ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2012.389.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
55e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2012/C 389/01 |
||
2012/C 389/02 |
||
|
V Adviezen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2012/C 389/03 |
||
2012/C 389/04 |
||
2012/C 389/05 |
||
2012/C 389/06 |
||
2012/C 389/07 |
||
2012/C 389/08 |
||
2012/C 389/09 |
||
2012/C 389/10 |
||
|
Gerecht |
|
2012/C 389/11 |
Zaak T-458/12: Beroep ingesteld op 15 oktober 2012 — Générations futures/Commissie |
|
2012/C 389/12 |
Zaak T-466/12: Beroep ingesteld op 23 oktober 2012 — RFA International/Commissie |
|
2012/C 389/13 |
Zaak T-472/12: Beroep ingesteld op 30 oktober 2012 — Novartis Europharm/Commissie |
|
|
Gerecht voor ambtenarenzaken |
|
2012/C 389/14 |
Zaak F-123/12: Beroep ingesteld op 23 oktober 2012 — ZZ/Commissie |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/1 |
2012/C 389/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/2 |
BESLUIT VAN HET HOF VAN JUSTITIE
van 20 november 2012
inzake de erkende feestdagen en de gerechtelijke vakanties
2012/C 389/02
HET HOF
gezien artikel 24, leden 2, 4 en 6, van het Reglement voor de procesvoering,
overwegende dat na de inwerkingtreding van het Reglement voor de procesvoering van het Hof op 1 november 2012 de lijst van erkende feestdagen en de data van de gerechtelijke vakanties moeten worden vastgesteld,
STELT HET VOLGENDE BESLUIT VAST:
Artikel 1
De lijst van erkende feestdagen in de zin van artikel 24, leden 4 en 6, van het Reglement voor de procesvoering wordt vastgesteld als volgt:
— |
nieuwjaarsdag, |
— |
paasmaandag, |
— |
1 mei, |
— |
Hemelvaart, |
— |
pinkstermaandag, |
— |
23 juni, |
— |
15 augustus, |
— |
1 november, |
— |
25 december, |
— |
26 december. |
Artikel 2
Voor de periode van 1 november 2012 tot 31 oktober 2013 worden de data van de gerechtelijke vakanties in de zin van artikel 24, leden 2 en 6, van het Reglement voor de procesvoering vastgesteld als volgt:
— |
Kerstmis 2012: van maandag 17 december 2012 tot en met zondag 6 januari 2013, |
— |
Pasen 2013: van maandag 25 maart 2013 tot en met zondag 7 april 2013, |
— |
zomer 2013: van maandag 15 juli 2013 tot en met zondag 1 september 2013. |
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 20 november 2012.
De griffier
A. CALOT ESCOBAR
De president
V. SKOURIS
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 10 februari 2012 door Noscira, SA tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 28 november 2011 in zaak T-307/11, Noscira, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-69/12 P)
2012/C 389/03
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Noscira, SA (vertegenwoordiger: A. Sirimarco, advocate)
Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Bij beschikking van 21 september 2012 heeft het Hof van Justitie (Zesde kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Tribunal Administrativo e Fiscal do Porto (Portugal) op 18 september 2012 — Portgás — Sociedade de Produção e Distribuição de Gás, SA/Ministério do Ambiente, do Ordenamento do Território e do Desenvolvimento Regional
(Zaak C-425/12)
2012/C 389/04
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Administrativo e Fiscal do Porto
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Portgás — Sociedade de Produção e Distribuição de Gás, SA
Verwerende partij: Ministério do Ambiente, do Ordenamento do Território e do Desenvolvimento Regional
Prejudiciële vraag
Dienen artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/38/EEG (1) van de Raad van 14 juni 1993, artikel 14, lid 1, sub c-i, van deze richtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/4/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998, alsook de overige bepalingen van deze richtlijnen of de algemene beginselen van gemeenschapsrecht aldus te worden uitgelegd dat zij voor particuliere concessiehouders van openbare diensten [met name een dienst als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b, van genoemde richtlijn 93/38/EEG] verplichtingen doen ontstaan, hoewel de Portugese Staat deze richtlijn niet in nationaal recht heeft omgezet maar zich bij wege van een aan haar ministeries toerekenbare handeling tegenover die particuliere concessiehouder op een schending van deze verplichtingen zou kunnen beroepen?
(1) Richtlijn 93/38/EEG van de Raad van 14 juni 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 199, blz. 84).
(2) PB L 101, blz. 1
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg (Duitsland) op 2 oktober 2012 — Karin Gawelczyk/Generali Lebensversicherung AG
(Zaak C-439/12)
2012/C 389/05
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Karin Gawelczyk
Verwerende partij: Generali Lebensversicherung AG
Prejudiciële vraag
Moet artikel 15, lid 1, eerste zin, van de Tweede richtlijn (90/619/EEG) van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG (Tweede richtlijn levensverzekering) (1), gelet op het bepaalde in artikel 31, lid 1, van richtlijn 92/96/EEG van [de Raad van] 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde richtlijn levensverzekering) (2) in die zin worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling — zoals §5 bis, lid 2, vierde zin, VVG [Versicherungsvertragsgesetz] [Duitse wet op de verzekeringsovereenkomst], zoals gewijzigd bij het Dritte Gesetz zur Durchführung versicherungsrechtlicher Richtlinien des Rates der Europäischen Gemeinschaften vom 21. Juli 1994 (Drittes Durchführungsgesetz/EWG zum VAG [Versicherungsaufsichtsgesetz] [Duitse Derde wet van 21 juli 1994 tot uitvoering van verzekeringsrechtelijke richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen (Derde uitvoeringswet/EEG — VAG)], krachtens welke een opzeggings- of herroepingsrecht uiterlijk een jaar na de eerste premiebetaling vervalt, zelfs wanneer de verzekeringnemer niet over het opzeggings- of herroepingsrecht is geïnformeerd?
(1) PB L 330, blz. 50.
(2) PB L 360, blz. 1.
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 3 oktober 2012 — Metropol Spielstätten Unternehmergesellschaft (met beperkte aansprakelijkheid)/Finanzamt Hamburg-Bergedorf
(Zaak C-440/12)
2012/C 389/06
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Metropol Spielstätten Unternehmergesellschaft (met beperkte aansprakelijkheid)
Verwerende partij: Finanzamt Hamburg-Bergedorf
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 401 (juncto artikel 135, lid 1, sub i) van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), aldus worden uitgelegd dat belasting over de toegevoegde waarde (btw) en een nationale bijzondere belasting op kansspelen slechts alternatief en niet cumulatief mogen worden geheven? |
2) |
Enkel indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Indien krachtens nationale bepalingen zowel btw over kansspelen als een bijzondere belasting op kansspelen wordt geheven, mag dan de btw niet worden geheven of de bijzondere belasting, of bepaalt het nationale recht welke van beide belastingen niet mag worden geheven? |
3) |
Moeten artikel 1, lid 2, eerste zin, en artikel 73, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling of praktijk op grond waarvan voor de exploitatie van speelautomaten waarmee geld kan worden gewonnen de kasinhoud („elektronisch getelde kas”) van de automaat na afloop van een bepaalde periode als maatstaf van heffing wordt gehanteerd? |
4) |
Enkel indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: Hoe moet de maatstaf van heffing anders worden vastgesteld? |
5) |
Moeten artikel 1, lid 2, eerste zin, en artikel 73, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat de heffing van btw vereist dat de ondernemer de btw op de dienstontvanger kan afwentelen? Wat moet in voorkomend geval onder afwentelbaarheid worden verstaan? Moet daarvoor in het bijzonder rechtens de mogelijkheid bestaan om een evenredig hogere prijs voor het goed of de dienst te vragen? |
6) |
Enkel indien het in antwoord op de vijfde vraag rechtens mogelijk moet zijn een hogere prijs te vragen: Moeten artikel 1, lid 2, eerste zin, en artikel 73, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat bepalingen die de tegenprestatie voor aan btw onderworpen goederen of diensten beperken — om in overeenstemming met het Unierecht te zijn — zo moeten worden toegepast dat de vastgestelde tegenprestatie niet inclusief maar exclusief btw is bedoeld, ook wanneer die nationale bepalingen dat niet uitdrukkelijk bepalen? |
7) |
Enkel indien de vijfde vraag bevestigend wordt beantwoord en de zesde en de derde vraag ontkennend worden beantwoord: Wordt in dat geval over de gehele omzet van de speelautomaten geen btw geheven of enkel over het deel waarvoor geen afwenteling mogelijk is, en hoe moet dat laatste dan worden bepaald — bijvoorbeeld de omzet waarvoor de inzet per spel niet kon worden verhoogd of die waarvoor de kasinhoud per uur niet kon worden verhoogd? |
8) |
Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling van een niet-geharmoniseerde belasting op grond waarvan de verschuldigde btw volledig op deze belasting in mindering wordt gebracht? |
9) |
Enkel indien de achtste vraag bevestigend wordt beantwoord: Volgt uit het in mindering brengen van de btw op een nationale, niet-geharmoniseerde belasting ten gunste van de aan deze belasting onderworpen ondernemers dat geen btw mag worden geheven bij hun concurrenten die weliswaar niet aan deze, maar aan een andere bijzondere belasting zijn onderworpen en geen dergelijke mindering genieten? |
(1) PB L 347, blz. 1.
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice, Chancery Division (Verenigd Koninkrijk) op 3 oktober 2012 — Actavis Group PTC EHF, Actavis UK Ltd/Sanofi
(Zaak C-443/12)
2012/C 389/07
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Justice, Chancery Division
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Actavis Group PTC EHF, Actavis UK Ltd
Verwerende partij: Sanofi
Derde partij: Sanofi Pharma Bristol-Myers Squibb SNC
Prejudiciële vragen
1) |
Wat zijn de criteria voor de beslissing of „het product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi” in artikel 3, sub a, van verordening 469/2009/EG (1)? |
2) |
Staat de verordening, en met name artikel 3, sub c, er in een situatie waarin meerdere producten worden beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi aan in de weg dat voor elk van de beschermde producten een certificaat wordt afgegeven aan een octrooihouder? |
(1) Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1).
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 8 oktober 2012 — HARK GmbH & Co KG Kamin- und Kachelofenbau/Hauptzollamt Duisburg
(Zaak C-450/12)
2012/C 389/08
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: HARK GmbH & Co KG Kamin- und Kachelofenbau
Verwerende partij: Hauptzollamt Duisburg
Prejudiciële vragen
1) |
Dient post 7321 van de gecombineerde nomenclatuur van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008 (2), aldus te worden uitgelegd dat de in de motivering van de onderhavige beschikking omschreven kachelbuissets als delen van kachels, kookketels met vuurhaard en keukenfornuizen zijn te beschouwen? |
2) |
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: kunnen de kachelbuissets dan onder post 7307 worden ingedeeld? |
(1) PB L 256, blz. 1.
(2) PB L 291, blz. 1.
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Trento (Italië) op 11 oktober 2012 — Lorenzo Amatori e.a./Telecom Italia SpA, Shared Service Center Srl
(Zaak C-458/12)
2012/C 389/09
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Trento
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Lorenzo Amatori e.a.
Verwerende partijen: Telecom Italia Spa en Shared Service Center Srl
Prejudiciële vragen
1) |
Verzet de regeling van de Europese Unie inzake „overgang van een onderdeel van een onderneming” (met name artikel 1, lid l, sub a en b, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG (1) van de Raad van 12 maart 2001) zich tegen een nationale regeling, zoals die van artikel 2112, lid 5, van de Codice civile (Italiaans burgerlijk wetboek), op grond waarvan de verkrijger de vervreemder kan opvolgen in de arbeidsbetrekkingen zonder dat de instemming van de overgedragen werknemers is vereist, zelfs wanneer het deel van de onderneming waarop de overgang betrekking heeft, geen functioneel autonome economische eenheid is die reeds bestond op het ogenblik van de overgang en bij de overgang door de vervreemder en de verkrijger als dusdanig kan worden geïdentificeerd? |
2) |
Verzet de regeling van de Europese Unie inzake „overgang van een onderdeel van een onderneming” (met name artikel 1, lid l, sub a en b, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001) zich tegen een nationale regeling, zoals die van artikel 2112, lid 5, van de Codice civile, op grond waarvan de verkrijger de vervreemder kan opvolgen in de arbeidsbetrekkingen zonder dat de instemming van de overgedragen werknemers is vereist, zelfs wanneer de vervreemdende onderneming na de overgang een sterke overmacht uitoefent ten aanzien van de verkrijger, die tot uiting komt door een nauwe verbintenis van lastgeving en door een vermenging van het ondernemersrisico? |
(1) Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16).
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/6 |
Beschikking van de president van het Hof van 28 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Münster — Duitsland) — Strafzaak tegen Thomas Karl-Heinz Kerkhoff, in tegenwoordigheid van: Staatsanwaltschaft Münster
(Zaak C-408/11) (1)
2012/C 389/10
Procestaal: Duits
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/7 |
Beroep ingesteld op 15 oktober 2012 — Générations futures/Commissie
(Zaak T-458/12)
2012/C 389/11
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Mouvement pour les droits et le respect des générations futures (Ons-en-Bray, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Faro, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
nietig te verklaren de beschikking van de directeur-generaal Gezondheid en Consumenten van 16 augustus 2012 (ARES 977 175) houdende afwijzing van het op artikel 10 van verordening nr. 1367/2006 gebaseerde verzoek tot herziening van uitvoeringsverordening (EU) nr. 359/2012 van de Commissie van 25 april 2012 tot goedkeuring van de werkzame stof metam overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekende partij, een erkende Franse vereniging voor milieubescherming, wenst op grond van artikel 10 van verordening nr. 1367/2006 de herziening te verkrijgen van uitvoeringsverordening (EU) nr. 359/2012 tot goedkeuring van de werkzame stof metam (1). Bij beschikking van 16 augustus 2012 heeft de Commissie deze herziening geweigerd op grond dat de uitvoeringsverordening waarvan de herziening werd gevraagd, geen administratieve handeling in de zin van artikel 2, lid 1, sub g, van verordening nr. 1367/2006 (2) is.
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij een aantal middelen aan.
Zij voert enerzijds aan dat de uitvoeringsverordening het antwoord op een individueel verzoek van een derde vennootschap is en anderzijds dat de beperking tot administratieve handelingen, neergelegd in artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1367/2006 gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1, sub g, van die verordening, niet in overeenstemming is met artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus (3).
Zij voert ook aan dat haar verzoek tot herziening gegrond is voor zover i) de toepasselijke procedure niet in acht is genomen, ii) het ter beoordeling voorgelegde dossier ontoereikend is en iii) de voorgeschreven goedkeuringscriteria niet in acht zijn genomen.
(1) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 359/2012 van de Commissie van 25 april 2012 tot goedkeuring van de werkzame stof metam overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 114, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).
(3) Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/7 |
Beroep ingesteld op 23 oktober 2012 — RFA International/Commissie
(Zaak T-466/12)
2012/C 389/12
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: RFA International, LP (Calgary, Canada) (vertegenwoordiger: B. Evtimov, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de besluiten C(2012) 5577 def., C(2012) 5585 def., C(2012) 5588 def., C(2012) 5595 def., C(2012) 5596 def., C(2012) 5598 def. en C(2012) 5611 def. van de Commissie van 10 augustus 2012 gedeeltelijk nietig te verklaren, voor zover verzoeksters vordering tot terugbetaling van antidumpingrechten daarbij is afgewezen, behalve wat de bedragen betreft waarvoor de vorderingen niet-ontvankelijk waren verklaard omdat zij na het verstrijken van de wettelijk voorgeschreven termijn waren ingediend; |
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
1) |
Eerste middel:
|
2) |
Tweede middel:
|
(1) Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51).
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/8 |
Beroep ingesteld op 30 oktober 2012 — Novartis Europharm/Commissie
(Zaak T-472/12)
2012/C 389/13
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Novartis Europharm (Horsham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
nietig te verklaren beschikking C(2012) 5894 final van de Europese Commissie van 16 augustus 2012 waarbij, krachtens artikel 3 van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136, blz. 1), aan Teva Pharma BV een vergunning voor het in de handel brengen is verleend; en |
— |
verwerende partij te verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoekende partij. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij een enkel middel aan, namelijk dat de bestreden beschikking onrechtmatig is omdat daarmee inbreuk wordt gemaakt op de rechten op bescherming van gegevens die Novartis Europharm Ltd voor haar product Aclasta geniet op grond van artikel 13, lid 4, van verordening (EEG) nr. 2309/93 (1) gelezen in samenhang met artikel 89 van verordening (EG) nr. 726/2006. Aangezien voor Aclasta volgens de gecentraliseerde procedure een afzonderlijke, zelfstandige vergunning voor het in de handel brengen was verleend, valt de vergunning voor Aclasta, zoals voor de bescherming van de gegevens nader is aangegeven in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/83/EG (2), niet onder dezelfde algemene vergunning voor het in de handel brengen als Zometa (een ander product van Novartis Europharm Ltd).
Bovendien is de bestreden beschikking onrechtmatig omdat daarmee inbreuk wordt gemaakt op artikel 10, lid 1, van richtlijn 2001/83/EG daar de gegevensbescherming voor het referentiegeneesmiddel niet is verstreken en de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen op grond van dat artikel dus niet waren vervuld.
(1) Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (PB L 214, blz. 1).
(2) Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).
Gerecht voor ambtenarenzaken
15.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 389/9 |
Beroep ingesteld op 23 oktober 2012 — ZZ/Commissie
(Zaak F-123/12)
2012/C 389/14
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing van verzoeksters verzoek om haar overeenkomst van arbeidscontractant voor hulptaken te herkwalificeren als overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van het TAOBG van 4 januari 2012 tot afwijzing van het verzoek van de verzoekende partij om haar overeenkomst van arbeidscontractant voor hulptaken te herkwalificeren als overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van haar klacht van 12 juli 2012; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |