|
ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2012.277.nld |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
55e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Comité van de Regio's |
|
|
|
96e plenaire zitting van 18 en 19 juli 2012 |
|
|
2012/C 277/01 |
||
|
|
ADVIEZEN |
|
|
|
Comité van de Regio's |
|
|
|
96e plenaire zitting van 18 en 19 juli 2012 |
|
|
2012/C 277/02 |
Advies van het Comité van de Regio's — Migratie en mobiliteit — Een totaalaanpak |
|
|
2012/C 277/03 |
Advies van het Comité van de Regio's — Versterkte solidariteit binnen de EU op het gebied van asiel |
|
|
2012/C 277/04 |
Advies van het Comité van de Regio's — Steden van de toekomst: ecologisch en sociaal duurzame steden |
|
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
COMITÉ VAN DE REGIO'S |
|
|
|
96e plenaire zitting van 18 en 19 juli 2012 |
|
|
2012/C 277/05 |
Advies van het Comité van de Regio's — Financiële instrumenten van de EU voor binnenlandse zaken |
|
|
2012/C 277/06 |
||
|
2012/C 277/07 |
||
|
2012/C 277/08 |
||
|
2012/C 277/09 |
Advies van het Comité van de Regio's — De gunning van concessieopdrachten |
|
|
2012/C 277/10 |
||
|
2012/C 277/11 |
||
|
2012/C 277/12 |
Advies van het Comité van de Regio's — Connecting Europe facility |
|
|
2012/C 277/13 |
||
|
2012/C 277/14 |
Advies van het Comité van de Regio's — Horizon 2020 (het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) |
|
|
2012/C 277/15 |
||
|
2012/C 277/16 |
Advies van het Comité van de Regio's — EU-mechanisme voor civiele bescherming |
|
|
2012/C 277/17 |
Advies van het Comité van de Regio's — Het pakket verantwoordelijke ondernemingen |
|
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Comité van de Regio's
96e plenaire zitting van 18 en 19 juli 2012
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/1 |
Resolutie over de prioriteiten van het Comité van de Regio's voor 2013 in het licht van het werkprogramma van de Europese Commissie
2012/C 277/01
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
gelet op de Mededeling van de Commissie over het werkprogramma van de Commissie voor 2012 „Een nieuw Europees elan omzetten in tastbare resultaten” (1), |
|
— |
gelet op zijn Resolutie van 15 december 2011 over de prioriteiten van het Comité van de Regio's voor 2012 in het licht van het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie (2), |
|
— |
gelet op zijn Resolutie van 16 februari 2012 voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad 2012 over het ontwerpverdrag inzake stabiliteit, coördinatie en governance in de Economische en Monetaire Unie (3), |
|
— |
gelet op het op 16 februari 2012 overeengekomen Protocol voor samenwerking tussen de Europese Commissie en het Comité van de Regio's, |
overwegende dat het zijn voornaamste standpunten kenbaar wil maken over het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2013,
De toekomst van de Europese Unie
|
1. |
is ervan overtuigd dat de Europese Unie, die het hoofd moet bieden aan enorme uitdagingen om een uitweg uit de heersende financiële, economische, sociale en politieke crisis te vinden, dringend behoefte heeft aan een ambitieus werkprogramma van de Europese Commissie voor 2013 dat bevorderlijk is voor duurzame groei, banengroei en levenskwaliteit in Europa en de burgers weer vertrouwen geeft in het Europese integratieproces; |
|
2. |
is van mening dat herstel moet berusten op twee even belangrijke pijlers voor structurele hervormingen, nl. aanzwengeling van de groei en begrotingsdiscipline; |
|
3. |
is voorstander van verdergaande economische integratie en een betere onderlinge afstemming tussen alle bestuurslagen van beleidsprioriteiten, inkomsten en uitgaven, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de autonomie en bevoegdheden van nationale, regionale en lokale overheden; verzet zich op grond van de beginselen van subsidiariteit en multilevel governance tegen iedere vorm van impliciete of expliciete renationalisering of centralisering van beleid; |
|
4. |
vraagt de Europese Commissie met klem om weerstand te bieden aan pogingen om de in de Verdragen overeengekomen democratische procedures van de Europese Unie door het sluiten van intergouvernementele overeenkomsten te omzeilen, zonder evenwel afbreuk te doen aan de in het Verdrag van Lissabon genoemde mogelijkheden voor nauwere samenwerking; |
|
5. |
verwijst naar zijn al eerder ingenomen standpunt (4) dat van een vroegtijdige goedkeuring van het meerjarig financieel kader voor 2014-2020 eind 2012 een belangrijk signaal uitgaat, nl. dat de Europese Unie in staat is om wereldwijde uitdagingen met haar eigen strategie voor groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen aan te gaan, en een voorwaarde is voor de waarborging dat het cohesiebeleid zonder onderbreking zal worden voortgezet; |
|
6. |
benadrukt eens te meer dat de middelen die voor de begroting van de Europese Unie worden vastgelegd, als investeringen moeten worden beschouwd, dat voorstellen om te bezuinigen op programma's die onderdeel zijn van de EU-agenda voor groei, van de hand moeten worden gewezen en dat er nieuwe eigen middelen in het leven moeten worden geroepen, vooral met het oog op de vervanging van de nationale bijdragen aan de begroting van de Europese Unie; |
|
7. |
herhaalt dat de lokale en regionale overheden ten zeerste betrokken willen worden bij de vereenvoudiging van de EU-fondsen en de herziening van de financieringsregels, teneinde de administratieve rompslomp te verminderen, het hefboomeffect van publieke fondsen op Europees, nationaal en regionaal niveau te vergroten en de Europese belastingbetalers te garanderen dat er transparant gehandeld en rekenschap afgelegd wordt; |
|
8. |
is van oordeel dat de Europese Commissie een analyse zou moeten maken van de gevolgen voor lokale en regionale overheden van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en governance in de Economische en Monetaire Unie, met vooral aandacht voor de vraag hoe wordt verzekerd dat de begrotingsautonomie van lokale en regionale overheden onaangetast blijft; |
|
9. |
meent dat toereikend vermogen van lokale en regionale overheden tegelijk groei kan bewerkstelligen door zinvolle investeringen, bijvoorbeeld in projecten die worden gecofinancierd door EU-fondsen en openbare aanbestedingen. Het CvdR is voorstander van pogingen om voor begrotingsdiscipline te zorgen, met name als middel om een einde te maken aan hoge staatsschulden die een bedreiging vormen voor de solidariteit tussen generaties; |
|
10. |
roept de Commissie nogmaals op om artikel 9 VWEU (de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming en de bestrijding van sociale uitsluiting) in al haar voorstellen te laten doorklinken; dringt er derhalve bij de Commissie op aan om in het kader van het Europese Semester evenwichtige aanbevelingen te formuleren en in wetgeving i.v.m. de financieel-economische crisis met bedoelde Verdragsverplichtingen rekening te houden; |
|
11. |
dringt er bij de Europese Commissie op aan om samen met het Comité van de Regio's een Europese wet op administratieve procedures uit te werken; |
Europa 2020-strategie en het Europees semester
|
12. |
benadrukt dat met het Europees semester een bijdrage moet worden geleverd aan economische groei, begrotingsdiscipline en structurele uitdagingen, maar dat de Europese Commissie en de lidstaten de gevolgen van deze maatregelen voor de autonomie van lokale en regionale overheden ook zorgvuldig van tevoren moeten bekijken en monitoren; |
|
13. |
is zeer ingenomen over het nieuwe „pact voor groei en werkgelegenheid” dat de Europese Raad van juni 2012 heeft vastgesteld; staat achter diens pleidooi om „op elk bestuursniveau in de Europese Unie alle hefbomen, instrumenten en beleidsvormen” in te zetten teneinde de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken (5); |
|
14. |
steunt de inspanningen van de Europese Commissie om de governancebepalingen en met name de toepassing van het partnerschapsbeginsel te verbeteren wat de uitwerking, uitvoering en evaluatie van de nationale hervormingsprogramma's betreft; roept de Europese Commissie niettemin op om in alle landenspecifieke aanbevelingen deze aspecten te beoordelen; |
|
15. |
wijst er nogmaals op dat in de nationale hervormingsprogramma's resultaatgerichte structuren (bv. territoriale pacten) moeten worden opgenomen (6) en dat initiatieven om op lokaal en regionaal niveau concurrentievermogen en innovatie te bevorderen (bv. de uitreiking van het keurmerk „Ondernemende regio van Europa”), erkenning moeten krijgen en moeten worden gesteund; |
|
16. |
kijkt ernaar uit om zijn samenwerking met de Europese Commissie in de loop van de Europa 2020-beleidscyclus verder op te voeren en wil graag worden betrokken bij de voorbereiding van de jaarlijkse groeianalyse; |
|
17. |
stelt voor dat de Europese Commissie om de zoveel tijd de balans opmaakt van de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-vlaggenschipinitiatieven, met name door verslag uit te brengen over de mate waarin lokale en regionale overheden daarbij worden betrokken; |
|
18. |
verzoekt de Europese Commissie om in 2013, ter gelegenheid van de tussentijdse evaluatie van de Europa 2020-strategie, aan te geven hoe zij de betrokkenheid van lokale en regionale overheden daarbij wil vergroten; |
|
19. |
dringt erop aan dat het subsidiariteitsbeginsel altijd in acht wordt genomen als onbenutte middelen uit de structuurfondsen naar een nieuwe agenda voor groei worden doorgesluisd en dat lokale en regionale overheden daarbij worden betrokken; |
|
20. |
moedigt de Europese Commissie aan om voor oplossingen voor de meest heikele problemen te blijven ijveren, zoals dat van de werkloosheid onder jongeren, 55-plussers en kansarmen, zonder daarbij de belangrijke rol van lokale en regionale overheden uit het oog te verliezen; vraagt de Europese Commissie vooral om een ontwerp uit te werken voor een aanbeveling van de Raad voor een verordening betreffende een jeugdgarantie; roept ertoe op om aan de nationale banenplannen een concrete lokale en regionale dimensie toe te voegen; |
|
21. |
verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat in de op handen zijnde aanbeveling over kinderarmoede en het welzijn van kinderen de voorstellen uit het CvdR-advies van februari 2012 over kinderarmoede worden verwerkt, met name het voorstel voor de goedkeuring van een alomvattende strategie tegen kinderarmoede en sociale uitsluiting waarbij zowel het nationale als het lokale en regionale bestuursniveau zijn betrokken, alsook het voorstel voor de opzet van een monitoringsysteem waarvoor van solide indicatoren wordt uitgegaan en dat is gekoppeld aan de bestaande regelingen voor verslaggeving onder het VN-verdrag inzake de rechten van het kind; is ervan overtuigd dat in 2013 de weerslag van de crisis op kinderarmoede moet worden geanalyseerd, en wel aan de hand van de specifieke rapportages van de lidstaten ter zake in het kader van de NHP's en de Europa 2020-strategie; |
Begroting van de Europese Unie
|
22. |
wijst er nogmaals op dat de begroting van de Europese Unie in tijden van crisis en bezuinigingen zoveel mogelijk en op alle bestuursniveaus (7) als hefboom moet dienen voor cofinanciering met overheids- of particulier kapitaal; betreurt dat dit hefboom- en multiplicatoreffect niet grondig kan worden geëvalueerd, omdat de nodige statistische gegevens ontbreken; |
|
23. |
staat achter het voornemen van de Europese Commissie om verslag uit te brengen over de kwaliteit van de overheidsuitgaven (8) en adviseert om bij de berekening van het begrotingstekort lopende uitgaven en investeringen gescheiden te houden om te voorkomen dat investeringen met een netto winst op de lange termijn als minpost worden opgevoerd; |
|
24. |
benadrukt met name de mogelijkheid van synergiewerking tussen de begrotingen van de Europese Unie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden, op voorwaarde dat er systemen voorhanden zijn waardoor die begrotingen naar behoren en daadwerkelijk kunnen worden gecoördineerd, zoals interoperabiliteit tussen overheidsinstanties die over begrotingszaken gaan, geharmoniseerde boekhoudregels voor overheidsfinanciën en begrotingscycli en vergelijkbare begrotingsstructuren; verzoekt de Europese Commissie om een Groenboek uit te brengen met een overzicht van mogelijke concrete maatregelen op dit gebied; |
Eengemaakte markt, kleine en middelgrote ondernemingen en industrie
|
25. |
roept de Europese Commissie ertoe op om in haar werkprogramma voor 2013 ook een Wetgevingspakket eengemaakte markt III op te nemen, waarin alle resterende beleidsinitiatieven van het wetgevingspakket eengemaakte markt zouden moeten voorkomen waarvoor nog geen actie is ondernomen en een evenwichtige verhouding moet worden aangehouden tussen de economische, sociale en governance-pijlers met inachtneming van de vier fundamentele vrijheden; |
|
26. |
zou willen dat de Europese Commissie zich vooral toelegt op de verdere verbetering van de grensoverschrijdende mobiliteit van arbeid door bescherming van de rechten van werknemers en dringt aan op een beter systeem voor de erkenning van kwalificaties ter ondersteuning van de mobiliteit van beroepsbeoefenaren; |
|
27. |
moedigt de Europese Commissie aan tot intrekking van haar voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting, dat aanleiding heeft gegeven tot een vroegtijdige subsidiariteitswaarschuwing van 12 nationale parlementen; |
|
28. |
benadrukt het belang van de rol die kleine en middelgrote ondernemingen voor de heropleving van economie en werkgelegenheid op lokaal en regionaal niveau spelen, waarvan de betekenis nog kan toenemen als kleine en middelgrote ondernemingen, universiteiten en lokale en regionale overheden aan EU-programma's voor de financiering van onderzoek en innovatie deelnemen; |
|
29. |
dringt er bij de Europese Commissie op aan om kleine en middelgrote ondernemingen gemakkelijker toegang tot financiering en overheidsopdrachten te bieden en hun administratieve rompslomp nog verder terug te dringen; |
|
30. |
gaat ervan uit dat de Europese Commissie hem bij de herziening van het vlaggenschipinitiatief „Industriebeleid” zal betrekken; |
|
31. |
steunt het verzoek van het Europees Parlement aan de Commissie om uiterlijk in januari 2013 op basis van artikel 114 VWEU met een voorstel te komen voor een richtlijn om alle legaal in de EU verblijvende consumenten toegang tot basisbankdiensten te garanderen; |
|
32. |
dringt eens te meer aan op een agenda voor sociale huisvesting die duidelijkheid schept over de op sociale huisvesting van toepassing zijnde mededingingsregels en lokale en regionale overheden in staat stelt fatsoenlijke en betaalbare sociale huisvesting aan te bieden, menging van sociale groepen te bevorderen en discriminatie te bestrijden; |
|
33. |
vraagt de Europese Commissie om na de intrekking van een eerste voorstel voor een verordening betreffende het statuut voor Europese onderlinge maatschappijen, op korte termijn met een herzien ontwerpvoorstel te komen; |
Energie
|
34. |
dringt met klem aan op een follow-up in 2013 van het Stappenplan Energie 2050 als garantie dat lokale en regionale overheden in staat worden gesteld om hun bijdrage aan de bevordering van gedecentraliseerde duurzame energie en energie-infrastructuur zoals slimme netwerken te leveren, als onmisbare voorwaarde voor hulpmiddelenefficiëntie en de groene economie; verzoekt de Europese Commissie daarom om een alomvattend investeringskader met een tijdspad tot 2030 uit te werken, zodat marktspelers en lokale en regionale overheden de nodige zekerheid wordt geboden; |
|
35. |
vraagt de Europese Commissie om na te gaan welke mogelijkheden er zijn voor een aanvullend decentraal beheerd financieel instrument om de uitvoering van SEAP's (actieplannen voor duurzame energie) door regionale en lokale overheden en vooral ook door de partners van het burgemeestersconvenant te stimuleren; staat achter een betere bundeling van maatregelen voor de financiële ondersteuning van energie-efficiëntie en -behoud in toekomstige financieringsprogramma's van de Europese Unie (9); |
|
36. |
verzoekt de Europese Commissie maatregelen te nemen om problemen met verbindingen tussen lidstaten en tussen regio's in lidstaten op te lossen en om de microproductie van energie, en de inbedding hiervan in de distributienetten, te vergemakkelijken; |
|
37. |
dringt erop aan dat de toegang tot leningen van de Europese Investeringsbank op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie voor kleine en middelgrote ondernemingen en lokale en regionale overheden wordt vergemakkelijkt; |
Regionaal beleid
|
38. |
acht het beslist noodzakelijk dat de streefdatum van begin 2013 wordt gehaald voor de goedkeuring van het wetgevingspakket voor het cohesiebeleid 2014-2020, omdat lokale en regionale overheden programma's van structuurfondsen dan op 1 januari 2014 van start kunnen laten gaan; |
|
39. |
meent dat EUROSTAT en de nationale bureaus voor de statistiek zouden moeten voorzien in de behoefte aan sneller beschikbare en vergelijkbare gegevens over regionale bbp's; |
|
40. |
wijst er nogmaals op dat de territoriale dimensie van EU-beleid moet worden meegenomen op een manier die meer samenhang vertoont en stringenter is en stelt voor dat de Europese Commissie die beide factoren in haar toekomstige activiteiten met het oog op effectbeoordelingen laat meespelen en daarvan regelmatig verslag uitbrengt (10); |
|
41. |
vindt dat de Europese Commissie de regeling voor de tijdelijke detachering van EU-ambtenaren zou moeten uitbreiden naar het subnationale niveau (in plaats van zich alleen te richten op het nationale niveau), zodat binnen de Europese instellingen een beter inzicht ontstaat in de manier waarop de EU-wetgeving en EU-projecten in de praktijk op lokaal en regionaal niveau worden uitgevoerd; |
Vervoer
|
42. |
kijkt uit naar het aangekondigde voorstel voor het toekomstige havenbeleid van de Europese Unie, dringt erop aan dat dit voorstel aan een territoriaal-effectbeoordeling wordt onderworpen en is bereid mee te werken aan die exercitie; |
|
43. |
wijst op het belang van duurzame mobiliteit in steden en stelt voor om het gebruik van elektronische en slimme vervoerbewijzen voor alle vormen van vervoer (zoals bus, trein, veerboot, carpooling, bike sharing en tolheffing op snelwegen) te bevorderen, met als doel om de interoperabiliteit van vervoerwijzen te vergroten en het gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren; |
Milieu
|
44. |
stelt vast dat de voornaamste redenen waarom er geen schot meer zit in de verbetering van de luchtkwaliteit, zijn dat het bronbeleid van de Europese Unie ambitie ontbeert en dat nationale maatregelen ontbreken. Een groot deel van de lasten en verantwoordelijkheden als het erom gaat de problemen in verband met de kwaliteit van de lucht op te lossen, zijn bij lokale en regionale overheden gelegd (11); is benieuwd naar de voorstellen die ter gelegenheid van de komende herziening van de EU-wetgeving inzake luchtkwaliteit zullen worden gedaan voor de manier waarop deze problemen moeten worden opgelost; |
|
45. |
rekent erop dat die herziening zal worden aangegrepen om de streefdoelen en termijnen van het bronbeleid van de Europese Unie voor emissies en immissies gelijk te trekken en vooral om de Richtlijn inzake nationale emissiegrenswaarden kracht bij te zetten teneinde achtergrondconcentraties te verminderen; gaat ervan uit dat de normen voor de NO2/NOx- en deeltjesuitstoot van voertuigen strenger worden gemaakt en dat er ook maatregelen worden genomen tegen emissies van schepen, luchtvervoermiddelen en landbouw, terwijl de indicatoren en criteria voor het meten van die emissies worden vereenvoudigd; dringt erop aan dat beleidsmaatregelen van de Europese Unie om de luchtkwaliteit te verbeteren, in EU-beleid op andere gebieden, zoals dat voor vervoer, huisvesting, industrie, energievoorziening en klimaat, worden verwerkt; |
|
46. |
dringt erop aan dat in de strategie van de Europese Unie voor de aanpassing aan de klimaatverandering een apart hoofdstuk wordt opgenomen dat aan specifieke aanpassingsmaatregelen op regionaal en lokaal niveau is gewijd en dat richtsnoeren en steunregelingen voor lokale en regionale besluitvormers worden vastgelegd; dringt erop aan dat ook wordt nagegaan welke mogelijkheden er zijn om een werkgroep voor aanpassingsstrategieën in bijzonder kwetsbare regio's van de Europese Unie op te richten waarin het Comité van de Regio's, het DG Klimaatactie, het Europees Milieuagentschap, het GCO en lokale en regionale netwerken en verenigingen zijn vertegenwoordigd; |
Landbouw en maritiem beleid
|
47. |
wijst op de noodzaak van een doelgerichte mededeling over een nieuwe regeling van de Europese Unie voor de kwaliteit van lokaal geproduceerde levensmiddelen, omdat dergelijke lokale producties zowel in de landbouw als in de verwerking van landbouwproducten tot levensmiddelen banen opleveren, wat goed is voor de lokale en regionale economie; |
|
48. |
meent dat grotere flexibiliteit van de Commissie gewenst is ten aanzien van haar bijdrage aan een oplossing van de huidige stagnatie tussen het Europees Parlement en de Raad omtrent de rechtsgrondslag voor meerjarenplannen voor de visserijsector; hoopt dat de Commissie, in het kader van het pakket voorstellen voor de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid, meer voorstellen doet ten gunste van een decentraler visserijbeleid en passende uitvoeringsmaatregelen die op de behoeften en problemen van de kustgebieden en aan binnenwateren grenzende regio's zijn afgestemd; |
|
49. |
de ontwikkeling van een „zeegebiedstrategie”, als een instrument voor een geïntegreerd maritiem beleid, is een goede zaak. Dergelijke strategieën, zoals de strategie die in 2013 zal worden goedgekeurd voor het Atlantisch gebied, moeten echter een sterkere territoriale dimensie krijgen. Ook moet hierbij de lering die uit strategische de macroregionale aanpak kan worden getrokken ter harte worden genomen; |
Burgerschap van de Europese Unie
|
50. |
dringt erop aan dat de lokale en regionale dimensie niet uit het oog wordt verloren als initiatieven worden genomen waarmee wordt voortgebouwd op de rechten van burgers, als initiatieven worden genomen om die rechten te consolideren en als pogingen worden ondernomen om het vertrouwen van de burgers in de (instellingen van de) EU te herstellen; benadrukt dat kinderen en jongeren hierbij betrokken moeten worden, aangezien zij in staat zijn om hun rechten en verantwoordelijkheden als burgers uit te oefenen; doet een beroep op de Commissie om zich hierop te richten bij haar activiteiten in het kader van het Europees Jaar van de burgers (2013), waaraan het zelf van plan is om een bijdrage te leveren; |
|
51. |
verbindt zich ertoe om, samen met de andere instellingen van de Europese Unie, aan de follow-up van succesvolle Europese burgerinitiatieven bij te dragen; |
Landen rondom de Europese Unie en de positie van Europa in de wereld
|
52. |
dringt erop aan dat de toegang van lokale en regionale overheden uit landen van het ENB (Europees nabuurschapsbeleid) tot de voor de betrokken gebieden bestemde specifieke steunregelingen van de EU wordt vergemakkelijkt en is voorstander van de openstelling van bestaande programma's (bv. EGTS) voor partners in nabuurlanden; |
|
53. |
bevestigt zijn bedoeling om de vrucht afwerpende samenwerking met de Europese Commissie in het kader van het LAF(lokale bestuursfaciliteit)-programma voort te zetten om lokale capaciteitsopbouw te helpen verbeteren en in kandidaat- en prekandidaatlanden de kennis van de (procedures van de) Europese Unie te vergroten; verzoekt de Europese Commissie om na te gaan of het mogelijk is om dit programma ook open te stellen voor lokale overheden in de landen van het ENB; |
|
54. |
vertrouwt erop dat de Europese Commissie zijn aanbevelingen bij de uitwerking van haar werkprogramma voor 2013 niet in de wind zal slaan en draagt zijn voorzitster op om onderhavige resolutie aan de voorzitter van de Europese Commissie, de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van het Europees Parlement, het Cypriotische EU-voorzitterschap en de komende Ierse en Litouwse EU-voorzitterschappen voor te leggen. |
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) COM(2011) 777 final
(2) CdR 361/2011 fin
(3) CdR 42/2012 fin
(4) CdR 318/2010 (corapporteurs: Mercedes Bresso en Ramón Valcárcel Siso)
(5) Conclusies van de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012, blz. 7
(6) CdR 72/2011 (rapporteur: Markku Markkula)
(7) CdR 318/2010 (corapporteurs: Mercedes Bresso en Ramón Luis Valcárcel Siso)
(8) Zie COM(2012) 299 final, par. 2.1
(9) CdR 85/2012 (rapporteur: Brian Meaney)
(10) CdR 273/2011 (rapporteur: Luc Van den Brande)
(11) CdR 329/2011, rapporteur: Cor Lamers
ADVIEZEN
Comité van de Regio's
96e plenaire zitting van 18 en 19 juli 2012
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/6 |
Advies van het Comité van de Regio's — Migratie en mobiliteit — Een totaalaanpak
2012/C 277/02
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
benadrukt dat naleving van de mensenrechten van migranten en solidariteit met de landen waar de meeste migranten vandaan komen, moeten doorklinken in alle stadia van het migratiebeleid van de EU, ook als het gaat om de externe betrekkingen van de EU. Daarbij moeten de in artikel 21, lid 1 van het VEU vastgelegde beginselen onverkort worden toegepast; |
|
— |
wijst erop dat uitvoerig onderzoek moet worden gedaan naar de oorzaken van migratie, waaronder de klimaatverandering. Zo kan er een adequaat rechtskader worden vastgesteld voor al degenen die hun land van herkomst ontvluchten vanwege natuurrampen of klimatologische omstandigheden die hun leven en fysieke integriteit in gevaar brengen; |
|
— |
is van mening dat de voorgestane totaalaanpak multilevel governance vergt, omdat alleen dan kan worden bewerkstelligd dat het beheer ervan, met inachtneming van het beginsel van subsidiariteit, wordt overgelaten aan het naar omstandigheden meest geschikte niveau. Zo wordt gezorgd voor optimaal welzijn van betrokkenen, zowel in het land van herkomst als in het land van bestemming; |
|
— |
dringt er met name op aan dat regionale en lokale overheden volwaardig bij die totaalaanpak worden betrokken, voortbouwend op de al bestaande programma's voor decentrale samenwerking en op de gestructureerde dialogen die al door ARLEM en Corleap worden gevoerd. |
|
Rapporteur |
Nichi VENDOLA (IT/PSE), voorzitter van de regioraad van Puglia |
|
Referentiedocument |
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – De totaalaanpak van migratie en mobiliteit COM(2011) 743 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Algemene opmerkingen
|
1. |
benadrukt het belang van de totaalaanpak als referentiekader voor het optreden van de EU in de wereldwijde governance van migratie en mobiliteit en als middel om een algemeen overzicht te verkrijgen van migratiebeleid, met als uiteindelijk doel om de maatregelen die de EU voor haar externe betrekkingen en ontwikkelingsbeleid neemt, te laten rijmen met het gevoerde immigratiebeleid. |
|
2. |
Het is een goede zaak dat de Commissie het initiatief heeft genomen om een bijgewerkte versie van die totaalaanpak voor te stellen, ofwel een versie waarin het zwaartepunt meer is gelegd bij migranten en de naleving van de mensenrechten in de landen van herkomst, doorreis en bestemming. |
|
3. |
Het mensenrecht om een land, waaronder het eigen land, te verlaten en om naar dat land terug te keren (1), moet worden gezien als de wezenlijke rechtsgrondslag voor alles wat migratie aangaat. Daarom moet een lans worden gebroken voor het concept van „migratie uit vrije keuze”, om welke redenen dan ook en los van de specifieke eisen die door het land van bestemming worden gesteld (2). |
|
4. |
Naleving van de mensenrechten van migranten en solidariteit met de landen waar de meeste migranten vandaan komen, moeten doorklinken in alle stadia van het migratiebeleid van de EU, ook als het gaat om de externe betrekkingen van de EU. Daarbij moeten de in artikel 21, lid 1 van het VEU vastgelegde beginselen onverkort worden toegepast. |
|
5. |
Telkens als wordt uitgemaakt welke toelatingsmogelijkheden er voor onderdanen van landen buiten de EU zijn of als beleid wordt uitgestippeld om migranten op te vangen en hun integratie te bevorderen, moet de daadwerkelijke bescherming van hun mensenrechten gewaarborgd zijn. |
|
6. |
Mensenrechten, zoals die zijn vastgelegd in met name het Handvest van de Grondrechten van de EU en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden waarvoor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich voortdurend sterk maakt, moeten steeds vooropstaan in overnameovereenkomsten en visumversoepelingsregelingen van de EU of de lidstaten en in maatregelen om illegale immigratie tegen te gaan. |
|
7. |
De noodzaak om de migratiestromen in de hand te houden, mag nooit prevaleren boven het recht voor wie dan ook om in de EU internationale bescherming te zoeken. De EU moet een vrijplaats blijven voor al degenen die voor vervolging vluchten of om een andere reden bescherming behoeven. |
|
8. |
Veel lidstaten gaan gebukt onder de economische crisis. Daardoor dreigt het spanningsveld tussen grenscontrolebeleid en de naleving van de mensenrechten van migranten groter te worden. |
|
9. |
Er moet uitvoerig onderzoek worden gedaan naar de oorzaken van migratie, waaronder de klimaatverandering (3). Zo kan er een adequaat rechtskader worden vastgesteld voor al degenen die hun land van herkomst ontvluchten vanwege natuurrampen of klimatologische omstandigheden die hun leven en fysieke integriteit in gevaar brengen (4). |
|
10. |
De Commissie moet beslist het werkdocument van haar diensten over migratie en klimaatverandering uitbrengen, zoals toegezegd in de Mededeling over migratie van 4 mei 2011 (5). |
|
11. |
Voor een doeltreffende totaalaanpak moet de coördinatie tussen de EU en de nationale, regionale en lokale overheden en met de derde landen worden verbeterd. |
|
12. |
Het CvdR staat nog steeds achter wat het in een eerder advies heeft opgemerkt: „Een gemeenschappelijk immigratiebeleid raakt de lokale en regionale overheden als eerste. Enerzijds hebben zij te maken met moeilijkheden in verband met illegale immigratie. Anderzijds dienen zij deze mensen op te vangen met een reeks van diensten die deel uitmaken van het lokale integratieproces. Derhalve moeten zij volwaardig betrokken worden bij de uitwerking van een Europees kader voor legale immigratie, bij de maatregelen tegen illegale immigratie en bij de samenwerking op ontwikkelingsgebied met de landen van herkomst” (6). |
|
13. |
Toe te juichen vallen de aanzienlijke vorderingen die zijn gemaakt in het streven om de overdracht van geld naar het land van herkomst van migranten transparanter, veiliger en goedkoper te maken. Ook steunt het CvdR de door de Commissie bepleite initiatieven om geld dat migranten naar hun land van herkomst overmaken, door te sluizen naar productieve investeringen. |
|
14. |
De nadruk wordt in de totaalaanpak terecht gelegd op de rol die diasporagemeenschappen kunnen spelen voor ontwikkelingsbeleid en de beheersing van de migratiestromen, waarbij de voorkeur uitgaat naar steunmaatregelen bij vertrek en maatregelen voor de inburgering van migranten in het land van bestemming. |
De rol van regionale en lokale overheden in de totaalaanpak
|
15. |
De totaalaanpak vergt multilevel governance, omdat alleen dan kan worden bewerkstelligd dat het beheer ervan, met inachtneming van het beginsel van subsidiariteit, wordt overgelaten aan het naar omstandigheden meest geschikte niveau. Zo wordt gezorgd voor optimaal welzijn van betrokkenen, zowel in het land van herkomst als in het land van bestemming. |
|
16. |
Regionale en lokale overheden zijn hoofdrolspelers in de totaalaanpak. Immers, hun rol bestaat erin sociaal en werkgelegenheidsbeleid, maatregelen voor de opvang en integratie van immigranten en beleid waarmee illegale immigratie wordt aangepakt, te promoten en toe te passen, maar ook om met de landen van herkomst en van doorreis van migranten een diepgaande dialoog op gang te brengen en verschillende vormen van samenwerking aan te gaan (7). |
|
17. |
Regionale en lokale overheden nemen nu al het voortouw voor initiatieven om een dialoog op gang te brengen met de regionale en lokale overheden van landen buiten de EU (waarbij het vaak gaat om landen van herkomst of doorreis van migranten) en voor projecten om gedecentraliseerde samenwerking tot stand te brengen. |
|
18. |
ARLEM (Euromediterrane Vergadering van Lokale en Regionale overheden) en Corleap (Conferentie van Lokale en Regionale Overheden van het Oostelijk Partnerschap) zouden moeten worden gezien als de aangewezen gremia voor de bevordering van de dialoog met de regionale overheden van het Middellandse Zeegebied en Oost-Europa over immigratie- en ontwikkelingsbeleid. |
|
19. |
Er moet zo veel mogelijk samenhang worden gebracht in de bilaterale initiatieven van de lidstaten en de regionale en bilaterale dialogen die al worden gevoerd en als instrument van het extern beleid van de EU op het gebied van immigratie worden beschouwd. Voorwaarde voor die samenhang is ook dat die door regionale en lokale overheden op gang gebrachte dialoog onverkort erkenning krijgt. |
|
20. |
De instellingen zouden regionale en lokale overheden, overeenkomstig hun bevoegdheden binnen het nationale bestel, moeten zien als de voornaamste actoren bij de totaalaanpak. Daartoe zou gebruik moeten worden gemaakt van beleidsinstrumenten waarin die overheden zijn aangewezen als de instanties waar het geld van de EU naartoe gaat, ook zonder tussenkomst van de nationale overheid en op een manier die strookt met de verschillen tussen de lidstaten. |
|
21. |
De Commissie zou zich moeten inzetten voor vernieuwende projecten om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar af te stemmen, waarvoor regionale en lokale overheden – die immers in veel lidstaten bevoegdheden hebben op dit gebied – optreden als tussenpersoon. Daarin moet een doeltreffend instrument worden gezien waarmee ook het probleem kan worden opgelost dat er in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt een tekort is aan geschoolde arbeidskrachten. |
|
22. |
De regionale en lokale overheden moeten ook worden betrokken bij de voortdurende bijwerking van het EU-webportaal over immigratie. Zo kunnen zij dat webportaal verrijken met voor migranten belangrijke informatie over hun regio, stad of gemeente van bestemming. |
Immigratiebeleid en ontwikkelingssamenwerking
|
23. |
Van het allergrootste belang is dat er altijd samenhang bestaat tussen het beleid dat de EU op het gebied van migratie en ontwikkeling voert en haar externe optreden op het gebied van immigratie en asielrecht. De maatregelen die de EU en lidstaten van de EU in landen buiten de EU nemen, moeten altijd voornamelijk zijn gebaseerd op de beginselen van solidariteit en gezamenlijke ontwikkeling als middel om de structurele oorzaken van migratie aan te pakken en een einde te maken aan armoede. Daarbij is het van bijzonder belang dat deze landen worden gestimuleerd om eigen middelen vrij te maken en dat zij geholpen worden bij hun institutionele opbouw en de verbetering van hun bestuur en rechtsstaat, hetgeen essentieel is om economische en sociale veranderingen tot stand te brengen. |
|
24. |
De Commissie moet bij de verdeling van de financiële middelen die worden toegekend aan ontwikkelingslanden, uitgaan van de beginselen, prioriteiten en strategieën van ontwikkelingssamenwerking, maar ook rekening houden met het „meer-voor-meer”-principe. |
|
25. |
Het beginsel van wederkerigheid moet sporen met de beginselen die ten grondslag liggen aan ontwikkelingsamenwerking. Dit geldt vooral voor de partnerschappen voor mobiliteit en de gemeenschappelijke agenda voor migratie en mobiliteit (8). |
|
26. |
Kwetsbare groepen, waarbij in de eerste plaats wordt gedacht aan alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA's), moeten in de totaalaanpak naar behoren worden beschermd, met een tweeledig doel: adequate sturing geven aan de maatregelen die in de landen buiten de EU worden genomen en zorgen voor behoorlijke opvang en inburgering in de lidstaat van bestemming. Met het oog daarop is het ook zaak dat overal bekendheid wordt gegeven aan de geslaagde methoden op dit gebied die door veel regionale en lokale overheden in de gastlanden worden toegepast. Ook zou de Commissie concreet werk moeten maken van de maatregelen uit het actieplan voor AMA's. |
|
27. |
Er moet ook een echt genderbeleid worden uitgewerkt, zodat recht wordt gedaan aan de specifieke rol die vrouwen in migratie spelen en aan hun bijdrage aan de inburgering in het gastland van het hele kerngezin. |
|
28. |
In het licht van de doelstellingen van demografische en economische ontwikkeling die in de agenda voor de Europa 2020-strategie zijn vastgelegd, zou er tegenstrijdigheid kunnen zijn tussen het immigratiebeleid van de EU en ontwikkelingssamenwerking als dit immigratiebeleid erop wordt gericht om talenten uit landen buiten de EU aan te trekken. |
|
29. |
Twijfelachtig is of het probleem van de door selectief migratiebeleid op gang gebrachte hersenvlucht (brain drain) kan worden opgelost met circulaire migratie, omdat nog in het duister wordt getast over de effectiviteit en concrete gevolgen daarvan. |
|
30. |
Ook kan circulaire migratie haaks staan op de doelstelling om migranten te laten integreren. Daarom zouden er speciaal voor werknemers die bestemd zijn om maar kort in de EU te verblijven, strategieën moeten worden uitgestippeld waardoor ze, ook in die korte tijd, toch echt integreren (9). |
|
31. |
Erkenning van diploma's en kwalificaties op grond van geharmoniseerde criteria is een probaat middel tegen onderbenutting van talent (brain waste), omdat daarmee wordt gegarandeerd dat migranten echt integreren en dat zij, in het geval van circulaire migratie, weer integreren in hun land van herkomst. |
|
32. |
De Commissie zou steun moeten verlenen aan de maatregelen om landen te begeleiden in hun streven naar een vereenvoudigde erkenning van diploma's en kwalificaties. Ook zou de Commissie de informele erkenning van bekwaamheden moeten bevorderen, ook omdat werknemers uit niet-EU-landen zich dan gemakkelijker kunnen verplaatsen op de Europese arbeidsmarkt. |
|
33. |
Het verzoek aan niet-EU-landen om de migratiestromen in de hand te helpen houden, mag nooit leiden tot schending van het universele mensenrecht om een land, en dus ook het eigen land, te verlaten, vooral als aan die niet-EU-landen wordt gevraagd om hun emigratie onder controle te houden op grond van de wetten van de landen van bestemming. |
|
34. |
Er moet meer worden geïnvesteerd in projecten voor ontwikkelingssamenwerking op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg waar universiteiten rechtstreeks bij zijn betrokken en die bevorderlijk zijn voor de mobiliteit van onderzoekers en ander academisch personeel. |
|
35. |
Het CvdR staat achter het bij het Europees Parlement ingediende verzoekschrift voor de goedkeuring van een Europees-mediterraan Erasmus- en Leonardo da Vinci-programma. Een dergelijk programma kan dienen als middel om in concreto te zorgen voor tweerichtingsmobiliteit onder studenten aan weerszijden van de Middellandse Zee. |
|
36. |
Er moet daadwerkelijk worden gestreefd naar meer mobiliteit, vooral onder studenten, o.m. doordat visa gemakkelijker worden afgegeven, de administratieve procedures worden gestroomlijnd en er voldoende financiële middelen voor worden uitgetrokken. |
|
37. |
Er moet erkenning komen voor het belang van het Erasmus voor iedereen-programma. Dit programma verdient steun, evenals andere succesvolle methoden voor de uitwisseling van jongeren, zoals het Eurodyssee-programma van de Vergadering van de Regio's van Europa (VRE). |
|
38. |
Er moet meer onderzoek worden gedaan naar migratiedruk als gevolg van economische onevenwichtigheden, met als doel om daar doeltreffende reacties op te bedenken. Daarbij wordt o.m. gedacht aan regelingen om mobiliteit ook te garanderen voor weinig geschoolde werknemers, die in sommige lidstaten nog steeds broodnodig zijn en voor wie de oplossing van circulaire migratie alléén niet volstaat. |
|
39. |
Diasporagemeenschappen moeten ook worden betrokken bij maatregelen om het vertrek van migranten voor te bereiden. Daarvoor moet gebruik worden gemaakt van al bestaande en door immigrantenorganisaties zelf beheerde websites waarop in een voor aspirant-migranten begrijpelijke taal doelgerichte informatie wordt gegeven. |
|
40. |
Het CvdR heeft oog voor het belang van maatregelen om het vertrek van migranten voor te bereiden. Daarin moet dan ook meer worden geïnvesteerd. Zowel de ngo's die werkzaam zijn in de landen van herkomst als de regionale en lokale overheden die betrokken zijn bij de opvang- en integratieprocedures voor (de gezinsleden van) migranten, moeten aan die maatregelen deelnemen. |
Bestrijding van illegale immigratie
|
41. |
De EU bindt terecht de strijd aan met illegale immigratie, vooral in de vorm van mensenhandel, en met werkgevers die werknemers zonder verblijfsvergunning in dienst nemen. |
|
42. |
Van belang is dat de bestrijding van illegale immigratie wordt benaderd vanuit de invalshoek van migranten als mogelijke slachtoffers van illegale mensenhandel die bescherming behoeven. |
|
43. |
De Commissie zou moeten doorgaan met haar analyses van zwart werk en haar initiatieven om zwart werk tegen te gaan. Zwart werk is overal in de EU een plaag voor de economie en een stimulans voor de illegale immigratie van mensen die kunnen worden uitgebuit op de arbeidsmarkt of in de greep kunnen komen van de georganiseerde misdaad. |
|
44. |
Er is ook in de bestrijding van illegale immigratie al veel geld gestoken. Een in het oog springend voorbeeld daarvan is de financiering van Frontex (Europees agentschap voor de controles aan de buitengrenzen van de EU). |
|
45. |
In alle stadia van grenscontroles moeten de mensenrechten worden nageleefd. Dit geldt met name ook voor het beginsel van non-refoulement. De instellingen van de EU, en dan met name het Europees Parlement, moeten de activiteiten van Frontex daaraan uitvoerig toetsen. |
|
46. |
Soortgelijke toetsingen zijn ook geboden voor handelingen in het kader van de internationale samenwerking die rechtstreeks onder Frontex ressorteren. Immers, Frontex heeft de bevoegdheid om met niet-EU-landen internationale overeenkomsten van technische aard te sluiten. De inhoud van die overeenkomsten zou transparanter moeten worden gemaakt en het toepassingsgebied van iedere overeenkomst moet duidelijk worden afgebakend. |
|
47. |
Van alle bestaande instrumenten moet een zorgvuldige kosten-batenanalyse worden gemaakt. Op grond daarvan kunnen die instrumenten qua doeltreffendheid met elkaar worden vergeleken. Daarbij moet ook worden gekeken naar de kosten van terugkeerprocedures (detentie en uitzetting) en de daadwerkelijke bedragen die de lidstaten uitgeven aan vrijwillige terugkeer (in vergelijking met wat gedwongen terugkeer kost). |
|
48. |
Voorkomen moet worden dat buitenlanders met een verblijfsvergunning door een onvoldoende soepele nationale regelgeving alsnog illegale immigranten kunnen worden en zich gaan aansluiten bij al degenen die de hun toegestane verblijfsduur overschrijden (overstayers). |
|
49. |
De instellingen van de EU en de lidstaten zouden zorgvuldig moeten beoordelen hoeveel ruimte er is om werkzoekenden tot de EU toe te laten. Die mogelijkheid wordt uitdrukkelijk genoemd in artikel 79, lid 5, van het VWEU. |
|
50. |
Illegale immigratie en overstayers moeten vooral worden bestreden door ingangsmogelijkheden voor legale migratie te creëren, ook al omdat daarmee blijk wordt gegeven van een zekere mate van solidariteit met de landen van herkomst van migranten. |
|
51. |
De instellingen zouden de strategie voor terug- en overname deel moeten laten uitmaken van de totaalaanpak. Dan wordt die strategie onderworpen aan de beginselen van ontwikkelingssamenwerking en wordt voorkomen dat deze op zichzelf komt te staan en er geen samenhang mee vertoont. |
|
52. |
Overnameovereenkomsten moeten om de zoveel tijd opnieuw worden bekeken, vooral in het licht van de verplichting voor doorreislanden om niet alleen hun eigen burgers, maar ook buitenlanders die op weg naar de EU door hun land hebben gereisd, weer toe te laten. Die laatsten dreigen in een niemandsland terecht te komen, waardoor de situatie in het doorreisland er alleen maar slechter op wordt en zij een groot risico lopen slachtoffer te worden van schending van mensenrechten. |
De externe dimensie van asielrecht
|
53. |
Consolidering van de asielstelsels in landen buiten de EU mag niet worden gezien als een methode om te vermijden dat in de EU recht op internationale bescherming wordt toegekend. |
|
54. |
Het is een goede zaak dat de EU in de programma's voor regionale bescherming heeft samengewerkt met de UNHCR, ook al is de bescherming die de EU biedt groter dan die welke in het Verdrag van Genève voor vluchtelingen is vastgelegd; bij die bescherming door de EU hoort ook subsidiaire bescherming en bescherming tegen behandelingen die in strijd zijn met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. |
|
55. |
Het optreden van de EU mag er nooit op zijn gericht om asielzoekers ervan te weerhouden om het land waarin zij zich bevinden, te verlaten om bescherming te gaan vragen in een lidstaat van de EU. |
|
56. |
De Dublin II-Verordening is aan herziening toe, vooral nu het Hof van Justitie van de EU er een vernietigend oordeel over heeft uitgesproken. Door die herziening moet worden gezorgd voor daadwerkelijke solidariteit tussen de lidstaten met volledige inachtneming van de rechten van de mens, waaronder het recht op gezinshereniging. |
|
57. |
De Commissie zou in de partnerschappen voor mobiliteit bepalingen moeten opnemen voor de bescherming van asielzoekers en vluchtelingen. |
|
58. |
De instellingen moeten, samen met de lidstaten, het systeem om op zee „te zoeken en te redden” (search and rescue) doeltreffender maken. Dit kan vooral door te zorgen voor een betere coördinatie en door gemeenschappelijke criteria vast te leggen voor de bepaling van de plaats waar de geredde migranten het veiligst aan land kunnen worden gebracht. |
Afsluitende opmerkingen
|
59. |
Het CvdR dringt er bij de Commissie, de Raad en het Europees Parlement op aan om openhartig van gedachten te wisselen over de vier pijlers van de totaalaanpak. Zo kan ervoor worden gezorgd dat alle mogelijke belanghebbenden volwaardig bij de uitvoering ervan worden betrokken. |
|
60. |
Vooral de regionale en lokale overheden moeten daar volwaardig bij worden betrokken, voortbouwend op de al bestaande programma's voor decentrale samenwerking en op de dialogen die reeds door ARLEM en Corleap worden gevoerd. |
|
61. |
De Commissie zou moeten doorgaan met haar analyses van de oorzaken en kenmerken van de wereldwijde migratie. Op grond daarvan kunnen strategieën worden uitgewerkt waarmee dit verschijnsel op doeltreffende wijze kan worden aangepakt en die in het teken staan van solidariteit met landen buiten de EU. |
|
62. |
Beleid waarin migranten als misdadigers worden afgespiegeld, moet van de hand worden gewezen. Daarentegen moeten maatregelen tegen misdadige organisaties waarvan migranten het slachtoffer zijn, worden toegejuicht. |
|
63. |
Er is behoefte aan beleid om illegale immigratie te bestrijden dat niet alleen gericht is op de onderschepping van migranten bij hun vertrek, maar ook op het de facto creëren van ingangsmogelijkheden voor legale immigratie, die ook openstaan voor andere dan hooggeschoolde werknemers en waarbij de specifieke kenmerken van iedere lidstaat in aanmerking worden genomen. |
Brussel, 18 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) Artikel 13, lid 2, van de Universele Verklaring van de rechten van de mens; artikel 2, lid 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM; artikel 12, lid 2, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
(2) Advies van het Europees Parlement over ontwikkeling en migratie van 6 juli 2006 (P6_TA(2006)0319).
(3) Advies van het Comité van de Regio's „De rol van regionale en lokale overheden in de bevordering van een duurzaam waterbeheer” van 30 juni - 1 juli 2011, par. 14 (ENVE-V-008); verslag van de SUDEV-commissie van ARLEM over „De relatie tussen woestijnvorming en klimaatverandering in het Middellandse Zeegebied” van 31 januari 2012.
(4) http://www.unhcr.org/pages/49e4a5096.html
(5) COM(2011) 248 final, blz. 21.
(6) Zie advies van het CvdR over „Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa”, dat werd goedgekeurd op de zitting van 26 en 27 november 2008 (rapporteur: Werner Jostmeier) (CONST-IV-017).
(7) Zie CvdR-advies „Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa” van 26 en 27 november 2008, par. 5 (CONST-IV-017).
(8) Het voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (COM(2011) 290 final), is gebaseerd op dat beginsel van wederkerigheid.
(9) Zie ontwerpadvies van het CvdR over de vernieuwde Europese agenda voor integratie, par. 60, en de hoofdlijnen van het CIVEX-advies over het recht op gezinshereniging (rapporteur: Sergio Soave, par. 11).
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/12 |
Advies van het Comité van de Regio's — Versterkte solidariteit binnen de EU op het gebied van asiel
2012/C 277/03
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
meent dat asiel van centraal belang is als mensenrecht en tegelijkertijd als culturele „verworvenheid” opgenomen in internationale wetsteksten zoals het Verdrag van Genève, het Handvest van de grondrechten van de EU, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de wetgeving van alle lidstaten zonder uitzondering; de hoeksteen van het asielstelsel is het beginsel van niet-uitzetting (non-refoulement); |
|
— |
uitgaande van artikel 80 van het VWEU wijst het CvdR op het feit dat solidariteit in combinatie met een rechtvaardige verdeling van de verantwoordelijkheden het complete Europese beleid regelt in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR), specifiek met betrekking tot het verkeer van personen, dat wil zeggen het beheer en de doorgang bij de buitengrenzen, en met betrekking tot asiel en internationale bescherming, alsmede immigratie. Het genoemde artikel is een toereikende juridische basis voor Europese wetgevende maatregelen, die zich de versterking van solidariteit en de ondersteuning van een rechtvaardige verdeling van de verantwoordelijkheden ten doel stellen; |
|
— |
meent dat de huidige situatie de noodzaak aantoont van praktische solidariteit tussen de EU en de lidstaten voor wat betreft het asielbeleid. Het realiseren van een gemeenschappelijk hoog beschermingsniveau voor aanvragers van internationale bescherming en van de daartoe gerechtigden slechts mogelijk zal zijn als er mechanismen zijn die rekening houden met de grote verschillen tussen de lidstaten voor wat betreft het aantal onderdanen van derde landen die zij op hun grondgebied toelaten, alsmede voor wat betreft de economische, technische en andere mogelijkheden voor het beheersen van de migratiestromen; |
|
— |
wijst op de lokale en regionale dimensie van de solidariteit en de verdeling van de verantwoordelijkheden in het kader van het asielbeleid. De lokale overheden spelen een belangrijke rol in de voorlichting van de lokale gemeenschap. Zij kunnen bijdragen in de bewustmaking van de lokale gemeenschap omtrent onderwerpen als asielzaken en internationale bescherming. Dit zal de omstandigheden van de opvang en aanvaarding door de lokale gemeenschap aanzienlijk beïnvloeden. |
|
Rapporteur |
De heer Theodoros GKOTSOPOULOS (EL/PSE), gemeenteraadslid van Pallini (Attika) |
|
Referentiedocument |
Mededeling van de Commissie inzake versterkte solidariteit binnen de EU op het gebied van asiel – Een EU-agenda voor een betere verdeling van verantwoordelijkheid en meer wederzijds vertrouwen COM(2011) 835 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Algemene opmerkingen
|
1. |
signaleert dat de gemengde migratiestromen in alle lidstaten van EU onderdeel van de werkelijkheid uitmaken, en ook heel wat aandacht krijgen in de actualiteit. Dit komt vooral door de politieke omwentelingen die plaatsvinden in landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, maar ook door de meer algemene politieke situatie in regio's zoals Afghanistan, Pakistan, Irak en Iran, waarvandaan nieuwe volksverplaatsingen naar Europa op gang komen; deze gemengde migratiestromen zetten de buitengrenzen van bepaalde lidstaten op een ongelijke manier onder druk, en werken dus ook door op de asielstelsels van deze lidstaten. Deze situatie draagt bij tot het ontstaan van humanitaire uitdagingen. |
|
2. |
De scherpe economische crisis, vooral in de mediterrane EU-landen die een onevenredig grote hoeveelheid asielzoekers opvangen, alsmede hun daaruit voortvloeiende onvermogen om deze kwestie met de vereiste doeltreffendheid aan te pakken, vormen negatieve factoren voor de beheersbaarheid van de situatie en de reeds negatieve omstandigheden nog verder verslechteren. |
|
3. |
Het is in het algemeen geboden dat er een wezenlijk gemeenschappelijk Europees migratie- en asielbeleid wordt ontwikkeld, een en ander in overeenstemming met de bepalingen van het Programma van Stockholm. Dit beleid zal gegrond zijn op een allesomvattende benadering, die enerzijds gebaseerd zal zijn op de effectieve behandeling van legale immigratie en anderzijds op de bestrijding van illegale immigratie, maar vooral ook op de versterking van de asielstructuren. |
|
4. |
Asiel is van centraal belang als mensenrecht en tegelijkertijd als culturele „verworvenheid” opgenomen in internationale wetsteksten zoals het Verdrag van Genève, het Handvest van de grondrechten van de EU, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de wetgeving van alle lidstaten zonder uitzondering; de hoeksteen van het asielstelsel is het beginsel van niet-uitzetting (non-refoulement). |
|
5. |
Gewezen zij op andere, samenhangende rechten die een aanvulling op het asielrecht vormen, zoals het recht op waardigheid, het verbod op martelpraktijken en op onmenselijke behandeling, bescherming in geval van uitzetting, verwijdering of uitlevering, het recht op daadwerkelijk beroep en op een onafhankelijke beoordeling, alsook het recht op gezinshereniging. |
|
6. |
Er is vooruitgang geboekt in de totstandkoming van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS). Er moet echter gewezen worden op de in het Programma van Stockholm opgenomen aansporing om dit tegen het einde van 2012 te voltooien; de lidstaten, de Raad en het Europees Parlement worden opgeroepen om de nodige politieke wil te tonen om de onderhandelingen met betrekking tot de herziening van de richtlijnen voor de opvangomstandigheden en de asielprocedures af te ronden en om de regelingen van de Dublinverordening en van het Eurodac-systeem te hervormen. |
|
7. |
Het GEAS is bedoeld om werkelijk op te komen voor de rechten van personen die internationale bescherming nodig hebben, en niet uitsluitend de veiligheid in engere zin en de verdediging van de nationale soevereiniteit. |
|
8. |
Een echt gemeenschappelijk asielstelsel moet gebaseerd zijn op gelijksoortige rechten en procedures binnen het gehele grondgebied van de EU, zodat het risico op belangrijke verschillen in de behandeling van gelijksoortige situaties wordt geëlimineerd; het CvdR is het dus eens met de poging om de bestaande wetgeving aan te passen door middel van het instellen van gemeenschappelijke regels, in tegenstelling tot het vaststellen van minimumnormen. |
|
9. |
Er wordt gewezen op de recente arresten van de hoven in Straatsburg en Luxemburg (1), die meer dan wat dan ook (a) de belangrijke tekortkomingen aantonen van de huidige rechtstoestand en dan vooral van de Dublinverordening, maar (b) ook de hiaten die – onder de huidige omstandigheden van grote druk – grote risico's met zich meebrengen voor de verdediging van de rechten van aanvragers van internationale bescherming en die te wijten zijn aan verschillende benaderingen qua beleid, wetgeving en praktische uitvoering in de lidstaten. De arresten onderstrepen de noodzaak om één geïntegreerd GEAS op te bouwen; als onderdeel daarvan dient de Dublinverordening te worden versterkt met bepalingen die de oorzaken van crises bestrijden en die ertoe bijdragen dat de onregelmatigheden van de stelsels van de lidstaten niet het functioneren van het totale systeem of de bescherming van de mensenrechten nadelig beïnvloeden. |
|
10. |
De toename van de migratie noopt tot belangrijke wijzigingen in het asielbeleid van de EU, waarbij de toepassing van effectief beleid en methodes voor het beheer hiervan geboden is. |
|
11. |
Uitgaande van artikel 80 van het VWEU zij gewezen op het feit dat solidariteit in combinatie met een rechtvaardige verdeling van de verantwoordelijkheden het complete Europese beleid regelt in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR), specifiek met betrekking tot het verkeer van personen, dat wil zeggen het beheer en de doorgang bij de buitengrenzen, en met betrekking tot asiel en internationale bescherming, alsmede immigratie. Het genoemde artikel is een toereikende juridische basis voor Europese wetgevende maatregelen, die zich de versterking van solidariteit en de ondersteuning van een rechtvaardige verdeling van de verantwoordelijkheden ten doel stellen. |
|
12. |
Solidariteit is nauw verweven met verantwoordelijkheid; het CvdR moedigt alle lidstaten aan om zich te houden aan internationale en Europese verplichtingen en die ook daadwerkelijk toe te passen, alsmede om elk zijn eigen zaken op orde te brengen. Desondanks moet het nauwgezet in acht nemen van de verantwoordelijkheid niet als een (juridische) vereiste voor solidariteit worden gezien: in veel gevallen kan het in de praktijk tonen van solidariteit in aanzienlijke mate bijdragen tot het feitelijk nakomen van verplichtingen. |
|
13. |
De huidige situatie toont de noodzaak aan van praktische solidariteit tussen de EU en de lidstaten voor wat betreft het asielbeleid, een en ander in navolging van artikel 80 van het VWEU. Het CvdR meent dat het realiseren van een gemeenschappelijk hoog beschermingsniveau voor aanvragers van internationale bescherming en van de daartoe gerechtigden slechts mogelijk zal zijn als er mechanismen zijn die rekening houden met de grote verschillen tussen de lidstaten voor wat betreft het aantal onderdanen van derde landen die zij op hun grondgebied toelaten (hetzij als economische migranten hetzij als aanvragers van internationale bescherming), alsmede voor wat betreft de economische, technische en andere mogelijkheden voor het beheersen van de migratiestromen. |
|
14. |
De mededeling van de Commissie omschrijft gedetailleerd de huidige situatie, inclusief een opsomming van de beschikbare instrumenten voor de versterking van de solidariteit, waarbij echter wordt vastgesteld dat er geen voorstellen worden gedaan voor nieuwe positieve maatregelen voor de versterking van solidariteit en voor het faciliteren van de verdeling van verantwoordelijkheden. |
|
15. |
Positief is het initiatief van de Raad voor het opstellen van een „gemeenschappelijk referentiekader voor solidariteit met de lidstaten die kampen met bijzondere druk op hun asielsystemen, door verschillende oorzaken, waaronder de gemengde migratiestromen” (2). |
|
16. |
Desondanks zouden positieve maatregelen voor solidariteit en de verdeling van de verantwoordelijkheden een versterking inhouden van het respect voor mensenrechten en van de begrippen rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, communicatie en politieke deelname. De beginselen subsidiariteit en evenredigheid dienen aan deze maatregelen ten grondslag te liggen. |
|
17. |
De Commissiemededeling kan niet in haar geheel worden gecontroleerd op naleving van het subsidiariteitsbeginsel, overwegende dat het leeuwendeel hiervan een beschrijving betreft van de manier waarop de bestaande middelen en de EU-wetgeving kunnen bijdragen tot de versterking van solidariteit. Voor zover er echter wordt gerefereerd aan eventuele toekomstige initiatieven, bijvoorbeeld aan programma's voor het hervestigen van erkende vluchtelingen en aan regelingen voor de gezamenlijke behandeling van asielaanvragen, waarvan wordt verwacht dat die hun weerslag zullen hebben op kwesties die tot op heden nauw zijn verweven met de soevereiniteit van de lidstaten (bijvoorbeeld het behandelen van asielaanvragen of de opvang van asielzoekers), en die mogelijk uitgebreide gevolgen van politieke, juridische of financiële aard met zich meebrengen, vraagt het CvdR de Commissie om de nodige aandacht te schenken aan de voorbereiding van dergelijke voorstellen. |
|
18. |
Het begrip solidariteit brengt ook nog een externe dimensie met zich mee, dat wil zeggen de solidariteit tussen de EU en andere gebieden op de wereld die getroffen worden door crises van humanitaire aard, alwaar zich volgens de gegevens van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) de overgrote meerderheid van vluchtelingen en van aanvragers van internationale bescherming bevindt. Zodoende is de samenwerking tussen de lidstaten en derde landen in het kader van het beleid voor ontwikkelingssamenwerking van fundamenteel belang, met als leidraad de opbouw van betere economische en sociale omstandigheden en de vredehandhaving. Desalniettemin dient de versterking van de asielstelsels van derde landen niet te worden gezien als een middel om de erkenning van het recht op internationale bescherming binnen de EU uit de weg te gaan, of om de asielprocedures te gaan uitbesteden (outsourcing), maar juist als een instrument om de economische en sociale omstandigheden in derde landen te verbeteren. |
|
19. |
De bevoegde instellingen en de EU-lidstaten moeten de aan de EU grenzende landen actiever aansporen om de verplichtingen die zij op zich nemen na te leven, zowel krachtens het internationale recht als tegenover de EU en de lidstaten. Meer specifiek verwijst het CvdR naar de landen die een overnameovereenkomst met de EU zijn aangegaan. |
De rol van de lokale en regionale overheden
|
20. |
Gewezen zij op de lokale en regionale dimensie van de solidariteit en de verdeling van de verantwoordelijkheden in het kader van het asielbeleid. Vooral de lokale en regionale overheden in de buurt van de buitengrenzen van de EU komen als eerste in aanmerking om de Europese wetgeving inzake asiel en het GEAS toe te passen. Dat geldt ook voor de gemeentelijke autoriteiten van grootstedelijke centra, die geconfronteerd worden met een gestaag toenemende stroom vluchtelingen en asielzoekers. De lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol in de opvang van asielzoekers, vluchtelingen en mensen die recht hebben op internationale bescherming en zijn in bepaalde lidstaten verantwoordelijk voor het eerste contact met deze nieuwkomers. |
|
21. |
Ondanks de feitelijke rol van de lokale en regionale overheden hebben de begrippen solidariteit en verdeling van verantwoordelijkheden tot op heden uitsluitend betrekking op de lidstaten, en geheel niet op de lokale of de regionale overheden. Bovendien wordt bij de beleidsplanning en de dialoog alleen de financiële belasting voor de lidstaten in acht genomen, en niet de gevolgen van de opvang van onderdanen van derde landen voor de sociale cohesie op lokaal en regionaal niveau, terwijl het in eerste instantie juist op de lokale en regionale zelfbesturen aankomt om op die gevolgen in te spelen. |
|
22. |
Het CvdR wil bijgevolg direct werk maken van standpunten en voorstellen om ervoor te zorgen dat het zelfbestuur actief kan deelnemen aan het systeem voor de verdeling van vluchtelingen en aan het functioneren van de mechanismen voor hulp, ondersteuning en solidariteit ten behoeve van asielzoekers en mensen die recht hebben op asiel. In sommige lidstaten zijn dergelijke regionale bevoegdheden immers al bij wet erkend. |
|
23. |
De lokale overheden spelen een belangrijke rol in de voorlichting van de lokale gemeenschap. Aangezien zij veel ervaring hebben in de samenwerking met ngo's en met organisaties van het maatschappelijk middenveld, kunnen zij bijdragen in de bewustmaking van de lokale gemeenschap omtrent onderwerpen als asielzaken en internationale bescherming. Dit zal de omstandigheden van de opvang en aanvaarding door de lokale gemeenschap aanzienlijk beïnvloeden. |
Verbetering van de verdeling van verantwoordelijkheden en van het asielbeheer
|
24. |
Er dient een belangrijke herschikking te komen van de Dublinverordening in het kader van het voorstel van de Europese Commissie van 2008 (3). Het tot op heden gehanteerde criterium van eerste binnenkomst alleen al heeft bijgedragen tot grotere druk op de asielstelsels van bepaalde lidstaten en zorgt ervoor dat de toepassing van de Dublinverordening slechts een kwestie van geografische aard is, wat uiteraard niet strookt met het begrip solidariteit. Daarom roept het CvdR de Commissie, de lidstaten, de Raad en het Europees Parlement op om een nieuwe procedure voor crisisbeheer en positieve solidariteitsmaatregelen uit te werken en te behandelen, maatregelen die in staat zullen zijn om de tot op heden negatieve gevolgen te beperken. |
|
25. |
Het CvdR verwelkomde in een eerder uitgebracht advies (4) het voorstel van de Commissie om de overdracht van personen die om internationale bescherming verzoeken in het kader van de herziene Dublinverordening tijdelijk op te schorten, wanneer een lidstaat in een bijzonder moeilijke situatie verkeert en de opvangcapaciteit, het asielstelsel of de infrastructuur van die lidstaat nog verder onder druk dreigen te komen staan als gevolg van de overdracht. Desalniettemin is het CvdR zich bewust van de moeilijkheid van acceptatie en toepassing van een dergelijke maatregel, alsook van het nut van het tegenvoorstel voor het instellen van een mechanisme voor evaluatie en vroegtijdige waarschuwing, dat het complete functioneren van de asielstelsels van de lidstaten zal omvatten. |
|
26. |
Gelet op de bovengenoemde zaken wil het CvdR benadrukken dat de effectiviteit van het voorgestelde mechanisme voor evaluatie en vroegtijdige waarschuwing voor een groot deel zal afhangen van de beschikbaarheid van betrouwbare en geactualiseerde informatie, van de oprechte samenwerking tussen de lidstaten en van de vroegtijdige reactie van de EU op eventuele hiaten of problemen. Nuttig is de ondersteuning die geboden kan worden door organisaties als het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO), het UNHCR, de nationale vluchtelingenraden, andere ngo's en vooral door lokale of regionale overheden. |
|
27. |
Het voorstel voor een meer uitgebreide vrijwillige hervestiging van erkende vluchtelingen, een en ander volgens het model van het proefproject voor Malta, is een positieve stap voor de versterking van de solidariteit. Daarom vraagt het CvdR de Commissie en de lidstaten om de mogelijkheid te onderzoeken om de hervestiging onder bepaalde voorwaarden verplicht te stellen (bijvoorbeeld een verzoek van de belanghebbende lidstaat, een voorafgaande bevinding in het kader van het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing en een advies van het EASO, instemming van belanghebbenden). De Commissie en de lidstaten worden verzocht om ook serieus te kijken naar de mogelijkheid van hervestiging van aanvragers van internationale bescherming, en in verband daarmee vraagt het CvdR de Commissie om de reeds uitgewerkte juridische, financiële en technische studie (5) opnieuw te bekijken. |
|
28. |
Er zijn praktische en juridische problemen gerezen in verband met de hervestiging, ten gevolge van het ontbreken van een systeem voor wederzijdse erkenning van besluiten over internationale bescherming. Daarom wordt de Europese Commissie verzocht in dit kader de nodige maatregelen te treffen. |
|
29. |
Het CvdR onderschrijft het voorstel van de UNHCR voor het instellen van een „formule”voor het laten functioneren van een systeem voor hervestiging, waarbij hoofdzakelijk het bnp in acht wordt genomen, alsmede de omvang van het grondgebied, de aanwezige natuurlijke en andere bronnen, de populatie, de opvangmogelijkheden, de specifieke lokale en regionale aspecten, het totaal aantal asielzoekers dat binnenkomt, evenals de verplichtingen omtrent hervestiging e.a. (6). |
|
30. |
Het CvdR is ingenomen met het recente besluit van het Europees Parlement dat zal resulteren in de afronding van het gemeenschappelijke EU-hervestigingsprogramma. Het CvdR verwacht dat dit zal bijdragen tot de versterking van de externe dimensie van de solidariteit. De lidstaten worden verzocht om intussen de door hen aangegane verplichtingen in het kader van de programma's van het UNHCR na te komen. |
|
31. |
Het perspectief op een gemeenschappelijke behandeling van asielaanvragen met de deelname van meer lidstaten, het EASO en eventueel het UNHCR is positief, waarbij moet worden opgemerkt dat een dergelijke ontwikkeling wel het uitgangspunt van een afzonderlijke behandeling van elke aanvraag voor internationale bescherming in acht moet nemen. Het CvdR roept de Commissie dus op om een relevante juridische, financiële en technische studie uit te werken en die aan het CvdR ter beschikking te stellen. |
|
32. |
Richtlijn 2001/55/EG betreffende het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten is een speciale en buitengewone solidariteitsmaatregel, die echter tot op heden geen toepassing heeft mogen vinden. Daarom wordt de herziening hiervan noodzakelijk geacht, met als leidraad het vereenvoudigd kunnen vaststellen van wanneer er nu werkelijk sprake is van een situatie van massale toestroom van ontheemden, op basis van objectieve en kwantitatieve criteria, waarbij de mogelijkheid wordt onderzocht dat één of meerdere regio's een aanvraag kunnen indienen om de richtlijn in werking te laten treden. |
|
33. |
Het CvdR verwelkomt de wijziging van Richtlijn 2003/109/EG betreffende langdurig ingezeten onderdanen, die ook geldt voor mensen die recht hebben op internationale bescherming. De praktische consequentie hiervan zal zijn dat erkende vluchtelingen zich na een verblijf van vijf jaar onder bepaalde voorwaarden zullen kunnen vestigen in een andere lidstaat dan waar zij in eerste instantie internationale bescherming hebben gekregen. Hoewel het hier strikt gezien niet om een solidariteitsmaatregel gaat, zou het eventueel wel kunnen bijdragen tot het verminderen van de druk en een betere integratie van personen. Daarom roept het CvdR de lidstaten op om deze gewijzigde Richtlijn 2011/51/EU (7) snel op te nemen in hun nationale rechtsstelsels. |
Praktische samenwerking
|
34. |
Praktische samenwerking is een hoeksteen van het GEAS; het CvdR verwelkomt de belangrijke bijdrage van organisaties van de EU, allereerst het EASO, maar ook Frontex, dat mede ondersteuning biedt in de aanpak van bepaalde buitengewone situaties, zoals in het geval van Malta en Griekenland. De activiteiten van deze gespecialiseerde organisaties dienen echter noodzakelijkerwijs vergezeld te gaan van garanties voor het veiligstellen van de bescherming van de rechten van aanvragers van internationale bescherming. |
|
35. |
Specifiek dienen praktijken te worden vermeden die het uiteindelijk onmogelijk maken om het recht uit te oefenen om asiel aan te vragen. Daarom verzoekt het CvdR Frontex om zich meer te concentreren op de naleving van de mensenrechten bij de uitvoering van de werkzaamheden die aan Frontex worden opgedragen met het oog op de bescherming van de buitengrenzen van de EU. Een stap in de goede richting is de recente wijziging van de verordening tot oprichting van Frontex, die dit orgaan verplicht tot de uitwerking van een strategie inzake de grondrechten, een raadgevend forum instelt, alsook een post voor een verantwoordelijke voor de mensenrechten (8). In dit kader erkent het CvdR de potentiële rol van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), dat zich ook in het verleden heeft beziggehouden met de mensenrechtensituatie aan de buitengrenzen van de EU (9), en moedigt het FRA aan om onderzoeken van deze aard verder uit te breiden en om Frontex en het EASO van advies en expertise te voorzien. |
|
36. |
De operationele bevoegdheden van het EASO moeten worden uitgebreid zodat het de lokale en regionale overheden doeltreffender kan bijstaan met zijn rechtstreekse steun, expertise en technische know-how. Het CvdR pleit voor meer betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij het adviesforum van het EASO. Het CvdR verwelkomt het voornemen van de Commissie om de impact van het EASO in 2013 te evalueren, en geeft te kennen dat het CvdR geïnteresseerd is in deelname aan deze procedure. |
|
37. |
Opleiding als specifieke maatregel voor praktische samenwerking van de kant van het EASO is van bijzonder groot belang. Het CvdR benadrukt de mogelijkheid tot meer praktische harmonisatie, zoals die geboden zal worden naar aanleiding van het afronden en volledig toepassen van het Europees asielcurriculum (European asylum curriculum). In dit verband stelt het CvdR aan het EASO voor om trainingsprogramma's op te stellen die nuttig zouden zijn voor ambtenaren van het lokale en regionale bestuur, voor zover zij betrokken zijn bij de opvang van aanvragers van internationale bescherming. |
Economische en financiële solidariteit
|
38. |
De EU heeft een reeks nuttige instrumenten gecreëerd die het voor de lidstaten mogelijk maken om het Europese asielbeleid op een betere manier toe te passen, waarbij vooral aan het Europees Vluchtelingenfonds moet worden gedacht. |
|
39. |
Positief is de voorgestelde vereenvoudiging van de structuur van de financieringsmechanismen van de EU ten behoeve van asiel en migratie op basis van het voorstel voor de oprichting van een geïntegreerd Fonds voor Asiel en Migratie, dat zal beschikken over het totale bedrag van 3,87 miljard euro voor het complete beheer van de migratiestromen, en dat zich gedurende de periode 2014-2020 met diverse aspecten van het gemeenschappelijke asiel- en migratiebeleid zal bezighouden. Deze ontwikkeling zou tegelijk vergezeld moeten gaan van een stroomlijning van de procedures. |
|
40. |
Er moeten voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor de versterking van de solidariteit. Dergelijke maatregelen zouden steun kunnen inhouden ten behoeve van de pogingen tot verbetering van basiselementen binnen de asielstelsels, en wanneer dit nodig is ten behoeve van specifieke hulp aan lidstaten en gebieden die met zware druk kampen, evenals ten behoeve van hervestigingsprogramma's. |
|
41. |
De beschikbare financiering voor asiel en internationale bescherming moet voldoen aan de internationale verplichtingen van de EU, zodat een voorzichtig evenwicht kan worden bereikt voor wat betreft de kosten met betrekking tot de veiligheid en het beheer van de grenzen, maar tegelijkertijd ook voor wat betreft de kosten van posten zoals de opvangomstandigheden van asielzoekers, sectoren waar de lokale en regionale overheden een duidelijke meerwaarde kunnen bieden. |
|
42. |
De Commissie en de lidstaten dienen te zorgen voor het volledig in werking stellen van het partnerschapsprincipe, het principe waarop de werking van de Fondsen is gebaseerd, op een zodanige manier dat de deelname van alle belanghebbende instanties op lokaal en regionaal niveau wordt gegarandeerd, zowel bij de planning van de financieringsprioriteiten als bij de beoordeling van concrete initiatieven. Dit principe moet worden toegepast binnen het kader voor de uitvoering, zoals dit geschetst wordt in hoofdstuk IV van het voorstel voor een verordening tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie [COM(2011) 752 final]. |
|
43. |
Derhalve worden de lidstaten opgeroepen om de deelname te voorzien van vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden van elke lidstaat aan de procedure van een beleidsdialoog voor de vaststelling van de jaarlijkse financieringsprioriteiten van het Fonds (10). |
Brussel, 18 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) De zaak M.S.S. tegen Griekenland en België – arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg) d.d. 21 januari 2011, en de zaak Ν.S, tegen de minister van Binnenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk e.a. – arrest van 21 december 2011 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde prejudiciële verzoeken C-411/10 en C-493/10
(2) 3151e vergadering van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, Brussel, 8 maart 2012.
(3) COM (2008) 820 final
(4) CdR 90/2009 „De toekomst van het gemeenschappelijk Europees Asielstelsel II”
(5) Study on the feasibility of establishing a mechanism for the relocation of beneficiaries of international protection, JLS/2009/ERFX/PR/1005 - 70092056
(http://ec.europa.eu/home-affairs/doc_centre/asylum/docs/final_report_relocation_of_refugees.pdf)
(6) The challenges of mixed migration, access to protection and responsibility-sharing in the EU - A UNHCR non-paper (http://www.unhcr.org/4a44dd756.html)
(7) PB L 132/1 van 19 mei 2011.
(8) Verordening (EG) nr. 1168/2011, PB L 304/1 van 22 november 2011
(9) Verslag „Coping with a fundamental rights emergency – The situation of persons crossing the Greek land border in an irregular manner”
(10) Artikel 13 van het voorstel voor een verordening tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor Asiel en Migratie, COM (2011) 752 final
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/18 |
Advies van het Comité van de Regio's — Steden van de toekomst: ecologisch en sociaal duurzame steden
2012/C 277/04
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
acht het een goede zaak dat de Commissie oproept tot holistische strategieën voor duurzame stedelijke ontwikkeling, tot horizontale en verticale samenwerking binnen een participatief governancesysteem dat boven de verschillende bestuurslagen en gespecialiseerd beleid uitstijgt, de diversiteit van steden recht doet en rekening houdt met het belang van sociale innovatie en prospectieve planning; |
|
— |
is van mening dat de groeiende economische en sociale tweedeling in onze maatschappij zo snel mogelijk met investeringen in onderwijs voor iedereen (vanaf de prille kinderjaren), inclusieve arbeidsmarkten, levenslang leren en actieve integratie moet worden bestreden, alsook met billijke lonen waarmee behoeften kunnen worden gedekt en die voor man en vrouw op gelijk niveau liggen; |
|
— |
benadrukt dat er aan de basisbehoeften van een samenleving, d.w.z. toegang tot huisvesting, kinderopvang, kleuterscholen, veilige speeltuinen en plaatsen waar kinderen zich kunnen ontwikkelen, moet worden voldaan en dat de obstakels die gezinsvorming of -uitbreiding, in de weg staan, moeten worden beslecht; |
|
— |
wijst op de uitdagingen die de klimaatverandering met zich meebrengt. Het energieverbruik moet worden ingedamd door middel van kringloopprocessen, meer energie-efficiëntie, koppelingen tussen systemen, meer groene en onbebouwde zones, nieuwe bouwvormen en gezonde en veilige vormen van mobiliteit die de hulpbronnen niet uitputten; |
|
— |
onderstreept dat cultuur en creativiteit niet alleen belangrijk zijn voor economische groei, maar ook en vooral voor de kwaliteit van leven, directe democratie, vrede en wederzijdse waardering; |
|
— |
beandrukt dat het van fundamenteel belang is dat burgers een bijdrage kunnen leveren aan de beleidsvorming; |
|
— |
beklemtoont de noodzaak van de vele programma's en initiatieven van de Europese instellingen ter ondersteuning van steden. Met een sterke stedelijke dimensie, flexibiliteit bij de besteding van middelen en een centrale rol voor lokale overheden in de uitvoering van het cohesiebeleid zou in de komende programmeringsperiode duidelijk moeten worden gemaakt dat steden worden gesteund; |
|
— |
acht het een goede zaak dat duurzame financieringsinstrumenten in het structuurbeleid verder worden ontwikkeld. Dergelijke instrumenten zijn creatieve en stabiele steunmechanismen. |
|
Rapporteur |
Hella DUNGER-LÖPER (DE/PSE), gevolmachtigde van de deelstaat Berlijn en staatssecretaris voor Europese aangelegenheden |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
Achtergrond en aanleiding
|
1. |
beschouwt de aan dit advies ten grondslag liggende raadpleging door het Deense EU-voorzitterschap en haar actieve inbreng in de vijfde top van regio's en steden (22 en 23 maart in Kopenhagen; onderwerp: de Europese stedelijke structuur in de 21e eeuw) als teken van erkenning van de bijdrage die steden en regio's leveren aan de Europese eenwording en van hun cruciale rol bij de uitvoering van de Europa 2020-strategie. |
|
2. |
Het CvdR neemt met belangstelling kennis van het verslag „Steden van morgen – Uitdagingen, visies, werkwijzen” (oktober 2011) van de Europese Commissie en deelt de daarin geformuleerde visie op de stad van morgen: „een plaats van aanzienlijke sociale vooruitgang met een hoog niveau van sociale samenhang, huisvesting voor iedereen alsook sociale diensten, gezondheidszorg en „onderwijs voor iedereen”, een platform voor democratie, culturele dialoog en diversiteit, een plaats van groene, ecologische of milieugerichte vernieuwing, een aantrekkelijke plaats en een motor voor economische groei”. |
|
3. |
Het CvdR deelt de in het verslag „Steden van morgen” geformuleerde zorgen over de toekomst van steden in het licht van een aantal gevaren: demografische veranderingen, dalende groei en verzwakte verbanden tussen economische groei, werkgelegenheid en sociale vooruitgang. Andere gevaren zijn groeiende inkomensverschillen, de toenemende sociale polarisatie en segregatie, een toenemend aantal personen die de samenleving de rug toekeren, het uitdijen van steden en de steeds grotere druk op stedelijke ecosystemen. |
|
4. |
De Europese Unie kan de doelen van de Europa 2020-strategie alleen bereiken wanneer steden, als plaatsen van sociale en economische innovatie, in staat zijn om volop bij te dragen aan een intelligente, inclusieve en duurzame groei en aan economische, sociale en territoriale samenhang. |
|
5. |
Er is daarom veel te zeggen voor de maatregelen die de Commissie in „Steden van morgen” voorstelt om steden slagvaardiger te maken: totstandbrenging van een veerkrachtige en inclusieve economie, benutting van het potentieel van sociaaleconomische, culturele, intergenerationele en etnische diversiteit, bestrijding van ruimtelijke uitsluiting en energiearmoede door betere huisvesting, een holistische benadering van milieu- en energiekwesties, aanleg en instandhouding van aantrekkelijke openbare ruimten, bevordering van duurzame, inclusieve en gezonde mobiliteit en bevordering van een evenwichtige territoriale ontwikkeling. |
|
6. |
De Commissie roept terecht op tot holistische strategieën voor duurzame stedelijke ontwikkeling, tot horizontale en verticale samenwerking binnen een participatief governancesysteem dat boven de verschillende bestuurslagen en gespecialiseerd beleid uitstijgt, de diversiteit van steden recht doet en rekening houdt met het belang van sociale innovatie en prospectieve planning. |
|
7. |
In zijn „Verklaring van Kopenhagen” van 23-3-2012 pleit het CvdR voor groenere, sociaal inclusievere en beter concurrerende steden en dringt het in dat verband bij de EU-instellingen aan op een lokale verankering van de Europa 2020-strategie, voldoende financiële middelen voor een krachtig stedelijk beleid, een hogere prioriteit voor territoriale samenwerking tussen Europese steden, een grotere inbreng van steden en regio's in de Europese beleidsvorming, verdere decentralisering in de lidstaten en meer financiële armslag voor steden en regio's. |
|
8. |
In zijn advies „Het belang van stadsvernieuwing voor de toekomst van stedelijke ontwikkeling in Europa” van 10-6-2010 pleit het CvdR ervoor om de stedelijke dimensie op alle beleidsterreinen van de EU te versterken. |
Opmerkingen
|
9. |
Steden vormen altijd een afspiegeling van de samenleving. Economische en sociale besluiten en ontwikkelingen op alle niveaus van politieke en economische verantwoordelijkheid drukken hun stempel op de steden van de toekomst en hun levenskwaliteit. |
|
10. |
Steden zijn lang niet alleen om economische en demografische redenen belangrijk voor de EU. Mooie, intelligente, groene en inclusieve steden die efficiënt met energie en hulpbronnen omgaan zijn een voorwaarde voor een harmonieuze en solidaire samenleving. |
|
11. |
Steden zijn in sociaal en economisch opzicht nauw vervlochten met hun ommeland en om die reden belangrijk voor een evenwichtige territoriale ontwikkeling. |
|
12. |
Gezien de maatregelen die nodig zijn is het categorische onderscheid dat altijd is gemaakt tussen steden en hun ommelanden inmiddels achterhaald: er moet nu een visie worden ontwikkeld waarin stad en buitenwijken in hun functionaliteit en nauwe verbondenheid meer als eenheid opereren. |
|
13. |
Op wereldwijde schaal onderscheiden Europese steden zich door democratische zelfbeschikking, een sterk maatschappelijk middenveld, sociale integratie, een goede wisselwerking tussen privé en openbaar, een vrijheidsgarantie, emancipatie en een uitgesproken stedenbouwkundige cultuur. |
|
14. |
Door de ontindustrialisering en de globalisering zijn belangrijke fundamenten van de sociale en economische integratie weggeslagen. In zowel welvarende als arme gebieden wordt naar strategieën voor een hechtere sociale cohesie gezocht, maar vooralsnog hebben die de ruimtelijke en sociale segregatie nauwelijks een halt kunnen toeroepen. Integendeel, ondanks deze inspanningen zijn alom de sociale tweedeling en segregatie toegenomen, wat een groot probleem is voor de stedelijke samenleving. |
|
15. |
De groeiende economische en sociale opdeling van onze maatschappij moet zo snel mogelijk met investeringen in onderwijs voor iedereen (vanaf de prille kinderjaren), inclusieve arbeidsmarkten, levenslang leren en actieve integratie worden bestreden, alsook met billijke lonen waarmee behoeften kunnen worden gedekt en die voor man en vrouw op gelijk niveau liggen. Economische en banengroei in steden zijn in dit opzicht van doorslaggevend belang. |
|
16. |
Deze problemen zijn nog verergerd in een aantal metropolen en hebben daar al tot gewelddadige protesten geleid. Ze getuigen ook van het wantrouwen van veel burgers in de politieke instellingen. |
|
17. |
Het CvdR wijst op de lokale gevolgen van de vergrijzing en andere demografische ontwikkelingen, die nieuwe eisen stellen aan de sociale infrastructuur en de openbare ruimte. Gezien de toenemende armoede onder ouderen zouden er duurzame systemen voor sociale zekerheid en diensten moeten komen die toegankelijk en betaalbaar zijn voor de burger en rekening houden met culturele verschillen. |
|
18. |
Om economische groei te garanderen en de gevolgen van de vergrijzing voor sociale stelsels en de gezondheidszorg op te vangen is Europa, ondanks de dramatisch hoge jeugdwerkloosheid van dit moment, de komende decennia aangewezen op de immigratie van jongeren. Open en aantrekkelijke steden zijn een voorwaarde voor immigratie. Toch ervaren migranten en etnische minderheden in steden vaak nog grote problemen op het gebied van onderwijs, werk, woonruimte en gezondheidszorg. Een toekomstgericht migratiebeleid dient dan ook effectieve lokale integratiestrategieën te omvatten. |
|
19. |
Het CvdR benadrukt dat er aan de basisbehoeften van een samenleving, d.w.z. toegang tot huisvesting, kinderopvang, kleuterscholen, veilige speelplaatsen en plaatsen waar kinderen zich kunnen ontwikkelen, moet worden voldaan en dat de obstakels moeten worden beslecht die gezinsvorming of -uitbreiding in de weg staan. Daarom verdienen alle maatregelen steun die tot groei van de bevolking leiden. |
|
20. |
De klimaatverandering brengt uitdagingen met zich mee. Het energieverbruik moet worden ingedamd door middel van kringloopprocessen, meer energie-efficiëntie, koppelingen tussen systemen, meer groene en onbebouwde zones, nieuwe bouwvormen en gezonde en veilige vormen van mobiliteit die de hulpbronnen niet uitputten. |
|
21. |
Cultuur en creativiteit zijn niet alleen belangrijk voor economische groei, maar ook en vooral voor de kwaliteit van leven, directe democratie, vrede en wederzijds respect. Stedelijke cultuur betekent onder meer het behoud van bouwkundig erfgoed, hoogwaardige en voor iedereen toegankelijke openbare ruimten en inachtneming van lokale en regionale kenmerken. |
|
22. |
Om het vertrouwen van de burgers te winnen en de sociale samenhang te versterken is het van fundamenteel belang dat zij een bijdrage kunnen leveren aan de beleidsvorming. Die bijdrage kan echter alleen maar worden geleverd als het stadsbestuur volledig open en transparant is over wat aan zijn besluiten en maatregelen ten grondslag ligt. |
|
23. |
De vele programma's en initiatieven van de Europese instellingen ter ondersteuning van steden zijn noodzakelijk, aangezien gemeenten die zelf niet over genoeg financiële middelen beschikken, van die steun afhankelijk zijn. |
|
24. |
Ondanks de intentieverklaringen in het Handvest van Leipzig en het bijbehorende beleidsproces is het engagement van de lidstaten op het gebied van stedelijk beleid de afgelopen jaren helaas eerder geslonken dan toegenomen. Het is namelijk nog nauwelijks gelukt om het stedelijk beleid prioriteit te verlenen op de relevante beleidsterreinen werkgelegenheid, milieu, onderwijs en wetenschap, en huisvesting. Ook het lagere budget voor programma's ter ondersteuning van steden spreekt wat dit betreft boekdelen. Daarom zouden er zo snel mogelijk EU-middelen moeten worden vrijgemaakt waarmee steden flexibel op deze problemen kunnen reageren. |
|
25. |
In de meeste lidstaten is het budget dat aan gemeenten wordt toegekend, rampzalig te noemen, en als de lidstaten hun begrotingsprioriteiten niet aanpassen zal hier geen verandering in komen. |
|
26. |
Gezien de acute sociale, economische en ecologische gevaren schieten de tot dusverre genomen maatregelen danig tekort om Europese steden in die zin toekomstbestendig te maken dat zij als concurrerende, fraaie, intelligente, zuinig met energie en hulpbronnen omspringende, groene en inclusieve plaatsen van sociale innovatie volop kunnen bijdragen aan een sterkere sociale, economische en territoriale samenhang in de EU en aan de uitvoering van de Europa 2020-strategie. |
Politieke eisen
Algemeen
|
27. |
In het licht van de huidige maatschappelijke problemen hebben de niveaus van politieke verantwoordelijkheid alle belang bij sterke, democratisch autonome steden als fundament van de Europese samenleving. Een sterke, responsieve en slagvaardige lokale democratie kan een cruciale bijdrage helpen leveren aan het herstellen van het vertrouwen in de instellingen van de representatieve democratie op alle niveaus. |
|
28. |
Het CvdR pleit eens te meer voor een benadering van maatschappelijke ontwikkeling waarbij het bruto binnenlands product (bbp) niet het enige criterium is en de zorgen en behoeften van de burger serieus worden genomen en sterker doorwerken in de planning van programma's en maatregelen. |
|
29. |
Het CvdR verwacht van gekozen volksvertegenwoordigers op alle niveaus dat zij op een zelfbewuste en moedige manier de weg wijzen naar een vreedzame en solidaire samenleving. Alleen in vrede en ware, grensoverschrijdende solidariteit is een intelligente, inclusieve en duurzame groei mogelijk. Daarbij hoort dat migranten actief welkom worden geheten en dat interculturele vaardigheden in het openbaar bestuur en in publieke instellingen worden bevorderd. Daarbij hoort ook een duidelijk engagement ter bescherming van vluchtelingen en mensen die door hun herkomst, geloof, seksuele geaardheid of politieke overtuiging dan wel omdat ze tot een bepaalde sociale groep behoren, politiek vervolgd of gediscrimineerd worden. |
|
30. |
Geïntegreerde lokale strategieën zijn belangrijk voor een doelgerichte, efficiënte besteding van de middelen waarbij alle beleidsterreinen moeten worden betrokken. Alle beleidsniveaus en -instanties moeten op een constructieve en vanzelfsprekende manier samenwerken om de burgers te laten zien dat overheidsinstellingen verantwoordelijk met het in hen gestelde vertrouwen kunnen omgaan en de lokale behoeften serieus nemen. |
|
31. |
Op alle niveaus moeten besluitvormende organen zich sterk maken voor een gezonde en duurzame mobiliteit in en tussen steden. Het openbaar vervoer moet zodanig bevorderd worden dat het voor de gehele bevolking toegankelijk is. Bovendien moeten besluitvormende organen de steden verder ontwikkelen in de traditie van de Europese stad, dus via integratie van de verschillende vervoerswijzen, dichtheid en (stedenbouwkundige en architectonische) kwaliteit. |
|
32. |
Er zijn nieuwe inspanningen nodig om de kennis over de sociale, economische en ecologische kanten van stedelijke ontwikkeling uit te breiden. Hierbij moet de aandacht ook expliciet uitgaan naar het belang van de virtuele ruimte voor het leven en werken in steden en regio's. |
|
33. |
Stedenjumelages, Europese stedennetwerken als EUROCITIES en projecten voor transnationale intergemeentelijke samenwerking in het kader van URBACT, INTERREG en EVTZ zijn belangrijk voor een betere kijk op en een betere aanpak van de stedelijke ontwikkeling. Er moet vooral voor gezorgd worden dat deze uitwisseling van kennis ten goede komt aan de beleidsvorming op het gebied van de structuurfondsen, maar ook op relevante beleidsterreinen als diensten van algemeen belang, vervoer en milieubescherming. |
Gericht aan de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement
|
34. |
Steden en regio's moeten als vanzelfsprekend deel gaan uitmaken van de multigovernance-structuren op alle beleidsterreinen waar op EU-niveau besluiten worden genomen die van invloed zijn op de armslag van subnationale overheden. |
|
35. |
De Europese instellingen zouden zich duidelijk moeten engageren als het op de versterking van steden aankomt en dit zou in de prioriteiten voor de volgende begroting tot uitdrukking moeten komen. |
|
36. |
Er is een structuurbeleid nodig waarbij gemeenten genoeg speelruimte houden voor een geïntegreerde, op lokale prioriteiten afgestemde, uit sociale en investeringsplannen bestaande meerfondsenaanpak die voorziet in de lokale behoeften. Alleen als de kosten voor beheer en controle worden teruggedrongen, kunnen de gemeenten het structuurbeleid ook daadwerkelijk uitvoeren. |
|
37. |
Het cohesiebeleid is van cruciale waarde voor de versterking van de sociale, economische en territoriale cohesie. Met een sterke stedelijke dimensie, flexibiliteit bij de besteding van middelen en een centrale uitvoerende rol voor lokale overheden zou in de komende programmeringsperiode duidelijk moeten worden gemaakt dat steden worden gesteund. Gezien de cruciale waarde van steden voor de sociale, economische en territoriale cohesie moet er voor steunmaatregelen aanzienlijk meer worden uitgetrokken dan het voorgestelde minimum van 5 %. |
|
38. |
Het CvdR verwijst met nadruk naar zijn advies over het voorstel van de Commissie over het EFRO, waarin het aandringt op de mogelijkheid van een flexibele besteding van de middelen zonder bevoorrechting of achterstelling van bepaalde soorten gebieden, zodat ook landelijke en peri-urbane gebieden van het EFRO kunnen profiteren. De verdeling van de EFRO-middelen over de verschillende soorten gebieden moet tijdens de in onderling overleg op te stellen programmering worden geregeld en kan niet vooraf worden vastgelegd. Het delegeren van taken aan steden in het kader van het instrument van geïntegreerde territoriale investeringen (artikel 99 van de algemene verordening) moet een optie zijn en mag niet als verplichting worden ingevoerd. |
|
39. |
Het is een goede zaak dat duurzame financieringsinstrumenten in het structuurbeleid verder worden ontwikkeld. Naast de publieke toepassingen ervan zijn dit creatieve en stabiele steunmechanismen. |
|
40. |
De inbreng van steden en regio's in de beleidsvorming op het gebied van immigratie en integratie moet hun cruciale betekenis voor integratie weerspiegelen. |
Gericht aan de lidstaten
|
41. |
De lidstaten moeten hun stedelijk beleid een nieuwe impuls geven en hierbij ook andere beleidsterreinen dan ruimtelijke ordening betrekken. Duurzame stadsontwikkeling is alleen mogelijk met gunstige randvoorwaarden, met name in het werkgelegenheids-, onderwijs-, milieu- en sociaal beleid. |
|
42. |
Het CvdR pleit voor een discussie over de te ondernemen stappen in en met steden. In het belang van de cohesie en een evenwichtige ontwikkeling is het cruciaal dat steden en agglomeraties de handen ineenslaan. |
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
III Voorbereidende handelingen
COMITÉ VAN DE REGIO'S
96e plenaire zitting van 18 en 19 juli 2012
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/23 |
Advies van het Comité van de Regio's — Financiële instrumenten van de EU voor binnenlandse zaken
2012/C 277/05
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
is ingenomen met de stap die is gezet in de richting van een echte ruimte van vrijheid, veiligheid en recht middels begrotingsvoorstellen waarin wordt erkend dat het nodige geld voor immigratie, asiel en veiligheid moet worden vrijgemaakt; |
|
— |
bevestigt het belang van de voorgestelde wijzigingen voor de lokale en regionale autoriteiten (LRA). De voorstellen zullen een directe impact hebben op hun taken en het dagelijkse leven van de mensen in de Unie; |
|
— |
acht het inderdaad zaak dat er tegen de achtergrond van de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden gereageerd wordt op bezorgdheid over veiligheid die voortkomt uit een toegenomen wereldwijde mobiliteit; |
|
— |
vindt de aandacht terecht gericht op flexibiliteit en resultaten, maar dat vergt wel goed plannen en participatie van en betrokkenheidsgevoel bij alle stakeholders. Daarom moeten ook de LRA, gespecialiseerde internationale organisaties, het maatschappelijk middenveld en de begunstigden zelf vanaf de planningsfase mee kunnen doen want de programma's en projecten worden vaak door hen uitgevoerd; |
|
— |
denkt dat de voorgestelde hervormingen de toegang tot financiering vast en zeker ten goede komen. Het Comité roept er wel toe op om te blijven werken aan mechanismen om informatie over financieringsmogelijkheden te verspreiden. In de grotere landen zouden de LRA kunnen worden ingeschakeld om regionale en lokale voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren zodat organisaties en stakeholders die ver van de grote steden werken ook kunnen participeren. |
|
Rapporteur |
Samuel AZZOPARDI (MT-EVP), burgemeester van Victoria, Gozo |
||||||||||
|
Referentiedocument |
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Algemene appreciatie
|
1. |
Het Comité is ingenomen met de stap die is gezet in de richting van een echte ruimte van vrijheid, veiligheid en recht middels begrotingsvoorstellen waarin wordt erkend dat het nodige geld voor immigratie, asiel en veiligheid moet worden vrijgemaakt. (1) |
|
2. |
Het steunt de vereenvoudiging van de bestaande instrumenten, die in twee fondsen worden gebundeld. |
|
3. |
Het bevestigt het belang van de voorgestelde wijzigingen voor de lokale en regionale autoriteiten (LRA). De voorstellen zullen een directe impact hebben op hun taken en het dagelijkse leven van de mensen in de Unie. |
|
4. |
Het is inderdaad zaak dat er tegen de achtergrond van de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden gereageerd wordt op bezorgdheid over veiligheid die voortkomt uit een toegenomen wereldwijde mobiliteit. |
|
5. |
Het Comité benadrukt dat zulks kan geschieden door gebruik te maken van samenhangende instrumenten op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, waarbij een en ander is gebaseerd op respect voor mensenrechten, solidariteit en verantwoordelijkheid met bijzondere aandacht voor de gelijkheid van man en vrouw en non-discriminatie. (2) |
|
6. |
Er dient een evenwicht te zijn tussen enerzijds uitgaven voor veiligheid en grensaangelegenheden en anderzijds uitgaven voor zaken als integratie van migranten en opvangvoorwaarden voor asielzoekers. |
|
7. |
Verder kan het Comité zich vinden de invoering van een op behoeften toegesneden budget waarmee wordt bijgedragen tot synergie tussen de financiële instrumenten van de EU, en wel met name tussen de structuurfondsen en de fondsen voor binnenlandse zaken. De begroting van de Unie moet toereikende middelen voor binnenlandse zaken bevatten, zowel via de structuurfondsen als specifieke instrumenten voor vrijheid, veiligheid en recht. |
|
8. |
Het Comité wijst erop dat er geen bijkomend beroep op andere EU-instrumenten meer kan worden gedaan omdat Raadsbesluit 2007/125/JI is ingetrokken. Hierdoor wordt de gewenste flexibiliteit bij het gebruik van financiële instrumenten fors ingeperkt en ook loopt de automatische verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende regionale projecten voor interne veiligheid gevaar. Het gaat daarbij om projecten die tot op heden op doelstelling 3 van het EFRO gebaseerde steun ontvingen. Daarom pleit het Comité ervoor, de complementariteit tussen de instrumenten te handhaven. |
|
9. |
De uitvoering van de begroting en het gebruik van de financiële instrumenten moeten wel met een zekere flexibiliteit gepaard gaan: een daadwerkelijke herziening halverwege en overeenkomstig de vastgestelde beleidsprioriteiten moet mogelijk zijn. Voorts dient die soepelheid gepaard te gaan met faire toewijzing van middelen. |
|
10. |
Het zou inderdaad goed zijn wanneer in het immigratiebeleid niet alleen wordt gekeken naar de situatie in de landen van herkomst, maar tevens rekening wordt gehouden met de behoeften van de Europese arbeidsmarkt en de demografische ontwikkelingen. De bedoeling is een systeem dat alle partijen voordeel biedt, dus ook de landen van oorsprong, die zo vaak financieel door de Unie worden gesteund. (3) |
|
11. |
De lidstaten moeten op EU-niveau beter coördineren ten behoeve van het beheer van de buitengrenzen en de invoering van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel. |
|
12. |
Het gebruik van de middelen moet transparant, en bijbehorende voorstellen, projecten en resultaten, moeten zichtbaar zijn, alsook gemakkelijk toegankelijk en begrijpelijk voor de gewone burger. |
Programmering en beheer van de fondsen
|
13. |
De Commissie richt zich terecht op flexibiliteit en resultaten, maar dat vergt wel goed plannen en participatie van en betrokkenheidsgevoel bij alle stakeholders. Daarom moeten ook de LRA, gespecialiseerde internationale organisaties, het maatschappelijk middenveld en de begunstigden zelf vanaf de planningsfase mee kunnen doen want de programma's en projecten worden vaak door hen uitgevoerd. |
|
14. |
Ook bestaat er behoefte aan onafhankelijke controle en evaluatie om ervoor te zorgen dat de fondsen efficiënt worden gebruikt en de uitvoerende organisaties de zaken goed beheren. Dit zou een prikkel kunnen zijn om de prestaties van instellingen te verbeteren. Ook dienen de stakeholders gezamenlijk zowel kwantitatieve als kwalitatieve indicatoren te ontwikkelen. Het Comité wijst erop dat bepaalde kwalitatieve indicatoren doeltreffend en kostendrukkend kunnen zijn. Ook roept het Commissie en Parlement ertoe op om de fondsen versterkt aandacht te geven zodat onafhankelijke controle en evaluatie tot stand kunnen komen. |
Toegang tot financiering
|
15. |
De voorgestelde hervormingen komen de toegang tot financiering vast en zeker ten goede. Het Comité roept er wel toe op om te blijven werken aan mechanismen om informatie over financieringsmogelijkheden te verspreiden. In de grotere landen zouden de LRA kunnen worden ingeschakeld om regionale en lokale voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren zodat organisaties en stakeholders die ver van de grote steden werken ook kunnen participeren. |
Verdeling van middelen
|
16. |
Weliswaar zijn vereenvoudiging en flexibiliteit als positief aan te merken, maar de voorgestelde hervormingen werken ook onzekerheid in de hand omtrent de middelenverdeling over sectoren en doelstellingen. Daarom moet op basis van een grondig onderzoek, met prioriteit voor de in het spel zijnde rechten, efficiënt en naargelang behoeften worden toegewezen. Daarvoor kunnen mechanismen en waarborgen worden ingevoerd, en daartoe behoort ook de betrokkenheid van de LRA en andere stakeholders bij het ontwerpen van nationale strategieën. |
|
17. |
Verder moeten de fondsen in het licht van institutionele capaciteit en projectvoorstellen gelijkelijk worden verdeeld en niet over slechts een beperkt aantal begunstigden. |
|
18. |
Mocht er te weinig geld zijn, dan denkt het Comité dat er voorrang moet worden verleend aan de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden, inclusief de rechten aangaande minimale levensbehoeften, gender gerelateerde kwesties en asielrecht, alsook aan capaciteitsopbouw door de LRA om de migrantenstroom te beheren. |
De stakeholders moeten ingeschakeld worden
|
19. |
Het belang van participatie voor daadwerkelijke resultaten kan alleen maar worden benadrukt. Het Comité steunt dan ook de voorstellen die de lidstaten ertoe verplichten om met alle betrokken overheidsinstanties en stakeholders (waaronder het maatschappelijk middenveld en international organisaties) partnerschappen te organiseren voor opzet, uitvoering en controle van de nationale programma's. |
|
20. |
Daarom dringt het erop aan dat die partnerschappen met stakeholders worden versterkt en verplicht worden gesteld. De beginselen van de huidige ontwerprichtlijn met algemene bepalingen (4) weerspiegelen het bindende karakter van die participatie wellicht onvoldoende. Coördinatiemechanismen zijn dwingend voorgeschreven, maar op andere gebieden bestaat er veel keuzevrijheid betreffende het al dan niet daadwerkelijk aangaan van substantiële partnerschappen. |
|
21. |
Ondanks de eventuele vereenvoudigingseffecten is het misschien toch niet zinvol om één autoriteit voor alle uit de fondsen gefinancierde activiteiten aan te stellen. Ter wille van eerlijke besluitvorming is een transparante en evenwichtige besluitvorming geboden. Juridische kwesties zouden er ook in de weg aan kunnen staan dat een gedelegeerde autoriteit onder toezicht van een de nationale verantwoordelijke autoriteiten mag werken. Daarom stelt het Comité voor, de verordeningen dusdanig flexibel te maken dat de lidstaten hun constitutionele structuren niet hoeven te wijzigen indien de doelstellingen net zo goed via partnerschappen kunnen worden gerealiseerd. |
Gemeenschappelijk Europees asielstelsel
|
22. |
Dat is een goed streven, maar het moet wel zo zijn dat de normen van de lidstaten met betere systemen en structuren de overhand hebben en de algemene kwaliteit niet wordt gereduceerd tot die van de lidstaten met zwakkere stelsels. |
|
23. |
Verder zou duidelijker moeten worden aangegeven of EASO alleen de direct aan die organisatie toegewezen fondsen mag gebruiken of ook toegang heeft tot de fondsen voor binnenlandse zaken. |
Opvang en integratie van international beschermde personen en onderdanen van derde landen
|
24. |
De Commissie heeft terecht oog voor de rol van de LRA bij de opvang- en asielstelsels en de integratie van onderdanen van derde landen en legale migranten. |
|
25. |
Ook is het een goede zaak dat zij zich wil concentreren op de zwaksten, waaronder de slachtoffers van mensensmokkel. |
|
26. |
Voorts dient integratie in het teken van duurzaamheid te staan. Het moet immers van twee kanten komen en de acties moeten dus zowel op de autochtone als de allochtone gemeenschappen gericht zijn. |
|
27. |
Ook dienen de fondsen de door de Commissie aanbevolen maatregelen te ondersteunen. Daarmee wordt de „multilevel governance”-aanpak van de tweede „Europese agenda voor de integratie van onderdanen van derde landen” (5) erkend. |
|
28. |
Het EHRM en mensenrechtenorganisaties houden de administratieve bewaringspraktijken in de Unie in het oog en het Comité wijst erop dat er bij financiering van projecten in verband met bewaring voor moet worden gezorgd dat die strookt met EU-recht en de rechtspraak van het EHRM. |
|
29. |
Gezinsleden die in meerdere lidstaten international bescherming genieten moet worden toegestaan samen te wonen en in dezelfde lidstaat bescherming te krijgen. |
Gedeelde verantwoordelijkheid en overbrenging binnen de Unie
|
30. |
De Europese grensregio's moeten, vooral in bijzonder moeilijke periodes, efficiënter ondersteund worden op het gebied van asiel en migratie. (6) |
|
31. |
De criteria en mechanismen voor overbrenging moeten non-discriminatoir zijn en zich richten op de zwaksten. Maar ook dient er oog te zijn voor de situatie op de Europese arbeidsmarkt en dat geldt met name voor personen die gebonden zijn aan zones waar nauwelijks werk te vinden is. In die criteria mag dus geen voorrang worden gegeven aan personen met veel vaardigheden en die reeds in het land van opvang geïntegreerd zijn. |
|
32. |
De LRA zijn goed geplaatst om mee te doen aan het opzetten van dergelijke mechanismen. (7) |
|
33. |
De steun voor overbelaste landen moet afhankelijk worden gesteld van de prestaties van een land op het gebied van de mensenrechten en respect voor de opvangvoorwaarden van de Unie, en dit dient dus prikkels voor verbetering te bevatten. |
EU-programma voor hervestiging
|
34. |
Invoering van een EU-hervestigingsprogramma verdient bijval en het Comité zou graag een duidelijk kader zien dat gezamenlijk wordt uitgewerkt door EASO, UNHCR en NGO's, en waarbij goede praktijken van elders in de wereld voor ogen worden gehouden. De Unie moet hier een voorbeeldfunctie vervullen waar het gaat om opsporing en bescherming van diegenen die het meest door de internationale gemeenschap vergeten zijn. |
|
35. |
Verder moeten er prikkels en voorlichting over voordelen komen om de lidstaten ertoe aan te zetten meer plaatsen voor hervestiging beschikbaar te stellen. |
|
36. |
Het Comité benadrukt dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen hervestiging van personen uit derde landen en overbrenging binnen de EU. Hetzelfde geldt voor het aantal mensen dat binnen die twee programma's vallen. |
Hulp bij vrijwillige terugkeer
|
37. |
De programma's in kwestie moeten principieel op zuiver vrijwillige basis en overeenkomstig de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking worden uitgevoerd, hetgeen moet uitmonden in maatschappelijke integratie voor de lange termijn van betrokkenen. (8) De terugkeer dient van concrete perspectieven vergezeld te gaan en ook mag het niet zo zijn dat er weer aan een nieuw vertrek wordt gewerkt. (9) Daarvoor kan worden gezorgd middels partnerschappen met een gespecialiseerde internationale organisatie als het IOM. |
|
38. |
Het succes van terugkeerstrategieën kan niet voldoende worden gemeten aan de hand van zuiver kwantitatieve indicatoren zoals het aantal terugkeerders. Dat aantal moet met het aantal dossiers worden vergeleken en daarbij dient ook naar kwaliteitsfactoren voor de lange termijn te worden gekeken. |
Strategie voor interne veiligheid
|
39. |
Het Comité moet hoe dan ook bij de verhoging van die veiligheid worden betrokken en ook bestaat er behoefte aan capaciteitsopbouw bij de LRA. |
|
40. |
Verder moet bij de financiering in dit verband worden beseft dat er in meer onderzoek moet worden geïnvesteerd en dat er aan innovatie en uitwisseling van deskundigheid moet worden gedaan op gebieden als cyberveiligheid, forensisch onderzoek, bescherming van vitale infrastructuur en veiligheid in steden. De Commissie moet dit alles bevorderen in lijn met de toegenomen noodzaak om zelfs meer specifieke en ingewikkelde problemen aan te pakken. |
|
41. |
Ook benadrukt het Comité andermaal het belang van de LRA voor politiële en veiligheidssamenwerking middels opleiding, uitwisseling van goede praktijken, preventieprogramma's, ontwikkeling van gemeenschappelijke instrumenten en IT-systemen en betere communicatie. |
Bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad
|
42. |
In iedere lidstaat zouden de LRA-netwerken moeten worden versterkt en gebruikt (zo nodig worden er nieuwe opgericht) ter vergemakkelijking van de uitwisseling van goede praktijken in verband met maatschappelijke integratie, beroepsopleiding en kennis over geweldadig extremisme dat uit lokale districten en wijken voortkomt. Dit zou het werk kunnen ondersteunen van het onlangs opgerichte Europees netwerk tegen radicalisering (RECORA). |
|
43. |
De financiering uit de fondsen zou vergezeld moeten gaan van lokale openbare raadplegingen waarbij zij die zich uitgesloten voelen worden betrokken. Dit kan helpen om een breed beeld te krijgen van lokale ervaringen en terrorismeconcepten en beweegredenen voor de overstap op extremisme. |
|
44. |
Ook moet er beter worden gekeken naar bancaire en zakelijke praktijken om inzicht te krijgen in de financiering van terrorisme en georganiseerde misdaad via witwassen en koppeling van criminele activiteiten aan bedrijven uit de bovenwereld. |
|
45. |
Daarnaast wijst het Comité op het belang van inbeslagname van door criminaliteit verkregen activa. Dat is zonder meer een manier om misdaad lik op stuk te geven, en daarom kan het CvdR zich zonder meer vinden in het Commissievoorstel om de confiscatieregelingen van de EU te versterken. (10) |
|
46. |
Voorts kunnen publiek/private partnerschappen een positief effect hebben, maar de veiligheidsbewaking mag niet worden geprivatiseerd. |
Grenscontrole en redding
|
47. |
Er moet genoeg geld voor grenscontrole worden uitgetrokken. (11) Maar het staat niet vast dat zwaar daarin investeren de meest efficiënte methode is om illegale immigratie duurzaam en substantieel te bestrijden. |
|
48. |
Organisaties als UNHCR moeten onafhankelijk toezicht houden op acties aan de grens om ervoor te zorgen dat grondrechten, inclusief gender gerelateerde kwesties, worden gerespecteerd. |
|
49. |
Het menselijk leven heeft voorrang op wat dan ook en daarom roept het Comité de lidstaten op tot meer samenwerking en gedeelde verantwoordelijkheid met als doel nog meer mensen te redden. Door die verantwoordelijkheid te delen zouden er wel eens meer levens op zee kunnen worden gered. |
Reactie op noodsituaties
|
50. |
Het Comité kan zich vinden in veranderingen om in noodsituaties sneller te kunnen reageren. |
|
51. |
Het roept de Commissie op tot planning en ontwikkeling van grensoverschrijdende operaties met actieve deelname van de grensregio's. Zo kunnen de regio's hun ervaring met civiele bescherming bundelen en komt er een solide operationele basis voor een Europese eenheid die op noodsituaties kan reageren. |
|
52. |
Ook wordt de Commissie ertoe opgeroepen om zich vaker direct met noodsituaties te bemoeien om overzicht te behouden en bij grensoverschrijdende coördinatie te helpen. |
|
53. |
De lidstaten worden aangemoedigd om multidisciplinaire teams voor snelle reactie op te zetten. Zulks met name voor noodsituaties bij gemengde migrantenstromen waarbij kennis van asielrecht en grondrechten essentieel is. |
|
54. |
Sommige noodsituaties kunnen lang duren en dan moet er financiering voor die duur beschikbaar zijn. |
Externe aspecten van migratiebeheer
|
55. |
Een meer samenhangende benadering van interne en externe aspecten van migratiebeheer en interne veiligheid verdient inderdaad bijval, maar ook zijn samenwerking en dialoog met derde landen geboden ten behoeve van zowel aanpak van illegale immigranten als behandeling van legale migranten. |
|
56. |
Verder kunnen de LRA die het dichtste bij derde landen zijn gesitueerd of daarmee de sterkste banden hebben de Unie essentiële contacten bezorgen voor samenwerking met die landen, en zodoende substantieel bijdragen tot de verbetering van de levensomstandigheden in de steden en regio's van de landen van herkomst en doorvoer. (12) Via de samenwerking met de LRA in toetredings- en naburige landen (bijv. werkgroepen, GRC's, CORLEAP, ARLEM), is het Comité goed geplaatst om de doelstellingen van de fondsen buiten de EU te promoten. |
|
57. |
Voorts is het verschil tussen al dan niet ontwikkelingsactiviteiten ten aanzien van derde landen niet duidelijk en het Comité vraagt dan ook om samenhang en coördinatie tussen de onder de noemer van „hulp”, „ontwikkeling” of „binnenlandse zaken”gefinancierde projecten. Een en ander op basis van solidariteit en met derde landen gedeelde verantwoordelijkheid. |
|
58. |
Ten slotte moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaten hun belangen niet via het externe aspect van de fondsen gaan behartigen en ook moeten er mechanismen komen voor transparantie in de bilaterale samenwerking tussen lidstaten en derde landen. |
II. WIJZIGINGSVOORSTELLEN
COM(2011) 750 final
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 3, lid 2, onder b)
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
||||
|
De verwezenlijking van deze doelstelling zal worden getoetst aan de hand van indicatoren zoals de ontwikkeling van uitrusting voor grenstoezicht en de aanhouding van illegale onderdanen van derde landen aan de buitengrens overeenkomstig het risico van het relevante onderdeel van die buitengrens. |
De verwezenlijking van deze doelstelling zal worden getoetst aan de hand van indicatoren zoals de ontwikkeling van uitrusting voor grenstoezicht de aanhouding van illegale onderdanen van derde landen aan de buitengrens overeenkomstig het risico van het relevante onderdeel van die buitengrens . |
Motivering
Zie par. 5. Beheer van gemengde migratiestromen vergt kennis van het asielrecht.
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 3
Een punt c) aan lid 2 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 48.
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 3
Lid 3, onder f) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 55.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 3
Een punt g) aan lid 3 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 47.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 4
Een punt f) aan lid 1 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par.48.
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 4
Een punt g) aan lid 1 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 47 en 48.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 4
Een punt h) aan lid 1 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 5.
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 9
Lid 2, onder b) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 5.
Wijzigingsvoorstel 9
Artikel 13
Lid 2, onder g) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 3 en 55.
COM(2011) 751 final
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 3
Lid 2, onder c) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
||||
|
De verwezenlijking van deze doelstelling wordt afgemeten aan indicatoren als het aantal repatrianten; |
De verwezenlijking van deze doelstelling wordt afgemeten aan indicatoren als het aantal repatrianten ; |
Motivering
Zie par. 37.
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 5
Lid 1, onder e) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Integratieprojecten worden vaak door middenveldorganisaties uitgevoerd.
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 5
Een punt g) aan lid 1 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 28.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 6
Lid 1, onder b) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 13.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 7
Een punt h) toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
|
Motivering
Zie par. 30.
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 8
punt a) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 25.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 9
Lid 1 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
1. In het kader van de in artikel 3, lid 2, onder b), genoemde specifieke doelstelling worden subsidiabele acties uitgevoerd in het kader van samenhangende strategieën die worden uitgevoerd door niet-gouvernementele organisaties, lokale en/of regionale autoriteiten en specifiek de integratie op lokaal en/of regionaal niveau, naargelang het geval, moeten bevorderen van de in de artikel 4, lid 1, onder a) tot en met g), bedoelde personen. In dit kader zijn met name de volgende acties subsidiabel: |
1. In het kader van de in artikel 3, lid 2, onder b), genoemde specifieke doelstelling worden subsidiabele acties uitgevoerd in het kader van samenhangende strategieën worden uitgevoerd door niet-gouvernementele organisaties, lokale en/of regionale autoriteiten en specifiek de integratie op lokaal en/of regionaal niveau, naargelang het geval, moeten bevorderen van de in de artikel 4, lid 1, onder a) tot en met g), bedoelde personen. In dit kader zijn met name de volgende acties subsidiabel: |
Motivering
Zie par. 25.
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 9
Lid 1, onder a) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 18 en 23.
Wijzigingsvoorstel 9
Artikel 9
Een punt i) aan lid 1 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 26.
Wijzigingsvoorstel 10
Artikel 9
Een punt j) aan lid 1 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 26.
Wijzigingsvoorstel 11
Artikel 10
Een punt f) aan lid 1 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 46 en 54.
Wijzigingsvoorstel 12
Artikel 11
Punt a) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 27.
Wijzigingsvoorstel 13
Artikel 12
punt b) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 36 en 37.
Wijzigingsvoorstel 14
Artikel 13
Punt a) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 36.
Wijzigingsvoorstel 15
Artikel 17
Lid 4 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||||||||||||||
|
4. Op de volgende kwetsbare groepen vluchtelingen zijn in elk geval de gemeenschappelijke EU-hervestigingsprioriteiten en het in lid 2 bedoelde vaste bedrag van toepassing:
|
4. Op de volgende kwetsbare groepen vluchtelingen zijn in elk geval de gemeenschappelijke EU-hervestigingsprioriteiten en het in lid 2 bedoelde vaste bedrag van toepassing:
|
Motivering
Zie par. 33. UNHCR en andere organisaties geven terecht voorrang aan personen met psychologische problemen.
Wijzigingsvoorstel 16
Artikel 18
Een lid 5 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
|
|
Motivering
Zie par. 32.
Wijzigingsvoorstel 17
Artikel 18
Een lid 6 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
|
|
Motivering
Zie par. 30.
Wijzigingsvoorstel l8
Artikel 19
Lid 1 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
1. Met het oog op de toewijzing van het in artikel 15, lid 1, onder c), vermelde bedrag beoordeelt de Commissie uiterlijk op 31 mei 2017 de behoeften van de lidstaten in verband met hun asielstelsels en opvangvoorzieningen, hun situatie op het gebied van migratiestromen in de periode 2014-2016 en de verwachte ontwikkelingen. |
1. Met het oog op de toewijzing van het in artikel 15, lid 1, onder c), vermelde bedrag beoordeelt de Commissie uiterlijk op 31 mei 2017 de behoeften van de lidstaten in verband met hun asielstelsels en opvangvoorzieningen, hun situatie op het gebied van migratiestromen in de periode 2014-2016 en de verwachte ontwikkelingen. |
Motivering
Het „migrantenspel” kan plotsklaps veranderen en het stelsel moet flexibel genoeg zijn om daarop goed te reageren.
Wijzigingsvoorstel 19
Artikel 22
Lid 1 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
1. Het Fonds verleent financiële bijstand om in het geval van een noodsituatie te voorzien in dringende en specifieke behoeften. |
1. Het Fonds verleent financiële bijstand om in het geval van een noodsituatie te voorzien in dringende en specifieke behoeften |
Motivering
Zie par. 53.
Wijzigingsvoorstel 20
Artikel 23
Lid 2, onder a) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 15.
Wijzigingsvoorstel 21
Artikel 23
Lid 5, onder c) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
door de lidstaten aangewezen nationale contactpunten, met elk ten minste drie deskundigen die samen deskundig zijn op het gebied van asiel en migratie, zowel wat beleidsvorming, wetgeving, onderzoek als statistiek betreft, en die de nationale bijdragen tot de in artikel 19, lid 1, bedoelde activiteiten coördineren en verstrekken teneinde te beschikken over bijdragen van alle belanghebbenden; |
door de lidstaten aangewezen nationale contactpunten, met elk ten minste drie deskundigen die samen deskundig zijn op het gebied van asiel en migratie, zowel wat beleidsvorming, wetgeving, onderzoek als statistiek betreft, en die de nationale bijdragen tot de in artikel 19, lid 1, bedoelde activiteiten coördineren en verstrekken teneinde te beschikken over bijdragen van alle belanghebbenden; |
Motivering
Zie par.13. Dat komt de transparantie ten goede.
COM(2011) 752 final
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel en migratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 4
Wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
Op grond van de specifieke verordeningen gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht van de Unie en van de lidstaten. |
Op grond van de specifieke verordeningen gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht van de Unie en van de lidstaten . |
Motivering
Weliswaar maakt die jurisprudentie deel uit van de rechtsorde van de Unie, maar er dient erop te worden gewezen dat niet alle lidstaten de uitspraken altijd in praktijk brengen.
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 8
Lid 5 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
|
|
Motivering
Zie par. 53.
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 12
Lid 1 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
1. Elke lidstaat organiseert, overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de betrokken instanties en organen om de nationale programma's te ontwikkelen en uit te voeren. |
1. Elke lidstaat organiseert, overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de betrokken instanties en organen om de nationale programma's te ontwikkelen en uit te voeren. |
|
Deze instanties en organen zijn onder meer de bevoegde regionale, lokale, stedelijke en andere overheden, en in voorkomend geval internationale organisaties en instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties of sociale partners. |
Deze instanties en organen zijn onder meer de bevoegde regionale, lokale, stedelijke en andere overheden, en internationale organisaties en instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties of sociale partners. |
Motivering
De passage „in voorkomend geval” is te onduidelijk en laat teveel interpretatieruimte. De voorgestelde vervanging heft dat op. De bijdrage van de doelgroepen is fundamenteel voor de programmering van de Unie.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 12
Lid 4 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
4. Elke lidstaat richt een toezichtcomité op om de uitvoering van de nationale programma's te ondersteunen. |
4. Elke lidstaat richt een toezichtcomité op om de uitvoering van de nationale programma's te ondersteunen. |
Motivering
Zie par. 13. Dit leidt tot meer transparantie en ook worden belangenconflicten vermeden.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 12
Lid 5 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
5. De Commissie kan met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deelnemen. |
5. De Commissie met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel. |
Motivering
Participatie van de Commissie is zeer belangrijk en moet daarom dwingend worden voorgeschreven.
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 14
Een punt g) aan lid 5 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 18 en 19.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 20
Lid 2, onder c) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 18 en 19. De betrokkenen kunnen het succes van een project goed beoordelen.
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 23
Lid 1, onder b) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 18 en 19.
Wijzigingsvoorstel 9
Artikel 25
Een punt d) aan lid 5 invoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 18 en 19. De belanghebbenden kunnen het succes van een project goed beoordelen.
Wijzigingsvoorstel 10
Artikel 48
Lid 1, onder b) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 14.
Wijzigingsvoorstel 11
Artikel 50
Een lid 7 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
|
|
Motivering
Zie par. 18 en 19.
Wijzigingsvoorstel 12
Artikel 51
Lid 2 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
2. De lidstaten zorgen voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens, waaronder gegevens over gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren. |
2. De lidstaten zorgen voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens, waaronder gegevens over gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren. |
Motivering
Zie par.13.
Wijzigingsvoorstel 13
Artikel 55
Lid 1 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
1. De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité „Asiel, migratie en veiligheid”, dat is opgericht bij deze verordening. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
1. De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité „Asiel, migratie en veiligheid”, dat is opgericht bij deze verordening. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
Motivering
Zie par. 18 en 19.
COM(2011) 753 final
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 3
Lid 2, onder a) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 41 en 55.
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 3
Lid 3, onder a) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 38, 39, 40, 41, 43 en 44.
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 4
Lid 1, onder a) wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Zie par. 38 en 40.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 4
Een punt h) aan lid 1 toevoegen
|
Text proposed by the Commission |
CoR amendment |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 42.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 4
Een punt i) aan lid 1 toevoegen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Zie par. 41.
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 6
Lid 1 wijzigen
|
Commissietekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
1. Het nationale programma dat in het kader van het instrument moet worden opgesteld en het programma dat moet worden opgesteld in het kader van Verordening (EU) nr. XXX/2012 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa, zullen door de lidstaten tezamen worden voorbereid en aan de Commissie worden voorgesteld als één enkel nationaal programma voor het Fonds, overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. XXX/2012 [horizontale verordening]. |
1. Het nationale programma dat in het kader van het instrument moet worden opgesteld en het programma dat moet worden opgesteld in het kader van Verordening (EU) nr. XXX/2012 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa, zullen door de lidstaten tezamen, worden voorbereid en aan de Commissie worden voorgesteld als één enkel nationaal programma voor het Fonds, overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. XXX/2012 [horizontale verordening]. |
Motivering
Zie par. 8 and 19.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 14a
Nieuwe paragraaf toevoegen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
|
|
Motivering
Voor ondersteuning van grensoverschrijdende politionele maatregelen kon tot dusver worden gekozen tussen ISEC (programma van de Commissie ter verkoming en bestrijding van criminaliteit) en „doelstelling-3-steun” (via het EFRO gefinancierd). Zulks op basis van het complementariteitsbeginsel van artikel 11 van Raadsbesluit 2007/125/JI). Via ISEC werd centraal door de Unie gesteund terwijl bij doelstelling 3 decentraal over de middelen werd besloten. Krachtens artikel 14 van de voorgestelde verordening zou het Raadsbesluit van 2007 voor de toekomstige financieringsperiode worden ingetrokken. Daarmee geldt ook het complementariteitsbeginsel niet meer voor de instrumenten en dus kan er niet meer worden gekozen. Maar men moet geen afbreuk doen aan de voordelen van een flexible beroep op de respectieve steuninstrumenten. Dubbele steun kan tijdens het ondersteuningsproces voldoende worden voorkomen, afschaffing van complementariteit is daarvoor dus niet nodig. Daarom wordt voorgesteld om de complementariteit en de beschermingsclausule van artikel 11, lid 3, ISEC in een nieuw artikel 14a te verankeren.
Brussel, 18 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) CdR 201/2009, par.1
(2) CdR 201/2009, par.8 en 9
(3) CdR 170/2010, par. 43
(4) COM (2011) 752 final
(5) Mededeling van de Commissie – COM(2011) 455 final
(6) CdR 170/2010, par; 41 en 42
(7) CdR 201/2009, par. 92
(8) CdR 170/2010, par. 48
(9) CdR 201/2009, par. 87
(10) COM (2012) 85 final
(11) CdR 210/2008, par. 30
(12) CdR 201/2009, par. 76 en 77
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/43 |
Advies van het Comité van de Regio's — Financiële instrumenten van de EU op het gebied van justitie en burgerschap
2012/C 277/06
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
meent dat de voorgestelde programma's belangrijke instrumenten zijn voor de uitvoering van het EU-beleid op de gebieden justitie, rechten en burgerschap; |
|
— |
vindt de voorstellen verenigbaar met het subsidiariteitsbeginsel, daar er enerzijds een relevant grensoverschrijdend aspect is voor de betrokken sectoren en anderzijds omdat er voorzien wordt in de totstandbrenging van een Europese ruimte van justitie en recht, die mechanismen vergt voor transnationale samenwerking en mogelijkheden voor netwerken voor geïnteresseerde professionals. Normaliter zijn deze doelstellingen niet doeltreffend te verwezenlijken met uitsluitend het optreden van afzonderlijke lidstaten; |
|
— |
denkt dat op grond van de in het meerjarig financieel kader (2014-2020) opgenomen financiële bepalingen de acties met een Europese meerwaarde kunnen worden vervolgd. Deze zijn gericht op de uitbreiding van de Europese ruimte van justitie, alsook op de verbeterde bevordering en bescherming van de rechten van de burger, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; |
|
— |
herhaalt zijn vastbeslotenheid en bereidheid om op de bres te staan voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, alsook zijn inzet om het Europese burgerschap te bevorderen; |
|
— |
roept de Commissie en de lidstaten op om de lokale en regionale overheden zo veel mogelijk bij de uitvoering van de programma's te betrekken, met name voor de opzet en ontwikkeling van de jaarlijkse werkprogramma's; |
|
— |
stelt voor dat bij de raadplegingsprocedure een vertegenwoordiger van het Comité van de Regio's kan worden betrokken. |
|
Rapporteur |
De heer VARACALLI (IT/ALDE), burgemeester van Gerace |
||||||
|
Referentiedocumenten |
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Algemene opmerkingen
|
1. |
meent dat de voorgestelde programma's belangrijke instrumenten zijn voor de uitvoering van het EU-beleid op de gebieden justitie, rechten en burgerschap; het gaat immers om programma's die in hun geheel gericht zijn op het steunen van bewustmakings- en voorlichtingsactiviteiten in de lidstaten, het bevorderen van de toepassing van het recht en het beleid van de Unie in de lidstaten, de bevordering van de transnationale samenwerking en de verbetering van de kennis van eventuele problemen in bepaalde sectoren, om te zorgen dat het beleid en de normen op concrete gegevens berusten. Met name het programma “Europa voor de burger” is gericht op de ontwikkeling van het burgerschap van de Unie. |
|
2. |
De voorstellen zijn verenigbaar met het subsidiariteitsbeginsel, daar er enerzijds een relevant grensoverschrijdend aspect is voor de betrokken sectoren en anderzijds omdat er voorzien wordt in de totstandbrenging van een Europese ruimte van justitie en recht, die mechanismen vergt voor transnationale samenwerking en mogelijkheden voor netwerken voor geïnteresseerde professionals. Normaliter zijn deze doelstellingen niet doeltreffend te verwezenlijken met uitsluitend het optreden van afzonderlijke lidstaten. |
|
3. |
De voorstellen stroken ook met het evenredigheidsbeginsel: er is in de eerste plaats nagegaan of vorm en inhoud objectief overeen lijken te komen met wat eventueel vereist is om aan de doelstellingen te voldoen. Voorts lijkt de voor de drie programma's in totaal uitgetrokken financiering toereikend voor een doeltreffende uitvoering ervan. Verder is de financiering gehandhaafd op het niveau van de middelen voor de nu in uitvoering zijnde programma's voor dezelfde actiegebieden. Het budget kan uitdrukkelijk naar boven worden bijgesteld in geval van toetreding van een nieuwe lidstaat. |
|
4. |
Wat betreft de verbetering van de regelgeving waardeert het CvdR de effectbeoordelingen bij het voorstel, die in voldoende mate gemotiveerd en compleet zijn. Ook heeft de Commissie, tijdens de voorbereidende fase, belanghebbenden geraadpleegd; de resultaten daarvan zijn opgenomen in de effectbeoordelingen. Tevens zijn de lokale en regionale overheden op diverse niveaus geraadpleegd. |
|
5. |
Op grond van de in het meerjarig financieel kader (2014-2020) opgenomen financiële bepalingen kunnen volgens het CvdR de acties met een Europese meerwaarde worden vervolgd. Deze zijn gericht op de uitbreiding van de Europese ruimte van justitie, alsook op de verbeterde bevordering en bescherming van de rechten van de burger, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
6. |
Hopelijk blijven de programma's bijdragen aan een gestaag toenemend en beter begrip van de EU bij de burger, vooral door hun actieve deelname te bevorderen, alsook aan een forse verbetering van het collectief bewustzijn. |
|
7. |
Verder zal de uitvoering van de programma's “Rechten en burgerschap” (met verwijzing naar de specifieke doelstelling “bijdragen tot de versterking van de uitoefening van de uit het burgerschap van de Unie voortvloeiende rechten”) en “Europa voor de burgers” (met verwijzing naar de algemene doelstelling (“… de capaciteit voor burgerparticipatie op het niveau van de Unie te vergroten” en de specifieke doelstelling “aanmoediging van democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie, …”) het hopelijk mogelijk maken om de Europese burgers meer te doordringen van de recente mogelijkheid, die hun in Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief rechtstreeks is toegekend, om wetsvoorstellen voor te leggen aan de Commissie over kwesties inzake de EU-bevoegdheden. Ook organisaties kunnen deze initiatieven nemen of deze ondersteunen. |
|
8. |
Het CvdR herhaalt zijn vastbeslotenheid en bereidheid om op de bres te staan voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, alsook zijn inzet om het Europese burgerschap te bevorderen. |
|
9. |
Met name wat het programma “Rechten en burgerschap” betreft, acht het CvdR het noodzakelijk dat er voor de genderdimensie op passende en doeltreffende wijze uitvoering wordt gegeven aan de suggesties uit het verordeningsvoorstel, zoals die zijn vervat in: overweging (12) inzake de voortzetting en de ontwikkeling van de drie vorige programma's, met name op het punt van het specifieke programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne III-programma) en de onderdelen “Gelijkheid van mannen en vrouwen” en “Discriminatiebestrijding en verscheidenheid” van het communautaire programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit Progress; artikel 4 (Specifieke doelstellingen), sub b, met name op het punt van de specifieke doelstelling inzake non-discriminatie op grond van geslacht en de gelijkheid van mannen en vrouwen. |
|
10. |
In beginsel waardeert het CvdR de voorgenomen vervanging van de zes operationele programma's voor de periode 2007-2013 door twee programma's. De beperking kan een vlotter en efficiënter beheer van de acties mogelijk maken, waardoor de middelen hopelijk gerichter zullen worden verdeeld en geografisch scheve verhoudingen (die de Commissie met verwijzing naar de lopende programma's zelf noemt in het financieel memorandum bij het voorstel) worden voorkomen. |
|
11. |
De Commissie en de lidstaten zouden de lokale en regionale overheden zo veel mogelijk bij de uitvoering van de programma's moeten betrekken, met name voor de opzet en ontwikkeling van de jaarlijkse werkprogramma's. |
|
12. |
De Commissie zou ook werk moeten maken van een verdere verfijning van de mechanismen voor preventieve controle van de kwaliteit van de verzoeken, zeker gezien de geplande, en ook correcte, mogelijkheid dat de acties ook particuliere organisaties ten goede komen. |
|
13. |
De problemen die centraal staan in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, zijn van bijzonder belang voor de lokale en regionale overheden, vooral gelet op de rechtstreekse gevolgen voor het dagelijks leven van de burgers in de Unie en voor de eigen taken van de lokale en regionale overheden, alsook gezien het feit dat de lokale en regionale overheden veel cruciale bevoegdheden hebben op gebieden die onder deze ruimte vallen. |
|
14. |
Subsidiariteit en nabijheid bij burgers en inwoners betekenen voor de lokale en regionale overheden dat zij rechtstreeks in contact staan met de zorgen en wensen van die burgers, voor wie de lokale instellingen er vaak in slagen om met innovatieve en passende oplossingen te komen. |
|
15. |
Onder verwijzing naar het programma “Europa voor de burger” zij vermeld dat deelname aan stedenbanden, wat in het programma uitdrukkelijk wordt toegejuicht, goed uitpakt voor de uitwisseling van ervaringen tussen gemeenschappen in verschillende gebieden, doordat geëxperimenteerd wordt met succesvolle initiatieven, waarbij de overheden zich ook als promotoren en facilitatoren van burgerschap kunnen opwerpen. |
|
16. |
Het CvdR staat achter de mogelijkheid, vermeld in de drie verordeningsvoorstellen, dat alle publieke instanties, waaronder lokale en regionale overheden, toegang krijgen tot de programma's. Gewezen zij echter op de eis dat de aanmeldingsprocedures niet buitengewoon ingewikkeld mogen zijn, vooral ten aanzien van de complementariteit tussen de programma's en de hiermee verbonden welkome optie om ook middelen uit andere programma's te gebruiken, mits de financiering verschillende uitgavenposten dekt. |
|
17. |
Het CvdR herhaalt de reeds in eerdere adviezen uitgesproken instemming met de doelstellingen uit de programma's; het wijst op zijn permanente inzet om de toepassing ervan te bevorderen en te begunstigen, ook in nabije landen, via de eigen organen voor samenwerking (werkgroepen, gemengde raadgevende comités, Corleap, ARLEM), uit hoofde van de relevante samenwerkingsakkoorden en in samenwerking met de Commissie. |
|
18. |
Nogmaals zij gewezen op het belang van de tot stand te brengen ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger in een wereld gekenmerkt door toenemende mobiliteit. In het verlengde van de reeds lang bepleite bevordering door het Comité van de Regio's van een systeem op diverse niveaus ter bescherming van de grondrechten is het CvdR ingenomen met de vooruitgang in de verwezenlijking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waardoor de burger in het centrum van het project is komen te staan. |
|
19. |
Het blijft nodig de vraagstukken veiligheid en bescherming van rechten en fundamentele vrijheden evenwichtig op elkaar af te stemmen door toepassing van coherente instrumenten in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht: in dit verband kan niet verzwegen worden dat Europa zeker beschikt over een solide regelgevingskader voor de bescherming van de rechten van de mens, dat in de praktijk steeds verbeterd moet worden, omdat de uitoefening van die rechten feitelijk gewaarborgd moet zijn. |
|
20. |
Het is een goede zaak dat de drie programma's, ondanks de onderlinge objectieve verschillen, bijdragen aan de bewustmaking van de burgers van de Europese dimensie van hun burgerschap als instrument om betrokken te worden bij het Europese integratieproces en om de constructie van de Europese democratie te versterken. |
|
21. |
Herinnerd zij aan enkele overwegingen uit een recent goedgekeurd advies over het nieuwe meerjarig financieel kader na 2013, waar gewezen is op de noodzaak om passende middelen aan te boren ter bevordering van de grondrechten, de democratie en de participatie van de burger voor de totstandbrenging van een Europees burgerschap. Daarbij is gewezen op het primaire belang, voor het programma “Europa voor de burger”, om de partnerschappen ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties op Europees niveau centraal te stellen. Ook moet opgemerkt worden dat de veiligheid van de EU nauw samenhangt met de bevordering van de democratie, goed bestuur en de rechtsstaat in derde landen. Het is aan de Unie deze waarden wereldwijd uit te dragen. |
|
22. |
Het CvdR herinnert eraan dat het de aandacht heeft gevestigd op de ondersteuning van diverse vormen van territoriale samenwerking ter uitvoering van projecten en acties die het Europese burgerschap handen en voeten moeten geven en die kunnen bijdragen tot minder bureaucratische belemmeringen en rompslomp, ook door verspreiding van de vele goede praktijken in verband met grensoverschrijdende diensten. Te denken valt aan praktijken op het gebied van gezondheidszorg en meertaligheid. |
|
23. |
Het CvdR hoopt dat de voor dit soort fundamentele aspecten geplande maatregelen prioriteit kunnen krijgen in de jaarlijkse werkprogramma's, met name wat betreft de programma's “Rechten en burgerschap” en “Europa voor de burger”. |
|
24. |
De samenvoeging van de zes oude programma's op het gebied van “justitie” en “rechten en burgerschap” tot twee nieuwe programma's en de herziening van het programma “Europa voor de burger” kunnen het de komende zeven programmajaren gemakkelijker maken om prioriteiten te stellen. Ook zullen daardoor de beheerskosten voor de EU dalen, zal de bureaucratie voor de begunstigden afnemen en zal het mogelijk worden projecten waarmee verschillende programmadoelstellingen worden nagestreefd, beter op elkaar af te stemmen. |
|
25. |
Het CvdR heeft er al eerder op gewezen, met name i.v.m. de problemen op het vlak van justitie, hoe belangrijk het is dat het beleid op het gebied van justitie en binnenlandse zaken wordt afgestemd op en geïntegreerd met het overige EU-beleid, in het bijzonder het buitenlands en sociaaleconomisch beleid. Een betere coördinatie van al dit beleid heeft zeker een positief effect op de algehele doeltreffendheid ervan. |
|
26. |
Het CvdR kan zich vinden in de stelling dat de bevordering van burgerschap een transversaal thema vormt dat ook in ander EU-beleid aandacht verdient. In dit verband is de beoogde synergie met het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) essentieel om ervoor te zorgen dat de toekomstige burgers van de Unie over het Europees burgerschap en hun rechten en plichten worden geïnformeerd. |
|
27. |
In dit licht hoopt het CvdR dat uitvoering wordt gegeven aan concrete oplossingen waarmee de voorgestelde programma's en andere EU-instrumenten daadwerkelijk met elkaar in verband kunnen worden gebracht en elkaar kunnen gaan aanvullen. Het verzoekt de Commissie om voortdurend informatie te verschaffen over de manieren waarop zij een en ander wil realiseren. |
|
28. |
Het is zorgwekkend dat de lokale en regionale overheden objectief gezien onvoldoende mogelijkheden krijgen om adequaat bij te dragen aan de uitwerking van de jaarlijkse werkprogramma's en de evaluatie van minstens twee van de drie specifieke programma's: in geen enkele fase van de opbouw van het Europa van de burgers mogen de lokale en regionale overheden aan de zijlijn blijven staan, aangezien zij essentiële instituties zijn die de democratische legitimiteit van besluitvormingsprocessen vergroten. |
|
29. |
De lokale en regionale overheden moeten bij monde van het Comité van de Regio's gegarandeerd formeel kunnen deelnemen aan de uitwerking van de jaarlijkse activiteitenprogramma's van de programma's “Rechten en burgerschap” en “Europa voor de burger”. |
|
30. |
Met verwijzing naar de door de Commissie tussentijds en achteraf op te stellen evaluatieverslagen over het programma “Rechten en burgerschap” vindt het CvdR dat het zelf daarover een verantwoord oordeel kan geven, zoals het dat al formeel mag doen voor het programma “Europa voor de burger”. Het pleit daarom voor een specifieke bepaling van deze strekking in het voorstel voor het programma “Rechten en burgerschap”. |
|
31. |
Voor het bepalen van de mate waarin de specifieke doelstellingen van het programma “Rechten en burgerschap” zijn gehaald, moet ook gebruik worden gemaakt van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens over de uitoefening en toepassing van de desbetreffende rechten zelf, omdat de in dit verband genoemde ‘ervaring op Europees niveau’ geen adequaat criterium is om resultaten aan af te meten. In deze context zij erop gewezen dat het Europees Bureau voor de grondrechten (FRA) en het Europees Instituut voor gendergelijkheid zich bezighouden met de uitwerking van passende indicatoren en met vergelijkend onderzoek ter zake. |
|
32. |
Het CvdR beaamt dat de nu voorgestelde programma's via de beoogde bewustmakings- en voorlichtingsactiviteiten voor Europese burgers, van zeer groot belang zouden moeten zijn voor met name een volledige toegang tot informatie, hetgeen voor een actieve deelname aan de politiek steeds onmisbaarder wordt. Het CvdR heeft op dat laatste al eens eerder gewezen en zijn eigen leden toen opgeroepen zich in te spannen voor een echt gewaarborgde toegang tot informatie in de lidstaten. |
|
33. |
De in het programma “Justitie” beoogde voortzetting van de uitwisseling van nationaal justitiepersoneel - binnen het bredere kader van het Europees justitieel netwerk - zal langzamerhand leiden tot een grotere wederzijdse erkenning door de lidstaten van elkaars rechtssystemen en ook tot meer onderling vertrouwen. |
|
34. |
Het CvdR staat met volle overtuiging achter het specifieke voorstel voor de financiering van opleidingsactiviteiten voor justitiepersoneel, zoals bepaald in artikel 6 van het voorstel voor het programma “Justitie”. Opleiding en bewustmaking zijn immers essentieel voor de opbouw van een rechtvaardig Europa. |
|
35. |
Het CvdR beveelt aan er goed op te letten dat alle particuliere en openbare partijen die op het gebied van justitie werkzaam zijn, daadwerkelijk bij dergelijke opleidingsactiviteiten worden betrokken. |
|
36. |
De opleidingsactiviteiten die worden gefinancierd in het kader van het programma “Rechten en burgerschap” zouden ook educatie over het Europees burgerschap moeten omvatten voor scholieren en voor degenen die het burgerschap van een van de lidstaten willen verwerven, in lijn met en ter ondersteuning van het uitgangspunt om actief burgerschap onder jongeren via het onderwijs te bevorderen. |
|
37. |
Het CvdR kan zich vinden in de in het programmavoorstel genoemde financiële steun voor de ontwikkeling van online lesprogramma's, want dit sluit aan op zijn oproep om opleidingsactiviteiten m.b.t. burgerschap via de media en ICT te stimuleren. |
|
38. |
Met de programma's “Justitie” en “Rechten en burgerschap” kunnen voor de lokale en regionale overheden ook op doeltreffende wijze meer mogelijkheden worden gecreëerd voor grensoverschrijdende samenwerking inzake vraagstukken i.v.m. de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. |
|
39. |
Het CvdR staat principieel volledig achter de door de Commissie voor de drie programma's gekozen resultaatgerichte aanpak, die hoofdzakelijk is gebaseerd op een mechanisme van indicatoren om te meten in welke mate de programmadoelstellingen worden verwezenlijkt. Het wijst er echter op dat alleen het voorstel voor het programma “Europa voor de burger” een volledige lijst van indicatoren omvat en bijvoorbeeld in het programma “Justitie” voor elke doelstelling slechts één indicator wordt genoemd en alleen wordt gezinspeeld op een reeks niet nader gedefinieerde andere indicatoren. Het CvdR stelt daarom voor om een en ander meer en uitgebreider te specificeren, bij voorkeur met niet alleen kwantitatieve, maar ook kwalitatieve criteria. |
|
40. |
Het voorstel voor het programma “Europa voor de burger” is flexibeler van opzet in vergelijking met het momenteel lopende programma. Om die reden worden er vooraf geen quota vastgesteld voor de afzonderlijke acties die in het kader van het nieuwe programma kunnen worden uitgevoerd. |
|
41. |
In dit verband vindt het CvdR echter dat stedenbanden niet alleen in aanmerking zouden moeten kunnen blijven komen voor steun uit het programma, maar dat daarvoor ook vooraf nog altijd een quotum zou moeten worden vastgesteld. In het huidige programma bedraagt dat quotum bijna een derde van het totale budget en dat zou zo kunnen blijven. |
|
42. |
Derhalve pleit het CvdR ervoor om een passend deel van het totale voor het programma “Europa voor de burger” beschikbare budget te bestemmen voor activiteiten in het kader van stedenbanden, met name gelet op de belangrijke en erkende rol die stedenbanden spelen in het reeds geconsolideerde proces van het creëren van sterke en duurzame contacten tussen burgers, ook uit derde landen. |
|
43. |
Het Europees Parlement en de Raad hebben onlangs het Europees erfgoedlabel ingevoerd als instrument ter bevordering van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed van de lidstaten met inachtneming van nationale en regionale verschillen. Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma “Europa voor de burger” zou net als bij de inmiddels erkende onderscheiding “Europese culturele hoofdstad” ter stimulering van de Europese identiteit en het Europees burgerschap, gebruik kunnen worden gemaakt van de culturele erfgoedsites waaraan dit nieuwe label wordt toegekend. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
RECHTEN EN BURGERSCHAP – COM(2011) 758 final
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 4, lid 2
Specifieke doelstellingen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
2. De indicatoren om de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen te meten, zijn onder meer de wijze waarop de eerbiediging, de uitoefening en de uitvoering van deze rechten in Europa wordt ervaren en het aantal klachten. |
2. De indicatoren om de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen te meten, zijn onder meer de eerbiediging, de uitoefening en de uitvoering van deze rechten en het aantal klachten. |
Motivering
Om goed te kunnen beoordelen of de specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, kan er beter concreet worden gesproken van het verzamelen van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens. Het begrip “ervaren” zou namelijk tot vagere interpretaties kunnen leiden waarmee niet voldoende recht wordt gedaan aan de verwezenlijking van de doelstellingen.
RECHTEN EN BURGERSCHAP – COM(2011) 758 final
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 9, lid 1
Comitéprocedure
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
Motivering
Het CvdR acht het zinvol en noodzakelijk dat bij de goedkeuring van de jaarlijkse werkprogramma's, waarop de uitvoering van het hele programma is gebaseerd, niet alleen het comité van vertegenwoordigers van de lidstaten, dat de Commissie ondersteunt, maar ook een vertegenwoordiger van het Comité van de Regio's wordt betrokken.
Aangezien het om uitvoeringsactiviteiten van het programma gaat en de lokale en regionale overheden daar ook nauw bij zijn betrokken, draagt hun deelname aan de totstandkoming van de jaarlijkse werkprogramma's via de hen vertegenwoordigende Europese instelling (het Comité van de Regio's) ertoe bij dat deze programma's van onderop worden geformuleerd en dat daarbij ook rekening wordt gehouden met de eisen van de Europese burgers.
Bovendien is de betrokkenheid van het Comité van de Regio's bij de jaarlijkse voorbereiding in lijn met diens bevoegdheid tot het opstellen van dit officiële advies in het kader van de wetgevingsprocedure voor de goedkeuring van de verordening van het Europees Parlement en de Raad.
RECHTEN EN BURGERSCHAP – COM(2011) 758 final
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 12, lid 2
Toezicht en evaluatie
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||||||
|
2. De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad:
|
2. De Commissie verstrekt het Europees Parlement de Raad:
|
Motivering
Het is absoluut noodzakelijk om het toezicht op en de evaluatie van de programma's “Rechten en burgerschap” en “Europa voor de burger” op elkaar af te stemmen. Voor dit laatste programma wordt in art. 14 (Toezicht en evaluatie), lid 3, van het Commissievoorstel in feite expliciet voorzien in tussentijds en achteraf door de Commissie op te stellen evaluatieverslagen. Deze verslagen worden behalve aan het Europees Parlement en de Raad ook aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's voorgelegd.
Er is daarom geen gegronde reden om in art. 12, lid 2, van het voorstel voor het programma “Rechten en burgerschap” het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's niet als ontvangers van de tussentijds en achteraf op te stellen evaluatieverslagen te vermelden. Dit wijzigingsvoorstel zorgt voor de noodzakelijke betrokkenheid van beide instellingen.
JUSTITIE – COM(2011) 759 final
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 7
Deelname
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||||||||||||||
|
1. Het programma staat open voor alle openbare en/of particuliere instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in:
2. Openbare en/of particuliere instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in andere derde landen, met name landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, kunnen aan de acties van het programma deelnemen, wanneer dat bijdraagt aan de doelstellingen van deze acties. |
1. Het programma staat open voor alle openbare en/of particuliere instanties die wettelijk zijn gevestigd in:
2. Openbare en/of particuliere instanties die wettelijk zijn gevestigd in andere derde landen, met name landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, kunnen aan de acties van het programma deelnemen, wanneer dat bijdraagt aan de doelstellingen van deze acties. |
Motivering
De opsomming van potentiële begunstigden van het programma in lid 1 en 2 bevat niet nader omschreven entiteiten. Aangezien in beide leden al openbare en/of particuliere instanties worden genoemd, is de extra vermelding van “entiteiten” overbodig en moet dit woord dus worden geschrapt.
EUROPA VOOR DE BURGER – COM(2011) 884 final
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 9, lid 1
Comité
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
Motivering
Het CvdR acht het zinvol en noodzakelijk dat bij de goedkeuring van de jaarlijkse werkprogramma's, waarop de uitvoering van het hele programma is gebaseerd, niet alleen het comité van vertegenwoordigers van de lidstaten, dat de Commissie ondersteunt, maar ook een vertegenwoordiger van het Comité van de Regio's wordt betrokken.
Aangezien het om uitvoeringsactiviteiten van het programma gaat en de lokale en regionale overheden daar ook nauw bij zijn betrokken, draagt hun deelname aan de totstandkoming van de jaarlijkse werkprogramma's via de hen vertegenwoordigende Europese instelling (het Comité van de Regio's) ertoe bij dat deze programma's van onderop worden geformuleerd en dat daarbij ook rekening wordt gehouden met de eisen van de Europese burgers.
Brussel, 18 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/51 |
Advies van het Comité van de Regio's — Een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen
2012/C 277/07
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
is verheugd over de pogingen om de bewakings- en rapportagevereisten in het voorstel te stroomlijnen en te vereenvoudigen, maar verzoekt wel het voorstel zodanig te wijzigen dat een ruimtelijke/regionale context wordt geschapen voor de uitstoot van broeikasgassen en de prognoses en de koolstofarme ontwikkelingsplannen; |
|
— |
dringt erop aan dat alle gebruikte gegevens/methoden openbaar en geen privé-eigendom zijn, transparant en daarom navolgbaar zijn, en zijn vastgesteld door een instantie als het Europees Milieuagentschap om problemen met verdubbeling te voorkomen en beleidsvorming in een beleidscontext met meerdere bestuurslagen (multilevel governance) te vergemakkelijken; |
|
— |
vindt dat het ruimtelijke effect van uitstoot een wezenlijke overweging dient te zijn in het bredere beleid, de programma's, de toekenning van financiering en de projecten van de Commissie; |
|
— |
verwijst de Europese Commissie naar de initiatieven van het Burgemeestersconvenant, ClimAct Regions, carbonn, ICLEI en EUCO2 80/50 als voorbeelden van op regionaal niveau ondernomen activiteiten met internationale uitstraling om de uitstoot van CO2 te verminderen; |
|
— |
bepleit het harmoniseren van de prognoses van lidstaten om een consistente set prognoses te verschaffen, inclusief verslaglegging over het gebruik van duurzame energie en over energie-efficiëntie; |
|
— |
herhaalt zijn oproep die het tijdens de klimaatconferentie COP 17 in Durban en tijdens eerdere UNFCCC-conferenties heeft gedaan om de maatregelen die op lokaal en regionaal niveau worden genomen voor de bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering, te erkennen. |
|
Rapporteur |
Neil SWANNICK (UK/PSE), lid van de gemeenteraad van Manchester |
|
Referentiedocument |
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering COM(2011) 789 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
1. Inleiding
1.1 Het voorstel voor een verordening (hierna „het voorstel”) betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering is voornamelijk ontwikkeld als gevolg van de overeenkomst van Cancún en gedeeltelijk naar aanleiding van Beschikking nr. 406/2009/EG en Richtlijn 2009/29/EG. De rechtsgrondslag van het voorstel is gelegen in artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „het Verdrag”).
1.2 De combinatie van Beschikking nr. 406/2009/EG, Richtlijn 2009/29/EG en het Verdrag (hierna het „regionaal kader”) legt een grotere verplichting op om de regio's te betrekken bij het verzachten van de gevolgen van de klimaatverandering dan het huidige voorstel. Het CvdR verzoekt het voorstel zodanig te wijzigen dat een ruimtelijke/regionale context wordt geschapen voor:
|
— |
de uitstoot van broeikasgassen, en |
|
— |
de prognoses en de koolstofarme ontwikkelingsplannen; |
en dat alle gebruikte gegevens/methoden:
|
— |
openbaar en geen privé-eigendom zijn, |
|
— |
transparant en daarom navolgbaar zijn, en |
|
— |
zijn vastgesteld door een instantie als het Europees Milieuagentschap om problemen met verdubbeling te voorkomen |
teneinde beleidsvorming in een beleidscontext met meerdere bestuurslagen (multilevel governance) te vergemakkelijken.
Het CvdR verzoekt om in de prognoses en de koolstofarme ontwikkelingplannen ruimte te maken voor „consumptie-uitstoot”, d.w.z. uitstoot die verband houdt met geïmporteerde goederen en diensten. Voorts zouden in de prognoses en de koolstofarme ontwikkelingsplannen ook zowel de onbedoelde als de bewuste gevolgen van beleid dat leidt tot de „uitvoer” van uitstoot naar buiten de lidstaat moeten worden erkend. Dit wordt vaak „CO2-weglekeffect” genoemd; een goed voorbeeld hiervan is de verplaatsing van zware industrie naar overzeese landen. In de prognoses en de koolstofarme ontwikkelingsplannen moet het weglekeffect worden gekoppeld aan duidelijke maatregelen om dit verschijnsel te voorkomen. Dit is van belang om de werkelijke rol van Europa bij het terugdringen van de wereldwijde uitstoot vast te stellen.
Voorts dient het ruimtelijke effect van uitstoot een wezenlijke overweging te zijn in het bredere beleid, de programma's, de toekenning van financiering en de projecten van de Commissie.
Het CvdR herhaalt zijn oproep die het tijdens de klimaatconferentie COP 17 in Durban en tijdens eerdere conferenties in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) heeft gedaan om de maatregelen die op lokaal en regionaal niveau worden genomen voor de bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering, te erkennen.
1.3 Het Comité is het met de Commissie eens dat gegeven de verplichtingen in verband met de UNFCCC de lidstaten de doelstellingen niet integraal kunnen verwezenlijken en dat daarom, en met het oog op schaal en effecten, optreden van de Unie de voorkeur verdient. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het VEU kan de Unie inderdaad maatregelen nemen en zulks overeenkomstig het in hetzelfde artikel genoemde evenredigheidsbeginsel: deze verordening gaat niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken.
2. Algemene opmerkingen
2.1 Het CvdR is verheugd over:
|
— |
het voorstel, de raadpleging van belanghebbenden en de daaraan voorafgaande effectbeoordeling; |
|
— |
de opname van de verplichting om samen met inventarisgegevens ook prognoses en verzachtende maatregelen te rapporteren; |
|
— |
de toezegging om de bewaking en rapportage op internationaal niveau en binnen de Europese Commissie te harmoniseren en om de tenuitvoerlegging van het bewakings- en rapportagemechanisme te vergemakkelijken. We verwachten echter dat de Europese Commissie verbintenissen binnen het regionale kader gebruikt om het voorstel uit te breiden; |
|
— |
de pogingen om de bewakings- en rapportagevereisten in het voorstel te stroomlijnen en te vereenvoudigen; |
|
— |
de samenhang tussen de ramingen van de uitstoot van broeikasgassen en die van lokale emissies; |
|
— |
het clearinghouse-mechanisme van de EU en hoopt dat dit voor nationale, regionale en lokale klimaatbeleidsmakers een nuttig instrument zal vormen; |
|
— |
het feit dat ook andere effecten van de luchtvaart op de opwarming van de aarde in aanmerking worden genomen. |
2.2 Financiële aangelegenheden
De uitvoering van klimaatbeleid resulteert vaak in concurrentie tussen middelen voor verzachtende maatregelen en voor aanpassingsmaatregelen. In verband hiermee is het CvdR bezorgd dat:
|
— |
de expliciete vermelding in het voorstel van aanpassing als een lokale aangelegenheid, zonder ook verzachting expliciet als lokale aangelegenheid te noemen, op de lange termijn de doelmatigheid van het verzachtingsbeleid zal hinderen; |
|
— |
er geen begeleiding is met betrekking tot de werkelijke uitbreiding van het toepassingsgebied die het voorstel voor de lidstaten met zich meebrengt. Die is nodig om de instanties die uiteindelijk veel wijzigingen in het voorstel zullen uitvoeren, te behoeden voor te hoge uitgaven; |
|
— |
van ten minste 30 % van de inkomsten die worden gegenereerd door het veilen van rechten, niets wordt toegewezen aan de regio's. Dat is nodig om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie inzake hernieuwbare energie en energie-efficiëntie; |
|
— |
de administratieve, technische en financiële lasten van aanvullende bewakings- en rapportage-eisen zich waarschijnlijk zullen uitstrekken tot de regio's, waardoor deze lasten evenredig moeten worden verdeeld; |
|
— |
het streven naar marginale verbeteringen van de beschikbare gegevens moet worden voorkomen indien dit ten koste gaat van de tenuitvoerlegging van verzachtings- of aanpassingsbeleid. |
2.3 Inventaris van en gegevens over uitstoot
Een inventaris van de uitstoot vertelt ons waar we stonden en staan op het gebied van onze uitstoot van broeikasgassen. Het doel ervan moet zijn om belanghebbenden te informeren over de huidige situatie met betrekking tot het verzachtingsbeleid.
Om die reden:
|
— |
wordt het nut van een inventaris sterk vergroot door prognoses en koolstofarme ontwikkelingsplannen met een korte-, middellange- en langetermijnperspectieven; |
|
— |
zijn de uitstootgegevens die uit het voorstel resulteren van groot belang voor het begrijpen van de strategische leiding, de prioriteiten en de prestaties van de Europese Unie, haar lidstaten en haar regio's; |
|
— |
moeten, om het gebruik ervan te maximaliseren, de gegevens echter worden gerapporteerd samen met de kerngegevens over de economische en sociale prestaties die besluitvormers regelmatig gebruiken. |
Het Europees Milieuagentschap (EMA) heeft een belangrijke rol in de ontwikkeling en toepassing van consistente methoden en in de ondersteuning van de lidstaten bij het opstellen van de inventarissen.
|
— |
De centrale statistische en informatiedienst van de Europese Unie moet het orgaan worden dat rechtstreeks verantwoordelijk is voor de gegevens over uitstoot en de kwaliteit daarvan. Er moet onder andere een robuuste en transparante centrale procedure komen, waarvan op passende wijze verantwoording wordt afgelegd, om de nauwkeurigheid en zekerheid van door de lidstaten ingediende gegevensverzamelingen en de prognoses en koolstofarme ontwikkelingsplannen te controleren. |
|
— |
De volgende cumulatieve totale uitstoot, sinds 1990, moet door elke lidstaat worden verstrekt:
|
Deze cijfers zijn van groot belang en dienen als aanvulling op het absolute doel van een reductie van 20 % om de opwarming van de aarde te beperken tot 2 °C.
2.4 Beleidsuitvoering
Het CvdR wenst dat de prognoses en de koolstofarme ontwikkelingsplannen een expliciet, gekwantificeerd, ruimtelijk/regionaal element omvatten, omdat:
|
— |
het ruimtelijke element een betere bewaking van de voortgang en beter bewijs mogelijk maakt dan generieke rapportages op nationaal niveau; |
|
— |
de regio's dichter bij de burgers staan dan de lidstaten, waardoor ze beter in staat zijn om informatie over klimaatgerelateerde kwesties te communiceren aan het publiek, wat een van de doeleinden van het bewakings- en rapportagemechanisme is. |
Regionale autoriteiten zijn een belangrijke bron van deskundigheid en hebben hun werk voorgesteld op UNFCCC-conferenties. Ze zouden vanaf het begin moeten worden betrokken bij de ontwikkeling van maatregelen voor verzachting van en aanpassing aan de klimaatverandering, zodat hun deskundigheid en ervaring met de effecten en oorzaken van de klimaatverandering – die zich op lokaal niveau het sterkst laten voelen – maximaal worden benut.
|
— |
We verwijzen de Europese Commissie naar de initiatieven van het Burgemeestersconvenant, ClimAct Regions, carbonn, ICLEI en EUCO2 80/50 als voorbeelden van op regionaal niveau ondernomen activiteiten met internationale uitstraling om de uitstoot van CO2 te verminderen. |
|
— |
Dit verzoek is in overeenstemming met het regionaal kader. |
|
— |
Het vormt een duidelijke politieke boodschap in deze richting. |
|
— |
Het effect van nationaal beleid, gemeten in een vermindering van de uitstoot, zal in de verschillende regio's in een lidstaat verschillend zijn en moet worden begrepen. |
|
— |
Maatregelen moeten dichter bij de uitstootbron worden genomen; als er gegevens worden verstrekt die op lokaal niveau kunnen worden gebruikt, is de kans groter dat er actie wordt ondernomen. |
|
— |
Gezien artikelen 191 en 192 van het Verdrag zou dat ook evenredig zijn. |
|
— |
Regio's zullen in verschillende mate bijdragen aan de vermindering van de uitstoot, afhankelijk van hun economische structuur en infrastructuur. Dat geldt zowel voor regio's in de lidstaten als voor regio's in Europa. |
|
— |
Deze overheden worden door de lidstaten niet consequent geraadpleegd over klimaatonderwerpen, hoewel ze dicht bij de beleidsuitvoering staan. |
|
— |
Het aangaan van de verzachtingsuitdaging is geen top-downproces. |
Daarnaast moet de technische en financiële bijstand aan ontwikkelingslanden die door regionale overheden in het kader van gedecentraliseerde samenwerkingsprogramma's wordt verstrekt, worden erkend.
2.5 Aanpassing
Aanpassingsstrategieën zijn op dit moment niet verplicht, waardoor de invoering van rapportageverplichtingen op het gebied van aanpassing (artikel 16) ongerijmd kan lijken. Dit impliceert echter niet dat het niet moet gebeuren.
Het CvdR herhaalt zijn oproep om een vertegenwoordiger van lokale en regionale overheden op te nemen in organen als het nieuwe Aanpassingscomité. We verwijzen naar het Pact van Mexico-Stad van 2010 en het in Durban in december 2011 ondertekende Aanpassingshandvest.
2.6 Koolstofarme ontwikkelingsplannen en prognoses: transparantie en eigendom van gegevens
Nationale, regionale en lokale overheden hebben instrumenten, maatstaven, instructies en richtsnoeren nodig van de Europese Commissie/het EMA om:
|
— |
prognoses en koolstofarme ontwikkelingsplannen te ontwerpen; |
|
— |
bewakingsmechanismen op te zetten; |
|
— |
tijdig kosteneffectieve toegang tot gegevens te verschaffen; |
|
— |
standaardisatie en proliferatie van gegevens en gegevensverzamelingsinstrumenten te voorkomen; |
|
— |
voor samenhang tussen de prognoses en de koolstofarme ontwikkelingsplannen te zorgen; |
|
— |
de kwaliteit, betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevens te versterken; |
|
— |
de verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto, de overeenkomsten van Cancún en het Durban-platform voor een versterkt optreden na te komen; |
We vragen het EMA om naast de nationale inventarissen en statistieken inzake de verzachting van de gevolgen van de klimaatverandering gemainstreamde en transparante lokale en regionale gegevensverzamelingen te produceren, dat wil zeggen: online raadpleegbaar, met filters voor de resultaten op lidstaat-, regionaal en subregionaal niveau, per sector, teneinde vergelijkende analyse, normalisatie en toetsing aan sociaaleconomische gegevens mogelijk te maken.
2.7 Emissies van de luchtvaart en het zeevervoer
De verwijzingen naar de behandeling van emissies door de burgerluchtvaart en de rapportage van emissies door het zeevervoer zijn onduidelijk. Volgens het CvdR zijn de redenen hiervoor de volgende:
|
— |
Het CvdR begrijpt dat dit te wijten is aan een verkeerd begrip van de broncategorie „1.A.3.A burgerluchtvaart”; het doel is om de emissies van privévliegtuigen (in tegenstelling tot commerciële vliegtuigen), d.w.z. merendeels lichte vliegtuigen en helikopters die hoofdzakelijk gebruikmaken van kleine privéluchthavens, als nul te beschouwen. Dit moet duidelijk worden vermeld. |
|
— |
Er wordt geen methode gegeven voor emissies van zeeschepen die Europese havens aandoen. In het voorstel zou uitdrukkelijk moeten worden vermeld dat de Europese Commissie wacht op wetgeving voordat zij een methode ontwikkelt. |
3. Conclusie
Het CvdR maakt zich zorgen over het ontbreken van een regionale focus in het voorstel. Het CvdR stelt dat dit een gemiste kans is die de tenuitvoerlegging van verzachtingsbeleid zal hinderen. Het CvdR is van mening dat het voorstel zal verbeteren door de opname van een expliciete regionale focus. De focus op de prognoses en de koolstofarme ontwikkelingsplannen wordt toegejuicht.
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 1 – Onderwerp
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Een rapportagemechanisme voor emissies door zeevervoer is niet voorzien; wij menen te begrijpen dat een dergelijk mechanisme zal worden voorzien als nieuwe wetgeving dat vereist.
Aangezien de voorstellen vooral op lokaal/regionaal niveau zullen worden gedaan, moet het voorstel uitdrukkelijker hiernaar verwijzen.
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 2 – Toepassingsgebied
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||
|
|
|
Motivering
Het regionale niveau moet niet alleen bij de aanpassing aan klimaatverandering uitdrukkelijk worden vermeld, maar ook bij de beperking ervan.
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 3 – Definities
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Er moet voldoende samenhang zijn tussen het beleid, de maatregelen en de ramingen in elke lidstaat.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 4 – Koolstofarme ontwikkelingsstrategieën
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
2. De lidstaten moeten hun koolstofarme ontwikkelingsstrategie één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening of in overeenstemming met een tijdschema dat internationaal werd overeengekomen in de context van de UNFCCC-procedure bij de Commissie indienen. |
2. De lidstaten moeten hun koolstofarme ontwikkelingsstrategie één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening of in overeenstemming met een tijdschema dat internationaal werd overeengekomen in de context van de UNFCCC-procedure bij de Commissie indienen. |
|
3. De Commissie en de lidstaten stellen hun respectieve koolstofarme ontwikkelingsstrategieën en bijwerkingen ervan onmiddellijk ter beschikking aan het publiek. |
3. De Commissie en de lidstaten stellen hun respectieve koolstofarme ontwikkelingsstrategieën en bijwerkingen ervan onmiddellijk ter beschikking aan het publiek. |
Motivering
Aan deze plannen moet een ruimtelijk element worden toegevoegd om aan te geven dat aan de plannen voldoende aandacht is besteed en dat ze op voldoende inzicht stoelen; dat is deels omdat het zonder ruimtelijk aspect moeilijk zal zijn om de plannen 'op het terrein' uit te voeren.
Inzicht in het tot stand komen van deze prognoses en berekeningen voor koolstofarme ontwikkelingsstrategieën is essentieel met het oog op beleidsanalyses en transparantie.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 5 – Nationale inventarisatiesystemen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
1. De lidstaten zorgen in voor het vaststellen, opzetten en voortdurend verbeteren van nationale inventarisatiesystemen om een raming te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening en te zorgen voor de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van hun broeikasgasinventarissen. |
1. De lidstaten zorgen in voor het vaststellen, opzetten en voortdurend verbeteren van nationale inventarisatiesystemen om een raming te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening en te zorgen voor de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van hun broeikasgasinventarissen. |
||||
|
2. De lidstaten zorgen ervoor dat hun voor inventarisatie bevoegde autoriteiten toegang hebben tot, en dat hun nationale inventarisatiesysteem zo ontworpen is dat hun bevoegde autoriteiten toegang hebben tot: |
2. De lidstaten zorgen ervoor dat hun voor inventarisatie bevoegde autoriteiten toegang hebben tot, en dat hun nationale inventarisatiesysteem zo ontworpen is dat hun bevoegde autoriteiten toegang hebben tot: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat hun voor inventarisatie bevoegde autoriteiten en hun nationale inventarisatiesysteem ervoor zorgt dat hun voor inventarisatie bevoegde autoriteiten: |
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat hun voor inventarisatie bevoegde autoriteiten en hun nationale inventarisatiesysteem ervoor zorgt dat hun voor inventarisatie bevoegde autoriteiten: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Motivering
Om voor het terugdringen van emissies goede maatregelen uit te werken waarvan de resultaten doorwerken in de inventarissen van broeikasgassen is een goede kennis nodig van de informatiebronnen, methoden, berekeningen, hypothesen en dergelijke. Sommige koolstofputten en diffuse emissiebronnen vallen onder de bevoegdheid van regionale overheden. Om de nationale inventaris en de op regionaal niveau voorgestelde mitigatiemaatregelen te verbeteren en aan te passen zouden deze overheden daarom bekend moeten raken met en betrokken moeten worden bij de nationale inventarissystemen.
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 6 – Inventarisatiesysteem van de Unie
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
||||
|
|
|
Motivering
De inventarissen van lidstaten moeten worden beoordeeld door een onafhankelijke, niet-commerciële deskundige autoriteit, die geen hand heeft in het opstellen van een nationale inventaris tijdens een gegeven jaar. Dit orgaan maakt bij voorkeur deel uit van het Europees Milieuagentschap. De EC moet ook de impact van haar eigen beleid en programma's op de uitstoot erkennen, zodat ze kan nagaan of deze een positief of negatief effect hebben.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 7 – Broeikasgasinventarissen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Categorie 1.A.3.A betreft emissies door luchtvaartuigen bij het opstijgen en landen en het gebruik van het luchtruim van een lidstaat. Het opnemen van emissies van lichte vliegtuigen en helikopters die gebruikmaken van privéluchthavens kan op korte termijn een aanzienlijke administratieve belasting vormen. Brandstof voor lichte vliegtuigen en helikopters wordt wellicht wel opgenomen onder bunkerbrandstofemissies als deze luchtvaartuigen een commerciële luchthaven hebben gebruikt (wat leidt tot een inconsistentie).
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 13 – Nationale systemen voor beleidsinitiatieven, maatregelen en prognoses
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
2. Zij dienen de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid te garanderen van de informatie die is gerapporteerd over beleidsinitiatieven en maatregelen en prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, als bedoeld in artikel 14 en 15 van deze verordening, met inbegrip van het gebruik en de toepassing van gegevens, methoden en modellen, en de uitvoering van activiteiten op het gebied van kwaliteitsevaluatie en kwaliteitsborging en gevoeligheidsanalyse. |
2. Zij dienen de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid te garanderen van de informatie die is gerapporteerd over beleidsinitiatieven en maatregelen en prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, als bedoeld in artikel 14 en 15 van deze verordening, met inbegrip van het gebruik en de toepassing van gegevens, methoden en modellen, en de uitvoering van activiteiten op het gebied van kwaliteitsevaluatie en kwaliteitsborging en gevoeligheidsanalyse. |
Motivering
Het moet mogelijk zijn om de prognoses en koolstofarme ontwikkelingsplannen van verschillende lidstaten met elkaar te vergelijken. Verder moet de impact op emissies in verschillende sectoren in verschillende Europese regio's kunnen worden vergeleken. Daarom moeten de gegevens raadpleegbaar zijn zodat verdere analyse mogelijk is en vertrouwen in de strategieën kan worden gesteld.
Wijzigingsvoorstel 9
Artikel 14 – Rapportage van beleidsinitiatieven en maatregelen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
1. … |
1. … |
||||
|
|
||||
|
… |
… |
||||
|
2. De Commissie stelt elke raming van de kosten en effecten van nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en alle informatie over de uitvoering van beleidsinitiatieven of maatregelen van de Unie ter beperking of vermindering van de emissies van broeikasgassen per bron of ter intensivering van de verwijderingen per put, samen met eventuele technische verslagen die aan de basis liggen van deze ramingen, in elektronische vorm ter beschikking van het publiek. Deze omvatten beschrijvingen van de gebruikte modellen en methodologische benaderingen, definities en onderliggende veronderstellingen. |
2. De Commissie stelt elke raming van de kosten en effecten van nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en alle informatie over de uitvoering van beleidsinitiatieven of maatregelen van de Unie ter beperking of vermindering van de emissies van broeikasgassen per bron of ter intensivering van de verwijderingen per put, samen met eventuele technische verslagen die aan de basis liggen van deze ramingen, in elektronische vorm ter beschikking van het publiek. Deze omvatten beschrijvingen van de gebruikte modellen en methodologische benaderingen, definities en onderliggende veronderstellingen |
Motivering
De regionale context moet uitdrukkelijk worden vermeld.
De berekeningen en kwalitatieve verklaringen zijn noodzakelijk.
Wijzigingsvoorstel 10
Artikel 15 – Rapportage over prognoses
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
1. De lidstaten rapporteren ten laatste op 15 maart van elk jaar („jaar X”) nationale prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, ingedeeld per gas en per sector aan de Commissie. |
1. De lidstaten rapporteren ten laatste op 15 maart van elk jaar („jaar X”) nationale prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, ingedeeld per gas en per sector aan de Commissie. |
Motivering
De regionale context moet uitdrukkelijk worden vermeld.
Wijzigingsvoorstel 11
Artikel 25 – Rol van het Europees Milieuagentschap
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
… |
… |
||||
|
|
||||
|
… |
… |
||||
|
|
||||
|
… |
… |
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
Motivering
Het Europees Milieuagentschap is cruciaal voor het succes van het beleid in de lidstaten. Het moet dan ook bron zijn van deskundigheid en ondersteuning over de verwachte emissiepaden. De cumulatieve uitstoot is cruciaal voor de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer en dus voor toekomstige temperatuurstijgingen. De uitstoot binnen de Europese grenzen is geen juiste weerspiegeling van de totale uitstoot waarvoor Europa verantwoordelijk is. Daarom moet expliciet een evaluatie van de „consumptie-uitstoot” worden opgenomen.
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/61 |
Advies van het Comité van de Regio's over het voorstel voor een verordening inzake het programma voor het milieu en klimaatactie (Life)
2012/C 277/08
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
zou, gezien de aanzienlijke uitdagingen op dit gebied graag zien dat het budget veel sterker stijgt. Wel is het zo dat het precieze bedrag pas kan worden vastgesteld als de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader zijn afgesloten; |
|
— |
onderschrijft de nieuwe aanpak via „geïntegreerde projecten”, maar wil dat de toegankelijkheid en de betrokkenheid van partijen bij zulke projecten meer wordt aangemoedigd, dat het mariene milieu, bodem en geluidshinder als verdere prioriteiten voor geïntegreerde projecten worden toegevoegd en dat er passende coördinatiemechanismen komen van LIFE met andere EU-fondsen in het gemeenschappelijk strategisch kader en met prioritaire actiekaders voor de financiering van Natura 2000; |
|
— |
meent dat het schrappen van btw als subsidiabele uitgave veel potentiële aanvragers mogelijk zal weerhouden om voorstellen uit te werken en stelt voor dat debtw als subsidiabele uitgave wordt aangemerkt als de begunstigde kan aantonen dat deze niet terugvorderbaar is; |
|
— |
adviseert om de kosten van vast personeel subsidiabel te houden, onder voorwaarde dat wordt aangetoond en gedocumenteerd dat de betreffende personeelsleden officieel - voltijds of deeltijds - voor het project gedetacheerd zijn; |
|
— |
meent dat het plafond voor cofinanciering opgetrokken zou moeten worden tot 85 % voor minder ontwikkelde regio's (zoals vastgelegd in de structuurfondsverordeningen) en ultraperifere regio's; |
|
— |
wil dat het LIFE-programma ook openstaat voor landen en gebieden overzee van de EU die partij zijn bij het „Besluit inzake associatie van landen en gebieden overzee” (Besluit 2001/822/EG van de Raad), die verantwoordelijk zijn voor het leeuwendeel van de biodiversiteit van de EU. |
|
Rapporteur |
Kay TWITCHEN (UK/NI), lid van de graafschapsraad van Essex |
|
Referentiedocument |
Voorstel voor een verordening van de Raad en het Europees Parlement inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) COM(2011) 874 final – 2011/0428 COD |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
A. Algemene opmerkingen
|
1. |
spreekt nogmaals zijn standpunt uit dat het LIFE-programma een belangrijk ondersteunend instrument vormt voor de financiering van lokaal en regionaal milieubeleid en lokale en regionale milieuprojecten met een Europese meerwaarde, en heeft bijgedragen aan de mobilisatie van inspanningen door lokale en regionale overheden. Het programma heeft tevens bijgedragen aan het opzetten van partnerschappen, waardoor samenwerkingsstructuren zijn verstevigd en de uitwisseling van ervaringen en informatie op lokaal en regionaal niveau gemakkelijker is geworden. |
|
2. |
Het is een goede zaak dat LIFE in de nieuwe financieringsperiode wordt voortgezet. Hierdoor kan effectiever worden ingegrepen, ontstaan er synergieën door de coördinatie van activiteiten op nationaal en EU-niveau, en worden milieu- en klimaatacties meer zichtbaar. |
|
3. |
De Commissie stelt terecht dat milieubescherming en de strijd tegen klimaatverandering een integraal deel van de meeste EU-beleidsgebieden moeten vormen. Met de belangrijkste financieringsinstrumenten van de Unie worden echter niet alle specifieke milieu- en klimaatbehoeften aangepakt, zodat nog altijd een afzonderlijk programma voor het milieu en klimaatactie nodig is, dat voortbouwt op de resultaten van Verordening (EG) nr. 614/2007 voor de periode 2007-13 (LIFE+). Het vormt dus een aanvulling op de „mainstreaming”-aanpak om milieu- en klimaatdoelstellingen in de gehele EU-begroting te verwezenlijken, door middel van de financiering van milieu- en klimaatprojecten die niet in aanmerking komen voor financiering uit andere financieringsinstrumenten. |
|
4. |
Uit evaluatie van het huidige LIFE-programma is gebleken dat de effecten ervan door het gebrek aan strategische focus beperkt zijn. In het nieuwe programma zou daarom een flexibele top-downbenadering moeten worden ingevoerd en twee afzonderlijke subprogramma's worden ingesteld, met name Milieu en Klimaatactie, waarvoor duidelijke prioriteiten worden vastgesteld. |
|
5. |
Belangrijk is daarbij wel dat flexibiliteit in het programma voldoende gewaarborgd blijft. Het prioriteringsproces zou niet moeten leiden tot te grote beperkingen en te dwingende criteria. Kwaliteit van projectvoorstellen zou, net als in het huidige programma, leidend moeten zijn. |
|
6. |
In de LIFE-verordening moet specifiek worden verwezen naar de noodzaak om tot synergieën tussen de verschillende onderdelen te komen, bijvoorbeeld om te zorgen dat door LIFE gefinancierde klimaatprojecten gunstige gevolgen hebben voor de biodiversiteit en dat door LIFE gefinancierde milieuprojecten een klimaattoets doorstaan. Voor zover de Commissie heeft gewezen op de potentiële synergieën tussen de twee subprogramma's en op projecten die diverse doelen ten goede kunnen komen, is het belangrijk om te zorgen dat dit wordt verwezenlijkt. |
|
7. |
Het CvdR herhaalt (1) dat het LIFE-programma projecten op het gebied van communicatie en informatie moet blijven steunen, met meer aandacht voor bewustmaking, met inbegrip van educatie voor duurzame ontwikkeling en het bevorderen van projecten waarbij lokale en regionale overheden zijn betrokken. In dit opzicht is het CvdR verheugd met het voorgestelde prioritaire gebied governance en informatie in beide subprogramma's. |
|
8. |
Het CvdR onderschrijft het voorstel om de twee subprogramma's van LIFE ten behoeve van de onderlinge samenhang binnen het kader van één meerjarig werkprogramma te brengen, met één set gemeenschappelijke uitvoeringsvoorschriften, één oproep tot het indienen van voorstellen en één LIFE-Comité voor de behandeling ervan. Het CvdR wijst erop dat de procedures en prioriteiten van de verschillende deelprogramma's niet uiteen mogen lopen. |
|
9. |
Het CvdR waardeert het dat de Commissie tijdens de ontwikkeling van dit voorstel uitvoerige raadplegingen heeft gehouden en de door belanghebbenden en het CvdR naar voren gebrachte standpunten ter harte heeft genomen (2). |
B. Indicatoren
|
10. |
Positief is de nadruk die in artikel 3 van het voorstel is gelegd op de vastlegging van indicatoren aan de hand waarvan het succes van LIFE kan worden afgemeten. Er zouden meer indicatoren moeten komen voor het meten en bevorderen van goede governance en communicatie binnen elk LIFE-project. Het CvdR heeft erop aangedrongen dat het LIFE-programma zich meer concentreert op doelgerichte en dus effectievere methoden van communicatie en capaciteitsopbouw per afzonderlijk LIFE-project. |
C. Subprogramma voor milieu (LIFE-Milieu)
Prioritair gebied: milieu en efficiënt hulpbronnengebruik
|
11. |
In artikel 10 van het voorstel wordt op markttoepassing gerichte innovatie in de private sector uitgesloten, aangezien dit wordt behandeld in Horizon 2020. Hierdoor kan LIFE zich concentreren op eco-innovatie door lokale en regionale overheden en op het vinden van oplossingen die doorgaans het best door publiek-private partnerschappen kunnen worden uitgevoerd. Het CvdR is daarom verheugd over de verschuiving naar innovatie in de publieke sector en de mogelijkheid van publiek-private partnerschappen. |
Prioritair gebied: biodiversiteit
|
12. |
Het CvdR juicht toe dat in artikel 11 van het voorstel, zoals verzocht door het CvdR (3), terugkerende activiteiten worden toegestaan op voorwaarde dat projecten worden uitgevoerd op basis van procedures die als voorbeeld kunnen dienen voor andere regio's en dat ze voldoen aan normen voor monitoring en mededeling van resultaten aan het publiek. |
|
13. |
Ondersteuning door middel van geïntegreerde projecten voor prioritaire actiekaders voor de financiering van Natura 2000 zal in de toekomst een kernelement vormen van het prioritaire gebied Biodiversiteit van LIFE. Het CvdR zou graag zien dat de regionale overheden de prioritaire actiekaders ontwikkelen en neemt kennis van de onlangs door de Commissie gelanceerde initiatieven voor de financiering van Natura 2000 (4), zulks met inachtneming van het institutionele bestel van iedere lidstaat. |
Prioritair gebied: milieugovernance en informatie
|
14. |
Het is toe te juichen dat de ondersteuning van milieugovernance door LIFE versterkt is door dit in artikel 12 van de voorgestelde verordening aan te wijzen als een prioritair gebied. Het CvdR is van mening dat hierdoor de zichtbaarheid van potentiële governanceprojecten wordt vergroot en dat lokale en regionale overheden belangrijke begunstigden van dit nieuwe prioritaire gebied worden. Het CvdR heeft erop aangedrongen dat LIFE bijdraagt aan de versterking van de administratieve slagkracht van lokale en regionale overheden en in toenemende mate nadruk legt op bewustmaking, met inbegrip van educatie voor duurzame ontwikkeling en het bevorderen van projecten waarbij lokale en regionale overheden zijn betrokken en die een aanzienlijke impact op EU-niveau hebben (5). |
|
15. |
Dit prioritaire gebied draagt bij tot het uitwisselen van gegevens over de tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuwetgeving d.m.v. ondersteunende netwerken, opleiding en projecten ter verspreiding van beste praktijken, met name van lokale en regionale overheden, op Europees niveau. |
D. Subprogramma voor klimaatactie (LIFE-Klimaat)
|
16. |
Het is verheugd dat een nieuw subprogramma voor klimaatactie wordt opgezet, dat een rol kan spelen in de bevordering van maatregelen en investeringen voor een laag koolstofgebruik, efficiënt gebruik van hulpbronnen en zonder gevolgen voor het klimaat. De internationale verplichtingen van de EU tot het terugdringen van broeikasgassen in het kader van het Kyotoprotocol en de toekomstige wereldwijde klimaatovereenkomst die in 2015 moet worden vastgesteld, zijn in dit verband welkom, alsmede de doelstellingen van de EU in het klimaat- en energiepakket, de Europa 2020-strategie en de routekaart voor een koolstofarme economie in 2050 (6). |
|
17. |
De voorgestelde begroting is echter slechts een klein deel van het hele LIFE-programma (25 %). Daardoor heeft LIFE-Klimaat zeer beperkte mogelijkheden om broeikasgassen aanzienlijk terug te dringen. Daarom moet het inzetten op meervoudige milieuvoordelen, zoals natuurgebieden, die essentieel zijn voor het garanderen van een goede luchtkwaliteit, en op een grote biodiversiteit (veengebieden en bossen), of bijdragen tot de aanleg van groene infrastructuur, bij wijze van geïntegreerde aanpak van het behoud van biodiversiteit en van het tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering. |
|
18. |
Het valt te waarderen dat de geïntegreerde projecten zich in de eerste plaats zullen richten op strategieën en actieplannen voor de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering. |
|
19. |
Het CvdR is verheugd met de genoemde doelstellingen onder het prioritaire gebied „klimaatgovernance en informatie” (artikel 16) en ziet een duidelijke rol voor zichzelf weggelegd bij het stimuleren van bewustmaking op het gebied van klimaat. |
E. Geïntegreerde projecten
|
20. |
Zoals aangegeven in zijn eerdere advies (7), staat het CvdR achter het voorstel tot invoering van langdurige „geïntegreerde projecten” op grote territoriale schaal (m.n. regionaal, multiregionaal of nationaal), als aanpak van tal van problemen dankzij een strategische, gestructureerde koppeling met andere EU-fondsen. De LIFE-projecten zouden een belangrijke katalyserende rol kunnen blijven spelen. |
|
21. |
Geïntegreerde projecten zijn erop gericht de tenuitvoerlegging van het milieu- en klimaatbeleid en de integratie ervan in andere beleidsgebieden, overeenkomstig het beginsel van multi-level governance, te verbeteren, met name door ervoor te zorgen dat andere EU-, nationale en private middelen op een gecoördineerde manier beschikbaar worden gesteld ten voordele van milieu- of klimaatdoelstellingen. Deze plannen zijn gericht op de uitvoering van milieu- en klimaatplannen en -strategieën op een grotere territoriale schaal dan gewoonlijk het geval is in LIFE+. |
|
22. |
De lijst met de meest relevante gebieden voor geïntegreerde projecten in artikel 18, onder d) stemt in grote lijnen overeen met eerdere aanbevelingen van het CvdR (waterbeheer, natuur- en biodiversiteitsbehoud, duurzaam gebruik van hulpbronnen en afvalbeheer). Het mariene milieu, de bodem en geluidshinder moeten volgens het CvdR echter worden toegevoegd aan de lijst met de meest relevante gebieden. |
|
23. |
De voorbereiding en het beheer van geïntegreerde projecten zijn wellicht complex, met name door de diverse termijnen, selectiecriteria, aanvraagprocedures en -formulieren, beheersvoorwaarden en rapportageregelingen. Met name voor kleinere lokale overheden is dit ontmoedigend. Daarom is het CvdR ingenomen met het voorstel voor technische bijstand bij het voorbereiden en indienen van geïntegreerde projecten. |
|
24. |
Er zouden passende mechanismen moeten komen voor de coördinatie van LIFE met andere EU-fondsen in het gemeenschappelijk strategisch kader, met name binnen de partnerschapsovereenkomsten waarvan sprake is in artikel 14 van de ontwerpverordening houdende algemene bepalingen, alsmede met de voorgestelde nieuwe aanpak van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling en lokale ontwikkelingsstrategieën voor alle GSK-fondsen zoals bepaald in artikelen 28 en 29 van de ontwerpverordening houdende algemene bepalingen. |
|
25. |
Deze nieuwe categorie van grootschaligere LIFE-projecten kan een kader en richtsnoeren bieden voor de ontwikkeling van afzonderlijke LIFE- en andere projecten, incl. een plan waaruit blijkt hoe andere Europese, nationale, regionale, lokale en particuliere fondsen kunnen worden gecombineerd. In bepaalde gevallen kunnen de projecten een langere periode beslaan, gedurende welke afzonderlijke, hieraan gerelateerde LIFE-projecten kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd. |
|
26. |
Tegelijkertijd wordt grote waarde gehecht aan traditionele, kleinschaligere projecten die toegankelijk zijn voor kleinere overheden die minder in staat zijn om een geïntegreerd project te ontwikkelen. Het CvdR is daarom verheugd dat in het nieuwe programma nog altijd plaats is voor dergelijke projecten en zou graag zien dat niet wordt gesnoeid in de algemene middelen ervoor. |
|
27. |
Er dient in grote lijnen een geografische basis te worden vastgesteld, maar dit criterium mag niet bepalend zijn en mag er niet toe leiden dat belangrijke projecten niet worden gefinancierd om de eenvoudige reden dat elders het theoretische nationale quotum moet worden gehaald. Het CvdR is verheugd over de mogelijkheid om buurlanden in deze projecten op te nemen. |
|
28. |
Belanghebbenden bij geïntegreerde projecten moeten hierbij sterker betrokken worden. |
F. Vereenvoudiging, programmering en gedelegeerde handelingen
|
29. |
De Europese Commissie heeft gepoogd om in te gaan op de oproepen in een eerder advies (8) tot grotere administratieve vereenvoudiging, onder meer door meerjarige programmering en een uitgebreidere toepassing van IT-hulpmiddelen. Het gebruik van vaste tarieven en forfaitaire bedragen kan de bureaucratie verminderen en is welkom. Zorgwekkend is echter dat het streven naar vereenvoudiging in overweging 26 zeer algemeen wordt verwoord als ambitie. |
|
30. |
Verheugend is de invoering van een „tweestappenbenadering” voor de selectie van geïntegreerde projecten, waarbij potentiële aanvragers een concept bij de Commissie kunnen indienen ter voorlopige goedkeuring, zodat minder middelen worden verspild door aanvragers die weinig kans van slagen hebben. Dit sluit tevens aan op een aanbeveling van het CvdR (9). |
|
31. |
De meerjarige werkprogramma's met een looptijd van ten minste twee jaar, zoals voorgesteld in artikel 24, zijn een goede zaak. Door middel van deze meerjarige werkprogramma's kan LIFE op een meer strategische en politieke wijze inspelen op prioriteiten van de EU. Het CvdR vraagt de Commissie lokale en regionale overheden te betrekken bij het opstellen van de werkprogramma's, zodat deze goed aansluiten bij de praktijk. |
|
32. |
Het is zorgwekkend dat een tussentijdse herziening van een meerjarig programma, zoals bepaald in artikel 24, lid 3, zou kunnen leiden tot onvoorspelbaarheid voor begunstigden. De reikwijdte van mogelijke herzieningswijzigingen moet daarom minimaal zijn. |
|
33. |
In het huidige programma waren de prestaties van nationale contactpunten wisselend en in sommige gevallen zwak, met als gevolg een onderbesteding van nationale toewijzingen (het CvdR heeft eerder al verzocht om betere opleiding van de nationale contactpunten (10)). |
|
34. |
De onderzoeksprocedure en het LIFE-Comité (artikel 29) dienen op transparante en inclusieve wijze te functioneren. |
|
35. |
De ontwerpverordening voorziet in gedelegeerde handelingen met betrekking tot de prestatie-indicatoren die van toepassing zijn op specifieke thematische prioriteiten (art. 3), de toepassing van het criterium „is van belang voor de Unie” (art. 19, lid 1) en de toepassing van de criteria „voor de toepassing van geografisch evenwicht” voor geïntegreerde projecten (art. 19, lid 3). Het CvdR heeft een kritisch standpunt ingenomen over een toenemend gebruik van comitologie op het gebied van milieubeleid, omdat hierdoor de besluitvormings- en uitvoeringsprocedures van de EU niet transparant zijn voor lokale en regionale overheden (11). Daarom beveelt het de Commissie aan om passend overleg te voeren met lokale en regionale overheden bij haar voorbereidingswerkzaamheden voor de gedelegeerde handelingen. |
G. Cofinanciering en subsidiabele uitgaven
|
36. |
De Commissie heeft gehoor gegeven aan de oproepen in een eerder advies (12) tot verhoging van het plafond voor cofinanciering van het huidige maximum van 50 % tot 70 % (te verhogen tot maximaal 80 % voor geïntegreerde en voorbereidende projecten). |
|
37. |
Het CvdR stelt voor om dit plafond te verhogen tot 85 % voor minder ontwikkelde regio's (zoals vastgelegd in de structuurfondsverordeningen (13)) en voor ultraperifere regio's. Deze regio's spelen vaak een cruciale rol bij het tot staan brengen van biodiversiteitsverlies. |
|
38. |
Helaas is de Commissie niet ingegaan op de oproepen in een eerder advies (14) om lokale en regionale overheden de mogelijkheid te blijven geven om de kosten van vast personeel als eigen middelen op te voeren. Het uitsluiten van de kosten van vast personeel zal fundamentele negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit en haalbaarheid van projecten van voornamelijk kleinere overheidsorganisaties en ngo's, die afhankelijk zijn van de continuïteit en deskundigheid van vast personeel, en waarvan de personeelsleden vaak deeltijds aan verschillende projecten tegelijk werken. |
|
39. |
Een en ander zal veel potentiële aanvragers, tezamen met het schrappen van btw als subsidiabele uitgave zoals voorgesteld in artikel 20, mogelijk ervan weerhouden om voorstellen te ontwikkelen. Er zij op gewezen dat btw door andere EU-fondsen wordt aanvaard als subsidiabele kosten, mits de begunstigde kan aantonen dat de btw niet terugvorderbaar is. |
|
40. |
Tegelijkertijd echter lijken de resultaten van een onderzoek erop te wijzen dat voor de meeste projecten het schrappen van bepaalde subsidiabele elementen zal worden gecompenseerd door het effect van de door de Commissie voorgestelde, aanzienlijk hogere cofinancieringspercentages. Voorts beseft het CvdR dat de kwestie van personeelsuren aanleiding geeft tot veel conflicten tussen de auditors van de Commissie en begunstigden en tot terugvordering leidt van grote bedragen door de Commissie, soms lange tijd na voltooiing van het betreffende project. |
|
41. |
Desalniettemin wordt geadviseerd om de kosten van vast personeel subsidiabel te houden, onder voorwaarde dat wordt aangetoond en gedocumenteerd dat de betreffende personeelsleden officieel voor het project gedetacheerd zijn. |
H. Budget
|
42. |
De voorgestelde verhoging van het budget voor het LIFE-programma van 2 100 miljoen EUR naar 3 600 miljoen EUR is dan wel een aanzienlijke verhoging voor het programma, maar is nog altijd relatief bescheiden en bedraagt slechts 0,3 % van de totale EU-begroting. |
|
43. |
Gezien de aanzienlijke uitdagingen op dit gebied zou het CvdR echter graag zien dat dit budget veel sterker stijgt. Wel is het zo dat het precieze bedrag pas kan worden vastgesteld als de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader zijn afgesloten. |
|
44. |
Hoewel een grotere samenhang en complementariteit met andere geldstromen welkom zijn, mag de financiering van het LIFE-programma geen invloed hebben op die andere stromen (bijvoorbeeld de structuurfondsen). |
|
45. |
Het is een goede zaak dat 50 % van het subprogramma Milieu wordt gereserveerd voor biodiversiteit, hetgeen aansluit op een verzoek van het CvdR (15). |
|
46. |
Het CvdR is ingenomen met de nieuwe bepaling in artikel 17 dat LIFE mag worden gecombineerd met innovatieve financiële instrumenten. Dit is met name relevant voor het prioritaire gebied Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik. Deze hulpmiddelen mogen alleen worden gebruikt als aanvulling op, en niet in plaats van subsidies voor het uitvoeren van acties. |
I. Subsidiariteit
|
47. |
Er zij nogmaals op gewezen dat milieubeleid een gebied vormt waarbij bevoegdheden gezamenlijk worden uitgeoefend door de Europese Unie en de lidstaten. Derhalve is het subsidiariteitsbeginsel van toepassing. Aangezien de voorgestelde verordening in feite een voortzetting van het LIFE-programma is, dat reeds sinds 1992 bestaat, hoeft niet uitgebreid te worden onderzocht of de verordening voldoet aan het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel. Subsidiariteit en evenredigheid worden nogmaals bevestigd in overweging 34 van de ontwerpverordening. |
|
48. |
Desalniettemin:
|
II. AANBEVOLEN WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Overweging 15
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel CvdR |
|
In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” (16) (hierna „Routekaart 2050”) wordt erkend dat het testen van nieuwe benaderingen voor de matiging van de klimaatverandering essentieel blijft voor de overgang naar een koolstofarme economie. Tevens moet worden gezorgd voor aanpassing aan de klimaatverandering als een sectoroverschrijdende prioriteit van de Unie. Voorts zijn de algemene bevordering van de governance en bewustmaking essentieel om constructieve resultaten te boeken en voor betrokkenheid van belanghebbenden te zorgen. Het subprogramma Klimaatactie moet daarom inspanningen ondersteunen die aan drie specifieke prioritaire gebieden bijdragen: Matiging van de klimaatverandering, Aanpassing aan de klimaatverandering en Klimaatgovernance en informatie. Door het LIFE-programma gefinancierde projecten moeten aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van meer dan een van die prioritaire gebieden kunnen bijdragen en er moet meer dan een lidstaat aan kunnen deelnemen. |
In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” (16) (hierna „Routekaart 2050”) wordt erkend dat het testen van nieuwe benaderingen voor de matiging van de klimaatverandering essentieel blijft voor de overgang naar een koolstofarme economie. Tevens moet worden gezorgd voor aanpassing aan de klimaatverandering als een sectoroverschrijdende prioriteit van de Unie. Voorts zijn de algemene bevordering van de governance en bewustmaking essentieel om constructieve resultaten te boeken en voor betrokkenheid van belanghebbenden te zorgen. Het subprogramma Klimaatactie moet daarom inspanningen ondersteunen die aan drie specifieke prioritaire gebieden bijdragen: Matiging van de klimaatverandering, Aanpassing aan de klimaatverandering en Klimaatgovernance en informatie. Door het LIFE-programma gefinancierde projecten moeten aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van meer dan een van die prioritaire gebieden kunnen bijdragen en er moet meer dan een lidstaat aan kunnen deelnemen. |
Motivering
De LIFE-verordening dient uitdrukkelijk te vermelden dat er gestreefd wordt naar synergie tussen milieudoelstellingen, met name voor klimaatacties en biodiversiteit. Er moet aandacht worden besteed aan de functie van bossen. Deze kunnen namelijk van waarde zijn voor de biodiversiteit, de klimaatverandering afzwakken en de capaciteit voor de opslag van koolstof vergroten
Wijzigingsvoorstel 2
Overweging 26
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
|
Met het oog op de vereenvoudiging van het LIFE-programma en de vermindering van de administratieve lasten voor aanvragers en begunstigden moet meer gebruik worden gemaakt van vaste tarieven en forfaitaire bedragen en moet de financiering worden toegespitst op meer specifieke kostencategorieën. Als compensatie voor nietsubsidiabele kosten en teneinde het effectieve niveau van de in het kader van het LIFE-programma verleende steun te handhaven, moeten de cofinancieringspercentages over het algemeen 70 % en in specifieke gevallen 80 % bedragen. |
Met het oog op de vereenvoudiging van het LIFE-programma en de vermindering van de administratieve lasten voor aanvragers en begunstigden moet meer gebruik worden gemaakt van vaste tarieven en forfaitaire bedragen en moet de financiering worden toegespitst op meer specifieke kostencategorieën. Als compensatie voor nietsubsidiabele kosten en teneinde het effectieve niveau van de in het kader van het LIFE-programma verleende steun te handhaven, moeten de cofinancieringspercentages over het algemeen 70 % bedragen en % . |
Motivering
Dit plafond zou opgetrokken moeten worden tot 85 % voor regio's met economische achterstand en overgangsregio's (zoals vastgelegd in de structuurfondsverordeningen). Deze regio's spelen vaak een cruciale rol bij het tot staan brengen van biodiversiteitsverlies. Ultraperifere regio's kunnen wat de belangrijkste Europese fondsen betreft meestal rekenen op een cofinanciering van 85 %. Voor andere EU-programma's, zoals LIFE, zou daarom hetzelfde cofinancieringspercentage moeten gelden. In dit verband zij erop gewezen dat deze regio's in de hele EU de grootste bijdrage aan de biodiversiteit leveren. Een groot aantal voor de EU belangrijke gebieden in het Natura 2000-netwerk liggen dan ook op hun grondgebied.
Wijzigingsvoorstel 3
Overweging 30
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
|
Om te waarborgen dat de middelen van de Unie optimaal worden gebruikt en om voor Europese meerwaarde te zorgen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria voor de selectie van projecten, de criteria voor een evenwichtige geografische spreiding van „geïntegreerde projecten” en op de specifieke thematische prioriteiten toepasselijke prestatie-indicatoren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen voor gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten aan het Europees Parlement en de Raad. |
Om te waarborgen dat de middelen van de Unie optimaal worden gebruikt en om voor Europese meerwaarde te zorgen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria voor de selectie van projecten, de criteria voor een evenwichtige geografische spreiding van „geïntegreerde projecten” en op de specifieke thematische prioriteiten toepasselijke prestatie-indicatoren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau . De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen voor gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten aan het Europees Parlement en de Raad. |
Motivering
Het CvdR heeft een kritisch standpunt ingenomen over een toenemend gebruik van comitologie op het gebied van milieubeleid, omdat hierdoor de besluitvormings- en uitvoeringsprocedures van de EU niet transparant zijn voor lokale en regionale overheden.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 5- Deelneming van derde landen aan het LIFE-programma
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
||||
|
Het LIFE-programma staat open voor deelneming van de volgende landen: |
Het LIFE-programma staat open voor deelneming van de volgende landen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
De deelneming van die landen is onderworpen aan de voorwaarden van de respectieve bilaterale of multilaterale overeenkomsten tot vaststelling van de algemene beginselen voor hun deelname aan programma's van de Unie. |
De deelneming van die landen is onderworpen aan de voorwaarden van de respectieve bilaterale of multilaterale overeenkomsten tot vaststelling van de algemene beginselen voor hun deelname aan programma's van de Unie. |
Motivering
In de 21 landen en gebieden overzee (LGO) van de EU komen, samen met de vier ultraperifere gebieden van Frankrijk, meer endemische en bedreigde soorten voor dan in de landen van de EU-27. Vijf van 's werelds 34 biodiversiteitshotspots zijn te vinden in de LGO van de EU. De ecosystemen op eilanden maken slechts 5 % uit van het totale aardoppervlak uit, maar herbergen circa éénderde van 's werelds bedreigde soorten. Deze biodiversiteit blijft relatief onbeschermd, omdat de vogel- en habitatrichtlijnen niet van toepassing zijn. Steun voor conserveringswerkzaamheden is moeilijk te verkrijgen, aangezien deze afgelegen gebieden voor veel internationale subsidies niet in aanmerking komen (vanwege hun associatie met de EU). Middelen voor projecten in de LGO kunnen ontleend worden aan de nationale toewijzingen van de vier lidstaten (VK, Nederland, Frankrijk, Denemarken) die over LGO-grondgebied beschikken. Dat zou geen gevolgen hebben voor de middelen die voor het LIFE-programma in zijn geheel beschikbaar zijn.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 8 – Complementariteit, lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
|
Om synergieën te creëren, met name in de context van de in artikel 18, onder d), bedoelde geïntegreerde projecten, en om het gebruik van in het kader van het LIFE-programma ontwikkelde oplossingen, methoden en benaderingen te ondersteunen, zorgen de Commissie en de lidstaten overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden voor coördinatie tussen het LIFE-programma en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfondsvoor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. Op het niveau van de Unie vindt de coördinatie plaats binnen het in artikel 10 van Verordening (EU) nr. … (GSK-verordening) bedoelde gemeenschappelijk strategisch kader. |
Om synergieën te creëren, met name in de context van de in artikel 18, onder d), bedoelde geïntegreerde projecten, en om het gebruik van in het kader van het LIFE-programma ontwikkelde oplossingen, methodenen benaderingen te ondersteunen, zorgen de Commissie en de lidstaten overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden voor coördinatie tussen het LIFE-programma en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. Op het niveau van de Unie vindt de coördinatie plaats binnen het in artikel 10 van Verordening (EU) nr. … (verordening ) bedoelde gemeenschappelijk strategisch kader. |
Motivering
Gelet op het belang van LIFE om strategisch bij te dragen aan de financiering van Natura 2000 zou het CvdR graag zien dat de verordening de lidstaten uitdrukkelijk verzoekt om coördinatie te garanderen, ook via instelling van prioritaire actiekaders. Potentiële synergie is voorts mogelijk door de coördinatie van geïntegreerde projecten van LIFE met de voorgestelde nieuwe benadering van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling en lokale ontwikkelingsstrategieën voor alle GSK-fondsen, zoals vermeld in artikelen 28 en 29 van de ontwerpverordening houdende algemene bepalingen.
Bovendien sluit met deze terminologische wijziging het ontwerpadvies beter aan op adviezen die het Comité van de Regio's al eerder heeft goedgekeurd (CdR 5/2012 rev. 1).
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 10 - Specifieke doelstellingen voor het prioritaire gebied Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik, punt (b)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
|
het steunen van de toepassing, de ontwikkeling, het testen en de demonstratie van geïntegreerde benaderingen voor de tenuitvoerlegging van plannen en programma's uit hoofde van het beleid en de wetgeving van de Unie inzake milieu, vooral op het gebied van water, afval en lucht; |
het steunen van de toepassing, de ontwikkeling, het testen en de demonstratie van geïntegreerde benaderingen voor de tenuitvoerlegging van plannen en programma's uit hoofde van het beleid en de wetgeving van de Unie inzake milieu, vooral op het gebied van water, , afval, en lucht; |
Motivering
In veel regio's is de aanpak van bodemverontreiniging van het hoogste belang en wordt geacht nauw te zijn gerelateerd aan waterbescherming en afvalpreventie.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 14 - Specifieke doelstellingen voor het prioritaire gebied Matiging van de klimaatverandering
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
||||
|
Om bij te dragen aan de vermindering van de emissies van broeikasgassen heeft het prioritaire gebied Matiging van de klimaatverandering de volgende specifieke doelstellingen: |
Om bij te dragen aan de vermindering van de emissies van broeikasgassen heeft het prioritaire gebied Matiging van de klimaatverandering de volgende specifieke doelstellingen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Motivering
Er moet voor worden gezorgd dat de klimaatmaatregelen geen ongunstige gevolgen hebben voor de biodiversiteit. Daar deze maatregelen in het programma LIFE zijn opgenomen, moet er daarentegen voor worden gezorgd dat ze een positieve impact hebben op de biodiversiteit. Het is immers van cruciaal belang de samenhang tussen de twee grote beleidslijnen van het programma LIFE te bewaren.
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 15 - Specifieke doelstellingen voor het prioritaire gebied Aanpassing aan de klimaatverandering
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
||||
|
Om bij te dragen aan het ondersteunen van inspanningen die leiden tot een hogere klimaatbestendigheid heeft het prioritaire gebied Aanpassing aan de klimaatverandering de volgende specifieke doelstellingen: |
Om bij te dragen aan het ondersteunen van inspanningen die leiden tot een hogere klimaatbestendigheid heeft het prioritaire gebied Aanpassing aan de klimaatverandering de volgende specifieke doelstellingen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Motivering
Er moet voor worden gezorgd dat de klimaatmaatregelen geen ongunstige gevolgen hebben voor de biodiversiteit. Daar deze maatregelen in het programma LIFE zijn opgenomen, moet er daarentegen voor worden gezorgd dat ze een positieve impact hebben op de biodiversiteit. Het is immers van cruciaal belang de samenhang tussen de twee grote beleidslijnen van het programma LIFE te bewaren.
Wijzigingsvoorstel 9
Artikel 18 - Projecten, punt (d)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
||||
|
De volgende projecten kunnen worden gefinancierd met subsidies voor het uitvoeren van:
|
De volgende projecten kunnen worden gefinancierd met subsidies voor het uitvoeren van:
|
Motivering
Tot de prioritaire gebieden behoren ook het mariene milieu, de bodem en geluidsbeheer.
Wijzigingsvoorstel 10
Artikel 19 - Subsidiabiliteitscriteria voor projecten
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
||||
|
1. In artikel 18 bedoelde projecten voldoen aan de volgende subsidiabiliteitscriteria: |
1. In artikel 18 bedoelde projecten voldoen aan de volgende subsidiabiliteitscriteria: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor de toepassing van het in lid 1, onder a), bedoelde criterium teneinde dat criterium aan te passen aan de specifieke, in de artikelen 9 en 13 vastgestelde prioritaire gebieden. |
De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor de toepassing van het in lid 1, onder a), bedoelde criterium teneinde dat criterium aan te passen aan de specifieke, in de artikelen 9 en 13 vastgestelde prioritaire gebieden. |
||||
|
2. Door het LIFE-programma gefinancierde projecten bevorderen waar mogelijk synergieën tussen verschillende doelstellingen en het gebruik van groene overheidsopdrachten. |
2. Door het LIFE-programma gefinancierde projecten bevorderen synergieën tussen verschillende doelstellingen en het gebruik van groene overheidsopdrachten. |
||||
|
3. In artikel 18, onder d), bedoelde geïntegreerde projecten behelzen indien passend de participatie van belanghebbenden en bevorderen zo mogelijk de coördinatie met en de beschikbaarstelling van andere financieringsbronnen van de Unie. |
3. In artikel 18, onder d), bedoelde geïntegreerde projecten behelzen de participatie van belanghebbenden en bevorderen zo mogelijk de coördinatie met en de beschikbaarstelling van andere financieringsbronnen van de Unie. |
||||
|
Overeenkomstig de beginselen van solidariteit en inspanningsverdeling zorgt de Commissie voor geografisch evenwicht in de toewijzingsprocedure voor geïntegreerde projecten. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria voor de toepassing van geografisch evenwicht op elk in artikel 18, onder d), bedoeld thematisch gebied. |
Overeenkomstig de beginselen van solidariteit en inspanningsverdeling zorgt de Commissie voor geografisch evenwicht in de toewijzingsprocedure voor geïntegreerde projecten. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria voor de toepassing van geografisch evenwicht op elk in artikel 18, onder d), bedoeld thematisch gebied. |
||||
|
4. Wanneer transnationale samenwerking essentieel is om milieubescherming en klimaatdoelstellingen te waarborgen, besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan transnationale projecten en streeft zij ernaar om minstens 15 % van de begrotingsmiddelen aan transnationale projecten toe te wijzen. |
4. Wanneer transnationale samenwerking essentieel is om milieubescherming en klimaatdoelstellingen te waarborgen, besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan transnationale projecten en streeft zij ernaar om minstens 15 % van de begrotingsmiddelen aan transnationale projecten toe te wijzen. |
||||
|
|
ziet |
Motivering
De toegankelijkheid en betrokkenheid van belanghebbenden bij geïntegreerde projecten dient waar en indien mogelijk te worden gestimuleerd.
Terwijl de resultaten van het programma in de gehele EU verspreid moeten worden, niet in het minst omdat milieu- en klimaatkwesties vaak grensoverschrijdende gevolgen hebben, zijn begrippen als „nationale quota” ongeschikt, die niet in aanmerking komen voordat de intrinsieke verdienste van de afzonderlijke voorstellen duidelijk is.
Er moet worden voorkomen dat toekomstige geïntegreerde en meerjarige projecten die voor steun in aanmerking komen, de middelen voor bestaande en deugdelijke projecten beknotten. Het is overigens dit soort acties waarvan lokale en regionale overheden het makkelijkst gebruik kunnen maken daar deze overheden niet noodzakelijk over de nodige middelen beschikken om geïntegreerde projecten op touw te zetten waarop het Commissievoorstel is gericht. Het houdt voorts steek dat door het programma LIFE gefinancierde projecten het gebruik van milieuvriendelijke overheidsopdrachten aanmoedigen.
Wijzigingsvoorstel 11
Artikel 20 - Cofinancieringspercentages en subsidiabiliteit van kosten voor projecten, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
|
Het maximumpercentage voor cofinanciering van de in artikel 18 bedoelde projecten bedraagt 70 % van de subsidiabele kosten. Bij wijze van uitzondering bedraagt het maximumpercentage voor cofinanciering voor in artikel 18, onder d) en f), bedoelde projecten 80 % van de subsidiabele kosten. |
Het maximumpercentage voor cofinanciering van de in artikel 18 bedoelde projecten bedraagt 70 % van de subsidiabele kosten. Bij wijze van uitzondering bedraagt het maximumpercentage voor cofinanciering voor in artikel 18, onder d) en f), bedoelde projecten 80 % van de subsidiabele kosten. |
Motivering
Dit plafond zou opgetrokken moeten worden tot 85 % voor minder ontwikkelde regio's (zoals vastgelegd in de structuurfondsverordeningen). Deze regio's spelen vaak een cruciale rol bij het tot staan brengen van biodiversiteitsverlies. Ultraperifere regio's kunnen wat de belangrijkste Europese fondsen betreft meestal rekenen op een cofinanciering van 85 %. Voor andere EU-programma's, zoals LIFE, zou daarom hetzelfde cofinancieringspercentage moeten gelden. In dit verband zij erop gewezen dat ultraperifere regio's in de hele EU de grootste bijdrage aan de biodiversiteit leveren. Een groot aantal voor de EU belangrijke gebieden in het Natura 2000-netwerk liggen dan ook op hun grondgebied.
Wijzigingsvoorstel 12
Artikel 20 - Cofinancieringspercentages en subsidiabiliteit van kosten voor projecten, lid 2, eerste deel over BTW
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
||||
|
Btw-afdrachten worden niet als subsidiabele kosten voor in artikel 18 bedoelde projecten beschouwd. |
Btw-afdrachten als subsidiabele kosten voor in artikel 18 bedoelde projecten beschouwd. |
Motivering
Volgens het CvdR zal het schrappen van btw als subsidiabele uitgave veel potentiële aanvragers mogelijk weerhouden van het ontwikkelen van voorstellen. Het herinnert eraan dat btw door andere EU-fondsen wordt aanvaard als subsidiabele kosten, mits de begunstigde kan aantonen dat de btw niet terugvorderbaar is.
Wijzigingsvoorstel 13
Artikel 20 - Cofinancieringspercentages en subsidiabiliteit van kosten voor projecten, lid 3 (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
CvdR-wijzigingsvoorstel |
||
|
|
|
Motivering
Volgens het CvdR zal het schrappen van personeelskosten als subsidiabele uitgave veel potentiële aanvragers mogelijk weerhouden van het ontwikkelen van voorstellen. Bovenstaande formulering herstelt deze subsidiabiliteit, zoals vermeld in de LIFE+-verordening (EG) nr. 614/2007, gepubliceerd in Publicatieblad L 309 van 20 november 2008 (zie artikel 5), waarbij echter rekening gehouden wordt met de personeelskosten, en het niet eenvoudigweg mogelijk wordt om met die kosten rekening te houden zonder nauwkeurige criteria. Voorts is de verplichting om extra personeel voor zulke projecten in te zetten voor kleine operatoren niet realistisch en staat dit de uitvoering van deze projecten in de weg, temeer daar vaak gespecialiseerd personeel met praktijkervaring vereist is. Vandaar het voorstel om de voorwaarde te beperken tot personeel dat uitdrukkelijk gedetacheerd is voor de uit deze fondsen gefinancierde projecten.
Er moet duidelijk gesteld worden dat het voor het project bedoelde personeel voltijds of in deeltijd mag werken. Anders zou er bij de berekening van de kosten van ambtenaren die werkelijk voor de gefinancierde projecten werken, sprake kunnen zijn van discriminatie. Al eerder is bij de uitvoering van dergelijke projecten in het kader van het programma LIFE namelijk al vele malen gebleken dat de deelname in deeltijd van ambtenaren hierbij van essentieel belang is. Met het oog op de financiering moeten deze kosten daarom worden onderkend.
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) CdR 6/2011 fin (par. 74)
(2) Rapport „Assessment of Territorial Impacts of the EU Life+ instrument” (beoordeling van de territoriale impact van het EU-instrument Life+), opgesteld door het secretariaat van het Comité van de Regio's, mei 2011; CdR 6/2011 fin
(3) CdR 6/2011 (paragraaf 56)
(4) Werkdocument van de diensten van de Commissie SEC(2011) 1573 final
(5) CdR 6/2011 fin, rapport „Assessment of Territorial Impacts of the EU Life+ instrument” (beoordeling van de territoriale impact van het EU-instrument Life+), opgesteld door het secretariaat van het Comité van de Regio's, mei 2011.
(6) COM(2010) 2020 final en COM(2011) 112 final.
(7) CdR 6/2011 fin (par. 6, 25, 65-69)
(8) CdR 6/2011 fin (par. 33, 37)
(9) CdR 6/2011 fin (par. 38)
(10) CdR 6/2011 fin (par. 18)
(11) CdR 25/2010 fin, CdR 159/2008 fin, CdR 47/2006 fin
(12) CdR 6/2011 fin (par. 35)
(13) COM(2011) 615 final; CdR 6/2011 fin (par. 15)
(14) CdR 6/2011 fin (par. 34)
(15) CdR 6/2011 fin (par. 9, 14)
(16) COM(2011) 112 final, 8.3.2011.
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/74 |
Advies van het Comité van de Regio's — De gunning van concessieopdrachten
2012/C 277/09
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
constateert dat de huidige regels over concessie worden gevormd door case law, en nationale regelgeving. Gezien het feit dat bepaalde concessies een invloed kunnen hebben op de interne markt, is duidelijkheid over de regels en een uniforme uitleg en aanpak wenselijk. Het Comité acht de vraag om regelgeving op dit punt daarom terecht; |
|
— |
acht het daarom van belang dat aanbestedende diensten en lidstaten vrij blijven in de keuze van het instrument waarmee zij hun taken willen uitvoeren. Vergunningen, inclusief schaarse exploitatievergunningen dienen buiten de reikwijdte van de richtlijn te vallen. Dit geldt ook voor het louter financieren van een activiteit, dat vaak gekoppeld is aan de verplichting om de ontvangen bedragen terug te betalen wanneer zij niet voor de beoogde doeleinden worden gebruikt; |
|
— |
acht nadere verduidelijking over de wijze waarop een concessie moet worden verstrekt wenselijk. Er dient een balans gevonden te worden tussen verduidelijking over bijvoorbeeld de wijze van de aankondiging en de termijnen enerzijds en de beleidsvrijheid voor aanbestedende diensten over bijvoorbeeld welke criteria zij wensen te hanteren anderzijds. Deze duidelijkheid biedt aanbestedende diensten houvast en schept de wenselijke uniformiteit in de wijze waarop lidstaten hiermee omgaan. De beleidsvrijheid doet eer aan de kennis van de aanbestedende diensten over hun concessies en erkent de autonomie van de lidstaten. Aanbestedende diensten dienen ruime mogelijkheden te hebben om te kiezen voor sociale en duurzame criteria; |
|
— |
is van mening dat dit voorstel dient te voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel: lokale en regionale overheden dienen keuzevrijheid te behouden om te beslissen de werken en diensten zelf te verrichten of de werken en diensten uit te besteden aan derden. Wanneer lokale en regionale overheden bepalen om dit uit te besteden, dan zijn deze daarin vrij om zelf het juridisch instrument te bepalen: een vergunning, een overheidsopdracht of een concessie. |
|
Rapporteur |
Henk KOOL (NL/PSE), wethouder van Den Haag |
|
Referentiedocument |
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gunning van concessieopdrachten COM(2011) 897 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
1. |
constateert dat er voor concessies geen uniform juridisch kader bestaat. Concessies voor openbare werken zijn geregeld in de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Het recht aangaande de concessies voor diensten is daarentegen uitgezonderd van de Europese aanbestedingsrichtlijnen en valt wel onder de beginselen uit het EU-Verdrag. Deze beginselen zijn verder uitgewerkt in de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie; |
|
2. |
constateert dat de beginselen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (gelijke behandeling, non-discriminatie, transparantie en evenredigheid) de lidstaten binden bij de gunning van concessieopdrachten, maar dat deze verschillend worden geïmplementeerd. Het voorstel voor één richtlijn concessies beoogt de regels rondom concessies voor werken en de concessies voor diensten in één kader te regelen. Met het voorstel wordt daarmede bereikt dat er voor het verstrekken van deze concessies op EU-niveau één richtlijn komt. Mede gezien de economische uitdagingen waar de Europese Unie voor gesteld staat, acht de Europese Commissie de verdere ontwikkeling van de interne markt van groot belang, mits de EU-regels voor concessies voldoende ruimte bieden voor eigen invulling door aanbestedende diensten; |
|
3. |
merkt op dat de wettelijke basis voor het scheppen van één juridisch kader voor concessies is te vinden in de artikelen 53 (1), 62 en 114 VWEU. Deze artikelen zien op de werking van de interne markt. Het Comité wijst er in dit verband op dat concessies voor diensten ook steeds in samenhang met de verrichting van diensten van algemeen (economisch) belang moeten worden betracht. In de voorgestelde richtlijn wordt in dit opzicht te weinig rekening gehouden met de nieuwigheden uit het Verdrag van Lissabon. Het Comité wil daarom voor dit soort diensten verdergaande uitzonderingen op de richtlijn; |
|
4. |
is van mening dat dit voorstel dient te voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel: lokale en regionale overheden dienen keuzevrijheid te behouden om te beslissen de werken en diensten zelf te verrichten of de werken en diensten uit te besteden aan derden. Wanneer lokale en regionale overheden bepalen om dit uit te besteden, dan zijn deze daarin vrij om zelf het juridisch instrument te bepalen: een vergunning, een overheidsopdracht of een concessie; |
|
5. |
stipuleert dat concessies naar hun aard complexer zijn en voor langere periode worden afgesloten. Eerder heeft het Comité geadviseerd dat wanneer tot regelgeving omtrent concessieopdrachten wordt overgegaan, deze flexibel en eenvoudig dient te zijn, CdR 21/2010. Juridische onduidelijkheid moet echter worden voorkomen. |
GEZIEN HET BOVENSTAANDE, HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
6. |
wil dat in artikel 1 van de richtlijn of op zijn minst in de overwegingen duidelijk wordt gemaakt dat deze richtlijn niet betrekking heeft op de overdracht van taken en bevoegdheden van de ene publieke instantie aan de andere. Bovendien moeten de sectoren waarvoor in het EU-recht al sectorspecifieke regelgeving bestaat of die door de Europese wetgever bewust niet zijn gereguleerd, van de richtlijn worden uitgesloten; |
|
7. |
erkent dat boven een bepaalde waarde concessies invloed hebben op de interne markt en daardoor onderwerp kunnen zijn van EU-regelgeving; |
|
8. |
constateert dat de huidige regels over concessie worden gevormd door case law, en nationale regelgeving. Gezien het feit dat bepaalde concessies een invloed kunnen hebben op de interne markt, is duidelijkheid over de regels en een uniforme uitleg en aanpak wenselijk. Het Comité acht de vraag om regelgeving op dit punt daarom terecht; |
|
9. |
constateert dat concessies echter in de verschillende lidstaten zeer verschillend worden ingezet. Dit heeft mede te maken met andere nationale instrumenten die de lidstaat heeft om activiteiten te reguleren of te gunnen. De gevolgen van een richtlijn kunnen hierdoor per lidstaat verschillen. De Commissie moet daarom duidelijk maken en definiëren welke typen overeenkomsten worden beschouwd als „concessies” en welke soorten contractuele verhoudingen onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen; |
|
10. |
acht het daarom van belang dat aanbestedende diensten en lidstaten vrij blijven in de keuze van het instrument waarmee zij hun taken willen uitvoeren. Vergunningen, inclusief schaarse exploitatievergunningen dienen buiten de reikwijdte van de richtlijn te vallen. Dit geldt ook voor het louter financieren van een activiteit, dat vaak gekoppeld is aan de verplichting om de ontvangen bedragen terug te betalen wanneer zij niet voor de beoogde doeleinden worden gebruikt; |
|
11. |
spreekt zijn zorg uit dat het creëren van een aanbestedingsplicht voor het verstrekken van dergelijke nationale instrumenten te veel ingrijpt op de nationale autonomie van lidstaten. Het Comité is daarom verheugd dat uit de preambule blijkt dat de Europese Commissie vindt dat dergelijke staatshandelingen niet als concessie dienen te kwalificeren maar acht een expliciete uitzondering in een artikel hiervoor tevens nodig; |
|
12. |
is van mening dat de richtlijn dient te zien op concessies die invloed hebben op de interne markt. De concessies die gezien hun waarde geen invloed hebben op de interne markt, dienen onderhands verstrekt te kunnen worden; |
|
13. |
acht dit onderscheid van grote betekenis voor het mkb. Aanbestedende diensten hebben hierdoor de ruimte om een mkb-vriendelijk concessiebeleid voeren; |
|
14. |
spreekt haar zorg uit over complexiteit van regelgeving. Aanbestedende diensten ervaren de huidige aanbestedingsrichtlijnen als onnodig complex. De zorg bestaat dat deze richtlijn over concessies eveneens uit zal groeien tot een complexe materie. Het Comité is van mening dat concessies niet één op één gelijk kunnen worden gesteld met de regels in de Europese aanbestedingsrichtlijnen en roept de Commissie daarom op om de richtlijn en de eventueel daarop volgende Mededelingen van de Europese Commissie simpel te houden; |
|
15. |
acht nadere verduidelijking over de wijze waarop een concessie moet worden verstrekt wenselijk. Er dient een balans gevonden te worden tussen verduidelijking over bijvoorbeeld de wijze van de aankondiging en de termijnen enerzijds en de beleidsvrijheid voor aanbestedende diensten over bijvoorbeeld welke criteria zij wensen te hanteren anderzijds. Deze duidelijkheid biedt aanbestedende diensten houvast en schept de wenselijke uniformiteit in de wijze waarop lidstaten hiermee omgaan. De beleidsvrijheid doet eer aan de kennis van de aanbestedende diensten over hun concessies en erkent de autonomie van de lidstaten. Aanbestedende diensten dienen ruime mogelijkheden te hebben om te kiezen voor sociale en duurzame criteria. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Overweging 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Voor deze sectoren bestaat al specifieke wetgeving.
Wijzigingsvoorstel 2
Overweging 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
De scheidslijn tussen een vergunning, een schaarse vergunning waarbij de aanbestedende dienst een exploitatierecht verstrekt en een concessie dient te worden verduidelijkt.
Een vergunning kan de wijze waarop een activiteit plaatsvindt aan bepaalde eisen onderwerpen. Maar daarnaast zijn er ook vergunningen die bepaalde activiteiten zelf beperken. Er is dan sprake van een exploitatievergunning of schaarse vergunning. Dit gebeurt meestal vanuit het perspectief van openbare orde, volksgezondheid en/of veiligheid. Te denken valt aan een exploitatievergunning voor prostitutie, horeca en casino's.
Een concessieovereenkomst heeft raakvlakken met een dergelijke exploitatievergunning. Het belangrijkste verschil ligt in het feit dat bij een concessieovereenkomst de nakoming van de activiteit van wezenlijk belang is voor de aanbestedende dienst. Daarom is bij een concessieovereenkomst de nakoming van de activiteit juridisch afdwingbaar. Als de nakoming van activiteit waarop het exploitatierecht ziet juridisch afdwingbaar is, dan kan een „bezwarende titel” worden aangenomen. Dit criterium wordt ook gehanteerd bij de definitie van de overheidsopdracht.
Van belang is dat aanbestedende diensten en lidstaten vrij blijven in de keuze voor het instrument waarmee zij hun taken willen uitvoeren. Een vergunning, een exploitatievergunning en een schaarse vergunning dienen buiten de reikwijdte van de richtlijn te vallen. Het is niet wenselijk dat er voor het verstrekken van dergelijke vergunningen een transparantie c.q. aanbestedingsplicht geldt. De nationale en decentrale regelgeving dient het uitgangspunt te zijn voor het bepalen aan wie een vergunning verstrekt wordt. Uit overweging 6 van de preambule blijkt dat de Europese Commissie deze mening deelt.
De definitie van een concessie refereert weliswaar aan de vorm van een overeenkomst maar dergelijke criteria worden functioneel uitgelegd. Hierdoor kan het voorkomen dat een vergunning toch als concessie wordt aangemerkt. Daarom dient het verschil tussen een (exploitatie)vergunning en een concessie duidelijker te worden opgenomen in de preambule en de definitie van concessies.
Concessies moeten goed afgebakend worden ten opzichte van overheidstaken, zoals het afgeven van bevoegdverklaringen en vergunningen.
Wijzigingsvoorstel 3
Overweging 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Bedoeling van dit wijzigingsvoorstel is opnieuw op ondubbelzinnige manier een basisbeginsel te onderschrijven dat reeds in Richtlijn 2004/17/EG over opdrachten in specifieke sectoren werd gehanteerd, met name dat „rechten die in enige vorm, ook via concessieovereenkomsten, door een lidstaat aan een beperkt aantal ondernemingen zijn toegekend op basis van objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria die eenieder die daaraan voldoet de mogelijkheid bieden van deze rechten gebruik te maken, […] niet [kunnen] worden aangemerkt als bijzondere of uitsluitende rechten” (overweging 25). Het is dan ook niet aangewezen dit principe te beperken door een aantal handelingen van de Europese Unie op te sommen, aangezien deze opsomming bindend kan lijken en bijgevolg de indruk kan geven dat andere wetgevende of reglementaire handelingen van lidstaten uitgesloten zijn, ook al beantwoorden ze aan dezelfde objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria.
Wijzigingsvoorstel 4
Overweging 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Het voorbereiden en uitvoeren van een concessie kan jaren kosten. Het is aannemelijk dat er in de voorbereiding allerlei externe adviezen door de aanbestedende dienst moeten worden ingewonnen. Deze adviezen zouden volgens de definitie bij de waardebepaling van de concessie meetellen. Dat is niet logisch. Opdrachten die anders van aard zijn en aan een andere partij worden verstrekt zouden geen onderdeel moeten uitmaken van de waardebepaling van de concessie. Als deze opdrachten een bepaalde waarde vertegenwoordigen moeten ze op basis van de aanbestedingsrichtlijn en conform die richtlijn worden aanbesteed.
Dit is ook in lijn met eerdere adviezen van het Comité over het niet onnodig clusteren van opdrachten.
Zie wijzigingsvoorstel 14.
Wijzigingsvoorstel 5
Overweging 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
De wensen van het EP t.a.v. de watersector blijken duidelijk uit zijn resoluties van 14 januari 2004, 10 maart 2004 en 31 mei 2006. In tegenstelling tot de sectoren energie, telecommunicatie of post wil het EP modernisering i.p.v. liberalisering voor de watersector. Daaruit blijkt dat het wil dat economische beginselen stroken met normen voor kwaliteit, milieu en efficiëntie. Daarom mag horizontale regelgeving niet in bijkomende regels resulteren.
Wijzigingsvoorstel 6
Nieuwe overweging na overweging 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||
|
|
|
Motivering
De wetgeving inzake de eengemaakte markt mag niet van toepassing zijn op de modaliteiten van de samenwerking tussen openbare instanties (conventionele of institutionele verdeling van bevoegdheden in het kader van de samenwerking tussen gemeenten).
Wijzigingsvoorstel 7
Overweging 20
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Het fundamentele onderscheid tussen prioritaire en niet-prioritaire diensten („A”- en „B”-diensten) en de aanbestedingsrechtelijke voorrang voor B-diensten moeten worden gehandhaafd. Uit het oogpunt van de interne markt zijn sociale en gezondheidsdiensten nauwelijks relevant en worden doorgaans plaatselijk verleend. Water is van levensbelang. Daarom moet er in die sector zeer voorzichtig worden gehandeld en dient rekening te worden gehouden met specifieke milieu- en hygiëneaspecten. Ook in overeenstemming met artikel 17 van Richtlijn 2006/123/EG (diensten op de interne markt) moet watervoorziening buiten de concessierichtlijn blijven.
Wijzigingsvoorstel 8
Overweging 22
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Het Comité stelt voor deze passage te schrappen.
Er zijn exploitatievergunningen die bepaalde activiteiten reguleren en die in aantal beperkt zijn waarvan het niet wenselijk is om ze aan te besteden. Het betreft activiteiten die niet voor de betreffende overheid of het algemeen belang worden uitgevoerd maar juist door die overheid als mogelijk schadelijk worden ervaren en daarom gereguleerd moeten worden. Bijvoorbeeld de prostitutievergunning. Het kenmerk dat een bepaald type exploitatievergunning in aantal is beperkt zou daarom niet automatisch een soort transparante gunningsprocedure moeten inhouden.
Zie ook wijzigingsvoorstel 4.
Wijzigingsvoorstel 9
Overweging 25
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Zie ook wijzigingsvoorstellen 23 en 28.
Wijzigingsvoorstel 10
Artikel 1, nieuw lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied |
Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied |
|
[…] |
[…] |
|
|
|
Motivering
Het Comité is van mening dat deze richtlijn alleen moet zien op concessies die invloed hebben op de interne markt. Bij concessies onder de Europese drempels is er geen sprake van een „grensoverschrijdend belang” en de interne markt is daarom niet in het geding. Met deze aanvulling wordt de beleidsvrijheid van aanbestedende diensten gewaarborgd.
Wijzigingsvoorstel 11
Artikel 2, lid 1, punt 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 2 Definities |
Artikel 2 Definities |
|
1. In deze richtlijn gelden de volgende definities: |
1. In deze richtlijn gelden de volgende definities: |
|
[…] |
[…] |
|
(7) Een „concessie voor diensten”: een contract onder bezwarende titel dat schriftelijk tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten wordt gesloten en de verrichting van diensten met uitzondering van die als bedoeld in de punten 2 en 4 als voorwerp heeft, waarbij de tegenprestatie voor de te verrichten diensten bestaat hetzij uitsluitend in het recht de diensten die het voorwerp van het contract vormen, te exploiteren, hetzij in dit recht, gepaard gaande met een prijs. |
(7) Een „concessie voor diensten”: een contract onder bezwarende titel dat schriftelijk tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten wordt gesloten en de verrichting van diensten met uitzondering van die als bedoeld in de punten 2 en 4 als voorwerp heeft, waarbij de tegenprestatie voor de te verrichten diensten bestaat hetzij uitsluitend in het recht de diensten die het voorwerp van het contract vormen, te exploiteren, hetzij in dit recht, gepaard gaande met een prijs. |
|
|
Motivering
De scheidslijn tussen een vergunning, een schaarse vergunning waarbij de aanbestedende dienst een exploitatie recht verstrekt en een concessie dient te worden verduidelijkt.
Een vergunning kan de wijze waarop een activiteit plaatsvindt aan bepaalde eisen onderwerpen. Maar daarnaast zijn er ook vergunningen die bepaalde activiteiten zelf beperken. Er is dan sprake van een exploitatievergunning of schaarse vergunning. Dit gebeurt meestal vanuit het perspectief van openbare orde, volksgezondheid en/of veiligheid. Te denken valt aan een exploitatievergunning voor prostitutie, horeca en casino's.
Een concessieovereenkomst heeft raakvlakken met een dergelijke exploitatievergunning. Het belangrijkste verschil ligt in het feit dat bij een concessieovereenkomst de nakoming van de activiteit van wezenlijk belang is voor de aanbestedende dienst. Daarom is bij een concessieovereenkomst de nakoming van de activiteit juridisch afdwingbaar. Als de nakoming van activiteit waarop het exploitatierecht ziet juridisch afdwingbaar is, dan kan een „bezwarende titel” worden aangenomen. Dit criterium wordt ook gehanteerd bij de definitie van de overheidsopdracht.
Van belang is dat aanbestedende diensten en lidstaten vrij blijven in de keuze voor het instrument waarmee zij hun taken willen uitvoeren. Een vergunning, een exploitatievergunning en een schaarse vergunning dienen buiten de reikwijdte van de richtlijn te vallen. Het is niet wenselijk dat er voor het verstrekken van dergelijke vergunningen een transparantie c.q. aanbestedingsplicht geldt. De nationale en decentrale regelgeving dient het uitgangspunt te zijn voor het bepalen aan wie een vergunning verstrekt wordt. Uit overweging 6 van de preambule blijkt dat de Europese Commissie deze mening deelt.
De definitie van een concessie refereert weliswaar aan de vorm van een overeenkomst maar dergelijke criteria worden functioneel uitgelegd. Hierdoor kan het voorkomen dat een vergunning toch als concessie wordt aangemerkt. Daarom dient het verschil tussen een (exploitatie)vergunning en een concessie duidelijker te worden opgenomen in de preambule en de definitie van concessies.
Wijzigingsvoorstel 12
Artikel 2, lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 2 Definities 2. Het recht de werken of diensten te exploiteren als bedoeld in de punten 2, 4 en 7 van de eerste alinea houdt de overdracht aan de concessiehouder in van het wezenlijk operationeel risico. De concessiehouder wordt geacht het wezenlijk operationeel risico op zich te nemen wanneer er geen garantie voorhanden is dat de gedane investeringen of de kosten die gemaakt zijn bij het exploiteren van de werken of diensten die het voorwerp van de concessie vormen, kunnen worden terugverdiend. […] |
Artikel 2 Definities 2. Het recht de werken of diensten te exploiteren als bedoeld in de punten 2, 4 en 7 van de eerste alinea houdt de overdracht aan de concessiehouder in van het operationeel risico. De concessiehouder wordt geacht het operationeel risico op zich te nemen wanneer er geen garantie voorhanden is dat de gedane investeringen of de kosten die gemaakt zijn bij het exploiteren van de werken of diensten die het voorwerp van de concessie vormen, kunnen worden terugverdiend. […] |
Motivering
Er zou niet moeten worden gesproken over „wezenlijk” operationeel risico. Als het gaat over overheidsopdrachten, levert het onderscheiden, of definiëren, van het operationeel risico in de praktijk op lokaal niveau aanzienlijke problemen op. De door de Commissie voorgestelde definitie van „wezenlijk operationeel risico” gaat veel verder dan de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, dat voor het financieel risico geen heel strikte vereisten formuleert. Het Hof gaat zelfs bij verplichte aansluiting en gebruik bij watervoorziening (zie punten 72-76 van arrest C-206/08 van 10 september 2009, WAVZ Gotha) van een aanbestedingsvrije dienstenconcessie uit.
Wijzigingsvoorstel 13
Artikel 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Artikel 5 Drempels |
Artikel 5 Drempels |
||||
|
1. Deze richtlijn is van toepassing op de volgende concessies waarvan de waarde 5 000 000 EUR of meer bedraagt: |
1. Deze richtlijn is van toepassing op de volgende concessies waarvan de waarde 5 000 000 EUR of meer bedraagt : |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
2. Concessies voor diensten waarvan de waarde 2 500 000 EUR of meer, maar minder dan 5 000 000 EUR bedraagt, met uitzondering van sociale diensten en andere specifieke diensten, zijn onderworpen aan de verplichting een aankondiging van de gunning van een concessie in overeenstemming met de artikelen 27 en 28 te publiceren. |
2. Concessies voor diensten waarvan de waarde 2 500 000 EUR of meer, maar minder dan 5 000 000 EUR bedraagt, met uitzondering van sociale diensten en andere specifieke diensten, zijn onderworpen aan de verplichting een aankondiging van de gunning van een concessie in overeenstemming met de artikelen 27 en 28 te publiceren. |
||||
|
|
Motivering
Concessies kunnen een lange looptijd hebben omdat de betreffende ondernemer zijn investering moet kunnen terugverdienen. Bij een concessies met een lange looptijd is een drempelwaarde van 5 000 000 EUR voor de totale waarde van de concessie laag. Het jaarlijkse bedrag dat de ondernemer verdient met de concessie is echter niet zodanig dat het invloed heeft op de interne markt. Daarom wordt een onderscheid aangeraden.
Wijzigingsvoorstel 14
Artikel 6, lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 6 Methoden voor de berekening van de geraamde waarde van concessies |
Artikel 6 Methoden voor de berekening van de geraamde waarde van concessies |
|
2. De geraamde waarde van een concessie wordt berekend als de waarde van een geheel van werken of diensten, zelfs indien deze middels verschillende opdrachten worden aangekocht, wanneer de opdrachten deel uitmaken van één project. Aanwijzingen voor het bestaan van één enkel project bestaan in het algeheel voorafgaand plannen en ontwerpen door de aanbestedende dienst of aanbestedende entiteit, het feit dat de verschillende aangekochte onderdelen één economische en technische functie vervullen of dat zij anderszins logisch met elkaar verbonden zijn. |
2. De geraamde waarde van een concessie wordt berekend geheel |
|
Wanneer de aanbestedende dienst of de aanbestedende entiteit voorziet in prijzengeld of betalingen aan gegadigden of inschrijvers, berekent hij deze door in de geraamde waarde van de concessie. |
Wanneer de aanbestedende dienst of de aanbestedende entiteit voorziet in prijzengeld of betalingen aan gegadigden of inschrijvers, berekent hij deze door in de geraamde waarde van de concessie. |
Motivering
Zie wijzigingsvoorstel 8.
Wijzigingsvoorstel 15
Artikel 8, lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Artikel 8 Uitsluitingen die van toepassing zijn op door aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten gegunde concessies |
Artikel 8 Uitsluitingen die van toepassing zijn op door aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten gegunde concessies |
||||
|
5. Deze richtlijn is niet van toepassing op concessies voor diensten betreffende: |
5. Deze richtlijn is niet van toepassing op concessies voor diensten betreffende: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
De in de eerste alinea, onder b) bedoelde uitzendingen omvatten alle transmissie en distributie met gebruik van elektronische netwerk in welke vorm dan ook. |
De in de eerste alinea, onder b) bedoelde uitzendingen omvatten alle transmissie en distributie met gebruik van elektronische netwerk in welke vorm dan ook. |
Motivering
Consistent met wijzigingsvoorstel 5 m.b.t. overweging 11.
Wijzigingsvoorstel 16
Artikel 15, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten |
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten |
||||
|
1. Een concessie die door een aanbestedende dienst of een aanbestedende entiteit als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4 is gegund aan een andere rechtspersoon valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: |
1. Een concessie die door een aanbestedende dienst of een aanbestedende entiteit als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4 is gegund aan een andere rechtspersoon valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Een aanbestedende dienst of een aanbestedende entiteit als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4 wordt geacht op een rechtspersoon toezicht zoals op zijn eigen diensten uit te oefenen in de zin van punt a) van de eerste alinea wanneer hij zowel op strategische doelstellingen als significante beslissingen van de gecontroleerde rechtspersoon een beslissende invloed uitoefent. |
Een aanbestedende dienst of een aanbestedende entiteit als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4 wordt geacht op een rechtspersoon toezicht zoals op zijn eigen diensten uit te oefenen in de zin van punt a) van de eerste alinea wanneer hij zowel op strategische doelstellingen als significante beslissingen van de gecontroleerde rechtspersoon een beslissende invloed uitoefent. |
Wijzigingsvoorstel 17
Artikel 15, lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten 2. Lid 1 is eveneens van toepassing wanneer een gecontroleerde entiteit die een aanbestedende dienst of een aanbestedende entiteit is als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4, een concessie gunt aan haar controlerende entiteit of aan een andere rechtspersoon die door dezelfde aanbestedende dienst wordt gecontroleerd, mits er geen privé-deelneming is in de rechtspersoon aan wie de overheidsconcessie wordt gegund. |
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten 2. Lid 1 is eveneens van toepassing wanneer een gecontroleerde entiteit die een aanbestedende dienst of een aanbestedende entiteit is als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4, een concessie gunt aan haar controlerende of aan een andere rechtspersoon die door dezelfde aanbestedende dienst wordt gecontroleerd, mits er geen privé-deelneming is in de rechtspersoon aan wie de overheidsconcessie wordt gegund. |
Motivering
De betreffende bepaling dient alleen te gelden voor „operationele” of „actieve” privédeelnemingen in het kapitaal van gecontroleerde rechtspersonen waarmee de managementbeslissingen van de gecontroleerde rechtspersoon kunnen worden beïnvloed. Dit moet zuivere kapitaaldeelnemingen in de rechtspersoon, zoals stille deelnemingen, mogelijk maken, zonder afbreuk te doen op de uitzondering voor inhouse samenwerkingsverbanden of horizontale publiek-publieke samenwerking. De Commissie spreekt zich in haar mededeling van 5 februari 2008 over geïnstitutionaliseerde publiek-private samenwerking (geïnstitutionaliseerde PPS) in soortgelijke bewoordingen uit. Om ervoor te zorgen dat lokale en regionale overheden de burgers diensten kunnen leveren tegen een redelijke prijs, is het noodzakelijk dat zuivere kapitaaldeelnemingen mogelijk zijn.
Wijzigingsvoorstel 18
Artikel 15, lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten |
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten |
||||
|
3. Een aanbestedende dienst of een aanbestedende entiteit als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4, die geen toezicht over een rechtspersoon uitoefent in de zin van lid 1, kan niettemin zonder toepassing van de bepalingen van deze richtlijn een concessie gunnen aan een rechtspersoon die hij gezamenlijk met andere aanbestedende diensten of entiteiten controleert, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: |
3. Een aanbestedende dienst of een aanbestedende entiteit als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4, die geen toezicht over een rechtspersoon uitoefent in de zin van lid 1, kan niettemin zonder toepassing van de bepalingen van deze richtlijn een concessie gunnen aan een rechtspersoon die hij gezamenlijk met andere aanbestedende diensten of entiteiten controleert, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
[…] |
[…] |
Motivering
Consistent met wijzigingsvoorstel 16 m.b.t. artikel 15, lid 1.
Wijzigingsvoorstel 19
Artikel 15, lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten |
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten |
||||
|
4. Een overeenkomst tussen twee of meer aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4 wordt niet geacht een concessie te zijn in de zin van punt 1 van lid 1 van artikel 2 van deze richtlijn wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: |
4. Een overeenkomst tussen twee of meer aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten als bedoeld in lid 1, eerste alinea, van artikel 4 wordt niet geacht een concessie te zijn in de zin van punt 1 van lid 1 van artikel 2 van deze richtlijn wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Concessieopdrachten tussen aanbestedende diensten zouden (in het kader van verantwoord omgaan met belastinggeld) volledig vrijgesteld moeten worden van de aanbestedingsregels, onder de voorwaarden zoals genoemd in sub c t/m e.
Het moet voor aanbestedende diensten ook mogelijk zijn om samen te werken op gebieden die geen rechtstreekse openbare diensten betreffen. Te denken valt aan een samenwerking op processen die hun organisaties faciliteren en ondersteunen zoals ICT, huisvesting, inkoop en catering.
Dergelijke samenwerking tussen aanbestedende diensten is niet altijd gelijkwaardige samenwerking. Het komt voor dat grotere overheden werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van kleinere overheden. Het is daarom wenselijk dat de ene aanbestedende dienst een concessieopdracht mag uitvoeren voor een andere aanbestedende dienst. Dat is in het belang van zuinig omgaan met overheidsgeld.
In de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie staat niet dat maximaal 10 % van de omzet van de aanbestedende diensten op de open markt mag worden behaald. Hoe groot het deel van de omzet is, moet veeleer afhangen van wat voor soort activiteit het is en van andere relevante factoren. Het is belangrijk dat niet elke vorm van privé-deelneming een uitzondering onmogelijk maakt. Alleen wanneer het om een actieve privé-deelneming gaat, d.w.z. wanneer de aandeelhouder een privé-onderneming is die actief is op de markt, is er sprake van een aanbestedingsverplichting.
Wijzigingsvoorstel 20
Artikel 15, lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten |
Artikel 15 Betrekkingen tussen autoriteiten |
|
5. De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde afwezigheid van privé-deelneming wordt gecontroleerd bij de gunning van de concessie of de sluiting van de overeenkomst. |
5. |
|
De uitzonderingen waarin dit artikel voorziet, zijn niet langer van toepassing zodra een privé-deelneming plaatsvindt, hetgeen tot gevolg heeft dat de lopende concessies voor concurrentie moeten worden opengesteld door middel van gewone procedures voor de gunning van concessies. |
Motivering
Vanwege de nagestreefde vereenvoudiging en stroomlijning van de concessiegunningswetgeving moeten uitvoerige toelichtingen in de wettekst die niet tot meer rechtszekerheid leiden en bovendien verder gaan dan de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, worden vermeden.
Wijzigingsvoorstel 21
Artikel 26, lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 26 Concessieaankondigingen |
Artikel 26 Concessieaankondigingen |
|
3. Aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten die een concessie voor sociale en andere specifieke diensten wensen te gunnen, maken zo spoedig mogelijk na het begin van het begrotingsjaar hun voornemen om de concessie te gunnen bekend middels de publicatie van een vooraankondiging. Deze aankondigingen bevatten de in bijlage XIII vastgestelde informatie. |
|
Motivering
Sociale diensten zijn niet of in heel geringe mate relevant voor de interne markt en worden doorgaans lokaal verricht. Op dit gebied vormen de informatieverplichtingen voor de aanbestedende diensten dus een disproportionele belasting. Juist voor deze diensten mag het, gelet op de hoofddoelstelling van de hervorming, te weten vereenvoudiging van het aanbestedingsrecht, in die zin niet tot een strengere regeling komen.
Wijzigingsvoorstel 22
Artikel 35
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||||||
|
Artikel 35 Procedurele waarborgen |
Artikel 35 Procedurele waarborgen |
||||||||
|
1. Aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten nemen in de aankondiging van de opdracht, in de uitnodiging tot het indienen van inschrijvingen of in de concessiedocumenten een beschrijving op van de concessie, de gunningscriteria en de te vervullen minimumeisen. Deze informatie moet het mogelijk maken de aard en het toepassingsgebied van de concessie te bepalen en ondernemers in de mogelijkheid stellen te besluiten of zij verzoeken aan de concessiegunningsprocedure deel te nemen. De beschrijving, de gunningscriteria en de minimumeisen mogen in de loop van de onderhandelingen niet worden gewijzigd. |
1. Aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten nemen in de aankondiging van de opdracht, in de uitnodiging tot het indienen van inschrijvingen of in de concessiedocumenten een beschrijving op van de concessie, de gunningscriteria en de te vervullen minimumeisen. Deze informatie moet het mogelijk maken de aard en het toepassingsgebied van de concessie te bepalen en ondernemers in de mogelijkheid stellen te besluiten of zij verzoeken aan de concessiegunningsprocedure deel te nemen. |
||||||||
|
|
|||||||||
|
|
|
||||||||
|
|
|
Motivering
Een aanbestedende dienst kan er behoefte aan hebben om gedurende de procedure naar aanleiding van vragen en opmerkingen van inschrijvers een wijziging c.q. aanpassing te maken in de concessie. Door middel van de onderhandelingen c.q. dialoogronden tracht de aanbestedende dienst een betere match tussen vraag en aanbod te creëren. Het moet daarom mogelijk zijn om de minimumeisen en subgunningscriteria gedeeltelijk te wijzigen en aan te vullen naar aanleiding van nieuwe inzichten die zijn opgedaan tijdens de onderhandelingen c.q. dialoogronden anders verliest deze aanbestedingsprocedure zijn nut.
Bij een wezenlijke wijziging van de opdracht dient momenteel de procedure te worden stopgezet en moet een heraanbesteding plaatsvinden. Het Comité beveelt daarom aan om een eenvoudige wijze te creëren waarop aanbestedende diensten hun concessie kunnen wijzigen, zoals een officiële rectificatie met een korte verlenging van de indieningstermijn van de inschrijvingen.
Wijzigingsvoorstel 23
Artikel 36, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Artikel 36 Selectie en kwalitatieve beoordeling van gegadigden |
Artikel 36 Selectie en kwalitatieve beoordeling van gegadigden |
||||
|
1. De aanbestedende diensten specificeren in de concessieaankondiging de deelnemingsvoorwaarden betreffende: |
1. De aanbestedende diensten specificeren in de concessieaankondiging, de deelnemingsvoorwaarden betreffende: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
De aanbestedende diensten beperken alle voorwaarden voor deelneming tot die welke geschikt zijn ervoor te zorgen dat een gegadigde of inschrijver over de juridische, financiële, commerciële en technische capaciteit beschikt om de te gunnen concessie uit te voeren. Alle eisen houden verband en zijn strikt evenredig met het voorwerp van de opdracht, rekening houdend met de noodzaak om voor echte concurrentie te zorgen. |
De aanbestedende diensten beperken alle voorwaarden voor deelneming tot die welke geschikt zijn ervoor te zorgen dat een gegadigde of inschrijver over de juridische, financiële, commerciële en technische capaciteit beschikt om de te gunnen concessie uit te voeren. eisen rekening houden met de noodzaak om voor echte concurrentie te zorgen. |
||||
|
De aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten vermelden tevens in de concessieaankondiging de in te dienen referentie(s) als bewijs van de economische capaciteit van de ondernemer. De vereisten met betrekking tot deze referenties zijn niet-discriminerend en zijn evenredig met het voorwerp van de concessie. |
De aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten vermelden tevens in de concessieaankondiging de in te dienen referentie(s) als bewijs van de economische capaciteit van de ondernemer. De vereisten met betrekking tot deze referenties zijn niet-discriminerend en zijn evenredig met het voorwerp van de concessie. |
Motivering
Zie ook wijzigingsvoorstellen 2 en 28.
Wijzigingsvoorstel 24
Artikel 36, lid 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 36 Selectie en kwalitatieve beoordeling van gegadigden 7. De lidstaten mogen erin voorzien dat aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten elke ondernemer van deelneming aan de gunning van een concessie uitsluiten indien een van de volgende voorwaarden is vervuld: |
Artikel 36 Selectie en kwalitatieve beoordeling van gegadigden 7. mogen erin voorzien dat aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten elke ondernemer van deelneming aan de gunning van een concessie uitsluiten indien een van de volgende voorwaarden is vervuld: |
|
[…] |
[…] |
Motivering
Het Comité acht dit een bevoegdheid van de aanbestedende diensten.
Wijzigingsvoorstel 25
Artikel 38, nieuw lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 38 Termijnen voor de indiening van aanvragen voor de concessie |
Artikel 38 Termijnen voor de indiening van aanvragen voor de concessie |
|
[…] |
[…] |
|
|
|
Motivering
Voor bepaalde concessies is niet veel belangstelling. Het is onnodig om een volledige procedure te doorlopen indien er slechts 1 partij geïnteresseerd is. Bovendien zal een vrije onderhandeling in zo'n situatie tot een voor de aanbestedende dienst gunstiger resultaat leiden.
Wijzigingsvoorstel 26
Artikel 39, lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 39 Criteria voor de gunning van concessies |
Artikel 39 Criteria voor de gunning van concessies |
|
2. De gunningscriteria houden verband met het voorwerp van de concessie en verschaffen de aanbestedende dienst of aanbestedende entiteit geen onbeperkte keuzevrijheid. |
|
|
Die criteria zorgen voor effectieve mededinging en gaan van eisen vergezeld die het mogelijk maken de door de inschrijvers verstrekte informatie daadwerkelijk te controleren. De aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten controleren op basis van door de inschrijvers verstrekte informatie en bewijs daadwerkelijk of de inschrijvingen voldoen aan de gunningscriteria. |
Motivering
Deze bepaling is overbodig. Ze voegt niets toe en dient met het oog op de nagestreefde vereenvoudiging geschrapt te worden. Ze is reeds opgenomen in de algemene principes van het primair recht.
Wijzigingsvoorstel 27
Artikel 39, lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 39 Criteria voor de gunning van concessies 4. De lidstaten mogen erin voorzien dat aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten de gunning van concessies baseren op het criterium van de economisch voordeligste inschrijving, met inachtneming van lid 2. Deze criteria mogen naast prijs of kosten elk van de volgende criteria omvatten: |
Artikel 39 Criteria voor de gunning van concessies 4. De lidstaten mogen erin voorzien dat aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten de gunning van concessies baseren op het criterium van de economisch voordeligste inschrijving, met inachtneming van lid 2. Deze criteria mogen naast prijs of kosten elk van de volgende criteria omvatten: |
|
[…] |
[…] |
Motivering
Het Comité acht het wenselijk dat het criterium laagste prijs blijft behouden. In de huidige omschrijving is het onduidelijk of dit mogelijk is. Ook bij het gunningscriterium „laagste prijs” kan kwaliteit een rol spelen, namelijk in de vorm van minimumeisen. Aanbestedende diensten moeten hier een eigen keuze in kunnen maken. Daarnaast moeten aanbestedende diensten ook vaak een bezuinigingsdoelstelling halen, die ook meegenomen moet worden in de afweging voor de keuze van het gunningscriterium.
Wijzigingsvoorstel 28
Artikel 39, lid 4, onder a)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Artikel 39 Criteria voor de gunning van concessies |
Artikel 39 Criteria voor de gunning van concessies |
||||
|
4. […] |
4. […] |
||||
|
|
||||
|
[…] |
[…] |
Motivering
Sommige aanbestedende diensten willen sociale criteria kunnen stellen aan hun overheidsopdrachten en concessies. Deze sociale criteria kunnen nu meestal geen onderdeel van de beoordeling uitmaken omdat deze sociale criteria onvoldoende rechtstreeks verband hebben met de opdracht. Om die reden is dit toegevoegd in de aanbestedingsrichtlijn. Aangeraden wordt in de richtlijn voor concessies expliciet aan te geven dat het stellen van sociale criteria mogelijk is. Zo wordt aanbestedende diensten die dit wensen de mogelijkheid geboden om sociale criteria te stellen. In punt 29 van de preambule wordt naar dergelijke sociale voorwaarden verwezen maar het komt niet terug in het betreffende artikel.
Zie ook wijzigingsvoorstellen 2 en 25.
Wijzigingsvoorstel 29
Artikel 40, lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 40 Berekening van levenscycluskosten |
Artikel 40 Berekening van levenscycluskosten |
|
3. Telkens wanneer een gemeenschappelijke methodologie voor de berekening van levenscycluskosten wordt vastgesteld in het kader van een wetgevingshandeling van de Unie, inclusief bij gedelegeerde handelingen ingevolge sectorspecifieke wetgeving, is deze van toepassing wanneer berekening van de levenscycluskosten deel uitmaakt van de in artikel 39, lid 4, bedoelde gunningscriteria. |
|
|
Een lijst van die wetgevings- en gedelegeerde handelingen is vastgesteld in bijlage II. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de actualisering van deze lijst wanneer die wijzigingen op basis van de vaststelling van nieuwe wetgeving, intrekking of wijziging van die wetgeving noodzakelijk zijn. |
Motivering
Het is een goede zaak dat de Commissie de aanbestedende diensten ertoe aanzet om bij de gunning van concessies rekening te houden met levenscycluskosten. De onderhavige verplichting gaat echter te ver, omdat ze betrekking heeft op een toekomstige en nog niet vaststaande berekeningsmethode. De vastlegging van een wettelijke verplichting om rekening te houden met een niet-bestaande methode moet vanwege de onvoorspelbaarheid worden afgewezen.
Wijzigingsvoorstel 30
Artikel 42, lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 42 Wijzigingen van concessies gedurende de looptijd ervan 4. Wanneer de waarde van een wijziging in geld kan worden uitgedrukt, wordt de wijziging niet geacht wezenlijk te zijn in de zin van lid 1 wanneer de waarde ervan de in artikel 5 vastgestelde drempels niet overschrijdt en wanneer deze minder dan 5 % van de prijs van de oorspronkelijke opdracht bedraagt, mits de wijziging de algehele aard van de opdracht niet verandert. Wanneer een aantal opeenvolgende wijzigingen plaatsvinden, wordt de waarde beoordeeld aan de hand van de cumulatieve waarde van de opeenvolgende wijzigingen. |
Artikel 42 Wijzigingen van concessies gedurende de looptijd ervan 4. Wanneer de waarde van een wijziging in geld kan worden uitgedrukt, wordt de wijziging niet geacht wezenlijk te zijn in de zin van lid 1 wanneer de waarde ervan de in artikel 5 vastgestelde drempels niet overschrijdt en wanneer deze minder dan % van de prijs van de oorspronkelijke opdracht bedraagt, mits de wijziging de algehele aard van de opdracht niet verandert. Wanneer een aantal opeenvolgende wijzigingen plaatsvinden, wordt de waarde beoordeeld aan de hand van de cumulatieve waarde van de opeenvolgende wijzigingen. |
Motivering
Het Comité adviseert een hoger percentage op te nemen voor toelaatbare wijzigingen. Er dient namelijk rekening gehouden te worden met het feit dat concessies doorgaans een langere looptijd hebben dan overheidsopdrachten.
Wijzigingsvoorstel 31
Bijlage III, punt 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
BIJLAGE III ACTIVITEITEN UITGEOEFEND DOOR AANBESTEDENDE ENTITEITEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4 De bepalingen van deze richtlijn betreffende door aanbestedende entiteiten gegunde concessies zijn van toepassing op de volgende activiteiten: |
BIJLAGE III ACTIVITEITEN UITGEOEFEND DOOR AANBESTEDENDE ENTITEITEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4 De bepalingen van deze richtlijn betreffende door aanbestedende entiteiten gegunde concessies zijn van toepassing op de volgende activiteiten: |
||||
|
[…] |
[…] |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Deze richtlijn is eveneens van toepassing op concessies die door entiteiten welke een activiteit waarvan hiervoor sprake uitoefenen, gegund of georganiseerd worden en verband houden met een van de volgende punten: |
|||||
|
|
||||
|
|
||||
|
De toevoer van drinkwater aan netten bestemd voor openbare dienstverlening door een aanbestedende entiteit als bedoeld in lid 1, eerste alinea en lid 2 van artikel 4 wordt niet als een in alinea 1 bedoelde activiteit beschouwd, wanneer alle volgende voorwaarden zijn vervuld: |
|||||
|
|
||||
|
|
||||
|
[…] |
[…] |
Motivering
Consistent met wijzigingsvoorstellen 1, 5 en 15.
Wijzigingsvoorstel 32
Bijlage IV, titel
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Motivering
Het Comité raadt aan om flexibiliteit in de procedures te behouden en raadt daarom aan om in plaats van een uitgebreide aankondiging ook de mogelijkheid op te nemen om deze gegevens in het concessiedocument op te nemen. De praktijk leert dat deze onderwerpen toelichting behoeven en dat kan beter in het bijbehorende concessiedocument. De transparantie is geborgd omdat het concessiedocument vooraf aan alle geïnteresseerde partijen wordt toegezonden.
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 1.
(2) PB L 27 van 30.1.1997, blz. 20.
(3) PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14.
(4) PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3.
(5) PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1.
(6) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap.
(7) PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3.
(8) PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1.
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/96 |
Advies van het Comité van de Regio's over het voorstel voor een verordening betreffende Europese territoriale samenwerking
2012/C 277/10
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
is ingenomen met deze aparte verordening over de ETS, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de doelstelling territoriale samenhang, en met de verhoging van het budget; het dringt er bovendien op aan dat de Europese middelen worden toegewezen door de samenwerkingsprogramma's en niet door de lidstaten; |
|
— |
wijst erop dat op grond van het multilaterale karakter van de ETS, deze niet kan worden aangestuurd via partnerschapsovereenkomsten. Deze moeten dan ook uitdrukkelijk van de werkingssfeer worden uitgesloten; |
|
— |
betreurt dat de nieuwe verordening niet is aangepast aan kleine projecten, en vraagt de Europese Commissie uitzonderingen toe te staan voor kleine grensoverschrijdende programma's en acties, met name van minder dan EUR 35 000; |
|
— |
is van mening dat de thematische concentratie niet automatisch kan worden toegepast op de ETS; het vreest dat als de ETS uitsluitend op de basisprioriteiten van Europa 2020 wordt gebaseerd, zij niet zal voldoen aan haar verschillende en unieke taken. Het beveelt dan ook aan het aantal thematische doelstellingen uit te breiden van 4 naar 5, en tevens de lijst investeringsprioriteiten uit te breiden. De thematische doelstellingen zouden moeten worden uitgebreid met thema's als toerisme, milieuvriendelijk zeevervoer, cultuur of de impact van de demografische veranderingen; |
|
— |
is van mening dat het zelf een actieve rol zou moeten spelen bij de bevordering van de ETS en bij het opsporen en wegwerken van belemmeringen voor de uitvoering; |
|
— |
dringt erop aan dat het medefinancieringspercentage voor minder ontwikkelde regio's op 85 % wordt vastgesteld, zoals staat in de huidige algemene Verordening (EG) nr. 1083/2006; |
|
— |
stemt in met de vrijstelling voor ultraperifere regio's als het gaat om het medefinancieringspercentage en financiering, en dringt aan op speciale voorwaarden voor zones die op 30 april 2004 of 31 december 2006 buitengrenzen van de Gemeenschap vormden; |
|
— |
dringt aan op een versterking van de mechanismen voor de coördinatie tussen alle fondsen en de programma's voor territoriale samenwerking; onderstreept het belang van een betere coördinatie met externe financiële programma's van de EU en een verduidelijking van de regels voor de deelname van derde landen aan ETS-programma's; |
|
— |
benadrukt de cruciale rol van de EGTS voor de versterking van de territoriale samenwerking, en spoort de lidstaten aan om alle belemmeringen weg te nemen die de oprichting of werking van een EGTS in de weg staan. |
|
Rapporteur |
De heer Petr OSVALD (CZ/PSE), lid van de gemeenteraad van Plzeň |
|
Referentiedocument |
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” COM(2011) 611 final – 2011/0273 (COD) |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
Algemene opmerkingen over het voorstel voor een verordening
|
1. |
is ingenomen met een aparte verordening over Europese territoriale samenwerking (ETS), zodat rekening kan worden gehouden met het specifieke doel, de bijzondere kenmerken en de status van territoriale samenwerking als tweede doelstelling van het cohesiebeleid. Met dit aparte voorstel voor een verordening wordt de bijdrage van de Europese territoriale samenwerking (ETS) aan het bevorderen van de nieuwe doelstelling uit het verdrag, nl. territoriale samenhang, benadrukt, evenals de verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid in het algemeen. Verder komt de betekenis van de ETS, in haar oriëntatie op grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking beter tot uiting |
|
2. |
Het CvdR is het ermee eens dat de rol van de Europese territoriale samenwerking des te belangrijker is daar de uitdagingen voor de lidstaten en de regio's steeds meer de nationale/regionale grenzen overschrijden en een gezamenlijk optreden in samenwerking op het passende territoriale niveau vereisen, en dat de ETS een belangrijke bijdrage kan leveren aan de bevordering van de territoriale samenhang, een nieuwe doelstelling in het Verdrag. |
|
3. |
Het CvdR staat in principe achter de voorstellen van de Commissie om territoriale samenwerking te relateren aan de Europa 2020-strategie, met als voorwaarde voldoende flexibiliteit om passend te kunnen inspelen op de behoeften ter plaatse. Het is ingenomen met de handhaving van de drie oriëntaties (grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking) van de ETS in alle regio's van Europa. De samenwerking via projecten en structuren over de grenzen heen werpt nu al haar vruchten af voor de Europese integratie. Ook de ruimere deelname van derde landen is een goede zaak. |
|
4. |
Het CvdR is van mening dat grensoverschrijdende samenwerking een sleutelrol moet blijven spelen in het kader van de Europese territoriale samenwerking, en kan zich daarom in principe vinden in het voorstel voor de verdeling van de middelen over de verschillende soorten ETS. |
|
5. |
Het CvdR waarschuwt dat de verordening vooral voor kleine programma's op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking te veeleisend, ingewikkeld en gedetailleerd is, wat de uitvoering van kleinschalige maar vaak zeer doeltreffende acties kan bemoeilijken. Daarom verzoekt het de Europese Commissie na te gaan of het noodzakelijk is om alle bepalingen van de verordening ook op deze programma's toe te passen. Met het oog op een maximale doeltreffendheid kunnen aan kleine programma's niet dezelfde eisen worden gesteld als aan grote programma's en acties. |
|
6. |
Het CvdR steunt de huidige methode voor het aanwijzen van regio's voor grensoverschrijdende samenwerking. Het stelt voor om het gebied voor grensoverschrijdende samenwerking (oriëntatie A) uit te breiden om ook functionele grensoverschrijdende betrekkingen voor opname in programma's in aanmerking te laten komen. Tot het betrekken van functioneel corresponderende regio's die voor de verwezenlijking van de doelstellingen van bijzonder belang zijn, moet dan ook niet pas tijdens de goedkeuringsprocedure van het programma besloten worden. Het CvdR schaart zich ook achter de uitgebreide mogelijkheden om multilaterale projecten te realiseren in gebieden waar geen multilaterale samenwerkingsprogramma's ten uitvoer zullen worden gelegd. |
|
7. |
De Europese territoriale samenwerking speelt een essentiële rol bij de ontwikkeling van de transnationale samenwerking, met name om de geïntegreerde territoriale ontwikkeling van coherente gebieden te bevorderen en om de ontwikkelingsprojecten van de macroregionale strategieën te steunen. Het CvdR juicht toe dat de relevant gebleken zones voor transnationale samenwerking (oriëntatie B) in principe worden gehandhaafd en dat de macrostrategieën van de EU niet tot nieuwe zones voor samenwerking, noch tot het uitsluiten van zones van transnationale samenwerking leiden. Voorts is het in wezen een goede zaak dat de ontwikkeling en uitvoering van macroregionale strategieën in het kader van transnationale samenwerking ondersteund worden. |
|
8. |
Het CvdR benadrukt het potentieel van de interregionale samenwerking, met name vanwege het hefboomeffect voor het gebruik van de structuurfondsen. De bevordering van interregionale samenwerking (oriëntatie C) acht het CvdR een uitstekend instrument om de uitwisseling van ervaringen en de samenwerking van lokale en regionale overheden op het gebied van cohesiebeleid te stimuleren. De resultaten van deze uitwisselingen zouden meer dan tot nu toe gebruikt moeten worden voor de lokale en regionale ontwikkelingsstrategieën (kapitaliseren). |
Het doel van ETS en thematische concentratie
|
9. |
Het CvdR wijst er echter op dat de Europese territoriale samenwerking bovenal:
zoals is uiteengezet in de toelichting bij de ontwerpverordening. |
|
10. |
Volgens het CvdR zou de Europese territoriale samenwerking dan ook moeten bijdragen aan de totstandkoming van een Europees saamhorigheidsgevoel en onderlinge verbondenheid, het wegnemen van vooroordelen en de ontwikkeling van de betrokken regio's. Om die reden is het CvdR van mening dat de thematische concentratie niet automatisch kan worden toegepast op de Europese territoriale samenwerking, en dat rekening moet worden gehouden met de niveaus en het potentieel van de afzonderlijke regio's. Er moet dus niet worden geprobeerd om het „one size fits all”-beginsel toe te passen, dat wil zeggen dezelfde prioriteiten voor iedereen, maar er moet een „place based approach”, een plaatsgebonden benadering worden gehanteerd. Het CvdR vreest dat als de Europese territoriale samenwerking en vooral de grensoverschrijdende samenwerking uitsluitend op de basisprioriteiten en thematische doelstellingen van Europa 2020 worden gebaseerd, zij niet zullen voldoen aan hun verschillende en unieke taken, en alleen een variant van het fundamentele cohesiebeleid zullen worden, met een andere wijze van steunverdeling. |
|
11. |
De demografische verandering en de gevolgen ervan voor de diensten van algemeen belang, alsook de duurzame regionale ontwikkeling moeten volgens het CvdR als zelfstandige thema's voor de ETS behandeld worden. Nieuwe vormen van partnerschap tussen stad en platteland moeten als basis voor territoriale cohesie op regionaal niveau (overeenkomstig de Territoriale Agenda 2020) prioriteit krijgen. Bovendien ontbreken belangrijke thema's als toerisme, milieuvriendelijk zeevervoer en cultuur. |
|
12. |
In de grensoverschrijdende samenwerking is het zaak om het ontwikkelingspotentieel van ieder grensoverschrijdend gebied te definiëren, rekening houdend met het huidige niveau van de betrokken regio's. De Europese territoriale samenwerking en met name de grensoverschrijdende samenwerking zouden niet prioritair op de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie moeten zijn gebaseerd, maar eerder op het scheppen van de voorwaarden die nodig zijn voor een zo breed mogelijke, pan-Europese tenuitvoerlegging ervan. Vooral de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking zouden dan ook meerdere thematische doelstellingen moeten kunnen kiezen, en zouden niet beperkt mogen blijven tot vooraf vastgestelde doeleinden. |
|
13. |
Duurzame territoriale samenhang kan slechts bereikt worden als de mensen in de regio's bij de zaak betrokken en enthousiast raken. Daarom zou het mogelijk moeten worden dat de programma's voor Europese territoriale samenwerking voortaan ook maatregelen op maatschappelijk gebied en cultuur kunnen steunen (bijv. concrete ontmoetingsprojecten). De bestaande programma's bevatten daartoe al succesvolle aanzetten. Daarom verzoekt het CvdR om uitbreiding van de thematische doelstellingen in die zin. |
|
14. |
Het CvdR is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de continuïteit binnen het onderdeel transnationale samenwerking te waarborgen. Het keurt het echter af dat de aanvullende investeringsprioriteit bij de transnationale samenwerking beperkt moet worden tot de ontwikkeling en uitvoering van macroregionale strategieën en strategieën voor zeebekkens. Gezien de vele problemen waar de regio's momenteel voor staan, alsook de bestaande tekorten, hebben ook andere regio's, deelgebieden en functionele gebieden behoefte aan passende investeringsprioriteiten. |
|
15. |
Het CvdR is het ermee eens dat de interregionale samenwerking tot doel moet hebben de effectiviteit van het cohesiebeleid te vergroten door de uitwisseling van ervaringen tussen regio's aan te moedigen en de resultaten van deze uitwisseling te benutten in het kader van de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”. Het is van mening dat deze uitwisseling van ervaringen een breed draagvlak moet hebben en zich niet mag beperken tot de rol van aanvulling op het zevende kaderprogramma voor onderzoek. |
|
16. |
Het CvdR is van mening dat het zelf een actieve rol zou moeten spelen bij de bevordering van de ETS en bij het opsporen en wegwerken van belemmeringen voor de uitvoering, om een zo groot mogelijke synergie met de andere onderdelen van het cohesiebeleid tot stand te brengen. |
Financiële toewijzing en medefinancieringspercentage
|
17. |
Het CvdR is ingenomen met het voorstel om meer middelen toe te wijzen aan de Europese territoriale samenwerking. |
|
18. |
Het CvdR acht het niet doeltreffend dat het voorgestelde medefinancieringspercentage van 75 % voor operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, zoals is voorgesteld in de algemene verordening, lager is dan het medefinancieringspercentage voor minder ontwikkelde regio's in het kader van de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”. Door dit lagere medefinancieringspercentage kunnen de programma's voor Europese territoriale samenwerking minder aantrekkelijk worden voor minder ontwikkelde regio's. Het CvdR vindt dit verschil niet gerechtvaardigd en dringt erop aan dat het medefinancieringspercentage voor beide doelstellingen op 85 % wordt vastgesteld. Ook acht het CvdR het niet terecht dat het medefinancieringspercentage dat wordt toegepast op de extra toegewezen middelen voor interregionale samenwerking in ultraperifere gebieden wordt vastgesteld op 50 %; dit zou op 85 % moeten worden vastgesteld. |
|
19. |
Cofinanciering verloopt niet altijd via de programmapartners, lidstaten of andere overheidsinstanties, maar ook via de begunstigden. Daarom kan niet algemeen verlangd worden dat de deelnemende lidstaten zich ertoe verplichten om de voor de uitvoering van een samenwerkingsprogramma vereiste middelen voor cofinanciering beschikbaar te stellen. Daarom moet de in het Commissievoorstel vermelde verbintenis geschrapt worden. |
|
20. |
Om de kwaliteit van de samenwerking te handhaven moeten de huidige voorwaarden voor het medefinancieringspercentage, zoals die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1083/2006 (algemene verordening), art. 53, lid 3 en 4, behouden blijven: „3. Voor operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” waarbij ten minste één deelnemer aan het operationele programma behoort tot de lidstaten waarvan het BBP per hoofd van de bevolking voor de periode van 2001 tot en met 2003 lager was dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 tijdens dezelfde periode, mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger zijn dan 85 % van de subsidiabele uitgaven. Voor alle andere operationele programma's mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger zijn dan 75 % van de door het EFRO gecofinancierde subsidiabele uitgaven. 4. De in lid 3 en bijlage III vastgestelde maxima gelden niet voor de bijdragen uit de fondsen op het niveau van de prioritaire assen. Zij worden evenwel zo vastgesteld dat de op het niveau van het operationele programma vastgestelde maximumbedragen voor bijdragen uit de fondsen en het maximale bijdragepercentage per fonds worden geëerbiedigd.” |
|
21. |
Het CvdR acht het niet geschikt om op het niveau van iedere prioritaire as een maximaal medefinancieringspercentage vast te stellen, zoals in de algemene verordening is bepaald. Het zou mogelijk moeten zijn om de hoogte van de medefinanciering te differentiëren in het kader van de afzonderlijke prioritaire assen, om de begunstigden te motiveren bepaalde strategische prioriteiten te verwezenlijken. Het zou goed zijn dat in ieder programma voor iedere maatregel een medefinancieringspercentage wordt vastgesteld, afhankelijk van het type maatregel, met dien verstande dat niet alle maatregelen het maximale steunniveau kunnen krijgen. |
|
22. |
Het CvdR is het ermee eens dat de samenwerkingprogramma's waarbij ook ultraperifere regio's betrokken zijn, niet minder dan 150 % ontvangen van de EFRO-steun die zij in de periode 2007-2013 ontvingen, en dat bovendien 50 000 000 EUR uit de toewijzing voor interregionale samenwerking wordt bestemd voor samenwerking waaraan de ultraperifere regio's deelnemen. |
|
23. |
Het dringt erop aan dat speciale voorwaarden worden vastgesteld voor zones die op 30 april 2004 of 31 december 2006 buitengrenzen van de Gemeenschap vormden en dat sinds die data niet meer zijn, zoals in de huidige programmeringsperiode het geval is op grond van art. 52 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 (algemene verordening). Zeven jaar steun kan niet worden beschouwd als een voldoende lange periode om de problemen van deze gebieden op te lossen. Het CvdR wijst erop dat de verhoging van de steun voor zones die vroeger de buitengrenzen van de EU vormden niet alleen tot doel heeft het economisch niveau van de betrokken regio's op te krikken, maar tevens een aanzienlijke impact heeft op het ontstaan van een Europees saamhorigheidsgevoel, de onderlinge verbondenheid en het wegnemen van vooroordelen. |
Programmering
|
24. |
Het CvdR merkt afkeurend op dat de in artikel 7, lid 2, sub a) vastgelegde eisen aanzienlijke inspanningen vormen voor de programmering ten opzichte van de huidige planning zonder een duidelijke meerwaarde op te leveren. |
|
25. |
Op grond van het multilaterale karakter kan de ETS niet aangestuurd worden via partnerschapsovereenkomsten. Deze moeten daarom uitdrukkelijk uit de werkingssfeer verwijderd worden. |
|
26. |
Erg belangrijk is dat de concrete toepassing van de voorschriften voor staatssteun voor de ETS-programma's via een richtlijn wordt geregeld. Tot de mogelijke begunstigden van de maatregelen voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking moeten ook particuliere actoren behoren, met name kleinere en middelgrote ondernemingen (mkb), mits ter zake overeenstemming wordt bereikt door alle lidstaten die bij het programma in kwestie betrokken zijn. |
|
27. |
Er moet meer aandacht komen voor de in Europa zeer uiteenlopende administratieve structuren op regionaal en lokaal niveau voor de omschrijving van doelgroepen voor de programma's van de ETS. Er moet meer rekening worden gehouden met de vele organisatievormen van overheidsinstanties in de regio's van de lidstaten. Met name een privaatrechtelijke organisatievorm mag er niet toe leiden dat overheden van deelname uitgesloten worden. |
Toezicht en evaluatie
|
28. |
De verplichtingen inzake rapportage worden zowel qua omvang als frequentie uitgebreid; het CvdR eist dat ze tot het noodzakelijke minimum beperkt worden. Het Comité wijst het dus af om de termijn voor het jaarlijkse uitvoeringsverslag van 30 juni te vervroegen naar 30 april van het volgende jaar. Het overleg met diverse en diverse talen sprekende programmapartners vergt meer inspanningen en dus ook meer tijd. |
|
29. |
Het is een goede zaak dat er gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren komen met het oog op een doeltreffender verwezenlijking van de doelstellingen, een beter effect en om een programmaoverschrijdende evaluatie te kunnen uitvoeren. De in de bijlage bij de ETS-verordening voorgestelde indicatoren doen echter vaak te weinig recht aan specifieke ETS-eisen en bieden onvoldoende mogelijkheid om de kwaliteit van de ETS te beschrijven of te meten. Het Comité wil daarom dat de lijst met indicatoren waarmee ETS-specifieke resultaten passend kunnen worden weergegeven, wordt herzien. |
|
30. |
Het CvdR is in principe ingenomen met de beperking van de technische bijstand tot 6 procent van het totale bedrag, met een minimumbedrag van 1,5 miljoen euro. De verplichte overschakeling van de totale informatie-uitwisseling naar elektronische systemen voor data-uitwisseling in het kader van de technische bijstand voor 31 december 2014 acht het Comité van de Regio's echter problematisch. |
Beheer, controle en accreditatie
|
31. |
Het CvdR bepleit in principe de handhaving van de in de steunperiode 2007-2013 deugdelijk gebleken beheerstructuren voor de uitvoering van de operationele programma's, de vergaande continuïteit van de structuren, alsook de duidelijker toewijzing van taken en bevoegdheden van de verschillende instanties in verband met de programma-afwikkeling. |
|
32. |
Het is goed dat de taken van de beheers- en de certificeringsautoriteit kunnen worden samengevoegd (zie artikel 113 van de algemene verordening); het CvdR is echter gekant tegen een verplichte samenvoeging in de ETS (zie artikel 22 ETS-verordening) en wijst de voorgenomen accreditatie van beheers- en controleplaatsen echter uitdrukkelijk af. |
Coördinatie van de fondsen
|
33. |
Het CvdR is ingenomen met de inspanningen om de coördinatie tussen de programma's voor Europese territoriale samenwerking en de andere instrumenten van het cohesiebeleid te verbeteren. In dit verband moet ervoor gezorgd worden dat de financiële steun die de EU verleent aan samenwerkingsprojecten meer zoden aan de dijk zet. Daartoe is het zaak om de resultaten van deze projecten onder de aandacht te brengen, een multipliereffect te bewerkstelligen en te voorkomen dat acties die al beproefd en getest zijn, opnieuw worden uitgeprobeerd. |
|
34. |
Het waarschuwt er echter voor dat om een mechanisme te creëren waarmee kan worden gezorgd voor coördinatie tussen de fondsen en andere instrumenten, er ook moet worden gezorgd voor coördinatie tussen die fondsen en instrumenten op het niveau van de EU en op het niveau van de uitvoering in de verschillende lidstaten. Het is zaak dat er identieke en gecoördineerde procedures worden vastgesteld en dat er uniforme regels komen voor beheer, monitoring, subsidiabiliteit van de uitgaven, de presentatiewijze van indicatoren, enz. Ook is het uiterst wenselijk dat er wordt gezorgd voor coördinatie tussen de verschillende landen, aangezien steeds meer landen deelnemen aan de programma's voor Europese territoriale samenwerking. Hierbij zou bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de coördinatie met externe financiële instrumenten. Daarom verzoekt het CvdR de Europese Commissie een methodologie voor de coördinatie van de programma's uit te werken. |
|
35. |
Het CvdR wijst erop dat artikel 10 van het voorstel voor een verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds (COM(2011) 607 final) betrekking heeft op transnationale samenwerking, en dat deze verordening dezelfde periode betreft als het voorstel betreffende de Europese territoriale samenwerking, zonder dat het daarnaar verwijst. Het is echter van mening dat juist de coördinatie tussen de door het EFRO en de door het ESF gefinancierde Europese territoriale samenwerking van het grootste belang is: door de activiteiten van beide fondsen op de juiste manier te combineren kan immers voor de nodige synergie worden gezorgd. De activiteiten die in het kader van het ESF worden uitgevoerd zijn over het algemeen zeer doeltreffend, vooral als het gaat om grensoverschrijdende samenwerking, omdat grensgebieden van buurlanden gewoonlijk in een vergelijkbare situatie verkeren qua arbeidsmarkt, sociale problemen, enz. Aangezien de thematische activiteiten met steun van het ESF een zeer belangrijk onderdeel zijn van alle programma's voor Europese territoriale samenwerking, verzoekt het CvdR de Europese Commissie voldoende aandacht te besteden aan de coördinatie van die activiteiten. Als een grotere mate van coördinatie uitblijft zou het tenminste mogelijk moeten worden dat ETS-activiteiten die thematisch verband houden met het ESF, door het EFRO kunnen worden gefinancierd. |
|
36. |
Het CvdR acht het zeer wenselijk dat de nieuwe Connecting Europe Facility met de programma's voor Europese territoriale samenwerking wordt gecoördineerd, aangezien die nieuwe faciliteit grensoverschrijdende en internationale verbindingen betreft. |
Deelname van derde landen
|
37. |
Het is van het grootste belang dat de programma's voor Europese territoriale samenwerking worden gecoördineerd met de instrumenten voor financiële steun aan derde landen. In deze programma's zou rechtstreeks een systeem moeten worden geïntegreerd waarmee de instrumenten in kwestie kunnen worden gecoördineerd met de verschillende programma's voor Europese territoriale samenwerking, zodat de deelname van eenheden uit derde landen aan gezamenlijke projecten op geen enkele wijze wordt belemmerd. Dit systeem zou onder meer moeten zorgen voor een overeenstemming van de procedures, de subsidiabiliteit van de uitgaven enz. tussen de ETS-programma's in de lidstaten en de pretoetredings- en nabuurschapsprogramma's. Ook zou het moeten garanderen dat derde landen zorgen voor de toegang tot, het beheer van en de toewijzing aan ETS-programma's van voldoende middelen uit de pretoetredings- en nabuurschapsprogramma's. |
|
38. |
Het CvdR is het ermee eens dat de voorschriften betreffende financieel beheer alsmede programmering, toezicht, evaluatie en controle in verband met de deelname van derde landen aan programma's voor transnationale en interregionale samenwerking moeten worden toegelicht, en dat die regels moeten worden vastgesteld in het desbetreffende samenwerkingsprogramma en/of de desbetreffende financieringsovereenkomst tussen de Commissie, elk van de derde landen en de lidstaat waarin de beheersautoriteit van het desbetreffende samenwerkingsprogramma gevestigd is. Het wijst er echter op dat in geval van problemen of nalatigheid in derde landen, de transnationale en interregionale programma's geen vertraging mogen oplopen, waardoor de hele uitvoering van die programma's in gevaar zou komen. |
De rol van de EGTS
|
39. |
De EGTS is een essentieel instrument voor de versterking van de territoriale samenwerking. Het CvdR herhaalt dan ook dat de herziene EGTS-verordening, die geen bijzondere implicaties heeft voor de EU-begroting, onmiddellijk moet worden goedgekeurd en dat dus niet mag worden gewacht op de goedkeuring van het hele wetgevingspakket inzake het cohesiebeleid na 2013. Ook spoort het de lidstaten aan om alle belemmeringen van administratieve aard weg te nemen die ofwel de oprichting van een EGTS in de weg staan ofwel de keuze voor een EGTS minder aantrekkelijk maken dan andere rechtsinstrumenten, zoals met name bepalingen op het gebied van belastingen en de aanwerving van personeel. |
|
40. |
De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de taak van de beheersautoriteit toe te vertrouwen aan een EGTS. Wel wijst het CvdR erop dat de Europese Commissie algemene mechanismen zou moeten voorstellen ter verduidelijking van art. 25, lid 3 van het voorstel voor een verordening: hierin staat dat de lidstaat waar de EGTS geregistreerd is of waar de hoofdbegunstigde gevestigd is, onverschuldigd aan begunstigden van derde landen betaalde bedragen moet terugbetalen. Deze verplichting voor staten waar de EGTS is geregistreerd of waar de hoofdbegunstigde gevestigd is, kan het voor deze staten minder aantrekkelijk maken om het beheer van de programma's aan een EGTS toe te vertrouwen, omdat zij borg moeten staan voor iets wat buiten hun controle ligt. Volgens het CvdR moet dan ook worden bevestigd dat een autoriteit in de lidstaat van de ontvanger van een onverschuldigd betaald bedrag kan worden gemandateerd door de autoriteit in de lidstaat waar de EGTS is geregistreerd om het bedrag terug te vorderen, of dat de voorwaarden van de lopende programmeringsperiode moeten worden toegepast, op grond waarvan de lidstaat alwaar de begunstigde zich bevindt die de onverschuldigd uitbetaalde bedragen moet terugbetalen, aansprakelijk is. |
Overige opmerkingen
|
41. |
Het CvdR juicht de invoering van een vast bedrag aan personeelskosten toe als een zeer goede stap, die een aanzienlijke vereenvoudiging voor de begunstigde inhoudt. De vaste bedragen aan personeelskosten zouden identiek moeten zijn voor alle landen, aangezien hetzelfde werk wordt gedaan. Ook zou er een geharmoniseerde methodologie voor de controle en de subsidiabiliteit van de uitgaven moeten zijn. Het CvdR wijst echter een plafond van de forfaitaire personeelskosten van 15 % van de totale kosten van de hand, aangezien territoriale samenwerking van nature zeer personeelsintensief is en een aandeel van 15 procent in de personeelskosten ver onder het huidige gemiddelde ligt. |
|
42. |
Hoewel het veel waarde hecht aan de bescherming van het milieu, een efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer, bevorderen van gelijke kansen, voorkomen van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, bevorderen van gelijke kansen voor mannen en vrouwen enz., vindt het CvdR het niet nodig om een beschrijving te vergen van de toepassing ervan in ieder programma. Dergelijke bepalingen kunnen de uitvoering van vooral kleine programma's voor grensoverschrijdende samenwerking zeer ingewikkeld maken en verlammen. Daarom beveelt het CvdR aan deze bepalingen niet algemeen toe te passen, maar alleen wanneer dit redelijk en relevant is ten aanzien van de betreffende prioriteiten en acties. Een verplichte verantwoording zou immers absurd en onlogisch zijn voor acties die totaal geen verband houden met deze problemen. |
|
43. |
Het CvdR acht het van belang dat de begunstigden samenwerken bij de ontwikkeling, uitvoering en financiering van en de personeelsvoorziening voor concrete acties. Toch kan het opstarten en ten uitvoer leggen van met name kleine projecten (met een EFRO-toelage onder EUR 35 000) bemoeilijkt worden door het vereiste om aan vier samenwerkingscriteria te voldoen. Het zou dan ook nuttig zijn dit vereiste voor de betrokken projecten te schrappen. Het CvdR stelt voor dat kleine projecten zoals voorheen aan minstens twee van de vier criteria moeten blijven beantwoorden. |
Voorstellen
|
44. |
Met het oog op de nadruk die wordt gelegd op coördinatie, doeltreffendheid, opheffing van ongelijkheden en integratie, stelt het CvdR voor om in de komende programmeringsperiode nieuwe initiatieven te lanceren ter bevordering van de grensoverschrijdende coördinatie van thematische en op ontwikkeling gerichte strategieën (op het gebied van vervoer, energie, arbeidsmarkt, milieubescherming, wetenschap en onderzoek, enz.) en om geïntegreerde benaderingen uit te stippelen. Zo zouden grensoverschrijdende lacunes, ontwikkelingsmogelijkheden en geïntegreerde oplossingen kunnen worden aangewezen. Om de aldus duidelijk aangegeven probleemgebieden aan te pakken en het aangegeven ontwikkelingspotentieel te benutten zou het nuttig zijn om zowel openbare als particuliere actoren hierbij te betrekken en financiële middelen van verschillende bronnen hiervoor aan te spreken. Voor de goede werking van dit instrument is het zeer wenselijk dat het potentieel van de EGTS en de Euregio's wordt benut. Om de doeltreffendheid van het initiatief te waarborgen zouden hiervoor in het kader van de Europese territoriale samenwerking voldoende middelen moeten worden uitgetrokken. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 3, lid
Als volgt wijzigen:
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Geografische reikwijdte |
Geografische reikwijdte |
|
1. Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie aan alle interne en externe landgrenzen, met uitzondering van die welke onder programma's in het kader van de externe financieringsinstrumenten van de Unie vallen, en alle aan zeegrenzen gelegen regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie die maximaal 150 km van elkaar verwijderd zijn, behoudens eventuele aanpassingen die nodig zijn om te zorgen voor de samenhang en continuïteit van gebieden van samenwerkingsprogramma's die voor de programmeringsperiode 2007-2013 zijn vastgesteld. |
1. Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie aan alle interne en externe landgrenzen, met uitzondering van die welke onder programma's in het kader van de externe financieringsinstrumenten van de Unie vallen, en alle aan zeegrenzen gelegen regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie die maximaal km van elkaar verwijderd zijn, behoudens eventuele aanpassingen die nodig zijn om te zorgen voor de samenhang en continuïteit van gebieden van samenwerkingsprogramma's die voor de programmeringsperiode 2007-2013 zijn vastgesteld. |
|
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de lijst vast van grensoverschrijdende gebieden die steun kunnen ontvangen, ingedeeld naar samenwerkingsprogramma. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. |
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de lijst vast van grensoverschrijdende gebieden die steun kunnen ontvangen, ingedeeld naar samenwerkingsprogramma. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. |
|
In die lijst worden ook de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie vermeld die in aanmerking zijn genomen voor de EFRO-toewijzing voor grensoverschrijdende samenwerking aan alle binnengrenzen en aan alle buitengrenzen die onder de externe financieringsinstrumenten van de Unie vallen, zoals het ENI krachtens Verordening (EU) nr. […]/2012 [de ENI-verordening] en het IPA krachtens Verordening (EU) nr. […]/2012 [de IPA-verordening]. |
In die lijst worden ook de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie vermeld die in aanmerking zijn genomen voor de EFRO-toewijzing voor grensoverschrijdende samenwerking aan alle binnengrenzen en aan alle buitengrenzen die onder de externe financieringsinstrumenten van de Unie vallen, zoals het ENI krachtens Verordening (EU) nr. […]/2012 [de ENI-verordening] en het IPA krachtens Verordening (EU) nr. […]/2012 [de IPA-verordening]. |
|
Bij de indiening van ontwerpprogramma's voor grensoverschrijdende samenwerking kunnen de lidstaten erom verzoeken dat nog meer regio's van NUTS-niveau 3 die grenzen aan de regio's die zijn opgenomen in het in de tweede alinea bedoelde besluit, worden toegevoegd aan een gegeven grensoverschrijdend gebied. Zij geven daarbij de redenen voor dat verzoek op. |
Bij de indiening van ontwerpprogramma's voor grensoverschrijdende samenwerking kunnen de lidstaten erom verzoeken dat nog meer regio's van NUTS-niveau 3 die grenzen aan de regio's die zijn opgenomen in het in de tweede alinea bedoelde besluit, worden toegevoegd aan een gegeven grensoverschrijdend gebied. |
|
[…] |
[…] |
Motivering
Wat de afstand van 300 km i.p.v. 150 km betreft, is in de praktijk gebleken dat de redenen die het bestaan van grensoverschrijdende maritieme samenwerking rechtvaardigen, niet direct verband houden met de korte afstand, maar met de onderlinge betrekkingen tussen de twee landen. Door de huidige communicatie- en vervoersmiddelen wordt afstand ook minder belangrijk
Wat het NUTS-niveau betreft staan de Franse regio's over het algemeen positief tegenover de indeling van de gebieden tijdens de huidige programmeringsperiode. Maar gelet op de uiteenlopende situaties van de verschillende gebieden vinden zij dat er een mate van flexibiliteit moet komen bij de vaststelling van de geografische reikwijdte van de projecten. Zij willen met name de versterkte samenwerking binnen transnationale gebieden van NUTS-niveau 2 bevorderen (zonder dat de begrenzing wordt gewijzigd), en de geografische reikwijdte van sommige grensoverschrijdende programma's uitbreiden tot voorbij het NUTS-niveau 3 (tot NUTS-niveau 2 wanneer dat gerechtvaardigd is, zonder afbreuk te doen aan de concentratie van de financiering in onmiddellijk aan grenzen liggende gebieden). Ook dringen zij er bij de Commissie op aan rekening te houden met de nieuwe gebieden voor versterkte samenwerking, de Euregio's.
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 4(3)
Als volgt wijzigen:
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Middelen voor Europese territoriale samenwerking |
Middelen voor Europese territoriale samenwerking |
|
3. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen één enkel besluit vast waarin de lijst van alle samenwerkingprogramma's is opgenomen en waarin de bedragen van de totale EFRO-steun per programma en van de toewijzing voor 2014 per programma zijn aangegeven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. |
3. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen één enkel besluit vast waarin de lijst van alle samenwerkingprogramma's is opgenomen en waarin de bedragen van de totale EFRO-steun per programma en van de toewijzing voor 2014 per programma zijn aangegeven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. |
|
De bevolking in de in artikel 3, lid 1, derde alinea, en artikel 3, lid 3, eerste alinea, bedoelde gebieden wordt gebruikt als criterium voor de jaarlijkse verdeling per lidstaat. |
De bevolking in de in artikel 3, lid 1, derde alinea, en artikel 3, lid 3, eerste alinea, bedoelde gebieden wordt gebruikt als criterium voor de verdeling per . |
|
[…] |
[…] |
Motivering
Er moet met klem worden aangedrongen op een toewijzing van Europese middelen per samenwerkingsprogramma. De voortzetting van het huidige systeem van verdeling per lidstaat (die verantwoordelijk is voor de verdeling van de portefeuille voor samenwerking over de verschillende gebieden) houdt immers een dubbel risico in: het gevaar van onevenwichtige nationale toewijzingen voor een bepaald gebied en het gevaar dat de logica van de evenredige compensatie („juste retour”) in stand wordt gehouden, waarbij iedere lidstaat, wars van de samenwerkingsgedachte, meent dat hij het geld dat hij aan een bepaald gebied heeft toegewezen moet kunnen „recupereren”.
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 4, lid 7
Als volgt wijzigen:
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Middelen voor Europese territoriale samenwerking 7. In 2015 en 2016 wordt de jaarlijkse bijdrage uit het EFRO voor de programma's in het kader van het ENI en het IPA waarvoor uiterlijk op 30 juni geen programma bij de Commissie is ingediend onder de grensoverschrijdende en zeebekkenprogramma's in het kader van het ENI en het IPA, toegewezen aan de onder lid 1, onder a), vallende programma's voor grensoverschrijdende samenwerking waaraan de betrokken lidstaat deelneemt. |
Middelen voor Europese territoriale samenwerking 7. In 2015 en 2016 wordt de jaarlijkse bijdrage uit het EFRO voor de programma's in het kader van het ENI en het IPA waarvoor uiterlijk op 30 juni geen programma bij de Commissie is ingediend onder de grensoverschrijdende en zeebekkenprogramma's in het kader van het ENI en het IPA, toegewezen aan de onder lid 1, onder a), vallende programma's voor grensoverschrijdende samenwerking waaraan de betrokken lidstaat deelneemt. |
Motivering
Het Commissievoorstel impliceert – in tegenstelling tot in de huidige periode – dat als de afgesproken minimumtermijn voor de indiening van de programma's niet in acht wordt genomen, ongebruikte EFRO-middelen alleen kunnen worden toegewezen aan interne programma's voor grensoverschrijdende samenwerking waaraan de betrokken lidstaat deelneemt. Wij stellen voor om vast te houden aan de bestaande regels, om te voorkomen dat regio's benadeeld worden als ze - ook al zijn ze niet verantwoordelijk voor het in gebreke blijven - de termijnen niet kunnen respecteren.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 5
Als volgt wijzigen:
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||||||||||
|
Thematische concentratie De in artikel 9 van Verordening (EU) nr. […]/2012 [de GV] bedoelde thematische doelstellingen worden geconcentreerd als volgt:
|
Thematische concentratie De in artikel 9 van Verordening (EU) nr. […]/2012 [de GV] bedoelde thematische doelstellingen worden geconcentreerd als volgt:
|
Motivering
Het doel van de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking is de nadelen van de perifere ligging van grensregio's en de daarmee samenhangende problemen weg te werken, en wel door de grensoverschrijdende samenwerking te steunen op alle gebieden van het menselijk leven (integratie van grensoverschrijdende regio's). Ook wordt steun verleend aan samenwerking die is gericht op het gezamenlijk aanpakken van problemen, en aan samenwerking ter bevordering van de integratie op diverse gebieden. Voor grensregio's is het dus van essentieel belang om zoveel mogelijk een breed scala aan gesteunde activiteiten in stand te houden, die beantwoorden aan het brede spectrum van gebieden van grensoverschrijdende samenwerking.
Voor transnationale samenwerking gelden dezelfde motieven als voor grensoverschrijdende samenwerking. Voor eender welke vorm van samenwerking is het van fundamenteel belang om de samenwerkingsterreinen zo breed mogelijk te houden.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 6, letter a)
Als volgt wijzigen:
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Investeringsprioriteiten |
Investeringsprioriteiten |
||||
|
[…] |
[…] |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
Motivering
Zie paragraaf 9 van de Beleidsaanbevelingen.
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 6, letter b)
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Zie paragraaf 14 van de Beleidsaanbevelingen.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 6, nieuwe letter c)
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||
|
|
|
Motivering
Zie paragraaf 11 van de Beleidsaanbevelingen.
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 7, lid 2, letter c)
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Inhoud van samenwerkingsprogramma's |
Inhoud van samenwerkingsprogramma's |
||||
|
[…] |
[…] |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Wat betreft de informatie over specifieke vormen van steun aan de territoriale ontwikkeling zoals beschreven in art. 7, lid 2, achten wij het alleen relevant om dit verplicht op te nemen in het programmeringsdocument in de gevallen waarin deze mechanismen actief worden gebruikt in het kader van een operationeel programma, of wanneer er een andere reden is om een beschrijving in het programmeringsdocument op te nemen. Daarom zou het niet verplicht moeten zijn om deze terreinen in de ETS-programma's te beschrijven, maar zou dat alleen moeten gebeuren wanneer dit relevant en wenselijk is, overeenkomstig het compromisvoorstel van het Deense voorzitterschap betreffende de algemene verordening (art. 87, lid 2) voor programma's van doelstelling 1.
Wijzigingsvoorstel 9
Artikel 7, lid 2, letter g), onder iv)
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
De oprichting van intermediaire instanties blijkt erg doeltreffend voor een hele reeks programma's. Waar dit het geval is, zou het CvdR deze regeling dan ook graag behouden zien.
Wijzigingsvoorstel 10
Artikel 11, lid 2
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Selectie van concrete acties |
Selectie van concrete acties |
|
[…] |
[…] |
|
2. Bij concrete acties die in het kader van grensoverschrijdende en transnationale samenwerking worden geselecteerd, zijn begunstigden uit ten minste twee deelnemende landen betrokken, waarvan er ten minste één uit een lidstaat afkomstig is. Een concrete actie kan in één land worden uitgevoerd, mits zij ten goede komt aan het programmagebied. |
2. Bij concrete acties die in het kader van grensoverschrijdende samenwerking worden geselecteerd, zijn begunstigden uit ten minste twee deelnemende landen betrokken, waarvan er ten minste één uit een lidstaat afkomstig is. Een concrete actie kan in één land worden uitgevoerd, mits zij ten goede komt aan het programmagebied. |
|
Bij concrete acties betreffende interregionale samenwerking uit hoofde van artikel 2, lid 3, onder a) en b), zijn begunstigden uit ten minste drie landen betrokken, waarvan er ten minste twee lidstaten zijn. |
Bij concrete acties betreffende interregionale samenwerking uit hoofde van artikel 2, lid 3, onder a) en b), zijn begunstigden uit ten minste drie landen betrokken, waarvan er ten minste twee lidstaten zijn. |
|
|
Motivering
Volgens het voorstel van de Europese Commissie is de werking van transnationale samenwerking te vergelijken met die van de grensoverschrijdende samenwerking, namelijk dat de begunstigden uit slechts twee landen afkomstig kunnen zijn, en dat een concrete actie maar in één land kan worden uitgevoerd. Wij zijn van mening dat deze vorm van samenwerking geen recht doet aan de transnationale dimensie, en dat de regels van de in deze paragraaf genoemde interregionale samenwerking van toepassing zouden moeten zijn.
Bovendien zijn sommige bestaande programma's voor transnationale samenwerking op ultraperifere regio's gericht. Het zou erg ingewikkeld zijn te vereisen dat aan dergelijke programma's door drie landen deelgenomen wordt.
Wijzigingsvoorstel 11
Artikel 11, lid 4
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De begunstigden werken samen bij de ontwikkeling, uitvoering en financiering van en de personeelsvoorziening voor concrete acties. |
De begunstigden werken samen bij de ontwikkeling, uitvoering en financiering van en de personeelsvoorziening voor concrete acties. |
Motivering
In het geval van kleine projecten dienen de strenge voorwaarden m.b.t. het grensoverschrijdend karakter te worden versoepeld. Het is immers mogelijk een groot aantal kwalitatieve projecten te realiseren die zonder enige twijfel bijdragen tot de ontwikkeling van de grensoverschrijdende betrekkingen maar die moeilijk aan alle vier de criteria kunnen voldoen.
Wijzigingsvoorstel 12
Artikel 15
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Indicatoren voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” |
Indicatoren voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” |
|
Overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Verordening (EU) nr. […]/2012 [GV] wordt, waar dit relevant is, gebruikgemaakt van de in de bijlage bij deze verordening beschreven gemeenschappelijke indicatoren. De uitgangswaarde van deze indicatoren is nul en er worden cumulatieve streefcijfers voor 2022 vastgesteld. |
Overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Verordening (EU) nr. […]/2012 [GV] wordt, waar dit relevant is, gebruikgemaakt van de in de bijlage bij deze verordening beschreven gemeenschappelijke indicatoren. De uitgangswaarde van deze indicatoren is nul en er worden cumulatieve streefcijfers voor 2022 vastgesteld. |
|
[…] |
[…] |
Motivering
De in de bijlage beschreven gemeenschappelijke indicatoren moeten alleen als voorbeeld dienen. Er moet van geval tot geval worden bekeken of deze indicatoren relevant zijn voor het programma, de doelstelling en de prioriteit. Deze algemene bepaling biedt geen garantie voor de doeltreffendheid van het concrete programma of de concrete acties. Bovendien lopen de in de bijlage opgenomen indicatoren vooruit op de prioriteiten en soorten concrete acties van alle programma's.
Wijzigingsvoorstel 13
Artikel 16
Als volgt wijzigen:
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Technische bijstand Het bedrag aan steun uit het EFRO dat aan technische bijstand wordt toegewezen, is beperkt tot 6 % van het totale bedrag dat aan een samenwerkingsprogramma wordt toegewezen, maar mag niet minder zijn dan 1 500 000 EUR. |
Technische bijstand Het bedrag aan steun uit het EFRO dat aan technische bijstand wordt toegewezen, is beperkt tot 6 % van het totale bedrag dat aan een samenwerkingsprogramma wordt toegewezen , maar mag niet minder zijn dan 1 500 000 EUR. |
Motivering
Met de vier projecten voor pan-Europese territoriale samenwerking (ESPON, INTERACT, INTERREG IV C en URBACT) zijn uiteraard minder kosten gemoeid dan met investeringsprojecten, maar de administratieve kosten zijn hoger vanwege de aard van de activiteiten (studies, expertises, uitwisseling van beste praktijken).
Wijzigingsvoorstel 14
Artikel 18
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De personeelskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage, met een maximum van 15 %, van de directe kosten, met uitzondering van de personeelskosten, van die concrete actie. |
De personeelskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage, met een maximum van , van de directe kosten, met uitzondering van de personeelskosten, van die concrete actie. |
Motivering
Zie paragraaf 41 van de Beleidsaanbevelingen.
Wijzigingsvoorstel 15
Artikel 19, nieuw lid 4
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Subsidiabiliteit van concrete acties in samenwerkingsprogramma's afhankelijk van de plaats van uitvoering |
Subsidiabiliteit van concrete acties in samenwerkingsprogramma's afhankelijk van de plaats van uitvoering |
|
|
|
Motivering
Hoewel de bestaande verordeningen toelaten om in programma's voor grensoverschrijdende samenwerking een beroep te doen op de zgn. flexibiliteitsregels, maken lidstaten (resp. beheers- en nationale autoriteiten) bij het opstellen van programma's weinig gebruik van deze mogelijkheid. Dit bemoeilijkt de tenuitvoerlegging van projecten in een multilaterale regionale context, bijvoorbeeld in euregio's.
Wijzigingsvoorstel 16
Artikel 26
Wijzigen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Gebruik van de euro |
Gebruik van de euro |
|
In afwijking van artikel 123 van Verordening (EU) nr. […]/2012 [GV] worden in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven door de begunstigden in euro omgerekend in de maand waarin de uitgaven zijn gedaan. |
In afwijking van artikel 123 van Verordening (EU) nr. […]/2012 [GV] worden in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven door de begunstigden in euro omgerekend in de maand waarin de uitgaven zijn . |
|
De omrekening wordt geverifieerd door de beheersautoriteit of door de controleur in de lidstaat of het derde land waarin de begunstigde gevestigd is. |
De omrekening wordt geverifieerd door de beheersautoriteit of door de controleur in de lidstaat of het derde land waarin de begunstigde gevestigd is. |
Motivering
Wij denken dat het moment waarop de uitgaven in nationale valuta worden omgerekend in euro (om precies te zijn, waarop de maandelijkse wisselkoers wordt toegepast) het moment moet zijn waarop de uitgaven ter controle worden ingediend, overeenkomstig art. 114, lid 4 a) van de algemene verordening. Hoewel dit een technische aangelegenheid is, denken wij dat de huidige bepalingen volgens welke de omrekening plaatsvindt in de maand waarin de uitgaven zijn gedaan slecht doordacht zijn en tot complicaties kunnen leiden (en dus met een groter risico op fouten), vooral gezien het feit dat de ter controle ingediende uitgaven over het algemeen in verschillende periodes zijn gedaan. In het kader van de indiening van een enkel pakket uitgaven zouden op die manier verschillende wisselkoersen worden toegepast. De in technisch opzicht gemakkelijkste oplossing, met de minste risico's, is om alle ingediende uitgaven aan de hand van één wisselkoers om te rekenen, namelijk de koers van de maand waarin de uitgaven ter controle worden ingediend. De voorgestelde wijziging zou bovendien tot gevolg hebben dat begunstigden meer zekerheid hebben over de omvang van de ontvangen middelen, omdat er minder tijd zit tussen de omrekening van de nationale valuta in euro en de uitbetaling van de steun.
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/110 |
Advies van het Comité van de Regio's — „Luchthavenpakket”
2012/C 277/11
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
acht het een goede zaak dat de Commissie streeft naar het creëren van de nodige randvoorwaarden voor een efficiënter gebruik van de bestaande infrastructuur, maar wijst erop dat er meer moet gebeuren om te voldoen aan de steeds groter wordende capaciteitsbehoefte. In de eerste plaats zal de infrastructuur van overbelaste luchthavens moeten worden uitgebreid en moet er meer gekeken worden naar de nog beschikbare capaciteit op regionale luchthavens. Ook dient er vaart te worden gezet achter de invoering van één Europees luchtruim en moet er werk worden gemaakt van concurrentiële dienstregelingen, ook 's nachts; |
|
— |
dringt aan op verbetering van de verbinding van luchthavens met andere vervoersmodaliteiten. Dit is niet alleen goed vanuit concurrentie-overwegingen, maar verzekert de regio's tevens van een toereikende aansluiting op het Europese en mondiale luchtvervoersnetwerk; |
|
— |
is het ermee eens dat in het kader van de „evenwichtige aanpak” geopteerd moet worden voor de meest kosteneffectieve maatregel om de doelstellingen inzake geluidsbeperking te verwezenlijken, maar is van mening dat met het voorgestelde recht op onderzoek de Commissie een grotere bevoegdheid wordt toegekend dan haar op grond van het subsidiariteitsbeginsel toekomt. Exploitatiebeperkingen dienen door de regionale overheden te worden opgelegd met inachtneming van de lokale situatie en de specifieke omstandigheden ter plaatse. Het Comité is van oordeel dat het overbodig en buitenproportioneel is om daarnaast de Commissie nog een recht op onderzoek toe te kennen; |
|
— |
juicht de verdere openstelling en harmonisering van de toegang tot de markt voor grondafhandelingsdiensten toe. Dit bevordert de concurrentie en uiteindelijk ook de kwaliteit van de op EU-luchthavens aangeboden grondafhandelingsdiensten. Om de bestaande arbeidsverhoudingen, de luchtverkeersveiligheid en de luchthavencapaciteit niet op het spel te zetten moet het mogelijk zijn om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de lokale vliegvelden; |
|
— |
is ingenomen met het initiatief van de Commissie om op de markt gebaseerde instrumenten in te voeren voor een optimale benutting van de krappe infrastructuurcapaciteit van overbelaste luchthavens, maar benadrukt wel dat de regio's op het luchtvervoersnetwerk aangesloten dienen te blijven. |
|
Rapporteur |
De heer WERNER (DE/ALDE), staatssecretaris op het ministerie van Economische Zaken, Arbeid en Vervoer van Saksen |
||||||||
|
Referentiedocumenten |
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
Algemene opmerkingen (m.b.t. COM(2011) 823 final)
|
1. |
deelt het standpunt van de Commissie dat luchthavens een wezenlijk onderdeel zijn van een modern en efficiënt vervoersnet. Luchthavens bieden belangrijke impulsen voor de economische ontwikkeling, de arbeidsmarkt en het toerisme in de regio's en versterken de territoriale samenhang in de Europese Unie. |
|
2. |
Feit is echter, zoals de Commissie vaststelt, dat steeds meer Europese burgers worden gestoord door vliegtuiglawaai rond luchthavens, vooral 's nachts. Om deze ongewenste effecten te beperken, moet een actieve strategie voor het beheer van geluidsoverlast worden uitgestippeld. |
|
3. |
De mogelijkheden die het luchtvervoer en met name de verwachte groei van de sector bieden, dienen optimaal te worden benut en verder te worden ontwikkeld. Het Comité steunt de Commissie in dit streven. |
|
4. |
De EU zou investeringen in de modernisering van het luchthavennet en de aanleg van nieuwe luchthavens kunnen bevorderen door met name gebruik te maken van innovatieve financieringsinstrumenten, die zorgen voor een duurzame economische groei binnen de EU en voor nauwere economische betrekkingen met de rest van de wereld. |
|
5. |
Het probleem is dat de capaciteit van de luchthaveninfrastructuur steeds minder voldoet aan de groeiende vraag op het gebied van reizen en vervoer. Verscheidene Europese luchthavens zijn nu al overbelast of zitten tegen hun maximumcapaciteit aan. De capaciteit kan, zeker voor hub-luchthavens, niet altijd worden uitgebreid om tegemoet te komen aan de vraag. Te verwachten valt dan ook dat het capaciteitstekort de komende jaren almaar nijpender zal worden. |
|
6. |
Het is een goede zaak dat de Commissie oplossingen probeert te vinden voor het groeiende capaciteitstekort en dat ze streeft naar het creëren van de nodige randvoorwaarden voor een efficiënter gebruik van de bestaande infrastructuur. De maatregelen uit het luchthavenpakket volstaan echter niet. |
|
7. |
Het Comité wijst erop dat veel regionale luchthavens genoeg capaciteit hebben om luchthavens met een capaciteitstekort doeltreffend te ontlasten en de aansluiting van regio's te verbeteren. |
|
8. |
Niettemin zal er meer moeten gebeuren om te voldoen aan de steeds groter wordende capaciteitsbehoefte. In de eerste plaats zal de infrastructuur van overbelaste luchthavens moeten worden uitgebreid en moet er meer gekeken worden naar de nog beschikbare capaciteit op regionale luchthavens. Ook dient er vaart te worden gezet achter de invoering van één Europees luchtruim en moet er werk worden gemaakt van concurrentiële dienstregelingen, ook 's nachts. Bovendien moeten de kleine regionale luchthavens adequaat worden gesteund, zodat de capaciteit van de grote luchthavens kan worden aangevuld en de bestaande infrastructuur optimaal kan worden benut. |
|
9. |
De verbinding van luchthavens met andere vervoersmodaliteiten dient te worden verbeterd. Dit is niet alleen goed vanuit concurrentie-overwegingen, maar verzekert de regio's tevens van een toereikende aansluiting op het Europese en mondiale luchtvervoersnetwerk. |
|
10. |
Voor een optimale benutting van de krappe infrastructuurcapaciteit van overbelaste luchthavens zou het helpen wanneer de slots doeltreffender zouden worden toegekend. Het is een goed initiatief van de Commissie om hiervoor op de markt gebaseerde instrumenten in te voeren. Wel moet er daarbij op worden gelet dat de regio's op het luchtvervoersnetwerk aangesloten blijven. |
|
11. |
Het voorstel om de regels en procedures voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen te herzien verdient bijval. De beoogde harmonisatie in de toepassing van de „evenwichtige aanpak” zou overeenkomstig Richtlijn 2002/49/EG van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai moeten leiden tot een betere bescherming van burgers die last hebben van vliegtuiglawaai. |
|
12. |
Ook het voornemen om de markt voor grondafhandelingsdiensten verder open te stellen juicht het Comité toe. Dit bevordert de concurrentie en uiteindelijk ook de kwaliteit van de dienstverlening. Om de bestaande arbeidsverhoudingen, de luchtverkeersveiligheid en de luchthavencapaciteit niet op het spel te zetten moet het mogelijk zijn om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de lokale vliegvelden. Daarnaast mag het voorstel niet leiden tot een ongelijke behandeling van dienstverlenende bedrijven. Alleen als voor alle deelnemers dezelfde voorwaarden gelden, zal de Commissie slagen in haar opzet om geen concurrentieverstoringen te veroorzaken. |
|
13. |
De voorstellen van de Commissie en de nog verdergaande voorstellen in het kader van de algemene aanpak van de Raad, die erop gericht zijn om de vergoedingen voor grondafhandelingsinfrastructuur in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2009/12/EG inzake luchthavengelden, baren het Comité niettemin zorg. Deze vergoedingen maken in de regel slechts een klein deel van de algehele luchthaveninkomsten uit. Dit geldt met name voor regionale luchthavens die amper boven de nieuw voorgestelde drempel van 2 miljoen passagiers per jaar komen. Ook in absolute cijfers gaat het om kleine bedragen. De administratieve kosten zouden wel eens groter kunnen zijn dan de potentiële voordelen, want luchthavens zijn nu al verplicht om zulke vergoedingen op objectieve en transparante wijze vast te stellen. |
|
14. |
Het Comité onderstreept het belang van de algemene luchtvaart voor het luchtverkeer in de EU. Het biedt ondernemers die welvaart en werkgelegenheid scheppen, maximale flexibiliteit om te reizen en versterkt de economische positie van afgelegen en ultraperifere regio's, wat vooral in verband met de slots en de toegang tot luchthavens een belangrijk punt is. |
Geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen (m.b.t. COM(2011) 828 final)
|
15. |
Het Comité juicht het voornemen toe om de procedures en regels voor geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen nader te omschrijven en meer transparantie te brengen in de afwegingen die worden gemaakt. Dit komt de samenhang in de tot dusverre weinig uniforme toepassing van de richtlijn in de lidstaten ten goede en zorgt ervoor dat iedereen die last heeft van vliegtuiglawaai op een vergelijkbaar niveau van bescherming kan rekenen. Minpunt is dat de voorgestelde verordening met name wat betreft de evaluatie van de geluidsoverlast en de kosten-baten-analyse nog niet in overeenstemming is met Richtlijn 2002/49/EG inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, wat kan leiden tot veel administratieve rompslomp, met alle kosten van dien. Daardoor zou het (maatschappelijke) draagvlak voor luchtvervoer op het spel kunnen worden gezet. |
|
16. |
Omzetting van de vigerende richtlijn in een verordening verhoogt de doeltreffendheid van de maatregelen op het gebied van geluidsbeheer, zonder dat daarbij de concurrentieverhoudingen worden verstoord. |
|
17. |
Het Comité sluit zich aan bij de Commissie dat in het kader van de „evenwichtige aanpak” geopteerd moet worden voor de meest kosteneffectieve maatregel om de doelstellingen inzake geluidsbeperking te verwezenlijken. Tegelijkertijd moet maximaal, en niet alleen op basis van vrijwilligheid, rekening worden gehouden met de gezondheid en veiligheid van de omwonenden van luchthavens. Zo kunnen lidstaten zowel tegemoet komen aan de terechte vraag om geluidsbescherming van burgers die last hebben van vliegtuiglawaai, als de economische gevolgen van geluidsbeperkende maatregelen in aanmerking nemen. |
|
18. |
Het verhogen van de grenswaarde voor marginaal conforme luchtvaartuigen is in beginsel een goede zaak. Zo kan er rekening worden gehouden met de technische vooruitgang op het gebied van de ontwikkeling van stillere vliegtuigen. Wel is het zo dat vrachtvliegtuigen minder vaak voldoen aan de strengere grenswaarde van 10 EPNdB (Effective Perceived Noise in decibels = effectief waargenomen geluid, uitgedrukt in decibels) dan passagiersvliegtuigen. Een eventueel verbod van marginaal conforme luchtvaartuigen treft vrachtluchtvaartmaatschappijen dus harder. Het Comité beveelt daarom aan om de grenswaarde gedurende een gepaste overgangsperiode iets minder hoog op te trekken. Met een verhoging van de grenswaarde tot 8 EPNdB kan de geluidsoverlast al aanzienlijk worden gereduceerd. |
|
19. |
Een onafhankelijke beroepsinstantie in de lidstaten is noodzakelijk. |
|
20. |
Het is een goede zaak dat de „evenwichtige aanpak” erop gericht is om de mate waarin mensen lijden onder de schadelijke gevolgen van vliegtuiglawaai, te doen afnemen resp. aan limieten te binden. Dit biedt lidstaten de nodige ruimte als ze kiezen op welke wijze ze hun geluidsbeheer willen vormgeven. Het Comité deelt het standpunt van de Commissie dat exploitatiebeperkingen slechts in laatste instantie als maatregel in overweging mogen worden genomen. |
|
21. |
Het Comité steunt het doel om de regels voor de beoordeling van vliegtuiglawaai nader te omschrijven en meer transparantie te brengen in het beoordelingsproces. De ontwerpverordening voorziet in de raadpleging van degenen die last hebben vliegtuiglawaai. Zoiets vergroot het draagvlak voor de te nemen geluidsbeperkende maatregelen. Wel zou het Comité graag zien dat de lidstaten voldoende speelruimte krijgen bij de samenstelling van het in de ontwerpverordening voorgestelde „forum voor technische samenwerking”. Voor zover er in de lidstaten al gelijkaardige commissies bestaan, moeten deze kunnen worden erkend, zodat er geen nieuwe organen hoeven te worden opgericht. |
|
22. |
Het Comité is van mening dat de in bijlage I genoemde geluidsbeoordelingsmethode die is ontwikkeld overeenkomstig ECAC Report Doc 29 „Report on Standard Method of Computing Noise Contours around Civil Airports”, niet geschikt is om de geluidsbeoordelingsprocedure transparanter te maken. Wanneer er nog een beoordelingsmethode bijkomt, gaat dat ten koste van de vergelijkbaarheid met bijv. de richtlijn omgevingslawaai en de nationale berekeningsvoorschriften en komen er onnodige administratieve formaliteiten bij. IJkpunt voor de geluidsbeoordeling dient de richtlijn inzake omgevingslawaai (Richtlijn 2002/49/EG) te zijn. |
|
23. |
Met het voorgestelde recht op onderzoek - waarbij exploitatiebeperkingen vóór de invoering ervan op hun gevolgen worden getoetst en, zo nodig, worden geschorst - wordt de Commissie een grotere bevoegdheid toegekend dan haar op grond van het subsidiariteitsbeginsel toekomt. Exploitatiebeperkingen dienen door de regionale overheden te worden opgelegd met inachtneming van de lokale situatie en de specifieke omstandigheden ter plaatse. Het Comité is van oordeel dat het overbodig en buitenproportioneel is om daarnaast de Commissie nog een recht op onderzoek toe te kennen. Dit zal er evenmin toe bijdragen dat het doel van de verordening - ervoor zorgen dat het aantal mensen dat last heeft van vliegtuiglawaai, wordt teruggedrongen - sneller zal worden verwezenlijkt. |
|
24. |
De definities van de begrippen „luchtvaartuig” en „marginaal conform luchtvaartuig”, de aanpassing van de geluidsbeperkingen en certificeringsprocedures en de wijzigingen van de methode en het technisch verslag zijn naar de mening van het Comité centrale punten in de verordening. Zij lenen zich niet voor een bevoegdheidsoverdracht aan de Commissie, waardoor zij o.g.v. artikel 290 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen zou mogen vaststellen. |
Grondafhandelingsdiensten (m.b.t. COM(2011) 824 final)
|
25. |
Grondafhandelingsdiensten vormen een belangrijke schakel in de luchtvaartketen. Efficiënte en kwaliteitsgerichte grondafhandelingsdiensten zijn van essentieel belang voor een sterke, concurrentiële luchtvaart. Het Comité deelt in deze de mening van de Commissie. |
|
26. |
Verdere openstelling en harmonisering van de toegang tot de markt voor grondafhandelingsdiensten is toe te juichen. Verwacht mag worden dat dit de kwaliteit van de op EU-luchthavens aangeboden grondafhandelingsdiensten verder zal verbeteren. Dit is in het belang van zowel de luchtvaartmaatschappijen als de expediteurs en passagiers. Om de bestaande arbeidsverhoudingen, de luchtverkeersveiligheid en de luchthavencapaciteit niet op het spel te zetten moet het mogelijk zijn om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de lokale vliegvelden. |
|
27. |
Het Comité is voorstander van een regeling voor de transfer van personeel tussen dienstverleners en zou graag zien dat in dit verband wordt onderzocht of artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1370/2007 de aanbestedingsautoriteiten niet nu al de mogelijkheid tot een nationaal te bepalen overplaatsing van personeel biedt, zonder dat een bijkomende omzettingsmaatregel van de lidstaten nodig is, en of er parameters voor de overplaatsing van personeel kunnen worden geformuleerd. |
|
28. |
Het Comité wijst erop dat niet alle aspecten van de goedkeuringsprocedure even goed zijn uitgewerkt. Met name met betrekking tot het vaststellen van een tijdschema voor de verschillende stappen in de procedure, de formulering van een bijzondere bepaling om de onhoudbare opschortende werking van klachten op te heffen, het vastleggen van de bevoegdheid voor de uitvoering van de goedkeuringsprocedure en het definiëren van gunningscriteria is er nog werk aan de winkel. |
|
29. |
Het Comité is het met de Commissie eens dat luchthavens een cruciale rol spelen bij de coördinatie van de werkzaamheden van verleners van grondafhandelingsdiensten. Er zij evenwel op gewezen dat luchthavens deze taak slechts kunnen vervullen als hiervoor in de lidstaten de nodige juridische randvoorwaarden aanwezig zijn. Bovendien is het niet gemakkelijk voor de luchthavens om de extra kosten die daarbij komen kijken, via de markt terug te verdienen. |
|
30. |
Verdere openstelling van de markt mag geen negatief effect hebben op de luchtveiligheid. Ter waarborging van het hoge veiligheidsniveau op luchthavens is het nodig dat personeel adequaat wordt (bij-)geschoold. |
|
31. |
De opleidingsduur moet zo worden vastgesteld dat een toereikende kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten gewaarborgd is. Aangezien het de bedoeling is dat voor grondafhandelingsdiensten een vergunning wordt afgegeven die in alle lidstaten erkend wordt, beveelt het Comité aan om de opleiding en bijscholing zo vast te leggen dat er vergelijkbare kwalificatienormen zijn en tevens rekening wordt gehouden met kostenefficiëntie en bevordering van de werkgelegenheid. |
|
32. |
Onderaanbesteding is uitsluitend voorbehouden aan derden. Luchthavenexploitanten en -gebruikers wordt deze mogelijkheid niet toegekend. Het Comité is van oordeel dat dit discriminatie is en tot een scheeftrekking van de concurrentieverhoudingen leidt. Het is in strijd met de ontwerpverordening, die er juist op is gericht om de mededinging te versterken. Met inachtneming van strikte regels dient onderaanbesteding mogelijk te zijn voor alle verleners van grondafhandelingsdiensten. |
Slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
|
33. |
De herziening van de verordening draagt in belangrijke mate bij tot een nog efficiënter gebruik van de beperkte infrastructuurcapaciteit. Voor luchthavenmaatschappijen wordt het door de groeiprognoses voor het luchtverkeer en een luchthaveninfrastructuur die niet in hetzelfde tempo groeit steeds moeilijker om te voldoen aan de vervoersvraag. Dit staat de economische ontwikkeling van het luchtverkeer, en dus van de regio's, in de weg. |
|
34. |
Indien de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit wordt gevraagd, een beslissing te nemen over het niveau van de vergoedingen voor het gebruik van gecentraliseerde infrastructuur, dan dient het beheersorgaan van deze infrastructuur het recht te hebben om tot de definitieve uitspraak van de autoriteit de gebruiker te vragen om een vergoeding ter hoogte van het initieel vastgestelde niveau. Hiermee wordt de prikkel verkleind om onnodig beroep aan te tekenen tegen beslissingen m.b.t. het niveau van de vergoedingen. |
|
35. |
Het Comité ondersteunt in beginsel de invoering van markteconomische instrumenten voor de toekenning van slots. Op die manier wordt gewaarborgd dat de slots worden toegekend aan de luchtvaartmaatschappijen die ze het beste benutten. Wel moet erop worden gelet dat de aansluiting van de regio's op het luchtverkeersnet verzekerd blijft. |
|
36. |
Niet alle gevolgen van de handel in slots komen ter sprake. Zo vermeldt de Commissie niet welke gevolgen de handel in slots voor regionale luchthavens en voor de aansluiting van regio's kan hebben. |
|
37. |
Het Comité acht het niet uitgesloten dat luchtvaartmaatschappijen hun slots op overbelaste hub-luchthavens vooral voor langeafstandsvluchten zullen reserveren, wat ten koste zou gaan van de verbinding van regionale luchthavens met de hubs. Belangrijk is dus dat er gepaste maatregelen worden genomen om de aansluiting van de regio's aan het mondiale luchtverkeersnet te verzekeren. |
|
38. |
Het Comité is ingenomen met het voornemen om de onafhankelijkheid van luchthavencoördinatoren te versterken. De ontwerpverordening maakt het voor luchtvaartmaatschappijen in de toekomst mogelijk slots tegen een financiële vergoeding over te dragen. Voor de overdracht is toestemming van de luchthavencoördinator nodig, die de overdracht moet bevestigen. Het is daarom van het grootste belang dat de luchthavencoördinator onafhankelijk en objectief zijn besluit kan nemen. |
|
39. |
Het heeft volgens het Comité geen zin slots zonder vergoeding toe te wijzen als ze meteen daarna weer worden doorverkocht. Luchtvaartmaatschappijen zouden pas toestemming mogen krijgen voor handel in slots, als ze kunnen aantonen dat ze deze daarvoor al regelmatig hebben gebruikt. |
|
40. |
Het veranderen van de regel voor het minimumgebruik van slots vindt het Comité aanvaardbaar. Dit vergroot de druk om de toegewezen slots beter te benutten. Wel moet er rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden (bijv. stakingen, vulkaanas). Verwacht wordt dat er in de toekomst een groter aantal slots terug in de slotpool zullen worden gestopt of aan een andere luchtvaartmaatschappij zullen worden verkocht. Andere luchtvaartondernemingen hebben op die manier meer kans om toegang te krijgen tot overbelaste luchthavens. |
|
41. |
Via de vergoedingsregeling kunnen luchthavens ervoor zorgen dat ongebruikte of gereserveerde slots zo snel mogelijk worden teruggegeven. Dit is een goede zaak. Slots worden dan niet geblokkeerd, maar kunnen door andere luchtvaartmaatschappijen worden gebruikt. |
|
42. |
„Lokale regels” moeten het regelgevingskader de nodige flexibiliteit geven in regio's en in regionale luchthavens waar de specifieke omstandigheden op adequate wijze in acht moeten worden genomen. In dergelijke omstandigheden kan alleen met een regionale inbreng een optimaal en efficiënt gebruik van de capaciteit van de afzonderlijke luchthavens worden verzekerd. |
|
43. |
Met het voorstel om de Commissie het recht toe te kennen om individuele luchthavens „die deel uitmaken van het netwerk” aan te wijzen – d.w.z. dat zij de lidstaten kan vragen om individuele luchthavens afzonderlijk en gedifferentieerd te behandelen – worden naar de mening van het Comité, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, de bevoegdheden van de Commissie overschreden. |
|
44. |
Het Comité vindt het zorgwekkend dat de Europese Commissie het concept „netwerkbeheerder” invoert en vooral dat ze voorstelt om deze instantie aanzienlijke en verregaande bevoegdheden te verlenen, terwijl niet duidelijk wordt omschreven hoe een dergelijke beheerder te werk dient te gaan. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijziging 1
Geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen (m.b.t. COM(2011) 828 final)
Artikel 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
(4) „Marginaal conform luchtvaartuig”: een civiel luchtvaartuig dat voldoet aan de certificeringsgrenzen, zoals vastgesteld in volume 1, deel II, hoofdstuk 3 van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de Internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago), met een cumulatieve marge van niet meer dan 10 EPNdB (Effective Perceived Noise in decibels - effectief waargenomen geluid in decibel), waarbij de cumulatieve marge de in EPNdB uitgedrukte waarde is die wordt verkregen door het bij elkaar optellen van de individuele marges (d.i. de verschillen tussen het gecertificeerde geluidsniveau en het maximaal toegestane geluidsniveau) op elk van de drie referentiegeluidsmeetpunten zoals gedefinieerd in volume 1, deel II, hoofdstuk 4 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago; |
(4) „Marginaal conform luchtvaartuig”: een civiel luchtvaartuig dat voldoet aan de certificeringsgrenzen, zoals vastgesteld in volume 1, deel II, hoofdstuk 3 van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de Internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago), met een cumulatieve marge van niet meer dan EPNdB (Effective Perceived Noise in decibels - effectief waargenomen geluid in decibel), waarbij de cumulatieve marge de in EPNdB uitgedrukte waarde is die wordt verkregen door het bij elkaar optellen van de individuele marges (d.i. de verschillen tussen het gecertificeerde geluidsniveau en het maximaal toegestane geluidsniveau) op elk van de drie referentiegeluidsmeetpunten zoals gedefinieerd in volume 1, deel II, hoofdstuk 4 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago; |
Motivering
|
1) |
Vrachtvliegtuigen voldoen minder vaak aan de strengere grenswaarde van 10 EPNdB (Effective Perceived Noise in decibels = effectief waargenomen geluid, uitgedrukt in decibels) dan passagiersvliegtuigen. Een eventueel verbod van marginaal conforme luchtvaartuigen treft vrachtluchtvaartmaatschappijen dus des te harder. |
|
2) |
Een gepaste overgangsperiode biedt luchtvaartmaatschappijen de gelegenheid een eventueel noodzakelijke modernisering van hun vloot te plannen en uit te voeren afhankelijk van de economische omstandigheden. |
Wijziging 2
Geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen (m.b.t. COM(2011) 828 final)
Artikel 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Recht op onderzoek |
|
|
1. Onverminderd een lopende beroepsprocedure mag de Commissie, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, de beslissing om een exploitatiebeperking op te leggen, onderzoeken alvorens deze ten uitvoer wordt gelegd. Als de Commissie vaststelt dat de beslissing niet voldoet aan de in deze verordening uiteengezette eisen of anderszins in strijd is met de EU-wetgeving, kan zij de beslissing schorsen. |
|
|
2. De bevoegde autoriteiten verstrekken informatie aan de Commissie waaruit blijkt dat aan deze verordening is voldaan. |
|
|
3. De Commissie beslist overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, vastgestelde adviesprocedure, met name rekening houdend met de criteria van bijlage II, of de betrokken bevoegde autoriteit de exploitatiebeperking ten uitvoer mag leggen. De Commissie deelt haar beslissing mee aan de Raad en aan de betrokken lidstaat. |
|
|
4. Als de Commissie geen beslissing neemt binnen zes maanden nadat zij de in lid 2 vermelde informatie heeft ontvangen, mag de bevoegde autoriteit de geplande exploitatiebeperking ten uitvoer leggen. |
|
Motivering
|
1) |
Alleen de lidstaten mogen een exploitatiebeperking opleggen. De Raad heeft zich al in deze zin uitgelaten en het betrokken artikel in het Commissievoorstel geschrapt. Schrapping van het artikel is ook in overeenstemming met par. 23 van onderhavig advies. |
|
2) |
Met de huidige formulering van artikel 10 zouden regionale bemiddelingsovereenkomsten ondergraven kunnen worden. Deze overeenkomsten tussen luchthavens, de desbetreffende regio en burgers komen vaak pas na jaren van moeizame en uitputtende onderhandelingen tot stand. De Duitse Bondsraad, de Oostenrijkse Bondsraad, de Franse Senaat en de Nederlandse Eerste Kamer hebben geconcludeerd dat het recht op onderzoek van de Commissie onder artikel 10 in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel van de Europese Unie. |
Wijziging 3
Geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen (m.b.t. COM(2011) 828 final)
Artikel 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
De Commissie wordt gemachtigd overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: |
|||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
De definities van de begrippen „luchtvaartuig” en „marginaal conform luchtvaartuig”, de aanpassing van de geluidsbeperkingen en certificeringsprocedures en de wijzigingen van de methode en het technisch verslag zijn naar de mening van het Comité centrale punten in de verordening. Zij lenen zich in die zin niet voor een bevoegdheidsoverdracht aan de Commissie, waardoor zij o.g.v. artikel 290 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen zou mogen vaststellen.
Wijziging 4
Geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen (m.b.t. COM(2011) 828 final)
Artikel 12
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van dit artikel. |
|
|
2. De bevoegdheid tot vaststelling van de in artikel 11 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening verleend voor onbepaalde tijd. |
|
|
3. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die daarin nader wordt bepaald. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
|
|
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis. |
|
|
5. Een gedelegeerde handeling die in overeenstemming met artikel 11 is vastgesteld, treedt pas in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de bekendmaking ervan aan het Europees Parlement en de Raad geen verzet heeft aangetekend of indien het Europees Parlement en de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie ervan in kennis hebben gesteld dat zij geen verzet wensen aan te tekenen. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd. |
|
Motivering
Wijzigingsvoorstellen 3 en 4 hangen rechtstreeks samen. Schrapping van artikel 11 impliceert schrapping van artikel 12.
Wijziging 5
Grondafhandelingsdiensten (m.b.t. COM(2011) 824 final)
Artikel 13
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Artikel 13 Luchthavens op eilanden |
Artikel 13 Luchthavens op eilanden |
||||
|
Voor de selectie van verleners van grondafhandelingsdiensten op een luchthaven als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 10, kan een lidstaat de openbaredienstverplichting uitbreiden tot andere luchthavens op zijn grondgebied, voor zover |
Voor de selectie van verleners van grondafhandelingsdiensten op een luchthaven als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 10, kan een lidstaat de openbaredienstverplichting uitbreiden tot andere luchthavens op zijn grondgebied, voor zover |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|||||
|
Het besluit inzake de goedkeuring van de uitbreiding vormt een uitvoeringshandeling die wordt vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Deze bepaling laat de EU-regels inzake staatssteun onverlet. |
Het besluit inzake de goedkeuring van de uitbreiding vormt een uitvoeringshandeling die wordt vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Deze bepaling laat de EU-regels inzake staatssteun onverlet. |
Motivering
Aan artikel 13 van het voorstel, waarin wordt verwezen naar de mogelijkheid om de openbaredienstverplichting uit te breiden tot de luchthavens op eilanden, dient te worden toegevoegd dat in het geval van eilandluchthavens het management verplicht moet worden om de in art. 6 (2) van de ontwerpverordening aangegeven diensten te verlenen. Als dit financieel niet haalbaar is en er dus geen belangstellende ondernemers voor te vinden zijn, zou het ook goed zijn om vast te leggen dat het luchthavenmanagement, niet alleen omdat het eiland volledig aangewezen is op deze verbindingen, maar ook met het oog op de openbare dienstverlening (eerste hulpdiensten, brandweer, reddingen uit zee, enz.), de verplichting heeft om deze diensten aan te bieden. Ook voor de inzet van helikopters is men aangewezen op deze luchthavens. Een dergelijke inzet is bijv. niet mogelijk zonder de levering van brandstof.
Wijziging 6
Grondafhandelingsdiensten (m.b.t. COM(2011) 824 final)
Artikel 28, lid 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Als het comité van luchthavengebruikers het oneens is met een door het beheerscomité van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur vastgestelde vergoeding, kan het de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat vragen een beslissing te nemen over het niveau van de vergoeding. |
Als het comité van luchthavengebruikers het oneens is met een door het beheerscomité van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur vastgestelde vergoeding , kan het de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat vragen over het niveau van de vergoeding . |
Motivering
Dit wijzigingsvoorstel komt hoofdzakelijk neer op de invoering van een gedetailleerde beroepsprocedure voor het geval men het niet eens wordt over de vergoedingen, waarmee heel wat tijd en geld verloren kunnen gaan. Voor luchthavens waar de grondafhandelingsinkomsten minder dan 1 % van de totale inkomsten vertegenwoordigen, is deze aanpak buitenproportioneel.
Wijziging 7
Grondafhandelingsdiensten (m.b.t. COM(2011) 824 final)
Artikel 28, nieuw lid 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
|
|
Motivering
Om te voorkomen dat er enkel beroep wordt aangetekend om de heffing van een vergoeding uit te stellen tot er uitspraak is gedaan inzake een betwisting van gebruikerszijde, is het belangrijk dat luchthavenautoriteiten een vergoeding mogen vragen ter hoogte van het aanvankelijk voorgestelde niveau vanaf het moment van vastlegging ervan. Vooral voor regionale luchthavens is dit belangrijk. Hun inkomsten uit activiteiten anders dan uit luchtvaartdiensten zijn doorgaans beperkt, zeker wanneer de markt wordt beheerst door luchtvaartmaatschappijen die slechts één stuk handbagage toelaten, de zgn. „one bag-rule”. Dit is een inkomstenneutrale methode waarmee de samenwerking in de sector kan worden gestimuleerd vergelijkbaar met het heffingensysteem voor luchthavens, bedoeld om de teruggave van ongebruikte of niet-gereserveerde slots aan te moedigen.
Wijziging 8
Grondafhandelingsdiensten (m.b.t. COM(2011) 824 final)
Artikel 32, lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers moeten deze minimumkwaliteitsnormen in acht nemen. Bovendien moeten luchthavengebruikers en verleners van grondafhandelingsdiensten de in hun contracten vastgelegde minimumkwaliteitsnormen in acht nemen. |
Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers moeten deze minimumkwaliteitsnormen in acht nemen. Bovendien moeten luchthavengebruikers en verleners van grondafhandelingsdiensten de in hun contracten vastgelegde minimumkwaliteitsnormen in acht nemen. |
|
|
Motivering
Gezien het belang van grondafhandelingsdiensten voor een vlotte werking van luchthavens zijn er passende en proportionele handhavingsmaatregelen nodig om ervoor te zorgen dat aan de minimumnormen wordt voldaan.
Wijziging 9
Grondafhandelingsdiensten (m.b.t. COM(2011) 824 final)
Artikel 35
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
1. Onverminderd leden 2, 3 en 4, mogen verleners van grondafhandelingsdiensten aan uitbesteding doen. |
1. Onverminderd 3 , mogen verleners van grondafhandelingsdiensten aan uitbesteding doen. |
|
2. Zelfafhandelende luchthavengebruikers mogen grondafhandelingsdiensten alleen uitbesteden als ze tijdelijk niet in staat zijn aan zelfafhandeling te doen wegens overmacht. |
|
|
3. Onderaannemers mogen geen grondafhandelingsdiensten uitbesteden. |
. Onderaannemers mogen geen grondafhandelingsdiensten uitbesteden. |
|
4. Een verlener van grondafhandelingsdiensten, als vermeld in artikel 11, lid 1, mag geen grondafhandelingsdiensten uitbesteden, behalve als hij tijdelijk niet in staat is deze grondafhandelingsdiensten te verlenen wegens overmacht. |
|
|
5. Elke verlener van grondafhandelingsdiensten en elke zelfafhandelende luchthavengebruiker die een beroep doet op een of meer onderaannemers ziet erop toe dat de onderaannemers voldoen aan de in deze verordening vastgestelde eisen voor verleners van grondafhandelingsdiensten. |
. Elke verlener van grondafhandelingsdiensten en elke zelfafhandelende luchthavengebruiker die een beroep doet op een of meer onderaannemers ziet erop toe dat de onderaannemers voldoen aan de in deze verordening vastgestelde eisen voor verleners van grondafhandelingsdiensten. |
|
|
|
|
|
|
|
6. Elke verlener van grondafhandelingsdiensten en elke zelfafhandelende luchthavengebruiker die een beroep doet op een of meer onderaannemers stelt het beheersorgaan van de luchthaven in kennis van de naam en activiteiten van de betrokken onderaannemers. |
6. Elke verlener van grondafhandelingsdiensten en elke zelfafhandelende luchthavengebruiker die een beroep doet op een of meer onderaannemers stelt het beheersorgaan van de luchthaven in kennis van de naam en activiteiten van de betrokken onderaannemers. |
|
7. Als een verlener van grondafhandelingsdiensten een goedkeuring voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten aanvraagt in het kader van de bij artikel 7 vastgestelde selectieprocedure, vermeldt hij het aantal onderaannemers waarop hij voornemens is een beroep te doen, alsook hun activiteiten en namen. |
7. Als een verlener van grondafhandelingsdiensten een goedkeuring voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten aanvraagt in het kader van de bij artikel 7 vastgestelde selectieprocedure, vermeldt hij het aantal onderaannemers waarop hij voornemens is een beroep te doen, alsook hun activiteiten en namen. |
Motivering
|
1) |
Luchthavens en luchthavengebruikers mogen niet onderaanbesteden. Dat betekent dat zij ten opzichte van andere aanbieders van grondafhandelingsdiensten worden gediscrimineerd en dat de concurrentieverhoudingen worden verstoord. Dit staat haaks op de ontwerpverordening, die er juist op gericht is om de mededinging te versterken. |
|
2) |
Alle onderaannemers dienen in dezelfde mate te voldoen aan de kwaliteits- en betrouwbaarheidseisen als de aanbestedende ondernemingen. Daarnaast dient het luchthavens te zijn toegestaan om het aantal onderaannemers te beperken, indien dit om redenen van plaatsgebrek nodig is. |
Wijziging 10
Toekenning van slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
Artikel 3, lid 3 (ii)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Op verzoek van de Commissie, met name wanneer nieuwe gegadigden ernstige problemen ondervinden bij het verwerven van aankomst- en vertrekmogelijkheden op de betrokken luchthaven of wanneer de netwerkbeheerder dit nodig acht om de samenhang tussen het operationeel plan van de luchthaven en het operationeel plan van het netwerk te garanderen, overeenkomstig artikel 6, lid 7, van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie. |
Op verzoek van de Commissie, met name wanneer nieuwe gegadigden ernstige problemen ondervinden bij het verwerven van aankomst- en vertrekmogelijkheden op de betrokken luchthaven of wanneer de netwerkbeheerder dit nodig acht om de samenhang tussen het operationeel plan van en het operationeel plan van te garanderen, overeenkomstig artikel 6, lid 7, van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie. |
Motivering
De netwerkbeheerder moet geen sturende rol spelen op lokaal niveau, maar een coördinerende rol op netwerkniveau. Elke luchthaven is verantwoordelijk voor het eigen operationele plan van de luchthaven – niet de netwerkbeheerder.
Wijziging 11
Toekenning van slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
Artikel 3, lid 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Op verzoek van de Commissie, die op eigen initiatief of op initiatief van de netwerkbeheerder kan optreden, en na raadplegen van de in lid 4 vermelde entiteiten, ziet de lidstaat erop toe dat een luchthaven zonder status wordt aangewezen als luchthaven die deel uitmaakt van het netwerk. De beslissing wordt meegedeeld aan de Commissie. Als de Commissie van mening is dat de luchthaven niet meer belangrijk is voor het netwerk, wijzigt de lidstaat, na raadpleging van de in lid 4 vermelde entiteiten, haar wijziging van de luchthaven in luchthaven zonder status. |
Motivering
De definitie van een „luchthaven die deel uitmaakt van het netwerk” in onderhavig Commissievoorstel is zeer ruim en geeft de Commissie de bevoegdheid om subjectief te beslissen of een luchthaven „een invloed kan hebben op de werking van het Europees netwerk voor luchtverkeersbeheer”. Vooral regionale luchthavens lopen kans met een „plotse en aanzienlijke toename van het verkeer” te maken te krijgen. Het begrip „luchthaven die deel uitmaakt van het netwerk” en de daaruit voortvloeiende verplichtingen moeten daarom worden geschrapt of ten minste enger worden gedefinieerd. Er is geen enkele reden voor de invoering van dit lid: het begrip „luchthaven die deel uitmaakt van het netwerk” is niet relevant voor de verordening.
Wijziging 12
Toekenning van slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
Artikel 3, lid 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
10. Wanneer een beslissing wordt genomen uit hoofde van lid 6, 8 of 9, wordt zij uiterlijk op 1 april voor de winterdienstregelingsperiode en uiterlijk op 1 september voor de zomerdienstregelingsperiode door de lidstaat meegedeeld aan de in lid 4 vermelde entiteiten. |
10. Wanneer een beslissing wordt genomen uit hoofde van lid 6 8 , wordt zij uiterlijk op 1 april voor de winterdienstregelingsperiode en uiterlijk op 1 september voor de zomerdienstregelingsperiode door de lidstaat meegedeeld aan de in lid 4 vermelde entiteiten |
Motivering
Zie wijziging 11.
Wijziging 13
Toekenning van slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
Artikel 5, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
1. De lidstaat die verantwoordelijk is voor een van het netwerk deel uitmakende luchthaven met bemiddeling inzake de dienstregelingen of een gecoördineerde luchthaven, benoemt, na raadpleging van de luchtvaartmaatschappijen die regelmatig gebruik maken van de luchthaven, hun vertegenwoordigende organisaties, de luchthavenbeheerder en het coördinatiecomité, voorzover dit bestaat, een gekwalificeerde natuurlijke of rechtspersoon als bemiddelaar inzake de dienstregelingen respectievelijk luchthavencoördinator. Dezelfde bemiddelaar inzake de dienstregelingen of coördinator mag voor meer dan een luchthaven worden benoemd. |
1. De lidstaat die verantwoordelijk is voor een luchthaven met bemiddeling inzake de dienstregelingen of een gecoördineerde luchthaven, benoemt, na raadpleging van de luchtvaartmaatschappijen die regelmatig gebruik maken van de luchthaven, hun vertegenwoordigende organisaties, de luchthavenbeheerder en het coördinatiecomité, voorzover dit bestaat, een gekwalificeerde natuurlijke of rechtspersoon als bemiddelaar inzake de dienstregelingen respectievelijk luchthavencoördinator. Dezelfde bemiddelaar inzake de dienstregelingen of coördinator mag voor meer dan een luchthaven worden benoemd. |
Motivering
De lidstaten, niet de Commissie, zijn verantwoordelijk voor de luchthavens, ongeacht of het om luchthavens met bemiddeling inzake de dienstregelingen of om gecoördineerde luchthavens gaat.
Wijziging 14
Toekenning van slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
Artikel 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 6 Transparantie van de activiteiten voor coördinatie en bemiddeling inzake de dienstregelingen |
Artikel 6 Transparantie van de activiteiten voor coördinatie en bemiddeling inzake de dienstregelingen |
|
1. Aan het einde van elke dienstregelingsperiode dient de coördinator of de bemiddelaar inzake de dienstregelingen bij de betrokken lidstaten en de Commissie een verslag van de werkzaamheden in waarin de algemene situatie met betrekking tot de toekenning van slots en/of de bemiddeling inzake de dienstregelingen wordt uiteengezet. In dit verslag wordt met name in de toepassing van artikel 9, lid 5, en de artikelen 13 en 18 onderzocht, alsook eventuele klachten over de toepassing van de artikelen 9 en 10 die bij het coördinatiecomité zijn ingediend en de initiatieven die zijn genomen om hiervoor een oplossing te vinden. Het verslag bevat ook de resultaten van een enquête onder de belanghebbende partijen over de kwaliteit van de door de coördinator verleende diensten. |
1. Aan het einde van elke dienstregelingsperiode dient de coördinator of de bemiddelaar inzake de dienstregelingen bij de betrokken lidstaten en de Commissie een verslag van de werkzaamheden in waarin de algemene situatie met betrekking tot de toekenning van slots en/of de bemiddeling inzake de dienstregelingen wordt uiteengezet. In dit verslag wordt met name in de toepassing van artikel 9, lid 5, en de artikelen 13 en 18 onderzocht, alsook eventuele klachten over de toepassing van de artikelen 9 en 10 die bij het coördinatiecomité zijn ingediend en de initiatieven die zijn genomen om hiervoor een oplossing te vinden. Het verslag bevat ook de resultaten van een enquête onder de belanghebbende partijen over de kwaliteit van de door de coördinator verleende diensten. |
|
2. De Commissie kan een model vaststellen voor het in lid 1 bedoelde activiteitenverslag. Dit uitvoeringsbesluit wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. |
2. De Commissie kan een model vaststellen voor het in lid 1 bedoelde activiteitenverslag. Dit uitvoeringsbesluit wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. |
|
3. De coördinator houdt een elektronische en gratis toegankelijke gegevensbank bij met de volgende informatie: |
3. De coördinator houdt een elektronische en gratis toegankelijke gegevensbank bij met de volgende informatie: |
Motivering
Wat de toegang en transparantie van de informatie betreft, staat in art. 6 van de ontwerpverordening dat de coördinator een elektronische en voor alle belanghebbenden gratis toegankelijke gegevensbank bijhoudt. Hier dient aan te worden toegevoegd dat deze informatie ter beschikking moet staan van iedereen, dus niet alleen van de luchthavens en de luchtvaartmaatschappijen. In Verordening (EEG) 95/93 wordt deze informatie voorbehouden aan „de betrokken partijen (de luchtvaartmaatschappijen), en met name aan de leden of waarnemers van het coördinatiecomité”, met uitsluiting van andere partijen, zoals de decentrale overheden. Inmiddels is er een correctie doorgevoerd (zie het laatste geschrapte lid op blz. 33 van COM(2011) 827 final, maar benadrukt dient te worden dat de informatie toegankelijk moet zijn voor alle belanghebbenden (lokale en regionale overheden, onderzoekscentra, universiteiten, of zelfs instanties die zich bezighouden met openbare dienstverlening en ondernemerschap). Een dergelijke openheid doet niets af aan de regels inzake vrije concurrentie, noch doet het afbreuk aan de geheimhouding rond bedrijfsstrategieën, aangezien deze informatie al op voorhand beschikbaar is bij de luchtvaartmaatschappijen. Verder staat deze informatie dankzij het internet sowieso gratis of tegen zeer lage kosten ter beschikking van iedere belangstellende. Het publiek dient dus toegang te krijgen tot deze informatie, omdat het hier gaat om een waardevol instrument, waardoor niet alleen de transparantie bij het functioneren van de verdeling van de slots wordt verbeterd, maar tevens de programmering en planning van de betrokken bedrijfstakken (hotelketens, vrijetijdsbesteding, restaurants). Ook kunnen de bestuurlijke bevoegdheden hierdoor beter gecoördineerd worden uitgevoerd (programmering van toeristische campagnes door de regionale overheden, onderhandelingsstrategieën met de grote operators enz.).
Wijziging 15
Toekenning van slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
Artikel 7, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Luchtvaartmaatschappijen die op een luchthaven die deel uitmaakt van het netwerk, een luchthaven met bemiddeling inzake de dienstregelingen of een volledig gecoördineerde luchthaven diensten exploiteren of voornemens zijn dat te doen, verstrekken de bemiddelaar inzake de dienstregelingen de coördinator alle door hem gevraagde relevante informatie. ⇨ Wanneer een wijziging optreedt in deze informatie, stellen de luchtvaartmaatschappijen de bemiddelaar inzake de dienstregelingen en de coördinator hier zo snel mogelijk van in kennis.⇦ Alle relevante informatie wordt verstrekt in de vorm en binnen de termijn die door de bemiddelaar inzake de dienstregelingen of de coördinator zijn opgegeven. Met name deelt een luchtvaartmaatschappij de coördinator op het tijdstip van het verzoek om toewijzing mee of zij wat de gevraagde slots betreft overeenkomstig artikel 2, punt 2, in aanmerking komt voor de status van nieuwe gegadigde. |
Luchtvaartmaatschappijen die op een luchthaven met bemiddeling inzake de dienstregelingen of een volledig gecoördineerde luchthaven diensten exploiteren of voornemens zijn dat te doen, verstrekken de bemiddelaar inzake de dienstregelingen de coördinator alle door hem gevraagde relevante informatie. ⇨ Wanneer een wijziging optreedt in deze informatie, stellen de luchtvaartmaatschappijen de bemiddelaar inzake de dienstregelingen en de coördinator hier zo snel mogelijk van in kennis. ⇦ Alle relevante informatie wordt verstrekt in de vorm en binnen de termijn die door de bemiddelaar inzake de dienstregelingen of de coördinator zijn opgegeven. Met name deelt een luchtvaartmaatschappij de coördinator op het tijdstip van het verzoek om toewijzing mee of zij wat de gevraagde slots betreft overeenkomstig artikel 2, punt 2, in aanmerking komt voor de status van nieuwe gegadigde. |
Motivering
Zie wijziging 11.
Wijziging 16
Toekenning van slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
Artikel 8, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Op een gecoördineerde luchthaven zorgt de verantwoordelijke lidstaat ervoor dat er een coördinatiecomité wordt ingesteld. Hetzelfde coördinatiecomité mag voor meer dan een luchthaven worden aangewezen. Het lidmaatschap van dit comité staat op zijn minst open voor de luchtvaartmaatschappijen die regelmatig van de luchthaven(s) gebruikmaken, hun vertegenwoordigende organisaties, de betrokken luchthavenbeheerder, en de betrokken luchtverkeersleidingsautoriteiten en vertegenwoordigers van de algemene luchtvaart kleine luchtvaart („general aviation”) die regelmatig gebruikmaken van de luchthaven, de netwerkbeheerder, het prestatiebeoordelingsorgaan en de nationale toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat. |
Op een gecoördineerde luchthaven zorgt de verantwoordelijke lidstaat ervoor dat er een coördinatiecomité wordt ingesteld. Hetzelfde coördinatiecomité mag voor meer dan een luchthaven worden aangewezen. Het lidmaatschap van dit comité staat op zijn minst open voor de luchtvaartmaatschappijen die regelmatig van de luchthaven(s) gebruikmaken, hun vertegenwoordigende organisaties, de betrokken luchthavenbeheerder, en de betrokken luchtverkeersleidingsautoriteiten en vertegenwoordigers van de algemene luchtvaart kleine luchtvaart („general aviation”) die regelmatig gebruikmaken van de luchthaven, de netwerkbeheerder, het prestatiebeoordelingsorgaan en de nationale toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat. |
Motivering
Het heeft niet zo veel zin om te eisen dat vertegenwoordigers van het lokale niveau (gemeenten en regio's) in het coördinatiecomité moeten worden opgenomen. De lidstaten zijn momenteel al verplicht om vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten naar het betrokken comité af te vaardigen. Alleen als bijzondere omstandigheden dit vereisen, is ook een lokale/regionale participatie gewenst.
Wijziging 17
Toekenning van slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
Artikel 9, lid 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De coördinator houdt tevens rekening met de wereldwijd of in de ⌦ Unie ⌫ door de luchtvaartsector opgestelde aanvullende richtsnoeren en met de door het coördinatiecomité voorgestelde lokale richtsnoeren die door de voor de luchthaven in kwestie verantwoordelijke lidstaat of een andere bevoegde instantie zijn goedgekeurd, mits deze richtsnoeren geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van de coördinator, stroken met het recht ⌦ van de Unie, ⌫ tot doel hebben de luchthavencapaciteit efficiënter te benutten ⇨ en vooraf aan de Commissie zijn meegedeeld en door haar zijn goedgekeurd. |
De coördinator houdt tevens rekening met de wereldwijd of in de Unie door de luchtvaartsector opgestelde aanvullende richtsnoeren en met de door het coördinatiecomité voorgestelde lokale richtsnoeren die door de voor de luchthaven in kwestie verantwoordelijke lidstaat of een andere bevoegde instantie zijn goedgekeurd, mits deze richtsnoeren geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van de coördinator, stroken met het recht van de Unie, tot doel hebben de luchthavencapaciteit efficiënter te benutten . |
Motivering
Er bestaan al lokale voorschriften, die een essentiële rol spelen bij het in aanmerking nemen van de voor een bepaalde lokale luchthaven specifieke plaatselijke omstandigheden (milieu, toegankelijkheid, geografische diversiteit, bijzondere weersomstandigheden e.d.). Net zoals bij het opleggen van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen moet worden gekeken naar de lokale situatie en specifieke omstandigheden, moet er ook bij de toewijzing van slots rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden ter plaatse. Aldus kan worden gezorgd voor een regelgevingskader dat flexibel genoeg is om een optimaal en efficiënt gebruik van de capaciteit van de afzonderlijke luchthavens te garanderen.
Wijziging 18
Toekenning van slots (m.b.t. COM(2011) 827 final)
Artikel 12, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Als op een route overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1008/2008 openbaredienstverplichtingen zijn opgelegd, kan een lidstaat op een gecoördineerde luchthaven de voor de voorgenomen diensten op die route vereiste slots reserveren. Indien de gereserveerde slots op de betrokken route niet worden gebruikt, worden deze slots met inachtneming van lid 2 ter beschikking gesteld van elke andere luchtvaartmaatschappij die belangstelling heeft om de route te exploiteren overeenkomstig de openbaredienstverplichtingen. Indien andere luchtvaartmaatschappijen geen belangstelling hebben om de route te exploiteren en de betrokken lidstaat geen aanbesteding organiseert overeenkomstig artikel 16, lid 10, artikel 17, leden 3 en 7, en artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1008/2008, worden de slots gereserveerd voor een andere route waarvoor openbaredienstverplichtingen gelden of worden zij teruggegeven aan de pool. |
Als op een route overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1008/2008 openbaredienstverplichtingen zijn opgelegd, kan een lidstaat op een gecoördineerde luchthaven de voor de voorgenomen diensten op die route vereiste slots reserveren. Indien de gereserveerde slots op de betrokken route niet worden gebruikt, worden deze slots met inachtneming van lid 2 ter beschikking gesteld van elke andere luchtvaartmaatschappij die belangstelling heeft om de route te exploiteren overeenkomstig de openbaredienstverplichtingen. Indien andere luchtvaartmaatschappijen geen belangstelling hebben om de route te exploiteren en de betrokken lidstaat geen aanbesteding organiseert overeenkomstig artikel 16, lid 10, artikel 17, leden 3 en 7, en artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1008/2008, worden de slots gereserveerd voor een andere route waarvoor openbaredienstverplichtingen gelden of worden zij teruggegeven aan de pool. |
Motivering
Strengere reserveringsvoorschriften zijn niet nodig. De lidstaten krijgen in onderhavige ontwerpverordening al voldoende reserveringsrechten toebedeeld. Voor zover er geen openbaredienstverplichtingen zijn, dienen er voor eilandluchthavens geen reserveringsmogelijkheden te zijn, zulks om de mededinging niet onnodig te beperken.
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/125 |
Advies van het Comité van de Regio's — Connecting Europe facility
2012/C 277/12
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
wijst erop dat het Europees beleid inzake vervoer, telecommunicatie en digitale voorzieningen moet worden opgezet als een sleutelinstrument ter bevordering van het concurrentievermogen van steden en regio's en de economische, sociale en territoriale samenhang van de EU; |
|
— |
steunt de oprichting van de nieuwe financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility (CEF)) als een gemeenschappelijk rechtskader en een financieringsinstrument voor de vervoers-, energie- en telecommunicatiesector; |
|
— |
steunt de pogingen van de Commissie om de ontbrekende schakels aan te vullen, de knelpunten weg te nemen en te voorzien in doeltreffende grensoverschrijdende verbindingen, is ingenomen met de invoering van innovatieve financiële instrumenten, die moeten zorgen voor een zo groot mogelijk hefboomeffect van openbare uitgaven en de EU-burgers zo ook een meerwaarde moeten opleveren; |
|
— |
vindt dat de tenuitvoerlegging van dit instrument moet gebeuren in nauwe samenwerking met lidstaten, lokale en regionale overheden en plaatselijke actoren, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel; |
|
— |
is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de CEF ook moet aansluiten bij de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en het cohesiebeleid, en de cohesiefondsen aanvullen; |
|
— |
benadrukt dat de steun billijk onder alle EU-lidstaten en regio's verdeeld moet worden, waarbij de specifieke territorale situatie van de EU in aanmerking moet worden genomen; |
|
— |
verzoekt de Europese Commissie duidelijk te maken dat bij de overheveling van de 10 miljard euro uit het Cohesiefonds de Cohesiefondsverordening – inclusief de nationale quota die van toepassing zijn op de lidstaten die steun krijgen uit dat fonds – ten volle wordt gerespecteerd. |
|
Rapporteur |
Ivan ŽAGAR (SI/EVP), burgemeester van Slovenska Bistrica |
||||
|
Referentiedocumenten |
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Algemene appreciatie
|
1. |
wijst erop dat het Europees beleid inzake vervoer, telecommunicatie en digitale voorzieningen moet worden opgezet als een sleutelinstrument ter bevordering van het concurrentievermogen van steden en regio's, het vrije verkeer van goederen en personen, de integratie van de interne markt, de economische, sociale en territoriale samenhang van de EU en haar verbinding met de rest van de wereld. |
|
2. |
Het is een goede zaak dat de Connecting Europe Facility eventueel een impuls kan geven aan groei en werkgelegenheid en Europa's concurrentievermogen kan versterken (1). Verder ijvert de Commissie er terecht voor om de ontbrekende schakels aan te vullen, de knelpunten weg te nemen en te voorzien in doeltreffende grensoverschrijdende verbindingen. |
|
3. |
Het Comité steunt de oprichting van de nieuwe financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility (CEF)) als een gemeenschappelijk rechtskader en een financieringsinstrument voor de vervoers-, energie- en telecommunicatiesector. |
|
4. |
De tenuitvoerlegging van dit instrument moet gebeuren in nauwe samenwerking met lidstaten, lokale en regionale overheden en plaatselijke actoren overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. |
|
5. |
De EU-financiering moet transparanter en eenvoudiger worden en van meer samenhang getuigen teneinde middelen uit de particuliere sector te kunnen aantrekken, hetgeen thans noodzakelijk is om de EU-doelstellingen te kunnen verwezenlijken. |
|
6. |
De tenuitvoerlegging van de CEF moet ook de economische, sociale en territoriale cohesiedoelstellingen kracht helpen bijzetten en moet worden gelinkt aan de middelen voor het cohesiebeleid, zodat de twee elkaar aanvullen en met elkaar in overeenstemming zijn. |
|
7. |
Het is een goede zaak dat de Commissie voorstelt om 10 miljard euro uit het Cohesiefonds voor de CEF te bestemmen om zo in de cohesielanden een gecoördineerde uitvoering van vervoersinfrastructuurprojecten binnen het TEN-V-kernnetwerk te ondersteunen. De nationale toewijzingen uit het Cohesiefonds dienen zoveel mogelijk gerespecteerd te worden om ervoor te zorgen dat, zoals bij dat fonds, voor alle soorten subsidiabele projecten, inclusief grensoverschrijdende wegenbouwprojecten, gunstige voorwaarden voor financiële steun gelden. |
|
8. |
CEF-projecten moeten sporen met de prioriteiten van slimme, inclusieve en duurzame groei, d.i. de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. |
|
9. |
Tal van lidstaten ondervinden moeilijkheden om zelf complexe grensoverschrijdende infrastructuurprojecten op te zetten, terwijl er op EU-niveau een kritische massa bestaat die vraagt om meer synergie tussen verschillende financieringsprogramma's en beleidsgebieden. Deze synergie moet zorgen voor een zo groot mogelijk hefboomeffect van openbare uitgaven en moet de EU-burgers zo ook een meerwaarde opleveren. |
Rechtskader
CEF - Algemene context
|
10. |
Het Comité steunt de oprichting van de nieuwe financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility (CEF)) als een gemeenschappelijk rechtskader en een financieringsinstrument voor de vervoers-, energie- en telecommunicatiesector. |
|
11. |
In het kader van vervoersprojecten moet worden gestreefd naar verbindingen met andere vormen van vervoer (bv. luchtvervoer, metro, enz.) in hubs. Voorts moet worden voorzien in toegang tot snelle breedbandnetwerken en –diensten, met name in gebieden die op commercieel vlak niet aantrekkelijk zijn, zoals dunbevolkte plattelandsgebieden. Hier zou de ICT de openbare dienstverlening kunnen vereenvoudigen en kunnen bijdragen tot de territoriale cohesie en het voorkomen van de leegloop van het platteland. |
|
12. |
De behandeling van regio's met een verschillende ontwikkelingsindex moet worden toegelicht, zodat hun specifieke situatie in de EU, dus ook die van regio's met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen en de ultraperifere regio's, inzichtelijk wordt en er op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met alle Europese regio's. |
Sectorale doelstellingen
|
13. |
Het Comité steunt de inspanningen ter bevordering van schone en duurzame vervoerssystemen, met name spoorweg- en maritiem vervoer, dat efficiënt en concurrerend is en moet kunnen rekenen op een passende infrastructuur en goed georganiseerde diensten. Om te zorgen voor een goed functioneren van deze duurzame vervoerswijzen, dienen er ook binnenlandse logistieke knooppunten te worden ontwikkeld waardoor er een optimale intermodale uitwisseling kan ontstaan en het systeem in zijn geheel efficiënt kan werken. |
|
14. |
Er moet rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de verschillende EU-regio's – met inbegrip van de regio's in de nieuwe EU-lidstaten met een tot dusver zwak ontwikkelde infrastructuur en ontoereikende financiële middelen – met name waar er aanzienlijke meerwaarde op regionaal niveau wordt gecreëerd, bv. in het grensverkeer. |
|
15. |
Er moet werk worden gemaakt van de onderlinge verbinding van energienetwerken en de interne energiemarkt in de EU. Tevens moet de onafhankelijkheid van de EU op energiegebied als een van de cruciale prioriteiten van dit instrument worden erkend en de continuïteit van de voorziening worden verzekerd. |
|
16. |
Investeringen in netwerken voor breedbandtelecommunicatie en infrastructuurplatformen voor digitale dienstverlening zijn van cruciaal belang voor de tenuitvoerlegging van de Digitale Agenda van de EU, de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020 en het verlenen van Europese openbare diensten. |
Begrotingskwesties
|
17. |
De instelling van het CEF-instrument is een goede zaak, evenals de ervoor uitgetrokken middelen die niet opnieuw ter discussie mogen worden gesteld teneinde de doeltreffendheid en het hefboomeffect op de andere openbare en particuliere financieringsbronnen te waarborgen. Het gebruik ervan mag evenwel niet ten koste gaan de structuurfondsen. |
|
18. |
Gelet op de situatie op de financiële markten, vreest het Comité voor de impact en het hefboomeffect die de CEF-financieringsmaatregelen kunnen hebben op de geplande regionale en lokale openbare uitgaven voor infrastructuurinvesteringen. |
|
19. |
De steun moet billijk onder alle EU-lidstaten en regio's verdeeld worden,. Via de CEF gefinancierde vervoers-, energie- en telecommunicatieprojecten hebben kwaliteit en toegevoegde waarde voor de zwakste regio's, waaronder de regio's met permanente geografische en natuurlijke belemmeringen, regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid en insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden. Tevens moet terdege rekening worden gehouden met de doeltreffendheid en het hefboomeffect van de voorgestelde projecten. |
|
20. |
De Europese Commissie zou duidelijk moeten maken dat bij de overheveling van de 10 miljard euro uit het Cohesiefonds de Cohesiefondsverordening – inclusief de nationale quota die van toepassing zijn op de lidstaten die steun krijgen uit dat fonds – ten volle wordt gerespecteerd. |
|
21. |
De subsidiabiliteitsregels moeten worden uitgebreid zodat ook administratieve kosten in aanmerking kunnen komen. |
Vormen van financiering en financiële bepalingen
|
22. |
De EU-financiering moet transparanter en eenvoudiger worden en van meer samenhang getuigen om middelen uit de particuliere sector te kunnen aantrekken. Administratieve kosten moeten daarom worden toegevoegd aan de uitgaven die voor steun in aanmerking komen zodat de doelstellingen doeltreffender kunnen worden nagestreefd. Nieuwe financieringsbronnen mogen evenwel geenszins in de plaats komen van traditionele EU-financiering maar moeten deze aanvullen. |
|
23. |
Het CvdR is ingenomen met de invoering van innovatieve financiële instrumenten, met name het gebruik van EU-obligaties, die particuliere investeerders zullen helpen aantrekken en publiek-private partnerschappen in de EU zullen bevorderen. Gelet op de toestand op de financiële markten, moet de Commissie garant staan voor deze obligaties. |
|
24. |
De Commissie moet voorzien in maatregelen voor capaciteitsopbouw m.b.t. het gebruik van innovatieve financiële instrumenten, teneinde de deelname te ondersteunen van overheden die, met name op regionaal en lokaal niveau, niet over de nodige deskundigheid beschikken. Het CvdR is ermee ingenomen dat op 6 juli 2012 de verordening is goedgekeurd inzake een proeffase (2012-2013) voor het EU-initiatief betreffende projectobligaties waarmee beoogd wordt om tot 4,5 miljard euro aan middelen uit de particuliere sector te genereren voor het financieren van grote strategische infrastructuurprojecten (2). Mocht dit een succes worden, dan is het CvdR er voorstander van dat de proeffase gevolgd wordt door een operationele fase (2014-2020) in het kader van de Connecting Europe Facility van de EU. |
Subsidies
|
25. |
Werkprogramma's zijn nuttige instrumenten om vast te stellen welke vormen van subsidies mogen worden gebruikt voor specifieke acties. |
|
26. |
De subsidiabiliteit van de uitgaven, zoals gedefinieerd conform de CEF, kan een rem zetten op de tenuitvoerlegging van projecten. Er zijn in dit verband dan ook een aantal aanpassingen geboden ten aanzien van de aangegeven data en de subsidiabiliteit van specifieke kosten voor bv. voorbereiding, niet-terugvorderbare btw of aankoop van land. |
|
27. |
Het is geen goede zaak dat alle voorstellen voor subsidiëring alleen door de lidstaten moeten worden goedgekeurd. Het Comité van de Regio's zou daarom graag zien dat lokale en regionale overheden, waar passend en in overeenstemming met hun wetgevende bevoegdheden, kunnen deelnemen aan dit selectieproces. |
|
28. |
Gelet op de situatie waarin lokale en regionale overheden zich thans bevinden, zullen de begunstigden niet in staat zijn hun werkzaamheden op tijd te starten. Voorschriften betreffende annulering van projecten mogen daarom niet al te restrictief zijn en moeten een periode van drie jaar mogelijk maken in plaats van de door de Commissie voorgestelde twee jaar. |
Overheidspdrachten
|
29. |
Het Comité wijst erop dat op de in het Cohesiefonds te reserveren 10 miljard euro de regels voor direct beheer van toepassing dienen te zijn en niet het „wie eerst komt, eerst maalt”-principe. Zo'n aanpak zou de onevenwichtigheden nog zou kunnen aanscherpen in Europese „cohesielanden” die op administratief, personeels- en financieel gebied moeilijkheden ondervinden die voor sommige lidstaten en regio's een obstakel kunnen vormen om uitgerijpte projecten in te dienen. |
|
30. |
Het is wenselijk dat de subsidiabiliteitsregels m.b.t. de 10 miljard euro die uit het Cohesiefonds zal worden overgedragen in overeenstemming zijn met de verordening die op dat fonds van toepassing is. |
Financiële instrumenten
|
31. |
Afgezien van de vraag naar wie bevoegd is, moet de financiële ondersteuning van projecten die onder het niveau van trans-Europese netwerken vallen, stroken met het subsidiariteitsbeginsel. |
Programmering, tenuitvoerlegging en controle
|
32. |
Meerjarige werkprogramma's die aan alle betrokken partijen ter kennis worden gebracht, krijgen alle steun. Overeenkomstig de beginselen van multilevel governance moeten partners op alle niveaus bij de voorbereiding van de werkprogramma's worden betrokken. |
Multilevel governance
|
33. |
Daar regionale en lokale overheden wettelijk bevoegd zijn voor tal van gebieden die onder de CEF vallen, en de voorgestelde maatregelen voor de financiering van trans-Europese vervoers-, energie- en telecommunicatie-infrastructuur voor hen van rechtstreeks belang zijn, is het zaak de beginselen van multilevel governance in acht te nemen teneinde een evenwichtige territoriale ontwikkeling te garanderen. |
|
34. |
Het CEF-voorstel lijkt wat de naleving van het subsidiariteitsbeginsel betreft geen problemen op te leveren (3). Aangezien CEF-projecten door hun schaal en impact een transnationale dimensie kunnen hebben, moeten zij op het meest geschikte niveau – EU, nationaal, regionaal of lokaal – worden uitgevoerd. |
|
35. |
Regionale en lokale overheden alsook andere stakeholders moeten worden betrokken bij het nationale besluitvormingsproces en bij de planning m.b.t. de indicatieve lijst van projecten die voor steun in aanmerking kunnen komen. |
|
36. |
Deze overheden moeten ook zo vroeg mogelijk op de hoogte worden gesteld van de CEF-voorstellen en actief worden ondersteund bij het integreren van deze voorstellen in de voorbereiding van projecten en territoriale ontwikkelingsstrategieën. Het is tevens van cruciaal belang dat alle stakeholders in de afzonderlijke regio's samenwerken bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van toekomstige CEF-projecten. |
|
37. |
Er moet werk worden gemaakt van strategische maatregelen om regionale en nationale overheden aan te moedigen voorbereidselen te treffen voor het oplijsten tegen eind 2012 van de op energie- en telecommunicatiegebied voorgestelde investeringen, daar alleen zó de lidstaten voldoende tijd zullen hebben om hun projectdocumentatie voor te bereiden. |
Beheer en uitvoering
|
38. |
Nieuwe technologieën (zoals infrastructuur voor alternatieve brandstoffen) krijgen moeilijker voet aan de grond dan traditionele infrastructuur zoals wegen en spoorverbindingen. De bovengrens voor subsidies zou daarom 50 % in plaats van 20 % moeten bedragen. |
|
39. |
De tenuitvoerlegging van de CEF door het uitvoerend agentschap van de Europese Commissie als beheersautoriteit moet gebeuren in nauwe samenwerking met andere relevante overheden. Aanvullende kosten voor de oprichting en werking van het agentschap moeten worden vermeden. |
|
40. |
Er dienen regels voor de CEF-middelen te worden vastgesteld als individuele partners uit verschillende lidstaten niet in staat zijn een overeenkomst te bereiken over de tenuitvoerlegging van een afzonderlijk project. |
|
41. |
De Commissie moet daarom het nut van de EGTS nagaan om bij de tenuitvoerlegging van grensoverschrijdende projecten het hoofd te bieden aan eventuele moeilijkheden die te wijten zijn aan uiteenlopende nationale wetgevingen en de combinatie van financiële bronnen die onder verschillende regelingen vallen. |
Overeenstemming met ander EU-beleid - Cohesiebeleid
|
42. |
De compatibiliteit en samenhang moeten worden verzekerd tussen de CEF en projecten die via de structuurfondsen en het Cohesiefonds worden gefinancierd en er moet voor worden gezorgd dat de CEF het verwachte effect sorteert op kleinere projecten. |
|
43. |
De Commissie moet met duidelijke maatregelen komen die de coördinatie en compatibiliteit verzekeren tussen de regelingen die van toepassing zijn op de structuurfondsen, met name wanneer het gaat om de uitwerking van het Gemeenschappelijk Strategisch Kader en de Partnerschapsovereenkomsten, maar ook wat de subsidiabiliteitsvoorschriften en de mogelijke overlapping van gefinancierde projecten betreft. |
|
44. |
De CEF zal van invloed zijn op de territoriale planning en op regionale en lokale ontwikkelingsstrategieën. Maatregelen voor capaciteitsopbouw moeten daarom worden ondersteund zodat regionale en lokale overheden zo goed mogelijk voorbereid worden om uitgerijpte projecten voor te stellen in hun aanvragen om CEF-steun. |
|
45. |
De operationele programma's en regelingen voor de programmeringsperiode 2014-2020 moeten tijdig worden goedgekeurd, zodat de uitvoering van de projecten begin 2014 van start kan gaan. |
Algemene en slotbepalingen
|
46. |
Het Comité onderschrijft het voorstel van de Commissie om over te schakelen op een meer op resultaat gerichte aanpak door duidelijke en meetbare doelen en vooraf overeengekomen impactindicatoren te hanteren. Er moeten enkele duidelijke en betrouwbare indicatoren worden vastgesteld, die algemeen, billijk en evenredig alsook gebaseerd zijn op het beginsel van gelijke behandeling. Lokale en regionale overheden moeten dan ook kunnen beschikken over strategische planningsinstrumenten, zodat ze extra administratieve rompslomp m.b.t. rapportering kunnen vermijden. Daarbij moet de impact op de economische, sociale en territoriale samenhang worden nagegaan. |
|
47. |
De lidstaten zouden een groter beroep moeten doen op de technische bijstand die beschikbaar is voor operationele programma's, teneinde lokale en regionale overheden en andere gegadigden beter in staat te stellen van de EU-middelen gebruik te maken. In het kader van de CEF is het met name van belang dat ook minder ontwikkelde lidstaten dankzij de middelen voor technische bijstand kwalitatief hoogstaande projecten uitwerken en zich dus op voet van gelijkheid met andere lidstaten kandidaat kunnen stellen in het kader van de oproepen tot het indienen van voorstellen voor EU-cofinanciering. |
|
48. |
Het Comité zou graag zien dat meer in detail wordt aangegeven wat in het kader van de CEF wordt verlangd wat betreft voorbereiding van projectdocumentatie, voorbereiding van projecten, en inleiding van procedures en aanvragen van individuele deelnemers (verdeling van taken tussen nationale instanties en lokale of regionale overheden). |
II. AANBEVOLEN WIJZIGINGEN
COM (2011) 665 final/3
Wijziging 1
Na overweging 2 een nieuwe overweging invoegen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
|
Motivering
De sociale en territoriale samenhang van Europa hangt in grote mate af van het vermogen van de EU om voor evenwicht en een optimale verbinding tussen de regio's te zorgen. Bij de structurering van het Europese grondgebied via de aanleg van grote, ecologisch duurzame vervoersnetwerken komt het er niet alleen op aan om de reeds ontwikkelde gebieden met elkaar te verbinden: de verbindingen moeten zelf ook fungeren als elementen die voor structuur zorgen en kansen bieden voor de sociaaleconomisch meest achtergebleven gebieden. De tenuitvoerlegging van de Connecting Europe Facility moet tevens een sleutelonderdeel vormen van de ruimtelijke ordening en het interregionale evenwicht
Wijziging 2
Artikel 3 (a)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
bijdragen tot slimme, duurzame en inclusieve groei door moderne en hoogperformante netwerken te ontwikkelen, hetgeen voordelen voor de hele Unie oplevert in termen van concurrentiekracht en economische, sociale en territoriale cohesie op de interne markt en een klimaat schept dat gunstiger is voor particuliere en publieke investeringen via een combinatie van financiële instrumenten en directe steun van de Unie, en door synergieën tussen de sectoren te benutten. |
bijdragen tot slimme, duurzame en inclusieve groei door moderne en hoogperformante netwerken te ontwikkelen, hetgeen voordelen voor de hele Unie oplevert in termen van concurrentiekracht en economische, sociale en territoriale cohesie op de interne markt en een klimaat schept dat gunstiger is voor particuliere en publieke investeringen via een combinatie van financiële instrumenten en directe steun van de Unie, en door synergieën tussen de sectoren te benutten. |
Motivering
Zie paragraaf 12.
Wijziging 3
Artikel 5, lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De financiële middelen van de Connecting Europe Facility kunnen betrekking hebben op uitgaven voor activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, auditing en beoordeling die vereist zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met name studies, deskundigenvergaderingen, voor zover ze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening, uitgaven voor it-netwerken die gericht zijn op informatieverwerking en –uitwisseling, samen met alle andere technische en administratieve uitgaven die de Commissie doet voor het beheer van het programma. |
De financiële middelen van de Connecting Europe Facility kunnen betrekking hebben op uitgaven voor activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, auditingbeoordeling die vereist zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met name studies, deskundigenvergaderingen, voor zover ze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening, uitgaven voor it-netwerken die gericht zijn op informatieverwerking en –uitwisseling, samen met alle andere technische en administratieve uitgaven die de Commissie doet voor het beheer van het programma. |
Motivering
Zie paragraaf 22.
Wijziging 4
Artikel 7, lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
Op het gebied van vervoer komen alleen acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/2012 [TEN-T-richtsnoeren] en programmaondersteunende acties in aanmerking voor financiële steun van de EU in de vorm van aanbestedingen en financiële instrumenten in het kader van deze verordening. Alleen de volgende acties in aanmerking voor financiële steun van de Unie in de vorm van een subsidie uit hoofde van de onderhavige verordening: |
Op het gebied van vervoer komen alleen acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/2012 [TEN-T-richtsnoeren] en programmaondersteunende acties in aanmerking voor financiële steun van de EU in de vorm van aanbestedingen en financiële instrumenten in het kader van deze verordening. Alleen de volgende acties komen in aanmerking voor financiële steun van de Unie in de vorm van een subsidie uit hoofde van de onderhavige verordening: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Wijziging 5
Artikel 7, lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
Op het gebied van telecommunicatie komen alle acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang en acties ter ondersteuning van het programma die zijn uiteengezet in de bijlage bij Verordening (EU) nr. XXXX/2012 [INFSO-richtsnoeren] in aanmerking voor financiële steun van de Unie in de vorm van een subsidie en voor aanbestedings- en financiële instrumenten in het kader van deze verordening. |
Op het gebied van telecommunicatie komen alle acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang en acties ter ondersteuning van het programma die zijn uiteengezet in de bijlage bij Verordening (EU) nr. XXXX/2012 [INFSO-richtsnoeren] in aanmerking voor financiële steun van de Unie in de vorm van een subsidie en voor aanbestedings- en financiële instrumenten in het kader van deze verordening. |
|
|
Motivering
In art.2 (9) van de ontwerpverordening is bepaald dat ook openbare instanties als (rechtstreekse) begunstigden voor steun in aanmerking komen. Dit valt toe te juichen. De betreffende middelen moeten ook de lidstaten en de regio's ter beschikking worden gesteld om programma's ter bevordering van breedband financieel te ondersteunen.
Wijziging 6
Artikel 8, lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Uitgaven komen in aanmerking vanaf de datum waarop de steunaanvraag is ingediend. [Uitgaven voor acties in het kader van projecten die zijn opgenomen in het eerste meerjarenprogramma komen in aanmerking vanaf 1 januari 2014]. |
Uitgaven komen in aanmerking vanaf de datum waarop de steunaanvraag is ingediend. [Uitgaven voor acties in het kader van projecten die zijn opgenomen in het eerste meerjarenprogramma komen in aanmerking vanaf 1 januari 2014]. |
|
|
Motivering
Zie paragraaf 26.
Wijziging 7
Artikel 8, lid 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Uitgaven voor de aankoop van land komen niet in aanmerking. |
Uitgaven voor de aankoop van land komen in aanmerking . |
Motivering
Zie paragraaf 26.
Wijziging 8
Artikel 8, lid 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De btw komt niet in aanmerking. |
De niet-terugvorderbare btw komt in aanmerking. |
Motivering
Zie paragraaf 26.
Wijziging 9
Artikel 9, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De voorstellen kunnen worden ingediend door een of meerdere lidstaten, internationale organisaties, gezamenlijke ondernemingen of in de lidstaten gevestigde publieke of private ondernemingen of organen. |
De voorstellen kunnen worden ingediend door een of meerdere lidstaten, internationale organisaties, gezamenlijke ondernemingen of in de lidstaten gevestigde publieke of private ondernemingen of organen. |
Motivering
Zie paragraaf 27.
Wijzigingsvoorstel 10
Artikel 10(2) (b)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
2. Op het gebied van vervoer: |
2. Op het gebied van vervoer: |
||||
|
[…] |
[…] |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
[…] |
[…] |
Motivering
In verschillende landen, zoals Spanje, dient er hard gewerkt te worden om te komen tot de Europese normen van interoperabiliteit van het Europese spoorwegnetwerk, O.m. vanwege zijn uitgangssituatie, de afwijkende breedte van zijn sporen en een ander elektriciteitsstelsel. Daarom dient er prioriteit te worden gegeven aan werkzaamheden voor verbetering van de interoperabiliteit op korte termijn, waardoor er nieuwe ondernemers uit de vervoers- en logistieke sector actief kunnen worden, die de nieuw te creëren netwerken zullen gaan gebruiken, aanvoer van eigentijds vervoersmateriaal, voertuigen en uitrusting, etc. De al goed op gang zijnde invoering van technische oplossingen zoals „de derde rail” (drie rails per spoor, zodat er twee spoorwegen ontstaan) op bestaande routes, zullen leiden tot inter-operabele vervoersdiensten, zonder dat gewacht moet worden op de voltooiing van specifieke corridors volgens de normen (want dan zouden deze diensten pas in 2020 in werking kunnen treden). Dit soort acties kunnen worden gezien als het „zaaien” van initiatieven op weg naar volledige interoperabiliteit van de toekomstige corridors, die op langere termijn kunnen worden voltooid. En dus verdienen ze prioriteit binnen de financieringsplanning. Een oplossing kan zijn om deze acties dezelfde prioriteit te geven als de grensoverschrijdende gebieden. In ieder geval is dit voorstel in overeenstemming met par. 17 van de beleidsaanbevelingen, aangezien Spanje in termen van spoorwegen „één van de zwakste regio's is en een regio met de meeste problemen”, vanwege de verschillende spoorbreedte. Ook sluit het aan op par. 26, omdat Spanje binnen het conventionele sporennetwerk tot de groep behoort die de grootste achterstand heeft, wederom vanwege zijn afwijkende spoorbreedte.
Wijziging 11
Artikel 10, lid 4a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
acties op het gebied van breedbandnetwerken: de financiële steun van de Unie bedraagt hoogstens 50 % van de in aanmerking komende uitgaven; |
acties op het gebied van breedbandnetwerken: de financiële steun van de Unie bedraagt hoogstens %van de in aanmerking komende uitgaven; |
Motivering
De ontwikkeling van breedbandnetwerken in gebieden met geringe bevolkingsdichtheid vergt aanzienlijke financiële investeringen en er is weinig of geen interesse bij economische actoren om hun commerciële activiteiten in die gebieden uit te breiden. Gelet op het voorgestelde cofinancieringspercentage zal het dus moeilijk zijn voor de sector van de elektronische communicatie om de in de Digitale Agenda vastgestelde doelstellingen m.b.t. de toegang tot breedbandnetwerken in Europa te verwezenlijkingen
Wijziging 12
Artikel 10, lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De bovenvermelde medefinancieringspercentage kunnen worden opgetrokken met 10 % voor acties die sectoroverschrijdende synergieën hebben, die de doelstellingen inzake de bestrijding van de klimaatverandering helpen verwezenlijken, die de klimaatbestendigheid verbeteren of de broeikasgasemissies terugdringen. Deze verhoging geldt niet voor de in artikel 11 vermelde medefinancieringspercentages. |
De bovenvermelde medefinancieringspercentage kunnen worden opgetrokken met 10 % voor acties die sectoroverschrijdende synergieën hebben, die de doelstellingen inzake de bestrijding van de klimaatverandering helpen verwezenlijken, die de klimaatbestendigheid verbeteren of de broeikasgasemissies terugdringen, Deze verhoging geldt niet voor de in artikel 11 vermelde medefinancieringspercentages. |
Motivering
Er dient gekozen te worden voor een gedifferentieerde benadering, ten aanzien van zowel minder ontwikkelde regio's als regio's met ernstige natuurlijke en demografische handicaps van permanente aard. Al deze factoren zijn nl. van invloed op de regionale ontwikkeling en dienen dus op gelijke voet in aanmerking genomen te worden bij het vaststellen van de medefinancieringsniveaus. De Europese Commissie heeft in de voorgestelde verordening inzake het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor de volgende programmeringsperiode ook specifieke bepalingen opgenomen om ervoor te zorgen dat extra aandacht uitgaat naar de specifieke problemen van de regio's met deze territoriale kenmerken, uitgaande van art. 174 VWEU.
Wijziging 13
Artikel 11, lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De regels die uit hoofde van deze verordening voor de vervoerssector gelden, zijn van toepassing op deze specifieke oproepen. Wanneer dergelijke oproepen worden gedaan, wordt de grootst mogelijke prioriteit gegeven aan projecten die de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds in acht nemen. |
De regels die uit hoofde van deze verordening voor de vervoerssector gelden, zijn van toepassing op deze specifieke oproepen. Wanneer dergelijke oproepen worden gedaan, de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds in acht |
Motivering
Zie paragraaf 7.
Wijziging 14
Artikel 12, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, annuleert de Commissie de financiële steun die is toegekend aan acties die niet binnen een jaar na de in de voorwaarden tot toekenning van de financiële bijstand vermelde aanvangsdatum van start zijn gegaan. |
Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, annuleert de Commissie de financiële steun die is toegekend aan acties die niet binnen jaar na de in de voorwaarden tot toekenning van de financiële bijstand vermelde aanvangsdatum van start zijn gegaan. |
Motivering
Aldus wordt meer flexibiliteit gegarandeerd die nodig is om begunstigden te helpen de uitvoeringsbeperkingen te ondervangen.
Wijziging 15
Artikel 12, lid 2 c)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
na een beoordeling van de vooruitgang van het project, met name in geval van grote vertraging bij de tenuitvoerlegging van de actie. |
na een beoordeling van de vooruitgang van het project, met name in geval van grote vertraging bij de tenuitvoerlegging van de actie. |
Motivering
Zie paragraaf 28.
Wijziging 16
Artikel 12, lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De Commissie kan de financiële steun terugvorderen indien de actie waarvoor de steun is toegekend niet binnen twee jaar na de in de voorwaarden tot toekenning van de steun vermelde einddatum is voltooid. |
De Commissie kan de financiële steun terugvorderen indien de actie waarvoor de steun is toegekend niet binnen jaar na de in de voorwaarden tot toekenning van de steun vermelde einddatum is voltooid. |
Motivering
Zie paragraaf 28.
Wijziging 17
Artikel 12, lid 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Alvorens de Commissie een van de in leden 1, 2 en 3 vermelde besluiten neemt, onderzoekt zij de zaak en brengt zij de betrokken begunstigden op de hoogte, zodat deze binnen een bepaalde termijn opmerkingen kunnen maken. |
Alvorens de Commissie een van de in leden 1, 2 en 3 vermelde besluiten neemt, onderzoekt zij de zaak en brengt zij de betrokken begunstigden op de hoogte, zodat deze binnen opmerkingen kunnen maken. |
Motivering
Zie paragraaf 28.
Wijziging 18
Artikel 17, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De Commissie stelt een meerjarenwerkprogramma en jaarlijkse werkprogramma's vast voor elke sector. De Commissie kan ook een meerjarenwerkprogramma en jaarlijkse werkprogramma's vaststellen die betrekking hebben op meer dan één sector. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 24,2 bedoelde onderzoeksprocedure. |
De Commissie stelt een meerjarenwerkprogramma en jaarlijkse werkprogramma's vast voor elke sector. De Commissie kan ook een meerjarenwerkprogramma en jaarlijkse werkprogramma's vaststellen die betrekking hebben op meer dan één sector. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 24,2 bedoelde onderzoeksprocedure. |
Motivering
Zie paragraaf 32.
Wijziging 19
Artikel 17 – nieuwe paragraaf 8
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
|
Motivering
Nieuwe technologieën (bijvoorbeeld infrastructuur voor alternatieve brandstoffen) krijgen moeilijker voet aan de grond dan traditionele infrastructuur zoals wegen en spoorverbindingen. Zij maken weliswaar deel uit van de nieuwe TEN-V-richtsnoeren, maar de CEF voorziet niet in financiering ervan. Dergelijke projecten zijn moeilijker te financieren. Anderzijds helpen zij om onafhankelijk van aardolie te worden en om de doelstellingen van het witboek vervoer – halvering tegen 2030 van het aantal voertuigen in steden dat op traditionele brandstoffen rijdt – te verwezenlijken. Wat dat betreft is het niet juist dat innovaties in vervoer slechts in aanmerking komen voor subsidies van 20 %, het laagste van alle steunpercentages.
Wijziging 20
Artikel 17 – nieuwe paragraaf 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
|
Wijziging 21
Artikel 26, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Uiterlijk midden 2018 stelt de Commissie een evaluatieverslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle maatregelen (wat de resultaten en het effect betreft), de efficiëntie bij het gebruik van de middelen en de Europese toegevoegde waarde, teneinde een besluit te kunnen nemen over de verlenging, wijziging of opschorting van de maatregelen. Bij de evaluatie gaat de Commissie ook na of er ruimte is voor vereenvoudiging, het programma interne en externe samenhang vertoont, alle doelstellingen nog relevant zijn en in hoeverre de maatregelen bijdragen tot de EU-prioriteiten inzake slimme, duurzame en inclusieve groei. Zij houdt daarbij rekening met de resultaten van evaluaties van het langetermijneffect van de eerdere maatregelen. |
Uiterlijk midden 2018 stelt de Commissie een evaluatieverslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle maatregelen (wat de resultaten en het effect betreft), de efficiëntie bij het gebruik van de middelen en de Europese toegevoegde waarde, teneinde een besluit te kunnen nemen over de verlenging, wijziging of opschorting van de maatregelen. Tijdens de evaluatie gaat de Commissie ook na of er ruimte is voor vereenvoudiging en bekijkt zij de interne en externe samenhang, de blijvende relevantie van alle doelstellingen en de bijdrage van de maatregelen tot de EU-prioriteiten inzake slimme, duurzame en inclusieve groei. Zij houdt daarbij rekening met de resultaten van evaluaties van het langetermijneffect van de eerdere maatregelen. |
Motivering
Zie paragraaf 46.
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) Deze rol kreeg bijzondere aandacht in de conclusies van de Europese Raad van 28/29 juni 2012 (bladzijde 11, „De bijdrage van het Europees beleid tot de groei”).
(2) Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) en Verordening (EG) nr. 680/2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie.
(3) In het CvdR-advies wordt de raadpleging van het CvdR-netwerk voor subsidiariteitstoezicht in aanmerking genomen. Het raadplegingsverslag staat op de CvdR-website: http://extranet.cor.europa.eu/subsidiarity/Pages/default.aspx .
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/137 |
Advies van het Comité van de Regio's over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG
2012/C 277/13
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
vindt dat terwijl voor het laag- en middenspanningsnet de infrastructurele voorwaarden moeten worden geschapen voor een groot aantal nieuwe decentrale producenten, het hoogspannings- of ultrahoogspanningsnet voor de opgave staat om de regio's met de grootste energiebehoefte op voordelige en efficiënte wijze te voorzien van op off- en onshorelocaties geproduceerde hernieuwbare stroom; |
|
— |
acht het noodzakelijk dat de Commissie het maar al te duidelijke politiek signaal geeft aan de lidstaten, het bedrijfsleven, de banken en de partners elders ter wereld dat de weg naar meer duurzame energie in de mix definitief is en vooral ook voor particuliere investeerders aantrekkelijk is; |
|
— |
denkt dat ter wille van de EU-2020-doelstellingen sterker ingezet zou moeten worden op de uitbreiding van intelligente netwerken op lokaal en regionaal niveau, zoals bepleit in de eerdere CvdR-adviezen (CdR 160/2008 fin, CdR 8/2009 fin, CdR 244/2010 fin, CdR 312/2010 fin, CdR 7/2011 fin en CdR 104/2011). Door de tarieven voor de eindverbruiker aan de hand van computerondersteund beheer van de netbelasting afhankelijk te maken van de productie en de vraag kan zuinig energieverbruik gestimuleerd worden en kan decentrale energieproductie op de middellange termijn beter worden afgestemd op decentraal energieverbruik; |
|
— |
meent dat in dit verband zou moeten worden bekeken of minder gedetailleerde richtsnoeren voor de nationale besluitvormers niet een minder opdringerig instrument zouden kunnen vormen. Daarmee zou de Commissie de lidstaten meer beslissingsvrijheid ten aanzien van de concrete koppeling van reeds bestaande structuren gunnen. Dit geldt zowel voor de eventueel federaal gestructureerde autoriteiten op het gebied van ruimtelijke ordening, planning en vergunningen als voor de reeds in het kader van het derde pakket voor de interne markt bestaande groepen. In principe moet toch de voorkeur worden gegeven aan reeds bestaande en succesvolle instanties en niet aan nieuwe structuren. |
|
Rapporteur |
de heer LEHMANN (DE/EVP), lid van het parlement van de deelstaat Saksen |
|
Referentiedocument |
Voorstel voor een verordening betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG COM(2011) 658 final – 2011/0300 (COD) |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
1. |
juicht het toe dat met de verordening een volledige integratie van de interne energiemarkt wordt nagestreefd (hetgeen moet voorkomen dat lidstaten of regio's geen toegang hebben tot het Europese net), dat de voorzieningszekerheid en de solidariteit tussen de lidstaten worden gewaarborgd en dat de beginselen inzake duurzame ontwikkeling en milieubescherming worden nageleefd. Op die manier wordt een belangrijke voorwaarde geschapen om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 met 20 % te verminderen, om de energie-efficiëntie met 20 % te verbeteren en om het aandeel hernieuwbare energie in de eindconsumptie van energie met 20 % te verhogen. |
|
2. |
Het Comité wijst op de cruciale betekenis van dit initiatief, dat met behulp van allerlei technische oplossingen ter zake (met name de ontwikkeling van vervoers- en distributiesystemen), alle mogelijke bestaande en potentiële energiebronnen en de beschikbare ondersteuningsmaatregelen moet zorgen voor energiezekerheid. |
|
3. |
Het gaat ervan uit dat dit voorstel zal bijdragen tot slimme, duurzame en inclusieve groei en duidelijk voordelen met zich zal mee zal brengen voor het concurrentievermogen en de economische, maatschappelijke en territoriale cohesie in de hele Europese Unie. |
|
4. |
Het is een goede zaak dat omwille van een snellere verwezenlijking van de infrastructuurdoelstellingen voor de periode tot 2020 en daarna een beperkt aantal prioritaire trans-Europese corridors en gebieden is vastgesteld voor elektriciteits- en gasnetten en voor de infrastructuur voor het transport van olie, aardgas, kooldioxide en biomethaan (later gezuiverd biogas), waarvoor EU-maatregelen het meest gerechtvaardigd zijn. Door de vergunningverleningsprocedures te stroomlijnen en in te korten, door het draagvlak dankzij vroegtijdige inspraak van het publiek te verbeteren, door de behandeling op regelgevingsgebied te vereenvoudigen, door de kosten naargelang de ontvangen baten eerlijk te verdelen en zo de opbrengsten in verhouding te brengen met de genomen risico's, en door de nodige marktgebaseerde en directe financiële steun van de EU te verschaffen, wordt een structurele bijdrage geleverd aan een snellere verwezenlijking van projecten van gemeenschappelijk belang. |
|
5. |
Het Comité wijst erop dat het gemeenschappelijk Europees energienetwerk aan hogere veiligheidseisen moet voldoen. Er moet vooral worden voorkomen dat cyberaanvallen of fysieke bedreigingen de voorzieningszekerheid in Europa in gevaar brengen en de economische slagkracht van de lidstaten ondermijnen. |
A. Uitgangssituatie
|
6. |
Elke EU-lidstaat kent momenteel zijn eigen energiemix, die wordt bepaald door de geografische, geologische en technische omstandigheden, het gevoerde energiebeleid en de nationale behoeften. Deze energiemix is gebaseerd op een basisbehoefte, die tot op heden vooral wordt gevoed met fossiele, nucleaire en deels hernieuwbare bronnen (hydro-elektrische, vaste biomassa) en op een variabele behoefte, met bepaalde flexibele fossiele bronnen en ten dele ook, afhankelijk van de meteorologische omstandigheden, hernieuwbare bronnen, maar dat laatste kent schommelingen. Om de overeengekomen klimaatdoelstellingen te kunnen verwezenlijken, moeten vooral de energie-efficiëntie verbeterd worden, het verbruik van thermische energie en brandstoffen worden gereduceerd (waarbij niet moet worden gekeken naar het aandeel van de primaire brandstoffen in de balansen) en het aandeel van duurzame energie in de totale productie worden vehoogd. De daaruit voortvloeiende natuurlijke schommelingen moeten worden opgevangen door een reeks maatregelen zoals de bestaande centrales te moderniseren, door zeer flexibele gasgestookte elektriciteitscentrales met warmtekrachtkoppeling te bouwen, door de capaciteit voor pompopslag met watercapaciteit of andere opslagtechnologie te vergroten en door de bestaande systemen voor transmissie en distributie te verbeteren en uit te breiden. Het netwerk moet op alle niveaus worden gemoderniseerd. Terwijl voor het laag- en middenspanningsnet de infrastructurele voorwaarden moeten worden geschapen voor een groot aantal nieuwe decentrale producenten, staat het hoogspannings- of ultrahoogspanningsnet voor de opgave om de regio's met de grootste energiebehoefte op voordelige en efficiënte wijze te voorzien van op off- en onshorelocaties geproduceerde hernieuwbare stroom. |
|
7. |
Om de energiezekerheid van de lidstaten te waarborgen moet er worden gekozen voor oplossingen die uitgaan van modernisering en verdere exploitatie en ontwikkeling van bestaande conventionele en alternatieve commerciële energiebronnen, aangezien die hoe dan ook zorgen voor stabiliteit van de elektriciteitssystemen, onder meer op lokaal en nationaal niveau. |
|
8. |
Het Comité benadrukt nogmaals dat daarbij een centrale plaats moet worden ingeruimd voor experimenten met krachtige transmissie- en opslagtechnologieën en voor de inzet van informatie- en communicatietechnologieën, en dat de ontwikkeling van energieplannen van gemeenten en regio's moet worden gestimuleerd. |
|
9. |
Als back-upbrandstof bij variabele energieproductie komt ook aardgas de komende decennia mogelijkerwijs een belangrijke rol toe. Daartoe moet de gasinvoer worden gediversifieerd, moet de productie daarvan in de lidstaten met behulp van traditionele en niet-traditionele gasbellen worden ontwikkeld, moet er met behulp van biogasinstallaties biomethaan (gezuiverd biogas) worden geproduceerd, moeten de gasnetten met transmissieleidingen worden uitgebreid en moet de opslagcapaciteit worden vergroot. De voor de regulering van het vermogen noodzakelijke gasgestookte centrales kunnen alleen in gebruik worden genomen als de benodigde transportinfrastructuur voor gas wordt uitgebreid in de lidstaten waar aardgas een belangrijke energiedrager is. |
|
10. |
Het Comité ziet in dat fossiele brandstoffen ook in de nabije toekomst deel zullen blijven uitmaken van de Europese energiemix, ook al loopt dat aandeel geleidelijk terug. De CCS-technologie kan gedurende die periode bijdragen tot een beperking van de koolstofdioxide-uitstoot. Maar dan moet wel een technisch haalbaar, kostendrukkend en betrouwbaar systeem worden ontwikkeld. Er is hier nog veel behoefte aan O&O met het oog op de praktische haalbaarheid en daarbij moet vooral worden gekeken naar technische en economische aspecten en hun gevolgen voor het milieu. Ook om in de toekomst een grensoverschrijdend netwerk voor kooldioxidetransport te kunnen ontwikkelen, moeten er dus wel nu op Europees niveau maatregelen worden genomen. |
B. Subsidiariteit
|
11. |
Het Comité vestigt de aandacht op de klimaatdoelstellingen van de Unie, die qua uitvoering van alle lidstaten veel inspanningen zullen eisen en daartoe behoort opbouw van een zo intelligent mogelijke energie-infrastructuur. Naast aansluiting van producenten van groene stroom op de bestaande netten en ontwikkeling van intelligente distributienetten ten behoeve van het decentrale evenwicht tussen vraag en aanbod moeten ook de nationale infrastructuren efficiënt en vooral flexibel met elkaar worden verbonden. Dit geldt ook voor toename en vergemakkelijking van aansluiting met landen die energie kunnen produceren ten einde duurzame elektriciteit meer ingang te doen vinden. Die gedachte heeft de Commissie zich reeds sinds jaren in verband met de TEN-E eigen gemaakt. |
|
12. |
Het is waar dat de daarnaast lidstaten plannen voor de uitbreiding van het aandeel van hernieuwbare energie in de energieproductie hebben ontwikkeld en dienovereenkomstig wetgeving hebben uitgevaardigd. Bovendien werkt sinds de inwerkingtreding van het derde energiepakket van de Unie een aantal transnationale instellingen en groepen succesvol samen. |
|
13. |
Ondanks de inmiddels uitgebouwde structuren doen er zich bij concrete grensoverschrijdende projecten moeilijkheden voor die voortvloeien uit verschillen in nationale infrastructuur, specifieke prioriteiten van energiebeleid en uiteenlopende bevoegdheden. Deze onverenigbaarheden resulteerden in tijdverlies bij planning, financiering en bouw van de TEN-E-projecten. |
|
14. |
De Commissie wil er met de ontwerpverordening voor zorgen dat die problemen zo vroeg mogelijk in kaart worden gebracht en in de voorgestelde coördinatieprocedure zo snel mogelijk worden opgelost. Het ontwerp is gericht op versnelling van een beperkt aantal grensoverschrijdende sleutelprojecten en nationale projecten met significant grensoverschrijdend effect, die als bouwstenen voor het toekomstige kwalitatief hoogwaardige energienet worden beschouwd. |
|
15. |
De veel uitgebreidere taak om de nationale energienetten voor de toekomst te kwalificeren, blijft bij de lidstaten berusten en wordt door het onwerp slecht indirect beroerd. Dit strookt met de artikelen 17-172 van het VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel mag dan in het spel zijn, maar wordt gegeven het beperkt aantal betrokken projecten niet geschonden. |
|
16. |
Afgezien van het opstellen van een Europees Masterplan voor grensoverschrijdende energienetten bestaat het nuttige van het voorstel eruit dat de Commissie het maar al te duidelijke politiek signaal geeft aan de lidstaten, het bedrijfsleven, de banken en de partners elders ter wereld dat de weg naar meer duurzame energie in de mix definitief is en vooral ook voor particuliere investeerders aantrekkelijk is. |
|
17. |
De Commissie komt met een verordening, d.w.z. een voor alle lidstaten integraal verbindende en rechtsreeks werkende regeling. Dat acht het Comité zeker nodig voor de gewenste versnelling van de vergunningsprocedures. |
|
18. |
Het is echter wel zo dat een dwingend ingrijpen in vergunningsprocedures voor infrastructuurprojecten het gevaar herbergt dat ook wordt ingegrepen in de planningsrechten van de lidstaten en de participatierechten van overheid en anderen. Ook bij projecten van gemeenschappelijk belang dient de in federale stelsels grondwettelijk verankerde bevoegdheid van de deelstaten voor uitvoering en inrichting van plannings- en vergunningsprocedures te worden gerespecteerd. Daarom denkt het Comité niet dat de gedetailleerde opdrachten van hoofdstuk III in het licht van artikel 171 van het VWEU als „grondtrekken” of „richtsnoeren” voor de trans-Europese netwerken, en daarmee voor een werkelijk nodige onderlinge minimumaanpassing, kunnen worden gebruikt. |
|
19. |
Er zou in dit verband moeten worden bekeken of minder gedetailleerde richtsnoeren voor de nationale besluitvormers niet een minder opdringerig instrument zouden kunnen vormen. Daarmee zou de Commissie de lidstaten meer beslissingsvrijheid ten aanzien van de concrete koppeling van reeds bestaande structuren gunnen. Op die manier kan ook snel voor koppelingen worden gezorgd met landen die groene stroom kunnen opwekken. Dit geldt zowel voor de eventueel federaal gestructureerde autoriteiten op het gebied van ruimtelijke ordening, planning en vergunningen als de reeds in het kader van het derde pakker voor de interne markt bestaande groepen. In principe moet toch de voorkeur worden gegeven aan reeds bestaande en succesvolle instanties en niet aan nieuwe structuren. |
|
20. |
De voorgestelde strikte termijnen verdienen geen bijval. Juist bij projecten van gemeenschappelijk belang moet kwaliteit boven spoed gaan. Los van de voorzieningsveiligheid zal de kwaliteit van die projecten een niet te onderschatten invloed op de prijs voor de eindgebruiker hebben. En naast de belangen van de investeerders vormen de kosten een belangrijke vestigingsfactor voor de mkb’s en de burgers. |
|
21. |
De bij planning en uitvoering van de projecten optredende problemen moeten „bottom up”, d.w.z. volgens het subsidiariteitsbeginsel worden aangepakt; alle alternatieven moeten serieus bekeken worden. De Europese projectcoördinator mag alleen actief worden wanneer de lokale, regionale, nationale of multinationale autoriteiten niet tijdig met elkaar akkoord kunnen gaan. Soms bleek die coördinator wel nuttig, en daarom strijdt zijn optreden niet per se met het subsidiariteitsbeginsel. Aanstelling of verlenging van zijn mandaat dient echter uitsluitend middels een gezamenlijk besluit van de Raad en het Europees Parlement te geschieden. |
|
22. |
De oprichting van één nationale vergunningsautoriteit verdient bijval. Het moet aan de lidstaten worden overgelaten om te kiezen voor een geïntegreerde dan wel gecoördineerde regeling aangaande vergunningen. |
|
23. |
Ook het voorstel voor grensoverschrijdende kostendeling met betrekking van ACER verdient bijval. Hetzelfde geldt voor de verplichting voor de nationale regelgevers om investeerders in de projecten te belonen. Die prikkel moet risico-evenredig zijn. |
|
24. |
Ten slotte moet de lijst van projecten regelmatig worden doorlopen en worden geactualiseerd. |
C. Acceptatie
|
25. |
Het scheppen van de technische voorwaarden om onze ambitieuze energie- en klimaatdoelstellingen te halen, heeft alleen kans van slagen in samenwerking met mensen, nooit zonder hen. Daarom is het vroegtijdig informeren, betrekken en laten deelnemen van burgers, gemeenten en lokale overheden zeer welkom. |
|
26. |
De overgang naar een koolstofarme stroomproductie vergt een nieuwe opzet van de netwerken. De aansluiting van de nieuwe, kleine producenten op laag- en middenspanningsnetwerken en het intelligente beheer daarvan kan grotendeels plaatsvinden zonder het landschap aan te tasten; voor de voltooiing van de nieuwe Europese hoogspanningssnelwegen daarentegen is de aanleg van nieuwe tracés onvermijdelijk, en dat vooral met landen die voor meer duurzame stroom kunnen zorgen. Aangezien de kosten voor de aanleg van deze systemen uiteindelijk voor rekening van de eindgebruiker zijn, is het zaak de technische uitvoering ervan zo intelligent en doeltreffend mogelijk te maken. Daartoe behoort ook de minimale aantasting van het landschap. Op dit verband moeten de burgers zo vroeg mogelijk en permanent gewezen worden. |
|
27. |
De nationale regeringen moeten prikkels scheppen die de blijvende nadelen voor burgers, gemeenten en overheden op billijke wijze kunnen compenseren. De ervaring in gemeenten die al met nieuwbouwprojecten van deze omvang te maken hadden, toont aan dat transparantie en de permanente aanwezigheid van een aanspreekpunt van de projectuitvoerder ter plaatse belangrijke voorwaarden zijn voor een conform de termijnen verlopende voortgang van de planning en de bouw. |
|
28. |
Het uit te werken handboek is een belangrijk hulpmiddel om de burgers te informeren over de voordelen van de ontwikkeling van infrastructuur en intelligente netwerken in verband met de continuïteit van de energievoorziening, de terugdringing van broeikasgassen en energie-efficiëntie. Deze informatie mag de nadelen niet verdoezelen. Alleen met complete en transparante informatie kan de burger begrijpen wat er op het spel staat en eventuele nadelige gevolgen beter aanvaarden. De inlichtingen moeten betrekking hebben op de situatie en praktisch nut leveren. |
|
29. |
Behalve materiële compensatie voor de door de uitvoering van projecten met name getroffen burgers, gemeenten en lokale lichamen moet er een publieke presentatie komen van de genomen veiligheidsmaatregelen, inclusief een sociaaleconomische en ecologische effectbeoordeling. Transparantie en een eerlijke compensatieregeling zijn een conditio sine qua non voor de versnelde aanleg van de energienetwerken van de toekomst. |
D. Financiering
|
30. |
Volgens de Commissie hebben de TEN-E-financieringsinstrumenten tot nu toe niet genoeg resultaten opgeleverd. In de plaats hiervan treedt de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility, CEF). Van de in de infrastructuurverordening voor het meerjarig financieel kader genoemde middelen van 50 miljard euro zijn 9,1 miljard euro bestemd voor de periode van 7 jaar voor de energiesector. Daarmee kunnen middelen verstrekt worden voor onderzoek en voor financiële instrumenten voor stroom-, gas- en kooldioxideprojecten, alsook niet-terugvorderbare subsidies voor stroom- en gasprojecten, die positieve gevolgen hebben voor de voorzieningszekerheid, solidariteit en innovatie, waarbij in hun bedrijfsplannen sprake is van een tekortschietende commerciële rentabiliteit en waarbij een besluit is genomen over de grensoverschrijdende kostenverdeling. Verder komen ook de intelligente netwerken en meetinstallaties, alsook kooldioxideprojecten voor niet-terugvorderbare subsidies in aanmerking die aantoonbaar niet rendabel zijn. |
|
31. |
Het is een goede zaak dat in de faciliteit „Connecting Europe” meer oog bestaat voor uit energieoogpunt belangrijke maar commercieel minder aantrekkelijke infrastructuurprojecten. Goede uitvoering van die projecten zou namelijk zeer tot de voltooiing van de interne markt en de voorzieningszekerheid bijdragen. |
|
32. |
Het CvdR beschouwt het als een duidelijk fout signaal voor het energiebeleid dat de meeste van de twaalf prioritaire infrastructuurprojecten in het kader van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen gas- en olieleidingen betreffen die investeringen met een lange terugverdientijd vergen. Er ontbreekt tot op heden namelijk een deugdelijke onderbouwing van hoe de keuze voor de fossiele energiedragers met de EU-2020-doelstellingen en de verderreikende doelstellingen voor klimaatbescherming voor 2030 en 2050 in overeenstemming kan worden gebracht. |
|
33. |
Wil men de EU-2020-doelstellingen halen dan moet naast versnelde uitbreiding van de grote transmissienetten sterker ingezet worden op de uitbreiding van intelligente netwerken op lokaal en regionaal niveau, zoals bepleit in de eerdere CvdR-adviezen (CdR 160/2008 fin, CdR 8/2009 fin, CdR 244/2010 fin, CdR 312/2010 fin, CdR 7/2011 fin en CdR 104/2011). Door de tarieven voor de eindverbruiker aan de hand van computerondersteund beheer van de netbelasting afhankelijk te maken van de productie en de vraag kan zuinig energieverbruik gestimuleerd worden en kan decentrale energieproductie beter worden afgestemd op decentraal energieverbruik. Zouden energieheffingen een instrument voor de lidstaten zijn om de klimaatverandering te bestrijden, en zulks in het kader van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, dan moet volgens het Comité een gedifferentieerd fiscaal systeem worden ingevoerd dat niet enkel voor de regio's geldt, maar ook voor de lokale autoriteiten, die eveneens zijn erkend als volwaardige actoren bij de ontwikkeling van duurzame energie in de Unie. Met name in de lidstaten waar die autoriteiten bijdragen tot de ontwikkeling van intelligente netwerken om de voorzieningsveiligheid op te voeren, broeikasgasuitstoot terug te dringen en de energie-efficiëntie te verhogen, zouden zij algemene tarieven voor verschillende soorten energieverbruik kunnen vaststellen in het licht van de nationaal geldende niveaus. Daarbij moeten concurrerende energiebronnen gelijk worden behandeld en tariefverschillen mogen de goede werking van de interne markt en het vrije intracommunautaire verkeer van energieproducten niet belemmeren. |
|
34. |
Gelet op de vereiste marktintegratie van hernieuwbare energie is het zeer zorgwekkend dat pompaccumulatie en andere technologie van de CEF-financiering uitgesloten zijn. De door accumulatie mogelijk gemaakte opslagmogelijkheden voor duurzame energie zijn voor de afbouw van de fluctuerende energiebronnen wind en zon heel belangrijk. |
|
35. |
Het valt te betreuren dat de Commissie de vanaf 2014 beschikbare financieringsinstrumenten tot nu toe nog niet verder heeft uitgewerkt. Bij de keuze dient hun extra nut een rol te spelen. Ze moeten een aanvulling zijn op de tot nu toe gangbare niet-terugvorderbare subsidies en een samenhangend en uniform financieringskader vormen voor de netwerksectoren spoor, energie en telecommunicatie, dat voortborduurt op de ervaring met de financieringsfaciliteit voor risicodeling („risk sharing finance facility”, RSFF) het leninggarantie-instrument („loan guarantee instrument”) en het „Marguerite Fonds”. |
|
36. |
Het CvdR stelt vast dat de financiering zowel eigen vermogen en risicokapitaal, alsook vreemd vermogen omvat. Hiertoe behoren garanties voor tussenpersonen die financiering verstrekken voor begunstigden met financieringsproblemen, alsook risicodeling met financiële instellingen om het financieringsvolume te vergroten. De financiering omvat ook projectleningen (in de vorm van „projectobligaties”). |
|
37. |
Ten aanzien van de gevolgen is het CvdR het eens met de Commissie dat de voorgestelde financieringsinstrumenten geen verstoring van de financiële markt zullen veroorzaken omdat ze economisch haalbaar zijn. In sommige gevallen zal de markt echter niet voor toereikende financiering zorgen. |
|
38. |
Een en ander is in zekere zin een tegenspraak met artikel 15 van de verordening, volgens hetwelk problemen bij de financiering geen criterium mogen zijn om voor de financiële instrumenten in aanmerking te komen. |
|
39. |
In principe is het een goede zaak dat binnen de CEF tijdens de planningsperiode tot maximaal 20 % van het beschikbare budget aan risicodeling en eigenvermogensinstrumenten wordt besteed. Daardoor worden bij zorgvuldige uitvoering de financieringsmogelijkheden uitgebreid en in tegenstelling tot niet-terugvorderbare subsidies de eigen verantwoordelijkheid van ondernemingen gestimuleerd. Het moet evenwel vaststaan dat zowel bij de projectspecifieke kosten-batenanalyse als bij de beoordeling van de commerciële levensvatbaarheid van de projecten van gemeenschappelijk belang strikte criteria worden gehanteerd. |
|
40. |
Het CvdR betwijfelt of de voorgestelde financiële instrumenten geschikt zijn voor projecten ter uitbreiding van energienetwerken. |
|
41. |
De criteria om voor steun uit de Connecting Europe Facility in aanmerking te komen moeten worden aangepast, zodat ultraperifere regio's een beroep kunnen doen op middelen ter financiering van projecten die hun energieonafhankelijkheid beogen te vergroten. |
E. Projectobligaties
|
42. |
Voor het initiatief inzake projectobligaties is in 2012 en 2013 een door de EIB te leiden proeffase gepland. Daarvoor komen projecten in aanmerking waarvan de planning zich in het kader van de TEN-E-richtsnoeren al in een vergevorderd stadium bevindt. Volgens haar effectbeoordeling verwacht de Commissie dat slechts één energieproject de proeffase zal overleven. |
|
43. |
De Raad van Europese energieregulators wijst er terecht op dat projectobligaties voor investeringen in bestaande netten slechts tot op zekere hoogte te realiseren zijn, aangezien de afbakening problematisch is. Voor offshore-verbindingen en grensoverschrijdende corridors kunnen zij wel goede diensten bewijzen. |
|
44. |
Netbeheerders zijn nog maar weinig bekend met deze manier van projectfinanciering. Het kan daarom enige tijd duren voordat de nieuwe activatypes door investeerders worden geaccepteerd. Met een selectie van projecten waarvoor betrouwbare ramingen bestaan moeten de Commissie en de EIB het vertrouwen van potentiële investeerders proberen te winnen. Het doel dient te zijn om de rating „investeringswaardig” te behalen en zo de obligaties ook interessant voor grote institutionele beleggers te maken. |
|
45. |
Wat de besteding van begrotingsmiddelen betreft is het een goede zaak dat niet-terugvorderbare subsidies zullen worden aangevuld met financiële instrumenten. Er moet echter wel voor gezorgd worden dat uitsluitend projecten worden gefinancierd waar onmiskenbaar behoefte aan bestaat, projecten dus die noodzakelijk zijn maar duidelijk commerciële draagkracht missen. Absoluut voorkomen moet worden dat van zichzelf al solide projecten te veel subsidie krijgen, waardoor particuliere financiering verdrongen wordt. Verder zouden alleen op betrouwbare schattingen gebaseerde projecten voor achtergestelde leningen in aanmerking moeten komen. Er mag zeker geen kunstmatige markt ontstaan die volledig afhankelijk is van de medefinanciering door de EU en steeds weer van nieuwe middelen moet worden voorzien om insolventie te voorkomen. Tijdens de proeffase moet regelmatig worden nagegaan of alternatieve manieren van ondersteuning uit economisch oogpunt niet de voorkeur verdienen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan consortiumfinanciering in plaats van de geplande obligaties. |
|
46. |
De financiering van de als dringend noodzakelijk erkende uitbreiding van de energie-infrastructuur moet vooral een taak van het bedrijfsleven blijven. De EU en de lidstaten moeten op hun beurt de infrastructurele maatregelen ondersteunen en voor de marktactoren de nodige randvoorwaarden scheppen. Om de heersende twijfels aan de totale omvang van alle benodigde investeringen weg te nemen doet de Commissie er goed aan haar veronderstellingen te concretiseren. In ieder geval moet het gebruikerstarief dusdanig zijn dat de investeerders marktconform worden beloond. |
F. Overlapping met andere Europese verordeningen
|
47. |
De Commissie is terecht van plan om de projecten van gemeenschappelijk belang op korte termijn, via een gestroomlijnde goedkeuringsprocedure die door slechts één nationale overheid wordt gecoördineerd, af te ronden. Voorwaarde hierbij is wel dat voldoende rekening wordt gehouden met de nationale planningsprocedures. Met het oog daarop krijgen prioritaire projecten voorrang. De voorgestelde verordening heeft vooral betrekking op procedurele en organisatorische kwesties. |
|
48. |
Het zou wel zo logisch zijn om de materiële normen die voor projecten van gemeenschappelijk belang gelden aan deze prioritaire status aan te passen. In zijn huidige vorm biedt de voorgestelde verordening niet echt verlichting. Gezien de vereisten van de habitatrichtlijn en de water-kaderrichtlijn van de EU moeten de projecten vooral het openbaar belang dienen, maar dit mag geen gevolgen hebben voor de materiële voorwaarden van deze richtlijnen. Wat dit betreft is de voorgestelde verordening ambivalent. Krachtens artikel 6, lid 4 van de habitatrichtlijn (92/43/EG) blijft een advies van de Commissie wel noodzakelijk, al moet zij ook de lijst van projecten van gemeenschappelijk belang opstellen. Dat lijkt een onnodige dubbele controle. |
|
49. |
De verantwoordelijkheid voor het stroomlijnen van de goedkeuringsprocedures – waarvoor deadlines zijn vastgesteld – komt vooral bij de nationale of regionale goedkeuring verlenende instanties te liggen. Deze moeten hun manier van werken afstemmen op de prioritaire status. Aan de door de EU vastgestelde materiële normen wordt echter grotendeels vastgehouden. De Commissie moet in nauwe samenwerking met genoemde instanties praktische uitvoeringsvoorstellen formuleren, waarin rekening wordt gehouden met de praktijkeisen voor efficiënte en transparante procedures. Kortom, de Commissie stelt wel een stroomlijning van de procedures voor, maar echte ondersteuning biedt haar verordeningsvoorstel niet. |
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/143 |
Advies van het Comité van de Regio's — Horizon 2020 (het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie)
2012/C 277/14
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
wil de volgende kernboodschappen meegeven:
|
— |
In het voorstel voor een Raadsverordening en de uitvoeringsplannen voor Horizon 2020 moet meer aandacht komen voor de dagelijkse praktijk door het lokale en regionale niveau te stimuleren actief mee te werken aan het bereiken van de doelen van de Europa 2020-strategie. |
|
— |
De drie pijlers van Horizon 2020 betekenen een grote meerwaarde voor het Europees onderzoek. |
|
— |
Binnen Horizon 2020 moeten middelen worden vrijgemaakt voor onderzoek naar en ontwikkeling van concepten, methoden en andere vormen van intellectueel kapitaal die nodig zijn om de samenwerking tussen regio's en steden, universiteiten en bedrijfsleven op het gebied van innovatie en kennisexploitatie te bevorderen. |
|
— |
Regio's en steden moeten Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (OOI) als essentieel onderdeel opnemen in hun beleidsagenda. Horizon 2020 en cohesiemiddelen moeten worden gebruikt om de concepten, instrumenten en andere voorwaarden uit te werken waarmee het voor lokale en regionale overheden mogelijk wordt innovatie actief te bevorderen, risico's te nemen en te investeren in praktische OOI-toepassingen, teneinde regionaal maatwerk te leveren. |
|
— |
Het CvdR stelt een strategische doelstelling voor t.b.v. Horizon 2020, om een Europese open innovatiecultuur tot stand te brengen via speciaal daarvoor op te zetten programma's en andere instrumenten. Innovatie-ecosystemen, sleuteltechnologieën, openbare aanbestedingen en onderzoeksinfrastructuurvoorzieningen moeten extensief worden ontwikkeld. |
|
— |
Vernieuwing van het kaderprogramma betekent dat de praktische uitvoering van het programma wordt vereenvoudigd en dat door de EU gefinancierde OOI-activiteiten meer effect sorteren. |
|
— |
Er is een mentaliteitsverandering nodig om de doelstellingen te halen. Pionierswerk verrichtende regio's zouden Europese consortia met verschillende capaciteiten moeten vormen om grensverleggende innovaties tot stand te brengen die in heel Europa gebruikt kunnen worden. |
|
— |
Het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) kan ook op regionaal niveau voor een specifieke meerwaarde zorgen. |
|
Rapporteur |
Markku MARKKULA (FI/EVP), lid van de gemeenteraad van Espoo |
|
Referentiedocument |
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) COM(2011) 809 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
Kernboodschap 1:
In het voorstel voor een verordening van de Raad en de plannen voor de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 moet meer de klemtoon worden gelegd op de dagelijkse praktijk; het lokale en regionale niveau moet m.a.w. worden gestimuleerd om actief deel te nemen aan de verwezenlijking van de streefdoelen van de Europa 2020-strategie.
|
1. |
De Commissievoorstellen zijn een uitstekend uitgangspunt voor de afbakening van de EU-activiteiten op het vlak van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) tijdens de volgende programmeringsperiode (2014-2020). Alle regio's en regionale betrokkenen kunnen en moeten hun kennis nuttig gebruiken. De verspreiding en verdere ontwikkeling van de OOI-resultaten over heel Europa is dan ook cruciaal. |
|
2. |
Willen we de doelstellingen van de Europa 2020-strategie bereiken, dan moet het cohesiebeleid van de EU bijdragen tot verbreding van de vaardigheden en het innovatievermogen op lokaal niveau en tot de ontwikkeling van instrumenten ter bevordering van de intra-Europese samenwerking tussen regio's. Dergelijke instrumenten en samenwerkingsinitiatieven zijn nodig om de resultaten van Horizon 2020 op lokaal en regionaal niveau te implementeren. Alle regionale onderzoeksactiviteiten die door Horizon gefinancierd worden, moeten worden toegespitst op „wereldwijde excellentie”; de beginselen van slimme specialisatie kunnen hieraan bijdragen. Daarnaast moet een nauwere koppeling tussen Horizon 2020 en de structuurfondsen ook goed tot uitdrukking komen in de operationele programma's en in de strategieën voor onderzoek, innovatie en slimme specialisatie. |
|
3. |
De Commissievoorstellen doen recht aan het evenredigheids- en het subsidiariteitsbeginsel. Het is de bedoeling dat de acties in het kader van Horizon 2020 op EU-niveau zo veel mogelijk toegevoegde waarde leveren en maximaal effect sorteren. Hierdoor kan het algemene fundament voor onderzoek en innovatie worden versterkt en kunnen de onderzoeksactiviteiten van de lidstaten worden gesteund en overlappingen worden voorkomen. Het is met name van belang om het via Horizon 2020 mogelijk te maken om in cruciale sectoren een kritische massa te scheppen en O&O-activiteiten te realiseren waaraan veel risico's zijn verbonden en die veel doorzettingsvermogen vereisen. Dit is de best denkbare manier om de risico's te delen en via een groots opgezette aanpak voldoende schaalvoordelen te realiseren. |
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
4. |
beklemtoont het belang van Horizon 2020. Voorgesteld wordt om een noodzakelijk minimumbedrag van 80 miljard euro uit te trekken voor het programma, dat immers een belangrijke rol speelt in de uitvoering van de Europa 2020-strategie en ander beleid van de Unie, alsook in de totstandbrenging en werking van de Europese Onderzoeksruimte (EOR). Europa moet echter herstellen van de financiële crisis en ervoor zorgen dat het op bepaalde prioritaire gebieden een internationale voortrekkersrol kan vervullen. Er zijn in Horizon 2020 dan ook instrumenten nodig die gericht zijn op veranderingen in de dagelijkse praktijk en waarmee sneller maatschappelijk resultaat zal worden geboekt, zoals nieuwe banen, slimme groei en meer welzijn, zowel op korte als lange termijn. |
|
5. |
Het Comité is ingenomen met de Horizon 2020-doelstelling van innovatiever onderzoek dat rekening houdt met het innovatiepotentieel. Het is daarom van essentieel belang dat regionale beleidsmakers en lokale universiteiten en onderzoeksinstellingen zich – nog voor de start van de nieuwe programmeringsperiode – actief gaan bezighouden met de ontwikkeling van gezamenlijke regionale innovatiestrategieën en uitvoeringsprogramma's die gericht zijn op slimme specialisatie en uit verschillende bronnen worden gefinancierd, inclusief gemeentelijke begrotingen, bijdragen van het bedrijfsleven en diverse EU-financieringsinstrumenten. Daarbij is het van belang dat zowel de Europese onderzoeks- en innovatieagenda en de nationale en regionale innovatiestrategieën op elkaar aansluiten. |
|
6. |
De plannen in het kader van Horizon 2020 (inhoud, toewijzing van middelen en instrumenten) dienen in de eerste plaats te worden beoordeeld op grond van hun impact en hun stimulerende rol in het kader van de OOI-activiteiten overal in Europa. Financieel gesproken is Horizon 2020 een bijzonder ambitieus programma (80 miljard euro voor de periode 2014-2020). Bij de Marie Curieacties merkt men echter een terugval: van bijna 1 miljard in 2013 naar slechts 0,7 miljard in 2014. Gezien de verdiensten van dit programma zouden de financiële inspanningen van deze acties meer in lijn moeten liggen met die van de ERC. Bovendien vertegenwoordigt het Horizon 2020-programma maar een klein percentage van alle Europese OOI-activiteiten; bij de besluitvorming moet dan ook naar de hele Europese OOI-sector worden gekeken en moeten duidelijke prioriteiten worden gesteld voor het gebruik van de middelen uit het Horizon 2020-programma. |
|
7. |
Het Comité heeft er eerder al op gewezen (1) dat grote concrete stappen nodig zijn, waarbij alle – lokale, regionale en centrale – bestuurslagen in de lidstaten meer verantwoordelijkheid krijgen en ook alle andere partijen worden ingeschakeld. De belangrijke rol van regionale en lokale overheden bij de uitwerking en implementatie van de Europa 2020-strategie dient te worden erkend in de nationale hervormingsprogramma's. Ook is de gezamenlijke inzet nodig van alle betrokkenen, die via de territoriale pacten kunnen meewerken aan de regionale OOI-activiteiten. |
|
8. |
Regio's en steden moeten een hoofdrol spelen bij de totstandbrenging van nieuwe vormen van joint ventures en samenwerkingsverbanden tussen overheden, bedrijven en mensen; bij het stimuleren van OOI met het oog op het vinden van innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen moet de klemtoon liggen op een grotere rol van de gebruikers, op open innovatie en op valorisatie van excellente kennis. Als Europa wil uitgroeien tot een wereldleider die de grote maatschappelijke uitdagingen aankan, zoals bepaald in Horizon 2020, dan moeten de OOI-activiteiten multidisciplinair, multisectoraal, multidimensionaal en multicultureel van aard zijn, en dus ruim medewerking krijgen vanuit het veld. Laboratoria zijn niet langer meer uitsluitend terug te vinden op de universitaire campus maar zijn uitgegroeid tot regionale innovatie-ecosystemen die fungeren als proeftuin voor het snel verkrijgen van prototypes van allerhande soorten van gebruikersgestuurde innovatie: nieuwe op verandering gerichte en schaalbare producten, procedés, structuren en systemen. Dat is echter ondenkbaar zonder actieve medewerking van de lokale en regionale overheden. |
|
9. |
Om de beoogde synergie tussen het regionaal beleid en het onderzoeksbeleid te realiseren is er grote behoefte aan een regionale component in Horizon 2020. Het Comité vraagt daarom om behoud van instrumenten en programma's in Horizon 2020 als Kennisregio's en Levende Laboratoria. Deze programma's zijn op regionale leest geschoeid, hebben een sterke regionale impact, versterken het regionale innovatiepotentieel en gaan verder dan alleen „kennisuitwisseling”. |
|
10. |
Het programma Kennisregio's mag in geen geval worden stopgezet, zelfs niet op grond van het feit dat er gelijkaardige initiatieven bestaan die ruimschoots worden gefinancierd uit de cohesiemiddelen. Bedoeling is juist dat het programma zich gaat richten op de ontwikkeling van regionale excellentie en veel grootschaliger wordt. Kennisregio's kunnen van cruciaal belang zijn om regio's te prikkelen en te ondersteunen in de richting van slimme specialisatie, en kunnen het pad effenen voor meer Europese samenwerking en benchlearning. Benchlearning is een proces waarmee beoogd wordt bij te dragen tot systeemveranderingen door middel van benchmarking en collaboratief leren. |
|
11. |
Het programma Kennisregio's moet een bijzondere rol vervullen in de financiering van het onderzoek naar de manier waarop regionale activiteiten kunnen worden geïntegreerd in verschillende vlaggenschipinitiatieven, zodat op Europees niveau vruchtbaar kan worden samengewerkt. Zo moet dit programma o.m. gericht zijn op de versterking van het concurrentievermogen van regionale onderzoeksecosystemen op het gebied van de digitale agenda en zuinige technologieën, niet alleen in Europa maar in de hele wereld; dit zal nieuwe perspectieven openen voor deelnemende kleine en middelgrote ondernemingen, die een cruciale rol spelen bij het vermarkten en implementeren van innovatieve ontwikkelingen. |
|
12. |
Noch in het voor de periode 2014-2020 voorgestelde meerjarig financieel kader van de Europese Unie, noch in Horizon 2020 wordt melding gemaakt van het programma „Intelligente energie – Europa” (IEE), dat in de huidige programmeringsperiode essentieel was voor de innovatie van het lokaal bestuur, de financiële instrumentering, het aantrekken van lokale actoren en burgers, het uitwerken van een langetermijnvisie en netwerkvorming, en dat initiatieven zoals het Burgemeesterconvenant mogelijk heeft gemaakt. Het CvdR dringt er dan ook op aan dat in Horizon 2020 een aparte begrotingspost wordt opgenomen voor niet-technologische oplossingen, in de geest en ter voortzetting van het IEE-programma. |
Kernboodschap 2:
De drie pijlers van Horizon 2020 betekenen een grote meerwaarde voor het Europees onderzoek
|
13. |
Om de regionale impact van de Europese OOI-activiteiten te vergroten moet aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:
|
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
14. |
benadrukt de volgende kernthema's m.b.t. onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) voor regio's in heel Europa:
|
|
15. |
De driepijlerstructuur van Horizon 2020 biedt kansen om de strategische doelstellingen van EU 2020 te verwezenlijken. Aangezien Horizon 2020 zich focust op OOI-activiteiten op EU-niveau, wat een katalysatoreffect zou moeten hebben op OOI-activiteiten in de lidstaten en regio's, zouden de volgende aanbevelingen in aanmerking moeten worden genomen bij de herziening van de regelgeving en praktijken van Horizon 2020:
|
Kernboodschap 3:
Regio's en steden zouden OOI-activiteiten moeten opnemen in hun beleidsagenda, als essentieel onderdeel daarvan. Horizon 2020 en cohesiemiddelen moeten worden gebruikt om de concepten, instrumenten en andere voorwaarden uit te werken waarmee lokale en regionale overheden innovatie actief kunnen bevorderen, risico's kunnen nemen en kunnen investeren in de praktische toepassing van OOI, zodat regionaal maatwerk wordt geleverd.
|
16. |
De bereidheid van regio's om van onderzoek te profiteren moet worden vergroot. Hier moet meer aandacht en financiering op worden gericht. De ontwikkelde vaardigheden, praktijken en instrumenten moeten vervolgens worden gebruikt om de onderzoekresultaten in heel Europa te kunnen toepassen. Dit kan alleen worden bereikt door de synergie te vergroten tussen alle financieringsinstrumenten, namelijk Horizon 2020, het cohesiebeleid en nationale, regionale en lokale middelen. Het gezamenlijk gebruik van middelen volstaat echter niet en vraagt bovendien een aanpassing van de werkwijze en administratieve procedures. Met name is er behoefte aan het opvoeren van regionale samenwerking en gezamenlijk leren waar het gaat om een doeltreffend gebruik van RIS3-strategieën (nationale/regionale innovatiestrategieën voor slimme specialisatie). |
|
17. |
Wel moet er in het kader van de complementariteit van Horizon 2020 met andere EU-financieringsprogramma's, inclusief de structuurfondsen, op worden toegezien dat ook de regio's en steden die niet in aanmerking komen voor financiering uit deze fondsen, steun krijgen voor de ontwikkeling van het zogenaamde triple helix-model (waarbij lokale en regionale overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven samenwerken) op het gebied van innovatie en kennisexploitatie. Daarom, en gezien het belang van Horizon 2020 voor de EU in haar geheel, moeten specifieke middelen uit het programmabudget worden vrijgemaakt voor onderzoek naar en de ontwikkeling van dergelijke samenwerkingsverbanden. |
|
18. |
Daarnaast is een mentaliteitsverandering noodzakelijk om de doelstellingen te halen. Pionierswerk verrichtende regio's zouden Europese consortia met verschillende capaciteiten moeten vormen om grensverleggende innovaties tot stand te brengen die in heel Europa gebruikt kunnen worden. Regio's en steden zouden ook meer mogelijkheden moeten krijgen om gebruik te maken van het Horizon 2020-programma en vergelijkbare initiatieven. Met name de mogelijkheden van digitalisering en de nieuwe sleuteltechnologieën dienen ten volle te worden benut ter modernisering van het regionale innovatiebeleid. Het CvdR moedigt verder de regio's aan om zich te richten op open innovatie, waarbij het individu centraal staat in publiek-private partnerschappen met een cruciale rol voor universiteiten en andere kennisinstellingen. |
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
19. |
benadrukt de aanvullende rol van Horizon 2020 ten aanzien van OOI-activiteiten in de lidstaten. De tenuitvoerlegging van Horizon 2020 zou in het bijzonder moeten resulteren in programma's en andere financieringsinstrumenten die als katalysator voor Europese innovatiemaatregelen werken, pionierswerk aanmoedigen en de deelname van het bedrijfsleven en met name het mkb opvoeren. Dit vraagt om het aanmoedigen van de bereidheid om risico's te nemen, die immers vaak hand in hand gaat met grote innovaties. Ook zijn meer middelen nodig voor het mkb, met name waar het gaat om de snelle productie van prototypes en het vermarkten en toepassen van innovatieve ontwikkelingen. |
|
20. |
De rol van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek moet worden gewijzigd, om regionale en lokale besluitvormers te helpen met de laatste OOI-resultaten. Dit zou in nauwe coördinatie met het nieuwe platform voor slimme specialisatie moeten worden ontwikkeld. In plaats van rapporten en andere publicaties zouden de resultaten veel meer moeten draaien om financiering van experimenten en snelle vervaardiging van prototypen en toepassing van onderzoekskennis op praktische veranderingsprocessen in alle delen van Europa, om zo het vernieuwingspotentieel op regionaal en lokaal niveau te vergroten. |
|
21. |
Zeer belangrijk volgens het CvdR zijn manieren om ervoor te zorgen dat nieuwe doeltreffende instrumenten met een sterke regionale dimensie worden ontwikkeld en toegepast. Horizon 2020 beschikt wel degelijk over beleidsrichtsnoeren. In het specifiek programma ter uitvoering van Horizon 2020 wordt expliciet verwezen naar activiteiten van regionaal belang en de coördinatie met de steunverlening met cohesiemiddelen. De prioriteit „Maatschappelijke uitdagingen” omvat een activiteit voor het dichten van de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa, bijvoorbeeld door excellente onderzoeksinstellingen en minder ontwikkelde regio's samen te brengen in teams, door topkwaliteit in minder ontwikkelde regio's te erkennen en door ervoor te zorgen dat overheden op regionaal niveau van elkaars beleid kunnen leren. |
|
22. |
Het CvdR geeft een krachtige boodschap af aan de lokale en regionale overheden, om een actieve rol binnen Horizon 2020 te spelen. Voor een optimaal resultaat van Horizon 2020 moeten lokale en regionale overheden de grensoverschrijdende territoriale en pan-Europese samenwerking verder ontwikkelen. Daartoe moeten ze ook gebruikmaken van de mogelijkheden die de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) biedt (2). Zij moeten met name in staat worden gesteld om gezamenlijke platforms te ontwikkelen (zoals innovatiefora en testopstellingen voor samenwerking waarin de reële en virtuele wereld worden geïntegreerd) om open innovatie en regionale innovatie-ecosystemen te bevorderen. Actieve Europese samenwerking zou schaalvoordelen opleveren en zou resulteren in de totstandkoming van grotere markten voor lokale ondernemingen en andere lokale ontwikkelingen. Slimme specialisatie – het belangrijkste basisbeginsel van zowel Horizon 2020 als het cohesiebeleid – biedt nieuwe mogelijkheden voor dit alles. |
|
23. |
Het CvdR benadrukt dat de uitvoering van Horizon 2020 de systemische aard van de OOI-keten en zijn slotfases, d.w.z. het op de markt brengen van de onderzoeksresultaten, moet accentueren. Een toename van open-innovatieactiviteiten vraagt om meer onderzoeksactiviteiten die samenhangen met innovatievermogen en innovatie-ecosystemen. Daarom moeten multidisciplinaire OOI-activiteiten hoofdzakelijk gericht zijn op factoren die een innovatieve verandering mogelijk maken, met inbegrip van prognoses, menselijk kapitaal, vernieuwingscapaciteiten, en parameters voor de beoordeling van innovatie. |
|
24. |
Het CvdR stelt een strategische doelstelling voor t.b.v. Horizon 2020, om een Europese open-innovatiecultuur tot stand te brengen via speciaal daarvoor op te zetten programma's en andere instrumenten, bijvoorbeeld om eindgebruikers, burgers en maatschappelijke organisaties hier meer bij te betrekken, door op ICT gebaseerde methoden en instrumenten voor open innovatie te ontwikkelen. Deze doelstelling zou activiteiten moeten omvatten voor moduleerbare ervaringen op het gebied van beheer, methoden, instrumenten en praktische toepassingen van open innovatie. De experimentele benadering is nodig, met name op gebieden waar aan digitalisering gelinkte innovatie een enorme impact kan hebben, zoals slimme steden en slimme mobiliteit. |
Kernboodschap 4:
De vernieuwing van het kaderprogramma betekent een vereenvoudiging van de praktische uitvoering van het programma en een vergroting van de impact van door de EU gefinancierde OOI-activiteiten.
|
25. |
Van Horizon 2020 wordt vooral een stroomlijning van de administratieve procedures verwacht. Gestreefd moet worden naar onderzoekthema's en flexibele, transparante financieringssystemen die zo aantrekkelijk zijn dat het voor universiteiten, onderzoekinstellingen en ondernemingen de moeite loont om een grootschalige Europese samenwerking op te zetten en hiervoor aanzienlijke bedragen van hun eigen middelen te reserveren. De rechtsgeldige boekhouding en routinecontroles van iedere deelnemer zouden als een adequate en voldoende controle op de uitgaven kunnen worden beschouwd. Dit zou het aantal controles door de EU en door overheidsambtenaren van de lidstaten aanzienlijk beperken en zelfs terugdringen tot een lager niveau dan oorspronkelijk was gepland. |
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
26. |
pleit ervoor om administratieve procedures te vereenvoudigen en beklemtoont dat administratieve praktijken altijd voor ondersteuning moeten zorgen en ten dienste moeten staan van de feitelijk beoogde inhoudelijke streefdoelen van projecten. Een one-stop-shop bij de Europese Commissie zou kunnen voorkomen dat de coördinatie van innovatieve projecten gefragmenteerd wordt. Dit is met name belangrijk voor multidisciplinaire projecten of projecten die uit verschillende Europese fondsen worden gefinancierd. |
|
27. |
Artikel 24 van de ontwerpverordening inzake de regels voor deelneming (COM(2011) 810 final), waarin het gaat over de indirecte kosten, zal moeten worden gewijzigd. Het model dat hier wordt voorgesteld (het zgn. flat rate-model), houdt in dat de indirecte kosten worden vastgesteld tegen een vast tarief van 20 % van de totale directe subsidiabele kosten. Dit zou in veel gevallen leiden tot enorme problemen bij het dekken van de indirecte kosten. Ofwel zal het percentage aanzienlijk moeten worden opgetrokken, ofwel zal het mogelijk moeten worden om ook in het geval van de indirecte kosten de daadwerkelijk uitgegeven bedragen te aanvaarden. |
|
28. |
Het is een goede zaak dat Horizon 2020 en het cohesiebeleid op elkaar worden afgestemd en dat de verschillende programma's en financiële instrumenten van de EU worden gekoppeld. Om de benodigde veranderingen te garanderen, moeten de plannen van Horizon 2020 echter wel nader worden uitgewerkt. Dit betekent dat er bij ieder programma criteria moeten worden vastgesteld die aansluiten bij de doelen van het programma in kwestie, maar bij alle programma's moet wel als uitgangspunt gelden dat het project voorziet in doeltreffende maatregelen om onderzoeksresultaten over te dragen zodat ze ook van buitenaf kunnen worden gebruikt. Om de impact te vergroten zou er tijdens het project flexibeler gebruik moeten kunnen worden gemaakt van de financiële middelen. Het gaat uiteindelijk om de resultaten, niet om de administratieve regels. |
|
29. |
Het Comité herhaalt zijn steun voor de door het EP voorgestelde benadering, gebaseerd op „wetenschap en technologie” of „wetenschap en innovatie”, die uitgaat van deugdelijke wetenschappelijke of technische criteria voor de kwaliteit en realistische beheerspraktijken, met oog voor de overeenkomsten en verschillen tussen wetenschap, technologische ontwikkeling en marktverspreiding (3). |
|
30. |
Belangrijk is dat de activiteiten die gefinancierd worden met middelen uit het Horizonprogramma en het Cohesiefonds nauw op elkaar worden afgestemd. In de nieuwe programmeringsperiode moeten de cohesiemiddelen gebruikt worden voor het doel dat het CvdR heeft aangegeven in zijn advies over het Vereenvoudigen van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma's voor onderzoek. Het CvdR pleitte daarin voor de invoering van nieuwe mechanismen voor het verlenen van financiële steun aan lokale en regionale overheden om expertise te kopen van onderzoekers van succesvolle projecten, waarmee zij de benodigde vaardigheden voor de ontwikkeling van innovaties in de regio in huis kunnen halen (4). |
|
31. |
Volgens het CvdR zouden de volgende maatregelen van de Horizon 2020-programma's op grote schaal moeten worden toegepast, waarbij in ieder programma de focus moet liggen op onderwerpen die het meest relevant zijn voor de doelstellingen die ermee worden beoogd:
|
Kernboodschap 5:
Innovatie-ecosystemen, sleuteltechnologieën, openbare aanbestedingen en onderzoeksinfrastructuurvoorzieningen moeten extensief worden ontwikkeld
|
32. |
Horizon 2020 moet ervoor zorgen dat er overal in Europa geavanceerde methoden en procedés voor samenwerkingsverbanden tussen universiteiten en bedrijven worden toegepast. Het accent moet liggen op het scheppen van een resultaatgerichter onderzoeksklimaat dat tot meer innovatie leidt, en op het scheppen van winst voor bedrijven, incl. overheidsbedrijven. |
|
33. |
Internationaal succesvolle producten – waarbij het kan gaan om producten in de enge betekenis van het woord, maar ook om systemen, diensten of bredere operationele kaders – zijn het resultaat van expertise van wereldklasse, gebaseerd op waardeketens en ecosystemen. Horizon 2020 moet de voorwaarden kunnen creëren voor functionele innovatieketens. Alleen dan zal kunnen worden gereageerd op de grote maatschappelijke uitdagingen en op de noodzaak om de industrie nieuw leven in te blazen. |
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
34. |
benadrukt de rol van sleuteltechnologieën in Horizon 2020. Technologieën moeten niet alleen in aparte programma's voor wetenschap en technologie worden ontwikkeld; veeleer is het zaak dat ze meteen al in de O&O-fase gekoppeld worden aan industriële waardeketens en mondiale innovatienetwerken, en aan activiteiten om regionale ecosystemen en innovatieclusters te ontwikkelen en de expertise te vergroten. Campusontwikkelingen op regionaal niveau kunnen een bijdrage hieraan leveren. Dit is belangrijk omdat productontwikkelingsactiviteiten van kleine en ook grotere bedrijven hierdoor verder dan de altijd moeilijke beginfase kunnen komen. |
|
35. |
De behoefte van de overheidssector aan nieuwe diensten, producten en technologieën zou ten volle moeten worden benut, en gebruikt moeten worden als hefboom om meer vraag naar innovatie te scheppen via openbare aanbestedingen. Het CvdR heeft eerder gewezen (5) op de enorme koopkracht die overheidsopdrachten vertegenwoordigen (ze zijn goed voor 17 % van het bbp in de EU-27), alsook op het feit dat ze een cruciale rol spelen als drijvende kracht achter innovatie en als natuurlijke drijfveer om hogere normen te hanteren (o.a. op sociaal en milieugebied). Het potentieel zou benut moeten worden op regionaal, nationaal en Europees bestuursniveau en zou moeten worden geschraagd door adequate maatregelen voor capaciteitsopbouw. |
|
36. |
De Europese Onderzoeksruimte (EOR) kan versterkt worden als het aanbesteden van diensten betreffende onderzoek en ontwikkeling wordt opgenomen in openbare-aanbestedingsprocedures. In dit verband zij gewezen op het CvdR-advies over het groenboek inzake de aanbestedingsmarkt (6) en het CvdR-advies over precommerciële inkoop (7), mits dit er niet toe leidt dat deze diensten aan concurrentie worden blootgesteld. |
|
37. |
Steden zijn van essentieel belang als omgevingen waarin brede, systeemveranderende innovaties kunnen plaatsvinden die in potentie aanzienlijke kansen bieden om oplossingen uit te dokteren voor de lastige economische, sociale en milieuproblemen van onze tijd. Vanuit beleids- en kennisinstellingen dient er meer steun te komen voor het omschakelingsproces waarbinnen systeemveranderende vernieuwingen in stedelijke omgevingen ontwikkeld, aangestuurd en opgeschaald kunnen worden. |
|
38. |
Volledige betrokkenheid van regio's en lokale overheden is cruciaal om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor groei en banen, in het bijzonder die van de Innovatie-Unie, op basis van regionaal maatwerk te realiseren. Het CvdR onderstreept de essentiële rol die zij spelen in het samenbrengen van bedrijven, universiteiten of onderzoekscentra en publieke instellingen (via de triple helix of gelijkaardige benaderingen). |
|
39. |
Het is belangrijk om te investeren in pan-Europese onderzoeksinfrastructuur. Om lokale en regionale actoren bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen te betrekken, zou de innovatiedimensie passend aanwezig moeten zijn in alle aspecten van het EOR-raamwerk, bv. door de EOR te ontwikkelen in de richting van een Europese Onderzoeks- en Innovatieruimte. Pan-Europese onderzoeksinfrastructuurvoorzieningen vormen een essentiële aanvulling op universitaire en andere onderzoeksfaciliteiten en -voorzieningen. Ook trekken ze toponderzoekers vanuit de hele wereld aan en moeten ze beschouwd worden als gezamenlijke platforms voor onderzoekers uit verschillende disciplines en als belangrijke centra voor samenwerking tussen academici, professionals van particuliere en overheidsbedrijven en andere maatschappelijke actoren. |
Kernboodschap 6:
Het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) kan ook op regionaal niveau voor een specifieke meerwaarde zorgen
|
40. |
De Commissie benadrukt (8) dat de EIT-colocatiecentra een belangrijke rol spelen in het beter op elkaar afstemmen van lokale en mondiale aspecten van de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) als geheel, door nauwe samenwerking met regionale overheden, met name wanneer zij betrokken zijn bij het uitstippelen en uitvoeren van regionale innovatiestrategieën voor slimme specialisatie (Regional Innovation Strategies for Smart Specialisation, RIS3). Een uitstekend voorbeeld van de uitwerking van dit concept zijn de Regionale Innovatie- en Uitvoeringsgemeenschappen van de Klimaat-KIG. Zij bieden een oorspronkelijk pan-Europees regionaal innovatiemodel, waarbij regio’s als proeftuin worden gebruikt en de ontwikkeling van managementvaardigheden en regionale pluspunten aan mondiale uitdagingen worden gekoppeld. |
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
41. |
is ingenomen met het voorstel van de Commissie om op de thematische gebieden nieuwe KIG's tot stand te brengen: in de eerste ronde over innovatie voor gezond leven en actief ouder worden, grondstoffen en voedsel voor de toekomst, en in de tweede ronde over stedelijke mobiliteit, productie met toegevoegde waarde en slimme en veilige samenlevingen. Van speciaal belang is de rol van KIG's bij het aanmoedigen en ondersteunen van open innovatie via geavanceerde digitalisering, teneinde innovatie in heel Europa te stimuleren. |
|
42. |
Het EIT zou moeten doorgaan met zijn werk, dat van groot belang is om de verbreiding van goede praktijken ter integratie van de kennisdriehoek actief te promoten, teneinde een gemeenschappelijke cultuur te scheppen op het gebied van innovatie en kennisoverdracht. In de toekomst zou het EIT moeten bevorderen dat de KIG-ervaringen overal in de Europese regio's bruikbaar worden en dat er een samenwerkingscultuur wordt geschapen die binnen en buiten Europa als rolmodel kan dienen. |
|
43. |
Het CvdR steunt de structurele ontwikkelingsplannen voor het bestuur van het EIT. Vooral belangrijk in het desbetreffende verordeningsvoorstel van de Commissie (9) is dat het EIT de nationale en regionale vertegenwoordigers en andere belanghebbenden uit de innovatieketen rechtstreeks bij zijn activiteiten moet betrekken, tot wederzijds voordeel van de partijen. Voor een systematischer dialoog en uitwisseling moet een EIT-forum van belanghebbenden worden opgericht, waarin de ruimere groep van belanghebbenden over horizontale vraagstukken kunnen discussiëren. Het CvdR zou moeten fungeren als brug tussen het forum en de regio's. |
|
44. |
Het CvdR stelt voor dat de KIG's van het EIT topmanagementtrainingen gaan verzorgen waar regionale besluitvormers kunnen leren profiteren van de bestaande kansen om onderzoek, ontwikkeling en innovatie te gebruiken als wezenlijk onderdeel van de plaatselijke besluitvorming en van benchlearning in netwerken tussen Europese regio's. Dit is uitermate belangrijk, omdat het EIT-netwerk de Europese innovatiemotor is die topspelers uit de wereld van onderwijs en onderzoek en het bedrijfsleven samenbrengt. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Overweging 19
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
|
Motivering
Als Europa wil uitgroeien tot een wereldleider in het aanpakken van de grote maatschappelijke uitdagingen, zoals bepaald in Horizon 2020, dan moeten de activiteiten op het vlak van onderzoek, ontwikkeling en innovatie een sterke regionale component krijgen. Laboratoria voor innovatie zijn niet langer universitaire voorzieningen, maar regionale innovatie-ecosystemen die fungeren als proeftuin voor het snel verkrijgen van prototypes van allerhande soorten van gebruikersgestuurde innovatie: nieuwe, op verandering gerichte en schaalbare producten, diensten, procedés, structuren en systemen.
Hiertoe dient de modernisering van triple helix-activiteiten in het budget van Horizon 2020 een specifieke regionale dimensie te krijgen. Speciale nadruk moet gelegd worden op onderzoek naar en innovatie van concepten en methoden die nodig zijn voor het vergroten van de maatschappelijke impact van kennisoverdracht tussen verschillende actoren (zij die kennis genereren, zij die kennis gebruiken en de uiteindelijke begunstigden). De structuurfondsen kunnen gebruikt worden om een deel van deze kosten te financieren. De complementariteit van Horizon 2020 met de structuurfondsen bestrijkt slechts een deel van de ontwikkelingskosten en alleen van dìe regio's en steden welke in aanmerking komen voor structuurfondsensteun. Er moet echter ook worden gedacht aan de regio's en steden die niet of maar voor een klein gedeelte in aanmerking komen voor deze steun en daarvan dus geen gebruik kunnen maken voor de ontwikkeling van triple helix-activiteiten op het gebied van innovatie en kennisexploitatie.
Wijzigingsvoorstel 2
Overweging 26
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Om ervoor te zorgen dat de EU-financiering een zo groot mogelijk effect heeft, moet Horizon 2020 nauwere synergieën ontwikkelen met andere programma’s van de Unie op terreinen zoals onderwijs, ruimte, milieu, concurrentievermogen en het mkb, interne veiligheid, cultuur en media en met het fonds voor cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling, hetgeen specifiek kan helpen nationale en regionale onderzoeks- en innovatiecapaciteit te versterken in de context van slimme specialisatiestrategieën. |
Om ervoor te zorgen dat de EU-financiering een zo groot mogelijk effect heeft, moet Horizon 2020 nauwere synergieën ontwikkelen met andere programma’s van de Unie op terreinen zoals onderwijs, ruimte, milieu, concurrentievermogen en het mkb, interne veiligheid, cultuur en media en met het fonds voor cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling, hetgeen specifiek kan helpen nationale en regionale onderzoeks- en innovatiecapaciteit te versterken in de context van slimme specialisatiestrategieën. |
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Horizon 2020 voorziet in een gemeenschappelijk strategisch kader voor financiering van onderzoek en innovatie door de Unie, en vervult daarmee een centrale rol in de uitvoering van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Bijgevolg fungeert het programma als een instrument voor het creëren van een hefboomeffect voor particuliere investeringen, het scheppen van nieuwe banenkansen en het waarborgen van Europa's groei en concurrentievermogen op de lange termijn. |
Horizon 2020 voorziet in een gemeenschappelijk strategisch kader voor financiering van onderzoek en innovatie door de Unie, en vervult daarmee een centrale rol in de uitvoering van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Bijgevolg fungeert het programma als een instrument voor het creëren van een hefboomeffect voor particuliere investeringen, het scheppen van nieuwe banenkansen en het waarborgen van Europa's groei en concurrentievermogen op de lange termijn. |
Motivering
De ontwikkeling van triple helix-activiteiten op het gebied van innovatie en kennisexploitatie moet niet alleen worden gefinancierd uit de structuurfondsen, maar ook uit Horizon 2020. Modernisering van triple helix is van cruciaal belang om regio's te prikkelen en te ondersteunen in de richting van slimme specialisatie en om het pad naar Europese excellentie te effenen via meer samenwerking en benchlearning. Daartoe moeten binnen Horizon 2020 ook middelen worden vrijgemaakt voor universiteiten en regio's die pionierswerk verrichten om de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa te dichten door excellente onderzoeksinstellingen en minder ontwikkelde regio's samen te brengen in teams, door topkwaliteit in minder ontwikkelde regio's te erkennen en door ervoor te zorgen dat overheden op regionaal niveau van elkaars innovatiebeleid kunnen leren.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 5, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 5 Algemene doelstelling, prioriteiten en specifieke doelstellingen 1. Door voldoende aanvullende financiering voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie aan te trekken, levert Horizon 2020 een bijdrage aan de opbouw van een economie die berust op kennis en innovatie in de gehele Unie. Dientengevolge draagt het bij aan de uitvoering van de Europa 2020-strategie en ander beleid van de Unie, alsmede aan de totstandbrenging en werking van de Europese Onderzoeksruimte (EOR). De desbetreffende prestatie-indicatoren worden in de inleiding van bijlage I nader beschreven. |
Artikel 5 Algemene doelstelling, prioriteiten en specifieke doelstellingen 1. Door voldoende aanvullende financiering voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie aan te trekken, levert Horizon 2020 een bijdrage aan de opbouw van een economie die berust op kennis en innovatie in de gehele Unie. Dientengevolge draagt het bij aan de uitvoering van de Europa 2020-strategie en ander beleid van de Unie, alsmede aan de totstandbrenging en werking van de Europese Onderzoeks (EOR). De desbetreffende prestatie-indicatoren worden in de inleiding van bijlage I nader beschreven. |
Motivering
Horizon 2020 is geheel doortrokken van het belang van innovatie. Onderzoek op zich volstaat niet: het zal ook moeten leiden tot innovatie en tot economische ontwikkeling en meer welvaart. In paragraaf 39 van dit advies wordt een meer geschikte naam voor de EOR voorgesteld, nl. „Europese Onderzoeks- en Innovatieruimte” (EOIR). Deze nieuwe naam zou ook overal in de ontwerpverordening moeten worden gebruikt.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 5, lid 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 5 Algemene doelstelling, prioriteiten en specifieke doelstellingen 3. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) levert een bijdrage aan de in de twee bovengenoemde leden genoemde algemene doelstellingen en prioriteiten door wetenschappelijke en technische ondersteuning te verlenen aan beleidsmaatregelen van de Unie. De hoofdlijnen van de activiteiten worden in deel IV van bijlage I nader beschreven. |
Artikel 5 Algemene doelstelling, prioriteiten en specifieke doelstellingen 3. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) levert een bijdrage aan de in de twee bovengenoemde leden genoemde algemene doelstellingen en prioriteiten door wetenschappelijke en technische ondersteuning te verlenen aan beleidsmaatregelen van de Unie. De hoofdlijnen van de activiteiten worden in deel IV van bijlage I nader beschreven. |
Motivering
Zoals opgemerkt in paragraaf 20 van het advies zou het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek ook regionale en lokale besluitvormers moeten „helpen met de laatste OOI-resultaten. Dit zou in nauwe coördinatie met het nieuwe platform voor slimme specialisatie moeten worden ontwikkeld. In plaats van rapporten en andere publicaties zouden de resultaten veel meer moeten draaien om financiering van experimenten en snelle vervaardiging van prototypen en toepassing van onderzoekskennis op praktische veranderingsprocessen in alle delen van Europa, om zo het vernieuwingspotentieel op regionaal en lokaal niveau te vergroten.”
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 7, lid 1, (b) (ii)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Nieuwkomers worden hierdoor automatisch uitgesloten.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 12
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 12 Extern advies en maatschappelijk engagement |
Artikel 12 Extern advies en maatschappelijk engagement |
|
1. Bij de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 wordt rekening gehouden met adviezen en bijdragen van: door de Commissie opgerichte adviesgroepen van onafhankelijke deskundigen op hoog niveau; dialoogstructuren gevormd in het kader van internationale overeenkomsten op het gebied van wetenschap en technologie; toekomstgerichte activiteiten; doelgerichte openbare raadplegingen; en transparante en interactieve processen die zorgen voor de ondersteuning van verantwoorde onderzoeks- en innovatieactiviteiten. |
1. Bij de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 wordt rekening gehouden met adviezen en bijdragen van: door de Commissie opgerichte adviesgroepen van onafhankelijke deskundigen op hoog niveau; dialoogstructuren gevormd in het kader van internationale overeenkomsten op het gebied van wetenschap en technologie; toekomstgerichte activiteiten; doelgerichte openbare raadplegingen; en transparante en interactieve processen die zorgen voor de ondersteuning van verantwoorde onderzoeks- en innovatieactiviteiten. |
|
2. Daarnaast wordt ten volle rekening gehouden met relevante aspecten van de onderzoeks- en innovatieagenda’s afkomstig van Europese technologieplatforms, gemeenschappelijke programmeringsinitiatieven en Europese innovatiepartnerschappen. |
2. Daarnaast wordt ten volle rekening gehouden met relevante aspecten van de onderzoeks- en innovatieagenda’s afkomstig van Europese technologieplatforms, gemeenschappelijke programmeringsinitiatieven en Europese innovatiepartnerschappen. |
|
|
|
Motivering
Dit wijzigingsvoorstel is gebaseerd op de paragrafen 8 t/m 11 van het advies.
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 13, lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Artikel 13 Horizontale acties 1. Tussen en binnen de prioriteiten van Horizon 2020 worden koppelingen en dwarsverbanden aangebracht. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkeling en toepassing van belangrijke ontsluitende en industriële technologieën, aan het slaan van een brug tussen uitvinding en commerciële toepassing, aan interdisciplinair onderzoek en innovatie, aan sociale en economische wetenschappen en menswetenschappen, aan de bevordering van het functioneren en de totstandbrenging van de EOR, aan samenwerking met derde landen, aan verantwoorde onderzoeks- en innovatie-inspanningen met inbegrip van de genderdimensie, aan het aantrekkelijker maken van het beroep van onderzoekers en aan het vergemakkelijken van de grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van onderzoekers. |
Artikel 13 Horizontale acties 1. Tussen en binnen de prioriteiten van Horizon 2020 worden koppelingen en dwarsverbanden aangebracht. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkeling en toepassing van belangrijke ontsluitende en industriële technologieën, aan het slaan van een brug tussen uitvinding en commerciële toepassing, aan interdisciplinair onderzoek en innovatie, aan sociale en economische wetenschappen en menswetenschappen, aan de bevordering van het functioneren en de totstandbrenging van de EOR, aan samenwerking met derde landen, aan verantwoorde onderzoeks- en innovatie-inspanningen met inbegrip van de genderdimensie, aan het aantrekkelijker maken van het beroep van onderzoekers en aan het vergemakkelijken van de grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van onderzoekers. |
Motivering
Zoals in paragraaf 34 van het advies staat te lezen, moet de rol van sleuteltechnologieën in een veel breder kader worden gezien dan dat van technologische ontwikkeling. Technologieën moeten met andere woorden meteen al in de O&O-fase worden gekoppeld aan industriële waardeketens en mondiale innovatienetwerken en aan activiteiten om regionale ecosystemen en innovatieclusters te ontwikkelen en de expertise te vergroten. Dit zwaartepunt kan beter worden gedefinieerd als „belangrijke ontsluitende vaardigheden en industriële technologieën”.
Wijzigingsvoorstel 9
Artikel 20
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Artikel 20 Publiek-publieke partnerschappen |
Artikel 20 Publiek-publieke partnerschappen |
||||
|
1. Horizon 2020 draagt bij aan het versterken van publiek-publieke partnerschappen, waarbij acties op regionaal, nationaal en internationaal niveau gezamenlijk ten uitvoer worden gelegd binnen de Unie. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan gezamenlijke programmeringsinitiatieven tussen lidstaten. |
1. Horizon 2020 draagt bij aan het versterken van publiek-publieke partnerschappen, waarbij acties op regionaal, nationaal en internationaal niveau gezamenlijk ten uitvoer worden gelegd binnen de Unie. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan gezamenlijke programmeringsinitiatieven tussen lidstaten. |
||||
|
2. Publiek-publieke partnerschappen kunnen worden ondersteund binnen of tussen de in artikel 5, lid 2, vermelde prioriteiten, in het bijzonder via: |
2. Publiek-publieke partnerschappen kunnen worden ondersteund binnen of tussen de in artikel 5, lid 2, vermelde prioriteiten, in het bijzonder via: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Voor de uitvoering van lid 2, onder a), hangt extra financiering af van een significant niveau van voorafgaande financiële verbintenissen, gesloten door de entiteiten die aan de gezamenlijke uitnodigingen en acties deelnemen. Het ERA-NET-instrument kan gepaard gaan met een doelstelling om regels en uitvoeringsmodaliteiten van de gezamenlijke uitnodigingen en acties te harmoniseren. Het kan tevens worden gebruikt om een initiatief op grond van artikel 185 VWEU voor te bereiden. |
Voor de uitvoering van lid 2, onder a), hangt extra financiering af van een significant niveau van voorafgaande financiële verbintenissen, gesloten door de entiteiten die aan de gezamenlijke uitnodigingen en acties deelnemen. Het ERA-NET-instrument kan gepaard gaan met een doelstelling om regels en uitvoeringsmodaliteiten van de gezamenlijke uitnodigingen en acties te harmoniseren. Het kan tevens worden gebruikt om een initiatief op grond van artikel 185 VWEU voor te bereiden. |
||||
|
Voor de uitvoering van lid 2, onder b), worden dergelijke initiatieven uitsluitend voorgesteld indien er behoefte bestaat aan een specifieke uitvoeringsstructuur en de deelnemende landen veel belang hechten aan integratie op wetenschappelijk, beleidsmatig en financieel niveau. Daarnaast worden voorstellen voor initiatieven als bedoeld onder b) vastgesteld op basis van alle onderstaande criteria: |
Voor de uitvoering van lid 2, onder b), worden dergelijke initiatieven uitsluitend voorgesteld indien er behoefte bestaat aan een specifieke uitvoeringsstructuur en de deelnemende landen veel belang hechten aan integratie op wetenschappelijk, beleidsmatig en financieel niveau. Daarnaast worden voorstellen voor initiatieven als bedoeld onder b) vastgesteld op basis van alle onderstaande criteria: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Om de doelstellingen van Horizon 2020 te bereiken moeten de regio's een actieve rol spelen. Bij de uitwerking van gezamenlijke programmeringsinitiatieven moet meer flexibiliteit aan de dag worden gelegd en moeten de regio's een grotere rol spelen.
Voorts moet de Unie ook kunnen deelnemen aan programma's van de regionale overheden, en niet alleen aan programma's van de lidstaten, conform art. 185 VWEU.
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) CdR 72/2011 fin.
(2) CdR 230/2010 fin.
(3) CdR 67/2011 fin.
(4) CdR 230/2010 fin.
(5) CdR 373/2010 fin.
(6) CdR 70/2011 fin.
(7) CdR 58/2008 fin.
(8) COM(2011) 822 final.
(9) COM(2011) 817 final.
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/156 |
Advies van het Comité van de Regio's — Creatief Europa
2012/C 277/15
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
is ingenomen met het programma „Creatief Europa”, ofwel het nieuwe kaderprogramma voor culturele en creatieve sectoren waarin is voorzien in het meerjarige financiële kader voor 2014-2020 (1). In dit kaderprogramma worden de huidige programma's Culture, MEDIA en MEDIA Mundus bijeengebracht en wordt een nieuwe faciliteit in het leven geroepen die de toegang tot de middelen vergemakkelijkt; |
|
— |
benadrukt met klem dat cultuur een intrinsieke waarde heeft die losstaat van de economische aspecten van cultuurgoederen en culturele diensten. In de opzet van het programma moet met dit tweeledige karakter van cultuur rekening worden gehouden, en wel door niet uitsluitend stil te staan bij het economische nut van cultuur; |
|
— |
juicht toe dat de Europese Commissie voorstelt om het steunbedrag voor de culturele en creatieve sectoren in het meerjarige financiële kader voor 2014-2020 tot 1.801 miljoen euro op te trekken. Dat is een aanzienlijke verhoging, nl. een stijging met 37 % van de financiële middelen in vergelijking met de huidige uitgaven; |
|
— |
is ervan overtuigd dat een vrije en onafhankelijke cultuur van fundamenteel belang is voor de ontwikkeling van de maatschappij. Een dergelijk cultuur garandeert vrijheid van meningsuiting en verscheidenheid, maakt participatie mogelijk en schept fora voor kritische en onafhankelijke discussies, hetgeen een voorwaarde is voor een levende democratie. |
|
Rapporteur |
Gábor BIHARY (HU/PSE), lid van de centrale stadsraad van Boedapest |
|
Referentiedocument |
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa COM(2011) 785 final |
I. HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
1. |
is ingenomen met het programma „Creatief Europa”, ofwel het nieuwe kaderprogramma voor culturele en creatieve sectoren waarin is voorzien in het meerjarige financiële kader voor 2014-2020 (2). In dit kaderprogramma worden de huidige programma's Culture, MEDIA en MEDIA Mundus bijeengebracht en wordt een nieuwe faciliteit in het leven geroepen die de toegang tot de middelen vergemakkelijkt. |
|
2. |
Cultuur heeft een intrinsieke waarde die losstaat van de economische aspecten van cultuurgoederen en culturele diensten. In de opzet van het programma moet met dit tweeledige karakter van cultuur rekening worden gehouden, en wel door niet uitsluitend stil te staan bij het economische nut van cultuur. |
|
3. |
Doordat cultuur en de media in dit kaderprogramma onder één noemer worden gebracht, wordt het wellicht gemakkelijker om culturele producten te verspreiden, voor audiovisuele producten één online markt te creëren en het potentieel aan banengroei in de culturele en creatieve sectoren daadwerkelijk te gaan benutten. |
|
4. |
Toe te juichen valt dat met dit kaderprogramma is gestreefd naar vereenvoudiging. Immers, de bedoeling ervan is Europeanen die zich beroepsmatig bezighouden met cultuur en creativiteit, een gemakkelijke toegangspoort te bieden en voor hen de weg vrij te maken voor activiteiten in en buiten de EU. |
|
5. |
Het Comité van de Regio's (CvdR) stemt in met de bevindingen uit de effectbeoordelingen die van de huidige programma's zijn gemaakt. Daarin wordt gewezen op vier problemen die culturele en creatieve sectoren gemeen hebben. Voor die problemen moet in EU-verband een oplossing worden gevonden, omdat anders de beoogde resultaten niet zullen worden bereikt. Die oplossing krijgt de vorm van één nieuw kaderprogramma. De vier problemen zijn:
|
|
6. |
Een goede zaak is dat dit kaderprogramma een aanvulling vormt op de acties uit hoofde van andere EU-programma's, zoals de steun van de Structuurfondsen voor investeringen in de culturele en creatieve sectoren, de restauratie van het erfgoed en de culturele infrastructuur en diensten, de digitaliseringsfondsen voor cultureel erfgoed en de instrumenten voor externe betrekkingen en de uitbreiding, waarbij de nadruk wordt gelegd op de transnationale activiteiten van de culturele en creatieve sectoren en een nauw verband met de bevordering van de culturele en taalkundige diversiteit. |
|
7. |
Verheugend is ook dat voor dit kaderprogramma is uitgegaan van de ervaring die met succesvolle initiatieven als MEDIA, het Europees erfgoedlabel en de Europese culturele hoofdstad is opgedaan. |
|
8. |
Bovendien valt toe te juichen dat de Europese Commissie voorstelt om het steunbedrag voor de culturele en creatieve sectoren in het meerjarige financiële kader voor 2014-2020 op te trekken tot 1.801 miljoen euro. Dat is een aanzienlijke verhoging, nl. een stijging met 37 % van de financiële middelen in vergelijking met de huidige uitgaven. |
|
9. |
Die verhoging van de steun strookt met de geest en de prioriteiten van de Europa 2020-strategie en de vlaggenschipinitiatieven ervan, omdat met investeringen in de culturele en creatieve sectoren rechtstreeks wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van die strategie - de bevordering van slimme, duurzame en inclusieve groei - en omdat die investeringen de toegang tot middelen vergemakkelijken voor in die sectoren werkzame kleine en middelgrote ondernemingen. |
|
10. |
Wel is er behoefte aan nauwgezettere definities, vooral als het gaat om het rechtskader en de criteria voor de toepassing van de financiële faciliteit. |
|
11. |
De meeste ondernemingen in de culturele en creatieve sectoren zijn micro-ondernemingen, kleine of middelgrote ondernemingen of bedrijven van zelfstandige werknemers en vragen om initiatieven en een organisatie op lokaal niveau. Zo'n lokale benadering heeft een voordeel voor regio's, omdat de lokale economie erdoor wordt gestimuleerd (creativiteit vergroot het concurrentievermogen van bedrijven) en talentvlucht erdoor wordt tegengegaan, wat betekent dat dus ook de bijbehorende banen lokaal bewaard blijven. Er dient dan ook rekening gehouden te worden met de bijzondere situatie van culturele werknemers en ondernemers. |
|
12. |
Culturele diversiteit is een bron van ontwikkeling. Daarom wordt ingestemd met de maatregelen die de Commissie voorstelt om de capaciteit van de culturele sector te vergroten en de verspreiding van cultuurgoederen in en buiten Europa te bevorderen. |
|
13. |
In tijden van economische en financiële crises kan cultuur een rol spelen door doelstellingen van sociaal beleid op een creatieve manier te verwezenlijken, en wel door innovatie te stimuleren als middel om sociale resultaten te bereiken (3). |
|
14. |
Cultuur en kunst, maar ook culturele media en de audiovisuele sector, kunnen een gedragsverandering op gang brengen en hebben het vermogen om nieuwe vormen van sociale contacten tot stand te brengen waarbij mensen ertoe worden aangespoord om hun creatieve talenten te gebruiken. Tegelijkertijd kunnen kunst en cultuur de waarden van de democratische samenleving in stand helpen houden. |
|
15. |
Een vrije en onafhankelijke cultuur is van fundamenteel belang voor de maatschappelijke ontwikkeling. Een dergelijke cultuur garandeert vrijheid van meningsuiting en verscheidenheid, maakt participatie mogelijk en schept fora voor kritische en onafhankelijke discussies, hetgeen een voorwaarde is voor een levende democratie. |
|
16. |
Lokale en regionale overheden overal in de EU zijn in hoge mate verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van cultureel beleid, omdat zij een beslissende functie vervullen voor het promoten van cultuur en het streven om het belang van cultuur voor het voetlicht te brengen, vooral in verband met de bescherming van het cultureel erfgoed en de stimulering van artistieke innovatie (4). Het is ook de bijzondere verantwoordelijkheid van de lokale en regionale overheden om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren toegang hebben tot en kunnen deelnemen aan een actief cultureel leven. |
|
17. |
Het CvdR heeft al eerder benadrukt dat lokale en regionale overheden, omdat zij dicht bij de burgers staan, strategisch gezien de meest aangewezen instanties zijn om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften en wensen van de verschillende culturele groepen in de EU en om lokale en regionale leefgemeenschappen warm te laten lopen voor een betere interculturele dialoog (5). |
|
18. |
Lokale en regionale overheden zijn erin geslaagd om de culturele en creatieve industrie in hun ontwikkelingsstrategieën te integreren, wat heeft geleid tot een opleving van de lokale economie. Met name op lokaal en regionaal niveau is het volgende mogelijk: vorming van netwerken en databases van jonge kunstenaars, het stimuleren van de opleiding van jongeren op kunstzinnig-cultureel gebied, verdere professionalisering van jonge kunstenaars, bevordering van multimediale en multiculturele experimenten, het aanbieden van openbare ruimte voor het werk van jonge kunstenaars, bij jong publiek interesse wekken voor kunst en cultuur, jongeren helpen om kunstzinnig-culturele verenigingen op te richten, en innovatie stimuleren in plaatselijke tradities en beroepskeuzen (6). |
|
19. |
De audiovisuele sector is niet alleen van groot belang voor de ontwikkeling, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, maar ook voor het veiligstellen en promoten van de lokale en regionale culturele identiteit en diversiteit. De aard van de sector maakt hem ook tot een centrale factor voor de ontwikkeling van Europese sociale waarden en voor het functioneren van democratische samenlevingen, aangezien audiovisuele werken doorslaggevend kunnen zijn voor de totstandkoming van een Europese identiteit (7). |
|
20. |
Met de digitalisering ontstaan nieuwe mogelijkheden om verschillende regio's in Europa met elkaar te verbinden. Zo kunnen zij audiovisuele werken uitwisselen en nieuwe wegen verkennen om banden te smeden en inhoud uit te wisselen. Dit overgangsproces biedt de kans om een nieuw publiek aan te trekken, alternatieve inhoud te baat te nemen, nieuwe diensten te verlenen en inhoud uit verschillende regio's zichtbaarder te maken (8). |
|
21. |
Eens te meer dringt het CvdR er bij de Raad en het Europees Parlement op aan dat nadrukkelijker wordt gewezen op de doorslaggevende rol van lokale en regionale overheden bij de bevordering en instandhouding van hun eigen cultuur (9) en dat die overheden een grotere rol krijgen toebedeeld in het kaderprogramma. |
|
22. |
De middelen die voor grote alomvattende projecten worden uitgetrokken en de financiering van maatregelen en activiteiten die zich vooral op lokaal en regionaal niveau afspelen, moeten met elkaar in evenwicht worden gebracht. |
|
23. |
De Raad en het Europees Parlement moeten er beslist voor waken dat de nadruk bij de tenuitvoerlegging van de verordening te veel op de financiële sector wordt gelegd: beide instellingen zouden er vooral op moeten toezien dat de culturele actoren meer inspraak krijgen in de besluitvorming. |
|
24. |
De door de Commissie voorgestelde maatregelen, zoals die er nu uitzien, lijken in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Wel moeten de lokale en regionale overheden stelselmatig worden geraadpleegd over de uitwerking, de tenuitvoerlegging en de governance van de maatregelen voor de financiering van de culturele en creatieve sectoren in Europa. |
|
25. |
Het CvdR zou ertoe willen bijdragen dat het programma „Creatief Europa” zoveel mogelijk weerklank krijgt in de regio's van de EU en stelt voor om daaraan mee te werken. Verder wil het deelnemen aan de follow-up van het programma. |
|
26. |
De verdeling van het kaderprogramma in drie onderdelen (een sectoroverschrijdend onderdeel, een onderdeel Cultuur en een onderdeel Media) en de opsplitsing van de indicatieve begroting in middelen die per onderdeel worden toegekend, zijn noodzakelijk, maar bij de tenuitvoerlegging van het programma moet wel worden gezorgd voor de nodige flexibiliteit om ruimte te laten voor een herschikking tussen de verschillende onderdelen, naar gelang van de vereisten en opgedane ervaringen. |
|
27. |
Er moet op worden toegezien dat kunst en cultureel erfgoed niet aan de zijlijn komen te staan in deze nieuwe structuur. |
Het sectoroverschrijdend onderdeel
|
28. |
Het CvdR stemt in met de door de Commissie voorgestelde strategische en inclusieve benadering ter ondersteuning van de ontwikkeling van de culturele en creatieve sectoren in de EU. |
|
29. |
De geïntegreerde ontwikkelingsstrategieën moeten om succesvol te zijn, worden uitgestippeld op het grondgebied waarop die strategieën van toepassing zijn, in een samenwerkingsverband met de overheden die verantwoordelijk zijn voor de diverse vormen van overheidsbeleid (zoals economische ontwikkeling, werkgelegenheid, onderwijs en cultuur) en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, ofwel van werkgevers-, werknemers- en burgerorganisaties. |
|
30. |
Er moet een analyse worden gemaakt van de gebieden en thema's waar de regionale en lokale overheden troeven in handen hebben en die dus de moeite waard zijn om te worden gepromoot. Immers, iedere regio heeft mogelijkheden en dat potentieel moet in kaart worden gebracht. Zo hebben grote steden en welvarende regio's diverse mogelijkheden en instrumenten om uit te groeien tot centra van creativiteit en op meerdere niveaus een aantrekkingskracht uit te oefenen, terwijl kleine en minder bevoordeelde regio's, vooral als zij aan de buitengrenzen van de EU liggen en dunbevolkt zijn, moeten worden geholpen om hun culturele waarde bekend te maken in de rest van de wereld. |
|
31. |
Het CvdR heeft al eerder gewezen op de echte behoefte aan betrouwbare informatie over de culturele sector in Europa in het algemeen (10) en kan dan ook alleen maar toejuichen dat maatregelen worden voorgesteld om steun te verlenen aan het vergaren van marktgegevens, studies, instrumenten voor het anticiperen op de behoeften aan vaardigheden en de ontwikkeling van de werkgelegenheid, evaluaties, beleidsanalyses en statistisch onderzoek naar de betrokken markten. Desalniettemin moet worden vastgehouden aan de vergaring en analyse van gegevens in samenwerking met de nationale en Europese bureaus voor de statistiek, teneinde dubbel werk te voorkomen als het gaat om bronnen, kosten en gegevensverwerking. |
|
32. |
De culturele en creatieve sectoren bloeien op in een context waar ruimte is voor meerdere vakgebieden. Daarom adviseert het CvdR om te streven naar toenadering tussen kunst, filosofie, wetenschappen, onderzoek en innovatie, en bedrijfsleven. |
|
33. |
Er moeten beslist echte „creatieve partnerschappen” worden opgezet tussen de culturele en creatieve sectoren en andere sectoren (zoals onderwijs, industrie, onderzoek of overheidsbestuur). Ook moeten er efficiënte regelingen worden getroffen waardoor creatieve kennis (zoals „design”) kan worden overgedragen op andere sectoren. |
Het onderdeel Cultuur
|
34. |
Positief zijn de maatregelen om de capaciteit van de culturele sector te vergroten, en die om de grensoverschrijdende verspreiding van cultuur - in en buiten Europa - te stimuleren. |
|
35. |
Het CvdR is er verheugd over dat binnen het onderdeel Cultuur van het programma veel aandacht wordt geschonken aan capaciteitsopbouw en transnationale verspreiding (waaronder internationale tournees), aan de oprichting van nieuwe Europese platforms met een omvangrijke structurerende invloed en aan meer strategisch getinte steunmaatregelen voor uitgevers ter bevordering van literaire vertalingen alsmede aan promotionele steunmaatregelen. |
|
36. |
Cultuur kan in de post-crisiseconomie een rol spelen om de doelstellingen van het sociaal beleid op creatieve wijze te verwezenlijken via de bevordering van innovatie en experimenten, twee drijvende krachten om resultaten op sociaal gebied te boeken. |
|
37. |
Het CvdR is blij met de beoogde steun voor de transnationale verspreiding van cultuur en onderstreept in het bijzonder hoe belangrijk het is ook de aanverwante sectoren te ondersteunen die helpen cultuur bij de burgers te brengen in weerwil van soms ongunstige regionale geografische omstandigheden en problemen in verband met veeltaligheid. |
|
38. |
Investeringen in cultuur moeten net zo goed de individuele en collectieve productie van kunst bevorderen als een stimulerend effect hebben op voor cultuur en creativiteit onmisbare zaken als nieuwe bedrijfsmodellen, vindingrijkheid en innovatie, digitalisering, certificatiesystemen, de ontwikkeling van het menselijk kapitaal en creatieve partnerschappen met andere sectoren. |
|
39. |
Absoluut moeten privaat-publieke initiatieven worden uitgewerkt tot benutting van de door overheid en bedrijfsleven opgedane artistieke ervaringen, omdat die een gunstig effect kunnen hebben op zowel de cultuur zelf als de rentabiliteit van ondernemingen. |
|
40. |
Het CvdR onderstreept dat de lokale en regionale overheden plaatselijke ondernemingen adequater kunnen informeren over methoden en middelen om lokale en regionale culturele activiteiten te stimuleren. |
|
41. |
In het kader van MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen) speelt het bedrijfsleven vaak, via giften of andere vormen van ondersteuning, een belangrijke rol bij de bevordering van cultuur. De lokale en regionale overheden op hun beurt kunnen helpen omstandigheden te creëren die het mogelijk maken dit soort ondersteuning optimaal te benutten. |
|
42. |
Van groot belang is een samenhangende middellange- of langetermijnaanpak voor de programmering van culturele acties. Het CvdR noemt in dit verband als uitstekend voorbeeld het initiatief „Europese culturele hoofdstad”. Dit initiatief stimuleert een langetermijn-ontwikkelingsstrategie voor duurzamere culturele ontwikkeling – die op haar beurt de impact en de neveneffecten van het predicaat „culturele hoofdstad” (11) versterkt - en brengt de rijkdom van de Europese culturen en de verschillen en overeenkomsten daartussen voor het voetlicht. |
Het onderdeel MEDIA
|
43. |
Lokale en regionale overheden kunnen een voortrekkersrol spelen in het promoten van lokale en regionale audiovisuele werken, door wezenlijke uitbreiding van de audiovisuele productie en een actieve bijdrage aan het bevorderen van culturele diversiteit en de interculturele dialoog. (12) |
|
44. |
Een belangrijke stap vormt de uitwerking van een omvangrijk programma voor internationale samenwerking in de audiovisuele sector met als doel om de betrekkingen tussen de filmindustrie uit Europa en van derde landen zowel op cultureel als commercieel gebied te verstevigen. |
|
45. |
Het is zaak de uitdagingen aan te gaan die voortvloeien uit de verandering van de audiovisuele sector wereldwijd, welke o.a. wordt veroorzaakt door technologische ontwikkelingen. Ook moeten de structurele gebreken worden aangepakt t.a.v. de verspreiding van Europese audiovisuele werken op de markten van derde landen, die de Europese industrie beletten van internationale mogelijkheden te profiteren en aldus een bedreiging voor haar concurrentiepositie vormen. |
|
46. |
Met het oog op de volledige benutting van het programma in sociaal opzicht is de ontwikkeling van mediageletterdheid, gecombineerd met een aanpassing aan de media van de lesmethodes in scholen en andere onderwijsinstellingen, van groot belang. Ook moeten lessen en cursussen over nieuwe communicatietechnologieën - die essentieel zijn voor de maatschappelijke en beroepsintegratie - worden bevorderd. (13) |
|
47. |
Het CvdR wijst hier nogmaals op de betekenis van films voor de regionale integratie en de totstandbrenging van een Europese identiteit (14). |
|
48. |
Een dankzij het programma gezond geworden culturele industrie kan creatieve samenwerkingsverbanden tussen de culturele sector en andere sectoren (informatie- en communicatietechnologieën, onderzoek, toerisme, sociale partners enz.) bevorderen en zo het sociale en economische effect van investeringen in cultuur en creativiteit versterken (15), met name door voor meer groei en banen te zorgen en regio's en steden verder te ontwikkelen en aantrekkelijker te maken. |
|
49. |
Verdere stappen moeten worden ondernomen om het potentieel van de Europese creatieve inhoud ten volle te benutten (16), teneinde zowel de productie te verhogen als meer kwalitatief hoogstaande en innoverende Europese werken ter beschikking te stellen en in omloop te brengen, de Europese culturele diversiteit te bevorderen en het concurrentievermogen van de Europese media te vergroten |
|
50. |
Lokale en regionale overheden moeten een beslissende rol spelen in het beheer van hun culturele en taalerfgoed via de bevordering van nieuwe bedrijfsmodellen in lokale creatieve industrieën en media en de promotie van creatieve werken die (mede)gefinancierd worden door media-instituten en -organisaties. (17) |
|
51. |
Ook al is „Creatief Europa” geen sociaal programma, toch moet er bij de uitstippeling van het beleid m.b.t. de nieuwe diensten, de nieuwe digitale media en creatieve inhoud ook rekening worden gehouden met culturele en sociale en niet alleen met economische criteria. (18) Creatieve online inhoud moet dus sociale samenhang en integratie kracht bijzetten, met name wat bepaalde groepen betreft die met uitsluiting worden bedreigd of om een andere reden kansarm zijn. |
Resultaten en follow-up
|
52. |
Gezorgd zal moeten worden voor synergieën op implementatieniveau tussen het programma en de nationale en regionale strategieën voor intelligente specialisatie. |
|
53. |
Bij de beoordeling van de resultaten moet er rekening mee worden gehouden dat de verwezenlijking van de doelstellingen mede afhankelijk is van het complementaire effect van andere activiteiten op Europees en nationaal niveau die van invloed zijn op de culturele en creatieve sector. Veranderingen in indicatoren mogen dus niet automatisch worden toegeschreven aan het programma Creatief Europa. |
|
54. |
Het CvdR kan zich vinden in de vaststelling van kwantificeerbare indicatoren die aansluiten op de algemene en specifieke doelstellingen voor culturele en creatieve werken, nl. werkgelegenheid, toegankelijkheid, partnerschappen, leermogelijkheden, transnationale verspreiding, mobiliteit van culturele actoren, aantal per film verkochte bioscoopkaartjes en het percentage Europese audiovisuele werken. Het wijst ook op de regionale dimensie van deze indicatoren. Helaas zijn de indicatoren van het programma wel erg veel gericht op economische groei, winst en concurrentie, waardoor ze niet echt goede instrumenten vormen voor de beoordeling of monitoring van de niet-commerciële culturele sector. |
|
55. |
Wat de verwezenlijking van de doelstelling „Versterking van de financiële capaciteit van de Europese culturele en creatieve sector” betreft, worden tot tevredenheid van het CvdR niet alleen de hoeveelheid toegekende leningen, maar ook het aantal en de geografische spreiding van de financiële instellingen die financiering beschikbaar stellen, in aanmerking genomen. |
|
56. |
Het CvdR verzoekt de Raad en het Europees Parlement om de Commissie niet alleen te belasten met de periodieke monitoring van het programma, maar om haar ook op te dragen het CvdR te raadplegen over het evaluatieverslag dat zij eind 2017 moet opstellen over de doeltreffendheid van het programma, die moet worden getoetst aan de verwezenlijking van de doelstellingen, de resultaten en Europese toegevoegde waarde daarvan. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 3, lid 1
Europese toegevoegde waarde
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel |
|
Het programma ondersteunt uitsluitend acties en activiteiten met een potentiële Europese toegevoegde waarde die een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en aan de bijbehorende kerninitiatieven. |
Het programma ondersteunt uitsluitend acties en activiteiten met een potentiële Europese toegevoegde waarde die een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en de bijbehorende kerninitiatieven. |
Motivering
Van Europese toegevoegde waarde is niet alleen sprake bij de Europa 2020-strategie, maar o.m. ook bij Horizon 2020 en het cohesiebeleid.
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 3, lid 2 a)
Europese toegevoegde waarde
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Er bestaan transnationale projecten en programma's die op lokaal en regionaal niveau worden uitgewerkt en uitgevoerd. Ook die zouden in aanmerking moeten kunnen komen voor Europese steun in het kader van het toekomstige programma Creatief Europa.
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 5, sub c
Specifieke doelstellingen van het programma
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
versterking van de financiële capaciteit van de culturele en creatieve sectoren, en met name van kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties; |
versterking van de financiële capaciteit van de culturele en creatieve sectoren, en met name van kleine en middelgrote ondernemingen organisaties ; |
Motivering
Het toepassingsgebied van de specifieke doelstellingen van het programma moet worden verbreed: daaronder mogen niet alleen kleine en middelgrote ondernemingen vallen. Dan pas wordt een omschrijving van deze sectoren gegeven van de creatieve en culturele sectoren die aansluit bij de werkelijkheid van al degenen die daarin werkzaam zijn.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 7, lid 1, sub a
De faciliteit voor de culturele en creatieve sectoren
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
het bevorderen van de toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties in de Europese culturele en creatieve sectoren; |
het bevorderen van de toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties de Europese culturele en creatieve sectoren ; |
Motivering
Het toepassingsgebied van de faciliteit voor de culturele en creatieve sectoren moet worden verbreed: daaronder mogen niet alleen kleine en middelgrote ondernemingen vallen. Dan pas wordt een omschrijving van deze sectoren gegeven die aansluit bij de werkelijkheid van al degenen die daarin werkzaam zijn.
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 13, lid 1 a)
Samenhang en complementariteit
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
De culturele sector is van grote betekenis voor de economie en werkgelegenheid in de EU en draagt in aanzienlijke mate bij aan de lokale en regionale ontwikkeling. Ondersteuning van de culturele en creatieve industrie kan de regionale ontwikkelingsverschillen verkleinen en aldus ook de economische, sociale en territoriale samenhang in de EU vergroten.
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 14, lid 1
Toezicht en evaluatie
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De Commissie draagt zorg voor een periodieke monitoring en externe evaluatie van het programma Creatief Europa op grond van onderstaande prestatie-indicatoren. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat de verwezenlijking van de doelstellingen mede afhankelijk is van het complementaire effect van andere activiteiten op Europees en nationaal niveau die van invloed zijn op de culturele en creatieve sector: |
De Commissie draagt zorg voor een periodieke monitoring en externe evaluatie van het programma Creatief Europa op grond van onderstaande prestatie-indicatoren. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat de verwezenlijking van de doelstellingen mede afhankelijk is van het complementaire effect van ander op Europees nationaal niveau van invloed op de culturele en creatieve sector: |
Motivering
Spreekt voor zich.
Wijzigingsvoorstel 7
Bijlage 1
Uitvoeringsregelingen voor de faciliteit voor de culturele en creatieve sectoren
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De Commissie creëert een financiële faciliteit voor de culturele en creatieve sectoren, die opereert in de context van een schuldinstrument van de Europese Unie voor kleine en middelgrote ondernemingen. De aldus verleende financiële steun is bedoeld voor kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties die werkzaam zijn in de culturele en creatieve sectoren. |
De Commissie creëert een financiële faciliteit voor de culturele en creatieve sectoren, die opereert in de context van een schuldinstrument van de Europese Unie voor kleine en middelgrote ondernemingen. De aldus verleende financiële steun is bedoeld voor kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties die werkzaam zijn in de culturele en creatieve sectoren. |
Motivering
De uitvoeringsmaatregelen voor de faciliteit voor de culture en creatieve sectoren moeten worden verbreed: daaronder mogen niet alleen kleine en middelgrote ondernemingen vallen. Dan pas wordt een omschrijving gegeven van deze sectoren die aansluit bij de werkelijkheid van al degenen die daarin werkzaam zijn.
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitster van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - „Een begroting voor Europa 2020”, COM(2011) 500 final van 29 juni 2011.
(2) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - „Een begroting voor Europa 2020”, COM(2011) 500 final van 29 juni 2011.
(3) CdR 181/2010 fin.
(4) CdR 172/2007 fin.
(5) CdR 44/2006 fin.
(6) CdR 181/2010 fin.
(7) CdR 27/2009 fin.
(8) CdR 293/2010 fin.
(9) CdR 259/2004 fin.
(10) CdR 259/2004 fin.
(11) CdR 251/2005 fin.
(12) CdR 27/2009 fin.
(13) CdR 133/2009 fin.
(14) CdR 293/2010 fin.
(15) CdR 293/2010 fin.
(16) CdR 94/2008 fin.
(17) CdR 94/2008 fin.
(18) CdR 94/2008 fin.
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/164 |
Advies van het Comité van de Regio's — EU-mechanisme voor civiele bescherming
2012/C 277/16
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
is ermee ingenomen dat het mechanisme een minder reactief en ad-hockarakter krijgt en geïntegreerder, doeltreffender en optimaler wordt; |
|
— |
wijst erop dat de lokale en regionale overheden meestal een sleutelrol spelen bij de beheersing van crisissituaties en daarom betrokken zouden moeten worden bij de voorbereiding van risicobeoordelings- en -beheersplannen; |
|
— |
vindt dat de EU samen met de nationale autoriteiten moet zorgen voor meer cursussen voor personeelsleden van lokale en regionale overheden, zodat adequaat op crisissituaties kan worden gereageerd; |
|
— |
is absoluut van mening dat de EU een platform zou moeten oprichten waarmee de lidstaten en hun lokale en regionale overheden informatie en ervaringen kunnen uitwisselen over rampenbestrijding; |
|
— |
onderstreept dat de in het besluit opgenomen definities en genoemde verzoeken om hulp n.a.v. een grote ramp of een dreigende grote ramp verduidelijkt en geconcretiseerd dienen te worden; |
|
— |
meent dat risicobeheersplannen aan de hand van een standaardmodel zouden moeten worden opgesteld zodat verschillende plannen inhoudelijk met elkaar kunnen worden vergeleken; |
|
— |
is ervan overtuigd dat er een tijdschema moet komen voor de indiening en regelmatige bijwerking van de risicobeheersplannen door de lidstaten. |
|
Rapporteur |
Adam BANASZAK (PL/EA), lid van de regioraad van Kujavië-Pommeren |
|
Referentiedocument |
Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een EU-mechanisme voor civiele bescherming COM(2011) 934 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Algemene opmerkingen
|
1. |
is ermee ingenomen dat het voorstel voortvloeit uit het beleid van de Europese Commissie om de maatregelen waarmee wordt gereageerd op rampen, te optimaliseren en samenhangender te maken, en dat het ook bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en aan het vergroten van de veiligheid van EU-burgers in het kader van het programma van Stockholm en de EU-strategie voor interne veiligheid. |
|
2. |
De nieuwe voorstellen zijn gebaseerd op de uitgevoerde evaluatie van de wetgeving inzake civiele bescherming en op de ervaringen die in het verleden zijn opgedaan in crisissituaties. |
|
3. |
Tot tevredenheid van het Comité van de Regio's (CvdR) vormt het voorstel de volgende stap van de Commissie op weg naar een vereenvoudiging en verbetering van de wetgeving. Het combineert in één wetgevingsvoorstel voor de periode 2014-2020 de huidige maatregelen betreffende samenwerking op het gebied van civiele bescherming op EU-niveau, die door de volgende twee wetsinstrumenten worden gereguleerd: Beschikking 2007/779/EG, Euratom van de Raad van 8 november 2007 tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming en Beschikking 2007/162/EG, Euratom van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming. |
|
4. |
Meestal spelen de lokale en regionale overheden een sleutelrol bij de beheersing van crisissituaties. Daarom moet een van de doelstellingen van de wetgeving inzake civiele bescherming informatieverspreiding zijn onder de instanties die op regionaal en lokaal niveau verantwoordelijk zijn voor de respons op crisissituaties. |
|
5. |
Het versterkte mechanisme draagt bij tot de uitvoering van de solidariteitsclausule. Bijzondere aandacht is besteed aan nauwe coördinatie tussen civiele bescherming en humanitaire hulp, alsmede aan samenhang met acties die in het kader van ander EU-beleid en andere EU-instrumenten worden uitgevoerd, in het bijzonder op de terreinen justitie, vrijheid en veiligheid. Samenhang met andere EU-financieringsinstrumenten moet dubbele financiering uitsluiten. |
|
6. |
Het CvdR onderschrijft de beginselen van solidariteit, samenwerking, coördinatie en wederzijdse ondersteuning tussen landen, regio's en lokale gemeenschappen in de EU op het gebied van civiele bescherming. De Commissie stelt terecht dat een meer geïntegreerde Europese respons bij rampen vraagt om een verschuiving van ad-hoc- naar van tevoren geplande maatregelen, de invoering van een geïntegreerd opleidings- en oefenbeleid, zeer uiteenlopende rampenpreventiemaatregelen (bijv. op het gebied van milieubescherming, klimaatverandering, overstromingen, brandgevaar, veiligheid, gezondheidsbescherming en regionaal beleid) en vergemakkelijking van verdere samenwerking tussen de deelnemende landen. |
|
7. |
De EU moet samen met de nationale autoriteiten zorgen voor meer cursussen voor personeelsleden van lokale en regionale overheden, zodat in voldoende mate en vooral adequaat een eerste respons op crisissituaties kan worden gegeven. |
|
8. |
Het nemen van civielebeschermingsmaatregelen behoort tot de essentiële taken van de afzonderlijke lidstaten. Het mechanisme mag dan ook geen afbreuk doen aan de in de eerste plaats eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten om mensen, het milieu en eigendommen op hun grondgebied tegen rampen te beschermen. Het EU-mechanisme voor civiele bescherming moet in de eerste plaats zijn bedoeld om de acties die de lidstaten op dit terrein ondernemen, te ondersteunen, te coördineren en aan te vullen. |
|
9. |
Van groot belang is meer samenwerking met de lidstaten en lokale en regionale overheden t.a.v. maatregelen ter bescherming van de bevolking in buitengewoon ernstige situaties. |
|
10. |
De EU moet nagaan waar het concreet ontbreekt aan middelen, en nauwkeurig bepalen hoe zij de lidstaten zou kunnen helpen met hun inspanningen om hun paraatheid te vergroten, met name wat de lokale en regionale overheden betreft. De lidstaten en de EU moeten trachten de huidige middelen te benutten teneinde geen extra financiële en administratieve rompslomp te creëren voor o.a. de lokale en regionale overheden. |
|
11. |
Het CvdR is absoluut van mening dat de EU een platform zou moeten oprichten waarmee de lidstaten en hun lokale en regionale overheden informatie en ervaringen kunnen uitwisselen over rampenbestrijding. |
|
12. |
De lidstaten moeten met hulp van de EU de lokale en regionale overheden vroegtijdig betrekken bij de respons op rampen en daarbij gebruikmaken van het multilevelgovernancesysteem uit het cohesiebeleid. |
|
13. |
Het CvdR kan zich vinden in het voorstel om de specifieke doelstellingen te richten op preventie, een gegarandeerde paraatheid voor rampen, en de bevordering van een snelle en efficiënte respons bij grote rampen of de dreiging daarvan. |
Bestaande tekortkomingen en wegwerking ervan
|
14. |
Het uitgangspunt voor nadere maatregelen ter vereenvoudiging en verbetering van het functioneren van het voorgestelde mechanisme moet verdere vereenvoudiging van de wetgeving en de geldende procedures zijn (het voorstel vormt een grote stap in die richting), alsook de waarborging van transparantie en eenduidigheid, zodat de administratieve rompslomp vermindert. Een standaardmodel zou nuttig kunnen zijn voor het opstellen van specifieke risicobeheersplannen. Het ontbreken van zo'n model vergroot ook het risico op tegenstrijdigheden met andere risicopreventieplannen. Het ontbreken van informatie over de reikwijdte van risicobeheersplannen en hun basisinhoud maakt de uitwerking ervan duurder, maakt het lastiger plannen met elkaar te vergelijken en ondergraaft bovenal de zin van de verplichting voor de lidstaten om plannen in te dienen. |
|
15. |
De lokale en regionale overheden kunnen in geval van rampen onmiddellijk reageren aangezien ze de lokale geografische en sociale omstandigheden door en door kennen. De lidstaten zouden de lokale en regionale overheden moeten betrekken bij de voorbereiding van risicobeoordelings- en -beheersplannen, omdat deze overheden vaak over meer vaardigheden en kennis beschikken dan het nationale niveau, en bijvoorbeeld risico's beter kunnen inschatten. |
|
16. |
De financiële bepalingen m.b.t. vervoer uit het voorstel gaan in de juiste richting en zouden meer acties in kortere tijd mogelijk moeten maken en ertoe moeten leiden dat meer landen de middelen gaan benutten, daar vervoer een van de grootste kostenposten is bij internationale missies. |
|
17. |
Het CvdR staat achter de maatregelen van de Commissie om geschikte vervoermiddelen gemakkelijker toegankelijk te maken, teneinde de ontwikkeling van een snelleresponscapaciteit op EU-niveau te bevorderen, mits doel en reikwijdte van deze maatregelen en de voorwaarden voor de potentiële toepassing ervan duidelijk worden gespecificeerd. Het vindt het positief dat de Commissie de vervoermiddelen kan aanvullen door het financieren van aanvullende vervoermiddelen die nodig zijn voor een snelle respons bij grote rampen. |
|
18. |
Essentieel is dat het mechanisme een minder reactief en ad-hockarakter krijgt en geïntegreerder, doeltreffender en optimaler wordt. Het huidige ad-hochulpconcept moet absoluut echt plaatsmaken voor vroegtijdige planning en snelle respons. |
|
19. |
Het CvdR begrijpt de bedoeling van de Commissie om de in het instrument voorkomende begrippen ruim te definiëren: dat moet het mechanisme voor civiele bescherming flexibeler maken en beter doen functioneren. Het vindt echter dat de definities in artikel 4 van het besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een EU-mechanisme voor civiele bescherming - met name die van de begrippen „ramp” en „grote ramp” - zouden moeten worden verduidelijkt. Dat zou in de toekomst eventuele onregelmatigheden bij de benutting van de via het mechanisme verstrekte steunmiddelen door de lidstaten kunnen voorkomen. |
|
20. |
Het CvdR is het met de Commissie eens dat zowel de toegang tot de cruciale responscapaciteit en de vervoersmogelijkheden moeten worden vergroot als de procedures moeten worden vereenvoudigd, zodat zo goed mogelijk op crises gereageerd en het preventiebeleid beter geïntegreerd kan worden. |
|
21. |
Het CvdR waardeert de inspanningen van de Commissie om de responscapaciteit in noodsituaties te verbeteren door de opleidings- en oefenactiviteiten op te voeren en adequate rampenplannen uit te werken. |
Grondslagen van het beleid inzake civiele bescherming: preventie, paraatheid, respons en de externe dimensie
|
22. |
Het CvdR kan zich erin vinden dat het mechanisme is gebaseerd op de vier belangrijkste grondslagen van het beleid inzake civiele bescherming - preventie, paraatheid, respons en de externe dimensie - en dat deze zijn aangevuld met financiële bepalingen. |
|
23. |
Het is voorstander van maatregelen die de lidstaten en derde landen moeten aanmoedigen te kiezen voor een geïntegreerde rampenbeheersing. |
|
24. |
Teneinde te voorkomen dat rampen aan mensen, het milieu of eigendommen schade berokkenen, moeten er maatregelen worden genomen om de kennisbasis betreffende rampenrisico's te verbeteren en constant bij te werken, en om de uitwisseling van kennis, informatie en goede praktijkvoorbeelden te bevorderen. Ook is het noodzakelijk de lidstaten en derde landen bewuster te maken van het belang van risicopreventie en hen te ondersteunen bij het nemen van maatregelen, waarbij de nadruk vooral moet liggen op de uitwerking van risicobeheersplannen. |
|
25. |
De Commissie stelt de juiste maatregelen voor m.b.t. paraatheid, bijv. het oprichten van een Europees centrum voor respons in noodsituaties (ERC), het beheren van een gemeenschappelijk Europees noodcommunicatie- en informatiesysteem (CECIS), het bijdragen tot de ontwikkeling van systemen voor de vroegtijdige opsporing van en waarschuwing voor rampen, het creëren en in stand houden van teams van deskundigen, modules en andere responscapaciteiten, en het uitvoeren van ondersteunende en aanvullende acties (t.a.v. opleiding en verspreiding van kennis en ervaringen). Het CvdR is wel van mening dat er meer duidelijkheid moet komen over de inhoud van de verzoeken die de lidstaten aan het ERC kunnen richten. De in het voorstel opgenomen zin „Dit verzoek dient zo concreet mogelijk te zijn” is veel te vaag. Ook moet het ERC worden afgestemd op de bestaande nationale en regionale structuren. |
|
26. |
Het CvdR ziet het nut in van de maatregelen die de Commissie voorstelt voor het geval een lidstaat om hulp verzoekt wanneer een grote ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden, met name de maatregelen die de mobilisatie van teams, deskundigen, modules en andere interventiesteun dan die welke voor de Europese responscapaciteit voor noodsituaties beschikbaar is gesteld, moeten vergemakkelijken. |
|
27. |
Het CvdR staat achter het initiatief van de Commissie om een Europese responscapaciteit voor noodsituaties te ontwikkelen, in de vorm van een vrijwillige pool van vooraf vastgelegde responscapaciteiten van lidstaten. De kwaliteitseisen voor die responscapaciteit dienen samen met de lidstaten te worden vastgesteld. Als een lidstaat deze capaciteiten in een specifieke noodsituatie niet beschikbaar kan stellen, moet hij de Commissie met opgave van redenen daarover informeren. Het CvdR vindt dat er meer helderheid moet komen over de manier waarop dat dient te gebeuren. Daarnaast moet duidelijk worden gemaakt dat de responscapaciteit in een specifieke noodsituatie niet langer beschikbaar hoeft te worden gesteld als die op nationaal niveau nodig is. |
|
28. |
De aan de Commissie opgegeven redenen waarom responscapaciteiten niet beschikbaar kunnen worden gesteld, moeten bij de bijwerking van risicobeheersplannen in aanmerking worden genomen. |
|
29. |
Het CvdR kan zich vinden in de maatregelen van de Commissie voor regelmatige evaluatie van de Europese responscapaciteit voor noodsituaties, want een efficiënt functioneren daarvan zal de geformuleerde doelstellingen helpen verwezenlijken. |
Slotopmerkingen
|
30. |
Het CvdR staat achter de door de Commissie voorgestelde bepaling dat de uit hoofde van het besluit toegekende financiële bijstand alle in het Financieel Reglement voorziene vormen kan aannemen, met name subsidies, onkostenvergoedingen, overheidsopdrachten of bijdragen aan trustfondsen. |
|
31. |
Het CvdR steunt de Commissie in haar streven om synergie en complementariteit met andere EU-instrumenten te realiseren en gelijktijdige financiële ondersteuning via andere financiële instrumenten uit te sluiten. |
|
32. |
Het is doelmatig dat de Commissie passende maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie adequaat worden beschermd door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten. |
|
33. |
Volgens het CvdR moeten echter wel de in het besluit opgenomen definities en genoemde verzoeken om hulp n.a.v. een grote ramp of een dreigende grote ramp verduidelijkt en geconcretiseerd worden, teneinde eventuele onregelmatigheden als gevolg van onnauwkeurige begrippen uit te sluiten. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Artikel 4, lid 2 - Definities
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
In dit besluit wordt verstaan onder 2. „grote ramp”: elke situatie die nadelige gevolgen voor mensen, het milieu of eigendommen heeft of kan hebben en aanleiding kan zijn tot een verzoek om bijstand in het kader van het mechanisme; |
In dit besluit wordt verstaan onder 2. „grote ramp”: elke situatie die nadelige gevolgen voor mensen, het milieu of eigendommen heeft of kan hebben en ; |
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 6 - Risicobeheersplannen
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||||
|
1. Met het oog op effectieve samenwerking in het kader van het mechanisme delen de lidstaten de Commissie hun risicobeheersplannen mee. |
1. Met het oog op effectieve samenwerking in het kader van het mechanisme delen de lidstaten de Commissie hun risicobeheersplannen mee . |
||||||
|
2. Bij het opstellen van de risicobeheersplannen wordt rekening gehouden met nationale en andere relevante risicobeoordelingen en gestreefd naar samenhang met andere relevante plannen die in de betreffende lidstaat zijn vastgesteld. |
2. Bij het opstellen van de risicobeheersplannen wordt rekening gehouden met nationale en andere relevante risicobeoordelingen en gestreefd naar samenhang met andere relevante plannen die in de betreffende lidstaat zijn vastgesteld. |
||||||
|
3. De lidstaten zorgen ervoor dat hun risicobeheersplannen uiterlijk eind 2016 gereed zijn en dat de Commissie dan beschikt over de meest actuele versie van die plannen. |
De lidstaten zorgen ervoor dat hun risicobeheersplannen gereed zijn en dat de Commissie beschikt . |
Motivering
Het ontbreken van een standaardmodel voor risicobeheersplannen kan leiden tot aanzienlijke verschillen tussen de afzonderlijke plannen. Verder dient de rol van de lokale en regionale overheden te worden vermeld en benadrukt, want juist deze overheden kunnen in geval van rampen onmiddellijk reageren aangezien ze de lokale geografische en sociale omstandigheden door en door kennen. Ook moet er een tijdschema komen voor de indiening en regelmatige bijwerking van de plannen door de lidstaten en dienen zij te worden verplicht die onverwijld ad hoc bij te werken als zich plotseling onvoorziene veranderingen in de huidige plannen voordoen.
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 7, onder (a) - Algemene paraatheidsacties van de Commissie
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
De Commissie voert de volgende acties uit in verband met de paraatheid:
|
De Commissie voert de volgende acties uit in verband met de paraatheid:
|
Motivering
Bij de oprichting en het beheer van het ERC moet er in ieder geval voor worden gewaakt dat er op Europees niveau parallelle structuren of onduidelijke operationele procedures ontstaan. Daarom moet artikel 7 van het voorstel voor een besluit, dat betrekking heeft op het ERC, stipuleren dat er rekening wordt gehouden met nationale en regionale structuren en dat het centrum hierop wordt afgestemd.
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 11, leden 3 en 7 - Europese responscapaciteit voor noodsituaties
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
1. Er wordt een Europese responscapaciteit voor noodsituaties ontwikkeld, in de vorm van een vrijwillige pool van vooraf vastgelegde responscapaciteiten van lidstaten. |
1. Er wordt een Europese responscapaciteit voor noodsituaties ontwikkeld, in de vorm van een vrijwillige pool van vooraf vastgelegde responscapaciteiten van lidstaten. |
|
2. Op basis van referentiescenario's bepaalt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, het soort en aantal capaciteiten dat nodig is voor de Europese responscapaciteit voor noodsituaties (hierna „capaciteitsdoelen” genoemd). |
2. Op basis van referentiescenario's bepaalt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, het soort en aantal capaciteiten dat nodig is voor de Europese responscapaciteit voor noodsituaties (hierna „capaciteitsdoelen” genoemd). |
|
3. De Commissie stelt kwaliteitseisen vast voor de capaciteiten die voor de Europese responscapaciteit voor noodsituaties worden vastgelegd. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van deze capaciteiten. |
3. De Commissie stelt kwaliteitseisen vast voor de capaciteiten die voor de Europese responscapaciteit voor noodsituaties worden vastgelegd. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van deze capaciteiten. |
|
4. De Commissie stelt een proces vast voor de certificatie en registratie van de capaciteiten die de lidstaten beschikbaar stellen voor de Europese responscapaciteit voor noodsituaties en voert het beheer over dit proces. |
4. De Commissie stelt een proces vast voor de certificatie en registratie van de capaciteiten die de lidstaten beschikbaar stellen voor de Europese responscapaciteit voor noodsituaties en voert het beheer over dit proces. |
|
5. De lidstaten inventariseren en registreren op vrijwillige basis de capaciteiten die zij voor de Europese responscapaciteit voor noodsituaties vastleggen. Multinationale modules die worden geleverd door twee of meer lidstaten, worden door de betrokken lidstaten gezamenlijk geregistreerd. |
5. De lidstaten inventariseren en registreren op vrijwillige basis de capaciteiten die zij voor de Europese responscapaciteit voor noodsituaties vastleggen. Multinationale modules die worden geleverd door twee of meer lidstaten, worden door de betrokken lidstaten gezamenlijk geregistreerd. |
|
6. De capaciteiten die ten behoeve van de Europese responscapaciteit voor noodsituaties worden geregistreerd, worden beschikbaar gesteld voor responsoperaties in het kader van het mechanisme wanneer de Commissie, via het ERC, een daartoe strekkend verzoek doet. Wanneer een lidstaat deze capaciteiten in een specifieke noodsituatie om dwingende redenen niet beschikbaar kan stellen, dient hij de Commissie daar zo spoedig mogelijk van in kennis te stellen, met opgave van redenen. |
6. De capaciteiten die ten behoeve van de Europese responscapaciteit voor noodsituaties worden geregistreerd, worden beschikbaar gesteld voor responsoperaties in het kader van het mechanisme wanneer de Commissie, via het ERC, een daartoe strekkend verzoek doet. Wanneer een lidstaat deze capaciteiten in een specifieke noodsituatie om dwingende redenen niet beschikbaar kan stellen, dient hij de Commissie daar zo spoedig mogelijk van in kennis te stellen, met opgave van redenen. |
|
7. Wanneer de capaciteiten worden ingezet, blijven zij onder het commando en de leiding van de lidstaten staan. De Commissie draagt zorgt voor de coördinatie van de verschillende capaciteiten via het ERC. Zolang capaciteiten niet worden ingezet bij acties in het kader van het mechanisme, blijven zij beschikbaar voor de nationale doeleinden van de lidstaten. |
7. Wanneer de capaciteiten worden ingezet, blijven zij onder het commando en de leiding van de lidstaten staan. De Commissie draagt zorgt voor de coördinatie van de verschillende capaciteiten via het ERC. |
|
8. De lidstaten en de Commissie zorgen voor gepaste zichtbaarheid van de interventies van de Europese responscapaciteit voor noodsituaties. |
8. De lidstaten en de Commissie zorgen voor gepaste zichtbaarheid van de interventies van de Europese responscapaciteit voor noodsituaties. |
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 15 - Respons bij grote rampen binnen de Unie
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||||
|
1. Wanneer binnen de Unie een grote ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden kan een lidstaat via het ERC om bijstand verzoeken. Dit verzoek dient zo concreet mogelijk te zijn. |
1. Wanneer binnen de Unie een grote ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden kan een lidstaat via het ERC om bijstand verzoeken. Dit verzoek dient concreet te zijn |
Motivering
Als de lidstaten duidelijkere informatie moeten verstrekken in hun verzoeken om hulp n.a.v. grote rampen, kan via het mechanisme doeltreffender, gerichter en kostenefficiënter bijstand worden geboden en kunnen de geformuleerde doelstellingen sneller worden gerealiseerd, hetgeen bij rampen van zeer groot belang is.
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
|
13.9.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/171 |
Advies van het Comité van de Regio's — Het pakket verantwoordelijke ondernemingen
2012/C 277/17
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
— |
constateert met voldoening dat de Commissie de sociale economie en sociale innovaties een centrale rol heeft toebedacht in het vlaggenschipinitiatief “Innovatie-Unie” van de Europa 2020-strategie, in het Europees platform ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en in de Single Market Act; |
|
— |
vindt dat een strategische benadering van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) inderdaad steeds belangrijker is geworden voor het concurrentievermogen van bedrijven. Hierdoor wordt het gemakkelijker om risico's te beheersen, de kosten te drukken, kapitaal te verkijgen, de relaties met klanten te verbeteren, het personeelsbeheer te ontwikkelen en de innovatiecapaciteit te vergroten. Bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen, kunnen op lange termijn op meer vertrouwen van werknemers, consumenten en burgers rekenen; |
|
— |
acht het een goede zaak dat de Commissie vooraanstaande vertegenwoordigers van het Europese bedrijfsleven oproept om in nauwe samenwerking met de overheid en andere stakeholders een veel groter aantal EU-bedrijven te stimuleren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen, zulks met duidelijke streefcijfers voor 2015 en 2020; |
|
— |
vindt dat de Europese Commissie meer aandacht zou moeten besteden aan de ongelijke niveaus van ontwikkeling en de in de Europese Unie nog altijd optredende regionale verschillen. Per lidstaat en regio/stad varieert de situatie aanzienlijk als het gaat om de vijf in de Europa 2020-strategie geformuleerde prioriteiten - werkgelegenheid, onderzoek & innovatie, klimaatverandering & energie, onderwijs en armoedebestrijding - terwijl ook de crisis hier in verschillende mate doorwerkt. |
|
Rapporteur |
Satu TIETARI (FI/ALDE), lid van de gemeenteraad van Säkylä |
||||||||||
|
Referentiedocumenten |
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming over het pakket “verantwoordelijke ondernemingen”, dat bestaat uit:
|
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
|
1. |
constateert met voldoening dat de Commissie de sociale economie en sociale innovaties een centrale rol heeft toebedacht in het vlaggenschipinitiatief “Innovatie-Unie” van de Europa 2020-strategie, in het Europees platform ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en in de Single Market Act. |
|
2. |
De Commissie stelt terecht dat een strategische benadering van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) steeds belangrijker is geworden voor het concurrentievermogen van bedrijven. Hierdoor wordt het gemakkelijker om risico's te beheersen, de kosten te drukken, kapitaal te verkijgen, de relaties met klanten te verbeteren, het personeelsbeheer te ontwikkelen en de innovatiecapaciteit te vergroten. Bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen, kunnen op lange termijn op meer vertrouwen van werknemers, consumenten en burgers rekenen. |
|
3. |
Het is een goede zaak dat de Commissie vooraanstaande vertegenwoordigers van het Europese bedrijfsleven oproept om in nauwe samenwerking met de overheid en andere stakeholders een veel groter aantal EU-bedrijven te stimuleren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen, zulks met duidelijke streefcijfers voor 2015 en 2020. |
|
4. |
De Commissie komt terecht niet met een voor heel Europa geldende standaarddefinitie van sociaal ondernemerschap, waaraan alle betrokkenen zich zouden moeten houden en die zou leiden tot al te rigide voorschriften. Haar voorstel inzake gemeenschappelijke beginselen die het mogelijk maken, rekening te houden met de politieke, economische en maatschappelijke strategieën en mogelijkheden van de verschillende lidstaten, verdient bijval. Wel dient erop te worden toegezien dat er in alle EU-lidstaten dezelfde termen en begrippen worden gehanteerd. |
|
5. |
Het is een goede zaak dat de Europese Commissie het vaste voornemen heeft om te bouwen aan een sterk, concurrerend en op duurzame groei gericht Europa, waardoor de economie meer kansen krijgt om zich te herstellen. In de Europa 2020-strategie staat de ondersteuning van concurrerende en op duurzame ontwikkeling gebaseerde bedrijfsmodellen centraal (1). |
|
6. |
De nieuwe parameters die het concurrentievermogen beïnvloeden, hebben twijfels gezaaid omtrent de rol van de Europese economie in de wereld. De Europa 2020-strategie zal dan ook krachtig moeten worden gesteund als we willen dat de Europese economie haar positie herovert. De maaatschappelijke dimensie dient in dit proces een centrale rol als aanjager te spelen. |
|
7. |
Bij de pogingen om het hoofd te bieden aan de wereldwijde uitdagingen is het van belang dat wordt geprofiteerd van de toegevoegde waarde die wordt geleverd door acties op EU-niveau. De doelstellingen van de Europa 2020-strategie kunnen alleen worden verwezenlijkt als de hulpmiddelen waarover de lidstaten beschikken, worden samengevoegd en er synergievoordelen worden gegenereerd. |
|
8. |
De samenwerking over de hele linie moet worden bevorderd, terwijl de regio's en lidstaten er zich middels onderlinge akkoorden toe moeten verbinden, de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken. |
|
9. |
De Europese Commissie zou meer aandacht moeten besteden aan de ongelijke niveaus van ontwikkeling en de in de Europese Unie nog altijd optredende regionale verschillen. Per lidstaat en regio/stad varieert de situatie aanzienlijk als het gaat om de vijf in de Europa 2020-strategie geformuleerde prioriteiten - werkgelegenheid, onderzoek & innovatie, klimaatverandering & energie, onderwijs en armoedebestrijding - terwijl ook de crisis hier in verschillende mate doorwerkt. |
|
10. |
Het CvdR is er voorstander van om bijv. via investeringssteun en overheidsopdrachten de positie van MVO op de markt te versterken en deze vorm van ondernemen te belonen. De steun moet gericht zijn op actoren die oog hebben voor de cruciale betekenis die werknemers hebben voor de ontwikkeling van ondernemingen. Ter verhoging van het imitatie-effect dient er een beloning te komen als sprake is van een verbetering van de werkgelegenheid onder groepen waarvan bekend is dat ze met werkloosheid worden bedreigd. |
|
11. |
Het voorstel van de Commissie om de activiteiten van ondernemingen op het gebied van MVO officieel te erkennen, wordt met instemming begroet. De EU kan helpen met het verspreiden van goede praktijken, het bevorderen van intercollegiaal leren en het aanmoedigen van meer ondernemingen om een eigen strategische benadering inzake MVO te ontwikkelen. |
|
12. |
De Europese Commissie wordt verzocht om regelgeving op te stellen op grond waarvan investeringsfondsen en financiële instellingen worden verplicht, hun cliënten (burgers, bedrijven, overheden enz.) op de hoogte te stellen van de ethische resp. maatschappelijk verantwoorde investeringsprincipes die ze hanteren, of van de normen en voorschriften waardoor ze zich laten leiden om een nieuw soort waarde-ethiek ingang te doen vinden. |
|
13. |
Er is behoefte aan een Europees instrument waardoor de financiële ondersteuning van sociale ondernemingen wordt vergemakkelijkt. |
|
14. |
De Europese Commisie en het Comité van de Regio's zouden de wijze waarop een en ander in praktijk wordt gebracht en de informatie die hierover wordt verspreid, regelmatig moeten monitoren en de situatie moeten evalueren. Door informatie te verspreiden over zaken die relevant zijn vanuit maatschappelijk en milieustandpunt (o.a. in relatie tot het klimaat), kan worden bevorderd dat men zich meer betrokken gaat voelen bij verschillende ontwikkelingsactiviteiten die ertoe bijdragen dat fundamentele risico's voor duurzame ontwikkeling sneller worden onderkend. |
|
15. |
Het is duidelijk dat de ontwikkeling van MVO nieuwe vaardigheidseisen stelt aan ondernemingen en hen noopt om gangbare waarden en praktijken te herzien. De lidstaten kunnen hier een belangrijke rol spelen door instellingen voor zowel middelbaar als hoger onderwijs aan te moedigen om MVO, duurzame ontwikkeling en verantwoord burgerschap op te nemen in hun betreffende leerplannen. |
|
16. |
Het is een goede zaak dat er in het kader van het nieuwe groeimodel van de EU een centrale rol wordt toegekend aan onderwijs, maatschappelijk bewustzijn en de erkenning van ontwikkelingsactiviteiten. Het CvdR kan zich vinden in het voornemen van de Commissie om hier sturend op te treden en met name onderwijsprojecten die maatschappelijke verantwoordelijkheid bevorderen, te financieren. In het onderwijs zou al in een zo vroeg mogelijk stadium een positieve houding jegens MVO moeten worden aangekweekt, zodat men zich bewust wordt van de rol die het menselijk kapitaal in de economie speelt. |
|
17. |
Het is een feit dat het begrip “industrie” een ruimere invulling heeft gekregen, en dat het belang van nieuwe, op “netwerkachtige” activiteiten gebaseerde industrieën is toegenomen. Meer MVO in alle werkstadia zal de ontwikkeling van deze ondernemingen ten goede komen. |
|
18. |
Verspreiding van maatschappelijke verantwoordelijkheid in de zakenwereld is een uitdaging die er in doorslaggevende mate toe kan bijdragen dat de EU een consequenter mensenrechtenbeleid gaat voeren. |
|
19. |
Als strikter de hand wordt gehouden aan de UN Guiding Principles, zullen de doelstellingen van de EU t.a.v. individuele mensrechtenkwesties en het naleven van de centrale arbeidsnormen (waarbij o.a. kan worden gedacht aan kinderarbeid, dwangarbeid voor gevangenen, mensensmokkel, gendergelijkheid, non-discriminatie, vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen) gemakkelijker kunnen worden verwezenlijkt. |
|
20. |
De Europese Unie zou moeten investeren in maatregelen met een optimaal sociaal-economisch rendement. Het CvdR staat achter het voornemen van de Commissie om in 2012 samen te werken met bedrijven en stakeholders, om op basis van de UN Guiding Principles richtsnoeren inzake mensenrechten voor een beperkt aantal relevante industriesectoren, evenals richtsnoeren voor kleine en middelgrote ondernemingen, te ontwikkelen. |
|
21. |
Het CvdR wil er nogmaals de aandacht op vestigen dat het opzetten van een meer verantwoord en transparant financieringssysteem een van de belangrijkste doelstellingen zou moeten zijn. Investeerders zouden zich bij het beleggen van hun kapitaal niet alleen door het directe financiële profijt moeten laten leiden. Een verantwoord beleid ten aanzien van het menselijk kapitaal leidt op de lange termijn tot concurrentievoordelen en dat vertaalt zich weer in concrete financiële voordelen. |
|
22. |
MVO dient er uiteindelijk op gericht te zijn om processen in gang te zetten met behulp waarvan de steeds schaarser wordende hulpmiddelen op een meer efficiënte, verantwoorde en transparante wijze kunnen worden beheerd, en om het gebruik van maatschappelijk verantwoorde activiteiten op grotere schaal ingang te doen vinden. |
|
23. |
Er is een verband tussen demografische veranderingen en nieuwe consumptiepatronen. De vergrijzing in de ontwikkelde landen schept nieuwe behoeften op het gebied van sociale dienstverlening, maar biedt tevens mogelijkheden voor het ontstaan van maatschappelijk verantwoord opererende ondernemingen. |
|
24. |
De Europese Commissie en het Comité van de Regio's zouden op zoek moeten gaan naar ethisch geïnspireerde en op morele waarden gebaseerde maatregelen om het bedrijfsleven warm te maken voor MVO. Dit vraagt om nieuwe vaardigheden en een verandering van gangbare waarden en gedragspatronen. |
|
25. |
Ondernemingen zullen via stimulansen moeten worden aangezet om op basis van vrijwilligheid en op eigen initiatief over te gaan tot het ontwikkelen van MVO-activiteiten. Ze zouden de nodige armslag moeten krijgen om te innoveren en een op de eigen situatie afgestemde MVO-aanpak te ontwikkelen, waarbij de omvang van het bedrijf en het specifieke terrein waarop het actief is, geen belemmering mogen vormen. Hierbij zij ook aangetekend dat MVO de sociale dialoog ten goede komt. |
|
26. |
In de verschillende Europese regio's dienen ter plaatse concrete en meetbare maatregelen te worden ontwikkeld waarvan de directe en indirecte gevolgen aan de basis zichtbaar zijn en die zich lenen voor het uitwisselen van ervaringen. |
|
27. |
Er is behoefte aan een alomvattend duurzaamheidsconcept waarin economische, sociale en milieu-parameters op een evenwichtige wijze met elkaar verbonden zijn. De integratie van maatschappelijke aspecten in overheidsopdrachten, met inachtneming van het huidige wet- en regegevingskader van de EU, dient te worden aangemoedigd (2). |
|
28. |
Er zal voor moeten worden gezorgd dat de lidstaten en de bestuursorganen op alle niveaus ten volle gebruik maken van de door de huidige wetgeving inzake overheidsopdrachten geboden mogelijkheden voor het hanteren van MVO-criteria bij aanbestedingen. Wel dient te worden gegarandeerd dat kleine en micro-ondernemingen evenveel kans maken om overheidsopdrachten in de wacht te slepen als andere en hier duurzaam aan kunnen deelnemen. |
|
29. |
Het streven van de Europese Commissie om de wetgeving op het gebied van overheidsopdrachten beter af te stemmen op de plaatselijke behoeften verdient bijval. Het Europees Parlement en de Raad worden verzocht om rekening te blijven houden met deze behoeften evenals met die van het MKB. |
|
30. |
Er is behoefte aan voorstellen voor initiatieven waarbij wordt nagegaan hoe in de bepalingen inzake overheidsopdrachten de mogelijkheden van kleinere, sneller operende en maatschappelijk verantwoord te werk gaande actoren kunnen worden verbeterd. Het moet ook mogelijk zijn om bij overheidsopdrachten op m.n. het gebied van sociale en medische dienstverlening meer aandacht te besteden aan criteria die de nadruk leggen op kwaliteit en arbeidsomstandigheden. |
|
31. |
Het is zaak dat bij aanbestedingsprocedures de totstandkoming van partnerschappen en netwerken wordt ondersteund. Het hele aanbestedingsproces mag niet te zwaar en ingewikkeld worden en al te veel administratieve rompslomp met zich mee brengen. Ook moet ervoor worden gewaakt dat de nadruk komt te liggen op het behalen van een zo goedkoop en snel mogelijk eindresultaat. Het belangrijkste is dat de op kwaliteit gerichte resultaten worden neergezet waar de samenleving om vraagt. |
Nieuw te ontwikkelen actiemodellen en voorstellen voor maatregelen ter bevordering van MVO
Maatschappelijke verantwoordelijkheid als factor te verbetering van het concurrentievermogen
|
32. |
Er zal steun moeten worden verleend aan maatregelen waardoor ondernemingen hun concurrerende activiteiten, producten en dienstenpakketten op basis van MVO verder kunnen ontwikkelen. Er zal in kaart moeten worden gebracht welke know-how er in de sector voorhanden is, hoe deze verder kan worden ontwikkeld, welke meetbare doelstellingen er zijn en hoe de uitwisseling van beste praktijken kan worden gestimuleerd. |
Klantvriendelijkheid
|
33. |
De klant zou in de gelegenheid moeten zijn om gemakkelijk aan informatie te komen over maatschappelijk verantwoord opererende ondernemingen en hun producten. De informatie moet beschikbaar zijn in een vorm die gemakkelijk toegankelijk is en vlot kan worden verspreid. |
|
34. |
Belangrijke voorwaarden voor het in praktijk brengen van MVO zijn transparantie en openheid over de verschillende stadia van het productieproces. De gebruikte terminologie dient consistent en helder te zijn en de consument moet de kans krijgen om feedback te geven. |
Financiële prikkels moeten op een begrijpelijke wijze worden aangeboden
|
35. |
Als wordt getracht MVO aan te moedigen d.m.v. financiële en andere prikkels, zullen deze op een begrijpelijke wijze moeten worden aangeboden. Tegelijkertijd zullen er aantrekkelijke en stimulerende exploitatievoorwaarden voor sociale ondernemingen moeten worden geschapen. Ook kleinere ondernemingen moeten een reële kans krijgen om maatschappelijk verantwoord te opereren. |
Onderwijs, educatie
|
36. |
In het onderwijs is onvoldoende aandacht besteed aan MVO. De ontwikkeling van sociale ondernemingen zou wel eens geremd kunnen worden door het feit dat het management onvoldoende zakelijk inzicht heeft. Daarom moet er in de toekomst worden gekozen voor een duale aanpak van de sociale economie: één voor het heden – in de vorm van bijscholing – en één voor de toekomst – in de vorm van lesprogramma's voor het hoger onderwijs. Op die manier kan personeel op de juiste manier worden opgeleid. |
|
37. |
Acties op het gebied van ontwikkeling en onderwijs dienen te worden gepland in samenwerking met de financiële actoren. Zo kan ook het nodige menselijk kapitaal worden betrokken bij de ontwikkeling van MVO. |
Actualisering van de wetgeving inzake overheidsopdrachten
|
38. |
Bij de offertes van dienstverleners en fabrikanten is zeer sterk de nadruk komen te liggen op de prijs. Er zijn veel eenmalige aanbestedingen op het gebied van dienstverlening en aankoop van goederen, wat er toe kan leiden dat kleinere ondenermingen vanwege de hogere prijs per eenheid uit de boot vallen. Bij het beoordelen van de offertes zou het mogelijk moeten zijn om meer rekening te houden met het aspect duurzame ontwikkeling. Daarnaast zou er gezorgd moeten worden voor voorlichting en begeleiding op het gebied van offertes. |
Motiveren tot maatschappelijk verantwoord ondernemen
|
39. |
Bij de inspanningen om bedrijven te motiveren tot maatschappelijk verantwoord ondernemen dient ervoor gezorgd te worden dat hierbij deskundigen met een verschillende achtergrond worden betrokken, zodat informatie kan worden verstrekt over de verschillende aspecten van MVO. |
|
40. |
Verder is het zo dat m.n. veel kleine en middelgrote ondernemingen het gevoel hebben dat ze niet worden gehoord als er nieuwe bepalingen en verordeningen worden opgesteld. Ondernemingen zouden concrete mogelijkheden moeten krijgen om invloed uit te oefenen en in de gelegenheid moeten worden gesteld om zich een beeld te vormen van de gevolgen van de verschillende maatregelen, terwijl hun ook flexibele regelingen op het gebied van bijv. financiering zouden moeten worden geboden. |
|
41. |
Voor het verkrijgen van steun zou het verder belangrijk zijn om het prestatievermogen van ondernemingen, hun aansprakelijkheid en de transparantie van hun activiteiten op een nieuwe wijze tot ontwikkeling te brengen. |
|
42. |
De sociale economie verschaft op dit moment al werk aan ruim 11 miljoen mensen (ofwel 6 % van de totale beroepsbevolking) (3). Hieronder vallen organisaties met een speciale juridische status (coöperaties, stichtingen, verenigingen en onderlinge maatschappijen), waarvan er vele, ieder binnen het kader van de genoemde status, streven naar het verwezenlijken van sociale doelstellingen, alsmede sociale ondernemingen die de vorm hebben van een traditioneel particulier bedrijf of naamloze vennootschap. |
|
43. |
Het CvdR vraagt aandacht voor het feit dat sociaal ondernemerschap onvoldoende erkenning krijgt. In verschillende regio's of landen gevestigde ondernemingen zijn ook te weinig verenigd in netwerken, wat een sta-in-de-weg is voor het verspreiden van goede praktijken, het tot stand brengen van partnerschappen en het creëren van nieuwe mogelijkheden. |
|
44. |
In de interne markt is m.n. behoefte aan een nieuw soort inclusieve groei, gericht op het realiseren van een zo volledig mogelijke werkgelegenheid. |
|
45. |
Er zou over moeten worden nagedacht of sociale ondernemingen een grote bijdrage kunnen leveren aan de economie, bijv. als wordt ingegrepen in de productiemethoden van de openbare sector. Sociaal ondernemerschap kan een oplossing bieden als het gaat om de hervorming van het systeem van openbare dienstverlening, waar we in de toekomst niet onderuit zullen komen. |
|
46. |
Naar mag worden gehoopt, zal de bijzondere aard van sociale ondernemingen m.n. bij overheidsopdrachten in aanmerking worden genomen, zonder dat hierbij evenwel de concurrentieverhoudingen worden verstoord. |
|
47. |
Het CvdR staat achter de initiatieven van de Commissie betreffende de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting in het kader van het Europees platform (4) en betreffende de akte voor de interne markt (5). Hiermee kan de regionale samenhang worden geconsolideerd en kunnen innovatieve oplossingen voor maatschappelijke problemen worden gevonden, vooral als het gaat om het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting. |
|
48. |
Het CvdR kan zich vinden in de opvatting dat sociale ondernemingen als een aparte groep moeten worden beschouwd, gekenmerkt door een eigen bedrijfscultuur, waarbij particulier winststreven niet per se het hoofddoel is. Wel moet het mogelijk zijn om binnen zo'n aparte groep ondernemingen eigen regionale en nationale prioriteiten te stellen. |
|
49. |
Het voorstel van de Commissie inzake gemeenschappelijke beginselen die het mogelijk maken om rekening te houden met de politieke, economische en maatschappelijke strategieën en mogelijkheden van de verschillende lidstaten, verdient bijval. |
|
50. |
Sociale en maatschappelijk verantwoordelijk opererende ondernemingen verrichten nu al activiteiten zonder dat ze zelf beseffen dat ze sociaal en maatschappelijk verantwoord bezig zijn. De termen zelf zijn soms niet eens bekend. Deze begrippen zullen dan ook meer onder de aandacht moeten worden gebracht, zodat ze bij de activiteiten van de ondernemingen en het in de juiste richting sturen hiervan in praktijk kunnen worden gebracht. |
|
51. |
Initiatieven om sociaal ondernemerschap onder de aandacht te brengen, de zichtbaarheid van de sector te vergroten en er meer begrip voor te kweken, verdienen steun. Informatie over sociale ondernemingen zou gemakkelijker en sneller toegankelijk moeten worden gemaakt met het oog op de uitwisseling van ervaringen en de verspreiding van goede praktijken. |
|
52. |
Er zou een veeltalig digitaal platform voor het uitwisselen van gegevens moeten worden opgezet voor sociale ondernemers, broedplaatsen en clusters van ondernemingen en investeerders die geld steken in MVO. Ook zou het gemakkelijker moeten worden gemaakt om via de EU-programma's informatie te verspreiden en steun te verkrijgen. Voordat het platform wordt ontwikkeld, moeten de betrokken partijen worden geraadpleegd. |
|
53. |
Er moeten voorwaarden worden gecreërd voor de uniformering van de procedures voor projectfinanciering. Waar projecten vragen om financiering uit verschillende bronnen, is het nodig om bij het aanvragen hiervan uit te zoeken hoe de regelgeving en voorschriften er per financieringsbron uitzien, omdat in de verschillende subsidieregelingen de aard en omvang van de steun varieert naar gelang van het voor de financiering bevoegde overheidsorgaan, de inhoud van het project en de nationale wetgeving. Dit beperkt m.n. de financieel minder draagkrachtige kleinere ondernemingen in hun mogelijkheden om deel te nemen aan projecten. Ook zal aandacht moeten worden besteed aan de procedures die worden gevolgd bij het implementeren, interpreteren en toepassen van EU-financiering. |
|
54. |
Er is behoefte aan de ontwikkeling van horizontale beleidsmaatregelen en doelgerichte programma's ter ondersteuning van sociale ondernemingen en bevordering van sociale innovaties. Een en ander mag echter de concurrentieverhoudingen niet verstoren. |
|
55. |
Sociale ondernemingen hebben moeite om aan de voor hun ontwikkeling benodigde financiering te komen. De herverdeling van winst en de indienstneming van kansarme personen wekken bij kredietverstrekkers en potentiële investeerders vaak de indruk dat sociale ondernemingen risicogevoeliger en onrendabeler zijn dan andere ondernemingen. |
|
56. |
Het CvdR steunt de voorstellen van de Commissie (6) om particulieren en overheidsinstanties aan te moedigen, meer te gaan investeren in sociale ondernemingen door aandelen te kopen of leningen te verstrekken, hetzij via maatschappelijk verantwoorde beleggingen, hetzij via een Europees instrument ter ondersteuning van de financiering van sociale ondernemingen. |
|
57. |
Er zal op Europees niveau een wetgevingskader moeten worden ontwikkeld op basis waarvan nieuwe soorten instrumenten voor investeringen in MVO kunnen worden geschapen. |
|
58. |
Alle bedrijven en stichtingen die actief zijn op het gebied van sociaal ondernemerschap, moeten de kans krijgen om te opereren in de eengemaakte markt, wat betekent dat een al te ingewikkelde regelgeving moet worden vermeden. De regels zouden zonder moeite toegepast en nageleefd moeten kunnen worden. |
|
59. |
Het CvdR staat achter de maatregelen van het Europees investeringsfonds (7) die erop gericht zijn om in 2012 een speciaal loket voor een “equity-onderdeel” te openen (ESIEF (8)) voor investeringen in fondsen met sociale doelstellingen. Vooral in de beginfase zal het moeilijk worden om de nodige middelen bij elkaar te krijgen. |
|
60. |
De mogelijkheden voor een nieuwe beleggingspool voor socaal ondernemerschap zal in overweging moeten worden genomen. Ook moet erover worden nagedacht of het mogelijk is om sociaal ondernemerschap te stimuleren door actiemodellen op te zetten waarbij ook de verschillende financierders van het innovatiesysteem worden betrokken. De financiering zal gepaard moeten gaan met advisering en begeleiding op het gebied van beleggen en bedrijfsvoering, want alleen al de grote verscheidenheid aan financieringsinstrumenten maakt het aanvragen van subsidies voor nieuwe kleinere ondernemingen tot een gecompliceerde aangelegenheid. Doordat sociale ondernemers veelal moeite hebben om een nauwkeurig beeld te schetsen van hun activiteiten en hun doelstellingen precies te omschrijven, komen ze moeilijk aan subsidies. |
|
61. |
Wel is het zo dat bij beleggingen als tegenprestatie kan worden geëist dat de effecten vooraf nauwkeurig worden beoordeeld en dat maatschappelijke verantwoordelijkheid als voorwaarde wordt gesteld. |
|
62. |
Als kwalitatieve doelstellingen bij het ontwikkelen van sociaal ondernemerschap kunnen het voortbrengen van innovaties en het ontstaan van nieuwe ondernemingen worden aangemerkt. Aldus kan langdurige werkloosheid worden tegengegaan, kunnen er nieuwe vaste arbeidsplaatsen worden geschapen en kunnen er netwerken van vooral kleinere ondernemingen worden gevormd. |
|
63. |
Er zal nader moeten worden onderzocht of MVO-activiteiten en de hiermee gepaard gaande scholing ertoe kunnen bijdragen dat met sociale uitsluiting bedreigde jongeren een kans krijgen op de arbeidsmarkt. Kan betrokkenheid bij sociaal ondernemerschap deze jongeren een bron van inkomsten en ervaring bieden, waardoor ze het werklozenbestaan kunnen inruilen voor een actief beroepsleven? |
|
64. |
De mogelijkheid om de knowhow en stilzwijgende kennis waarover mensen van middelbare leeftijd beschikken, over te dragen op jongeren via de oprichting van sociale ondernemingen, verdient de nodige aandacht. Door de economische crisis in de EU lopen ook oudere werknemers, die nochtans nog lang niet arbeidsonbewaam zijn, het gevaar om ontslagen en sociaal uitgesloten te worden. De EU moet er via haar financieringsinstrumenten ook naar streven om het meester-gezel-leermodel ingang te doen vinden in sociale ondernemingen. De overdracht van kennis tussen de generaties levert een belangrijke toegevoegde waarde: ouderen kunnen hun instelling en knowhow overdragen, terwijl jongeren frisse ideeën kunnen aandragen en hun enthousiasme kunnen overbrengen. Het meester-gezel-leermodel werkt dus ook in omgekeerde richting. |
|
65. |
Het zou goed zijn als in het kader van het Europees Jaar van het actief ouder worden (2012) onder ouderen meer informatie wordt verspreid over de voordelen van sociaal ondernemerschap. |
|
66. |
Er is behoefte aan doelgerichte en alle facetten van het ondernemen beslaande activiteiten in de vorm van deskundige begeleiding, bedrijfsontwikkelingsdiensten, gezamenlijke seminars, studiebezoeken ter verbetering van de vaardigheden op het gebied van bedrijfsvoering, en bevordering van de uitwisseling van know-how. |
|
67. |
De aandacht zal van versnipperde en op specifieke projecten gerichte activiteiten moeten verschuiven naar een meer op de lange termijn gericht beleid. Een stapsgewijze, op het verwezenlijken van tussentijdse doelstellingen gebaseerde aanpak is een noodzakelijke voorwaarde voor een rendabele bedrijfsvoering op basis van sociaal ondernemerschap. |
|
68. |
Er moeten sectoroverschrijdende partnerschappen en samenwerkingsverbanden van organisaties die op verschillende wetenschappelijke en andere terreinen actief zijn, worden ontwikkeld. Welke andere actoren kunnen bij de ontwikkeling van een en ander worden betrokken of zijn hier reeds bij betrokken? En hoe zit het met het grotere geheel van aanverwante projecten, programma's en netwerken waaronder ook sociaal ondernemerschap valt of waarbij men socaal ondernemerschap zou willen onderbrengen? Op welke wijze kunnen andere projecten/financierders/beleggers profiteren van de netwerken? |
|
69. |
Er zal samen met de betrokken partijen gewerkt moeten worden aan het identificeren van goede praktijken en bruikbare modellen. De sociale ondernemingen in Europa zouden in kaart moeten worden gebracht en moeten worden gecatalogiseerd, terwijl hun bijzondere aard, economisch gewicht, grensoverschrijdend groeipotentieel, rechtsgrondslag en belastingregime waaronder ze vallen, in beeld moet worden gebracht. De beschikbare gegevens kunnen op deze manier worden benut en op grond van de beste praktijken kunnen er conceptuele modellen worden ontwikkeld. |
Ontwikkeling van een certificatiesysteem voor sociaal ondernemerschap
|
70. |
Naarmate het ondernemerslandschap diverser wordt en er steeds meer verschillende soorten ondernemers bij komen, groeit de behoefte om het begrip sociaal ondernemerschap scherper af te bakenen, opdat er werk kan worden gemaakt van rechtvaardige belastingheffingen, pensioenregelingen en sociale premies, waardoor er in de samenleving meer werk wordt geschapen en verschillende bedrijfsmodellen kunnen worden ontwikkeld. |
|
71. |
Er zal aan de hand van een set specifieke criteria een certificatiesysteem voor het regionale niveau moeten worden ontwikkeld. Er moet worden gestreefd naar een vorm van vaste samenwerking en naar de totstandkoming van partnerschappen tussen regio's, waarbij ruimte is voor specifieke regionale aspecten, zodat verantwoordelijke ondernemingen de nodige steun krijgen, wat zowel inhoud als vorm van erkenning betreft. |
Onderwijs, begeleiding en mentorschap ter bevordering van permanente ontwikkeling
|
72. |
Om een gunstig klimaat te scheppen voor de activiteiten van maatschappelijk verantwoord opererende ondernemingen binnen de sociale economie is het van belang dat deze ondernemingen op een andere manier worden geleid en over de nodige kennis van zaken beschikken, wat kan worden bereikt door aanpassing van de lesprogramma's in het hoger onderwijs, scholing en systematische ontwikkeling. |
|
73. |
Het leren van elkaars ervaringen en het meester-gezel-leermodel zijn ook aan te bevelen met het oog op een efficiënte aanwending van de hulpmidddelen. Het verzamelen en verspreiden van de ervaringen die zijn opgedaan door reeds lang in de sector actieve sociale ondernemers, dragen in belangrijke mate bij tot een vergroting van onze kennis. |
Mogelijkheid tot modelvorming en herhaalbaarheid
|
74. |
Er zal moeten worden nagegaan in hoeverre de activiteiten van sociale ondernemers zich lenen voor de ontwikkeling van modellen en voor verdere verspreiding. Hoe zou op grond hiervan een aantrekkelijk productiemodel kunnen worden opgezet waardoor beleggers kunnen worden aangemoedigd om geld te steken in de ontwikkeling van sociaal ondernemerschap en consumenten kunnen worden overgehaald om aankopen te doen? |
Voorkoming van marginalisering onder jongeren
|
75. |
Er zal geïnvesteerd moeten worden in de tewerkstelling en het welzijn van jongeren en andere personen die gevaar lopen te worden gemarginaliseerd. Dit kan door hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en meer mogelijkheden te scheppen voor sociaal ondernemerschap. Een laagdrempelig “operationeel concept” zou ervoor kunnen zorgen dat er voorwaardelijke geldbedragen beschikbaar worden gesteld voor maatregelen die voorkomen dat kinderen en jongeren worden gemarginaliseerd, waardoor er nieuwe soorten dienstverlening kunnen worden ontwikkeld en uitgebreid. Daarnaast zouden jongeren mogelijkheden moeten worden geboden om geld in te zamelen voor eigen projecten en activiteiten. |
|
76. |
Opgemerkt zij dat voor een beursgenoteerd bedrijf niet kan opereren zonder toezicht door een van de lidstaten. |
|
77. |
De maatregelen in het kader van bovengenoemd concept zouden m.n. moeten worden afgestemd op een beoordeling van de effecten. |
|
78. |
Het voorstel om meer flexibiliteit mogelijk maken met betrekking tot de frequentie en timing van de publicatie van periodieke financiële informatie voor kleine en middelgrote uitgevende instellingen, verdient bijval. De frequentie van de publicaties zal aan het doel moeten beantwoorden |
|
79. |
Maatregelen om de beschrijvende gedeelten van de financiële verslagen voor kleine en middelgrote uitgevende instellingen te vereenvoudigen zijn welkom. |
|
80. |
Naar te hopen valt zal er bij sociale innovaties in het bijzonder aandacht worden besteed aan gendergelijkheid en discriminatiebestrijding. |
|
81. |
Het zou goed zijn als de doorgifte van informatie wordt geharmoniseerd en vereenvoudigd. Op dit moment is het moeilijk om overal in de EU aan de financiële gegevens over beursgenoteerde bedrijven te komen, omdat geïnteresseerden hiertoe de databestanden van 27 verschillende landen moeten doorwerken. |
|
82. |
Er is behoefte aan een economisch klimaat dat meer bevorderlijk is voor creativiteit en innovaties en het bedrijfsleven meer vertrouwen geeft door een vereenvoudiging van de bureaucratische procedures en administratieve obstakels, waardoor vooral kleine en middelgrote ondernemingen worden gehinderd bij het ontplooien van hun activiteiten. |
|
83. |
De rol van maatschappelijk verantwoord opererende ondernemingen in de samenleving moet verder worden ontwikkeld en er zal een klimaat moeten worden geschapen waardoor ondernemers worden aangemoedigd om innovatieve en economisch rendabele projecten met een sociale impact te ontwikkelen. MVO moet voor het bedrijfsleven lonend en stimulerend zijn en bij de operationele activiteiten zal reeds in het beginstadium rekening moeten worden gehouden met deze ondernemers. |
|
84. |
Parallel hieraan zal een evaluatie moeten worden gemaakt van het vlaggenschipinitiatief “Innovatie-Unie”, dat gericht is op het bevorderen van sociale innovaties en de bedoeling heeft om de creativiteit van organisaties en sociale ondernemingen te benutten ter ondersteuning van de meest achtergestelde groepen en ter vervulling van bepaalde dringende behoeften waaraan noch de markt noch de overheid hebben voldaan, zulks om overlapping van activiteiten te voorkomen. |
|
85. |
De jaarrekeningenrichtlijn zou vooral in het belang van kleine ondernemingen vereenvoudigd moeten worden. De eisen die in richtlijnen inzake jaarrekeningen worden gesteld, bijv. op het punt van openbaarmakings- en waardebepalingsverplichtingen, zouden redelijk en rechtvaardig moeten zijn en rekening moeten houden met de omvang van de onderneming en het specifieke terrein waarop deze actief is. |
|
86. |
Vereenvoudiging van de eisen inzake jaarrekeningen kunnen ertoe bijdragen dat er een ondernemingsklimaat ontstaat dat bevorderlijk is voor het starten van bedrijven en de ontwikkeling van ondernemerschap. Het Comité van de Regio's ontbreekt het aan de middelen om een oordeel te vellen over de gevolgen van de eisen inzake jaarrekeningen en het zou daarom het Europees Parlement willen voorstellen om, voordat de jaarrekeningenrichtlijn van kracht wordt, het initiatief te nemen tot een breed opgezet evaluatieproces. |
|
87. |
Overigens dient er in de huidige eisen inzake vereenvoudiging vanuit te worden gegaan dat de onderlinge vergelijkbaarheid en de deugdelijkheid van de jaarrekeningen onverlet blijven. |
|
88. |
Ter vergemakkelijking van de onderlinge vergelijkbaarheid zouden de grenswaarden voor ondernemingen van eenzelfde omvang moeten worden geharmoniseerd, terwijl ook de financiële gegevens in de gehele EU onderling vergelijkbaar zouden moeten zijn. |
|
89. |
Er dient te worden gestreefd naar een wetgeving waarin recht wordt gedaan aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, en er moet worden gewaarborgd dat de administratieve lasten in juiste proportie staan tot de voordelen ervan. |
|
90. |
Het CvdR staat achter de Single Market Act (9), waarmee wordt getracht de exploitatievoorwaarden voor het MKB te vereenvoudigen, gezien het feit dat meer dan 99 % van alle Europese bedrijven tot deze categorie behoort. In het “denk eerst klein”-initiatief (“Small Business Act”) wordt erkend dat rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van het MKB en dat deze sector zal moeten worden onderverdeeld in verschillende segmenten. Bovendien betekent inachtneming van het “denk-eerst-klein”-beginsel dat de regelingen voor het opmaken van jaarrekeningen worden afgestemd op de omvang van het bedrijf. |
|
91. |
Er zal op moeten worden toegezien dat de lidstaten niet onnodig aanvullende eisen gaan stellen. Dit kan het beste worden voorkomen door een op EU-niveau gecoördineerde wetgeving. Wat het MKB betreft is het zaak dat de onderlinge vergelijkbaarheid van de wet- en regelgeving inzake jaarrekeningen op EU-niveau wordt verbeterd, omdat de activiteiten van deze ondernemingen zich vaak over de gehele EU uitstrekken en van belang zijn voor verschillende stakeholders overal in de interne markt. |
|
92. |
Het is een goede zaak dat de G8-landen zich ertoe hebben verbonden de transparantie te vergroten door wet- en regelgeving in te voeren op grond waarvan olie-, gas- en mijnbouwbedrijven hun betalingen aan regeringen moeten bekendmaken, of door vrijwillige normen te bevorderen. Bovendien heeft het Europees Parlement een resolutie ingediend (10), waarin het nogmaals zijn steun uitspreekt voor verslagleggingseisen per land, in het bijzonder voor de winningsindustrieën. |
Tot besluit
|
93. |
Veel aandacht zal moeten uitgaan naar maatregelen waarmee we het mkb kunnen overhalen, aanmoedigen en helpen om sociale en maatschappelijke aspecten in toenemende mate te integreren in hun commerciële activiteiten. In de Europese Unie zijn rond 24 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen actief. Voor de toekomst van de Europese Unie is het van belang dat we vooral jongeren enthousiast maken voor een nieuwe vorm van maatschappelijk verantwoorde bedrijfsvoering. |
|
94. |
Met goed gekozen beleidsmaatregelen kan worden bevorderd dat er nieuwe ondernemingen worden opgestart en bestaande ondernemingen kunnen doorgroeien. Het economische beleid zal gericht moeten zijn op de ondersteuning van m.n. nieuwe, binnen netwerken opererende, op een maatschappelijk verantwoorde wijze naar groei strevende, werkgelegenheid verschaffende en internationaal georiënteerde bedrijven. |
|
95. |
Bij het ontwikkelen van regio's wordt geïnvesteerd in de toekomst. Door middel van uitgelezen doelstellingen en werkwijzen kan worden gebouwd aan het nieuwe, kan het oude behouden blijven en kan worden getracht in te spelen op veranderingen in het milieu. Essentieel is het vermogen van regio's om hun know-how tot ontwikkeling te brengen, gebruik te maken van hun sterke kanten, zich te specialiseren en netwerken te vormen met andere regio's, zowel nationaal als internationaal. |
|
96. |
Er zal moeten worden bekeken in hoeverre de steun die aan bedrijven wordt gegeven, effect sorteert en aan zijn doel beantwoordt. Op grond daarvan kunnen dan de nodige veranderingen en besparingen worden doorgevoerd. Er moeten netwerkactiviteiten worden ontwikkeld om het economische beleid van de regio's in zijn geheel te ondersteunen. Tegelijkertijd moet er effectiever gebruik worden gemaakt van het potentieel waarover regio's beschikken, van hun sterke kanten en mogelijkheden. Door ontwikkelingen in kaart te brengen kan de samenwerking tussen centraal en perifeer gelegen regio's worden uitgebreid. Daarnaast dienen de samenwerking, de partnerschappen en de netwerkvorming tussen regio's te worden geïntensiveerd. |
|
97. |
Ook zal er goed over nagedacht moeten worden of het waar is dat het wegens de grootschaligheid van projecten en de complexe regelgeving m.n. de zog. projectprofessionals - gemeenten, universiteiten, onderwijsinstellingen, verschillende ontwikkelingsmaatschappijen e.d. – zijn die optreden als leiders van projecten. Er zal bijzondere aandacht moeten worden besteed aan het creëren van gelijkwaardige mogelijkheden voor kleinere ondernemingen om deel te nemen aan projecten. Gevestigde organisaties beschikken over meer middelen om de ingewikkelde regels voor het uitvoeren van projecten te bestuderen en veeleisende rapporten op te stellen. Hiervoor beschikken kleinere ondernemingen niet over de nodige kennis van zaken en mogelijkheden. Niettemin zou de vlottere aanpak van dergelijke ondernemers ertoe kunnen bijdragen dat de projecten kosteneffectiever worden uitgevoerd. |
|
98. |
De bedrijfsvorm van de sociale onderneming is op dit moment niet duidelijk gestructureerd en als degenen die op de achtergrond aan de touwtjes trekken, voornamelijk “ambtenaren” en/of “hogere kringen” zijn, hebben ondernemers de neiging om sociaal ondernemerschap meer te zien als iets wat “van bovenaf wordt opgelegd” dan als een serieuze commerciële activiteit. Dan worden de activiteiten beschouwd als iets wezenvreemds, als iets wat niets met ondernemen te maken heeft. Ook ziet men sociaal en traditioneel ondernemen wel als twee rivaliserende sectoren, die niet zij aan zij kunnen bestaan. Een en ander verdient bijzondere aandacht bij het tot ontwikkeling brengen van sociaal ondernemerschap. |
|
99. |
De mogelijkheden van sociale ondernemingen om informatie te verspreiden zouden verder moeten worden ontwikkeld en de toegang tot gegevens zal moeten worden vereenvoudigd. Het hoofdportaal zou voor het verkrijgen van de noodzakelijke gegevens dagelijks toegankelijk moeten zijn. De data moeten aan elkaar worden gelinkt en de distributie ervan zal op een efficiënte wijze moeten worden geregeld, via brochures en door de relevante ervaringen uit te wisselen en voortdurend bij te werken. |
|
100. |
Er zullen afspraken moeten worden gemaakt over de volgorde van belangrijkheid van de te nemen maatregelen. Er moet worden gezocht naar de beste praktisch toepasbare maatregelen, technieken en methoden om de verschillende deelproblemen op te lossen. Deze methoden moeten worden geïdentificeerd en aan zoveel mogelijk betrokkenen ter beschikking worden gesteld. |
|
101. |
Het is zaak dat de ontwikkelingscapaciteiten van de ondernemingen veelzijdiger worden gemaakt. Belangrijk voor het verbreden van de kennisbasis is dat de ervaringen van m.n. ondernemers die al actief zijn in de sector, worden verzameld en verspreid. Het streven in de EU zal gericht moeten zijn op het bouwen van een samenhangend Europa waarin iedereen met een bepaalde capaciteit belangrijk is en waarin wordt getracht om voor elke burger een plaats te vinden die mogelijkheden schept om de eigen talenten tot ontwikkeling te brengen. |
|
102. |
Er moet steun worden gegeven aan de ontwikkeling van nieuwe concepten en er dienen sneller innovatieve oplossingen in gebruik te worden genomen. Via experimenten, die hetzij mislukken hetzij slagen, kunnen we nieuwe marktmodellen ontwikkelen en praktische kennis en ervaring opdoen. De sector krijgt zo de beschikking over kwalitatief betere en effectievere modellen en gegevens over de wijze waarop een en hetzelfde concept functioneert en effect sorteert in verschillende doelgroeplanden, en over de moeilijkheden en problemen die hierbij worden ondervonden. |
|
103. |
Als er via experimenten goede eindresultaten worden bereikt, kan er een nieuw soort belangstelling worden gewekt voor sociaal ondernemerschap. Er zijn tal van zaken waarmee kan worden geëxperimenteerd, en bij proefprojecten kunnen de risico's beperkt worden gehouden door van te voren de grenzen ervan af te bakenen. Het is belangrijk om proefprojecten van meet af aan te ondersteunen met financiële middelen en informatie, zodat ze nieuwe concepten op het gebied van rendabele bedrijfsvoering kunnen genereren. Bovendien kunnen proefprojecten dienen als een leerproces, waarop men zich kan baseren alvorens nieuwe oplossingen toe te passen. |
|
104. |
Ten slotte bevelen we een systematische, op een lange-termijnvisie gebaseerde en gefaseerde aanpak ter oplossing van de probemen aan. In Europa is behoefte aan een nieuw soort lef om economische groei te genereren, waarbij maatschappelijk verantwoord te werk wordt gegaan en ook rekening wordt gehouden met het milieu. Om sociale uitsluiting tegen te gaan zal er gekeken moeten worden naar maatregelen die getuigen van een vooruitziende blik. Op de korte termijn afgestemde en projectachtige activiteiten zonder duidelijke vervolgdoelstellingen dienen te worden vermeden. We moedigen onveranderlijk het opstellen van meer gedetailleerde beleidsaanbevelingen en rapporten over maatschappelijke verantwoordelijkheid en sociaal ondernemerschap aan, waardoor het bereiken van maatschappelijke stabiliteit wordt bevorderd. Alles bij elkaar genomen is het van prioritair belang dat de ontwikkelingsinspanningen onder de aandacht worden gebracht en informatie hierover wordt uitgewisseld, dat gebruik wordt gemaakt van beste praktijken en dat de beschikbare gegevens worden gedeeld en verder verspreid. We roepen op om goede voorbeelden te inventariseren en steun te geven aan vooruitstrevende activiteiten. |
Brussel, 19 juli 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Mercedes BRESSO
(1) COM(2010) 614 final.
(2) “Sociaal kopen: een gids voor de inachtneming van sociale overwegingen bij overheidsaanbestedingen”, Europese Commissie, 2011.
(3) CIRIEC (Internationaal Centrum voor Onderzoek en Informatie over de Openbare, Sociale en Coöperatieve Economie), De sociale economie in de Europese Unie, blz. 48.
(4) Mededeling over “Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang”, COM(2010) 758 final, 16.12.2010.
(5) Mededeling over de “Akte voor de interne markt: twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen”, COM(2011) 206 final, 13.4.2011.
(6) COM(2011) 681 final.
(7) Onderdeel van de Europese Investeringsbank.
(8) European Social Investment and Entrepreneurship Fund (ESIEF), waaruit de middelen komen om te investeren in 10 à 15 instrumenten, verspreid over verschillende lidstaten.
(9) De herziening van de jaarrekeningenrichtlijnen wordt behandeld in hoofdstuk 2.11 van de in april 2012 gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: “Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen: Samen werk maken van een nieuwe groei” (zie http://ec.europa.eu/internal_market/smact/docs/20110413-communication_en.pdf#page=2).
(10) Resolutie INI/2010/2102.