andere rechters van de Derde kamer waaraan de zaak aanvankelijk was toegewezen en twee rechters van de Eerste kamer, zetelend met vier rechters. Laatstgenoemden, die niet de kamerpresident zullen zijn, zullen worden aangewezen in de rangorde zoals bepaald in artikel 6 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht;

zal in de Eerste kamer, zetelend met drie rechters, de kamerpresident successievelijk met de rechters vermeld sub a), sub b) of sub c) zetelen, afhankelijk van de formatie waaraan de rechter-rapporteur toebehoort. Voor de zaken waarin de kamerpresident de rechter-rapporteur is, zal de kamerpresident per beurtwisseling zetelen met de rechters van elk van deze formaties in de volgorde van inschrijving van de zaken, zonder afbreuk te doen aan de verknochtheid van de zaken.


(1)  PB C 288 van 23.10.2010, blz. 2

(2)  PB C 317 van 20.11.2010, blz. 5

(3)  PB C 346 van 18.12.2010, blz. 2

(4)  PB C 305 van 15.10.2011, blz. 2

(5)  PB C 370 van 17.12.2011, blz. 5

(6)  PB C 174 van 16.06.2012. blz. 2

(7)  PB C 311 van 13.10.2012, blz. 2

(8)  PB C 343 van 10.11.2012, blz. 2


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 — Zhejiang Aokang Shoes Co., Ltd/Raad van de Europese Unie, Wenzhou Taima Shoes Co., Ltd, Europese Commissie, Confédération européenne de l'industrie de la chaussure (CEC), BA.LA. di Lanciotti Vittorio & C. Sas

(Zaak C-247/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Dumping - Verordening (EG) nr. 1472/2006 - Invoer van schoeisel met bovendeel van leder uit China en Vietnam - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikel 2, lid 7, sub b - Behandeling als marktgerichte onderneming - Artikel 9, lid 6 - Individuele behandeling - Artikel 17, lid 3 - Steekproeftrekking - Artikel 20, lid 5 - Recht van verweer)

2013/C 9/05

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Zhejiang Aokang Shoes Co., Ltd (vertegenwoordiger: M. Sánchez Rydelski, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en R. Szostak, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch, Rechtsanwalt, en N. Chesaites, barrister), Wenzhou Taima Shoes Co., Ltd, Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en T. Scharf, gemachtigden), Confédération européenne de l'industrie de la chaussure (CEC), BA.LA. di Lanciotti Vittorio & C. Sas

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 4 maart 2010 in de gevoegde zaken T-407/06, Zhejiang Aokang Shoes Co., Ltd, en T-408/06, Wenzhou Taima Shoes Co.,/Raad van de Europese Unie, houdende verwerping van het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1472/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam (PB L 275, blz. 1)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 4 maart 2010, Zhejiang Aokang Shoes en Wenzhou Taima Shoes/Raad (T-407/06 en T-408/06), wordt vernietigd.

2)

Verordening (EG) nr. 1472/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam, wordt nietig verklaard, voor zover deze verordening betrekking heeft op Zhejiang Aokang Shoes Co. Ltd.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten die Zhejiang Aokang Shoes Co. Ltd. zowel in de procedure in eerste aanleg als in de onderhavige procedure heeft gemaakt.

4)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten, zowel voor de procedure in eerste aanleg als voor de onderhavige procedure.


(1)  PB C 209 van 31.7.2010.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 november 2012 — Europese Commissie/Republiek Finland

(Zaak C-342/10) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verkeer van kapitaal - Artikel 63 VWEU - EER-overeenkomst - Artikel 40 - Belasting van dividenduitkeringen aan niet-ingezeten pensioenfondsen)

2013/C 9/06

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en I. Koskinen, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: J. Heliskoski, gemachtigde)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: C. Vang, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en N. Rouam, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels en M. Noort, gemachtigden), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk en S. Johannesson, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: H. Walker, gemachtigde, bijgestaan door G. Facenna, barrister)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 63 VWEU en artikel 40 EER-overeenkomst — Fiscale discriminatie — Nationale regeling die dividenden die door ingezeten vennootschappen aan buitenlandse pensioenfondsen worden uitgekeerd, aan een strengere belastingregeling onderwerpt dan die welke voor nationale pensioenfondsen geldt

Dictum

1)

Door een regeling in te voeren en te handhaven volgens welke dividenduitkeringen aan niet-ingezeten pensioenfondsen discriminerend worden belast, is de Republiek Finland de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 63 VWEU en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 op haar rusten.

2)

De Republiek Finland draagt haar eigen kosten alsook die van de Europese Commissie.

3)

Het Koninkrijk Denemarken, de Franse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 234 van 28.8.2010.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Hildesheim/BLC Baumarkt GmbH & Co. KG

(Zaak C-511/10) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Artikel 17, lid 5, derde alinea - Recht op aftrek van voorbelasting - Goederen en diensten die zowel voor belastbare als voor vrijgestelde handelingen worden gebruikt - Verhuur van onroerend goed voor bedrijfsmatig gebruik en bewoning - Criterium voor berekening pro rata voor aftrek van btw)

2013/C 9/07

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt Hildesheim

Verwerende partij: BLC Baumarkt GmbH & Co. KG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 145, blz. 1) — Recht op aftrek van voorbelasting — Goederen en diensten die zowel voor belastbare en vrijgestelde handelingen worden gebruikt — Verhuur van onroerend goed voor bedrijfsmatig gebruik en bewoning — Berekening van het pro rata van de aftrek op basis van de omzet van verhuur als bedrijfsruimte — Nationale regeling volgens welke het pro rata wordt berekend op basis van de oppervlakte van het onroerend goed die voor dergelijke verhuur wordt gebruikt

Dictum

Artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten op grond daarvan voor de berekening van het pro rata voor de aftrek van de voorbelasting over een bepaalde handeling, zoals de oprichting van een onroerend goed voor gemengd gebruik, primair een andere verdeelsleutel mogen voorschrijven dan de in artikel 19, lid 1, van deze richtlijn beschreven omzetverhouding, mits de toegepaste methode waarborgt dat het pro rata voor de aftrek nauwkeuriger wordt bepaald.


(1)  PB C 30 van 29.1.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 november 2012 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-528/10) (1)

(Niet-nakoming - Vervoer - Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap - Richtlijn 2001/14/EG - Artikelen 6, leden 2 tot en met 5, en 11 - Spoorweginfrastructuurcapaciteit en heffing van rechten voor gebruik van spoorweginfrastructuur - Toezichthoudende instantie - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2013/C 9/08

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Zavvos en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: S. Chala, gemachtigde)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, T. Müller en J. Očková, gemachtigden),

Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvoccato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 6, leden 2 en 5, en 11 van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75, blz. 29)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen te hebben getroffen, met name met betrekking tot de vergoedingseenheden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur bedoeld in de artikelen 6, leden 2 tot en met 5, en 11 van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007, is de Helleense Republiek de krachtens deze artikelen op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.

3)

De Tsjechische Republiek en de Italiaanse Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 30 van 29.1.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 — Stichting Al-Aqsa/Raad van de Europese Unie (C-539/10 P), Koninkrijk der Nederlanden/Stichting Al-Aqsa, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie (C-550/10 P)

(Gevoegde zaken C-539/10 P en C-550/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Strijd tegen terrorisme - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten - Bevriezing van tegoeden - Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB - Artikel 1, leden 4 en 6 - Verordening (EG) nr. 2580/2001 - Artikel 2, lid 3 - Plaatsing en handhaving van organisatie op lijst van personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden - Voorwaarden - Beslissing van bevoegde instantie - Intrekking van nationale maatregel - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid van hogere voorziening - Recht op eerbiediging van eigendom - Evenredigheidsbeginsel - Artikel 253 EG - Motiveringsplicht)

2013/C 9/09

Procestaal: Nederlands

Partijen

(C-539/10 P)

Rekwirante: Stichting Al-Aqsa (vertegenwoordigers: M. J. G. Uiterwaal en A. M. van Eik, advocaten)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Finnegan, B. Driessen en R. Szostak, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de Raad van de Europese Unie: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. M. Wissels en M. Bulterman, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en P. Van Nuffel, gemachtigden)

(C-550/10 P)

Rekwirant: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. M. Wissels en M. Noort, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Stichting Al-Aqsa (vertegenwoordiger: A. M. van Eik, advocaat), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Finnegan, B. Driessen en R. Szostak, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en P. Van Nuffel, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorzieningen tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 9 september 2010, Al-Aqsa/Raad (T-348/07), houdende nietigverklaring van besluit 2007/445/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme en tot intrekking van de besluiten 2006/379/EG en 2006/1008/EG, besluit 2007/868/EG van de Raad van 20 december 2007 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 en tot intrekking van besluit 2007/445, besluit 2008/583/EG van de Raad van 15 juli 2008 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 en tot intrekking van besluit 2007/868, besluit 2009/62/EG van de Raad van 26 januari 2009 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 en tot intrekking van besluit 2008/583, en verordening (EG) nr. 501/2009 van de Raad van 15 juni 2009 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 en tot intrekking van besluit 2009/62, voor zover deze handelingen de Stichting Al-Aqsa betreffen

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 september 2010, Al-Aqsa/Raad (T-348/07), wordt vernietigd.

2)

Het beroep van de Stichting Al-Aqsa wordt verworpen en de hogere voorziening van de Stichting Al-Aqsa wordt afgewezen.

3)

De Stichting Al-Aqsa wordt verwezen in haar eigen kosten, in de kosten van het Koninkrijk der Nederlanden en van de Raad van de Europese Unie in verband met de onderhavige hogere voorzieningen, en in de kosten van de Raad in eerste aanleg.

4)

De Europese Commissie draagt als interveniënte voor het Gerecht van de Europese Unie en voor het Hof van Justitie van de Europese Unie haar eigen kosten in verband met beide instanties. Het Koninkrijk der Nederlanden draagt als interveniënt voor het Gerecht zijn eigen kosten in verband met die aanleg.


(1)  PB C 46 van 12.2.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 november 2012 — Éditions Odile Jacob SAS/Europese Commissie, Lagardère SCA

(Zaak C-551/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Concentraties van ondernemingen op markt van uitgifte van boeken - Verordening (EEG) nr. 4064/89 - Holdingovereenkomst - Falende motivering)

2013/C 9/10

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Éditions Odile Jacob SAS (vertegenwoordigers: O. Fréget, M. Struys, M. Potel en L. Eskenazi, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, O. Beynet en S. Noë, gemachtigden), Lagardère SCA (vertegenwoordigers: A. Winckler, F. de Bure en J. B. Pinçon, avocats)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 september 2010, Éditions Jacob/Commissie (T-279/04), houdende verwerping van het beroep van Odile Jacob tot nietigverklaring van beschikking 2004/422/EG van de Commissie van 7 januari 2004 waarbij een concentratieoperatie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (zaak nr. COMP/M.2978 — Lagardère/Natexis/VUP) — Kennelijk onjuiste beoordeling — Schending van het rechtszekerheids-, het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Éditions Odile Jacob SAS wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 46 van 12.2.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 november 2012 — Europese Commissie/Éditions Odile Jacob SAS, Wendel Investissement SA, Lagardère SCA en Lagardère SCA/Éditions Odile Jacob SAS, Europese Commissie, Wendel Investissement SA

(Gevoegde zaken C-553/10 P en C-554/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Concentratie van ondernemingen op markt van uitgifte van boeken - Nietigverklaring van beschikking waarbij beleggingsonderneming als verwerver van afgestoten activa is aanvaard - Draagwijdte van feit dat gevolmachtigde mogelijkerwijs niet onafhankelijk is)

2013/C 9/11

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirantes: Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Beynet, A. Bouquet en S. Noë, gemachtigden), Lagardère SCA (vertegenwoordigers: A. Winckler, F. de Bure en J.-B. Pinçon, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Éditions Odile Jacob SAS (vertegenwoordigers: O. Fréget, M. Struys en L. Eskenazi, advocaten), Wendel Investissement SA (vertegenwoordigers: M. Trabucchi, F. Gordon en C. Baldon, advocaten), Lagardère SCA (vertegenwoordigers: A. Winckler, F. de Bure en J.-B. Pinçon, advocaten), Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Beynet, A. Bouquet en S. Noë, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 september 2010, Éditions Jacob/Commissie (T-452/04) houdende nietigverklaring van beschikking D(2004) 203365 van de Commissie van 30 juli 2004 waarbij Wendel Investissement SA is aanvaard als koper van de activa die zijn overgedragen overeenkomstig beschikking 2004/422/EG van de Commissie van 7 januari 2004 waarbij een concentratieoperatie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (zaak nr. COMP/M.2978 — Lagardère/Natexis/VUP) — Draagwijdte van het feit dat de gevolmachtigde mogelijkerwijs niet onafhankelijk is — Onjuiste voorstelling van de feiten — Schending van de motiveringsplicht

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

De Europese Commissie en Lagardère SCA dragen hun eigen kosten en die van Éditions Odile Jacob SAS.

3)

Wendel Investissement SA draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 46 van 12.2.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 november 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-34/11) (1)

(Niet-nakoming - Bestrijding van vervuiling - Grenswaarden voor PM10-concentraties in de lucht)

2013/C 9/12

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade, A. Alcover San Pedro en S. Petrova, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes en M. J. Lois, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 13 van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152, blz. 1) — Grenswaarden en alarmdrempels voor de bescherming van de menselijke gezondheid — PM10-concentraties in de lucht

Dictum

1)

De Portugese Republiek is, door voor de jaren 2005 tot en met 2007 niet ervoor te zorgen dat de dagconcentraties van PM10 in de lucht lager zijn dan de grenswaarden vastgesteld in artikel 5, lid 1, van richtlijn 1999/30/EG van de Raad van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht, de krachtens dit artikel op haar rustende verplichtingen niet nagekomen met betrekking tot de zones en agglomeraties Braga, Porto Litoral, Área Metropolitana de Lisboa Norte en Área Metropolitana de Lisboa Sul.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie en de Portugese Republiek dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 103 van 2.4.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division — Verenigd Koninkrijk) — Test Claimants in the FII Group Litigation/Commissioners of Inland Revenue, The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-35/11) (1)

(Artikelen 49 VWEU en 63 VWEU - Dividenduitkering - Vennootschapsbelasting - Zaak C-446/04 - Test Claimants in the FII Group Litigation - Interpretatie van arrest - Voorkoming van economische dubbele belasting - Gelijkwaardigheid van vrijstellingsmethode en verrekeningsmethode - Begrippen „belastingtarief” en „verschillende belastingniveaus” - Dividenden uit derde landen)

2013/C 9/13

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Test Claimants in the FII Group Litigation

Verwerende partijen: Commissioners of Inland Revenue, The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (Chancery Division) — Uitlegging van de artikelen 49 VWEU en 63 VWEU — Vrijheid van vestiging — Vrij verkeer van kapitaal — Belastingwetgeving — Vennootschapsbelasting — Uitlegging van het arrest Test Claimants in the FII Group Litigation van het Hof van 12 december 2006 in zaak C-446/04 — Begrippen „belastingtarief” en „verschillende belastingniveaus” — In aanmerking te nemen belastingtarief voor de vaststelling van de belastingniveaus voor dividenden van nationale en buitenlandse oorsprong

Dictum

1)

De artikelen 49 VWEU en 63 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke voor binnenlandse dividenden de vrijstellingsmethode en voor buitenlandse dividenden de verrekeningsmethode geldt indien is aangetoond dat, ten eerste, het belastingkrediet dat de ontvangende vennootschap is verleend bij de toepassing van de verrekeningsmethode, gelijk is aan het bedrag van de belasting dat daadwerkelijk is betaald over de winst waaruit de dividenden zijn uitgekeerd, en ten tweede, het effectieve belastingniveau voor de vennootschapswinst in de betrokken lidstaat doorgaans lager is dan het voorziene nominale belastingtarief.

2)

De antwoorden die het Hof op de tweede en de vierde vraag heeft gegeven in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation (C-446/04), gelden eveneens wanneer:

de buitenlandse vennootschapsbelasting die is geheven over de winst waaruit de dividenden zijn uitgekeerd, niet of niet geheel is betaald door de niet-ingezeten vennootschap die deze dividenden aan de ingezeten vennootschap uitkeert, maar door een in een lidstaat gevestigde vennootschap die een rechtstreekse of indirecte dochteronderneming van eerstbedoelde vennootschap is;

de vervroegde vennootschapsbelasting niet is betaald door de ingezeten vennootschap die de dividenden van een niet-ingezeten vennootschap ontvangt, maar door haar ingezeten moedermaatschappij in het kader van de regeling van belastingheffing naar het groepsinkomen.

3)

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat een in een lidstaat gevestigde moedermaatschappij die in het kader van de regeling van belastingheffing naar het groepsinkomen als die in het hoofdgeding, in strijd met de regels van het Unierecht de vervroegde vennootschapsbelasting moest betalen over het gedeelte van de winst uit buitenlandse dividenden, een vordering kan instellen tot terugbetaling van deze ten onrechte geheven belasting voor zover deze belasting meer bedraagt dan het extra bedrag aan vennootschapsbelasting dat de betrokken lidstaat kon heffen ter compensatie van het lagere nominale belastingtarief dat geldt voor de winst waaruit de buitenlandse dividenden zijn uitgekeerd, ten opzichte van het nominale belastingtarief dat geldt voor de winst van de ingezeten moedermaatschappij.

4)

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat een in een lidstaat gevestigde vennootschap die een participatie in een in een derde land gevestigde vennootschap bezit waarmee zij een zodanige invloed op de besluiten van deze vennootschap kan uitoefenen dat zij de activiteiten ervan kan bepalen, zich op artikel 63 VWEU kan beroepen om te betwisten dat een wettelijke regeling van deze lidstaat betreffende de fiscale behandeling van uit dat derde land afkomstige dividenden die niet uitsluitend van toepassing is op situaties waarin de moedermaatschappij een beslissende invloed op de uitkerende vennootschap uitoefent, verenigbaar is met deze bepaling.

5)

Het antwoord dat het Hof heeft gegeven op de derde vraag in de zaak die heeft geleid tot het arrest Test Claimants in the FII Group Litigation, reeds aangehaald, geldt niet wanneer de in andere lidstaten gevestigde dochterondernemingen waaraan de vervroegde vennootschapsbelasting niet is kunnen worden overgedragen, in de lidstaat van de moedermaatschappij niet worden belast.


(1)  PB C 103 van 02.04.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg — Duitsland) — Yoshikazu Iida/Stadt Ulm

(Zaak C-40/11) (1)

(Artikelen 20 VWEU en 21 VWEU - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 51 - Richtlijn 2003/109/EG - Onderdanen van derde landen - Verblijfsrecht in lidstaat - Richtlijn 2004/38/EG - Onderdanen van derde landen die familieleden zijn van burgers van Unie - Onderdaan van derde land die burger van Unie niet begeleidt naar gastland en zich daar evenmin bij hem voegt en die in lidstaat van herkomst van burger woont - Verblijfsrecht van onderdaan van derde land in lidstaat van herkomst van burger die in andere lidstaat verblijft - Burgerschap van Unie - Grondrechten)

2013/C 9/14

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Yoshikazu Iida

Verwerende partij: Stadt Ulm

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg — Uitlegging, in het licht van de artikelen 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, van artikel 21, lid 1, VWEU, alsmede van de artikelen 2, punt 2, sub d, 3, lid 1, 7, lid 2, en 10, lid 1, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PB L 158, blz. 77) — Uitlegging van artikel 6, leden 1 en 3, VEU, alsook van de artikelen 24, lid 3, 45, lid 1, en 51, lid 1, eerste volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Minderjarig kind, onderdaan van een lidstaat, dat zijn met zijn moeder gemeenschappelijk hoofdverblijf heeft verplaatst naar een andere lidstaat — Verblijfsrecht, in de lidstaat van oorsprong van het kind, van de vader, die onderdaan van een derde land is en het ouderlijk gezag uitoefent — Werkingssfeer van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Begrip „ten uitvoer brengen van het Unierecht”

Dictum

Buiten de situaties die vallen onder richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, en wanneer er evenmin een ander aanknopingspunt met de Unierechtelijke bepalingen inzake het burgerschap bestaat, kan een onderdaan van een derde land geen aanspraak maken op een verblijfsrecht dat is afgeleid van een burger van de Unie.


(1)  PB C 145 van 14.5.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Raiffeisen-Waren-Zentrale Rhein-Main eG/Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH

(Zaak C-56/11) (1)

(Communautair kwekersrecht - Verordening (EG) nr. 2100/94 - Verwerking - Plicht van loonwerker tot informatie aan houder van communautair kwekersrecht - Vereisten inzake tijdstip en inhoud van informatieverzoek)

2013/C 9/15

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Raiffeisen-Waren-Zentrale Rhein-Main eG

Verwerende partij: Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht Düsseldorf — Uitlegging van artikel 14, lid 3, zesde streepje, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227, blz. 1), en van artikel 9, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad inzake het communautaire kwekersrecht, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers (PB L 173, blz. 14) — Verplichting van de loonwerker de houder van het communautair kwekersrecht inlichtingen te verstrekken — Vereisten inzake tijdstip en inhoud van het informatieverzoek aan de grondslag van de informatieplicht

Dictum

1)

Artikel 9, lid 3, van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad inzake het communautaire kwekersrecht, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2605/98 van de Commissie van 3 december 1998, moet aldus worden uitgelegd dat de informatieplicht van een loonwerker betreffende beschermde rassen ontstaat als het informatieverzoek over een gegeven verkoopseizoen wordt gedaan vóór het verstrijken van dit verkoopseizoen. Een dergelijke verplichting kan evenwel gelden voor informatie die teruggaat tot de aan het lopende seizoen voorgaande drie verkoopseizoenen, voor zover de houder van een communautair kwekersrecht een eerste verzoek over dezelfde rassen aan dezelfde loonwerker heeft gedaan in de loop van het eerste van de voorgaande verkoopseizoenen waarop het informatieverzoek betrekking heeft.

2)

Artikel 14, lid 3, zesde streepje, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, gelezen in samenhang met artikel 9 van verordening nr. 1768/95, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2605/98, moet aldus worden uitgelegd dat bij het informatieverzoek van de houder van een communautair kwekersrecht aan een loonwerker geen bewijs tot staving van de daarin gegeven aanwijzingen dient te worden geleverd. Dat een landbouwer een contractteelt van een beschermd ras verricht, kan bovendien op zich alleen geen aanwijzing vormen dat een loonwerker het oogstproduct dat is verkregen door aanplanting van teeltmateriaal van dit ras, voor aanplanting heeft verwerkt of voornemens is te verwerken. Dat feit kan evenwel naargelang van de overige omstandigheden van de zaak de conclusie wettigen dat sprake is van een dergelijke aanwijzing, hetgeen de verwijzende rechter in het voor hem aanhangige geding dient na te gaan.


(1)  PB C 145 van 14.5.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Pfeifer & Langen KG/Hauptzollamt Aachen

(Zaak C-131/11) (1)

(Landbouw - Verordening (EEG) nr. 1443/82 - Artikel 3, lid 4 - Toepassing van quotaregeling in sector suiker - Excedentaire hoeveelheid suiker die door nationale autoriteiten bij controle a posteriori bij producent is vastgesteld - Inaanmerkingneming van dit excedent bij vaststelling van definitieve productie van verkoopseizoen waarin verschil is geconstateerd)

2013/C 9/16

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pfeifer & Langen KG

Verwerende partij: Hauptzollamt Aachen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Düsseldorf — Uitlegging van artikel 3, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1443/82 van de Commissie van 8 juni 1982 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker (PB L 158, blz. 17) — Excedentaire hoeveelheden isoglucose die a posteriori door een overheidsinstantie van een lidstaat worden vastgesteld in het kader van een controle — Eventuele inaanmerkingneming van die excedentaire hoeveelheid bij de vaststelling van de definitieve productie van het verkoopseizoen waarin de excedentaire hoeveelheid wordt geconstateerd

Dictum

Artikel 3, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1443/82 van de Commissie van 8 juni 1982 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 392/94 van de Commissie van 23 februari 1994, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op de situatie waarin een excedentaire hoeveelheid suiker door de nationale autoriteiten bij een controle a posteriori bij de producent is vastgesteld, wanneer deze excedentaire hoeveelheid C-suiker vormt.


(1)  PB C 179 van 18.6.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/12


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky — Slowakije) — Daňové riaditeľstvo Slovenskej republiky/Profitube spol. s r.o.

(Zaak C-165/11) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Toepasselijkheid - Communautair douanewetboek - Goederen uit derde land op grondgebied van lidstaat onder stelsel van douane-entrepots geplaatst - Verwerking van goederen onder regeling actieve veredeling in vorm van schorsingssysteem - Verkoop van goederen en opnieuw plaatsing onder stelsel van douane-entrepots - Opslag in zelfde douane-entrepot tijdens alle handelingen - Levering van goederen onder bezwarende titel op nationaal grondgebied - Belastbaar feit voor btw)

2013/C 9/17

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Daňové riaditeľstvo Slovenskej republiky

Verwerende partij Profitube spol. s r.o.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Najvyšší súd Slovenskej republiky — Uitlegging van de artikelen 3, lid 3, 37, lid 2, 79, 84, 98, 114 en 166 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), de artikelen 2, 3, 5, lid 1, 7, 10, 16 en 33 bis van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), en artikel 1, punt 7, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1) — Goederen die na invoer uit een derde land in een publiek douane-entrepot in de lidstaat verblijven, vervolgens in dat douane-entrepot worden verwerkt onder de regeling actieve veredeling (schorsingssysteem) en ten slotte zonder in het vrije verkeer te worden gebracht in datzelfde entrepot door de veredelaar worden verkocht aan een andere ondernemer van die lidstaat en opnieuw onder het stelsel van douane-entrepots worden geplaatst — Toepasselijkheid van het btw-stelsel — Begrip levering van goederen onder bezwarende titel op het nationale grondgebied — Begrip rechtsmisbruik — Tot staalprofielen verwerkte walsrollen

Dictum

De verkoop van goederen uit een derde land die in een lidstaat onder het stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst, vervolgens zijn bewerkt onder de regeling actieve veredeling in de vorm van het systeem inzake schorsing en daarna zijn verkocht en opnieuw onder het stelsel van douane-entrepots geplaatst, zonder tijdens die handelingen hetzelfde douane-entrepot op het grondgebied van die lidstaat te verlaten, is aan de btw onderworpen op grond van artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/66/EG van de Raad van 26 april 2004, tenzij de betrokken lidstaat gebruik heeft gemaakt van de hem krachtens artikel 16, lid 1, van die richtlijn toekomende mogelijkheid om die verkoop van belasting vrij te stellen. Het staat aan de nationale rechter dit na te gaan.


(1)  PB C 194 van 2.7.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/13


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Steglitz/Ines Zimmermann

(Zaak C-174/11) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Vrijstellingen - Artikel 13, A, lid 1, sub g, en lid 2 - Prestaties die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met sociale zekerheid en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die als instellingen van sociale aard zijn erkend - Erkenning - Voorwaarden die niet van toepassing zijn op andere dan publiekrechtelijke instellingen - Beoordelingsbevoegdheid van lidstaten - Grenzen - Beginsel van fiscale neutraliteit)

2013/C 9/18

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt Steglitz

Verwerende partij: Ines Zimmermann

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van artikel 13, A, lid 1, sub g, en lid 2, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Vrijstelling van prestaties die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met sociale zekerheid en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die als instellingen van sociale aard zijn erkend — Nationale regeling die aan de vrijstelling van ambulante zorgprestaties bepaalde voorwaarden verbindt, die evenwel niet gelden wanneer de betrokken prestaties worden verstrekt door bepaalde door de staat erkende verenigingen of door de leden ervan

Dictum

Artikel 13, A, lid 1, sub g, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, uitgelegd in het licht van het beginsel van fiscale neutraliteit, verzet zich ertegen dat aan de vrijstelling van ambulante zorgprestaties van commerciële verstrekkers van de belasting over de toegevoegde waarde een voorwaarde wordt verbonden als in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke de kosten van deze zorgprestaties in het voorgaande kalenderjaar in ten minste twee derde van de gevallen geheel of grotendeels moeten zijn gedragen door de wettelijke instellingen van sociale verzekering of sociale bijstand, wanneer deze voorwaarde geen gelijke behandeling kan verzekeren, voor zover het gaat om de erkenning van andere dan publiekrechtelijke instellingen als instellingen van sociale aard in de zin van deze bepaling.


(1)  PB C 226 van 30.7.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/13


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (voordien: Fővárosi Bíróság) — Hongarije) — Bericap Záródástechnikai Bt./Plastinnova 2000 kft

(Zaak C-180/11) (1)

(Richtlijn 2004/48/EG - Voorschriften inzake onderzoek van bewijzen in kader van geding voor nationale rechter waarbij vordering tot nietigverklaring van bescherming van gebruiksmodel is ingesteld - Bevoegdheden van nationale rechter - Verdrag van Parijs - TRIPs-Overeenkomst)

2013/C 9/19

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék (voordien: Fővárosi Bíróság)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bericap Záródástechnikai Bt.

Verwerende partij: Plastinnova 2000 kft

in tegenwoordigheid van: Magyar Szabadalmi Hivatal

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Fővárosi Bíróság — Uitlegging van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom die als bijlage 1 C is gehecht aan de Overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie, van het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriële eigendom, en van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45) — Voorschriften inzake het onderzoek van bewijzen in het kader van een geding voor de nationale rechter waarbij een vordering tot nietigverklaring van bescherming van een gebruiksmodel is ingesteld — Bevoegdheden van de nationale rechter

Dictum

Aangezien de bepalingen van de artikelen 2, lid 1, en 3, lid 2, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 2, lid 1, van het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriële eigendom, laatstelijk herzien te Stockholm op 14 juli 1967 en gewijzigd op 28 september 1979, en artikel 41, leden 1 en 2, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die als bijlage 1 C is gehecht aan de op 15 april 1994 te Marrakesh ondertekende Overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie en die is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten, niet van toepassing zijn op een nietigheidsprocedure als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, kunnen deze bepalingen niet worden geacht zich ertegen te verzetten dat de rechter in een dergelijke gerechtelijke procedure:

niet gebonden is aan de vorderingen en andere verklaringen van partijen en ambtshalve de overlegging van de noodzakelijk geachte bewijzen kan gelasten;

niet gebonden is aan een administratieve beslissing die op een vordering tot nietigverklaring is gegeven, noch aan de daarin vastgestelde feiten, en

bewijzen die reeds in het kader van een eerdere vordering tot nietigverklaring werden overgelegd, niet opnieuw kan onderzoeken.


(1)  PB C 232 van 6.8.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/14


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Brussel — België) — Europese Gemeenschap/Otis NV, General Technic-Otis Sàrl, Kone Belgium NV, Kone Luxembourg Sàrl, Schindler NV, Schindler Sàrl, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs NV, ThyssenKrupp Ascenseurs Luxembourg Sàrl

(Zaak C-199/11) (1)

(Vertegenwoordiging van de Europese Unie voor nationale rechterlijke instanties - Artikel 282 EG en artikel 335 VWEU - Vordering tot vergoeding van schade die mededingingsregeling aan de Unie heeft berokkend - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Recht op eerlijk proces - Recht op toegang tot rechter - „Equality of arms” - Artikel 16 van verordening nr. 1/2003)

2013/C 9/20

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van Koophandel te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Europese Gemeenschap

Verwerende partijen: Otis NV, General Technic-Otis Sàrl, Kone Belgium NV, Kone Luxembourg Sàrl, Schindler NV, Schindler Sàrl, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs NV, ThyssenKrupp Ascenseurs Luxembourg Sàrl

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van Koophandel te Brussel — Uitlegging van artikel 282 EG (thans artikel 335 VWEU) — Vertegenwoordiging van de Europese Unie voor de nationale rechterlijke instanties — Vordering tot schadevergoeding — Regels voor de indiening van een dergelijke vordering door de instellingen

Dictum

1)

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het zich in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet ertegen verzet dat de Europese Commissie de Europese Unie vertegenwoordigt voor een nationale rechterlijke instantie waarbij een civiele vordering is ingesteld tot vergoeding van de schade die de Unie heeft geleden wegens een door artikel 81 EG en artikel 101 VWEU verboden mededingingsregeling of onderling afgestemde feitelijke gedraging, die een ongunstige invloed kan hebben gehad op sommige overheidsopdrachten die door verschillende instellingen en organen van de Unie zijn geplaatst; de Commissie hoeft daartoe geen mandaat van deze instellingen of organen te bezitten.

2)

Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verzet zich niet ertegen dat de Europese Commissie namens de Europese Unie bij een nationale rechterlijke instantie een vordering instelt tot vergoeding van de schade die de Unie heeft geleden wegens een mededingingsregeling of onderling afgestemde feitelijke gedraging waarvan bij een beschikking van die instelling is vastgesteld dat zij in strijd is met artikel 81 EG of artikel 101 VWEU.


(1)  PB C 219 van 23.7.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/14


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 november 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Passau — Duitsland) — Alexander Heimann (C-229/11), Konstantin Toltschin (C-230/11)/Kaiser GmbH

(Gevoegde zaken C-229/11 en C-230/11) (1)

(Sociale politiek - Richtlijn 2003/88/EG - Werktijdverkorting („Kurzarbeit”) - Vermindering van recht op jaarlijks betaald verlof in verhouding tot werktijdverkorting - Financiële vergoeding)

2013/C 9/21

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht Passau

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Alexander Heimann (C-229/11), Konstantin Toltschin (C-230/11)

Verwerende partij: Kaiser GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeitsgericht Passau — Uitlegging van artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten (PB C 83, blz. 389) en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9) — Vermindering van het gebruikelijke aantal in de onderneming te presteren arbeidsdagen als gevolg van gedeeltelijke werkloosheid („Kurzarbeit”) — Nationale regeling volgens welke het recht op jaarlijks betaald verlof wordt verminderd in verhouding tot de vermindering van het aantal arbeidsdagen van de gedeeltelijk werkloze

Dictum

Artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale bepalingen of gebruiken zoals een tussen een onderneming en de ondernemingsraad ervan overeengekomen sociaal plan krachtens hetwelk het recht op jaarlijks betaald verlof van een werknemer met werktijdverkorting wordt berekend volgens de pro rata temporisregel.


(1)  PB C 269 van 10.9.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/15


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 november 2012 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-244/11) (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 43 EG en 56 EG - Stelsel waarbij voorafgaande vergunning is vereist voor verkrijging van stemrechten die overeenkomen met meer dan 20 % van maatschappelijk kapitaal van bepaalde „strategische naamloze vennootschappen” - Stelsel van controle achteraf voor bepaalde beslissingen van deze vennootschappen)

2013/C 9/22

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Montaguti en G. Zavvos, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: P. Mylonopoulos en K. Boskovits, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Nationale regeling volgens welke de voorafgaande goedkeuring vereist is voor het verkrijgen van een stemrecht van 20 % of meer van het totale maatschappelijk kapitaal in ondernemingen van nationaal strategisch belang — Schending van de artikelen 49 VWEU en 63 VWEU

Dictum

1)

Bij de vaststelling van de voorschriften van artikel 11, lid 1, juncto artikel 11, lid 2, en van artikel 11, lid 3, van wet 3631/2008 betreffende de oprichting van een nationaal fonds voor sociale samenhang is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 43 EG betreffende de vrijheid van vestiging.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 219 van 23.7.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/15


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Asylgerichtshof — Oostenrijk) — K/Bundesasylamt

(Zaak C-245/11) (1)

(Verordening (EG) nr. 343/2003 - Bepaling welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek dat door onderdaan van derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend - Humanitaire clausule - Artikel 15 van deze verordening - Persoon aan wie in lidstaat asiel is verleend die aan ernstige ziekte lijdt en daarom afhankelijk is van hulp van asielzoeker - Artikel 15, lid 2, van verordening - Verplichting van deze volgens criteria van hoofdstuk III van deze verordening niet verantwoordelijke lidstaat tot behandeling van door deze asielzoeker ingediend asielverzoek - Voorwaarden)

2013/C 9/23

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Asylgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: K

Verwerende partij: Bundesasylamt

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Asylgerichtshof — Uitlegging van de artikelen 3, lid 2, en 15 van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1) — Verplichting van een lidstaat tot behandeling om humanitaire redenen van een bij hem ingediende asielaanvraag, ook al is deze lidstaat volgens de criteria van verordening (EG) nr. 343/2003 daarvoor niet verantwoordelijk — Nauwe band tussen de asielzoeker en een zeer kwetsbare persoon aan wie in die lidstaat reeds asiel is verleend

Dictum

In omstandigheden als die in het hoofdgeding moet artikel 15, lid 2, van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten is ingediend, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die niet op grond van de criteria van hoofdstuk III van deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, verantwoordelijk wordt. Het staat aan de lidstaat die de verantwoordelijke lidstaat in de zin van deze verordening is geworden, de daaruit voortvloeiende verplichtingen op zich te nemen. Hij stelt de lidstaat die voorheen verantwoordelijk was, daarvan in kennis. Deze uitlegging van dit artikel 15, lid 2, geldt ook wanneer de op grond van de criteria van hoofdstuk III van deze verordening verantwoordelijke lidstaat niet overeenkomstig lid 1, tweede zin, van dit artikel een verzoek in die zin heeft gedaan.


(1)  PB C 269 van 10.09.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/16


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hamburgisches Oberverwaltungsgericht — Duitsland) — Atilla Gülbahce/Freie und Hansestadt Hamburg

(Zaak C-268/11) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Besluit nr. 1/80 van associatieraad - Artikel 6, lid 1, eerste streepje - Rechten van Turkse werknemers die tot legale arbeidsmarkt behoren - Retroactieve intrekking van verblijfstitel)

2013/C 9/24

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hamburgisches Oberverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Atilla Gülbahce

Verwerende partij: Freie und Hansestadt Hamburg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hamburgisches Oberverwaltungsgericht — Uitlegging van de artikelen 10, lid 1, en 13 van besluit nr. 1/80 van de associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije — Toekenning van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en een arbeidsvergunning voor onbepaalde tijd aan een Turkse werknemer die gehuwd is met een staatsburger van de lidstaat van ontvangst — Intrekking met terugwerkende kracht van de besluiten tot verlenging van de verblijfsvergunning wegens het feit dat hij feitelijk gescheiden leeft van zijn echtgenote, waarvan de bevoegde autoriteiten niet in kennis waren gesteld — Voorwaarden waaronder het verblijfsrecht kan worden gebaseerd op artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80, gelet op de arbeidsvergunning voor onbepaalde tijd

Dictum

Artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie die tot stand is gebracht bij overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en die namens laatstgenoemde is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde nationale autoriteiten de verblijfstitel van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht intrekken tot de datum waarop niet langer werd voldaan aan de nationaalrechtelijke voorwaarde voor verlening van deze verblijfsvergunning, wanneer die werknemer geen enkele frauduleuze handeling heeft verricht en deze intrekking plaatsvindt na afloop van het in genoemd artikel 6, lid 1, eerste streepje, bedoelde tijdvak van een jaar legale arbeid.


(1)  PB C 269 van 10.9.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/16


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Techniko Epimelitirio Elladas (TEE) e.a./Ypourgos Esoterikon, Dimosias Dioikisis kai Apokentrosis, Ypourgos Metaforon kai Epikoinonion en Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon

(Zaak C-271/11) (1)

(Luchtvervoer - Verordening nr. 2042/2003 - Technische voorschriften en administratieve procedures op gebied van burgerluchtvaart - Permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen - Goedkeuring die wordt afgegeven aan bij inspectietaken betrokken personeel - Vereiste kwalificaties)

2013/C 9/25

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Techniko Epimelitirio Elladas (TEE), Syllogos Ellinon Diplomatouchon Aeronafpigon Michanikon (SEA), Alexandros Tsiapas, Antonios Oikonomopoulos, Apostolos Batategas, Vasileios Kouloukis, Georgios Oikonomopoulos, Ilias Iliadis, Ioannis Tertigkas, Panellinios Syllogos Aerolimenikon Ypiresias Politikis Aeroporias, Eleni Theodoridou, Ioannis Karnesiotis, Alexandra Efthimiou en Eleni Saatsaki

Verwerende partijen: Ypourgos Esoterikon, Dimosias Dioikisis kai Apokentrosis, Ypourgos Metaforon kai Epikoinonion en Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Symvoulio tis Epikrateias — Uitlegging van verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 315, blz. 1) — Verenigbaarheid van een nationale regeling die de inspectie van luchtvaartuigen verdeelt over vier categorieën inspecteurs (luchtwaardigheidsinspecteurs, vliegdienstinspecteurs, cabineveiligheidsinspecteurs en inspecteurs van diploma’s en vergunningen)

Dictum

1)

Artikel 2 en bepaling M.B.902 van bijlage I bij verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen, moeten aldus worden uitgelegd dat de lidstaten bij de vaststelling van aanvullende maatregelen voor de toepassing van deze verordening de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen over meerdere categorieën gespecialiseerde inspecteurs binnen de in bepaling M.B.902 bedoelde bevoegde instantie mogen opsplitsen.

2)

Bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat iedere persoon die belast is met ongeacht welk aspect van de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, vijf jaar ervaring met betrekking tot alle aspecten ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid van een luchtvaartuig en alleen met betrekking tot die aspecten moet hebben.

3)

Bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen bepalen onder welke voorwaarden de ervaring van ten minste vijf jaar op het gebied van permanente luchtwaardigheid waarover het met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen belaste personeel moet beschikken, is opgedaan. Zij kunnen met name ervoor kiezen om rekening te houden met de ervaring die is opgedaan in een baan in een onderhoudsploeg voor luchtvaartuigen, in een praktijkgerichte stage tijdens een opleiding luchtvaarttechniek of bij de eerdere uitoefening van taken van een luchtwaardigheidsinspecteur.

4)

Bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat zij geen onderscheid maakt tussen houders van een onderhoudsvergunning voor luchtvaartuigen in de zin van bijlage III, „deel 66”, bij deze verordening en houders van een hoger onderwijsdiploma.

5)

Bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat alleen personen die eerst alle volgens deze bepaling vereiste opleidingen en trainingen hebben gevolgd en wier kennis en vaardigheden bij voltooiing van die opleidingsprogramma’s zijn beoordeeld, werkzaam kunnen zijn als luchtwaardigheidsinspecteur van luchtvaartuigen.

6)

Bepaling M.B. 902, sub b, punt 4, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat alleen personen die voorafgaand een functie met aangepaste verantwoordelijkheden hebben vervuld waaruit zowel hun vaardigheid om de vereiste technische controles uit te voeren blijkt als de vaardigheid om te beoordelen of er op basis van de resultaten van die controles al dan niet documenten ten bewijze van de luchtwaardigheid van het geïnspecteerde luchtvaartuig mogen worden afgegeven, werkzaam kunnen zijn als luchtwaardigheidsinspecteur van luchtvaartuigen.

7)

Verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat de autoriteiten van de lidstaten niet verplicht zijn ervoor te zorgen dat de personen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening taken op het gebied van de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen uitoefenden, dergelijke taken automatisch en zonder selectieprocedure blijven uitvoeren.


(1)  PB C 232 van 6.8.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/17


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Gemeente Vlaardingen

(Zaak C-299/11) (1)

(Fiscale bepalingen - Btw - Belastbare handelingen - Voor bedrijfsdoeleinden bestemmen van „in het kader van bedrijf” verkregen goederen - Gelijkstelling met levering onder bezwarende titel - Terreinen in eigendom van belastingplichtige en bewerkt door derde)

2013/C 9/26

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staatssecretaris van Financiën

Verwerende partij: Gemeente Vlaardingen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van artikel 5, leden 5 en 7, sub a, en artikel 11, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Belastbare handelingen — Bestemming van een goed voor bedrijfsdoeleinden — Voor vrijgestelde activiteiten van het bedrijf bestemmen van een aan dat bedrijf toebehorend terrein dat voor zijn rekening door een derde tegen vergoeding is bewerkt

Dictum

Artikel 5, lid 7, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, gelezen in samenhang met artikel 11, A, lid 1, sub b, daarvan, moet in die zin worden uitgelegd dat het door een belastingplichtige voor een van belasting over de toegevoegde waarde vrijgestelde economische activiteit bestemmen van velden in zijn eigendom die hij door een derde heeft laten bewerken, onderworpen kan worden aan een heffing van belasting over de toegevoegde waarde met als maatstaf van heffing de som van de waarde van de grond waarop deze velden liggen en de kosten van de bewerking ervan, voor zover die belastingplichtige over die waarde en kosten nog geen belasting over de toegevoegde waarde heeft betaald en mits de betrokken terreinen niet onder de in artikel 13, B, sub h, van deze richtlijn bedoelde vrijstelling vallen.


(1)  PB C 269 van 10.09.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/18


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen — België) — KGH Belgium NV/Belgische staat

(Zaak C-351/11) (1)

(Douaneschuld - Navordering van rechten bij invoer of uitvoer - Boeking van rechten - Nadere voorschriften)

2013/C 9/27

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: KGH Belgium NV

Verwerende partij: Belgische staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen — Uitlegging van artikel 217, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1) — Navordering van rechten bij invoer of uitvoer — Boeking van rechten — Nadere voorschriften

Dictum

Artikel 217, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel, aangezien het geen nadere voorschriften voor de boeking in de zin van die bepaling bevat, het aan de lidstaten overlaat de nadere voorschriften voor de boeking van de uit een douaneschuld voortvloeiende bedragen aan rechten vast te stellen, zonder dat deze lidstaten verplicht zijn de nadere voorschiften voor deze boeking in hun nationale wetgeving op te nemen, met dien verstande dat deze boeking zodanig moet worden verricht dat de bevoegde douaneautoriteiten het exacte bedrag aan rechten bij invoer of bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, registreren in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, opdat met name de boeking van de betrokken bedragen met zekerheid kan worden vastgesteld, ook ten aanzien van de schuldenaar.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/18


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 — Raad van de Europese Unie/Nadiany Bamba, Europese Commissie

(Zaak C-417/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust - Bevriezing van tegoeden - Artikel 296 VWEU - Motiveringsplicht - Recht van verdediging - Recht op doeltreffende voorziening in rechte - Recht op eerbiediging van eigendom)

2013/C 9/28

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop, B. Driessen en E. Dumitriu-Segnana, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Nadiany Bamba (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Haïk, vervolgens P. Maisonneuve, avocats), Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Cujo en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en É. Ranaivoson, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 8 juni 2011, Bamba/Raad (T-86/11), waarbij het Gerecht besluit 2011/18/GBVB van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB van de Raad tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust en verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 11, blz.1) heeft nietigverklaard, voor zover die handelingen Nadiany Bamba betreffen — Bevriezing van tegoeden — Motiveringsplicht — Onjuiste rechtsopvatting

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 8 juni 2011, Bamba/Raad (T-86/11), wordt vernietigd.

2)

Het beroep van Bamba wordt verworpen.

3)

Bamba wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die de Raad van de Europese Unie in de onderhavige procedure en in de procedure in eerste aanleg heeft gemaakt.

4)

De Franse Republiek en de Europese Commissie worden in hun eigen kosten verwezen.


(1)  PB C 311 van 22.10.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/19


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Lagura Vermögensverwaltung GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Hafen

(Zaak C-438/11) (1)

(Communautair douanewetboek - Artikel 220, lid 2, sub b - Navordering van rechten bij invoer - Gewettigd vertrouwen - Onmogelijkheid om juistheid na te gaan van certificaat van oorsprong - Begrip „certificaat gebaseerd op onjuiste weergave van feiten door exporteur” - Bewijslast - Stelsel van algemene tariefpreferenties)

2013/C 9/29

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lagura Vermögensverwaltung GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Hafen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Uitlegging van artikel 220, lid 2, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000 (PB L 311, blz. 17) — Uitvoer van goederen vanuit een derde land naar de Europese Unie — Controle achteraf van het oorsprongsbewijs — Onmogelijkheid om achteraf de juistheid te verifiëren van de inhoud van een certificaat van oorsprong dat is afgegeven door de bevoegde autoriteiten van dat derde land — Bescherming van eventueel gerechtvaardigd vertrouwen van importeur

Dictum

Artikel 220, lid 2, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer de bevoegde instanties van een derde land vanwege het feit dat de exporteur zijn activiteiten heeft gestaakt in de onmogelijkheid verkeren om bij een controle achteraf na te gaan of het door hen afgegeven certificaat van oorsprong, formulier A, is gebaseerd op een juiste weergave van de feiten door de exporteur, de bewijslast dat dit certificaat is opgesteld op basis van een juiste weergave van de feiten door de exporteur, op de belastingplichtige rust.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/19


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Bremen — Duitsland) — Gothaer Allgemeine Versicherung AG, ERGO Versicherung AG, Versicherungskammer Bayern-Versicherungsanstalt des öffentlichen Rechts, Nürnberger Allgemeine Versicherungs AG, Krones AG/Samskip GmbH

(Zaak C-456/11) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikelen 32 en 33 - Erkenning van rechterlijke beslissingen - Begrip „beslissing” - Gevolgen van rechterlijke beslissing voor internationale bevoegdheid - Forumkeuzebeding)

2013/C 9/30

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Bremen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gothaer Allgemeine Versicherung AG, ERGO Versicherung AG, Versicherungskammer Bayern-Versicherungsanstalt des öffentlichen Rechts, Nürnberger Allgemeine Versicherungs AG, Krones AG

Verwerende partij: Samskip GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landgericht Bremen — Uitlegging van de artikelen 31 en 32 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) — Erkenning van in een lidstaat gegeven beslissingen — Zuiver procedurele beslissing („Prozeßurteil”) — Beslissing over de uitlegging van een forumkeuzebeding krachtens hetwelk de nationale rechter zich onbevoegd verklaart en de rechtsmacht van een derde land vaststelt — Draagwijdte van de erkenning

Dictum

1)

Artikel 32 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op een beslissing waarbij de rechter van een lidstaat zich onbevoegd verklaart op grond van een forumkeuzebeding, ongeacht hoe een dergelijke beslissing in het recht van een andere lidstaat wordt gekwalificeerd.

2)

De artikelen 32 en 33 van verordening nr. 44/2001 moeten aldus worden uitgelegd dat de rechter die wordt verzocht om erkenning van een beslissing waarbij de rechter van een andere lidstaat zich onbevoegd heeft verklaard op grond van een forumkeuzebeding, gebonden is aan de vaststelling betreffende de geldigheid van dat beding die is opgenomen in de motivering van een in kracht van gewijsde gegaan arrest waarbij de vordering niet-ontvankelijk is verklaard.


(1)  PB C 331 van 12.11.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/20


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Stockholms tingsrätt — Zweden) — Ulf Kazimierz Radziejewski/Kronofogdemyndigheten i Stockholm

(Zaak C-461/11) (1)

(Vrij verkeer van werknemers - Artikel 45 VWEU - Procedure van volledige of gedeeltelijke schuldsanering - Schuldenaar die natuurlijke persoon is - Nationale regeling die woonplaatsvereiste verbindt aan toekenning van schuldsaneringsmaatregel)

2013/C 9/31

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Stockholms tingsrätt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ulf Kazimierz Radziejewski

Verwerende partij: Kronofogdemyndigheten i Stockholm

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Stockholms tingsrätt — Uitlegging van artikel 45 VWEU — Vrij verkeer van personen — Verenigbaarheid met artikel 45 van een nationale wettelijke regeling die aan de schuldsanering van een natuurlijke persoon de voorwaarde verbindt dat de betrokkene zijn woonplaats heeft op het nationale grondgebied — Schuldenaar die staatsburger is van lidstaat A en woont in lidstaat B en een verzoek tot sanering van zijn schulden heeft ingediend in lidstaat A, waar zijn schulden zijn ontstaan — Band met de plaats waar het verzoek is ingediend

Dictum

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die van het hoofdgeding, die aan de toekenning van een schuldsaneringsmaatregel de voorwaarde verbindt dat de betrokkene zijn woonplaats heeft in de betrokken lidstaat.


(1)  PB C 340 van 19.11.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/20


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 november 2012 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie

(Zaak C-469/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot schadevergoeding - Afwijzing van offerte voor aanbestedingsprocedure van Unie - Verjaringstermijn - Aanvang - Toepassing van termijn wegens afstand)

2013/C 9/32

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en M. Wilderspin, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van 22 juni 2011, Evropaïki Dynamiki/Commissie (T-409/09), waarbij een verzoek tot vergoeding van de schade die rekwirante zou hebben geleden als gevolg van de beschikking van de Commissie tot afwijzing van rekwirantes offerte in het kader van een aanbestedingsprocedure, deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond is verklaard — Beroepstermijnen — Termijnen wegens afstand

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 331 van 21.11.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/21


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Köln — Duitsland) — Susanne Leichenich/Ansbert Peffekoven en Ingo Horeis

(Zaak C-532/11) (1)

(Richtlijn 77/388/EEG - Btw - Vrijstellingen - Artikel 13, B, sub b - Verpachting en verhuur van onroerende zaken - Woonboot zonder eigen aandrijving die permanent aan rivieroever ligt - Verhuur van woonboot met bijbehorende aanlegsteiger, grond en water - Uitsluitend bestemd om duurzaam te worden gebruikt als restaurant/discotheek - Eén enkele prestatie)

2013/C 9/33

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Susanne Leichenich

Verwerende partijen: Ansbert Peffekoven en Ingo Horeis

in tegenwoordigheid van: Dr. Leyh, Dr. Kossow & Dr. Ott KG, Wirtschaftsprüfungsgesellschaft, Steuerberatungsgesellschaft

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht Köln — Uitlegging van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Reikwijdte van de btw-vrijstelling van deze bepaling voor verpachting en verhuur van onroerende zaken — Verpachting van water en van een vaartuig bestemd voor commercieel gebruik als restaurant en discotheek

Dictum

1)

Artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip verpachting en verhuur van onroerende goederen de verhuur omvat van een woonboot, met de bijbehorende ligplaats en aanlegsteiger, die aan de oever en de bodem van een rivier is vastgemaakt met kabels die niet gemakkelijk kunnen worden losgemaakt, op een afgebakende en identificeerbare ligplaats in het rivierwater ligt en blijkens de bewoordingen van de huurovereenkomst uitsluitend bestemd is om aldaar duurzaam te worden gebruikt als restaurant/discotheek. Die verhuur is één enkele vrijgestelde prestatie waarbij geen onderscheid hoeft te worden gemaakt tussen de verhuur van de woonboot en de verhuur van de aanlegsteiger.

2)

Een dergelijke woonboot is geen voertuig in de zin van artikel 13, B, sub b, punt 2, van de Zesde richtlijn (77/388).


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/21


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts — Letland) — SIA Kurcums Metal/Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-558/11) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - In Rusland vervaardigde hybride „Taifun”-kabels die bestaan uit polypropyleen en staaldraad - Gegolfde beugels met afgeronde uiteinden die verbonden zijn door middel van schroef - Antidumpingrechten op invoer van bepaalde ijzeren of stalen kabels uit Republiek Tsjechië, Rusland, Thailand en Turkije)

2013/C 9/34

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākās tiesas Senāts

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SIA Kurcums Metal

Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Augstākās tiesas Senāts — Uitlegging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1) en artikel 1 van verordening (EG) nr. 1601/2001 van de Raad van 2 augustus 2001 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels uit de Republiek Tsjechië, Rusland, Thailand en Turkije (PB L 211, blz. 1) — In Rusland vervaardigde hybride „Taifun”-kabels die bestaan uit polypropyleen en staaldraad — Indeling onder onderverdeling 5607 49 11 of onderverdeling 7312 10 98 van de gecombineerde nomenclatuur — Gegolfde beugels met afgeronde uiteinden die verbonden zijn door middel van een schroef — Indeling onder onderverdeling 7317 00 90 of onderverdeling 7326 90 98 van de gecombineerde nomenclatuur — Definitieve antidumpingrechten

Dictum

1)

Onderverdeling 5607 49 11 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006, moet aldus worden uitgelegd dat kabels als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die zijn samengesteld uit zowel polypropyleen als met zink beklede staaldraden, als zodanig niet onder deze onderverdeling vallen.

2)

Algemene regel 3 b voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1549/2006, moet aldus worden uitgelegd dat kabels als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, niet met inachtneming van deze regel moeten worden ingedeeld in het gemeenschappelijk douanetarief, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, rekening houdend met alle hem voorgelegde feitelijke gegevens, dat deze kabels aan geen van beide materialen waaruit zij zijn samengesteld op zichzelf beschouwd hun wezenlijke karakter ontlenen.

3)

Artikel 1 van verordening (EG) nr. 1601/2001 van de Raad van 2 augustus 2001 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels uit de Republiek Tsjechië, Rusland, Thailand en Turkije moet aldus worden uitgelegd dat kabels als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, gesteld dat zij vallen onder onderverdeling 7312 10 98 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1549/2006, binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.

4)

Onderverdeling 7317 00 90 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1549/2006, moet aldus worden uitgelegd dat gegolfde beugels met afgeronde uiteinden die verbonden zijn door middel van een schroef als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, niet onder deze onderverdeling vallen.


(1)  PB C 13 van 14.1.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/22


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 november 2012 — Europese Commissie/Hongarije

(Zaak C-286/12) (1)

(Niet-nakoming - Sociale politiek - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Richtlijn 2000/78/EG - Artikelen 2 en 6, lid 1 - Nationale regeling die rechters, officieren van justitie en notarissen die leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, verplicht hun ambt neer te leggen - Legitieme doelstellingen die verschil in behandeling ten opzichte van werknemers van jonger dan 62 rechtvaardigen - Evenredigheid van duur van overgangsperiode)

2013/C 9/35

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Enegren en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Verwerende partij: Hongarije (vertegenwoordiger: M. Z. Fehér, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2 en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) — Nationale regeling die rechters, officieren van justitie en notarissen die de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, verplicht hun ambt neer te leggen — Geen legitiem doel dat dit verschil in behandeling ten opzichte van werknemers van jonger dan 62 jaar rechtvaardigt — Onevenredigheid van de duur van de overgangsperiode (één jaar)

Dictum

1)

Door een nationale regeling vast te stellen die rechters, officieren van justitie en notarissen die de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, verplicht hun ambt neer te leggen, en aldus leidt tot een verschil in behandeling op grond van leeftijd dat onevenredig is ten opzichte van de nagestreefde doelstellingen, heeft Hongarije niet voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens de artikelen 2 en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.

2)

Hongarije wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 21.07.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/22


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 4 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Vivaio dei Molini Azienda Agricola Porro Savoldi ss/Autorità per la Vigilanza sui Contratti Pubblici di lavori, servizi e forniture

(Zaak C-502/11) (1)

(Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken - Richtlijn 93/37/EEG - Artikel 6 - Beginselen van gelijke behandeling en transparantie - Toelaatbaarheid van regeling op grond waarvan deelname aan aanbestedingsprocedures wordt beperkt tot vennootschappen die een commerciële activiteit uitoefenen, onder uitsluiting van maatschappen („società semplici”) - Institutionele en statutaire doelstellingen - Landbouwbedrijven)

2013/C 9/36

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vivaio dei Molini Azienda Agricola Porro Savoldi ss

Verwerende partij: Autorità per la Vigilanza sui Contratti Pubblici di lavori, servizi e forniture

in tegenwoordigheid van: SOA CQOP Costruttori Qualificati Opere Pubbliche SpA, Unione Provinciale Agricoltori di Brescia

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Consiglio di Stato — Uitlegging van artikel 6 van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199, blz. 54) — Beginsel van non-discriminatie — Nationale regeling op grond waarvan de deelname aan aanbestedingsprocedures voor overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken wordt beperkt tot vennootschappen die een commerciële activiteit uitoefenen zodat in de vorm van een maatschap („società semplice”) opgerichte landbouwbedrijven daarvan worden uitgesloten

Dictum

Het recht van de Unie, inzonderheid artikel 6 van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78/EG van de Commissie van 13 september 2001, verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan het een vennootschap als een maatschap die de hoedanigheid van „aannemer” in de zin van richtlijn 93/37 heeft, uitsluitend wegens haar rechtsvorm verboden is deel te nemen aan aanbestedingsprocedures.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/23


Beschikking van het Hof van 15 oktober 2012 — Internationaler Hilfsfonds eV/Europese Commissie

(Zaak C-554/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Toegang tot documenten - Weigering van volledige toegang tot documenten betreffende overeenkomst LIEN 97-2011 - Beroep tot nietigverklaring - Nieuwe toetsing tijdens procedure - Instelling van afzonderlijk beroep tot nietigverklaring)

2013/C 9/37

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Internationaler Hilfsfonds eV (vertegenwoordiger: H. Kaltenecker, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en T. Scharf, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 21 september 2011, Internationaler Hilfsfonds/Commissie (T-141/05 RENV), waarbij het Gerecht heeft beschikt dat op de conclusies van rekwirante strekkende tot nietigverklaring van de beschikking van de Europese Commissie van 14 februari 2005 houdende afwijzing van zijn verzoek om toegang tot het dossier betreffende de overeenkomst LIEN 97-2011, niet meer hoeft te worden beslist — Onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht — Geen gecoördineerde behandeling van de zaken T-141/05 RENV en T-36/10 — Veroordeling in de kosten en bedrag van de kosten

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Internationaler Hilfsfonds eV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/23


Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 4 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen — België) — Pelckmans Turnhout NV/Walter Van Gastel Balen NV, Walter Van Gastel NV, Walter Van Gastel Schoten NV, Walter Van Gastel Lifestyle NV

(Zaak C-559/11) (1)

(Artikelen 92, lid 1, 103, lid 1, en 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering - Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken - Nationale regeling volgens welke een vestiging geen zeven dagen per week open mag zijn)

2013/C 9/38

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van Koophandel te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pelckmans Turnhout NV

Verwerende partijen: Walter Van Gastel Balen NV, Walter Van Gastel NV, Walter Van Gastel Schoten NV, Walter Van Gastel Lifestyle NV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van Koophandel te Antwerpen — Uitlegging van de artikelen 34 VWEU, 35 VWEU, 49 VWEU en 56 VWEU en van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22) — Begrip handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten — Dagelijkse opening van een vestiging en publiciteit die aan deze praktijk wordt gegeven

Dictum

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), moet aldus worden uitgelegd dat zij niet van toepassing is op een nationale wettelijke regeling, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die niet de bescherming van de consument beoogt.


(1)  PB C 32 van 4.2.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/24


Beschikking van het Hof van 12 juli 2012 — Muhamad Mugraby/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

(Zaak C-581/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep wegens nalaten - Schending van grondrechten en van Associatie-overeenkomst tussen Europese Gemeenschap en Republiek Libanon - Verzuim van Raad en Commissie om maatregelen vast te stellen tegen Republiek Libanon - Beroep tot schadevergoeding - Kennelijke ongegrondheid en kennelijke niet-ontvankelijkheid van hogere voorziening)

2013/C 9/39

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Muhamad Mugraby (vertegenwoordiger: S. Delhaye, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en M.-M. Joséphidès, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en F. Castillo de la Torre, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van 6 september 2011 (Derde kamer), Mugraby/Raad en Commissie (T-292/09), houdende verwerping van enerzijds een beroep wegens nalaten strekkende tot vaststelling dat de Raad en de Commissie onrechtmatig hebben verzuimd om een standpunt in te nemen over rekwirants verzoek inzake de vaststelling van maatregelen tegen Libanon omdat deze staat diens grondrechten en de Associatie-overeenkomst tussen de Gemeenschap en de Republiek Libanon zouden schenden, en anderzijds een beroep tot vergoeding van de schade die rekwirant stelt te hebben geleden door het stilzitten van deze gemeenschapsinstellingen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Mugraby wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/24


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 18 september 2012 — Omnicare, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Astellas Pharma GmbH

(Zaak C-587/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor inschrijving van woordteken „OMNICARE CLINICAL RESEARCH” - Oppositie - Beslissing van kamer van beroep waarbij inschrijvingsaanvraag is afgewezen - Beroep - Arrest van Gerecht waarbij dit beroep is verworpen - Intrekking van oppositie - Hogere voorziening - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 9/40

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Omnicare, Inc. (vertegenwoordiger: M. Edenborough, QC)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde), Astellas Pharma GmbH (vertegenwoordiger: M. Polo Carreño, abogada)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2011, Omnicare/BHIM — Astellas Pharma (OMNICARE) (T-289/09), houdende verwerping van een beroep dat is ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „OMNICARE CLINICAL RESEARCH”, voor diensten van klasse 42, en dat strekte tot vernietiging van beslissing R 401/2008-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 14 mei 2009, waarbij is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie van de houder van het nationale merk „OMNICARE”, voor diensten van de klassen 35, 41 en 42 — Uitlegging en toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 — Begrip normaal gebruik van een ouder merk — Voor kosteloos verleende diensten gebruikt merk

Dictum

1)

Op de hogere voorziening van Omnicare Inc. behoeft niet te worden beslist.

2)

Omnicare Inc. draagt de kosten die het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) in het kader van de onderhavige procedure en van de procedure in kort geding heeft gemaakt.

3)

Omnicare Inc. en Astellas Pharma GmbH dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof (Duitsland) op 27 juli 2012 — Wolfgang Glatzel/Freistaat Bayern

(Zaak C-356/12)

2013/C 9/41

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bayerischer Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wolfgang Glatzel

Verwerende partij: Freistaat Bayern

Prejudiciële vraag

Is punt 6.4 van bijlage III bij richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (1), in de versie van richtlijn 2009/113/EG van de Commissie van 25 augustus 2009 (2), verenigbaar met de artikelen 20, 21, lid 1, en 26, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, nu die bepaling — zonder dat een uitzondering mogelijk is — van aanvragers van een rijbewijs van de categorieën C1 en C1E ook dan een minimale gezichtsscherpte van 0,1 voor het minder goede oog vereist wanneer deze personen met beide ogen zien en bij gebruik van beide ogen over een normaal gezichtsveld beschikken?


(1)  PB L 403, blz. 18.

(2)  PB L 223, blz. 31.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/25


Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2012 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09, Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht/Commissie

(Zaak C-401/12 P)

2013/C 9/42

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Moore en K. Michoel, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht, Europese Commissie, Koninkrijk der Nederlanden, Europees Parlement

Conclusies

De Raad verzoekt het Hof derhalve:

het arrest van het Gerecht van 14 juni 2012 in zaak T-396/09 te vernietigen;

het beroep van verzoeksters in eerste instantie in zijn geheel te verwerpen;

verzoeksters in eerste instantie hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de Raad in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Raad is van mening dat het arrest van het Gerecht in bovengenoemde zaak aangetast is door twee schendingen van het recht. De Raad is van mening dat het Gerecht de zogenaamde „Nakajima” (1) en „Fediol” (2) rechtspraak niet correct heeft geïnterpreteerd en toegepast. De Raad is bijgevolg van mening dat het Gerecht onterecht geoordeeld heeft dat het de wettigheid van verordening (EG) nr. 1367/2006 (3) kon toetsen aan het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

Verder is de Raad van inziens dat de keuze die werd gemaakt door de wetgever in verordening nr. 1367/2006 in elk geval volledig conform is aan het Verdrag van Aarhus. In dit opzicht is de interpretatie die het Gerecht geeft van artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus (4) niet correct, in zover het de handelingsvrijheid miskent die de overeenkomstsluitende partijen toekomt.

De Raad vraagt het Hof derhalve het arrest van het Gerecht in bovengenoemde zaak te vernietigen, en definitief uitspraak te doen over deze zaak door het beroep van verzoeksters in eerste instantie in zijn geheel te verwerpen.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 7 mei 1991, Nakajima/Raad, C-69/89, Jurispr. blz. I-2169.

(2)  Arrest van het Hof van Justitie van 22 juni 1989, Fediol/Commissie, 70/87, Jurispr. blz. 1825.

(3)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).

(4)  Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 (PB L 124, blz. 1).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/26


Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2012 door het Europees Parlement tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09, Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht/Commissie

(Zaak C-402/12 P)

2013/C 9/43

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirant: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio en G. Corstens, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht, Europese Commissie, Koninkrijk der Nederlanden, Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09 nietig te verklaren;

uitspraak doende ten gronde, het beroep van verzoeksters in eerste instantie te verwerpen;

verzoeksters in eerste instantie te verwijzen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Parlement is van mening dat het Gerecht het recht heeft geschonden door te menen dat het de geldigheid van verordening (EG) nr. 1367/2006 (1) ten opzichte van artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus (2) kon onderzoeken hoewel deze bepaling geen rechtstreekse werking heeft. Volgens het Parlement berust dit oordeel van het Gerecht op een fundamenteel foutieve interpretatie zowel van de vaste rechtspraak betreffende de mogelijkheid voor particulieren om zich te beroepen op de bepalingen van een internationale overeenkomst met als doel de geldigheid van een handeling van de Europese Unie te betwisten, als van de aard en reikwijdte van de internationale verplichtingen die in de onderhavige zaak aan de orde zijn.

Concreet gesproken heeft het Gerecht de rechtspraak toegepast die voortvloeit uit de arresten Fediol (3) en Nakajima (4), maar heeft het veronachtzaamd dat deze rechtspraak — die overigens tot dusver beperkt is gebleven tot een uiterst klein aantal zaken — slechts bij wijze van uitzondering en onder bijzonder specifieke voorwaarden kan worden toegepast. Het heeft in het bestreden arrest zelfs niet de moeite gedaan om na te gaan of deze voorwaarden daadwerkelijk aanwezig waren in de onderhavige zaak, en hoe dan ook geen rekening gehouden met het uitzonderlijke karakter van de genoemde rechtspraak.


(1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).

(2)  Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 (PB L 124, blz. 1).

(3)  Arrest van het Hof van Justitie van 22 juni 1989, Fediol/Commissie, 70/87, Jurispr. blz. 1825.

(4)  Arrest van het Hof van Justitie van 7 mei 1991, Nakajima/Raad, C-69/89, Jurispr. blz. I-2169.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/26


Hogere voorziening ingesteld op op 27 augustus 2012 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09, Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht/Commissie

(Zaak C-403/12 P)

2013/C 9/44

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver, J.-P. Keppenne, G. Valero Jordana, P. van Nuffel, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure:

 

Vereniging Milieudefensie,

 

Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht, Koninkrijk der Nederlanden,

 

Europees Parlement,

 

Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09 te vernietigen;

de zaak ten gronde te beoordelen en het beroep tot nietigverklaring van Commissiebeschikking C(2006) 6121 te verwerpen; en

verzoeksters in zaak T-396/09 te verwijzen in de kosten die de Commissie in die zaak en de onderhavige zaak maakte.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening betreft in essentie de vraag of het aan het Gerecht toegestaan was, gelet meer bepaald op het arrest van het Hof van 8 maart 2011 in zaak C-240/09, de geldigheid van artikel 10, lid 1, juncto artikel 2, lid 1, sub g, van verordening (EG) nr. 1367/2006 (1) te toetsen aan artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus. (2)

De Commissie voert twee middelen aan.

Met het eerste middel stelt de Commissie dat het Gerecht, hoewel het weliswaar correct de strikte voorwaarden heeft geciteerd waaronder, volgens de rechtspraak van het Hof, particulieren zich kunnen beroepen op regels van internationaal verdragsrecht om de geldigheid van rechtshandelingen van de Unie te toetsen (met name dat een toetsing aan de bepalingen van een verdrag slechts mogelijk is wanneer de aard en de opzet van dat verdrag zich hiertegen niet verzetten en de ingeroepen bepalingen inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig voorkomen), ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitzondering op deze voorwaarden die volgt uit de zgn. Fediol en Nakajima rechtspraak (arresten van het Hof van 22 juni 1989 in zaak 70/87 en van 7 mei 1991 in zaak C-69/89) ook van toepassing was op artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus.

Het Hof heeft al vastgesteld, bij zijn arrest in zaak C-240/09, dat artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus geen rechtstreekse werking heeft. Verder is de Fediol en Nakajima rechtspraak, als uitzondering, strikt te interpreteren; ze werd tot nog toe enkel toegepast op het gebied van de handelspolitiek, en kan slechts op andere beleidsterreinen worden toegepast indien de voorwaarden daarvoor duidelijk vervuld zijn, wat hier niet het geval is. Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1367/2006 houdt immers geen renvoi in naar rechtsregels van het Verdrag van Aarhus en deze bepaling geeft ook geen uitvoering aan een bijzondere verplichting van dat verdrag, in de zin van de Nakajima rechtspraak. Tenslotte is artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus onvoldoende duidelijk en nauwkeurig om de uitzondering voorzien in de Nakajima rechtspraak te kunnen toepassen.

Met het tweede middel stelt de Commissie, subsidiair, dat het Gerecht artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus fout heeft geïnterpreteerd, omdat het geoordeeld heeft dat artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1367/2006 strijdig is met deze bepaling om de enkele reden dat de herzieningsprocedure voorzien in dit artikel 10 beperkt is tot handelingen van individuele strekking, terwijl het Gerecht in concreto had moeten nagaan of niet voldoende uitvoering is gegeven aan artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus door het geheel van juridische procedures waarover de particulieren beschikken op nationaal vlak en op vlak van de Unie.


(1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).

(2)  Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 (PB L 124, blz. 1).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/27


Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2012 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-338/08, Stichting Natuur en Milieu, Pesticide Action Network Europe/Commissie

(Zaak C-404/12 P)

2013/C 9/45

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Moore en K. Michoel, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Stichting Natuur en Milieu, Pesticide Action Network Europe, Europese Commissie, Republiek Polen

Conclusies

De Raad verzoekt het Hof derhalve:

het arrest van het Gerecht van 14 juni 2012 in zaak T-338/08 te vernietigen;

het beroep van verzoeksters in eerste instantie in zijn geheel te verwerpen;

verzoeksters in eerste instantie hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de Raad in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Raad is van mening dat het arrest van het Gerecht in bovengenoemde zaak gebaseerd is op schendingen van het recht. Ook al betwist de Raad de vaststelling van het Gerecht niet dat de Commissie in betreffende zaak niet als wetgever heeft opgetreden, de Raad is toch van mening dat het Gerecht de zogenaamde „Nakajima” (1) en „Fediol” (2) rechtspraak niet correct heeft geïnterpreteerd en toegepast. De Raad is bijgevolg van mening dat het Gerecht onterecht geoordeeld heeft dat het de wettigheid van verordening (EG) nr. 1367/2006 (3) kon toetsen aan het Verdrag van Aarhus (4) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

Verder is de Raad van inziens dat de keuze die werd gemaakt door de wetgever in verordening nr. 1367/2006 in elk geval volledig conform is aan het Verdrag van Aarhus. In dit opzicht is de interpretatie die het Gerecht geeft van artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus niet correct, in zover het de handelingsvrijheid miskent die de overeenkomstsluitende partijen toekomt.

De Raad vraagt het Hof derhalve het arrest van het Gerecht in bovengenoemde zaak te vernietigen, en definitief uitspraak te doen over deze zaak door het beroep van verzoeksters in zijn geheel te verwerpen.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 7 mei 1991, Nakajima/Raad, C-69/89, Jurispr. blz. I-2169.

(2)  Arrest van het Hof van Justitie van 22 juni 1989, Fediol/Commissie, 70/87, Jurispr. blz. 1825.

(3)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).

(4)  Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 (PB L 124, blz. 1).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/28


Hogere voorziening ingesteld op 27 augustus 2012 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-338/08, Stichting Natuur en Milieu, Pesticide Action Network Europe/Commissie

(Zaak C-405/12 P)

2013/C 9/46

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver, J.-P. Keppenne, G. Valero Jordana, P. van Nuffel, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure:

 

Stichting Natuur en Milieu,

 

Pesticide Action Network Europe,

 

Republiek Polen,

 

Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-338/08 te vernietigen;

de zaak ten gronde te beoordelen en de beroepen tot nietigverklaring van Commissiebeschikkingen van 1 juli 2008 te verwerpen; en

verzoeksters in zaak T-338/08 te verwijzen in de kosten die de Commissie in die zaak en de onderhavige zaak maakte.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes eerste middel komt overeen met dat in zaak C-403/12 P.

Met het tweede middel stelt de Commissie, subsidiair, dat het Gerecht het toepassingsgebied van artikel 9, lid 3 van het Verdrag van Aarhus (1) fout heeft geïnterpreteerd in het licht van artikel 2, lid 2, tweede alinea van dit verdrag, doordat het geoordeeld heeft dat verordening (EG) nr. 149/2008 (2) niet werd vastgesteld door de Commissie „in een wetgevende hoedanigheid” in de zin van voornoemd artikel 2, lid 2, tweede alinea.


(1)  Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 (PB L 124, blz. 1).

(2)  Verordening van de Commissie van 29 januari 2008 tot wijziging van verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de bijlagen II, III en IV met maximumresidugehalten voor onder bijlage I bij die verordening vallende producten (PB L 58, blz. 1).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Innsbruck (Oostenrijk) op 21 september 2012 — Siegfried Pohl/ÖBB Infrastruktur AG

(Zaak C-429/12)

2013/C 9/47

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Innsbruck

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Siegfried Pohl

Verwerende partij: ÖBB Infrastruktur AG

Prejudiciële vragen

1)

Staat het Unierecht, bij de huidige stand ervan, en met name

1)

het algemene Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling,

2)

het algemene beginsel van het verbod van discriminatie op grond van leeftijd, in de zin van artikel 6, lid 3, VEU en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

3)

het in artikel 45 VWEU neergelegde verbod van discriminatie met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers,

4)

richtlijn 2000/78/EG (1)

in de weg aan een nationale, deels in de wet, deels in een collectieve arbeidsovereenkomst neergelegde, regeling — die bij overeenkomst deel is gaan uitmaken van de inhoud van een individuele arbeidsovereenkomst — krachtens welke de voorafgaande diensttijd van werknemers in de spoorvervoersector, wanneer deze vóór het achttiende levensjaar werd vervuld in het geheel niet, en wanneer deze na de voltooiing van het achttiende levensjaar, voor zover zij niet bij een „quasi openbare” binnenlandse onderneming of bij de verwerende binnenlandse werkgever zelf werd vervuld, zonder rekening te houden met de concreet verworven vaardigheden en kennis van de werknemer, slechts voor de helft wordt meegeteld?

2)

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, maakt het dan bij de berekening van de achterstallige beloning op grond van een aan het Unierecht conforme meetelling van tot dusver niet in aanmerking genomen eerder (vóór de voltooiing van het achttiende levensjaar geheel en na de voltooiing van het achttiende levensjaar tot aan de indiensttreding van verzoeker bij verweerster voor de helft meegetelde) vervulde voorafgaande diensttijd, uit dat de rekenkundige voorafgaande diensttijd werd vervuld tussen 1 december 1965 en 24 november 1974, en dus lang vóór de toetreding van Oostenrijk tot de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte en vóór de eerste beslissing inzake het Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling?

3)

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, staat dan het Unierecht, bij de huidige stand ervan, en met name het effectiviteitsbeginsel, in de weg aan nationale verjaringsregels, op grond waarvan het recht van een werknemer, en nadien gepensioneerde, op betaling van achterstallig loon, respectievelijk achterstallig pensioen, tegenover zijn werkgever, welke aanspraak voortvloeit uit een in vraag 1 bedoelde met het Unierecht conforme meetelling van buitenlandse en vóór de voltooiing van het achttiende levensjaar vervulde voorafgaande diensttijd, die deze werknemer op grond van het nationaal recht niet had, en waarop deze zich objectief pas op grond van de arresten van 30 november 2000, Österreichischer Gewerkschaftsbund (C-195/98, Jurispr. blz. I-10497), en 18 juni 2009, Hütter (C-88/08, Jurispr. blz. I-5325) kon beroepen, volledig is verjaard?

4)

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, rust dan ingevolge het Unierecht, bij de huidige stand ervan, en inzonderheid ingevolge de horizontale werking van het algemene Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling en/of het verbod van discriminatie in het kader van het vrije verkeer van werknemers, op een werkgever in de spoorvervoersector met ongeveer 40 000 werknemers en een trapsgewijze, hiërarchisch opgebouwde, ruimtelijk het gehele land bestrijkende organisatie, de zorgplicht om zijn werknemers en vertegenwoordigers van de werknemers in kennis te stellen van ook in de dagbladpers gepubliceerde beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die een door de werkgever tot dusver gehanteerde meetelling van voorafgaande diensttijd strijdig doen lijken te zijn met het Unierecht, en die onder meer kunnen leiden tot betalingen van achterstallig loon?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 oktober 2012 — Almer Beheer BV e.a. tegen Van den Dungen Vastgoed BV e.a.

(Zaak C-441/12)

2013/C 9/48

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters: Almer Beheer BV, Daedalus Holding BV

Verweersters: Van den Dungen Vastgoed BV, Oosterhout II BVBA

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 3, lid 1, van de Prospectusrichtlijn (1) aldus te worden uitgelegd dat de daarin opgenomen prospectusplicht in beginsel (dat wil zeggen afgezien van de in de richtlijn opgenomen vrijstellingen en uitzonderingen voor bepaalde gevallen) ook van toepassing is op een executoriale verkoop van effecten?

2)

a)

Indien het antwoord op vraag 1) bevestigend luidt, dient dan het begrip „de totale tegenwaarde van de aanbieding” als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt h, van de Prospectusrichtlijn, aldus te worden uitgelegd dat bij·een executoriale verkoop van effecten uitgegaan moet worden van de, met inachtneming van het bijzondere karakter van een executieverkoop, redelijkerwijs te verwachten opbrengst, ook indien de redelijkerwijs te verwachten opbrengst aanzienlijk onder de waarde in het economisch verkeer ligt?

b)

Indien het antwoord op vraag 1) bevestigend luidt, maar het antwoord op vraag 2) a) ontkennend luidt, hoe moet dan „de totale tegenwaarde van de aanbieding” als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt h, van de Prospectusrichtlijn uitgelegd worden, in het bijzonder bij een executoriale verkoop van effecten?


(1)  Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345, blz. 64).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 oktober 2012 — Jan Sneller tegen DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV

(Zaak C-442/12)

2013/C 9/49

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Jan Sneller

Verweerster: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV

Prejudiciële vragen

1)

Laat artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344/EEG (1) toe dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn polissen regelt dat rechtsbijstand in gerechtelijke of administratieve procedures in beginsel zal worden verleend door werknemers van de verzekeraar, tevens nog bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbij standverlener slechts onder de dekking vallen indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed?

2)

Maakt het voor de beantwoording van de eerste vraag verschil of voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure rechtsbijstand wel of niet verplicht is?


(1)  Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (PB L 185, blz. 77).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg (Duitsland) op 11 oktober 2012 — Werner Krieger/ERGO Lebensversicherung AG

(Zaak C-459/12)

2013/C 9/50

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Werner Krieger

Verwerende partij: ERGO Lebensversicherung AG

Prejudiciële vraag

„Moet artikel 15, lid 1, eerste zin, van de Tweede richtlijn (90/619/EEG) van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG (Tweede richtlijn levensverzekering) (1), gelet op het bepaalde in artikel 31, lid 1, van richtlijn 92/96/EEG van [de Raad van] 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde richtlijn levensverzekering) (2) in die zin worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling — zoals §5a, lid 2, vierde zin, VVG [Versicherungsvertragsgesetz], zoals gewijzigd bij het Drittes Gesetz zur Durchführung versicherungsrechtlicher Richtlinien des Rates der Europäischen Gemeinschaften vom 21. Juli 1994 (Drittes Durchführungsgesetz/EWG zum VAG [Versicherungsaufsichtsgesetz] [Duitse Derde wet tot uitvoering van verzekeringsrechtelijke richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 juli 1994 (Derde uitvoeringswet/EEG — VAG)], krachtens welke een opzeggings- of herroepingsrecht uiterlijk een jaar na de eerste premiebetaling vervalt, zelfs wanneer de verzekeringnemer niet over het opzeggings- of herroepingsrecht is geïnformeerd?”


(1)  PB L 330, blz. 50.

(2)  PB L 360, blz. 1.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (Nederland) op 15 oktober 2012 — Granton Advertising BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden/kantoor Den Haag

(Zaak C-461/12)

2013/C 9/51

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof te 's-Hertogenbosch

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Granton Advertising BV

Verweerder: Inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden/kantoor Den Haag

Prejudiciële vragen

1)

Dient de uitdrukking „andere waardepapieren” in artikel 13, onderdeel B, aanhef en subonderdeel d, onder [5], van de Zesde richtlijn 77/388/EEG (1) (met ingang van 1 januari 2007 artikel 135, lid 1, onderdeel f, van de Achtste richtlijn 2006/112/EG (2), nadien gewijzigd) zodanig te worden uitgelegd dat daaronder valt te begrijpen een Grantoncard, zijnde een overdraagbare kaart die wordt gebruikt voor (gedeeltelijke) betaling voor goederen en diensten, en zo ja, is mitsdien de uitgifte en verkoop van een dergelijke kaart vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting?

2)

Zo niet, dient de uitdrukking „andere handelspapieren” in artikel 13, onderdeel B, aanhef en subonderdeel d, onder 3, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG (met ingang van 1 januari 2007 artikel 135, lid 1, onderdeel d, van de Achtste richtlijn 2006/112/EG, nadien gewijzigd) zodanig te worden uitgelegd dat daaronder valt te begrijpen een Grantoncard, zijnde een overdraagbare kaart die wordt gebruikt voor (gedeeltelijke) betaling voor goederen en diensten, en zo ja, is mitsdien de uitgifte en verkoop van een dergelijke kaart vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting?

3)

Is, indien een Grantoncard een „ander waardepapier” of „ander handelspapier” in vorenbedoelde zin vormt, voor de vraag of de uitgifte en verkoop daarvan is vrijgesteld van heffing van omzetbelasting, van belang dat bij gebruik van die kaart heffing over (een evenredig deel van) de daarvoor betaalde vergoeding praktisch illusoir is?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) op 17 oktober 2012 — ATP Pension Service A/S/Skatteministeriet

(Zaak C-464/12)

2013/C 9/52

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ATP Pension Service A/S

Verwerende partij: Skatteministeriet

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, aldus worden uitgelegd dat het begrip „beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, als omschreven door de lidstaten” pensioenfondsen als die in het hoofdgeding omvatten, welke de volgende kenmerken hebben, wanneer de lidstaat de instellingen als bedoeld in punt 2 van de onderhavige verwijzingsbeslissing erkent als gemeenschappelijke beleggingsfondsen:

a)

de opbrengst voor de werknemer (pensioenspaarder) hangt af van het rendement van de beleggingen van het pensioenfonds,

b)

de werkgever behoeft geen aanvullende bijdragen te betalen teneinde een bepaalde opbrengst voor de pensioenspaarder te waarborgen,

c)

het pensioenfonds investeert de ingezamelde fondsen collectief met risicospreiding,

d)

het merendeel van de betalingen in het pensioenfonds is contractueel vastgelegd in een overeenkomst tussen vakorganisaties die individuele werknemers en werkgevers vertegenwoordigen, en is niet het gevolg van een persoonlijke beslissing van de individuele werknemer,

e)

de individuele werknemer kan voor zichzelf beslissen om aanvullende bijdragen te betalen in het pensioenfonds,

f)

zelfstandigen, werkgevers en bestuurders kunnen ervoor kiezen om pensioenbijdragen in het pensioenfonds te betalen,

g)

een vooraf bepaald gedeelte van de pensioenspaartegoeden waarvoor een collectief akkoord voor de werknemers is gesloten, wordt gebruikt om een jaarlijkse rente te kopen,

h)

de kosten van het pensioenfonds zijn ten laste van de pensioenspaarders,

i)

betalingen in het pensioenfonds zijn in de nationale inkomstenbelasting binnen bepaalde grenzen aftrekbaar,

j)

betalingen voor een persoonlijk pensioenplan, daaronder begrepen een pensioenfonds van een financiële instelling waar de bijdragen in een gemeenschappelijk beleggingsfonds kunnen worden belegd, zijn in de nationale inkomstenbelasting binnen dezelfde grenzen als sub i aftrekbaar,

k)

keerzijde van de fiscale aftrekbaarheid van de bijdragen sub i is de heffing van belasting over de pensioenuitkeringen, en

l)

de aangegroeide tegoeden worden in beginsel uitgekeerd nadat de betrokkene de pensioenleeftijd heeft bereikt?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn dan aldus worden uitgelegd dat het begrip „beheer” diensten als die in het hoofdgeding omvat (zie punt 1.2 van de verwijzingsbeslissing)?

3)

Moeten diensten als die in het hoofdgeding betreffende pensioenbetalingen (zie punt 1.2 van de verwijzingsbeslissing) voor de toepassing van artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn worden beschouwd als één enkele dienst dan wel als verschillende afzonderlijke diensten die los van elkaar dienen te worden beoordeeld?

4)

Moet artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vervatte btw-vrijstelling voor handelingen betreffende betalingen of overmakingen diensten betreffende pensioenbetalingen als die in het hoofdgeding omvat (zie punt 1.2 van de verwijzingsbeslissing)?

5)

Indien de vierde vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vervatte btw-vrijstelling voor handelingen betreffende deposito’s en rekeningcourantverkeer diensten betreffende pensioenbetalingen als die in het hoofdgeding omvat (zie punt 1.2 van de verwijzingsbeslissing)?


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 25 oktober 2012 — UAB Juvelta/Lietuvos prabavimo rūmai

(Zaak C-481/12)

2013/C 9/53

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UAB Juvelta

Verwerende partij: Lietuvos prabavimo rūmai

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale wettelijke maatregelen op grond waarvan, om op de markt van een lidstaat van de Europese Unie gouden voorwerpen te koop te kunnen aanbieden die zijn ingevoerd uit een andere lidstaat, waar deze rechtmatig op de markt worden gebracht, die voorwerpen moeten worden afgeslagen met een merk van een door de lidstaat van invoer erkende onafhankelijke waarborginstelling dat bevestigt dat het daarmee afgeslagen voorwerp door die instelling is gekeurd en dat voor de consument van de lidstaat van invoer begrijpelijke informatie over het erkende gehalte van het voorwerp bevat, wanneer dergelijke informatie over het erkende gehalte wordt verstrekt in een apart en bijkomend in dat gouden voorwerp afgeslagen teken of merk?

2)

Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang dat, zoals in de zaak aan de orde, het bijkomende merk betreffende het erkende gehalte van de gouden voorwerpen dat daarop is aangebracht en begrijpelijk is voor de consument van de lidstaat van invoer (bijvoorbeeld een merk met de drie Arabische cijfers „585”) niet is aangebracht door een onafhankelijke waarborginstelling die is erkend door een lidstaat van de Europese Unie, maar de informatie in dat merk qua betekenis overeenstemt met de informatie in het op datzelfde voorwerp afgeslagen merk van de onafhankelijke waarborginstelling die is erkend door de lidstaat van uitvoer (bijvoorbeeld, het merk van de staat van uitvoer met het Arabische cijfer „3” dat in het bijzonder, onder de wettelijke bepalingen van die staat, een erkend gehalte van 585 aangeeft)?


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Okresný súd Prešov (Slowakije) op 29 oktober 2012 — Peter Macinský, Eva Macinská/Getfin s.r.o., Financreal s.r.o.

(Zaak C-482/12)

2013/C 9/54

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Prešov

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Peter Macinský, Eva Macinská

Verwerende partijen: Getfin s.r.o., Financreal s.r.o.

Prejudiciële vraag

Moet richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) (hierna: „richtlijn 93/13/EEG”) aldus worden uitgelegd dat een voorschrift van een lidstaat zoals § 151j, lid 1, Občiansky zákonník, in samenhang met de nadere bepalingen van de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de schuldeiser nakoming kan vorderen van een verbintenis uit ontoelaatbare bedingen door, ondanks verzet van de consument, betwisting en ontbreken van een beoordeling van de contractuele bedingen door een rechterlijke instantie of andere onafhankelijke rechter, een zekerheidsrecht ten uitvoer te leggen door middel van openbare verkoop van een onroerend goed, met deze richtlijn in strijd is?


(1)  PB L 95, blz. 29.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk) op 5 november 2012 — Eli Lilly and Company Ltd/Human Genome Sciences Inc

(Zaak C-493/12)

2013/C 9/55

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eli Lilly and Company Ltd

Verwerende partij: Human Genome Sciences Inc

Prejudiciële vragen

a)

Op basis van welke criteria moet worden vastgesteld of „het product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi” in de zin van artikel 3, sub a, van verordening 469/2009/EG (1)?

b)

Moeten andere criteria worden toegepast wanneer het product geen samengesteld product is, en zo ja, welke zijn dan die andere criteria?

c)

Is het voldoende dat in een conclusie betreffende een antilichaam of een klasse van antilichamen dit antilichaam en deze klasse van antilichamen worden geïdentificeerd aan de hand van een beschrijving van hun bindingsgedrag ten opzichte van een doelproteïne, of dient met betrekking tot dat antilichaam en die klasse van antilichamen een structurele definitie te worden verstrekt, en zo ja, hoe gedetailleerd dient deze dan te zijn?


(1)  Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (Gecodificeerde versie) Voor de EER relevante tekst (PB L 152, blz. 1).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/33


Hogere voorziening ingesteld op 19 november 2012 door TeamBank AG Nürnberg tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 19 september 2012 in zaak T-220/11, TeamBank AG Nürnberg/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-524/12 P)

2013/C 9/56

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: TeamBank AG Nürnberg (vertegenwoordiger: D. Terheggen, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 19 september 2012 in zaak T-220/11 in zijn geheel vernietigen;

de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen overeenkomstig het bij het Gerecht ingediende verzoekschrift van 18 april 2011 in hun geheel toewijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft artikel 8, lid 1, sub b, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk (1) onjuist toegepast door uit te gaan van gevaar voor verwarring van de beeldtekens „f@ir Credit” en „FERCREDIT”.

Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, is sprake van een duidelijk zichtbaar visueel verschil in de totaalindruk van beide tekens. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat de conflicterende tekens verband houden met financiële diensten die voor de gebruikers ervan gewoonlijk aanzienlijke financiële gevolgen hebben. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de gemiddelde consument deze tekens bijzonder aandachtig onderzoekt en bestaande verschillen hoogstwaarschijnlijk ziet. Deze omstandigheid werd door het Gerecht echter niet voldoende onderzocht.

Bij een correcte beoordeling van deze omstandigheid en de verschillen in de totaalindruk van beide tekens komt men tot het besluit dat geen relevante overeenstemming tussen beide tekens bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/34


Beschikking van de president van de Grote kamer van het Hof van 22 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin — Duitsland) — Rainer Reimann/Philipp Halter GmbH & Co. Sprengunternehmen KG

(Zaak C-317/11) (1)

2013/C 9/57

Procestaal: Duits

De president van de Grote kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 269 van 10.9.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/34


Beschikking van de president van het Hof van 2 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — Grattan plc/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-606/11) (1)

2013/C 9/58

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 65 van 3.3.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/34


Beschikking van de president van het Hof van 22 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta domstolen — Zweden) — Eva-Marie Brännström, Rune Brännström/Ryanair Holdings plc

(Zaak C-150/12) (1)

2013/C 9/59

Procestaal: Zweeds

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 157 van 2.6.2012.


Gerecht

12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/35


Arrest van het Gerecht van 21 november 2012 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-270/08) (1)

(EFRO - Vermindering van financiële bijstand - Operationeel programma van doelstelling 1 (1994-1999) inzake Oost-Berlijn (Duitsland))

2013/C 9/60

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma, T. Henze en C. Blaschke, gemachtigden, bijgestaan door C. von Donat, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė en B. Conte, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Rodríguez Cárcamo en N. Díaz Abad, vervolgens A. Rubio Gonzáles, abogados del Estado); Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels, Y. de Vries, B. Koopman, M. Bulterman en J. Langer, gemachtigden); en Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en N. Rouam, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 1615 def. van de Commissie van 29 april 2008 inzake de vermindering van de bijdrage van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor een Operationeel Programma in de onder doelstelling 1 vallende regio Oost-Berlijn (Duitsland) (1994-1999), overeenkomstig beschikking C(94) 1973 van de Commissie van 5 augustus 1994

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.

3)

Het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/35


Arrest van het Gerecht van 21 november 2012 — Spanje/Commissie

(Zaak T-76/11) (1)

(Visserij - Maatregelen voor instandhouding van visbestanden - Artikel 105 van verordening (EG) nr. 1224/2009 - Verlagingen van quota voor bepaald jaar wegens overschrijding van quota voor daaraan voorafgaande jaren - Toepassing ratione temporis - Rechtszekerheid - Uitlegging die eerbiediging van primair recht waarborgt - Beginsel van legaliteit van straffen - Geen terugwerkende kracht)

2013/C 9/61

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, abogado del Estado)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Jimeno Fernández en D. Nardi, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1004/2010 van de Commissie van 8 november 2010 tot verlaging van bepaalde vangstquota voor 2010 wegens overbevissing in het voorgaande jaar (PB L 291, blz. 31)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 89 van 19.3.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/35


Arrest van het Gerecht van 21 november 2012 — Getty Images/BHIM (PHOTOS.COM)

(Zaak T-338/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PHOTOS.COM - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 9/62

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Getty Images (US), Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: P.G. Olson, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 6 april 2011 (R 1831/2010-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken PHOTOS.COM als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Getty Images (US), Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 252 van 27.8.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/36


Arrest van het Gerecht van 21 november 2012 — Atlas/BHIM — Couleurs de Tollens (ARTIS)

(Zaak T-558/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ARTIS - Ouder nationaal woordmerk ARTIS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 9/63

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Atlas sp. z o.o. (Łódź, Polen) (vertegenwoordiger: R. Rumpel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Couleurs de Tollens (Clichy, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-G. Monin, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 28 juli 2011 (zaak R 1253/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Couleurs de Tollens-Agora en Atlas sp. z o.o.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Atlas sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die Couleurs de Tollens noodzakelijkerwijs heeft gemaakt in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 13 van 14.1.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/36


Arrest van het Gerecht van 20 november 2012 — Phonebook of the World/BHIM — Seat Pagine Gialle (PAGINE GIALLE)

(Zaak T-589/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk PAGINE GIALLE - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Geen beschrijvend karakter - Geen tekens of benamingen die gebruikelijk zijn geworden - Artikel 7, lid 1, sub b tot en met d, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009)

2013/C 9/64

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Phonebook of the World (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Bertrand, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Seat Pagine Gialle SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: F. Jacobacci, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 4 augustus 2011 (zaak R 1541/2010-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Phonebook of the World en Seat Pagine Gialle SpA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Phonebook of the World wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 32 van 4.2.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/36


Beschikking van het Gerecht van 15 november 2012 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-286/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Vergoeding van schade voortvloeiende uit verzending van schrijven over kosten van een zaak aan advocaat die rekwirant in die zaak heeft vertegenwoordigd - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

2013/C 9/65

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 16 maart 2011, Marcuccio/Commissie (F-21/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten alsook die welke de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 232 van 6.8.2011.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/37


Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2012 — Saobraćajni institut CIP/Commissie

(Zaak T-219/12) (1)

(Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Overheidsopdrachten voor diensten - Uitsluiting van verzoekster van aanbestedingsprocedure - Annulering van aanbestedingsprocedure na instelling van beroep - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 9/66

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Saobraćajni institut CIP d.o.o. (Belgrado, Servië) (vertegenwoordiger: A. Lojpur, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en E. Georgieva, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, vordering tot nietigverklaring van een op 27 maart 2012 gepubliceerde aankondiging van een opdracht voor het opstellen van technische documentatie voor een spoorwegmoderniseringsproject, waarbij verzoekster wordt uitgesloten van deelname aan de aanbestedingsprocedure en, ten tweede, vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in de door verzoekster in de onderhavige procedure gemaakte kosten.


(1)  PB C 227 van 28.7.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/37


Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2012 — Saobraćajni institut CIP/Commissie

(Zaak T-227/12) (1)

(Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Overheidsopdrachten voor diensten - Uitsluiting van verzoekster van aanbestedingsprocedure - Annulering van aanbestedingsprocedure na instelling van beroep - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 9/67

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Saobraćajni institut CIP d.o.o. (Belgrado, Servië) (vertegenwoordiger: A. Lojpur, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en E. Georgieva, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, vordering tot nietigverklaring van een op 3 april 2012 gepubliceerde aankondiging van een opdracht voor het opstellen van technische documentatie voor een spoorwegmoderniseringsproject, waarbij verzoekster wordt uitgesloten van deelname aan de aanbestedingsprocedure en, ten tweede, vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in de door verzoekster in de onderhavige procedure gemaakte kosten.


(1)  PB C 227 van 28.7.2012.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/37


Beschikking van de president van het Gerecht van 16 november 2012 — Akzo Nobel e.a./Commissie

(Zaak T-345/12 R)

(Kort geding - Mededinging - Bekendmaking van beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Afwijzing van verzoek om vertrouwelijke behandeling van informatie die aan Commissie is verstrekt overeenkomstig haar mededeling inzake medewerking - Verzoek om voorlopige maatregelen - Spoedeisendheid - Fumus boni juris - Afweging van belangen)

2013/C 9/68

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Akzo Nobel NV (Amsterdam, Nederland), Akzo Nobel Chemicals Holding AB (Nacka, Zweden) en Eka Chemicals AB (Bohus, Zweden) (vertegenwoordigers: C. Swaak en R. Wesseling, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, M. Kellerbauer en G. Meessen, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking C(2012) 3533 van de Commissie van 24 mei 2012 houdende afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling dat Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB en Eka Chemicals AB hadden ingediend krachtens artikel 8 van besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (Zaak COMP/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), en een verzoek om bij wege van voorlopige maatregel de handhaving te gelasten van de vertrouwelijke behandeling die was toegekend aan bepaalde gegevens betreffende verzoeksters met betrekking tot beschikking 2006/903/EG van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst ten aanzien van Akzo Nobel, Akzo Nobel Chemicals Holding, EKA Chemicals, Degussa AG, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret SA, Kemira OYJ, L’Air Liquide SA, Chemoxal SA, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA/NV, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA en Arkema SA (Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) (PB L 353, blz. 54)

Dictum

1)

De tenuitvoerlegging van beschikking C(2012) 3533 van de Commissie van 24 mei 2012 houdende afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling dat Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB en Eka Chemicals AB hadden ingediend krachtens artikel 8 van besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (Zaak COMP/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), wordt opgeschort.

2)

De Commissie wordt gelast, geen versie van haar beschikking 2006/903/EG van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst ten aanzien van Akzo Nobel, Akzo Nobel Chemicals Holding, EKA Chemicals, Degussa AG, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret SA, Kemira OYJ, L’Air Liquide SA, Chemoxal SA, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA/NV, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA en Arkema SA (Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) bekend te maken die, wat Akzo Nobel, Akzo Nobel Chemicals Holding en EKA Chemicals betreft, gedetailleerder is dan haar in september 2007 op haar website bekendgemaakte versie.

3)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen voor het overige.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/38


Beschikking van de kortgedingrechter van 14 november 2012 — Intrasoft International/Commissie

(Zaak T-403/12 R)

(Kort geding - Overheidsopdrachten - Aanbestedingsprocedure - Afwijzing van offerte - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid)

2013/C 9/69

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Intrasoft International SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en E. Georgieva, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de delegatie van de Europese Unie in de Republiek Servië van 10 augustus 2012, waarbij de offerte is afgewezen die verzoekster had ingediend in het kader van aanbestedingsprocedure EuropeAid/131367/C/SER/RS betreffende technische bijstand aan de douanedienst van Servië in het kader van de modernisering van het douanesysteem (PB 2011/S 160 262712), en van de beslissing van de delegatie van de Europese Unie in de Republiek Servië van 12 september 2012, waarbij haar is meegedeeld dat het evaluatiecomité had aanbevolen de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/38


Beroep ingesteld op 25 oktober 2012 — Tridium/BHIM — q-bus Mediatektur (SEDONA FRAMEWORK)

(Zaak T-467/12)

2013/C 9/70

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tridium, Inc. (Richmond, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Nentwig, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: q-bus Mediatektur GmbH (Berlijn, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 2 augustus 2012 in zaak R 1943/2011-2 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „SEDONA FRAMEWORK”, voor waren van klasse 9 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9067372

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: inschrijving nr. 934023 van het internationale beeldmerk „~sedna”, voor waren van klasse 9

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/39


Beroep ingesteld op 29 oktober 2012 — Meta Group/Commissie

(Zaak T-471/12)

2013/C 9/71

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Meta Group Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Bartolini, V. Coltelli en A. Formica, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

Nota nr. 939970 van DG Ondernemingen en industrie van de Europese Commissie van 2 augustus 2012 nietig te verklaren. Deze is door verzoekster ontvangen op 20 augustus 2012 en is ondertekend door de directeur van de eenheid Industriële innovatie en mobiliteitsindustrie betreffende een „terugvorderingsprocedure met betrekking tot de betalingsovereenkomsten nr. 517557 IRE6 INNOVATION COACH, nr. 517539 IRE6 MARIS, nr. 517548 IRE6 RIS MAZOVIA, nr. 030583 CONNECT-2-IDEAS, nr. 039982 EASY, nr. 014660 RIS MALOPOLSKA, nr. 517529 IINNSOM, nr. 014637 RIS TRNAVA en nr. 014668 RIS WS in het kader van het vijfde en zesde kaderprogramma”, ondertekend door directeur Carlo Pettinelli, waarbij het besluit van de Commissie om „een bedrag van 345 451,03 EUR uit hoofde van de bovengenoemde overeenkomst terug te vorderen” is medegedeeld.

En voor zover noodzakelijk:

Nota nr. 660283 van DG Ondernemingen en industrie van de Europese Commissie van 1 juni 2012, ondertekend door de directeur van de eenheid Industriële innovatie en mobiliteitsindustrie nietig te verklaren. Deze betreft dezelfde kwestie en wordt tevens bestreden als interne handeling van de terugvorderingsprocedure die is afgesloten met de vaststelling van de in het vorige punt genoemde maatregel.

De nota van 27 september 2012 betreffende de verrekening van het uit hoofde van terugvordering verschuldigde bedrag met vorderingen in het kader van dezelfde gesubsidieerde projecten nietig te verklaren.

De nota van 27 september 2012 betreffende de verrekening van het uit hoofde van terugvordering verschuldigde bedrag met vorderingen nietig te verklaren.

De nota van de Europese Commissie, Uitvoering van de begroting (Algemene begroting en EOF) van 10 oktober 2012, waarbij verzoekster in kennis werd gesteld van de verrekening met verdere vorderingen voor een restbedrag van in totaal 294 290,59 EUR, nietig te verklaren.

Alle overige daaraan voorafgaande, daarmee verband houdende of daarop gebaseerde handelingen nietig te verklaren.

En dientengevolge:

De Commissie te veroordelen tot betaling van een bedrag van 294 290,59 EUR, naast 54 705,97 EUR, en tot vergoeding van de gevolgschade.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep heeft betrekking op de subsidieovereenkomsten die zijn gesloten tussen verzoekster en de Commissie in het kader van het vijfde en zesde kaderprogramma van de Europese Unie voor onderzoek en technologische ontwikkeling.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van artikel 1.1. van de subsidieovereenkomsten, schending van het redelijkheidsbeginsel en kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten.

Daartoe voert verzoekster aan dat zij het bewijs heeft geleverd dat de vergoedingen voor de werkzaamheden van haar vennoten volledig in overeenstemming zijn met de marktvergoedingen en met de vergoedingen van zelfstandige quasi-werknemers en van werknemers die soortgelijke werkzaamheden verrichten. De projectovereenkomsten waarop de internationale deskundigen werkzaam zijn voor de betrokken projecten, zijn overigens volkomen legaal.

2)

Tweede middel: schending van het beginsel van evenredigheid van het bestuurlijke optreden en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, transparantie en tevoren bepaalde criteria.

Daartoe voert verzoekster aan dat de overheid uit een reeks beschikbare criteria voor de bepaling van de wijze van berekening van de vergoedingen, het voor een particulier gunstigste criterium had moeten toepassen. Toen eenmaal was vastgesteld dat op de Italiaanse en Europese markt voor dezelfde diensten zeer uiteenlopende tarieven in rekening worden gebracht, was het wenselijk geweest de voorkeur te geven aan de oplossing waardoor de overheid zo min mogelijk nadeel berokkent.

3)

Derde middel: schending van het beginsel van de redelijkheid van het bestuurlijk optreden wegens kennelijke tegenstrijdigheid en ongelijke behandeling.

Daartoe voert verzoekster aan dat de bestreden handeling aan de terugvordering ten grondslag legt dat de methode voor de berekening van de kosten en vergoedingen onrechtmatig is, waardoor aan het licht komt dat deze handeling evident in strijd is met de eerdere vaststellingen van de Commissie. Dezelfde methode waartegen de Commissie nu bezwaar maakt, werd voorheen namelijk positief beoordeeld.

4)

Vierde middel: schending van het vertrouwensbeginsel, het beginsel van goede trouw en van de beginselen van bescherming van verworven rechten, rechtszekerheid en zorgvuldigheid.

Daartoe voert verzoekster aan dat de handelwijze van de Commissie bij verzoekster gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt, aangezien uit de keuze van de overheid om als voorwaarde voor het afsluiten van de subsidieovereenkomst voor het project ECOLINK + te stellen dat zij „in overeenstemming is met de oplossing die is uitgewerkt naar aanleiding van de opmerkelijke bevindingen van een recent controleverslag” en de beslissing om in de daaropvolgende wijziging daarvan op te nemen dat voor de aandeelhouders „de aan de overeenkomst gehechte methode” moest worden toegepast en dat „de kosten in de boekhouding van de vennootschap worden verantwoord”, blijkt dat de Commissie de facto berustte in de door META voorgestelde wijze van berekening van de kosten.

5)

Vijfde middel: motiveringsgebrek, schending van het beginsel van hoor en wederhoor, het beginsel van behoorlijk bestuur, de bij de subsidieovereenkomst vastgestelde procedures en van de bestuurlijke gedragscode.


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/40


Beroep ingesteld op 31 oktober 2012 — Giorgis/BHIM — Comigel (Vorm van bekers)

(Zaak T-474/12)

2013/C 9/72

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Giorgis (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: I. Prado en A. Tornato, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Comigel SAS (Saint-Julien-lès-Metz, Frankrijk)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 26 juli 2012 in zaak R 1301/2011-1 te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: een driedimensionaal merk dat twee bekers weergeeft, voor waren van klasse 30 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8132681

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de nietigheidsgronden van artikel 52, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, sub b en d, van verordening nr. 207/2009

Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, en lid 3, van verordening nr. 207/2009


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/41


Beroep ingesteld op 29 oktober 2012 — LaserSoft Imaging/BHIM (WorkflowPilot)

(Zaak T-475/12)

2013/C 9/73

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: LaserSoft Imaging AG (Kiel, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Hunnekuhl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissingen van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 januari 2012 en 6 augustus 2012 in zaak R 480/2012-4 te vernietigen, voor zover verzoeksters gemeenschapsmerkaanvraag van 29 augustus 2011 daarbij is afgewezen, en verweerder te gelasten het woordmerk „WorkflowPilot” overeenkomstig deze merkaanvraag in te schrijven in het merkenregister van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „WorkflowPilot” voor waren en diensten van de klassen 9, 41 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 223 774

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de merkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van verordening nr. 207/2009


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/41


Beroep ingesteld op 31 oktober 2012 — Saint-Gobain Glass Deutschland/Commissie

(Zaak T-476/12)

2013/C 9/74

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Saint-Gobain Glass Deutschland GmbH (Aken, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en C. Dittrich, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het stilzwijgend gegeven besluit van de Commissie van 4 september 2012 (kenmerk GestDem nr. 3273/2012) tot weigering van toegang tot de informatie over de installaties van verzoekster die het Umweltbundesamt van de Bondsrepubliek Duitsland [federale agentschap voor milieubescherming] aan de Europese Commissie heeft doorgegeven in het kader van de krachtens artikel 15, lid 1, van het besluit van de Commissie van 27 april 2011 (2011/278/EU) ingediende lijst van onder richtlijn 2003/87/EG vallende installaties in Duitsland, nietig te verklaren,

subsidiair, het stilzwijgend gegeven besluit van de Commissie van 25 september 2012 (kenmerk GestDem nr. 3273/2012), dat in ieder geval de toegang tot de gevraagde informatie weigert, nietig te verklaren,

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster volgende middelen aan:

1)

Schending van artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1)

Verzoekster betoogt dat de voorwaarden voor verlenging van de antwoordtermijn voor haar confirmatief verzoek niet waren vervuld, waardoor reeds op 4 september 2012 sprake was van een afwijzend besluit van de Commissie.

2)

Schending van artikel 3, eerste zin, van verordening (EG) nr. 1367/2006 (2), juncto artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/2001

Verzoekster voert aan dat de stilzwijgende afwijzing van haar verzoek in strijd is met artikel 3, eerste zin, van verordening nr. 1367/2006, juncto artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1049/2001, aangezien zij op grond van deze bepalingen een recht heeft op toegang tot de gevraagde milieu-informatie en er geen weigeringsgronden –die strikt moeten worden uitgelegd — voorhanden zijn.

In het bijzonder is volgens verzoekster de weigeringsgrond van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1049/2001 niet aan de orde. Volgens haar hebben de opgevraagde documenten enkel betrekking op gegevens die de Commissie van de Bondsrepubliek Duitsland heeft ontvangen en niet op een lopend onderzoek van deze gegevens door de Commissie. Er bestaat dus geen risico op een ernstige ondermijning van het besluitvormingsproces van de Commissie.

Voorts betoogt verzoekster dat de nog ontbrekende positiebepaling van de geraadpleegde autoriteiten evenmin een grond voor weigering van haar verzoek vormt. Dienaangaande voert zij aan dat de uitzondering van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 niet zo ruim mag worden uitgelegd dat zij de betrokken lidstaat een vetorecht toekent op grond waarvan deze zich op discretionaire wijze kan verzetten tegen toegang tot de gewenste documenten. Dat zou indruisen tegen het doel van het Verdrag van Aarhus om transparantie in de besluitvorming in milieuaangelegenheden tot stand te brengen en te bevorderen.

3)

Schending van de motiveringsplicht

Tot slot voert verzoekster schending van de in artikel 296, tweede alinea, VWEU neergelegde motiveringsplicht aan.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).

(2)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/42


Beroep ingesteld op 3 november 2012 — Golam/BHIM — Pentafarma (METABOL)

(Zaak T-486/12)

2013/C 9/75

Taal van het verzoekschrift: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Sofia Golam (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Trovas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Pentafarma-Sociedade Tecnico-Medicinal, SA (Prior Velho, Portugal)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep toe te wijzen en bijgevolg de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 juli 2012 in zaak R 1901/2011-1 te vernietigen;

de oppositie van de andere partij voor de kamer van beroep af te wijzen en verzoeksters merkaanvraag van in haar geheel toe te wijzen;

de andere partij voor de kamer van beroep te verwijzen in verzoeksters kosten in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „METABOL” voor waren en diensten van de klassen 5, 16 en 30 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8885287

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: het Portugese woordmerk „METABOL-MG” dat onder nr. 241841 voor waren van klasse 5 is ingeschreven

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub a en b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/42


Beroep ingesteld op 12 november 2012 — CITEB en Belgo-Metal/Parlement

(Zaak T-488/12)

2013/C 9/76

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Cit Blaton SA (CITEB) (Schaarbeek, België) en Belgo-Metal (Wetteren, België) (vertegenwoordiger: R. Simar, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk verklaren;

het aan verzoeksters op 7 en 18 september 2012 per post meegedeelde besluit waarbij het Directoraat-generaal infrastructuur en logistiek van het Europees Parlement op 7 september 2012 verzoeksters’ offerte heeft afgewezen en de opdracht aan een andere inschrijver heeft gegund, nietig verklaren;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters twee middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van de artikelen 89, leden 1 en 2, en 92 van het Financieel Reglement (1), van artikel 135, leden 1 en 5, van de uitvoeringsvoorschriften (2) en van artikel 49 van richtlijn 2004/18 (3), alsook van het mededingings-, het transparantie-, het gelijkheids-, het evenredigheids-, en het nauwkeurigheidsbeginsel voor zover het bestreden besluit het door de evaluatiecommissie opgestelde rapport dat de reden vormt voor het besluit, niet bevat zodat verzoeksters niet in staat zijn om de regelmatigheid van de gekozen offerte te onderzoeken.

2)

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout en schending van de motiveringsplicht, van artikel 100, lid 2, van het Financieel Reglement, van de aanbestedingsstukken en de bepalingen die de gunning regelen, nu het bestreden besluit niet omstandig en adequaat is gemotiveerd aangezien het de informatie uit het rapport van de evaluatiecommissie niet bevat.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).