ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.CE2012.182.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 182E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
22 juni 2012


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement
ZITTING 2010-2011
Vergadering van 3 februari 2011
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 111 E van 9.4.2011
De aangenomen teksten van 3 februari 2011 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Politieacademie voor het begrotingsjaar 2008 zijn bekendgemaakt in PB L 62 van 9.3.2011.
AANGENOMEN TEKSTEN

 

Donderdag 3 februari 2011

2012/C 182E/01

Overeenkomsten betreffende de handel in bananen
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over de sluiting van de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela en de Overeenkomst inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten

1

2012/C 182E/02

De situatie in de Maghreb, met name in Tunesië
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over de situatie in Tunesië

6

2012/C 182E/03

Initiatief inzake een tuberculosevaccin
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het Tuberculosis Vaccine Initiative (TBVI), een concrete toepassing van de 2020-strategie om millenniumdoelstelling 6 te verwezenlijken en tuberculose uit te bannen vóór 2050

9

2012/C 182E/04

Afvalcrisis in Campanië
Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over de afvalcrisis in Campanië

12

2012/C 182E/05

Coördinatie van het kankeronderzoek in de Europese Unie
Verklaring van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over meer coördinatie van het kankeronderzoek in de Europese Unie

16

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Donderdag 3 februari 2011

2012/C 182E/06

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Tamás Deutsch
Besluit van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Tamás Deutsch (2010/2123(IMM))

18

 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Donderdag 3 februari 2011

2012/C 182E/07

Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (16447/1/2010 – C7-0424/2010 – 2010/0059(COD))

20

P7_TC2-COD(2010)0059Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

21

BIJLAGE I

27

BIJLAGE II

27

2012/C 182E/08

Financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (wijziging van Verordening(EG) nr. 1889/2006) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (16446/1/2010 – C7-0427/2010 – 2009/0060B(COD))

28

P7_TC2-COD(2009)0060BStandpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld

28

2012/C 182E/09

Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (16442/1/2010 – C7-0426/2010 – 2009/0060A(COD))

32

P7_TC2-COD(2009)0060AStandpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

32

2012/C 182E/10

Vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden (wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen (16440/1/2010 – C7-0425/2010 – 2009/0059(COD))

36

P7_TC2-COD(2009)0059Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen

37

BIJLAGE

46

2012/C 182E/11

Overeenkomsten betreffende de handel in bananen ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 inzake het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela en de Overeenkomst inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (07782/2010 – C7-0148/2010 – 2010/0057(NLE))

47

2012/C 182E/12

Intrekking van Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen (COM(2010)0096 – C7-0074/2010 – 2010/0056(COD))

48

P7_TC1-COD(2010)0056Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen

49

2012/C 182E/13

Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking) (COM(2008)0810 – C6-0472/2008 – 2008/0241(COD))

49

P7_TC1-COD(2008)0241Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2011/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking) ( 1 )

50

BIJLAGE IA

72

BIJLAGE IB

72

BIJLAGE II

74

BIJLAGE III

75

BIJLAGE IV

77

BIJLAGE V

77

BIJLAGE VI

78

BIJLAGE VII

78

Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

**I

Samenwerkingsprocedure, eerste lezing

**II

Samenwerkingsprocedure, tweede lezing

***

Instemmingsprocedure

***I

Medebeslissingsprocedure, eerste lezing

***II

Medebeslissingsprocedure, tweede lezing

***III

Medebeslissingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag)

Politieke amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

Technische correcties en aanpassingen door de diensten: nieuwe of vervangende tekst staat in cursief, schrappingen zijn met het symbool ║ aangegeven.

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement ZITTING 2010-2011 Vergadering van 3 februari 2011 De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 111 E van 9.4.2011 De aangenomen teksten van 3 februari 2011 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Politieacademie voor het begrotingsjaar 2008 zijn bekendgemaakt in PB L 62 van 9.3.2011. AANGENOMEN TEKSTEN

Donderdag 3 februari 2011

22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/1


Donderdag 3 februari 2011
Overeenkomsten betreffende de handel in bananen

P7_TA(2011)0034

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over de sluiting van de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela en de Overeenkomst inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten

2012/C 182 E/01

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn resoluties van 1 december 2005 over de voorbereiding van de Zesde Ministerconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te Hongkong (1), van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-Ontwikkelingsronde na de ministerconferentie van de WTO in Hongkong (2), van 27 april 2006 over een nauwer partnerschap tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika (3), van 7 september 2006 over de opschorting van de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha (DDA) (4), van 12 oktober 2006 over de economische en commerciële betrekkingen tussen de EU en de Mercosur met het oog op het sluiten van een interregionale associatieovereenkomst (5), van 23 mei 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten (6), van 12 december 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten (7), van 24 april 2008 over de vijfde Top EU-Latijns-Amerika en de Caraïben (EU-LAC) in Lima (8) en over een routekaart voor hervorming van de Wereldhandelsorganisatie (9), van 9 oktober 2008 over de opschorting van de WTO-Doha-Ronde en de toekomst van de Doha-ontwikkelingsagenda (10), van 25 maart 2009 over de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (11), naar zijn standpunt van 25 maart 2009 inzake het voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Cariforum-staten, anderzijds (12), en naar zijn resoluties van 5 mei 2010 over de strategie van de EU voor de betrekkingen met Latijns-Amerika (13) en van 21 oktober 2010 over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika (14),

gezien de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela, en de Overeenkomst inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten (hierna „de overeenkomsten inzake de handel in bananen” genoemd),

gezien de Overeenkomst van Marrakech tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO),

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou),

gezien de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds,

gezien de afronding van de onderhandelingen over een associatieovereenkomst tussen de EU en Midden-Amerika,

gezien de afronding van de onderhandelingen tussen de EU en Colombia en Peru over een meerpartijenhandelsovereenkomst,

gezien de verklaringen van de ministersconferentie van de WTO die op 14 november 2001 in Doha en op 18 december 2005 in Hongkong werden aangenomen, en de samenvatting van de voorzitter die op 2 december 2009 werd aangenomen in Genève,

gezien de ontheffing van de toepassing van artikel I van de GATT die in november 2001 in Doha is toegekend voor de handelspreferenties uit hoofde van de Overeenkomst van Cotonou (de „Doha Waiver”) voor de duur van deze handelspreferenties, d.w.z. tot en met 31 december 2007,

gezien het Memorandum van overeenstemming tussen de VS en de EG inzake bananen van 11 april 2001,

gezien het verslag van de directeur-generaal van de WTO van 22 december 2009 over het gebruik van zijn goede diensten (overeenkomstig artikel 3.12 van het Memorandum inzake geschillenbeslechting) in de geschillen EG – Invoerregeling voor bananen (DS361), aanhangig gemaakt door Colombia en de EG, en EG – Invoerregeling voor bananen (DS364), aanhangig gemaakt door Panama,

gezien Verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen,

gezien de verklaring van 1 april 2010 van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de bananenovereenkomst tussen de EU en Latijns-Amerika en de gevolgen ervan voor de bananentelers in de ACS-landen en de EU,

gezien de vragen van 24 januari 2011 aan de Raad (O-0012/2011 – B7-0007/2011) en de Commissie (O-0013/2011 – B7-0008/2011) over de overeenkomsten inzake de handel in bananen,

gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van het Reglement,

A.

overwegende dat met de overeenkomsten inzake de handel in bananen een einde is gekomen aan het langst aanslepende geschil ooit tussen de EU en de Latijns-Amerikaanse MBN-bananenleveranciers; overwegende dat daarmee ook een bijzonder heftig nevengeschil tussen de VS en de EU wordt beëindigd en mogelijke nadelige sancties van de VS worden afgewend; overwegende dat daarmee eveneens alle eisen van Latijns-Amerikaanse MBN-leveranciers naar aanleiding van de laatste drie uitbreidingen van de EU worden beslecht,

B.

overwegende dat elke EU-lidstaat tot 1 juli 1993 zijn eigen invoerregeling voor bananen behield, waarbij sommige lidstaten speciale voorkeursregelingen hadden voor landen waarmee zij sterke historische banden hadden,

C.

overwegende dat na de vaststelling van Verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen verscheidene Latijns-Amerikaanse WTO-leden die op basis van het beginsel van meest begunstigde natie (MBN) bananen aan de EU leverden, alsook de VS, bij de WTO geschillenbeslechtingsprocedures tegen de EU hebben ingeleid wegens de ongelijke behandeling van bananen die door verschillende leveranciers in de EU op de markt worden gebracht,

D.

overwegende dat bepaalde aspecten van de EG-invoerregeling voor bananen strijdig werden bevonden met de WTO-regels,

E.

overwegende dat een aantal voorstellen van de EG om haar regeling in overeenstemming te brengen met de aanbevelingen en beslissingen van het geschillenbeslechtingsorgaan werden afgewezen door de landen die klacht hadden ingediend,

F.

overwegende dat de nieuwe EG-invoerregeling voor bananen die op 1 januari 2006 werd ingevoerd, nog steeds strijdig bleek te zijn met de WTO-regels,

G.

overwegende dat de internationale handel ongeveer 20 % van de wereldproductie van bananen vertegenwoordigt, aangezien het grootste deel van de productie voor de binnenlandse markten bestemd is,

H.

overwegende dat de productiviteit en het concurrentievermogen van de bananenproductie sterk variëren tussen en binnen landen; overwegende dat de Latijns-Amerikaanse landen en de Filippijnen het meest concurrerend en de voornaamste exporteurs zijn,

I.

overwegende dat de EU de onderhandelingen met Colombia en Peru over een meerpartijenhandelsovereenkomst, alsook de onderhandelingen met zes Midden-Amerikaanse landen over een associatieovereenkomst heeft afgerond,

J.

overwegende dat het EU-programma voor interne steun POSEI („Programme d'options spécifiques à l'éloignement et l'insularité”) producenten in de ultraperifere gebieden van de EU steunt,

K.

overwegende dat bananen het op drie na belangrijkste landbouwexportproduct zijn en dat de EU met bijna 5 miljoen ton in 2007 de grootste (netto-)importeur ter wereld is,

L.

overwegende dat de bananenproductie een grote impact op lokale gemeenschappen heeft, niet alleen vanuit economisch oogpunt, maar ook wat milieu, migratie en arbeidsnormen betreft,

M.

overwegende dat de multinationals die in Latijns-Amerika actief zijn, meer dan 80 % van de wereldmarkt in handen hebben,

N.

overwegende dat het systeem van tariefcontingenten in de EU de voorwaarden heeft gecreëerd om de ACS-landen aanzienlijke hoeveelheden bananen naar de EU te laten exporteren, en ook de gevolgen van de handelsovereenkomsten voor de Europese producenten heeft beperkt en een groot aantal banen die van deze activiteit afhangen, heeft beschermd,

O.

overwegende dat de overeenkomst tot aanzienlijke tariefverlagingen (35 % tussen 2010 en 2017) voor invoer uit niet-ACS-landen leidt; overwegende dat de ACS- en EU-producenten zich daardoor ongetwijfeld aan de nieuwe realiteit van de internationale markt zullen moeten aanpassen,

1.

neemt nota van de overeenkomsten inzake de handel in bananen, en is verheugd over het einde van een van de technisch ingewikkeldste, politiek gevoeligste en commercieel belangrijkste juridische geschillen die ooit voor de WTO zijn gebracht;

2.

is van mening dat het bereikte akkoord een oplossing is, maar de rechtmatige belangen van alle partijen niet volledig met elkaar heeft kunnen verzoenen; vraagt de Commissie daarom zo spoedig mogelijk een effectbeoordeling voor te leggen van de gevolgen van de overeenkomsten voor de bananenproducerende ontwikkelingslanden en de Europese ultraperifere gebieden tot 2020;

3.

is verheugd dat de verbintenissen inzake markttoegang voor bananen die de EU met deze overeenkomst aangaat de definitieve verbintenissen zijn die zullen worden opgenomen in de slotakte van de volgende met succes afgeronde multilaterale onderhandelingsronde over landbouwproducten in het kader van de WTO (Doharonde);

4.

benadrukt dat de bereikte overeenkomst een stap voorwaarts is in de besprekingen in het kader van de Doharonde, maar slechts een beperkte stap, omdat de problemen die zich daar voordoen veel ruimer zijn dan het bananendossier;

5.

benadrukt dat zodra de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen gecertificeerd is, de hangende geschillen en alle eisen die tot 15 december 2009 door Latijns-Amerikaanse MBN-bananenleveranciers tegen de EU-handelsregeling voor bananen zijn ingesteld, beslecht zullen zijn;

6.

merkt op dat uit de cijfers voor 2010 blijkt dat de bananenprijzen voor de EU-consumenten stabiel zijn gebleven of zelfs licht zijn gestegen;

7.

benadrukt dat de EU haar invoertarief voor bananen uit Latijns-Amerika in de periode tot 2017 geleidelijk zal verlagen van 176 EUR per ton tot 114 EUR per ton, waarmee ze het voortbestaan van kleine en middelgrote producenten in de ACS-landen, de EU en haar ultraperifere regio's (waar de werkloosheidscijfers al tot de hoogste van de Unie behoren) in gevaar brengt;

8.

benadrukt dat de overeenkomsten inzake de handel in bananen het mogelijk maakt de bananensector los te koppelen van de onderhandelingen over „tropische producten” in het kader van de Doharonde; benadrukt dat de tarieven voor „tropische producten” weliswaar verder zullen worden verlaagd, maar dat de tariefverlagingen voor producten die aan „preferentie-erosie” onderhevig zijn en voor de ACS-landen van belang zijn, over een relatief langere termijn zullen worden gespreid ten opzichte van de algemene formule die bij de onderhandelingen wordt toegepast; benadrukt niettemin dat de overeenkomsten inzake de handel in bananen voor de ACS-landen waarschijnlijk geen aanvaardbaar akkoord over het dossier „tropische producten” en de erosie van hun voorkeursbehandeling zullen opleveren, aangezien de voorstellen die ten tijde van de bananenovereenkomsten zijn geformuleerd, reeds door een aantal grote opkomende economieën zijn verworpen, zoals blijkt uit de reacties van India en Pakistan op de bijeenkomst van de Algemene Raad van de WTO in december 2009;

9.

wijst erop dat de EU traditioneel in speciale tariefpreferenties voor bananen uit ACS-landen heeft voorzien; herinnert eraan dat een aantal WTO-leden herhaaldelijk de verenigbaarheid van deze voorkeursbehandeling met de WTO-regels hebben aangevochten; benadrukt dat verscheidene uitspraken van geschillenpanels, de beroepsinstantie en bijzondere arbiters van de WTO een wijziging van de bestaande regeling noodzakelijk maakten;

10.

betreurt dat de oorspronkelijke regionale aanpak niet kon worden behouden bij de onderhandelingen over de meerpartijenovereenkomst met de Andeslanden, waardoor Ecuador niet dezelfde tarieven geniet als Colombia en Peru;

11.

onderstreept dat bananen uit de ACS-landen sinds 2008 dankzij de huidige overeenkomsten rechtenvrije en contingentvrije toegang tot de EU hebben;

12.

benadrukt dat na parallelle besprekingen met de ACS-landen is overeengekomen dat de voornaamste bananenexporterende ACS-landen naast gewone EU-steun ook extra steun zullen ontvangen via een nieuw steunprogramma, de zogenoemde begeleidende maatregelen voor de bananensector („Banana Accompanying Measures”, BAM); benadrukt dat de BAM-steun wellicht ontoereikend is en gedurende te korte tijd wordt verleend om de ACS-bananenproducenten effectief te helpen zich aan de gevolgen van de wijzigingen in de invoerregeling van de EU aan te passen; vraagt de Commissie duidelijk aan te geven dat het om een aanvulling op de huidige ontwikkelingssteun gaat, en niet om een loutere bijdrage tot de nationale begroting die niet voor specifieke programma's zoals onderwijs en diversificatie bestemd kan worden; vraagt de Commissie met een nieuwe meerjarige financiële oplossing te komen;

13.

vraagt de Commissie achttien maanden voor de afloop van het programma een beoordeling van de BAM te verrichten; daarbij moeten aanbevelingen worden gedaan voor eventuele verdere maatregelen en de aard daarvan;

14.

verwerpt ten stelligste alle pogingen om het programma voor de bananenproducerende ACS-landen te financieren door herschikking van middelen uit de begrotingsonderdelen voor ontwikkelingssamenwerking;

15.

wijst erop dat het belangrijk is de BAM-middelen onder de landen te verdelen naar gelang van de verwachte verliezen qua export en productie van bananen, alsook het ontwikkelingsniveau van het land, gewogen indicatoren en de bananenhandel met de EU; benadrukt dat er moet worden gezorgd voor een goed evenwicht tussen de drie mogelijke soorten steun, die elkaar niet uitsluiten, namelijk steun om de bestaande productie efficiënter te maken, steun om de lokale toegevoegde waarde te verhogen, en steun voor diversificatie naast de bananenproductie;

16.

vraagt de EU en de ACS-landen maatregelen, waaronder meer hulp voor handel, voor te stellen om landen die sterk van bananen afhangen, te helpen hun economie te diversifiëren;

17.

onderstreept dat bananen in bepaalde ultraperifere gebieden van de EU, met name de Franse overzeese departementen Guadeloupe en Martinique, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, een van de voornaamste landbouwproducten zijn;

18.

beveelt aan rekening te houden met het feit dat de bananensector vanuit sociaaleconomisch oogpunt belangrijk is voor de ultraperifere gebieden en bijdraagt aan de economische en sociale samenhang door de inkomsten en de werkgelegenheid die hij oplevert, de economische activiteiten die hij voortbrengt en het effect qua instandhouding van een ecologisch en landschappelijk evenwicht dat de ontwikkeling van het toerisme bevordert;

19.

merkt op dat het POSEI-steunprogramma in 2006 is vastgesteld in het licht van het in de WTO overeengekomen tarief van 176 EUR per ton voor toegang tot de EU-markt, wat betekent dat er in de POSEI-begroting nog geen rekening is gehouden met het tarief in de WTO-overeenkomsten inzake de handel in bananen; moedigt de betrokken EU-autoriteiten aan om het steunpakket voor interne EU-producenten binnen het POSEI-budget op te trekken en verdere maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de EU-producenten, ondanks de tendens van liberalisering van de wereldhandel in bananen, op de markt kunnen blijven en hun traditionele activiteiten in stand kunnen houden;

20.

is van mening dat de producenten uit de ACS-landen, de EU en haar ultraperifere regio's aanzienlijk nadeel zouden kunnen ondervinden van de overeenkomsten inzake de handel in bananen; vraagt de Commissie de steun aan hen te verhogen en zo nodig tot 2020 te verlengen;

21.

merkt op dat de bananenteelt in de ultraperifere gebieden van de EU aan strengere sociale normen en milieunormen voldoet dan in de meeste Latijns-Amerikaanse landen; brengt onder de aandacht dat actieve stoffen zoals pesticiden in de ultraperifere gebieden in 20 tot 40 maal kleinere doses worden gebruikt dan in Zuid- en Midden-Amerika, en dat op fytosanitair gebied de meeste stoffen die bij Europese richtlijnen verboden zijn met het oog op de voedselveiligheid, op Zuid- en Midden-Amerikaanse plantages op ruime schaal worden gebruikt;

22.

merkt op dat in de recentste bilaterale overeenkomsten met bananenproducenten (de meerpartijenhandelsovereenkomst met Colombia en Peru en de associatieovereenkomst met Midden-Amerika) is overeengekomen dat de EU haar invoertarief voor bananen uit deze landen in de periode tot 1 januari 2020 geleidelijk zal verlagen tot 75 EUR per ton;

23.

merkt op dat de preferentiële marge van 39 EUR per ton die de overeenkomsten uiteindelijk zal opleveren het concurrentievermogen van de acht Andeslanden en Midden-Amerikaanse landen en de internationale ondernemingen die in de regio actief zijn, op de EU-markt aanzienlijk zal vergroten ten opzichte van andere exporteurs; benadrukt dat voor de landen die nu reeds bananen naar de EU exporteren, de voordelen na 2020 in het oog zullen springen, door zowel een grotere uitvoer als een hogere prijs voor hun bananen;

24.

benadrukt dat de andere MBN's die naar de EU exporteren (waarvan Ecuador veruit het belangrijkste is), alsook de ACS-landen en de minst ontwikkelde landen (MOL's) allemaal een afname van hun relatieve concurrentievermogen op de EU-markt ten opzichte van de ondertekenende landen zouden kunnen ondervinden;

25.

is van mening dat toegang tot de EU-markt alleen mag worden verleend aan producenten die de agenda voor waardig werk van de IAO alsook de mensenrechten en de milieuvoorschriften eerbiedigen;

26.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en van Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru, Venezuela, de Verenigde Staten en de ACS-landen.


(1)  PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 126.

(2)  PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 155.

(3)  PB C 296 E van 6.12.2006, blz. 123.

(4)  PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 244.

(5)  PB C 308 E van 16.12.2006, blz. 182.

(6)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 301.

(7)  PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 361.

(8)  PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 64.

(9)  PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 77.

(10)  PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 31.

(11)  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 101.

(12)  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 256.

(13)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0141.

(14)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0387.


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/6


Donderdag 3 februari 2011
De situatie in de Maghreb, met name in Tunesië

P7_TA(2011)0038

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over de situatie in Tunesië

2012/C 182 E/02

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de mensenrechten in Tunesië, en met name zijn resoluties van 29 september 2005 (1), 15 december 2005 (2) en 15 juni 2006 (3),

gezien de Euro-mediterrane associatieovereenkomst die in maart 1998 werd ondertekend tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en de Republiek Tunesië anderzijds,

gezien het beleid van de Unie op het gebied van de mensenrechten en de democratie in derde landen, door de Raad vastgesteld in december 2005,

gezien zijn resolutie van 14 februari 2006 (4) over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten,

gezien de mededeling van de Commissie van 4 december 2006 getiteld „De versterking van het Europese nabuurschapsbeleid” (COM(2006)0726),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Het Europees nabuurschapsbeleid: een balans - follow-upverslag Tunesië” (COM(2010)0207 - SEC(2010)0513),

gezien het actieprogramma Europese Unie-Tunesië,

gezien zijn resolutie over het beleid van de Europese Unie ten aanzien van mensenrechtenverdedigers (5), dat op 17 juni 2010 werd aangenomen,

gezien de verklaring van de Europese Unie na afloop van de achtste bijeenkomst van de Associatieraad EU-Tunesië op 11 mei 2010,

gezien de verklaringen van 13 januari en 17 januari 2011 van mevrouw Ashton, hoge vertegenwoordiger van de Unie, en van commissaris Füle over de situatie in Tunesië,

gezien de verklaring van 17 januari 2011 van de heer Buzek, Voorzitter van het Europees Parlement, over de situatie in Tunesië,

gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de massale betogingen, die in het gehele land hebben plaatsgevonden nadat Mohammed Bouazizi zichzelf op 17 december 2010 in brand had gestoken, op 14 januari 2011 tot het vertrek van president Ben Ali hebben geleid en het Tunesische volk in staat hebben gesteld zijn vrijheid te hervinden en een einde te maken aan het regime dat de thans afgezette president Ben Ali in 1987 had gevestigd,

B.

overwegende dat de vreedzame protestbeweging door de ordestrijdkrachten met geweld is onderdrukt waarbij meer dan honderd slachtoffers vielen,

C.

overwegende dat de EU niet in staat is een echt samenhangend en doeltreffend buitenlands beleid ten aanzien van haar partners te ontwikkelen; met name nota nemend van de zwakke samenwerkingsmechanismen tussen de EU en Tunesië en andermaal wijzend op het verzoek van het Europees Parlement om de mensenrechtenclausules in de associatieovereenkomsten systematisch vergezeld te laten gaan van een mechanisme om deze clausules daadwerkelijk toe te passen, overwegende dat het derhalve noodzakelijk is het huidige nabuurschapsbeleid te herzien,

D.

overwegende dat Tunesië er in de conclusies van de Associatieraad van 11 mei 2010 aan wordt herinnerd dat de hervorming van het rechtswezen van wezenlijk belang is voor een daadwerkelijke toenadering tot de Europese Unie, evenals pluralisme en democratische participatie, de vrijheid van meningsuiting en van vereniging en de bescherming van de voorvechters van de mensenrechten; overwegende dat de Tunesische autoriteiten geen enkele van deze verbintenissen zijn nagekomen,

E.

overwegende dat Tunesië en de Europese Unie werkten aan de opstelling van een actieprogramma voor de periode 2011-2016; overwegende dat dit proces van beide partners meer inzet vergt op alle gebieden, met name op dat van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden,

F.

overwegende dat de hoop op een stabiele democratie die door de val van het autoritaire regime in Tunesië is gewekt, ertoe kan bijdragen dat andere volkeren dezelfde idealen verwezenlijken,

1.

betuigt zijn solidariteit met het Tunesische volk dat, gedreven door een gewettigd verlangen naar democratie en de eis van betere sociale omstandigheden en meer werkgelegenheid, zijn land naar een historische politieke ommekeer heeft gevoerd; looft in dit verband de moed en vastberadenheid van het Tunesische volk tijdens de betogingen en betuigt zijn medeleven aan de families van de slachtoffers en zijn solidariteit aan degenen die gewond zijn geraakt;

2.

veroordeelt de onderdrukking en het buitensporige geweld waarvan de ordestrijdkrachten zich hebben bediend; is daarentegen ingenomen met de houding van het leger, dat geweigerd heeft op de betogers te schieten; dringt aan erop aan een onafhankelijk onderzoek te openen naar de dodelijke incidenten en het buitensporige gebruik van geweld in de afgelopen weken, alsmede naar gevallen van corruptie, en vervolgens de verantwoordelijken te dagvaarden;

3.

acht het belangrijk dat alle politieke, sociale, burgerlijke en democratische krachten in Tunesië volledig vertegenwoordigd zijn, omdat de overgangsregering alleen dan het vertrouwen van de bevolking en de nodige legitimiteit zal genieten om de verkiezingen en de overgang naar democratie te kunnen voorbereiden;

4.

betuigt zijn krachtdadige steun voor het democratische proces; onderstreept dat het belangrijk is de nodige voorwaarden te scheppen voor het houden van verkiezingen - met voldoende tijd voor alle oppositiebewegingen en alle media om zich op nationaal niveau te organiseren - voor een nieuwe nationale vergadering die belast wordt met het opstellen van een democratische grondwet waarin het evenwicht tussen de uitvoerende en de wetgevende macht en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in acht worden genomen; wenst dat alle democratische krachten die zich ertoe verbinden het pluralisme, de gewetensvrijheid en de democratische machtswisseling te zullen respecteren, aan deze verkiezingen kunnen deelnemen; is in dit verband verheugd over de opheffing van het ministerie van Informatie en de waarborging van de vrijheid van meningsuiting;

5.

is ingenomen met het wetsontwerp over algehele amnestie waardoor de vrijlating van politieke gevangenen, de terugkeer van tegenstanders van het regime, de erkenning van alle oppositiepartijen en de mogelijkheid voor niet-gouvernementele organisaties zich te laten registreren mogelijk moeten worden;

6.

verzoekt om de onmiddellijke toepassing door de EU van de besluiten om de onrechtmatig verkregen bezittingen van de familie van Ben Ali en haar entourage te blokkeren; is verheugd over de aankondiging van de autoriteiten dat de roerende en onroerende goederen van de RCD-partij aan de staat zullen worden teruggegeven;

7.

steunt de instelling van drie commissies, elk voorgezeten door onafhankelijke en geachte persoonlijkheden, voor respectievelijk de hervorming van de instellingen en van de wetten op de instellingen, de bestrijding van corruptie en de gebeurtenissen na 17 december 2010; onderstreept het feit dat deze commissies hun werkzaamheden in alle onafhankelijkheid moeten kunnen verrichten en over een daadwerkelijke enquêtebevoegdheid moeten kunnen beschikken; acht het noodzakelijk dat deze commissies, voorzover zij dit wensen, kunnen profiteren van de expertise en de ondersteuning van het Hoge Commissariaat voor de mensenrechten en de relevante VN-mechanismen;

8.

verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU zich in te zetten voor de oprichting van een task force waaraan het Europees Parlement deelneemt en die tot taak heeft in te gaan op de behoeften inzake de begeleiding van de overgang naar de democratie, zoals die zijn geformuleerd door de drijvende krachten achter de democratische veranderingen, met name voor wat betreft de voorbereiding van vrije en democratische verkiezingen, steun voor de oprichting van politieke partijen en voor de opkomst van onafhankelijke media, alsook de wederopbouw van een transparant staatsapparaat dat onafhankelijk is van de politieke macht, en van een rechtvaardige en onafhankelijke rechtspraak;

9.

verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU/vicevoorzitter van de Commissie de aanstaande verkiezingsprocedure te steunen door een verkiezingswaarnemingsmissie naar Tunesië te sturen;

10.

verzoekt de Raad, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de EU derhalve klaar te staan om de middelen voor de diverse financiële samenwerkingsinstrumenten EU-Tunesië te herschikken en indien nodig te verhogen;

11.

verzoekt de Commissie en de EIB te overwegen om Tunesië te steunen door middel van leningen tegen een gunstig rentetarief, ten einde de Tunesische economie in staat te stellen zich te diversifiëren en aan de Tunesische jongeren uitzicht op geschoold werk te bieden, in het kader van een daadwerkelijk ontwikkelingscontract dat plaatselijke en buitenlandse productieve investeringen bevordert;

12.

verzoekt de Commissie om de steun en de hulp die het Europees maatschappelijk middenveld aan de Tunesische maatschappij, in het bijzonder mensenrechtenverenigingen en vakbonden, kan bieden, te bevorderen, ook financieel;

13.

dringt er bij de Europese Unie op aan lering te trekken uit het Tunesische voorbeeld en haar beleid ter ondersteuning van de democratie en de mensenrechten te herzien door een mechanisme op te zetten voor de uitvoering van de mensenrechtenclausule in alle overeenkomsten met derde landen; dringt erop aan dat bij de herziening van het nabuurschapsbeleid voorrang wordt verleend aan de criteria met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechtspraak, de eerbiediging van de fundamentele vrijheden, de pluriformiteit van de media, de persvrijheid en de bestrijding van corruptie; dringt aan op een betere coördinatie met de overige beleidsmaatregelen van de Unie ten aanzien van deze landen;

14.

is van mening dat de bestrijding van corruptie en de versteviging van de rechtstaat in derde landen basiscriteria zijn om tegemoet te komen aan de verwachtingen van de bevolking en om buitenlandse investeringen aan te trekken;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de EU, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering en de overgangsregering en het parlement van Tunesië.


(1)  PB C 227 E van 21.9.2006, blz. 618.

(2)  PB C 286 E van 23.11.2006, blz. 495.

(3)  PB C 300 E van 9.12.2006, blz. 480.

(4)  PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 107.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0226.


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/9


Donderdag 3 februari 2011
Initiatief inzake een tuberculosevaccin

P7_TA(2011)0039

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het „Tuberculosis Vaccine Initiative” (TBVI), een concrete toepassing van de 2020-strategie om millenniumdoelstelling 6 te verwezenlijken en tuberculose uit te bannen vóór 2050

2012/C 182 E/03

Het Europees Parlement,

gezien de millenniumontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties die als doel hebben vóór 2015 de toename van tuberculose te stoppen en het aantal gevallen van de ziekte terug te dringen,

gezien het „Tuberculosis Vaccine Initiative” (TBVI), een onafhankelijke organisatie zonder winstoogmerk en de enige pan-Europese organisatie van dit type, die in het leven is geroepen met steun van de Commissie, die de dringend noodzakelijk ontwikkeling van nieuwe vaccins steunt en zijn steun en ervaring inbrengt binnen een geïntegreerd Europees netwerk,

gezien de Lissabon-strategie, die de vorming van een Europese ruimte voor onderzoek en innovatie beoogt, het Europa van de innovatie EU 2020, en het vlaggenschipinitiatief Europa 2020 voor innovatie,

gezien het WHO-programma „Stop tuberculose”, met als doel het aantal gevallen van tuberculose en het aantal sterftegevallen als gevolg van de ziekte vóór 2015 met 50 % te verminderen ten opzichte van 1990 en de ziekte vóór 2050 volledig uit te roeien,

gezien het verslag van de WHO met als titel „Multidrug and extensively drug-resistant TB (M/XDR-TB): 2010 global report on surveillance and response” (WHO/HTM/TB/2010.3) over de zorgwekkende opmars van stammen die niet of nauwelijks meer op behandeling reageren,

gezien de verklaring die op 22 oktober 2007 in Berlijn over tuberculose is afgelegd tijdens het Europese ministersforum van de WHO (The Berlin Declaration on Tuberculosis – All Against Tuberculosis, EUR/07/5061622/5, WHO European Ministerial Forum, 74415),

gezien het verslag van de EASAC (European Academies Science Advisory Council), waarin de kosten van alleen al de behandeling van tuberculose in de Europese Unie worden geraamd op 2 miljard EUR per jaar (EASAC Policy report 10, maart 2009, ISBN: 9789-0-85403-746-9),

gezien de vergadering van het Wereldfonds voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria die in oktober 2010 in New York is gehouden,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 oktober 2010 over de gezondheidsstelsels in de landen van Afrika ten zuiden van de Sahara en de volksgezondheid in de wereld (1),

gelet op artikel 115, lid 5, artikel 110, lid 4,van zijn Reglement,

A.

overwegende dat toegang tot gezondheidszorg als recht erkend is in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en dat de regeringen moeten voldoen aan hun verplichting om gezondheidsdiensten beschikbaar te stellen aan hun bevolking,

B.

overwegende dat geneesmiddelen niet gelijkgesteld mogen worden met zuiver commerciële producten,

C.

overwegende dat het aantal gevallen van tuberculose op dit moment, vier jaar vóór het verstrijken van de datum voor het bereiken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, ondanks de geboekte vooruitgang nog steeds zorgwekkend is,

D.

overwegende dat tuberculose nog steeds een van de voornaamste doodsoorzaken in de wereld is, en dat deze aandoening verantwoordelijk is voor de dood van bijna 2 miljoen mensen per jaar,

E.

overwegende dat ook de vermindering van de kindersterfte en de verbetering van de gezondheidssituatie van moeders tot de millenniumontwikkelingsdoelstellingen behoren,

F.

overwegende dat het TBVI-initiatief, als het in dienst wordt gesteld van mensen met tuberculose overal ter wereld, in het bijzonder in de minst ontwikkelde landen, een concrete toepassing van de 2020-strategie kan worden en zo de strategische onafhankelijkheid van de EU in de strijd tegen tuberculose en andere overdraagbare ziekten kan versterken,

G.

overwegende dat gestreefd wordt naar een investering van 3 % van het BBP in O&O (COM(2010)2020 en COM(2010)0546) ondanks de krappe begrotingsmiddelen,

H.

overwegende dat tropische ziekten als malaria, tuberculose en de slaapziekte ieder jaar miljoenen slachtoffers maken, in het bijzonder door de toenemende resistentie van deze ziekten (epidemieën van meervoudig resistente en zelfs extreem medicijnresistente ziekten vormen een ernstig probleem) en het gebrek aan behandeling als gevolg van het feit dat het onderzoek is gestaakt om de eenvoudige reden dat het in commercieel opzicht niet loont,

I.

overwegende dat tuberculose een schrijnend voorbeeld is van de ongelijke situatie van volkeren, gezien het feit dat deze ziekte in de geïndustrialiseerde landen vrijwel is uitgeroeid,

J.

overwegende dat tuberculose, als deze in combinatie met hiv/aids optreedt, een zeer ernstige ziekte is,

K.

overwegende dat naar de meest veronachtzaamde ziekten die alleen in ontwikkelingslanden voorkomen momenteel niet voldoende onderzoek wordt verricht,

L.

overwegende dat het succes van de „verticale” fondsen voor de bestrijding van specifieke ziekten zoals aids, malaria en tuberculose niet mag leiden tot een vermindering van de zogenaamde „horizontale” middelen voor basisinfrastructuur op het gebied van gezondheidszorg,

M.

overwegende dat de gezondheidszorg in de meeste ontwikkelingslanden verre van toereikend is om in de behoeften van de bevolking te voorzien,

N.

overwegende dat de slechte gezondheidstoestand zowel het gevolg is van de slechte beschikbaarheid van gezondheidszorg (gebrek aan structuur en personeel, maar ook ontbrekende volksgezondheidsstelsels) als van behandelingen,

1.

onderstreept dat alleen een programma voor grootschalige vaccinatiecampagnes kan leiden tot de verwezenlijking van millenniumdoelstelling 6 na 2015 en vooral tot de uitroeiing van tuberculose vóór 2050;

2.

is van mening dat vaccins een essentieel wapen vormen in de strijd tegen tuberculose, in combinatie met betere tests om de infectie vast te stellen (die betrouwbaar en betaalbaar zijn) en doeltreffender diagnoses en behandelingen, hetgeen betekent dat het onderzoek ingrijpend moet worden aangepast en meer middelen op lange termijn nodig zijn;

3.

vraagt de Europese Commissie innoverende financieringsmogelijkheden te onderzoeken, zoals een financiële waarborg van de lidstaten en/of de EU waarmee bij de Europese Investeringsbank middelen kunnen worden vrijgemaakt voor het TBVI-initiatief om ervoor te zorgen dat financiering beschikbaar is voor onderzoek naar veronachtzaamde en commercieel weinig interessante ziekten in ontwikkelingslanden;

4.

wijst er nogmaals op dat het farmaceutisch onderzoek zich veel sterker zou moeten richten op dodelijke ziekten zoals tuberculose;

5.

onderstreept dat een geïntegreerde aanpak gebaseerd op verticale programma's voor de bestrijding van ziekten als aids, malaria en tuberculose en de consolidering van de stelsels voor basisgezondheidszorg beter zou inspelen op de behoeften van de bevolking in ontwikkelingslanden;

6.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun financieringstoezeggingen na te komen en het nodige te doen om ervoor te zorgen dat de middelen voor gezondheidszorg ook de armsten in de ontwikkelingslanden bereiken; herinnert eraan dat de meest afgelegen gebieden dringend openbare gezondheidsdiensten nodig hebben;

7.

is van mening dat vaccinatie tegen tuberculose bij voorkeur moet plaatsvinden in consultatiebureaus en klinieken in ontwikkelingslanden en dringt dan ook aan op het herstel van de openbare diensten voor gezondheidszorg; is van mening dat de Europese hulp vooral gericht moet zijn op het ondersteunen van de inspanningen van de ontwikkelingslanden zelfs om hun capaciteiten op het gebied van personeel, instellingen en infrastructuur te verbeteren;

8.

benadrukt dat de toegang tot drinkwater en evenwichtige voeding eerste vereisten zijn voor een goede gezondheid van de bevolking; benadrukt dan ook de horizontale dimensie van gezondheid evenals het feit dat een verbetering van de levensomstandigheden bijdraagt aan een hogere levensverwachting en aan de bestrijding van armoede en tuberculose;

9.

verzoekt de Europese Unie en de ontwikkelingslanden de vrije toegang tot de gezondheidszorg te bevorderen;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten, het leidinggevend personeel van de TBVI-stichting en de Wereldgezondheidsorganisatie.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0355.


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/12


Donderdag 3 februari 2011
Afvalcrisis in Campanië

P7_TA(2011)0041

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over de afvalcrisis in Campanië

2012/C 182 E/04

Het Europees Parlement,

gelet op Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 over afvalstoffen (1), in het bijzonder artikel 4,

gelet op Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 over gevaarlijke afvalstoffen (2), in het bijzonder artikel 2,

gelet op Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (3), in het bijzonder artikel 11 en bijlage II,

gelet op de herziene kaderrichtlijn betreffende afvalstoffen (2008/98/EG) (4), in het bijzonder de artikelen 17 en 18,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 november 2003 over het voortgangsverslag inzake Richtlijn 75/442/EEG (kaderrichtlijn betreffende afvalstoffen) (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 september 1998 over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de richtlijnen betreffende het beheer van afvalstoffen (6),

gezien het werkdocument over de fact-findingmissie van de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement naar Campanië van 28 t/m 30 april 2010 (7),

gelet op wet 123/2008 van de Italiaanse Republiek van 14 juli 2008,

gelet op Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (8),

gezien de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in zaak C-135/05 van 26 april 2007,

gezien de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in zaak C-297/08 van 4 maart 2010,

gelet op de artikelen 191 en 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van de burgers in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu, in het bijzonder artikel 2 (9),

gelet op het Verdrag van Aarhus,

gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de afvalstoffencrisis in de provincie Campanië het meest complexe hoofdstuk is in een geschiedenis van slecht beheer van afvalstoffen in een groot aantal regio's van Italië, waaronder Lazio, Calabrië en Sicilië en dat in de jaren 90 een afvalstoffencrisis is geconstateerd en regeringscommissarissen met speciale bevoegdheden en fondsen zijn aangesteld,

B.

overwegende dat met het Italiaanse wetsbesluit nr. 195 van 31 december 2009 de crisissituatie voor beëindigd werd verklaard en het beheer van afvalstoffen is gedelegeerd aan de provinciale autoriteiten,

C.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement op 5 oktober 2010 goedkeuring heeft gehecht aan een werkdocument over de fact-findingmissie naar Campanië van 28 tot en met 30 april 2010, die tot stand kwam nadat door de jaren heen een groot aantal verzoekschriften met betrekking tot problemen bij het beheer van afvalstoffen in die regio waren ingediend,

D.

overwegende dat de crisis van de zomer van 2007 kort na de goedkeuring van het verslag over de fact-findingmissie door de Commissie verzoekschriften gevolgd werd door een nieuwe crisis en dat opnieuw de noodtoestand werd afgekondigd; overwegende dat de daaropvolgende aankondiging van buitengewone maatregelen, zoals de aanleg van nieuwe stortplaatsen, gevolgd werd door grootschalige protesten,

E.

overwegende dat de aanvankelijke oplossing van het produceren van ecobalen en organisch afval uiteindelijk op niet correcte wijze plaatsvond, waardoor een situatie ontstond waarbij de balen afval niet konden worden verwijderd; overwegende dat zich ten gevolg van het feit dat de afvalstoffen niet worden gefilterd of gesorteerd nu naar schatting meer dan zeven miljoen ton ecobalen van inferieure kwaliteit hebben opgehoopt,

F.

overwegende dat de eerste verbrandingsoven in Acerra pas in maart 2010 in gebruik werd genomen en dat de werking ervan bovendien moeilijk verloopt vanwege het ontbreken van adequate infrastructuur voor het scheiden en verwerken van afvalstoffen en dat er onverminderd zorgen bestaan in verband met de toxische as die bij de verbranding vrijkomt,

G.

overwegende dat bij het reduceren van de totale hoeveelheid afval en het recycleren van huishoudelijk afval nauwelijks vooruitgang is geboekt, en dat huishoudelijk en ander afval nog altijd ongesorteerd wordt gestort, waarbij het soms gemengd wordt met verschillende soorten industrieel afval,

H.

overwegende dat veel stortplaatsen tot gebieden van strategisch belang zijn uitgeroepen en er voor burgers, hun burgemeesters en lokale autoriteiten met inbegrip van de politie derhalve geen mogelijkheid bestaat om na te gaan wat er precies wordt gestort,

I.

overwegende dat het hoofdkenmerk van het omgaan met de afvalcrisis bestaat uit afwijking van verordeningen en controles, o.m. bij voorbeeld vrijstelling van milieueffectrapportage en wetgeving inzake openbare aanbestedingen, overwegende dat er opdracht is gegeven tot instelling van een stelsel van commissarissen met de bevoegdheid te bepalen waar de fabrieken, stortplaatsen en verbrandingsinstallaties moeten komen en welke bedrijven worden gecontracteerd, zonder de verplichting de plaatselijke autoriteiten en bewoners van de genomen beslissingen op de hoogte te stellen; overwegende dat het beheer van afval door crisiscommissarissen zwaar onder kritiek ligt en dat er vervolgens juridische procedures op gang zijn gebracht en dat het momenteel door een groot deel van de bevolking veeleer als deel van het probleem dan als oplossing wordt ervaren door zijn gebrek aan doorzichtigheid en het ontbreken van institutionele controles,

J.

overwegende dat burgers volgens het Verdrag van Aarhus het recht hebben te worden geïnformeerd over de stand van zaken op hun eigen grondgebied en dat de autoriteiten verplicht zijn informatie te verschaffen en de burgers te stimuleren zich verantwoordelijk te gaan gedragen; overwegende dat de lidstaten er krachtens Richtlijn 2003/35/EG voor moeten zorgen dat de burger in een vroeg stadium daadwerkelijk in de gelegenheid wordt gesteld te participeren in de opstelling en wijziging of herziening van de te ontwikkelen plannen of programma's,

K.

overwegende dat burgers die tegen deze situatie protest aantekenden of alternatieve benaderingen trachtten voor te stellen, onvoldoende aandacht kregen; overwegende dat nationale politieke instanties afvallocaties en de verbrandingsinstallatie te Acerra onder strikt beheer van het leger plaatsen; overwegende dat er onlangs bij demonstraties hiertegen enkele aanhoudingen zijn verricht;. de verhoudingen tussen burgers en instanties zijn kennelijk aangetast naarmate de ontevredenheid onder de burgers mettertijd groeit,

L.

overwegende dat de Commissie in 2007 heeft besloten de betaling van 135 miljoen EUR als bijdrage uit de financieringsperiode 2006-2013 voor afvalgerelateerde projecten en van een verder bedrag van 10,5 miljoen EUR uit de financieringsperiode 2000-2006 op te schorten totdat de commissarissenstructuur wordt afgeschaft,

M.

overwegende dat in de meeste steden nauwelijks vooruitgang is geboekt op het gebied van afvalbeperking en hergebruik van huishoudelijk afval, merkwaardig genoeg is in sommige steden aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de scheiding en inzameling van huishoudelijk afval, overwegende dat de afvalstoffencyclus thans nog in grote mate op storting en verbranding berust, wat niet strookt met de richtsnoeren van de nieuwe kaderrichtlijn betreffende afvalstoffen (2008/98/EG); overwegende dat momenteel een afvalbeheerprogramma wordt geanalyseerd op naleving van de beginselen van de afvalwetgeving van de EU, eerbiediging van de behandelingshiërarchie en het veilig gebruik van stortplaatsen of verbranding,

N.

overwegende dat de kwaliteit van het huishoudafval en het storten van gevaarlijk afval op illegale stortplaatsen niet worden gecontroleerd en overwegende dat het feit dat gevaarlijke afvalstoffen worden vermengd en/of samen met huishoudafval of organisch afval worden verwijderd en de omstandigheid dat er niet voldoende aandacht is besteed aan geologische en hydrologische factoren toen een besluit over de locatie van stortplaatsen op plaatsen als Chiaiano werd genomen, heeft geleid tot een groot risico van vervuiling van de nabijgelegen grond en grondwaterbronnen; overwegende dat dit een schending betekent van de artikelen 17 en 18 van de kaderrichtlijn betreffende afvalstoffen, evenals van de richtlijn betreffende stortplaatsen,

O.

overwegende dat het Hof van Justitie in zijn arrest van 26 april 2007 in zaak C-135/05 heeft verklaard dat de Italiaanse republiek niet heeft voldaan aan haar verplichtingen overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving, doordat zij heeft nagelaten alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om er met name voor te zorgen dat afval wordt gerecycleerd of opgeruimd zonder dat dit gevaren oplevert voor de menselijke gezondheid en zonder dat gebruik wordt gemaakt van processen of methoden die het milieu schade kunnen toebrengen en door o.m. het achterlaten, storten of ongestuurd opruimen van afval te verbieden, overwegende dat het Hof van Justitie in zijn recente uitspraak van 4 maart 2010 in zaak C-297/08 heeft bepaald dat de Italiaanse Republiek, doordat zij heeft verzuimd alle noodzakelijke maatregelen voor de regio Campanië te nemen, zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2006/12/EG,

P.

overwegende dat de Commissie met betrekking tot het arrest van het Hof van Justitie geen definitieve versie heeft ontvangen van het afvalbeheerprogramma van de regio Campanië, het Parlement heeft echter kennis genomen van een na de uiterste datum van 31 december 2010 ingediend conceptprogramma voor afvalbeheer,

Q.

overwegende dat dit Parlement in zijn resolutie van 16 september 1998 over de toepassing van richtlijnen inzake afvalbeheer reeds heeft aangedrongen op het stelselmatig starten van inbreukprocedures tegen lidstaten die niet voldoen aan alle bepalingen in deze richtlijnen en op het aanbieden aan het Hof van Justitie van een driemaandelijkse lijst van lidstaten die in gebreke blijven, met inbegrip van een lijst van zaken waarin het Hof reeds arrest heeft gewezen en een lijst van door het Hof opgelegde boetes, en dat het in zijn resolutie van 19 november 2003 over een verslag naar aanleiding van de kaderrichtlijn afval heeft verzocht om gedegen en consequente controle en coördinatie van de tenuitvoerlegging van de vigerende afvalwetgeving,

1.

dringt erop aan dat met spoed een duurzame oplossing wordt gevonden die aan de criteria van de EU voldoet, namelijk de uitvoering van een afvalstoffenbeheerplan waarbij, overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG, de eerbiediging van de afvalstoffencyclus het hoofdfundament vormt; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de stand van zaken, o.m. een programma voor afvalbeheer en naleving van het arrest van het Hof van 4 maart 2010 en EU-regelgeving;

2.

wijst erop dat in Campanië alleen aan de EU-wetgeving betreffende afvalstoffen kan worden voldaan indien hard wordt gewerkt aan het reduceren van de totale hoeveelheid afvalstoffen en middels de terbeschikkingstelling van de geëigende infrastructuur de nadruk wordt gelegd op preventie, reductie, hergebruik en recyclage van afvalstoffen, en is van oordeel dat in deze overwegend agrarische regio meer de nadruk moet worden gelegd op hergebruik van organische afvalstoffen; beveelt aan dat de gegevens worden geverifieerd en dat een systeem van uitwisseling van optimale werkmethoden wordt verwezenlijkt;

3.

is van oordeel dat de vaststelling door de Italiaanse autoriteiten van langlopende uitzonderingsmaatregelen, waaronder de benoeming van speciale commissarissen en de uitroeping van stortplaatsen tot gebieden van strategisch belang en de plaatsing ervan onder controle van het leger, contraproductief is geweest en vreest dat het gebrek aan transparantie bij het beheer van afvalstoffen van de kant van de overheden de toegenomen betrokkenheid van georganiseerde criminele groepen bij zowel het officiële beheer van afvalstoffen in de regio, als het illegaal storten van industrieel afval eerder heeft vergroot dan verkleind; verzoekt de verschillende bevoegde autoriteiten dan ook veel meer openheid aan de dag te leggen;

4.

onderstreept dat het belangrijk is te werken aan het herwinnen van vertrouwen door middel van een gestructureerde dialoog tussen de burgers en de verschillende overheden, alsmede tussen de verschillende bestuurslagen onderling, in een gestructureerd kader; betreurt het feit dat een aantal burgers dat op vreedzame wijze tegen de aanleg van nieuwe stortplaatsen heeft geprotesteerd door de autoriteiten in staat van beschuldiging zijn gesteld en het geweld dat veiligheidskrachten tegen hen hebben gebruikt; is ervan overtuigd dat een duurzame oplossing voor de afvalproblemen waarmee de regio wordt geconfronteerd in de loop van de tijd alleen zal worden gevonden door de burgers actief bij het gehele proces te betrekken en door hen voor te lichten;

5.

wijst er nogmaals op dat de Commissie momenteel structuurfondsen achterhoudt die voor Campanië bestemd zijn, en dat deze fondsen pas worden vrijgegeven als het afvalbeheerprogramma daadwerkelijk overeenstemt met de EU-wetgeving;

6.

vestigt de aandacht op het feit dat op een aantal locaties, in het bijzonder Taverna del Ré, zeven miljoen ton ecobalen liggen opgeslagen, waarvan de inhoud momenteel wordt gecontroleerd, en onderstreept nog eens hoe belangrijk het is dat voorrang wordt gegeven aan verwijdering en opruiming hiervan nadat eerst de exacte inhoud is vastgesteld; dringt erop aan dat bij de verwijdering van de ecobalen de meest geschikte methode wordt gevolgd en dat deze verwijdering moet plaatsvinden in het kader van het afvalstoffenbeheersplan, waarbij voor iedere behandeling duidelijke locaties worden aangewezen en waarbij legale praktijken worden toegepast;

7.

constateert dat met spoed aandacht moet worden besteed aan het openlijk en illegaal storten van gemengd en ongeïdentificeerd afval vlak bij de Ferandelle-locatie en dringt erop aan dat het afvalbeheer aan strikte controles wordt onderworpen; herinnert de bevoegde autoriteiten eraan dat zij, in volledige overeenstemming met de GPBV-richtlijn (2010/75/EU), de behandeling van de specifieke soorten industrieafval ongeacht de herkomst aan strikte controles moeten onderwerpen; wijst er ook op dat er speciale locaties dienen te worden aangewezen die voldoen aan de bepalingen van de EU-richtlijnen, zodat een passende infrastructuur voor industrieel, speciaal en giftig afval wordt ontwikkeld; verzoekt om een verklaring waarom de geplande locatie voor storting van organisch afval zo weinig wordt gebruikt en wenst dat deze operationeel wordt mits zij voldoet aan de criteria in de richtlijn betreffende afvalbeheer; en dringt derhalve aan op toezicht op stortplaatsen die zonder de juiste vergunning door particulieren worden beheerd en op de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de EU-regelgeving wordt nageleefd;

8.

betreurt het feit dat in natuurbeschermingsgebieden in het nationale park Vesuvio stortplaatsen zijn geopend, zoals in Terzigno; is sterk gekant tegen alle plannen tot uitbreiding van deze stortplaatsen en verwelkomt het besluit om geen tweede stortplaats in Terzigno (Cava Vitiello) te openen;

9.

wijst erop dat de Commissie heeft verklaard dat het openen van stortplaatsen in Natura 2000-gebieden als zodanig geen schending van het EU-recht inhoudt en wijst er tevens op dat dergelijke plaatsen reeds zijn aangewezen of in gebruik zijn in nationale natuurgebieden, Natura 2000-gebieden, alsmede in UNESCO-erfgoedlocaties, een en ander in volledige overeenstemming met het EU-recht; betwijfelt of dit milieu- of gezondheidsrisico's met zich meebrengt; is van mening dat stortplaatsen in natuurgebieden of culturele locaties onverenigbaar zijn met het milieurecht; verzoekt de Commissie het afvalrecht van de EU zodanig aan te passen dat stortplaatsen in Natura 2000-gebieden categorisch worden verboden; stelt de Commissie voor het Hof van Justitie om een gerechtelijk bevel te vragen als de bestaande stortplaatsen in natuurgebieden worden uitgebreid of als nieuwe stortplaatsen in Natura 2000-gebieden worden geopend;

10.

dringt er bij de Italiaanse regering op aan in deze kwestie overeenkomstig de EU-wetgeving te handelen en meer in het bijzonder te voldoen aan de twee meest recente arresten van het Europese Hof van Justitie, de hand te houden aan de door de Commissie bepaalde termijnen voor naleving, en alle beschreven schendingen van de EU-wetgeving te corrigeren, waarbij opnieuw wordt herinnerd aan de verplichting om maatregelen te nemen die moeten waarborgen dat op alle niveaus aan de EU-regelgeving wordt voldaan;

11.

verzoekt de Commissie alles te doen wat in haar vermogen ligt om er – bij voorbeeld door middel van stelselmatige inspecties - op toe te zien dat de bevoegde autoriteiten in Italië er daadwerkelijk voor zorgen dat afvalstoffen op de juiste wijze worden verzameld, gescheiden en behandeld en dat de regionale autoriteiten een geloofwaardig plan voorleggen; verzoekt de Commissie een delegatie van het Europees Parlement te betrekken bij de inspecties;

12.

benadrukt dat het de taak van de Italiaanse autoriteiten is om een afvalcyclus op te zetten en toe te passen; is van oordeel dat de lasten van het schoonmaken van de stortplaatsen in Campanië, die als gevolg van het storten van verschillende soorten afval zijn verontreinigd, niet door de belastingbetaler moeten worden gedragen, maar - overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt” - door degenen die voor de verontreiniging verantwoordelijk zijn;

13.

stelt vast dat Italië vóór de uiterste datum van 26 december 2010 geen kennis heeft gegeven van de omzetting van richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, maar verwacht van Italië dat het zich volledig aan de richtlijn zal houden en sancties zal toepassen naar aanleiding van de met afvalstoffen verband houdende misdrijven die in de richtlijn zijn opgenomen, ook tegen rechtspersonen, wanneer aan de voorwaarden daarvoor is voldaan;

14.

verzoekt de Commissie de ontwikkeling in het oog te houden en gebruik te maken van de haar toegekende bevoegdheden, o.m. door verder op te treden met het oog op geldboetes (Artikel 260 VWEU) om zo ervoor te zorgen dat de instanties in Campanië zich onverwijld houden aan het desbetreffende arrest van het Hof, en dit in aansluiting op de uitspraak van het Hof in het arrest van 12 juli 2005 in zaak C-304/02 Commissie/Frankrijk [2005] Jur. I-6263, door er met name op toe te zien dat de bestaande stortplaatsen voldoen aan de EU-wetgeving;

15.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regering en de kamers van het Parlement van Italië.


(1)  PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39.

(2)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.

(3)  PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

(4)  PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.

(5)  PB C 87 E van 7.4.2004, blz. 400.

(6)  PB C 313 van 12.10.1998, blz. 99.

(7)  PETI_DT(2010)442870.

(8)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28.

(9)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/16


Donderdag 3 februari 2011
Coördinatie van het kankeronderzoek in de Europese Unie

P7_TA(2011)0042

Verklaring van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over meer coördinatie van het kankeronderzoek in de Europese Unie

2012/C 182 E/05

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 123 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat kanker nog steeds de belangrijkste doodsoorzaak in Europa is; dat kankeronderzoek hoofdzakelijk op nationaal niveau plaatsvindt en dat de benaderingen in de diverse EU-lidstaten versnipperd, uiteenlopend en verschillend zijn, en dat er dus behoefte is aan coördinatie op EU-niveau,

B.

overwegende dat het dringend noodzakelijk is om autonome samenwerking en coördinatie van het onderzoek te bevorderen,

1.

verzoekt de Commissie te zorgen voor meer coördinatie, samenwerking en coherentie bij de pan-Europese, nationale, regionale en lokale activiteiten in verband met kankeronderzoek, ten einde overlappingen te voorkomen en ervoor te zorgen dat het accent ligt op behandelingsbehoeften waarin nog niet is voorzien;

2.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het kankeronderzoek naar behoren in kaart wordt gebracht, dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn en dat er meer wordt samengewerkt;

3.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een alomvattende kankeronderzoekstrategie te ontwikkelen die gebaseerd is op een matrix waarbij bijvoorbeeld transnationaal onderzoek en diagnose de horizontale lijnen vormen, terwijl de verticale lijnen betrekking hebben op bijvoorbeeld onderzoek op het gebied van preventie, screening, levenskwaliteit en behandeling;

4.

verzoekt de Commissie het Europees partnerschap voor kankerbestrijding te gebruiken voor het organiseren van verschillende onderzoekswerkgroepen;

5.

roept op tot bevordering van partnerschappen met patiëntengroeperingen, opdat hun specifieke expertise en kennis wordt benut om sneller vooruitgang te kunnen boeken bij het onderzoek;

6.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars (1), te doen toekomen aan de parlementen van de lidstaten.


(1)  De lijst van ondertekenaars is gepubliceerd in bijlage 4 bij de notulen van 3 februari 2011 (P7_PV(2011)02-03(ANN4)).


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Donderdag 3 februari 2011

22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/18


Donderdag 3 februari 2011
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Tamás Deutsch

P7_TA(2011)0029

Besluit van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Tamás Deutsch (2010/2123(IMM))

2012/C 182 E/06

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Tamás Deutsch, dat op 9 juni 2010 werd ingediend door de Hongaarse gerechtelijke autoriteiten, en van de ontvangst waarvan op 8 juli 2010 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Tamás Deutsch te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op de artikelen 8 en 9 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986 en 21 oktober 2008 (1),

gelet op afdeling 10(2) van wet LVII van 2004 over de status van de Hongaarse leden van het Europees Parlement, afdeling 5(1) van wet LV van 1990 over de status van de leden van het Hongaarse parlement en afdeling 12(1) van wet LVII van 2004,

gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0015/2011),

A.

overwegende dat tegen de heer Tamás Deutsch, een lid van het Europees Parlement, door een Hongaars burger strafvervolging is ingesteld voor de rechtbank van het tweede en derde arrondissement van Boedapest wegens laster overeenkomstig afdeling 179(2) letters b en c van het Hongaarse strafwetboek,

B.

overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tijdens de zittingsduur van het Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, terwijl op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen,

C.

overwegende dat overeenkomstig afdeling 10(2) van wet LVII van 2004 over de status van de Hongaarse leden van het Europees Parlement, een lid van het Europees Parlement dezelfde immuniteit krijgt als een lid van het Hongaarse parlement,

D.

overwegende dat overeenkomstig afdeling 5(1) van wet LV van 1990 over de status van de leden van het Hongaarse parlement enkel met de voorafgaande instemming van het Hongaarse parlement strafvervolging tegen de leden kan worden ingesteld of voortgezet en dat overeenkomstig afdeling 12(1) van wet LVII van 2004 het Europees Parlement moet besluiten over de opheffing van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement,

E.

overwegende dat de heer Deutsch beschuldigd is van laster, een misdrijf dat hij zou hebben begaan in het kader van verklaringen over de klager in de loop van een radioprogramma dat werd uitgezonden op 25 maart 2010, waar de heer Deutsch was uitgenodigd in zijn functie van politicus en lid van het Europees Parlement,

F.

overwegende dat hier derhalve dient te worden vastgesteld dat de heer Deutsch standpunten heeft geuit in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement,

1.

besluit de immuniteit van Tamás Deutsch niet op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Republiek Hongarije.


(1)  Zaak 101/63 Wagner tegen Fohrmann en Krier [1964] Jur. 195, Zaak 149/85 Wybot tegen Faure en anderen [1986] Jur. 2391 en gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra tegen De Gregorio en Clemente, nog niet gepubliceerd in Jur.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Donderdag 3 februari 2011

22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/20


Donderdag 3 februari 2011
Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking ***II

P7_TA(2011)0030

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (16447/1/2010 – C7-0424/2010 – 2010/0059(COD))

2012/C 182 E/07

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (16447/1/2010 – C7-0424/2010),

gezien de bijdragen die de nationale parlementen hebben ingediend over het ontwerp van wetgevingshandeling,

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0102),

gelet op artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op artikel 66 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0009/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  Aangenomen teksten van 21.10.2010, P7_TA(2010)0382.


Donderdag 3 februari 2011
P7_TC2-COD(2010)0059

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 209, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het beleid van de Unie op gebied van ontwikkelingssamenwerking heeft de vermindering en uiteindelijk de uitbanning van de armoede tot doel.

(2)

De Unie heeft zich als lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ertoe verbonden de handel te integreren in ontwikkelingsstrategieën en het internationale handelsverkeer te stimuleren om ontwikkeling te bevorderen en armoede wereldwijd terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen.

(3)

De Unie steunt de groep landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) bij hun inspanningen voor armoedebestrijding en duurzame economische en sociale ontwikkeling en erkent het belang van hun basisproducten.

(4)

De Unie heeft zich verbonden tot het verlenen van steun voor de vlotte en geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie met het oog op duurzame ontwikkeling. De belangrijkste bananenuitvoerende ACS-landen kunnen wellicht met problemen worden geconfronteerd, door de veranderende handelsvoorwaarden, met name de liberalisering van het tarief van Most Favoured Nation in het kader van de WTO en de bestaande of toekomstige bilaterale of regionale overeenkomsten tussen de Unie en landen in Latijns-Amerika. Daarom moet Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) worden aangevuld met een programma van begeleidende maatregelen voor de ACS-bananensector („het programma”).

(5)

De financiële steunmaatregelen die in het kader van het programma zullen worden vastgesteld, zullen tot doel hebben de levensstandaard en de leefomstandigheden van de bevolking in bananenproducerende gebieden en in de bananenwaardeketens, in het bijzonder kleine telers en kleine bedrijfseenheden, te verbeteren en te zorgen voor de naleving van de arbeidsnormen en van de normen inzake gezondheid en veiligheid op het werk, alsmede van milieunormen, op het punt van met name gebruik van en blootstelling aan pesticiden. De maatregelen moeten daarom de aanpassing ondersteunen en, voorzover relevant, de reorganisatie omvatten van gebieden die afhankelijk zijn van de bananenuitvoer. Dat zal gebeuren in de vorm van begrotingssteun voor specifieke sectoren of maatregelen voor specifieke projecten. De maatregelen moeten gericht zijn op de totstandbrenging van een beleid voor sociale flexibiliteit, economische diversificatie of investeringen ter verbetering van het concurrentievermogen wanneer dat haalbaar is. Daarbij moet rekening worden gehouden met de resultaten van en de ervaring met de bijzondere regeling voor bijstand aan traditionele ACS-leveranciers van bananen vastgesteld volgens Verordening (EG) nr. 2686/94 (3) van de Raad, en de bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen vastgesteld volgens Verordening (EG) nr. 856/1999 (4) van de Raad en Verordening (EG) nr. 1609/1999 (5) van de Commissie. De Unie erkent dat bevordering van een eerlijker verdeling van bananenopbrengsten belangrijk is.

(6)

Het programma moet voorzien in begeleidende maatregelen bij het aanpassingsproces in ACS-landen die in de afgelopen jaren aanzienlijke hoeveelheden bananen naar de Unie hebben uitgevoerd en die zullen worden getroffen door de liberalisering in het kader van de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen (6) of als gevolg van bestaande of toekomstige bilaterale of regionale overeenkomsten tussen de Unie en bepaalde landen in Latijns-Amerika. Het programma bouwt voort op de bijzondere kaderregeling voor bijstand aan de traditionele ACS-leveranciers van bananen. Het is in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de WTO en is gericht op herstructurering en verbetering van het concurrentievermogen. Het heeft dus een tijdelijk karakter, met een duur van vier jaar (2010-2013).

(7)

Volgens de conclusies van de mededeling van de Commissie van 17 maart 2010 met als titel „Tweejaarlijks verslag over de bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen”, hebben de vorige bijstandsprogramma's aanzienlijk bijgedragen aan een verbeterde capaciteit voor succesvolle economische diversificatie, ofschoon het precieze effect nog niet kan worden gekwantificeerd, en blijft de duurzaamheid van de bananenexport uit de ACS-landen nog kwetsbaar.

(8)

De Commissie heeft een evaluatie verricht van de bijzondere kaderregeling voor bijstand, en heeft geen effectbeoordeling uitgevoerd van de begeleidende maatregelen voor de bananensector.

(9)

De Commissie moet toezien op de daadwerkelijke coördinatie van dit programma met de regionale en nationale indicatieve programma's in de begunstigde landen, met name inzake de verwezenlijking van de doelstellingen op economisch, sociaal, landbouw- en milieugebied.

(10)

Bijna 2 % van de wereldhandel in bananen wordt gecertificeerd door organisaties van „fair trade”-producenten. De minimumprijzen worden bij „fair trade” berekend aan de hand van de „duurzame productiekosten” die in overleg met de betrokken partijen worden vastgesteld, zodat de kosten voor naleving van behoorlijke sociale en ecologische normen in de kostprijs worden verwerkt, en een redelijke winst kan worden behaald, die de producenten in staat stelt te investeren in de stabiliteit van hun activiteit op langere termijn.

(11)

Om uitbuiting van plaatselijke arbeidskrachten te vermijden dienen de actoren van de productieketen in de bananensector tot een overeenstemming te komen over een eerlijke verdeling van de inkomsten die deze sector genereert.

(11 bis)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot geografische strategiedocumenten, indicatieve meerjarenprogramma's, en strategiedocumenten voor thematische programma's en begeleidende maatregelen, aangezien deze Verordening (EG) nr. 1905/2006 aanvullen en van algemene strekking zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidend werk het nodige overleg pleegt, onder meer met deskundigen.

(12)

Verordening (EG) nr. 1905/2006 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1905/2006 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

artikel 4 wordt vervangen door:

Artikel 4

Verlening van EU-bijstand

In overeenstemming met het algemene doel en de werkingssfeer, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze verordening wordt de EU-bijstand verleend door middel van de geografische en thematische programma's, bedoeld in de artikelen 5 tot en met 16 en de programma's, bedoeld in de artikelen 17 en 17 bis.”;

(2)

het volgende artikel 17 bis wordt ingevoegd:

Artikel 17 bis

Belangrijkste leveranciers van ACS-bananen

1.   Ten behoeve van de in bijlage III bis genoemde ACS-leveranciers van bananen worden begeleidende maatregelen voor de bananensector vastgesteld. De bijstand van de Unie aan deze landen heeft tot doel steun te verlenen voor hun aanpassingsproces als gevolg van de liberalisering van de markt van de Unie voor bananen in het kader van de WTO. De bijstand van de Unie zal met name worden aangewend ter bestrijding van armoede, door verbetering van de levensstandaard en de leefomstandigheden van de betrokken telers en andere personen, zo nodig in kleine bedrijfseenheden, zoals door toe te zien op naleving van arbeids- en veiligheidsnormen, alsook van milieunormen, zoals op het punt van gebruik van en blootstelling aan pesticiden. In de bijstand van de Unie wordt rekening gehouden met de beleidslijnen en aanpassingsstrategieën van de landen en hun regionale omgeving (in termen van nabuurschap aan ultraperifere gebieden van de Unie en overzeese landen en gebiedsdelen) en wordt bijzondere aandacht besteed aan de volgende samenwerkingsterreinen:

(a)

verbetering van het concurrentievermogen van de bananensector wanneer dit haalbaar is, rekening houdend met de situatie van de verschillende belanghebbenden in de keten;

(b)

bevordering van de economische diversificatie van gebieden die afhankelijk zijn van bananen, wanneer dat een haalbare strategie is;

(c)

aanpak van de bredere gevolgen van het aanpassingsproces, onder meer op het gebied van werkgelegenheid en sociale dienstverlening, grondgebruik en milieuherstel alsook macro-economische stabiliteit.

2.   Binnen het in bijlage IV genoemde bedrag stelt de Commissie aan de hand van de volgende objectieve en gewogen indicatoren het maximumbedrag vast dat voor elke in lid 1 van dit artikel bedoelde leverancier van ACS-bananen beschikbaar wordt gesteld:

(a)

de bananenhandel met de Unie;

(b)

het belang van de bananenuitvoer voor de economie van het betrokken ACS-land samen met het ontwikkelingspeil van het land.

De toewijzingscriteria worden vastgesteld aan de hand van representatieve gegevens van vóór 2010, die betrekking hebben op een periode van maximaal vijf jaar en op grond van een beoordeling van de Commissie van de gevolgen voor de ACS-landen van de in het kader van de WTO gesloten overeenkomst en van de bestaande of toekomstige bilaterale of regionale overeenkomsten tussen de Europese Unie en bepaalde landen in Latijns-Amerika, die de belangrijkste bananenuitvoerende landen zijn.

3.   Naar analogie met artikel 19 en overeenkomstig artikel 21 keurt de Commissie meerjarige steunstrategieën goed. De Commissie zorgt ervoor dat die strategieën een aanvulling vormen op de geografische strategiedocumenten van de betrokken landen en dat de begeleidende maatregelen voor de bananensector een tijdelijk karakter hebben.

De meerjarige steunstrategieën voor de begeleidende maatregelen in de bananensector omvatten de volgende elementen:

(a)

een bijgewerkt milieuprofiel waarin terdege rekening wordt gehouden met de bananensector van het land, met aandacht voor onder meer pesticiden;

(b)

informatie over de resultaten van eerdere steunprogramma's voor de bananensector;

(c)

indicatoren om de voortgang inzake de betalingen te beoordelen, indien begrotingssteun als financieringsvorm wordt gekozen;

(d)

de verwachte resultaten van de steun;

(e)

een tijdschema van de steunactiviteiten en van de verwachte betalingen voor elk steunontvangend land;

(f)

de wijze waarop voortgang bij de naleving van internationaal overeengekomen elementaire arbeidsnormen van de IAO en passende overeenkomsten inzake veiligheid en gezondheid op het werk, alsook internationaal overeengekomen elementaire milieunormen zal worden verwezenlijkt en hoe daarop wordt toegezien.

Uiterlijk achttien maanden voor het verstrijken van de looptijd van het programma van begeleidende maatregelen voor de bananensector vindt een evaluatie van het programma en van de vooruitgang van de betrokken landen plaats waarin aanbevelingen worden opgenomen omtrent de eventueel te ondernemen acties en de aard daarvan.”;

(3)

artikel 21 wordt vervangen door:

Artikel 21

Goedkeuring van strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's

De in de artikelen 19 en 20 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's en de evaluaties daarvan, bedoeld in artikel 19, lid 2, en artikel 20, lid 1, alsmede de begeleidende maatregelen, bedoeld in respectievelijk de artikelen 17 en 17 bis, worden door de Commissie bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 35, en met inachtneming van de in de artikelen 35 bis en 35 ter bepaalde voorwaarden , vastgesteld.”;

(3 bis)

artikel 22, lid 3, wordt vervangen door:

„3.     De jaarlijkse actieprogramma's worden door de Commissie vastgesteld, rekening houdend met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad.”;

(3 ter)

in artikel 23 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

„3.     Bijzondere maatregelen van meer dan 10 miljoen EUR worden door de Commissie goedgekeurd, rekening houdend met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad. Bijzondere maatregelen waarvan de kosten minder dan 10 miljoen EUR bedragen, worden door de Commissie binnen één maand na de goedkeuring ter kennis van het Europees Parlement en de Raad gebracht.

4.     Wijzigingen op bijzondere maatregelen, zoals technische aanpassingen, verlenging van de uitvoeringstermijn, herallocatie van de kredieten binnen de geraamde begroting of verhoging of verlaging van de begroting met minder dan 20 % van de aanvankelijke begroting, mits deze wijzigingen geen afbreuk doen aan de aanvankelijke doelstellingen zoals genoemd in het besluit van de Commissie, worden binnen een maand aan het Europees Parlement en de Raad meegedeeld.”;

(4)

artikel 25, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Steun van de Unie wordt in beginsel niet aangewend voor het betalen van belastingen, heffingen of rechten in de begunstigde landen.”;

(5)

artikel 29, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De begrotingsvastleggingen vinden plaats op basis van de besluiten die de Commissie neemt krachtens artikel 17 bis, lid 3, artikel 22, lid 1, artikel 23, lid 1, en artikel 26, lid 1.”;

(6)

artikel 31, lid 1, derde alinea, komt als volgt te luiden:

„De procedure voor overheidsopdrachten en subsidieovereenkomsten die worden gefinancierd op grond van een thematisch programma in de zin van de artikelen 11 tot en met 16, en van de programma's, bedoeld in de artikelen 17 en 17 bis, staat open voor natuurlijke personen die onderdaan zijn van en rechtspersonen die gevestigd zijn in een ontwikkelingsland, zoals bepaald door de OESO/DAC en in bijlage II, naast de natuurlijke of rechtspersonen die overeenkomstig het thematische programma of de programma's, bedoeld in de artikelen 17 en 17 bis, in aanmerking komen. De Commissie publiceert en actualiseert bijlage II in overeenstemming met de herzieningen waaraan de OESO/DAC de lijst van landen die financiële steun ontvangen, regelmatig onderwerpt, en stelt de Raad daarvan in kennis.”;

(6 bis)

artikel 33, lid 2, wordt vervangen door:

„2.     De Commissie zendt haar beoordelingsverslagen ter informatie toe aan het Europees Parlement en de Raad. De uitkomst hiervan wordt verwerkt in de opzet van de programma's en de toewijzing van middelen.”;

(6 ter)

artikel 35 wordt vervangen door:

„Artikel 35

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De bevoegdheid om de in artikel 17, lid 2, artikel 17 bis en artikel 21 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor de toepassingsduur van deze verordening.

2.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.     De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van de artikelen 35 bis en 35 ter.

Artikel 35 bis

Intrekking van de delegatie

1.     De in artikel 17, lid 2, artikel 17 bis en artikel 21 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te aller tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.     De instelling die een interne procedure over een besluit tot intrekking van de bevoegdheidsdelegatie is begonnen, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie binnen een redelijke termijn voordat het definitieve besluit wordt genomen, hiervan op de hoogte te brengen onder vermelding van de gedelegeerde bevoegdheden die mogelijk worden ingetrokken en de eventuele redenen daarvoor.

3.     Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit wordt onmiddellijk of op een in dat besluit bepaalde latere datum van kracht. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 35 ter

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.     Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen een gedelegeerde handeling bezwaar maken binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving.

Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.

2.     Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar hebben gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van die termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.     Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 genoemde termijn bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor.”;

(7)

in artikel 38 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening over de periode 2007-2013 beloopt 17 087 miljoen EUR.

2.   De indicatieve bedragen die zijn toegewezen aan de in de artikelen 5 tot en met 10, 11 tot en met 16, 17 en 17 bis bedoelde programma's, zijn vermeld in bijlage IV. Deze bedragen zijn vastgesteld voor de periode 2007-2013.”;

(8)

bijlage III bis, die is vervat in bijlage I bij deze verordening, wordt ingevoegd;

(9)

bijlage IV wordt vervangen door bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt in eerste lezing van de Raad van 10 december 2010 (PB C 7 E van 12.1.2011, blz. 17) en standpunt van het Europees Parlement van 3 februari 2011.

(2)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(3)  PB L 286 van 5.11.1994, blz. 1.

(4)  PB L 108 van 27.4.1999, blz. 2.

(5)  PB L 190 van 23.7.1999, blz. 14.

(6)  PB L 141 van 9.6.2010, blz. 3.


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE I

„BIJLAGE III bis

Belangrijkste leveranciers van ACS-bananen

1.

Belize

2.

Kameroen

3.

Ivoorkust

4.

Dominica

5.

Dominicaanse Republiek

6.

Ghana

7.

Jamaica

8.

Saint Lucia

9.

Saint Vincent en de Grenadines

10.

Suriname”


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE II

„BIJLAGE IV

Indicatieve financiële toewijzingen voor de periode 2007-2013 (in miljoen EUR)

Totaal

17 087

Geografische programma's

10 057

Latijns-Amerika

2 690

Azië

5 187

Centraal-Azië

719

Midden-Oosten

481

Zuid-Afrika

980

Thematische programma's

5 596

Investeren in mensen

1 060

Milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen

804

Niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden in het ontwikkelingsproces

1 639

Voedselzekerheid

1 709

Migratie en asiel

384

ACS-landen van het suikerprotocol

1 244

Belangrijkste leveranciers van ACS-bananen

190”


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/28


Donderdag 3 februari 2011
Financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (wijziging van Verordening(EG) nr. 1889/2006) ***II

P7_TA(2011)0031

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (16446/1/2010 – C7-0427/2010 – 2009/0060B(COD))

2012/C 182 E/08

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (16446/1/2010 – C7-0427/2010),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0194),

gelet op artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op artikel 66 van het Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0014/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


(1)  Aangenomen teksten van 21.10.2010, P7_TA(2010)0380.


Donderdag 3 februari 2011
P7_TC2-COD(2009)0060B

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 209, lid 1, en artikel 212,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de doeltreffendheid en transparantie van de externe hulp van de Gemeenschap te vergroten, is in 2006 een nieuw kader voor het plannen en verstrekken van steun vastgesteld, meer bepaald Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (2), Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (3), Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen (4), Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (5), Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (6), Verordening (EG) nr. 1889/2006 (7) en Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (8).

(2)

Bij de tenuitvoerlegging van deze verordeningen zijn incoherenties gebleken wat betreft de uitzondering op het beginsel dat de kosten die voortvloeien uit belastingen, heffingen, rechten en andere fiscale lasten niet in aanmerking komen voor financiering van de Unie. Daarom wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van de verordening (EG) nr. 1889/2006 te wijzigen en met de andere instrumenten in overeenstemming te brengen.

(3)

Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(3 bis)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen met betrekking tot strategiedocumenten vast te stellen, aangezien deze strategiedocumenten Verordening (EG) nr. 1889/2006 aanvullen en van algemene strekking zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook met deskundigen.

(4)

Verordening (EG) nr. 1889/2006 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1889/2006 wordt als volgt gewijzigd:

(-1)

Artikel 5, lid 3, wordt vervangen door:

„3.     Strategiedocumenten en de eventuele herzieningen of uitbreidingen daarvan worden door de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen vastgesteld overeenkomstig artikel 17 en met inachtneming van de in de artikelen 17 bis en 17 ter bepaalde voorwaarden.”;

(-1 bis)

Artikel 6, lid 3, wordt vervangen door:

„3.     De jaarlijkse actieprogramma's en de eventuele herzieningen of uitbreidingen daarvan worden door de Commissie vastgesteld, rekening houdend met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad.”;

(-1 ter)

In artikel 7 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

„3.     Wanneer de kosten van dergelijke maatregelen gelijk zijn aan of meer bedragen dan 3 000 000 EUR, worden de bijzondere maatregelen door de Commissie goedgekeurd met inachtneming van de adviezen van het Europees Parlement en de Raad.

4.     Voor bijzondere maatregelen die minder dan 3 000 000 EUR kosten, stuurt de Commissie binnen 10 werkdagen na goedkeuring van het besluit daartoe een kennisgeving daarvan aan het Europees Parlement en aan de Raad.”;

(-1 quater)

Artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:

„2.     De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van de uitgevoerde ad-hocmaatregelen.”;

(1)

Artikel 13, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   Steun van de Unie wordt in beginsel niet aangewend voor het betalen van belastingen, heffingen of rechten in de begunstigde landen.”;

(1 bis)

Artikel 16, lid 2, wordt vervangen door:

„2.     De Commissie zendt haar beoordelingsverslagen ter informatie toe aan het Europees Parlement en de Raad. De uitkomsten hiervan worden verwerkt in de opzet van de programma's en de toewijzing van middelen.”;

(1 ter)

Artikel 17 wordt vervangen door:

„Artikel 17

Uitoefening van de delegatie

1.     De bevoegdheid om de in artikel 5, lid 3, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor de toepassingsduur van deze verordening.

2.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.     De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de in de artikelen 17 bis en 17 ter gestelde voorwaarden.

Artikel 17 bis

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De in artikel 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.     De instelling die een interne procedure over een besluit tot intrekking van de bevoegdheidsdelegatie is begonnen, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie binnen een redelijke termijn voordat het definitieve besluit wordt genomen, hiervan op de hoogte te brengen onder vermelding van de gedelegeerde bevoegdheden die mogelijk worden ingetrokken en de eventuele redenen daarvoor.

3.     Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 17 ter

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.     Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen de gedelegeerde handeling bezwaar maken binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving.

Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.

2.     Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar hebben gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van die termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.     Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt in eerste lezing van de Raad van 10 december 2010 (PB C 7 E van 12.1.2011, blz. 14) en standpunt van het Europees Parlement van 3 februari 2011.

(2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

(3)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

(4)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 39.

(5)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1.

(6)  PB L 81 van 22.3.2007, blz. 1.

(7)  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.

(8)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/32


Donderdag 3 februari 2011
Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006) ***II

P7_TA(2011)0032

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (16442/1/2010 – C7-0426/2010 – 2009/0060A(COD))

2012/C 182 E/09

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (16442/1/2010 – C7-0426/2010),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2009)0194),

gelet op artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op artikel 66 van het Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie ontwikkelingszaken (A7-0006/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


(1)  Aangenomen teksten van 21.10.2010, P7_TA(2010)0379.


Donderdag 3 februari 2011
P7_TC2-COD(2009)0060A

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de communautaire buitenlandse hulp doelmatiger en transparanter te maken, is in 2006 een nieuw kader voor de planning en de uitvoering van de hulp vastgesteld, meer bepaald Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (2), Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (3), Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen (4), Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (5), Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (6), Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (7) en Verordening (EG) nr. 1905/2006 (8).

(2)

Bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 zijn incoherenties gebleken wat betreft de uitzondering op het beginsel dat de kosten die voortvloeien uit belastingen, heffingen, rechten en andere fiscale lasten niet in aanmerking komen voor communautaire financiering door de Unie. Daarom wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van die verordening te wijzigen en met de andere instrumenten in overeenstemming te brengen.

(2 bis)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen met betrekking tot geografische strategiedocumenten, indicatieve meerjarenprogramma's en strategiedocumenten voor thematische programma's, aangezien deze programma's Verordening (EG) nr. 1905/2006 aanvullen en van algemene strekking zijn. Het is bijzonder belangrijk dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werk het nodige overleg pleegt, inclusief met deskundigen.

(3)

Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(4)

Verordening (EG) nr. 1905/2006 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1905/2006 wordt als volgt gewijzigd:

(-1)

In artikel 17, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Nadere instructies betreffende de verdeling van het totaalbedrag onder de begunstigde landen worden door de Commissie bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 35, en met inachtneming van de in de artikelen 35 bis en 35 ter vermelde voorwaarden, vastgesteld.”;

(-1 bis)

Artikel 21 wordt vervangen door:

„Artikel 21

Goedkeuring van strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's

De in de artikelen 19 en 20 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's en de evaluaties daarvan, bedoeld in artikel 19, lid 2, en artikel 20, lid 1, alsmede de begeleidende maatregelen, bedoeld in artikel 17, worden door de Commissie vastgesteld bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 35, en met inachtneming van de in artikelen 35 bis en 35 ter bepaalde voorwaarden, vastgesteld.”;

(-1 ter)

Artikel 22, lid 3, wordt vervangen door:

„3.     De jaarlijkse actieprogramma's worden door de Commissie vastgesteld, rekening houdend met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad.”;

(-1 quater)

In artikel 23 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

„3.     Bijzondere maatregelen van meer dan 10 miljoen EUR worden door de Commissie goedgekeurd, rekening houdend met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad. Bijzondere maatregelen waarvan de kosten minder dan 10 miljoen EUR bedragen, worden door de Commissie binnen één maand na de goedkeuring ter kennis van het Europees Parlement en de Raad gebracht.

4.     Wijzigingen op bijzondere maatregelen, zoals technische aanpassingen, verlenging van de uitvoeringstermijn, herallocatie van de kredieten binnen de geraamde begroting of verhoging of verlaging van de begroting met minder dan 20 % van de aanvankelijke begroting, mits deze wijzigingen geen afbreuk doen aan de aanvankelijke doelstellingen zoals genoemd in het besluit van de Commissie, worden binnen een maand aan het Europees Parlement en de Raad medegedeeld.”;

(1)

Artikel 25, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Steun van de Unie wordt in beginsel niet aangewend voor het betalen van belastingen, heffingen of rechten in de begunstigde landen.”;

(1 bis)

In artikel 33 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.     De Commissie onderwerpt haar programma's geregeld aan toezicht en evaluatie en zij evalueert regelmatig de resultaten van de toepassing van de geografische en thematische beleidslijnen en programma's en het sectoraal beleid en de doeltreffendheid van de programmering, eventueel door middel van externe onafhankelijke evaluaties, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen voor verbeteringen in toekomstige maatregelen te kunnen doen. Voorstellen van het Europees Parlement, de nationale parlementen of de Raad voor externe onafhankelijke evaluaties worden naar behoren in aanmerking genomen. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de sociale sectoren en aan de geboekte vooruitgang met betrekking tot de MDG's.

2.     De Commissie zendt haar beoordelingsverslagen ter informatie toe aan het Europees Parlement en de Raad. De uitkomsten hiervan wordt verwerkt in de opzet van de programma's en de toewijzing van middelen.”;

(1 ter)

Artikel 34, lid 1, wordt vervangen door:

„1.     De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de uitvoering van de maatregelen die krachtens deze verordening zijn genomen en legt het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag over de uitvoering en de resultaten en, voor zover mogelijk, de voornaamste resultaten en effecten van de hulp voor. Dit verslag wordt ook aan de nationale parlementen, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden.”;

(1 quater)

Artikel 35 wordt vervangen door:

„Artikel 35

Uitoefening van de delegatie

1.     De bevoegdheid om de in artikel 17, lid 2, en artikel 21 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor de toepassingsduur van deze verordening.

2.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.     De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van de artikelen 35 bis en 35 ter.

Artikel 35 bis

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De in artikel 17, lid 2, en artikel 21 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te aller tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.     De instelling die een interne procedure over een besluit tot intrekking van de bevoegdheidsdelegatie is begonnen, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie binnen een redelijke termijn voordat het definitieve besluit wordt genomen, hiervan op de hoogte te brengen onder vermelding van de gedelegeerde bevoegdheden die mogelijk worden ingetrokken en de eventuele redenen daarvoor.

3.     Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit wordt onmiddellijk of op een in dat besluit bepaalde latere datum van kracht. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 35 ter

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.     Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen de gedelegeerde handeling bezwaar maken binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving.

Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.

2.     Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij op de daarin vermelde datum in werking.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van die termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.     Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt in eerste lezing van de Raad van 10 december 2010 (PB C 7 E van 12.1.2011, blz. 11) en standpunt van het Europees Parlement van 3 februari 2011.

(2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

(3)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

(4)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 39.

(5)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1.

(6)  PB L 81 van 22.3.2007, blz. 1.

(7)  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.

(8)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/36


Donderdag 3 februari 2011
Vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden (wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006) ***II

P7_TA(2011)0033

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen (16440/1/2010 – C7-0425/2010 – 2009/0059(COD))

2012/C 182 E/10

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (16440/1/2010 – C7-0425/2010),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0197),

gelet op artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op artikel 66 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie internationale handel (A7-0005/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  Aangenomen teksten van 21.10.2010, P7_TA(2010)0381.


Donderdag 3 februari 2011
P7_TC2-COD(2009)0059

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 207, lid 2, en artikel 209, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds 2007 heeft de Gemeenschap haar geografische samenwerking met ontwikkelingslanden in Azië, Centraal-Azië en Latijns-Amerika en met Irak, Iran, Jemen en Zuid-Afrika gestroomlijnd door middel van Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (2).

(2)

De primaire en overkoepelende doelstelling van Verordening (EG) nr. 1905/2006 is het uitbannen van armoede door de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Het toepassingsgebied voor de geografische programma's met ontwikkelingslanden, -gebieden en -regio's in het kader van die verordening is bovendien beperkt tot de financiering van maatregelen die voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp (ODA-criteria) die zijn vastgesteld door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC).

(3)

Het is in het belang van de Unie haar betrekkingen met de ontwikkelingslanden te verdiepen, omdat zij belangrijke bilaterale partners en spelers in multilaterale fora en mondiale bestuursstructuren zijn. De Unie heeft er strategisch belang bij relaties van verscheidene aard met deze landen te onderhouden, met name wat betreft economische, commerciële, academische, zakelijke en wetenschappelijke uitwisselingen. Daarom moet een financieringsinstrument worden ingesteld voor dergelijke maatregelen, die in beginsel geen officiële ontwikkelingshulp zijn volgens de ODA-criteria, maar die van doorslaggevende betekenis zijn voor het consolideren van de betrekkingen en een belangrijke bijdrage leveren aan de vooruitgang van de betrokken ontwikkelingslanden.

(4)

Via de begrotingsprocedures van 2007 en 2008 zijn vier voorbereidende maatregelen opgezet om deze uitbreiding van de samenwerking in gang te zetten, overeenkomstig artikel 49, lid 6, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3). Deze vier voorbereidende maatregelen zijn: handels- en wetenschappelijke uitwisselingen met India; handels- en wetenschappelijke uitwisselingen met China; samenwerking met landen met een middeninkomen in Azië; en samenwerking met landen met een middeninkomen in Latijns-Amerika. Op grond van het genoemde artikel moet de wetgevingsprocedure inzake voorbereidende acties vóór het einde van het derde begrotingsjaar zijn beëindigd.

(5)

De doelstellingen en bepalingen van Verordening (EG) nr. 1934/2006 (4) vormen een passend uitgangspunt voor de versterking van de samenwerking met de landen die vallen onder Verordening (EG) nr. 1905/2006. Daarom moet het geografische toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1934/2006 worden uitgebreid en moet gezorgd worden voor een financieel budget voor de samenwerking met deze zich ontwikkelende landen.

(6)

Door de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1934/2006 zijn op de betrokken ontwikkelingslanden twee verschillende financieringsinstrumenten op het vlak van het buitenlands beleid van toepassing. Er moet voor worden gezorgd dat beide financieringsinstrumenten strikt van elkaar gescheiden blijven. Uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1905/2006 worden maatregelen gefinancierd die beantwoorden aan de ODA-criteria, en in het kader van Verordening (EG) nr. 1934/2006 worden uitsluitend maatregelen gefinancierd die in beginsel niet aan deze criteria beantwoorden. Bovendien moet er voor worden gezorgd dat de landen die worden genoemd in Verordening (EG) nr. 1934/2006, met name de industrielanden en gebiedsdelen met een hoog inkomen, geen nadeel ondervinden van de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied, in het bijzonder uit financieel oogpunt.

(7)

Gezien de economische crisis die in de gehele Unie de begrotingen onder extreme druk zet en gezien het voorstel om de regeling uit te breiden tot bepaalde landen waarvan de concurrentiepositie vergelijkbaar is met die van de Unie en waarvan de gemiddelde levensstandaard dicht in de buurt ligt van die van sommige lidstaten, moet de samenwerking van de Unie rekening houden met de inspanningen die de begunstigde landen leveren om de internationale overeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie na te leven en bij te dragen aan de verwezenlijking van de mondiale doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

(8)

Uit de evaluatie van de uitvoering van de financieringinstrumenten voor het externe optreden is gebleken dat er sprake is van inconsistenties in de bepalingen waarmee kosten met betrekking tot belastingen, rechten en andere heffingen worden uitgesloten van financiering. Met het oog op de consistentie wordt voorgesteld deze bepalingen in overeenstemming te brengen met de andere instrumenten.

(8 bis)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot meerjarenprogramma's voor samenwerking, aangezien deze programma's Verordening (EG) nr. 1934/2006 aanvullen en van algemene strekking zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook met deskundigen.

(9)

Verordening (EG) nr. 1934/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006

Verordening (EG) nr. 1934/2006 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

de titel van de verordening wordt vervangen door:

(2)

de artikelen 1 tot en met 4 worden vervangen door:

„Artikel 1

Doelstelling

1.   Voor de toepassing van deze verordening worden onder „geïndustrialiseerde en andere landen en gebieden met een hoog inkomen” de landen en gebieden van bijlage I bij deze verordening verstaan, en onder „ontwikkelingslanden” de landen die vallen onder Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (5) en die worden opgesomd in bijlage II bij deze verordening. Deze landen worden hierna „partnerlanden” genoemd.

De financiering van de Unie op grond van deze verordening ondersteunt de economische, financiële, technische, culturele en academische samenwerking met de partnerlanden op de in artikel 4 vastgestelde gebieden, die onder haar toepassingsgebieden vallen. Deze verordening dient ter financiering van maatregelen die in beginsel niet voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp (ODA-criteria) die zijn vastgesteld door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC).

2.   Hoofddoel van de samenwerking met partnerlanden is een specifieke reactie op de noodzaak om de banden met deze landen aan te halen en met hen nader overleg te plegen op bilaterale, regionale dan wel multilaterale basis teneinde een gunstiger en transparanter klimaat te scheppen voor de ontwikkeling van de betrekkingen tussen de Unie en de partnerlanden overeenkomstig de in het Verdrag vastgelegde beginselen voor het externe optreden van de Unie. Dit betreft onder meer de bevordering van democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat, alsmede fatsoenlijke arbeid, goed bestuur en milieubehoud ten einde bij te dragen tot vooruitgang en duurzame ontwikkeling in de partnerlanden.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   De samenwerking heeft tot doel overleg te voeren met partnerlanden om de dialoog en toenadering te verbreden en dezelfde politieke, economische en institutionele structuren en waarden te delen en te bevorderen. De Unie streeft tevens naar uitbreiding van de samenwerking en uitwisseling met bestaande en belangrijker wordende bilaterale partners en spelers in multilaterale fora en op het vlak van het mondiale bestuur. De samenwerking heeft tevens betrekking op partners waar het voor de Unie van strategisch belang is haar betrekkingen en haar in het Verdrag vastgelegde waarden te versterken.

2.   Teneinde de coherentie en de doeltreffendheid van de financiering van de Unie te waarborgen en de regionale samenwerking te bevorderen, kan de Commissie, wanneer zij jaarlijkse actieprogramma's als bedoeld in artikel 6 goedkeurt, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen besluiten dat landen die niet in de bijlagen zijn opgenomen ook in aanmerking komen voor maatregelen op grond van deze verordening, als het uit te voeren project of programma een regionaal of grensoverschrijdend karakter heeft. In de in artikel 5 bedoelde meerjarenprogramma's voor samenwerking moet in deze mogelijkheid worden voorzien.

3.   De Commissie wijzigt de lijst in de bijlagen I en II overeenkomstig de periodieke herziening door de OESO/DAC van de lijst van ontwikkelingslanden en stelt het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.

4.   Voor financiering door de Unie op grond van deze verordening wordt indien toepasselijk bijzondere aandacht besteed aan het feit of de partnerlanden de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie naleven en inspanningen leveren om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

5.   Met betrekking tot de landen van bijlage II bij deze verordening wordt nauwlettend toegezien op coherentie met de maatregelen die op grond van Verordening (EG) nr. 1905/2006 en Verordening (EG) nr. 1337/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (6) worden gefinancierd.

Artikel 3

Algemene beginselen

1.   De beginselen waarop de Europese Unie is gegrondvest zijn vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat; zij streeft ernaar, door middel van dialoog en samenwerking, de naleving van deze beginselen in partnerlanden te bevorderen, te ontwikkelen en te consolideren.

2.   Voor de uitvoering van deze verordening zal met betrekking tot de opzet van de samenwerking met de partnerlanden een gedifferentieerde benadering worden gevolgd, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met hun economische, sociale en politieke situatie en met de specifieke belangen, strategieën en prioriteiten van de Unie.

3.   De op grond van deze verordening gefinancierde maatregelen komen overeen met en hebben betrekking op de met name in de instrumenten, overeenkomsten, verklaringen en actieplannen tussen de Unie en de partnerlanden opgenomen samenwerkingsgebieden, alsook gebieden die voor de Unie van specifiek belang zijn en tot haar prioriteiten behoren.

4.   Voor de op grond van deze verordening gefinancierde maatregelen streeft de Unie naar samenhang met de andere terreinen van haar externe optreden en met andere relevante beleidsterreinen van de Unie, met name ontwikkelingssamenwerking. Dit gebeurt bij de beleidsbepaling, de strategische planning en de programmering en uitvoering van de maatregelen.

5.   De op grond van deze verordening gefinancierde maatregelen vormen een aanvulling op en leveren meerwaarde aan de inspanningen van de lidstaten en van instanties van de Unie op het vlak van de handelsbetrekkingen en van de culturele, academische en wetenschappelijke uitwisselingen.

6.   De Commissie informeert en wisselt regelmatig van gedachten met het Europees Parlement.

Artikel 4

Gebieden van samenwerking

De financiering van de Unie dient ter ondersteuning van samenwerkingsacties die in overeenstemming zijn met artikel 1 en die beantwoorden aan het algemene doel, de werkingssfeer, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze verordening. De financiering van de Unie is in beginsel bestemd voor acties die niet aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp voldoen en die ook een regionale dimensie kunnen hebben, op de volgende samenwerkingsgebieden:

(1)

de bevordering van samenwerking, partnerschappen en gezamenlijke ondernemingen tussen economische, sociale, culturele, academische en wetenschappelijke actoren in de Unie en de partnerlanden;

(2)

de bevordering van bilaterale handel, investeringsstromen en economische partnerschappen, met speciale aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen;

(3)

de bevordering van dialoog tussen politieke, economische, sociale en culturele actoren en andere niet-gouvernementele organisaties uit relevante sectoren in de Unie en de partnerlanden;

(4)

de bevordering van intermenselijke contacten, onderwijs- en opleidingsprogramma's en ideeënuitwisseling en versterking van het wederzijds begrip tussen culturen - met name op het niveau van het gezin - met inbegrip van maatregelen om de deelname van de Unie aan Erasmus Mundus en de deelname aan Europese onderwijsbeurzen te waarborgen en te doen toenemen;

(5)

de bevordering van samenwerkingsprojecten op gebieden zoals onderzoek, wetenschappen en technologie, sport en cultuur, energie (met name hernieuwbare energie), vervoer, milieu (inclusief klimaatverandering), douane, financiële, juridische en mensenrechtenaangelegenheden en andere gebieden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de Unie en de partnerlanden;

(6)

de verbetering van het besef van en de kennis over de Europese Unie en van haar zichtbaarheid in de partnerlanden;

(7)

de ondersteuning van specifieke initiatieven, met inbegrip van onderzoeksactiviteiten, studies, proefprojecten en gezamenlijke projecten, die bestemd zijn om op effectieve en soepele wijze te beantwoorden aan samenwerkingsdoelstellingen die voortvloeien uit ontwikkelingen in de bilaterale betrekkingen tussen de Unie en de partnerlanden, of een nieuw elan te geven aan de verdere verdieping en verruiming van de bilaterale betrekkingen met de partnerlanden.

(3)

in artikel 5 worden leden 2 en 3 vervangen door:

„2.   De meerjarenprogramma's voor samenwerking worden ten hoogste voor de geldigheidsduur van deze verordening opgesteld. In deze programma's worden de specifieke belangen en prioriteiten van de Unie en de algemene doelstellingen en verwachte resultaten vastgelegd. Met name bij Erasmus Mundus streven de programma's naar een zo evenwichtig mogelijke geografische verdeelsleutel. Tevens worden daarin de gebieden bepaald die voor financiering van de Unie in aanmerking komen en bevatten zij een indicatieve financiële toewijzing van de middelen, als totaal genomen, per prioriteitengebied en per partnerland of groep van partnerlanden voor de betrokken periode. Een en ander kan met een zekere marge worden aangegeven. Meerjarenprogramma's voor samenwerking worden onderworpen aan een herziening halverwege de looptijd of indien nodig aan een ad hoc-herziening.

3.     De meerjarenprogramma's voor samenwerking en de herzieningen daarvan worden door de Commissie vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 14 bis, en met inachtneming van de in de artikelen 14 ter en 14 quater bepaalde voorwaarden. ”;

(4)

▐ artikel 6 wordt als volgt gewijzigd :

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De Commissie stelt jaarlijkse actieprogramma's vast die zijn opgesteld op basis van de in artikel 5 bedoelde meerjarenprogramma's voor samenwerking en doet deze gelijktijdig toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.     De jaarlijkse actieprogramma's worden door de Commissie vastgesteld, waarbij de standpunten van het Europees Parlement en de Raad in aanmerking worden genomen. Voor wijzigingen van actieprogramma's, zoals technische aanpassingen, verlenging van de uitvoeringstermijn, herschikking van kredieten tussen geplande maatregelen binnen de begroting, verhoging of vermindering van de begroting met een bedrag van minder dan 20 % van de oorspronkelijke begroting, hoeft geen gebruik te worden gemaakt van deze procedure, voorzover deze wijzigingen in overeenstemming zijn met de oorspronkelijke, in de actieprogramma's vastgestelde doelstellingen.”;

(5)

artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt lid 1;

b)

punten e) en f) van lid 1 worden vervangen door:

„e)

gemengde organen die door de partnerlanden en -regio's en de Unie zijn opgericht;

f)

instellingen en organen van de Unie, voor zover deze de in artikel 9 bedoelde ondersteunende maatregelen uitvoeren;”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

„2.   Maatregelen die vallen onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (7), Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (8) of Verordening (EG) nr. 1905/2006, en die op grond van die verordeningen voor financiering in aanmerking komen, worden niet op grond van deze verordening gefinancierd.

3.   De financiering van de Unie op grond van deze verordening mag niet worden gebruikt ter financiering van de aanschaf van wapens of munitie, militaire acties of acties die te maken hebben met defensie.

(6)

in artikel 8 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De financiering van de Unie wordt in beginsel niet gebruikt voor het betalen van belastingen, rechten en andere heffingen in de partnerlanden.”;

(7)

artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De financiering van de Unie kan de kosten dekken van voorbereidende werkzaamheden, follow-up, toezicht, audits en evaluaties die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening en het verwezenlijken van de doelstellingen daarvan, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand die de Commissie, ook voor haar vertegenwoordigingen in de partnerlanden, moet maken voor het beheer van in het kader van deze verordening gefinancierde operaties.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Ondersteunende maatregelen die niet in een meerjarenprogramma voor samenwerking zijn opgenomen worden door de Commissie goedgekeurd; deze doet ze gelijktijdig toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.”;

(8)

artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

„Bescherming van de financiële belangen van de Unie”;

b)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

„1.   Alle overeenkomsten die uit deze verordening voortvloeien, dienen bepalingen te bevatten ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name ten aanzien van onregelmatigheden, fraude, corruptie en andere illegale activiteiten, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (9), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (10) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (11).

2.   In de overeenkomst wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer het recht hebben een financiële controle, ook op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle contractanten of subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen. Voorts wordt in de overeenkomst de Commissie uitdrukkelijk gemachtigd controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96.

(9)

de artikelen 13 en 14 worden vervangen door:

„Artikel 13

Evaluatie

1.   De Commissie evalueert geregeld, en zo nodig of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad middels onafhankelijke externe evaluaties, de uit hoofde van deze Verordening gefinancierde maatregelen en programma's, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen te kunnen opstellen voor de verbetering van toekomstige operaties. De uitkomst hiervan wordt verwerkt in de opzet van de programma's en de toewijzing van middelen.

2.   De Commissie zendt de in lid 1 bedoelde evaluatieverslagen ter informatie toe aan het Europees Parlement en aan de Raad .

3.   De Commissie zal alle belanghebbenden, ook de niet-overheidsactoren, betrekken bij de evaluatie van de hulp die de Unie op grond van deze verordening verstrekt.

Artikel 14

Jaarlijks verslag

De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen en legt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een gedetailleerd verslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening voor. Het verslag bevat de resultaten van de uitvoering van de begroting en beschrijft alle acties en programma's die zijn gefinancierd en, voor zover mogelijk, de belangrijkste resultaten en gevolgen van de samenwerkingsacties en -programma's.”;

(9 bis)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 14 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De bevoegdheid tot vaststelling van de in artikel 5 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend voor de toepassingsduur van deze verordening.

2.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.     De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de in de artikelen 14 ter en 14 quater gestelde voorwaarden.

Artikel 14 ter

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De in artikel 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.     De instelling die een interne procedure over een besluit tot intrekking van de bevoegdheidsdelegatie is begonnen, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie binnen een redelijke termijn voordat het definitieve besluit wordt genomen, hiervan op de hoogte te brengen onder vermelding van de gedelegeerde bevoegdheden die mogelijk worden ingetrokken en de eventuele redenen daarvoor.

3.     Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14 quater

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.     Het Europees Parlement en de Raad kunnen binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving bezwaar maken tegen de gedelegeerde handeling.

Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

2.     Indien bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn het Europees Parlement noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft medegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling voor het verstrijken van die termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.     Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 genoemde termijn bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor.”;

(9 ter)

artikel 15 wordt geschrapt.

(10)

artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

Financiële bepalingen

Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening over de periode 2007-2013 bedraagt 172 miljoen EUR voor de landen van bijlage I en 176 miljoen EUR voor de landen van bijlage II. De jaarlijkse kredieten voor de periode 2010-2013 worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure. De Commissie verstrekt aan de begrotingsautoriteit gedetailleerde informatie over alle begrotingslijnen en de jaarlijkse kredieten die worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen op grond van deze verordening . Deze kredieten worden binnen de limieten van het financiële kader door de begrotingsautoriteit goedgekeurd. Daarbij moet ervoor worden gezorgd dat de in bijlage I genoemde geïndustrialiseerde landen en gebieden alsook de andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen door de toepassing van deze verordening niet benadeeld worden ten opzichte van de partnerlanden van bijlage II.

Voor dit doel kan geen gebruik gemaakt worden van kredieten die zijn uitgetrokken voor aanwending in het kader van Verordening (EG) nr. 1905/2006. ”;

(11)

in de bijlage wordt de titel vervangen door:

(12)

er wordt een bijlage II toegevoegd, waarvan de tekst is weergegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt), standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 december 2010 (PB C 7 E van 12.1.2011, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 3 februari 2011.

(2)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 39.

(5)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(6)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 62.”;

(7)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1.

(8)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1.”;

(9)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(10)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(11)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.”;


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE

„BIJLAGE II

Lijst van onder deze verordening vallende ontwikkelingslanden

Latijns-Amerika

1.

Argentinië

2.

Bolivia

3.

Brazilië

4.

Chili

5.

Colombia

6.

Costa Rica

7.

Cuba

8.

Ecuador

9.

El Salvador

10.

Guatemala

11.

Honduras

12.

Mexico

13.

Nicaragua

14.

Panama

15.

Paraguay

16.

Peru

17.

Uruguay

18.

Venezuela

Azië

19.

Afghanistan

20.

Bangladesh

21.

Bhutan

22.

Birma/Myanmar

23.

Cambodja

24.

China

25.

India

26.

Indonesië

27.

Democratische Volksrepubliek Korea

28.

Laos

29.

Maleisië

30.

Maldiven

31.

Mongolië

32.

Nepal

33.

Pakistan

34.

Filippijnen

35.

Sri Lanka

36.

Thailand

37.

Vietnam

Centraal-Azië

38.

Kazachstan

39.

Kirgizische Republiek

40.

Tadzjikistan

41.

Turkmenistan

42.

Oezbekistan

Midden-Oosten

43.

Iran

44.

Irak

45.

Jemen

Zuid-Afrika

46.

Zuid-Afrika”


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/47


Donderdag 3 februari 2011
Overeenkomsten betreffende de handel in bananen ***

P7_TA(2011)0035

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 inzake het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela en de Overeenkomst inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (07782/2010 – C7-0148/2010 – 2010/0057(NLE))

2012/C 182 E/11

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerpbesluit van de Raad (07782/2010),

gezien de ontwerpovereenkomst van Genève inzake de handel in bananen (07968/2010) en de ontwerpovereenkomst inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (07970/2010),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0148/2010),

gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0002/2011),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomsten;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Brazilië, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela en de Verenigde Staten van Amerika.


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/48


Donderdag 3 februari 2011
Intrekking van Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen ***I

P7_TA(2011)0036

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen (COM(2010)0096 – C7-0074/2010 – 2010/0056(COD))

2012/C 182 E/12

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0096),

gelet op artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0074/2010),

gelet op artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0003/2011),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Donderdag 3 februari 2011
P7_TC1-COD(2010)0056

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EU) nr. 306/2011.)


22.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 182/49


Donderdag 3 februari 2011
Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur ***I

P7_TA(2011)0037

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking) (COM(2008)0810 – C6-0472/2008 – 2008/0241(COD))

2012/C 182 E/13

(Gewone wetgevingsprocedure: herschikking)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0810),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0472/2008),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),

gelet op artikel 294, lid 3, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juni 2009 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 4 december 2009 (2),

gelet op het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (3),

gezien de brief van 3 april 2009 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, conform artikel 87, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0229/2010),

A.

overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die inhoudelijke wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijziging,

1.

neemt het hierna uiteengezette standpunt in eerste lezing aan met inachtneming van de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


(1)  PB C 306 van 16.12.2009, blz. 39.

(2)  PB C 141 van 29.5.2010, blz. 55.

(3)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


Donderdag 3 februari 2011
P7_TC1-COD(2008)0241

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 3 februari 2011 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2011/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HT EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (4) moet op verscheidene punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De doelstellingen van het milieubeleid van de Unie omvatten in het bijzonder behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, bescherming van de gezondheid van de mens en behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Dit beleid berust op het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

(3)

Het beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap op het gebied van het milieu en duurzame ontwikkeling („Vijfde Milieuactieprogramma” (5) stelt dat de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling ingrijpende veranderingen in de huidige ontwikkelings-, productie-, consumptie- en gedragspatronen vereist en pleit onder meer voor de beperking van de verspilling van natuurlijke hulpbronnen en voor de voorkoming van verontreiniging. Dit programma noemt afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, hierna „AEEA”, als een van de doelgebieden voor regelgeving waar het gaat om de toepassing van de uitgangspunten preventie, nuttige toepassing en veilige verwijdering van afval.

(4)

Deze richtlijn vormt een aanvulling op de algemene EU-wetgeving inzake afvalbeheer, waaronder Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen (6). Zij verwijst naar de in die richtlijn gebruikte definities, met inbegrip van de definities van afvalstoffen en algemene afvalbeheershandelingen. De definitie van inzameling volgens Richtlijn 2008/98/EG omvat de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie. Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) brengt een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten tot stand en maakt de vaststelling mogelijk van specifieke ecologische ontwerpvoorschriften voor energiegerelateerde producten die ook onder deze richtlijn kunnen vallen. Richtlijn 2009/125/EG en de krachtens die richtlijn aangenomen uitvoeringsmaatregelen laten de wetgeving van de Unie inzake afvalbeheer onverlet. Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (8) vereist de vervanging van verboden stoffen in alle onder die richtlijn vallende elektrische en elektronische apparaten (EEA).

(5)

Richtlijn 2008/98/EG bepaalt dat bijzondere specifieke bepalingen of specifieke bepalingen ter aanvulling van die van die richtlijn voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen in afzonderlijke richtlijnen kunnen worden vastgesteld.

(6)

Omdat de markt blijft groeien en de innovatiecycli alsmaar korter worden, worden apparaten sneller vervangen en zwelt de afvalstroom van AEEA in rap tempo aan. Hoewel Richtlijn 2002/95/EG doeltreffend bijdraagt tot het verminderen van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in nieuwe EEA, zullen gevaarlijke stoffen zoals kwik, cadmium, lood, zeswaardig chroom, polychloorbifenylen (PCB's) en ozonafbrekende stoffen nog vele jaren lang in AEEA worden aangetroffen. De aanwezigheid van gevaarlijke onderdelen in EEA levert in de afvalfase ernstige moeilijkheden op, en recycling van AEEA vindt niet in voldoende mate plaats. Te weinig recycling resulteert in het verlies van kostbare grondstoffen.

(7)

Deze richtlijn heeft ten doel bij te dragen tot duurzame productie en consumptie, in de eerste plaats door preventie van AEEA, en daarnaast door hergebruik, recycling en andere vormen van nuttige toepassing van AEEA, teneinde de hoeveelheid te verwijderen afval te verminderen en bij te dragen tot efficiënt hulpbronnengebruik en de terugwinning van strategische grondstoffen. Voorts beoogt deze richtlijn een verbetering van de milieuprestaties van alle marktdeelnemers die bij de levenscyclus van EEA betrokken zijn, zoals producenten, distributeurs en consumenten en in het bijzonder de marktdeelnemers die rechtstreeks betrokken zijn bij de inzameling en verwerking van AEEA. In het bijzonder kunnen verschillen tussen de nationale toepassingen van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid leiden tot substantiële verschillen in de financiële lasten voor ondernemers. Het bestaan van verschillen in nationaal beleid ten aanzien van het beheer van AEEA belemmert de doeltreffendheid van het recyclingbeleid. Daarom moeten de belangrijkste criteria op het niveau van de Unie worden vastgesteld en moeten geharmoniseerde normen voor het inzamelen van en de omgang met AEEA worden ontwikkeld .

(8)

Daar de doelstellingen van de te ondernemen actie niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang van het probleem, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(9)

De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op alle betrokken producten en producenten, ongeacht de verkoopstechniek, dus met inbegrip van afstandsverkoop en elektronische handel. In dit verband moeten producenten en distributeurs die kanalen voor afstandsverkoop en elektronische handel gebruiken, voor zover uitvoerbaar, dezelfde verplichtingen hebben, waaraan op dezelfde wijze de hand moet worden gehouden, om te voorkomen dat andere distributiekanalen de kosten moeten dragen ingevolge deze richtlijn met betrekking tot AEEA waarvan de apparatuur op afstand of elektronisch is verkocht.

(10)

Deze richtlijn moet van toepassing zijn op alle door consumenten gebruikte EEA alsook op voor bedrijfsmatig gebruik bedoelde elektrische en elektronische apparaten. Deze richtlijn dient te gelden zonder afbreuk te doen aan de wetgeving van de Unie betreffende veiligheids- en gezondheidsvoorschriften ter bescherming van eenieder die in contact komt met AEEA, aan de specifieke Uniewetgeving betreffende afvalbeheer, in het bijzonder Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's alsook afgedankte batterijen en accu's (9), en aan de wetgeving van de Unie betreffende productontwerp, in het bijzonder Richtlijn 2005/32/EG. Grote vaste installaties moeten uitgesloten worden van het toepassingsgebied van deze richtlijn omdat ze op een bepaalde locatie vast geïnstalleerd en bediend worden, ze gemonteerd en afgebroken worden door vaklieden en daarom een beheerste afvalstroom vormen. Grote, niet-verplaatsbare industriële installaties die voor de werking op een specifieke locatie worden geïnstalleerd vallen eveneens buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn. Daarnaast worden uitsluitend door professionele gebruikers bediende mobiele machines uitgesloten, aangezien deze eveneens door vaklieden worden uiteengehaald en verwijderd, en derhalve zorgen voor een geregelde afvalstroom. Voorts moeten fotovoltaïsche modules ook worden uitgesloten, aangezien zij eveneens door vaklieden worden geïnstalleerd en verwijderd, en een aanzienlijke bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de doelstelling inzake hernieuwbare energiebronnen en aldus tot een vermindering van de CO2-uitstoot. Bovendien heeft de zonne-energiesector een vrijwillig milieuconvenant gesloten met als doel het recyclen van 85 % van alle fotovoltaïsche modules. De Commissie dient na te gaan of met dit convenant resultaten worden behaald die gelijkwaardig zijn aan de doelstellingen van onderhavige richtlijn en of het convenant betrekking heeft op alle op de markt gebrachte fotovoltaïsche modules en dient zo nodig op grondslag van een verslag een voorstel in te dienen om ervoor te zorgen dat de fotovoltaïsche modules binnen het toepassingsgebied van de richtlijn komen te vallen.

(11)

Onder andere doordat zij de producentenverantwoordelijkheid vastlegt, bevordert deze richtlijn dat bij het ontwerp en de productie van EEA ten volle rekening wordt gehouden met reparatie, de mogelijkheid tot verbetering, hergebruik, demontage en recycling daarvan en dat deze aspecten worden vergemakkelijkt.

(12)

Teneinde de gezondheid en veiligheid van het personeel van de distributeur dat betrokken is bij het terugnemen en manipuleren van AEEA te waarborgen, dienen de lidstaten overeenkomstig de nationale en uniale veiligheids- en gezondheidsvoorschriften te bepalen onder welke voorwaarden het terugnemen door de distributeurs kan worden geweigerd.

(13)

Gescheiden inzameling is een voorwaarde om de specifieke behandeling en recycling van AEEA te waarborgen, en is noodzakelijk om het vastgestelde niveau van bescherming van de gezondheid van mens en milieu in de Unie te halen. De consument moet actief bijdragen tot het succes van deze inzameling en moet worden aangemoedigd AEEA in te leveren. Met het oog daarop moeten geschikte voorzieningen voor het inleveren van AEEA, met inbegrip van openbare inzamelpunten waar particuliere huishoudens hun afval ten minste kosteloos moeten kunnen inleveren, worden opgezet. De distributeurs , gemeenten en recyclers leveren allemaal een belangrijke bijdrage tot het succes van de inzameling en verwerking van AEEA en moeten derhalve onder de vereisten van deze richtlijn vallen .

(14)

Om in de Unie het vastgestelde beschermingsniveau en de geharmoniseerde milieudoelstellingen te bereiken, dienen de lidstaten passende maatregelen te treffen om de samen met het ongesorteerd stedelijk afval te verwijderen AEEA tot een minimum te beperken en een hoog niveau van gescheiden inzameling van AEEA te bereiken. Om te waarborgen dat de lidstaten doelmatige inzamelingssystemen opzetten, dient te worden verlangd dat zij een hoog inzamelingsniveau van AEEA bereiken, met name voor koel- en diepvriesapparatuur die ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen bevat, gezien de grote milieueffecten van die stoffen en gezien de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (10) en Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (11). Uit gegevens in de effectbeoordeling blijkt dat nu reeds 65 % van de op de markt gebrachte EEA gescheiden wordt ingezameld, maar dat meer dan de helft daarvan wellicht op niet-conforme wijze wordt verwerkt of illegaal wordt geëxporteerd of op de juiste wijze wordt verwerkt, maar zonder dat de verwerkte hoeveelheden worden gemeld. Dat resulteert in milieuschade, het verloren gaan van kostbare secundaire grondstoffen en het leveren van onsamenhangende gegevens . Om dit te vermijden, moet een ambitieus inzamelingsstreefcijfer worden vastgesteld om alle actoren die AEEA inzamelen ertoe te verplichten deze op een milieuvriendelijke wijze te verwerken en de ingezamelde, gemanipuleerde en verwerkte hoeveelheden te melden . Het is van fundamenteel belang dat de lidstaten voor de efficiënte naleving van deze richtlijn zorgen; dit geldt met name voor de controle op gebruikte EEA die uit de EU wordt gevoerd.

(15)

Een specifieke behandeling van AEEA is onontbeerlijk om de verspreiding van verontreinigende stoffen in het gerecycleerde materiaal of in de afvalstroom tegen te gaan. Een dergelijke behandeling vormt de meest doeltreffende manier om te garanderen dat het door de Unie vastgestelde milieubeschermingsniveau wordt bereikt. Installaties of bedrijven die inzamelings-, recycling- en verwerkingsactiviteiten uitvoeren, moeten aan minimale normen voldoen om negatieve milieueffecten in verband met de verwerking van AEEA te voorkomen. De beste beschikbare technieken voor verwerking, nuttige toepassing en recycling dienen te worden gebruikt, mits zij de gezondheid van de mens en een hoogwaardige milieubescherming garanderen. De beste beschikbare technieken voor verwerking, nuttige toepassing en recycling kunnen nader worden bepaald overeenkomstig de procedures van Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (12).

(16)

Het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico's heeft in zijn advies van 19 januari 2009 inzake risicobeoordeling van nanotechnologieproducten opgemerkt dat nanomaterialen die stevig verankerd zijn in grote structuren, bijvoorbeeld in elektronische circuits, tijdens de afval- en recyclagefase kunnen vrijkomen. Ter beheersing van mogelijke risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu als gevolg van de verwerking van AEEA dat nanomaterialen bevat, kan selectieve verwerking noodzakelijk zijn. Het is de taak van de Commissie te beoordelen of desbetreffende nanomaterialen selectief moeten worden verwerkt.

(17)

Waar van toepassing dient voorrang te worden gegeven aan het hergebruik van AEEA en van onderdelen, subeenheden en verbruiksmaterialen daarvan. Indien hergebruik niet de voorkeur verdient, dient alle gescheiden ingezamelde AEEA voor nuttige toepassing te worden aangeboden en daarbij moet een hoog niveau van recycling en nuttige toepassing worden bereikt. Bovendien dienen producenten te worden gestimuleerd om gerecycleerd materiaal in nieuwe apparatuur te verwerken.

(18)

De nuttige toepassing, voorbereiding voor hergebruik en recycling van apparatuur telt alleen mee voor het behalen van de in deze richtlijn omschreven streefcijfers als die nuttige toepassing, voorbereiding voor hergebruik of recycling niet strijdig is met andere op die apparatuur toepasselijke uniale en nationale wetgeving. Het zorgen voor de juiste terugwinning en voorbereiding voor het hergebruik en de recycling van apparatuur is van belang voor een gedegen grondstoffenbeheer en een optimalisering van de toevoer van hulpbronnen.

(19)

De voornaamste uitgangspunten ten aanzien van de financiering met betrekking tot het beheer van AEEA moeten door de Unie worden vastgesteld en de financieringsstelsels moeten tot hoge inzamelingsniveaus bijdragen alsook tot de toepassing van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid.

(20)

Gebruikers van EEA in particuliere huishoudens dienen de mogelijkheid te hebben hun AEEA ten minste kosteloos in te leveren. De producenten dienen derhalve de inzameling door inzamelingsfaciliteiten, en de verwerking, nuttige toepassing en verwijdering van AEEA te financieren. De lidstaten dienen alle betrokkenen bij de omgang met AEEA ertoe aan te sporen tot de verwezenlijking van de doelstelling van deze richtlijn bij te dragen , teneinde ervoor te zorgen dat gescheiden ingezamelde AEEA niet op onjuiste wijze wordt verwerkt of illegaal wordt geëxporteerd ▐ . Opdat de kosten voor de inzameling van deze afvalstoffen – overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt – worden verlegd van de belastingbetaler in het algemeen naar de consument van EEA , dienen de lidstaten de producenten aan te sporen om alle ingezamelde AEEA te verwerken . De consumenten hebben de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat EEA aan het einde van haar levensduur naar inzamelingsfaciliteiten wordt gebracht, opdat zij op de juiste manier kan worden verwerkt. Een optimale toepassing van het beginsel producentenverantwoordelijkheid vereist dat elke producent verantwoordelijk is voor de financiering van het beheer van het afval van zijn eigen producten. De producent dient te kunnen kiezen om hetzij individueel hetzij via een collectieve regeling aan die verplichtingen te voldoen. Elke producent of derde die namens deze optreedt en die een product op de markt brengt, dient een financiële waarborg te stellen, zodat de kosten voor het beheer van AEEA van weesproducten niet ten laste van de samenleving of van andere producenten kunnen komen. De verantwoordelijkheid voor de financiering van het beheer van de historische voorraad dient te berusten bij de gezamenlijke producenten in collectieve financieringssystemen, en alle producenten die op de markt opereren op het tijdstip waarop de kosten ontstaan, dienen proportioneel in deze systemen bij te dragen. De collectieve systemen mogen niet zodanig zijn dat zij fabrikanten van gespecialiseerde producten, kleine producenten, importeurs of nieuwkomers uitsluiten.

(21)

Voorlichting van de gebruikers over het voorschrift dat AEEA niet langer samen met ongesorteerd stedelijk afval mag worden verwijderd maar gescheiden moet worden ingezameld, alsmede over de inzamelingssystemen en over hun eigen rol bij het beheer van AEEA, is onontbeerlijk om de inzameling van AEEA te doen slagen. Dit houdt ook in dat EEA die in vuilnisbakken of vergelijkbare vormen van stedelijk afvalinzameling terecht zou kunnen komen, van een duidelijk merkteken wordt voorzien.

(22)

De door producenten te verstrekken informatie ter identificatie van onderdelen en materialen is van belang om het beheer, en in het bijzonder de verwerking en de nuttige toepassing of recycling, van AEEA te vergemakkelijken.

(23)

De lidstaten dienen ervoor zorg te dragen dat met de infrastructuur voor inspectie en controle kan worden nagegaan of deze richtlijn correct ten uitvoer wordt gelegd, onder meer gelet op Aanbeveling 2001/331/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten (13).

(24)

Gegevens over het gewicht van EEA die in de Unie op de markt komen en over het niveau van inzameling, hergebruik (voor zover mogelijk met inbegrip van hergebruik van complete apparaten), nuttige toepassing of recycling en uitvoer van overeenkomstig deze richtlijn ingezamelde AEEA zijn noodzakelijk om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn te kunnen meten.

(25)

De lidstaten kunnen ervoor opteren sommige bepalingen van deze richtlijn uit te voeren door middel van overeenkomsten tussen de bevoegde instanties en de betrokken bedrijfssectoren, mits aan bepaalde voorschriften is voldaan.

(26)

Om de huidige belemmeringen voor de goede werking van de interne markt terug te dringen, moeten de administratieve lasten worden verlicht door de procedures voor registratie en rapportering te harmoniseren en het betalen van meerdere vergoedingen voor meerdere registraties in de afzonderlijke lidstaten te voorkomen. Vooral mag niet langer de eis worden gesteld dat een producent om in een lidstaat EEA op de markt te mogen brengen, in de desbetreffende lidstaat een zetel moet hebben. De aanduiding van een in de lidstaat gevestigde plaatselijke juridische vertegenwoordiger dient echter te volstaan. Voor de praktische handhaving van deze wetgeving moeten de lidstaten in staat worden gesteld de producent die verantwoordelijk is voor het product te identificeren en de toeleveringsketen vanaf de einddistributeur te traceren. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat een distributeur die voor het eerst apparatuur aanbiedt op het grondgebied van een lidstaat (intra-uniale handel) hetzij een akkoord met de producent sluit hetzij zorgt voor de registratie van die apparatuur en de financiering van het beheer van AEEA die uit deze apparatuur voortkomt.

(27)

Teneinde de bepalingen van deze richtlijn aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen en andere noodzakelijke maatregelen vast te stellen, moet de Commissie worden gemachtigd om gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen aangaande overgangsregelingen, de aanpassing van de bijlagen, gedetailleerde bepalingen voor de controle en het toezicht op de naleving , de definitie van „heel klein AEEA” en „micro-ondernemingen die op een kleine oppervlakte werken”, procedures voor registratie en rapportage en de rapportagefrequentie, alsmede wijzigingen in de regels inzake de implementatie van onderhavige richtlijn ▐.

(28)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

(29)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door preventie of beperking van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van AEEA, ter beperking van negatieve gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en ter verbetering van de efficiëntie van zulk gebruik , overeenkomstig de artikelen 1 en 4 van Richtlijn 2008/98/EG . De richtlijn vraagt alle bij de levenscyclus van een product betrokken marktdeelnemers hun milieunormen te verbeteren, waardoor zij bijdragen aan een duurzame productie en nuttige toepassing.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn, behoudens lid 3, is van toepassing op alle EEA ▐.

2.   Deze richtlijn geldt onverminderd de eisen van de Uniewetgeving inzake veiligheid en gezondheid en inzake chemische stoffen, met name Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (14), alsook die van de specifieke Uniewetgeving inzake afvalstoffenbeheer en productontwerp.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op ▐:

a)

EEA die noodzakelijk is voor de bescherming van de wezenlijke belangen van de veiligheid van lidstaten, met inbegrip van wapens, munitie en oorlogsmateriaal die voor specifiek militaire doeleinden zijn bestemd;

b)

EEA die specifiek is ontworpen om deel uit te maken van andere apparatuur welke niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt en die haar functie alleen kan vervullen als zij deel uitmaakt van laatstbedoelde apparatuur;

c)

grote vaste installaties;

d)

grote, niet-verplaatsbare industriële installaties;

e)

niet uitsluitend voor bedrijfsmatig gebruik bestemde mobiele machines;

f)

vervoermiddelen voor personen- of goederenvervoer;

g)

fotovoltaïsche modules;

h)

gloeilampen;

i)

geïmplanteerde en geïnfecteerde medische hulpmiddelen.

Uiterlijk op … (15) en daarna om de vijf jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor waarin het toepassingsgebied van de richtlijn onderzocht wordt, vooral ten aanzien van de vraag of fotovoltaïsche modules in het toepassingsgebied moeten worden opgenomen. In het deel van het verslag over fotovoltaïsche modules worden met name de daadwerkelijk verwezenlijkte inzamelings- en recyclingpercentages geëvalueerd. Op basis van dit verslag dient de Commissie eventueel een voorstel in.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „elektrische en elektronische apparatuur” of „EEA”: apparaten die elektrische stromen of elektromagnetische velden nodig hebben om naar behoren te kunnen werken en apparaten voor het opwekken, overbrengen en meten van die stromen en velden, die ▐ bedoeld zijn voor gebruik met een spanning van maximaal 1 000 volt bij wisselstroom en 1 500 volt bij gelijkstroom;

b)   „afgedankte elektrische en elektronische apparatuur” of „AEEA”: elektrische of elektronische apparaten die afvalstoffen vormen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG, daaronder begrepen alle onderdelen, subeenheden en verbruiksmaterialen die deel uitmaken van het product op het moment dat het wordt afgedankt;

c)     „medisch hulpmiddel” :

EEA die valt onder het toepassingsgebied van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (16) en Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 over medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek  (17) ;

d)   „preventie”: preventie in de zin van artikel 3, punt 12, van Richtlijn 2008/98/EG;

e)   „hergebruik”: hergebruik in de zin van artikel 3, punt 13, van Richtlijn 2008/98/EG;

f)   „voorbereiding voor hergebruik”: voorbereiding voor hergebruik in de zin van artikel 3, punt 16, van Richtlijn 2008/98/EG;

g)   „recycling”: recycling in de zin van artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG;

h)   „nuttige toepassing”: nuttige toepassing in de zin van artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2008/98/EG;

i)   „verwijdering”: verwijdering in de zin van artikel 3, punt 19, van Richtlijn 2008/98/EG;

j)   „verwerking”: verwerking in de zin van artikel 3, punt 14, van Richtlijn 2008/98/EG;

k)   „producent”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ongeacht de verkooptechniek, met inbegrip van technieken voor verkoop op afstand overeenkomstig Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (18):

Wordt niet als „producent” aangemerkt, diegene die uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst, tenzij hij tevens optreedt als producent in de zin van het bepaalde onder de punten i) tot en met iii);

l)   „distributeur”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die deel uitmaakt van de toeleveringsketen en EEA aanbiedt op de markt;

m)   „AEEA van particuliere huishoudens”: AEEA die afkomstig is van particuliere huishoudens en van commerciële, industriële, institutionele en andere bronnen en die naar aard en hoeveelheid met AEEA van particuliere huishoudens vergelijkbaar is , alsmede AEEA die zowel door particuliere huishoudens als door andere gebruikers dan particuliere huishoudens als EEA kan zijn gebruikt ;

n)   „gevaarlijke afvalstof”: gevaarlijke afvalstof in de zin van artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2008/98/EG;

o)   „financieringsovereenkomst”: een lening-, lease-, huur- of afbetalingsovereenkomst of een regeling met betrekking tot enige apparatuur, ongeacht of volgens die overeenkomst of regeling, dan wel volgens een bijkomende overeenkomst of regeling, eigendomsoverdracht van het apparaat zal of kan plaatsvinden;

p)   „op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;

q)   „op de markt brengen”: het voor het eerst op de markt van de Unie aanbieden van een product;

r)   „afzondering”: manuele, mechanische, chemische of metallurgische behandeling die ervoor zorgt dat gevaarlijke stoffen, preparaten en onderdelen aan het eind van het verwerkingsproces als identificeerbare stroom of identificeerbaar deel van een stroom zijn afgescheiden. Stoffen, preparaten of onderdelen zijn identificeerbaar als zij kunnen worden gemonitord om aan te tonen dat zij worden verwerkt op een wijze die veilig is voor het milieu;

s)   „inzameling”: inzameling in de zin van artikel 3, punt 10, van Richtlijn 2008/98/EG;

t)   „gescheiden inzameling”: gescheiden inzameling in de zin van artikel 3, punt 11, van Richtlijn 2008/98/EG;

u)     „grote vaste installaties” :

een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventueel andere toestellen, gemonteerd en vast geïnstalleerd op een van tevoren vastgestelde locatie; dit omvat geen verlichtingsproducten;

v)     „grote, niet-verplaatsbare industriële installaties” :

een samenstel van machines, apparatuur en/of onderdelen, ontworpen om samen te worden gebruikt in de industrie om een specifieke taak te verrichten, die door vaklieden geïnstalleerd worden en zich tijdens de gebruiksfase op één vaste plaats bevinden;

w)     „niet voor de weg bestemde mobiele machine” :

een machine waarvan de werking hetzij een mobiliteit bij het werk hetzij een continue of halfcontinue verplaatsing langs een reeks van opeenvolgende vaste werklocaties vereist, of een machine die zonder verplaatsing werkt, maar die kan zijn voorzien van middelen om haar gemakkelijker te verplaatsen van de ene plaats naar de andere;

x)     „vervoermiddel” :

een voertuig dat gebruikt wordt voor het vervoer van personen of goederen, zoals auto's, bussen, vrachtwagens, trams, treinen, schepen en vliegtuigen;

y)     „Fotovoltaïsche modules” :

enkel fotovoltaïsche modules die bestemd zijn voor het gebruik in een systeem dat voor voortdurend gebruik op een specifieke locatie voor de opwekking van stroom voor openbare, commerciële of particuliere doeleinden, wordt ontworpen, gemonteerd en geïnstalleerd.

Artikel 4

Productontwerp

De lidstaten stimuleren, overeenkomstig de communautaire productwetgeving met inbegrip van Richtlijn 2009/125/EG samenwerking tussen producenten en recyclers en maatregelen te nemen ter bevordering van ontwerp en productie van elektrische en elektronische apparatuur, met name met het oog op het vergemakkelijken van het hergebruik, de ontmanteling en de nuttige toepassing van AEEA en de onderdelen en materialen daarvan. Deze maatregelen mogen geen belemmering vormen voor het correct functioneren van de interne markt. In deze context nemen de lidstaten passende maatregelen opdat specifieke designelementen of productieprocessen van producenten het hergebruik van AEEA niet in de weg staan, tenzij de voordelen daarvan zwaarder wegen, bij voorbeeld in verband met milieubescherming en/of milieueisen. Eisen inzake ecologisch ontwerp gericht op het vergemakkelijken van het hergebruik, de ontmanteling en de nuttige toepassing van AEEA en de beperking van de emissie van gevaarlijke stoffen moeten uiterlijk op 31 december 2014 worden ingesteld in het kader van de uitvoeringsmaatregelen die worden aangenomen overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG.

Artikel 5

Gescheiden inzameling

1.    Om een hoog niveau van gescheiden inzameling van AEEA en een correcte verwerking van alle soorten AEEA te bereiken, met name ▐ koel- en diepvriesapparatuur die ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen bevat , lampen die kwik bevatten en kleine apparaten, zorgen de lidstaten ervoor dat alle AEEA gescheiden wordt ingezameld en niet wordt samengevoegd met grofvuil of ongesorteerd huishoudelijk afval, en dat onverwerkte AEEA niet wordt gestort of verbrand .

2.   Wat AEEA van particuliere huishoudens betreft, dragen de lidstaten er zorg voor dat:

a)

systemen worden ingevoerd waardoor de laatste houders en de distributeurs dergelijke afvalstoffen ten minste zonder kosten kunnen inleveren. De lidstaten dragen zorg voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de noodzakelijke inzamelingsinrichtingen, met name rekening houdend met de bevolkingsdichtheid;

b)

de distributeurs er de verantwoordelijkheid voor dragen dat bij de levering van een nieuw product een gelijke hoeveelheid van zulk afval, ten minste zonder kosten, bij de distributeur kan worden ingeleverd, met dien verstande dat de apparatuur van een gelijkwaardig type is en dezelfde functies had als de geleverde apparatuur. De lidstaten kunnen van deze bepaling afwijken, mits zij ervoor zorgen dat zulks de inlevering van AEEA niet bemoeilijkt voor de laatste houder en dat de systemen kosteloos blijven voor de laatste houder. De lidstaten die van deze bepaling gebruikmaken, stellen de Commissie daarvan in kennis;

c)

het de producenten toegestaan is, onverminderd de bepalingen onder a) en b), individuele en/of collectieve terugnamesystemen voor AEEA uit particuliere huishoudens in te voeren en te exploiteren, mits de systemen op één lijn staan met de doelstellingen van deze richtlijn;

d)

gelet op de nationale en uniale veiligheids- en gezondheidsvoorschriften AEEA die bij gebruik is verontreinigd en daardoor een risico voor de gezondheid en de veiligheid van het personeel oplevert, bij inleveringspunten als bedoeld onder a) en b) kan worden geweigerd; de lidstaten stellen voor deze AEEA specifieke regelingen vast.

De lidstaten kunnen specifieke regelingen vaststellen voor de inlevering van AEEA als bedoeld onder a) en b) waaraan essentiële onderdelen ontbreken, of waarin zich afvalstoffen bevinden die niet als AEEA kunnen worden aangemerkt.

3.   Wat AEEA van andere dan AEEA van particuliere huishoudens betreft en onverminderd artikel 13 dragen de lidstaten er zorg voor dat de producenten of derden die in hun naam handelen dergelijk afval inzamelen.

Artikel 6

Verwijdering en vervoer van ingezamelde AEEA

1.   De lidstaten verbieden de verwijdering van gescheiden ingezamelde onverwerkte AEEA en houden toezicht op de handhaving van dat verbod .

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de inzameling en het vervoer van gescheiden ingezamelde AEEA op zodanige wijze plaatsvinden dat hergebruik, recycling en de inperking van gevaarlijke stoffen worden geoptimaliseerd. Opdat hele apparaten zoveel mogelijk worden hergebruikt, zorgen de lidstaten er ook voor dat de inzamelingsregelingen het mogelijk maken dat in de inzamelpunten herbruikbare apparaten vóór het transport worden gescheiden van de gescheiden ingezamelde AEEA.

Artikel 7

Inzamelingsstreefcijfers

1.   Onverminderd artikel 5, lid 1, zorgen de lidstaten ervoor dat tegen 2016 minimaal 85 % van de AEEA die op hun grondgebied wordt gegenereerd, wordt ingezameld.

De lidstaten zorgen ervoor dat zij tegen 2012 minimaal 4 kg AEEA per hoofd inzamelen. Indien zij in 2010 een groter gewicht hebben ingezameld, zorgen zij voor inzameling van minimaal dat gewicht.

De lidstaten zorgen ervoor dat het volume AEEA dat wordt ingezameld, gedurende de periode 2012-2016 geleidelijk toeneemt.

De lidstaten mogen ambitieuzere afzonderlijke streefcijfers vaststellen en melden dat in voorkomend geval aan de Commissie.

De inzamelingsstreefcijfers moeten jaarlijks worden gehaald.

De lidstaten leggen verbeteringsplannen uiterlijk … (19) voor aan de Commissie.

2.     Om vast te stellen of het minimale inzamelingspercentage is gehaald, zorgen de lidstaten ervoor dat de relevante marktspelers jaarlijks kosteloos voor de lidstaten, en overeenkomstig artikel 16, informatie meedelen over AEEA die

a)

door om het even welke marktspeler is voorbereid voor hergebruik, of verzonden naar verwerkingsinstallaties,

b)

overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder a), bij inzamelingsinrichtingen is ingeleverd,

c)

overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), bij distributeurs is ingeleverd,

d)

door producenten of derden die in hun naam handelen, gescheiden is ingezameld, of

e)

op andere wijze gescheiden is ingezameld.

3.    Bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 19 en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 kunnen voor de periode tot en met 31 december 2015 overgangsregelingen worden ingesteld om problemen aan te pakken die ingevolge specifieke nationale omstandigheden in een lidstaat ontstaan bij het voldoen aan de in lid 1 opgesomde eisen.

4.    Uiterlijk 31 december 2012 stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 19 en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 een gemeenschappelijke methodiek vast om het volume AEEA in gewicht te bepalen dat in elke lidstaat wordt gegenereerd. Deze methodiek omvat gedetailleerde regels voor de toepassing en berekeningsmethoden voor toezicht op het voldoen van de in lid 1 gestelde doelen .

5.   Op basis van een verslag van de Commissie, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel, herbezien het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 31 december 2012 het in lid 1 vermelde inzamelingspercentage en de in lid 1 vermelde streefdatums, mede met het oog op de eventuele vaststelling van een streefcijfer voor de gescheiden inzameling van koel- en diepvriesapparatuur , lampen, zoals gloeilampen, en kleine apparaten .

Artikel 8

Verwerking

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat alle gescheiden ingezamelde AEEA wordt verwerkt.

Uiterlijk … (20) verzoekt de Commissie de Europese normalisatie-instellingen normen op en vast te stellen voor de inzameling, de opslag, het vervoer, de verwerking, de recycling en de herstelling van AEEA, alsmede voor de voorbereiding voor hergebruik. Deze normen weerspiegelen de stand van de techniek.

Een verwijzing naar de normen wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie opgenomen.

De aanpak van de inzameling, de opslag, het vervoer, de verwerking, recycling en herstelling van AEEA, alsmede de voorbereiding voor hergebruik dient erop gericht te zijn grondstoffen te bewaren, en kostbare grondstoffen die zich in EEA bevinden te recyclen met het oog op een betere grondstoffenvoorziening in de Unie.

2.   De verwerking, behoudens de voorbereiding voor hergebruik, omvat ten minste de afzondering van alle vloeistoffen en een selectieve verwerking overeenkomstig bijlage III.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de producenten of in hun naam handelende derden systemen invoeren voor de nuttige toepassing van AEEA met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken. De producenten kunnen deze systemen individueel of collectief invoeren. De lidstaten dragen er zorg voor dat inrichtingen of bedrijven waar inzamelings- of verwerkingshandelingen worden verricht, de AEEA opslaan en verwerken volgens de technische voorschriften van bijlage IV.

4.    Om andere verwerkingstechnieken in te voeren die ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu bieden, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikelen 19, en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21, wijzigingen aan bijlage III vast . ▐ De Commissie beoordeelt met voorrang of de formuleringen van de punten betreffende printplaten van mobiele telefoons en LCD-schermen moeten worden gewijzigd. De Commissie beoordeelt of bijlage III moet worden gewijzigd ten aanzien van relevante nanomaterialen.

5.   Voor milieubeschermingsdoeleinden kunnen de lidstaten minimumkwaliteitsnormen voor de verwerking van ingezamelde AEEA invoeren.

De lidstaten die voor deze kwaliteitsnormen kiezen, brengen deze ter kennis van de Commissie, die deze normen bekendmaakt.

6.   De lidstaten moedigen inrichtingen of bedrijven waar verwerkingshandelingen worden verricht aan, gecertificeerde milieubeheerssystemen in te voeren in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (21).

Artikel 9

Vergunningen en inspecties

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat inrichtingen of bedrijven waar verwerkingshandelingen worden verricht, in het bezit zijn van een vergunning van de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2008/98/EG.

2.   De in artikel 24, onder b), van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde afwijking van de vergunningsvereiste kan worden toegepast op handelingen voor de nuttige toepassing van AEEA, mits de bevoegde instanties vóór de registratie een inspectie uitvoeren teneinde te onderzoeken of aan artikel 13 van die richtlijn wordt voldaan.

De inspectie omvat verificatie van:

a)

type en hoeveelheid van het te verwerken afval;

b)

de algemene technische voorschriften die in acht moeten worden genomen;

c)

de nodige voorzorgsmaatregelen.

Deze inspectie vindt ten minste één keer per jaar plaats en de lidstaten delen de resultaten mee aan de Commissie.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat aan de in de leden 1 en 2 bedoelde vergunning of registratie alle voorwaarden zijn verbonden die nodig zijn om aan de eisen van artikel 8, leden 2, 3 en 5, te voldoen en de streefcijfers voor nuttige toepassing van artikel 11 te bereiken.

Artikel 10

Overbrenging van AEEA

1.   De verwerkingshandelingen mogen ook buiten de betrokken lidstaat of de Unie plaatsvinden, mits de overbrenging van de AEEA in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (22).

2.   AEEA die buiten de Unie is uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1013/2006 en Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of IIIA bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (23), wordt bij de narekening of de in artikel 11 van deze richtlijn bedoelde verplichtingen en streefcijfers bereikt zijn slechts meegeteld, indien de uitvoerder vóór de overbrenging middels sluitende bewijzen kan aantonen dat de nuttige toepassing, voorbereiding voor hergebruik en recycling gebeurt in omstandigheden die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze richtlijn. Na de nuttige toepassing, voorbereiding voor hergebruik of recycling wordt de naleving van deze gelijkwaardige omstandigheden bevestigd.

3.     De lidstaten staan geen overbrenging van voor hergebruik bestemde EEA toe, tenzij deze door een bevoegde geïdentificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon als volledig bedrijfsklaar is gecertificeerd en als dusdanig is geëtiketteerd.

4.    Opdat verwerking buiten de EU met een gelijkwaardig beschermingsniveau plaatsvindt, stelt de Commissie uiterlijk …  (24) door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 19 en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 gedetailleerde regels voor de leden 1 en 2 vast , in het bijzonder criteria voor het beoordelen of de omstandigheden stroken met de voorschriften van deze richtlijn.

Artikel 11

Streefcijfers inzake nuttige toepassing

1.   Wat alle AEEA betreft die gescheiden is ingezameld en die bestemd is voor verwerking volgens de artikelen 8, 9 en 10 of voor voorbereiding voor hergebruik, dragen de lidstaten er zorg voor dat de producenten op 31 december 2011 de volgende minimale streefcijfers bereiken:

a)

van AEEA van de categorieën 1 en 4 van bijlage IA :

wordt 85 % nuttig toegepast, ▐

wordt 75 % ▐ gerecycleerd , en

wordt 5 % voorbereid voor hergebruik ;

b)

van AEEA van categorie 2 van bijlage IA :

wordt 80 % nuttig toegepast,

wordt 65 % ▐ gerecycleerd , en

wordt 5 % voorbereid voor hergebruik ;

c)

van AEEA van categorie 3 van bijlage IA:

wordt 75 % nuttig toegepast, en

wordt 50 % gerecycleerd;

d)

van AEEA van categorie 5 van bijlage IA :

wordt 75 % nuttig toegepast, ▐

wordt 50 % ▐ gerecycleerd , en

wordt 5 % voorbereid voor hergebruik ;

e)

van AEEA van categorie 6 van bijlage IA

wordt 85 % nuttig toegepast,

wordt 75 % gerecycleerd, en

wordt 5 % voorbereid voor hergebruik;

f)

van afgedankte gasontladingslampen wordt 80 % gerecycleerd.

2.   Deze streefcijfers worden berekend als percentage van het gewicht van de gescheiden ingezamelde AEEA die aan inrichtingen voor nuttige toepassing wordt toegeleverd en op doeltreffende wijze nuttig wordt toegepast, hergebruikt en gerecycleerd . Opslag, sortering en voorbehandeling in inrichtingen voor nuttige toepassing worden niet in aanmerking genomen in de berekeningen voor het behalen van de streefcijfers.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de producenten, of derden die in hun naam handelen, met het oog op de berekening van deze streefcijfers registers bijhouden van de hoeveelheid gebruikte EEA, AEEA en de onderdelen, materialen en stoffen ervan wanneer deze de verwerkingsinrichting binnenkomen (input) en verlaten (output), en wanneer zij de inrichting voor nuttige toepassing of recycling binnenkomen (input) en verlaten (het totale outputpercentage) .

4.   De lidstaten moedigen de ontwikkeling van nieuwe technieken voor nuttige toepassing, recycling en verwerking aan.

Artikel 12

Financiering met betrekking tot AEEA van particuliere huishoudens

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de producenten ten minste voorzien in de financiering van de inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van AEEA van particuliere huishoudens vanaf de afgifte bij krachtens artikel 5, lid 2, gecreëerde inzamelingsinrichtingen. Bovendien zorgen de lidstaten er waar passend voor dat er, met het oog op een verbetering van de AEEA-inzameling, bij de verkoop van nieuwe EEA voldoende financiële middelen worden verkregen overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt (waarbij de vervuiler niet de algemene belastingbetaler is, maar kleinhandelaren, consumenten en producenten) om de kosten te dekken van de inzameling van AEEA van huishoudens, met inbegrip van de kosten van het leiden van de inzamelingsinrichtingen en bijbehorende bewustwordingscampagnes betreffende het beheer van AEEA. Deze financiële middelen zijn enkel beschikbaar voor marktdeelnemers die wettelijk verplicht zijn AEEA in te zamelen .

Als de kosten van zulke marktdeelnemers volledig zijn gedragen door de volgens de eerste alinea verkregen financiële middelen, dragen deze marktdeelnemers – Gemeenten of particuliere inzamelpunten – alle ingezamelde AEEA over aan de regelingen voor producentenverantwoordelijkheid.

De financiering van de inzameling van AEEA van huishoudens voor overbrenging naar inzamelingsinrichtingen valt niet onder de individuele producentenverantwoordelijkheid voor de financiering zoals bedoeld in de tweede alinea.

De lidstaten kunnen aanvullende regels vastsellen met betrekking tot de berekeningsmethoden voor de kosten van inzameling en inzamelingsinrichtingen.

2.   Wat producten betreft die na 13 augustus 2005 op de markt worden gebracht, is elke producent verantwoordelijk voor de financiering van de in lid 1 bedoelde handelingen voor de verwerking van het afval van zijn eigen producten. De producent kan voor de organisatie van die financiering kiezen tussen collectieve en individuele regelingen. Hij kan aan zijn verplichtingen voldoen via een van deze methoden of via een combinatie van beiden. In de collectieve regelingen worden verschillende tarieven voor producenten gehanteerd afhankelijk van het gemak waarmee hun producten en de strategische materialen die zij bevatten kunnen worden gerecycleerd.

De lidstaten zorgen ervoor dat de producenten, wanneer zij een product op de markt brengen, een waarborg stellen waaruit blijkt dat het beheer van de AEEA zal worden gefinancierd, en dat zij hun producten duidelijk overeenkomstig artikel 15, lid 2, markeren. De waarborg heeft betrekking op de financiering van de in lid 1 bedoelde handelingen voor het product. Hij kan de vorm hebben van een recyclingverzekering, geblokkeerde bankrekening of deelneming van de producent aan passende financiële regelingen voor de financiering van het beheer van AEEA. De financiële waarborg met betrekking tot afgedankte producten wordt zodanig berekend dat de internalisering van de werkelijke kosten aan het einde van de levensduur van een product van een producent gegarandeerd is, rekening houdende met de in artikel 8 bedoelde normen voor verwerking en recycling.

3.     Om een geharmoniseerde benadering bij de naleving van de financiëlewaarborgvereisten als bedoeld in lid 2 mogelijk te maken, stelt de Commissie uiterlijk …  (25) door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 19 en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 de minimumeisen en methoden voor de berekening van de hoogte van deze waarborgen, alsook richtlijnen voor verificatie en auditing ervan, vast.

Deze eisen zorgen er tenminste voor dat:

a)

de waarborg leidt tot internalisering van de werkelijke kosten aan het einde van de levensduur van een product van een producent, rekening houdende met de normen voor verwerking en recycling,

b)

de kosten in verband met de verplichting van een producent niet ten laste van andere marktdeelnemers, en

c)

de waarborg in de toekomst beschikbaar is en kan worden gebruikt om te voldoen aan de lopende verplichting tot recycling van een producent in geval van insolventie van deze laatste.

4.   De verantwoordelijkheid voor de financiering van de kosten voor het beheer van AEEA die is ontstaan uit apparatuur die vóór 13 augustus 2005 op de markt is gebracht („historische voorraad”) berust bij een of meer systemen waaraan alle producenten die op de markt aanwezig zijn op het tijdstip waarop de betrokken kosten ontstaan, naar evenredigheid bijdragen, bijvoorbeeld naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de betrokken apparatuur.

5.     De lidstaten zorgen ervoor dat de producenten of namens deze optredende derden aan hen jaarlijks verslag uitbrengen over de financiering en de kosten van de systemen voor inzameling, verwerking en verwijdering en over de doeltreffendheid van de systemen.

Artikel 13

Financiering met betrekking tot AEEA van andere gebruikers dan particuliere huishoudens

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat door de producenten wordt voorzien in de financiering van de inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van de AEEA die afkomstig is van andere gebruikers dan particuliere huishoudens en van na 13 augustus 2005 op de markt gebrachte apparatuur.

Voor historische voorraad die wordt vervangen door nieuwe gelijkwaardige producten of door nieuwe producten met dezelfde functie, worden de kosten gedragen door de producenten van deze producten wanneer zij worden geleverd. De lidstaten kunnen als alternatief bepalen dat andere gebruikers dan particuliere huishoudens ook geheel of gedeeltelijk deze kosten dragen.

Voor andere historische voorraad worden de kosten gedragen door de andere gebruikers dan particuliere huishoudens.

2.   Producenten en andere gebruikers dan particuliere huishoudens kunnen onverminderd de bepalingen van deze richtlijn andere financieringsregelingen overeenkomen.

Artikel 14

Informatie voor de gebruikers

1.     Om de bewustwording van gebruikers te vergroten, zorgen de lidstaten ervoor dat de distributeurs geschikte inzamelingsregelingen inzake heel klein AEEA invoeren. Dergelijke inzamelingsregelingen:

(a)

stellen de eindgebruikers in staat heel klein AEEA in te leveren op een toegankelijk en zichtbaar inzamelingspunt bij de kleinhandelaar;

(b)

vereisen dat kleinhandelaren bij de levering van kleine EEA kosteloos heel kleine AEEA terugnemen;

(c)

brengen bij inlevering van heel klein AEEA geen kosten voor de eindgebruikers met zich mee, noch enige verplichting om een nieuw product van hetzelfde type aan te schaffen.

De lidstaten zien er tevens op toe dat de punten a) en c) van toepassing zijn op afstandsverkopers, dat wil zeggen natuurlijke of rechtspersonen die, door middel van communicatie op afstand in overeenstemming met Richtlijn 97/7/EG, EEA op de markt brengen of aanbieden. De inzamelregeling die afstandsverkopers invoeren stelt eindgebruikers in staat heel klein AEEA terug te sturen zonder hiervoor kosten te hoeven maken, met inbegrip van porto- of bezorgkosten.

Uiterlijk …  (26) stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 19 en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 de definitie van „heel klein AEEA” vast, rekening houdend met het risico dat dergelijk afval niet gescheiden wordt ingezameld vanwege de zeer kleine omvang.

De verplichtingen in dit lid gelden niet voor micro-ondernemingen die op een zeer kleine oppervlakte werken. Uiterlijk … (26) stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 19 en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 voor de toepassing van deze richtlijn een definitie vast van micro-ondernemingen die op een zeer kleine oppervlakte werken.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat gebruikers van EEA in particuliere huishoudens de nodige informatie krijgen over:

a)

het voorschrift dat AEEA niet als ongesorteerd stedelijk afval mag worden verwijderd, maar gescheiden moet worden ingezameld,

b)

de voor hen beschikbare inleverings- en inzamelingssystemen, waarbij de coördinatie wordt gestimuleerd van informatie waarmee alle beschikbare inzamelingspunten kunnen worden aangegeven, ongeacht de producent die deze heeft opgezet ,

c)

hun rol in de bevordering van hergebruik, recycling en andere nuttige toepassingen van AEEA,

d)

de mogelijke gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van de aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen in EEA,

e)

de betekenis van het in bijlage V weergegeven symbool.

3.   De lidstaten treffen passende maatregelen om te bevorderen dat de consumenten bijdragen tot inzameling van AEEA alsook om hen ertoe aan te zetten het proces van hergebruik, verwerking en nuttige toepassing te vergemakkelijken.

4.   Teneinde de samen met ongesorteerd stedelijk afval verwijderde AEEA tot een minimum te beperken en de gescheiden inzameling ervan te vergemakkelijken, dragen de lidstaten er zorg voor dat de producenten EEA die op de markt wordt gebracht, overeenkomstig de Europese norm EN 50419 (27) duidelijk voorzien van het in bijlage V weergegeven symbool. Bij wijze van uitzondering, wanneer dit wegens de afmetingen of de functie van het product nodig is, wordt het symbool afgedrukt op de verpakking, de gebruiksaanwijzing en het garantiebewijs van de EEA.

5.   De lidstaten kunnen voorschrijven dat de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde informatie ten dele of in haar geheel wordt verstrekt door de producenten en/of de distributeurs, bijvoorbeeld in de gebruiksaanwijzing of op het verkooppunt of door middel van bewustwordingscampagnes .

Artikel 15

Informatie voor de verwerkingsinstallaties

1.   Om het gebruik en de correcte en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van AEEA – inbegrepen onderhoud, verbetering, hergebruik, voorbereiding voor hergebruik , ombouw en recycling –, te vergemakkelijken, treffen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de producenten voor elk op de markt gebracht nieuw type elektrische en elektronische apparatuur kosteloos informatie verstrekken voor hergebruik en verwerking, en wel binnen het jaar nadat zij die op de markt hebben gebracht. Voor zover de hergebruikcentra en de verwerkings- en recyclinginrichtingen zulks nodig hebben om aan deze richtlijn te kunnen voldoen, bevat de informatie aanwijzingen over de verschillende onderdelen en materialen van de apparatuur, alsook over de plaatsen in de apparatuur waar zich gevaarlijke stoffen en preparaten bevinden. De informatie wordt door de producenten van AEEA aan de hergebruikcentra en de verwerkings- en recyclinginrichtingen verstrekt in de vorm van handboeken of via elektronische media (bv. CD-ROM, online-diensten).

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat elke producent van EEA dat op de markt wordt gebracht, door een aanduiding op het apparaat duidelijk kan worden geïdentificeerd. Met het oog op een onbetwistbare vaststelling van het tijdstip van het op de markt brengen, wordt het apparaat voorzien van de expliciete vermelding dat het na 13 augustus 2005 op de markt is gebracht. Daarbij is de Europese norm EN 50419 van toepassing.

Artikel 16

Registratie, informatie en rapportering

1.   De lidstaten zetten overeenkomstig het bepaalde in lid 2 een register op van producenten, met inbegrip van producenten die EEA leveren door middel van verkoop op afstand.

Dat register wordt gebruikt voor de controle op de naleving van de financieringsverplichtingen uit hoofde van de artikelen 12 en 13.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat alle op hun grondgebied gevestigde producenten in hun nationale register in elektronische vorm alle relevante informatie in samenhang met hun activiteiten in alle andere lidstaten kunnen opnemen, met inbegrip van rapporteringsvoorschriften en vergoedingen.

De registers dienen interoperabel te zijn teneinde de uitwisseling van deze informatie mogelijk te maken, met name met betrekking tot de hoeveelheden EEA die op de nationale markten worden gebracht , alsmede van informatie om geldoverdrachten in samenhang met de intra-uniale overbrenging van producten of AEEA mogelijk te maken .

3.     Elke lidstaat zorgt ervoor dat een producent die EEA in deze lidstaat op de markt brengt en niet in deze lidstaat gevestigd is, een in deze lidstaat gevestigde plaatselijke juridische vertegenwoordiger kan benoemen die verantwoordelijk is voor zijn uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen.

4.    Om voor een soepel werkend registratie-, informatie- en rapporteringssysteem te zorgen, stelt de Commissie het registratie- en rapporteringsformaat en de rapporteringsfrequentie vast door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 19, en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 . Het registratie- en rapporteringsformaat omvat ten minste de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden op de markt gebrachte EEA;

b)

de soorten apparatuur;

c)

de merken;

d)

de categorieën;

e)

indien van toepassing, de garantie.

5.   Het register kan worden beheerd in het kader van een krachtens artikel 12, lid 2, opgezette collectieve producentenverantwoordelijkheidsregeling.

6.   De lidstaten verzamelen op jaarlijkse basis gegevens, met inbegrip van degelijke ramingen, over de hoeveelheden en categorieën EEA die in de lidstaat op de markt werden gebracht, langs de onderscheiden wegen werden ingezameld, hergebruikt, gerecycleerd en nuttig gebruikt, alsmede over de hoeveelheden gescheiden ingezamelde AEEA die werden uitgevoerd, naar gewicht.

7.   De lidstaten zenden de Commissie om de drie jaar een verslag toe over de uitvoering van deze richtlijn en over de in lid 5 gespecificeerde informatie. Dit uitvoeringsverslag wordt geredigeerd aan de hand van de bij Beschikking 2004/249/EG van de Commissie van 11 maart 2004 betreffende een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (28) en Beschikking 2005/369/EG van de Commissie van 3 mei 2005 tot vaststelling van regels voor het toezicht op de naleving door de lidstaten en tot vaststelling van rapportageformulieren voor de toepassing van Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (29) vastgestelde vragenlijst. Het verslag wordt uiterlijk negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft aan de Commissie voorgelegd.

Het eerste driejaarlijkse verslag bestrijkt de periode 20xx-20xx.

De Commissie publiceert uiterlijk negen maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten een verslag over de uitvoering van deze richtlijn.

Artikel 17

Identificatie van marktdeelnemers

De lidstaten zetten systemen op om ervoor te zorgen dat informatie wordt verkregen om regelgevende instanties, producenten en distributeurs in staat te stellen na te gaan:

a)

welke marktdeelnemer EEA aan hen heeft geleverd;

b)

aan welke marktdeelnemer zij EEA hebben geleverd.

Artikel 18

Aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek

Om artikel 16, lid 7, en de bijlagen ▐ aan te passen aan de vooruitgang van wetenschap en techniek , kan de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 19 , en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 .

Voordat de bijlagen worden gewijzigd, raadpleegt de Commissie onder andere de producenten van EEA, de recycleerders, de verwerkers alsmede de milieuorganisaties, werknemers- en consumentenverenigingen.

Artikel 19

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De bevoegdheden tot vaststelling van de gedelegeerde handelingen als bedoeld in de artikelen 7, 8, 10, 12, 14, 16, 18 en 23 worden voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend.

2.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.     De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden gesteld in de artikelen 20 en 21.

Artikel 20

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De in de artikelen 7, 8, 10, 12, 14, 16, 18 en 23 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.     De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie intrekt, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat het definitief besluit wordt genomen op de hoogte te brengen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom.

3.     Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in het besluit vermelde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 21

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.     Het Europees Parlement en de Raad kunnen bezwaar maken tegen de gedelegeerde handeling binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn eventueel met twee maanden verlengd.

2.     Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de datum die daarin is vermeld.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld voornemens te zijn om geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling voor het verstrijken van die termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.     Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling binnen de in lid 1 bedoelde termijn, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor.

Artikel 22

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 24 vermelde datum in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen ter zake mee.

Artikel 23

Inspecties en controles

1.   De lidstaten voeren passende inspecties en controles uit om na te gaan of deze richtlijn correct wordt uitgevoerd.

Die inspecties hebben ten minste betrekking op de opgegeven hoeveelheden op de markt gebrachte EEA om de hoogte van de financiële waarborg uit hoofde van artikel 12, lid 2, te controleren, de uitvoer van AEEA naar bestemmingen buiten de Unie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1013/2006 en de handelingen die plaatsvinden in verwerkingsinstallaties overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG en bijlage III van deze richtlijn.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de overbrenging van gebruikte EEA waarop de verdenking rust dat het AEEA is, overeenkomstig de minimale voorschriften van bijlage II wordt uitgevoerd en zij voeren dienovereenkomstig de controles op de overbrenging uit .

3.    Om een goede werking van de inspecties en controles te waarborgen, kan de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 19, en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 20 en 21, aanvullende regels inzake inspecties en controles vaststellen .

4.     De lidstaten stellen een nationaal register van erkende inzamelings- en verwerkingsinrichtingen op. Alleen faciliteiten waarvan de exploitanten voldoen aan de in artikel 8, lid 3, genoemde vereisten, mogen worden opgenomen in dat nationale register. De inhoud van het register wordt door de lidstaten openbaar gemaakt.

5.     De exploitanten van een inrichting tonen jaarlijks aan dat zij aan de in de richtlijn gestelde eisen voldoen, en brengen overeenkomstig lid 6 en lid 7 bij de bevoegde instanties verslag uit om hun status als erkende verwerkingsinrichting te behouden.

6.     De exploitanten van een inzamelingsfaciliteit brengen jaarlijks verslag uit bij de bevoegde instanties om de nationale instanties in staat te stellen de hoeveelheid ingezamelde AEEA te vergelijken met de hoeveelheid AEEA die daadwerkelijk naar inrichtingen voor nuttige toepassing en recycling is overgebracht. AEEA wordt uitsluitend overgebracht naar erkende inrichtingen voor nuttige toepassing en verwerking.

7.     De exploitanten van een verwerkingsinrichting brengen jaarlijks verslag uit om de nationale instanties in staat te stellen de hoeveelheid AEEA die van eigenaren of erkende inzamelingsinrichtingen is teruggenomen, te vergelijken met de hoeveelheid AEEA die daadwerkelijk nuttig is toegepast, gerecycled of overeenkomstig artikel 10 uitgevoerd.

8.     De lidstaten dragen er zorg voor dat AEEA uitsluitend wordt ingeleverd bij geregistreerde en erkende inrichtingen voor inzameling, nuttige toepassing en/of recycling.

Artikel 24

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … (30) aan de artikelen 2, 3, 5, 6, 7, 11, 14, 16, 22 en 23 en bijlage II van deze richtlijn te voldoen. Zij doen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen toekomen, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan artikel 12, lid 2, te voldoen, zodat elke producent alleen de handelingen financiert die betrekking hebben op het afval van zijn eigen producten die na 13 augustus 2005 op de markt zijn gebracht, en zodat passende financiële waarborgen, als vereist in artikel 12, lid 2, worden verstrekt.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.   Mits het met deze richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt, kunnen de lidstaten de bepalingen van artikel 8, lid 6, artikel 14, lid 2, en artikel 15, omzetten door middel van overeenkomsten tussen de bevoegde instanties en de betrokken bedrijfssectoren. Die overeenkomsten voldoen aan de volgende voorschriften:

a)

de overeenkomsten zijn afdwingbaar;

b)

de overeenkomsten bevatten doelstellingen en termijnen om die te bereiken;

c)

de overeenkomsten worden bekendgemaakt in het staatsblad of een voor het publiek even toegankelijk officieel stuk, en worden aan de Commissie toegezonden;

d)

de met een overeenkomst bereikte resultaten worden onder de in die overeenkomst opgenomen voorwaarden geregeld gecontroleerd, aan de bevoegde instanties en de Commissie gemeld en ter beschikking van het publiek gesteld;

e)

de bevoegde instanties dragen er zorg voor dat nagegaan wordt in hoeverre met de overeenkomsten vooruitgang geboekt wordt;

f)

ingeval een overeenkomst niet wordt nagekomen, moeten de lidstaten de betrokken bepalingen van deze richtlijn door middel van wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen uitvoeren.

4.     Naast de in de artikelen 2 en 7 bedoelde toetsingen legt de Commissie tegen … (31) een verslag over de ervaringen met de uitvoering van deze richtlijn aan het Europees Parlement en de Raad voor. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze richtlijn.

Artikel 25

Intrekking

Richtlijn 2002/96/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VI, deel A, opgesomde richtlijnen, wordt met ingang van … (32) ingetrokken, met uitzondering van artikel 5, lid 5, dat wordt ingetrokken met ingang van 31 december 2011, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de richtlijnen. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 27

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 306 van 16.12.2009, blz. 39.

(2)  PB C 141 van 29.5.2010, blz. 55.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 3 februari 2011.

(4)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24.

(5)  PB C 138 van 17.5.1993, blz. 5.

(6)  PB L 312 van 22.11.2008,blz. 3.

(7)  PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.

(8)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.

(9)  PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1-14.

(10)  PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1.

(11)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

(12)  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.

(13)  PB L 118 van 27.4.2001, blz. 41.

(14)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(15)   Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(16)   PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.

(17)   PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1.

(18)  PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19.

(19)   18 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(20)   6 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(21)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1.

(22)  PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.

(23)  PB L 316 van 4.12.2007, blz. 6.

(24)   18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(25)   12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(26)   Twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(27)  Door het Cenelec aangenomen in maart 2006.

(28)  PB L 78 van 16.3.2004, blz. 56.

(29)  PB L 119 van 11.5.2005, blz. 13.

(30)  18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(31)   5 jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(32)  18 maanden en een dag na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE IA

Categorieën apparaten teneinde de in artikel 11 neergelegde streefcijfers inzake nuttige toepassing te bepalen

1)

Koelapparaten en radiatoren,

2)

Beeldschermen en monitoren,

3)

Lampen,

4)

Grote apparaten, met uitzondering van koelapparaten en radiatoren, beeldschermen en monitoren, en lampen. Grote apparaten zijn alle apparaten die in beginsel niet verplaatsbaar zijn of die in beginsel ervoor bestemd zijn gedurende hun gehele gebruiksperiode op de plaats van gebruik te blijven,

5)

Kleine apparaten, met uitzondering van koelapparaten en radiatoren, beeldschermen en monitoren, en lampen en IT- en telecommunicatieapparatuur. Kleine apparaten zijn alle apparaten die in beginsel verplaatsbaar zijn en er in beginsel niet voor bestemd zijn permanent op de plaats van gebruik te blijven tijdens de bedrijfsduur ervan,

6)

Kleine IT- en telecommunicatieapparatuur.

Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE IB

Niet-uitputtende lijst van apparaten die in de categorieën van bijlage IA vallen

1.     Koelapparaten en radiatoren

koelkasten

diepvriezers

automaten voor uitgifte of afgifte van koude producten

airconditioners

radiatoren die olie bevatten en andere apparatuur voor warmte-uitwisseling die andere media voor warmte-overdracht dan water bevatten (zoals warmtepompen en ontvochtigingsapparatuur)

2.     Beeldschermen en monitoren

beeldschermen

televisietoestellen

digitale fotokaders

monitoren

3.     Lampen

fluorescentielampen (TL-buizen)

compacte fluorescentielampen

hogedrukgasontladingslampen, met inbegrip van hogedruknatriumlampen en metaalhalogenidelampen

lagedruknatriumlampen

LED-lampen

4.     Grote apparaten

grote apparaten om te koken of voor een andere verwerking van levensmiddelen (zoals kookplaten, bakovens, fornuizen, magnetronovens, vast geïnstalleerde koffieapparaten)

afzuigkappen

grote reinigingsapparaten (zoals wasmachines, wasdrogers, vaatwassers)

grote verwarmingsapparaten (zoals grote heteluchtblazers, elektrische haarden, systemen voor marmer- en natuursteenverwarming en andere grote apparaten voor de verwarming van kamers, bedden en zitmeubelen)

grote apparaten voor lichaamsverzorging (zoals solaria, sauna's, massagestoelen)

grote IT- en telecommunicatieapparaten (zoals mainframecomputers, servers, niet-verplaatsbare netwerkinrichtingen en -apparaten, printers, kopieerapparaten, munttelefoons)

grote sport- en vrijetijdsapparaten (zoals sportuitrustingen met elektrische of elektronische onderdelen, geldspeelautomaten)

grote armaturen en andere apparaten voor de verspreiding of sturing van licht

grote elektrische en elektronische industriële werktuigen en machines, met uitzondering van groot, niet-verplaatsbare industriële installaties en niet voor de weg en uitsluitend voor bedrijfsmatig gebruik bestemde mobiele machines

grote apparaten voor de opwekking of geleiding van elektriciteit (zoals generatoren, transformatoren, onderbrekingsvrije stroomverzorging (UPS), inverters)

grote medische hulpmiddelen

grote meet- en regelinstrumenten

grote meetinstrumenten en -inrichtingen (zoals weegschalen, stationaire machines)

grote automaten voor de verkoop of afgifte van producten en voor het automatisch verrichten van eenvoudige diensten (zoals productautomaten, geldautomaten, leeggoedautomaten, fotoautomaten)

5.     Kleine apparaten

kleine apparaten om te koken of voor een andere verwerking van levensmiddelen (zoals broodroosters, kookplaten, elektrische messen, dompelaars, snijmachines)

kleine reinigingsapparaten (zoals stofzuigers, strijkijzers)

ventilatoren, luchtverversers

kleine verwarmingsapparaten (zoals elektrische dekens)

klokken en armbandhorloges en andere instrumenten voor tijdmeting

kleine lichaamsverzorgingsapparaten (zoals scheerapparaten, elektrische tandenborstels, haardrogers en massageapparaten)

camera's

consumentenelektronica-apparatuur (zoals radioapparaten, audioversterkers, autoradio's, DVD-spelers)

muziekinstrumenten en muziekuitrusting (zoals versterkers, mengpanelen, hoofdtelefoons en luidsprekers, microfoons)

kleine armaturen en andere apparaten voor de verspreiding of sturing van licht

speelgoed (zoals modelspoorwegen, modelvliegtuigen)

kleine sporttoestellen (zoals fiets-, duik-, loop-, roeicomputers)

kleine vrijetijdsapparaten (zoals videospelletjes, vis- en golfuitrusting)

elektrische en elektronische werktuigen met inbegrip van tuingereedschap (zoals boormachines, zagen, pompen, grasmaaiers)

kleine apparaten voor de opwekking en geleiding van elektriciteit (zoals generatoren, laadapparatuur, onderbrekingsvrije stroomverzorging (UPS), netdelen)

kleine medische hulpmiddelen, met inbegrip van diergeneeskundige apparaten

kleine controle- en regelapparatuur (zoals rookverklikkers, verwarmingsregelaars, thermostaten, bewegingsmelders, bewakingsinstallaties en -producten, afstandsbedieningen/afstandsbesturingen)

kleine meetapparaten (zoals weegschalen, displays, afstandsmeters, thermometers)

kleine automaten voor de verkoop of uitgifte van producten

6.     Kleine IT- en telecommunicatieapparatuur

draagbare computers (laptops)

kleine draagbare computers (notebooks)

kleine IT- en telecommunicatieapparaten (zoals PC's, printers, zakrekenmachines, telefoons, mobiele telefoons, routers, zend-ontvangapparaten, babyfoons, videoprojectoren (beamers))


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE II

Minimale voorschriften voor de overbrenging van gebruikte EEA

1.

Om het onderscheid te maken tussen EEA en AEEA, in gevallen waarin de houder van het voorwerp beweert dat hij gebruikte EEA overbrengt of voornemens is over te brengen die géén AEEA is, verlangen de instanties van de lidstaten de volgende bewijzen van de juistheid van deze bewering:

a)

een kopie van de factuur en het contract met betrekking tot de verkoop en/of de eigendomsoverdracht van de EEA, waarin wordt verklaard dat de apparatuur bestemd is voor onmiddellijk hergebruik en helemaal functioneel is;

b)

een bewijs van beoordeling of beproeving, in de vorm van een kopie van de bescheiden (beproevingscertificaat, keuringsbewijs), voor elk stuk dat deel uitmaakt van de zending, alsmede een protocol dat alle in punt 2 gespecificeerde etiketinformatie bevat;

c)

een verklaring van de houder die het vervoer van de EEA organiseert, dat de zending geen materiaal of apparatuur omvat die een afvalstof is in de zin van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG; en

d)

voldoende verpakking en het op de juiste wijze stapelen van de lading om de overgebrachte producten te behoeden voor beschadiging tijdens het vervoer en het in- en uitladen.

Punten a) en b) zijn niet van toepassing indien de gebruikte EEA als gecombineerde zending van defecte apparatuur uit hoofde van garantieverlening aan de fabrikant wordt teruggezonden en het de bedoeling is deze apparatuur weer te gebruiken.

2.

Als bewijs dat de overgebrachte producten gebruikte EEA zijn en geen AEEA, schrijven de lidstaten voor dat met betrekking tot gebruikte EEA de volgende beproevings- en documentatiestappen worden doorlopen:

Stap1:

Beproeving

a)

Er moet worden gekeken of het apparaat goed functioneert en of het gevaarlijke stoffen bevat. Welke tests worden uitgevoerd, hangt af van de aard van het EEA. Voor de meeste gebruikte EEA volstaat een beproeving van de belangrijkste functies.

b)

De uitkomsten van de beoordeling en beproeving moeten worden geregistreerd.

Stap 2:

Etikettering

a)

Het etiket moet stevig maar niet onlosmakelijk hetzij op de (onverpakte) EEA zelf, hetzij op de verpakking worden bevestigd, op zodanige wijze dat het kan worden gelezen zonder de apparatuur uit te pakken.

b)

Het etiket bevat de volgende informatie:

benaming (benaming van het apparaat overeenkomstig bijlage IB en categorie overeenkomstig bijlage IA );

identificatienummer van het apparaat (typenummer);

productiejaar (indien bekend);

naam en adres van het bedrijf dat heeft gecontroleerd of het apparaat goed functioneert;

resultaten van de beproeving als omschreven in stap 1;

aard van de uitgevoerde tests.

3.

Naast de in punt 1 vermelde documenten dient elke lading (bijv. container, vrachtwagen) gebruikte EEA vergezeld te gaan van:

a)

een CMR-document,

b)

een verklaring van de aansprakelijke persoon met betrekking tot zijn verantwoordelijkheid.

4.

Bij ontbreken van de overeenkomstig de punten 1 en 3 vereiste documenten, passende verpakking of juiste stapeling van de lading, die de houder van een over te brengen apparaat moet verzorgen, dienen de instanties van de lidstaten de betrokken apparaten als gevaarlijke AEEA te beschouwen en ervan uit te gaan dat de lading het voorwerp is van illegale overbrenging. In deze omstandigheden worden de betrokken bevoegde instanties geïnformeerd en wordt met de lading omgegaan overeenkomstig de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1013/2006.▐


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE III

Selectieve verwerking van materialen en onderdelen van AEEA als bedoeld in artikel 8, lid 2

1.

Uit gescheiden ingezamelde AEEA moeten ten minste de volgende stoffen, preparaten en onderdelen worden afgezonderd:

polychloorbifenyl (PCB)-houdende condensatoren overeenkomstig Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) (1),

kwikhoudende onderdelen zoals schakelaars en lampen voor achtergrondverlichting,

batterijen,

printplaten van mobiele telefoons in het algemeen en van andere apparaten indien de oppervlakte van de printplaat meer dan 10 cm2 bedraagt,

tonercassettes met vloeibare of pasteuze toner, en kleurentoner,

kunststoffen die gebromeerde brandvertragers bevatten,

asbestafval en onderdelen die asbest bevatten,

beeldbuizen,

chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's en HCFK's) of fluorkoolwaterstoffen (HFK's), koolwaterstoffen (HC's),

gasontladingslampen,

LCD-schermen (in voorkomend geval met toebehoren) met een oppervlak van meer dan 100 cm2 en schermen met achtergrondverlichting met behulp van gasontladingslampen,

uitwendige elektrische kabels,

onderdelen die vuurvaste keramische vezels bevatten zoals beschreven in Richtlijn 97/69/EG van de Commissie van 5 december 1997 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (2),

onderdelen die radioactieve stoffen bevatten, met uitzondering van onderdelen beneden de vrijstellingsdrempels, die vastgesteld zijn in artikel 3 en bijlage I van Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (3),

elektrolytische condensatoren die tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen bevatten (hoogte > 25 mm, diameter > 25 mm, of met een naar verhouding vergelijkbaar volume).

Deze stoffen, preparaten en onderdelen dienen te worden verwijderd of nuttig te worden toegepast in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad.

2.

De volgende onderdelen van gescheiden ingezamelde AEEA moeten als volgt worden verwerkt:

beeldbuizen: de fluorescerende laag moet worden afgezonderd;

apparatuur die gassen bevat welke de ozonlaag aantasten of een aardopwarmingspotentieel hebben van meer dan 15 GWP, zoals in isolatieschuim en koelcircuits: deze gassen moeten adequaat worden verwijderd en behandeld. Gassen die de ozonlaag aantasten, worden behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1005/2009;

gasontladingslampen: het kwik moet worden afgezonderd.

3.

De punten 1 en 2 worden, rekening houdend met milieuoverwegingen en de wenselijkheid van hergebruik en recycling, zodanig toegepast dat het op milieuverantwoorde wijze hergebruiken en recycleren van onderdelen van complete apparaten niet bemoeilijkt wordt.


(1)  PB L 243 van 24.9.1996, blz. 31.

(2)  PB L 343 van 13.12.1997, blz. 19.

(3)  PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE IV

Technische voorschriften als bedoeld in artikel 8, lid 3

1.

Locaties voor de opslag (ook tijdelijke opslag) van AEEA vóór verwerking (onverminderd de voorschriften van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (1)):

ondoorlatende ondergrond van geschikte terreinen met opvangvoorzieningen voor lekolie en indien nodig bezinktanks en olie- en vuilafscheiders,

weerbestendige afdekking van geschikte terreinen.

2.

Locaties voor de verwerking van AEEA:

weegapparatuur om het gewicht van het verwerkte afval te bepalen,

ondoorlatende ondergrond en waterdichte afdekking van geschikte terreinen met opvangvoorzieningen voor lekolie en indien nodig bezinktanks en olie- en vuilafscheiders,

geschikte opslag voor gedemonteerde reserveonderdelen,

geschikte containers voor de opslag van batterijen, PCB/PCT-houdende condensatoren en ander gevaarlijk afval, zoals radioactief afval,

installaties voor de behandeling van water, overeenkomstig de gezondheids- en milieuvoorschriften.


(1)  PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE V

Symbool als merkteken voor EEA

Het symbool voor gescheiden inzameling van EEA bestaat uit een doorgekruiste verrijdbare afvalbak zoals hieronder afgebeeld. Het symbool moet zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht.

Image


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE VI

Deel A

Ingetrokken richtlijn met de opeenvolgende wijzigingen

(bedoeld in artikel 25)

Richtlijn 2002/96/EG

(PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24)

Richtlijn 2003/108/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 345 van 31.12.2003, blz. 106)

Richtlijn 2008/34/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 81 van 20.3.2008, blz. 65)

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 25)

Richtlijn

Omzettingstermijn

2002/96/EG

13 augustus 2004

2003/108/EG

13 augustus 2004

2008/34/EG


Donderdag 3 februari 2011
BIJLAGE VII

Concordantietabel (1)

Richtlijn 2002/96/EG

deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 3, aanhef

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 3, onder a)

Artikel 2, lid 1 (gedeeltelijk)

Artikel 2, lid 3, onder b)

Artikel 2, lid 3, onder c)

Bijlage IB, punt 5

Artikel 2, lid 3, onder d)

Bijlage IB, punt 8

Artikel 2, lid 3, onder e)

Artikel 2, lid 4

Artikel 3, onder a) tot en met d)

Artikel 3, onder a) tot en met d)

Artikel 3, onder e)

Artikel 3, onder e)

Artikel 3, onder f)

Artikel 3, onder f)

Artikel 3, onder g)

Artikel 3, onder g)

Artikel 3, onder h)

Artikel 3, onder h)

Artikel 3, onder i)

Artikel 3, onder i)

Artikel 3, onder j)

Artikel 3, onder j)

Artikel 3, onder k)

Artikel 3, onder k)

Artikel 3, onder l)

Artikel 3, onder l)

Artikel 3, onder m)

Artikel 3, onder m)

Artikel 3, onder n)

Artikel 3, onder o) tot en met s)

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5, leden 1 tot en met 3

Artikel 5, leden 1 tot en met 3

Artikel 6, lid 1

Artikel 5, lid 4

Artikel 6, lid 2

Artikel 5, lid 5

Artikel 7

Artikel 8, lid 1

Artikel 6, lid 1, eerste en tweede alinea, en lid 3

Artikel 8, leden 2 en 3 en lid 4, eerste alinea, en tweede alinea, eerste zin

Bijlage II, punt 4

Artikel 8, lid 4, tweede alinea, tweede zin

Artikel 6, lid 1, derde alinea

Artikel 8, lid 5

Artikel 6, lid 6

Artikel 8, lid 6

Artikel 6, lid 2

Artikel 9, leden 1 en 2

Artikel 6, lid 4

Artikel 9, lid 3

Artikel 6, lid 5

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 10, lid 3

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 11, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 7, lid 3, eerste alinea

Artikel 11, lid 3

Artikel 7, lid 3, tweede alinea

Artikel 7, lid 4

Artikel 7, lid 5

Artikel 11, lid 4

Artikel 8, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 8, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 12, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 8, lid 2, derde alinea

Artikel 8, lid 3, eerste alinea

Artikel 12, lid 3, eerste alinea

artikel 8, lid 3, tweede alinea

Artikel 8, lid 4

Artikel 9, lid 1, eerste alinea

Artikel 13, lid 1, eerste alinea

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, derde alinea

Artikel 13, lid 1, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, vierde alinea

Artikel 13, lid 1, derde alinea

Artikel 9, lid 2

Artikel 13, lid 2

Artikel 14, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 14, lid 2

Artikel 10, lid 2

Artikel 14, lid 3

Artikel 10, lid 3

Artikel 14, lid 4

Artikel 10, lid 4

Artikel 14, lid 5

Artikel 11

Artikel 15

Artikel 16, leden 1 tot en met 4

Artikel 12, lid 1, eerste alinea

Artikel 16, lid 5

Artikel 12, lid 1, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 12, lid 2

Artikel 16, lid 6

Artikel 13

Artikel 18

Artikel 14

Artikel 19

Artikel 15

Artikel 22

Artikel 16

Artikel 23, lid 1, eerste alinea

Artikel 23, lid 1, tweede alinea

Artikel 23, leden 2 en 3

Artikel 17, leden 1 tot en met 3

Artikel 24, leden 1 tot en met 3

Artikel 17, lid 4

Artikel 25

Artikel 18

Artikel 26

Artikel 19

Artikel 27

Bijlage IA

Bijlage IB

Bijlage III

Bijlagen II tot en met IV

Bijlagen IV tot en met VI

Bijlage VII

Bijlage VIII


(1)  De concordantietabel werd nog niet gewijzigd om ze aan te passen aan het standpunt van het Parlement. De tabel wordt bijgewerkt nadat er overeenstemming is bereikt door het Parlement en de Raad.