ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2012.393.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 393

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
19 december 2012


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2012/C 393/01

Conclusies van de Raad van 26 november 2012 over geletterdheid

1

2012/C 393/02

Conclusies van de Raad van 26 november 2012 over onderwijs en opleiding in Europa 2020 — de bijdrage van onderwijs en opleiding aan economisch herstel, groei en banen

5

2012/C 393/03

Conclusies van de Raad van 26 november 2012 over cultuurbeheer

8

2012/C 393/04

Conclusies van de Raad van 26 november 2012 over de Europese strategie voor een beter internet voor kinderen

11

2012/C 393/05

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 november 2012, over de participatie en sociale insluiting van jongeren, met nadruk op die met een migrantenachtergrond

15

2012/C 393/06

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 november 2012 over de versterking van de feitenbasis voor het uitstippelen van sportbeleid

20

2012/C 393/07

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 november 2012, betreffende het stimuleren van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging (HEPA)

22

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

19.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 393/1


Conclusies van de Raad van 26 november 2012 over geletterdheid

2012/C 393/01

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

GEZIEN:

1.

De conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”) (1), waarin als doel is geformuleerd het percentage leerlingen met beperkte basisvaardigheden (lezen, wiskunde en wetenschappen) tegen 2020 tot 15 % te verminderen.

2.

De resolutie van de Raad van 20 december 2011 betreffende een vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie (2), die tot doel heeft de vaardigheden van volwassenen met betrekking tot lezen, schrijven en rekenen te verbeteren en het leeraanbod voor laaggeschoolde Europeanen te verbreden.

EN IN HET BIJZONDER HERINNEREND AAN:

De conclusies van de Raad van 19 november 2010 over het verhogen van het niveau van de basisvaardigheden in de context van Europese samenwerking inzake scholen voor de 21e eeuw (3), waarin de lidstaten hebben bevestigd in het kader van hun hervormingsinspanningen bijzondere aandacht te besteden aan de opbouw van het curriculum en de bevordering van geletterdheid in alle curriculumfasen, op alle onderwijsniveaus; om de leesmotivering aan te moedigen, in het bijzonder bij jongens, om de invloed van nieuwe technologieën op de leesvaardigheid van kinderen te onderzoeken teneinde het potentieel van deze technologieën te benutten voor nieuwe vormen van leren, om meer steun te verlenen aan zwakke lezers en aan leerlingen met een migrantenachtergrond, om de leerkrachtenopleiding op het gebied van leesvaardigheidsverwerving te versterken, en om het ethos van de school te versterken.

DE VOLGENDE DEFINITIE HANTEREND VOOR:

Geletterdheid: vaardigheid die zowel lees- als schrijfvaardigheid ten behoeve van het begrip, het hanteren en de kritische beoordeling van verschillende vormen van informatie omvat, met inbegrip van geschreven, gedrukte en elektronische teksten en beelden, en die basis-, functionele, en meervoudige geletterdheid bestrijkt (4).

INGENOMEN MET:

Het verslag van de Groep deskundigen op hoog niveau inzake geletterdheid (5), dat de belangrijkste empirische informatie over de stand van de geletterdheid in de EU omvat en waarin wordt opgeroepen om in de gehele Unie actie te ondernemen om het geletterdheidsniveau te verbeteren.

IN HET LICHT VAN:

De conferentie „Literacy for All” van het Voorzitterschap, op 5 en 6 september 2012 in Nicosia, waar de bevindingen van het verslag van de groep op hoog niveau werden gepresenteerd,

en de informele ministeriële bijeenkomst in Nicosia op 4 en 5 oktober 2012, waarop de EU-ministers van Onderwijs vraagstukken inzake geletterdheid hebben besproken.

NOTA NEMEND VAN HET VOLGENDE:

1.

Geletterdheid is een essentiële vaardigheid die de burger als persoon in staat stelt om de bekwaamheden reflectie, mondelinge uitdrukkingsvaardigheid, kritisch denkvermogen en empathie te ontwikkelen, en die persoonlijke ontwikkeling, zelfvertrouwen, identiteitsgevoel en volledige participatie in de digitale en kennismaatschappij stimuleert.

2.

Een laag niveau van geletterdheid werkt remmend op de economische groei en beperkt de duurzame economische groei. Indien het doel van de EU om de zwakke leesvaardigheid van 15-jarigen terug te dringen tot minder dan 15 %, wordt bereikt, kan dat voor de lidstaten grote economische winst opleveren.

3.

In de meeste Europese landen stagneert het niveau van geletterdheid, en bij maar liefst 1,1 miljoen 15-jarigen (oftewel een op vijf) is dat niveau te laag (6).

4.

Geletterdheid is de sleutel tot alle vormen van verder leren. Het aanpakken van lage geletterdheid is een effectieve manier om de diepere oorzaken van vroegtijdige schoolverlating, werkloosheid, en beperkte participatie van laaggeschoolden in levenslang leren te bestrijden.

5.

Een hogere mate van digitalisering vereist steeds strengere normen inzake geletterdheid, onder meer het vermogen een tekst kritisch te beoordelen, om diverse tekstvormen te verwerken, om beelden te decoderen, en om losse stukken informatie te vergelijken en tot een geheel te verwerken. Bovendien heeft dankzij de netwerken van de sociale media de schrijfvaardigheid aan belang en zichtbaarheid gewonnen.

6.

In alle Europese landen bestaat een grote kloof tussen de leerresultaten van leerlingen met een gunstige sociaaleconomische achtergrond en die van sociaaleconomisch achtergestelde leerlingen. In vele EU-landen hebben leerlingen uit het onderste kwartiel van de maatschappelijke ladder een achterstand van meer dan twee of zelfs meer dan drie jaar op leerlingen uit het hoogste kwartiel, terwijl in enkele landen kansarme leerlingen tegen de tijd dat ze 15 zijn vaak als functioneel ongeletterd worden aangemerkt.

7.

Uit metingen van de leesprestaties onder 15-jarigen blijkt er tussen jongens en meisjes een aanmerkelijke en breder wordende kloof van ongeveer één jaar te bestaan; de onderliggende oorzaak ligt op het gebied van de motivering.

8.

Op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding is er in sommige gevallen sprake van te weinig ondersteuning voor de verbetering van de basisvaardigheden en van te weinig begrip voor het belang van geletterdheid voor de beroepsvaardigheden.

IS HET EENS OVER HET VOLGENDE:

1.

Het vraagstuk van de geletterdheid is niet enkel gelieerd aan het onderwijs, maar houdt ook verband met personen, de economie, de cultuur en de maatschappij. Derhalve dient, om een breed draagvlak te creëren, een aantal actoren in de samenleving — waaronder bedrijven, media, ngo's, sociale partners, aanbieders van niet-formele leervormen, culturele instellingen, alsmede dienstverleners op maatschappelijk, werkgelegenheids- en gezondheidszorggebied op plaatselijk niveau — betrokken te worden bij alle initiatieven om het niveau van geletterdheid te verhogen.

2.

Om een geletterde omgeving te creëren en aldus de leesvaardigheid te bevorderen en de geletterdheid te verbeteren, moet een breder scala aan leesmateriaal beschikbaar zijn op school, in bibliotheken en mediacentra, maar ook op minder gebruikelijke plaatsen, alsmede thuis, en moeten in het gezin de kinderen vanaf zeer jonge leeftijd in sterkere mate worden gesteund. Het is noodzakelijk ouders bewust te maken van het probleem en van de cruciale rol die zij kunnen spelen bij het verbeteren van de geletterdheid van hun kinderen en bij een grotere motivering en bereidheid om te lezen, zowel bij zeer jonge kinderen als tijdens de volledige schoolloopbaan van het kind.

3.

Het is dringend noodzakelijk de doeltreffendheid van de binnen de lidstaten en op EU-niveau genomen maatregelen ter verbetering van geletterdheid bij kinderen en volwassenen te vergroten, in het bijzonder voor kinderen en volwassenen met een sociaaleconomische achterstand. Uit empirische gegevens blijkt dat op gezinnen gerichte programma's voor geletterdheid kosteneffectief en bijzonder doeltreffend zijn.

4.

Deelname aan kwalitatief hoogwaardige vormen van onderwijs en zorg in de vroege kinderjaren, met taalontwikkeling- en stimulering in spelsituaties, onder leiding van gekwalificeerd personeel, is van essentieel belang voor het beperken van sociaaleconomische kloven en om jonge kinderen een hechte basis te geven voor hun latere leven.

5.

Personeelsleden en leerkrachten in het lager onderwijs die belast zijn met onderwijs en zorg in de vroege kinderjaren, moeten beschikken over de vaardigheden die nodig zijn om taal- en leermoeilijkheden in een vroeg stadium vast te stellen en aan te pakken.

6.

De pedagogische vaardigheden van de leerkrachten in het lager onderwijs bij het lees- en schrijfonderricht, bijvoorbeeld in het pedagogisch gebruik van ICT, moeten in voorkomend geval worden versterkt. Daarnaast zal ondersteuning van leerkrachten in het secundair onderwijs bij het aanleren van geletterdheid in alle vakken en, in voorkomend geval, het vergemakkelijken van toegang tot deskundig advies voor alle leerkrachten, ertoe bijdragen dat verdere vorderingen worden geconsolideerd en verwezenlijkt.

7.

De onderwijssystemen hebben de invloed van nieuwe technologieën op geletterdheid nog niet ten volle benut. Door leermateriaal en leermethoden te herzien in het licht van de toenemende digitalisering, en leerkrachten te steunen bij de toepassing van nieuwe leermethoden, kan de motivatie van de lerenden toenemen.

8.

Toetsing van pas aangekomen migranten en migrantenkinderen op taal en geletterdheid voor de taal of talen van het land waar ze zullen verblijven, moet worden aangemoedigd, samen met meer gerichte steun voor die groepen. Ondersteuning met betrekking tot de taal van herkomst kan, indien passend geacht en wanneer toereikende middelen beschikbaar zijn, eveneens worden verleend.

9.

Meer samenhang in het leerplan op het gebied van geletterdheid, onder meer door geletterdheid gedurende de volledige schoolloopbaan in het leerplan op te nemen en een geletterdheidsleerplan voor volwassenen te ontwikkelen, moet worden gesteund via afzonderlijke, op leeftijd afgestemde normen en beoordelingsinstrumenten, alsmede effectieve kwaliteitsborging.

10.

Het screenen van het vaardigheidsniveau bij volwassenen, en het hierbij op plaatselijk niveau betrekken van het bedrijfsleven, de media, de ngo's, de sociale partners, de culturele instellingen en de sociale, werkgelegenheids- en gezondheidsdiensten, moeten de basis vormen van strategieën om in de samenleving als geheel het bewustzijn omtrent problemen inzake geletterdheid te vergroten.

11.

Een meer gediversifieerde en betere kwaliteit van geletterdheidsonderricht bij volwassenen vereist dat leerkrachten inzake geletterdheid voor volwassenen een op maat gesneden pedagogische opleiding ontvangen, alsmede dat het leerplan nauw aansluit op voor het werk relevante vaardigheden en wordt ondersteund door passend materiaal, dat de cursussen de geschikte duur en intensiteit hebben, en dat gebruik wordt gemaakt van ICT-ondersteuning en beoordelingsmethoden.

VERZOEKT DE LIDSTATEN DERHALVE:

1.

Door middel van toezicht en het verzamelen van gegevens zorg te dragen voor een doeltreffende empirische grondslag, waarin zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande hulpmiddelen zoals de PISA- en PIAAC-studies.

2.

Benaderingen ter verbetering van de geletterdheid te ontwikkelen waarin specifieke bijdragen gecombineerd worden van alle betrokken actoren, organisaties en instanties, al dan niet op onderwijsgebied in het kader van ruimere vaardighedenstrategieën; alsmede in voorkomend geval de samenwerking met betrekking tot geletterdheidsinitiatieven tussen plaatselijke, regionale en nationale instanties, de sociale partners en vertegenwoordigers van docenten, ouders en volwassen leerlingen te intensiveren.

3.

De aanneming te stimuleren van breed gedragen bewustmakingsmaatregelen om de aandacht voor geletterdheid gaande te houden en het taboe betreffende zwakke vaardigheden inzake geletterdheid op alle leeftijden te doorbreken. Met name zouden werkgevers sterker bewust gemaakt kunnen worden van de motivationele en economische voordelen van geletterdheidsverbetering bij hun werknemers, en aangemoedigd kunnen worden om passende acties te ondernemen.

4.

De ontwikkeling en uitvoering van op gezinnen gerichte programma's ter bevordering van geletterdheid te stimuleren, met name ten behoeve van sociaaleconomisch achtergestelde gezinnen, om ouders en andere gezinsleden ondersteuning te bieden bij de verbetering van hun eigen vaardigheden en die van hun kinderen op het gebied van geletterdheid.

5.

Een algemene en voor iedereen gelijke toegang tot kwalitatief hoogwaardige zorg en onderwijs in de vroege kinderjaren te bevorderen als essentiële bijdrage tot de dichting van sociaaleconomische kloven.

6.

Lesmateriaal en -methoden gedurig te herzien in het licht van de toenemende digitalisering, om bij de lerenden de motivatie te ondersteunen, en meer gebruik te maken van niet-formele leerbronnen. De ontwikkeling van software voor scholen te stimuleren, om de leerkrachten te helpen bij het ontwerpen van nieuwe methoden om de geletterdheid te verbeteren.

7.

De ontwikkeling van duidelijke richtsnoeren voor de vaardigheden waarover leerkrachten moeten beschikken ten behoeve van het lees- en schrijfonderwijs, zowel op school als voor volwassen leerlingen, aan te moedigen, en daarbij een geïndividualiseerde onderwijsaanpak van specifieke behoeften te bevorderen.

8.

Onder docenten de vertrouwdheid met en kennis van de theoretische grondslagen van het aanleren en doceren van geletterdheid te vergroten, zodat zij de lees- en schrijfproblemen van hun leerlingen kunnen vaststellen en verhelpen; en de beschikbaarheid van deskundig advies alsmede, in voorkomend geval, de ondersteuning door gespecialiseerde leerkrachten te bevorderen.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:

1.

In het volgende gezamenlijke verslag van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET2020”), in 2015, verslag uit te brengen over hun maatregelen om het geletterdheidsniveau in alle leeftijdsklassen te verbeteren, alsmede, waar mogelijk, over het effect van deze maatregelen

2.

Alle relevante acties van het lopende programma „Een leven lang leren” en het toekomstige EU-programma inzake onderwijs en opleiding, alsmede de middelen van het Europees Sociaal Fonds, aan te wenden voor een innovatieve aanpak, ten einde betere resultaten te halen op het gebied van de eindtermen inzake geletterdheid in de hele EU, en de empirische basis voor het toekomstige beleid te verstevigen. Ongeacht de resultaten van de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader, binnen het raam van het toekomstige EU-programma voor onderwijs en opleiding meer strategische en sectoroverschrijdende acties inzake geletterdheid te steunen, om innovatie te stimuleren en de doeltreffendheid van de beleidsmaatregelen te verbeteren.

3.

Er in voorkomend geval voor te zorgen dat in het kader van het Europa 2020-proces naar behoren aandacht wordt geschonken aan geletterdheidsproblemen.

VERZOEKT DE COMMISSIE:

1.

Europese samenwerking op het gebied van geletterdheid te steunen, met name door de ontwikkeling van een Europees netwerk van organisaties die in de lidstaten op dit terrein werkzaam zijn, teneinde grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen en de ontwikkeling van geletterdheidsbeleid op nationaal niveau te ontwikkelen; en, samen met de lidstaten die daar belangstelling voor hebben, een week rond het thema Europe loves reading te organiseren om het publiek bewust te maken van de problematiek op het gebied van geletterdheid in de gehele EU.

2.

In 2013 verslag uit te brengen over beleidssamenwerking met betrekking tot basisvaardigheden, waarin een doeltreffende beleid wordt geschetst voor de vermindering van het aantal personen dat zwak presteert op het gebied van geletterdheid, wiskunde en wetenschappen in alle fasen van het levenslang leren, met nadruk op lees- en schrijfvaardigheden en -competenties.

3.

Ervoor te zorgen dat in de Commissie-initiatieven met betrekking tot ICT in het onderwijs en in het jeugd- en jongerenwerk de problemen en kansen van digitalisering en nieuwe technologieën in verband met geletterdheid volledig aan bod komen.

4.

Het in beeld brengen, analyseren en uitwisselen van goede praktijken inzake beleidsinitiatieven tot verbetering van geletterdheid te faciliteren via alle passende middelen, onder meer de instrumenten die beschikbaar zijn in het kader van de open coördinatiemethode en de nieuwe webpagina over geletterdheid op de Europawebsite.

5.

Gebruik te maken van de periodieke onderwijs- en opleidingsmonitor om te komen tot vergelijkbare gegevens en analyses betreffende de vorderingen op weg naar het „ET2020”-ijkpunt voor basisvaardigheden en ter versteviging van de empirische basis voor beleidsvorming inzake geletterdheid.

6.

Het nieuwe kader aan te wenden voor de samenwerking met de OESO (7) op onderwijsgebied, zodat de beschikbaarheid van nationale monitoring en gegevensverzameling wordt versterkt.


(1)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(2)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 1

(3)  PB C 323 van 30.11.2010, blz. 11.

(4)  Basisgeletterdheid: de kennis van letters, woorden en tekststructuren die is vereist om het lees- en schrijfniveau te halen dat zelfvertrouwen en motivering voor verdere ontwikkeling schept.

Functionele geletterdheid: het vermogen om een lees- en schrijfniveau te halen dat een persoon in staat stelt zich te ontwikkelen en in de samenleving, thuis, op school, en op het werk te functioneren.

Meervoudige geletterdheid: het vermogen om met behulp van lees- en schrijfvaardigheden schriftelijke informatie te produceren, te begrijpen, te interpreteren, en kritisch te beoordelen; basis voor digitale participatie en voor geïnformeerde keuzes met betrekking tot financiën, gezondheid, enz.

(5)  http://ec.europa.eu/education/literacy/what-eu/high-level-group/documents/literacy-final-report_en.pdf

(6)  In dit verband geldt als ontoereikend geletterdheidsniveau een leesvaardigheidsniveau van 1 of lager in het kader van PISA, hetgeen overeenkomt met het vermogen de meest eenvoudige vormen van leesvaardigheid te hanteren, zoals het ontcijferen van woorden en het schrijven van eenvoudige zinnen. Leerlingen van dit niveau kunnen in een tekst geen informatie vergelijken, tegenover elkaar zetten, in categorieën indelen, in zich opnemen of evalueren, weten zich geen raad met lange, ingewikkelde, tegenstrijdige of niet-vertrouwde teksten, en kunnen geen gevolgtrekkingen of hypothesen formuleren of een tekst kritisch benaderen.

(7)  Alle lidstaten moeten het recht hebben om deel te nemen aan de werkzaamheden van deze organisatie.


19.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 393/5


Conclusies van de Raad van 26 november 2012 over onderwijs en opleiding in Europa 2020 — de bijdrage van onderwijs en opleiding aan economisch herstel, groei en banen

2012/C 393/02

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

IN HET KADER VAN:

de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

de Europa 2020-strategie, en met name de jaarlijkse groeianalyse voor 2012 en de landspecifieke aanbevelingen voor 2012;

de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding voor de periode tot 2020 (ET 2020) (1), die als hoofddoel hebben de verdere ontwikkeling van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de lidstaten te steunen. Dit houdt in dat alle burgers voldoening moeten vinden in hun privéleven, in sociaal opzicht en in hun beroep, dat duurzame economische welvaart en inzetbaarheid moeten worden verwezenlijkt en tegelijkertijd de democratische waarden, de sociale cohesie, actief burgerschap en de interculturele dialoog moeten worden bevorderd;

de conclusies van de Raad van 14 februari 2011 over de rol van onderwijs en opleiding in de uitvoering van de Europa 2020-strategie (2);

GEZIEN:

het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie van februari 2012 over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (3), dat maatregelen bevat voor het versterken van het ET 2020-bestuur en het inzetten van ET 2020 ter schraging van de Europa 2020-doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid;

EN IN HET LICHT VAN:

1.

het debat over onderwijs en Europa 2020 tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van Onderwijs van 4 en 5 oktober 2012 in Nicosia;

2.

de op 17 september 2012 bij wijze van proef gehouden collegiale toetsing van beleidsresponsen op het gebied van onderwijs en opleiding, en meer bepaald hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, twee van de voornaamste gebieden waarvan het belang werd benadrukt tijdens het Europees Semester 2012;

3.

het openbaar debat dat tijdens het European Education, Training and Youth Forum van 18 en 19 oktober 2012 is gehouden over de onderwijs- en opleidingskwesties die in de loop van het Europees Semester 2012 aan de orde kwamen;

4.

de inspanningen ter verbetering van de capaciteit inzake empirisch onderzoek en analyse via de Onderwijs- en opleidingenmonitor;

5.

de organisatie van een gezamenlijke thematische evaluatie van het Onderwijscomité en het Comité voor de werkgelegenheid op 18 april 2012;

IS VERHEUGD OVER:

de belangrijke rol van onderwijs en opleiding in de Europa 2020-strategie, met nadruk op de bevoegdheid die de lidstaten hebben om hervormingen op onderwijs- en opleidingsgebied te ontwikkelen en door te voeren;

NEEMT NOTA VAN HET VOLGENDE:

1.

de landspecifieke aanbevelingen van de Raad, van 10 juli 2012, zijn, wat onderwijs en opleiding betreft, specifiek gericht op het bevorderen van toegang tot hoogwaardig kleuter- en schoolonderwijs, het terugdringen van het aantal vroegtijdige schoolverlaters, het vergemakkelijken van de overstap van jongeren van onderwijs en opleiding naar de arbeidsmarkt, verbetering van de onderwijsresultaten en de relevantie van vaardigheden voor de behoeften van de arbeidsmarkt, versterking van beroepsonderwijs en -opleiding met de nadruk op opleiding op het werk en leerplaatsen, modernisering van het hoger onderwijs met de nadruk op terugdringing van de uitval, en verbetering van de toegang tot onderwijs voor achterstandgroepen;

2.

in 2010 en 2011 is er bemoedigende doch ongelijkmatige vooruitgang geboekt bij het nastreven van het EU-kerndoel van voltooiing van een tertiaire of gelijkwaardige opleidingen en bestrijding van vroegtijdig schoolverlaten, en er zijn verdere inspanningen nodig om dit doel in 2020 te kunnen bereiken, waarbij niet mag worden vergeten dat hervormingen in onderwijs en opleiding vaak pas na enige tijd effect sorteren;

IS HET EENS OVER HET VOLGENDE:

1.

zelfs in tijden van schaarse financiële middelen zijn efficiënte en adequate investeringen in groeivriendelijke sectoren als onderwijs en opleiding een essentieel onderdeel van economische ontwikkeling en mededingingsvermogen, die op hun beurt weer bijdragen aan het scheppen van werkgelegenheid;

2.

efficiënte investering in onderwijs en opleiding kan in economisch lastige tijden en in een periode van hoge werkloosheid zelfs van nog groter belang zijn. Zodra de crisis voorbij is kan een groter aanbod van hooggekwalificeerde afgestudeerden uit het hoger onderwijs en uit beroepsonderwijs en -opleiding de groeivooruitzichten wezenlijk bevorderen, de innovatie stimuleren en helpen een toekomstige crisis te voorkomen;

3.

de niveaus van competenties en vaardigheden van jongeren en volwassenen op vele gebieden moeten voortdurend en grondig worden aangepast aan de veranderende behoeften van de economie en de arbeidsmarkt. Daarom moet zowel in de onderwijs- en opleidingsstelsels als op de arbeidsplaats de inzetbaarheid van de mensen worden gestimuleerd en dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de openbare en de particuliere sector in de context van een leven lang leren;

4.

voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020 moeten de Europese burgers worden voorbereid op een leven als gemotiveerde, zelfstandige lerende die over een lange periode aan duurzame economische groei en maatschappelijke samenhang kan bijdragen;

5.

onderwijs en opleiding moeten erop gericht zijn de overgang van onderwijs naar werk gemakkelijk te maken, tot een goed evenwicht te komen tussen theorie en praktijk en, waar nodig, de banden tussen onderwijs en opleiding en arbeidsmarkt te versterken. Het leerproces moeten beter rekening houden met nieuwe ontwikkelingen en, waar nodig, moeten er elementen van praktijkopleiding in worden opgenomen die kunnen bijdragen tot de verhoging van de inzetbaarheid van studenten en andere lerenden;

6.

de onderwijs- en opleidingssector moet, ook op ministerieel niveau, een prominentere rol vervullen bij het bepalen van gemeenschappelijke benaderingen en doelstellingen inzake onderwijs en opleiding, en bij het uitvoeren van de onderwijs- en opleidingsaspecten van het Europese semester van Europa 2020:

a)

door in de Raad debatten te voeren over aangelegenheden in verband met het Europees semester;

b)

door samenwerking tussen het Onderwijscomité en het Comité werkgelegenheid en andere daarvoor in aanmerking komende comités te bevorderen;

VERZOEKT DE LIDSTATEN:

1.

overeenkomstig nationale en regionale prioriteiten en behoeften hervormingen uit te stippelen en door te voeren om de in de landspecifieke aanbevelingen genoemde uitdagingen op onderwijs- en opleidingsgebied aan te gaan;

2.

doeltreffende investeringen in onderwijs en opleiding te doen als onderdeel van de ruimere strategie voor economisch herstel, groei en banen, onder meer door EU-programma's en de Europese structuurfondsen;

3.

samen met de betrokkenen inspanningen te doen om verbetering te brengen in aanwerving, loopbaanontwikkeling en algemene status van leerkrachten, schoolleiders en docenten van lerarenopleidingen, teneinde de kwaliteit van het onderwijs en van de leeromgeving te verhogen en deze beroepen aantrekkelijker te maken;

4.

meer werkgerelateerde elementen in de onderwijs- en opleidingsprogramma's, met name in het beroepsonderwijs, op te nemen, onder meer door middel van stages en leerplaatsen, structuren op te zetten voor samenwerking tussen beroepsonderwijsinstellingen, ondernemingen, sociale partners en plaatselijke en regionale overheden, en het beroepsonderwijs aantrekkelijker te maken, onder meer door meer keuzemogelijkheden binnen het beroepsonderwijs aan te bieden en door meer sturing te bieden in het lager secundair onderwijs;

5.

flexibele trajecten tussen beroepsonderwijs en hoger onderwijs te stimuleren in het kader van nationale kwalificatiekaders;

6.

de deelname aan het hoger onderwijs en aan beroepsonderwijs en -opleiding te vergroten door het nastreven van maatregelen ten behoeve van ondervertegenwoordigde groepen, het invoeren van flexibele leermethoden en het ontwikkelen van beroepsvoorbereidend hoger onderwijs als aanvulling op universitair onderwijs;

7.

te zorgen voor gerichtere ondersteuning en sturing van studenten met als doel de studenten te helpen binnen de gestelde termijn een hogeronderwijsdiploma te behalen;

8.

de onderwijs- en opleidingsprioriteiten van de Europa 2020-strategie en het ET 2020-kader te koppelen aan de uitgaven uit de Europese structuurfondsen binnen het huidig en het toekomstig meerjarig financieel kader;

VERZOEKT DE COMMISSIE:

1.

de onlangs bij wijze van proef verrichte collegiale toetsing te evalueren en op basis daarvan voorstellen te doen voor een bespreking van mogelijke toekomstige groepsleerevenementen en collegiale toetsingen die verband houden met de doelstellingen van Europa 2020;

2.

aan de Raad een ontwerp van een ET 20-werkprogramma voor te leggen met het oog op de uitvoering van de prioriteiten voor de tweede ET 2020-werkcyclus 2012-2014 en het opvolgen van de landspecifieke aanbevelingen, al naar gelang. Het werkprogramma moet voor elke prioritair gebied de geplande actie, het tijdschema en de betrokkenheid van OCM-Groepen specificeren;

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:

1.

ervoor te zorgen dat met de in de landspecifieke aanbevelingen vastgestelde hervormingsbehoeften rekening wordt gehouden bij het kiezen van de in het kader van de toekomstige GSK-fondsen en Europese structuurfondsen geprogrammeerde investeringsprioriteiten en maatregelen, onverminderd de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader;

2.

te zorgen voor een betere coördinatie van het werk van Eurydice en andere relevante netwerken, zoals ReferNet van Cedefop, om te komen tot een analyse van de onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten en van de hervormingen die thans in het kader van Europa 2020 worden doorgevoerd.


(1)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(2)  PB C 70 van 4.3.2011, blz. 1.

(3)  PB C 70 van 8.3.2012, blz. 9.


19.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 393/8


Conclusies van de Raad van 26 november 2012 over cultuurbeheer

2012/C 393/03

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

IN HET BESEF:

1.

dat cultuur, met haar inherente aspecten van creativiteit en innovatie, als zodanig een waardevol goed is. Cultuur heeft een belangrijke publieke waarde en draagt bij tot de verwezenlijking van slimme, duurzame en inclusieve groei zoals bepaald in de Europa 2020-strategie en de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven (1);

2.

van de in artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie neergelegde doelstellingen van de Europese Unie op het gebied van cultuur;

3.

dat cultuurbeleid horizontaal van aard is en dat daarom transversale samenwerking over sectoren en tussen de verschillende beheerniveaus vereist is;

4.

dat de talrijke uitdagingen waaraan de culturele en creatieve sectoren blootstaan, moeten worden gekeerd. Dit omvat een door de digitale omwenteling en de globalisering veroorzaakte, snel veranderende omgeving met nieuwe kansen voor groei en banen, waarvoor maatregelen op verschillende beheerniveaus vereist zijn;

5.

dat er een krachtige dynamiek plaatsvindt op de grenzen tussen culturele en creatieve sectoren en dat aanzienlijke voordelen voortkomen uit het scheppen van verbanden en partnerschappen over sectoren heen; daarom bestaat er behoefte aan holistische benaderingen van cultuurbeheer;

6.

dat „cultuurbeheer” moet worden opgevat als een methode voor het voeren van een cultuurbeleid en tegelijkertijd als instrument om de integratie van cultuur in de agenda van het overheidsbeleid te verdiepen door cultuurbeleid met ander sectoraal beleid te coördineren;

7.

dat een belangrijke rol is weggelegd voor de open coördinatiemethode bij de uitvoering van het werkplan voor cultuur (2) van de Raad, een van de cultuurbeheersinstrumenten op Europees niveau.

BEVEELT DE VOLGENDE TWEESPORENAANPAK VOOR CULTUURBEHEER AAN:

I.   BEVORDERING VAN EEN EMPIRISCH ONDERBOUWDE BELEIDSVORMING

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE:

IS VAN MENING dat bevordering van empirisch onderbouwde beleidsvorming en een hechtere integratie van cultuur, economie, onderwijs, onderzoek en innovatie voor de lidstaten van het grootste belang zijn, met name in tijden van economische neergang, wanneer cultuurbeleid nog doeltreffender, efficiënter en duurzamer moet zijn;

IS INGENOMEN met de door de deskundigen geboekte resultaten inzake culturele statistieken, onder meer binnen het project ESS-netwerk cultuur (3), dat door Eurostat en een groep van vijf lidstaten gezamenlijk wordt uitgevoerd met het oog op een kader voor aanzienlijke verbetering van de statistische informatie over de bijdrage van cultuur via relatief kleine en doelmatige aanpassingen in de nationale statistische systemen;

VERZOEKT DE LIDSTATEN:

steun te verlenen aan een empirisch onderbouwde aanpak voor het bepalen van cultuurbeleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau, waarbij zo nodig gebruik wordt gemaakt van evaluatie- en effectenbeoordelingsinstrumenten waarin niet alleen kwantitatieve maar ook kwalitatieve indicatoren verdisconteerd zijn;

aspecten van cultuurbeleid op andere beleidsterreinen te stimuleren;

te ijveren voor samenwerking en netwerkvorming tussen culturele en onderwijsinstellingen, onderzoekscentra en culturele en creatieve bedrijven om de onderzoeksresultaten te verzamelen en te verwerken, en die onder beleidsmakers te verspreiden;

optimaal gebruik te maken van de bestaande structuren, en ervoor te zorgen dat alle ministeries en de bevoegde overheidsinstanties bovengenoemde resultaten, indien passend en relevant, in acht nemen bij het opzetten van hun onderzoek en het formuleren van hun sectoraal beleid;

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

te bevorderen dat ervaringen worden uitgewisseld, dat er beste praktijken op het gebied van cultuurbeleid worden verspreid, en dat de lidstaten de krachten bundelen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek in samenhang met cultuur en cultuurbeheer;

contactpunten aan te duiden voor het bundelen en coördineren van verkennende studies en onderzoek in de ministeries van cultuur of in andere met cultuurbeleid belaste overheidsinstanties en in de Commissie, en het vormen van netwerken op Europees niveau tussen deze actoren te stimuleren;

zo spoedig mogelijk gebruik te maken van het gemeenschappelijk statistisch kader en van de methodologie daarvoor, die door het ESS-netwerk cultuur zijn ontwikkeld met het oog op het genereren van betrouwbare, vergelijkbare en actuele informatie over de sociale en economische invloed van cultuur en de creatieve sector, en te blijven werken aan toekomstige prioriteiten op basis van aanbevelingen van het ESS-netwerk cultuur (4);

te bevorderen dat Eurostat, in samenwerking met de nationale instituten voor de statistiek (5) en de ministeries van Cultuur of andere overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor cultuurstatistieken, vergelijkbare statistieken blijft ontwikkelen;

de uitwisseling van ervaringen te stimuleren en, met de deelname van Eurostat, werk beginnen te maken van satellietrekeningen  (6) inzake cultuur ten behoeve van de beoordeling van de bijdrage van cultuur aan de economie, met bijzondere aandacht voor werkgelegenheid in de culturele sector;

II.   SYNERGIEËN TE BEVORDEREN EN GEÏNTEGREERDE STRATEGIEËN UIT TE STIPPELEN VOOR EEN HOLISTISCHER CULTUURBENADERING

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

IS VAN MENING dat op alle bestuursniveaus moet worden samengewerkt, waarbij een bijzondere rol is weggelegd voor de lokale en de regionale overheden, om het economisch en sociaal potentieel van de culturele en de creatieve sector ten volle te benutten; NEEMT in dit verband NOTA van de op 26 september 2012 aangenomen Mededeling van de Commissie over „Steun aan culturele en creatieve sectoren ten behoeve van groei en banen in de EU” (7), waarin te dier zake een alomvattende strategie wordt uiteengezet;

WIJST op het belang van integratie van cultuur in andere openbare beleids- en besluitvormingsprocessen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau;

ONDERSTREEPT het belang van een grotere rol voor de relevante maatschappelijke actoren teneinde cultuurbeheer opener, participatiever, doeltreffender en samenhangender te maken;

VERZOEKT DE LIDSTATEN:

de sectoroverschrijdende en interministeriële samenwerking over culturele aangelegenheden te versterken en gelaagde geïntegreerde strategieën te ontwikkelen waarbij alle bestuursniveaus betrokken worden;

lokale en regionale autoriteiten in het kader van het plaatselijke en regionale ontwikkelingsbeleid aan te moedigen om de culturele en de creatieve sector in hun strategieën voor slimme specialisatie  (8) te integreren en daartoe een doeltreffend partnerschap tussen civiele samenleving, bedrijven en overheidsinstanties te vestigen;

gemeenschappelijke ondernemingen tussen publieke en private belanghebbenden aan te moedigen om investeringen in de culturele en de creatieve sector een duurzaam karakter te geven en tegelijkertijd een betere mix van harde (infrastructuur) en zachte (menselijk kapitaal) investeringen te bevorderen;

een participatieve benadering van cultuurbeleidsvorming te bevorderen door partnerschappen tussen openbare culturele instellingen en de civiele samenleving te versterken en middels passende dialoog en overleg de deelname van de civiele samenleving te stimuleren;

VERZOEKT DE COMMISSIE:

steun te blijven verlenen aan samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen deskundigen uit de lidstaten, onder meer door middel van het stimuleren van de open coördinatiemethode en een gestructureerde dialoog met de relevante groepen belanghebbenden;

te blijven werken aan sectoroverschrijdende samenwerking binnen de Commissie teneinde het potentieel van de culturele en de creatieve sector ten volle te benutten om slimme groei, sociale cohesie en een interculturele dialoog in Europa te bevorderen en optimaal gebruik maken van de bestaande effectbeoordelingsprocedures om cultuur in alle relevante beleidsmaatregelen en acties van de Unie te integreren;

VERZOEKT DE COMMISSIE, DE LIDSTATEN EN TOEKOMSTIGE VOORZITTERSCHAPPEN, IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

waar passend, ten volle gebruik te maken van de huidige en toekomstige financieringsprogramma's op EU-niveau, mede op het gebied van onderzoek en innovatie (9);

samen te werken aan een tussentijdse evaluatie en aan het definitieve verslag van het werkplan voor cultuur 2011-2014 en monitoringmethoden te ontwikkelen om de uitvoering ervan te toetsen;

informatie over EU-beleid en -maatregelen met een rechtstreekse of onrechtstreekse invloed op culturele kwesties regelmatig en vroegtijdig te delen, hetgeen voor een doeltreffende Europese en nationale coördinatie moet zorgen; hiertoe verzoekt hij de COMMISSIE aan het Comité culturele zaken verslag te doen van haar initiatieven ter zake, onder andere van die in haar jaarlijkse werkprogramma, en de TOEKOMSTIGE VOORZITTERSCHAPPEN om verslag te doen van de werkzaamheden van andere voorbereidende instanties van de Raad;

uiterlijk eind 2013 contactpunten aan te wijzen voor het bundelen en coördineren van verkennende studies en onderzoek;

samen te werken om erop toe te zien dat een vervolg wordt gegeven aan deze conclusies;

KOMT OVEREEN OM:

in 2015 de balans op te maken van de uitvoering van deze conclusies (10).


(1)  In overeenstemming met de conclusies van de Raad van 19 mei 2011 over de bijdrage van cultuur aan de uitvoering van de Europa 2020-strategie (PB C 175 van 15.6.2011, blz. 1).

(2)  Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het Werkplan voor cultuur 2011-2014 (PB C 325 van 2.12.2010, blz. 1).

(3)  Slotverslag van ESSnet-Culture:

http://ec.europa.eu/culture/news/20121026-ess-net_en.htm

(4)  Zoals vermeld in de conclusies van de Raad van 19 mei 2011.

(5)  Onverminderd de onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017 (COM(2011) 928 final — doc. 5089/12) en de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader 2014-2020.

(6)  Satellietrekeningen vormen een kader dat met de centrale rekeningen verbonden is, waarmee de aandacht kan worden gevestigd op een bepaald gebied of aspect van het economische en sociale leven in het kader van nationale rekeningen (http://stats.oecd.org/glossary/detail.asp?ID=2385).

(7)  14256/12 (COM(2012) 537 final).

(8)  Strategieën voor slimme specialisatie zijn een instrument waarmee regio's en steden, op basis van hun eigen onderscheiden profiel, hun eigen sterke punten in kaart brengen en strategieën inzake economische en sociale insluiting ontwikkelen. Zij maken deel uit van de ex-antevoorwaarden die in het voorgestelde regelgevingskader voor het cohesiebeleid 2014-2020 opgenomen zijn. (Mededeling van de Commissie over „Bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie” — COM(2010) 553 final — doc. 14679/10.)

(9)  Met deze conclusies wordt niet vooruitgelopen op de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader 2014-2020.

(10)  Het opmaken van de balans kan betrekking hebben op: de vorderingen bij vergelijkbare statistieken, de vorming van netwerken van uiterlijk in 2013 aan te wijzen contactpunten, en het functioneren van het delen van informatie over EU-beleid en -maatregelen die invloed hebben op cultuur. Deze lijst is niet uitputtend.


19.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 393/11


Conclusies van de Raad van 26 november 2012 over de Europese strategie voor een beter internet voor kinderen

2012/C 393/04

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

NEEMT MET BELANGSTELLING NOTA VAN:

de aanneming door de Commissie van de „Europese strategie voor een beter internet voor kinderen” (1) op 2 mei 2012 en ONDERSCHRIJFT dat in de strategie het accent op vier speerpunten komt te liggen: 1) bevorderen van kwalitatief hoogwaardige online-inhoud voor kinderen, 2) zorgen voor meer bewustmaking en meer eigen kracht, 3) creëren van een veilige online-omgeving voor kinderen, en 4) bestrijden van onlinemateriaal dat seksueel misbruik van kinderen bevat;

HERINNERT AAN:

de EU-agenda voor de rechten van het kind (2), waarvan een van de doelstellingen een hoog niveau van bescherming van kinderen in de digitale wereld is, maar die tegelijkertijd hun recht op toegang tot het internet strikt wil eerbiedigen in het belang van hun sociale en culturele ontwikkeling,

het belang van de programma's voor een veiliger internet via welke de EU sedert 1999 de inspanningen om van het internet een veiliger plaats voor kinderen te maken, heeft gecoördineerd en ondersteund, alsook de essentiële rol van centra voor veiliger internet,

de digitale agenda voor Europa (3) waarvan de acties onder meer gericht zijn op het vergroten van de mediageletterdheid (4), met name digitale competentie (5), e-insluiting, en op het aanmoedigen van technologische innovatie en het scheppen van banen, en die daarmee bijdraagt aan de digitale interne markt;

BENADRUKT:

1.

dat zijn conclusies van 2011 over de bescherming van kinderen in de digitale wereld (6), waarin hij de lidstaten, de Commissie en het bedrijfsleven verzocht stappen te ondernemen om een veilige online-omgeving voor kinderen tot stand te brengen, alsook de nodige maatregelen te nemen om illegale inhoud, zoals beelden van het seksueel misbruik van kínderen, te bestrijden, nog steeds relevant zijn;

2.

de vaststelling van Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (7), dat de lidstaten moeten uitvoeren;

3.

dat, aangezien de conclusies van de Raad van 2011 en Richtlijn 2011/93/EU op grote schaal acties uit hoofde van het derde en het vierde punt van de „Europese strategie voor een beter internet voor kinderen” bestrijken, de onderhavige conclusies zich voornamelijk zullen toespitsen op de thema's die onder het eerste en het tweede punt van de Europese strategie aan de orde komen;

4.

dat de onderhavige conclusies en die uit 2011 elkaar aanvullen en een algehele respons van de Raad op de door de Commissie voorgestelde strategie vormen;

NEEMT NOTA VAN:

1.

de vorming, op initiatief van de Commissie, van de „coalitie om het internet tot een betere plaats voor kinderen te maken” en haar werkplan om op de vijf actiegebieden (meldingsinstrumenten, aan de leeftijd aangepaste privacysettings, beoordeling inhoud, ouderlijk toezicht, verwijderen van materiaal met kindermisbruik) vorderingen en resultaten te boeken (8);

2.

de Commissievoorstellen voor een verordening tot vaststelling van de Connecting Europe Facility (9) en een verordening voor trans-Europese telecommunicatienetwerken (10), die voorzien in financiering voor de infrastructuur voor veiliger internetdiensten, zowel op Europees als op nationaal niveau;

3.

de Commissievoorstellen voor een verordening tot vaststelling van „Horizon 2020” (11), die voorziet in financiering voor onderzoek in onder meer gebieden die verband houden met de interactie tussen kinderen en het internet, en een verordening tot vaststelling van „Erasmus voor iedereen” (12), die voorziet in financiering voor initiatieven inzake media- en digitale geletterdheid in het onderwijs;

4.

de oproep van de Commissie aan de lidstaten om een nationale digitale pleitbezorger aan te stellen die tot taak heeft de voordelen van een inclusieve digitale maatschappij te propageren (13);

5.

de werkzaamheden van de Raad van Europa in het kader van zijn strategie op het gebied van internetbeheer (2012-2015) met betrekking tot het beschermen en sterker maken van kinderen wanneer zij online gaan;

6.

de zeer positieve resultaten en praktijken van bestaande projecten op nationaal niveau, die soortgelijke doelen ondersteunen, zoals het creëren van hoogwaardige online-inhoud voor kinderen, of de bescherming van minderjarigen door middel van bijvoorbeeld instrumenten voor controle, bewustmaking en meer eigen kracht;

ONDERSTREEPT DAT:

1.

het interactieve en alomtegenwoordige karakter van internet veel kansen biedt voor de ontwikkeling van mediageletterdheid, met name digitale vaardigheden, die ondersteuning bieden voor het kritische denken, de analytische vaardigheden, innovatie en creativiteit. De ontwikkeling van mediageletterdheid, met name digitale vaardigheden, is belangrijk voor kinderen om zich op een veilige manier te kunnen aanpassen aan de voortdurend evoluerende nieuwe technologieën, en meer in het algemeen om hun wereld op een veilige en creatieve manier vorm te geven;

2.

onvoldoende investeren in beleid dat kinderen raakt op lange termijn diepgaande effecten kan hebben voor onze samenlevingen (14), wat erop wijst dat het nodig is aandacht te besteden aan de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van kinderen online, en internet tot een plek te maken waar kansen worden geboden aan alle kinderen van Europa ongeacht hun etnische, culturele en sociale achtergrond, en aan kinderen met een handicap en specifieke behoeften, met als doel de bestaande digitale kloven te dichten;

3.

de uitvoering van in het kader van de Europese strategie gestarte activiteiten zowel op nationaal als op Europees niveau moet worden gecoördineerd, waarbij interactie tussen meerdere belanghebbenden, waaronder met name kinderen, overheidsinstanties, bevoegde instellingen, ngo's en het bedrijfsleven moet worden bevorderd; een voorbeeld van nauwere samenwerking op Europees niveau is het zorgen voor verdere en intensievere coördinatie van de werkzaamheden in het kader van het door de EU gefinancierde netwerk van Safer Internet Centres;

4.

zelfregulering van belang is omdat de internetomgeving snel verandert en flexibiliteit nodig is om het groeipotentieel en aanpassingsvermogen van het net niet te belemmeren; om doeltreffend te zijn is er evenwel onafhankelijk toezicht op en onafhankelijke evaluatie van zelfregulering nodig, in nauwe combinatie met initiatieven inzake bewustmaking en empowerment;

BEVEELT AAN MAATREGELEN TE NEMEN OP DE VOLGENDE GEBIEDEN:

GEBIED 1: Meer kwalitatief hoogwaardige online-inhoud voor kinderen

AANGEZIEN:

1.

kinderen via steeds veelsoortiger toestellen en op steeds jongere leeftijd blootstaan aan internet, maar geen inhoud met voldoende kwaliteit vinden die aan hun leeftijd is aangepast;

2.

de term „hoogwaardige online-inhoud voor jonge kinderen” moet worden uitgelegd als inhoud waar kinderen in een aantal opzichten baat bij hebben — bijvoorbeeld omdat hun kennis, vaardigheden en competenties, met bijzondere nadruk op creativiteit, erdoor toenemen — maar die tegelijkertijd voor hen aantrekkelijk en bruikbaar is, alsook betrouwbaar en veilig, en in voorkomend geval reclamemededelingen of commerciële mededelingen als zodanig herkenbaar maakt (15);

3.

de beschikbaarheid van hoogwaardige online-inhoud voor kinderen het beter gebruik van het internet door kinderen kan doen toenemen en de penetratie en het actieve gebruik van breedbandinternet in EU-huishoudens sterk kan bevorderen (16), en vice versa;

4.

het vergroten van het bewustzijn en het vertrouwen van de consumenten (kinderen, ouders en opvoeders) bij het gebruik van inhoud in verschillende landen en met verschillende toestellen de fragmentatie van de digitale eengemaakte markt zou kunnen verminderen, zonder dat daarbij voorbij wordt gegaan aan de specifieke taal- en cultuurkenmerken van elke lidstaat;

5.

voor de bevordering, de productie en de verspreiding van hoogwaardige online-inhoud dynamische, nauwe samenwerking nodig is tussen openbare en particuliere producenten van inhoud, deskundigen op het gebied van veilig internet voor kinderen (bv. ngo's en onlineveiligheidscentra), aanbieders van internetdiensten en degenen die een rol spelen bij de opvoeding van kinderen (bv. ouders en leerkrachten), alsook de kinderen zelf;

VERZOEKT DE LIDSTATEN, DE COMMISSIE EN HET BEDRIJFSLEVEN OM BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

1.

innovatie aan te moedigen via het gebruik van software met een open broncode en open normen om hoogwaardige online-inhoud door en voor kinderen te produceren door steun te verlenen aan projecten en initiatieven, onder meer de ontwikkeling van interoperabele platforms die toegang bieden tot dergelijke inhoud;

2.

de kwantitieve en kwalitatieve aspecten van online-inhoud te beoordelen door de ontwikkeling van leeftijds- en inhoudsclassificaties (waaronder classificaties op basis van gebruikerstevredenheid en evaluaties van deskundigen), die betrouwbaar zijn en onderlinge vergelijkingen tussen verschillende lidstaten en toestellen mogelijk maken, met ruimte voor culturele verschillen tussen de lidstaten;

3.

te zoeken naar manieren om bij het creëren van hoogwaardige online-inhoud de taalbarrière te slechten, bijvoorbeeld met verbeterde machinevertalingen, en daarmee bij te dragen aan de totstandkoming van de digitale interne markt;

GEBIED 2: Zorgen voor meer bewustmaking en meer eigen kracht

AANGEZIEN:

om kinderen in staat te stellen het internet veilig te gebruiken, de kwestie moet worden opgelost van de technische instrumenten die veilige navigatie op het internet mogelijk maken, en daarnaast kinderen moeten worden uitgerust met de passende kennis, vaardigheden en competenties zodat zij op doeltreffende en verantwoordelijke wijze kunnen omgaan met de online-omgeving,

voor de onderwijssector en de ouders een belangrijke rol is weggelegd in het helpen van kinderen bij het voordelig en creatief benutten van de door het internet geboden kansen en bij het herkennen van en het omgaan met risico's op het internet. Toch wordt ook onderkend dat leerkrachten en ouders zelf ondersteuning en opleiding nodig hebben, niet alleen om de snelle en onvoorspelbare veranderingen in de virtuele levens van kinderen, maar ook de voortdurend evoluerende nieuwe technologieën te volgen;

VERZOEKT DE LIDSTATEN:

1.

de strategieën om het onderwijs in onlineveiligheid en digitale vaardigheden in de scholen op te nemen voortvarender uit te voeren, en het gebruik van internet voor alle schoolvakken aan te moedigen en in verband daarmee de adequate opleiding van leerkrachten te ondersteunen;

2.

de verwerving van digitale vaardigheden door ouders en kinderen te versterken in het kader van informeel en niet-formeel leren, onder meer in jeugdorganisaties via goed opgeleide jeugdwerkers;

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM:

3.

de deelname van kinderen bij het op touw zetten van nationale en pan-Europese bewustmakingscampagnes, wetgeving of andere maatregelen en activiteiten die gevolgen hebben voor de onlineactiviteiten van kinderen, actief te ondersteunen, bijvoorbeeld door steun te blijven verlenen aan de door de Safer Internet Centres beheerde nationale jeugdpanels;

4.

op nationaal en pan-Europees niveau mediageletterdheid, met name digitale vaardigheden, verder te ontwikkelen en bewustmaking te propageren;

VERZOEKT DE LIDSTATEN, DE COMMISSIE EN HET BEDRIJFSLEVEN OM BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

5.

steun te verlenen voor publiek-private partnerschappen met het oog op een betere bewustmaking en empowerment, met nadruk op de door het internet geboden kansen, op nationaal en EU-niveau, die ouders en kinderen van alle sociale, etnische en culturele achtergronden bereiken, waaronder kinderen uit sociaaleconomisch zwakke milieus en kinderen met bijzondere behoeften;

6.

te blijven zorgen voor feitenmateriaal en kennis over de gedragspatronen van kinderen op het internet en de invloed van diensten en technologieën op de manier waarop kinderen het internet gebruiken;

7.

de voorzieningen voor ouderlijk toezicht te verbeteren zodat ze op ieder toestel efficiënt werken en interoperabel zijn en in zoveel mogelijk talen beschikbaar zijn, en strategieën uit te werken om ouders bewust te maken van het bestaan van voorzieningen voor ouderlijk toezicht, rekening houdend met het recht van de kinderen op privacy, informatie en vrijheid van meningsuiting;

8.

een gemeenschappelijk minimaal standaardmodel voor melding van categorieën schadelijke inhoud alsmede prestatiecriteria voor de meldingsprocedures te coördineren om vergelijkbare, transparante en voor verschillende landen en toestellen bruikbare meldingsprocedures tot stand te brengen;

9.

de nodige steun te verlenen voor het opzetten, ontplooien en controleren van daadwerkelijke meldingen van schadelijke inhoud en follow-upmechanismen, voor het intensiveren van de samenwerking binnen het bedrijfsleven en met overheidsinstanties, ngo's en hotlines en voor het waarborgen van het gebruik van mechanismen en relevante platformen en toestellen die nodig zijn voor internationale samenwerking;

10.

bestaande zelfreguleringsinitiatieven inzake onlinereclame uit te voeren en voortdurend aan te passen aan nieuwe vormen van reclame;

VERZOEKT HET BEDRIJFSLEVEN OM:

11.

door middel van standaardinstellingen privacy toe te passen en effectieve manieren uit te werken en toe te passen voor het informeren van kinderen en ouders over hun onlineprivacyinstellingen;

12.

zelfreguleringsinitiatieven inzake onlinereclame verder te ontwikkelen.

Om voor een daadwerkelijke follow-up van deze conclusies te zorgen verzoekt de RAAD VAN DE EUROPESE UNIE:

1.

de CEO coalitie om aan de Raad haar eindverslag te presenteren, naar verwacht in januari 2013;

2.

de Commissie op gezette tijden feedback en informatie te geven over de vorderingen betreffende de initiatieven in het kader van de Europese strategie voor een beter internet voor kinderen, met name aan de hand van de bij de beoordeling van de implementatie van de Europese strategie uit te voeren benchmarkings- en evaluatieprocessen;

3.

de Commissie en de lidstaten, zonder vooruit te lopen op de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader 2014-2020, op passende wijze gebruik te maken van de bestaande en toekomstige EU-financieringsprogramma's voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europese strategie voor een beter internet voor kinderen met betrekking tot de vier speerpunten en van de onderhavige conclusies.


(1)  COM(2012) 196 final — doc. 9486/12.

(2)  COM(2011) 60 final — doc. 7226/11.

(3)  Doc. 9981/10 REV 1 (COM(2010) 245 final/2).

(4)  Mediageletterdheid is „het vermogen om toegang te hebben tot de media en de inhoud ervan te begrijpen, kritisch te evalueren, te creëren en te communiceren” (conclusies van de Raad van 27 november 2009 over mediageletterdheid in de digitale omgeving (PB C 301 van 11.12.2009, blz. 12)).

(5)  „(…) Digitale competentie vereist een gedegen inzicht in en kennis van de aard, de rol en de mogelijkheden van de technologieën van de informatiemaatschappij in alledaagse situaties (…) en inzicht in de mogelijkheden en potentiële risico's van het internet en communicatie via elektronische media (e-mail, netwerkinstrumenten) (…). De vaardigheden omvatten: het vermogen om informatie te zoeken, te verzamelen en te verwerken en deze op kritische en stelselmatige wijze te gebruiken (…) men moet ook in staat zijn technologieën van de informatiemaatschappij te gebruiken als hulp bij kritisch denken, creativiteit en innovatie (…).” (Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (2006/962/EG) (PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10))

(6)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 15.

(7)  PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1, en rectificatie van de richtlijn (PB L 18 van 21.1.2012, blz. 7).

(8)  De coalitie is een initiatief onder impuls van het bedrijfsleven met als leden Europese en mondiale ICT- en mediabedrijven (http://ec.europa.eu/information_society/activities/sip/docs/ceo_coalition/ceo_coalition_statement.pdf).

(9)  16176/11.

(10)  16006/11.

(11)  17933/11.

(12)  17188/11.

(13)  Zie voor informatie: https://ec.europa.eu/digital-agenda/en/digital-champions;

https://ec.europa.eu/digital-agenda/en/about-0

(14)  Een EU-agenda voor de rechten van het kind.

(15)  Gebaseerd op: Producing and providing online content for children and young people — An inventory, http://ec.europa.eu/information_society/activities/sip/docs/competition/final_draft.pdf

(16)  Werkdocument van de Commissiediensten van 23 maart 2012 over de uitvoering van de nationale breedbandplannen (SWD(2012) 68 final), blz. 17.


19.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 393/15


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 november 2012, over de participatie en sociale insluiting van jongeren, met nadruk op die met een migrantenachtergrond

2012/C 393/05

DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

HERINNEREND AAN DE POLITIEKE ACHTERGROND VAN DIT VRAAGSTUK, UITEENGEZET IN DE BIJLAGE, EN MET NAME AAN HET VOLGENDE:

1.

In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) worden eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, genoemd als belangrijkste waarden van de Europese Unie. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen (1).

2.

Artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat het optreden van de Europese Unie erop gericht is de deelneming van jongeren aan het democratisch leven in Europa aan te moedigen.

3.

In de resolutie over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (2) wordt het bevorderen van actief burgerschap en sociale inclusie van alle jongeren een van de algemene doelstellingen genoemd, en gelden participatie en sociale insluiting als twee van de acht actiegebieden. Beginselen die volgens de resolutie alle beleidsmaatregelen en activiteiten met betrekking tot jongeren moeten leiden, zijn onder meer dat jongeren als een maatschappelijke waarde worden beschouwd, en dat hun recht om deel te nemen aan de ontwikkeling van beleid dat hen betreft, gestalte krijgt in een permanente gestructureerde dialoog met jongeren en jongerenorganisaties.

4.

Europa 2020 stelt drie prioriteiten, die elkaar versterken en die gebaseerd zijn op slimme, duurzame en inclusieve groei. In het kader van het vlaggenschipinitiatief Europees Platform tegen armoede en sociale uitsluiting, wordt in het bijzonder gewezen op de noodzaak om de sociale en territoriale cohesie te versterken zodat iedereen kan delen in de groei en de werkgelegenheid, en mensen die met armoede en sociale uitsluiting te kampen hebben, een menswaardig bestaan kunnen opbouwen en actief kunnen deelnemen aan de samenleving. Jeugdzaken wordt tevens aangemerkt als een belangrijk gebied waarop het initiatief „Jongeren in beweging” ten doel heeft de resultaten in het formeel en niet-formeel onderwijs te verbeteren en jongeren gemakkelijker toegang tot de arbeidsmarkt te bieden;

EN OPMERKEND DAT:

5.

deze conclusies betrekking hebben op alle jongeren, met nadruk op die met een migrantenachtergrond (3);

REKENING HOUDEND MET HET VOLGENDE:

6.

actieve participatie van jongeren omvat alle terreinen die het leven van jongeren beïnvloeden, alsook actieve betrokkenheid bij het democratisch gebeuren;

7.

sociale insluiting van jongeren houdt toegang in tot diensten als gezondheidszorg, formeel onderwijs en non-formeel en informeel leren, informatie- en communicatietechnologie (ict), cultuur, huisvesting, sociale diensten en werkgelegenheid, ongeacht sekse, ras of etnische afstamming, godsdienst en levensovertuiging, handicap, leeftijd, en seksuele gerichtheid;

8.

raciale, etnische, culturele en godsdienstige verscheidenheid is een centraal kenmerk van de Europese Unie. Mobiliteit en migratie zijn een grote bron van diversiteit geweest; in 2011 woonden er in de EU 20,5 miljoen onderdanen van derde landen, die in de EU-context over het algemeen immigranten worden genoemd, en zij vertegenwoordigden ongeveer 4 % van de totale bevolking van de EU, en er waren 12,8 miljoen EU-burgers die in een andere lidstaat dan de hunne woonden, oftewel 2,5 % van de EU27-bevolking (4);

9.

de leeftijd van immigranten verschilt van lidstaat tot lidstaat. In 2011 was meer dan de helft tussen 20 en 34 jaar oud (5);

10.

de negatieve effecten van de economische en financiële crisis op groei en werkgelegenheid treffen vooral kansarme jongeren. Met name heeft het percentage van de jeugdwerkloosheid in de Europese Unie het verontrustende niveau van meer dan 20 % bereikt, en stijgt het nog, bij jongeren in de leeftijdsgroep onder de 25 jaar. 21,1 % van de jongeren van 18-24 jaar loopt een armoederisico;

11.

de gebeurtenissen in het zuiden van het Middellandse Zeegebied sedert eind 2010 hebben aanzienlijke bewegingen van jonge migranten op gang gebracht, met rechtstreekse gevolgen voor de grenzen van de EU;

12.

het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen (EIF) streeft ernaar de Europese samenwerking te bevorderen teneinde vergelijkbare rechten, verantwoordelijkheden en kansen voor allen te verwezenlijken (6);

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

13.

formeel onderwijs en niet-formeel en informeel leren zijn van cruciaal belang voor volledige integratie en sociale cohesie. Alle jongeren moeten gelijke toegang hebben tot onderwijs, beroepsopleiding en de arbeidsmarkt. Jongeren met een migrantenachtergrond die in het onderwijsstelsel van het gastland worden geïntegreerd, kunnen hun kennis, vaardigheden en competenties vergroten, waardoor zij veel gemakkelijker een baan kunnen vinden;

14.

niet-formeel en informeel leren ondersteunen het formeel onderwijs en kunnen de sociale en economische insluiting van jongeren bevorderen. In dit verband is het werk van jongerenorganisaties en jeugdwerkers door, met en voor jongeren, met name met die welke een migrantenachtergrond hebben, belangrijk;

15.

een groot aantal activiteiten in verband met niet-formeel en informeel leren wordt gesteund via financieringsprogramma's van de EU. Sommige programma's, zoals de programma's voor de jeugd, zijn aangepast aan de behoeften van jongeren, en zijn toegankelijk voor alle jongeren, ongeacht hun opleidingsniveau, achtergrond en keuzes;

16.

uit een toenemend aantal studies blijkt dat jonge vrouwen en mannen met een migrantenachtergrond grote nadelen blijven ondervinden in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en bij de overgang van school naar werk, ondanks het feit dat een groot deel van deze groep personen in hun land van verblijf is gesocialiseerd of daar is geboren (7). Uit gegevens blijkt voorts dat jonge vrouwen met een migrantenachtergrond vaker getroffen worden door werkloosheid en sociale uitsluiting dan jonge mannen;

17.

een succesvolle integratie van migranten is van essentieel belang voor de welvaart van en het wederzijds begrip en de communicatie tussen niet alleen de individuele migranten en de plaatselijke samenleving, maar tevens van de EU als geheel, aangezien zij bijdraagt tot economische groei en culturele rijkdom;

18.

mobiele jonge EU-burgers en jongeren met een migrantenachtergrond de kans geven om hun potentieel inzake actieve participatie op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau te ontplooien, is een essentiële factor om tot grotere sociale insluiting en een gezonde, duurzame en democratische werking en verdere ontwikkeling van de samenleving te komen;

19.

racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid blijven een groot punt van bezorgdheid in de EU, ook voor jongeren met een migrantenachtergrond. Alle maatregelen ten aanzien van jongeren, ook die met een migrantenachtergrond, moeten sporen met het Handvest van de grondrechten van de EU, met name met het bevorderen van non-discriminatie, de rechten van het kind en de bescherming van persoonsgegevens, en mogen niet leiden tot stigmatisering van een bepaalde groep;

20.

strategieën die gericht zijn op sociale insluiting zouden de participatie van jongeren met een migrantenachtergrond aan het democratisch, economisch, sociaal en cultureel leven moeten vergemakkelijken;

STELLEN DE VOLGENDE PRIORITEITEN VAST VOOR HET VERSTERKEN VAN DE PARTICIPATIE EN DE SOCIALE INSLUITING VAN JONGEREN MET EEN MIGRANTENACHTERGROND:

het is van vitaal belang dat volledige participatie en sociale insluiting van alle jongeren, vooral jongeren met een migrantenachtergrond, worden bevorderd, met name door:

21.

alle jongeren te betrekken bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van alle beleidsmaatregelen die op hen betrekking hebben;

22.

de interculturele dialoog en het interculturele begrip te bevorderen; met name door mensen met een verschillende culturele achtergrond actief bij de samenleving te betrekken, en aldus discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid te bestrijden;

23.

de gelijkheid van jonge vrouwen en mannen te bevorderen, met name door gelijke toegang te bieden tot kwaliteitsonderwijs en -opleiding en een soepele overgang van school naar werk te faciliteren;

24.

te onderkennen dat niet-formeel en informeel leren een cruciale rol vervullen en dat het uiterst belangrijk is de leerresultaten daarvan te valideren;

25.

de rol te erkennen die jongerenorganisaties, inclusief de migrantenjongerenorganisaties, en andere delen van de civiele samenleving spelen bij het ondersteunen van de insluiting van jongeren;

26.

de lokale, regionale en nationale overheden actief te betrekken bij de uitvoering van beleidsmaatregelen op het gebied van sociale insluiting; en de samenwerking rond vraagstukken in verband met migratie, waaronder de ondersteuning van de participatie en sociale insluiting van jongeren, te versterken;

27.

het belang van het leren van de officiële taal of talen van het gastland, alsmede andere vreemde talen te erkennen;

VERZOEKEN DE LIDSTATEN, BINNEN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

28.

bij de ontwikkeling van beleid en de verstrekking van diensten rekening te houden met de specifieke behoeften van jongeren met een migrantenachtergrond en de moeilijkheden die zij ondervinden; te voorzien in laagdrempelige diensten voor jongeren die met discriminatie, vreemdelingenhaat en racisme geconfronteerd werden of dreigen te worden; daarbij rekening te houden met het feit dat actief burgerschap van jongeren mede gebaseerd is op hun verantwoordelijkheden en op hun inzet voor actieve participatie in de samenleving;

29.

jeugd- en jongerenwerk en -beleid te bevorderen ter versterking van actieve participatie, sociale insluiting, solidariteit en interculturele dialoog tussen jongeren, dat tot aanvaarding van de toenemende diversiteit onder alle jongeren leidt; innovatieve methoden te ontwikkelen voor het verrichten van jeugdwerk op plekken waar jongeren samenkomen;

30.

de persoonlijke ontwikkeling en het persoonlijke welzijn van alle jongeren te bevorderen door te voorzien in arbeidsmogelijkheden voor jongeren, zodat zij hun potentieel ten volle kunnen benutten en actieve en geëngageerde burgers kunnen worden;

31.

de actieve betrokkenheid van jongeren met een migrantenachtergrond bij en hun actieve participatie in hun lokale gemeenschappen te ondersteunen, vooral met betrekking tot kansen inzake niet-formeel en informeel leren;

32.

de toegankelijkheid van het cultuur-, sport- en vrijetijdsaanbod te vergroten omdat dit belangrijke instrumenten zijn voor de sociale insluiting van jongeren met een migrantenachtergrond en mobiele jonge EU-burgers;

33.

onderwijs- en opleidingsstelsels te ontwikkelen en te zorgen voor leraren die over de nodige opleiding en competenties beschikken om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van de individuele lerenden, inclusief een betere leerondersteuning voor jongeren met een migrantenachtergrond;

34.

de meertaligheid van jonge mobiele EU-burgers en jongeren met een migrantenachtergrond te bevorderen en het aanleren van de officiële taal of talen van het land van verblijf te ondersteunen teneinde jongeren in staat te stellen kennis op te doen en volledig deel te nemen aan onderwijs en culturele en sociale activiteiten;

35.

samen te werken met jeugdwerkers en jongerenorganisaties, inclusief migrantenjongerenorganisaties, bij het ontwikkelen, bevorderen en ondersteunen van laagdrempelige leeractiviteiten in groepsverband teneinde wederzijdse eerbied, tolerantie en intercultureel begrip te stimuleren;

36.

sociale insluiting in de informatiemaatschappij te bevorderen door bijvoorbeeld de mediageletterdheid bij jongeren met een migrantenachtergrond te vergroten;

37.

jonge mobiele EU-burgers en jongeren met een migrantenachtergrond te ondersteunen bij de overgang van onderwijs of opleiding naar werk en te zorgen voor gelijke toegang tot jongerengaranties voor alle jongeren overeenkomstig de nationale wetgeving en dienstverlening;

38.

de participatie van jonge mobiele EU-burgers en jongeren met een migrantenachtergrond in besluitvormingsstructuren te bevorderen en hun effectieve participatie in en bijdrage aan beleidsmaatregelen en programma's die op hen betrekking hebben te vergroten;

39.

de vorming van netwerken te ondersteunen en strategische partnerschappen te stimuleren tussen jongerenorganisaties, inclusief organisaties van migrantenjongeren, overheden op lokaal, regionaal en nationaal niveau en de particuliere sector, met het oog op het opzetten van door jongeren geleide projecten en evenementen waarbij diversiteit wordt erkend en insluiting wordt bevorderd;

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

40.

alle jongeren te betrekken bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van alle beleidsmaatregelen die op hen betrekking hebben;

41.

de naar gender onderscheiden situatie van jonge vrouwen en mannen met een migrantenachtergrond te analyseren en maatregelen te ontwikkelen voor gelijke kansen en genderevenwicht;

42.

de belangrijke rol te onderkennen die de lokale samenleving speelt bij het helpen van jongeren met en migrantenachtergrond om hun kennis, vaardigheden en competenties uit te breiden door middel van formeel onderwijs en kansen inzake niet-formeel en informeel leren en ontwikkeling.

43.

optimaal gebruik te maken van het Europees Jaar van de burger 2013 om volledig te kunnen focussen op de mobiliteit en de volledige participatie van jonge mobiele EU-burgers in de Europese samenleving en jonge mobiele EU-burgers en jongeren met een migrantenachtergrond meer bewust te maken van hun rechten en verantwoordelijkheden teneinde de samenhang en het wederzijds begrip te vergroten;

44.

de sectordoorsnijdende samenwerking en synergie te bevorderen van de verschillende belanghebbenden die zich op nationaal, regionaal en Europees niveau met migratievraagstukken bezighouden;

45.

programma's en activiteiten te ondersteunen die de toegang tot banen vergemakkelijken en de inzetbaarheid van mobiele jonge EU-burgers en jongeren met een migrantenachtergrond verbeteren, door loopbaanbegeleiding en informatie over mogelijkheden inzake werkgelegenheid, onderwijs en opleiding;

46.

na te gaan of informatie- en adviseringsdiensten voor jongeren zich kunnen richten op jongeren met een migrantenachtergrond teneinde in een persoonlijk gesprek of online innoverende informatie en advisering op maat te verstrekken;

47.

de samenwerking aan te moedigen en te ondersteunen tussen jongerenorganisaties, inclusief migrantenjongerenorganisaties, en de media, om een onpartijdig beeld te schetsen van jongeren met een migrantenachtergrond en op die manier hun sociale inclusie te bevorderen;

48.

de aanneming toe te juichen van een voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de validering van niet-formeel en informeel leren en te erkennen dat met name jongerenorganisaties een essentiële rol spelen bij het verstrekken van mogelijkheden tot niet-formeel en informeel leren, die voor jongeren met een migrantenachtergrond van cruciaal belang zijn;

49.

te trachten ervoor te zorgen dat de uitvoering van de volgende generatie EU-programma's en andere instrumenten ten behoeve van jongeren toegankelijk zijn en toegesneden zijn op de behoeften van alle jongeren, en de ondersteuning en financiering van jongerenactiviteiten die gericht zijn op sociale insluiting en interculturele dialoog tussen jongeren uit EU- en niet-EU-landen op alle niveaus te versterken;

VERZOEKEN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HAAR BEVOEGDHEDEN:

50.

goede praktijken inzake „sociale insluiting” van mobiele jonge EU-burgers en jongeren met een migrantenachtergrond te bevorderen, op basis van desbetreffende studies, zoals het beleidsverslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek over ict voor kansarme jongeren en de studie betreffende de „waarde van jeugdwerk”, waarbij verschillende jeugdwerkactiviteiten en de waarde daarvan voor jongeren in de EU in kaart zullen worden gebracht;

51.

te zorgen voor meer synergie tussen de betrokken beleidstakken, in het bijzonder de samenhang tussen de EU-strategie voor jongeren en de prioriteit „Inclusieve groei” van Europa 2020;

52.

verdere feiten en kennis te verzamelen over de thema's participatie en sociale insluiting van jongeren met een migrantenachtergrond en mobiele jonge EU-burgers.


(1)  Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(2)  PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1.

(3)  In deze conclusies verwijst de term „jongeren met een migrantenachtergrond” naar jongeren die legaal in de EU verblijven en onderdaan zijn van een derde land, ongeacht waar zij geboren zijn, alsmede jongeren die onderdaan van de gastlidstaat geworden zijn, maar wier ouders buiten de EU geboren zijn. De term „mobiele jonge EU-burgers” verwijst naar alle EU-burgers die verblijven in een EU-land waar zij zelf of hun ouders niet geboren zijn en die derhalve hun recht van vrij verkeer en verblijf uit hoofde van het verdrag uitoefenen. Er is een duidelijk onderscheid tussen de wetgevingskaders die van toepassing zijn op onderdanen van derde landen en op EU-burgers die hun recht van vrij verkeer uitoefenen. Alle maatregelen betreffende integratie zijn van toepassing op onderdanen van derde landen, terwijl inclusie en actieve participatie in de plaatselijke samenleving zowel betrekking hebben op mobiele jonge EU-burgers als op jongeren met een migrantenachtergrond.

(4)  Eurostat, Statistics in focus, 31/2012.

(5)  Bron Eurostat (migr_pop2ctz).

(6)  Beschikking 2007/435/EG van de Raad van 25 juni 2007 tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen (PB L 168 van 28.6.2007, blz. 18).

(7)  De studie van het FRA over migranten, minderheden en werkgelegenheid (2011).


BIJLAGE

Politieke achtergrond

1.

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 28 juni 2001 met het oog op het stimuleren van het initiatief, de ondernemingszin en de creativiteit van jongeren: van uitsluiting naar empowerment (1).

2.

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 22 mei 2008, over de participatie van kansarme jongeren (2).

3.

Conclusies van de Raad van 26 november 2009 over het onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond (3).

4.

Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (4).

5.

Conclusies van de Raad van 18 november 2010 over de rol van sport als bron en motor van actieve sociale insluiting (5).

6.

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over jeugdwerk (6).

7.

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over actieve insluiting van jongeren: bestrijding van werkloosheid en armoede (7).

8.

Conclusies van de Raad over Bestrijding van armoede onder kinderen en bevordering van het welzijn van kinderen — aangenomen op 17 juni 2011 (8).

9.

Conclusies van de Raad van 28 november 2011 over taalvaardigheden ter bevordering van de mobiliteit (9).

10.

Conclusies van de Raad over de Europese agenda voor de integratie van onderdanen van derde landen, aangenomen door de Raad JBZ in december 2011 (10).

11.

Mededeling van de Commissie over de Europese agenda voor de integratie van onderdanen van derde landen (11).

12.

Europa 2020 — Een Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (12).


(1)  PB C 196 van 12.7.2001, blz. 2.

(2)  PB C 141 van 7.6.2008, blz. 1.

(3)  PB C 301 van 11.12.2009, blz. 5.

(4)  PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1.

(5)  PB C 326 van 3.12.2010, blz. 5.

(6)  PB C 327 van 4.12.2010, blz. 1.

(7)  PB C 137 van 27.5.2010, blz. 1.

(8)  Doc. 11844/11.

(9)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 27.

(10)  Doc. 18296/11.

(11)  COM(2011) 455 final.

(12)  COM(2010) 2020 final.


19.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 393/20


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 november 2012 over de versterking van de feitenbasis voor het uitstippelen van sportbeleid

2012/C 393/06

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN,

1.   HERINNEREND AAN

1.

het mandaat dat de EU op grond van artikel 165 VWEU heeft om de Europese dimensie van de sport te ontwikkelen en de Europese inzet op sportgebied te bevorderen;

2.

het werkplan van de Europese Unie voor sport voor 2011-2014 (1), dat op 20 mei 2011 is vastgesteld en dat hoge prioriteit toekent aan het werken aan een empirisch onderbouwd sportbeleid op EU-niveau en waarbij een deskundigengroep sportstatistiek is ingesteld die aanbevelingen moet doen voor verdere bevordering van de gegevensverzameling op het gebied van sport op basis van de lopende werkzaamheden;

3.

het Witboek Sport van de Commissie van 7 juli 2007 (2) en de mededeling van de Commissie over de ontwikkeling van de Europese dimensie in de sport van 18 januari 2011 (3), waarin gewezen wordt op het belang van een goede feitenbasis voor het uitstippelen van sportbeleid, zoals vergelijkbare gegevens voor de gehele EU over de sociale en economische aspecten van de sport, en waarin concrete actie wordt aangekondigd om dat te bewerkstelligen;

4.

de gestructureerde samenwerking op EU-niveau tussen de lidstaten op het gebied van sportstatistiek, onder impuls van de Commissie, die sedert 2006 bestaat en heeft geleid tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijke methode voor het meten van het economische belang van de sport op basis van een overeengekomen EU-definitie („definitie van sport van Vilnius”), en de ontwikkeling van sportsatellietrekeningen (4) in verscheidene lidstaten;

5.

de studies waarvoor de Commissie in 2010 en 2011 het startschot heeft gegeven, en die de gehele EU bestrijken, over respectievelijk „de bijdrage van sport aan de economische groei en werkgelegenheid in de EU” en over een „mogelijke toekomstige controlefunctie voor sport in de EU” (5);

6.

de eerste EU-conferentie over sportstatistiek, gehouden in Brussel op 23 maart 2011, waar het belang van betere en beter vergelijkbare sportgegevens is bevestigd (6);

2.   OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT

1.

De huidige financiële en economische crisis heeft een belangrijk effect op de overheidsuitgaven in de EU, en dat brengt vele lidstaten ertoe hun middelen te richten op beleidsterreinen die groei en banen genereren.

2.

Hoewel op verschillende niveaus onderzoek is gedaan naar de economische impact van sport, waren de resultaten uit de diverse landen over het algemeen niet vergelijkbaar. Vandaag de dag zijn er steeds meer aanwijzingen dat sport een significante bijdrage levert aan de Europese economie en in belangrijke mate een motor is van groei en werkgelegenheid (7), en tevens zorgt voor sociale cohesie, welzijn en ontwikkeling van zachte vaardigheden (8), en aldus een onmiskenbare bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

3.

Volgens een recente studie voor de gehele EU bedraagt het aandeel van sport 1,76 % van de totale bruto toegevoegde waarde in de EU (9). Wanneer multiplicatoreffecten worden meegenomen, bedraagt het aandeel van sport zelfs 2,98 % van de totale bruto toegevoegde waarde in de EU. Bovendien heeft de groei in de sportsector bewezen arbeidsintensief te zijn, wat tot uiting komt in een groter aandeel van de sport in de totale werkgelegenheid in de EU (2,12 %) dan in de bruto toegevoegde waarde. Gezien de onevenredig hoge arbeidsintensiteit, speelt sport een belangrijke rol bij het waarborgen van werkgelegenheid.

4.

De verzameling van een groot aantal sportgerelateerde gegevens en het gebruik daarvan bij de formulering van beleid kan de kwaliteit van het sportbeleid verhogen. In dit verband worden sportsatellietrekeningen beschouwd als een waardevol instrument voor het genereren van gegevens voor het uitstippelen van sportbeleid. In een aantal lidstaten is aanzienlijke vooruitgang geboekt met het meten van het economische belang van de sport via een sportsatellietrekening op nationaal niveau.

5.

Betere samenwerking voor een hoger niveau van kennis van de sport in de EU kan het best worden bereikt door middel van sectoroverschrijdende samenwerking tussen academici, de sportindustrie, de sportbeweging en nationale en Europese overheden, met inbegrip van de bureaus voor de statistiek.

6.

Eurobarometer-enquêtes zijn een nuttig instrument gebleken om tendensen in de lidstaten in de loop van de tijd te vergelijken wat betreft het resultaat van verschillende vormen van sportbeleid; zij kunnen echter geen degelijke, via het Europees statistisch stelsel door Eurostat verstrekte statistische gegevens vervangen.

7.

De deskundigengroep voor sportstatistieken heeft, conform haar mandaat, een eerste reeks resultaten (10) met betrekking tot specifieke aspecten van een versterkte feitenbasis voor sport ontwikkeld. Dit omvat:

beleidsaanbevelingen op basis van de studie over de bijdrage van sport aan economische groei en werkgelegenheid in de EU, en

een handleiding voor de nationale bureaus voor de statistiek over het opzetten van sportsatellietrekeningen.

8.

Bij de ontwikkeling van een verbeterde feitenbasis voor het uitstippelen van sportbeleid moet rekening worden gehouden met budgettaire restricties op nationaal én Europees niveau die voortkomen uit de financiële en economische crisis.

3.   VERZOEKEN DE EU-LIDSTATEN OM:

1.

vooruitgang te blijven boeken bij de vrijwillige ontwikkeling van sportsatellietrekeningen door een beroep te doen op de beschikbare methodologische instrumenten, door gebruik te maken van de bestaande samenwerkingsstructuren op EU-niveau en door ernaar te streven de daarvoor in aanmerking komende overheidsstructuren, zoals de nationale bureaus voor de statistiek, een rol te geven;

2.

initiatieven aan te moedigen en te ondersteunen die gericht zijn op het verbeteren van de vergaring en verspreiding van informatie en gegevens betreffende de sport, waaronder bestaande nationale gegevens, als middel om een op feiten gebaseerd sportbeleid te versterken;

4.   VERZOEKEN HET VOORZITTERSCHAP VAN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM, IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

1.

de feitenbasis betreffende de sociale en economische aspecten van sport in de EU en haar lidstaten te verbeteren, onder meer door deze onderwerpen op te nemen in het Europees statistisch programma 2013-2017 en de daaropvolgende jaarlijkse statistische werkprogramma's;

2.

te streven naar verbetering van de samenwerking tussen de relevante institutionele structuren voor sport en voor statistiek op EU-niveau en in de lidstaten, teneinde het besef te doen doordringen dat er solide en vergelijkbare gegevens over sport nodig zijn;

3.

een ruimer begrip te bevorderen, rekening houdend met de bestaande gegevens, van de cruciale rol van sport als motor voor groei, werkgelegenheid en ontwikkeling van vaardigheden, maar ook voor sociale samenhang, in het kader van de nationale en regionale beleidsvorming en van de Europa 2020-strategie;

5.   VERZOEKEN DE EUROPESE COMMISSIE OM:

1.

op basis van eerdere werkzaamheden op dit gebied, te overwegen gebruik te maken van de beschikbare en toekomstige financieringsinstrumenten van de EU ter ondersteuning van nationale inspanningen om sportsatellietrekeningen op te zetten;

2.

de versterking van de kennisbasis voor sport te bevorderen, met name door steun te verlenen aan nationale inspanningen, op basis van eerdere werkzaamheden op dit gebied, om sportsatellietrekeningen te ontwikkelen, en aan de uitwisseling van beste praktijken op het niveau van de EU om empirisch te bepalen welke bijdrage sport levert aan economische groei en aan de vrijwaring en uitbreiding van de werkgelegenheid in Europa, zoals

het opstellen van een lijst van gegevens die absoluut noodzakelijk zijn voor het uitstippelen van sportbeleid in Europa, zoals participatie in de sport, en vervolgens het werken aan de vergaring en verspreiding van Europese sportgegevens op deze gebieden,

het invoeren en verspreiden van EU-enquêtes, zoals de Eurobarometer, en studies in overeenstemming met politieke prioriteiten voor sport, die de Raad heeft vastgesteld, en de verwerking van sport in bestaande enquêtes van Eurostat.


(1)  PB C 162 van 1.6.2011, blz. 1.

(2)  Witboek Sport van de Europese Commissie, COM(2007) 391 final.

(3)  Mededeling van de Europese Commissie „Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport”, COM(2011) 12 final.

(4)  Een systeem van satellietrekeningen (hier: sportsatellietrekening — SSA) wordt gedefinieerd als een solide statistisch kader voor het meten van het economische belang van een specifieke bedrijfstak (in dit geval de sportsector) in de nationale economie.

(5)  http://ec.europa.eu/sport/preparatory_actions/studies-surveys-conferences-and-seminars_en.htm

(6)  http://ec.europa.eu/sport/news/eu-conference-on-sport-statistics_en.htm

(7)  Samenvatting van de studie naar de bijdrage van sport aan de economische groei en werkgelegenheid in de EU: http://ec.europa.eu/sport/library/documents/b1/eusf2012-executive-summary-study-costegaeiteu-august-2012.pdf. Eén van de specifieke doelstellingen van de studie was de ontwikkeling van een methodologisch kader, waarbij rekening wordt gehouden met de economische impact van sport in de EU. Om dat te verwezenlijken zijn in de studie alle nationale ramingen samengevoegd tot een multiregionaal systeem van sportsatellietrekeningen (waarin elke lidstaat wordt aangemerkt als een vertegenwoordiging van een regionale entiteit van de EU-27) overeenkomstig de definitie van sport van Vilnius.

(8)  Zachte vaardigheden en competenties — teamwerk, discipline, initiatief, doorzettingsvermogen, organisatorische vaardigheden — verworven door het deelnemen aan of het organiseren van sport op basisniveau — spelen een essentiële rol bij het uitrusten van personen voor een arbeidsmarkt waar dergelijke vaardigheden zeer gewaardeerd worden.

(9)  Het aandeel van sport in Europese toegevoegde waarde is aldus vergelijkbaar met het aandeel van landbouw, bosbouw en visserij samen en is bijna 2,5 keer zo groot als winning van delfstoffen, en vertegenwoordigt ten minste meer dan één vijfde van financiële dienstverlening, met inbegrip van verzekeringen en pensioenfinanciering. Elke zestigste euro die in de EU wordt gegenereerd en verdiend, heeft te maken met sport. Studie naar de bijdrage van sport aan de economische groei en werkgelegenheid in de EU: http://ec.europa.eu/sport/library/documents/b1/eusf2012-executive-summary-study-costegaeiteu-august-2012.pdf

(10)  http://ec.europa.eu/sport/library/documents


19.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 393/22


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 november 2012, betreffende het stimuleren van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging (HEPA)

2012/C 393/07

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

1.   HERINNEREND AAN DE POLITIEKE ACHTERGROND VAN DIT VRAAGSTUK, ALS VERMELD IN DE BIJLAGE, EN MET NAME AAN HET VOLGENDE:

1.

het op 20 mei 2011 aangenomen werkplan van de Europese Unie voor sport voor 2011-2014 (1), waarin gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging (HEPA) als prioritair thema voor samenwerking op EU-niveau op het gebied van sport wordt aangemerkt en waarbij een Deskundigengroep sport, gezondheid en participatie wordt opgericht, die moet nagaan hoe HEPA en deelname aan breedtesport kunnen worden bevorderd;

2.

het Witboek sport van de Commissie van 7 juli 2007 (2), waarin werd gewezen op het belang van lichaamsbeweging en waarin de Commissie voorstelde om uiterlijk eind 2008 richtsnoeren voor lichaamsbeweging op te stellen; en de mededeling van de Commissie over de ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport van 18 januari 2011 (3), waarin werd onderkend dat sport een fundamenteel onderdeel vormt van iedere vorm van overheidsbeleid dat gericht is op de verbetering van de lichaamsbeweging en waarin ertoe werd opgeroepen verder te werken aan de vaststelling van nationale richtsnoeren, waaronder een evaluatie- en coördinatieproces;

2.   NOTA NEMEND VAN:

1.

de EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging, die een positief werden onthaald in de conclusies van het voorzitterschap van de informele bijeenkomst van de EU-ministers van Sport van november 2008, waarin de uitvoering van sectordoorsnijdend beleid ter bevordering van lichaamsbeweging voor de hele bevolking, ongeacht sociale klasse, leeftijd, geslacht, ras, etnische afkomst en fysieke capaciteiten, wordt aangemoedigd (4);

3.   OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

1.

De WHO heeft onlangs onvoldoende lichaamsbeweging aangemerkt als de op drie na grootste risicofactor voor vroegtijdige sterfte en ziekte wereldwijd (5).

2.

Lichaamsbeweging is een van de meest doeltreffende manieren om niet-overdraagbare ziekten te voorkomen en obesitas te bestrijden (6). Er is ook steeds meer wetenschappelijk bewijs betreffende het positief verband tussen lichaamsoefening en mentale gezondheid en cognitieve processen (7). Gebrek aan lichaamsbeweging heeft niet alleen nadelige gevolgen voor de gezondheid van de mensen, maar ook voor de gezondheidszorgstelsels en de economie in het algemeen, door de aanzienlijke directe en indirecte economische kosten ervan (8). Lichaamsbeweging is, door de voordelen ervan, op iedere leeftijd, met betrekking tot preventie, behandeling en herstel, van bijzonder belang vanuit het oogpunt van de vergrijzing in Europa en de handhaving van een hoge levenskwaliteit op alle leeftijden.

3.

Door het toenemende besef van het belang van HEPA gedurende het hele leven wordt er meer werk gemaakt van de bevordering van lichaamsbeweging op verschillende niveaus en met verschillende strategieën, beleidsmaatregelen en programma's. In een aantal lidstaten van de EU zijn er aanzienlijke inspanningen geleverd om de burgers in staat te stellen en aan te moedigen meer aan lichaamsbeweging te doen. Bewustmaking ter bevordering van lichaamsbeweging waaraan de sportsector meewerkt, kan nuttig zijn om de burgers te bereiken.

4.

Globaal gezien is het aandeel van de EU-burgers die de aanbevolen hoeveelheid lichaamsbeweging behalen, de laatste jaren niet toegenomen; in een aantal landen daalt de hoeveelheid lichaamsbeweging (9). De huidige hoge percentages inzake onvoldoende lichaamsbeweging zijn een bron van grote zorg voor de EU en haar lidstaten, zowel vanuit gezondheids-, sociaal als economisch oogpunt.

5.

Voor een doeltreffende bevordering van lichaamsbeweging die ook zorgt voor meer lichaamsbeweging, moet de medewerking worden verkregen van verschillende sectoren, zoals hierna vermeld in punt 6, waaronder de sportsector, aangezien sportactiviteiten en sport voor iedereen tot de belangrijke vormen van lichaamsbeweging behoren.

6.

De EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging vormen een goede basis voor het aanmoedigen van sectordoorsnijdend beleid ter bevordering van lichaamsbeweging, met name op het gebied van sport, gezondheid, onderwijs, milieu, stedenbouw en vervoer, doordat zij de lidstaten sturing bieden bij de ontwikkeling van hun nationale HEPA-strategieën.

7.

Een aantal lidstaten voeren de richtsnoeren of bepaalde basisbeginselen daarvan reeds uit in hun nationale beleid en strategieën. In het algemeen zijn er echter grote verschillen in benadering tussen de lidstaten, en kan de uitvoering van de in de richtsnoeren beoogde HEPA-beleidsmaatregelen verder worden verbeterd.

8.

De Deskundigengroep sport, gezondheid en participatie heeft overeenkomstig haar mandaat een reeks aanbevolen maatregelen met betrekking tot specifieke aspecten van een doeltreffender bevordering van HEPA vastgesteld. Deze omvatten (10):

uitgangspunten voor een EU-initiatief ter bevordering van de uitvoering van de EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging in de lidstaten door middel van een lichte toezichtregeling,

sturing voor nauwere samenwerking tussen de sport- en de gezondheidszorgsector in de lidstaten,

een reeks beginselen in verband met de bijdrage van lichaamsbeweging aan actief ouder worden in de EU en haar lidstaten.

4.   VERZOEKEN DE LIDSTATEN VAN DE EU:

1.

voortgang te blijven maken met de ontwikkeling en uitvoering van strategieën en sectordoorsnijdende beleidsmaatregelen ter bevordering van lichaamsbeweging die rekening houden met de EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging of de basisbeginselen daarvan;

2.

op het passende niveau initiatieven aan te moedigen en te steunen die gericht zijn op bevordering van lichaamsbeweging binnen de sportsector, zoals, bijvoorbeeld, specifieke richtsnoeren ter verbetering van het aanbod aan lichaamsbeweging in plaatselijke sportclubs, specifieke programma's die door sportorganisaties in een bepaalde sporttak worden ingevoerd en door sport voor allen of specifieke acties in fitnessclubs, die door de sportwereld en de fitnesssector kunnen worden toegepast en die de samenwerking met andere sectoren, vooral het onderwijs en de gezondheidszorg, kunnen vergemakkelijken;

3.

ertoe aan te zetten lichaamsbeweging ter ondersteuning van actief ouder worden op te nemen in nationale beleidsmaatregelen en financieringsregelingen voor sport en bijgevolg projecten ter bevordering van HEPA onder ouderen te overwegen, met inachtneming van de verschillen in functionele capaciteit;

4.

in voorkomend geval en overeenkomstig het nationale gezondheidszorgstelsel, te ijveren voor nauwere samenwerking tussen de sportsector, de gezondheidszorgsector en andere sectoren, rekening houdend met de in bepaalde lidstaten ontwikkelde beste praktijken;

5.

het gebruik van bewustmaking en informatieverstrekking, zowel op nationaal als op lokaal niveau te overwegen om de belangstelling van de burgers voor het aannemen van een actievere levensstijl te stimuleren.

5.   VERZOEKEN HET VOORZITTERSCHAP VAN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

1.

de samenwerking te intensiveren tussen de beleidssectoren die, overeenkomstig de EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging, belast zijn met het bevorderen van lichaamsbeweging, met name de sectoren sport, gezondheidszorg, onderwijs, milieu, stedenbouw en vervoer;

2.

in verband met het Europees Jaar 2012 voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties, ervoor te zorgen dat de door de Deskundigengroep sport, gezondheid en participatie ontwikkelde beginselen voor lichaamsbeweging ter ondersteuning van actief ouder worden, waar dienstig, worden meegenomen in de politieke follow-up van het Jaar en in de nationale sport voor alle strategieën;

3.

de feitenbasis voor beleid ter bevordering van HEPA en deelname aan sport in de EU en haar lidstaten te verbeteren, bijvoorbeeld door lichaamsbeweging op te nemen in het Europees statistisch programma 2013-2017.

6.   VERZOEKEN DE EUROPESE COMMISSIE:

1.

in het licht van eerdere werkzaamheden op dit gebied, met name de EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging, een voorstel voor een aanbeveling van de Raad over HEPA te doen, en te overwegen een licht toezichtskader op te nemen om de vooruitgang te evalueren aan de hand van een beperkte reeks indicatoren die zoveel mogelijk steunt op beschikbare gegevensbronnen, zoals vastgesteld door de Deskundigengroep sport, gezondheid en participatie;

2.

regelmatig onderzoeken over sport en lichaamsbeweging te publiceren, en in een toekomstig EU-onderzoeksprogramma rekening te houden met onderzoek in verband met HEPA;

3.

de uitwisseling van beste praktijken in de EU met betrekking tot HEPA en deelname aan sport te bevorderen en te ondersteunen, onder andere door steun aan projecten en verspreiding van hun resultaten in het kader van desbetreffende financieringsregelingen en programma's van de EU. Het uitwisselen van beste praktijken kan betrekking hebben op:

onderwijs, informatie en bewustmaking op alle passende niveaus,

samenwerking tussen relevante beleidssectoren en betrokkenheid van de belanghebbenden bij de uitvoering van de bestaande richtsnoeren,

de rol van de sportwereld, met name de clubs, en organisaties voor sport voor iedereen,

succesvolle strategieën, beleidsmaatregelen en programma's, met inbegrip van evaluatieresultaten,

eventuele beleids- en wetgevingsmaatregelen die effectief blijken te zijn bij het aanpakken van onvoldoende lichaamsbeweging in de afzonderlijke lidstaten van de EU;

4.

te overwegen om (met inachtneming van de financiële en organisatorische aspecten ervan) een jaarlijkse Europese week van de sport in te stellen ter bevordering van lichaamsbeweging en deelname aan sport op alle niveaus, rekening houdend met soortgelijke nationale initiatieven en in samenwerking met de betrokken sportorganisaties. Een dergelijke week moet voortbouwen op bestaande bewustmakingscampagnes, door rekening te houden met de daaruit getrokken lering en er waarde aan toe te voegen, en moet gebruik maken van hetgeen is bereikt met verwante projecten die via de voorbereidende actie 2009 op het gebied van sport zijn gefinancierd, en van de resultaten van projecten die via de desbetreffende oproep tot het doen van voorstellen in het kader van de voorbereidende actie 2012 betreffende bewustmaking voor sport zijn gefinancierd.


(1)  PB C 162 van 1.6.2011, blz. 1.

(2)  Doc. 11811/07 — COM(2007) 391 final.

(3)  Doc. 5597/11 — COM(2011) 12 final.

(4)  EU-richtsnoeren voor lichaamsbeweging: http://ec.europa.eu/sport/library/documents/c1/eu-physical-activity-guidelines-2008_en.pdf. Conclusies van het Franse voorzitterschap over sport en gezondheid: http://ec.europa.eu/sport/library/documents/b21/ue08pfue_conclusions_presidence_definitives_en.pdf

(5)  Mondiale aanbevelingen voor gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging, WHO, 2010.

(6)  http://www.who.int/healthinfo/global_burden_disease/global_health_risks/en/index.html

(7)  http://www.health.gov/paguidelines/Report/pdf/CommitteeReport.pdf

(8)  WHO Europe (2007): A European framework to promote physical activity for health.

(9)  Europese Commissie: Special Eurobarometer 183-6 (december 2003), 246 (november 2006), 213 (november 2004) en 334 (maart 2010).

(10)  http://ec.europa.eu/sport/news/20120803-eu-xg-shp-fin-rpt_en.htm


BIJLAGE

De conclusies van de Raad van 1 en 2 december 2011 over het wegnemen van de verschillen in gezondheid binnen de EU middels onderling afgestemde maatregelen ter bevordering van een gezonde levensstijl (1);

het witboek van de Europese Commissie over „Een EU-strategie voor aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties” (2);

Besluit nr. 940/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2011 betreffende het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties (2012) (3), met inbegrip van de rol van lichaamsbeweging in deze context.


(1)  Doc. 16708/11.

(2)  Doc. 9838/07 — COM(2007) 279 final.

(3)  PB L 246 van 23.9.2011, blz. 5.