ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2012.133.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 133

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
5 mei 2012


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2012/C 133/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 109 van 28.4.2012

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2012/C 133/02

Zaak C-380/09 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 maart 2012 — Melli Bank plc/Raad van de Europese Unie, Franse Republiek, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie (Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden van bankfiliaal — Evenredigheidsbeginsel — Eigendom van of zeggenschap over entiteit)

2

2012/C 133/03

Zaak C-506/09 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 maart 2012 — Portugese Republiek/Transnáutica — Transportes e Navegação SA, Europese Commissie (Hogere voorziening — Douane-unie — Verordeningen (EEG) nr. 2913/92 en (EEG) nr. 2454/93 — Kwijtschelding van invoerrechten — Ladingen tabak en ethylalcohol bestemd voor derde landen — Fraude door werknemer van belastingplichtige vennootschap)

2

2012/C 133/04

Zaak C-135/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Torino — Italië) — SCF Consorzio Fonografici/Marco Del Corso (Auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij — Rechtstreekse toepasselijkheid in rechtsorde van Unie van Verdrag van Rome, TRIPs-overeenkomst en WPPT — Richtlijn 92/100/EG — Artikel 8, lid 2 — Richtlijn 2001/29/EG — Begrip mededeling aan publiek — Mededeling aan publiek van in tandartspraktijk via radio uitgezonden fonogrammen)

3

2012/C 133/05

Zaak C-162/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland — Ierland) — Phonographic Performance (Ireland) Ltd/Ireland, Attorney General (Auteursrechten en naburige rechten — Richtlijn 2006/115/EG — Artikelen 8 en 10 — Begrippen gebruiker en mededeling aan het publiek — Uitzending van fonogrammen door middel van in hotelkamers geïnstalleerde televisie- en/of radiotoestellen)

3

2012/C 133/06

Zaak C-190/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Génesis Seguros Generales Sociedad Anónima de Seguros y Reaseguros (GENESIS)/Boys Toys SA, Administración del Estado (Gemeenschapsmerk — Omschrijving en verkrijging — Ouder merk — Nadere bepalingen voor indiening — Elektronische indiening — Middel waardoor datum, uur en minuut van indiening van aanvraag nauwkeurig kunnen worden bepaald)

4

2012/C 133/07

Zaak C-292/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Regensburg — Duitsland) — G/Cornelius de Visser (Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Openbare betekening van gerechtelijke stukken — Geen bekende woon- of verblijfplaats van verweerder op grondgebied van lidstaat — Bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad — Schending van persoonlijkheidsrechten mogelijkerwijs door bekendmaking van foto’s op internet gepleegd — Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen)

5

2012/C 133/08

Zaak C-338/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)/Hauptzollamt Hamburg-Stadt (Dumping — Antidumpingrecht op invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit Volksrepubliek China — Verordening (EG) nr. 1355/2008 — Geldigheid — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikel 2, lid 7, sub a — Vaststelling van normale waarde — Land zonder markteconomie — Verplichting van Commissie om zorgvuldig te werk te gaan bij vaststelling van normale waarde op basis van prijs of berekende waarde van soortgelijk product in derde land met markteconomie)

5

2012/C 133/09

Zaak C-340/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 maart 2012 — Europese Commissie/Republiek Cyprus (Niet-nakoming — Richtlijn 92/43/EEG — Artikelen 4, lid 1, en 12, lid 1 — Niet-opneming binnen gestelde termijn van Meer van Paralimni als gebied van communautair belang — Systeem van bescherming van natrix natrix cypriaca (Cypriotische ringslang))

6

2012/C 133/10

Zaak C-376/10 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 maart 2012 — Pye Phyo Tay Za/Raad van de Europese Unie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie (Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Republiek van Unie van Myanmar — Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten en lichamen — Rechtsgrondslag)

6

2012/C 133/11

Zaak C-453/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Prešov — Slowakije) — Jana Pereničová, Vladislav Perenič/SOS financ, spol. s r.o. (Consumentenbescherming — Overeenkomst inzake consumentenkrediet — Onjuiste opgave werkelijk jaarlijks rentepercentage — Gevolgen van oneerlijke handelspraktijken en oneerlijke bedingen voor geldigheid overeenkomst in haar geheel)

7

2012/C 133/12

Zaak C-567/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Inter-Environnement Bruxelles ASBL, Pétitions-Patrimoine ASBL, Atelier de Recherche et d'Action Urbaines ASBL/Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Richtlijn 2001/42/EG — Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen en programma’s — Begrip door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voorgeschreven plannen en programma’s — Toepasselijkheid van deze richtlijn op procedure voor volledige of gedeeltelijke intrekking van bestemmingsplan)

8

2012/C 133/13

Zaak C-574/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 maart 2012 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/18/EG — Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Architecten- en ingenieursdiensten — Verrichtingen inzake studie, ontwerp en supervisie betreffende voorgenomen renovatie van overheidsgebouw — Realisatie van project in meerdere fases, om budgettaire redenen — Waarde van opdracht)

8

2012/C 133/14

Zaak C-46/11: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 maart 2012 — Europese Commissie/Republiek Polen (Niet-nakoming — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna — Ontoereikende bescherming van bepaalde soorten, met name van visotter (Lutra Lutra))

9

2012/C 133/15

Gevoegde zaken C-90/11 en C-91/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 maart 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht — Duitsland) — Alfred Strigl — Deutsches Patent- und Markenamt (C-90/11), Securvita Gesellschaft zur Entwicklung alternativer Versicherungskonzepte mbH (C-91/11)/Öko-Invest Verlagsgesellschaft mbH (Merken — Richtlijn 2008/95/EG — Weigerings- of nietigheidsgronden — Woorduitdrukkingen bestaande uit woordcombinatie en lettercombinatie die overeenstemt met beginletters van woorden van deze woordcombinatie — Onderscheidend vermogen — Beschrijvend karakter — Beoordelingscriteria)

9

2012/C 133/16

Zaak C-153/11: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Klub OOD/Direktor na Direktsia Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite (Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 168 — Recht op aftrek — Ontstaan van recht op aftrek — Recht van vennootschap op aftrek van voorbelasting over aankoop van investeringsgoed dat nog niet voor bedrijfsactiviteiten van deze vennootschap in gebruik is genomen)

9

2012/C 133/17

Zaak C-157/11: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Italië) — Giuseppe Sibilio/Comune di Afragola (Sociaal beleid — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Richtlijn 1999/70/EG — Clausule 2 — Begrip arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat — Werkingssfeer van raamovereenkomst — Clausule 4, punt 1 — Beginsel van non-discriminatie — Personen die maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten bij overheidsinstanties — Nationale regeling die bestaan van arbeidsverhouding uitsluit — Nationale regeling waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen uitkering die wordt betaald aan werknemers die werk van maatschappelijk nut verrichten en loon dat wordt betaald aan werknemers met arbeidsovereenkomst voor bepaalde en/of onbepaalde tijd die in dienst zijn van zelfde overheidsinstantie en zelfde werkzaamheden verrichten)

10

2012/C 133/18

Zaak C-248/11: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Cluj — Roemenië) — Strafzaak tegen Rareș Doralin Nilaș, Sergiu-Dan Dascăl, Gicu Agenor Gânscă, Ana-Maria Oprean, Ionuț Horea Baboș (Richtlijn 2004/39/EG — Markten voor financiële instrumenten — Artikel 4, lid 1, punt 14 — Begrip gereglementeerde markt — Vergunning — Vereisten inzake werking — Markt waarvan rechtsvorm niet wordt gepreciseerd maar die na fusie wordt beheerd door rechtspersoon die tevens gereglementeerde markt beheert — Artikel 47 — Geen inschrijving op lijst van gereglementeerde markten — Richtlijn 2003/6/EG — Werkingssfeer — Marktmanipulaties)

10

2012/C 133/19

Zaak C-191/11: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 8 februari 2012 — Yorma’s AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Norma Lebensmittelfilialbetrieb GmbH & Co. KG (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat woordelement yorma’s bevat — Ouder gemeenschapswoordmerk NORMA — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar)

11

2012/C 133/20

Zaak C-404/11 P: Beschikking van het Hof van 2 februari 2012 — Elf Aquitaine SA/Europese Commissie (Hogere voorziening — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Mededinging — Mededingingsregeling — Markt van natriumchloraat — Begrip onderneming — Vermoeden van beslissende invloed — Draagwijdte van dit vermoeden — Factoren die dit vermoeden niet kunnen weerleggen — Persoonlijke boete — Volledige rechtsmacht)

11

2012/C 133/21

Zaak C-421/11 P: Beschikking van het Hof van 7 februari 2012 — Total SA, Elf Aquitaine SA/Europese Commissie (Hogere voorziening — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Mededinging — Mededingingsregeling — Markt van methacrylaat — Begrip onderneming — Vermoeden van beslissende invloed — Motiveringsplicht — Beginsel van behoorlijk bestuur — Uitbreiding van het gezag van gewijsde — Vermenigvuldigingsfactor voor afschrikkende werking — Ondeelbaarheid van geldboete — Volledige rechtsmacht)

12

2012/C 133/22

Zaak C-442/11: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 9 februari 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk) — Novartis AG/Actavis UK Ltd (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, Reglement voor procesvoering — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Aanvullend beschermingscertificaat — Verordening (EG) nr. 469/2009 — Artikelen 4 en 5 — Werkzame stof die als zodanig aanleiding heeft gegeven tot afgifte van dergelijk certificaat — Omvang van bescherming — Geneesmiddel dat verschillende werkzame stoffen bevat waaronder die waarvoor certificaat is afgegeven)

12

2012/C 133/23

Zaak C-556/11: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 9 februari 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 4 de Valladolid — Spanje) — María Jesús Lorenzo Martínez/Junta de Castilla y León, Dirección General de Recursos Humanos de la Consejería de Educación (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Clausule 4, punt 1, van door EVV, UNICE en CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overheidssector — Niet-universitair onderwijs — Recht op zesjaarlijkse toelagen voor permanente educatie — Uitsluiting van als ambtenaren in tijdelijke dienst tewerkgestelde leraren — Non-discriminatiebeginsel)

13

2012/C 133/24

Zaak C-574/11: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 9 februari 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf — Duitsland) — Novartis AG/Actavis Deutschland GmbH & Co KG, Actavis Ltd (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Aanvullend beschermingscertificaat — Verordening (EG) nr. 469/2009 — Artikelen 4 en 5 — Werkzame stof die als zodanig aanleiding heeft gegeven tot afgifte van dergelijk certificaat — Omvang van bescherming — Geneesmiddel dat verschillende werkzame stoffen bevat waaronder die waarvoor certificaat is afgegeven)

13

2012/C 133/25

Zaak C-599/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2011 door TofuTown.com GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 20 september 2011 in zaak T-99/10, Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

14

2012/C 133/26

Zaak C-611/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 november 2011 door ara AG tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 22 september 2011 in zaak T-174/10, ara/BHIM

14

2012/C 133/27

Zaak C-624/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2011 door Brighton Collectibles, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 27 september 2011 in zaak T-403/10, Brighton Collectibles/BHIM — Felmar

15

2012/C 133/28

Zaak C-72/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht Leipzig (Duitsland) op 13 februari 2012 — Gemeinde Altrip e.a./Land Rheinland-Pfalz

15

2012/C 133/29

Zaak C-76/12: Beroep ingesteld op 13 februari 2012 — Europese Commissie/Franse Republiek

16

2012/C 133/30

Zaak C-78/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 14 februari 2012 — Evita-K EOOD/Direktor na Direktsia Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto, Sofia

16

2012/C 133/31

Zaak C-84/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 17 februari 2012 — Rahmanian Koushkaki/Bondsrepubliek Duitsland

17

2012/C 133/32

Zaak C-89/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van Cassatie van België (België) op 17 februari 2012 — Rose Marie Bark tegen Galileo Joint Undertaking, in vereffening

18

2012/C 133/33

Zaak C-92/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland (Ierland) op 17 februari 2012 — Health Service Executive/SC, AC

18

2012/C 133/34

Zaak C-93/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 21 februari 2012 — ЕТ Agrokonsulting-04-Velko Stoyanov/Izpalnitelen direktor na Darzhaven fond Zemedelie — Razplashtatelna agentsia

19

2012/C 133/35

Zaak C-101/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart (Duitsland) op 27 februari 2012 — Herbert Schaible/Land Baden-Württemberg

19

2012/C 133/36

Zaak C-109/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 29 februari 2012 — Laboratoires Lyocentre

20

2012/C 133/37

Zaak C-130/12: Beroep ingesteld op 9 maart 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek

20

2012/C 133/38

Zaak C-328/11 P: Beschikking van de president van het Hof van 30 januari 2012 — Alder Capital Ltd/Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Gimv Nederland BV

20

 

Gerecht

2012/C 133/39

Gevoegde zaken T-50/06 RENV, T-56/06 RENV, T-60/06 RENV, T-62/06 RENV en T-69/06 RENV: Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Ierland e.a./Commissie (Staatssteun — Richtlijn 92/81/EEG — Accijns op minerale oliën — Bij productie van aluminiumoxide als brandstof gebruikte minerale oliën — Accijnsvrijstelling — Overeenstemming van vrijstelling met goedkeuringsbeschikking van Raad overeenkomstig artikel 8, lid 4, van richtlijn 92/81 — Vermoeden van rechtmatigheid van Uniehandelingen — Rechtszekerheid — Behoorlijk bestuur)

21

2012/C 133/40

Zaak T-113/06: Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Marine Harvest Norway en Alsaker Fjordbruk/Raad (Dumping — Invoer van zalm van oorsprong uit Noorwegen — Definitie van begrip communautaire bedrijfstak — Soortgelijk product — Samenstelling van steekproef van communautaire producenten)

21

2012/C 133/41

Zaak T-115/06: Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Fiskeri og Havbruksnæringens Landsforening e.a./Raad (Dumping — Invoer van zalm van oorsprong uit Noorwegen — Regel van laagste recht — Berekening van minimuminvoerprijzen en vaste rechten)

22

2012/C 133/42

Zaak T-63/09: Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Volkswagen/BHIM — Suzuki Motor (SWIFT GTi) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SWIFT GTi — Ouder internationaal en nationaal merk GTI — Relatieve weigeringsgronden — Soortgelijke waren — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009) — Beoordeling van verwarringsgevaar — Afwijzing van oppositie)

22

2012/C 133/43

Zaak T-227/09: Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Feng Shen Technology/BHIM — Majtczak (FS) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapsbeeldmerk FS — Kwade trouw van aanvrager — Artikel 51, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 52, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

23

2012/C 133/44

Gevoegde zaken T-458/09 en T-171/10: Arrest van het Gerecht van 22 maart 2012 — Slovak Telekom/Commissie (Mededinging — Administratieve procedure — Verzoek om inlichtingen — Noodzakelijkheid van gevraagde inlichtingen — Beginsel van behoorlijk bestuur — Motiveringsplicht — Evenredigheid)

23

2012/C 133/45

Zaak T-157/10: Arrest van het Gerecht van 23 maart 2012 — Barilla/BHIM — Brauerei Schlösser (ALIXIR) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ALIXIR — Ouder nationaal woordmerk Elixeer — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

23

2012/C 133/46

Zaak T-420/10: Arrest van het Gerecht van 27 maart 2012 — Armani/BHIM — Del Prete (AJ AMICI JUNIOR) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk AJ AMICI JUNIOR — Ouder nationaal beeldmerk AJ ARMANI JEANS — Ouder nationaal woordmerk ARMANI JUNIOR — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

24

2012/C 133/47

Gevoegde zaken T-439/10 en T-440/10: Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Fulmen en Mahmoudian/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Motiveringsplicht — Rechten van verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Beoordelingsfout — Bewijslast en omvang van het bewijs)

24

2012/C 133/48

Zaak T-225/10: Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2012 — Banco Bilbao Vizcaya Argentaria/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toestaat — Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

25

2012/C 133/49

Zaak T-228/10: Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2012 — Telefónica/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toestaat — Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast — Handeling die uitvoeringsmaatregelen omvat — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

25

2012/C 133/50

Zaak T-234/10: Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2012 — Ebro Foods/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toestaat — Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

26

2012/C 133/51

Zaak T-174/11: Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2012 — Modelo Continente Hipermercados/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toelaat — Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

26

2012/C 133/52

Zaak T-398/11 P: Beschikking van het Gerecht van 19 maart 2012 — Barthel e.a./Hof van Justitie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bezoldiging — Weigering om rekwiranten toeslag voor continu- of ploegendienst toe te kennen — Klachttermijn — Tardiviteit — Hogere voorziening deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk)

26

2012/C 133/53

Zaak T-55/12: Beroep ingesteld op 8 februari 2012 — Chen/BHIM — AM Denmark (Cleaning devices)

27

2012/C 133/54

Zaak T-105/12: Beroep ingesteld op 2 maart 2012 — Helleense Republiek/Commissie

27

2012/C 133/55

Zaak T-101/10: Beschikking van het Gerecht van 19 maart 2012 — Polen/Commissie

28

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2012/C 133/56

Zaak F-133/11: Beroep ingesteld op 13 december 2011 — ZZ/Commissie

29

2012/C 133/57

Zaak F-1/12: Beroep ingesteld op 2 januari 2012 — ZZ/Europese Rekenkamer

29

2012/C 133/58

Zaak F-5/12: Beroep ingesteld op 10 januari 2012 — ZZ/Frontex

29

2012/C 133/59

Zaak F-7/12: Beroep ingesteld op 16 januari 2012 — ZZ/Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA)

30

2012/C 133/60

Zaak F-9/12: Beroep ingesteld op 20 januari 2012 — ZZ/Parlement

30

2012/C 133/61

Zaak F-21/12: Beroep ingesteld op 15 februari 2012 — ZZ/Europees Economisch en Sociaal Comité

30

2012/C 133/62

Zaak F-29/12: Beroep ingesteld op 5 maart 2012 — ZZ e.a./Commissie

31

2012/C 133/63

Zaak F-31/12: Beroep ingesteld op 6 maart 2012 — ZZ/Commissie

31

 

Rectificaties

2012/C 133/64

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak C-528/11 (PB C 370 van 17.12.2011)

32

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/1


2012/C 133/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 109 van 28.4.2012

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 109 van 21.4.2012

PB C 109 van 14.4.2012

PB C 89 van 24.3.2012

PB C 80 van 17.3.2012

PB C 73 van 10.3.2012

PB C 65 van 3.3.2012

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 maart 2012 — Melli Bank plc/Raad van de Europese Unie, Franse Republiek, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie

(Zaak C-380/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden van bankfiliaal - Evenredigheidsbeginsel - Eigendom van of zeggenschap over entiteit)

2012/C 133/02

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Melli Bank plc (vertegenwoordigers: D. Anderson en D. Wyatt, QC, R. Blakeley, barrister, S. Gadhia en T. Din, solicitors)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en R. Szostak, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, L. Butel en E. Ranaivoson, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Hathaway, gemachtigde, en S. Lee, barrister), Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 9 juli 2009, Melli Bank plc/Raad van de Europese Unie (T-246/08 en T-332/08) houdende afwijzing van een vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2008/475/EG van de Raad van 23 juni 2008 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 163, blz. 29), voor zover verzoeksters naam op de lijst staat van personen, groepen en entiteiten op wie deze bepalingen van toepassing zijn

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Melli Bank plc wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 282 van 21.11.2009.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 maart 2012 — Portugese Republiek/Transnáutica — Transportes e Navegação SA, Europese Commissie

(Zaak C-506/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Douane-unie - Verordeningen (EEG) nr. 2913/92 en (EEG) nr. 2454/93 - Kwijtschelding van invoerrechten - Ladingen tabak en ethylalcohol bestemd voor derde landen - Fraude door werknemer van belastingplichtige vennootschap)

2012/C 133/03

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Portugese Republiek (vertegenwoordiger: L. Inez Fernandes, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: Transnáutica — Transportes e Navegação SA, (vertegenwoordiger: M. López Garrido, abogada), Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en L. Bouyon, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van rekwirante: Koninkrijk Spanje, (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 23 september 2009, Transnáutica/Commissie (T-385/05), houdende nietigverklaring van beschikking REM 05/2004 van de Commissie van 6 juli 2005 waarbij de Portugese autoriteiten erop is gewezen dat de aan rekwirante verleende kwijtschelding van invoerrechten ten belope van een bepaald bedrag niet gerechtvaardigd was en de terugbetaling aan rekwirante van invoerrechten ten belope van een ander bedrag evenmin gerechtvaardigd was, aangezien het feit dat een van rekwirantes werknemers buiten haar medeweten fraude heeft gepleegd, geen bijzondere situatie oplevert die de kwijtschelding of de terugbetaling van de invoerrechten aan rekwirante rechtvaardigt

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 63 van 13.03.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Torino — Italië) — SCF Consorzio Fonografici/Marco Del Corso

(Zaak C-135/10) (1)

(Auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij - Rechtstreekse toepasselijkheid in rechtsorde van Unie van Verdrag van Rome, TRIPs-overeenkomst en WPPT - Richtlijn 92/100/EG - Artikel 8, lid 2 - Richtlijn 2001/29/EG - Begrip „mededeling aan publiek” - Mededeling aan publiek van in tandartspraktijk via radio uitgezonden fonogrammen)

2012/C 133/04

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte di Appello di Torino

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SCF Consorzio Fonografici

Verwerende partij: Marco Del Corso

in tegenwoordigheid van: Procuratore generale della Repubblica,

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte di Appello di Torino — Rechtstreekse toepasselijkheid in de communautaire rechtsorde van het internationaal verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, van producenten van fonogrammen en van omroeporganisaties, gesloten te Rome op 23 oktober 1961, van de overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPs) en van het Verdrag van de Wereldorganisatie voor intellectuele eigendom (WIPO) inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT) — Uitlegging van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10) — Begrip „mededeling aan het publiek” — Radio-uitzending en mededeling aan het publiek van fonogrammen in een tandartspraktijk

Dictum

1)

De bepalingen van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1 C gehecht aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakech op 15 april 1994 en goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten, en van het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) inzake uitvoeringen en fonogrammen van 20 december 1996 zijn toepasselijk in de rechtsorde van de Unie.

Aangezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, ondertekend te Rome op 26 oktober 1961, geen deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie, is het in de Unie niet toepasselijk, maar heeft het er indirecte gevolgen.

Particulieren kunnen zich noch op het Verdrag van Rome, noch op de TRIPs-overeenkomst en evenmin op het WPPT rechtstreeks beroepen.

Het begrip „mededeling aan het publiek”, dat is opgenomen in richtlijnen 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom en 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de in het Verdrag van Rome, de TRIPs-overeenkomst en het WPPT opgenomen overeenstemmende begrippen en op een wijze dat het daarmee verenigbaar blijft, tevens rekening houdend met de context waarin dergelijke begrippen passen en met het door de relevante verdragsbepalingen inzake intellectuele eigendom beoogde doel.

2)

Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de kosteloze uitzending van fonogrammen in een tandartspraktijk als die in het hoofdgeding, waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze uitzending buiten hun wil horen. Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.


(1)  PB C 134 van 22.05.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland — Ierland) — Phonographic Performance (Ireland) Ltd/Ireland, Attorney General

(Zaak C-162/10) (1)

(Auteursrechten en naburige rechten - Richtlijn 2006/115/EG - Artikelen 8 en 10 - Begrippen „gebruiker” en „mededeling aan het publiek” - Uitzending van fonogrammen door middel van in hotelkamers geïnstalleerde televisie- en/of radiotoestellen)

2012/C 133/05

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Phonographic Performance (Ireland) Ltd

Verwerende partijen: Ireland, Attorney General

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Ireland — Uitlegging van de artikelen 8, lid 2, en 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 376, blz. 28) — Uitzending en mededeling van fonogrammen aan het publiek — Recht van kunstenaars en producenten op één billijke vergoeding — Begrippen „gebruiker” en „mededeling aan het publiek” — Installatie in hotelkamers van televisie- en/of radiotoestellen waaraan de hotelexploitant een uitgezonden signaal doorgeeft

Dictum

1)

Een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, is een „gebruiker” die uitgezonden fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.

2)

Een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, is krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, naast de billijke vergoeding die de omroeporganisatie betaalt, zelf ook gehouden een billijke vergoeding te betalen voor de doorgifte van een uitgezonden fonogram.

3)

Een hotelexploitant die zijn gastenkamers niet uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, maar met andere afspeelapparatuur voor fonogrammen, en er fonogrammen in fysieke of digitale vorm beschikbaar stelt die door middel van zulke apparatuur kunnen worden afgespeeld of gehoord, is een „gebruiker” die fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115. Bijgevolg is hij gehouden een „billijke vergoeding” in de zin van deze bepaling te betalen voor de doorgifte van deze fonogrammen.

4)

Op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115, dat een beperking stelt aan het in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde recht op een billijke vergoeding wanneer het om „privégebruik” gaat, mogen de lidstaten een hotelexploitant die fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van deze richtlijn, niet vrijstellen van de verplichting om een dergelijke vergoeding te betalen.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Génesis Seguros Generales Sociedad Anónima de Seguros y Reaseguros (GENESIS)/Boys Toys SA, Administración del Estado

(Zaak C-190/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Omschrijving en verkrijging - Ouder merk - Nadere bepalingen voor indiening - Elektronische indiening - Middel waardoor datum, uur en minuut van indiening van aanvraag nauwkeurig kunnen worden bepaald)

2012/C 133/06

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Génesis Seguros Generales Sociedad Anónima de Seguros y Reaseguros (GENESIS)

Verwerende partijen: Boys Toys SA, Administración del Estado

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Supremo — Uitlegging van art. 27 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994 L 11, blz. 1) — Omschrijving en verkrijging van het gemeenschapsmerk — Voorrangsrecht — Nadere bepalingen voor indiening — Middel (e-mail) waardoor datum, uur en minuut van indiening van aanvraag nauwkeurig kunnen worden bepaald

Dictum

Artikel 27 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2003 van 27 oktober 2003, moet aldus worden uitgelegd dat het niet toestaat dat behalve met de dag, ook rekening wordt gehouden met het uur en de minuut van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) om te bepalen of een gemeenschapsmerk ouder is dan een op dezelfde dag ingediend nationaal merk, zelfs wanneer de op de inschrijving van dat nationale merk toepasselijke nationale regeling het uur en de minuut van indiening in dit verband als relevant beschouwt.


(1)  PB C 195 van 17.07.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Regensburg — Duitsland) — G/Cornelius de Visser

(Zaak C-292/10) (1)

(Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Openbare betekening van gerechtelijke stukken - Geen bekende woon- of verblijfplaats van verweerder op grondgebied van lidstaat - Bevoegdheid „ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad” - Schending van persoonlijkheidsrechten mogelijkerwijs door bekendmaking van foto’s op internet gepleegd - Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen)

2012/C 133/07

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Regensburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: G

Verwerende partij: Cornelius de Visser

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landgericht Regensburg — Uitlegging van artikel 6, eerste alinea, VEU juncto artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (PB 2007, C 303, blz. 1), van de artikelen 4, lid 1, 5, punt 3, en 26, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), en van artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178, blz. 1) — Nationale regeling die onder bepaalde omstandigheden voorziet in de openbare betekening van gerechtelijke stukken aan de verweerder en die het wijzen van een verstekvonnis op de grondslag van een op deze wijze betekend gedinginleidend stuk toestaat — Toepasselijkheid van de bevoegdheidsregels van verordening (EG) nr. 44/2001 wanneer de verweerder geen bekende woon- of verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft — Bepaling van de rechterlijke bevoegdheid en van het toepasselijk recht in het geval van een vordering wegens schending van persoonlijkheidsrechten door de bekendmaking van foto’s op een website die wordt beheerd door een persoon zonder bekende woonplaats

Dictum

1)

In omstandigheden zoals die in het hoofdgeding moet artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan toepassing van artikel 5, punt 3, van dezelfde verordening op een vordering wegens het beheer van een website tegen een verweerder die vermoedelijk burger van de Unie is, maar die op een onbekende plaats verblijft, indien het aangezochte gerecht niet over afdoende aanwijzingen beschikt die de conclusie wettigen dat die verweerder daadwerkelijk buiten het grondgebied van de Unie woont.

2)

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een verstekvonnis wordt gewezen tegen een verweerder aan wie — omdat zijn verblijfplaats niet kan worden bepaald — het gedinginleidend stuk openbaar is betekend naar nationaal recht, mits het aangezochte gerecht zich tevoren ervan heeft vergewist dat alle stappen die nodig zijn om de verweerder te vinden, met spoed en te goeder trouw zijn ondernomen.

3)

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een verstekvonnis dat is uitgesproken tegen een verweerder van wie het adres onbekend is, wordt gewaarmerkt als Europese executoriale titel in de zin van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen.

4)

Artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake de elektronische handel”) vindt geen toepassing in een situatie waarin de plaats van vestiging van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij onbekend is, daar voor toepassing van die bepaling vereist is dat de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanbieder van de dienst van de informatiemaatschappij daadwerkelijk gevestigd is, bekend is.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)/Hauptzollamt Hamburg-Stadt

(Zaak C-338/10) (1)

(Dumping - Antidumpingrecht op invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit Volksrepubliek China - Verordening (EG) nr. 1355/2008 - Geldigheid - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikel 2, lid 7, sub a - Vaststelling van normale waarde - Land zonder markteconomie - Verplichting van Commissie om zorgvuldig te werk te gaan bij vaststelling van normale waarde op basis van prijs of berekende waarde van soortgelijk product in derde land met markteconomie)

2012/C 133/08

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Stadt

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Geldigheid, ten aanzien van artikel 2, lid 7, sub a, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1), van verordening (EG) nr. 642/2008 van de Commissie van 4 juli 2008 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 178, blz. 19) en van verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 350, blz. 35) –Vaststelling van de normale waarde voor een land zonder markteconomie –Vaststelling van de normale waarde op basis van de prijs die in de Unie werkelijk is betaald of moet worden betaald voor een soortgelijk product — Verplichting van de Commissie, op basis van artikel 2, lid 7, sub a, van verordening (EG) nr. 384/96, om de nodige maatregelen te treffen om de normale waarde vast te stellen op basis van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie

Dictum

Verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China is ongeldig.


(1)  PB C 260 van 25.09.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 maart 2012 — Europese Commissie/Republiek Cyprus

(Zaak C-340/10) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 92/43/EEG - Artikelen 4, lid 1, en 12, lid 1 - Niet-opneming binnen gestelde termijn van Meer van Paralimni als gebied van communautair belang - Systeem van bescherming van natrix natrix cypriaca (Cypriotische ringslang))

2012/C 133/09

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Zavvos en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Cyprus (vertegenwoordigers: K. Lykourgos en M. Chatzigeorgiou, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikelen 4, lid 1, en 12, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) — Verzuim om het Meer van Paralimni op te nemen op de nationale lijst van gebieden die kunnen worden aangewezen als gebieden van communautair belang — Verzuim om een systeem van bescherming van natrix natrix cypriaca (Cypriotische ringslang) in te stellen

Dictum

1)

De Republiek Cyprus is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006, krachtens die richtlijn 92/43, zoals gewijzigd, en krachtens artikel 12, lid 1, van diezelfde richtlijn 92/43, zoals gewijzigd, door respectievelijk

het Meer van Paralimni niet op te nemen op de nationale lijst van voorgestelde gebieden van communautair belang,

activiteiten toe te laten die de ecologische kenmerken van het Meer van Paralimni ernstig in gevaar brengen en niet de nodige beschermingsmaatregelen te treffen voor het behoud van de populatie van de natrix natrix cypriaca (Cypriotische ringslang), door welke soort het Meer van Paralimni en de Xyliatosdam van ecologisch belang zijn, en

niet de nodige maatregelen te treffen om voor die soort een systeem van strikte bescherming in te stellen en toe te passen.

2)

De Republiek Cyprus wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 maart 2012 — Pye Phyo Tay Za/Raad van de Europese Unie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie

(Zaak C-376/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Republiek van Unie van Myanmar - Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten en lichamen - Rechtsgrondslag)

2012/C 133/10

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Pye Phyo Tay Za (vertegenwoordigers: D. Anderson QC, S. Kentridge QC, M. Lester, barrister, G. Martin, solicitor

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en E. Finnegan, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Hathaway, gemachtigde, D. Beard, barrister), Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 19 mei 2010, Tay Za/Raad (T-181/08), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 194/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot verlenging en verscherping van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar en tot intrekking van verordening (EG) nr. 817/2006, voor zover verzoekers naam wordt vermeld op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop deze bepalingen van toepassing zijn (PB L 66, blz. 1)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 19 mei 2010, Tay Za/Raad (T-181/08), wordt vernietigd.

2)

Verordening (EG) nr. 194/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot verlenging en verscherping van de beperkende maatregelen ten aanzien van Birma/Myanmar en tot intrekking van verordening (EG) nr. 817/2006, wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op P. P. Tay Za.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en van de onderhavige procedure in hogere voorziening.

4)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten in eerste aanleg en in de onderhavige hogere voorziening.


(1)  PB C 260 van 25.9.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Prešov — Slowakije) — Jana Pereničová, Vladislav Perenič/SOS financ, spol. s r.o.

(Zaak C-453/10) (1)

(Consumentenbescherming - Overeenkomst inzake consumentenkrediet - Onjuiste opgave werkelijk jaarlijks rentepercentage - Gevolgen van oneerlijke handelspraktijken en oneerlijke bedingen voor geldigheid overeenkomst in haar geheel)

2012/C 133/11

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Prešov

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Jana Pereničová, Vladislav Perenič

Verwerende partij: SOS financ, spol. s r.o.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Okresný súd Prešov — Uitlegging van de artikelen 4, lid 1, en 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29), en van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22) — Overeenkomst inzake consumentenkrediet waarin woekerrente wordt bedongen — Gevolgen van oneerlijke handelspraktijken en oneerlijke bedingen voor de geldigheid van de overeenkomst in haar geheel

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, moet aldus worden uitgelegd dat de rechter bij wie de zaak aanhangig is, zijn beoordeling van de vraag of een overeenkomst tussen een consument en een beroepsbeoefenaar met een of meerdere oneerlijke bedingen kan voortbestaan zonder die bedingen, niet uitsluitend kan baseren op de eventueel gunstige gevolgen van de nietigverklaring van die overeenkomst in haar geheel voor een van de partijen, in dit geval de consument. Die richtlijn verbiedt een lidstaat echter niet om, binnen de grenzen van het Unierecht, te voorzien in een nationale regeling op grond waarvan een overeenkomst die een beroepsbeoefenaar sluit met een consument en die een of meerdere oneerlijke bedingen bevat, in haar geheel nietig is wanneer blijkt dat zulks de consument een betere bescherming biedt.

2)

Een handelspraktijk, zoals die in het hoofdgeding, waarbij in een kredietovereenkomst een lager werkelijk jaarlijks rentepercentage is opgegeven dan het daadwerkelijke, moet worden aangemerkt als „misleidend” in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), indien zij de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is. De kwalificatie van een dergelijke handelspraktijk als oneerlijk is een van de elementen die de bevoegde rechter kan betrekken in zijn beoordeling overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 van het oneerlijke karakter van de bedingen in een overeenkomst die betrekking hebben op de kosten van de aan de consument verstrekte lening. Een dergelijke kwalificatie heeft echter geen rechtstreekse gevolgen voor de beoordeling van de geldigheid van de gesloten kredietovereenkomst uit het oogpunt van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13.


(1)  PB C 328 van 4.12.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Inter-Environnement Bruxelles ASBL, Pétitions-Patrimoine ASBL, Atelier de Recherche et d'Action Urbaines ASBL/Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

(Zaak C-567/10) (1)

(Richtlijn 2001/42/EG - Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen en programma’s - Begrip „door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voorgeschreven” plannen en programma’s - Toepasselijkheid van deze richtlijn op procedure voor volledige of gedeeltelijke intrekking van bestemmingsplan)

2012/C 133/12

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Inter-Environnement Bruxelles ASBL, Pétitions-Patrimoine ASBL, Atelier de Recherche et d'Action Urbaines ASBL

Verwerende partij: Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Grondwettelijk Hof — Uitlegging van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197, blz. 30) — Toepasselijkheid van de richtlijn op een procedure voor de volledige of gedeeltelijke intrekking van een bestemmingsplan — Uitlegging van het begrip „voorgeschreven plannen en programma’s” — Uitsluiting van plannen waarvan de aanneming niet verplicht is

Dictum

1)

Het begrip plannen en programma’s „die door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn voorgeschreven” in artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s, moet aldus worden uitgelegd, dat het ook ziet op bijzondere bestemmingsplannen zoals het in de betrokken nationale wettelijke regeling in het hoofdgeding bedoelde plan.

2)

Artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/42 moet aldus worden uitgelegd, dat een procedure tot volledige of gedeeltelijke intrekking van een bestemmingsplan zoals dit waarvan sprake is in de artikelen 58 tot en met 63 van het Brussels wetboek van ruimtelijke ordening, zoals gewijzigd bij ordonnantie van 14 mei 2009, in beginsel binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt, zodat de bij deze richtlijn met betrekking tot milieubeoordelingen vastgestelde bepalingen op deze procedure moeten worden toegepast.


(1)  PB C 63 van 26.02.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 maart 2012 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-574/10) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/18/EG - Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Architecten- en ingenieursdiensten - Verrichtingen inzake studie, ontwerp en supervisie betreffende voorgenomen renovatie van overheidsgebouw - Realisatie van project in meerdere fases, om budgettaire redenen - Waarde van opdracht)

2012/C 133/13

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Wilms en C. Zadra, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, N. Graf Vitzthum en J. Möller, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2, 9 en 20 junctis de artikelen 23 tot en met 55 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114) — Zonder aanbestedingsprocedure op het niveau van de Unie verrichte toewijzing door de gemeente Niedernhausen van verschillende architectendiensten betreffende eenzelfde bouwproject aan één ingenieursbureau — Splitsing van de toegewezen dienst — Bepaling van de waarde van de opdracht

Dictum

1)

De Bondsrepubliek Duitsland is de krachtens de artikelen 2, 9 en 20 junctis de artikelen 23 tot en met 53 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, doordat de gemeente Niedernhausen een overheidsopdracht voor architectendiensten betreffende de renovatie van een overheidsgebouw, genaamd „Autalhalle” en gelegen op het grondgebied van die gemeente, waarvan de waarde de in artikel 7, sub b, van die richtlijn vastgelegde drempel overschreed, zonder aanbestedingsprocedure op het niveau van de Europese Unie heeft toegewezen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 72 van 5.3.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/9


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 maart 2012 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-46/11) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna - Ontoereikende bescherming van bepaalde soorten, met name van visotter (Lutra Lutra))

2012/C 133/14

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: S. Petrova en K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: M. Szpunar, D. Krawczyk en B. Majczyna, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) — Ontoereikende bescherming van bepaalde soorten, met name van de visotter (Lutra Lutra)

Dictum

1)

Door na te laten de voorwaarden voor de afwijkingen bedoeld in artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna correct in nationaal recht om te zetten, is de Republiek Polen de krachtens die bepaling op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 103 van 2.4.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 maart 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht — Duitsland) — Alfred Strigl — Deutsches Patent- und Markenamt (C-90/11), Securvita Gesellschaft zur Entwicklung alternativer Versicherungskonzepte mbH (C-91/11)/Öko-Invest Verlagsgesellschaft mbH

(Gevoegde zaken C-90/11 en C-91/11) (1)

(Merken - Richtlijn 2008/95/EG - Weigerings- of nietigheidsgronden - Woorduitdrukkingen bestaande uit woordcombinatie en lettercombinatie die overeenstemt met beginletters van woorden van deze woordcombinatie - Onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Beoordelingscriteria)

2012/C 133/15

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundespatentgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Alfred Strigl — Deutsches Patent- und Markenamt (C-90/11), Securvita Gesellschaft zur Entwicklung alternativer Versicherungskonzepte mbH (C-91/11)

Verwerende partij: Öko-Invest Verlagsgesellschaft mbH

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Bundespatentgericht — Uitlegging van artikel 3, lid 1, sub b en c, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (gecodificeerde versie) (PB L 299, blz. 25) — Onderscheidend vermogen van een woordmerk dat bestaat uit een combinatie van beschrijvende woorden en een reeks niet-beschrijvende letters die dezelfde zijn als de beginletters van deze woorden

Dictum

Artikel 3, lid 1, sub b en c, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten dient aldus te worden uitgelegd dat het van toepassing is op een woordmerk dat wordt gevormd door nevenschikking van een beschrijvende woordcombinatie en een lettercombinatie die afzonderlijk beschouwd niet-beschrijvend is, wanneer deze lettercombinatie door het relevante publiek wordt waargenomen als de afkorting van deze woordcombinatie doordat deze lettercombinatie uit de beginletters van de woorden van de woordcombinatie bestaat, en het betrokken merk aldus in zijn geheel kan worden opgevat als een combinatie van beschrijvende benamingen of afkortingen, die bijgevolg elk onderscheidend vermogen mist.


(1)  PB C 173 van 11.6.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Klub OOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto” — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-153/11) (1)

(Btw - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 168 - Recht op aftrek - Ontstaan van recht op aftrek - Recht van vennootschap op aftrek van voorbelasting over aankoop van investeringsgoed dat nog niet voor bedrijfsactiviteiten van deze vennootschap in gebruik is genomen)

2012/C 133/16

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Klub OOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto” — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Administrativen sad — Varna — Uitlegging van artikel 168, sub a, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Aftrek van door de belastingplichtige voldane btw voor aan hem geleverde goederen voor zover zij worden gebruikt voor belaste handelingen — Recht van een vennootschap, waarvan de belangrijkste activiteit bestaat in de verhuur van een onroerend goed waarvan zij eigenaar is, op aftrek van de betaalde voorbelasting over de aankoop van een ander onroerend goed dat nog niet wordt gebruikt voor de onderneming van deze vennootschap

Dictum

Artikel 168, sub a, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde dient aldus te worden uitgelegd dat een als zodanig handelende belastingplichtige die een investeringsgoed heeft aangeschaft en voor zijn bedrijfsvermogen heeft bestemd, recht heeft op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde over de aanschaf van dit goed tijdens het belastbare tijdvak waarin de belasting verschuldigd is geworden, ongeacht de omstandigheid dat dit goed niet onmiddellijk voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt. Het is de taak van de nationale rechter om na te gaan of de belastingplichtige het investeringsgoed ten behoeve van zijn economische activiteit heeft aangeschaft en om in voorkomend geval te oordelen of sprake is van fraude.


(1)  PB C 186 van 25.6.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli — Italië) — Giuseppe Sibilio/Comune di Afragola

(Zaak C-157/11) (1)

(Sociaal beleid - Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Richtlijn 1999/70/EG - Clausule 2 - Begrip „arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat” - Werkingssfeer van raamovereenkomst - Clausule 4, punt 1 - Beginsel van non-discriminatie - Personen die „maatschappelijk nuttige werkzaamheden” verrichten bij overheidsinstanties - Nationale regeling die bestaan van arbeidsverhouding uitsluit - Nationale regeling waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen uitkering die wordt betaald aan werknemers die werk van maatschappelijk nut verrichten en loon dat wordt betaald aan werknemers met arbeidsovereenkomst voor bepaalde en/of onbepaalde tijd die in dienst zijn van zelfde overheidsinstantie en zelfde werkzaamheden verrichten)

2012/C 133/17

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Napoli

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Giuseppe Sibilio

Verwerende partij: Comune di Afragola

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale di Napoli — Uitlegging van de clausules 2, 3, 4 en 5 van de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43) — Beginsel van non-discriminatie — Werklozen die zijn ingeschreven op mobiliteitslijsten of als werkzoekenden, die voor bepaalde tijd worden ingezet bij overheidsinstanties om maatschappelijk nuttig werk of werk van openbaar nut te verrichten (zogeheten werknemers die maatschappelijk nuttig werk of werk van openbaar nut verrichten) — Nationale regeling op grond waarvan werknemers die maatschappelijk nuttig werk of werk van openbaar nut verrichten qua beloning anders worden behandeld dan werknemers die voor onbepaalde tijd bij diezelfde overheidsinstanties zijn aangesteld en dezelfde taken hebben

Dictum

Clausule 2 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet in die zin worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling zoals die aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke de arbeidsverhouding die in het leven wordt geroepen tussen de werknemers die maatschappelijk nuttig werk of werk van openbaar nut verrichten en de overheidsinstanties waarvoor zij hun werkzaamheden verrichten, niet binnen de werkingssfeer van deze raamovereenkomst valt, wanneer — hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan — die werknemers niet in een arbeidsverhouding als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of nationale gebruiken staan, of de lidstaten en/of de sociale partners de hen in punt 2 van die clausule toegekende bevoegdheid hebben uitgeoefend.


(1)  PB C 173 van 11.06.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Cluj — Roemenië) — Strafzaak tegen Rareș Doralin Nilaș, Sergiu-Dan Dascăl, Gicu Agenor Gânscă, Ana-Maria Oprean, Ionuț Horea Baboș

(Zaak C-248/11) (1)

(Richtlijn 2004/39/EG - Markten voor financiële instrumenten - Artikel 4, lid 1, punt 14 - Begrip „gereglementeerde markt” - Vergunning - Vereisten inzake werking - Markt waarvan rechtsvorm niet wordt gepreciseerd maar die na fusie wordt beheerd door rechtspersoon die tevens gereglementeerde markt beheert - Artikel 47 - Geen inschrijving op lijst van gereglementeerde markten - Richtlijn 2003/6/EG - Werkingssfeer - Marktmanipulaties)

2012/C 133/18

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Cluj

Partijen in de strafzaak

Rareș Doralin Nilaș, Sergiu-Dan Dascăl, Gicu Agenor Gânscă, Ana-Maria Oprean, Ionuț Horea Baboș

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Curtea de Apel Cluj — Uitlegging van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145, blz. 1), en met name artikel 4, lid 1, punt 14, de artikelen 9 tot en met 14 en artikel 47 daarvan — Definitie van het begrip „gereglementeerde markt” — Gelding voor de beurs Rasdaq valt, een secundaire markt voor financiële instrumenten die niet door de bevoegde autoriteit is toegelaten, maar wordt beheerd door de beurs van Boekarest, die als gereglementeerde markt is toegelaten — Toepasselijke rechtsregeling — Strafbaar feit van marktmanipulatie

Dictum

1)

Artikel 4, lid 1, punt 14, van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007, moet aldus worden uitgelegd dat een markt voor financiële instrumenten die niet aan de vereisten van titel III van die richtlijn voldoet niet valt onder het begrip „gereglementeerde markt” zoals gedefinieerd in die bepaling, ook al is de exploitant ervan gefuseerd met de exploitant van een dergelijke gereglementeerde markt.

2)

Artikel 47 van richtlijn 2004/39, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/44, moet aldus worden uitgelegd dat de inschrijving van een markt op de in dit artikel bedoelde lijst van gereglementeerde markten geen voorwaarde is voor de kwalificatie van die markt als gereglementeerde markt in de zin van deze richtlijn.


(1)  PB C 252 van 27.08.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/11


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 8 februari 2012 — Yorma’s AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Norma Lebensmittelfilialbetrieb GmbH & Co. KG

(Zaak C-191/11) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat woordelement „yorma’s” bevat - Ouder gemeenschapswoordmerk NORMA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar)

2012/C 133/19

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Yorma’s AG (vertegenwoordiger: A. Weiß, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde), Norma Lebensmittelfilialbetrieb GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: A. Parr, Rechtsanwältin)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 15 februari 2011, Yorma’s/BHIM — Norma Lebensmittelfilialbetrieb (YORMA’S) (T-213/09), houdende verwerping van het beroep tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 februari 2009, waarbij de aanvraag tot inschrijving van het beeldteken bevattende het woordbestanddeel „Yorma’s” als gemeenschapsmerk voor bepaalde diensten van de klassen 35 en 42 is afgewezen en de door de houder van het oudere gemeenschapswoordmerk „NORMA” ingestelde oppositie is toegewezen — Gevaar voor verwarring van twee merken — Onjuiste beoordeling van de overeenstemming van de betrokken merken en de soortgelijkheid van de betrokken diensten — Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Yorma’s AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 16.7.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/11


Beschikking van het Hof van 2 februari 2012 — Elf Aquitaine SA/Europese Commissie

(Zaak C-404/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Mededinging - Mededingingsregeling - Markt van natriumchloraat - Begrip „onderneming” - Vermoeden van beslissende invloed - Draagwijdte van dit vermoeden - Factoren die dit vermoeden niet kunnen weerleggen - Persoonlijke boete - Volledige rechtsmacht)

2012/C 133/20

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Elf Aquitaine SA (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery en E. Lagathu, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Gippini Fournier en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 17 mei 2011, Elf Aquitaine/Commissie (T-299/08), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot nietigverklaring dat rekwirante had ingesteld tegen beschikking C(2008) 2626 definitief van de Commissie van 11 juni 2008 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.695 — Natriumchloraat) — Mededinging — Mededingingsregeling — Schending van het beginsel van bevoegdheidstoedeling en van het evenredigheidsbeginsel — Kennelijk onjuiste uitlegging — Schending van de rechten van de verdediging, het billijkheidsbeginsel en het beginsel van processuele gelijkheid — Motiveringsplicht — Onrechtmatigheid van de persoonlijke boete

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt verworpen.

2)

Elf Aquitaine SA wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 298 van 8.10.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/12


Beschikking van het Hof van 7 februari 2012 — Total SA, Elf Aquitaine SA/Europese Commissie

(Zaak C-421/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Mededinging - Mededingingsregeling - Markt van methacrylaat - Begrip „onderneming” - Vermoeden van beslissende invloed - Motiveringsplicht - Beginsel van behoorlijk bestuur - Uitbreiding van het gezag van gewijsde - Vermenigvuldigingsfactor voor afschrikkende werking - Ondeelbaarheid van geldboete - Volledige rechtsmacht)

2012/C 133/21

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirantes: Total SA, Elf Aquitaine SA (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery en A. Noël-Baron, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en B. Gencarelli, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 7 juni 2011, Total en Elf Aquitaine/Commissie (T-206/06), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 2098 definitief van de Commissie van 31 mei 2006 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak nr. COMP/F/38.645 — Methacrylaat) — Mededinging — Mededingingsregeling — Schending van de beginselen van bevoegdheidstoedeling en evenredigheid — Kennelijk onjuiste uitlegging — Schending van de rechten van de verdediging, het billijkheidsbeginsel en het beginsel van processuele gelijkheid — Motiveringsplicht — Schending van het beginsel van behoorlijk bestuur

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt verworpen.

2)

Total SA en Elf Aquitaine SA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 340 van 19.11.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/12


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 9 februari 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk) — Novartis AG/Actavis UK Ltd

(Zaak C-442/11) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, Reglement voor procesvoering - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Aanvullend beschermingscertificaat - Verordening (EG) nr. 469/2009 - Artikelen 4 en 5 - Werkzame stof die als zodanig aanleiding heeft gegeven tot afgifte van dergelijk certificaat - Omvang van bescherming - Geneesmiddel dat verschillende werkzame stoffen bevat waaronder die waarvoor certificaat is afgegeven)

2012/C 133/22

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Novartis AG

Verwerende partij: Actavis UK Ltd

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (Chancery Division) — Uitlegging van de artikelen 4 en 5 van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1) — Draagwijdte van het certificaat — Uitsluitend bescherming van geneesmiddelen die alleen de beschermde werkzame stof bevatten, of ook bescherming van geneesmiddelen die de beschermde werkzame stof in combinatie met een andere werkzame stof bevatten

Dictum

De artikelen 4 en 5 van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer een in een werkzame stof bestaand „product” door een basisoctrooi was beschermd en de houder van dit octrooi zich op basis van de door dit octrooi voor dat „product” verleende bescherming kon verzetten tegen het in de handel brengen van een geneesmiddel dat deze werkzame stof in combinatie met een of meer andere werkzame stoffen bevat, de houder van een voor dat zelfde „product” afgegeven aanvullend beschermingscertificaat zich na het verstrijken van het basisoctrooi op grond van dat certificaat kan verzetten tegen het in de handel brengen door een derde van een geneesmiddel dat dit product bevat, voor gebruik van het „product” als geneesmiddel waarvoor vergunning is gegeven vóór de vervaldatum van het certificaat.


(1)  PB C 311 van 22.10.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/13


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 9 februari 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 4 de Valladolid — Spanje) — María Jesús Lorenzo Martínez/Junta de Castilla y León, Dirección General de Recursos Humanos de la Consejería de Educación

(Zaak C-556/11) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Clausule 4, punt 1, van door EVV, UNICE en CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overheidssector - Niet-universitair onderwijs - Recht op zesjaarlijkse toelagen voor permanente educatie - Uitsluiting van als ambtenaren in tijdelijke dienst tewerkgestelde leraren - Non-discriminatiebeginsel)

2012/C 133/23

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Contencioso-Administrativo no 4 de Valladolid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: María Jesús Lorenzo Martínez

Verwerende partij: Junta de Castilla y León, Dirección General de Recursos Humanos de la Consejería de Educación

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juzgado Contencioso-Administrativo de Valladolid — Uitlegging van clausule 4 van de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43) — Non-discriminatiebeginsel — Toekenning van zesjaarlijkse toelage voor permanente educatie aan onderwijzend personeel — Uitsluitende toekenning aan ambtenaren in vaste dienst

Dictum

Clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet in die zin worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die zonder objectieve rechtvaardiging het recht op een zesjaarlijkse toelage voor permanente educatie uitsluitend aan als ambtenaren in vaste dienst tewerkgestelde leraren toekent, met uitsluiting van als ambtenaren in tijdelijke dienst tewerkgestelde leraren, wanneer deze twee categorieën werknemers zich met betrekking tot de toekenning van deze toelage in een vergelijkbare situatie bevinden.


(1)  PB C 25 van 28.01.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/13


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 9 februari 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf — Duitsland) — Novartis AG/Actavis Deutschland GmbH & Co KG, Actavis Ltd

(Zaak C-574/11) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Aanvullend beschermingscertificaat - Verordening (EG) nr. 469/2009 - Artikelen 4 en 5 - Werkzame stof die als zodanig aanleiding heeft gegeven tot afgifte van dergelijk certificaat - Omvang van bescherming - Geneesmiddel dat verschillende werkzame stoffen bevat waaronder die waarvoor certificaat is afgegeven)

2012/C 133/24

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Novartis AG

Verwerende partijen: Actavis Deutschland GmbH & Co KG, Actavis Ltd

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landgericht Düsseldorf — Uitlegging van de artikelen 4 en 5 van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1) — Draagwijdte van het certificaat — Uitsluitend bescherming van geneesmiddelen die alleen de beschermde werkzame stof bevatten, of ook bescherming van geneesmiddelen die de beschermde werkzame stof in combinatie met een andere werkzame stof bevatten

Dictum

De artikelen 4 en 5 van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer een in een werkzame stof bestaand „product” door een basisoctrooi was beschermd en de houder van dit octrooi zich op basis van de door dit octrooi voor dat „product” verleende bescherming kon verzetten tegen het in de handel brengen van een geneesmiddel dat deze werkzame stof in combinatie met een of meer andere werkzame stoffen bevat, de houder van een voor dat zelfde „product” afgegeven aanvullend beschermingscertificaat zich na het verstrijken van het basisoctrooi op grond van dat certificaat kan verzetten tegen het in de handel brengen door een derde van een geneesmiddel dat dit product bevat, voor gebruik van het „product” als geneesmiddel waarvoor vergunning is gegeven vóór de vervaldatum van het certificaat.


(1)  PB C 32 van 4.2.2012.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/14


Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2011 door TofuTown.com GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 20 september 2011 in zaak T-99/10, Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-599/11 P)

2012/C 133/25

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: TofuTown.com GmbH (vertegenwoordiger: B. Krause, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof,

het bestreden arrest te vernietigen;

Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG te verwijzen in de kosten van beide procedures of, bij afwijzing van de hogere voorziening, de kosten te verdelen.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht waarbij de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 7 januari 2010 inzake een oppositieprocedure tussen Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG en TofuTown.com GmbH is vernietigd.

Rekwirante betoogt dat het bestreden arrest op de volgende gronden moet worden vernietigd:

 

Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan de hand van nieuwe criteria te aanvaarden dat sprake is van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 (1). Blijkens het bestreden arrest volstaat het voor een begripsmatige overeenstemming van twee tekens dat de twee begrippen ontleend zijn aan een gemeenschappelijk overkoepelend begrip en, hoewel zij begripsmatig van elkaar verschillen, geen tegenstelling doen ontstaan, wat in strijd is met de bestaande rechtspraak.

 

Ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te aanvaarden dat sprake is van verwarringsgevaar zonder rekening te houden met alle voor de beoordeling van de overeenstemming van de merken relevante en erkende criteria. In het onderhavige geval bevindt het enige identieke element zich aan het einde van het oppositiemerk. Volgens vaste rechtspraak is het beginsel dat de consument doorgaans meer aandacht besteedt aan het begingedeelte van een merk dan aan het eindgedeelte, van toepassing.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (gecodificeerde versie) (PB L 78, blz. 1).


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/14


Hogere voorziening ingesteld op 30 november 2011 door ara AG tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 22 september 2011 in zaak T-174/10, ara/BHIM

(Zaak C-611/11 P)

2012/C 133/26

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: ara AG (vertegenwoordiger: M. Gail, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Allrounder SARL

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 22 september 2011 in zaak T-174/10 vernietigen;

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 26 januari 2010 (zaak R 481/2009-1) vernietigen, en

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en de interveniërende partij in eerste aanleg verwijzen in de kosten van beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert aan dat het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (1) heeft geschonden.

Rekwirante betoogt in de eerste plaats dat het Gerecht de motiveringsplicht heeft geschonden doordat het bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar geen toereikende redenen heeft opgegeven ten aanzien van de criteria inzake het relevante publiek, de vergelijking van de merken en het verwarringsgevaar. Zo heeft het ten onrechte geoordeeld dat het relevante publiek bestaat uit de gemiddelde consument met een gemiddeld aandachtsniveau bij de aankoop van de betrokken waren, hoewel in eerste instantie was aangetoond dat de consument zelden de mogelijkheid heeft om de verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken. Bovendien heeft het Gerecht bij de vergelijking van de merken ten onrechte geoordeeld dat de aanwezigheid van de twee driehoekige ontwerpen de overhand heeft over de indruk van het litigieuze merk die het publiek bijblijft.

Bovendien heeft het Gerecht de motiveringsplicht geschonden doordat het niet heeft verwezen naar de documenten die interveniënte heeft overgelegd in het kader van het onderzoek naar het verwarringsgevaar.

Tot slot heeft het Gerecht het belang van het beginsel van ambtshalve onderzoek onderschat.


(1)  PB L 78, blz. 1.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/15


Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2011 door Brighton Collectibles, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 27 september 2011 in zaak T-403/10, Brighton Collectibles/BHIM — Felmar

(Zaak C-624/11 P)

2012/C 133/27

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Brighton Collectibles, Inc. (vertegenwoordiger: J. Horn, avocat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en Felmar

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht in zaak T-403/10,

verwijzing van het BHIM in zijn eigen kosten en in rekwirantes kosten,

verwijzing van de vennootschap Felmar in haar eigen kosten indien zij intervenieert.

Middelen en voornaamste argumenten

In hogere voorziening voert rekwirante aan dat het Gerecht de bewijselementen die zij heeft aangedragen, niet op rechtsgeldige wijze heeft beoordeeld en zijn beslissing niet toereikend heeft gemotiveerd ten aanzien van de aangevoerde nationale rechten, inzonderheid de Ierse en Britse rechtspraak betreffende „Passing off”. Bijgevolg heeft het Gerecht het bepaalde in artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (1) geschonden.


(1)  PB L 78, blz. 1.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht Leipzig (Duitsland) op 13 februari 2012 — Gemeinde Altrip e.a./Land Rheinland-Pfalz

(Zaak C-72/12)

2012/C 133/28

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht Leipzig

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gemeinde Altrip, Gebrüder Hört GbR, Willi Schneider

Verwerende partij: Land Rheinland-Pfalz

Prejudiciële vraag

1)

Moet artikel 6, eerste alinea, van richtlijn 2003/35/EG (1) aldus worden uitgelegd, dat de lidstaten dienden te bepalen dat de ter omzetting van artikel 10 bis van richtlijn 85/337/EEG (2) vastgestelde voorschriften van nationaal recht ook golden voor vergunningsprocedures die vóór 25 juni 2005 waren ingeleid, maar waarin de vergunningen pas na deze datum werden afgegeven?

2)

Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag:

Moet artikel 10 bis van richtlijn 85/337/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35/EG, aldus worden uitgelegd, dat de lidstaten de voorschriften van nationaal recht die ter omzetting van artikel 10 bis van richtlijn 85/337/EEG waren vastgesteld teneinde de formele rechtmatigheid van een besluit te kunnen aanvechten, eveneens toepassing dienden te laten vinden in gevallen waarin weliswaar een milieueffectbeoordeling was verricht, maar daarbij onregelmatigheden waren begaan?

3)

Bij een bevestigend antwoord op de tweede vraag:

Moet, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat in overeenstemming met artikel 10 bis, eerste alinea, sub b, van richtlijn 85/337/EEG het beginsel neerlegt dat de leden van het betrokken publiek slechts in beroep kunnen gaan bij de rechter indien zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, artikel 10 bis van richtlijn 85/337/EEG aldus worden uitgelegd,

a)

dat een beroep bij de rechter om de formele rechtmatigheid aan te vechten van besluiten waarop de bepalingen van deze richtlijn betreffende de inspraak van het publiek van toepassing zijn, slechts kan slagen en resulteren in de nietigverklaring van het besluit, wanneer, gelet op de omstandigheden van het geval, de concrete mogelijkheid bestaat dat het bestreden besluit zonder de procedurefout anders zou hebben geluid, en de procedurefout bovendien gevolgen heeft voor een materiële rechtspositie van de verzoekende partij, dan wel

b)

dat in het kader van een beroep bij de rechter om de formele rechtmatigheid aan te vechten van besluiten waarop de bepalingen van deze richtlijn betreffende de inspraak van het publiek van toepassing zijn, in ruimere mate rekening moet worden gehouden met procedurefouten?

Zo deze vraag in de sub b voorgestelde zin dient te worden beantwoord:

Aan welke inhoudelijke eisen moeten procedurefouten voldoen opdat zij in het kader van een beroep bij de rechter om de formele rechtmatigheid van het besluit aan te vechten in aanmerking kunnen worden genomen ten gunste van een verzoekende partij?


(1)  Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 156, blz. 17).

(2)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40).


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/16


Beroep ingesteld op 13 februari 2012 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-76/12)

2012/C 133/29

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels en C. Soulay, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Franse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, door een belastingregeling te handhaven die door een Franse vennootschap aan in Frankrijk gevestigde beleggingsfondsen uitgekeerde dividenden vrijstelt van belasting, terwijl dividenduitkeringen aan in een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte gevestigde beleggingsfondsen zijn onderworpen aan een bronheffing;

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep komt de Commissie op tegen de verschillende fiscale behandeling van de door Franse vennootschappen aan instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) uitgekeerde dividenden, al naargelang die icbe’s al dan niet ingezetene zijn van Frankrijk. Een van de onderdelen van de belastingregeling voor in Frankrijk ingezeten icbe’s bestaat erin dat deze niet worden belast op door Franse vennootschappen uitgekeerde dividenden. Krachtens artikel 119 bis, lid 2, van het algemene belastingwetboek, wordt daarentegen een bronheffing toegepast op de door Franse vennootschappen aan niet-ingezeten icbe’s uitgekeerde dividenden. De Commissie is van mening dat het verschil in fiscale behandeling tussen ingezeten en niet-ingezeten icbe’s, terwijl beide zich in een objectief vergelijkbare situatie bevinden ongeacht hun lidstaat van verblijf, het vrije kapitaalverkeer beperkt en dat die belemmering niet wordt gerechtvaardigd door de doeltreffendheid van de fiscale controles of het vereiste van een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid.

De Commissie voert aan dat volgens vaste rechtspraak van het Hof, zoals deze onder meer uitdrukking vindt in de arresten Commissie/Italië (arrest van 19 november 2009, C-540/07) en Commissie/Duitsland (arrest van 20 oktober 2011, C-284/09), lidstaten die dividenduitkeringen aan in andere lidstaten gevestigde vennootschappen onderwerpen aan een minder gunstige belastingregeling dan dividenduitkeringen aan ingezeten vennootschappen, zonder dat die verschillende behandeling wordt gerechtvaardigd door objectief verschillende situaties of dwingende redenen van algemeen belang, de verplichtingen die krachtens het vrije kapitaalverkeer op hen rusten niet nakomen.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 14 februari 2012 — Evita-K EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto”, Sofia

(Zaak C-78/12)

2012/C 133/30

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Evita-K EOOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto”, Sofia

Prejudiciële vragen

1)

Moet het begrip „levering van goederen” in de zin van artikel 14, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde juncto artikel 345 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat dit toestaat dat in de omstandigheden van het hoofdgeding de ontvanger van een levering het recht om over goederen (roerende zaken die alleen naar soort zijn bepaald) te beschikken kan verkrijgen, doordat hij de eigendom van deze zaken verkrijgt van een niet-eigenaar op basis van tegen betaling verkregen bezit te goeder trouw, hetgeen het nationale recht van de lidstaat toestaat, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat naar dat recht de eigendom op dergelijke zaken door levering wordt overgedragen?

2)

Moet tot bewijs van de verrichting van een „levering van goederen” in de zin van artikel 14, lid 1, van richtlijn 2006/112 met betrekking tot een concrete factuur in verband met de uitoefening van het recht op aftrek overeenkomstig artikel 178, sub a, van de richtlijn van de op deze factuur vermelde daadwerkelijk betaalde belasting, de ontvanger van de levering de eigendomsrechten van de leverancier bewijzen, wanneer de levering naar hun soort bepaalde roerende zaken betreft en naar nationaal recht het eigendomsrecht erop door levering wordt overgedragen, waarbij naar dit recht ook de verkrijging van het eigendomsrecht op dergelijke zaken van een niet-eigenaar door tegen betaling verkregen bezit te goeder trouw is toegestaan?

Moet voorts een „levering van goederen” voor de aftrek van voorbelasting in de zin van deze richtlijn als bewezen worden beschouwd, wanneer de ontvanger in de omstandigheden van het hoofdgeding een daaropvolgende levering van dezelfde zaken (identificatieplichtige dieren) door uitvoer met een douaneaangifte heeft verricht en geen bewijzen voor de rechten van derden op deze zaken bestaan?

3)

Moet voor het bewijs van de verrichting van een „levering van goederen” in de zin van artikel 14, lid 1, van richtlijn 2006/112 met betrekking tot een concrete factuur in verband met de uitoefening van het recht op aftrek overeenkomstig artikel 178, sub a, van de op deze factuur vermelde daadwerkelijk betaalde belasting, ervan worden uitgegaan dat de leverancier en de ontvanger die geen landbouwproducenten zijn, te kwader trouw zijn, wanneer bij de verkrijging van zaken geen document van vorige eigenaars wordt voorgelegd waarin de oormerken van de dieren overeenkomstig de vereisten van de diergeneeskundige voorschriften van de Europese Unie zijn vermeld, en de oormerken van de dieren niet zijn vermeld in het diergeneeskundige certificaat dat door een overheidsorgaan is opgesteld en de dieren bij hun transport met het oog op de levering vergezelt?

Wanneer de leverancier en de ontvanger zelf de oormerken van de aan hen geleverde dieren hebben geïnventariseerd, moet dan worden aangenomen dat zij hebben voldaan aan de vereisten van de genoemde diergeneeskundige voorschriften van de Unie wanneer het overheidsorgaan in het diergeneeskundige certificaat, dat de dieren bij levering vergezelt, geen oormerken van de dieren heeft vermeld?

4)

Zijn de leverancier en de ontvanger in het hoofdgeding, die geen landbouwproducenten zijn, krachtens artikel 242 van richtlijn 2006/112 verplicht het voorwerp van de levering (identificatieplichtige dieren respectievelijk „biologische activa”) met gebruikmaking van International Accounting Standard 41, Landbouw, boekhoudkundig te bewijzen en zijn zij verplicht de zeggenschap over deze activa overeenkomstig deze standaard te bewijzen?

5)

Is het volgens artikel 226, sub 6, van richtlijn 2006/112 vereist dat in btw-facturen als die in het hoofdgeding ook de oormerken worden vermeld van dieren die volgens de diergeneeskundige voorschriften van de Unie identificatieplichtig zijn en het voorwerp van de levering zijn, wanneer het nationale recht van de lidstaat voor de overdracht van het eigendomsrecht op dergelijke dieren niet uitdrukkelijk in een dergelijk vereiste voorziet en de partijen bij deze levering geen landbouwproducenten zijn?

6)

Is het volgens artikel 185, lid 1, van richtlijn 2006/112 toegestaan om op grond van een nationale bepaling als die in het hoofdgeding de aftrek van voorbelasting te corrigeren omdat tot de conclusie is gekomen dat het eigendomsrecht van de leverancier van de zaken waarop de levering betrekking heeft, niet is bewezen, wanneer de levering door geen van partijen is geannuleerd, door de ontvanger een daaropvolgende levering van dezelfde zaken is verricht, er geen bewijs is van door derden uitgeoefende eigendomsrechten op deze zaken (identificatieplichtige dieren), geen kwade trouw van de ontvanger van de levering wordt gesteld en naar nationaal recht het eigendomsrecht op dergelijke naar soort bepaalde zaken door levering wordt overgedragen?


(1)  PB L 347, blz. 1


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 17 februari 2012 — Rahmanian Koushkaki/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-84/12)

2012/C 133/31

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rahmanian Koushkaki

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer het [Verwaltungsgericht Berlin] verweerster [de Bondsrepubliek Duitsland] ertoe verplicht verzoeker een Schengenvisum uit te reiken, moet dit Gericht dan overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de Visumcode (1) naar zijn stellige overtuiging hebben vastgesteld dat verzoeker voornemens is het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum of volstaat het dat dit Gericht na onderzoek overeenkomstig artikel 32, lid 1, sub b, van de Visumcode geen wegens bijzondere omstandigheden bestaande redelijke twijfel heeft over het voornemen dat verzoeker verklaart te hebben om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum?

2)

Impliceert de Visumcode een gebonden bevoegdheid tot uitreiking van een Schengenvisum wanneer is voldaan aan de inreisvoorwaarden van inzonderheid artikel 21, lid 1, ervan en geen grond voor weigering van het visum van artikel 32, lid 1, ervan bestaat?

3)

Verzet de Visumcode zich tegen een nationale regeling volgens welke een buitenlander op grond van verordening (EG) nr. 810/2009 een visum kan worden uitgereikt voor de doorreis op het grondgebied van de Schengenstaten of voor een voorgenomen verblijf op dit grondgebied van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden vanaf de datum van de eerste binnenkomst (Schengenvisum)?


(1)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243, blz. 1).


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van Cassatie van België (België) op 17 februari 2012 — Rose Marie Bark tegen Galileo Joint Undertaking, in vereffening

(Zaak C-89/12)

2012/C 133/32

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Rose Marie Bark

Verweerster: Galileo Joint Undertaking, in vereffening

Prejudiciële vraag

Dient artikel 11.2 van de statuten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo, gevoegd in bijlage bij de verordening (EG) nr. 876/2002 (1) van de Raad van 21 mei 2002 tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming Galileo, in samenhang met artikel 2 van die verordening, zo te worden uitgelegd dat de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, en meer bepaald de in die regeling bepaalde loonvoorwaarden, van toepassing is op de personeelsleden van de gemeenschappelijke onderneming Galileo die in dienst worden genomen met een contract van bepaalde duur?


(1)  PB L 138, blz. 1.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland (Ierland) op 17 februari 2012 — Health Service Executive/SC, AC

(Zaak C-92/12)

2012/C 133/33

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Health Service Executive

Verwerende partijen: SC, AC

Prejudiciële vragen

1)

Valt een rechterlijke beslissing waarbij een kind voor bepaalde tijd in een instelling voor therapeutische en opvoedkundige hulpverlening in een andere lidstaat wordt opgesloten, binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 2201/2003 (1) van de Raad?

2)

Als het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, ontstaan er dan verplichtingen, en zo ja, welke, op grond van artikel 56 van verordening nr. 2201/2003 van de Raad wat betreft de aard van het systeem van raadpleging en instemming, opdat een kind dat aldus wordt opgesloten doeltreffend wordt beschermd?

3)

Indien een gerecht van een lidstaat heeft besloten een kind voor bepaalde tijd intern in een instelling in een andere lidstaat te plaatsen en daarvoor de instemming heeft gekregen van die lidstaat in overeenstemming met artikel 56 van verordening nr. 2201/2003 van de Raad, moet de beslissing van het gerecht om het kind voor bepaalde tijd intern in een instelling in een andere lidstaat te plaatsen dan worden erkend en/of uitvoerbaar verklaard in die andere lidstaat vooraleer tot de plaatsing kan worden overgegaan?

4)

Heeft een rechterlijke beslissing waarbij een kind voor bepaalde tijd intern in een instelling in een andere lidstaat is geplaatst, waarmee de andere lidstaat overeenkomstig artikel 56 van verordening nr. 2201/2003 van de Raad heeft ingestemd, rechtsgevolgen in die andere lidstaat vooraleer een daartoe voorziene procedure heeft geleid tot erkenning en/of uitvoerbaarverklaring van die beslissing?

5)

Is voor elke verlenging van de geldigheid van een rechterlijke beslissing waarbij een kind voor bepaalde tijd intern in een instelling in een andere lidstaat is geplaatst overeenkomstig artikel 56 van verordening nr. 2201/2003 van de Raad, de in artikel 56 voorziene instemming van die lidstaat vereist?

6)

Moet een rechterlijke beslissing waarbij een kind voor bepaalde tijd intern in een instelling in een andere lidstaat is geplaatst overeenkomstig artikel 56 van verordening nr. 2201/2003 van de Raad, waarvan de geldigheid voor bepaalde tijd wordt verlengd, bij elke verlenging worden erkend en/of uitvoerbaar verklaard in die andere lidstaat?


(1)  PB L 338, blz. 1.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 21 februari 2012 — ЕТ Agrokonsulting-04-Velko Stoyanov/Izpalnitelen direktor na Darzhaven fond „Zemedelie” — Razplashtatelna agentsia

(Zaak C-93/12)

2012/C 133/34

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ЕТ Agrokonsulting-04-Velko Stoyanov

Verwerende partij: Izpalnitelen direktor na Darzhaven fond „Zemedelie” — Razplashtatelna agentsia

Prejudiciële vragen

1)

Moeten het in de rechtspraak van het [Hof van Justitie] van de Europese Unie geformuleerde doeltreffendheidsbeginsel en het in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale procedureregel zoals artikel 133, lid 1, van het wetboek administratieve procedure, waarbij de rechterlijke bevoegdheid voor bestuursrechterlijke geschillen over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke landbouwbeleid van de Europese Unie uitsluitend wordt bepaald aan de hand van de plaats waar de administratieve instantie die de bestuurshandeling heeft verricht, is gevestigd, en waarbij dus geen rekening wordt gehouden met de plaats waar de percelen zijn gelegen of de plaats waar de rechtzoekende woont?

2)

Moet het in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie geformuleerde gelijkwaardigheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat het zich, gelet op § 19 van de overgangs- en slotbepalingen van de wet houdende wijziging en aanvulling van het wetboek administratieve procedure (die betrekking heeft op de rechterlijke bevoegdheid voor nationale bestuursrechtelijke geschillen over landbouwgronden), verzet tegen een nationale procedureregel zoals artikel 133, lid 1, van het wetboek administratieve procedure, waarbij de rechterlijke bevoegdheid voor bestuursrechterlijke geschillen over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke landbouwbeleid van de Europese Unie uitsluitend wordt bepaald aan de hand van de plaats waar de administratieve instantie die de bestuurshandeling heeft verricht, is gevestigd?


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart (Duitsland) op 27 februari 2012 — Herbert Schaible/Land Baden-Württemberg

(Zaak C-101/12)

2012/C 133/35

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Stuttgart

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Herbert Schaible

Verwerende partij: Land Baden-Württemberg

Prejudiciële vragen

Aan het Hof van Justitie van de Europese Unie worden de volgende vragen voorgelegd:

„Zijn

a)

de verplichting van verzoeker om elk afzonderlijk dier te identificeren overeenkomstig de artikelen 3, lid 1, en 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 21/2004 (1),

b)

de verplichting van verzoeker om elk afzonderlijk dier elektronisch te identificeren overeenkomstig artikel 9, lid 3, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 21/2004, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1560/2007 (2), en

c)

de verplichting van verzoeker om een bedrijfsregister C te voeren overeenkomstig artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 21/2004 in samenhang met punt 2 van deel B van de bijlage bij deze verordening,

verenigbaar met Unierecht van hogere rang en dus geldig?”


(1)  Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1782/2003 en de richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5, blz. 8).

(2)  Verordening (EG) nr. 1560/2007 van de Raad van 17 december 2007 tot wijziging van verordening (EG) nr. 21/2004 wat betreft de datum van invoering van de elektronische identificatie van schapen en geiten (PB L 340, blz. 25).


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 29 februari 2012 — Laboratoires Lyocentre

(Zaak C-109/12)

2012/C 133/36

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Laboratoires Lyocentre

Verwerende partijen: Lääkealan turvallisuus- ja kehittämiskeskus, Sosiaali- ja terveysalan lupa- ja valvontavirasto

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer een preparaat in een lidstaat overeenkomstig richtlijn 93/42/EEG (1) is gekwalificeerd als een medisch hulpmiddel met een EG-markering in de zin van deze richtlijn, is het dan uitgesloten dat de bevoegde nationale instantie van een andere lidstaat dit preparaat op basis van het farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect ervan kwalificeert als geneesmiddel in de zin van artikel 1, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/83/EG (2)?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan deze bevoegde nationale instantie het preparaat alleen met inachtneming van de procedure van richtlijn 2001/83/EG als geneesmiddel kwalificeren of moet, alvorens de procedure tot kwalificatie als geneesmiddel volgens deze richtlijn wordt begonnen, de vrijwaringsprocedure van artikel 8 of de voorschriften over onrechtmatig aangebrachte EG-markeringen in de zin van artikel 18 van richtlijn 93/42/EEG worden gevolgd?

3)

Sluiten richtlijn 2001/83/EG, richtlijn 93/42/EEG of andere bepalingen van Unierecht (met name inzake de bescherming van de gezondheid en het leven van de mens en de consumentenbescherming) uit dat preparaten met hetzelfde bestanddeel en hetzelfde effect op het grondgebied van één en dezelfde lidstaat op de markt zijn enerzijds als geneesmiddel in de zin van richtlijn 2001/83/EG, die een vergunning voor het in de handel brengen vereist, en anderzijds als medisch hulpmiddel in de zin van richtlijn 93/42/EEG?


(1)  Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB L 169 van 12.07.1993, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/20


Beroep ingesteld op 9 maart 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-130/12)

2012/C 133/37

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en J. Hottiaux, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2009/113/EG (1) van de Commissie van 25 augustus 2009 tot wijziging van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs, of althans door de Commissie niet in kennis te stellen van deze bepalingen, de krachtens artikel 2, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn is verstreken op 14 september 2010.


(1)  PB L 223, blz. 31.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/20


Beschikking van de president van het Hof van 30 januari 2012 — Alder Capital Ltd/Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Gimv Nederland BV

(Zaak C-328/11 P) (1)

2012/C 133/38

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 269 van 10.9.2011.


Gerecht

5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/21


Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Ierland e.a./Commissie

(Gevoegde zaken T-50/06 RENV, T-56/06 RENV, T-60/06 RENV, T-62/06 RENV en T-69/06 RENV) (1)

(Staatssteun - Richtlijn 92/81/EEG - Accijns op minerale oliën - Bij productie van aluminiumoxide als brandstof gebruikte minerale oliën - Accijnsvrijstelling - Overeenstemming van vrijstelling met goedkeuringsbeschikking van Raad overeenkomstig artikel 8, lid 4, van richtlijn 92/81 - Vermoeden van rechtmatigheid van Uniehandelingen - Rechtszekerheid - Behoorlijk bestuur)

2012/C 133/39

Procestaal: Engels, Frans en Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. O’Hagan, vervolgens E. Creedon, gemachtigden, bijgestaan door P. McGarry, barrister) (zaak T-50/06 RENV); Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en J. Gstalter, gemachtigden) (zaak T-56/06 RENV); Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Aiello, G. De Bellis en S. Fiorentino, avvocati dello Stato) (zaak T-60/06 RENV); Eurallumina SpA (Portoscuso, Italië) (vertegenwoordigers: R. Denton en L. Martin Alegi, solicitors) (zaak T-62/06 RENV); en Aughinish Alumina Ltd (Askeaton, Ierland) (vertegenwoordigers: J. Handoll en C. Waterson, solicitors) (zaak T-69/06 RENV)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, N. Khan, D. Grespan en K. Walkerová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2006/323/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën (PB L 119, blz. 12)

Dictum

1)

Beschikking 2006/323/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën, wordt nietig verklaard, voor zover hierin wordt vastgesteld, of zij op de vaststelling berust, dat de door de Franse Republiek, Ierland en de Italiaanse Republiek tot en met 31 december 2003 verleende accijnsvrijstellingen voor bij de productie van aluminiumoxide als brandstof gebruikte minerale oliën staatssteun vormen in de zin van artikel 87, lid 1, EG, en voor zover hierbij de Franse Republiek, Ierland en de Italiaanse Republiek wordt gelast alle nodige maatregelen te nemen om deze vrijstellingen van de begunstigden terug te vorderen, voor zover laatstgenoemden geen accijns van minstens 13,01 EUR per 1 000 kg zware stookolie betaalden.

2)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten alsmede die van Ierland in zaak T-50/06 RENV, de Franse Republiek in zaak T-56/06 RENV, de Italiaanse Republiek in zaak T-60/06 RENV, Eurallumina SpA in zaak T-62/06 RENV en Aughinish Alumina Ltd in zaak T-69/06 RENV, daaronder begrepen de kosten van het kort geding in zaak T-69/06 R.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/21


Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Marine Harvest Norway en Alsaker Fjordbruk/Raad

(Zaak T-113/06) (1)

(Dumping - Invoer van zalm van oorsprong uit Noorwegen - Definitie van begrip communautaire bedrijfstak - Soortgelijk product - Samenstelling van steekproef van communautaire producenten)

2012/C 133/40

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Marine Harvest Norway AS, rechtsopvolgster van Fjord Seafood Norway AS (Bergen, Noorwegen), en Alsaker Fjordbruk AS (Onarheim, Noorwegen) (vertegenwoordigers: J. M. Juuhl-Langseth en P. Dyrberg, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Stancanelli en K. Talabér-Ritz, vervolgens K. Talabér-Ritz, T. Scharf en H. van Vliet, gemachtigden, bijgestaan door E. McGovern, barrister)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 85/2006 van de Raad van 17 januari 2006 tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op gekweekte zalm uit Noorwegen (PB L 15, blz. 1)

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 85/2006 van de Raad van 17 januari 2006 tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op gekweekte zalm uit Noorwegen wordt nietig verklaard, voor zover zij betrekking heeft op Marine Harvest Norway AS, rechtsopvolgster van Fjord Seafood Norway AS, voor de antidumpingrechten die tot op 18 september 2007 zijn toegepast op de van laatstbedoelde afkomstige invoer, en op Alsaker Fjordbruk AS.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten, alsook die van Marine Harvest Norway, rechtsopvolgster van Fjord Seafood Norway, en Alsaker Fjordbruk.

4)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/22


Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Fiskeri og Havbruksnæringens Landsforening e.a./Raad

(Zaak T-115/06) (1)

(Dumping - Invoer van zalm van oorsprong uit Noorwegen - Regel van laagste recht - Berekening van minimuminvoerprijzen en vaste rechten)

2012/C 133/41

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Fiskeri og Havbruksnæringens Landsforening (Oslo, Noorwegen), Norske Sjømatbedrifters Landsforening (Trondheim, Noorwegen), Salmar Farming AS (Kverva, Noorwegen), Hydroteck AS (Kristiansund, Noorwegen), Hallvard Lerøy AS (Bergen, Noorwegen) en Lerøy Midnor AS (Hestvika, Noorwegen) (vertegenwoordigers: B. Servais en T. Paulsen, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Stancanelli en K. Talabér-Ritz, vervolgens K. Talabér-Ritz, T. Scharf en H. van Vliet, gemachtigden, bijgestaan door E. McGovern, barrister)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 85/2006 van de Raad van 17 januari 2006 tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op gekweekte zalm uit Noorwegen (PB L 15, blz. 1)

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 85/2006 van de Raad van 17 januari 2006 tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op gekweekte zalm uit Noorwegen wordt nietig verklaard, voor zover zij betrekking heeft op Fiskeri og Havbruksnæringens Landsforening, Norske Sjømatbedrifters Landsforening, Salmar Farming AS, Hydroteck AS, Hallvard Lerøy AS en Lerøy Midnor AS.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten, alsook die van Fiskeri og Havbruksnæringens Landsforening, Norske Sjømatbedrifters Landsforening, Salmar Farming, Hydroteck, Hallvard Lerøy en Lerøy Midnor.

4)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 143 van 17.6.2006.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/22


Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Volkswagen/BHIM — Suzuki Motor (SWIFT GTi)

(Zaak T-63/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SWIFT GTi - Ouder internationaal en nationaal merk GTI - Relatieve weigeringsgronden - Soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009) - Beoordeling van verwarringsgevaar - Afwijzing van oppositie)

2012/C 133/42

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. P. Schrammek, C. Drzymalla en S. Risthaus, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Suzuki Motor Corp. (Shizuoka-ken, Japan)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 9 december 2008 (zaak R 749/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen Volkswagen AG en Suzuki Motor Corp.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Volkswagen AG wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 102 van 1.5.2009.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/23


Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Feng Shen Technology/BHIM — Majtczak (FS)

(Zaak T-227/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsbeeldmerk FS - Kwade trouw van aanvrager - Artikel 51, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 52, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2012/C 133/43

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Feng Shen Technology Co. Ltd (Guieshan Township, Taiwan) (vertegenwoordigers: P. Rath en W. Festl-Wietek, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Jarosław Majtczak (Łódź, Polen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Wyrwas, vervolgens J. Radłowski, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 1 april 2009 (zaak R 529/2008-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Feng Shen Technology Co. Ltd en Jarosław Majtczak

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 1 april 2009 (zaak R 529/2008-4) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Feng Shen Technology Co. Ltd.

3)

Jarosław Majtczak zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 193 van 15.8.2009.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/23


Arrest van het Gerecht van 22 maart 2012 — Slovak Telekom/Commissie

(Gevoegde zaken T-458/09 en T-171/10) (1)

(Mededinging - Administratieve procedure - Verzoek om inlichtingen - Noodzakelijkheid van gevraagde inlichtingen - Beginsel van behoorlijk bestuur - Motiveringsplicht - Evenredigheid)

2012/C 133/44

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Slovak Telekom a.s. (Bratislava, Slowakije) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Maier, L. Kjølbye en D. Geradin, vervolgens L. Kjølbye, D. Geradin en G. Berrisch, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie [vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en K. Mojzesowicz (zaak T-458/09) en M. Castillo de la Torre, K. Mojzesowicz en J. Bourke (zaak T-171/10), gemachtigden]

Voorwerp

Vorderingen tot nietigverklaring van, enerzijds, beschikking C(2009) 6840 van de Commissie van 3 september 2009 betreffende een procedure op grond van de artikelen 18, lid 3, en 24, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (zaak COMP/39.523 — Slovak Telekom), en anderzijds beschikking C(2010) 902 van de Commissie van 8 februari 2010 betreffende een procedure op grond van de artikelen 18, lid 3, en 24, lid 1, van verordening nr. 1/2003 (zaak COMP/39.523 — Slovak Telekom)

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Slovak Telekom a.s. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 11 van 16.1.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/23


Arrest van het Gerecht van 23 maart 2012 — Barilla/BHIM — Brauerei Schlösser (ALIXIR)

(Zaak T-157/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ALIXIR - Ouder nationaal woordmerk Elixeer - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2012/C 133/45

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Barilla G. e R. Fratelli SpA (Parma, Italië) (vertegenwoordigers: A. Vanzetti, G. Sironi en A. Colmano, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Pethke, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Brauerei Schlösser GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Flick, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 25 januari 2010 (zaak R 820/2009-2) inzake een oppositieprocedure tussen Brauerei Schlösser GmbH en Barilla G. e R. Fratelli SpA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Barilla G. e R. Fratelli SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 148 van 5.6.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/24


Arrest van het Gerecht van 27 maart 2012 — Armani/BHIM — Del Prete (AJ AMICI JUNIOR)

(Zaak T-420/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk AJ AMICI JUNIOR - Ouder nationaal beeldmerk AJ ARMANI JEANS - Ouder nationaal woordmerk ARMANI JUNIOR - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2012/C 133/46

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Armani SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Rapisardi, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Mannucci, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Annunzata Del Prete (Napels, Italië) (vertegenwoordiger: R. Bocchini, advocaat)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 8 juli 2010 (zaak R 1360/2009-2) inzake een oppositieprocedure tussen Giorgio Armani Spa en Annuziata Del Prete

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 8 juli 2010 (zaak R 1360/2009-2) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM en Annunzata Del Prete worden elk verwezen in de helft van de kosten die Giorgio Armani SpA voor de kamer van beroep heeft gemaakt.

3)

Het BHIM en Del Prete worden elk verwezen in hun eigen kosten, alsook in de helft van de kosten die Giorgio Armani voor het Gerecht heeft gemaakt.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/24


Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 — Fulmen en Mahmoudian/Raad

(Gevoegde zaken T-439/10 en T-440/10) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Beoordelingsfout - Bewijslast en omvang van het bewijs)

2012/C 133/47

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Fulmen (Teheran, Iran) en Fereydoun Mahmoudian (Teheran) (vertegenwoordiger: A. Kronshagen, avocat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en É. Cujo, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds een verzoek tot nietigverklaring van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2010 van de Raad van 26 juli 2010 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 195, blz. 25), van besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413 (PB L 281, blz. 1) en van verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB L 281, blz. 1), voor zover deze handelingen op verzoekers betrekking hebben, en, anderzijds, een verzoek om erkenning van de door laatstgenoemden geleden schade als gevolg van de vaststelling van de hierboven genoemde handelingen

Dictum

1)

Worden nietig verklaard voor zover zij betrekking hebben op Fulmen en Fereydoun Mahmoudian:

besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2010 van de Raad van 26 juli 2010 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran;

besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413;

verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening nr. 423/2007.

2)

De werking van besluit 2010/413, zoals gewijzigd bij besluit 2010/644, wordt voor zover dit betrekking heeft op Fulmen en Mahmoudian gehandhaafd tot de nietigverklaring van verordening nr. 961/2010 effect sorteert.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Raad van de Europese Unie zal, naast zijn eigen kosten, die van Fulmen en Mahmoudian dragen.

5)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 328 van 4.12.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/25


Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2012 — Banco Bilbao Vizcaya Argentaria/Commissie

(Zaak T-225/10) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toestaat - Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid)

2012/C 133/48

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan en R. Calvo Salinero, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van beschikking 2011/5/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/25


Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2012 — Telefónica/Commissie

(Zaak T-228/10) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toestaat - Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast - Handeling die uitvoeringsmaatregelen omvat - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid)

2012/C 133/49

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Telefónica, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Ruiz Calzado, M. Núñez-Müller en J. Domínguez Pérez, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van beschikking 2011/5/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Telefónica, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 195 van 17.7.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/26


Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2012 — Ebro Foods/Commissie

(Zaak T-234/10) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toestaat - Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid)

2012/C 133/50

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Ebro Foods, SA, voorheen Ebro Puleva, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan en R. Calvo Salinero, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van beschikking 2011/5/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ebro Foods, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 195 van 17.7.2010.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/26


Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2012 — Modelo Continente Hipermercados/Commissie

(Zaak T-174/11) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toelaat - Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid)

2012/C 133/51

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Modelo Continente Hipermercados, SA, sucursal en España (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan en R. Calvo Salinero, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van beschikking 2011/5/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Modelo Continente Hipermercados, SA, sucursal en España, wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 139 van 7.5.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/26


Beschikking van het Gerecht van 19 maart 2012 — Barthel e.a./Hof van Justitie

(Zaak T-398/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bezoldiging - Weigering om rekwiranten toeslag voor continu- of ploegendienst toe te kennen - Klachttermijn - Tardiviteit - Hogere voorziening deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk)

2012/C 133/52

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Yvette Barthel (Aarlen, België), Marianne Reiffers (Olm, Luxemburg) en Lieven Massez (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)

Andere partij in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Placco, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 10 mei 2011, Barthel e.a./Hof van Justitie (F-59/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Barthel, Reiffers en Massez dragen hun eigen kosten alsmede de kosten die het Hof van Justitie van de Europese Unie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 290 van 1.10.2011.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/27


Beroep ingesteld op 8 februari 2012 — Chen/BHIM — AM Denmark (Cleaning devices)

(Zaak T-55/12)

2012/C 133/53

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Su-Shan Chen (Sanchong, Taiwan) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: AM Denmark A/S (Kokkedal, Denemarken)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 26 oktober 2011 in zaak R 2179/2010-3 te vernietigen;

het BHIM en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: model voor reinigingsapparaten — gemeenschapsmodel nr. 1027718-0001

Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Motvering van de vordering tot nietigverklaring: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep vordert nietigverklaring van het ingeschreven gemeenschapsmodel op basis van de artikelen 4 tot en met 9 en 25, lid 1, sub e, van verordening (EG) nr. 6/2002; inschrijving nr. 5185079 van een driedimensionaal gemeenschapsmerk voor waren van de klassen 3 en 21

Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 25, lid 1, sub e, van verordening (EG) nr. 6/2002, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat voor het betwiste gemeenschapsmodel gebruik wordt gemaakt van het oudere gemeenschapsmerk. Bovendien mocht de kamer van beroep niet ervan uitgaan dat het oudere merk het voor inschrijving vereiste minimale onderscheidend vermogen heeft. Schending van artikel 9, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009, op grond dat de kamer van beroep dit artikel onjuist heeft toegepast. Anders dan het BHIM betoogt, verleent artikel 9, lid 1, sub b, van de merkenverordening de andere partij in de procedure voor het BHIM immers niet het recht om het gebruik van het betwiste gemeenschapsmodel te verbieden wanneer geen gevaar voor verwarring bestaat. Verzoeksters gemeenschapsmodel en het gemeenschapsmerk van de andere partij voor het BHIM stemmen met name niet dermate overeen dat daardoor gevaar voor verwarring kan ontstaan.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/27


Beroep ingesteld op 2 maart 2012 — Helleense Republiek/Commissie

(Zaak T-105/12)

2012/C 133/54

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: K. Samoni en N. Dafniou)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep tot nietigverklaring gegrond te verklaren;

het bestreden besluit van de Commissie nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert de Helleense Republiek nietigverklaring (krachtens artikel 263 VWEU) van besluit 1472708 van de Commissie van 3 januari 2012 betreffende de betaling van een dwangsom van 31 536 EUR voor elke dag vertraging bij het nemen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-65/05, voorzover daarin betaling wordt gevorderd van de dwangsom vanaf 22 augustus 2011. Aangezien de Commissie van mening is dat de Helleense Republiek niet de nodige maatregelen heeft genomen om het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-65/05 en vervolgens het tweede arrest van het Hof van Justitie in zaak C-109/08 uit te voeren, is de Helleense Republiek volgens het bestreden besluit gehouden voor de periode van 1 juli 2011 tot en met 30 november 2011 een dwangsom van 4 825 008 EUR te betalen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij de volgende middelen aan.

1)

Eerste middel: onjuiste beoordeling door de Commissie van de maatregelen die de Helleense Republiek ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie moest treffen

Verweerster heeft de maatregelen die de Helleense Republiek ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie heeft genomen, onjuist beoordeeld en uitgelegd. De Helleense Republiek stelt dat zij, door wet nr. 4002/2011 vast te stellen, alle nodige maatregelen heeft genomen om het arrest van het Hof van Justitie uit te voeren. Bij deze wet worden, overeenkomstig het arrest van het Hof in zaak C-65/05, de omstreden artikelen van wet nr. 3037/2002 ingetrokken.

2)

Tweede middel: misbruik van bevoegdheid door de Commissie

De Commissie heeft de grenzen van haar mandaat als hoedster van de Verdragen overschreden, aangezien zij zich niet heeft beperkt tot de vraag of (al dan niet klaarblijkelijk) de vereiste maatregelen waren getroffen, zoals zij had moeten doen. Zij heeft bovendien de grenzen van de arresten van het Hof van Justitie overschreden, aangezien de Helleense Republiek deze arresten integraal heeft uitgevoerd.

3)

Derde middel: ontbreken van motivering door de Commissie

De Commissie heeft het door de Helleense Republiek bestreden besluit niet gemotiveerd noch uitdrukkelijk de redenen gegeven waarom zij betaling vordert van de dwangsom voor de periode na de vaststelling van wet nr. 4002/2011, namelijk van 22 augustus tot en met 30 november 2011.

De Helleense Republiek betwist dit aanvullende bedrag omdat zij meent dat zij de arresten van het Hof van Justitie met de bekendmaking van deze wet integraal heeft uitgevoerd.

4)

Vierde middel: onjuiste rechtsgrondslag

Volgens de Helleense Republiek had de Commissie, indien zij van mening was dat de Helleense Republiek wet nr. 4002/2011 onjuist toepast, op grond van artikel 258 VWEU een nieuwe inbreukprocedure moeten inleiden in plaats van voortgezette betaling van de dwangsom te vorderen.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/28


Beschikking van het Gerecht van 19 maart 2012 — Polen/Commissie

(Zaak T-101/10) (1)

2012/C 133/55

Procestaal: Pools

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


Gerecht voor ambtenarenzaken

5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/29


Beroep ingesteld op 13 december 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-133/11)

2012/C 133/56

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: P. Goergen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om de verzoekende partij, die op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/A/17/04 was geplaatst waarvan de bekendmaking vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Ambtenarenstatuut had plaatsgevonden, onder toepassing van ongunstiger bepalingen in te delen in de rang AD 6, salaristrap 2

Conclusies van de verzoekende partij

het besluit om de verzoekende partij bij haar aanstelling op proef op 1 april 2011 in te delen in de rang AD 6, salaristrap 2, nietig verklaren;

vaststellen dat de verzoekende partij bij objectieve beschouwing van haar beroepservaring en met toepassing van de aan andere vacatures ten grondslag gelegde beginselen alsmede gelet op het beginsel van een betaling die in overeenstemming is met de prestatie, recht heeft op indeling in de rang AD 11, salaristrap 2, doch ten minste op een andere juiste indeling;

de verzoekende partij tot aan de dag van vaststelling van het besluit waarbij zij wordt ingedeeld in een bezoldigingsgroep die in overeenstemming is met haar beroepservaring en diensttijd, voor de door haar geleden materiële schade een bedrag toekennen bestaande in het verschil — ter hoogte van 3 051,43 EUR per maand of ter hoogte van het door een deskundige vast te stellen bedrag — tussen het salaris voortvloeiende uit haar in het indelingsbesluit genoemde indeling en dat van de indeling waarop zij recht had, met vertragingsrechte tot de dag waarop het besluit over haar indeling in de juiste salarisgroep wordt genomen, tegen de door de Europese Centrale Bank vastgestelde rentevoet;

ervoor zorgen dat ook de pensioen- en andere aanspraken van de verzoekende partij uit haar arbeidsverhouding met de verwerende partij zodanig of opnieuw worden berekend als het geval was geweest indien zij, overeenkomstig de onderhavige vordering, in de juiste rang was ingedeeld, en de verzoekende partij voor de door haar geleden immateriële schade een bedrag toekennen van 10 000 EUR, met vertragingsrente tegen de door de Europese Centrale Bank vastgestelde rentevoet, vanaf de datum van aanstelling van de verzoekende partij bij de verwerende partij, subsidiair vanaf de datum van instelling van het onderhavige beroep, tot aan de volledige betaling;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/29


Beroep ingesteld op 2 januari 2012 — ZZ/Europese Rekenkamer

(Zaak F-1/12)

2012/C 133/57

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Blot, A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Rekenkamer

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Rekenkamer houdende afwijzing van het verzoek om vergoeding van de geleden schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 21 januari 2011 houdende afwijzing van verzoekers verzoek om vergoeding van de verliezen die hij heeft geleden als gevolg van zijn pensionering wegens invaliditeit;

indien nodig, nietigverklaring van het besluit van 22 september 2011 houdende afwijzing van zijn klacht van 1 maart 2011;

vergoeding van de geleden verliezen;

verwijzing van de Rekenkamer in de kosten van de procedure.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/29


Beroep ingesteld op 10 januari 2012 — ZZ/Frontex

(Zaak F-5/12)

2012/C 133/58

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Frontex

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van Frontex om verzoeker een sanctie op te leggen en van het besluit om hem te ontslaan

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 24 mei 2011 om verzoeker te ontslaan;

nietigverklaring van het besluit van 16 april 2011 om hem een sanctie op te leggen;

verwijzing van Frontex in de kosten van de procedure.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/30


Beroep ingesteld op 16 januari 2012 — ZZ/Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA)

(Zaak F-7/12)

2012/C 133/59

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi, A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het beoordelingsrapport over 2009, van de lijst van de in 2010 bevorderde ambtenaren en, indien nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek van 17 oktober 2011

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over 2009;

nietigverklaring van het besluit van 16 november 2010 houdende vaststelling van de lijst van personeelsleden die in het kader van de bevorderingsronde 2010 zijn bevorderd;

indien nodig, nietigverklaring van het besluit van 17 oktober 2011 tot afwijzing van verzoekers klacht van 16 juni 2011;

verwijzing van ENISA in de kosten van de procedure.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/30


Beroep ingesteld op 20 januari 2012 — ZZ/Parlement

(Zaak F-9/12)

2012/C 133/60

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Lévi, M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om het Europees Parlement te veroordelen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoekster zou hebben geleden als gevolg van de fouten die bij het beheer van haar reservelijst zijn gemaakt

Conclusies van de verzoekende partij

erkenning dat het Parlement niet-contractueel aansprakelijk is voor de fouten die bij het beheer van haar reservelijst zijn gemaakt;

vergoeding van verzoeksters materiële schade die voor de periode van december 2003 tot en met december 2011 op 749 449,30 EUR wordt geraamd, plus de pensioenregelingen, en voor de periode daarna tot aan de wettelijke pensioenleeftijd op maandelijkse betaling van de nettobedragen die overeenkomen met de salarissen van ambtenaren van de functie AD die tot de rang AD 9, salaristrap 2, tweede jaar, behoren, rekening houdend met een normale loopbaan van een ambtenaar van dezelfde rang, aangevuld met de bijdragen voor haar ziektekostenverzekering, een en ander vermeerderd met vertragingsrente tegen het tarief van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met twee punten;

vergoeding van verzoeksters immateriële schade, welke op 70 000 EUR wordt geraamd;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten van de procedure.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/30


Beroep ingesteld op 15 februari 2012 — ZZ/Europees Economisch en Sociaal Comité

(Zaak F-21/12)

2012/C 133/61

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoekers ontheemdingstoelage in te trekken en die toelage met terugwerkende kracht terug te vorderen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: „TABG”) van het EESC van 9 juni 2011 om verzoekers ontheemdingstoelage met ingang van 1 juli 2010 in te trekken en de sindsdien ontvangen toelage terug te vorderen;

voor zover nodig, nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van het EESC tot afwijzing van de klacht die verzoeker op 9 september 2011 uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut heeft ingediend;

veroordeling van het EESC tot betaling aan verzoeker van de met ingang van 1 juli 2010 teruggevorderde ontheemdingstoelage en tot betaling van de ontheemdingstoelage die vanaf 9 juni 2011 niet meer is betaald, een en ander met vertragingsrente tegen het tarief van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met twee punten;

verwijzing van het EESC in de kosten.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/31


Beroep ingesteld op 5 maart 2012 — ZZ e.a./Commissie

(Zaak F-29/12)

2012/C 133/62

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: ZZ e.a. (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten tot overdracht van de vóór de indiensttreding bij de Commissie verworven pensioenrechten op basis van het door het PMO herberekende voorstel

Conclusies van de verzoekende partijen

vaststelling van onwettigheid van artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut;

nietigverklaring van de besluiten tot intrekking en vervanging van de aan verzoekers aangeboden extra pensioenrechten;

nietigverklaring van de besluiten om op verzoekers’ verzoeken om overdracht van pensioenrechten de parameters toe te passen bedoeld in de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011;

verwijzing van de Commissie in de kosten.


5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/31


Beroep ingesteld op 6 maart 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-31/12)

2012/C 133/63

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot overdracht van de vóór de indiensttreding bij de Commissie verkregen pensioenrechten op basis van het door het PMO herberekende voorstel

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit tot intrekking en vervanging van de voorstellen voor de overdracht van verzoekers pensioenrechten in het kader van zijn verzoek uit hoofde van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut, dat een nieuw voorstel bevat dat is herberekend op basis van de op 3 maart 2011 vastgestelde AUB;

verwijzing van de Commissie in de kosten.


Rectificaties

5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/32


Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak C-528/11

( Publicatieblad van de Europese Unie C 370 van 17 december 2011 )

2012/C 133/64

De tekst van de mededeling in het Publicatieblad in zaak C-528/11, Halaf, wordt vervangen door de volgende tekst:

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen Sad Sofia-grad (Bulgarije) op 18 oktober 2011 — Zuheyr Freyeh Halaf/Darzhavna agentsia za bezhantsite pri Ministerski savet

(Zaak C-528/11)

2012/C 133/64

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen Sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zuheyr Freyeh Halaf

Verwerende partij: Darzhavna agentsia za bezhantsite pri Ministerski savet

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (1) aldus worden uitgelegd dat dit toestaat dat een lidstaat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek overneemt, wanneer bij de asielzoeker geen sprake is van persoonlijke omstandigheden die de toepassing van de humanitaire clausule in artikel 15 van deze verordening rechtvaardigen, en wanneer de krachtens artikel 3, lid 1, van de verordening verantwoordelijke lidstaat niet heeft geantwoord op een terugnameverzoek krachtens artikel 20, lid 1, van genoemde verordening, in aanmerking genomen dat deze verordening geen bepalingen bevat over de inachtneming van het solidariteitsbeginsel in artikel 80 VWEU?

2.

Welke inhoud heeft het recht op asiel krachtens artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie juncto artikel 53 van het Handvest en de definitie die is opgenomen in artikel 2, sub c, en punt 12 van de considerans van verordening nr. 343/2003?

3.

Moet artikel 3, lid 2, van verordening nr. 343/2003 juncto de krachtens artikel 78, lid 1, VWEU bestaande verplichting om volkenrechtelijke instrumenten op asielgebied in acht te nemen, aldus worden uitgelegd dat de lidstaten gehouden zijn om in procedures voor de bepaling van de krachtens verordening nr. 343/2003 verantwoordelijke lidstaat, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen om een zienswijze te verzoeken, wanneer in documenten van deze organisatie feiten en conclusies worden aangevoerd waaruit blijkt dat de krachtens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 343/2003 verantwoordelijke lidstaat de voorschriften van het recht van de Unie op asielgebied schendt?

Indien de hiervoor gestelde vraag bevestigend wordt beantwoord, wordt verzocht ook de volgende vraag te beantwoorden:

Wanneer niet om een dergelijke zienswijze van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen wordt gevraagd, wordt dan de procedure voor de bepaling van de krachtens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 343/2003 verantwoordelijke lidstaat wezenlijk geschonden en wordt daardoor het recht op behoorlijk bestuur en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte overeenkomstig de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geschonden, tevens rekening houdend met artikel 21 van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (2) dat deze organisatie het recht toekent om een zienswijze te geven bij de behandeling van individuele asielverzoeken?


(1)  PB L 50, blz. 1.

(2)  PB L 326, blz. 13.