ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2012.157.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
55e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2012/C 157/01 |
||
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/1 |
2012/C 157/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/2 |
Beroep ingesteld op 28 februari 2012 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-103/12)
2012/C 157/02
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L.G. Knudsen, I. Díez Parra en I. Liukkonen, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
besluit 2012/19/EU (1) van de Raad van 16 december 2011 houdende goedkeuring, namens de Europese Unie, van een verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in wateren van de EU aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans Guyana, nietig verklaren; |
— |
de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het Europees Parlement vordert nietigverklaring van besluit 2012/19/EU van de Raad van 16 december 2011 houdende goedkeuring, namens de Europese Unie, van een verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in wateren van de EU aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans Guyana. Het Europees Parlement betwist de gekozen rechtsgrondslag. Het betoogt primair dat artikel 43, lid 3, juncto artikel 218, lid 6, punt b, VWEU niet de juiste rechtsgrondslag kan zijn, want de betrokken handeling staat gelijk aan een internationale overeenkomst inzake de toegang tot de wateren van de Unie voor de uitoefening van visserijactiviteiten door een derde staat. De handeling had derhalve moeten worden vastgesteld op grondslag van de artikelen 43, lid 2, en 218, lid 6, punt a, VWEU, en dus na goedkeuring door het Parlement.
Subsidiair is het Parlement van mening dat de Raad, door gebruik te maken van de procedure van artikel 218, lid 6, punt b, VWEU, punt a daarvan verkeerd heeft uitgelegd. Gesteld al dat artikel 43, lid 3, VWEU de juiste rechtsgrondslag zou kunnen vormen voor een interne handeling van de Unie met dezelfde inhoud als het bestreden besluit, hetgeen het Parlement betwist, neemt dit niet weg dat het gemeenschappelijke visserijbeleid, voor het aangaan van internationale verbintenissen van de EU, vanuit het oogpunt van de procedure één onlosmakelijk geheel vormt. Bijgevolg is elke tot dat gebied behorende overeenkomst een „overeenkomst betreffende gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure […] van toepassing is” in de zin van artikel 218, lid 6, sub a, VWEU. Aldus had de handeling hoe dan ook moeten worden vastgesteld met inachtneming van de goedkeuringsprocedure van genoemd punt a.
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Kúria (Hongarije) op 1 maart 2012 — Franklin Templeton Investment Funds Société d’Investissement à Capital Variable/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Ügyek és Adózók Adó Főigazgatósága
(Zaak C-112/12)
2012/C 157/03
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Kúria
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Franklin Templeton Investment Funds Société d’Investissement à Capital Variable
Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Ügyek és Adózók Adó Főigazgatósága
Prejudiciële vragen
1) |
Is de door de Hongaarse regeling aan een in Hongarije ingezeten dividendontvanger toegekende vrijstelling van dividendbelasting verenigbaar met de bepalingen van de EU-Verdragen inzake de vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU), het beginsel van gelijke behandeling (artikel 54 VWEU) en het vrije verkeer van kapitaal (artikel 56 VWEU [sic]),
|
2) |
Luidt het antwoord op vraag 1, sub b, anders en, zo ja, hoe, wanneer,
|
3) |
Kan de nationale belastingdienst zich beroepen op artikel 65, lid 1, VWEU (voorheen artikel 58, lid 1, EG), en oud artikel 220 EG om het gemeenschapsrecht niet ambtshalve toe te passen[?] |
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Middelburg (Nederland) op 20 maart 2012 — Y.S. tegen Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
(Zaak C-141/12)
2012/C 157/04
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Middelburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Y.S.
Verweerder: Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
Prejudiciële vragen
1) |
Zijn de gegevens die in de minuut van betrokkene zijn weergegeven en die betrekking hebben op betrokkene, persoonsgegevens in de zin van artikel 2, onder a, van de Privacyrichtlijn? (1) |
2) |
Is de in de minuut opgenomen juridische analyse een persoonsgegeven in de zin van voornoemde bepaling? |
3) |
Wanneer het Hof bevestigt dat de hiervoor omschreven gegevens persoonsgegevens zijn, dient de verwerker/overheidsinstantie dan ook ingevolge artikel 12 van de Privacyrichtlijn en artikel 8, tweede lid, van het EU Handvest (2) inzage te geven in deze persoonsgegevens? |
4) |
Kan betrokkene in dit kader ook een rechtstreeks beroep doen op artikel 41, tweede lid. onder b, van het EU Handvest, en zo ja, moet de hierin opgenomen zinsnede „met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid op besluitvorming” zo worden uitgelegd dat het recht op inzage in de minuut op die grond kan worden geweigerd? |
5) |
Wanneer betrokkene verzoekt om inzage in de minuut, dient de verwerker/overheidsinstantie een kopie van dit document te verschaffen om zo recht te doen aan het inzagerecht? |
(1) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).
(2) Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000, C 364, blz. 1).
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/4 |
Beroep ingesteld op 26 maart 2012 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-146/12)
2012/C 157/05
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Hetsch en G. Braun, gemachtigden)
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland
Conclusies
— |
vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen niet in werking heeft doen treden respectievelijk de Commissie niet heeft meegedeeld, die noodzakelijk zijn tot omzetting van artikel 1, artikel 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, leden 2, 5, 6 en 8, artikel 6, leden 1, 2, 3, 9 en 10, artikel 7, 8 en 9, artikel 11, leden 4 en 5, artikel 12, artikel 13, lid 5, artikel 15, 16 en 17, artikel 18, leden 1, 2, 4 en 5, artikel 19, lid 3, artikel 20 tot en met 27, artikel 28, leden 4 en 6, artikel 32 tot en met 35 alsook de bijlagen I tot en met IX van richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (1); |
— |
de Bondsrepubliek Duitsland overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU wegens niet-nakoming van haar verplichting tot mededeling van omzettingsmaatregelen een dwangsom van 215 409,6 EUR per dag opleggen, betaalbaar op de rekening eigen middelen van de Europese Unie; |
— |
de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 19 juli 2010 verstreken.
(1) PB L 191, blz. 1.
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta domstol (Zweden) op 29 maart 2012 — Eva-Marie Brännström en Rune Brännström/Ryanair Holdings plc
(Zaak C-150/12)
2012/C 157/06
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Högsta domstol
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Eva-Marie Brännström en Rune Brännström
Verwerende partij: Ryanair Holdings plc
Prejudiciële vragen
1) |
Omvat de aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappij voor schade veroorzaakt door vertraging uit hoofde van artikel 19 van het Verdrag van Montreal ook gevallen waarin de passagiers met vertraging arriveren op de plaats van bestemming als gevolg van het niet-uitvoeren van een vlucht? Is het daarbij van belang in welk stadium de vlucht werd geannuleerd, bijvoorbeeld na inchecken? |
2) |
Kan een technisch probleem bij het vliegveld, dat landen op zichzelf of in combinatie met de weersomstandigheden onmogelijk maakt, een „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) vormen? Kan de beoordeling van wat een dergelijke omstandigheid vormt worden beïnvloed door het gegeven dat de luchtvaartmaatschappij al op de hoogte was van het technische probleem? |
3) |
Indien het eerste onderdeel van vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: welke maatregelen moet de luchtvaartmaatschappij nemen om te voorkomen dat zij krachtens artikel 5, lid 3, van de verordening compensatie verschuldigd is?
|
4) |
Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: is er verschil tussen de maatregelen die een luchtvaartmaatschappij moet nemen om te voorkomen dat zij compensatie uit hoofde van artikel 5, lid 3, van de verordening verschuldigd is, en de maatregelen die zij moet nemen om te voorkomen dat zij aansprakelijk is voor schade uit hoofde van artikel 19 van het Verdrag van Montreal? |
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1).
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 2 april 2012 — Alessandra Venturini/ASL Varese e.a.
(Zaak C-159/12)
2012/C 157/07
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Alessandra Venturini
Verwerende partijen: ASL Varese e.a.
Prejudiciële vraag
Verzetten de beginselen van de vrijheid van vestiging, non-discriminatie en bescherming van de mededinging die in de artikelen 49 e.v. VWEU zijn neergelegd zich tegen een nationale regeling op grond waarvan een bevoegde apotheker, die is ingeschreven bij de beroepsorde maar geen houder is van een vestigingsvergunning voor een apotheek, in zijn parafarmaceutische verkooppunt het publiek ook geen medicijnen mag verkopen die op een zogenoemd „wit recept” verkrijgbaar zijn (dat wil zeggen niet door de nationale gezondheidsdienst worden vergoed, maar geheel ten laste van de burger komen), zodat ook in dit segment een verbod geldt bepaalde klassen farmaceutische producten te verkopen en het aantal verkooppunten op het nationale grondgebied is gecontingenteerd?
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 2 april 2012 — Maria Rosa Gramegna/ASL Lodi e.a.
(Zaak C-160/12)
2012/C 157/08
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Maria Rosa Gramegna
Verwerende partijen: ASL Lodi e.a.
Prejudiciële vraag
Verzetten de beginselen van de vrijheid van vestiging, non-discriminatie en bescherming van de mededinging die in de artikelen 49 e.v. VWEU zijn neergelegd zich tegen een nationale regeling op grond waarvan een bevoegde apotheker, die is ingeschreven bij de beroepsorde maar geen houder is van een vestigingsvergunning voor een apotheek, in zijn parafarmaceutische verkooppunt het publiek ook geen medicijnen mag verkopen die op een zogenoemd „wit recept” verkrijgbaar zijn (dat wil zeggen niet door de nationale gezondheidsdienst worden vergoed, maar geheel ten laste van de burger komen), zodat ook in dit segment een verbod geldt bepaalde klassen farmaceutische producten te verkopen en het aantal verkooppunten op het nationale grondgebied is gecontingenteerd?
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 2 april 2012 — Anna Muzzio/ASL Pavia e.a.
(Zaak C-161/12)
2012/C 157/09
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Anna Muzzio
Verwerende partijen: ASL Pavia e.a.
Prejudiciële vraag
Verzetten de beginselen van de vrijheid van vestiging, non-discriminatie en bescherming van de mededinging die in de artikelen 49 e.v. VWEU zijn neergelegd zich tegen een nationale regeling op grond waarvan een bevoegde apotheker, die is ingeschreven bij de beroepsorde maar geen houder is van een vestigingsvergunning voor een apotheek, in zijn parafarmaceutische verkooppunt het publiek ook geen medicijnen mag verkopen die op een zogenoemd „wit recept” verkrijgbaar zijn (dat wil zeggen niet door de nationale gezondheidsdienst worden vergoed, maar geheel ten laste van de burger komen), zodat ook in dit segment een verbod geldt bepaalde klassen farmaceutische producten te verkopen en het aantal verkooppunten op het nationale grondgebied is gecontingenteerd?
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/6 |
Beroep ingesteld op 3 april 2012 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-165/12)
2012/C 157/10
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en E. Paasivirta, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
besluit 2012/19/EU (1) van de Raad van 16 december 2011 houdende goedkeuring, namens de Europese Unie, van een verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in wateren van de EU aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans Guyana, nietig verklaren, voor zover dit is gebaseerd op artikel 218, lid 6, punt b, VWEU juncto artikel 43, lid 3, VWEU; |
— |
de gevolgen van het nietig verklaarde besluit handhaven tot de inwerkingtreding van een nieuw besluit dat binnen een redelijke termijn wordt vastgesteld op basis van de juiste rechtsgrondslag, te weten artikel 218, lid 6, punt a, VWEU juncto artikel 43, lid 2, VWEU, of, indien het Parlement weigert goedkeuring te geven, tot het verstrijken van redelijke korte termijn na het besluit van het Parlement tot weigering van de goedkeuring, en |
— |
de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Commissie vordert nietigverklaring, onder handhaving van de gevolgen tot de vaststelling van een nieuwe handeling, van besluit 2012/19/EU van de Raad, voor zover de keuze van de rechtsgrondslag fundamenteel afwijkt van die welke door de Commissie was voorgesteld, te weten artikel 218, lid 6, punt a, (in verbinding met artikel 43) VWEU, met goedkeuring van het Parlement.
De Commissie betoogt dat de Raad door aldus te handelen een fout heeft begaan, en dat hij overeenkomstig het voorstel van de Commissie goedkeuring van het Parlement had moeten vragen alvorens de betrokken handeling vast te stellen.
Tot staving van haar beroep voert de Commissie drie middelen aan: het eerste, dat uit drie onderdelen bestaat, is ontleend, enerzijds, aan schending van de artikelen 218, lid 6, punt a, VWEU en 43, lid 2, VWEU, voor zover de Raad de artikelen 218, lid 6, punt b, VWEU en 43, lid 3, VWEU als rechtsgrondslag voor de bestreden handeling heeft gekozen, en, anderzijds, aan schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU, voor zover de Raad de keuze van zijn rechtsgrondslag op tegenstrijdige wijze heeft gemotiveerd.
Het tweede middel, dat voortvloeit uit het eerste, is eveneens ontleend aan schending van artikel 218, lid 6, punt a, VWEU, voor zover de Raad voorbij is gegaan aan de institutionele prerogatieven van het Europees Parlement door niet diens goedkeuring te verkrijgen hoewel dit op grond van genoemd artikel vereist is.
Het derde middel betreft schending van artikel 17 VEU en artikel 218, lid 6, VWEU voor zover de Raad het voorstel van de Commissie verkeerd heeft opgevat.
Gerecht
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/7 |
Beroep ingesteld op 1 maart 2012 — Verus/BHIM — Performance Industries Manufacturing (VORTEX)
(Zaak T-104/12)
2012/C 157/11
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Verus Eood (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordiger: S. Vykydal, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij voor de kamer van beroep: Performance Industries Manufacturing, Inc. (Odessa, Florida, Verenigde Staten)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 21 december 2011 in zaak R 512/2011-4 (VORTEX/VORTEX) te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de kamer van beroep; |
— |
het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en van de procedure voor de kamer van beroep. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Performance Industries Manufacturing, Inc.
Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „VORTEX” voor waren van de klassen 7 en 12 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5 375 324
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: inschrijving nr. 5 514 104 van het gemeenschapsmerkwoordmerk „VORTEX” voor diensten van de klassen 35 en 39
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 2, sub a en b, van verordening nr. 207/2009, aangezien gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken bestaat.
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/7 |
Beroep ingesteld op 7 maart 2012 — Buzil-Werk Wagner/BHIM — Roca Sanitario (Roca)
(Zaak T-115/12)
2012/C 157/12
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Buzil-Werk Wagner GmbH & Co. KG (Memmingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Waldhauser, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Roca Sanitario, SA (Barcelona, Spanje)
Conclusies
Vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 9 januari 2012 (zaak R 1907/2010-4) en afwijzing van de oppositie van Roca Sanitario, SA, Av. Diagonal, 513, E-08029 Barcelona (Spanje)
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekende partij
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Roca” voor waren van klasse 3 (aanvraag nr. 6 800 726)
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Roca Sanitario, SA
Oppositiemerk of -teken: Spaanse merken „Roca” (merken nr. 1 020 043, nr. 2 543 451, nr. 424 875 en nr. 915 635) voor bepaalde waren van de klassen 19 en 21 en internationaal merk „Roca” (merk nr. 905 212) voor bepaalde waren van de klassen 11, 19, 20 en 21
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag voor alle aangevraagde waren
Aangevoerde middelen: er is geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken.
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/8 |
Beroep ingesteld op 15 maart 2012 — Smartbook/BHIM (SMARTBOOK)
(Zaak T-123/12)
2012/C 157/13
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Smartbook AG (Offenburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Milbradt en A. Schwarz, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 december 2011 (zaak R 799/2011-2) te vernietigen; |
— |
verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „SMARTBOOK” (aanvraagnr. 8 426 348) voor waren van klassen 9, 16 en 28.
Beslissing van de onderzoeker: weigering van inschrijving.
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep.
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009, aangezien het aangevraagde merk onderscheidend vermogen heeft en voor de waren in geding niet beschrijvend is.
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/8 |
Beroep ingesteld op 20 maart 2012 — Interroll/BHIM (Inspired by efficiency)
(Zaak T-126/12)
2012/C 157/14
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Interroll Holding AG (Sant’ Antonino, Zwitserland) (vertegenwoordiger: R. Böhm, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 januari 2012 (zaak R 1280/2011-1) te vernietigen; |
— |
verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Inspired by efficiency” (aanvraag nr. 9 725 359) voor waren en diensten van de klassen 6, 7, 9, 20, 35, 39 en 42
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009, aangezien het aangevraagde merk over onderscheidend vermogen beschikt en de litigieuze waren en diensten niet beschrijft
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/8 |
Beroep ingesteld op 21 maart 2012 — HTTS/Raad
(Zaak T-128/12)
2012/C 157/15
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Kienzle en M. Schlingmann, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
besluit 2012/35/GBVB van de Raad van 23 januari 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (1) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 54/2012 van de Raad van 23 januari 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (2) nietig te verklaren, voor zover dit besluit en deze verordening betrekking hebben op verzoekster; |
— |
de Raad te verwijzen in de kosten van de procedure, met name in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.
1) |
Eerste middel: schending van verzoeksters rechten van verdediging
|
2) |
Tweede middel: ontbreken van een rechtsgrondslag voor de bestreden verordening Volgens verzoekster ontbeert de bestreden uitvoeringsverordening om te beginnen een rechtsgrondslag, aangezien verordening nr. 961/2010 bij arrest van het Gerecht van 7 december 2011 in zaak T-562/10 nietig is verklaard voor zover zij op verzoekster betrekking heeft; ook al zijn de gevolgen van verordening nr. 961/2010 gedurende twee maanden gehandhaafd, toch kan deze verordening ten aanzien van verzoekster geen geldige rechtsgrondslag vormen voor de vaststelling van een uitvoeringsverordening. |
3) |
Derde middel: schending van artikel 266 VWEU Verzoekster voert voorts aan dat de Raad geen maatregelen heeft genomen om het arrest van het Gerecht van 7 december 2011 in zaak T-562/10 uit te voeren, maar dat hij in plaats daarvan verzoekster, in strijd met het arrest van het Gerecht, opnieuw in de sanctielijst heeft opgenomen. |
4) |
Vierde middel: ontbreken van een rechtsgrondslag voor verzoeksters opname in de sanctielijst Verzoekster betoogt verder dat de redenen die de Raad heeft opgegeven om haar in de sanctielijst op te nemen grotendeels irrelevant zijn en die opname niet kunnen rechtvaardigen. |
5) |
Vijfde middel: schending van verzoeksters grondrecht op eerbiediging van haar eigendom Het feit dat verzoekster opnieuw is opgenomen in de sanctielijst houdt een ongerechtvaardigde inbreuk op haar fundamenteel eigendomsrecht in, aangezien verzoekster wegens de ontoereikende motivering door de Raad niet kan uitmaken waarom zij in de sanctielijst is opgenomen. Het feit dat verzoekster opnieuw is opgenomen in de sanctielijst is verder gebaseerd op een kennelijk onjuiste beoordeling van haar situatie en haar activiteiten door de Raad en vormt bovendien een buitensporige maatregel. |
(1) Besluit 2012/35/GBVB van de Raad van 23 januari 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 19, blz. 22).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 54/2012 van de Raad van 23 januari 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 19, blz. 1).
(3) Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39).
(4) Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB L 281, blz. 1).
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/9 |
Beroep ingesteld op 27 maart 2012 — Investigación y Desarrollo en Soluciones y Servicios IT/Commissie
(Zaak T-134/12)
2012/C 157/16
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Investigación y Desarrollo en Soluciones y Servicios IT, SA (Alicante, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Jiménez Perona, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
Ref. Ares (2012)39854 van de Commissie van 19 januari 2012 tot inning van de op audit 09-INFS-001/04 betrekking hebbende debetnota’s nietig verklaren; |
— |
de Commissie veroordelen tot vergoeding van de schade ten bedrage van 732 788 EUR die verzoekster heeft geleden door de in dit beroep aan de orde zijnde onrechtmatige gedraging van de Commissie. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster in de onderhavige procedure heeft met de Commissie verschillende onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten gesloten, die allemaal worden beheerst door besluit C(2003) 3834 van 23 oktober 2003 van de Commissie, dat een modelcontract voor KP 5 of KP 6 en de algemene voorwaarden voor KP 5 en KP 6 bevat.
Met betrekking tot die overeenkomsten heeft de Commissie naar aanleiding van de uitkomst van een door OLAF uitgevoerd onderzoek en een door haar uitgevoerde audit besloten om subsidies in te trekken.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster acht middelen aan:
1) |
schending van de rechten van de verdediging door de wijze waarop de betrokken audit is uitgevoerd; |
2) |
schending van het rechtszekerheidsbeginsel, doordat verzoekster op geen enkel moment op de hoogte is gesteld van het toepasselijke rechtskader; |
3) |
schending van de motiveringsplicht door de Commissie; |
4) |
schending van het vermoeden van onschuld door de toon die DG INFSO in zijn auditrapport heeft gehanteerd; |
5) |
schending van het beginsel van behoorlijk bestuur doordat de auditoren de op hen rustende plicht tot onpartijdigheid en billijkheid niet zijn nagekomen; |
6) |
schending van het vertrouwensbeginsel, in het bijzonder wat het ontbreken van bewijs van de controlebevoegdheid van de externe auditoren en de totstandkoming van de audit zelf betreft; |
7) |
schending van het evenredigheidsbeginsel; |
8) |
schending van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. |
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/10 |
Beroep ingesteld op 19 maart 2012 — FunFactory/BHIM (Driedimensionaal merk in de vorm van een vibrator)
(Zaak T-137/12)
2012/C 157/17
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: FunFactory GmbH (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordiger: K.-D. Franzen, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— |
de bestreden beslissing (R 1436/2011-4) van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 januari 2012 vernietigen; |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten, daaronder begrepen die van de procedure voor de kamer van beroep. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: driedimensionaal merk in de vorm van een vibrator (aanvraagnr. 9 390 691) voor waren van klasse 10
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: onjuiste uitlegging en toepassing van art. 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, aangezien het aangevraagde merk onderscheidend vermogen heeft en de aan de orde zijnde waren niet beschrijft; schending van de motiveringsplicht van artikel 73, lid 1, van verordening nr. 207/2009 en schending van het recht om te worden gehoord.
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/10 |
Beroep ingesteld op 26 maart 2012 — Geipel/BHIM — Reeh (BEST BODY NUTRITION)
(Zaak T-138/12)
2012/C 157/18
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Yves Geipel (Auerbach, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Sachs, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Jörg Reeh (Buxtehude, Duitsland)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de bestreden beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 januari 2012 te vernietigen en de oppositie van 24 juli 2009 af te wijzen; |
— |
het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure met inbegrip van de kosten die zijn gemaakt in de procedure voor de kamer van beroep. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoeker
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „BEST BODY NUTRITION” (internationale inschrijving nr. W 982 101, waarin de Europese Unie wordt aangewezen) voor waren van de klassen 25, 28, 29, 30 en 32
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Jörg Reeh
Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk nr. 4 020 161„BEST4BODY” voor waren van de klasse 25
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: er is geen gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/11 |
Beroep ingesteld op 11 april 2012 — Ternavsky/Raad
(Zaak T-163/12)
2012/C 157/19
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Anatoly Ternavsky (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: C. Rapin en E. Van den Haute, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het beroep ontvankelijk te verklaren; |
— |
punt 2 van bijlage II bij uitvoeringsbesluit 2012/171/GBVB van de Raad van 23 maart 2012 tot uitvoering van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus, en punt 2 van bijlage II bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 265/2012 van de Raad van 23 maart 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus nietig te verklaren; |
— |
de Raad te verwijzen in alle kosten; |
— |
ingeval het Gerecht oordeelt dat het geding zonder voorwerp is geraakt, de Raad ingevolge artikel 87, lid 6, juncto artikel 90, aanhef en sub a, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1) |
Eerste middel: kennelijk onjuiste vaststelling van de feiten wat betreft de redenen die ertoe hebben geleid dat verzoeker is geplaatst op de lijst van de in de handelingen van de Raad genoemde personen aan wie de sancties zijn opgelegd. |
2) |
Tweede middel: ontoereikende motivering van de bestreden handelingen, aangezien de aangegeven redenen volstrekt niet verklaren waarom deze opneming nodig is. |
3) |
Derde middel: schending van besluit 2010/639/GBVB en van verordening (EG) nr. 765/2006, zoals gewijzigd, en van het non-discriminatiebeginsel, enerzijds, omdat de werkingssfeer van deze handelingen is uitgebreid tot een zakenman zonder dat handelingen zijn aangetoond waarmee het regime van president Loekasjenko is gesteund en die aan hem kunnen worden toegeschreven, en anderzijds, omdat andere zakenlieden die volgens de Raad ook dicht bij de machthebbers in Belarus staan, anders dan verzoeker, niet op de Europese sanctielijsten zijn opgenomen. |
Gerecht voor ambtenarenzaken
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/12 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 28 maart 2012 — Rapone/Commissie
(Zaak F-36/10) (1)
(Openbare dienst - Algemeen vergelijkend onderzoek - Opeenvolgende aanmeldingen voor algemeen vergelijkend onderzoek - Weigering van inschrijving)
2012/C 157/20
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Chiara Rapone (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Rapone, advocaat, vervolgens L. Rapone, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het EPSO houdende weigering om verzoekster in te schrijven voor deelneming aan algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Verzoekster zal haar eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie dragen. |
(1) PB C 209 van 31.07.10, blz. 54.
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/12 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 28 juni 2011 — Colart e.a./Parlement
(Zaak F-76/10) (1)
(Openbare dienst - Jaarlijkse aanpassing van bezoldigingen en pensioenen van ambtenaren en andere personeelsleden - Afdoening zonder beslissing)
2012/C 157/21
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Philippe Colart e.a. (Bastenaken, België) (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: S. Seyr en K. Zejdová, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van de berichten van regularisatie van verzoekers’ bezoldiging over de periode van juli tot en met december 2009 en van de salarisafrekeningen die sinds 1 januari 2010 zijn opgesteld in het kader van de jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden op basis van verordening (EU, Euratom) nr. 1296/2009 van de Raad van 23 december 2009
Dictum
1) |
Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het beroep in zaak F-76/10, Colart e.a./Parlement. |
2) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
(1) PB C 301 van 6.11.2010, blz. 64.
2.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 157/12 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 20 maart 2012 — Schönberger/Parlement
(Zaak F-65/11) (1)
2012/C 157/22
Procestaal: Duits
De president van de Eerste kamer heeft na minnelijke regeling de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 252 van 27.08.11, blz. 57.