ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2012.399.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
55e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2012/C 399/01 |
||
|
V Adviezen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2012/C 399/02 |
||
2012/C 399/03 |
||
2012/C 399/04 |
||
2012/C 399/05 |
||
2012/C 399/06 |
||
2012/C 399/07 |
||
2012/C 399/08 |
||
2012/C 399/09 |
||
2012/C 399/10 |
||
2012/C 399/11 |
||
2012/C 399/12 |
||
2012/C 399/13 |
||
2012/C 399/14 |
||
2012/C 399/15 |
||
2012/C 399/16 |
||
2012/C 399/17 |
||
2012/C 399/18 |
||
2012/C 399/19 |
||
2012/C 399/20 |
||
2012/C 399/21 |
||
2012/C 399/22 |
||
2012/C 399/23 |
||
2012/C 399/24 |
||
2012/C 399/25 |
||
|
Gerecht |
|
2012/C 399/26 |
||
2012/C 399/27 |
||
2012/C 399/28 |
||
2012/C 399/29 |
||
2012/C 399/30 |
||
2012/C 399/31 |
||
2012/C 399/32 |
||
2012/C 399/33 |
||
2012/C 399/34 |
||
2012/C 399/35 |
||
2012/C 399/36 |
||
2012/C 399/37 |
||
2012/C 399/38 |
||
2012/C 399/39 |
||
2012/C 399/40 |
||
2012/C 399/41 |
||
2012/C 399/42 |
||
2012/C 399/43 |
||
2012/C 399/44 |
||
2012/C 399/45 |
||
2012/C 399/46 |
Zaak T-444/12: Beroep ingesteld op 8 oktober 2012 — Novartis/BHIM — Tenimenti Angelini (LINEX) |
|
2012/C 399/47 |
Zaak T-450/12: Beroep ingesteld op 11 oktober 2012 — Anagnostakis/Commissie |
|
2012/C 399/48 |
Zaak T-455/12: Beroep ingesteld op 12 oktober 2012 — Zoo Sport/BHIM — K-2 (zoo sport) |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/1 |
2012/C 399/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/2 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal da Relação de Guimarães — Portugal) — Vítor Hugo Marques Almeida/Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA, Jorge Manuel da Cunha Carvalheira, Paulo Manuel Carvalheira, Fundo de Garantia Automóvel
(Zaak C-300/10) (1)
(Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven - Richtlijn 72/166/EEG - Artikel 3, lid 1 - Richtlijn 84/5/EEG - Artikel 2, lid 1 - Richtlijn 90/232/EEG - Artikel 1 - Recht op vergoeding door verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven - Wettelijke aansprakelijkheid van verzekerde - Bijdrage van slachtoffer tot schade - Beperking van recht op schadeloosstelling)
2012/C 399/02
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal da Relação de Guimarães
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Vítor Hugo Marques Almeida
Verwerende partijen: Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA, Jorge Manuel da Cunha Carvalheira, Paulo Manuel Carvalheira, Fundo de Garantia Automóvel
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal da Relação de Guimarães — Uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1), van artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17) en van de artikelen 1 en 1 bis van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33) — Aanrijding tussen twee voertuigen waaraan geen van de bestuurders schuld heeft — Inzittende van een van de voertuigen die heeft bijgedragen tot het ontstaan van zijn eigen schade — Risicoaansprakelijkheid — Nationale bepalingen op grond waarvan het recht op schadevergoeding van inzittende slachtoffers die hebben bijgedragen tot het ontstaan van de schade, kan worden geweigerd of beperkt
Dictum
In omstandigheden als die van het hoofdgeding moeten artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, en artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, in die zin worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen nationale voorschriften op grond waarvan in geval van een aanrijding tussen twee motorvoertuigen waarbij lichamelijk letsel is ontstaan bij een inzittende van een van deze voertuigen zonder dat een van de bestuurders van die voertuigen ter zake schuld heeft, de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerden mag worden beperkt of uitgesloten.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/3 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 oktober 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-557/10) (1)
(Niet-nakoming - Vervoer - Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap - Richtlijn 91/440/EEG - Artikel 5, lid 3 - Spoorwegondernemingen - Beheersmatige onafhankelijkheid - Beslissingen betreffende personeel, activa en eigen aankopen - Artikel 7, lid 3 - Verstrekking van financiële middelen aan infrastructuurbeheerder - Richtlijn 2001/14/EG - Artikel 6, lid 1 - Boekhoudkundig evenwicht - Passende voorwaarden - Onvolledige uitvoering)
2012/C 399/03
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en M. França, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes en A. Pereira de Miranda, gemachtigden)
Voorwerp
Niet-nakoming — Niet-vaststelling, binnen de gestelde termijn, van alle bepalingen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 5, lid 3, van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237, blz. 25), zoals gewijzigd door richtlijn 2001/12/EG (PB L 75, blz. 1), aan artikel 7, lid 3, van richtlijn 91/440 en aan artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75, blz. 29)
Dictum
1) |
Door te bepalen dat elke individuele beslissing van het overheidsbedrijf voor het spoorvervoer CP Comboios de Portugal EPE om deelnemingen in het kapitaal van vennootschappen te verwerven of te vervreemden, door de regering moet worden goedgekeurd, en door niet de nationale maatregelen vast te stellen die nodig zijn voor de naleving van de verplichting om de voorwaarden te scheppen om ervoor te zorgen dat de rekeningen van de infrastructuurbeheerder, Rede Ferroviária Nacional — REFER EP, in evenwicht zijn, is de Portugese Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5, lid 3, van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001, en krachtens artikel 7, lid 3, van richtlijn 91/440, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/12, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007. |
2) |
De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/3 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Amtsgericht Köln — Duitsland, High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Emeka Nelson, Bill Chinazo Nelson, Brian Cheimezie Nelson/Deutsche Lufthansa AG (C-581/10), TUI Travel plc, British Airways plc, easyJet Airline Company Ltd, International Air Transport Association/Civil Aviation Authority (C-629/10)
(Gevoegde zaken C-581/10 en C-629/10) (1)
(Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikelen 5 tot en met 7 - Verdrag van Montreal - Artikelen 19 en 29 - Recht op compensatie voor vertraagde vlucht - Verenigbaarheid)
2012/C 399/04
Procestaal: Duits en Engels
Verwijzende rechter
Amtsgericht Köln, High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Emeka Nelson, Bill Chinazo Nelson, Brian Cheimezie Nelson (C-581/10), TUI Travel plc, British Airways plc, easyJet Airline Company Ltd, International Air Transport Association (C-629/10)
Verwerende partijen: Deutsche Lufthansa AG (C-581/10), Civil Aviation Authority (C-629/10)
Voorwerp
(Zaak C-581/10)
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Amtsgericht Köln — Uitlegging van artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1) — Recht op schadevergoeding in geval van vertraging van de vlucht — Verenigbaarheid van dit recht met het verbod op het verkrijgen van schadevergoeding bij wijze van straf of voorbeeld als bedoeld in artikel 29 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal), goedgekeurd bij besluit van de Raad van 5 april 2001 (PB L 194, blz. 38)
(Zaak C-629/10)
Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Uitlegging van artikelen 5, 6 en 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1) — Recht op compensatie bij vertraging — Werking van arrest van het Hof van 19 november 2009 in de zaken C-402/07 en C-432/07, Sturgeon
Dictum
1) |
De artikelen 5 tot en met 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 moeten aldus worden uitgelegd dat passagiers van een vertraagde vlucht krachtens deze verordening recht op compensatie hebben wanneer zij wegens deze vlucht drie uur tijdverlies of meer lijden, dat wil zeggen wanneer zij drie uur na de door de luchtvervoerder oorspronkelijk geplande aankomsttijd of later hun eindbestemming bereiken. Passagiers hebben wegens een dergelijke vertraging evenwel geen recht op compensatie wanneer de luchtvervoerder kan aantonen dat de langdurige vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. |
2) |
Uit het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van de artikelen 5 tot en met 7 van verordening nr. 261/2004 kunnen aantasten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/4 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Folien Fischer AG, Fofitec AG/Ritrama SpA
(Zaak C-133/11) (1)
(Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken - Bijzondere bevoegdheden ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad - Vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht („negative Feststellungsklage”) - Recht van vermeende veroorzaker van schadebrengend feit om potentiële benadeelde te dagen voor gerecht van plaats waar dit feit zich zou hebben voorgedaan of kan voordoen teneinde vast te stellen dat op hem geen aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad rust)
2012/C 399/05
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Folien Fischer AG, Fofitec AG
Verwerende partij: Ritrama SpA
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) — Bijzondere bevoegdheden ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad — Vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht (negative Feststellungsklage) — Recht van de veroorzaker van een schadebrengend feit om de benadeelde persoon te dagen voor het gerecht van de plaats waar dit feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen teneinde vast te stellen dat op hem geen aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad rust
Dictum
Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht die ertoe strekt het bestaan van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad te ontkennen, binnen de werkingssfeer van deze bepaling valt.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/4 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 oktober 2012 — Europese Commissie/Franse Republiek
(Zaak C-164/11) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 2003/96/EG - Belasting van energieproducten en elektriciteit - Niet-omzetting binnen voorgeschreven termijn)
2012/C 399/06
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: W. Mölls, gemachtigde)
Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en N. Rouam, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: S. Centeno Huerta, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om het stelsel van belasting van elektriciteit aan te passen aan het bepaalde in richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283, blz. 51) — Toepassing van één tarief bij het verstrijken van de overgangsperiode
Dictum
1) |
Door niet de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om het stelsel van belasting van elektriciteit aan te passen aan het bepaalde in richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, ondanks het verstrijken van de in artikel 18, lid 10, tweede alinea, bepaalde overgangsperiode, is de Franse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen. |
2) |
De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/5 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Förvaltningsrätt i Falun — Zweden) — Daimler AG (C-318/11), Widex A/S (C-319/11)/Skatteverket
(Gevoegde zaken C-318/11 en C-319/11) (1)
(Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 170 en 171 - Achtste btw-richtlijn - Artikel 1 - Richtlijn 2008/9/EG - Artikel 3, sub a - Regeling voor teruggaaf van belasting over toegevoegde waarde aan niet in binnenland gevestigde belastingplichtigen - In lidstaat gevestigde belastingplichtige die in andere lidstaat uitsluitend technische tests of onderzoek verricht)
2012/C 399/07
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Förvaltningsrätt i Falun
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Daimler AG (C-318/11), Widex A/S (C-319/11)
Verwerende partij: Skatteverket
Voorwerp
(C-318/11)
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Förvaltningsrätten i Falun — Uitlegging van de artikelen 170 en 171 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) en van de artikelen 1 en 2 van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB L 331, blz. 11) alsook van de artikelen 2, 3 en 5 van richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PB L 44, blz. 23) — In lidstaat A gevestigde automobielproducent, die in lidstaat B een aantal verwervingen deed, om via een in deze lidstaat gevestigde dochteronderneming zijn voertuigen in winteromstandigheden op weerstand te testen voor verkoop ervan in lidstaat A — 100 %-dochteronderneming van automobielproducent met als hoofddoel de moedermaatschappij lokalen, testpistes en diensten in verband met de testactiviteit in lidstaat B ter beschikking te stellen, die noodzakelijk zijn voor de commerciële activiteiten van de moedermaatschappij in de lidstaat waar zij is gevestigd — Al dan niet bestaan van een vaste inrichting van de automobielproducent in lidstaat B
(C-319/11)
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Förvaltningsrätten i Falun — Uitlegging van de artikelen 170 en 171 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) en van de artikelen 1 en 2 van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB L 331, blz. 11) — In lidstaat A gevestigde hoortoestellen vervaardigende vennootschap, die in lidstaat B goederen en diensten heeft gekocht voor de activiteiten van haar in deze lidstaat gevestigde afdeling voor audiologisch onderzoek waarvan het personeel door deze vennootschap is tewerkgesteld — Al dan niet bestaan van een vaste inrichting van de hoortoestellen vervaardigende vennootschap in lidstaat B
Dictum
1) |
Een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde die in een andere lidstaat uitsluitend technische tests of onderzoek verricht met uitzondering van belastbare handelingen, kan niet worden geacht in deze andere lidstaat te beschikken over een „vaste inrichting van waaruit de handelingen worden verricht” in de zin van artikel 1 van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/98/EG van de Raad van 20 november 2006, en artikel 3, sub a, van richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn. |
2) |
Aan deze uitlegging wordt in een situatie als die van het hoofdgeding in zaak C-318/11 niet afgedaan door de omstandigheid dat de belastingplichtige in de lidstaat van zijn verzoek om teruggaaf een 100 %-dochteronderneming heeft die nagenoeg uitsluitend tot doel heeft om voor hem verschillende diensten in verband met de technische tests te verrichten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/6 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Déborah Prete/Rijksdienst voor arbeidsvoorziening
(Zaak C-367/11) (1)
(Vrij verkeer van personen - Artikel 39 EG - Staatsburger van ene lidstaat die op zoek is naar dienstbetrekking in andere lidstaat - Gelijke behandeling - Wachtuitkeringen ten gunste van jongeren op zoek naar hun eerste dienstbetrekking - Toekenning van uitkering onderworpen aan voorwaarde dat ten minste zes jaar onderwijs in ontvangende lidstaat is gevolgd)
2012/C 399/08
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Hof van Cassatie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Déborah Prete
Verwerende partij: Rijksdienst voor arbeidsvoorziening
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie (België) — Uitlegging van de artikelen 12, 17, 18 en 39 EG (thans artikelen 18, 20, 21 en 45 VWEU) — Wachtuitkeringen ten gunste van jongeren die op zoek zijn naar hun eerste dienstbetrekking — Toekenning die afhankelijk wordt gesteld van het voltooien van ten minste zes jaar onderwijs aan een onderwijsinstelling van de betrokken lidstaat — Weigering van toekenning aan een staatsburger van een andere lidstaat die voortgezet onderwijs in die andere lidstaat heeft gevolgd, louter wegens het niet naleven van de bovenvermelde voorwaarde — Factoren waarmee rekening dient te worden gehouden bij de beoordeling van de band van de jongere met de nationale arbeidsmarkt
Dictum
Artikel 39 EG verzet zich tegen een nationale bepaling als aan de orde in het hoofdgeding die het recht op wachtuitkeringen voor jongeren die op zoek zijn naar hun eerste dienstbetrekking, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene voorafgaand ten minste zes jaar onderwijs heeft gevolgd aan een onderwijsinstelling van de ontvangende lidstaat, voor zover deze voorwaarde belet dat rekening wordt gehouden met andere representatieve factoren die het bestaan kunnen aantonen van een werkelijke band tussen de aanvrager van wachtuitkeringen en de betrokken geografische arbeidsmarkt, en daardoor verder gaat dan nodig voor de verwezenlijking van de door die bepaling nagestreefde doelstelling, te weten het bestaan van een dergelijke band te waarborgen.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/6 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 oktober 2012 — Europese Commissie/Koninkrijk België
(Zaak C-387/11) (1)
(Niet-nakoming - Artikelen 49 VWEU en 63 VWEU - Artikelen 31 en 40 EER-Overeenkomst - Belasting op inkomsten uit kapitaal en roerende goederen - Ingezeten en niet-ingezeten beleggingsvennootschappen - Roerende voorheffing - Verrekening van roerende voorheffing - Vrijstelling van inkomsten uit kapitaal en roerende goederen - Discriminatie - Rechtvaardigingsgronden)
2012/C 399/09
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Mölls en C. Soulay, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: J. C. Halleux en M. Jacobs, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: S. Behzadi-Spencer, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Schending van de artikelen 49 VWEU en 63 VWEU en van de artikelen 31 en 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte — Belasting van inkomsten uit kapitaal en roerende goederen — Vrijstelling voor beleggingsvennootschappen — Nationale regeling die voorziet in een bronbelasting over inkomsten uit kapitaal en roerende goederen („roerende voorheffing”) — Discriminatie van buitenlandse beleggingsvennootschappen zonder vaste inrichting op het nationale grondgebied doordat zij geen terugbetaling van het bedrag van de roerende voorheffing kunnen krijgen — Geen rechtvaardigingsgronden
Dictum
1) |
Door regels inzake de belasting op inkomsten uit kapitaal en roerende goederen te handhaven die verschillen naargelang deze inkomsten worden verkregen door ingezeten beleggingsvennootschappen of door niet-ingezeten beleggingsvennootschappen die geen vaste inrichting in België hebben, is het Koninkrijk België de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 49 VWEU en 63 VWEU alsook de artikelen 31 en 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992. |
2) |
Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten. |
3) |
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/7 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Bernhard Rintisch/Klaus Eder
(Zaak C-553/11) (1)
(Merken - Richtlijn 89/104/EEG - Artikel 10, leden 1 en 2, sub a - Normaal gebruik - Gebruik van merk in vorm die zelf als merk is ingeschreven en die op onderdelen afwijkt zonder dat onderscheidend vermogen van merk wordt gewijzigd - Werking van arrest in tijd)
2012/C 399/10
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Bernhard Rintisch
Verwerende partij: Klaus Eder
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 10, leden 1 en 2, sub a, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1) — Begrip „gebruik van het merk” — Nationale regeling op grond waarvan het gebruik van het merk in een vorm die afwijkt van deze waarin het is ingeschreven, ook als gebruik van een ingeschreven merk wordt beschouwd voor zover de verschillen het onderscheidend vermogen van het merk niet wijzigen — Inschrijving van een merk ter verzekering of ter uitbreiding van de omvang van de bescherming van een ander ingeschreven merk — Gewettigd vertrouwen — Toepasbaarheid van gewijzigde rechtspraak op feiten waarover reeds vóór de datum van uitspraak van het arrest definitief was beslist
Dictum
1) |
Artikel 10, lid 2, sub a, van richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de houder van een ingeschreven merk om het gebruik ervan in de zin van deze bepaling aan te tonen, zich kan beroepen op het gebruik ervan in een vorm die afwijkt van die waarin dit merk is ingeschreven zonder dat de verschillen tussen deze twee vormen het onderscheidend vermogen van dit merk wijzigen, niettegenstaande het feit dat deze afwijkende vorm zelf als merk is ingeschreven. |
2) |
Artikel 10, lid 2, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een uitlegging van de nationale bepaling waarbij dit artikel 10, lid 2, sub a, in het nationale recht wordt omgezet, volgens welke deze nationale bepaling niet van toepassing is op een „defensief” merk dat enkel is ingeschreven om de omvang van de bescherming van een ander ingeschreven merk, dat is ingeschreven in de vorm waarin het wordt gebruikt, te verzekeren of uit te breiden. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/7 |
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Maria Kozak/Dyrektor Izby Skarbowej w Lublinie
(Zaak C-557/11) (1)
(Btw - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 306-310 - Bijzondere regeling voor reisbureaus - Vervoerdienst die door reisbureau handelend in eigen naam wordt verricht - Begrip één enkele dienst - Artikel 98 - Verlaagd btw-tarief)
2012/C 399/11
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Maria Kozak
Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Lublinie
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Naczelny Sąd Administracyjny — Uitlegging van de artikelen 306 tot en met 310 en van artikel 98 juncto punt 5 van bijlage III bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Werkingssfeer van bijzondere belastingregeling voor reisbureaus — Weigering om een voor vervoerdiensten geldend verlaagd btw-tarief toe te passen op een vervoerdienst die door een reisbureau handelend in eigen naam wordt verricht in het kader van een all-inreisdienst — Kwalificatie als één enkele dienst
Dictum
De artikelen 306 tot en met 310 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat op een eigen vervoerdienst, die door een reisbureau in het kader van een door een reiziger betaalde pakketprijs voor een aan hem geleverde en overeenkomstig deze bepalingen belaste reisdienst wordt verricht en die een van de bestanddelen van die reisdienst vormt, de algemene regeling van belasting over de toegevoegde waarde van toepassing is, in het bijzonder wat het belastingtarief betreft, en niet de bijzondere regeling van belasting over de toegevoegde waarde die geldt voor handelingen van reisbureaus. Indien de lidstaten een verlaagd tarief van belasting over de toegevoegde waarde voor vervoerdiensten hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 98 van deze richtlijn, is dit verlaagd tarief van toepassing op die dienstverrichting.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/8 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 oktober 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Anssi Ketelä
(Zaak C-592/11) (1)
(Landbouw - Verordeningen (EG) nrs. 1698/2005 en 1974/2006 - Steun voor vestiging van jonge landbouwers - Voorwaarden voor toekenning - Eerste vestiging als bedrijfshoofd op landbouwbedrijf - Toepassingsvoorwaarden wanneer vestiging plaatsvindt in vorm van rechtspersoon)
2012/C 399/12
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein hallinto-oikeus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Anssi Ketelä
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van artikel 22, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB L 277, blz. 1) en van artikel 13, leden 4 en 6, van verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 (PB L 368, blz. 15) — Voorwaarden voor de verlening van vestigingssteun aan jonge landbouwers — Eerste vestiging als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf — Vestigingssteun verleend aan een natuurlijke persoon op grond van de verkrijging van de ouderlijke boerderij — Schorsing van betaling van steun op grond dat de steunontvanger voorheen een minderheidsbelang had in en algemeen directeur was van een vennootschap op aandelen die zich onder meer met varkenshouderij bezighield
Dictum
Artikel 22, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) dient aldus te worden uitgelegd dat de door deze bepaling opgelegde voorwaarde dat de betrokkene zich voor het eerst als „bedrijfshoofd” op een landbouwbedrijf vestigt, in het geval waarin de betrokkene zich vestigt in de vorm van een vennootschap op aandelen, inhoudt dat hij effectieve en voortdurende zeggenschap heeft over zowel het landbouwbedrijf als het beheer ervan.
Het staat de lidstaten vrij te preciseren onder welke concrete voorwaarden een steunaanvrager als een dergelijk bedrijfshoofd kan worden aangemerkt, met dien verstande dat dergelijke voorwaarden niet buiten het erdoor te preciseren kader treden en dus ertoe strekken om, met inachtneming van de door verordening nr. 1698/2005 nagestreefde doelstellingen, te verzekeren dat die aanvrager effectieve en voortdurende zeggenschap heeft over zowel het landbouwbedrijf als het beheer ervan. Nationale bepalingen zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding voldoen aan dergelijke voorwaarden, aangezien zij bepalen dat wanneer een jonge landbouwer zich vestigt in de vorm van een rechtspersoon, toekenning van steun met name is onderworpen aan de voorwaarde dat hij zeggenschap heeft binnen deze rechtspersoon, wat vereist dat hij meer dan de helft van de aandelen ervan in handen heeft, en deze aandelen meer dan de helft van de stemrechten vertegenwoordigen.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/8 |
Hogere voorziening ingesteld op 27 februari 2012 door Stefan Städter tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 december 2011 in zaak T-532/11, Stefan Städter/Europese Centrale Bank
(Zaak C-102/12 P)
2012/C 399/13
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: Stefan Städter (vertegenwoordiger: M.C. Kerber, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank
Bij beschikking van 15 november 2012 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Zesde kamer) de hogere voorziening afgewezen en rekwirant verwezen in zijn eigen kosten.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Oberste Patent- und Markensenat (Oostenrijk) op 6 september 2012 — Backaldrin Österreich The Kornspitz Company GmbH/Pfahnl Backmittel GmbH
(Zaak C-409/12)
2012/C 399/14
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Patent- und Markensenat
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Backaldrin Österreich The Kornspitz Company GmbH
Verwerende partij: Pfahnl Backmittel GmbH
Prejudiciële vragen
1) |
Is een merk „de gebruikelijke benaming van een waar of dienst” geworden in de zin van artikel 12, lid 2, sub a, van richtlijn 2008/95/EG (merkenrichtlijn) (1) wanneer
|
2) |
Is reeds sprake van „nalaten” in de zin van artikel 12, lid 2, sub a, van richtlijn 2008/95/EG wanneer de merkhouder niet optreedt, ofschoon de handelaars hun klanten er niet op attent maken dat het een ingeschreven merk betreft? |
3) |
Moet een merk dat door het toedoen of nalaten van de houder ervan voor eindverbruikers, maar niet in het handelsverkeer een gebruikelijke benaming is geworden, enkel vervallen worden verklaard wanneer de eindverbruikers op deze benaming zijn aangewezen omdat er geen equivalente alternatieve benamingen bestaan? |
(1) Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (gecodificeerde versie) (PB L 299, blz. 25).
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (Nederland) op 18 september 2012 — X, andere partij: Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst
(Zaak C-426/12)
2012/C 399/15
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: X
Andere partij: Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst
Prejudiciële vragen
1) |
Is sprake van duaal gebruik in de zin van artikel 2, lid 4, aanhef, onderdeel b) van de richtlijn (1) bij het gebruik van kolen (producten van de GN-codes 2701, 2702 en 2704) als verwarmingsbrandstof in een kalkoven, terwijl de in deze kalkoven uit de kolen (en kalksteen) opgewekte kooldioxide dient voor de productie van kalkovengas, dat nadien wordt gebruikt en onontbeerlijk is voor de zuivering van uit suikerbieten verkregen ruwsap? |
2) |
Is sprake van duaal gebruik in de zin van artikel 2, lid 4, aanhef, onderdeel b) van de richtlijn bij het gebruik van kolen (producten van de GN-codes 2701, 2702 en 2704) als verwarmingsbrandstof, terwijl de bij de verwarming opgewekte en in het kalkovengas opgenomen kooldioxide bij de vorenbedoelde nadien plaatsvindende zuivering voor 66 % wordt opgenomen in schuimaarde, dat als kalkmeststof wordt verkocht aan de agrarische sector? |
3) |
Zo sprake zou zijn van duaal gebruik in de zin van artikel 2, lid 4, aanhef, onderdeel b) van de richtlijn: is gelet op de (letterlijke) tekst van de aanhef van lid 4 van artikel 2 van de richtlijn de richtlijn niet van toepassing, zodat belanghebbende zich (voor de uitleg van het nationaalrechtelijke begrip duaal gebruik als bedoeld in artikel 20, aanhef, onderdeel e) Wbm (2)) niet op rechtstreekse werking van de richtlijn kan beroepen? |
4) |
Zo sprake zou zijn van duaal gebruik in de zin van artikel 2, lid 4, aanhef, onderdeel b) van de richtlijn en (dientengevolge) de richtlijn niet van toepassing zou zijn: staat Unierecht in de weg aan een volgens nationaal recht beperktere uitleg van het begrip duaal gebruik dan een uitleg volgens de richtlijn bij het heffen van een belasting als de onderhavige brandstoffenbelasting? |
(1) Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283, blz. 51).
(2) Wet belastingen op milieugrondslag.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) op 21 september 2012 — Elena Luca/Casa de Asigurări de Sănătate Bacău
(Zaak C-430/12)
2012/C 399/16
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curtea de Apel Bacău
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Elena Luca
Verwerende partij: Casa de Asigurări de Sănătate Bacău
Prejudiciële vragen
1) |
Staan artikel 56 [VWEU] (oud artikel 49 VEG) en artikel 22 van verordening nr. 1408/71 (1) in de weg aan een nationale regeling zoals die van de artikelen 40, lid 1, sub b, 45 en 46 van besluit 592/2008, op grond waarvan de werknemer of de zelfstandige, respectievelijk zijn gezinslid, slechts recht heeft op terugbetaling van de volledige kosten van medische zorg in het buitenland, indien hij vooraf toestemming daartoe heeft gekregen? |
2) |
Vormt de gedeeltelijke betaling van binnen de Gemeenschap verstrekte medische zorg, berekend op basis van de tarieven van de verzekeringslidstaat, in casu de Roemeense, overeenkomstig artikel 7 bis van besluit 122/2007 (thans ingetrokken bij besluit 729/2009), een beperking in de zin van artikel 56 [VWEU] (oud artikel 49 VEG)? |
3) |
Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, tot welk bedrag moeten dan de door verzekerde personen gemaakte kosten worden vergoed in het geval waarin het in de wettelijke regeling van de woonstaat voorziene bedrag van de uitbetalingen verschilt van de kosten van de behandeling als voorzien in de wettelijke regeling van de lidstaat waarin de zorg is verstrekt? |
(1) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2).
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție (Roemenië) op 24 september 2012 — Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcția Generală de Soluționare a Contestațiilor, Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcția Generală de Administrare a Marilor Contribuabili/SC Rafinăria Steaua Română SA
(Zaak C-431/12)
2012/C 399/17
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Înalta Curte de Casație și Justiție
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcția Generală de Soluționare a Contestațiilor, Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcția Generală de Administrare a Marilor Contribuabili
Verwerende partij: SC Rafinăria Steaua Română SA
Prejudiciële vraag
„Is de uitlegging van artikel 124 van het [Roemeense] wetboek fiscaal procesrecht in die zin dat de Staat over in de btw-aangifte gevorderde bedragen geen rente is verschuldigd voor het tijdvak tussen het tijdstip waarop deze bedragen zijn verrekend en het tijdstip waarop de verrekeningsbesluiten bij rechterlijke beslissing nietig zijn verklaard, in strijd met artikel 183 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde?” (1)
(1) PB L 347, blz. 1.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 26 september 2012 — ACI Adam BV e.a. tegen Stichting de Thuiskopie e.a.
(Zaak C-435/12)
2012/C 399/18
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeksters: ACI Adam BV, Alpha International BV, AVC Nederland BV, BAS Computers & Componenten BV, Despec BV, Dexxon Data Media and Storage BV, Fuji Magnetics Nederland, Imation Europe BV, Maxell Benelux BV, Philips Consumer Electronics BV, Sony Benelux BV, Verbatim GmbH
Verweersters: Stichting de Thuiskopie, Stichting Onderhandelingen Thuiskopie vergoeding
Prejudiciële vragen
1) |
Dient artikel 5, lid 2, aanhef en onder b, — al dan niet in verbinding met artikel 5, lid 5 — Auteursrechtrichtlijn (1) aldus te worden uitgelegd dat de daar bedoelde beperking van het auteursrecht geldt voor aan de in dat artikel vermelde eisen beantwoordende reproducties, ongeacht of de exemplaren van het werk waaraan die reproducties zijn ontleend, rechtmatig — dat wil zeggen: zonder schending van de auteursrechten van de rechthebbenden — ter beschikking zijn gekomen van de betrokken natuurlijke persoon, of geldt die beperking slechts voor reproducties die zijn ontleend aan exemplaren die zonder auteursrechtinbreuk aan de betrokken persoon ter beschikking zijn gekomen? |
2) |
|
3) |
Is de Handhavingsrichtlijn (2) van toepassing op een geding als het onderhavige, waarin — nadat een lidstaat op de voet van artikel 5, lid 2, onder b, van de Auteursrechtrichtlijn de verplichting tot het afdragen van de in die bepaling bedoelde fair compensation heeft opgelegd aan producenten en importeurs van dragers die geëigend en bestemd zijn voor de reproductie van werken, en heeft bepaald dat die fair compensation dient te worden afgedragen aan een door die lidstaat aangewezen organisatie die met de heffing en verdeling van de fair compensation is belast — door betalingsplichtigen wordt gevorderd dat de rechter ten aanzien van bepaalde in geschil zijnde omstandigheden die van belang zijn voor de vaststelling van de fair compensation, verklaringen voor recht geeft ten laste van de bedoelde organisatie, die zich daartegen verweert? |
(1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).
(2) Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45).
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (Nederland) op 1 oktober 2012 — X, andere partij: Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst
(Zaak C-437/12)
2012/C 399/19
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: X
Andere partij: Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst
Prejudiciële vragen
1) |
Dient voor de beoordeling van de in het kader van artikel 110 VWEU te beantwoorden vraag of het bedrag van de heffing in 2010 ter zake van de registratie van de personenauto (niet) hoger is dan het restbedrag van de heffing dat is vervat in de waarde van gelijksoortige reeds op het nationale grondgebied geregistreerde gebruikte personenauto's voor de bepaling van dit restbedrag als gelijksoortig te worden aangemerkt:
|
2) |
Dient voor de beoordeling van de vraag of artikel 110 VWEU in de weg staat aan de heffing van BPM (1) ter zake van de registratie van de personenauto in 2010 voor zover deze heffing afhankelijk is van de CO2-uitstoot (volgens de tabellen in artikel 9, lid 1, van de Wet BPM) dit deel van de heffing te worden aangemerkt als een nieuwe belasting, die onderscheiden moet worden van de BPM tot 1 februari 2008, die alleen afhankelijk was van de catalogusprijs, zodat, in zoverre de heffing afhankelijk is van de CO2-uitstoot, een vergelijking met (gelijksoortige) tweedehands personenauto's die voor 1 januari 2010 zijn geregistreerd niet relevant is? |
3) |
Zo niet sprake zou zijn van een nieuwe belasting als onder 2) bedoeld: staat ingevolge artikel 110 VWEU aan de heffing van BPM ter zake van de registratie van de personenauto in 2010 voor zover deze heffing afhankelijk is van de CO2-uitstoot (volgens de tabellen in artikel 9, lid 1, van de Wet BPM) in de weg dat ten aanzien van met de personenauto vergelijkbare personenauto's die voor 1 februari 2008 voor het eerst in gebruik zijn genomen en die in de periode 1 februari 2008 tot en met 31 december 2009 als gebruikte personenauto zijn ingevoerd en geregistreerd geen heffing afhankelijk van de CO2-uitstoot (volgens het in die periode geldende artikel 9ba van de Wet BPM) heeft plaatsgevonden, terwijl deze heffing afhankelijk van de CO2-uitstoot wel heeft plaatsgevonden bij registratie in de vorenbedoelde periode ten aanzien van personenauto's, die na 1 februari 2008 voor het eerst in gebruik zijn genomen, maar overigens met de personenauto vergelijkbaar zijn? |
(1) Belasting personenauto’s en motorrijwielen
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Salamanca (Spanje) op 8 oktober 2012 — Josune Esteban Garcia
(Zaak C-451/12)
2012/C 399/20
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial de Salamanca
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Josune Esteban Garcia
Prejudiciële vraag
Dienen de artikelen 4, 12, 114 en 169 van het Verdrag [betreffende de werking van de Europese Unie] en artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met richtlijn 93/13 (1) en de rechtspraak van het Hof over het hoge niveau van bescherming voor de consument alsook het nuttig effect van richtlijnen, het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, aldus te worden uitgelegd dat de Audiencia Provincial, als nationale appelrechter, ondanks het ontbreken van een nationale wettelijke grondslag, uitspraak mag doen over het hoger beroep tegen het vonnis van de rechter in eerste aanleg waarin is geoordeeld dat een rechter van de woonplaats van de verwerende partij territoriaal bevoegd is om uitspraak te doen over de schadevordering wegens de gestelde schending door verweerster van een via internet gesloten overeenkomst?
(1) Richtlijn 93/13/EG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 10 oktober 2012 — Pro Med Logistik GmbH/Finanzamt Dresden-Süd
(Zaak C-454/12)
2012/C 399/21
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Pro Med Logistik GmbH
Verwerende partij: Finanzamt Dresden-Süd
Prejudiciële vragen
1) |
Verzetten artikel 12, lid 3, sub a, derde alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 (1), juncto bijlage H, categorie 5, bij die richtlijn, en artikel 98, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 (2), juncto bijlage III, categorie 5, bij die richtlijn zich, gelet op het neutraliteitsbeginsel, tegen een nationale regeling die bepaalt dat voor het vervoer van personen per taxi in het buurtverkeer het verlaagde btw-tarief geldt, terwijl voor het vervoer van personen met zogenaamde huurwagens in het buurtverkeer het normale tarief geldt? |
2) |
Is het bij de beantwoording van de eerste vraag van belang of taxibedrijven en huurwagenbedrijven ritten op basis van bijzondere afspraken met grote klanten op vrijwel dezelfde voorwaarden uitvoeren? |
(1) Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd.
(2) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 10 oktober 2012 — Karin Oertel/Finanzamt Würzburg mit Außenstelle Ochsenfurt
(Zaak C-455/12)
2012/C 399/22
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Karin Oertel
Verwerende partij: Finanzamt Würzburg mit Außenstelle Ochsenfurt
Prejudiciële vraag
Verzet artikel 12, lid 3, sub a, derde alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 (1), juncto bijlage H, categorie 5, bij die richtlijn zich, gelet op het neutraliteitsbeginsel, tegen een nationale regeling die bepaalt dat voor het vervoer van personen per taxi in het buurtverkeer het verlaagde btw-tarief geldt, terwijl voor het vervoer van personen met zogenaamde huurwagens in het buurtverkeer het normale tarief geldt?
(1) Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Østre Landsret (Denemarken) op 16 oktober 2012 — Copydan Båndkopi/Nokia Danmark A/S
(Zaak C-463/12)
2012/C 399/23
Procestaal: Deens
Verwijzende rechter
Østre Landsret
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Copydan Båndkopi
Verwerende partij: Nokia Danmark A/S
Prejudiciële vragen
1) |
Is het verenigbaar met richtlijn 2001/29/EG (1) dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor reproducties die zijn gemaakt vanaf de volgende bronnen:
|
2) |
Hoe moet rekening worden gehouden met doeltreffende technische voorzieningen (zie artikel 6 van de richtlijn) in de regelgeving van de lidstaten inzake compensatie voor rechthebbenden (zie artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn)? |
3) |
Wanneer is bij de berekening van compensatie voor het kopiëren voor privé-gebruik (zie artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn) sprake van „situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn” als bedoeld in punt 35 van de considerans van de richtlijn, waardoor het niet verenigbaar zou zijn met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor dergelijk kopiëren voor privé-gebruik (zie in dit verband het onderzoek waarnaar in punt 2 hierboven wordt verwezen)? |
4) |
|
5) |
Is het verenigbaar met het begrip „rechtvaardig evenwicht” als bedoeld in punt 31 van de considerans van de richtlijn en met de uniforme uitlegging van het begrip „billijke compensatie” (zie artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn), waarbij moet worden uitgegaan van de „schade”, dat op basis van een regeling van een lidstaat een vergoeding wordt geïnd voor geheugenkaarten, terwijl geen vergoeding wordt geïnd voor intern geheugen zoals mp3-spelers of iPods, die zijn ontworpen en hoofdzakelijk worden gebruikt voor het kopiëren voor privé-gebruik? |
6) |
|
(1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Cosenza (Italië) op 19 oktober 2012 — Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura (CCIAA) di Cosenza/CIESSE Srl in liquidatie
(Zaak C-468/12)
2012/C 399/24
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Cosenza
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura (CCIAA) di Cosenza
Verwerende partij: CIESSE Srl in liquidatie
Prejudiciële vraag
Is de Italiaanse regeling voor de berekening van de jaarlijkse bijdrage die verschuldigd is door alle personen die een economische activiteit uitoefenen, voor zover zij bepaalt dat eenmansbedrijven een vaste jaarlijkse bijdrage betalen (200 EUR als zij zijn ingeschreven in de gewone afdeling en 88 EUR als zij zijn ingeschreven in de bijzondere afdeling), agrarische maatschappen een vaste jaarlijkse bijdrage van 100 EUR (plus 20 EUR voor elke lokale eenheid), lokale eenheden en/of secundaire vestigingen van ondernemingen met zetel in het buitenland een vaste jaarlijkse bijdrage van 110 EUR, niet-agrarische maatschappen een vaste bijdrage van 200 EUR, advocatenmaatschappen een vaste bijdrage van 200 EUR, en alle andere collectieve marktdeelnemers (vennootschappen, consortia enzovoort) gehouden zijn een bijdrage te betalen „op basis van de omzet van het voorafgaande boekjaar” die kan oplopen tot 40 000 EUR, in strijd met artikel 5 van richtlijn 2008/7/EG (1) van 12 februari 2008 op grond dat kapitaalvennootschappen (in de omvattende zin van bovengenoemde communautaire richtlijn) voor de uitoefening van een ondernemingsactiviteit aanzienlijk zwaarder worden belast dan eenmansbedrijven?
(1) Richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal.
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) van 22 oktober 2012 — Panasonic Italia SpA/Agenzia delle Dogane
(Zaak C-472/12)
2012/C 399/25
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte suprema di cassazione
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Panasonic Italia SpA
Verwerende partij: Agenzia delle Dogane
Prejudiciële vraag
Moest een plasmabeeldscherm voor kleurenweergave met een diagonaal van 106,6 cm, twee luidsprekers, een afstandsbediening en een ingang voor een videokaart (die gemakkelijk verkrijgbaar is tegen een bescheiden bedrag en gemakkelijk kan worden aangebracht), die niet samen met het scherm wordt geïmporteerd maar waarmee het scherm geschikt wordt voor de ontvangst van samengestelde AV-signalen en niet alleen kan worden aangesloten op automatische gegevensverwerkende machines, maar ook op apparaten voor het opnemen en weergeven van beeld- en geluidssignalen, dvd-spelers, videocamera’s en satellietontvangers, vóór de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 754/2004 (1) worden ingedeeld onder tariefcode 8471 of 8528?
Voor het geval de voorafgaande vraag ontkennend wordt beantwoord: wordt de indeling van een dergelijk scherm onder tariefpost 8528 opgelegd door verordening nr. 754/2004 en — voor het geval deze vraag bevestigend wordt beantwoord — behelzen de relevante bepalingen van deze verordening een uitleggingsregeling en hebben zij dus terugwerkende kracht, behoudens de toepasselijkheid van eerdere bepalingen met een tegengestelde strekking?
(1) Verordening (EG) nr. 754/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 118, blz. 32).
Gerecht
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/16 |
Arrest van het Gerecht van 7 november 2012 — Syndicat des thoniers méditerranéens e.a./Commissie
(Zaak T-574/08) (1)
(Niet-contractuele aansprakelijkheid - Visserij - Maatregelen voor instandhouding van visbestanden - Herstel van blauwvintonijnbestanden - Noodmaatregelen die voorzien in verbod op visserij door ringzegenvaartuigen - Abnormale schade)
2012/C 399/26
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Syndicat des thoniers méditerranéens (Marseille, Frankrijk), Marc Carreno (Sète, Frankrijk), Jean-Louis Donnarel (Lourmarin, Frankrijk), Jean-François Flores (Sète), Gérald Lubrano (Balaruc-les-Bains, Frankrijk), Hervé Marin (Balaruc-le-Vieux, Frankrijk), Nicolas Marin (Frontignan, Frankrijk), Sébastien Marin (Bouzigues, Frankrijk), Jean-Marc Penniello (Collioure, Frankrijk), Serge Antoine José Perez (Sorède, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Bonnefoi, advocaat); Jean-Luc Buono (Agde, Frankrijk), Gérard Buono (Agde), Roger Louis Paul Del Ponte (Balaruc-les-Bains), Serge Antoine Di Rocco (Frontignan), Jean Gérald Lubrano (Balaruc-les-Bains), Jean Lubrano (Port-Vendres, Frankrijk), Jean Lucien Lubrano (Saleilles, Frankrijk), Fabrice Marin (Frontignan) en Robert Marin (Balaruc-les-Bains) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Bonnefoi, vervolgens A. Arnaud en P.-O. Koubi-Flotte, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Banks, F. Clotuche Duvieusart en A. Bouquet, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekers zouden hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van verordening (EG) nr. 530/2008 van de Commissie van 12 juni 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee (PB L 155, blz. 9)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Verzoekende partijen worden verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/16 |
Arrest van het Gerecht van 14 november 2012 — Nexans France en Nexans/Commissie
(Zaak T-135/09) (1)
(Mededinging - Administratieve procedure - Beroep tot nietigverklaring - Gedurende inspectie genomen beslissingen - Tussentijdse maatregelen - Niet-ontvankelijkheid - Beschikking waarbij inspectie wordt gelast - Motiveringsplicht - Bescherming van persoonlijke levenssfeer - Voldoende ernstige aanwijzingen - Rechterlijke toetsing)
2012/C 399/27
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Nexans France SAS (Parijs, Frankrijk) en Nexans SA (Parijs) (vertegenwoordigers: M. Powell, solicitor, J.-P. Tran-Thiet, advocaat, en G. Forwood, barrister)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk X. Lewis en N. von Lingen, vervolgens N. von Lingen en V. Di Bucci, gemachtigden)
Voorwerp
Ten eerste, een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2009) 92/1 van de Commissie van 9 januari 2009 waarbij Nexans SA en haar dochteronderneming Nexans France SAS zijn gelast zich te onderwerpen aan een inspectie op grond van artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1) (zaak COMP/39.610); ten tweede, een verzoek strekkende tot de vaststelling door het Gerecht van de onrechtmatigheid van de door de Commissie tijdens deze inspectie genomen beslissing om de gehele inhoud van bepaalde elektronische bestanden te kopiëren om ze in haar kantoren te onderzoeken; ten derde, een verzoek tot nietigverklaring van de beslissing van de Commissie om een werknemer van Nexans France tijdens de inspectie te ondervragen en, ten vierde, een verzoek aan het Gerecht om de Commissie bepaalde maatregelen op te leggen
Dictum
1) |
Beschikking C(2009) 92/1 van de Commissie van 9 januari 2009, waarbij Nexans SA en en alle rechtstreeks of indirect door deze vennootschap gecontroleerde ondernemingen, Nexans France SAS daaronder begrepen, zijn gelast zich te onderwerpen aan een inspectie op grond van artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG], wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op andere stroomkabels dan onderzeese en ondergrondse hoogspanningskabels en met deze andere kabels verband houdende apparatuur. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Nexans en Nexans France dragen hun eigen kosten en de helft van de kosten van de Europese Commissie. |
4) |
De Commissie draagt de helft van haar eigen kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/17 |
Arrest van het Gerecht van 14 november 2012 — Prysmian en Prysmian Cavi e Sistemi Energia/Commissie
(Zaak T-140/09) (1)
(Mededinging - Administratieve procedure - Beroep tot nietigverklaring - Gedurende inspectie genomen beslissingen - Tussentijdse maatregelen - Niet-ontvankelijkheid - Beschikking waarbij inspectie wordt gelast - Motiveringsplicht - Bescherming van persoonlijke levenssfeer - Voldoende ernstige aanwijzingen - Rechterlijke toetsing)
2012/C 399/28
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partijen: Prysmian SpA (Milaan, Italië) en Prysmian Cavi e Sistemi Energia Srl (Milaan) (vertegenwoordigers: A. Pappalardo, F. Russo, L. Stasi, C. Tesauro en L. Armati, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Di Bucci en X. Lewis, vervolgens V. Di Bucci en N. von Lingen, gemachtigden)
Voorwerp
Ten eerste, een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2009) 92/2 van de Commissie van 9 januari 2009 waarbij Prysmian SpA en alle rechtstreeks of indirect door deze vennootschap gecontroleerde ondernemingen, Prysmian Cavi e Sistemi Energia Srl daaronder begrepen, zijn gelast zich te onderwerpen aan een inspectie op grond van artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1) (zaak COMP/39.610); ten tweede, een verzoek strekkende tot de vaststelling door het Gerecht van de onrechtmatigheid van de door de Commissie tijdens deze inspectie genomen beslissing om bepaalde elektronische bestanden te kopiëren om ze in haar kantoren te onderzoeken en, ten derde, een verzoek aan het Gerecht om de Commissie te verbieden gebruik te maken van onrechtmatig verkregen documenten en om de Commissie te gelasten alle onrechtmatig verkregen documenten aan Prysmian en Prysmian Cavi e Sistemi Energia terug te geven
Dictum
1) |
Beschikking C(2009) 92/2 van de Commissie van 9 januari 2009, waarbij Prysmian SpA en alle rechtstreeks of indirect door deze vennootschap gecontroleerde ondernemingen, Prysmian Cavi e Sistemi Energia Srl daaronder begrepen, zijn gelast zich te onderwerpen aan een inspectie op grond van artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG], wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op andere stroomkabels dan onderzeese en ondergrondse hoogspanningskabels en met deze andere kabels verband houdende apparatuur. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Prysmian en Prysmian Cavi e Sistemi Energia dragen hun eigen kosten en de helft van de kosten van de Europese Commissie. |
4) |
De Commissie draagt de helft van haar eigen kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/17 |
Arrest van het Gerecht van 15 november 2012 — Verband Deutscher Prädikatsweingüter/BHIM (GG)
(Zaak T-278/09) (1)
(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor collectief gemeenschapswoordmerk GG - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)
2012/C 399/29
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Verband Deutscher Prädikatsweingüter eV, voorheen Verband Deutscher Prädikats- und Qualitätsweingüter eV (Mainz, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Schindler, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Schmidt, vervolgens G. Schneider en tenslotte D. Walicka, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 30 april 2009 (zaak R 1568/2008-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken GG als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Verband Deutscher Prädikatsweingüter eV wordt verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/18 |
Arrest van het Gerecht van 7 november 2012 — CBI/Commissie
(Zaak T-137/10) (1)
(Staatssteun - Openbare ziekenhuizen - Subsidie door Belgische autoriteiten toegekend aan openbare ziekenhuizen van vereniging IRIS - Beschikking gegeven aan einde van vooronderzoek - Beschikking waarbij steun verenigbaar met interne markt wordt verklaard - Dienst van algemeen economisch belang - Omschrijving van opdracht van openbare dienst - Evenredigheid van compensatie voor openbare dienst)
2012/C 399/30
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Coördinatie van Brusselse instellingen voor welzijnswerk en gezondheidszorg (CBI) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: D. Waelbroeck, advocaat, en D. Slater, solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky, C. Urraca Caviedes en S. Thomas, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en J. Gstalter, gemachtigden); Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Noort en M. de Ree, vervolgens M. Noort, C. Wissels en J. Langer, gemachtigden); Brussels Hoofdstedelijk Gewest (België); Gemeente Anderlecht (België); Gemeente Etterbeek (België); Gemeente Elsene (België); Stad Brussel (België); en Gemeente Sint-Gillis (België) (vertegenwoordigers: P. Slegers en A. Lepièce, advocaten)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2009) 8120 van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake steunmaatregel NN 54/09 die door het Koninkrijk België ten uitvoer is gelegd ter financiering van de openbare ziekenhuizen van het IRIS-net van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Dictum
1) |
Beschikking C(2009) 8120 van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake steunmaatregel NN 54/09 die door het Koninkrijk België ten uitvoer is gelegd ter financiering van de openbare ziekenhuizen van het IRIS-net van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, wordt nietig verklaard. |
2) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede die van de Coördinatie van Brusselse instellingen voor welzijnswerk en gezondheidszorg (CBI). |
3) |
De Franse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (België), de gemeente Anderlecht (België), de gemeente Etterbeek (België), de gemeente Elsene (België), de stad Brussel (België) en de gemeente Sint-Gillis (België) zullen hun eigen kosten dragen. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/18 |
Arrest van het Gerecht van 8 november 2012 — Hongarije/Commissie
(Zaak T-194/10) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EG) nr. 1234/2007 - Verordening (EG) nr. 607/2009 - Database E-Bacchus - Inschrijving van beschermde oorsprongsbenaming „Vinohradnícka oblast’ Tokaj”, met als land van oorsprong Slowakije - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid)
2012/C 399/31
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Fazekas, M. Fehér en K. Szíjjártó, vervolgens M. Fehér en K. Szíjjártó, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Schima, V. Bottka en M. Vollkommer, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van de inschrijving van de beschermde oorsprongsbenaming „Vinohradnícka oblast’ Tokaj” die met als land van oorsprong Slowakije is opgenomen in het elektronische register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen voor wijn (database E-Bacchus)
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Hongarije zal zijn eigen kosten, alsmede die van de Europese Commissie dragen. |
3) |
De Slowaakse Republiek zal haar eigen kosten dragen. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/19 |
Arrest van het Gerecht van 13 november 2012 — Antrax It/BHIM — THC (Verwarmingsradiatoren)
(Gevoegde zaken T-83/11 en T-84/11) (1)
(Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodellen die thermosifons voor verwarmingsradiatoren weergeven - Ouder model - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Geen andere algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 6/2002 - Verzadiging van stand van techniek - Motiveringsplicht)
2012/C 399/32
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Antrax It Srl (Resana, Italië) (vertegenwoordiger: L. Gazzola, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Mannucci en A. Folliard-Monguiral, vervolgens A. Folliard-Monguiral en F. Mattina, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: The Heating Company (THC) (Dilsen, België) (vertegenwoordiger: J. Haber, advocaat)
Voorwerp
Beroepen tegen de beslissingen van de derde kamer van beroep van het BHIM van 2 november 2010 (zaken R 1451/2009-3 en R 1452/2009-3) inzake nietigheidsprocedures tussen The Heating Company (THC) en Antrax It Srl
Dictum
1) |
De beslissingen van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 2 november 2010 (zaken R 1451/2009-3 en R 1452/2009-3) worden vernietigd voor zover daarbij modellen nrs. 000593959-0001 en 000593959-0002 nietig werden verklaard. |
2) |
De beroepen worden verworpen voor het overige. |
3) |
Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Antrax It Srl in de procedure voor het Gerecht. |
4) |
The Heating Company (THC) wordt verwezen in haar eigen kosten voor het Gerecht en in die van Antrax It in de procedures voor de kamer van beroep. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/19 |
Arrest van het Gerecht van 7 november 2012 — Giordano/Commissie
(Zaak T-114/11) (1)
(Niet-contractuele aansprakelijkheid - Visserij - Maatregelen voor instandhouding van visbestanden - Herstel van blauwvintonijnbestanden - Noodmaatregelen die voorzien in verbod op visserij door ringzegenvaartuigen - Onrechtmatig gedrag - Causaal verband)
2012/C 399/33
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: J.-F. Giordano (Sète, Frankrijk) (vertegenwoordigers: D. Rigeade en J. Jeanjean, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en D. Nardi, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van verordening (EG) nr. 530/2008 van de Commissie van 12 juni 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee (PB L 155, blz. 9)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
J-F. Giordano wordt verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/19 |
Arrest van het Gerecht van 8 november 2012 — Commissie/Strack
(Zaak T-268/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Verlof - Ziekteverlof - Nietigverklaring in eerste aanleg van besluit van Commissie houdende weigering om door betrokkene niet opgenomen vakantieverlof over te dragen - Artikel 4 van bijlage V bij Statuut - Artikel 1 sexies, lid 2, van Statuut - Richtlijn 2003/88/EG - Hogere voorziening gegrond - Zaak in staat van wijzen - Verwerping van het beroep)
2012/C 399/34
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Eggers en J. Currall, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Guido Strack (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 15 maart 2011, Strack/Commissie (F-120/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest
Dictum
1) |
Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 15 maart 2011, Strack/Commissie (F-120/07), wordt vernietigd. |
2) |
Het door Strack in zaak F-120/07 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken ingestelde beroep wordt verworpen. |
3) |
Strack en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten van zowel de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken als van deze procedure. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/20 |
Arrest van het Gerecht van 8 november 2012 — Hartmann/BHIM (Nutriskin Protection Complex)
(Zaak T-415/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Nutriskin Protection Complex - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 - Beslissingspraktijk van BHIM - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)
2012/C 399/35
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Paul Hartmann AG (Heidenheim an der Brenz, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Aicher, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: K. Klüpfel en A. Poch, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 mei 2011 (zaak R 1524/2010-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het teken Nutriskin Protection Complex als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Paul Hartmann AG wordt verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/20 |
Arrest van het Gerecht van 14 november 2012 — Evonik Industries/BHIM — Impulso Industrial Alternativo (Impulso creador)
(Zaak T-529/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Impulso creador - Ouder gemeenschapsbeeldmerk IMPULSO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2012/C 399/36
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Evonik Industries AG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Albrecht, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Impulso Industrial Alternativo, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: F. Brandolini Kujman en J. Devaureix, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 20 juni 2011 (zaak R 1101/2010-2) inzake een oppositieprocedure tussen Industrial Alternativo, SA en Evonik Industries AG
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Evonik Industries AG wordt verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/21 |
Arrest van het Gerecht van 13 november 2012 — tesa/BHIM — Superquímica (tesa TACK)
(Zaak T-555/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk tesa TACK - Ouder nationaal beeldmerk TACK Ceys - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2012/C 399/37
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: tesa SE (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Schwab, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en O. Mondéjar Ortuño, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: La Superquímica, SA (L’Hospitalet de Llobregat, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 juli 2011 (zaak R 866/2010 1) inzake een oppositieprocedure tussen La Superquímica, SA en tesa SE
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
tesa SE wordt verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/21 |
Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2012 — Harman International Industries/BHIM — Becker (Barbara Becker)
(Zaak T-212/07 REV) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)
2012/C 399/38
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Harman International Industries, Inc. (Northridge, Californië, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: M. Vanhegan, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Barbara Becker (Miami, Florida, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: P. Baronikians, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 maart 2007 (zaak R 502/2006-1) inzake een oppositieprocedure tussen Harman International Industries, Inc. en Barbara Becker
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoekster en interveniënte zullen hun eigen kosten en elk de helft van verweerders kosten dragen. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/21 |
Beschikking van het Gerecht van 23 oktober 2012 — Chivas/BHIM — Glencairn Scotch Whisky (CHIVAS LIVE WITH CHIVALRY)
(Zaak T-180/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)
2012/C 399/39
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Chivas Holdings (IP) (Paisley, Renfrewshire, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: A. Carboni, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Glencairn Scotch Whisky Co. Ltd (Glasgow, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: K. Lumsdaine, solicitor)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 januari 2011 (zaak R 1262/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Glencairn Scotch Whisky Co. Ltd en Chivas Holdings (IP) Ltd
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoekster en interveniënte worden verwezen in hun eigen kosten en elk in de helft van de kosten van verweerder. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/22 |
Beschikking van het Gerecht van 23 oktober 2012 — Chivas/BHIM — Glencairn Scotch Whisky (LIVE WITH CHIVALRY)
(Zaak T-181/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)
2012/C 399/40
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Chivas Holdings (IP) Ltd (Paisley, Renfrewshire, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: A. Carboni, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Glencairn Scotch Whisky Co. Ltd (Glasgow, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: K. Lumsdaine, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 januari 2011 (zaak R 1263/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Glencairn Scotch Whisky Co. Ltd en Chivas Holdings (IP) Ltd
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoekster en interveniënte worden verwezen in hun eigen kosten en elk in de helft van de kosten van verweerder. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/22 |
Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2012 — Evropaïki Dynamiki/Commissie
(Zaak T-442/11) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Niet voor beroep vatbare handeling - Handeling die ten dele confirmatief en ten dele informatief is - Niet-ontvankelijkheid - Beroep tot schadevergoeding - Geen vaststelling van verweten gedragen of omschrijving van vermeende schade - Niet-ontvankelijkheid - Beroep tot schadevergoeding - Geen bewijs van schade - Kennelijk rechtens ongegrond beroep)
2012/C 399/41
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Dermitzakis, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Delaude en D. Calciu, gemachtigden, bijgestaan door P. Wytinck, advocaat)
Voorwerp
Ten eerste, beroep tot nietigverklaring van de brief van de Commissie van 27 mei 2011, ten tweede, verzoek tot veroordeling van de Commissie tot betaling van schadevergoeding en, ten derde, bevel tot deze instelling tot publicatie van een communiqué.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE zal haar eigen kosten alsmede die van de Europese Commissie dragen. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/22 |
Beschikking van het Gerecht van 23 oktober 2012 — Chivas/BHIM — Glencairn Scotch Whisky (CHIVALRY)
(Zaak T-530/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)
2012/C 399/42
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Chivas Holdings (IP) (Paisley, Renfrewshire, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: A. Carboni, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Glencairn Scotch Whisky Co. Ltd (Glasgow, Verenigd Koninkrijk)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 14 juli 2011 (zaak R 2334/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Glencairn Scotch Whisky Co. Ltd en Chivas Holdings (IP) Ltd Dictum
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in verweerders kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/23 |
Beschikking van het Gerecht van 13 september 2012 — Bäßler/BHIM (MAX)
(Zaak T-187/12)
(Inleidend verzoekschrift - Vormvereisten - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
2012/C 399/43
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Uwe Bäßler (Gmunden, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M., advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 februari 2012 (zaak R 0909/2011-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken MAX als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Verzoekende partij zal haar eigen kosten dragen. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/23 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 24 oktober 2012 — Saobraćajni institut CIP/Commissie
(Zaak T-219/12 R)
(Kort geding - Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbesteding voor opstellen van technische documentatie voor spoorwegmoderniseringsproject - Uitsluiting van verzoeker van deelname aan deze aanbesteding - Annulering van aanbestedingsprocedure na instelling van beroep - Afdoening zonder beslissing)
2012/C 399/44
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Saobraćajni institut CIP d.o.o. (Belgrado, Servië) (vertegenwoordiger: A. Lojpur, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en E. Georgieva, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek in wezen om voorlopige maatregelen tot schorsing van de aanbestedingsprocedure in het kader van de op 27 maart 2012 gepubliceerde aankondiging van een opdracht voor het opstellen van technische documentatie voor een spoorwegmoderniseringsproject, waarbij verzoekster wordt uitgesloten van deelname aan de aanbestedingsprocedure
Dictum
1) |
Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het verzoek in kort geding. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/23 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 24 oktober 2012 — Saobraćajni institut CIP/Commissie
(Zaak T-227/12 R)
(Kort geding - Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbesteding voor opstellen van technische documentatie voor spoorwegmoderniseringsproject - Uitsluiting van verzoeker van deelname aan deze aanbesteding - Annulering van aanbestedingsprocedure na instelling van beroep - Afdoening zonder beslissing)
2012/C 399/45
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Saobraćajni institut CIP d.o.o. (Belgrado, Servië) (vertegenwoordiger: A. Lojpur, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en E. Georgieva, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek in wezen om voorlopige maatregelen tot schorsing van de aanbestedingsprocedure in het kader van de op 3 april 2012 gepubliceerde aankondiging van een opdracht voor het opstellen van technische documentatie voor een spoorwegmoderniseringsproject, waarbij verzoekster wordt uitgesloten van deelname aan de aanbestedingsprocedure
Dictum
1) |
Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het verzoek in kort geding. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/24 |
Beroep ingesteld op 8 oktober 2012 — Novartis/BHIM — Tenimenti Angelini (LINEX)
(Zaak T-444/12)
2012/C 399/46
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Tenimenti Angelini SpA (Montalcino, Italië)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 augustus 2012 in zaak R 414/2011-4 vernietigen; en |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „LINEX” voor waren en diensten van klasse 5 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8122863
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Oppositiemerk of -teken: Italiaans woordmerk nr. 1281035 „LINES PERLA” voor waren van de klassen 5, 16 en 25; Italiaans woordmerk nr. 245598 „LINES LADY” voor waren van klasse 5; Italiaans woordmerk nr. 311801 „LINES INTERVALLO” voor waren van klasse 5; Italiaans woordmerk nr. 414841 „LINES IDEA” voor waren van klasse 5; Italiaans woordmerk nr. 584405 „LINES SETA” voor waren van de klassen 5, 16 en 25; Italiaans woordmerk nr. 607537 „LINES SETA ALI” voor waren van de klassen 5, 16 en 25; Italiaans woordmerk nr. 643382 „LINES SETA ULTRA” voor waren van de klassen 5, 16 en 25; Italiaans beeldmerk nr. 980294 „VELO” voor waren van de klassen 3, 5 en 16; Italiaans beeldmerk nr. 980295 „LINES” voor waren van de klassen 3, 5 en 16; aanvraag voor Italiaans beeldmerk nr. MI2007C011896 „LINES SETA” voor waren van de klassen 5, 16 en 25; algemeen bekend merk in Italië „LINES” voor waren van klasse 5
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
— |
schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 van de Raad; en |
— |
schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad. |
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/24 |
Beroep ingesteld op 11 oktober 2012 — Anagnostakis/Commissie
(Zaak T-450/12)
2012/C 399/47
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Alexios Anagnostakis (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: A. Anagnostakis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het besluit van de Europese Commissie van 6 september 2012 houdende afwijzing van het verzoek tot registratie van het burgerinitiatief, met als opschrift „Eén miljoen handtekeningen voor een Europa van solidariteit”, nietig verklaren; |
— |
de Commissie gelasten voornoemd initiatief te registreren zoals bij wet is voorzien en alle verdere wettelijke maatregelen te nemen; |
— |
de Europese Commissie veroordelen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.
1) |
Eerste middel: ontleend aan artikel 122 VWEU
|
2) |
Tweede middel: ontleend aan artikel 136, lid 1, VWEU
|
3) |
Derde middel: ontleend aan artikel 136, lid 1, VWEU
|
4) |
Vierde middel: ontleend aan artikel 222 VWEU
|
22.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 399/25 |
Beroep ingesteld op 12 oktober 2012 — Zoo Sport/BHIM — K-2 (zoo sport)
(Zaak T-455/12)
2012/C 399/48
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Zoo Sport Ltd (Leeds, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: I. Rungg, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: K-2 Corp. (Seattle, Verenigde Staten)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 augustus 2012 in zaak R 1395/2011-4 aldus te wijzigen dat de oppositie in haar geheel wordt afgewezen; en |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in zwart en wit „zoo sport” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8909293
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk nr. 5233119 „ZOOT” voor waren van de klassen 9 en 25; gemeenschapsbeeldmerk in zwart en wit nr. 4719316 „SPORTS ZOOT SPORTS” voor waren en diensten van de klassen 25, 35, 36 en 41
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor een deel van de betrokken waren en diensten
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad