ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2012.303.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 303

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
6 oktober 2012


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2012/C 303/02

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 295 van 29.9.2012

1

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2012/C 303/01

Aanwijzing van de rechter die de president van het Gerecht als rechter in kort geding vervangt

2

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2012/C 303/03

Zaak C-21/11: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 7 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Benevento — Italië) — Volturno Trasporti Sas di Santoro Nino e c./Camera di Commercio di Benevento, Equitalia Polis SpA (Prejudiciële verwijzing — Kennelijke ongegrondheid)

3

2012/C 303/04

Zaak C-198/11 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 mei 2012 — Lan Airlines SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo SA (Hogere voorziening — Artikel 119 van Reglement voor de procesvoering — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b — Gemeenschapswoordmerk LÍNEAS AÉREAS DEL MEDITERRÁNEO LAM — Aanvraag om inschrijving — Oppositie van houder van oudere communautaire woord- en beeldmerken LAN — Afwijzing van oppositie — Geen verwarringsgevaar — Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk)

3

2012/C 303/05

Zaak C-240/11 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 3 mei 2012 — World Wide Tobacco España, SA/Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Spaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak — Prijsvaststelling en marktverdeling — Geldboeten — Afschrikkende werking — Gelijke behandeling — Verzachtende omstandigheden — Maximum van 10 % van omzet — Medewerking)

4

2012/C 303/06

Zaak C-389/11 P: Beschikking van het Hof van 4 juli 2012 — Région Nord-Pas-de-Calais/Communauté d’Agglomération du Douaisis, Europese Commissie (Hogere voorziening — Bouw van spoorwegmaterieel — Beschikkingen waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast)

4

2012/C 303/07

Zaak C-453/11 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 14 mei 2012 — Timehouse GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Driedimensionaal merk in de vorm van horloge — Weigering van inschrijving — Geen onderscheidend vermogen)

4

2012/C 303/08

Zaak C-466/11: Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 12 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Brescia — Italië) — Gennaro Currà e.a./Bundesrepublik Deutschland (Prejudiciële verwijzing — Artikel 92, lid 1, van Reglement voor de procesvoering — Vordering van slachtoffers van moordpartijen tegen lidstaat in zijn hoedanigheid van verantwoordelijke voor handelingen die zijn strijdkrachten in oorlogstijd hebben gesteld — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

5

2012/C 303/09

Zaak C-467/11 P: Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 5 juli 2012 — Audi AG, Volkswagen AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Hogere voorziening die zonder voorwerp is geworden — Afdoening zonder beslissing)

5

2012/C 303/10

Zaak C-477/11 P: Beschikking van het Hof van 14 mei 2012 — Sepracor Pharmaceuticals (Ireland) Ltd/Europese Commissie (Hogere voorziening — Verordening (EG) nr. 726/2004 — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Werkzame stof eszopiclone — Vergunning voor in handel brengen — Procedure — Standpuntbepaling van Commissie — Hoedanigheid van nieuwe werkzame stof — Begrip voor beroep vatbare handeling)

6

2012/C 303/11

Zaak C-582/11 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 10 juli 2012 — Rügen Fisch AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Schwaaner Fischwaren GmbH (Hogere voorziening — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 7, leden 1 en 2 — Gemeenschapsmerk — Woordmerk SCOMBER MIX — Absolute nietigheidsgrond — Beschrijvend karakter)

6

2012/C 303/12

Zaak C-599/11 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 28 juni 2012 — TofuTown.com GmbH, Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Artikel 119 van Reglement voor de procesvoering — Gemeenschapsmerk — Aanvraag om inschrijving van woordmerk TOFUKING — Oppositie van houder van merk Curry King — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 1, sub b — Verwarringsgevaar — Mate van overeenstemming)

6

2012/C 303/13

Zaak C-16/12: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 6 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Gyulai Törvényszék — Hongarije) — HERMES Hitel és Faktor Zrt/Nemzeti Földalapkezelő Szervezet (Prejudiciële verwijzing — Algemene beginselen van het Unierecht — Boswet — Geen band met recht van Unie — Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

7

2012/C 303/14

Zaak C-25/12 P: Beschikking van het Hof van 4 juli 2012 — Gino Trevisanato/Europese Commissie (Hogere voorziening — Artikel 119 van reglement voor procesvoering — Verzoek strekkende tot verplichten van Commissie om standpunt in te nemen aangaande uitlegging en omzetting van richtlijn — Kennelijk niet-ontvankelijk)

7

2012/C 303/15

Zaak C-73/12: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 4 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Revere — Italië) — Strafzaak tegen Ahmed Ettaghi (Prejudiciële verwijzing — Geen omschrijving van hoofdgeding — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

8

2012/C 303/16

Zaak C-74/12: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 4 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Revere — Italië) — Strafzaak tegen Abd Aziz Tam (Prejudiciële verwijzing — Geen omschrijving van hoofdgeding — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

8

2012/C 303/17

Zaak C-75/12: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 4 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Revere — Italië) — Strafzaak tegen Majali Abdel (Prejudiciële verwijzing — Geen omschrijving van hoofdgeding — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

8

2012/C 303/18

Zaak C-134/12: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 mei 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Constanța — Roemenië) — Ministerul Administrației și Internelor, Inspectoratul General al Poliției Române, Inspectoratul de Poliție al Județului Tulcea/Corpul Național al Polițiștilor — Biroul Executiv Central (Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden — Geldigheid van nationale regeling waarbij salarisverminderingen worden vastgesteld voor verscheidene categorieën overheidsambtenaren — Geen uitvoering van Unierecht — Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

9

2012/C 303/19

Zaak C-156/12: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 13 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — GREP GmbH/Freitstaat Bayern (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Handvest van Grondrechten van Europese Unie — Artikelen 47 en 51, lid 1 — Uitvoering van Unierecht — Beroep tegen verklaring van uitvoerbaarheid van in andere lidstaat gegeven beslissing tot beslaglegging — Effectieve rechterlijke bescherming — Recht op toegang tot rechter — Rechtsbijstand — Nationale regeling waarbij rechtsbijstand aan rechtspersonen wordt geweigerd)

9

2012/C 303/20

Zaak C-238/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 mei 2012 door FLSmidth & Co. A/S tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 maart 2012 in zaak T-65/06, FLSmidth & Co. A/S/Europese Commissie

10

2012/C 303/21

Zaak C-287/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 juni 2012 door Ryanair Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 28 maart 2012 in zaak T-123/09, Ryanair Ltd/Europese Commissie

11

2012/C 303/22

Zaak C-294/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 juni 2012 door You-Q BV tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 29 maart 2012 in zaak T-369/10, You-Q BV/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

12

2012/C 303/23

Zaak C-314/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Obersten Gerichtshof (Oostenrijk) op 29 juni 2012 — UPC Telekabel Wien GmbH/Constantin Film Verleih GmbH, Wega Filmproduktionsgesellschaft GmbH

12

2012/C 303/24

Zaak C-324/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 9 juli 2012 — Novontech-Zala Kft/LOGICDATA Electronic & Software Entwicklungs GmbH

13

2012/C 303/25

Zaak C-326/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 10 juli 2012 — Rita van Caster, Patrick van Caster/Finanzamt Essen-Süd

13

2012/C 303/26

Zaak C-328/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 11 juli 2012 — Ralph Schmid (curator van de betreffende het vermogen van Aletta Zimmermann ingeleide insolventieprocedure)/Lilly Hertel

14

2012/C 303/27

Zaak C-335/12: Beroep ingesteld op 13 juli 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek

14

2012/C 303/28

Zaak C-343/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Gent (België) op 19 juli 2012 — Euronics Belgium CVBA tegen Kamera Express BV & Kamera Express Belgium BVBA

16

2012/C 303/29

Zaak C-350/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 juli 2012 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 4 mei 2012 in zaak T-529/09, Sophie in ’t Veld/Raad van de Europese Unie

16

2012/C 303/30

Zaak C-364/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona (Spanje) op 1 augustus 2012 — Miguel Fradera Torredemer en andere/Corporación Uniland, S.A.

17

2012/C 303/31

Zaak C-370/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 3 augustus 2012 — Thomas Pringle/Ierse regering, Ierland en de Attorney General

18

2012/C 303/32

Zaak C-372/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 augustus 2012 — Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, andere partijen: M en S

18

2012/C 303/33

Zaak C-379/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 augustus 2012 door Arav Holding Srl tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 juni 2012 in zaak T-557/10, H.Eich/BHIM — Arav (H.EICH)

19

2012/C 303/34

Zaak C-380/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 8 augustus 2012 — X BV, andere partij: Minister van Financiën

20

2012/C 303/35

Zaak C-381/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 augustus 2012 door I Marchi Italiani Srl tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 28 juni 2012 in zaak T-133/09, I Marchi Italiani e Basile/BHIM — Osra

20

2012/C 303/36

Zaak C-298/11: Beschikking van de president van het Hof van 9 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Dobrudzhanska petrolna kompanyia AD/Direktor na Direktsia Obzhalvane I upravlenie na izpalnenieto — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

21

2012/C 303/37

Zaak C-535/11: Beschikking van de president van het Hof van 11 juli 2012 — Europese Commissie/Tsjechische Republiek

21

2012/C 303/38

Zaak C-503/11 P: Beschikking van de president van het Hof van 8 mei 2012 — ThyssenKrupp Elevator (CENE) GmbH, voorheen ThyssenKrupp Aufzüge GmbH, ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH/Europese Commissie

21

2012/C 303/39

Zaak C-504/11 P: Beschikking van de president van het Hof van 8 mei 2012 — ThyssenKrupp Ascenseurs Luxembourg Sàrl/Europese Commissie

21

2012/C 303/40

Zaak C-505/11 P: Beschikking van de president van het Hof van 8 mei 2012 — ThyssenKrupp Elevator (CENE) GmbH, anciennement ThyssenKrupp Aufzüge GmbH, ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH/Europese Commissie

21

2012/C 303/41

Zaak C-506/11 P: Beschikking van de president van het Hof van 8 mei 2012 — ThyssenKrupp AG/Europese Commissie

21

2012/C 303/42

Zaak C-39/12: Beschikking van de president van het Hof van 18 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Strafzaak tegen Vu Thang Dang, in tegenwoordigheid van: Generalbundesanwalt beim Bundesgerichtshof

21

 

Gerecht

2012/C 303/43

Zaak T-333/12: Beroep ingesteld op 25 juli 2012 — Soltau/Commissie

22

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/1


2012/C 303/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 295 van 29.9.2012

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 287 van 22.9.2012

PB C 273 van 8.9.2012

PB C 258 van 25.8.2012

PB C 250 van 18.8.2012

PB C 243 van 11.8.2012

PB C 235 van 4.8.2012

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/2


Aanwijzing van de rechter die de president van het Gerecht als rechter in kort geding vervangt

2012/C 303/02

Op 19 september 2012 heeft het Gerecht, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 103, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, besloten dat gedurende de periode van 1 oktober 2012 tot 30 september 2014 rechter Rofes i Pujol de president van het Gerecht in geval van afwezigheid of verhindering als rechter in kort geding zal vervangen.


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/3


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 7 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Benevento — Italië) — Volturno Trasporti Sas di Santoro Nino e c./Camera di Commercio di Benevento, Equitalia Polis SpA

(Zaak C-21/11) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Kennelijke ongegrondheid)

2012/C 303/03

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria provinciale di Benevento

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Volturno Trasporti Sas di Santoro Nino e c.

Verwerende partijen: Camera di Commercio di Benevento, Equitalia Polis SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Commissione tributaria provinciale di Benevento — Uitlegging van de artikelen 10, sub c, en 12, sub e, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25) — Indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal — Oplegging van een jaarlijks recht voor inschrijving in het door de plaatselijke kamers van koophandel gehouden vennootschapsregister — Toelaatbaarheid

Dictum

Het op 22 september 2010 door de Commissione tributaria provinciale di Benevento (Italië) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk ongegrond.


(1)  PB C 95 van 26.3.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/3


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 mei 2012 — Lan Airlines SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo SA

(Zaak C-198/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Artikel 119 van Reglement voor de procesvoering - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Gemeenschapswoordmerk LÍNEAS AÉREAS DEL MEDITERRÁNEO LAM - Aanvraag om inschrijving - Oppositie van houder van oudere communautaire woord- en beeldmerken LAN - Afwijzing van oppositie - Geen verwarringsgevaar - Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk)

2012/C 303/04

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Lan Airlines SA (vertegenwoordiger: E. Armijo Chávarri, abogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Mondéjar Ortuño, gemachtigde), Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo SA

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 februari 2011, Lan Airlines/BHIM — Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo (T-194/09), houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 februari 2009 (zaak R 107/2008-4) in een oppositieprocedure tussen Lan Airlines, SA en Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo, SA

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

LAN Airlines SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 186 van 25.6.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/4


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 3 mei 2012 — World Wide Tobacco España, SA/Europese Commissie

(Zaak C-240/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Spaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak - Prijsvaststelling en marktverdeling - Geldboeten - Afschrikkende werking - Gelijke behandeling - Verzachtende omstandigheden - Maximum van 10 % van omzet - Medewerking)

2012/C 303/05

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: World Wide Tobacco España, SA (vertegenwoordigers: M. Odriozola en A. Vide, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Gippini Fournier en L. Malferrari, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 maart 2011, World Wide Tobacco España/Commissie (T-37/05), houdende gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om verlaging van de geldboete die aan verzoekster is opgelegd bij beschikking C(2004) 4030 def. van de Commissie van 20 oktober 2004 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, [EG] (zaak COMP/C.38.238/B.2 — Ruwe tabak — Spanje)

Dictum

1)

De principale en de incidentele hogere voorziening worden afgewezen.

2)

World Wide Tobacco España SA wordt verwezen in de kosten van de principale hogere voorziening.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten van de incidentele hogere voorziening.


(1)  PB C 211 van 16.07.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/4


Beschikking van het Hof van 4 juli 2012 — Région Nord-Pas-de-Calais/Communauté d’Agglomération du Douaisis, Europese Commissie

(Zaak C-389/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Bouw van spoorwegmaterieel - Beschikkingen waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast)

2012/C 303/06

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Région Nord-Pas-de-Calais (vertegenwoordigers: M. Cliquennois en F. Cavedon, avocats)

Andere partijen in de procedure: Communauté d’Agglomération du Douaisis, Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito en B. Stromsky, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 mei 2011, Région Nord-Pas-de-Calais/Commissie en Communauté d’agglomération du Douaisis/Commissie (in de gevoegde zaken T-267/08 en T-279/08), houdende verwerping van de beroepen aanvankelijk strekkende tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 1089 definitief van de Commissie van 2 april 2008 en vervolgens tot nietigverklaring van beschikking C(2010) 4112 definitief van de Commissie van 23 juni 2010 betreffende steunmaatregel C 38/2007 (ex NN 45/2007) die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van Arbel Fauvet Rail SA — Bouw van spoorwegmaterieel — Terugvordering van met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun — Schending van de rechten van verdediging en het beginsel van hoor en wederhoor

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Région Nord-Pas-de-Calais wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 290 van 01.10.2011


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/4


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 14 mei 2012 — Timehouse GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-453/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Driedimensionaal merk in de vorm van horloge - Weigering van inschrijving - Geen onderscheidend vermogen)

2012/C 303/07

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Timehouse GmbH (vertegenwoordiger: V. Knies, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: K. Klüpfel, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 juli 2011, Timehouse/BHIM (Vorm van een horloge met gekartelde randen) (T-235/10), houdende verwerping door het Gerecht van een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 maart 2010 (zaak R 0942/2009-1) betreffende een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal merk in de vorm van een horloge als gemeenschapsmerk — Geen onderscheidend vermogen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Timehouse GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 340 van 19.11.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/5


Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 12 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Brescia — Italië) — Gennaro Currà e.a./Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-466/11) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 92, lid 1, van Reglement voor de procesvoering - Vordering van slachtoffers van moordpartijen tegen lidstaat in zijn hoedanigheid van verantwoordelijke voor handelingen die zijn strijdkrachten in oorlogstijd hebben gesteld - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

2012/C 303/08

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale ordinario di Brescia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gennaro Currà, Nadia Orlandi erfgenaam van Aldo Orlandi, Renzo Ciro Malago erfgenaam van Federico Malago, Ruberto Ezecchia, Camillo Turchetti, Franco Forni, Ilva Morselli erfgenaam van Ermenegildo Morselli, Elisa Ghisolfi en Anna Ghisolfi mede-erfgenaam van Luca Ghisolfi, Primo Zelioli, Francesco Perondi, Anna Furgeri erfgenaam van Agide Furgeri, Elena Penzani en Gian Luigi Penzani mede-erfgenaam van Carlo Penzani, Renato Mortari, Ada Zaccaria erfgenaam van Sigifredo Zaccaria, Erino Alberti, Gabriella Boccaletti erfgenaam van Mario Boccaletti, Rita Boccasanta erfgenaam van Ernesto Boccasanta, Alberto Borelli, Pierantonio Foresti erfgenaam van Franco Foresti, Irmo Sancassiani, Ennio Mischi erfgenaam van Aldo Mischi, Graziano Broglia erfgenaam van Rosolino Broglia, Alba Spinella en Maria Raffaella Spinella mede-erfgenaam van Vincenzo Rocco Spinella, Giuseppe Ferri, Alessandra Fontanabona erfgenaam van Giulio Fontanabona, Luciana, Mariuccia en Giulietta Pedratti mede-erfgenaam van Carlo Pedratti, Raffaele Colucci

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

in tegenwoordigheid van: Repubblica italiana

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale ordinario di Brescia — Uitlegging van de artikelen 3 VWEU, 4, lid 3, VWEU, 6 VWEU en 21 VWEU en van de artikelen 17, 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Misdaden tegen de menselijkheid — Vordering ingesteld door slachtoffers van moordpartijen tegen een lidstaat, in zijn hoedanigheid van verantwoordelijke voor de handelingen die zijn strijdkrachten in oorlogstijd hebben gesteld — Recht van de slachtoffers op schadevergoeding — Toelaatbaarheid van de verjaring van dat recht — Toelaatbaarheid van de immuniteit van rechtsmacht van de betrokken lidstaat

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om uitspraak te doen over het verzoek van het Tribunale ordinario di Brescia (Italië) om een prejudiciële beslissing.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/5


Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 5 juli 2012 — Audi AG, Volkswagen AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-467/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Hogere voorziening die zonder voorwerp is geworden - Afdoening zonder beslissing)

2012/C 303/09

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Audi AG, Volkswagen AG (vertegenwoordiger: P. Kather, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 juli 2011, Audi en Volkswagen/BHIM (TDI) (T-318/09), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 14 mei 2009 (zaak R 226/2007-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken TDI als gemeenschapsmerk voor waren van klasse 12 (vervoermiddelen en constructiedelen ervan) — Schending van artikel 7, lid 1, sub c, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1) — Onderscheidend vermogen van het woordteken TDI

Dictum

1)

Op de hogere voorziening behoeft niet te worden beslist.

2)

Audi AG en Vokswagen AG worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/6


Beschikking van het Hof van 14 mei 2012 — Sepracor Pharmaceuticals (Ireland) Ltd/Europese Commissie

(Zaak C-477/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 726/2004 - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Werkzame stof „eszopiclone” - Vergunning voor in handel brengen - Procedure - Standpuntbepaling van Commissie - Hoedanigheid van „nieuwe werkzame stof” - Begrip „voor beroep vatbare handeling”)

2012/C 303/10

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Sepracor Pharmaceuticals (Ireland) Ltd (vertegenwoordigers: I. Dodds-Smith, solicitor, D. Anderson QC, J. Stratford, barrister)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Wilderspin en M. Šimerdová, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 4 juli 2011 — Sepracor Pharmaceuticals/Commissie (T-275/09 P) — waarbij niet-ontvankelijk is verklaard, een beroep strekkende tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 6 mei 2009 waarin zij in het kader van de procedure voor een vergunning voor het in de handel brengen van het door verzoekster vervaardigde geneesmiddel „Lunivia”, tot de slotsom komt dat de werkzame stof „eszopiclone” daarin geen nieuw werkzame stof vormt in de zin van artikel 3, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 136, blz.1) — Begrip voor beroep vatbare handeling

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Sepracor Pharmaceuticals (Ireland) Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/6


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 10 juli 2012 — Rügen Fisch AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Schwaaner Fischwaren GmbH

(Zaak C-582/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 7, leden 1 en 2 - Gemeenschapsmerk - Woordmerk SCOMBER MIX - Absolute nietigheidsgrond - Beschrijvend karakter)

2012/C 303/11

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Rügen Fisch AG (vertegenwoordigers: O. Spuhler en M. Geitz, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde), Schwaaner Fischwaren GmbH (vertegenwoordigers: A. Jaeger-Lenz en T. Bösling, Rechtsanwälte)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 21 september 2011, Rügen Fisch/BHIM (T-201/09), houdende verwerping van rekwirantes beroep tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 maart 2009 (zaak R 230/2007-4), inzake een nietigheidsprocedure tussen Rügen Fisch AG en Schwaaner Fischwaren GmbH — Schending van de artikelen 7, lid 1, sub c, en 51, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1) — Beschrijvend karakter van het woordteken SCOMBER MIX

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Rügen Fisch AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/6


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 28 juni 2012 — TofuTown.com GmbH, Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-599/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Artikel 119 van Reglement voor de procesvoering - Gemeenschapsmerk - Aanvraag om inschrijving van woordmerk „TOFUKING” - Oppositie van houder van merk Curry King - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, sub b - Verwarringsgevaar - Mate van overeenstemming)

2012/C 303/12

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: TofuTown.com GmbH (vertegenwoordigers: B. Krause, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: S. Russlies, Rechtsanwalt), Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 20 september 2011, Meica/BHIM — TofuTown.com (TOFUKING) (T-99/10), waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 januari 2010 (zaak R 63/2009-4) inzake een oppositieprocedure tussen Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG en TofuTown.com GmbH — Verwarringsgevaar

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

TofuTown.com GmbH draagt, naast haar eigen kosten, ook de kosten van Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG

3)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 133 van 5.5.2012.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/7


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 6 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Gyulai Törvényszék — Hongarije) — HERMES Hitel és Faktor Zrt/Nemzeti Földalapkezelő Szervezet

(Zaak C-16/12) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Algemene beginselen van het Unierecht - Boswet - Geen band met recht van Unie - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

2012/C 303/13

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Gyulai Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HERMES Hitel és Faktor Zrt

Verwerende partij: Nemzeti Földalapkezelő Szervezet

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Gyulai Törvényszék — Uitlegging van de algemene beginselen van het Unierecht — Overeenkomst voor een hypotheeklening gesloten tussen een financiële instelling en een openbare instelling — Wetswijziging waarbij wordt vastgesteld dat bepaalde, vroeger als overdraagbare goederen aangemerkte, bosgebieden buiten de handel zijn — Wijziging die een beletsel vormt voor de openbare verkoop van de met die hypotheek bezwaarde terreinen in het kader van de door de schuldeiser wegens de wanprestatie van de schuldenaar ingeleide gerechtelijke procedure

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om de door Gyulai Törvényszék (Hongarije) bij beslissing van 4 januari 2012 gestelde vragen te beantwoorden.


(1)  PB C 126 van 28.4.2012.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/7


Beschikking van het Hof van 4 juli 2012 — Gino Trevisanato/Europese Commissie

(Zaak C-25/12 P) (1)

(Hogere voorziening - Artikel 119 van reglement voor procesvoering - Verzoek strekkende tot verplichten van Commissie om standpunt in te nemen aangaande uitlegging en omzetting van richtlijn - Kennelijk niet-ontvankelijk)

2012/C 303/14

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Gino Trevisanato (vertegenwoordiger: L. Sulfaro, avvocato)

Andere partij in de procedure: Commissie

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 december 2011, Trevisanato/Commissie (T-510/11), houdende verwerping van het beroep strekkende tot het verplichten van de Commissie om een standpunt in te nemen aangaande de door rekwirant ingediende klacht — Verzuim van de Commissie om een bindend advies te geven aangaande de werkingssfeer van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassingen van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 225, blz. 16) — Kennelijke onbevoegdheid van het Gerecht — Toepassingsvoorwaarden van artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Trevisanato zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 65 van 3.3.2012.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/8


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 4 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Revere — Italië) — Strafzaak tegen Ahmed Ettaghi

(Zaak C-73/12) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Geen omschrijving van hoofdgeding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2012/C 303/15

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di Pace di Revere

Partij in de strafzaak

Ahmed Ettaghi

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Giudice di Pace di Revere — Uitlegging van de artikelen 2, 4, 6, 7, 8, 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98), en van artikel 4, lid 3, VEU — Nationale wettelijke regeling waarbij een geldboete wordt opgelegd aan de vreemdeling die het nationale grondgebied illegaal is binnengekomen of daar illegaal verblijft — Toelaatbaarheid van het strafrechtelijke feit van illegaal verblijf — Mogelijkheid om de geldboete om te zetten in onmiddellijke uitwijzing voor een periode van ten minste vijf jaar of in een vrijheidsstraf („permanenza domiciliare”) — Verplichtingen van de lidstaten gedurende de omzettingstermijn voor een richtlijn

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat door de Giudice di Pace di Revere (Italië) bij beslissing van 26 januari 2012 is ingediend, is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 118 van 21.04.2012.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/8


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 4 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Revere — Italië) — Strafzaak tegen Abd Aziz Tam

(Zaak C-74/12) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Geen omschrijving van hoofdgeding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2012/C 303/16

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di Pace di Revere

Partij in de strafzaak

Abd Aziz Tam

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Giudice di Pace di Revere — Uitlegging van de artikelen 2, 4, 6, 7, 8, 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98), en van artikel 4, lid 3, VEU — Nationale wettelijke regeling waarbij een geldboete wordt opgelegd aan de vreemdeling die het nationale grondgebied illegaal is binnengekomen of daar illegaal verblijft — Toelaatbaarheid van het strafrechtelijke feit van illegaal verblijf — Mogelijkheid om de geldboete om te zetten in onmiddellijke uitwijzing voor een periode van ten minste vijf jaar of in een vrijheidsstraf („permanenza domiciliare”) — Verplichtingen van de lidstaten gedurende de omzettingstermijn voor een richtlijn

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat door de Giudice di Pace di Revere (Italië) bij beslissing van 26 januari 2012 is ingediend, is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 118 van 21.04.2012.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/8


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 4 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Revere — Italië) — Strafzaak tegen Majali Abdel

(Zaak C-75/12) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Geen omschrijving van hoofdgeding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2012/C 303/17

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di Pace di Revere

Partij in de strafzaak

Majali Abdel

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Giudice di Pace di Revere — Uitlegging van de artikelen 2, 4, 6, 7, 8, 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98), en van artikel 4, lid 3, VEU — Nationale wettelijke regeling waarbij een geldboete wordt opgelegd aan de vreemdeling die het nationale grondgebied illegaal is binnengekomen of daar illegaal verblijft — Toelaatbaarheid van het strafrechtelijke feit van illegaal verblijf — Mogelijkheid om de geldboete om te zetten in onmiddellijke uitwijzing voor een periode van ten minste vijf jaar of in een vrijheidsstraf („permanenza domiciliare”) — Verplichtingen van de lidstaten gedurende de omzettingstermijn voor een richtlijn

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat door de Giudice di Pace di Revere (Italië) bij beslissing van 26 januari 2012 is ingediend, is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 118 van 21.04.2012.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/9


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 mei 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Constanța — Roemenië) — Ministerul Administrației și Internelor, Inspectoratul General al Poliției Române, Inspectoratul de Poliție al Județului Tulcea/Corpul Național al Polițiștilor — Biroul Executiv Central

(Zaak C-134/12) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden - Geldigheid van nationale regeling waarbij salarisverminderingen worden vastgesteld voor verscheidene categorieën overheidsambtenaren - Geen uitvoering van Unierecht - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)

2012/C 303/18

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Constanța

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ministerul Administrației și Internelor, Inspectoratul General al Poliției Române, Inspectoratul de Poliție al Județului Tulcea

Verwerende partij: Corpul Național al Polițiștilor — Biroul Executiv Central

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Curtea de Apel Constanța — Uitlegging van de artikelen 17, lid 1, 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Uitlegging van artikel 15, lid 3, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden — Toelaatbaarheid van een nationale regeling waarbij salarisverminderingen worden vastgesteld voor verscheidene categorieën overheidsambtenaren — Schending van het recht op eigendom en van de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om uitspraak te doen over het verzoek van de Curtea de Apel Constanța (Roemenië) van 8 februari 2012 om een prejudiciële beslissing.


(1)  PB C 138 van 12.5.2012.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/9


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 13 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — GREP GmbH/Freitstaat Bayern

(Zaak C-156/12) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Handvest van Grondrechten van Europese Unie - Artikelen 47 en 51, lid 1 - Uitvoering van Unierecht - Beroep tegen verklaring van uitvoerbaarheid van in andere lidstaat gegeven beslissing tot beslaglegging - Effectieve rechterlijke bescherming - Recht op toegang tot rechter - Rechtsbijstand - Nationale regeling waarbij rechtsbijstand aan rechtspersonen wordt geweigerd)

2012/C 303/19

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Salzburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GREP GmbH

Verwerende partij: Freitstaat Bayern

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landesgericht Salzburg — Uitlegging van artikel 51, lid 1, eerste volzin, en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede, subsidiair, van artikel 43, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) en van artikel 6, lid 1, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden — Werkingssfeer van het Handvest van de grondrechten — Procedure voor de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing — Recht op rechtsbijstand — Toelaatbaarheid van een nationale regeling die weigert dit recht toe te kennen aan rechtpersonen

Dictum

Een beroep dat wordt ingesteld ingevolge artikel 43 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, teneinde op te komen tegen een verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing tot beslaglegging overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 42 van die verordening en waarbij conservatoir beslag wordt gelast, vormt een tenuitvoerlegging van het Unierecht in de zin van artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde beginsel van effectieve rechterlijke bescherming kan het recht op vrijstelling van de betaling van gerechtskosten en/of van kosten van bijstand door een advocaat in het kader van een dergelijk beroep omvatten.

De nationale rechter dient evenwel na te gaan of de voorwaarden voor verlening van dergelijke bijstand een beperking van het recht op toegang tot de rechter vormen die dit recht in zijn kern aantast, of met die voorwaarden een legitiem doel wordt nagestreefd en of er een redelijke verhouding bestaat tussen de gebruikte middelen en het beoogde doel.

In het kader van deze beoordeling kan de nationale rechter het voorwerp van het geschil, de redelijke kans van slagen van de verzoeker, het belang dat voor deze op het spel staat, de complexiteit van het toepasselijke recht en van de toepasselijke procedure, alsmede het vermogen van de verzoeker zijn verdediging daadwerkelijk op zich te nemen, in zijn overwegingen betrekken. Voor de evenredigheidsbeoordeling kan de nationale rechter voorts rekening houden met de hoogte van de proceskosten die moeten worden voorgeschoten en met het antwoord op de vraag of deze een onoverkomelijk obstakel voor de toegang tot de rechter vormen

Wat meer in het bijzonder rechtspersonen betreft, kan de nationale rechter rekening houden met de situatie waarin deze zich bevinden. Zo kan hij met name de vorm van de betrokken rechtspersoon, het antwoord op de vraag of deze rechtspersoon een winstoogmerk heeft, alsmede de financiële draagkracht van de vennoten of aandeelhouders ervan en de mogelijkheid voor deze vennoten of aandeelhouders om de voor de indiening van de vordering in rechte noodzakelijke bedragen te verkrijgen, in zijn overwegingen betrekken.


(1)  PB C 194 van 30.6.2012.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/10


Hogere voorziening ingesteld op 16 mei 2012 door FLSmidth & Co. A/S tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 maart 2012 in zaak T-65/06, FLSmidth & Co. A/S/Europese Commissie

(Zaak C-238/12 P)

2012/C 303/20

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: FLSmidth & Co. A/S (vertegenwoordigers: M. Dittmer, advokat, J. Ratliff, Barrister, F. Louis, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

FLSmidth & Co. A/S verzoekt het Hof op basis van artikel 256, lid 1, tweede alinea, artikel 263 en artikel 264 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 31 van verordening nr. 1/2003 (1) en artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie:

het arrest van 6 maart 2012 in zaak T-65/06 te vernietigen,

de beschikking van de Commissie van 30 november 2005 in zaak COMP/F/38.354 in een procedure op grond van artikel 101 VWEU nietig te verklaren voor zover zij FLS betreft; subsidiair, het bedrag waarvoor FLS in de beschikking aansprakelijk is gesteld, te verminderen,

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

FLS baseert haar primaire eis op twee middelen, waarvan het tweede berust op twee onderdelen.

Het Gerecht gaf blijk van een onjuiste rechtsopvatting door niet het juiste juridische criterium toe te passen om een (uiteindelijke) moedermaatschappij aansprakelijk te stellen. Het Gerecht trok ook niet het juiste rechtsgevolg uit de bewijsvoering aangezien het niet de conclusie trok dat FLS erin was geslaagd het vermoeden van aansprakelijkheid van de moederonderneming te weerleggen.

Het Gerecht ging niet na of de Commissie haar motiveringsplicht nakwam.

De Commissie vergiste zich door niet te voldoen aan haar motiveringsplicht daar zij de argumenten en het bewijs van FLS tot weerlegging van het vermoeden van de moedermaatschappij onvoldoende onderzocht.

Bovendien voldeed de Commissie niet aan haar motiveringsplicht daar de beslissing niet motiveert waarom FLS aansprakelijk moest worden gesteld voor de periode van december 1990 tot december 1991.

FLS baseert haar subsidiaire vordering op vier middelen.

Het Gerecht gaf blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat het het evenredigheids- en wettigheidsbeginsel niet toepaste bij de controle van de aan FLS opgelegde aansprakelijkheid; het Gerecht verminderde de betrokken aansprakelijkheid dus niet dienovereenkomstig.

Het Gerecht gaf blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat het geen einde maakte aan de ongelijke behandeling door de Commissie toen zij Trioplast Industrier AB — en niet FLS — 30 % vermindering krachtens de clementieregeling verleende.

Het Gerecht gaf blijk van een onjuiste rechtsopvatting door onjuiste toepassing van afdeling D, tweede streepje, van de clementieregeling aangezien FLS die de feiten niet betwistte, geen vermindering kreeg. Bovendien paste het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling niet toe aangezien het er geen rekening mee hield dat Bonar Technical Fabrics althans voor hetzelfde gedrag 10 % vermindering kreeg.

Het Gerecht heeft artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geschonden doordat het niet binnen een redelijke termijn heeft beslist.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/11


Hogere voorziening ingesteld op 7 juni 2012 door Ryanair Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 28 maart 2012 in zaak T-123/09, Ryanair Ltd/Europese Commissie

(Zaak C-287/12 P)

2012/C 303/21

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Ryanair Ltd (vertegenwoordigers: E. Vahida, I.-G. Metaxas-Maragkidis, lawyers)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Italiaanse Republiek, Alitalia — Compagnia Aerea Italiana SpA

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het op 29 maart 2012 aan rekwirante betekende arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 28 maart 2012 in zaak T-123/09, Ryanair Ltd/Europese Commissie, te vernietigen;

de beschikking van de Europese Commissie van 12 november 2008 inzake steunmaatregel C 26/2008 (lening van 300 miljoen EUR aan Alitalia SpA) overeenkomstig de artikelen 263 en 264 VWEU gedeeltelijk nietig te verklaren, voor zover zij niet de terugvordering van de steun bij de rechtsopvolger(s) van Alitalia gelast en zij Italië een aanvullende termijn voor de tenuitvoerlegging van deze beschikking verleent;

de beschikking van 12 november 2008 inzake steunmaatregel N 510/2008 (verkoop van activa van Alitalia SpA) overeenkomstig de artikelen 263 en 264 VWEU in haar geheel nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in haar eigen kosten en in die van Ryanair;

subsidiair,

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe behandeling;

de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening aan te houden.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert aan dat het bestreden arrest om de volgende redenen moet worden vernietigd:

 

Met betrekking tot de beschikking van de Commissie van 12 november 2008 inzake steunmaatregel N 510/2008 (verkoop van activa van Alitalia Spa):

1)

Schending van het recht en de procedure inzake ontvankelijkheid. Het Gerecht heeft geweigerd om de vordering waarmee Ryanair de gegrondheid van de beschikking van de Commissie betwistte, in te willigen, en heeft het voorwerp van Ryanairs beroep geherdefinieerd en dit beroep uitgelegd als louter strekkende tot veiligstelling van haar procedurele rechten.

2)

Schending van de artikelen 4 en 7 van verordening (EG) nr. 659/1999 (1). De verplichtingen en toezichtmechanismen die aan de maatregel, zoals aanvankelijk aangemeld, werden verbonden, vormen wijzigingen en voorwaarden van het type dat overeenkomstig artikel 7 van verordening (EG) nr. 659/1999 aan beschikkingen wordt aangebracht of opgelegd. Rekwirante stelt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat zij de verplichtingen en toezichtmechanismen ten onrechte als verbintenissen heeft aangemerkt.

3)

Schending van artikel 10 van verordening (EG) nr. 659/1999, aangezien het Gerecht heeft geweigerd de Commissie sancties op te leggen wegens het feit dat zij niet alle relevante kenmerken van de maatregelen in hun context heeft onderzocht.

4)

Schending van artikel 10 van verordening (EG) nr. 659/1999. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Commissie de alternatieven voor de door Italië aangemelde verkoop van de activa van Alitalia niet hoefde te onderzoeken. Door niet na te gaan of een particuliere investeerder een andere oplossing zou hebben gekozen, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

5)

Ook op andere punten heeft het Gerecht het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie niet toegepast.

6)

De Commissie heeft de verplichting tot terugbetaling aan de verkeerde partij opgelegd. Rekwirante is van mening dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voorbij te gaan aan de economische continuïteit tussen Alitalia en CAI.

 

Met betrekking tot de beschikking van de Commissie van 12 november 2008 inzake steunmaatregel C 26/2008 (lening van 300 miljoen EUR aan Alitalia SpA): gebrekkige motivering wat de vaststelling van de niet-ontvankelijkheid betreft


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/12


Hogere voorziening ingesteld op 11 juni 2012 door You-Q BV tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 29 maart 2012 in zaak T-369/10, You-Q BV/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-294/12 P)

2012/C 303/22

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: You-Q BV (vertegenwoordiger: G. S. C. M. van Roeyen, advocaat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Apple Corps Limited

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 maart 2001 in zaak T-369/10 vernietigen;

haar verzoek om nietigverklaring van de bestreden beslissing toewijzen;

subsidiair, de zaak verwijzen naar het Gerecht voor heronderzoek;

BHIM en Apple Corps Limited verwijzen in de kosten met inbegrip van die in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens rekwirantes eerste middel is de weergave door het Gerecht van de achtergrond van het geschil gedeeltelijk, meer bepaald in bepaalde gedeelten van de punten 9, 12, 14, 17 en 53, niet correct en in strijd met de vereisten van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009. (1) In de eerste plaats verklaarde het Gerecht onterecht dat de oudere merken waarop Apple Corps zich beroept, een ouder bekend merk omvatten, daar het Gerecht die status niet vaststelde en evenmin aangaf welk ouder merk als een bekend merk is te beschouwen. Deze bevindingen van het Gerecht zijn onjuist en schenden het beginsel van duidelijkheid. In de tweede plaats hield het Gerecht niet naar behoren rekening met de volgens het arrest van het Hof van 27 november 2008, Intel, C-252/07, Jurispr. blz. I-8823, toe te passen factor namelijk „de aard van de waren of diensten waarvoor de conflicterende merken zijn ingeschreven, daaronder begrepen de mate waarin deze waren of diensten gerelateerd zijn dan wel onderling verschillen, alsmede het relevante publiek”.

Rekwirantes tweede middel omvat negen grieven tegen het bestreden arrest van het Gerecht, alle op basis van schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009. In de eerste plaats klaagt rekwirante over onjuiste bevindingen door het Gerecht in de punten 24, 55, 56, 57 en 58 inzake de mate waarin de waren en diensten onderling verschillen, en inzake het onderscheidend vermogen van de oudere merken. In de tweede plaats betwist rekwirante de bevinding in punt 26 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht — in strijd met artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 — de bescherming van dit artikel abstraheerde van de waren of diensten waarvoor het bekende merk is ingeschreven, en van de verdere beschermingsvereisten van dit artikel (afbreuk aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk, afbreuk aan de reputatie van dat merk en ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidende vermogen of de reputatie van dat merk). In de derde plaats betwist rekwirante de bevinding in de punten 31 en 54 van het bestreden arrest dat het onderscheidend vermogen en de reputatie van de oudere merken hadden moeten worden onderzocht tegen de achtergrond van de perceptie door het publiek van het aangevraagde merk, aangezien You-Q in punt 39 van haar verzoekschrift bij het Gerecht stelt: „Voorts dient te worden opgemerkt dat de kamer van beroep ten onrechte niet het publiek bepaalde — zoals zij had moeten doen — waarvan de perceptie een belangrijke rol speelt bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen en de reputatie van het oudere merk. Volgens Intel hadden als publiek de consumenten van de waren en diensten moeten gelden waarvoor het oudere merk is ingeschreven.” In de vierde plaats betwist rekwirante de bevinding van het Gerecht dat de kamer van beroep verklaarde dat het relevante publiek waarvoor de oudere merken bekende merken zijn, het publiek in het algemeen is. In de vijfde plaats betwist rekwirante de bevinding van het Gerecht dat het bestaan van bekendheid volgens You-Q moet worden vastgesteld door verwijzing naar het door het aangevraagde merk betrokken publiek, namelijk een gespecialiseerd publiek, en betwist zij voorts de overwegingen van het Gerecht inzake het relevante publiek, meer bepaald overlappingen in het relevante publiek die geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van de reputatie van het oudere merk. In de zesde plaats betwist rekwirante de bevindingen van het Gerecht inzake de vereisten voor de vaststelling van een zeer goede en aanzienlijke reputatie voor de betrokken waren en diensten. In de zevende plaats betwist rekwirante de bevindingen van het Gerecht inzake de gelijkenis van de tekens. In de achtste plaats betwist rekwirante de toepassing door het Gerecht van het algemeen beoordelingscriterium en de daarbij horende relevante factoren om het vereiste verband te leggen. Ten slotte betwist rekwirante de toepassing en uitlegging door het Gerecht van het vereiste van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 dat ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit het onderscheidende vermogen of de reputatie van het oudere merk.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Obersten Gerichtshof (Oostenrijk) op 29 juni 2012 — UPC Telekabel Wien GmbH/Constantin Film Verleih GmbH, Wega Filmproduktionsgesellschaft GmbH

(Zaak C-314/12)

2012/C 303/23

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster in Revision en verweerster: UPC Telekabel Wien GmbH

Verweersters in Revision en verzoeksters: Constantin Film Verleih GmbH, Wega Filmproduktionsgesellschaft GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG (1) (auteursrechtrichtlijn) aldus te worden uitgelegd dat een persoon die zonder toestemming van de rechthebbende beschermde werken op het internet beschikbaar stelt (artikel 3, lid 2, auteursrechtrichtlijn), gebruikmaakt van de diensten van de internetproviders van de personen die zich toegang verschaffen tot deze beschermde werken?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Zijn een reproductie voor privégebruik (artikel 5, lid 2, sub b, auteursrechtrichtlijn) en een voorbijgaande of incidentele reproductie (artikel 5, lid 1, auteursrechtrichtlijn) enkel geoorloofd wanneer het voor de reproductie gebruikte origineel zelf rechtmatig gereproduceerd, verspreid of aan het publiek beschikbaar gesteld is?

3)

Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord en bijgevolg rechterlijke verbodsmaatregelen in de zin van artikel 8, lid 3, auteursrechtrichtlijn moeten worden opgelegd aan de internetproviders van de gebruiker: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider in het algemeen (dus zonder concrete maatregelen te gelasten) te verbieden om zijn klanten toegang tot een bepaalde website te verschaffen, zolang er op die website uitsluitend of althans voor het overgrote deel werken beschikbaar worden gesteld zonder toestemming van de rechthebbenden, wanneer de internetprovider — door aan te tonen dat hij toch alle redelijke maatregelen heeft genomen — kan verhinderen dat hem wegens schending van dit verbod dwangmaatregelen worden opgelegd?

4)

Indien de derde vraag ontkennend wordt beantwoord: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider te gelasten bepaalde maatregelen te nemen om zijn klanten toegang tot een website met onrechtmatig beschikbaar gesteld materiaal te bemoeilijken, wanneer deze maatregelen aanzienlijke kosten met zich brengen, terwijl zij ook zonder bijzondere technische kennis gemakkelijk kunnen worden omzeild?


(1)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 9 juli 2012 — Novontech-Zala Kft/LOGICDATA Electronic & Software Entwicklungs GmbH

(Zaak C-324/12)

2012/C 303/24

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Handelsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Appellante en verweerster in eerste aanleg: Novontech-Zala Kft

Geïntimeerde en verzoekster in eerste aanleg: LOGICDATA Electronic & Software Entwicklungs GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Levert het feit dat de met het indienen van een verweerschrift tegen een Europees betalingsbevel belaste advocaat de termijn daarvoor heeft overschreden, een schuld van de verweerder zelf op in de zin van artikel 20, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (1)?

2)

Voor zover de fout van de advocaat niet als schuld van de verweerder zelf kan worden aangemerkt, moet dan de als gevolg van een vergissing onjuiste inschrijving van de datum van het verstrijken van de termijn voor het indienen van een verweerschrift tegen een Europees betalingsbevel door de daarmee belaste advocaat, worden uitgelegd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 20, lid 2, van deze verordening?


(1)  PB L 399, blz. 1.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 10 juli 2012 — Rita van Caster, Patrick van Caster/Finanzamt Essen-Süd

(Zaak C-326/12)

2012/C 303/25

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Rita van Caster, Patrick van Caster

Verwerende partij: Finanzamt Essen-Süd

Prejudiciële vraag

Is de forfaitaire belasting van opbrengsten uit zogenoemde „niet-transparante” (binnenlandse en) buitenlandse beleggingsfondsen krachtens § 6 van het Investmentsteuergesetz in strijd met het gemeenschapsrecht (artikel 56 EG), doordat zij een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer (artikel 58, lid 3, EG) vormt?


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 11 juli 2012 — Ralph Schmid (curator van de betreffende het vermogen van Aletta Zimmermann ingeleide insolventieprocedure)/Lilly Hertel

(Zaak C-328/12)

2012/C 303/26

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ralph Schmid (curator van de betreffende het vermogen van Aletta Zimmermann ingeleide insolventieprocedure)

Verwerende partij: Lilly Hertel

Prejudiciële vraag

Ter uitlegging van artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (1) wordt de volgende vraag gesteld:

Is de rechter van de lidstaat op wiens grondgebied de insolventieprocedure betreffende het vermogen van de schuldenaar is geopend, bevoegd om kennis te nemen van een faillissementspauliana die is gericht tegen een verweerder die zijn woonplaats of statutaire zetel niet in een lidstaat heeft?


(1)  PB L 160, blz. 1.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/14


Beroep ingesteld op 13 juli 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-335/12)

2012/C 303/27

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: A. Caeiros, gemachtigde)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Portugese Republiek, doordat de Portugese autoriteiten hebben geweigerd een bedrag van 785 078,50 EUR aan rechten voor niet-uitgevoerde suikeroverschotten ter beschikking te houden naar aanleiding van de toetreding van Portugal tot de Europese Gemeenschap, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 10 EG-Verdrag, artikel 254 van de Toetredingsakte (1), artikel 7 van besluit 85/257/EEG, Euratom (2), de artikelen 4, 7 en 8 van verordening (EEG) nr. 579/86 (3), artikel 2 van verordening (EEG) nr. 1697/79 (4) en de artikelen 2, 11 en 17 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 (5);

de Portugese Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de door de Portugese autoriteiten verstrekte informatie heeft de onderneming William Hinton & Sons geen bewijzen overgelegd van de uitvoer van suikeroverschotten die zij voorhanden had. Deze autoriteiten hebben op 3 december 1990 aan deze onderneming meegedeeld dat zij een bijkomend bedrag van 785 078,50 EUR moest betalen. Deze onderneming heeft beroep tegen deze beslissing ingesteld bij het Supremo Tribunal Administrativo (hierna: „STA”), dat het Hof van Justitie (hierna: „Hof”) diverse prejudiciële vragen heeft gesteld. Het Hof heeft op 11 oktober 2001 in zaak C-30/06 (6) een beschikking gegeven, waarin het Hof heeft verklaard dat „[d]eze vragen zijn gerezen in een geding tussen William Hinton & Sons Lda en de Fazenda Pública over de navordering van heffingen op het suikeroverschot dat William Hinton voorhanden heeft”. Op 8 mei 2002 heeft het STA de heffing van het bijkomende bedrag vernietigd op grond dat kennisgeving van dat bedrag was gedaan op een tijdstip waarop de verjaring al was ingetreden.

Uit de latere rechtspraak van het Hof en het Gerecht, inzonderheid de arresten van 7 december 2004 in zaak T-240/02, Koninklijke Coöperatie Cosun/Commissie, en 26 oktober 2006 in zaak C-68/05, Koninklijke Coöperatie Cosun/Commissie, lijkt te kunnen worden opgemaakt dat voornoemd bedrag van 785 078,50 EUR niet meer kan worden gekwalificeerd als een „heffing” zoals in de beschikking van het Hof in zaak C-30/00, maar voortaan als „eigen middelen” van de Gemeenschappen kan worden aangemerkt.

Hoewel deze rechtspraak betrekking heeft op de heffing van een bedrag op grond van artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2670/81 (7), omdat een bepaalde hoeveelheid suiker C niet buiten de Gemeenschap is uitgevoerd, is het belastbare feit voor heffing van dat bedrag in wezen identiek aan het belastbare feit voor heffing van het bedrag bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a, van verordening nr. 579/86, dat in casu in het geding is. Deze bepaling schrijft voor dat een bedrag wordt geheven voor de hoeveelheden suiker die meer bedragen dan de overdrachtshoeveelheid en die niet buiten de Gemeenschap zijn uitgevoerd, op grond dat deze hoeveelheden in de zin van artikel 5, lid 2, voor deze verordening worden beschouwd als zijnde afgezet op de interne markt van de Gemeenschap.

Overeenkomstig artikel 2 van besluit 85/257 vormen de bijdragen en andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten (hierna: „GOM”) in de sector suiker zijn vastgesteld, eigen middelen.

Uit artikel 254 van de Toetredingsakte blijkt dat voornoemd bedrag past in de GOM in de sector suiker. Dat artikel bepaalt dat alle voorraden van producten die door de Portugese Republiek te harer laste moeten worden afgebouwd, die voorraden zijn die meer bedragen dan wat als de normale overdrachtshoeveelheid kan worden beschouwd en dat „[h]et begrip,normale overdrachtshoeveelheden’ […] voor elk product gedefinieerd [wordt] aan de hand van de criteria en doelstellingen van elke gemeenschappelijke marktordening”; voor suiker moet het begrip „normale overdrachtshoeveelheid” met andere woorden worden bepaald aan de hand van de criteria en doelstellingen die eigen zijn aan de GOM in de sector suiker. De gemeenschapsregeling betreffende de afbouw van suikervoorraden past dus in de GOM in de sector suiker.

Verordening nr. 3771/85 (8), die is vastgesteld op grond van artikel 258, lid 3, van de Toetredingsakte, bepaalt „de algemene voorschriften voor de toepassing van artikel 254 van de Toetredingsakte”, definieert het begrip „producten in het vrije verkeer op het grondgebied van Portugal”, schrijft voor dat „[d]e uitvoeringsbepalingen [ervan] worden vastgesteld volgens de procedure van […] het daarmee overeenkomende artikel van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten”, dat „[deze] bepalingen [met name omvatten] […] de wijze waarop de overschotten worden afgezet” en dat deze uitvoeringsbepalingen kunnen voorzien in „de heffing van een belasting wanneer de belanghebbende de voorschriften voor de afzet van de overschotten niet in acht neemt”.

Verordening nr. 579/86, die de regels betreffende de op 1 maart 1986 in Portugal aanwezige voorraden van producten uit de sector suiker bevat, is door de Commissie vastgesteld op grond van verordening nr. 3771/85 en verordening nr. 1785/81, die een GOM in de sector suiker invoert. Dat de verordening tot invoering van een GOM in de sector suiker een van de rechtsgrondslagen van verordening nr. 579/86 vormt, toont aan dat de in laatstgenoemde verordening vervatte regels en bijgevolg voornoemd bedrag passen in de GOM in de sector suiker.

Voornoemd bedrag van 785 078,50 EUR kan worden gekwalificeerd als „eigen middelen” van de Gemeenschap in de zin van artikel 2, lid 1, sub a, van besluit 85/257, want het gaat om inkomsten „uit andere heffingen, die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld”, die voortvloeien uit de bijzondere regeling die is vastgesteld voor de Republiek Portugal bij de toetreding van deze lidstaat, namelijk een bedrag dat de Portugese autoriteiten hadden moeten heffen op grond van artikel 7, lid 1, sub a, van verordening nr. 579/86.

Verordening nr. 3771/85 bepaalt in artikel 1 dat in deze verordening „de algemene voorschriften voor de toepassing van artikel 254 van de Toetredingsakte [worden] vastgesteld” en in artikel 3, lid 1, sub b, tweede streepje, wordt verduidelijkt dat als producten in het vrije verkeer op het grondgebied van Portugal worden aangemerkt producten „die in Portugal zijn ingevoerd, waarvoor de invoerformaliteiten zijn vervuld en de verschuldigde douanerechten en -heffingen van gelijke werking in Portugal zijn geïnd en waarvoor deze rechten en heffingen niet geheel of gedeeltelijk zijn terugbetaald”. Artikel 3, lid 1, sub b, tweede streepje, van verordening nr. 3771/85 ziet op alle „producten […] die in Portugal zijn ingevoerd”, daaronder begrepen dus ook uit andere lidstaten afkomstige producten.

Bijgevolg had uit Denemarken afkomstige suiker kunnen en moeten worden meegeteld bij de berekening van de suikervoorraden die op 1 maart 1986 in het vrije verkeer op het Portugese grondgebied waren. De Portugese autoriteiten waren van oordeel dat, hoewel Denemarken in de omstandigheden van dat geval als een derde land moest worden beschouwd, de hoeveelheid suiker (796 821 kilo) die was ingevoerd met „invoeraangifte nr. 246”, niet moest worden meegeteld bij de berekening van deze hoeveelheden, daar deze suikerhoeveelheid volgens hen niet per 1 maart 1986 in het vrije verkeer was.

De Commissie is het niet eens met dit standpunt omdat het Tribunal Tributário de Segunda Instância in zijn arrest van 26 maart 1996 heeft geoordeeld dat de feitelijke vaststellingen hebben uitgewezen dat deze suiker is uitgeklaard op 27 februari 1986 en dat op die datum toelating is verleend om de suiker in het vrije verkeer te brengen en tot verbruik uit te slaan.

Besluit 85/257 en de besluiten die besluit 85/257 later hebben vervangen, alsmede verordening nr. 1552/89, die de voorwaarden bepaalt waaronder de „eigen middelen” ter beschikking van de Commissie worden gesteld, stellen voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen aan de Commissie niet als voorwaarde dat deze in de gemeenschapsbegroting zijn opgevoerd. De artikelen 371 en 372 van de Toetredingsakte strekken ertoe de toepassing van besluit 85/257 aan te passen aan een specifieke situatie die ontstaan is door de toetreding van Portugal, en beletten niet dat de inkomsten uit het bedrag bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a, van verordening nr. 579/86 (in casu het bedrag van 785 078,50 EUR) worden beschouwd als eigen middelen.

De kwalificatie van een bedrag als eigen middelen van de Gemeenschap vloeit voort uit de gemeenschapswetgeving, inzonderheid besluit 85/257, zonder dat de kwalificatie door de lidstaten relevant is.

Volgens de rechtspraak behoeft niet te worden aangetoond dat het verlies van eigen middelen het gevolg is van een vergissing van een of andere instantie van de nationale overheid. Het volstaat dat naar aanleiding van een definitieve uitspraak van het STA wordt vastgesteld dat de schuldenaar de rechten niet hoeft te betalen en deze omstandigheid rechtstreeks verband houdt met het feit dat de Portugese autoriteiten te laat in 1990 hebben geageerd. Het Hof heeft deze zienswijze van de Commissie bevestigd in zijn arrest van 15 november 2005, in zaak C-392/02, Commissie/Denemarken.

Het arrest van 8 mei 2002 van het STA bevestigt dat het standpunt van de Commissie uit juridisch oogpunt correct is, namelijk dat het bedrag van de schuld niet tijdig (namelijk binnen een termijn van drie jaar) aan de schuldenaar is meegedeeld, dat de heffing om die reden niet mogelijk was en dat de eigen middelen bijgevolg niet ter beschikking van de Commissie konden worden gesteld.


(1)  Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen (PB 1985, L 302, blz. 23).

(2)  Besluit 85/257/EEG, Euratom van de Raad van 7 mei 1985 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 302, blz. 15).

(3)  Verordening (EEG) nr. 579/86 van de Commissie van 28 februari 1986 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen inzake de op 1 maart 1986 in Spanje en in Portugal aanwezige voorraden van producten uit de sector suiker (PB L 57, blz. 21).

(4)  Verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (PB L 197, blz. 1).

(5)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 155, blz. 1).

(6)  Beschikking van 30 oktober 2001, William Hinton & Sons (C-30/00, Jurispr. blz. I-7511).

(7)  Verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker (PB L 262, blz. 14).

(8)  Verordening (EEG) nr. 3771/85 van de Raad van 20 december 1985 inzake de voorraden landbouwproducten in Portugal (PB L 362, blz. 21).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Gent (België) op 19 juli 2012 — Euronics Belgium CVBA tegen Kamera Express BV & Kamera Express Belgium BVBA

(Zaak C-343/12)

2012/C 303/28

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van Koophandel te Gent

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Euronics Belgium CVBA

Verweersters:

 

Kamera Express BV,

 

Kamera Express Belgium BVBA

Prejudiciële vragen

Is artikel 101 van de wet betreffende de marktpraktijken en consumentenbescherming dat onder meer de consumentenbelangen beoogt te beschermen en als volgt luidt „Art. 101.§ 1. Het is elke onderneming verboden goederen met verlies te koop aan te bieden of te verkopen.

Als een verkoop met verlies wordt beschouwd, elke verkoop tegen een prijs die niet ten minste gelijk is aan de prijs waartegen de onderneming het goed heeft gekocht of die de onderneming zou moeten betalen bij herbevoorrading, na aftrek van eventueel toegekende en definitief verworven kortingen. Om uit te maken of er verkoop met verlies is, wordt geen rekening gehouden met kortingen die, al dan niet uitsluitend, toegekend worden in ruil voor verbintenissen van de onderneming andere dan de aankoop van goederen.” strijdig met de Europese richtlijn 2005/29/EG (1) waar het de verkoop met verlies verbiedt terwijl de Europese richtlijn dergelijke verkooppraktijk schijnbaar niet verbiedt en de Belgische wet mogelijk strenger is dan wat de Europese richtlijn voorziet en wat verboden is door artikel 4 van de Europese richtlijn 2005/29/EG.


(1)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149, blz. 22).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/16


Hogere voorziening ingesteld op 24 juli 2012 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 4 mei 2012 in zaak T-529/09, Sophie in ’t Veld/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-350/12 P)

2012/C 303/29

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Berman, B. Driessen, C. Fekete, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Sophie in ’t Veld, Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest van het Gerecht vernietigen;

het beroep zelf afdoen;

en

verzoekster in zaak T-529/09 verwijzen in de kosten die de Raad in die zaak en in de onderhavige zaak heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening betreft de uitlegging van de uitzonderingen betreffende de bescherming van het openbaar belang inzake internationale betrekkingen en de bescherming van juridische adviezen. Deze uitzonderingen zijn neergelegd in een onvoorwaardelijke uitzondering op het recht op toegang van het publiek in artikel 4, lid 1, sub a, derde streepje, respectievelijk in een voorwaardelijke uitzondering op het recht op toegang van het publiek in artikel 4, lid 2, tweede streepje, van de verordening (1).

De Raad voert aan dat het Gerecht bij de uitlegging van deze uitzonderingen vier fouten heeft begaan.

Ten eerste heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat onenigheid over de keuze van een rechtsgrondslag de belangen van de EU inzake internationale betrekkingen niet kan ondermijnen (eerste onderdeel van het eerste middel). Meningsverschillen tussen de instellingen over de bevoegdheid van de Unie en over de keuze van de rechtsgrondslag zijn nauw verbonden met meningsverschillen over de inhoud van internationale overeenkomsten. Meningsverschillen tussen de instellingen over de bevoegdheid kunnen bovendien de onderhandelingspositie van de EU beïnvloeden, haar geloofwaardigheid als onderhandelingspartner aantasten en de uitkomst van de onderhandelingen op het spel zetten.

Ten tweede heeft het Gerecht het verkeerde toetsingscriterium gebruikt en zijn eigen beoordeling van het belang van het document voor internationale betrekkingen in de plaats gesteld van die van de Raad (tweede onderdeel van het eerste middel). Met betrekking tot de bescherming van het openbaar belang inzake internationale betrekkingen, is het criterium voor toetsing een criterium dat de instelling een „ruime discretionaire bevoegdheid” verleent veeleer dan een criterium dat vereist dat „specifieke en concrete” schade wordt aangetoond. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een volledige toetsing te verrichten van de redenen van de Raad aan de hand van het vereiste van „specifieke en concrete” schade en heeft aldus zijn eigen beoordeling van de gevolgen van de openbaarmaking van het document op het vlak van het buitenlandbeleid in de plaats gesteld van die van de Raad.

Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te houden met de gevoelige inhoud van het gevraagde juridische advies en evenmin met de specifieke omstandigheden die zich voordeden op het moment dat om toegang werd verzocht (eerste onderdeel van het tweede middel). Het onderwerp waarop het juridische advies betrekking heeft, betreft gevoelige internationale onderhandelingen die nog steeds aan de gang waren op het ogenblik dat om toegang werd verzocht, waarbij wezenlijke belangen op het vlak van transatlantische samenwerking inzake het voorkomen en bestrijden van terrorisme en terrorismefinanciering op het spel stonden en onenigheid tussen de instellingen bestond over de keuze van de rechtsgrondslag, waarop het juridische advies betrekking heeft. Het Gerecht heeft deze specifieke kenmerken van het juridische advies verwaarloosd.

Ten slotte heeft het Gerecht ten onrechte de onderhandeling en de sluiting van een internationale overeenkomst gelijkgesteld met de wetgevende handelingen van de instellingen bij de toepassing van de doorslaggevende toets van het „openbaar belang”(tweede onderdeel van het tweede middel). Aldus heeft het Gerecht geen rekening gehouden met de belangrijke verschillen tussen de onderhandelingen over internationale overeenkomsten, waarbij deelname van het publiek, gelet op de strategische en tactische belangen die op het spel staan, noodzakelijkerwijs beperkt is, en de sluiting en de omzetting van dergelijke overeenkomsten.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona (Spanje) op 1 augustus 2012 — Miguel Fradera Torredemer en andere/Corporación Uniland, S.A.

(Zaak C-364/12)

2012/C 303/30

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Miguel Fradera Torredemer, María Teresa Torredemer Marcet, Enrique Fradera Ohlsen en Alicia Fradera Torredemer

Verwerende partij: Corporación Uniland, S.A.

Prejudiciële vragen

1)

Is een regeling zoals die betreffende de tarieven van „procuradores” (procureurs), namelijk koninklijk besluit 1373/2003 van 7 november 2003, op grond waarvan voor hun vergoeding een tariefregeling of tabel wordt gehanteerd met minima die slechts met 12 % kunnen worden verhoogd of verlaagd, en waarbij de autoriteiten van de lidstaat, daaronder begrepen rechterlijke instanties, niet daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om in geval van uitzonderlijke omstandigheden van de minimumbedragen in de wettelijke tabel af te wijken, verenigbaar met artikel 101 VWEU (oud artikel 81 EG juncto artikel 10 [EG]) en artikel 4, lid 3, VEU?

2)

Kan voor de toepassing van de betrokken tariefregeling zonder dat de daarin vastgestelde minimumbedragen hoeven te worden toegepast, als uitzonderlijke omstandigheden worden aangemerkt het feit dat de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden in geen verhouding staan tot het bedrag aan honoraria dat volgens de tabel of tariefregeling dient te worden betaald?

3)

Is de regelgeving met betrekking tot de tarieven van procureurs, namelijk koninklijk besluit 1373/2003 van 7 november 2003, verenigbaar met artikel 56 VWEU (oud artikel 49 [EG])?

4)

Voldoet deze regeling aan de in artikel 15, lid 3, van richtlijn 2006/123/EG (1) genoemde eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid?

5)

Omvat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, waarin het recht op een eerlijk proces is neergelegd, het recht om doeltreffend op te komen tegen het bedrag waarop het honorarium van de procureur wordt vastgesteld, wanneer dit onevenredig hoog is en niet beantwoordt aan de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden?

6)

Zo ja, zijn de bepalingen van de Spaanse Ley de Enjuiciamiento Civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) op grond waarvan de partij die in de kosten is verwezen niet de mogelijkheid heeft om op te komen tegen de hoogte van het honorarium van de procureur wanneer het honorarium volgens haar buitensporig hoog is en niet beantwoordt aan de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, in overeenstemming met artikel 6 van het Europees Verdrag?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 3 augustus 2012 — Thomas Pringle/Ierse regering, Ierland en de Attorney General

(Zaak C-370/12)

2012/C 303/31

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Thomas Pringle

Verwerende partijen: Ierse regering, Ierland en de Attorney General

Prejudiciële vragen

1)

Is besluit 2011/199/EU van de Europese Raad van 25 maart 2011 (1) geldig:

gelet op het gebruik van de vereenvoudigde herzieningsprocedure van artikel 48, lid 6, VEU en, meer specifiek, hield de voorgestelde wijziging van artikel 136 VWEU een uitbreiding van de door de Verdragen aan de Unie toegedeelde bevoegdheden in;

gelet op de inhoud van de voorgestelde wijziging en, meer specifiek, is er sprake van schending van de Verdragen of van de algemene beginselen van het recht van de Unie?

2)

Heeft een lidstaat van de Europese Unie die de euro als munt heeft het recht een internationale overeenkomst zoals het ESM-Verdrag te sluiten en te bekrachtigen, gelet op:

de artikelen 2 en 3 VEU en de bepalingen van het derde deel, titel VIII, VWEU, met name de artikelen 119 VWEU, 120 VWEU, 121 VWEU, 122 VWEU, 123 VWEU, 125 VWEU, 126 VWEU en 127 VWEU;

de exclusieve bevoegdheid van de Unie voor het monetair beleid, die in artikel 3, lid 1, sub c, VWEU is vastgesteld, en voor het sluiten van onder artikel 3, lid 2, VWEU vallende internationale overeenkomsten;

de bevoegdheid van de Unie voor het coördineren van het economisch beleid krachtens artikel 2, lid 3, VWEU en het derde deel, titel VIII, VWEU;

de bevoegdheden en taken van de instellingen van de Unie overeenkomstig de in artikel 13 VEU vastgestelde beginselen;

het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking;

de algemene beginselen van het recht van de Unie, waaronder met name het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte als vervat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het rechtszekerheidsbeginsel?

3)

Indien het besluit van de Europese Raad geldig wordt geacht, is het recht van een lidstaat om een internationale overeenkomst zoals het ESM-Verdrag te sluiten en te bekrachtigen, dan afhankelijk van de inwerkingtreding van dat besluit?


(1)  Besluit tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben (PB L 91, blz. 1).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 augustus 2012 — Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, andere partijen: M en S

(Zaak C-372/12)

2012/C 303/32

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

Verweerders: M & S

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 12, aanhef en onder a, tweede streepje, van richtlijn 95/46/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens aldus te worden uitgelegd dat er een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, of is voldoende dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt?

2)

Dienen de woorden „recht van inzage” in artikel 8, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2) aldus te worden uitgelegd dat er een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, of is voldoende dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt in de zin van artikel 12, aanhef en onder a, tweede streepje, van richtlijn 95/46/EG […]?

3)

Is artikel 41, tweede lid, aanhef en onder b, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie mede gericht tot de lidstaten van de Europese Unie voor zover zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen in de zin van artikel 51, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

4)

Levert de consequentie dat als gevolg van het geven van inzage in „minuten” daarin niet meer de redenen worden vastgelegd waarom een bepaald besluit wordt voorgesteld, hetgeen de interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken overheidsinstantie en de ordelijke besluitvorming niet ten goede komt, een gerechtvaardigd belang van de vertrouwelijkheid op in de zin van artikel 41, tweede lid, aanhef en onder b, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

5)

Kan een juridische analyse, zoals neergelegd in een „minuut”, worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van artikel 2, onder a, van richtlijn 95/46/EG […]?

6)

Behoort tot de bescherming van rechten en vrijheden van anderen in de zin van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van richtlijn 95/46/EG […] ook het belang van een interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken overheidsinstantie? Indien het antwoord hierop negatief luidt, kan dit belang dan worden gebracht onder artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d of f, van die richtlijn?


(1)  PB L 281, blz. 31.

(2)  PB 2000, C 364, blz. 1.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/19


Hogere voorziening ingesteld op 7 augustus 2012 door Arav Holding Srl tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 juni 2012 in zaak T-557/10, H.Eich/BHIM — Arav (H.EICH)

(Zaak C-379/12 P)

2012/C 303/33

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Arav Holding Srl (vertegenwoordiger: R. Bocchini, avvocato)

Andere partijen in de procedure: H.Eich Srl, Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 19 juni 2012 in zijn geheel vernietigen en bijgevolg de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 9 september 2010 bevestigen op grond dat deze volledig in overeenstemming is met de regeling in de gemeenschapsmerkverordening (1), in het bijzonder artikel 8, lid 1, sub b, en deze regeling juist toepast

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar hogere voorziening komt Arav Holding Srl op tegen het arrest van het Gerecht in twee opzichten.

In de eerste plaats klaagt zij over de niet-erkenning van de visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming tussen enerzijds het Italiaanse nationale beeldmerk „H SILVIAN HEACH” en het internationale beeldmerk „H SILVIAN HEACH” en anderzijds het merk H.EICH. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting bij de vaststelling van het element dat het wezen van het merk vormt, dit wil zeggen de familienaam en niet de voornaam. Verder heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste opvatting door geen rekening te houden met de geringe waarde van het gebruik van een punt, dat zeer klein is ten aanzien van de letters, en door de „sterke” aard van het oudere merk niet in aanmerking te nemen.

In de tweede plaats komt Arav Holding Srl op tegen de niet-erkenning van het globale gevaar voor verwarring van de merken dat voortvloeit uit de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van het gebruik ervan.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 8 augustus 2012 — X BV, andere partij: Minister van Financiën

(Zaak C-380/12)

2012/C 303/34

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: X BV

Andere partij: Minister van Financiën

Prejudiciële vragen

1)

Wordt onder het in GS-aantekening 1 op hoofdstuk 25 van het Geharmoniseerd Systeem opgenomen begrip „onzuiverheden verwijderen” mede begrepen het ontdoen van een mineraal product in ruwe staat van bepaalde chemische deeltjes die daarin door bepaalde natuurlijke omstandigheden zijn opgenomen, en waarbij het verwijderen daarvan geschiedt met het oog op het versterken van (specifieke) natuurlijke eigenschappen van het minerale product die eerder vanwege die natuurlijke omstandigheden in sterkte waren afgenomen.

2)

Zo aan de hand van het antwoord op de hiervoor in 1 opgeworpen vraag kan worden vastgesteld dat sprake is van het verwijderen van onzuiverheden in de zin van GS-aantekening 1 op hoofdstuk 25, aan de hand van welke criteria dient dan vervolgens te worden beoordeeld of een gewonnen mineraal product als bleekaarde, na een spoeling met achtereenvolgens zwavelzuur en water, op grond van vorenbedoelde aantekening ingedeeld kan blijven in post 2508 40 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur en niet dient te worden beschouwd als een product van de chemische industrie als bedoeld in hoofdstuk 38 van de GS?


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/20


Hogere voorziening ingesteld op 9 augustus 2012 door I Marchi Italiani Srl tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 28 juni 2012 in zaak T-133/09, I Marchi Italiani e Basile/BHIM — Osra

(Zaak C-381/12 P)

2012/C 303/35

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: I Marchi Italiani Srl (vertegenwoordigers: L. Militerni en G. Militerni, avvocati)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Osra SA

Conclusies

het arrest van het Gerecht vernietigen voor zover daarbij het beroep van I Marchi Italiani s.r.l. is verworpen en I Marchi Italiani s.r.l. is verwezen in de kosten, behalve in die welke betrekking hebben op de afstand van instantie;

de in eerste aanleg ingestelde vorderingen gedeeltelijk toewijzen en dienovereenkomstig de op 30 januari 2009 aan rekwirante ter kennis gebrachte beslissing van de tweede kamer van beroep van 9 januari 2009 in zaak R 502/2008 tussen I Marchi Italiani S.r.l. en Osra SA houdende bevestiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij het merk „B Antonio Basile 1952” naar aanleiding van het beroep van Osra SA vervallen is verklaard en nietig is verklaard, vernietigen;

het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening van I Marchi Italiani s.r.l. is gebaseerd op de volgende drie middelen:

1)

Schending van artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht in die zin dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de door verzoekster overgelegde stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten zonder dat hun bewijskracht moet worden onderzocht, en door de argumenten inzake de bekendheid van het betwiste merk en het beginsel van goede trouw niet-ontvankelijk te verklaren.

2)

Schending van artikel 53, lid 2, van verordening nr. 40/94 (1) (thans artikel 54, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (2)) in die zin dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat minder dan vijf jaar is verstreken tussen de datum van inschrijving van het merk en de datum van indiening van de vordering tot nietigverklaring en dat bijgevolg de datum van indiening van het verzoek tot inschrijving van het gemeenschapsmerk irrelevant is.

3)

Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 in die zin dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de conflicterende merken overeenstemmen, en deze bepaling dus onjuist heeft toegepast door te besluiten dat sprake was van verwarringsgevaar.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk, PB L 11, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk, PB L 78, blz. 1.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/21


Beschikking van de president van het Hof van 9 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — „Dobrudzhanska petrolna kompanyia” AD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane I upravlenie na izpalnenieto” — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-298/11) (1)

2012/C 303/36

Procestaal: Bulgaars

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 232 van 6.8.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/21


Beschikking van de president van het Hof van 11 juli 2012 — Europese Commissie/Tsjechische Republiek

(Zaak C-535/11) (1)

2012/C 303/37

Procestaal: Tsjechisch

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 252 van 27.8.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/21


Beschikking van de president van het Hof van 8 mei 2012 — ThyssenKrupp Elevator (CENE) GmbH, voorheen ThyssenKrupp Aufzüge GmbH, ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-503/11 P) (1)

2012/C 303/38

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/21


Beschikking van de president van het Hof van 8 mei 2012 — ThyssenKrupp Ascenseurs Luxembourg Sàrl/Europese Commissie

(Zaak C-504/11 P) (1)

2012/C 303/39

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/21


Beschikking van de president van het Hof van 8 mei 2012 — ThyssenKrupp Elevator (CENE) GmbH, anciennement ThyssenKrupp Aufzüge GmbH, ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-505/11 P) (1)

2012/C 303/40

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/21


Beschikking van de president van het Hof van 8 mei 2012 — ThyssenKrupp AG/Europese Commissie

(Zaak C-506/11 P) (1)

2012/C 303/41

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/21


Beschikking van de president van het Hof van 18 juni 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Strafzaak tegen Vu Thang Dang, in tegenwoordigheid van: Generalbundesanwalt beim Bundesgerichtshof

(Zaak C-39/12) (1)

2012/C 303/42

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 118 van 21.4.2012.


Gerecht

6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/22


Beroep ingesteld op 25 juli 2012 — Soltau/Commissie

(Zaak T-333/12)

2012/C 303/43

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Christoff Soltau (Adendorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Rosenkranz, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Commissie van 14 mei 2012 nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker aan artikel 4, lid 2, tweede gedachtestreepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) niet in de weg staat aan zijn aanspraak op toegang tot het standpunt van de Commissie dat zij het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof krachtens artikel 15, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 (2) in een kartelrechtelijke zaak heeft doen toekomen. Volgens verzoeker is deze bepaling niet van toepassing op het document waartoe hij toegang heeft verzocht, daar de procedure voor de Oostenrijkse rechter geenszins binnen de beschermingssfeer van deze bepaling valt. Ook als dit het geval zou zijn, dan valt het document in kwestie nog steeds niet onder deze bepaling, daar dit niet door de Commissie als partij in het geding is gebracht. Als motivering voor het besluit van de Commissie kan evenmin de bescherming van het procesverloop in de bij het Europese Hof van Justitie aanhangige zaak C-681/11, Schenker e.a., worden aangevoerd. De prejudiciële vragen van het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof zijn weliswaar in het kader van de betrokken kartelzaak gesteld, maar het document in kwestie is door de Commissie niet in het kader van de prejudiciële procedure opgesteld en het heeft inhoudelijk ook geen betrekking op de prejudiciële vragen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 3).

(2)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101] en [102] [VWEU] (PB L 1, blz. 1).